ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 110

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
8 april 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2020/507 van de Commissie van 7 april 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het voor nalevingscontrole te selecteren percentage registratiedossiers ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508 van de Commissie van 7 april 2020 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit Indonesië, de Volksrepubliek China en Taiwan

3

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2020/509 van de Raad van 3 april 2020 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Roemenië

58

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/1


VERORDENING (EU) 2020/507 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2020

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het voor nalevingscontrole te selecteren percentage registratiedossiers

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 41, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om te waarborgen dat de registratiedossiers aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voldoen, is in artikel 41 van die verordening bepaald dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het Agentschap”) een specifiek percentage van de registratiedossiers selecteert voor nalevingscontrole. Deze controle kan ertoe leiden dat een ontwerpbesluit wordt opgesteld waarbij de registrant of registranten worden verplicht de informatie in te dienen die nodig is om de registratie(s) aan de desbetreffende informatie-eisen te laten voldoen.

(2)

Uit door het Agentschap (2) en de Commissie (3) uitgevoerde evaluaties met betrekking tot de werking van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en een door de Duitse bevoegde autoriteiten uitgevoerd onderzoek (4) blijkt dat een aanzienlijk aantal registratiedossiers waarschijnlijk niet aan de voorschriften voldoet, wat een doeltreffende verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1907/2006 in de weg staat.

(3)

In het “Algemeen verslag over de werking van Reach en evaluatie van bepaalde elementen” heeft de Commissie registratiedossiers die niet aan de voorschriften voldoen, aangewezen als een van de meest dringende problemen.

(4)

Sinds het verstrijken van de laatste registratietermijn is het als gevolg van verbeterd inzicht in de feitelijke aantallen geregistreerde stoffen en de door het Agentschap opgedane ervaring met dossierbeoordeling mogelijk geworden ten aanzien van de nalevingscontrole beter vooruit te plannen.

(5)

Na overleg met het Agentschap, weergegeven in het door de diensten van de Commissie en het Agentschap overeengekomen gezamenlijk actieplan voor de beoordeling in het kader van Reach (5) waar de Raad in zijn conclusies van 26 juni 2019 om had verzocht (6), is de Commissie van oordeel dat, om de naleving van de desbetreffende informatie-eisen te bevorderen, het minimumpercentage registratiedossiers dat op naleving van alle in artikel 41, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 vermelde elementen moet worden gecontroleerd, moet worden verhoogd van 5 % naar 20 % van het totale aantal voor het verstrijken van de termijn van 2018 ontvangen dossiers per hoeveelheidsklasse. Dit percentage wordt gezien de middelen van het Agentschap als realistisch beschouwd.

(6)

In het gezamenlijk actieplan dat de diensten van de Commissie en het Agentschap zijn overeengekomen, is bepaald dat de doelstelling van 20 % voor registraties die voor het verstrijken van de termijn van 2018 zijn ingediend, in het geval van registraties in de hoeveelheidsklassen van 100 ton of meer per jaar uiterlijk op 31 december 2023 en in het geval van de hoeveelheidsklassen tot 100 ton per jaar uiterlijk op 31 december 2027 moet zijn behaald.

(7)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 41, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden de eerste en de tweede zin vervangen door:

“Om te controleren of de registratiedossiers aan de voorschriften van de verordening voldoen, selecteert het Agentschap in de periode tot en met 31 december 2023 in de hoeveelheidsklassen van 100 ton of meer per jaar per hoeveelheidsklasse ten minste 20 % van het totale aantal door het Agentschap ontvangen dossiers voor nalevingscontrole.

Het Agentschap selecteert in de periode tot en met 31 december 2027 ook ten minste 20 % van het totale aantal door het Agentschap ontvangen registratiedossiers voor hoeveelheidsklassen van minder dan 100 ton per jaar.

Bij het selecteren van dossiers voor nalevingscontrole geeft het Agentschap, zonder de overige dossiers te veronachtzamen, prioriteit aan dossiers die ten minste aan een van de volgende criteria voldoen:”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 april 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  De jaarlijkse evaluatieverslagen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen en de verslagen over de werking van Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn te vinden op: https://echa.europa.eu/about-us/the-way-we-work/plans-and-reports

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité “Algemeen verslag van de Commissie over de werking van Reach en evaluatie van bepaalde elementen”, COM(2018) 116 final.

(4)  https://www.bfr.bund.de/cm/349/data-quality-of-environmental-endpoints-in-registrations.pdf

(5)  REACH Evaluation Joint Action Plan — Ensuring compliance of REACH registrations —

https://echa.europa.eu/documents/10162/21877836/final_echa_com_reach_evaluation_action_plan_en

(6)  Naar een EU-strategie voor een duurzaam beleid inzake chemische stoffen — Conclusies van de Raad van 26 juni 2019 — http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10713-2019-INIT/nl/pdf — punt 18.


8.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/508 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2020

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit Indonesië, de Volksrepubliek China en Taiwan

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 12 augustus 2019 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal (“SSHR” of “het onderzochte product”) van oorsprong uit Indonesië, de Volksrepubliek China (“VRC”) en Taiwan (“de betrokken landen”). De Commissie heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 28 juni 2019 werd ingediend door de European Steel Association (“Eurofer” of “de klager”) namens vier producenten in de Unie die de totale productie van het onderzochte product in de Unie vertegenwoordigen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping door de betrokken landen en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

(3)

De Commissie heeft de invoer van het betrokken product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening aan registratie onderworpen bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/104 van de Commissie (3).

1.2.   Belanghebbenden

(4)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de klager, de haar bekende producenten-exporteurs in de betrokken landen en de autoriteiten van de betrokken landen alsook de haar bekende importeurs en gebruikers in de Unie van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en hen verzocht mee te werken.

(5)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het onderzoek en te verzoeken om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. De Commissie ontving opmerkingen die worden behandeld onder punt 2.3 en punt 5.2.3.

1.3.   Samenstelling van de steekproef

(6)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.3.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(7)

In het bericht van inleiding stelde de Commissie dat zij had besloten het aantal te onderzoeken producenten in de Unie tot een redelijk aantal te beperken door gebruik te maken van een steekproef en dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie stelde de voorlopige steekproef samen op basis van de productie en de verkoopvolumes in de Unie zoals door de producenten in de Unie gemeld in het kader van het representativiteitsonderzoek voorafgaand aan de opening, daarbij tevens hun geografische locatie in aanmerking nemend. De aldus samengestelde voorlopige steekproef bestond uit drie producenten in de Unie die goed waren voor meer dan 78 % van de productie en 88 % van de verkoop in de Unie van het soortgelijke product en die in drie verschillende lidstaten gevestigd waren. De informatie over deze voorlopige steekproef is opgenomen in het dossier dat door belanghebbenden kon worden ingezien en waarover zij opmerkingen konden indienen. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(8)

Als gevolg daarvan werd de voorlopige steekproef van producenten in de Unie bevestigd. Het betrof Aperam Belgium (“Aperam”), Acciai Speciali Terni S.p.A. (“AST”) en OTK Stainless Oy (“OTK”). De definitieve steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

1.3.2.   Steekproef van importeurs

(9)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle haar bekende niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken.

(10)

Twee niet-verbonden importeurs hebben zich gemeld als belanghebbende en hebben de verlangde informatie verstrekt. Gezien het geringe aantal ontvangen antwoorden was een steekproef niet noodzakelijk. Beide importeurs werden uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen.

1.3.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de betrokken landen

(11)

Rekening houdend met het aantal bekende producenten van het betrokken product in de betrokken landen voorzag het bericht van inleiding alleen in een steekproef voor de VRC; om die reden heeft de Commissie alle bekende producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en zo ja, om deze te kunnen samenstellen.

(12)

Daarnaast heeft de Commissie de ambassade van de Republiek Indonesië te Brussel, de vertegenwoordiging van de VRC bij de Europese Unie en het Taipei Representative Office in de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd konden zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

1.3.3.1.   Indonesië

(13)

Bij de opening van het onderzoek waren slechts twee producenten-exporteurs in Indonesië bij de Commissie bekend. De Commissie was derhalve niet voornemens een steekproef samen te stellen. Geen verdere producenten-exporteurs hebben zich gemeld. Bijgevolg heeft de Commissie het onderzoek uitgevoerd bij de twee producenten-exporteurs in Indonesië.

1.3.3.2.   Volksrepubliek China

(14)

Vijf producenten-exporteurs in de VRC verstrekten de in het bericht van inleiding gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie voor de steekproef drie ondernemingen geselecteerd die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. De steekproef werd samengesteld op basis van de grootste uitvoerhoeveelheid naar de Unie.

(15)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van de VRC geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(16)

Gezien de ernstige tekortkomingen in de informatie die door een van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs was verstrekt, heeft de Commissie na de controlebezoeken besloten de door deze producent gegeven informatie buiten beschouwing te laten op grond van artikel 18, lid 1, van de basisverordening (4).

(17)

Als gevolg daarvan werd de steekproef van de Chinese producenten-exporteurs teruggebracht tot twee ondernemingen, die in het onderzoektijdvak ongeveer 92 % van de Chinese uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigden, hetgeen nog altijd beschouwd werd als een hoge mate van medewerking.

1.3.3.3.   Taiwan

(18)

In het bericht van inleiding werd voor Taiwan geen steekproef overwogen omdat er bij de Commissie slechts een producent-exporteur bekend was. Kort voor de opening van het onderzoek deelde het Taipei Representative Office in the Europese Unie de Commissie echter mee dat er in Taiwan mogelijk nog twaalf producenten-exporteurs van het betrokken product waren. Derhalve verzocht de Commissie bij de opening van het onderzoek de 13 partijen te antwoorden op steekproefvragen en vervolgens te antwoorden op enkele andere vragen om hun rol en exacte activiteiten vast te stellen. Op basis hiervan was de Commissie uiteindelijk in staat twee producenten-exporteurs van het betrokken product in Taiwan op te sporen. Bijgevolg was het niet nodig een steekproef samen te stellen.

(19)

De twee producenten-exporteurs vertegenwoordigden ca. 56 % van de totale uitvoer uit Taiwan naar de Unie. Uit de antwoorden van zeven Taiwanese partijen waarmee de Commissie na de opening contact had opgenomen, bleek dat deze ondernemingen onafhankelijke servicebedrijven en/of handelaren waren en dat de meeste, zo niet alle resterende Taiwanese uitvoer naar de Unie uiteindelijk door deze partijen gerealiseerd werd. Deze servicebedrijven beschikten niet over installaties voor warm- of koudwalsen en werden daarom niet beschouwd als een producent van het betrokken product. Bovendien was hun toegevoegde waarde in verhouding tot de kosten van hun basisproducten te verwaarlozen. Gezien echter de antwoorden die van hen ontvangen werden op de in overweging 18 vermelde vragen, heeft de Commissie deze partijen vervolgens een beknopte vragenlijst doen toekomen om een grondig inzicht te krijgen in het functioneren van de Taiwanese verkoop van het onderzochte product in binnen- en buitenland.

1.4.   Individueel onderzoek

(20)

Oorspronkelijk hebben vier Chinese producenten-exporteurs die het steekproefformulier hadden ingevuld, verzocht om een individueel onderzoek overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening. De Commissie heeft de vragenlijst op de dag van de opening van het onderzoek online beschikbaar gesteld (5). Voorts heeft de Commissie bij de aankondiging van de steekproef de producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen, ervan in kennis gesteld dat zij de vragenlijst moesten beantwoorden indien zij voorwerp van een individueel onderzoek wilden zijn. Geen van de bedrijven heeft echter een beantwoorde vragenlijst teruggestuurd. Derhalve is geen verzoek om individueel onderzoek ingewilligd.

1.5.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(21)

De Commissie heeft de overheid van de VRC (“Chinese overheid”) een vragenlijst toegezonden betreffende het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening.

(22)

Bovendien verstrekte de klager in de klacht voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat er op de grondstoffenmarkt voor het betroffen product in Indonesië en de VRC verstoringen zijn. Derhalve had het onderzoek, zoals aangekondigd in het bericht van inleiding, betrekking op deze verstoringen van de grondstoffenmarkt om te bepalen of artikel 7, leden 2 bis en 2 ter, van de basisverordening moesten worden toegepast op Indonesië en de VRC. Om deze reden heeft de Commissie de overheden van Indonesië en de VRC hierover een aanvullende vragenlijst gestuurd.

(23)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de klager, de twee niet-verbonden importeurs en twee gebruikers die zich kenbaar hadden gemaakt, de negen producenten-exporteurs in de betrokken landen en alle andere marktdeelnemers die zich kenbaar gemaakt en om een vragenlijst verzocht hadden. Dezelfde vragenlijsten waren op de dag van de opening van het onderzoek ook online (6) beschikbaar gesteld.

(24)

De drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, twee niet-verbonden importeurs, twee gebruikers, de twee bekende producenten-exporteurs in Indonesië, de drie in de steekproef opgenomen producenten in de VRC, de twee producenten-exporteurs in Taiwan en een niet-verbonden servicebedrijf in Taiwan hebben de vragenlijst ingevuld. Ook van de Indonesische overheid werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen. Op geen van de twee toegezonden vragenlijsten werd van de Chinese overheid antwoord ontvangen.

(25)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende partijen:

a)

producenten in de Unie en hun branchevereniging

Acciai Speciali Terni S.p.A., Terni, Italië (“AST”);

Aperam Stainless Belgium, Châtelet en Genk, België (“Aperam”);

Outokumpu Stainless Oy, Tornio, Finland (“OTK”);

Eurofer, Brussel, België;

b)

gebruikers in de Unie

Marcegaglia Specialties S.p.A., Mantova, Italië (“Marcegaglia”);

c)

producenten-exporteurs

 

producenten-exporteurs in Indonesië:

PT Indonesia Tsingshan Stainless Steel, Djakarta (“ITSS”);

PT Indonesia Guang Ching Nickel and Stainless Steel Industry, Djakarta (“GCNS”);

 

producenten-exporteurs in de VRC:

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd, Taiyuan (“STSS”), zijn verbonden exporteur in het derde land — Tisco Stainless Steel (H.K.) Ltd, Hongkong (“Tisco HK”), en vijf verbonden ondernemingen gevestigd in de VRC: Beijing Taigang Sales Co., Shanxi Taigang Bonded & Comprehensive, Taiyuan Iron & Steel (Group) Fly Ash Comprehensive Utilization Co. Ltd, Taiyuan Taigang Daming Metal Products Ltd en Tianjin Tisco and TPCO Stainless Steel;

Fujian Fuxin Special Steel Co., Ltd, Ximen (“FSS”);

Zhenxhi Group Eastern Special Steel Co., Ltd, Jiaxing (“Zhenshi”);

 

producenten-exporteurs in Taiwan:

Yieh United Steel Co. (“Yusco”); zijn verbonden producent Tang Eng Iron Works Co. Ltd (“Tang Eng”); zijn verbonden servicebedrijf Yieh Mau Co. (“YMC”); en zijn verbonden handelaar Yieh Co. Ltd (“YCL”), Kaohsiung (gezamenlijk “Yusco Group” genoemd);

Walsin Lihwa Co., Tainan (“Walsin”);

 

onafhankelijk servicebedrijf in Taiwan:

YC INOX Ltd, Changhua County (“YC INOX”).

(26)

Met betrekking tot de procedure van artikel 7, leden 2 bis en 2 ter, van de basisverordening vond overleg met de Indonesische overheid plaats.

1.6.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(27)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2019 (“het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2016 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

1.7.   Procedure voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening

(28)

Aangezien er bij de opening van het onderzoek voldoende bewijsmateriaal beschikbaar was dat wees op het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening met betrekking tot de VRC, achtte de Commissie het passend om met betrekking tot de producenten-exporteurs uit dit land het onderzoek te openen uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

(29)

Om de nodige gegevens te verzamelen voor de uiteindelijke toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, heeft de Commissie bijgevolg in het bericht van inleiding alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in bijlage III bij het bericht van inleiding gevraagde informatie met betrekking tot de voor de productie van SSHR gebruikte basisproducten te verstrekken. Vijf Chinese producenten-exporteurs hebben de relevante informatie verstrekt.

(30)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de vermeende verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening nodig achtte, heeft de Commissie de Chinese overheid een vragenlijst gestuurd, zoals toegelicht in overweging 21. Van de Chinese overheid is geen antwoord ontvangen. Vervolgens heeft de Commissie de Chinese overheid ervan in kennis gesteld dat zij overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening de beschikbare gegevens zou gebruiken om de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de VRC vast te stellen.

(31)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie alle belanghebbenden ook verzocht om binnen 37 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie hun standpunt kenbaar te maken, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal in te dienen met betrekking tot de geschiktheid van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Twee producenten-exporteurs hebben opmerkingen gemaakt over het bestaan van verstoringen van betekenis.

(32)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie tevens aangegeven dat zij, gezien het beschikbare bewijs, mogelijk een geschikt representatief land zou moeten selecteren overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening teneinde de normale waarde op basis van niet-verstoorde prijzen of benchmarks vast te stellen.

(33)

Op 9 september 2019 heeft de Commissie een eerste mededeling in het dossier (“de mededeling van 9 september”) bekendgemaakt, waarin de belanghebbenden overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder e), tweede alinea, van de basisverordening werd verzocht hun standpunt kenbaar te maken over de relevante bronnen die de Commissie zou kunnen gebruiken om de normale waarde vast te stellen. In die mededeling heeft de Commissie een lijst verstrekt van alle productiefactoren zoals grondstoffen, energie en arbeid die bij de vervaardiging van het betrokken product door de producenten-exporteurs worden gebruikt. Daarnaast heeft de Commissie op basis van de criteria voor de keuze van niet-verstoorde prijzen of benchmarks mogelijke representatieve landen aangewezen (te weten Brazilië, Maleisië, Turkije en Zuid-Afrika).

(34)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van twee Chinese producenten-exporteurs en van de klager. De Chinese overheid heeft geen opmerkingen ingediend.

(35)

De Commissie heeft de opmerkingen behandeld in de tweede mededeling over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde van 10 oktober 2019 (“de mededeling van 10 oktober”). De Commissie heeft ook een voorlopige lijst van productiefactoren opgesteld en geconcludeerd dat Brazilië in dat stadium het meest geschikte representatieve land was in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen verzocht. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(36)

Het betrokken product in dit onderzoek bestaat uit gewalste platte producten van roestvrij staal, al dan niet in rollen (waaronder op maat gesneden producten en bandstaal), die enkel warmgewalst zijn en met uitzondering van producten, niet in rollen, met een breedte van 600 mm of meer en met een dikte van meer dan 10 mm, momenteel ingedeeld onder de GS-codes 7219 11, 7219 12, 7219 13, 7219 14, 7219 22, 7219 23, 7219 24, 7220 11 en 7220 12 en van oorsprong uit de VRC, Taiwan en Indonesië. De GS-codes worden slechts ter informatie vermeld.

2.2.   Soortgelijk product

(37)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in de betrokken landen wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht;

het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van Brazilië, dat als representatief land in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening diende, en

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en verkochte product.

(38)

De Commissie heeft in dit stadium beslist dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(39)

Marcegaglia en de twee producenten-exporteurs in Indonesië stelden dat zwart warmband moet worden uitgesloten van het onderzoek. Zij stelden dat het huidige onderzoek twee verschillende types rollen van roestvrij staal betreft, namelijk wit en zwart warmband, en dat hoewel zowel zwart als wit warmband zijn gerangschikt onder dezelfde GS-codes (zoals omschreven in het bericht van inleiding), hun eigenschappen en beoogd gebruik verschillen. Marcegaglia voerde met betrekking tot de fysische en chemische eigenschappen onder meer aan dat zwart warmband wat betreft corrosiebestendigheid niet eens een product van roestvrij staal is. Volgens Marcegaglia betreft het hier halffabricaten die uitgegloeid noch gebeitst zijn.

(40)

Volgens Marcegaglia wordt zwart SSHR bovendien gemaakt door het warmwalsen van platen en worden de producten voornamelijk, zo niet exclusief, aan verwerkende bedrijven verkocht. Marcegaglia stelde dat zwart SSHR eigenlijk alleen gebruikt kan worden voor het verder verwerken (opnieuw walsen) tot gebeitste rollen of koudgewalste rollen van roestvrij staal, en dat er in de Unie slechts twee verwerkende bedrijven zijn, Marcegaglia zelf en een veel kleinere partij. Zij stelde dat zwart SSHR, door haar intrinsieke karakter als halffabricaat, als productcategorie meer lijkt op platen van roestvrij staal dan op wit SSHR.

(41)

Volgens Marcegaglia is wit SSHR een eindproduct van roestvrij staal dat wordt gemaakt door zwart SSHR uit te gloeien en te beitsen. Dit laatste is derhalve een onontbeerlijke grondstof om wit SSHR te fabriceren, net zoals platen de onontbeerlijke grondstof zijn om zwart SSHR te fabriceren. Als zodanig kan wit SSHR zonder verdere verwerking door eindgebruikers worden gebruikt voor rechtstreekse industriële toepassing (bv. in de automobiel-, machine- en petrochemische industrie). Het materiaal wordt voor verdere verwerking geleverd aan plaatsnijbedrijven, buizenfabrikanten en koudwalsbedrijven.

(42)

Ten slotte stelden de betrokken partijen dat de bedrijven in de Unie niet geïnteresseerd zijn om de markt te beleveren met zwart warmband omdat ze het warmband dat ze produceren liever zelf gebruiken om te verwerken tot wit warmband en andere downstreamproducten. Derhalve zou de leveringszekerheid van zwart warmband volgens hen op het spel staan wanneer dit onder eventuele maatregelen zou komen te vallen.

(43)

Eurofer betwistte de argumenten in de overwegingen 39 tot en met 42. Het benadrukte onder meer dat zowel zwart als wit warmband een plat roestvrijstalen product is met dezelfde fysische eigenschappen en chemische samenstelling voor dezelfde kwaliteit, gefabriceerd van dezelfde grondstoffen (voornamelijk chroom, roestvrijstaalschroot en nikkel) en dat de toegevoegde waarde van het verwerken van zwart warmband tot wit warmband beperkt is en minder dan 8 % van de productiekosten van wit warmband vertegenwoordigt. Eurofer verwees tevens naar een onbenutte capaciteit bij de diverse producenten in de Unie van in totaal meer dan twee miljoen ton en stelde dat de bedrijfstak in de Unie in staat en bereid is om aan de volledige vraag naar SSHR op de markt van de Unie te voldoen, ongeacht de benodigde productsoort. Bovendien voerde Eurofer aan dat verschillende producenten in de Unie op hun website verklaren dat ze in staat en bereid zijn zwart warmband te leveren. De leveringszekerheid van zwart warmband zou volgens Eurofer daarom niet in gevaar zijn, maar Eurofer wees op het risico van ontwijking indien zwart warmband zou worden uitgesloten.

(44)

De Commissie heeft deze argumenten onderzocht. Ten aanzien van de productkenmerken werd in het onderzoek vastgesteld dat zwart warmband en wit warmband dezelfde chemische samenstelling hebben. Zwart warmband met name wordt gefabriceerd van hetzelfde basismateriaal en heeft dus dezelfde kenmerken als wit warmband, al naargelang de kwaliteit staal. Hieruit volgt dat zwart warmband onder dezelfde gecombineerde nomenclatuurposten valt als wit warmband dat onder de procedure valt, te beginnen met 7219 of 7220. Beide posten vallen onder de rubriek “roestvrij staal” in punt 72 (Gietijzer, ijzer en staal) van de gecombineerde nomenclatuur. Zwart en wit warmband hebben tevens dezelfde fysische eigenschappen omdat ze vergelijkbare afmetingen hebben. Zwart en wit warmband is voor verwerkende bedrijven met uitgloei- en beitsinstallaties onderling uitwisselbaar, zodat er inderdaad risico van ontwijking bestaat indien zwart warmband zou worden uitgesloten van de beschrijving van het betrokken product.

(45)

De bewering dat er bij de bedrijfstak in de Unie geen belangstelling zou bestaan om zwart warmband te verkopen werd niet gestaafd met enig bewijs. Het onderzoek toonde daarentegen aan dat de bedrijfstak in de Unie over aanzienlijke reservecapaciteit voor zowel zwart als wit warmband beschikt en dat hij gedurende het onderzoektijdvak ondanks de moeilijke marktomstandigheden zeer aanzienlijke hoeveelheden zwart warmband op de markt van de Unie heeft verkocht, ook (maar niet uitsluitend) aan Marcegaglia. Dit bewijst dat er oprechte belangstelling bestaat om de markt te bedienen.

(46)

Op grond daarvan wordt voorlopig geconcludeerd dat zwart en wit warmband dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en één productgroep vormen. De in de overwegingen 39 tot en met 42 genoemde argumenten worden daarom afgewezen.

(47)

Diverse partijen stelden dat SSHR met een breedte van 1 600 mm en meer, met inbegrip van SSHR met een breedte van 2 000 mm, moet worden uitgesloten van het onderzoek omdat invoering van antidumpingmaatregelen voor dit specifieke materiaal de inkoopmogelijkheden van een materiaal dat reeds zeer moeilijk in te kopen is nog verder zou verminderen. Het zou tevens hun concurrentievermogen aantasten ten opzichte van niet-Unie-producenten van gelaste buizen met een grote diameter.

(48)

Dit argument wordt afgewezen. SSHR met een breedte van 1 600 mm en meer heeft dezelfde chemische basiseigenschappen als smaller SSHR. Ze hebben met uitzondering van de breedte tevens dezelfde fysische basiseigenschappen. SSHR met een grotere breedte kan door middel van eenvoudig snijwerk eenvoudig tot smaller SSHR worden omgevormd. Daarom bestaat er een risico van ontwijking indien zwart warmband zou worden uitgesloten van de beschrijving van het betrokken product.

