ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
62e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/1 |
Kennisgeving betreffende de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten
De overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten (1) treedt op 1 januari 2020 in werking, aangezien de in artikel 21, lid 4, van de overeenkomst bedoelde procedure op 6 december 2019 is voltooid.
VERORDENINGEN
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/2 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/2178 VAN DE COMMISSIE
van 14 oktober 2019
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1076 van het Europees Parlement en de Raad teneinde de Unie der Comoren op te nemen in bijlage I
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1076 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (1), en met name artikel 2, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage I bij Verordening (EU) 2016/1076 bevat een lijst van alle landen waarop de markttoegangsregelingen uit hoofde van die verordening van toepassing zijn. |
(2) |
De Tussentijdse Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een Economische Partnerschapsovereenkomst tussen staten in oostelijk en zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (2) (de “tussentijdse EPO”) wordt sinds 14 mei 2012 voorlopig toegepast voor vier van de zes staten in oostelijk en zuidelijk Afrika die de overeenkomst hebben ondertekend en geratificeerd (Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe). |
(3) |
Op 7 februari 2019 heeft de Unie der Comoren de akte van bekrachtiging van de tussentijdse EPO neergelegd. Bijgevolg is de tussentijdse EPO met ingang van die datum voorlopig van toepassing tussen de Unie en de Unie der Comoren. |
(4) |
De Unie der Comoren moet derhalve in bijlage I worden opgenomen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage I bij Verordening (EU) 2016/1076 wordt na de woorden “DE REPUBLIEK BOTSWANA” het volgende ingevoegd:
“DE UNIE DER COMOREN”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 oktober 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2179 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2019
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 wat betreft de landspecifieke toewijzing van het tariefcontingent voor rundvlees van hoge kwaliteit en tot afwijking van die uitvoeringsverordening voor het contingentjaar 2019/2020
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 van de Commissie (2) zijn voorschriften vastgesteld voor het beheer van een bij Verordening (EG) nr. 617/2009 van de Raad (3) geopend autonoom tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit. |
(2) |
Op 5 december 2019 hebben de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika een overeenkomst gesloten betreffende de landspecifieke toewijzing van het bij Verordening (EG) nr. 617/2009 vastgestelde tariefcontingent voor rundvlees van hoge kwaliteit (hierna “de overeenkomst” genoemd) (4). Alle belangrijke leveranciers van het tariefcontingent hebben ingestemd met de landspecifieke toewijzing waarin de overeenkomst voorziet. |
(3) |
In artikel 2, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 zijn de regels vastgelegd voor de toevoeging van de hoeveelheden die bij de afboekingen op de deeltariefcontingenten ongebruikt zijn gebleven, aan de volgende driemaandelijkse deeltariefcontingenten. In de overeenkomst is bepaald dat de ongebruikte hoeveelheden van de deelperioden die in dat contingentjaar aan de eerste dag van jaar 1 van de uitvoeringsperiode van de overeenkomst voorafgaan, worden opgeteld, in verhouding tot hun aandeel in het totale volume van het tariefcontingent, bij de hoeveelheden die in de eerste deelperiode van jaar 1 van de uitvoeringsperiode beschikbaar zijn. Bijgevolg moet in een afwijking van artikel 2, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 worden voorzien voor de verdeling van de ongebruikte hoeveelheden van de deelperioden die aan de eerste dag van jaar 1 van de uitvoeringsperiode van de overeenkomst voorafgaan. |
(4) |
Derhalve moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 in het licht van de overeenkomst worden gewijzigd. |
(5) |
In artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 is bepaald dat het tariefcontingent moet worden beheerd overeenkomstig artikel 308 bis, artikel 308 ter en artikel 308 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (5). Verordening (EEG) nr. 2454/93 werd met ingang van 1 mei 2016 ingetrokken bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/481 van de Commissie (6). Duidelijkheidshalve moeten de verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 2454/93 worden vervangen door verwijzingen naar Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (7). |
(6) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
Deze verordening moet van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst. Deze verordening moet derhalve met spoed in werking treden. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1 wordt lid 1 vervangen door: “1. Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor het beheer van het in Verordening (EG) nr. 617/2009 bedoelde jaarlijkse tariefcontingent van de Unie voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit, hierna “het tariefcontingent” genoemd. De periode, het land van oorsprong, het volume en het recht van het tariefcontingent zijn vastgesteld in bijlage I bij deze verordening.”. |
2) |
In artikel 2 worden de leden 1 en 2 vervangen door: “1. Het tariefcontingent wordt beheerd volgens het beginsel “wie het eerst komt, eerst maalt” overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 en artikel 53, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (*1). Er zijn geen invoercertificaten vereist. 2. Het tariefcontingent wordt beheerd als een hoofdtariefcontingent met een volume van 45 000 ton met volgnummer 09.2201 met:
Het voordeel van het tariefcontingent kan alleen worden toegekend wanneer een aanvraag wordt ingediend voor de volgnummers 09.2202 en 09.2203 en daarbij naar de deeltariefcontingenten wordt verwezen. (*1) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).”." |
3) |
Bijlage I wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Afwijkingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 voor het contingentjaar 2019/2020
In afwijking van artikel 2, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 worden de hoeveelheden die per 31 december 2019 niet zijn gebruikt, toegevoegd aan de hoeveelheden voor de driemaandelijkse deeltariefcontingenten die ingaan op 1 januari 2020 in de volgende verhouding:
a) |
aan het contingent met volgnummer 09.2202: 58,89 %; |
b) |
aan het contingent met volgnummer 09.2203: 41,11 %. |
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 481/2012 van de Commissie van 7 juni 2012 houdende voorschriften voor het beheer van een tariefcontingent voor rundvlees van hoge kwaliteit (PB L 148 van 8.6.2012, blz. 9).
(3) Verordening (EG) nr. 617/2009 van de Raad van 13 juli 2009 houdende opening van een autonoom tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit (PB L 182 van 15.7.2009, blz. 1).
(4) Besluit (EU) 2019/2073 van de Raad van 5 december 2019 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de toewijzing aan de Verenigde Staten van een aandeel in het tariefcontingent voor rundvlees van hoge kwaliteit in de zin van het herziene memorandum van overeenstemming over de invoer van rundvlees van dieren die niet zijn behandeld met bepaalde groeibevorderende hormonen, en over verhoogde rechten die door de Verenigde Staten op bepaalde producten van de Europese Unie worden toegepast (2014) (PB L 316 van 6.12.2019, blz. 1).
(5) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/481 van de Commissie van 1 april 2016 tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 87 van 2.4.2016, blz. 24).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).
BIJLAGE
‘BIJLAGE I
Tariefcontingent voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit
GN-codes |
Omschrijving van de goederen |
Tariefcontingentperioden en -deelperioden |
Land |
Tariefcontingentrecht |
||
Alle landen |
Verenigde Staten |
Andere landen |
||||
Volgnummer |
||||||
09.2202 |
09.2203 |
09.2202 |
||||
Volume van het tariefcontingent (in ton nettogewicht) |
||||||
ex 0201 ex 0202 ex 0206 10 95 ex 0206 29 91 |
Vlees van runderen, vers, gekoeld of bevroren, dat voldoet aan de eisen van bijlage II |
van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 |
Nul’ |
|||
van 1 juli tot en met 30 september |
11 250 |
- |
- |
|||
van 1 oktober tot en met 31 december |
11 250 |
- |
- |
|||
van 1 januari tot en met 31 maart |
- |
4 625 |
6 625 |
|||
van 1 april tot en met 30 juni |
- |
4 625 |
6 625 |
|||
van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 |
||||||
van 1 juli tot en met 30 september |
- |
4 625 |
6 625 |
|||
van 1 oktober tot en met 31 december |
- |
4 625 |
6 625 |
|||
van 1 januari tot en met 31 maart |
- |
5 750 |
5 500 |
|||
van 1 april tot en met 30 juni |
- |
5 750 |
5 500 |
|||
van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 |
||||||
van 1 juli tot en met 30 september |
- |
5 750 |
5 500 |
|||
van 1 oktober tot en met 31 december |
- |
5 750 |
5 500 |
|||
van 1 januari tot en met 31 maart |
- |
6 350 |
4 900 |
|||
van 1 april tot en met 30 juni |
- |
6 350 |
4 900 |
|||
van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 |
||||||
van 1 juli tot en met 30 september |
- |
6 350 |
4 900 |
|||
van 1 oktober tot en met 31 december |
- |
6 350 |
4 900 |
|||
van 1 januari tot en met 31 maart |
- |
6 950 |
4 300 |
|||
van 1 april tot en met 30 juni |
- |
6 950 |
4 300 |
|||
van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 |
||||||
van 1 juli tot en met 30 september |
- |
6 950 |
4 300 |
|||
van 1 oktober tot en met 31 december |
- |
6 950 |
4 300 |
|||
van 1 januari tot en met 31 maart |
- |
7 550 |
3 700 |
|||
van 1 april tot en met 30 juni |
- |
7 550 |
3 700 |
|||
van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025 |
||||||
van 1 juli tot en met 30 september |
- |
7 550 |
3 700 |
|||
van 1 oktober tot en met 31 december |
- |
7 550 |
3 700 |
|||
van 1 januari tot en met 31 maart |
- |
8 150 |
3 100 |
|||
van 1 april tot en met 30 juni |
- |
8 150 |
3 100 |
|||
van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2026 |
||||||
van 1 juli tot en met 30 september |
- |
8 150 |
3 100 |
|||
van 1 oktober tot en met 31 december |
- |
8 150 |
3 100 |
|||
van 1 januari tot en met 31 maart |
- |
8 750 |
2 500 |
|||
van 1 april tot en met 30 juni |
- |
8 750 |
2 500 |
|||
vanaf 1 juli 2026 |
||||||
van 1 juli tot en met 30 september |
- |
8 750 |
2 500 |
|||
van 1 oktober tot en met 31 december |
- |
8 750 |
2 500 |
|||
van 1 januari tot en met 31 maart |
- |
8 750 |
2 500 |
|||
van 1 april tot en met 30 juni |
- |
8 750 |
2 500 |
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/8 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2180 VAN DE COMMISSIE
van 16 december 2019
tot nadere bepaling van de regelingen voor en de inhoud van de kwaliteitsverslagen uit hoofde van Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2019 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor Europese statistieken betreffende personen en huishoudens, op basis van gegevens die op individueel niveau worden verzameld door middel van steekproeven, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 808/2004, (EG) nr. 452/2008 en (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In verband met de door de lidstaten aan Eurostat te verstrekken gegevens moet de Commissie de regelingen en inhoud van de kwaliteitsverslagen nader bepalen en daarbij eveneens de methode aangeven aan de hand waarvan de naleving van de nauwkeurigheidseisen wordt beoordeeld. |
(2) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voorwerp
In deze verordening worden de regelingen voor de kwaliteitsverslagen en de vereiste inhoud ervan nader bepaald, met inbegrip van een beknopte beschrijving van de methode aan de hand waarvan de naleving van de nauwkeurigheidseisen wordt beoordeeld, met betrekking tot de door de lidstaten op grond van Verordening (EU) 2019/1700 aan de Commissie (Eurostat) te verstrekken gegevens.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“interview met vervanger”: een interview dat met iemand anders dan de persoon van wie informatie wordt gevraagd wordt gevoerd volgens specifieke regels die zijn vastgesteld voor elke enquête en waarin wordt bepaald in welke gevallen interviews van vervangers aanvaardbaar zijn; |
2) |
“non-respons”: wanneer er tijdens een enquête niet voor alle gegevensonderdelen van de vragenlijst van de enquête en/of alle populatie-eenheden die zijn aangewezen voor gegevensverzameling gegevens kunnen worden verzameld, meer bepaald:
|
3) |
“steekproeffout”: deel van het verschil tussen een waarde van een populatie en een schatting daarvan, afgeleid uit een aselecte steekproef, dat het gevolg is van het feit dat slechts een subset van de populatie in aanmerking is genomen; |
4) |
“niet-steekproeffout”: een fout in de steekproefschattingen die niet aan steekproeffluctuaties te wijten is; |
5) |
“substitutie”: met betrekking tot respondenten de vervanging van een oorspronkelijk in de steekproef geselecteerde eenheid door een andere eenheid, met inbegrip van een vervanging van huishoudens of binnen huishoudens; |
6) |
“geschikte eenheden”: de uit het steekproefkader geselecteerde reeks populatie-eenheden die deel uitmaken van de doelpopulatie; |
7) |
“ongeschikte eenheden”: de eenheden in de steekproef die geen deel uitmaken van de doelpopulatie; |
8) |
“netto steekproef”, of ook “gerealiseerde steekproef”: de uit het steekproefkader geselecteerde reeks populatie-eenheden (met inbegrip van substitutie-eenheden) waarvan voldoende informatie is verkregen om de eenheid in de steekproefschattingen op te nemen; |
9) |
“bruto steekproef”, of ook “initiële steekproef”: de reeks populatie-eenheden die aanvankelijk uit het steekproefkader zijn geselecteerd. De bruto steekproef omvat de geschikte eenheden (de netto steekproef en de non-responseenheden) evenals de niet-geschikte eenheden; |
10) |
“imputatie”: een procedure met behulp waarvan een waarde wordt verkregen voor een specifiek gegevensonderdeel waarvoor geen respons beschikbaar is. |
Artikel 3
Kwaliteitsverslagen
De kwaliteitsverslagen bevatten gegevens en metagegevens over kwaliteit overeenkomstig de in de bijlage vastgestelde kwaliteitscriteria en statistische begrippen. In deze verslagen worden ook de gevallen vermeld waarin niet aan de passende kwaliteitsnormen is voldaan en/of waarin de statistische begrippen niet correct zijn toegepast.
Artikel 4
Schets van methoden aan de hand waarvan de naleving van de nauwkeurigheidseisen wordt beoordeeld
De Commissie (Eurostat) beoordeelt in welke mate de door de lidstaten overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1700 verstrekte gegevens voldoen aan de nauwkeurigheidseisen. Wanneer de Commissie (Eurostat) vaststelt dat niet aan de nauwkeurigheidseisen is voldaan, wordt deze niet-naleving beoordeeld met betrekking tot:
— |
de omvang en frequentie ervan en de gevolgen die zij heeft voor de kwaliteit van de voornaamste indicatoren, en voornamelijk voor de vergelijkbaarheid daarvan; |
— |
de vraag of deze niet-naleving onverwijld kan worden rechtgezet en of de lidstaten de nodige correcties doeltreffend uitvoeren; |
— |
de vraag of de niet-naleving indirect kan worden beperkt, met name aan de hand van schattingsmethoden, en of de lidstaten passende beperkende maatregelen treffen; |
— |
de mate waarin de lidstaten invloed kunnen uitoefenen op de niet-naleving, die het gevolg kan zijn van factoren waarop zij geen invloed hebben; |
— |
de mate waarin de niet-naleving blijft bestaan tijdens opeenvolgende gegevensverzamelingsrondes; |
— |
de vraag of er een door de Commissie (Eurostat) goedgekeurd corrigerend actieplan bestaat en of dit doeltreffend wordt uitgevoerd; de beoordeling of in een dergelijk plan rekening wordt gehouden met de tijd die nodig is om gevallen van niet-naleving recht te zetten, met name wanneer er sprake is van panelgegevensverzamelingen. |
Artikel 5
Technische normen voor het toezenden van kwaliteitsverslagen
1. Ter ondersteuning van het kwaliteitsbeheer en de procesdocumentatie worden de kwaliteitsverslagen ingediend overeenkomstig de door de Commissie (Eurostat) vastgestelde technische normen.
2. Om de gegevens elektronisch opvraagbaar te maken, worden de kwaliteitsverslagen naar de Commissie (Eurostat) verzonden via het centrale punt voor gegevenstoezending.
Artikel 6
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
BIJLAGE
Kwaliteitscriteria en statistische begrippen
De kwaliteitsverslagen moeten gegevens en metagegevens over kwaliteit bevatten overeenkomstig de volgende kwaliteitscriteria en statistische begrippen.
Als een welbepaald statistisch begrip niet relevant is voor een statistische bewerking, moet dat begrip in het kwaliteitsverslag worden opgenomen met vermelding van de opmerking “niet van toepassing”.
1. CONTACTEN
Contactpunten (personen of organisaties) voor de gegevens of metagegevens, met inbegrip van contactgegevens.
2. STATISTISCHE PRESENTATIE
Weergave van de verspreide gegevens, die aan de gebruikers kunnen worden verstrekt in de vorm van tabellen, grafieken of kaarten.
2.1. Gegevensbeschrijving
Beschrijving van de hoofdkenmerken van de gegevensreeks.
2.2. Classificatiesystemen
Indien van toepassing, de lijst van classificaties en uitsplitsingen die worden gebruikt in de gegevens, en eventuele afwijkingen van Europese statistische normen of internationale normen.
2.3. Sectoren
Beschrijving van de hoofdthema’s die door de gegevensreeks worden bestreken.
2.4. Statistische begrippen en definities, met inbegrip van de referentieperiode
De lijst van alle variabelen die afwijken van de standaarddefinitie, met vermelding van de gebruikte nationale begrippen en verschillen tussen de nationale begrippen en de respectieve gegevensverzamelingen.
2.5. Statistische eenheden
Beschrijving van de waarnemingseenheden
2.6. Statistische populatie
Beschrijving van de statistische doelpopulatie of -populaties waarnaar de gegevensreeks verwijst, namelijk de populatie waarover informatie moet worden verzameld.
2.6.1. Niet bestreken populatie(s)
Informatie over subpopulaties die niet door de gegevensverzameling worden bestreken (bijvoorbeeld daklozen of mensen die in instellingen verblijven), met inbegrip van de beschrijving van die populatie en de beste kwantitatieve schatting ervan.
2.7. Referentiegebied
Beschrijving van het geografische gebied waarop het gemeten statistische fenomeen betrekking heeft: het bestreken geografische gebied en een lijst met uitgesloten regio’s.
2.8. Bestreken tijdvak
De perioden of tijdstippen waarop de waarneming betrekking heeft.
3. STATISTISCHE VERWERKING
Bewerkingen die op gegevens werden verricht om volgens bepaalde regels nieuwe informatie af te leiden.
3.1. Brongegevens
Beschrijving van de bron van de ruwe statistische gegevens (bijvoorbeeld interviews, administratieve gegevens, andere bronnen). Als er administratieve registers worden gebruikt, moeten deze duidelijk worden beschreven (bron, primaire doelstelling, mogelijke tekortkomingen, enz.).
3.1.1. Steekproefkader
Beschrijving van de methoden die werden gebruikt om het steekproefkader te verkrijgen of te creëren.