(49)

Het Consortium voor invoer van RVS, HRF (7) stelde dat rollen met een dikte van meer dan 10 mm uitgesloten moeten worden omdat er in de Unie slechts twee fabrieken zijn die SSHR met een dikte van meer dan 13 mm kunnen fabriceren. De Commissie ziet geen reden om deze rollen uit te sluiten, die onloochenbaar dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen en gebruiksdoeleinden hebben als alle andere productsoorten met dezelfde productomschrijving. Bovendien beschikt de bedrijfstak in de Unie over de capaciteit om ze te leveren, zoals het Consortium ook zelf stelt. Het argument wordt derhalve afgewezen.

3.   DUMPING

3.1.   Indonesië

3.1.1.   Producenten-exporteurs

(50)

In het onderzoektijdvak waren er twee producenten-exporteurs in Indonesië, de bedrijven ITSS en GCNS. De bedrijven waren met elkaar verbonden via de uiteindelijke moederonderneming, de Chinese staalproducent Tsingshan Steel Group.

(51)

Samen met de Indonesische onderneming PT Bintang Delapan, heeft de Tsingshan Steel Group het Indonesia Morowali Industrial Park (“IMIP”) opgericht in Sulawesi (Indonesië) (8). De onderstaande via de Tsingshan Steel Group met elkaar verbonden en op het IMIP gevestigde bedrijven waren bij het onderzoek betrokken:

GCNS is een geïntegreerde producent-exporteur van het onderzochte product en verwerkt nikkelerts tot zwart SSHR;

ITSS is een geïntegreerde producent-exporteur die nikkelerts verwerkt tot platen van roestvrij staal;

PT Sulawesi Mining Investment (“SMI”) is een smelterij die nikkelerts verwerkt tot ijzernikkel en verder tot platen van roestvrij staal;

PT Indonesia Ruipu Nickel and Chrome Alloy (“IRNC”) is een producent van ferrochroom en downstreamproducten van het onderzochte product en is in staat om wit SSHR door middel van koudwalsen verder te verwerken;

PT Tsingshan Steel Indonesia (“TSI”) is een producent van nikkelhoudend gietijzer (gemaakt van nikkelerts met een laag nikkelgehalte).

3.1.2.   Toepassing van artikel 18 van de basisverordening

(52)

Beide producenten-exporteurs hebben in hun antwoorden op de vragenlijst en tijdens de controlebezoeken nagelaten een steekhoudende verklaring van de mondiale structuur van de groep te geven. Bovendien hebben de bij de uitvoer betrokken verbonden handelaren geen vragenlijsten beantwoord.

(53)

De Commissie was derhalve niet in staat de relatie tussen de producenten-exporteurs en hun nikkelertsleveranciers te controleren. Nikkelerts wordt beschouwd als een essentiële grondstof, dat het onderzochte product zijn roestvrije eigenschappen geeft. De Commissie was met name niet in staat om vast te stellen of de beweerdelijk niet-verbonden leveranciers werkelijk onafhankelijk van de producenten-exporteurs waren.

(54)

Bijgevolg was de Commissie niet in staat om te beoordelen of het door met zekerheid vastgestelde verbonden partijen geleverde nikkelerts tegen marktconforme prijzen was gekocht.

(55)

De Commissie was bovendien niet in staat om de relatie met de beweerdelijk niet-verbonden klant van een verbonden binnenlandse handelaar te controleren. De Commissie heeft bij het vaststellen van de normale waarde derhalve de verkoop tussen de verbonden handelaar en de beweerdelijk niet-verbonden klant niet in aanmerking genomen.

(56)

Omdat de bij de uitvoer betrokken verbonden handelaren geen medewerking hebben verleend, kon de Commissie ten slotte noch de exportprijs aan de eerste niet-verbonden klant, noch de werkelijke kosten van die verbonden handelaren vaststellen. De Commissie was derhalve niet in staat om op basis van de door de producenten-exporteurs verstrekte gegevens de uitvoerprijs te berekenen, alhoewel alle door GCNS en ITSS verstrekte informatie aan de hand van hun administratie kon worden gecontroleerd.

(57)

Bij brief van 20 december 2019 heeft de Commissie GCNS en ITSS op de hoogte gesteld van haar voornemen artikel 18 van de basisverordening toe te passen met betrekking tot bepaalde aspecten van de berekeningen van de dumpingmarges. In dit verband hebben de producenten-exporteurs op 7 januari 2020 opmerkingen ingediend.

(58)

In hun opmerkingen over de toepassing van artikel 18 van de basisverordening voerden de producenten-exporteurs aan dat de basisverordening de Commissie niet toestaat te concluderen dat de informatie die de producenten-exporteurs hebben verstrekt over het aankopen van nikkelerts onbetrouwbaar is louter omdat de relatie tussen de producenten-exporteurs en hun leveranciers niet kon worden vastgesteld. GCNS en ITSS verwezen naar de rechtspraak van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) (9) en de WTO-overeenkomst inzake de douanewaarde (10), waaruit volgt dat transacties tussen verbonden partijen niet a priori kunnen worden beschouwd als onaanvaardbaar en niet-marktconform. Ten slotte herinnerden de producenten-exporteurs eraan dat de Commissie de aankopen van nikkelerts tijdens het controlebezoek had gecontroleerd.

(59)

In dit verband heeft de Commissie bevestigd dat de informatie die door de bedrijven in de groep (GCNS, ITSS, SMI en TSI) was verstrekt over de identiteit van de leverancier, de volumes en de waarden van de gekochte grondstof inderdaad was gecontroleerd. Niettemin en niettegenstaande de regels en rechtspraak van de WTO aangaande transacties tussen verbonden partijen hebben de producenten-exporteurs, door niet de mondiale structuur van de groep duidelijk te maken, het de Commissie onmogelijk gemaakt om zelfs maar te onderzoeken of de inkooptransacties marktconform waren uitgevoerd.

(60)

Om die reden heeft de Commissie haar voornemen bevestigd om geen rekening te houden met de opgegeven aankoopprijs van nikkelerts en deze te vervangen door beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

(61)

Ten aanzien van de berekening van de exportprijs wezen de producenten-exporteurs er nogmaals op dat ze hun uiterste best hadden gedaan om de medewerking van de bij de uitvoer betrokken verbonden handelaren te verkrijgen. Verder opperden de producenten-exporteurs dat de Commissie de in het dossier beschikbare informatie moet gebruiken als beschikbare gegevens.

(62)

In dit verband heeft de Commissie voorlopig besloten gebruik te maken van de beschikbare gegevens in het dossier dat was ingediend door belanghebbenden in de Unie, die vanaf het begin met het onderzoek hebben meegewerkt en ingevulde vragenlijsten hebben teruggestuurd.

(63)

Derhalve heeft de Commissie beschikbare gegevens gebruikt om, in de mate die hierboven is beschreven, bepaalde gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening voorlopig vast te stellen of te vervangen.

3.1.3.   Normale waarde

(64)

Eerst heeft de Commissie onderzocht of de totale binnenlandse verkoop van iedere medewerkende producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van zijn totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product.

(65)

Op basis hiervan is gebleken dat de verkoop van GCNS van het soortgelijke product op de binnenlandse markt niet representatief was.

(66)

Wanneer daarom een productsoort niet op de binnenlandse markt werd verkocht, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(67)

De normale waarde werd berekend door bij de gemiddelde productiekosten van GCNS voor het soortgelijke product in het onderzoektijdvak het volgende op te tellen:

a)

het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) die door GCNS in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak werden gemaakt, en

b)

de gewogen gemiddelde winst die door GCNS op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het onderzoektijdvak is gemaakt in het kader van normale handelstransacties.

(68)

De kosten van nikkelerts werden aangepast zoals uiteengezet in de overwegingen 79 tot en met 82.

(69)

GCNS kocht bepaalde diensten en basisproducten in de vorm van halffabricaten van de op het IMIP gevestigde verbonden leveranciers. De Commissie heeft onderzocht of deze aankopen tegen een marktconforme prijs waren verricht. In dit verband vergeleek de Commissie, waar beschikbaar, de inkoopprijs met de prijs van de verbonden leverancier voor een niet-verbonden afnemer. Indien die prijs niet beschikbaar was, vergeleek de Commissie de inkoopprijs met een berekende marktprijs, rekening houdend met de kosten van productie, VAA-kosten en een redelijke winst voor de verbonden leverancier. In voorkomend geval heeft de Commissie de kosten voor GCNS van deze diensten en basisproducten gecorrigeerd overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening.

(70)

Op basis van de representativiteitstest zoals uiteengezet in overweging 64, is gebleken dat de totale verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt door ITSS representatief was.

(71)

Vervolgens is de Commissie voor ITSS met een representatieve binnenlandse verkoop nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde productsoorten.

(72)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop door ITSS op zijn binnenlandse markt voor elke productsoort die identiek is aan of vergelijkbaar is met een productsoort die naar de Unie wordt uitgevoerd, representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale uitvoer van de identieke of vergelijkbare productsoort naar de Unie. De Commissie heeft vastgesteld dat de verkoop van één productsoort op de binnenlandse markt representatief was.

(73)

Verder heeft de Commissie voor deze productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(74)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

de verkoop van de productsoort tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale verkoop van deze productsoort vertegenwoordigde, en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.

(75)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort in het onderzoektijdvak.

(76)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten in het onderzoektijdvak indien:

a)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt, of

b)

de gewogen gemiddelde prijs van die productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

(77)

Uit de analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat meer dan 13,7 % van alle binnenlandse verkopen van de productsoort winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs hoger was dan de productiekosten. De normale waarde werd bijgevolg berekend als gewogen gemiddelde van de prijzen van uitsluitend de winstgevende verkoop.

(78)

Wanneer een productsoort niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werd verkocht, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(79)

De normale waarde werd berekend door bij de gemiddelde productiekosten van ITSS voor het soortgelijke product in het onderzoektijdvak het volgende op te tellen:

a)

de gewogen gemiddelde VAA-kosten die door ITSS in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het onderzoektijdvak zijn gemaakt in het kader van normale handelstransacties, en

b)

de gewogen gemiddelde winst die door ITSS op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het onderzoektijdvak is gemaakt in het kader van normale handelstransacties.

(80)

De kosten van nikkelerts werden aangepast zoals uiteengezet in de overwegingen 79 tot en met 82.

(81)

ITSS kocht bepaalde diensten en basisproducten van de op het IMIP gevestigde verbonden leveranciers. De Commissie heeft onderzocht of deze aankopen tegen een marktconforme prijs waren verricht. In dit verband vergeleek de Commissie, waar beschikbaar, de inkoopprijs met de prijs van de verbonden leverancier aan een niet-verbonden afnemer. Indien die prijs niet beschikbaar was, vergeleek de Commissie de inkoopprijs met een berekende marktprijs, rekening houdend met de kosten van productie, VAA-kosten en een redelijke winst voor de verbonden leverancier. In voorkomend geval heeft de Commissie de kosten voor ITSS van deze diensten en basisproducten gecorrigeerd overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening.

(82)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 52 tot en met 54 en 57 tot en met 60, heeft de Commissie geen rekening gehouden met de kosten van nikkelerts als gerapporteerd door de twee producenten-exporteurs en de met hen verbonden leveranciers van bepaalde basisproducten zoals vermeld in de overwegingen 69 en 78. De Commissie was voornemens om de marktprijs van nikkelerts in Indonesië te gebruiken als beschikbare gegevens, en de feitelijke kosten van nikkelerts door die prijs te vervangen.

(83)

In dit verband en in het kader van het overleg met de Indonesische overheid over verstoringen van de grondstoffenmarkt uit hoofde van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening heeft de Commissie verzocht om statistische informatie over binnenlandse verkoopvolumes en ‐waarden, informatie die de Indonesische overheid normaal verzamelde krachtens de geldende regelgeving (11). De Indonesische overheid verstrekte echter alleen informatie over binnenlandse verkoopvolumes. De informatie was derhalve onvolledig en kon niet worden gebruikt om de binnenlandse Indonesische marktprijs van nikkelerts vast te stellen.

(84)

Bijgevolg heeft de Commissie de feitelijke prijs gebruikt die werd betaald door de ene producent-exporteur die informatie had verstrekt over het nikkelgehalte van het nikkelerts voor al zijn inkooptransacties. De Commissie achtte het passend om het nikkelgehalte, dat van invloed is op de prijs van nikkelerts, in aanmerking te nemen bij de vervanging van de kosten van nikkelerts zoals vermeld door de ondernemingen van de groep. De Commissie stelde de duurste inkooptransacties voor elk nikkelgehalte vast en ging ervan uit dat deze transacties en prijzen naar alle waarschijnlijkheid het minst beïnvloed zouden worden door een relatie tussen de leverancier en de koper. De Commissie heeft de aangepaste kosten van nikkelerts vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde inkoopprijs van de geselecteerde transacties, rekening houdend met het totale volume van elke nikkelgehaltegroep dat de onderneming heeft aangekocht.

(85)

Toen werd onderzocht of de betrokken basisproducten door de producenten-exporteur marktconform waren ingekocht, werden de aangepaste kosten van nikkelerts tevens gebruikt om de kosten van halffabricaatbasisproducten die waren gekocht van de verbonden leveranciers, zoals vermeld in de overwegingen 69 en 78, opnieuw te berekenen. Wanneer duidelijk was dat de leveranciers nikkelerts met een lager nikkelgehalte gebruikten, werden de kosten dienovereenkomstig aangepast.

3.1.4.   Uitvoerprijs

(86)

De producenten-exporteurs hebben meegedeeld dat zij via verbonden handelaren in derde landen en een niet-verbonden handelaar in een derde land naar de Unie uitvoerden.

(87)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 52 en 56, hebben de bij de uitvoer betrokken verbonden handelaren niet aan het onderzoek meegewerkt. De uitvoerprijs is derhalve overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening vastgesteld op basis van de in het dossier beschikbare en door de Commissie gecontroleerde informatie. De Commissie heeft ter vaststelling van de uitvoerprijs eerst op basis van de gegevens in het door de medewerkende belanghebbenden in de Unie verstrekte dossier de prijs van invoer in de Unie vastgesteld. De Commissie heeft vervolgens die prijs voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van die van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en VAA, en voor winst gecorrigeerd op basis van gecontroleerde informatie die door de producenten-exporteurs werd verstrekt of van publiekelijk toegankelijke informatie (bv. openbaar toegankelijke en gecontroleerde financiële overzichten van een van de beweerdelijk verbonden handelaren).

3.1.5.   Vergelijking

(88)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.

(89)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. De normale waarde werd gecorrigeerd voor vervoer, verzekering, lading, overlading en lossing. De uitvoerprijs werd gecorrigeerd voor kredietkosten en de provisie van de niet-verbonden handelaar in een derde land.

3.1.6.   Dumpingmarges

(90)

De Commissie heeft de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het onderzochte product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(91)

Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring: 19,3 % voor GCNS en 16,2 % voor ITSS.

(92)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 50 en 51, zijn de producenten-exporteurs met elkaar verbonden. Derhalve heeft de Commissie voor beide bedrijven één gewogen gemiddelde dumpingmarge van 19,2 % vastgesteld.

(93)

Aangezien de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs goed was voor 100 % van de totale uitvoer naar de Unie in het onderzoektijdvak, heeft de Commissie het representatief geacht de residuele dumpingmarge op het niveau van de medewerkende producenten-exporteurs vast te stellen.

(94)

De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

PT Indonesia Guang Ching Nickel and Stainless Steel Industry

PT Indonesia Tsingshan Stainless Steel

19,2 %

Alle andere ondernemingen

19,2 %

3.2.   De VRC

3.2.1.   Voorafgaande opmerkingen

(95)

Zoals met betrekking tot een van de drie in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs in overweging 16 is toegelicht, heeft de Commissie besloten om artikel 18 van de basisverordening toe te passen en heeft zij de door deze producent-exporteur verstrekte informatie buiten beschouwing gelaten.

(96)

De Commissie heeft dit besluit genomen omdat de onderneming tijdens het controlebezoek niet in staat was diverse in zijn antwoord op de vragenlijst verstrekte cijfers tijdig te verklaren en in verband te brengen met de gecontroleerde jaarrekeningen, de kostenbeheerrekeningen en de in de interne IT-applicaties gebruikte gegevens. Sommige cijfers, zoals productievolumes per productsoort, energieverbruik, verdeling van bijproducten en algemene productiekosten, die van cruciaal belang werden geacht voor de berekening van de individuele dumpingmarge, strookten niet met de hierboven vermelde documenten, of hun verdeelsleutels konden niet duidelijk worden verklaard. Vanwege vertragingen bij het verstrekken van de gevraagde gegevens en toelichtingen was de Commissie verder in het geheel niet in staat bepaalde delen van de antwoorden op de vragenlijst betreffende de vaststelling van de normale waarde te controleren. De Commissie heeft daarom niet binnen de in de basisverordening gestelde termijnen de informatie ontvangen die nodig was om een dumpingmarge voor de onderneming vast te stellen.

(97)

In overeenstemming met artikel 18, lid 4, van de basisverordening werd de belanghebbende bij brief van 18 december 2019 in kennis gesteld van het voornemen van de Commissie om de verstrekte informatie buiten beschouwing te laten, en in de gelegenheid gesteld om nadere toelichtingen te verstrekken.

(98)

De onderneming heeft op 7 januari 2020 op de brief van de Commissie geantwoord. In haar antwoord betwistte de onderneming niet dat de tekortkomingen die in de brief van de Commissie waren vermeld, hadden bestaan. De onderneming voerde echter aan dat die tekortkomingen niet ernstig genoeg waren om artikel 18 van de basisverordening toe te passen. De onderneming voerde aan dat de in de brief van de Commissie vastgestelde tekortkomingen waren veroorzaakt door het feit dat de door één verbonden onderneming verstrekte informatie over het algemeen handmatig werd verzameld en verwerkt in plaats van via een IT-systeem en dat er daarom een grotere kans op tekortkomingen was. De onderneming concludeerde dat de Commissie desondanks in staat was om op basis van de ter plekke gecontroleerde informatie een individuele dumpingmarge te berekenen.

(99)

De Commissie was het oneens met de opvatting van de onderneming dat het op basis van de ter plekke gecontroleerde informatie mogelijk was een individuele dumpingmarge te berekenen. Zoals uiteengezet in overweging 93, was de Commissie als gevolg van de aard en de omvang van de ter plekke vastgestelde tekortkomingen — ongeacht hun oorzaak — en het feit dat de onderneming niet in staat was deze tijdens het controlebezoek te verhelpen, feitelijk niet in staat een dumpingmarge te berekenen op basis van gecontroleerde gegevens. Bijgevolg heeft de Commissie de door de producent-exporteur verstrekte informatie voorlopig buiten beschouwing gelaten en bevestigd dat zij in dit stadium met betrekking tot deze producent-exporteur gebruik zou maken van de beschikbare gegevens.

(100)

De onderstaande beschrijving van de berekening van de dumpingmarge heeft derhalve betrekking op de twee overblijvende Chinese producenten-exporteurs in de steekproef.

3.2.2.   Normale waarde

(101)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening is de normale waarde “normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald”.

(102)

In artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening is echter het volgende bepaald: “Wanneer […] wordt vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van punt b) in het land van uitvoer niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, wordt de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen”, en de normale waarde “omvat een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst.”. Zoals hieronder nader toegelicht, heeft de Commissie in het onderhavige onderzoek geconcludeerd dat, op basis van het beschikbare bewijs en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid, het passend was artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen.

3.2.2.1.   Aanwezigheid van verstoringen van betekenis

a)   Inleiding

(103)

In artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening worden verstoringen van betekenis gedefinieerd als “verstoringen die zich voordoen wanneer de gerapporteerde prijzen en kosten, waaronder de kosten van grondstoffen en energie, niet door de vrije marktwerking tot stand komen, doordat zij door aanzienlijk overheidsingrijpen worden beïnvloed. Bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis, wordt onder meer acht geslagen op de mogelijke gevolgen van een of meer van de volgende factoren:

het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben of waarop deze beleidstoezicht uitoefenen;

overheidsdeelneming in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt;

discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden;

het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving;

verstoringen van loonkosten;

toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat.”.

(104)

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening wordt bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), onder meer rekening gehouden met de niet-limitatieve lijst van factoren uit de vorige bepaling. Op grond van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening wordt bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis acht gelagen op de mogelijke gevolgen van een of meer van deze factoren op de prijzen en kosten in het land van uitvoer van het betrokken product. Aangezien de lijst niet-cumulatief is, hoeft niet op alle factoren acht te worden geslagen om een verstoring van betekenis te kunnen vaststellen. Bovendien kunnen dezelfde feitelijke omstandigheden worden gebruikt om de aanwezigheid van een of meer factoren van de lijst aan te tonen. Alle conclusies ten aanzien van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), moeten echter worden getrokken op basis van al het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. In de algehele beoordeling betreffende de aanwezigheid van verstoringen mag ook rekening worden gehouden met de algemene context en situatie in het land van uitvoer, in het bijzonder wanneer de overheid op grond van fundamentele elementen van de economische en bestuursstructuur van het land van uitvoer over ruime bevoegdheden beschikt om zodanig in te grijpen in de economie dat prijzen en kosten niet het gevolg zijn van vrije marktwerking.

(105)

In artikel 2, lid 6 bis, onder c), van de basisverordening is bepaald: “Wanneer de Commissie beschikt over gegronde aanwijzingen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verstoringen van betekenis zoals bedoeld onder b), in een bepaald land of een bepaalde sector in dat land, en waar passend voor de doeltreffende toepassing van deze verordening, stelt zij een rapport op waarin de marktomstandigheden, zoals bedoeld onder b), in dat land of die sector worden beschreven; zij maakt dat rapport openbaar en actualiseert het geregeld.

(106)

In dit verband heeft de Commissie een landenrapport opgesteld met betrekking tot de VRC (hierna “het rapport” genoemd) (12), waaruit blijkt dat er sprake is van aanzienlijk overheidsingrijpen op veel niveaus van de economie, waaronder specifieke verstoringen met betrekking tot veel belangrijke productiefactoren (zoals grond, energie, kapitaal, grondstoffen en arbeid) evenals met betrekking tot specifieke sectoren (zoals staal en chemie). Het rapport is in het onderzoeksdossier opgenomen in de fase van de opening van het onderzoek. De klacht bevatte tevens relevant bewijsmateriaal ter aanvulling van het rapport. De belanghebbenden werden uitgenodigd om het bewijsmateriaal dat zich ten tijde van de opening van het onderzoek in het onderzoeksdossier bevond, te weerleggen, aan te vullen of daarover opmerkingen te maken.

(107)

De klacht had met name betrekking op praktijken die van invloed zijn op de kosten en prijzen in de roestvrijstaalsector:

de Chinese roestvrijstaalmarkt wordt in belangrijke mate bediend door ondernemingen die in handen zijn van de Chinese overheid, waarover zij zeggenschap heeft en waarop zij beleidstoezicht uitoefent;

de kosten van grondstoffen en energie in de VRC zijn niet het resultaat van vrije marktwerking, aangezien zij worden beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen, met inbegrip van beleid dat binnenlandse leveranciers bevoordeelt;

in de VRC is nog steeds een gebrek aan adequate handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving;

de loonkosten zijn verstoord aangezien zij niet het resultaat zijn van een normale marktwerking of onderhandelingen tussen ondernemingen en werknemers;

roestvrijstaalondernemingen hebben toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat.

(108)

Zoals vermeld in overweging 30, heeft de Chinese overheid geen opmerkingen gemaakt of bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning of weerlegging van het bestaande bewijsmateriaal in het dossier, waaronder het rapport, en het door de klager verstrekte aanvullende bewijsmateriaal over de aanwezigheid van verstoringen van betekenis en/of over de geschiktheid van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in het onderhavige geval.

(109)

Opmerkingen in dit verband werden ontvangen van twee producenten-exporteurs, die stelden dat de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening onverenigbaar is met de Antidumpingovereenkomst (“ADO”) van de WTO. De producenten-exporteurs stelden in dit verband dat de Commissie niet mag afwijken van de standaardmethode om de normale waarde vast te stellen, tenzij de ADO anderszins toestaat, maar de standaardmethode overeenkomstig artikel 2 van de ADO moet volgen. Voorts stelden de belanghebbenden dat het begrip “verstoringen van betekenis” niet eens in de ADO voorkomt.

(110)

De producenten-exporteurs stelden tevens dat in het dossier geen bewijsmateriaal was aangevoerd dat het vermeende overheidsingrijpen dat wordt genoemd in het rapport en de klacht had geleid tot prijsverstoringen van basisproducten voor de vervaardiging van het betrokken product.

(111)

Wat dit onderzoek aangaat, heeft de Commissie in overweging 157 geconcludeerd dat het passend is om artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen. De Commissie oordeelt derhalve dat artikel 2, lid 6 bis, van toepassing is. Voorts meent de Commissie dat deze bepaling strookt met de WTO-verplichtingen van de Europese Unie. De Commissie meent dat, zoals verduidelijkt in zaak DS473 EU-biodiesel (Argentinië), het krachtens de bepalingen van de basisverordening die over het algemeen van toepassing zijn op alle WTO-leden, en met name artikel 2, lid 5, tweede alinea, van de basisverordening, is toegestaan gebruik te maken van gegevens van een derde land, die naar behoren zijn aangepast wanneer dergelijke aanpassingen noodzakelijk en onderbouwd zijn. Tot slot wijst de Commissie erop dat het in de zaak DS473 EU-biodiesel (Argentinië) niet ging om de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, dat de rechtsgrondslag vormt voor het vaststellen van de normale waarde in dit onderzoek. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(112)

De Commissie heeft onderzocht of het wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening al dan niet passend was om gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC. Daartoe heeft zij gebruikgemaakt van het beschikbare bewijsmateriaal in het dossier, met inbegrip van het bewijsmateriaal in het rapport, dat gebaseerd was op openbaar beschikbare bronnen. Bij deze analyse is niet alleen gekeken naar het aanzienlijke overheidsingrijpen in de economie van de VRC in het algemeen, maar ook naar de specifieke marktsituatie in de sector die het betrokken product omvat.