3.1.2. Steekproefopzet
Beschrijving van de volgende aspecten:
— |
het type steekproefopzet (gestratificeerd, meertraps, geclusterd, eentraps, tweetraps); |
— |
de criteria voor stratificatie en substratificatie; |
— |
de steekproefgrootte. |
3.2. Frequentie van verzameling van gegevens
Informatie over de frequentie waarmee een gegevensreeks wordt verzameld.
3.3. Verzameling van gegevens
Beschrijving van de methoden die worden gebruikt om de gegevens te verzamelen (CAPI, CAWI, CATI, enz.). De nationale vragenlijst die voor de verzameling van gegevens wordt gebruikt, moet worden bijgevoegd, samen met de Engelse vertaling ervan.
3.4. Validatie van gegevens
Beschrijving van de procedures die worden gebruikt voor het controleren en valideren van de bron- en outputgegevens, inclusief een toelichting over de wijze waarop de resultaten van deze validaties worden gemonitord en gebruikt.
3.5. Samenstelling van gegevens
Beschrijving van het proces aan de hand waarvan de gegevens worden samengesteld (bv. gegevensbewerking, imputatie, weging, correctie voor non-respons, kalibratie, gebruikt model enz.). Elke stap van de weging moet afzonderlijk worden beschreven: berekening van opzetwegingen; correctie voor non-respons (hoe wordt de opzetweging gecorrigeerd, rekening houdend met verschillen in responspercentages); kalibratie (het niveau en de variabelen die worden gebruikt bij de correctie, de toegepaste methode); berekening van definitieve wegingen.
4. KWALITEITSBEHEER
Systemen en kaders die in een organisatie worden gebruikt om de kwaliteit van statistische producten en processen te beheren.
4.1. Kwaliteitsborging
Beschrijving van het kwaliteitsborgingskader en/of kwaliteitsbeheersysteem (bijvoorbeeld EFQM, ISO 9000) dat in de organisatie wordt gebruikt.
4.2. Kwaliteitsbeoordeling
Beschrijving van de algehele kwaliteit van de statistische outputs, met een samenvatting van de belangrijkste sterke punten en eventuele tekortkomingen in de kwaliteit van de standaardkwaliteitscriteria: relevantie, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid, stiptheid, vergelijkbaarheid en coherentie. Afwegingen tussen kwaliteitsaspecten en voorziene kwaliteitsverbeteringen mogen worden vermeld.
5. RELEVANTIE
5.1. Behoeften van de gebruikers
Informatie (indien beschikbaar) over (nieuwe) behoeften van de gebruikers met betrekking tot de verzamelde gegevens.
5.2. Tevredenheid van de gebruikers
Informatie (indien beschikbaar) over de mate van tevredenheid van de gegevensgebruikers met betrekking tot de verzamelde en beschikbaar gestelde gegevens.
5.3. Volledigheid
Beschrijving van eventuele niet-naleving met betrekking tot niet verstrekte variabelen.
6. NAUWKEURIGHEID EN BETROUWBAARHEID
6.1. Algehele nauwkeurigheid
Samenvatting van de diverse componenten van een beoordeling van de nauwkeurigheid, gekoppeld aan een bepaalde gegevensreeks of een domein:
— |
beschrijving van de belangrijkste bronnen van willekeurige en systematische fouten in de statistische outputs, met een samenvattende beoordeling van alle fouten, waarin de aandacht vooral gaat naar de gevolgen voor belangrijke schattingen. |
— |
Indien relevant, aspecten van gegevensherziening. |
6.2. Steekproeffout
— |
Beschrijving van de methodologie voor het berekenen van de precisie van de schattingen. |
— |
Precisiemetingen van schattingen overeenkomstig de technische specificaties van de afzonderlijke gegevensreeksen. |
— |
De standaardafwijkingen op nationaal, en waar vereist, regionaal niveau (NUTS 2) voor de hoofdindicatoren als vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1700. |
6.3. Niet-steekproeffout
6.3.1. Fout bij de dekking
Beschrijving van het verschil tussen de kaderpopulatie en de doelpopulatie.
— |
Frequentie en timing van kaderupdates. |
— |
Fouten door discrepanties tussen het steekproefkader en de doelpopulatie en subpopulaties (te ruime dekking, te geringe dekking, misclassificatie). |
6.3.2. Meetfout
Beschrijving van fouten die zich voordoen tijdens de verzameling van gegevens, met als gevolg dat de geregistreerde waarden van variabelen verschillen van de werkelijke waarden.
— |
Beschrijving van inspanningen die bij het opstellen en testen van de vragenlijst werden gedaan (onder meer het aanpakken van fouten die het gevolg zijn van het verzamelen van gegevens aan de hand van verschillende technieken en/of uit verschillende bronnen). |
— |
Beschrijving van de opleiding van de interviewer. |
— |
Percentage interviews met vervangers. |
6.3.3. Fout door non-respons
Beschrijving van:
— |
beschikbare kenmerken van non-respondenten, |
— |
unit- en item-non-responspercentages, |
— |
substitutiepercentages, |
— |
bruto steekproefomvang (grootte van de initiële steekproef), aantal geschikte eenheden en netto steekproefomvang, met inbegrip van substitutie-eenheden (gerealiseerde steekproefomvang). |
6.3.4. Verwerkingsfout
Beschrijving van een fout in de verwerking en de gevolgen daarvan voor de definitieve resultaten van de gegevensverzameling, ten gevolge van de onjuiste uitvoering van correct geplande uitvoeringsmethoden.
— |
Beschrijving van kwaliteitscontroles en het gegevensverwerkingsproces. |
— |
Beschrijving van imputatieprocedures. |
— |
Imputatiepercentages. |
6.3.5. Fout door het gebruik van modellen
Indien van toepassing: beschrijving van fouten ten gevolge van domeinspecifieke modellen die nodig waren om het doel van de schatting te bepalen.
6.4. Correctie voor seizoensinvloeden (indien van toepassing)
Beschrijving van statistische technieken die werden gebruikt om de seizoensinvloeden die van invloed zijn op een gegevensreeks weg te nemen.
6.5. Herziening van de gegevens — beleid
Beschrijving van het beleid om de transparantie van de verspreide gegevens te verzekeren, waarbij voorlopige gegevens na samenstelling worden herzien.
6.6. Herziening van de gegevens — praktijk
Informatie over de praktijk van de gegevensherziening.
7. ACTUALITEIT EN STIPTHEID
Informatie over:
— |
datum van de verspreiding van de nationale resultaten; |
— |
aantal dagen tussen het einde van het veldwerk en de eerste volledig gevalideerde levering van gegevens aan de Commissie (Eurostat); |
— |
datum van de eerste volledige levering van gegevens aan de Commissie (Eurostat). Als de gegevens niet geleverd zijn op de uiterste datum die is vastgesteld in Verordening (EU) 2019/1700, moet er voor die vertraging een reden worden gegeven. |
8. COHERENTIE EN VERGELIJKBAARHEID
Beschrijving van de manier waarop is voldaan aan de in het specifieke domein vastgestelde vereisten, met inbegrip van, in voorkomend geval, de gevolgen van afwijkingen van de vragenlijst en definities.
8.1. Vergelijkbaarheid — geografisch
Beschrijving van problemen met de vergelijkbaarheid tussen verschillende regio’s van het land.
8.2. Vergelijkbaarheid — in de tijd
Informatie over de lengte van vergelijkbare tijdreeksen, inclusief de jaren waarin er reeksen werden onderbroken, en de redenen van die onderbrekingen.
8.3. Coherentie — domeinoverschrijdend
Vergelijking met externe bronnen voor alle relevante variabelen, wanneer de betrokken lidstaten van mening zijn dat die externe gegevens voldoende betrouwbaar zijn.
8.4. Coherentie — subjaarlijkse en jaarlijkse statistieken
Indien van toepassing.
8.5. Coherentie — nationale rekeningen
Indien van toepassing.
8.6. Coherentie — intern
Informatie over gebrek aan coherentie in de output van het statistische proces.
9. TOEGANKELIJKHEID EN DUIDELIJKHEID
Informatie over:
— |
verspreidingsformaten, |
— |
documentatie over methoden en kwaliteit. |
10. KOSTEN EN LASTEN
Lasten voor respondenten en, indien beschikbaar, kosten in verband met de verzameling en productie van het statistische product. De gemiddelde duur van de interviews met de huishoudens moet worden vermeld. Zo mogelijk en in voorkomend geval moet over de duur van het interview met het huishouden verslag worden uitgebracht volgens de manier waarop de gegevens werden verzameld.
11. VERTROUWELIJKHEID
Informatie over de eigendom van de gegevens, waarbij wordt aangegeven in welke mate ongeoorloofde bekendmaking ervan nadelig of schadelijk kan zijn voor de bron of voor andere betrokken partijen.
— |
Vertrouwelijkheidsbeleid — beschrijving van bepalingen in aanvulling op de Europese wetgeving die relevant zijn voor de op de gegevens toegepaste statistische geheimhoudingsplicht. |
— |
Vertrouwelijkheid — gegevensverwerking: algemene beschrijving van de regels die worden toegepast op de verwerking van micro- en macrogegevens (inclusief gegevens in tabelvorm) met betrekking tot de statistische geheimhoudingsplicht. |
12. OPMERKINGEN
Aanvullende beschrijvende tekst die in het kwaliteitsverslag kan worden opgenomen.