(113)

Aangaande het tweede argument heeft de Commissie opgemerkt dat de aanwezigheid van de aanzienlijke verstoringen die aanleiding gaven tot het toepassen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, niet is gekoppeld aan het bestaan van een specifiek sectoraal hoofdstuk betreffende het onderzochte product. Het rapport beschrijft verschillende soorten in de VRC voorkomende verstoringen die van toepassing zijn op de gehele Chinese economie en de prijzen en/of grondstoffen en productiekosten van het onderzochte product beïnvloeden. Zoals uiteengezet in de onderstaande punten b) tot en met i), is de SSHR-industrie onderworpen aan een aantal in het rapport beschreven vormen van overheidsingrijpen (onderwerping aan de vijfjarenplannen en andere documenten, verstoringen van de grondstoffenmarkt, verstoringen van de financiële markten enz.), die expliciet worden opgesomd en waarnaar expliciet wordt verwezen in deze verordening. Daarnaast wordt in de overwegingen 104, 121, 122, 124 tot en met 128, 135, 138, 141, 151, 153 en 154 van deze verordening in detail ingegaan op een aantal verstoringen die van toepassing zijn op de SSHR-sector en/of de grondstoffen en basisproducten ervan, die verder gaan dan de verstoringen van betekenis die reeds in het rapport staan vermeld. De marktomstandigheden en het beleid en de plannen die daaraan ten grondslag liggen vormen de aanleiding voor verstoringen van betekenis die nog steeds voor de SSHR-sector gelden en voor de productiekosten ervan, ondanks het feit dat het rapport in december 2017 gepubliceerd is. Geen van de partijen heeft bewijs van het tegendeel verstrekt. Ook de aanvullende bronnen van verstoringen van betekenis die zijn vervat in de verordening zijn nog steeds van toepassing en geen partij heeft enig bewijs van het tegendeel overgelegd.

(114)

Daarom heeft de Commissie de argumenten van de twee producenten-exporteurs voorlopig verworpen.

b)   Verstoringen van betekenis die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC

(115)

Het Chinese economische stelsel is gebaseerd op het concept van de “socialistische markteconomie”. Dit concept is vastgelegd in de Chinese grondwet en bepaalt het economische bestuur van de VRC. Het kernbeginsel is “socialistisch staatseigendom van de productiemiddelen, namelijk eigendom van het gehele volk en collectief eigendom van de werkende bevolking”. De staatseconomie wordt als de “leidende kracht van de nationale economie” beschouwd en de staat heeft de opdracht om “de consolidatie en groei ervan te waarborgen” (13). Bijgevolg maakt de wijze waarop de Chinese economie is ingericht, niet alleen aanzienlijk overheidsingrijpen in de economie mogelijk, maar is dergelijk ingrijpen ook uitdrukkelijk voorgeschreven. Het begrip suprematie van het staatseigendom over het private eigendom doordringt het hele rechtssysteem en wordt als algemeen beginsel in de centrale wetgeving benadrukt. Het Chinese vermogensrecht vormt hiervan een voorbeeld bij uitstek: het verwijst naar het primaire stadium van het socialisme en de staat krijgt de taak toebedeeld om het fundamentele economische systeem in stand te houden waarin het publieke eigendom een dominante rol speelt. Andere vormen van eigendom worden getolereerd, waarbij de wet toelaat dat zij zich naast het staatseigendom ontwikkelen (14).

(116)

Bovendien wordt de socialistische markteconomie krachtens het Chinees recht ontwikkeld onder leiding van de Chinese Communistische Partij (CCP). De structuren van de Chinese staat en van de CCP zijn op alle niveaus (juridisch, institutioneel, persoonlijk) met elkaar vervlochten en vormen een superstructuur waarin de rollen van de CCP en de staat niet van elkaar zijn te onderscheiden. Na een wijziging van de Chinese grondwet in maart 2018 werd de leidende rol van de CCP nog prominenter gemaakt door de herbevestiging ervan in artikel 1 van de grondwet. Achter de reeds bestaande eerste zin van die bepaling: “Het socialistische systeem is het fundamentele stelsel van de Volksrepubliek China”, is een nieuwe tweede zin ingevoegd, die luidt: “De bepalende eigenschap van het socialisme met Chinese kenmerken is het leiderschap van de Communistische Partij van China.” (15) Dit illustreert de onbetwiste en steeds toenemende zeggenschap van de CCP over het economische stelsel van de VRC. Dit leiderschap en deze zeggenschap is inherent aan het Chinese systeem en gaat veel verder dan de gebruikelijke situatie in andere landen waar de regeringen algemene macro-economische zeggenschap uitoefenen binnen wier grenzen de vrije markt kan spelen.

(117)

De Chinese staat hanteert een interventionistisch economisch beleid om zijn doelen na te streven, die niet zozeer een afspiegeling zijn van de heersende economische omstandigheden op een vrije markt, maar veeleer samenvallen met de politieke agenda van de CCP (16). De Chinese autoriteiten hanteren talrijke interventionistische economische instrumenten, waaronder het systeem van industriële planning, het financiële stelsel en het niveau van de regelgeving.

(118)

Ten eerste — op het niveau van de algemene administratieve zeggenschap — wordt de richting van de Chinese economie bepaald door een complex systeem van industriële planning dat alle economische activiteiten in het land beïnvloedt. Al deze plannen samen bestrijken een complete en complexe matrix van sectoren en transversale beleidsmaatregelen en zijn aanwezig op alle overheidsniveaus. De plannen op provinciaal niveau zijn gedetailleerd, terwijl in nationale plannen bredere doelen worden gesteld. In de plannen worden ook de middelen beschreven om de betrokken bedrijfstakken/sectoren te ondersteunen, en het tijdsbestek waarin de doelstellingen moeten worden gerealiseerd. Sommige plannen bevatten nog steeds expliciete productiestreefcijfers, terwijl dit in eerdere planningscycli de regel was. In het kader van de plannen worden afzonderlijke industriële sectoren en/of projecten aangewezen als (positieve of negatieve) prioriteiten in overeenstemming met de prioriteiten van de overheid en worden er specifieke ontwikkelingsdoelstellingen aan toegekend (industriële modernisering, internationale expansie enz.). De marktdeelnemers, zowel particuliere als staatsondernemingen, moeten hun bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk aanpassen aan de door het planningssysteem opgelegde realiteiten. Dit geldt niet slechts vanwege de bindende aard van de plannen, maar ook omdat de Chinese autoriteiten op alle overheidsniveaus zich aan het systeem van plannen houden en de aan hen verleende bevoegdheden dienovereenkomstig gebruiken, en de marktdeelnemers er aldus toe bewegen zich te houden aan de prioriteiten die in de plannen zijn gesteld (zie ook onderstaand punt e)) (17).

(119)

Ten tweede, wat de toewijzing van financiële middelen betreft, wordt het financiële stelsel van de VRC gedomineerd door handelsbanken in eigendom van de staat. Bij het vaststellen en uitvoeren van hun kredietverleningsbeleid moeten deze banken niet zozeer de economische merites van een bepaald project beoordelen, maar zich in de eerste plaats voegen naar de doelstellingen van het industriële beleid van de overheid (zie ook onderstaand punt h)) (18). Hetzelfde geldt voor de andere onderdelen van het Chinese financiële systeem, zoals de aandelenmarkten, obligatiemarkten, private-equitymarkten enz. Ook deze niet-bancaire onderdelen van de financiële sector zijn institutioneel en operationeel opgezet op een manier die er niet op gericht is de efficiënte werking van de financiële markten te maximaliseren, maar de zeggenschap te waarborgen en het ingrijpen door de staat en de CCP mogelijk te maken (19).

(120)

Ten derde, wat het regelgevingsklimaat betreft, grijpt de staat op een aantal manieren in de economie in. Regels omtrent overheidsopdrachten worden bijvoorbeeld regelmatig gebruikt om andere beleidsdoelstellingen dan economische doelmatigheid na te streven, waardoor het beginsel van marktwerking op dat terrein wordt ondergraven. In de toepasselijke wetgeving is specifiek bepaald dat overheidsopdrachten worden geplaatst met het oog op het behalen van doelstellingen overeenkomstig het beleid van de staat. De aard van deze doelstellingen wordt echter niet omschreven, waardoor de besluitvormende organen over een ruime beoordelingsmarge beschikken (20). Evenzo behoudt de Chinese overheid op het gebied van investeringen aanzienlijke zeggenschap over en invloed op de bestemming en omvang van zowel overheids- als particuliere investeringen. Het doorlichten van investeringen en diverse stimulansen, beperkingen en verbodsbepalingen in verband met investeringen worden door de autoriteiten gebruikt als een belangrijk instrument ter ondersteuning van de doelstellingen van het industriebeleid, zoals de handhaving van de zeggenschap van de staat over belangrijke sectoren of de versterking van de binnenlandse industrie (21).

(121)

Kortom, het Chinese economische model is gebaseerd op bepaalde fundamentele axioma’s die voorzien in grootschalig overheidsingrijpen en dit aanmoedigen. Dergelijk aanzienlijk overheidsingrijpen verhoudt zich moeizaam tot de vrije marktwerking en leidt tot verstoringen in de doeltreffende toewijzing van middelen overeenkomstig de marktbeginselen (22).

c)   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), eerste streepje, van de basisverordening: het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben of waarop deze beleidstoezicht uitoefenen

(122)

In de VRC zijn ondernemingen die in handen zijn van de staat, waarover de staat zeggenschap heeft of waarop de staat beleidstoezicht uitoefent een cruciaal onderdeel van de economie.

(123)

De Chinese overheid en de CCP houden vast aan structuren waarmee hun blijvende invloed op ondernemingen, en met name staatsondernemingen, wordt verzekerd. De staat (en in veel opzichten ook de CCP) speelt niet alleen een actieve rol in het formuleren en controleren van de uitvoering van algemeen bedrijfseconomisch beleid door individuele staatsondernemingen, maar eist ook het recht op om deel te nemen aan de operationele besluitvorming in staatsondernemingen. Dit gebeurt doorgaans door de roulatie van leidinggevend personeel tussen overheidsinstanties en staatsondernemingen, door de aanwezigheid van partijleden in de uitvoerende organen van staatsondernemingen en van partijcellen in ondernemingen (zie ook punt d)), alsook door het vormgeven van de bedrijfsstructuur van de sector staatsondernemingen (23). In ruil daarvoor genieten staatsondernemingen een bijzondere status binnen de Chinese economie, wat een aantal economische voordelen inhoudt, zoals met name afscherming tegen concurrentie en preferentiële toegang tot relevante basisproducten, waaronder financiële middelen (24).

(124)

Met name in de staalsector is een aanzienlijk deel van de ondernemingen nog altijd in handen van de Chinese overheid. De nominale verdeling tussen het aantal staatsondernemingen en particuliere ondernemingen is volgens ramingen weliswaar bijna gelijk, maar van de vijf Chinese staalproducenten die tot 's werelds tien grootste staalproducenten behoren, zijn er vier staatsondernemingen (25). En terwijl de tien grootste producenten in 2016 slechts ongeveer 36 % van de totale industriële productie voor hun rekening namen, stelde de Chinese overheid in datzelfde jaar de doelstelling vast om tegen 2025 60 % tot 70 % van de ijzer- en staalproductie te consolideren in circa tien grote ondernemingen (26). Dit voornemen is door de Chinese overheid in april 2019 herhaald, bij de aankondiging van richtsnoeren betreffende de consolidering van de staalindustrie (27). Deze consolidatie kan ertoe leiden dat winstgevende particuliere ondernemingen moeten fuseren met ondermaats presterende staatsondernemingen (28). Een voorbeeld van een recente fusie vormen de staalproducenten Baosteel Group Corp. en Wuhan Iron & Steel Group Corp., die in 2016 fuseerden tot de op een na grootste staalproducent ter wereld (29). De grote producenten van roestvrij staal zijn eigendom van de staat, bijvoorbeeld Tisco, Baosteel, Ansteel Lianzhong, Jiujuan Iron and Steel en Tangshan.

(125)

Bovendien is de VRC de grootste afnemer van nikkel in de wereld. Nikkel is een belangrijke grondstof die samen met chroom roestvrij staal zijn roestvrije eigenschappen geeft. Het nikkelgehalte is ook de belangrijkste kostenfactor voor nikkelerts, die op zijn beurt de belangrijkste kostenfactor is voor de directe basisproducten van het betrokken product. Het wordt bij de productie van SSHR in verschillende vormen gebruikt, bv. nikkelerts, nikkelhoudend gietijzer, ferronikkel, pure nikkel, nikkelschroot, roestvrijstaalschroot. De klager schatte dat nikkel in zijn diverse vormen goed was voor meer dan 50 % van de productiekosten van roestvrij staal in de VRC (30). In 2016 gebruikte het land 1,04 miljoen ton, wat goed was voor 52 % van het wereldwijde nikkelverbruik. In 2017 zou het Chinese verbruik met 2,9 % toenemen tot 1,07 miljoen ton. In de VRC wordt nikkel voornamelijk gebruikt voor de productie van roestvrij staal (84 %). Dit percentage is aanzienlijk hoger dan het internationale gemiddelde (64 %). Het verbruik van nikkel nam in 2016 en 2017 aanzienlijk toe (31), omdat de Chinese productie van roestvrij staal met 15,7 % groeide tot 24,9 miljoen ton. Omdat de productie in de rest van de wereld slechts met 4,3 % groeide, nam het aandeel van de VRC in de wereldproductie toe tot 54,5 %. Deze enorme stijging is het gevolg van de grote infrastructuuruitgaven van de Chinese overheid en krachtige nieuwbouwactiviteiten. Uit de statistieken bleek dat veel van de investeringen van de VRC in vaste activa georganiseerd waren door de Chinese overheid en haar staatsondernemingen, die beide een hogere groei van investeringen hebben laten zien dan de particuliere sector (32).

(126)

Door de hoge mate van overheidsingrijpen in de staalindustrie en de non-ferrometaalsector (“NFM”) en een groot aandeel van staatsondernemingen in deze sectoren, worden zelfs particuliere staalproducenten verhinderd om onder marktomstandigheden te opereren. Zowel staats- als particuliere ondernemingen in de staalsector zijn immers ook onderworpen aan beleidstoezicht, zoals vermeld in onderstaand punt e).

(127)

Op basis van het bovenstaande werd geconcludeerd dat de markt voor SSHR in de VRC in belangrijke mate werd bediend door ondernemingen die de Chinese overheid in eigendom had, waarover zij zeggenschap had of waarop zij beleidstoezicht uitoefende.

d)   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), tweede streepje, van de basisverordening: overheidsdeelneming in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt

(128)

Naast de uitoefening van zeggenschap over de economie door staatsondernemingen in handen te hebben en andere instrumenten, kan de Chinese overheid zich ook in de prijzen en kosten mengen via overheidsdeelneming in ondernemingen. Het recht van overheidsinstanties om belangrijk leidinggevend personeel in staatsondernemingen te benoemen en te ontslaan, zoals bepaald in de Chinese wetgeving, kan worden beschouwd als afspiegeling van de corresponderende eigendomsrechten (33), maar daarnaast vormen de CCP-cellen in ondernemingen, niet alleen in staatsondernemingen maar ook in particuliere ondernemingen, een ander kanaal door middel waarvan de staat zich in de besluitvorming van bedrijven kan mengen. Overeenkomstig het vennootschapsrecht van de VRC moet in elke onderneming een CCP-organisatie (met ten minste drie CCP-leden zoals bepaald in de statuten van de CCP (34)) worden opgezet en de onderneming dient de noodzakelijke voorwaarden voor de activiteiten van de partijorganisatie te scheppen. Deze eis lijkt in het verleden niet altijd te zijn gevolgd of strikt te zijn gehandhaafd. In elk geval sinds 2016 echter heeft de CCP haar aanspraken op zeggenschap bij zakelijke beslissingen in staatsondernemingen nadrukkelijk als politiek beginsel doen gelden. Ook zijn er berichten dat de CCP druk uitoefent op particuliere ondernemingen om “vaderlandslievendheid” voorop te stellen en zich naar de partijlijn te voegen (35). In 2017 werd bericht dat in 70 % van de circa 1,86 miljoen ondernemingen in particuliere eigendom partijcellen aanwezig waren, en dat er toenemende druk was om de CCP-organisaties het laatste woord te laten hebben over de besluitvorming in de betrokken ondernemingen (36). Deze regels zijn van algemene toepassing in de hele Chinese economie, in alle sectoren, ook bij producenten van SSHR en de leveranciers van de basisproducten daarvoor.

(129)

Zoals reeds is opgemerkt, zijn met name in de staalsector veel van de grote producenten in handen van de staat (zie overweging 123). In het “Plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie voor 2016-2020” worden sommige producenten specifiek genoemd (37). De belangrijkste producenten-exporteurs in staatseigendom zijn dikwijls de toonaangevende producenten van SSHR in de wereld, geïntegreerd of anderszins. Shanxi Taiyuan Iron & Steel Co. Ltd (“TISCO”) bijvoorbeeld, dat Chinees staatseigendom is, noemt zichzelf op haar website “een enorme ijzer- en staalgigant en een toonaangevende onderneming in de mondiale roestvrijstaalsector” en “de grootste roestvrijstaalonderneming met mondiaal de meeste capaciteit en de meest moderne technologie en installaties”. Bijgevolg “heeft TISCO zich ontwikkeld tot een extreem grootschalig ijzer- en staalcomplex, dat is geïntegreerd met de winning van ijzererts en de productie, verwerking en levering van en handel in ijzer en staal” (38). Baosteel is een andere grote Chinese staatsonderneming die zich bezighoudt met de fabricage van roestvrij staal en is onderdeel van de recent geconsolideerde China Baowu Steel Group Co. Ltd (voorheen Baosteel Group en Wuhan Iron & Steel) (39).

(130)

De Chinese overheid is ook door middel van personele benoemingen in de roestvrijstaalondernemingen aanwezig. Een voorbeeld van een dergelijke aanpak is de producent van roestvrij staal TISCO, waar de plaatsvervangend secretaris van het comité van de Chinese communistische partij door een besluit van het comité van de Chinese communistische partij en de overheid van de provincie Shanxi (40) tevens werd benoemd als president van TISCO.

(131)

De aanwezigheid van de staat op en het ingrijpen door de staat in de financiële markten (zie ook onderstaand punt h)) alsmede het ingrijpen door de staat in de levering van grondstoffen en basisproducten hebben een aanvullend verstorend effect op de SSHR-markt (41). De aanwezigheid van de staat in ondernemingen, waaronder staatsondernemingen, in de staalindustrie en andere sectoren (zoals de financiële sector en de sector voor basisproducten, met inbegrip van NFM) maakt het de Chinese overheid dus mogelijk zich te mengen in de prijzen en kosten.

(132)

De Chinese overheid grijpt rechtstreeks in de prijsstelling van kapitaal, arbeid, grond, grondstoffen en basisproducten voor het productieproces in. Hoewel de prijzen voor eindproducten voornamelijk door marktmechanismen bepaald worden, werpen prijsverstoringen aan het begin van de waardeketen een lange schaduw op deze prijzen en geven ze “verkeerde” prijssignalen, die de ware schaarste in de bedrijfstak niet weerspiegelen en de winst- en verliesrekeningen van alle betrokkenen verstoren.

e)   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), derde streepje, van de basisverordening: discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden

(133)

De koers van de Chinese economie wordt in aanzienlijke mate bepaald door een uitgebreid planningssysteem waarin prioriteiten worden gesteld en waarin de doelstellingen worden voorgeschreven waar de centrale en lokale overheden zich op moeten concentreren. Op alle overheidsniveaus bestaan plannen die vrijwel alle economische sectoren bestrijken. De bij de planningsinstrumenten bepaalde doelstellingen zijn van bindende aard en de autoriteiten op elk bestuurlijk niveau houden toezicht op de uitvoering van de plannen door het desbetreffende lagere overheidsniveau. Over de gehele linie leidt het planningssysteem in de VRC ertoe dat er middelen worden toegewezen aan sectoren die door de overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, waarbij de marktwerking buiten beschouwing blijft (42).

(134)

De Chinese overheid beschouwt de ijzer- en staalindustrie als een sleutelindustrie (43). Dit wordt bevestigd in de talrijke op de staalproductie gerichte plannen, richtsnoeren en andere documenten die op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden gepubliceerd, zoals het “Plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie voor 2016-2020”. In dit plan staat te lezen dat de staalindustrie “een belangrijke, fundamentele sector van de nationale economie en een hoeksteen van de natie” (44) is. De voornaamste in dit plan beschreven taken en doelstellingen bestrijken alle aspecten van de ontwikkeling van de industrie (45).

(135)

Het Dertiende Vijfjarenplan voor economische en sociale ontwikkeling (46) voorziet in steun aan ondernemingen die hoogwaardige soorten staalproducten produceren (47). Daarnaast is het gericht op het realiseren van kwaliteit, duurzaamheid en betrouwbaarheid van de producten door ondernemingen te ondersteunen die technologieën toepassen voor schone staalproductie, precisiewalsen en kwaliteitsverbetering (48).

(136)

In de “Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011) (wijziging van 2013)” (49) (“de catalogus”) worden ijzer en staal genoemd als bevorderde bedrijfstakken.

(137)

De Chinese overheid stuurt de ontwikkeling van de sector verder aan de hand van een breed scala aan beleidsinstrumenten en richtlijnen in verband met onder meer: marktsamenstelling en ‐herstructurering, grondstoffen, investeringen, terugdringing van capaciteit, productassortiment, verplaatsing van bedrijfsactiviteit, modernisering enz. Via deze en andere middelen stuurt en controleert de Chinese overheid vrijwel elk aspect van de ontwikkeling en de werking van de sector (50). De gevolgen van het beleid van de GOC en de daaruit voortvloeiende verstoringen worden misschien wel het best geïllustreerd door het huidige probleem van overcapaciteit.

(138)

Samengevat heeft de Chinese overheid maatregelen getroffen om marktdeelnemers ertoe te bewegen zich aan de doelstellingen van het overheidsbeleid te houden, namelijk om bevorderde bedrijfstakken te ondersteunen, waaronder de productie van SSHR als onderdeel van de bevorderde staalsector. Dergelijke maatregelen belemmeren de normale marktwerking.

f)   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), vierde streepje, van de basisverordening:: het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving

(139)

Volgens de informatie in het dossier slaagt het Chinese systeem voor faillissementen er niet in zijn belangrijkste doelstellingen te verwezenlijken, zoals een billijke vereffening van vorderingen en schulden en de bescherming van de wettelijke rechten en belangen van crediteuren en debiteuren. Dit lijkt zijn oorsprong te hebben in het feit dat het Chinese faillissementsrecht, ook al berust het formeel op beginselen die gelijkenis vertonen met de beginselen van het overeenkomstige recht in andere landen dan de VRC, wordt gekenmerkt door structureel ontoereikende handhaving. Het aantal faillissementen is nog altijd opvallend laag in verhouding tot de omvang van de economie van het land, niet in de laatste plaats doordat de insolventieprocedures lijden aan een aantal tekortkomingen die in de praktijk ontmoedigen om een faillissementsaanvraag in te dienen. Bovendien blijft de staat een vooraanstaande en actieve rol in de insolventieprocedures spelen, met vaak een directe invloed op de uitkomst van de procedure (51).

(140)

Daarnaast zijn de tekortkomingen van het systeem van eigendomsrechten met name evident met betrekking tot eigendom van grond en grondgebruiksrechten in de VRC (52). Alle grond is eigendom van de Chinese staat (landbouwgrond in collectieve eigendom en stedelijke grond in staatseigendom). Uitsluitend de staat beslist over de toewijzing ervan. Er zijn wettelijke bepalingen waarmee wordt beoogd de rechten op het gebruik van grond op transparante wijze en tegen marktprijzen toe te wijzen, bijvoorbeeld door invoering van biedprocedures. Die bepalingen worden echter regelmatig niet in acht genomen, wat ertoe leidt dat bepaalde kopers grond kosteloos of onder de marktprijs verkrijgen (53). Bovendien streven de autoriteiten bij het toewijzen van grond vaak specifieke politieke doelen na, waaronder de uitvoering van de economische plannen (54).

(141)

Net als andere sectoren in de Chinese economie zijn de producenten van SSHR onderworpen aan de gewone regels van de Chinese faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving. Dit heeft tot gevolg dat ook deze ondernemingen te maken hebben met verstoringen van bovenaf wegens de discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving. Uit het onderhavige onderzoek is niets naar voren gekomen dat deze bevindingen ter discussie stelt. Derhalve heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de Chinese faillissements- en eigendomswetgeving niet naar behoren functioneert en dus verstoringen veroorzaakt wanneer insolvente ondernemingen op de been worden gehouden en als het gaat om het toewijzen van grond in de VRC. Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal lijken deze overwegingen ook volledig van toepassing te zijn op de roestvrijstaalsector.