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/16 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2181 VAN DE COMMISSIE
van 16 december 2019
tot vaststelling van technische kenmerken inzake gemeenschappelijke aspecten van meerdere gegevensreeksen als gespecificeerd in Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2019 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor Europese statistieken betreffende personen en huishoudens, op basis van gegevens die op individueel niveau worden verzameld door middel van steekproeven, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 808/2004, (EG) nr. 452/2008 en (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (1), en met name artikel 7, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verscheidene gegevensreeksen in alle zeven domeinen die zijn vastgesteld in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1700 hebben bepaalde statistische aspecten gemeen. Ter bevordering van de vergelijkbaarheid en ter waarborging van de eenvormige interpretatie en toepassing in de hele Unie, moeten de technische kenmerken die worden vermeld in artikel 7, lid 2, van die verordening nader worden bepaald en moeten ze op alle domeinen van toepassing zijn. |
(2) |
Zowel op nationaal als op regionaal niveau bestaat er behoefte aan statistische informatie. De lidstaten moeten de Commissie statistieken toezenden, opgesplitst naar territoriale eenheid. Met het oog op de opstelling van vergelijkbare regionale statistieken moeten de gegevens over territoriale eenheden daarom worden verstrekt overeenkomstig de NUTS-nomenclatuur. |
(3) |
Statistieken over onderwijs, het beroepsleven en economische sectoren moeten internationaal vergelijkbaar zijn en de lidstaten en instellingen van de Unie moeten derhalve gebruikmaken van statistische classificaties die verenigbaar zijn met de ISCED- (2), ISCO- (3) en NACE- (4) classificatie. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voorwerp
Bij deze verordening worden de technische kenmerken van de statistische populaties en waarnemingseenheden, evenals de beschrijvingen van de variabelen en de statistische classificaties, vastgesteld die van toepassing zijn op gemeenschappelijke aspecten van meerdere gegevensreeksen als gespecificeerd in Verordening (EU) 2019/1700.
Artikel 2
Definities die worden gebruikt ter specificatie van de technische kenmerken van de gegevensreeksen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“woning” of “wooneenheid”: een gebouw, een deel van een gebouw, een andere constructie of een ander woonverblijf die of dat wordt gebruikt voor menselijke bewoning; hieronder begrepen zijn “conventionele woningen” en “andere wooneenheden” zoals gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1201/2009 van de Commissie (5); |
2) |
“particulier eenpersoonshuishouden”: een particulier huishouden bestaande uit een persoon die doorgaans alleen in een afzonderlijke wooneenheid woont of die als inwonende een afzonderlijke kamer (of kamers) in een wooneenheid bewoont, maar die niet samen met andere bewoners van de wooneenheid deel uitmaakt van een meerpersoonshuishouden; |
3) |
“particulier meerpersoonshuishouden”: een particulier huishouden bestaande uit een groep van twee of meer personen die doorgaans samen een wooneenheid of een deel van een wooneenheid bewonen en die hun inkomen of huishoudelijke uitgaven delen met de andere leden van het huishouden; |
4) |
“lid van het huishouden”: persoon die doorgaans verblijft in een particulier huishouden; |
5) |
“gezinswoning”: een wooneenheid die wordt bewoond door de leden van een meerpersoonshuishouden, evenals door een persoon die enige tijd elders doorbrengt maar nauwe banden onderhoudt met de leden van het particuliere meerpersoonshuishouden, met name in de vorm van gezinsbanden of regelmatige verblijven; |
6) |
“het inkomen van een huishouden delen”: bijdragen tot het inkomen van het particuliere huishouden en/of profiteren van het inkomen van het particuliere huishouden; |
7) |
“huishoudelijke uitgaven”: door de leden van het particuliere huishouden gedane uitgaven om te voorzien in hun noodzakelijke levensbehoeften. Hieronder vallen uitgaven in verband met de woning (namelijk huur, kosten voor het huis of appartement en woningverzekering) evenals andere uitgaven in verband met het dagelijks leven om te voorzien in behoeften als voedsel, kleding, hygiënische producten, meubilair, apparatuur en gereedschappen, kosten voor pendelen en ander vervoer, medische verzorging en verzekering, onderwijs en opleiding, vrijetijdsbesteding, sport en vakantie; |
8) |
“instelling”: een juridische entiteit of inrichting die een groep mensen voorziet van langdurige huisvesting en de voorzieningen en diensten die noodzakelijk zijn voor het dagelijks leven. De meeste instellingen vallen onder de volgende categorieën:
|
Artikel 3
Technische kenmerken van de statistische populaties en de waarnemingseenheden
1. De waarnemingseenheden zijn particuliere huishoudens of leden van particuliere huishoudens.
2. Wanneer een persoon regelmatig in meer dan een woning verblijft, is de woning waar hij of zij het merendeel van het jaar doorbrengt zijn of haar gewone verblijfplaats, ongeacht of deze zich in eigen land of in het buitenland bevindt.
3. Bij de toepassing van het statistische begrip “gewone verblijfplaats” worden de bijzondere gevallen behandeld zoals vastgesteld in artikel 4.
4. Personen die doorgaans verblijven in hotels worden in beginsel uitgesloten van de populatie “particuliere huishoudens”. Zij mogen echter wel tot die populatie worden gerekend als hun woonsituatie in hun land van verblijf als particulier huishouden is gedefinieerd. In dat geval wordt hun situatie duidelijk beschreven in het in Verordening (EU) 2019/1700 bedoelde kwaliteitsverslag.
5. Van de populatie “particuliere huishoudens” kunnen personen zijn uitgesloten in wier behoeften aan levensonderhoud en onderdak wordt voorzien door een instelling waar zij op de referentiedatum (zoals gedefinieerd voor een specifieke gegevensverzameling) ten minste twaalf maanden hebben gewoond of waarschijnlijk gewoond zullen hebben.
6. Personen die hun militaire dienstplicht vervullen worden opgenomen in de populatie “particuliere huishoudens” als hun dienstplicht minder dan twaalf maanden duurt of als ze tijdens het vervullen van hun militaire dienstplicht langere perioden in de gezinswoning doorbrengen en afhankelijk zijn van hun ouders, wettelijke voogden of andere familieleden. In afwijking daarvan worden alle personen die hun militaire dienstplicht vervullen met het oog op de verzameling van gegevens in het domein “beroepsbevolking” uitgesloten van de populatie “particuliere huishoudens”.
7. Alle gewoonlijk inwonende personen, al dan niet verwant met de andere leden van het particuliere huishouden, worden beschouwd als leden van een particulier meerpersoonshuishouden wanneer zij het inkomen of de uitgaven van het huishouden delen met andere leden van het huishouden. Huisgenoten die een wooneenheid bewonen in een met anderen gedeelde woning en uitsluitend de met de woning verbonden kosten delen, maar niet het inkomen van het huishouden, worden niet beschouwd als lid van een particulier meerpersoonshuishouden dat die wooneenheid bewoont, ook niet wanneer zij enkele andere bijkomstige huishoudelijke uitgaven delen.
8. Wanneer het niet mogelijk is na te gaan of aan de criteria voor particuliere een- of meerpersoonshuishoudens is voldaan, wordt rekening gehouden met het standpunt van de geïnterviewde over zijn of haar situatie ten opzichte van de andere personen die in de woning verblijven.
9. Wanneer er binnen één woning verschillende particuliere huishoudens aanwezig zijn, streven de lidstaten ernaar gegevens voor alle huishoudens in die woning te registreren.
10. De lidstaten stellen alles in het werk om te voorkomen dat dezelfde personen tweemaal worden geregistreerd.
Artikel 4
Bijzondere gevallen bij de toepassing van het begrip “gewone verblijfplaats”
1. Voor personen die door de week elders werken en in het weekend gewoonlijk naar de gezinswoning terugkeren, is de gezinswoning de gewone verblijfplaats, ongeacht of de arbeidsplaats van deze personen zich in eigen land of in het buitenland bevindt.
2. Voor leerlingen van het basis- en secundair onderwijs die tijdens het schooljaar niet thuis wonen, is de gezinswoning de gewone verblijfplaats, ongeacht of zij elders in eigen land of in het buitenland naar school gaan.
3. Voor kinderen ten laste die afwisselend twee verblijfplaatsen hebben, is de plaats waar zij de meeste tijd doorbrengen hun gewone verblijfplaats.
Wanneer het kind bij beide wettelijke voogden of ouders evenveel tijd doorbrengt, is de gewone verblijfplaats van dat kind de verblijfplaats van de wettelijke voogd of de ouder die de kinderbijslag ontvangt, of de verblijfplaats van de wettelijke voogd of de ouder die meer bijdraagt aan de kosten in verband met het kind.
Indien geen van de voornoemde gevallen van toepassing is, wordt de plaats waar het kind op de referentiedatum (zoals gedefinieerd voor een specifieke gegevensverzameling) wordt aangetroffen, beschouwd als de gewone verblijfplaats van dat kind.
Bij longitudinale gegevensverzamelingen worden de kinderen die afwisselend twee verblijfplaatsen hebben, voor de verschillende gegevensverzamelingsrondes in aanmerking genomen op dezelfde verblijfplaats, tenzij hun woonsituatie veranderd is.
4. Voor gegevensverzamelingen die worden georganiseerd in het domein “inkomen en levensomstandigheden” en het domein “consumptie” gelden de volgende bijkomende specifieke regels:
a) |
voor personen die vanwege hun werk gedurende een lange periode niet in hun gezinswoning verblijven, ongeacht of zij elders in eigen land of in het buitenland verblijven, wordt de gezinswoning beschouwd als hun gewone verblijfplaats wanneer zij aanzienlijk bijdragen tot het inkomen van het huishouden en doorgaans niet verblijven in een ander particulier huishouden; |
b) |
voor studenten van het tertiair onderwijs die tijdens hun studie aan een hogeschool of universiteit niet in hun gezinswoning verblijven, ongeacht of zij elders in eigen land of in het buitenland verblijven, wordt de gezinswoning beschouwd als hun gewone verblijfplaats wanneer zij profiteren van het inkomen van het huishouden en doorgaans niet verblijven in een ander particulier huishouden. |
In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kunnen de lidstaten beslissen om de in dit lid vastgestelde regels niet toe te passen. In die gevallen beschrijven de lidstaten de toegepaste criteria in hun kwaliteitsverslagen en zorgen zij voor passende verslaggeving van de gegevens over de overdrachten tussen huishoudens, met inbegrip van betalingen ten behoeve van de student.
De in dit lid vastgestelde regels kunnen ook van toepassing zijn op de andere domeinen. In dat geval wordt de toepassing ervan beschreven in de kwaliteitsverslagen.
Artikel 5
Beschrijving van de variabelen en statistische classificaties
De bijlage bij deze verordening bevat de beschrijvingen en classificaties van de gemeenschappelijke variabelen van meerdere gegevensreeksen.
Artikel 6
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 261I van 14.10.2019, blz. 1.
(2) International Standard Classification of Education 2011,
http://uis.unesco.org/sites/default/files/documents/international-standard-classification-of-education-isced-2011-en.pdf (beschikbaar in het Engels en het Frans).
(3) International Standard Classification of Occupations, version 2008,
http://ec.europa.eu/eurostat/documents/1978984/6037342/ISCO-08.pdf (Engelse versie, ook beschikbaar in het Frans en het Duits).
(4) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1201/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 763/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende volks- en woningtellingen, wat de technische specificaties voor de thema’s en voor de uitsplitsingen daarvan betreft (PB L 329 van 15.12.2009, blz. 29).
BIJLAGE
Beschrijvingen en classificaties van de gemeenschappelijke variabelen van meerdere gegevensreeksen als gespecificeerd in Verordening (EU) 2019/1700
Naam van de variabele |
Beschrijving |
Categorieën van variabelen (classificaties) voor toezending van gegevens aan de Commissie (Eurostat) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geslacht |
Geslacht is de combinatie van biologische en fysiologische kenmerken die bepalen of iemand mannelijk of vrouwelijk is. Wanneer iemands biologische geslacht onbekend is, mag de informatie worden vervangen door de informatie uit administratieve gegevens of door het geslacht dat de persoon zelf heeft aangegeven (enquêtegegevens). |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeftijd, in volle jaren |
De leeftijd in volle jaren is de leeftijd van de betrokkene op zijn of haar laatste verjaardag vóór de referentiedatum van de gegevensverzameling of het interview, namelijk het tijdsinterval tussen de geboortedatum en de referentiedatum uitgedrukt in volle jaren. Onder deze variabele moet de volgende informatie worden verstrekt:
De referentiedatum is specifiek voor elke gegevensverzameling (elk domein) zoals nader bepaald in de bijbehorende uitvoeringsverordening. Wanneer landen echter gebruikmaken van een geïntegreerd systeem van enquêtes over huishoudens met een vaste referentieweek, is de referentiedatum de laatste dag van de referentieweek. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Partners die in hetzelfde huishouden wonen |
Partners die in hetzelfde huishouden wonen zijn personen die samenleven met een andere persoon die wordt beschouwd als hun partner op basis van hun feitelijke woonregeling in het particuliere huishouden, ongeacht of de relatie met de partner wettelijk is aangemeld (bv. huwelijk of geregistreerd partnerschap) dan wel of de partners feitelijk samenwonen. Een “partner” kan worden gedefinieerd volgens de wettelijke status (echtgenoot of echtgenote, of wettelijk samenwonende partner) of de feitelijke status (partner of feitelijk samenwonende partner) van de relatie. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Type huishouden |
Het type huishouden wordt gedefinieerd door de samenstelling van een particulier huishouden, waarbij wordt verstaan onder:
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Status hoofdactiviteit (eigen verklaring) |
De status hoofdactiviteit volgens eigen verklaring is naar eigen inzicht van de betrokkene de belangrijkste activiteit die beschrijft hoe hij of zij zich voornamelijk ziet. Hoewel er meer dan een activiteitsstatus van toepassing kan zijn op een persoon, wordt uitsluitend rekening gehouden met de belangrijkste status volgens het eigen inzicht van de betrokkene en in verband met de huidige situatie. De categorie “militaire of maatschappelijke dienstplicht” is mogelijk niet van toepassing in sommige landen. In dat geval mag deze worden geschrapt. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voornaamste vol- of deeltijdbaan (eigen verklaring) |
De variabele beschrijft de tijd die een werkende gewoonlijk besteedt aan de voornaamste baan, op basis van het eigen inzicht van de betrokkene (m.a.w. eigen verklaring) in het aantal uren dat deze in de voornaamste baan werkt. De variabele maakt een onderscheid tussen voltijd- en deeltijdbanen. De term baan wordt gebruikt met verwijzing naar werkenden. Iemand die een deeltijdbaan heeft, werkt normaal gezien minder uren dan een voltijds werkende die vergelijkbaar werk doet. Het onderscheid betreft de uren die iemand gewoonlijk werkt in de voornaamste baan gedurende een langere referentieperiode en wordt overgelaten aan de betrokkene, d.w.z. de betrokkene beslist of zijn of haar voornaamste baan in verband met zijn of haar beroep of onderneming deeltijds of voltijds is. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arbeidssituatie in voornaamste baan |
De variabele is gebaseerd op de International Classification of Status in Employment (ICSE) en betreft de voornaamste baan van een werkende, als volgt:
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Economische activiteit van de lokale eenheid in voornaamste baan |
Deze variabele bepaalt de economische sector of activiteit van de lokale eenheid (onderneming) waarin de voornaamste baan — van een werkende — zich bevindt, volgens de categorieën die zijn vastgesteld in de statistische classificatie van economische activiteiten (NACE (3) Rev. 2). |
De nodige mate van gedetailleerdheid (1, 2 of 3 cijfers) is contextspecifiek voor elke microgegevensverzameling:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beroep in voornaamste baan |
De variabele bepaalt het beroep in de voornaamste baan van een werkende, ingedeeld volgens de categorieën die zijn vastgesteld door de International Standard Classification of Occupations, versie 2008 (ISCO-08) (4). |
De nodige mate van gedetailleerdheid (2 of 4 cijfers) is contextspecifiek voor elke microgegevensverzameling:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bereikt opleidingsniveau |
Het bereikte opleidingsniveau van een persoon is het hoogste ISCED-niveau (International Standard Classification of Education 2011 (5)) dat met succes werd afgesloten. De succesvolle afsluiting van een onderwijsprogramma wordt gevalideerd aan de hand van een kwalificatie die officieel erkend is door de betrokken nationale onderwijsinstanties of die wordt erkend als zijnde gelijkwaardig aan een andere kwalificatie van het formeel onderwijs. In landen waar onderwijsprogramma’s, met name programma’s die behoren tot de ISCED-niveaus 1 en 2, niet leiden tot een kwalificatie, mag in plaats daarvan het criterium van het volledig bijwonen van het programma en het normale verkrijgen van toegang tot een hoger onderwijsniveau worden gebruikt. Wanneer het hoogste niveau wordt bepaald, moeten zowel het algemeen als het beroepsonderwijs in aanmerking worden genomen. Het begrip “succesvolle afsluiting van een onderwijsprogramma” stemt doorgaans overeen met de situatie waarin een leerling of student cursussen of klassen bijwoont en uiteindelijk het schriftelijk bewijsstuk ontvangt dat bij een formeel onderwijsprogramma behoort. In dit verband stemt het bereikte opleidingsniveau overeen met het hoogste niveau van de ISCED-ladder dat met succes werd afgesloten. Het bereikte opleidingsniveau wordt gedefinieerd volgens de ISCED. De categorie “niet van toepassing” moet worden gebruikt om statistische eenheden te tellen die deel uitmaken van de populatie van de gegevensbron maar waarvoor deze systematisch geen informatie over de variabele rapporteert (bv. personen onder een bepaalde leeftijd). |
De mate van gedetailleerdheid van de informatie is contextspecifiek voor elke gegevensverzameling (domein). Voor elke categorie ISCED-A worden er codes vermeld wanneer er een een-op-eenrelatie is tussen de categorieën en de codes. Er zijn aanvullende categorieën bepaald voor situaties waarin onvolledige informatie is verstrekt over toegang tot tertiair onderwijs of over de richting: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen formeel onderwijs of lager dan ISCED 1 |
0 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 1 Primair onderwijs |
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 2 Lager secundair onderwijs |
2 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs |
3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs — algemeen |
34 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (algemeen) — niveau gedeeltelijk voltooid, zonder directe toegang tot tertiair onderwijs |
342 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (algemeen) — niveau voltooid, zonder directe toegang tot tertiair onderwijs |
343 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (algemeen) — niveau voltooid, met directe toegang tot tertiair onderwijs |
344 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (algemeen) — zonder mogelijk onderscheid tussen al dan niet toegang tot tertiair onderwijs |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs — beroepsopleiding |
35 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (beroepsopleiding) — niveau gedeeltelijk voltooid, zonder directe toegang tot tertiair onderwijs |
352 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (beroepsopleiding) — niveau voltooid, zonder directe toegang tot tertiair onderwijs |