(142)

In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er sprake was van discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving in de staalsector, ook ten aanzien van het onderzochte product.

g)   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), vijfde streepje, van de basisverordening: verstoringen van loonkosten

(143)

In de VRC kan een systeem van marktgebaseerde lonen zich niet ten volle ontwikkelen, omdat werknemers en werkgevers worden belemmerd in hun recht op collectieve organisatie. Een aantal essentiële verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), met name die inzake de vrijheid van vereniging en inzake collectieve onderhandelingen, is door de VRC niet geratificeerd (55). Krachtens het nationale recht is slechts één vakbond actief. Deze organisatie is echter niet onafhankelijk van de overheid en houdt zich slechts in beperkte mate bezig met collectieve onderhandelingen en de bescherming van de rechten van werknemers (56). Bovendien wordt de mobiliteit van werknemers in de VRC beperkt door het systeem van registratie van huishoudens, waarbij de toegang tot het volledige scala van socialezekerheids- en andere voorzieningen is beperkt tot de lokale inwoners van een bepaald administratief gebied. Dit leidt er doorgaans toe dat werknemers die niet als lokale ingezetene zijn geregistreerd, zich in een kwetsbare werkgelegenheidssituatie bevinden en een lager inkomen ontvangen dan de houders van de ingezetenenregistratie (57). Deze bevindingen leiden tot verstoring van de loonkosten in de VRC.

(144)

Er is geen bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat de staalsector, met inbegrip van de producenten van SSHR, niet onderworpen zou zijn aan het beschreven Chinese arbeidsrechtstelsel. Het SSHR-gedeelte van de staalsector wordt dus zowel direct (bij de vervaardiging van het betrokken product) als indirect (bij de toegang tot kapitaal of basisproducten van ondernemingen die in de VRC aan hetzelfde arbeidsstelsel onderworpen zijn) getroffen door de verstoringen van de loonkosten.

h)   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), zesde streepje, van de basisverordening: toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat

(145)

De toegang tot kapitaal voor ondernemingen in de VRC is onderhevig aan uiteenlopende verstoringen.

(146)

Ten eerste wordt het Chinese financiële systeem gekenmerkt door de sterke positie van staatsbanken (58), die bij het verschaffen van toegang tot kapitaal andere criteria dan de economische levensvatbaarheid van een project hanteren. Net als niet-financiële staatsondernemingen blijven de banken verbonden met de staat, niet alleen via de eigendomsrelatie maar ook via persoonlijke betrekkingen (de hoogste bestuurders van de grote financiële instellingen in handen van de overheid worden in laatste instantie door de CCP benoemd) (59), en zij voeren, wederom net als niet-financiële staatsondernemingen, geregeld overheidsbeleid uit. Hiermee voldoen de banken aan een uitdrukkelijke wettelijke verplichting om te handelen in overeenstemming met de behoeften van de nationale economische en sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de staat (60). Daarbij komen nog aanvullende bestaande regels, die geldmiddelen naar sectoren leiden die volgens de overheid moeten worden bevorderd of anderszins als belangrijk zijn aangemerkt (61).

(147)

Hoewel wordt erkend dat in diverse wettelijke bepalingen is vastgesteld dat het normale gedrag van banken en de prudentiële regels, zoals de noodzaak om de kredietwaardigheid van de kredietnemer te onderzoeken, moeten worden geëerbiedigd, wijst het overgrote deel van het bewijsmateriaal, waaronder de bevindingen van handelsbeschermingsonderzoeken, erop dat deze bepalingen bij de toepassing van de verschillende rechtsinstrumenten slechts een secundaire rol spelen.

(148)

Voorts zijn obligatie- en kredietratings dikwijls om verscheidene redenen verstoord, onder meer omdat de risicobeoordeling wordt beïnvloed door het strategische belang van het bedrijf voor de Chinese overheid en door de kracht van eventuele impliciete garanties van de overheid. Schattingen geven sterk de indruk dat Chinese kredietratings systematisch overeenkomen met lagere internationale ratings (62).

(149)

Daarbij komen nog aanvullende bestaande regels, die geldmiddelen naar sectoren leiden die volgens de overheid moeten worden bevorderd of anderszins als belangrijk zijn aangemerkt (63). Dit leidt ertoe dat gemakkelijker kredieten worden verstrekt aan staatsondernemingen, grote particuliere bedrijven met goede connecties en bedrijven in belangrijke sectoren van de industrie, wat impliceert dat de beschikbaarheid en de kosten van kapitaal niet voor alle marktdeelnemers gelijk zijn.

(150)

Ten tweede zijn de financieringskosten kunstmatig laag gehouden om de groei van investeringen te stimuleren. Dit heeft geleid tot een buitensporige groei van kapitaalinvesteringen met een steeds lager rendement. Dit wordt geïllustreerd door de recente toename van de schuldenlast bij staatsondernemingen, ondanks een sterke afname van de winstgevendheid, waaruit valt op te maken dat de in het bankenstelsel vigerende mechanismen niet door de gebruikelijke commerciële overwegingen worden aangedreven.

(151)

Ten derde zijn de prijssignalen, ondanks de liberalisering van de nominale rente in oktober 2015, nog steeds niet het resultaat van de vrije marktwerking, maar worden zij beïnvloed door verstoringen die door de overheid zijn veroorzaakt. Het aandeel verstrekte kredieten tegen of onder de referentierente maakt immers nog steeds 45 % van alle kredieten uit, en gerichte kredietverlening lijkt te zijn geïntensiveerd, aangezien dit aandeel sinds 2015 ondanks de verslechterende economische omstandigheden aanzienlijk is toegenomen. Een kunstmatig lage rentevoet leidt tot te lage prijzen en daarmee tot buitensporig gebruik van kapitaal.

(152)

De algehele groei van kredietverlening in de VRC wijst op een verslechterende efficiëntie van de kapitaaltoewijzing, zonder dat er aanwijzingen zijn voor een krappere kredietverstrekking die te verwachten zou zijn in een niet-verstoorde marktomgeving. Dientengevolge is er de afgelopen jaren een snelle toename geweest van niet-renderende kredieten. Nu de risicovolle schulden toenemen, heeft de Chinese overheid ervoor gekozen om te voorkomen dat bedrijven in gebreke blijven wat terugbetaling betreft. Als gevolg hiervan is het probleem van oninbare vorderingen aangepakt door schulden door te rollen, wat heeft geleid tot het ontstaan van “zombie”-ondernemingen, of door de eigendom van de schuld over te dragen (bv. via fusies of schuldconversies), zonder dat daarbij noodzakelijkerwijs het totale schuldprobleem werd verholpen of de onderliggende oorzaken van dat probleem werden weggenomen.

(153)

In essentie wordt het stelsel voor ondernemingskredieten in de VRC, ondanks de stappen die onlangs zijn genomen om de markt te liberaliseren, beïnvloed door verstoringen van betekenis als gevolg van de voortdurende en alomtegenwoordige rol van de staat op de kapitaalmarkten.

(154)

Er is geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de staalsector, met inbegrip van de productie van roestvrij staal, niet onderworpen zou zijn aan het hierboven beschreven overheidsingrijpen in het financiële stelsel. Daarom leidt het aanzienlijke overheidsingrijpen in het financiële stelsel ertoe dat de marktomstandigheden op alle niveaus sterk worden beïnvloed.

i)   Systemische aard van de beschreven verstoringen

(155)

De Commissie heeft opgemerkt dat de in het rapport beschreven verstoringen kenmerkend zijn voor de Chinese economie. Uit het beschikbare bewijs blijkt dat de feiten en kenmerken van het Chinese systeem zoals beschreven in de bovenstaande punten a) tot en met e) en in deel A van het rapport, van toepassing zijn op het hele land en alle sectoren van de economie. Hetzelfde geldt voor de beschrijving van de productiefactoren zoals hierboven bedoeld in de punten f) tot en met h) en in deel B van het rapport.

(156)

De Commissie herinnert eraan dat om SSHR te produceren, een breed scala aan basisproducten nodig is. Wanneer de producenten van SSHR deze basisproducten inkopen of daarvoor een contract sluiten, zijn de prijzen die zij betalen (en die als kosten worden geregistreerd) duidelijk blootgesteld aan dezelfde systemische verstoringen als hierboven genoemd. Leveranciers van basisproducten maken bijvoorbeeld gebruik van arbeid die aan de verstoringen onderhevig is. Mogelijk lenen zij geld dat onderhevig is aan de verstoringen in de financiële sector/bij de kapitaaltoewijzing. Daarnaast zijn zij onderworpen aan het planningsysteem dat op alle niveaus van de overheid en op alle sectoren van toepassing is.

(157)

Dientengevolge zijn niet alleen de binnenlandse verkoopprijzen van SSHR ongeschikt om te worden gebruikt in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, maar zijn alle kosten voor basisproducten (waaronder grondstoffen, energie, grond, financiering, arbeid enz.) eveneens aangetast omdat de prijsvorming ervan wordt beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen, zoals beschreven in de delen A en B van het rapport. Het overheidsingrijpen dat is beschreven met betrekking tot de toewijzing van kapitaal, grond, arbeid, energie en grondstoffen, vindt in heel de VRC plaats. Dit betekent bijvoorbeeld dat een basisproduct dat zelf in de VRC is geproduceerd door een combinatie van een reeks productiefactoren, wordt blootgesteld aan verstoringen van betekenis. Hetzelfde geldt voor het basisproduct van het basisproduct enz. Noch de Chinese overheid noch de producenten-exporteurs hebben bewijzen of argumenten van het tegendeel aangedragen in het kader van dit onderzoek.

j)   Conclusie

(158)

Uit de analyse in de punten a) tot en met i) van deze rubriek, waarbij al het beschikbare bewijsmateriaal over het ingrijpen van de VRC in haar economie in het algemeen en in de staalsector is onderzocht, is gebleken dat de prijzen en kosten van het betrokken product, waaronder de kosten van grondstoffen, energie en arbeid, niet door vrije marktwerking tot stand zijn gekomen doordat zij worden beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening, hetgeen wordt aangetoond door de daadwerkelijke of mogelijke gevolgen van een of meer van de daarin genoemde factoren. Op grond daarvan en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid heeft de Commissie geconcludeerd dat het in dit geval niet passend is om voor het vaststellen van de normale waarde gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten.

(159)

Bijgevolg heeft de Commissie de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen, te weten, in dit geval, aan de hand van de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een geschikt representatief land, overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, zoals besproken in het volgende punt.

3.2.2.2.   Representatief land

(160)

De keuze van het representatieve land is gebaseerd op de volgende criteria:

een niveau van economische ontwikkeling vergelijkbaar met dat van de VRC. Hiervoor heeft de Commissie landen gebruikt met een bruto nationaal inkomen dat volgens de database van de Wereldbank vergelijkbaar is met dat van de VRC (64);

vervaardiging van het onderzochte product in dat land;

beschikbaarheid van relevante openbare gegevens in dat land;

waar er meer dan één mogelijk representatief land was, is waar passend de voorkeur gegeven aan het land met een toereikend niveau van sociale bescherming en milieubescherming.

(161)

Zoals toegelicht in de overwegingen 33 tot en met 35, heeft de Commissie in het dossier twee mededelingen aangaande de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde bekendgemaakt.

(162)

In de mededeling van 9 september heeft de Commissie de belanghebbenden meegedeeld dat op basis van de criteria die in overweging 157 worden genoemd zij de volgende vier mogelijke representatieve landen had aangewezen: Brazilië, Maleisië, Turkije en Zuid-Afrika.

(163)

De Commissie heeft opmerkingen van drie belanghebbenden ontvangen: de klager en twee in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs.

(164)

Beide Chinese producenten-exporteurs stelden in hun opmerkingen dat Maleisië het meest representatieve land zou zijn omdat het aan alle criteria van artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening voldoet, terwijl Brazilië en Zuid-Afrika een lager niveau van sociale en milieubescherming zouden hebben.

(165)

De klager gaf in zijn opmerkingen echter aan dat het onderzochte product niet geproduceerd werd in Maleisië of Turkije.

(166)

De Maleisische onderneming die was aangemerkt als potentiële producent van het onderzochte product is volgens de opmerkingen van de klager slechts betrokken bij het opnieuw in koudgewalste rollen walsen van warmgewalste rollen en zou de beschikking hebben over een smelterij noch warmwalserij. De klager baseerde zijn beweringen hierover op de geconsolideerde, gecontroleerde jaarrekening van 2017 van de Acerinox Group. De jaarrekening van 2018 van de groep bevestigde deze bewering eveneens.

(167)

Ten aanzien van Turkije voerde de klager aan dat de onderneming in kwestie zich alleen bezighield met de productie van een gering aantal producten van roestvrij staal. Bovendien was deze productie beperkt tot lange producten van martensitisch staal met billets als grondstof, hetgeen de productie van het onderzochte product feitelijk zou uitsluiten.

(168)

Eigen onderzoek door de Commissie bevestigde de beweringen van de klager op basis van de geconsolideerde en gecontroleerde jaarrekening van 2018 van de Acerinox Group en de officiële websites van de twee ondernemingen in kwestie.

(169)

De klager bevestigde dat het onderzochte product in Zuid-Afrika wordt geproduceerd door een van de ondernemingen van de Acerinox Group, zoals aangegeven door de Commissie in de mededeling van 9 september. De klager voerde echter diverse argumenten aan om Brazilië te kiezen als een representatief land in plaats van Zuid-Afrika.

(170)

Ten eerste stelde de klager dat Brazilië, volgens de in BNI uitgedrukte economische ontwikkeling, veel dichter bij de VRC staat dan Zuid-Afrika (Zuid-Afrika bekleedt in deze ranglijst een aanzienlijk lagere positie).

(171)

Zelfs al staat Zuid-Afrika in de zin van de feitelijke BNI-gegevens echter op grotere afstand van de VRC dan Brazilië, alle drie de landen worden door de Wereldbank ingedeeld als “hogeremiddeninkomensland”. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(172)

Ten tweede voerde de klager aan dat Zuid-Afrika 's werelds grootste producent is van chroom, een belangrijk basisproduct voor roestvrij staal, en dat daarom het prijsniveau van dit basisproduct niet representatief zou zijn.

(173)

Het feit dat een land een basisproduct van het onderzochte product produceert, betekent niet automatisch dat het prijspeil van de invoer van dat product in dat land niet representatief zou zijn. De klager verstrekte geen bewijsmateriaal van het effect van de grote binnenlandse productie op de invoerprijs. De Commissie achtte dit verzoek bijgevolg ongegrond.

(174)

Ten slotte heeft de klager de Commissie de openbaar toegankelijke en gecontroleerde jaarrekeningen doen toekomen van de Braziliaanse producent van het onderzochte product die wordt genoemd in de mededeling van 9 september. Deze jaarrekeningen zouden kunnen worden gebruikt als gegevensbron voor de VAA-kosten en winst die benodigd zijn voor de berekening van de normale waarde. Voor de Zuid-Afrikaanse producent die in dezelfde mededeling werd vermeld, waren deze gegevens alleen beschikbaar op geconsolideerd groepsniveau.

(175)

Op grond van de kwaliteit en gedetailleerdheid van de vrij toegankelijke financiële gegevens die in Brazilië beschikbaar waren en die waren verstrekt door de klager, en ook gezien de representativiteit van de productiefactoren als uiteengezet in punt 3.2.2.3, heeft de Commissie in haar mededeling van 10 oktober geconcludeerd dat Brazilië moest worden beschouwd als een geschikt representatief land.

(176)

Nadat de Commissie Brazilië had aangewezen als een geschikt representatief land in de zin van ontwikkelingsniveau en beschikbaarheid van relevante invoerstatistieken en financiële gegevens, vond zij het niet nodig het niveau van sociale en milieubescherming van de potentiële representatieve landen te beoordelen.

(177)

Er is van belanghebbenden geen commentaar ontvangen betreffende de mededeling van 10 oktober.

(178)

Gezien de analyse hierboven voldoet Brazilië aan alle criteria van artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening om als geschikt representatief land te worden beschouwd. In het bijzonder heeft Brazilië niet alleen een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van de VRC, maar wordt het onderzochte product daar ook in aanzienlijke mate geproduceerd en is er voor dit land een volledige reeks gegevens over de productiefactoren, de VAA-kosten en de winst gedurende het onderzoektijdvak beschikbaar.

3.2.2.3.   Bronnen aan de hand waarvan niet-verstoorde kosten worden vastgesteld

(179)

Op basis van de informatie die door de belanghebbenden werd overgelegd, en andere relevante informatie uit het dossier heeft de Commissie in de mededeling van 9 september een eerste overzicht van productiefactoren en bronnen opgesteld met als doel deze te hanteren voor alle productiefactoren, zoals grondstoffen, energie en arbeid, die door producenten-exporteurs bij de vervaardiging van het onderzochte product worden gebruikt. De Commissie heeft verklaard dat zij met het oog op de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening de niet-verstoorde kosten van de productiefactoren zou vaststellen aan de hand van de Global Trade Atlas (“GTA”), dat zij de niet-verstoorde arbeidskosten zo veel mogelijk zou vaststellen aan de hand van de statistieken van de Internationale Arbeidsorganisatie (“IAO”) en nationale statistieken, en dat zij de niet-verstoorde kosten voor energie (zoals elektriciteit, aardgas en water) zou vaststellen aan de hand van andere bronnen naargelang het geselecteerde representatieve land. In dezelfde mededeling heeft de Commissie de codes van het geharmoniseerd systeem (GS-codes) voor productiefactoren vastgesteld, die op basis van de door de belanghebbenden verstrekte informatie aanvankelijk bedoeld waren om te worden gebruikt voor de GTA-analyse.

(180)

Ten aanzien hiervan werd alleen een opmerking van de klager ontvangen en wel dat de door de Commissie voorgestelde GS-codes voor sommige productiefactoren een te brede dekking hadden en een productmix zouden kunnen omvatten die niet representatief was voor de chemische samenstelling van de basisproducten die feitelijk worden gebruikt voor de vervaardiging van het onderzochte product. De Commissie heeft akte genomen van deze opmerking. Met de opmerking is in latere stadia van het onderzoek rekening gehouden, naargelang de goederencodes van het representatieve land en de uitkomsten van de controlebezoeken aan de producenten-exporteurs.

(181)

De Commissie heeft de aanvankelijke informatie over GS-codes die zij van belanghebbenden had ontvangen geanalyseerd en kwam tot de conclusie dat bepaalde productiefactoren, zoals bepaalde grondstoffen en verbruiksgoederen, mogelijk niet juist ingedeeld waren. De gewijzigde GS-codes en de lijst met productiefactoren is in de mededeling van 10 oktober bekendgemaakt. De Commissie heeft tevens de beschikbaarheid geanalyseerd van de invoergegevens die gebruikt zouden worden voor het berekenen van benchmarks voor niet-verstoorde kosten en heeft gecontroleerd of er in het representatieve land beperkingen bestonden ten aanzien van de uitvoer van de productiefactoren.

(182)

In de mededeling van 10 oktober heeft de Commissie bevestigd dat zij de GTA zou gebruiken voor het vaststellen van niet-verstoorde kosten van de productiefactoren, de IAO-statistieken en andere openbaar beschikbare bronnen (65) voor het vaststellen van niet-verstoorde arbeidskosten, en de door geselecteerde Braziliaanse leveranciers in rekening gebrachte tarieven voor elektriciteit, aardgas en water voor het vaststellen van de niet-verstoorde kosten van die soorten energie.

(183)

De Commissie heeft de belanghebbenden in dezelfde mededeling eveneens op de hoogte gesteld van het feit dat zij om de niet-verstoorde VAA-kosten en winst vast te stellen, de financiële gegevens zou gebruiken van de enige Braziliaanse producent van het onderzochte product waarvan naar bekend gedetailleerde financiële gegevens openbaar beschikbaar waren, namelijk Aperam Inox America do Sul SA. Openbaar beschikbare financiële gegevens van andere producenten van het onderzochte product in Brazilië zijn niet ingediend door de belanghebbenden, noch heeft de Commissie deze gevonden.

(184)

Na de mededeling van 10 oktober heeft de Commissie geen verdere opmerkingen over de bronnen van niet-verstoorde kosten en benchmarks ontvangen. Derhalve werden de in de overwegingen 178 tot en met 180 vermelde bronnen voorlopig bevestigd.

3.2.2.4.   Niet-verstoorde kosten en benchmarks

(185)

Zoals reeds vermeld in de overwegingen 176, 178 en 179, heeft de Commissie getracht een initiële lijst van productiefactoren en bronnen op te stellen die zou kunnen worden gebruikt voor alle productiefactoren zoals materialen, energie en arbeid die door de producenten-exporteurs worden gebruikt bij de vervaardiging van het betrokken product.

(186)

De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen over de lijst van productiefactoren naar aanleiding van de mededeling van 10 oktober, waarin de Commissie op basis van de informatie die zij van belanghebbenden had ontvangen, een lijst had opgesteld van alle mogelijke GS-codes die overeenstemmen met de productiefactoren die worden ingezet bij de vervaardiging van het betrokken product.

(187)

Na de controlebezoeken aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie vervolgens een definitieve lijst van productiefactoren en overeenkomstige GS-codes opgesteld.

(188)

Op basis van alle door belanghebbenden verstrekte en tijdens de controlebezoeken verzamelde informatie zijn, waar van toepassing, de volgende productiefactoren en GS-codes vastgesteld:

Tabel 1

Productiefactor

GS-code

Niet-verstoorde waarde

Eenheid

Grondstoffen/hulpstoffen

Kwartsiet

2506 20

1 945,57

CNY/t

Vuurvaste klei

2508 30

4 109,80

CNY/t

Serpentiniet

2516 90

4 257,06

CNY/t

Gesmolten magnesia; doodgebrande magnesia (gesinterd), ook indien geringe hoeveelheden andere oxiden bevattend die vóór het sinteren toegevoegd zijn; ander magnesiumoxide, ook indien zuiver

2519 90

8 993,25

CNY/t

Vloeispaat — bevattende niet meer dan 97 gewichtspercenten calciumfluoride

2529 21

2 126,27

CNY/t

IJzererts, niet-gesinterd (poeder); ijzerertsklompen

2601 11

8 300,12

CNY/t

IJzererts, gesinterd

2601 12

1 165,36

CNY/t

Chroomerts en concentraten daarvan

2610 00

4 493,41

CNY/t

Vette kolen; cokeskolen

2701 12

1 412,62

CNY/t

Magere kolen; kolen (elektriciteit); gaskolen

2701 19

1 268,12

CNY/t

Cokes; cokespoeder; metallurgische cokes

2704 00

2 703,69

CNY/t

Smeerolie

2710 19

73,73

CNY/t

Koolstof

2803 00

9 656,11

CNY/t

Calcium (draad)

2805 12

34 597,60

CNY/t

Zwavelzuur

2807 00

560,10

CNY/t

Salpeterzuur

2808 00

2 582,31

CNY/t

Waterstoffluoride

2811 11

11 085,17

CNY/t

Ammoniak, watervrij

2814 10

1 920,32

CNY/t

Molybdeenoxide of ‐hydroxide

2825 70

134 622,70

CNY/t

IJzersulfide

2830 90

92 317,53

CNY/t

Waterstofperoxide

2847 00

15 955,82

CNY/t

Kerndraad; gietpoeder

3824 99

15 192,47

CNY/t

Nikkelhoudend gietijzer, medium; nikkelhoudend gietijzer, laag

[n.v.t.]

(zie overweging 190)

84 151,00

Gecorrigeerd voor feitelijk nikkelgehalte  (66)

CNY/t

Ferromangaan bevattende > 2 gewichtspercenten koolstof

7202 11

8 143,34

CNY/t

Ferromangaan bevattende ≤ 2 gewichtspercenten koolstof

7202 19

12 910,85

CNY/t

Ferrosilicium, > 55 % silicium

7202 21

12 754,53

CNY/t

Ferrosilicomangaan

7202 30

8 077,34

CNY/t

Ferrochroom, > 4 % koolstof

7202 41

9 475,88

CNY/t

Ferronikkel

[n.v.t.]

(zie overweging 190)

21 879,38

CNY/t

Ferromolybdeen

7202 70

130 503,79

CNY/t

Ferrowolfraam

7202 80

200 436,70

CNY/t

Ferrotitanium

7202 91

25 925,68

CNY/t

Ferroniobium

[n.v.t.] (zie overweging 190)

145 667,77

CNY/t

Ferroboor; ferrosilicium-calciumlegering

7202 99

14 659,67

CNY/t

Gietijzerschroot

7204 10

909,47

CNY/t

Roestvrijstaalschroot

7204 21

6 600,08

CNY/t

Resten en afval van ander materiaal dan gietijzer, ijzer of staal (m.u.v. draaisel, krullen, spanen, zaagsel, vijlsel en afval van het stampen of stansen)

7204 49

2 388,92

CNY/t

Korrels van gietijzer, van spiegelijzer, van ijzer of van staal

7205 10

9 625,10

CNY/t

IJzerpoeder voor lassen

7205 29

8 830,75

CNY/t

Gesmolten ijzer

[n.v.t.]

(zie overweging 190)

2 715,76

CNY/t

Bewapeningsstaven

7214 20

3 961,67

CNY/t

Straalpellets

7326 11

7 016,25

CNY/t

Koperen kathodes

7403 11

42 901,10

CNY/t

Andere werken van koper, gegoten, gevormd, gestampt of gesmeed, doch niet verder bewerkt, m.u.v. kettingen en delen daarvan

7419 91

276 619,84

CNY/t

Niet-gelegeerd nikkel

7502 10

98 182,60

CNY/t

Resten en afval van nikkel

7503 00

640,77

CNY/t

Nikkelen staven, draad en profielen van nikkellegeringen

7505 12

172 600,22

CNY/t

Aluminiumingot; aluminium, ruw, niet-gelegeerd

7601 10

15 833,50

CNY/t

Aluminiumdraad, niet-gelegeerd

7605 11

16 103,02

CNY/t

Platen, bladen en strippen van aluminium

7606 91

22 469,41

CNY/t

Staven en draad van molybdeen

8102 95

817 404,83

CNY/t

Kobaltmatte en andere tussenproducten van de kobaltmetallurgie

8105 20

180 180,50

CNY/t

Sponstitaan

8108 20

72 277,73

CNY/t

Mangaan

8111 00

17 032,79

CNY/t

Elektrodes van grafiet

8545 11

57 656,22

CNY/t

Plaat

[n.v.t.]

(zie overweging 190)

14 033,74

CNY/t

Arbeid

Arbeidskosten in de productiesector

[n.v.t.]

33,88

CNY/uur

Energie

Elektriciteit

[n.v.t.]

0,82

CNY/kWh

Aardgas

[n.v.t.]

3,23

CNY/m3

Water

[n.v.t.]

68,88

CNY/m3

Argon

2804 21

8,03

CNY/m3

Zuurstof

2804 40

13,04

CNY/m3

a)   Grondstoffen en hulpstoffen

(189)

Tijdens de controlebezoeken heeft de Commissie de bij de vervaardiging van het betrokken product gebruikte grondstoffen gecontroleerd.

(190)

Voor alle grondstoffen en hulpstoffen, behalve die welke in de overwegingen 190 en 192 zijn beschreven, vertrouwde de Commissie op de invoerprijzen in het representatieve land. De invoerprijs in het representatieve land werd vastgesteld als een gewogen gemiddelde van de eenheidsprijzen van de invoer uit alle derde landen met uitzondering van de VRC. De Commissie heeft besloten de invoer uit de VRC in het representatieve land uit te sluiten, aangezien zij in overweging 156 tot de conclusie komt dat het niet passend is om de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC te gebruiken wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening. Aangezien er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat dezelfde verstoringen niet gelijkelijk gevolgen voor de voor de uitvoer bestemde producten hebben, was de Commissie van mening dat dezelfde verstoringen gevolgen hebben gehad voor de uitvoerprijzen. Daarnaast blijkt dat de invoerprijzen van de belangrijkste door de VRC naar Brazilië uitgevoerde grondstoffen lager zijn dan het gewogen gemiddelde van de invoer uit andere landen. In die zin werden invoergegevens over de invoer in het representatieve land uit niet-WTO-landen zoals vermeld in bijlage 1 bij Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad (67), eveneens uitgesloten. Volgens artikel 2, lid 7, van de basisverordening kunnen de binnenlandse prijzen in die landen niet worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde; de betrokken invoergegevens waren hoe dan ook verwaarloosbaar.

(191)

Teneinde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening de niet-verstoorde prijs van grondstoffen vast te stellen zoals afgeleverd aan de poort van de fabriek van de producent-exporteur, heeft de Commissie bij de invoerprijs de kosten van internationaal vervoer en de verzekeringskosten (68) opgeteld en er het invoerrecht van het representatieve land op toegepast. In een later stadium, tijdens de berekeningen van de individuele dumpingmarge, heeft de Commissie er ondernemingsspecifieke binnenlandse vervoerskosten bij opgeteld. De kosten van internationaal en binnenlands vervoer voor alle grondstoffen en de verzekeringskosten werden geschat aan de hand van de gecontroleerde gegevens die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs waren verstrekt.

(192)

Voor sommige grondstoffen waarvoor geen benchmark bestond of waarvoor de beschikbare benchmark op basis van de invoerstatistieken in het representatieve land als niet-representatief (69) werd beschouwd, heeft de Commissie benchmarks gebruikt op basis van niet-verstoorde internationale prijzen of andere redelijke gegevens. Dit is gebeurd voor vijf basisproducten:

a)

ferronikkel en nikkelhoudend gietijzer — de benchmarks zijn gebaseerd op de London Metal Exchange, gecorrigeerd voor het nikkelgehalte van de legering;

b)

ferroniobium — de benchmark is gebaseerd op GTA, berekend als het gewogen gemiddelde van de uitvoerprijs van het meest relevante uitvoerland in het OT, Brazilië (70),

c)

gesmolten ijzer — de benchmark is gebaseerd op GTA, berekend als het gewogen gemiddelde van de prijs van het meest relevante uitvoerland in het OT, Iran (71),

d)

platen van roestvrij staal — de benchmark is gebaseerd op GTA, berekend als het gewogen gemiddelde van de volledige uitvoer van de op twee na grootste exporteur in het OT, Zuid-Korea (72).

(193)

Wanneer de uitvoerprijs (73) is gebruikt om de niet-verstoorde prijs van een grondstof vast te stellen, zijn er geen verdere correcties op de gegevens van de GTA toegepast. De Commissie was van oordeel dat in de kosten van vervoer tussen een Braziliaanse leverancier en een internationale haven de kosten van vervoer tussen die leverancier en zijn Braziliaanse afnemer waren weergegeven. De prijs uit de GTA kon derhalve worden aanvaard als de prijs van een grondstof zoals afgeleverd aan de poort van de fabriek van de producent-exporteur.

(194)

Voor sommige grondstoffen en hulpstoffen (74) waren de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs niet in staat in hun administratie de verbruikshoeveelheid vast te stellen of kon in het representatieve land geen goede benchmark worden vastgesteld. Die basisproducten waren als kostenfactor echter verwaarloosbaar. Deze kosten werden opgenomen in de algemene productiekosten zoals uiteengezet in overweging 198, omdat de feitelijke kosten van deze grondstoffen een verwaarloosbaar deel uitmaakten van de werkelijke totale vervaardigingskosten van de in de steekproef opgenomen exportondernemingen. De productiefactoren die werden overgeheveld naar de algemene productiekosten zijn opgenomen in de ondernemingsspecifieke mededelingen.

b)   Arbeid

(195)

Om de benchmark voor arbeidskosten vast te stellen, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de IAO-statistieken, samen met openbaar beschikbare informatie over de extra arbeidskosten die een werkgever in Brazilië maakt.

(196)

De IAO-statistieken (75) bevatten gegevens over de gemiddelde wekelijkse werkelijk gewerkte uren per werknemer en het maandloon van werknemers in de industriesector tijdens het onderzoektijdvak. Aan de hand van deze gegevens heeft de Commissie een uurloon in de industriesector berekend, waarbij de extra arbeidsgerelateerde kosten (76) (door de werkgever betaalde socialezekerheids- en werkloosheidsbijdragen) zijn opgeteld.

c)   Energie als basisproduct

(197)

De elektriciteitsprijs die in rekening wordt gebracht door een van de grootste elektriciteitsleveranciers in Brazilië, EDP Brazil, was eenvoudig te raadplegen (77). De informatie was gedetailleerd genoeg om de door industriële gebruikers betaalde prijs voor elektriciteit en de prijs voor het gebruik van het distributiesysteem (modalidade tarifaria azul) vast te stellen.

(198)

Opgemerkt zij dat de regelgevende autoriteit, Agência Nacional de Energia Elétrica (78) (“ANEEL”), de elektriciteitsleveranciers in Brazilië verplicht hun tarieven met een bepaald percentage te verhogen om het elektriciteitsverbruik in het land te reguleren. ANEEL hanteert een vlaggensysteem (79) (groen, geel, rood 1, rood 2) om aan te geven of de elektriciteitsprijs moet worden gehandhaafd zoals voorgesteld door de leverancier (groen), dan wel verhoogd met 0,010 BRL/kWh (geel), 0,030 BRL/kWh (rood 1), of 0,050 BRL/kWh (rood 2). De vlaggen worden maandelijks door ANEEL gepubliceerd en waren voor het onderzoektijdvak eenvoudig te raadplegen op de website van EDP Brazil (80). Bij de vaststelling van de niet-verstoorde elektriciteitskosten heeft de Commissie rekening gehouden met de vlaggen die in het onderzoektijdvak zijn gebruikt en heeft zij de prijs dienovereenkomstig aangepast.

(199)

Het watertarief — zoals aangerekend door de onderneming Sabesp, die in de staat São Paulo verantwoordelijk is voor de watervoorziening en de afvalwaterverzameling en ‐behandeling — is eenvoudig te raadplegen. De informatie maakt het mogelijk de tarieven (81) vast te stellen die in het onderzoektijdvak voor industriële gebruikers golden voor verschillende subregio’s en gemeenten van de staat São Paulo (82). De Commissie heeft de niet-verstoorde kosten voor water en afvalwaterverzameling vastgesteld op basis van het tarief dat in het onderzoektijdvak van toepassing was op industriële afnemers in de agglomeratie van de staat São Paulo.

(200)

De prijs van aardgas die wordt gehanteerd door de grootste gasdistributeur van Brazilië, Comgas, die zich richt op de staat São Paulo, is eenvoudig te raadplegen. Aan de hand van de informatie op de website van Comgas (83) kan de aardgasprijs voor industriële afnemers worden vastgesteld.

3.2.2.5.   Algemene productiekosten, VAA-kosten en winst

(201)

De algemene productiekosten van de medewerkende producenten-exporteurs werden verhoogd met de kosten van grondstoffen en hulpstoffen waarnaar in overweging 192 verwezen wordt, en vervolgens uitgedrukt als een deel van de werkelijke productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Dit percentage is toegepast op de niet-verstoorde productiekosten.

(202)

Voor de VAA-kosten en de winst heeft de Commissie de financiële gegevens gebruikt van de enige Braziliaanse producent van het onderzochte product waarvan naar bekend gedetailleerde financiële gegevens openbaar beschikbaar waren, namelijk Aperam Inox America do Sul SA De openbaar beschikbare en gecontroleerde jaarrekeningen van het bedrijf zijn als bijvoegsel bij de mededeling van 10 oktober bekendgemaakt aan de belanghebbenden.

3.2.2.6.   Berekening van de normale waarde

(203)

Om de door berekening vastgestelde normale waarde te bepalen, heeft de Commissie de volgende stappen ondernomen.

(204)

Ten eerste heeft de Commissie de niet-verstoorde vervaardigingskosten vastgesteld. Zij heeft de niet-verstoorde kosten per eenheid toegepast op het werkelijke verbruik van de individuele productiefactoren van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. De vervaardigingskosten werden verminderd met de niet-verstoorde kosten van bijproducten die in het productieproces werden hergebruikt, zoals gerapporteerd door de ondernemingen.

(205)

Ten tweede heeft de Commissie om de niet-verstoorde productiekosten te berekenen de algemene productiekosten die zijn vastgesteld zoals beschreven in overweging 199, opgeteld bij de vervaardigingskosten.

(206)

Ten slotte heeft de Commissie de in overweging 200 toegelichte VAA-kosten en winst van Aperam Inox America do Sul SA toegepast op de productiekosten zoals beschreven in overweging 203.

(207)

De VAA-kosten, uitgedrukt als percentage van de kosten van de verkochte goederen (“KVG”) en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroegen 13,90 %.

(208)

De winst, uitgedrukt als percentage van de KVG en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroeg 7,65 %.

(209)

De normale waarde zoals toegelicht in de overwegingen 202 tot en met 206, werd verminderd met de niet-verstoorde waarde van de bijproducten die waren verkocht door de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(210)

Op basis daarvan heeft de Commissie de normale waarde per productsoort af fabriek berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening. Aangezien slechts twee Chinese producenten-exporteurs in de steekproef overbleven, heeft de Commissie de normale waarde per productsoort alleen voor deze producenten-exporteurs berekend.

3.2.3.   Uitvoerprijs

(211)

De uitvoer van de Chinese producenten-exporteurs in kwestie naar de Unie vond rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers plaats of via verbonden ondernemingen die optraden als verbonden exporteurs in een derde land of verbonden importeurs in de Unie.

(212)

In de gevallen waarin de producenten-exporteurs het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie hadden uitgevoerd, was de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de voor het betrokken product met het oog op uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(213)

In de gevallen waarin de producenten-exporteurs het betrokken product via verbonden importeurs in de Unie naar de Unie uitvoerden, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de prijs waartegen het ingevoerde product eerst werd doorverkocht aan de onafhankelijke afnemers in de Unie. In dit geval zijn prijscorrecties toegepast voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten en een redelijke winst.

3.2.4.   Vergelijking

(214)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs werden vergeleken af fabriek.

(215)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden, in voorkomend geval, correcties toegepast voor kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante zaken; kredietkosten; bankkosten; de VAA-kosten van de verbonden exporteurs inclusief handelsmarge.

(216)

Het beleid van de VRC is dat in geval van uitvoer de btw slechts gedeeltelijk wordt terugbetaald en in dit geval werd, naargelang de maand van het OT, 0 tot 3 % btw niet terugbetaald. Om te garanderen dat de normale waarde op hetzelfde belastingniveau als de uitvoerprijs werd uitgedrukt, werd de normale waarde naar boven gecorrigeerd met dat deel van de btw op de uitvoer van het betrokken product dat niet aan de Chinese producenten-exporteurs werd vergoed.

3.2.5.   Dumpingmarge

(217)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(218)

Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring: 108,4 % voor STSS en 55,6 % voor FSS.

(219)

De dumpingmarge voor de medewerkende niet in de steekproef opgenomen Chinese ondernemingen, Xiangshui Defeng Metals Co., Ltd en Fujian Dingxin Technology Co., Ltd, is het gewogen gemiddelde van de twee individuele dumpingmarges voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen en is vastgesteld op 87,9 %.

(220)

Rekening houdend met de hoge mate van medewerking van de Chinese producenten-exporteurs ter hoogte van 92 % van de totale Chinese uitvoer naar de Unie van het onderzochte product, achtte de Commissie het representatief om de residuele dumpingmarge die voor alle overige (niet-medewerkende) producenten-exporteurs geldt, met inbegrip van de onderneming waarop artikel 18 van toepassing is, vast te stellen op 108,4 %, een percentage dat overeenkomt met de hoogste individuele dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen Chinese ondernemingen.

(221)

Op basis daarvan is de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge (%)

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd  (84)

108,4

Fujian Fuxin Special Steel Co., Ltd

55,6

Xiangshui Defeng Metals Co., Ltd

87,9

Fujian Dingxin Technology Co., Ltd

87,9

Alle andere ondernemingen

108,4

3.3.   Taiwan

3.3.1.   Voorafgaande opmerkingen

(222)

Zoals in overweging 24 is vermeld, werkten twee producenten-exporteurs in Taiwan, Yusco Group en Walsin, mee met het onderzoek door de vragenlijst te beantwoorden. In Taiwan werden geen andere producenten-exporteurs aangetroffen, noch meldden zij zich aan.

(223)

Zoals eveneens in overweging 24 is vermeld, werkte daarnaast het niet-verbonden servicebedrijf YC Inox mee met het onderzoek door de vragenlijst te beantwoorden. Deze onderneming is niet verbonden met de twee medewerkende Taiwanese producenten. De medewerking van de onderneming stelde de Commissie in staat een grondig inzicht te krijgen in het functioneren van de Taiwanese binnenlandse en exportmarkt van het onderzochte product. Op basis van de door deze partij verstrekte informatie en de controle daarvan kon de Commissie met name redelijke conclusies trekken ten aanzien van de meest waarschijnlijke bestemming van de gerapporteerde binnenlandse verkopen van de twee medewerkende producenten-exporteurs.

(224)

De binnenlandse verkoop door de Yusco Group van het soortgelijke product in het onderzoektijdvak geschiedde hetzij rechtstreeks aan niet-verbonden afnemers, hetzij indirect via een verbonden binnenlands servicebedrijf. In beide gevallen kon worden vastgesteld dat delen van deze verkoop uiteindelijk bestemd waren voor uitvoer. De uitvoer van de Yusco Group naar de Unie in het onderzoektijdvak geschiedde rechtstreeks aan niet-verbonden afnemers of indirect via een verbonden binnenlands servicebedrijf gevestigd in Taiwan of via een verbonden handelaar geregistreerd in Hongkong, maar gevestigd in Taiwan en de VRC.

(225)

In het geval van Walsin geschiedde de binnenlandse verkoop en uitvoer van het soortgelijke product in het onderzoektijdvak rechtstreeks aan niet-verbonden afnemers.

(226)

De Commissie heeft de door Yusco Group en Walsin gerapporteerde binnenlandse verkoop onderzocht. Op basis van de bevindingen tijdens de controles ter plekke in Taiwan heeft de Commissie voor de transacties waar de bestemming van de goederen zeehavens of entrepots (85) was (d.w.z. 0 % btw) of voor bepaalde andere gerapporteerde binnenlandse verkopen, en gebaseerd op de ter plekke door de producenten-exporteurs of YC Inox verstrekte uitleg, deze binnenlandse verkopen heringedeeld als uitvoer. Deze transacties zijn daarom niet in aanmerking genomen bij de berekening van de normale waarde op basis van de binnenlandse verkooptransacties.

3.3.2.   Normale waarde

(227)

De Commissie heeft eerst onderzocht of de totale binnenlandse verkoop van elke onderzochte producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van zijn totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product.

(228)

Op basis hiervan is gebleken dat het totale volume van de binnenlandse verkoop van het onderzochte product door Yusco Group en Walsin op de binnenlandse markt representatief was.

(229)

Vervolgens is de Commissie voor de onderzochte producenten-exporteurs met een representatieve binnenlandse verkoop nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

(230)

Daarna heeft de Commissie onderzocht of de productsoorten die door de producenten-exporteurs op hun binnenlandse markt werden verkocht, in vergelijking met de productsoorten die naar de Unie werden uitgevoerd, representatief waren in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale uitvoer van de identieke of vergelijkbare productsoort naar de Unie.

(231)

Verder heeft de Commissie voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(232)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

de verkoop van de productsoort tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale verkoop van deze productsoort vertegenwoordigde, en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.

(233)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort in het onderzoektijdvak.

(234)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten in het onderzoektijdvak indien:

a)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt, of

b)

de gewogen gemiddelde prijs van die productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

(235)

Voor de productsoorten waarvan niet of niet voldoende op de binnenlandse markt werd verkocht, heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(236)

De normale waarde werd vastgesteld door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de onderzochte producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak te vermeerderen met:

a)

het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) die door de onderzochte producenten-exporteurs in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak zijn gemaakt, en

b)

de gewogen gemiddelde winst die door de onderzochte producenten-exporteurs op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak is gemaakt.

(237)

Voor de productsoorten waarvan de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden niet representatief waren, werden de gemiddelde VAA-kosten en de gemiddelde winst op transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt bij de normale waarde opgeteld. Voor productsoorten die helemaal niet op de binnenlandse markt werden verkocht of waarvan geen verkopen in het kader van normale handelstransacties bekend waren, werd het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winst van alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt bij de normale waarde opgeteld.

3.3.3.   Uitvoerprijs

(238)

De uitvoer naar de Unie door de producenten-exporteurs vond plaats hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers, hetzij via verbonden ondernemingen.

(239)

De uitvoerprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht.

3.3.4.   Vergelijking

(240)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.

(241)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(242)

In voorkomend geval werden correcties toegepast voor kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing, aanverwante zaken, verpakking en krediet, bankkosten, commissies en VAA-kosten.

3.3.5.   Dumpingmarges

(243)

Voor de producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijk product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(244)

Op basis hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Yieh United Steel Co. en

Tang Eng Iron Works Co. Ltd

6,0 %

Walsin Lihwa Co

7,5 %

Alle andere ondernemingen

7,5 %

(245)

Het niveau van medewerking werd in dit geval als hoog beschouwd en geen andere producenten-exporteurs konden worden opgespoord. Bijgevolg achtte de Commissie het representatief de residuele dumpingmarge vast te stellen op het niveau van de producent-exporteur met de hoogste dumpingmarge.

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(246)

Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door vijf bij de Commissie bekende (groepen van) producenten in de Unie. Zij vormen de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(247)

De totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak werd vastgesteld op ongeveer 4,6 miljoen ton, met inbegrip van de productie voor de markt voor intern gebruik. De Commissie heeft dit cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie betreffende de bedrijfstak van de Unie, namelijk de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van Eurofer, die waar mogelijk zijn getoetst aan de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(248)

Zoals vermeld in overweging 7, werd een steekproef van drie producenten in de Unie samengesteld die meer dan 78 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigden. Alle producenten zijn verticaal geïntegreerde producenten.

4.2.   Vaststelling van de relevante markt van de Unie

(249)

Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden en om het verbruik en de verschillende economische indicatoren betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie vast te stellen, heeft de Commissie onderzocht of en in welke mate in de analyse rekening moest worden gehouden met het verdere gebruik van de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie.

(250)

De bedrijfstak van de Unie is verticaal geïntegreerd en SSHR wordt beschouwd als tussenproduct voor de productie van verschillende downstreamproducten met toegevoegde waarde, namelijk koudgewalste producten. De Commissie heeft vastgesteld dat een aanzienlijk deel van de totale productie van de producenten in de Unie voor intern gebruik is bestemd.

(251)

Het onderscheid tussen de markt voor intern verbruik en de vrije markt is zeer relevant voor de schadeanalyse omdat de producten bestemd voor intern gebruik niet rechtstreeks concurreren met de invoer aangezien ze worden verkocht binnen dezelfde onderneming of groep van ondernemingen op basis van verrekenprijzen die overeenkomstig intern prijsbeleid worden vastgesteld en derhalve niet rechtstreeks in verband staan met de prijzen op de vrije markt.

(252)

De productie voor de verkoop op de vrije markt concurreert daarentegen rechtstreeks met de invoer van het betrokken product en wordt verkocht tegen vrijemarktprijzen.

(253)

Om een zo volledig mogelijk beeld van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, heeft de Commissie verzocht om gegevens over de totale activiteiten met betrekking tot SSHR en heeft zij gecontroleerd of de productie voor intern gebruik dan wel voor de vrije markt bestemd was.

(254)

De Commissie heeft bepaalde economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak in de Unie onderzocht op basis van louter gegevens voor de vrije markt. Deze indicatoren zijn: verkoopvolume en verkoopprijzen op de markt van de Unie, marktaandeel, exportvolume en ‐prijzen, en winstgevendheid. Waar mogelijk en passend, werden de bevindingen van het onderzoek vergeleken met de gegevens voor de markt voor intern gebruik, teneinde een totaalbeeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te schetsen.

(255)

Andere economische indicatoren zouden echter slechts zinvol kunnen worden onderzocht in het kader van de gehele SSHR-activiteit, inclusief het interne verbruik van de bedrijfstak van de Unie. Het gaat daarbij om: productie, capaciteit en bezettingsgraad, investeringen, voorraden, werkzame personen, productiviteit, en lonen. Deze zijn immers afhankelijk van de gehele productieactiviteit, ongeacht of de SSHR bestemd is voor intern gebruik dan wel voor verkoop op de vrije markt.

4.3.   Verbruik in de Unie

4.3.1.   Verbruik op de vrije markt van de Unie

(256)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van: a) de gegevens van Eurofer betreffende de verkoop van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers, zowel rechtstreekse als indirecte verkoop, gecontroleerd bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, en b) de invoer van het onderzochte product in de Unie uit alle derde landen zoals gerapporteerd in Eurostat.

(257)

Het verbruik in de Unie op de vrije markt ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 2

Vrij verbruik op de markt van de Unie (ton)

 

2016

2017

2018

OT

Vrij verbruik in de Unie

1 221 444

1 213 398

1 205 651

1 219 231

Index

100

99

99

100

Bron: Eurofer, in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en Eurostat.

(258)

Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie stabiel gebleven.

4.3.2.   Intern verbruik op de markt van de Unie

(259)

De Commissie stelde het interne verbruik in de Unie vast op basis van het interne gebruik van alle bekende producenten in de Unie. Op deze basis ontwikkelde het interne verbruik in de Unie zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 3

Intern verbruik op de markt van de Unie (ton)

 

2016

2017

2018

OT

Intern verbruik in de Unie

3 627 275

3 741 880

3 703 555

3 607 752

Index

100

103

102

99

Bron: Eurofer.

(260)

Het interne verbruik op de markt van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode tamelijk stabiel gebleven, met enkele kleine schommelingen, en is in het onderzoektijdvak met minder dan 1 % afgenomen.

4.3.3.   Totaal verbruik

(261)

Samenvoeging van de twee vorige tabellen geeft het volgende beeld van de ontwikkeling van het totale verbruik — dus het interne verbruik en het verbruik op de vrije markt samengeteld — tijdens de beoordelingsperiode:

Tabel 4

Totaal verbruik (markt voor intern verbruik en vrije markt) (ton)

 

2016

2017

2018

OT

Totaal verbruik in de Unie

4 848 718

4 955 278

4 909 206

4 826 983

Index

100

102

101

100

Bron: Eurofer, in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en Eurostat.

(262)

De bovenstaande tabel laat zien dat het totale verbruik zich op dezelfde manier ontwikkelde als het verbruik op de vrije markt en het interne verbruik, en derhalve tijdens de beoordelingsperiode stabiel bleef. Het totale verbruik was tevens parallel aan de totale productie in de Unie (zie tabel 7).

4.4.   Invoer uit de betrokken landen

4.4.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(263)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van SSHR van oorsprong uit de betrokken landen cumulatief moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(264)

Volgens die bepaling wordt de invoer uit meer dan één land uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat:

a)

de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en dat de uit elk land ingevoerde hoeveelheden niet te verwaarlozen zijn, en

b)

een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer in het licht van de concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten en het soortgelijk product van de Unie, opportuun is.

(265)

De dumpingmarges die met betrekking tot de invoer uit elk van de drie betrokken landen werden vastgesteld, zijn samengevat in de overwegingen 91, 218 en 241. Ze liggen boven de “minimumdrempel” als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de basisverordening.