353 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (beroepsopleiding) — niveau voltooid, met directe toegang tot tertiair onderwijs |
354 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (beroepsopleiding) — zonder mogelijk onderscheid tussen al dan niet toegang tot tertiair onderwijs |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs — richting onbekend |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (richting onbekend) — niveau gedeeltelijk voltooid, zonder directe toegang tot tertiair onderwijs |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (richting onbekend) — niveau voltooid, zonder directe toegang tot tertiair onderwijs |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (richting onbekend) — niveau voltooid, met directe toegang tot tertiair onderwijs |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs (richting onbekend) — zonder mogelijk onderscheid tussen al dan niet toegang tot tertiair onderwijs |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 4 Postsecundair niet-tertiair onderwijs |
4 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 4 Postsecundair niet-tertiair onderwijs — algemeen |
44 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 4 Postsecundair niet-tertiair onderwijs — beroepsopleiding |
45 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 4 Postsecundair niet-tertiair onderwijs — richting onbekend |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 5 Tertiair onderwijs korte cyclus |
5 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 5 Tertiair onderwijs korte cyclus — algemeen |
54 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 5 Tertiair onderwijs korte cyclus — beroepsopleiding |
55 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 5 Tertiair onderwijs korte cyclus — richting onbekend |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 6 Bachelorniveau of gelijkwaardig |
6 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 7 Masterniveau of gelijkwaardig |
7 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 8 Doctoraal niveau of gelijkwaardig |
8 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet vermeld |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet van toepassing |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geboorteland |
Iemands geboorteland is het land waar de moeder van die persoon gewoonlijk verbleef op het ogenblik van de bevalling, volgens de huidige nationale grenzen (en niet volgens de grenzen die golden op het ogenblik van de geboorte). Als er geen informatie beschikbaar is over de plaats waar de moeder gewoonlijk verbleef op het ogenblik van de geboorte, moet de plaats worden vermeld waar de geboorte heeft plaatsgevonden. De lijst met landen en bijbehorende codes wordt gedefinieerd aan de hand van de standaardcodelijst (SCL) GEO van Eurostat (6) |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Land van het belangrijkste staatsburgerschap |
De variabele vermeldt het land van het belangrijkste staatsburgerschap van de betrokkene. Dit wordt gedefinieerd als de bijzondere juridische band tussen een persoon en zijn of haar staat, die verkregen is bij geboorte of door naturalisatie door middel van een verklaring, keuze, huwelijk of een andere mogelijkheid waarin door de nationale wetgeving wordt voorzien. Een persoon die staatsburger van twee of meer landen is, wordt ingedeeld bij slechts één land van staatsburgerschap, volgens onderstaande volgorde van prioriteit:
In andere gevallen (bv. dubbel staatsburgerschap waarbij beide landen lidstaten zijn van de Unie maar geen van beide het rapporterende land is) mag de betrokkene kiezen welk land van staatsburgerschap wordt geregistreerd, of, indien deze informatie niet beschikbaar is, mag het rapporterende land bepalen bij welk land van staatsburgerschap de betrokkene wordt ingedeeld. De lijst met landen en bijbehorende codes wordt gedefinieerd aan de hand van de standaardcodelijst (SCL) GEO van Eurostat (6). De categorie “staatloos” verwijst naar een persoon zonder erkend staatsburgerschap. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geboorteland vader |
De variabele vermeldt het geboorteland van de vader van de betrokkene, namelijk het land (volgens de huidige grenzen, indien de informatie beschikbaar is) waar de moeder van de vader van betrokkene gewoonlijk verbleef op het ogenblik van de bevalling of, indien deze informatie niet beschikbaar is, het land (volgens de huidige grenzen, indien de informatie beschikbaar is) waar de geboorte van de vader van betrokkene plaatsvond. Informatie over het geboorteland van de vader moet worden verkregen volgens dezelfde regels als die voor de variabele “geboorteland”. “Vader” is de mannelijke ouder van een “zoon of dochter”, hetzij de biologische vader, de adoptievader of de stiefvader. Indien een persoon niet alleen een biologische vader heeft maar ook een adoptievader of een stiefvader, dan moet het geboorteland verwijzen naar degene die de persoon feitelijk heeft opgevoed en die in affectieve of juridische zin als vader is opgetreden, namelijk de mannelijke voogd. Indien een persoon twee ouders heeft van hetzelfde geslacht en beide ouders vrouwelijk zijn, kan deze variabele worden gebruikt om het geboorteland van een van de moeders te vermelden. De lijst met landen en bijbehorende codes wordt gedefinieerd aan de hand van de standaardcodelijst (SCL) GEO van Eurostat (6). |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geboorteland moeder |
De variabele vermeldt het geboorteland van de moeder van de betrokkene, namelijk het land (volgens de huidige grenzen, indien de informatie beschikbaar is) waar de moeder van de moeder van betrokkene gewoonlijk verbleef op het ogenblik van de bevalling of, indien deze informatie niet beschikbaar is, het land (volgens de huidige grenzen, indien de informatie beschikbaar is) waar de geboorte van de moeder van betrokkene plaatsvond. Informatie over het geboorteland van de moeder moet worden verkregen volgens dezelfde regels als die voor de variabele “geboorteland”. “Moeder” is de vrouwelijke ouder van een “zoon of dochter”, hetzij de biologische moeder, de adoptiemoeder of de stiefmoeder. Indien een persoon niet alleen een biologische moeder heeft maar ook een adoptiemoeder of een stiefmoeder, dan moet het geboorteland verwijzen naar degene die de persoon feitelijk heeft opgevoed en die in affectieve of juridische zin als moeder is opgetreden, namelijk de vrouwelijke voogd. Indien een persoon twee ouders heeft van hetzelfde geslacht en beide ouders mannelijk zijn, kan deze variabele worden gebruikt om het geboorteland van een van de vaders te vermelden. De lijst met landen en bijbehorende codes wordt gedefinieerd aan de hand van de standaardcodelijst (SCL) GEO van Eurostat (6). |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Land van verblijf |
Het land van verblijf is het land waar de betrokkene of het huishouden gewoonlijk verblijft, volgens de huidige nationale grenzen. De lijst met landen en bijbehorende codes wordt gedefinieerd aan de hand van de standaardcodelijst (SCL) GEO van Eurostat (6). |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regio van verblijf |
De regio van verblijf is de regio, in het land van verblijf, waar de betrokkene of het huishouden gewoonlijk verblijft. Voor de lidstaten wordt deze regio gedefinieerd op basis van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1059/2003 en bijlage I bij die verordening. |
De nodige mate van gedetailleerdheid (NUTS 1, 2 of 3) is contextspecifiek voor elke microgegevensverzameling:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Urbanisatiegraad |
De variabele vermeldt de urbanisatiegraad van het gebied waar de betrokkene of het huishouden gewoonlijk verblijft, door de lokale bestuurlijke eenheden (LBE) onder te brengen in drie gebiedstypen:
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rooster van het huishouden |
Dit vermeldt de samenstelling van de particuliere huishoudens en de onderlinge relaties tussen de leden van het huishouden. Het rooster van het huishouden moet de vorm hebben van een matrix waarin de relaties tussen alle leden van het huishouden zijn vermeld, waarbij elke rij en kolom overeenstemt met een lid van het huishouden en de relatie tussen de leden wordt aangegeven met de standaardcategorieën in de cellen waar de rij en kolom van de respectieve leden elkaar kruisen, als volgt:
|
De mate van gedetailleerdheid van de informatie is contextspecifiek voor elke gegevensverzameling:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grootte van het huishouden |
De grootte van het huishouden wordt gedefinieerd als het totaal aantal leden van een particulier huishouden. Deze variabele verschaft informatie over het precieze aantal personen in het huishouden. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eigendomssituatie met betrekking tot het huishouden |
Deze variabele verwijst naar de regeling volgens welke een particulier huishouden een hele wooneenheid of een deel ervan bewoont. Daarbij moeten de categorieën “eigenaar met een lopende hypotheek” en “eigenaar zonder lopende hypotheek” worden gebruikt voor particuliere huishoudens waarvan ten minste een lid eigenaar is van de wooneenheid waarin het huishouden woont, ongeacht of een of meer andere leden van het huishouden huurder zijn van de hele wooneenheid of een deel ervan. Iemand is eigenaar als diegene een eigendomsakte bezit, ongeacht of het huis volledig betaald is of niet. Degene die vastgoed in vruchtgebruik heeft gegeven, maar zelf de naakte eigendom behoudt, wordt beschouwd als de eigenaar. De categorie “eigenaar met een lopende hypotheek” is van toepassing op situaties waarin de eigenaar ten minste een uitstaand bedrag van een hypotheek en/of een uitstaande rente op een hypotheek moet betalen die hij of zij heeft genomen om deze wooneenheid te kopen. De categorie “eigenaar zonder lopende hypotheek” is van toepassing op situaties waarin er geen uitstaand bedrag of uitstaande rente op een hypotheek moet worden betaald. Afbetalingen van hypotheken en/of woningleningen voor een andere wooneenheid (bv. voor een tweede woning) of voor herstellings-, renovatie- of onderhoudswerken, of andere niet-huisvestingsdoeleinden, komen niet in aanmerking. De categorieën “huurder, huur tegen marktprijs” of “huurder, huur tegen verlaagde prijs” moeten worden gebruikt voor huishoudens waarvan ten minste een lid huurder is (wooneenheid gehuurd van de eigenaar) of onderhuurder (wooneenheid gehuurd van iemand die zelf een huurder is) van de wooneenheid waarin hij of zij woont, en waarvan geen enkel lid eigenaar is van die wooneenheid. De categorie “huurder, huur tegen marktprijs” geldt voor huishoudens waarvan ten minste een lid huurder of onderhuurder is die de huur betaalt tegen gangbare of marktprijzen. De categorie geldt ook wanneer de huur tegen marktprijs wordt betaald, maar gedeeltelijk of volledig wordt gerecupereerd via huisvestingsvergoedingen of andere bronnen, met inbegrip van de overheid, liefdadigheidsinstellingen of particuliere bronnen. De categorie “huurder, huur tegen verlaagde prijs” verwijst naar huishoudens die tegen verlaagde prijs in wooneenheden wonen, d.w.z. dat de prijs onder de marktprijs ligt (maar niet gratis is), en omvat gevallen waarin de prijsverlaging is verleend