(266)

De uit elk van de drie betrokken landen ingevoerde hoeveelheden waren niet te verwaarlozen. Het marktaandeel in vergelijking met het verbruik op de vrije markt was in het onderzoektijdvak 18,3 % voor invoer uit de VRC, 9,1 % uit Indonesië en 3,0 % uit Taiwan.

(267)

De concurrentieverhoudingen tussen de met dumping ingevoerde producten uit elk van de drie betrokken landen en tussen deze en het soortgelijke product uit de Unie waren vergelijkbaar. SSHR van oorsprong uit Indonesië, de VRC en Taiwan concurreerden inderdaad niet alleen met elkaar bij invoer voor verkoop op de markt in de Unie, maar ook met het soortgelijke product dat door de bedrijfstak in de Unie werd geproduceerd, aangezien al deze producten aan vergelijkbare categorieën afnemers worden verkocht.

(268)

In haar opmerkingen bij de opening van het onderzoek stelde STSS dat de invoer uit de VRC gezien het verschil in ontwikkeling wat betreft volume en prijzen niet mocht worden gecumuleerd. De onderneming voerde aan dat de invoer uit de VRC geleidelijk afnam tijdens de beoordelingsperiode terwijl de prijzen stegen, met name in 2017.

(269)

Weliswaar stegen de prijzen van de invoer uit China tijdens de beoordelingsperiode, maar zij lagen in de hele beoordelingsperiode ver onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. Het volume van de invoer uit China nam ook aanzienlijk toe en het marktaandeel ervan was gedurende de gehele periode groter dan 16 %. Uit het onderzoek is gebleken dat de betrokken landen wat betreft de invoer met elkaar concurreren in het licht van artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening. Het volume van invoer uit de VRC is van 2017 tot het onderzoektijdvak afgenomen (zie tabel 5: van indexcijfer 135 in 2017 tot 129 in 2018 en 114 in het onderzoektijdvak). Tegelijkertijd steeg het volume van de invoer uit Indonesië scherp (van indexcijfer 16 naar 42 726 naar 106 202). In absolute getallen was vanaf 2017 tot het onderzoektijdvak de volumetoename uit Indonesië groter dan de afname uit de VRC. Het volume van de invoer uit Taiwan is van 2017 tot 2018 gestaag toegenomen maar nam vervolgens in het onderzoektijdvak weer af (van indexcijfer 137 naar 173 naar 128). In totaal is de gecombineerde invoer uit de betrokken landen tijdens de beoordelingsperiode voortdurend toegenomen (van indexcijfer 100 in 2016 via 136 in 2017 en 156 in 2018 naar 166 in het onderzoektijdvak).

(270)

Derhalve, en in tegenstelling tot de bewering van STSS, was aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening voldaan en werd de invoer uit de betrokken landen cumulatief beoordeeld voor de vaststelling van schade.

4.4.2.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

(271)

De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld door de omvang van de invoer te vergelijken met het verbruik op de vrije markt in de Unie.

(272)

De invoer in de Unie uit de betrokken landen heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Invoervolumes (ton) en marktaandeel

 

2016

2017

2018

OT

VRC

194 962

263 858

250 633

222 802

Index

100

135

129

114

Marktaandeel

16,0 %

21,7 %

20,8 %

18,3 %

Index

100

136

130

114

Indonesië

105

17

44 863

111 512

Index

100

16

42 726

106 202

Marktaandeel

0,0 %  (86)

0,0 %  (87)

3,7 %

9,1 %

Index

100

100  (88)

43 286

106 395

Taiwan

28 992

39 739

50 058

36 910

Index

100

137

173

127

Marktaandeel

2,4 %

3,3 %

4,2 %

3,0 %

Index

100

138

175

128

Totaal betrokken landen

224 059

303 613

345 554

371 224

Index

100

136

154

166

Marktaandeel

18,3 %

25,0 %

28,7 %

30,4 %

Index

100

136

156

166

Bron: Eurostat.

(273)

De invoer uit de betrokken landen is tijdens de beoordelingsperiode met 66 % toegenomen en bereikte in het onderzoektijdvak een aandeel van meer dan 30 % van het verbruik op de vrije markt in de Unie.

4.4.3.   Prijzen van de ingevoerde producten uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(274)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. De gewogen gemiddelde prijzen van de invoer in de Unie uit de betrokken landen hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Prijzen van de invoer uit de betrokken landen (EUR/ton)

 

2016

2017

2018

OT

VRC

1 503

1 827

1 826

1 820

Index

100

122

121

121

Indonesië

2 203

2 152

1 688

1 645

Index

100

98

77

75

Taiwan

1 550

1 813

1 954

1 943

Index

100

117

126

125

Totaal betrokken landen

1 510

1 826

1 827

1 780

Index

100

121

121

118

Bron: Eurostat.

(275)

Terwijl de prijzen bij invoer uit de VRC en Taiwan met respectievelijk 21 % en 25 % stegen, daalden de prijzen van de invoer uit Indonesië in de beoordelingsperiode aanzienlijk, met 25 % (de prijzen van de invoer uit de betrokken landen stegen gemiddeld met 18 %). Ondanks de algehele toename bleven over dezelfde periode de prijzen van invoer uit de betrokken landen voortdurend lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie (zie tabel 11).

(276)

De Commissie heeft prijsonderbieding in het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

a)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort, die door de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd berekend voor niet-verbonden afnemers op de vrije markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

b)

de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs per ingevoerde productsoort, die door de onderzochte medewerkende producenten-exporteurs van de betrokken landen werd berekend aan de eerste niet-verbonden afnemer op de markt van de Unie (89), op cif-basis, met de nodige correcties voor kosten na invoer.

(277)

De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het onderzoektijdvak. Daaruit bleek een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 10,7 % voor de invoer uit Indonesië, van 9,3 % voor de invoer uit de VRC en van 4,1 % voor de invoer uit de Taiwan.

4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.5.1.   Algemene opmerkingen

(278)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(279)

Zoals in overweging 7 is vermeld, is voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(280)

Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens in het antwoord op de vragenlijst van Eurofer, dat naar behoren is gecontroleerd, met betrekking tot alle producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens uit de naar behoren gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide reeksen gegevens bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(281)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolumes, marktaandeel, voorraden, werkgelegenheid, productiviteit en hoogte van de dumpingmarge.

(282)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen.

4.5.2.   Macro-economische indicatoren

4.5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(283)

De totale productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 7

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2016

2017

2018

OT

Totale productie in de Unie (ton)

4 786 053

4 807 793

4 768 710

4 636 995

Index

100

100

100

97

Productiecapaciteit (ton)

6 967 785

6 937 585

7 025 230

7 057 282

Index

100

100

101

101

Bezettingsgraad

69 %

69 %

68 %

66 %

Index

100

101

99

96

Bron: Eurofer.

(284)

Het productievolume van de bedrijfstak van de Unie is tot 2018 stabiel gebleven en nam vervolgens in het onderzoektijdvak met 3 % af. De gerapporteerde capaciteitscijfers slaan op de feitelijke capaciteit, hetgeen inhoudt dat rekening is gehouden met in de bedrijfstak als standaard beschouwde correcties voor opstarttijden, onderhoud, knelpunten en andere normale onderbrekingen. Op basis hiervan is de productiecapaciteit vrijwel stabiel gebleven, met een marginale toename van 1 % in de beoordelingsperiode.

(285)

Door de combinatie van afgenomen productie en licht toegenomen capaciteit daalde de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode met 4 %; hij lag voortdurend onder 70 %.

4.5.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(286)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Verkoopvolume en aandeel op de vrije markt

 

2016

2017

2018

OT

Verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt (ton)

869 660

775 692

735 596

754 334

Index

100

89

85

87

Marktaandeel in het verbruik van de Unie op de vrije markt

71,2 %

63,9 %

61,0 %

61,9 %

Index

100

90

86

87

Bron: Eurofer en Eurostat.

(287)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt is in de beoordelingsperiode met 13 % gedaald.

(288)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde ook aanzienlijk, met bijna 10 procentpunten, ook al bleef het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode stabiel.

(289)

Wat de markt voor intern gebruik betreft, ontwikkelden het volume van het interne verbruik en het aandeel in de markt van de Unie zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Volume van het interne gebruik en marktaandeel (ton)

 

2016

2017

2018

OT

Volume van het interne gebruik op de markt van de Unie

3 627 275

3 741 880

3 703 555

3 607 752

Index

100

103

102

99

Totale productie van de bedrijfstak van de Unie

4 786 053

4 807 793

4 768 710

4 636 995

Index

100

100

100

97

Aandeel van de markt voor intern gebruik in de totale productie van de Unie

75,8 %

77,8 %

77,7 %

77,8 %

Index

100

103

102

103

Bron: Eurofer.

(290)

Het volume van het interne verbruik van de bedrijfstak van de Unie (bestaand uit SSHR dat door de bedrijfstak van de Unie werd aangehouden voor downstreamgebruik) op de markt van de Unie is in de beoordelingsperiode met ca. 3,6 miljoen ton stabiel gebleven.

(291)

Het aandeel van de bedrijfstak van de Unie op de markt voor intern gebruik (uitgedrukt als percentage van de totale productie van de Unie) nam in 2017 licht toe en bleef vervolgens gedurende de resterende periode stabiel op ca. 78 %.

(292)

Gezien de stabiele trend van de markt voor intern gebruik van de Unie in de beoordelingsperiode was de afname van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie dus het gevolg van de toegenomen druk door de invoer vanuit de betrokken landen.

4.5.2.3.   Groei

(293)

De bovenstaande cijfers met betrekking tot productie, verkoop, omvang en marktaandeel, die in de beoordelingsperiode alle een neerwaartse trend vertonen, tonen aan dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was te groeien, noch in absolute termen, noch in verhouding tot het verbruik.

4.5.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(294)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 10

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2016

2017

2018

OT

Aantal werknemers

2 274

2 266

2 303

2 372

Index

100

100

101

104

Productiviteit (ton per werknemer)

2 104

2 122

2 070

1 955

Index

100

101

98

93

Bron: Eurofer.

(295)

In de beoordelingsperiode is de aan de productie van SSHR gerelateerde werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie slechts marginaal toegenomen, met 4 %. Gezien de lichte afname van de productie is de productiviteit van de arbeidskrachten in de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in per werknemer geproduceerde ton per jaar, in de beoordelingsperiode aanzienlijk gedaald.

4.5.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge

(296)

Alle dumpingmarges lagen aanzienlijk boven de minimumdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit de betrokken landen.

4.5.3.   Micro-economische indicatoren

4.5.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(297)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Verkoopprijzen in de Unie

 

2016

2017

2018

OT

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid op de vrije markt van de Unie (EUR/ton)

1 699

2 019

2 072

1 991

Index

100

119

122

117

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

1 581

1 795

1 929

1 894

Index

100

114

122

120

Bron: In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(298)

In de beoordelingsperiode zijn de verkoopprijzen per eenheid met 17 % toegenomen, wat niet voldoende was om gelijke tred te kunnen houden met de ontwikkeling van de productiekosten, die over dezelfde periode met 20 % toenamen. In belangrijke mate is de kostenontwikkeling bepaald door prijsstijgingen van belangrijke grondstoffen, zoals nikkel, molybdeen en chroom. Terwijl de bedrijfstak van de Unie deze kostenstijgingen tussen 2016 en 2018 relatief gezien kon doorberekenen in zijn verkoopprijzen, was dit in het onderzoektijdvak niet langer volledig mogelijk omdat de stijging van de kosten die van de prijzen overtrof.

4.5.3.2.   Loonkosten

(299)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 12

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2016

2017

2018

OT

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

62 423

61 712

60 037

61 534

Index

100

99

96

99

Bron: In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(300)

De gemiddelde loonkosten per werknemer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn tot 2018 met 4 % gedaald en in het onderzoektijdvak vervolgens weer gestegen, zij het naar een niveau dat nog steeds 1 % onder het niveau van 2016 ligt. Hieruit blijkt dat de producenten in de Unie, ondanks de verslechterende marktomstandigheden, in staat waren de loonkosten te verlagen.

4.5.3.3.   Voorraden

(301)

De voorraden van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 13

Voorraden

 

2016

2017

2018

OT

Eindvoorraden (ton)

147 341

152 089

147 018

118 543

Index

100

103

100

80

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

3,1 %

3,2 %

3,1 %

2,6 %

Index

100

103

100

83

Bron: Eurofer.

(302)

In de beoordelingsperiode is het volume van de eindvoorraden met 20 % gedaald. De meeste soorten van het soortgelijke product worden door de bedrijfstak van de Unie geproduceerd op basis van specifieke bestellingen van de gebruikers. Voorraden worden daarom niet als een belangrijke schade-indicator voor deze bedrijfstak beschouwd. Dit wordt ook bevestigd door een analyse van de ontwikkeling van de eindvoorraden als percentage van de productie. Zoals hierboven te zien is, bleef deze indicator in de beoordelingsperiode relatief stabiel op ca. 3 % van het productievolume.

4.5.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen

Tabel 14

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen

 

2016

2017

2018

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

7,2 %

10,2 %

5,1 %

3,5 %

Index

100

142

71

49

Kasstroom (EUR)

20 214 740

48 032 998

25 074 879

-18 363 974

Index

100

238

124

-91

Investeringen (EUR)

29 376 840

47 908 280

48 154 124

46 211 563

Index

100

163

164

157

Rendement van investeringen

4,8 %

8,5 %

3,1 %

0,2 %

Index

100

179

65

4

Bron: In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(303)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als een percentage van de aldus gerealiseerde omzet.

(304)

De totale winstgevendheid daalde van 7,2 % in 2016 naar 3,5 % in het onderzoektijdvak. Deze daling valt samen met de stijging van invoervolumes met prijsonderbieding uit de betrokken landen (zie overweging 276). Het rendement van investeringen volgde dezelfde neerwaartse trend.

(305)

De nettokasstroom ontwikkelde zich grotendeels parallel aan de winstgevendheid en het rendement van investeringen. Deze was positief van 2016 tot 2018, met een piek in 2017, en werd negatief in het onderzoektijdvak, toen de winstgevendheid het laagst was van de gehele beoordelingsperiode.

(306)

Tijdens de beoordelingsperiode zijn de jaarlijkse investeringen met 57 % gestegen. De toegenomen investeringen vertalen zich echter niet in overeenkomstige capaciteitsgroei (zie tabel 7). De investeringen waren dus voornamelijk gericht op het behoud van bestaande capaciteit en de noodzakelijke vervanging van productiemiddelen.

4.5.4.   Conclusie inzake schade

(307)

Het verbruik bleef tijdens de beoordelingsperiode stabiel. Het marktaandeel van de producenten in de Unie daalde echter van 71,2 % naar 61,9 %.

(308)

De financiële indicatoren van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie laten zien dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie iets meer stegen (+ 20 %) dan zijn gemiddelde verkoopprijs (+ 17 %), hetgeen betekent dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was de kostenstijging volledig door te berekenen. Dit resulteerde tijdens de beoordelingsperiode in een aanzienlijke winstdaling, van 7,2 % in 2016 naar 3,5 % in het onderzoektijdvak. Een vergelijkbare negatieve ontwikkeling viel op te merken met betrekking tot andere financiële indicatoren, rendement van investeringen en kasstroom.

(309)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie en het productievolume namen tijdens de beoordelingsperiode met respectievelijk 13 % en 3 % af. Dit verschil kan worden verklaard door het belang voor de bedrijfstak van de Unie van de markt voor intern gebruik, die gedurende de beoordelingsperiode echter niet groeide. De bezettingsgraad was voortdurend lager dan 70 % en daalde tijdens de beoordelingsperiode met 3 procentpunten (66 % in het onderzoektijdvak).

(310)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(311)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan vergewist dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit de betrokken landen, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn onder meer de invoer uit derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, hogere productiekosten, een daling van de vraag naar SSHR in de Unie in 2018 en de gedeeltelijke afhankelijkheid van interne productie door producenten in de Unie.

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(312)

Bij de prijzen van invoer uit alle drie de betrokken landen was sprake van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, hetgeen resulteerde in onderbiedingsmarges van 4,1 % voor Taiwan, 9,3 % voor de VRC en 10,7 % voor Indonesië (gemiddeld 9,5 %) in het onderzoektijdvak. De bedrijfstak van de Unie was daarom niet in staat om in zijn verkoopprijzen in de Unie rekening te houden met de gestegen productiekosten, hetgeen aangeeft welke prijsdruk werd uitgeoefend door de betrokken invoer. Deze situatie had een bijzonder nadelig effect op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, die in het onderzoektijdvak zakte tot zeer lage niveaus.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(313)

Het volume en de prijzen van de invoer uit andere derde landen hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 15

Land

 

2016

2017

2018

OT

Republiek Korea

Omvang (ton)

64 995

32 949

35 535

33 191

Index

100

51

55

51

Marktaandeel

5,3 %

2,7 %

2,9 %

2,7 %

Index

100

51

55

51

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 404

1 697

1 695

1 654

Index

100

121

121

118

Zuid-Afrika

Omvang (ton)

25 803

29 123

25 923

27 494

Index

100

113

100

107

Marktaandeel

2,1 %

2,4 %

2,2 %

2,3 %

Index

100

114

102

107

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 436

1 649

1 671

1 728

Index

100

115

116

120

Overige derde landen

Omvang (ton)

36 926

72 022

63 043

32 989

Index

100

195

171

89

Marktaandeel

3,0 %

5,9 %

5,2 %

2,7 %

Index

100

196

173

89

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 837

1 931

2 084

2 302

Index

100

105

113

125

Totaal van alle derde landen behalve de betrokken landen

Omvang (ton)

127 725

134 093

124 501

93 674

Index

100

105

97

73

Marktaandeel

10,5 %

11,1 %

10,3 %

7,7 %

Index

100

106

99

73

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 536

1 813

1 887

1 904

Index

100

118

123

124

Bron: Eurostat.

(314)

Gedurende de beoordelingsperiode is het marktaandeel van de invoer uit derde landen met 27 % (of bijna 3 procentpunten) gedaald tot 7,7 % in het onderzoektijdvak. Aangezien het marktaandeel van de betrokken landen in dat tijdvak met 66 % toenam (zie overweging 273 en tabel 5), wordt het verlies van marktaandeel door de bedrijfstak van de Unie toegeschreven aan de sterke toename van het marktaandeel van de betrokken landen.

(315)

In de beoordelingsperiode nam het invoervolume uit Korea sterk af en halveerde het marktaandeel ervan bijna, tot slechts 2,7 % in het onderzoektijdvak. De gemiddelde prijzen van de invoer uit Korea stegen in de beoordelingsperiode met 18 %. Dit was iets lager dan het totaal van alle derde landen met uitzondering van de betrokken landen (24 %). De invoer uit Zuid-Afrika was in de beoordelingsperiode stabiel, maar tegen hogere prijzen dan die van de betrokken landen, en bereikte nooit een marktaandeel van meer dan 2,5 %.

(316)

De Commissie heeft derhalve voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit andere landen niet heeft bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

5.2.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(317)

De omvang en de prijzen van de uitvoer door de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 16

 

2016

2017

2018

OT

Uitvoervolumes (ton)

125 237

151 305

156 620

141 448

Index

100

121

125

113

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 745

1 909

1 940

1 992

Index

100

109

111

114

Bron: In de steekproef opgenomen producenten in de Unie, Eurofer.

(318)

De bedrijfstak van de Unie wist tijdens de beoordelingsperiode zijn uitvoervolume met 13 % te vergroten. De vergeleken met het begin van de beoordelingsperiode extra uitvoer van ca. 16 000 ton in het onderzoektijdvak valt in het niet bij het verlies van 115 000 ton verkoop op de markt van de Unie gedurende die periode. Daarnaast wisten de producenten in de Unie in die periode hun uitvoerprijzen per eenheid met 14 % te verhogen. De uitvoer van de bedrijfstak kon derhalve slechts een zeer klein gedeelte van de negatieve ontwikkelingen compenseren, zowel wat betreft volumes als prijzen op de markt van de Unie. Op die basis en in tegenstelling tot de bewering van een belanghebbende was de uitvoerprestatie van de bedrijfstak van de Unie echter positief en droeg deze niet bij aan de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

5.2.3.   Andere factoren

(319)

Tijdens de beoordelingsperiode namen de productiekosten per ton geproduceerd SSHR met 20 % toe (zie tabel 11). Dit was voornamelijk het gevolg van een grote stijging van de kosten van grondstoffen, hetgeen producenten wereldwijd parten heeft gespeeld. Met name de prijs van nikkel, het op een na belangrijkste basisproduct voor verscheidene producenten in de Unie, steeg van minder dan 9 000 USD begin 2016 naar meer dan 15 000 USD medio 2018 en tot nog altijd meer dan 12 500 USD in juni 2019. De bedrijfstak van de Unie was aanvankelijk eveneens in staat om deze kostenstijging door te berekenen in zijn verkoopprijzen, zij het dat dit resulteerde in een aanzienlijk verlies van marktaandeel en winstgevendheid. Dit was in het onderzoektijdvak niet langer mogelijk door de prijsdruk die door de invoer met dumping werd uitgeoefend. Hierdoor daalde de winstgevendheid tijdens de beoordelingsperiode met maar liefst 51 %.

(320)

Verschillende partijen hebben aangevoerd dat de verslechtering die de bedrijfstak van de Unie in de tweede helft van 2018 trof het gevolg was van een afname van de vraag die werd veroorzaakt door de dreiging van vrijwaringsmaatregelen, hetgeen leidde tot concentratie van inkoop in de eerste helft van het jaar, en van cyclische ontwikkelingen op de mondiale staalmarkt in de tweede helft van het jaar. In tegenstelling tot deze beweringen bracht het onderzoek geen afname van het verbruik op de markt van de Unie aan het licht, maar wel een aanzienlijk verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ten gevolge van een sterke toename van de invoer (zie punt 4.4.2 en de tabellen 5 en 8). De Commissie vond ook geen verband tussen de afname en de vrijwaringsmaatregelen. Het argument werd derhalve afgewezen.

(321)

Diverse partijen hebben aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie niet of minder geïnteresseerd is om het betrokken product op de vrije markt te verkopen omdat hij een voorkeur heeft voor productie voor intern gebruik. Ook al is de downstreammarkt belangrijk voor de bedrijfstak van de Unie, hij verkoopt ook aanzienlijke volumes van het betrokken product op de vrije markt en beschikt nog steeds over aanzienlijke reservecapaciteit om meer te produceren en dus te verkopen. Bovendien is de markt voor intern gebruik van de Unie tijdens de beoordelingsperiode niet gegroeid. Om deze redenen werd het argument afgewezen.

(322)

Een belanghebbende betoogde dat de overcapaciteit in de Unie de bedrijfstak van de Unie schade heeft berokkend. Het onderzoek bevestigde echter dat de totale productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode stabiel is gebleven (+ 1 %), in tegenstelling tot die in de VRC en Indonesië, die een aanzienlijke overcapaciteit hebben opgebouwd met als doel de daaruit resulterende productie naar de Unie uit te voeren en zo marktaandeel van de producenten in de Unie over te nemen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(323)

Een belanghebbende stelde dat de afname in 2018 in wezen een natuurlijk gevolg was van het feit dat de bedrijfstak van de Unie (en de staalindustrie mondiaal) in 2017 buitengewoon goed had gepresteerd, met name op het gebied van winst. In het onderzoek werd echter voorlopig vastgesteld dat zich vanaf het begin tot het eind van de beoordelingsperiode een aanzienlijke verslechtering van bepaalde schade-indicatoren heeft voorgedaan, hetgeen betekende dat het beginpunt 2016 en niet 2017 was. Inderdaad halveerde ten opzichte van 2016 de winst en daalde zowel het omzetvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie als zijn marktaandeel met 13 %. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(324)

Twee belanghebbenden stelden dat de extra kosten waarmee de producenten van de Unie van het soortgelijke product te maken hebben in verband met de strenge milieunormen van de EU hun concurrentievermogen op de markt van de Unie negatief beïnvloeden. Ten aanzien van dit argument meent de Commissie dat de strenge milieunormen in de Unie niet beschouwd kunnen worden als een oorzaak van schade door eigen toedoen. Integendeel, met de strenge milieunormen in de EU wordt rekening gehouden bij de berekening van de streefprijs. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(325)

Een belanghebbende stelde dat zowel de prijzen van de bedrijfstak van de Unie als de prijzen van de invoer uit China zijn gestegen en dat die invoer daarom geen oorzaak van schade kan zijn. De prijzen van de invoer uit China zijn echter voortdurend aanzienlijk lager geweest dan de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie en er is in het onderzoektijdvak tevens sprake van onderbieding van de prijzen van de Unie. Bovendien was er tijdens de beoordelingsperiode wat betreft volumes sprake van een aanzienlijke toename van de invoer uit de VRC, hetgeen de prijsdruk vergrootte. Dit argument werd derhalve afgewezen.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(326)

In het licht van de bovenstaande overweging heeft de Commissie voorlopig een oorzakelijk verband vastgesteld tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de betrokken landen.

(327)

De Commissie heeft onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en het schadelijk effect van de invoer met dumping. Alle andere genoemde factoren, met name de invoer uit derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, hogere productiekosten, een daling van de vraag naar SSHR in 2018, de gedeeltelijke afhankelijkheid van interne productie door producenten in de Unie, overcapaciteit in de Unie ten gevolge van mondiale overcapaciteit, de buitengewoon gunstige marktomstandigheden in 2017, de extra milieukosten voor producenten in de Unie en de gestegen prijzen van invoer uit de VRC, werden voorlopig niet geacht het oorzakelijk verband te verbreken, ook niet als hun eventuele gecombineerde effect in aanmerking wordt genomen.

6.   NIVEAU VAN DE MAATREGELEN

(328)

Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie beoordeeld of een recht lager dan de dumpingmarge toereikend zou zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de invoer met dumping op te heffen.

(329)

In dit geval beweerden de klagers dat de grondstoffenmarkt in twee van de onderzochte landen — Indonesië en de VRC — verstoord is in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. De beoordeling met betrekking tot deze landen is opgenomen in punt 6.2.

6.1.   Onderzoek van de marge die toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen wat Taiwan betreft

(330)

De Commissie bepaalde eerst het bedrag aan rechten dat noodzakelijk was om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen bij ontbreken van verstoringen als bedoeld in artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. In dit geval zou de schade worden weggenomen indien de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken, met inbegrip van de kosten die voortvloeien uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, en uit de in bijlage I bis bij de basisverordening vermelde IAO-verdragen, en een redelijke winst te boeken (“nagestreefde winst”).

(331)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening hield de Commissie bij de bepaling van de nagestreefde winst rekening met de volgende factoren: de mate van winstgevendheid vóór de toename van de invoer vanuit het aan een onderzoek onderworpen land, de mate van winstgevendheid die vereist is ter dekking van alle kosten en investeringen, onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie, alsmede de onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten mate van winstgevendheid. De bedrijfstak van de Unie stelde dat 2017 een geschikt jaar was om een nagestreefde winst vast te stellen. De Commissie meent dat 2017 voor de bedrijfstak een buitengewoon goed jaar was en dat de winst die door de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie in dat jaar behaald werd (10,2 %) om die reden te gekleurd is om als nagestreefde winst te dienen. Bovendien was het marktaandeel van de invoer in 2017 reeds 29,1 %. Het marktaandeel van de invoer was in 2016 daarentegen aanzienlijk lager dan in 2017 (21,5 %). Bij gebrek aan andere informatie heeft de Commissie besloten voorlopig de gemiddelde winst over de jaren 2016 en 2017 als nagestreefde winst te gebruiken. Die winst is 8,7 %.

(332)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening beoordeelde de Commissie een bewering van een producent in de Unie over geplande investeringen die tijdens de beoordelingsperiode niet ten uitvoer waren gelegd. Op basis van de ontvangen bewijsstukken heeft de Commissie die bewering voorlopig aanvaard en het desbetreffende bedrag opgeteld bij de geen schade veroorzakende prijs van die producent in de Unie.

(333)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quinquies, van de basisverordening beoordeelde de Commissie de toekomstige kosten die voortvloeien uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, die de bedrijfstak van de Unie tijdens de periode van toepassing van de maatregel uit hoofde van artikel 11, lid 2, zal maken. Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal stelde de Commissie aanvullende kosten vast van 1,5 tot 6,0 EUR/ton boven op de geen schade veroorzakende prijs.

(334)

Op basis hiervan heeft de Commissie voor het soortgelijke product een geen schade veroorzakende prijs berekend voor de bedrijfstak van de Unie door bovengenoemde winstmarge van 8,7 % en de correcties op grond van artikel 7, leden 2 quater en 2 quinquies, op te tellen bij de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het onderzoektijdvak.

(335)

De Commissie heeft vervolgens het schade opheffende prijsniveau bepaald door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de gecontroleerde medewerkende producenten-exporteurs in de betrokken landen per productsoort, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijzen van dezelfde productsoorten die in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vrije markt van de Unie werden verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

(336)

Het resultaat van deze berekeningen is in onderstaande tabel opgenomen.

Land

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Prijsbederfmarge (%)

Taiwan

Yieh United Steel Co. en

Tang Eng Iron Works Co. Ltd

6,0

24,1

Taiwan

Walsin Lihwa Co

7,5

18,3

Taiwan

Alle andere ondernemingen

7,5

24,1

6.2.   Onderzoek van de marge die toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen wat Indonesië en de VRC betreft

6.2.1.   Vergelijking tussen de dumpingmarge en de prijsbederfmarge

(337)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie met betrekking tot Indonesië en de VRC eerst onderzocht of de voorlopig vastgestelde dumpingmarge hoger zou zijn dan de marge die toereikend zou zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. Hiertoe werd een vergelijking gemaakt tussen de gewogen gemiddelde invoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs in Indonesië en de VRC met de nagestreefde prijs van de bedrijfstak van de Unie, zoals uiteengezet in punt 6.1. Het resultaat van deze berekeningen is in onderstaande tabel opgenomen.

Land

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Prijsbederfmarge (%)

Indonesië

PT Indonesia Guang Ching Nickel and Stainless Steel Industry

PT Indonesia Tsingshan Stainless Steel

19,2

17,0

VRC

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd

108,4

18,9

VRC

Fujian Fuxin Special Steel Co., Ltd

55,6

14,5

VRC

Xiangshui Defeng Metals Co., Ltd

87,9

17,4

VRC

Fujian Dingxin Technology Co., Ltd

87,9

17,4

VRC

Alle andere ondernemingen

108,4

18,9

(338)

Aangezien de prijsbederfmarge die was berekend voor de Indonesische en Chinese producenten-exporteurs, lager was dan de dumpingmarge, heeft de Commissie beoordeeld of er sprake is van verstoringen van de grondstoffenmarkt in verband met het betrokken product uit hoofde van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening.

6.2.2.   Verstoringen van de grondstoffenmarkt

(339)

De klager heeft in de klacht voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de grondstoffenmarkt van het betrokken product in Indonesië en de VRC is verstoord in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening. Zoals aangekondigd in het bericht van inleiding, heeft de Commissie daarom bij het vaststellen van het passende niveau van de maatregelen met betrekking tot Indonesië en de VRC gekeken naar de vermeende verstoringen en eventuele andere verstoringen in Indonesië en de VRC als bedoeld in artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening.

(340)

De grondstoffen waarvan beweerd werd dat ze te lijden hadden van deze verstoringen, waren nikkel (ferronikkel, nikkelhoudend gietijzer, nikkelerts, nikkelschroot), kolen en roestvrijstaalschroot in Indonesië en roestvrijstaalschroot, chroom, cokeskolen, ferrochroom, ferrosilicium, ruw (roestvrij) staal en vanadium in de VRC.

(341)

Van deze grondstoffen stelde de Commissie vast welke door de verschillende in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vooral gebruikt worden bij de vervaardiging van het betrokken product. De Commissie beschouwde als dergelijke grondstoffen die welke minstens 17 % van de productiekosten van het betrokken product uitmaken.

a)   Indonesië

(342)

Met betrekking tot Indonesië bevestigde het onderzoek dat er tijdens het onderzoektijdvak sprake was van verstoringen ten aanzien van grondstoffen in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening in de vorm van een verbod op de uitvoer (90) van nikkelerts met een nikkelgehalte van 1,7 % en meer, een belasting van 10 % op de uitvoer (91) van nikkelerts met een nikkelgehalte van minder dan 1,7 %, een vergunningsplicht (92) en de facto uitvoerquota (93) voor nikkelerts met het laatstgenoemde nikkelgehalte, en een de facto vergunningsplicht (94) voor ferronikkel en nikkelhoudend gietijzer.

(343)

Uit het onderzoek kwam voorts vast te staan dat nikkelerts meer dan 17 % van de totale productiekosten van het onderzochte product vertegenwoordigde.

(344)

Ten slotte bleek uit het onderzoek dat de prijs voor nikkelerts aanzienlijk lager was (meer dan 30 %) dan de prijs op de representatieve internationale markt, overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening.

(345)

In dit verband heeft de Commissie de inkoopprijs van de Indonesische producenten-exporteurs vergeleken met de fob-prijs van nikkelerts met een nikkelgehalte van 1,8 % in de Filipijnen (95). De Commissie meende dat de prijs in de Filipijnen daarvoor geschikt was omdat de Filipijnen, net als Indonesië, behoort tot de landen met de grootste nikkelertsreserves ter wereld (96). Bovendien was het nikkelgehalte van het nikkelerts op deze representatieve internationale markt zeer vergelijkbaar met het gemiddelde nikkelgehalte van het nikkelerts dat door de Indonesische producenten-exporteurs wordt ingekocht. Ten slotte was de Commissie van mening dat de transportkosten tussen de leverancier en de haven die zijn opgenomen in de fob-prijs een afspiegeling vormen van de transportkosten van de Indonesische producenten-exporteurs.

(346)

Derhalve is aan de voorwaarde van artikel 7, lid 2 bis, namelijk de aanwezigheid van verstoring(en) ten aanzien van een grondstof van meer dan 17 % van de productiekosten van het betrokken product, voor Indonesië voldaan.

b)   De VRC

(347)

Met betrekking tot de VRC bevestigde het onderzoek dat er tijdens het onderzoektijdvak sprake was van verstoringen ten aanzien van grondstoffen in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening in de vorm van een belasting op roestvrijstaalschroot, ferrosilicium, nikkelhoudend gietijzer en ferrochroom en een vergunningsplicht voor ferrosilicium, vanadium, ferronikkel en ferrochroom. De Commissie baseerde deze bevinding op de in de databank van de OESO (97) beschikbare gegevens en op de relevante wetgeving die van toepassing is in de VRC.

(348)

Uit het onderzoek kwam voorts vast te staan dat voor elk van de in de steekproef opgenomen ondernemingen ten minste een van de hierboven genoemde grondstoffen meer dan 17 % van hun totale productiekosten van het onderzochte product vertegenwoordigde (98).

(349)

Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat de door de twee in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs in de VRC voor deze belangrijkste grondstoffen betaalde prijs aanzienlijk lager was dan de prijs voor elk van die grondstoffen op de representatieve internationale markt, waarvoor dezelfde bronnen werden gebruikt als voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening.

(350)

Derhalve is aan de voorwaarde van artikel 7, lid 2 bis, namelijk de aanwezigheid van verstoring(en) ten aanzien van een grondstof van meer dan 17 % van de productiekosten van het betrokken product, voor de VRC voldaan.

6.2.3.   Belang van de Unie uit hoofde van artikel 7, lid 2 ter, van de basisverordening

(351)

Nadat de Commissie had geconcludeerd dat er in het geval van de VRC en Indonesië sprake was van grondstofmarktverstoringen in de zin van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening, onderzocht zij of zij duidelijk kon concluderen dat het in het belang van de Unie was om het bedrag van de voorlopige rechten te bepalen in overeenstemming met artikel 7, lid 2 ter, van de basisverordening. Bij de vaststelling van het belang van de Unie werd gekeken naar alle voor dit onderzoek relevante informatie, zoals de reservecapaciteit in de landen van uitvoer, mededinging met betrekking tot grondstoffen en het effect op de toeleveringsketens van ondernemingen in de Unie overeenkomstig artikel 7, lid 2 ter, van de basisverordening. Met het oog op deze beoordeling heeft de Commissie specifieke vragen opgenomen in de vragenlijsten voor alle belanghebbenden. De klager en de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben deze vragen beantwoord.

6.2.3.1.   Reservecapaciteit in de landen van uitvoer

(352)

Op basis van de door Eurofer verstrekte informatie werd de reservecapaciteit in de VRC in 2019 geschat op 26,4 miljoen ton (99), terwijl de reservecapaciteit van de totale roestvrijstaalsector in Indonesië in 2019 werd geschat op 4 miljoen ton (100).

(353)

Volgens de vragenlijst voor de Indonesische overheid bedraagt de reservecapaciteit in Indonesië momenteel echter 2,1 miljoen ton. De vrije markt in de Unie had daarentegen een omvang van 1,2 miljoen ton. Verhoudingsgewijs heeft de reservecapaciteit in de landen van uitvoer dus een enorme omvang.

6.2.3.2.   Concurrentie met betrekking tot grondstoffen

(354)

Wat betreft de concurrentie om grondstoffen, verstrekte de Chinese overheid geen informatie van betekenis over de verstoorde grondstoffenmarkt in de VRC, zoals uiteengezet in overweging 347. De klager voerde aan dat door het aanbod van grondstoffen kunstmatig te verhogen of te verlagen of door gewoonweg de prijzen centraal te bepalen, de Chinese overheid de prijzen naar boven of naar beneden kan bijstellen. Zoals vermeld in punt 6.2.2, werd de Chinese markt voor grondstoffen geacht te zijn verstoord.

(355)

Uit het onderzoek bleek tevens dat Indonesië een van de grootste nikkelertsmijnbouwsectoren van de wereld heeft. Door uitvoerbeperkingen voor nikkelerts te hanteren, drukt de Indonesische overheid daarom kunstmatig de prijzen op de binnenlandse Indonesische markt.

(356)

Beide landen hanteren uitvoerbeperkingen voor nikkelhoudende basisproducten, die tevens de op een na belangrijkste basisproducten van de producenten in de Unie zijn, zoals uiteengezet in overweging 319.

(357)

Al het voorgaande creëert een comparatief nadeel voor de bedrijfstak van de Unie vergeleken met de producenten-exporteurs in de betrokken landen. De Commissie verwacht dat deze situatie in de nabije toekomst niet zal veranderen. Wat Indonesië betreft, is de situatie recent nog verslechterd. De maatregelen die uitvoer van nikkelerts met een nikkelgehalte van minder dan 1,7 % toestaan, zouden blijven gelden tot januari 2022. De Indonesische overheid heeft echter besloten de maatregelen eerder te beëindigen. Alle uitvoer van nikkelerts is met ingang van januari 2020 verboden (101). Er is geen bewijs dat de Indonesische overheid op korte termijn op haar beleid terugkomt.

6.2.3.3.   Effect op de toeleveringsketens van ondernemingen in de Unie

(358)

Gezien het gebrek aan volledige medewerking van importeurs heeft de Commissie voorlopig vastgesteld dat het effect op de toeleveringsketens voornamelijk door de gebruikers zal worden gevoeld. Het mogelijke effect op de toeleveringsketens voor ondernemingen in de Unie, zoals bepaald in artikel 7, lid 2 ter, van de basisverordening, is, gezien het belangrijke verschil tussen de dumping- en schademarges voor uitvoerende landen, beoordeeld in de context van de toetsing van het belang van de Unie overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening.

(359)

Zoals geconcludeerd in overweging 373, heeft die analyse geleid tot de vaststelling dat het, gezien het effect van maatregelen op het niveau van de dumpingmarge, niet in het belang van de Unie is om artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening toe te passen.

6.2.3.4.   Conclusie

(360)

Gezien de hierboven uiteengezette analyse concludeerde de Commissie dat het, overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening, niet in het belang van de Unie is om maatregelen op dumpingniveau te nemen omdat dit voor ondernemingen in de Unie waarschijnlijk een onevenredig groot negatief effect op hun toeleveringsketens zou hebben.

7.   BELANG VAN DE UNIE

(361)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of duidelijk kon worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schade veroorzakende dumping. Het belang van de Unie werd vastgesteld op basis van een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(362)

De bedrijfstak van de Unie is in verschillende lidstaten gevestigd en verschaft met betrekking tot het onderzochte product rechtstreeks werk aan 2 372 werknemers. Geen van de producenten in de Unie had bezwaar tegen de opening van het onderzoek. Zoals hierboven bij de analyse van de schade-indicatoren in punt 4 is aangetoond, verslechterde de situatie van de gehele bedrijfstak van de Unie en werd de bedrijfstak geconfronteerd met de negatieve gevolgen van de invoer met dumping.

(363)

Verwacht wordt dat de instelling van voorlopige antidumpingrechten zal leiden tot een herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie, een einde zal maken aan de druk op de prijzen en de bedrijfstak van de Unie in staat zal stellen te herstellen. Dit zou de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie doen stijgen tot het niveau dat noodzakelijk wordt geacht voor deze kapitaalintensieve industrie. De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met dumping uit de betrokken landen. Er zij aan herinnerd dat een aantal essentiële schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve trend liet zien. Vooral het marktaandeel en het verkoopvolume, maar ook indicatoren met betrekking tot de financiële prestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zoals de winstgevendheid en het rendement van investeringen, ondervonden zeer negatieve gevolgen. Het is daarom belangrijk dat de prijzen worden opgetrokken tot een niveau waarbij de dumping- of althans de schademarge wordt geneutraliseerd, zodat alle producenten onder eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie actief kunnen zijn. Als er geen maatregelen worden genomen, is een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk. Slechte prestaties in het SSHR-marktsegment zouden de downstreammarktsegmenten van producenten in de Unie negatief beïnvloeden, met name hun interne productie. Producenten in de Unie zijn in hoge mate afhankelijk van het bedrijfsmodel dat een combinatie is van verkoop op de vrije markt en interne productie. Door een verslechtering van het vrijemarktsegment zou het interneproductiesegment, dat grotere productievolumes en werkgelegenheidscijfers vertegenwoordigt dan het eerstgenoemde marktsegment, evenzeer in het gedrang kunnen komen.

(364)

Derhalve komt de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de instelling van antidumpingrechten in het belang van de bedrijfstak van de Unie is, aangezien deze daardoor zou kunnen herstellen van de effecten van de aangetroffen schadeveroorzakende dumping.

7.2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(365)

Twee partijen hebben zich als niet-verbonden importeurs aangemeld en de desbetreffende vragenlijst beantwoord. Op de beantwoording door een van hen is echter verder niet ingegaan omdat deze importeur vanuit een land buiten de Unie actief bleek te zijn.

(366)

De tweede partij bleek geen echte importeur te zijn maar een servicebedrijf voor allerlei activiteiten. Er was derhalve geen medewerking van echte importeurs. Volgens het medewerkende servicebedrijf leidt het verhogen van de prijzen van de betrokken producten tot hogere fabricagekosten voor Europese gebruikers van de producten en daarmee tot schade voor deze gebruikers. Meer in het bijzonder deed de partij een verzoek tot uitsluiting van een product, waarop is ingegaan onder punt 2.3, samen met soortgelijke verzoeken.

(367)

Op basis hiervan zijn er in dit stadium geen aanwijzingen dat maatregelen in strijd met de belangen van importeurs zouden zijn.

7.3.   Belang van de gebruikers

(368)

Twee gebruikers hebben aan het onderzoek medegewerkt.

(369)

Een van de gebruikers die een vragenlijst heeft beantwoord was een producent van roestvrijstalen buizen. De Commissie heeft vastgesteld dat deze gebruiker, gezien zijn inkoop- en invoervolumes, zijn totale winst en zijn winst gemaakt op outputproducten die het betrokken product als basisproduct gebruiken, door de instelling van maatregelen niet bovenmatig zou worden geschaad.

(370)

De tweede medewerkende gebruiker is een producent van roestvrijstalen producten die met de bedrijfstak van de Unie concurreert in verschillende belangrijke downstreammarkten. Deze producent koopt aanzienlijke volumes SSHR van de bedrijfstak van de Unie en van producenten buiten de Unie, met inbegrip van de betrokken landen. Deze gebruiker uitte zijn bezorgdheid over de voorzieningszekerheid en inkoopprijzen na het eventueel instellen van rechten. Het betreft de enige grote onafhankelijke gebruiker van het betrokken product in de Unie. Omdat deze gebruiker geen geïntegreerde staalproductie heeft, is hij voor de fabricage van downstreamproducten volledig afhankelijk van andere partijen voor de leverantie van warmband. De partij stelde dat de bedrijfstak van de Unie er niet in geïnteresseerd is om hem tegen concurrerende prijzen grote, extra volumes SSHR te verkopen, en met name één productsoort (zwart warmband), omdat de producenten in de Unie er de voorkeur aan geven om deze voor eigen intern gebruik te reserveren. Deze bewering wordt weerlegd door het feit dat gedurende de gehele beoordelingsperiode de reservecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie de totale vraag van die gebruiker met ten minste een factor vier overtrof. Bovendien zijn, zoals de klager heeft aangegeven, verschillende producenten in de Unie bereid om zwart warmband te leveren, getuige de mededelingen op hun websites. Ten slotte mag tevens worden verwacht dat deze gebruiker, gezien zijn bestaande toeleveringsketens en contacten met producenten uit derde landen, in staat is om zijn aanvoer te diversifiëren door meer in te kopen in derde landen.

(371)

De Commissie heeft vastgesteld dat, mits alle relevante factoren (in het bijzonder bronnen, volumes en prijzen vóór rechten van inkoop en omzet behaald op downstreamproducten) ongewijzigd blijven vergeleken met het onderzoektijdvak, de totale jaarlijkse winst van deze gebruiker ernstig zou worden aangetast als er rechten op invoer uit de VRC en Indonesië zouden worden ingesteld uit hoofde van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening.

(372)

Als onder dezelfde aanname als in overweging 369 rechten op invoer uit de VRC en Indonesië zouden worden ingesteld uit hoofde van artikel 7, lid 2, van de basisverordening, zou de totale jaarlijkse winst eveneens negatief worden beïnvloed, maar in veel mindere mate.

(373)

De hierboven geschetste scenario’s zijn gebaseerd op statische aannames (d.w.z. alle relevante factoren blijven ongewijzigd behalve dat rechten worden ingesteld, die derhalve verrekend moeten worden). Sterker nog, het zijn worstcasescenario’s omdat, zoals hieronder wordt uitgelegd, de andere onderliggende factoren waarschijnlijk zullen veranderen wanneer rechten worden ingesteld.

(374)

In de eerste plaats zullen de inkooppatronen en inkoopprijzen niet gelijk blijven. Als de prijzen van invoer uit met name de VRC en Indonesië een opwaartse correctie ondergaan, is het waarschijnlijk dat de invoer uit andere leveringsbronnen in volume zal toenemen. Er moet worden opgemerkt dat met name de invoer uit Zuid-Korea zich tot en met 2016 op een hoog niveau bevond, met in totaal 65 000 ton. Ten gevolge van de marktontwikkelingen sindsdien heeft deze invoer in de loop der jaren veel marktaandeel verloren (zie tabel 15). Te verwachten valt echter dat producenten-exporteurs uit Korea, maar ook uit andere producerende landen zoals Zuid-Afrika, zich na de instelling van maatregelen opnieuw in toenemende mate zullen richten op de markt van de Unie omdat ze een betere concurrentiepositie hebben, ten voordele van de gebruikers. Ook wordt verwacht dat de bedrijfstak van de Unie dankzij de maatregelen in staat zal zijn grotere volumes tegen concurrerende prijzen aan de gebruikers te verkopen. Getuige dit onderzoek kan de bedrijfstak van de Unie het zich eenvoudigweg niet veroorloven belangrijke marktaandelen in de Unie te verliezen. Vanwege zijn omvang en belang als klant van de bedrijfstak van de Unie is er wellicht reden om aan te nemen dat de invloed van de tweede bovengenoemde gebruiker zal toenemen wanneer hij nog grotere volumes afneemt van de bedrijfstak van de Unie.

(375)

Ook is het belangrijk op te merken dat de op dit moment geldende vrijwaringsmaatregelen voor staal, die ook gelden voor het betrokken product, naar verwachting in juli 2021 zullen aflopen. Dit betekent dat gebruikers vanaf juli 2021 meer alternatieve bronnen tot hun beschikking zullen hebben omdat de quotabeperkingen die sinds 19 juli 2018 gelden dan zullen worden opgeheven.

(376)

Te verwachten valt daarom dat de gebruikers als geheel waarschijnlijk negatieve gevolgen ondervinden van de instelling van rechten, maar dat de invloed van rechten op het voor de VRC en Indonesië overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening vastgestelde niveau als zodanig niet onevenredig zal zijn, omdat te verwachten valt dat de verwerkende ondernemingen dan in staat zullen zijn zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Als het niveau van de rechten zou worden ingesteld overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, blijven alle medewerkende gebruikers naar verwachting winstgevend.

(377)

De Commissie heeft echter bepaald dat als rechten zouden worden ingesteld overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening, de mogelijke gevolgen van maatregelen tegen de VRC en Indonesië op het niveau van de dumpingmarge onevenredig zouden zijn gezien de mogelijkerwijs sterk nadelige effecten op de toeleveringsketens van bepaalde ondernemingen in de Unie en met name op gebruikers. De Commissie heeft immers vastgesteld dat de verwerkende ondernemingen en met name gebruikers die in het onderzoektijdvak aanzienlijke volumes in de VRC en/of Indonesië inkochten, dan bovenmatig geschaad en dientengevolge verlieslatend zouden kunnen worden.

7.3.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(378)

Op basis van het bovenstaande en op voorwaarde dat rechten overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening worden ingesteld, is de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om aan te nemen dat het in dit stadium van het onderzoek niet in het belang van de Unie zou zijn om maatregelen in te stellen op de invoer van bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit de betrokken landen.

8.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(379)

Gelet op de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie, dienen voorlopige maatregelen te worden ingesteld op de invoer van gewalste platte producten van roestvrij staal, al dan niet in rollen (waaronder op maat gesneden producten en bandstaal), die enkel warmgewalst zijn, van oorsprong uit Indonesië, de VRC en Taiwan, om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(380)

De voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld in overeenstemming met de regel van het laagste recht in artikel 7, lid 2, van de basisverordening. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken. Het bedrag van de rechten werd vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is.

(381)

Gelet op het voorgaande moeten de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, worden vastgesteld als volgt:

Land

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Voorlopig antidumpingrecht

Indonesië

PT Indonesia Guang Ching Nickel and Stainless Steel Industry

en

PT Indonesia Tsingshan Stainless Steel

19,2 %

17,0 %

17,0 %

Indonesië

Alle andere ondernemingen

19,2 %

17,0 %

17,0 %

Volksrepubliek China

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd

108,4 %

18,9 %

18,9 %

Volksrepubliek China

Fujian Fuxin Special Steel Co., Ltd

55,6 %

14,5 %

14,5 %

Volksrepubliek China

Xiangshui Defeng Metals Co., Ltd

87,9 %

17,4 %

17,4 %

Volksrepubliek China

Fujian Dingxin Technology Co., Ltd

87,9 %

17,4 %

17,4 %

Volksrepubliek China

Alle andere ondernemingen

108,4 %

18,9 %

18,9 %

Taiwan

Yieh United Steel Co.

en

Tang Eng Iron Works Co. Ltd

6,0 %

24,1 %

6,0 %

Taiwan

Walsin Lihwa Co.