De categorie “huurder, gratis” verwijst naar huishoudens die gratis in wooneenheden wonen, d.w.z. dat er geen huur wordt betaald, en omvat gevallen waarin de gratis huur wordt verleend
De categorie “niet van toepassing” geldt voor alle particuliere huishoudens die niet wonen in “conventionele” woningen zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1201/2009 van de Commissie. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het maandelijks netto-inkomen van het huishouden |
Deze variabele betreft het maandelijks netto-inkomen van een particulier huishouden, d.w.z. de som van het inkomen dat alle leden van het huishouden individueel of gezamenlijk ontvangen — inclusief inkomen uit arbeid, sociale uitkeringen en andere inkomsten in geld, en met aftrek van geldoverdrachten betaald aan andere huishoudens — na aftrek van belastingen en bijdragen aan de sociale zekerheid. De variabele is bedoeld om informatie te verstrekken over het inkomen waarover het huishouden maandelijks gemiddeld beschikt voor zijn uitgaven of om te sparen. Indien het inkomen van het huishouden sterk schommelt van maand tot maand, moet een raming worden gegeven van het gebruikelijke of gewone maandelijkse netto-inkomen dat de inkomenssituatie van het huishouden weergeeft. Indien het maandelijks inkomen van het huishouden in de loop van het jaar sterk schommelt, bijvoorbeeld als er sprake is van seizoensactiviteiten, moet het maandelijkse gemiddelde van het jaarlijks inkomen worden gegeven. Het maandelijks netto-inkomen moet worden verstrekt als het totale netto-inkomen of als een van de vijf equivalente inkomensgroepen. De drempels tussen de vijf equivalente inkomensgroepen worden bepaald door de kwintielen van de verdeling van de variabelen en worden als volgt gedefinieerd:
Het equivalent inkomensniveau wordt berekend aan de hand van wegingen die aan de leden van het huishouden worden toegekend zodat verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden worden weergegeven. Dit gebeurt als volgt: aan het eerste lid van het huishouden dat 14 jaar of ouder is, wordt een gewicht van 1,0 toegekend, aan het tweede en elk volgend lid van 14 jaar of ouder wordt een gewicht van 0,5 toegekend en aan elk kind jonger dan 14 jaar een gewicht van 0,3. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duur van de voornaamste baan |
Met deze variabele wordt een onderscheid gemaakt op grond van het feit of een baan een beperkte duur heeft (d.w.z. de baan of arbeidsovereenkomst loopt af na een vooraf bepaalde periode) dan wel gebaseerd is op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De variabele verwijst naar de voornaamste baan van een werkende die als werknemer is tewerkgesteld. De term baan wordt gebruikt met verwijzing naar werkenden. Het criterium dat bepaalt of een persoon werkende is, is contextspecifiek voor elke microgegevensverzameling. Een baan is een reeks taken en opdrachten die voor een enkele economische eenheid worden verricht. Mensen kunnen een of meer banen hebben. Voor werknemers kan elke arbeidsovereenkomst worden beschouwd als een afzonderlijke reeks taken en opdrachten, en bijgevolg als een afzonderlijke baan. Wanneer mensen meerdere banen hebben is de voornaamste baan de baan waarvoor doorgaans de meeste uren worden gewerkt, zoals bepaald in de internationale statistische normen inzake werktijd. Een baan met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt ofwel na een vooraf bepaalde periode (op een bekende datum), of na een periode die niet vooraf bekend is maar die niettemin bepaald is aan de hand van objectieve criteria, zoals de voltooiing van een opdracht of het einde van de afwezigheidsperiode van een werknemer die tijdelijk wordt vervangen. Een baan met een arbeidsovereenkomst waarin dergelijk vooraf bepaald einde niet is vermeld, is een baan voor onbepaalde tijd. Om als baan mee te tellen, geldt de contractuele of informele, mondelinge overeenkomst van het dienstverband, en niet de verwachting van de respondent dat hij of zij mogelijk de baan zal verliezen, zijn of haar plan om ontslag te nemen, zijn of haar wens om de baan te behouden of de waarschijnlijkheid om een baan voor onbepaalde tijd te krijgen. |
De mate van gedetailleerdheid van de informatie is contextspecifiek voor elke gegevensverzameling:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toezichtstaken |
Deze variabele verwijst naar de huidige voornaamste baan van een werkende die werknemer is en maakt een onderscheid tussen werknemers met en werknemers zonder toezichtstaken. Iemand heeft toezichtstaken als hij of zij formeel toezicht houdt op de werkzaamheden van minstens een andere persoon. Verantwoordelijkheden ten aanzien van leerlingen en stagiairs gelden niet als toezicht. Ook kwaliteitscontrole (het resultaat van diensten, maar niet het door anderen verrichte werk controleren) of advies geldt niet als toezicht. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaar waarin de betrokkene bij de huidige werkgever of als zelfstandige is begonnen |
Deze variabele verwijst naar de huidige voornaamste baan van een werkende en wel naar het jaar waarin die persoon is beginnen werken bij de huidige werkgever of aan de slag is gegaan als zelfstandige in de huidige onderneming. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grootte van de lokale eenheid in voornaamste baan |
Deze variabele verwijst naar de voornaamste baan van een werkende en vermeldt het aantal personen dat werkt voor de lokale eenheid, met inbegrip van degenen die werken op de locatie van de eenheid en degenen die daarbuiten werken maar organisatorisch gezien tot die eenheid behoren en erdoor worden betaald. Het omvat ook werkende eigenaren, partners die regelmatig in de eenheid werken en onbetaalde meewerkende gezinsleden, evenals deeltijdwerknemers die op de loonlijst staan. Seizoensarbeiders, leerlingen, stagiairs en thuiswerkers die op de loonlijst staan, behoren hier ook bij. De lokale eenheid is een onderneming die of een deel van een onderneming dat zich op een geografisch geïdentificeerde plaats bevindt. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerdere werkervaring |
De variabele verstrekt informatie over het feit of een betrokkene — die niet werkzaam is — vroeger reeds werkzaam is geweest (volgens de definitie van werkzaamheid van de Internationale Arbeidsorganisatie (7)), en of de eerdere werkervaring al dan niet beperkt is gebleven tot zuivere gelegenheidsarbeid. De categorie “Betrokkene is nooit eerder werkzaam geweest” geldt voor personen die nooit eerder werkervaring hebben gehad. De categorie “betrokkene heeft werkervaring, maar louter beperkt tot gelegenheidsarbeid” geldt voor personen wier werkervaring louter beperkt is gebleven tot gelegenheidsarbeid. Werken als dienstplichtige mag in verband met deze variabele niet als werkervaring worden beschouwd. De categorie “betrokkene heeft werkervaring, anders dan louter beperkt tot gelegenheidsarbeid” geldt voor personen die werkervaring hebben, met uitzondering van gevallen waarin die werkervaring louter beperkt is gebleven tot gelegenheidsarbeid. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deelname aan formele onderwijs- en opleidingsactiviteiten (student of leerling) in de referentieperiode |
De variabele meet iemands deelname aan formele onderwijs- en opleidingsactiviteiten door vast te stellen of die persoon tijdens de referentieperiode (te definiëren voor elke microgegevensverzameling) als student of leerling ingeschreven was voor een formeel onderwijsprogramma. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niveau van de huidige of recentste formele onderwijs- of opleidingsactiviteit |
De variabele meet het niveau van de recentste formele onderwijs- of opleidingsactiviteit waaraan iemand deelnam tijdens een bepaalde referentieperiode (te definiëren voor elke microgegevensverzameling) — volgens de categorieën van de International Standard Classification of Education 2011 5 (ISCED-P 2011). |
De mate van gedetailleerdheid van de informatie is contextspecifiek voor elke gegevensverzameling (domein). Voor elke categorie ISCED-P worden er codes vermeld wanneer er een een-op-eenrelatie is tussen de categorie en de code: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 0 Kleuteronderwijs |
0 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 1 Primair onderwijs |
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 2 Lager secundair onderwijs |
2 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs |
3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs — algemeen |
34 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs — beroepsopleiding |
35 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 3 Hoger secundair onderwijs — richting onbekend 8 |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 4 Postsecundair niet-tertiair onderwijs |
4 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 4 Postsecundair niet-tertiair onderwijs — algemeen |
44 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 4 Postsecundair niet-tertiair onderwijs — beroepsopleiding |
45 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 4 Postsecundair niet-tertiair onderwijs — richting onbekend8 |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 5 Tertiair onderwijs korte cyclus |
5 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 5 Tertiair onderwijs korte cyclus — algemeen |
54 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 5 Tertiair onderwijs korte cyclus — beroepsopleiding |
55 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 5 Tertiair onderwijs korte cyclus — richting onbekend8 |
— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 6 Bachelorniveau of gelijkwaardig |
6 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 7 Masterniveau of gelijkwaardig |
7 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ISCED 8 Doctoraal niveau of gelijkwaardig |
8 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet vermeld (1) |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet van toepassing (2) |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaar waarin het hoogste niveau van onderwijs of opleiding met succes werd afgesloten |