7,5 %

18,3 %

7,5 %

Taiwan

Alle andere ondernemingen

7,5 %

24,1 %

7,5 %

(382)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de voorlopige bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Op het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Zij mogen niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(383)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (102). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om het recht te genieten dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming geen invloed heeft op het recht om het recht te genieten dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(384)

Om het risico op ontwijking als gevolg van het grote verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de juiste toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Ingevoerde producten die niet vergezeld gaan van een dergelijke factuur, worden onderworpen aan het antidumpingrecht dat op “alle andere ondernemingen” van toepassing is.

(385)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(386)

Indien het volume van de uitvoer door een van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, in het bijzonder na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan een onderzoek naar ontwijking worden geopend, mits aan de voorwaarden hiervoor is voldaan. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan een voor het gehele land geldend recht in te stellen.

(387)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

9.   REGISTRATIE

(388)

Zoals vermeld in overweging 3, heeft de Commissie de invoer van bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal onderworpen aan registratie. De registratie vond plaats om het mogelijk te maken met terugwerkende kracht rechten te innen overeenkomstig artikel 10, lid 4, van de basisverordening. De registratie vond dus plaats tijdens de periode van voorafgaande kennisgeving.

(389)

In het licht van de voorlopige bevindingen moet de registratie van de invoer worden gestaakt/beëindigd.

(390)

In dit stadium van de procedure is geen besluit genomen over een mogelijke toepassing met terugwerkende kracht van antidumpingmaatregelen. Een dergelijk besluit zal in het definitieve stadium worden genomen.

10.   INFORMATIE OVER VOORLOPIGE MAATREGELEN

(391)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de belanghebbenden op de hoogte gesteld van de voorgenomen instelling van voorlopige rechten. Deze informatie is ook gedeeld met het grote publiek op de website van DG Handel. Belanghebbenden kregen drie werkdagen de tijd om opmerkingen in te dienen over de juistheid van de berekeningen die specifiek aan hen zijn medegedeeld.

(392)

Twee producenten-exporteurs in de VRC, twee producenten-exporteurs in Indonesië en drie producenten en één onafhankelijk servicebedrijf in Taiwan hebben opmerkingen ingediend. De Commissie heeft rekening gehouden met de opmerkingen die werden geacht verschrijvingen te betreffen en de marges in voorkomend geval dienovereenkomstig gecorrigeerd.

11.   SLOTBEPALINGEN

(393)

Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit schriftelijk te reageren en/of binnen een vaste termijn een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(394)

De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van roestvrij staal, al dan niet in rollen (waaronder op maat gesneden producten en bandstaal), die enkel warmgewalst zijn en met uitzondering van producten, niet in rollen, met een breedte van 600 mm of meer en met een dikte van meer dan 10 mm, momenteel ingedeeld onder de GS-codes 7219 11, 7219 12, 7219 13, 7219 14, 7219 22, 7219 23, 7219 24, 7220 11 en 7220 12 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Taiwan en Indonesië.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hierna vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Indonesië

PT Indonesia Guang Ching Nickel and Stainless Steel Industry

17,0 %

C541

Indonesië

PT Indonesia Tsingshan Stainless Steel

17,0 %

C547

Indonesië

Alle andere ondernemingen

17,0 %

C999

Volksrepubliek China

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd

18,9 %

C163

Volksrepubliek China

Taiyuan Taigang Daming Metal Products

18,9 %

C542

Volksrepubliek China

Tisco Guangdong Stainless Steel Service Center Co., Ltd

18,9 %

C543

Volksrepubliek China

Tianjin TISCO & TPCO Stainless Steel Co. Ltd

18,9 %

C025

Volksrepubliek China

Fujian Fuxin Special Steel Co., Ltd

14,5 %

C544

Volksrepubliek China

Xiangshui Defeng Metals Co., Ltd

17,4 %

C545

Volksrepubliek China

Fujian Dingxin Technology Co., Ltd

17,4 %

C546

Volksrepubliek China

Alle andere ondernemingen

18,9 %

C999

Taiwan

Yieh United Steel Co.

6,0 %

C032

Taiwan

Tang Eng Iron Works Co. Ltd

6,0 %

C031

Taiwan

Walsin Lihwa Co.

7,5 %

C548

Taiwan

Alle andere ondernemingen

7,5 %

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Wanneer een aangifte voor het vrije verkeer wordt aangeboden voor het in lid 1 bedoelde product, wordt in het desbetreffende vak van die aangifte het aantal stuks van de ingevoerde producten vermeld.

6.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Belanghebbenden moeten hun schriftelijke opmerkingen inzake deze verordening binnen 15 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie indienen.

2.   Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de Commissie willen verzoeken, moeten dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen.

3.   Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures willen verzoeken, moeten dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen. De raadadviseur-auditeur beoordeelt buiten deze termijn ingediende verzoeken en kan in voorkomend geval besluiten die verzoeken te aanvaarden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 april 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Taiwan en Indonesië (PB C 269 I van 12.8.2019, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/104 van de Commissie van 23 januari 2020 tot onderwerping van bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Taiwan en Indonesië aan registratie (PB L 19 van 24.1.2020, blz. 5).

(4)  Zie punt 3.2 van de verordening.

(5)  Beschikbaar op http://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2411

(6)  Beschikbaar op http://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2411

(7)  Dit consortium bestaat uit een groep van twintig distributeurs en gebruikers die al met al ca. 500 000 ton aan verbruik in de Unie vertegenwoordigen en gezamenlijk in de Unie ca. 30 000 mensen in dienst hebben.

(8)  Tenzij anders aangegeven is de informatie over het IMIP afkomstig van: IMIP. Jaarverslag 2017, beschikbaar op: https://static1.squarespace.com/static/584e20fe197aea0e29105534/t/5c986900eb393132e86a5f1a/1553492333714/IMIP+2017+Annual+Report.pdf (laatst geraadpleegd op 3 maart 2020).

(9)  WTO Panelverslag, United States — Anti-dumping measures on Certain Oil Country Tubular Goods from Korea (WT/DS488/15), punt 7.198.

(10)  Artikel 1.2, onder a), van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994.

(11)  Artikel 11 van Besluit nr. 7/2017 van de minister van Energie en Minerale Hulpbronnen betreffende procedures voor het vaststellen van benchmarkprijzen voor de verkoop van metalen, mineralen en kolen.

(12)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the purposes of Trade Defence Investigations”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2.

(13)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 6‐7.

(14)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 10.

(15)  Beschikbaar op http://www.fdi.gov.cn/1800000121_39_4866_0_7.html (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(16)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 20‐21.

(17)  Rapport — hoofdstuk 3, blz. 41, 73‐74.

(18)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 120‐121.

(19)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 122‐135.

(20)  Rapport — hoofdstuk 7, blz. 167‐168.

(21)  Rapport — hoofdstuk 8, blz. 169‐170, 200‐201.

(22)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 15‐16, rapport — hoofdstuk 4, blz. 50, blz. 84, rapport — hoofdstuk 5, blz. 108‐109.

(23)  Rapport — hoofdstuk 3, blz. 22‐24 en hoofdstuk 5, blz. 97‐108.

(24)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 104‐109.

(25)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 358: 51 % particuliere ondernemingen en 49 % staatsondernemingen wat betreft productie, en 44 % staatsondernemingen en 56 % particuliere ondernemingen wat betreft capaciteit.

(26)  Beschikbaar op www.gov.cn/zhengce/content/2016-02/04/content_5039353.htm (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020), https://policycn.com/policy_ticker/higher-expectations-for-large-scale-steel-enterprise/?iframe=1&secret=c8uthafuthefra4e (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020), en www.xinhuanet.com/english/2019-04/23/c_138001574.htm (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(27)  Beschikbaar op http://www.xinhuanet.com/english/2019-04/23/c_138001574.htm (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020) en http://www.jjckb.cn/2019-04/23/c_137999653.htm (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(28)  Zoals de fusie van de particuliere onderneming Rizhao en de staatsonderneming Shandong Iron and Steel in 2009. Zie het rapport inzake Beijing steel, blz. 58, en het meerderheidsbelang dat is verworven door China Baowu Steel Group in Magang Steel in juni 2019, zie https://www.ft.com/content/a7c93fae-85bc-11e9-a028-86cea8523dc2 (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(29)  Zie Reuters, “China’s Baosteel’s takeover of Wuhan to create world’s No 2 steelmaker” https://www.reuters.com/article/us-china-baosteel-mergers-idUSKCN11Q0U3 (laatst geraadpleegd op 10 maart 2020).

(30)  Bijlage 29 bij de klacht.

(31)  The World Nickel Factbook 2018 http://insg.org/wp-content/uploads/2019/03/publist_The-World-Nickel-Factbook-2018.pdf (laatst geraadpleegd op 3 maart 2020).

(32)  Analysis of Market-Distortions in the Chinese Non-Ferrous Metals Industry © THINK!DESK China Research & Consulting — blz. 136‐138; https://eurometaux.eu/media/1624/study_-analysis-of-market-distortions-in-china.pdf (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(33)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 100‐101.

(34)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 26.

(35)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 31‐32.

(36)  Beschikbaar op https://www.reuters.com/article/us-china-congress-companies-idUSKCN1B40JU (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(37)  De volledige tekst van het plan is te vinden op de website van het MIIT: http://www.miit.gov.cn/n1146295/n1652858/n1652930/n3757016/c5353943/content.html (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(38)  TISCO, “Company profile”: http://en.tisco.com.cn/CompanyProfile/20151027095855836705.html (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(39)  Baowu, “Company profile”: http://www.baowugroup.com/en/contents/5273/102759.html (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(40)  Zie klacht. blz. 19, citaat uit MCI, “Gao Jianbing appointed as the president of TISCO”, 12 oktober 2018: https://metals-consulting.com/gao-jianbing-appointed-as-deputy-party-secretary-deputy-chairman-of-the-board-and-the-president-of-tisco/ (laatst geraadpleegd op 10 maart 2020).

(41)  Rapport — hoofdstukken 14.1 tot en met 14.3.

(42)  Rapport — hoofdstuk 4, blz. 41‐42, 83.

(43)  Rapport — deel III, hoofdstuk 14, blz. 346 e.v.

(44)  Inleiding tot het plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie.

(45)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 347.

(46)  Dertiende Vijfjarenplan voor economische en sociale ontwikkeling van de Volksrepubliek China (2016-2020), beschikbaar op https://en.ndrc.gov.cn/newsrelease_8232/201612/P020191101481868235378.pdf (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(47)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 349.

(48)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 352.

(49)  Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011) (wijziging van 2013), op 27 maart 2011 vastgesteld bij Besluit nr. 9 van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming, en gewijzigd overeenkomstig het besluit van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming tot wijziging van de toepasselijke clausules van de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011), op 16 februari 2013 vastgesteld bij Besluit nr. 21 van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming.

(50)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 375‐376.

(51)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 138‐149.

(52)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 216.

(53)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 213‐215.

(54)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 209‐211.

(55)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 332‐337.

(56)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 336.

(57)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 337‐341.

(58)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 114‐117.

(59)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 119.

(60)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 120.

(61)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 121‐122, 126‐128, 133‐135.

(62)  Zie IMF Working Paper “Resolving China’s Corporate Debt Problem”, door Wojciech Maliszewski, Serkan Arslanalp, John Caparusso, José Garrido, Si Guo, Joong Shik Kang, W. Raphael Lam, T. Daniel Law, Wei Liao, Nadia Rendak, Philippe Wingender, Jiangyan, oktober 2016, WP/16/203.

(63)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 121‐122, 126‐128, 133‐135.

(64)  World Bank Open Data — Upper Middle Income, beschikbaar op https://data.worldbank.org/income-level/upper-middle-income (laatst geraadpleegd op 2 maart 2020).

(65)  Zie bijvoorbeeld https://www.jornalcontabil.com.br/quanto-custa-um-funcionario-aprenda-a-calcular/ of https://establishbrazil.com/articles/whats-real-cost-employee (laatst geraadpleegd op 3 maart 2020).

(66)  Zoals uiteengezet in overweging 190, werd de London Metal Exchange als basis gebruikt voor deze niet-verstoorde waarde, die is gecorrigeerd voor het nikkelgehalte van de grondstof. Aangezien het nikkelgehalte tussen de in de steekproef opgenomen ondernemingen varieerde, is de exacte niet-verstoorde waarde vermeld in de ondernemingsspecifieke mededeling.

(67)  Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33).

(68)  De invoer in Brazilië wordt in de GTA gerapporteerd op fob-niveau.

(69)  Vanwege uitvoerbeperkingen of verwaarloosbare invoervolumes.

(70)  De uitvoer naar de VRC werd buiten beschouwing gelaten. https://connect.ihs.com/home (laatst geraadpleegd op 3 maart 2020).

(71)  De uitvoer naar de VRC werd buiten beschouwing gelaten. https://connect.ihs.com/home (laatst geraadpleegd op 3 maart 2020).

(72)  Zuid-Korea is de op twee na grootste exporteur van RVS-platen, na Indonesië (het onderzochte land) en het VK. De uitvoer naar de VRC werd buiten beschouwing gelaten. De resterende landen van uitvoer waren goed voor aanzienlijk kleinere volumes.

(73)  Op fob-basis.

(74)  Deze materialen werden voor elke onderneming vermeld in hun respectieve specifieke mededeling. Verder werd een van de energiefactoren, namelijk stoom, voor alle ondernemingen op dezelfde wijze behandeld.

(75)  Beschikbaar op https://www.ilo.org/ilostat/faces/oracle/webcenter/portalapp/pagehierarchy/Page21.jspx?_afrLoop=518377340582818&_afrWindowMode=0&_afrWindowId=o8k2wnnrz_1#!%40%40%3F_afrWindowId%3Do8k2wnnrz_1%26_afrLoop%3D518377340582818%26_afrWindowMode%3D0%26_adf.ctrl-state%3Do8k2wnnrz_54 (laatst geraadpleegd op 28 februari 2020).

(76)  Beschikbaar op https://establishbrazil.com/articles/whats-real-cost-employee (laatst geraadpleegd op 28 februari 2020).

(77)  Beschikbaar op http://www.edp.com.br/distribuicao-es/saiba-mais/informativos/tarifas-aplicadas-a-clientes-atendidos-em-alta-e-media-tensao-(grupo-a) (laatst geraadpleegd op 4 februari 2020).

(78)  Beschikbaar op http://www.aneel.gov.br/a-aneel (laatst geraadpleegd op 4 februari 2020).

(79)  Beschikbaar op http://www.aneel.gov.br/bandeiras-tarifarias (laatst geraadpleegd op 4 februari 2020).

(80)  Beschikbaar op http://www.edp.com.br/distribuicao-es/saiba-mais/informativos/bandeira-tarifaria (laatst geraadpleegd op 4 februari 2020).

(81)  http://site.sabesp.com.br/site/interna/Default.aspx?secaoId=183 (laatst geraadpleegd op 28 februari 2020).

(82)  Bijvoorbeeld de agglomeratie http://site.sabesp.com.br/site/uploads/file/asabesp_doctos/comunicado_06_2018.pdf

http://site.sabesp.com.br/site/uploads/file/asabesp_doctos/Comunicado%205-19.pdf (laatst geraadpleegd op 28 februari 2020).

(83)  https://www.comgas.com.br/tarifas/historico-de-tarifas/2018-2/ (laatst geraadpleegd op 4 februari 2020).

(84)  De marge is van toepassing op alle andere Chinese producenten van het onderzochte product van de TISCO-groep, zoals genoemd in het dispositief van de verordening.

(85)  Artikel 6, lid 1, van de Taiwanese “wet betreffende zakelijke belasting toegevoegde en niet-toegevoegde waarde” definieert een entrepot als een entiteit die actief is in een uitvoerverwerkende zone.

(86)  Het precieze marktaandeel bedroeg 0,0086 % in 2016.

(87)  Het precieze marktaandeel bedroeg 0,0014 % in 2017.

(88)  Gelet op het precieze marktaandeel in 2017 (zie voetnoot 2 hierboven), bedraagt de index in dat jaar 16.

(89)  Veruit de meeste verkoop betrof rechtstreekse verkoop aan onafhankelijke eindafnemers. Verkopen aan groothandelaren bedroegen [1 tot 5 %] van de totale verkoop van de betrokken landen (terwijl de rest verkopen aan eindgebruikers betrof). [95 tot 100 %] van de verkopen door de Chinese, Indonesische en Taiwanese producenten-exporteurs vond rechtstreeks aan de Unie plaats (de rest verliep via verbonden importeurs). De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verkopen ook voornamelijk rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers, met inbegrip van herwalserijen en buisproducenten, die [80 tot 85 %] van hun totale verkoop in de Unie vertegenwoordigen. [10 tot 15 %] van hun totale verkoop in de Unie gaat naar groothandelaren.

(90)  Artikel 4 van en bijlage IV bij het besluit van de minister van Handel van de Republiek Indonesië nr. 1/M‐DAG/PER/1/2017.

(91)  Artikelen 2, 12 en 14 van en bijlage I, afdeling G, en bijlage II, afdeling G, bij het besluit van de minister van Handel van de Republiek Indonesië nr. 13/PMK.010/2017.

(92)  Artikel 7, lid 3, van en bijlage III bij het besluit van de minister van Handel van de Republiek Indonesië nr. 1/M‐DAG/PER/1/2017.

(93)  Artikel 4 van en bijlage III bij het besluit van de minister van Handel van de Republiek Indonesië nr. 1/M‐DAG/PER/1/2017.

(94)  Artikel 7, lid 1, van en bijlage I bij het besluit van de minister van Handel van de Republiek Indonesië nr. 1/M‐DAG/PER/1/2017.

(95)  Zoals gerapporteerd door FerroAlloyNet, beschikbaar op: https://www.ferroalloynet.com/ (laatst geraadpleegd op 10 maart 2020).

(96)  International Nickel Study Group. The World Nickel Factbook 2018, blz. 7, beschikbaar op https://insg.org/wp-content/uploads/2019/03/publist_The-World-Nickel-Factbook-2018.pdf (laatst geraadpleegd op 10 maart 2020).

(97)  Inventaris inzake uitvoerbeperkingen voor industriële grondstoffen van de OESO, beschikbaar op https://qdd.oecd.org/subject.aspx?Subject=ExportRestrictions_IndustrialRawMaterials (laatst geraadpleegd op 6 maart 2020).

(98)  Aangezien de exacte hoeveelheid productiemateriaal als vertrouwelijke bedrijfsinformatie wordt beschouwd, worden de grondstoffen die meer dan 17 % van de productiekosten van het betrokken product uitmaken en de niet-verstoorde prijs van de grondstoffen zoals die zijn vastgesteld op de representatieve internationale markten, in een individuele specifieke mededeling meegedeeld aan de in de steekproef opgenomen Chinese ondernemingen.

(99)  Niet-vertrouwelijke versie van de klacht, blz. 66, punt 336.

(100)  Niet-vertrouwelijke versie van de klacht, blz. 69, punt 352.

(101)  Beschikbaar op https://www.reuters.com/article/us-indonesia-nickel/indonesian-nickel-miners-agree-to-stop-ore-exports-immediately-investment-chief-idUSKBN1X7106 (laatst geraadpleegd op 11 maart 2020).

(102)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.


BESLUITEN

8.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/58


BESLUIT (EU) 2020/509 VAN DE RAAD

van 3 april 2020

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Roemenië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de opmerkingen van Roemenië,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moeten de lidstaten buitensporige overheidstekorten vermijden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact (SGP) is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure (btp) van artikel 126 VWEU, die wordt verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (1) (die deel uitmaakt van het SGP), voorziet in het vaststellen van een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Protocol nr. 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU is gehecht, bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de buitensporigtekortprocedure. In Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad (2) zijn nadere regels en definities voor de toepassing van die bepalingen vastgesteld.

(4)

Overeenkomstig artikel 126, lid 5, VWEU moet de Commissie, indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, een advies tot de betrokken lidstaat richten en de Raad daarvan op de hoogte brengen. Rekening houdende met haar verslag krachtens artikel 126, lid 3, VWEU en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité krachtens artikel 126, lid 4, VWEU is de Commissie tot de conclusie gekomen dat in Roemenië een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve op 4 maart 2020 een daartoe strekkend advies tot Roemenië gericht en de Raad daarvan op de hoogte gebracht (3).

(5)

In artikel 126, lid 6, VWEU wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken alvorens, na een algemene evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Roemenië leidt die algemene evaluatie tot de volgende conclusies.

(6)

Volgens de gegevens die de Roemeense autoriteiten op 30 september 2019 hebben meegedeeld en die vervolgens door Eurostat zijn gevalideerd, bedroeg het overheidstekort in Roemenië in 2018 3 % van het bruto binnenlands product (bbp), terwijl de overheidsschuld 35 % van het bbp bedroeg. Rekening houdend met de herziene bbp-cijfers die het Roemeense nationale bureau voor de statistiek na de publicatie van het persbericht van Eurostat heeft aangekondigd, zijn deze percentages licht gewijzigd: het tekort bedraagt 2,9 % van het bbp en de schuld 34,7 % van het bbp in 2018. Voor 2019 werd in de kennisgeving een overheidstekort van 2,8 % van het bbp voorzien.

(7)

Op 10 december 2019 heeft de regering de begrotingsstrategie voor 2020-2022 (“de begrotingsstrategie”) aangenomen, met een doelstelling voor het overheidstekort van 3,8 % van het bbp in 2019. Dit is meer dan en niet in de buurt van de in het VWEU vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp. De overschrijding van de referentiewaarde van het VWEU in 2019 is niet uitzonderlijk, daar zij niet wordt veroorzaakt door een ongewone gebeurtenis en evenmin door een ernstige economische neergang in de zin van het VWEU en het SGP. In de winterprognoses 2020 van de Commissie wordt uitgegaan van een reële groei van het bbp van 3,9 % in 2019 en 3,8 % in 2020, terwijl de outputgap naar verwachting ongeveer nul zal bedragen. De eenmalige posten bedroegen 0,1 % van het bbp in 2019 en hadden te maken met een terugbetaling van de milieuheffing op auto’s. De voorziene overschrijding van de referentiewaarde van het VWEU is ook niet tijdelijk in de zin van het VWEU en het stabiliteits- en groeipact. In de winterprognoses 2020 van de Commissie, uitgebreid met begrotingsvariabelen, wordt uitgegaan van een overheidstekort van 4 % van het bbp in 2019, 4,9 % in 2020 en 6,9 % in 2021. De verwachte stijging van het tekort wordt vooral veroorzaakt door significante stijgingen van de pensioenen. In de begrotingsstrategie gaat de regering er ook van uit dat het overheidstekort in 2020 en 2021 boven de referentiewaarde van het VWEU zal blijven, met een voorspeld tekort van 3,6 % van het bbp in 2020 en 3,4 % in 2021. Aan het tekortcriterium van het VWEU is dus op het eerste gezicht niet voldaan.

(8)

De overheidsschuld van Roemenië bedroeg in 2018 34,7 % van het bbp. Zowel in de begrotingsstrategie als in de winterprognoses 2020 van de Commissie, die met begrotingsvariabelen zijn uitgebreid, wordt ervan uitgegaan dat de overheidsschuld tot 2021 zal toenemen, maar onder de referentiewaarde van het VWEU zal blijven. Volgens de begrotingsstrategie zal de overheidsschuld in 2021 naar verwachting toenemen tot 37,8 % van het bbp. De Commissie verwacht een steilere stijging, tot 41,9 % van het bbp in 2021. Bijgevolg is aan het schuldcriterium van het VWEU voldaan.

(9)

In overeenstemming met het bepaalde in artikel 126, lid 3, VWEU heeft de Commissie in haar verslag krachtens artikel 126, lid 3, VWEU alle relevante factoren onderzocht. Zoals bepaald in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 moeten, telkens wanneer de schuldquote van de overheid de referentiewaarde niet overschrijdt, relevante factoren in aanmerking worden genomen bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort. Bij de beoordeling of Roemenie aan het tekortcriterium heeft voldaan, is rekening gehouden met de relevante factoren, en met name met het feit dat sinds 2017 geen effectieve actie is ondernomen in antwoord op aanbevelingen van de Raad in het kader van de procedure inzake significante afwijkingen, met de beperkte vooruitgang die Roemenië heeft geboekt op het gebied van structurele hervormingen en met de hoge risico’s voor de houdbaarheid van de begroting op middellange en lange termijn. Deze factoren doen niets af aan de conclusie dat niet is voldaan aan het tekortcriterium van het VWEU,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algemene beoordeling volgt dat in Roemenië een buitensporig tekort bestaat wegens niet-naleving van het tekortcriterium.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Roemenië.

Gedaan te Brussel, 3 april 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

G. GRLIĆ RADMAN


(1)  Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).

(2)  Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).

(3)  Alle documenten met betrekking tot de buitensporigtekortprocedure voor Roemenië zijn te vinden op: https://ec.europa.eu/info/business-economy-euro/economic-and-fiscal-policy-coordination/eu-economic-governance-monitoring-prevention-correction/stability-and-growth-pact/corrective-arm-excessive-deficit-procedure/ongoing-excessive-deficit-procedures/romania_nl