Jaar waarin het hoogste niveau van onderwijs of opleiding met succes werd afgesloten (uitgedrukt in vier cijfers) De variabele verwijst naar het jaar waarin het hoogste niveau van onderwijs of opleiding met succes werd afgesloten en betreft personen met een bereikt opleidingsniveau basisonderwijs (ISCED 1) of hoger. De categorie “niet van toepassing” betreft personen zonder formele opleiding of met een bereikt opleidingsniveau dat lager is dan basisonderwijs (ISCED 1). De categorie “niet van toepassing” moet worden gebruikt om statistische eenheden te tellen die deel uitmaken van de populatie van de gegevensbron maar waarvoor deze systematisch geen informatie over de variabele rapporteert (bv. personen onder een bepaalde leeftijd). |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwerp/inhoud van het hoogste niveau van met succes afgesloten onderwijs of opleiding |
Het onderwerp/de inhoud van het hoogste onderwijs- of opleidingsniveau dat met succes is afgesloten door personen met een bereikt opleidingsniveau ISCED 3 of hoger. Het onderwerp/de inhoud van het hoogste onderwijs- of opleidingsniveau dat met succes is afgesloten is gebaseerd op “ISCED Fields of Education and Training” (ISCED-F 2013) (8). Onderwerp/inhoud verwijst naar een breed domein, een tak of gebied dat wordt bestreken door een onderwijs- of opleidingsprogramma of -kwalificatie. De categorie “niet van toepassing” betreft personen zonder formele opleiding of met een bereikt opleidingsniveau dat lager is dan ISCED 3. |
De mate van gedetailleerdheid van de informatie is contextspecifiek voor elke gegevensverzameling (domein). Voor elke categorie ISCED-F worden er codes vermeld wanneer er een een-op-eenrelatie is tussen de categorie en de code (9): |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemene programma’s en kwalificaties |
00 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Basisonderwijs en -kwalificaties |
001 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lezen, schrijven en rekenen |
002 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Persoonlijke vaardigheden en ontwikkeling |
003 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemene programma’s en kwalificaties, niet nader gedefinieerd |
(009) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwijs |
01 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwijs |
011 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties met betrekking tot onderwijs |
018 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunst en geesteswetenschappen |
02 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunst |
021 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geesteswetenschappen (met uitzondering van talen) |
022 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Talen |
023 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van kunst en geesteswetenschappen |
028 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunst en geesteswetenschappen, niet nader gedefinieerd |
(029) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale wetenschappen, journalistiek en informatiewetenschappen |
03 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale en gedragswetenschappen |
031 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Journalistiek en informatiewetenschappen |
032 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van sociale wetenschappen, journalistiek en informatiewetenschappen |
038 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale wetenschappen, journalistiek en informatiewetenschappen, niet nader gedefinieerd |
(039) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedrijfskunde, bestuurskunde en recht |
04 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedrijfskunde en bestuurskunde |
041 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rechten |
042 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van bedrijfskunde, bestuurskunde en recht |
048 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedrijfskunde, bestuurskunde en recht, niet nader gedefinieerd |
(049) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurwetenschappen, wiskunde en statistiek |
05 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biologie en aanverwante wetenschappen |
051 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Milieu |
052 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurwetenschappen |
053 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wiskunde en statistiek |
054 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van natuurwetenschappen, wiskunde en statistiek |
058 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurwetenschappen, wiskunde en statistiek, niet nader gedefinieerd |
(059) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatie- en communicatietechnologieën (ICT) |
06 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatie- en communicatietechnologieën |
061 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) |
068 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engineering, industrie en bouwnijverheid |
07 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engineering en technische dienstverlening |
071 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Industrie en verwerking |
072 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Architectuur en bouwnijverheid |
073 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van engineering, industrie en bouwnijverheid |
078 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engineering, industrie en bouwnijverheid, niet nader gedefinieerd |
(079) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landbouw, bosbouw, visserij en diergeneeskunde |
08 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landbouw |
081 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bosbouw |
082 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visserij |
083 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diergeneeskunde |
084 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van landbouw, bosbouw, visserij en diergeneeskunde |
088 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landbouw, bosbouw, visserij en diergeneeskunde, niet nader gedefinieerd |
(089) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezondheid en welzijn |
09 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezondheid |
091 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welzijn |
092 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van gezondheid en welzijn |
098 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezondheid en welzijn, niet nader gedefinieerd |
(099) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diensten |
10 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Persoonlijke diensten |
101 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hygiëne en gezondheid op het werk |
102 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veiligheidsdiensten |
103 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervoer |
104 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interdisciplinaire programma’s en kwalificaties op het gebied van diensten |
108 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diensten, niet nader gedefinieerd |
(109) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet vermeld |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet van toepassing |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duur van verblijf in het land van verblijf, in volle jaren |
Duur van het verblijf in het land van verblijf, in volle jaren, beschrijft het tijdsinterval sinds een persoon zijn of haar gewone verblijfplaats het recentst heeft gevestigd in het rapporterende land, uitgedrukt in volle jaren, als volgt:
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eigen perceptie van de algemene gezondheid |
De eigen perceptie van de algemene gezondheid is een subjectieve beoordeling door de betrokkene van diens gezondheid in het algemeen (dus niet van de huidige gezondheidstoestand of mogelijke tijdelijke gezondheidsproblemen) met inbegrip van verschillende gezondheidsdimensies, namelijk fysiek en emotioneel functioneren, mentale gezondheid (d.w.z. zowel psychologisch welbevinden als psychische stoornissen), en biomedische tekenen en symptomen. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Langdurig gezondheidsprobleem |
De variabele “langdurige gezondheidsproblemen” is een subjectieve beoordeling door de betrokkene van diens chronische gezondheidsproblemen met inbegrip van verschillende fysieke, emotionele, mentale en gedragsdimensies van de gezondheid, ziekten en stoornissen, evenals pijn, een slechte gezondheid ten gevolge van ongevallen en letsels of aangeboren aandoeningen. Een langdurige of chronische aandoening heeft als kenmerk dat ze permanent is en naar verwachting een lange periode van toezicht, observatie of zorg vereist. Langdurige ziekten of gezondheidsproblemen moeten zes maanden of langer hebben geduurd (of zich hebben herhaald) of zullen naar verwachting zes maanden duren of zich herhalen. De categorie “ja” verwijst naar het optreden van een of meer langdurige of chronische gezondheidsproblemen en “neen” verwijst naar de afwezigheid van langdurige of chronische gezondheidsproblemen in de perceptie van de respondent. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beperking van de activiteiten wegens gezondheidsproblemen |
De variabele meet het door de persoon zelf beoordeelde niveau van langdurige (d.w.z. minstens zes maanden) beperking van diens deelname aan activiteiten die de persoon anders gewoonlijk zou uitvoeren wegens een gezondheidsprobleem of gezondheidsproblemen (fysiek, mentaal of emotioneel, met inbegrip van beperkingen ten gevolge van ouderdom). Een activiteit wordt gedefinieerd als de uitvoering van een taak of handeling door een individu. Beperking van de activiteiten wordt gedefinieerd als moeilijkheden die een individu ondervindt bij het uitvoeren van een activiteit, beoordeeld aan de hand van een algemeen aanvaarde norm voor de populatie, met betrekking tot culturele en sociale verwachtingen betreffende activiteiten die mensen gewoonlijk verrichten, in allerlei omgevingen, op het werk, op school, thuis en als ontspanning. Mensen met terugkerende of schommelende gezondheidsaandoeningen moeten verwijzen naar de vaakst voorkomende situatie die van invloed is op hun gebruikelijke activiteiten:
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte interviewtechniek |
De variabele vermeldt de methode die werd gebruikt om informatie te verzamelen van de respondent. Wanneer er verschillende technieken werden gebruikt om informatie van een respondent te verzamelen, vermeldt de variabele de techniek die het vaakst werd gebruikt. Bij PAPI, CAPI en CATI is er een interviewer aanwezig. CAWI wordt door de respondent zelf toegepast die daarbij een scenario volgt dat op de website wordt aangeboden. De categorie “andere” is van toepassing wanneer de interviewtechniek niet onder de andere categorieën valt, bijvoorbeeld een door de betrokkene zelf afgenomen interview met pen en papier (PASI) of een niet-webgebaseerd computerondersteund door de betrokkene zelf afgenomen interview (CASI). De categorie “niet van toepassing” moet worden gebruikt om statistische eenheden te tellen — die deel uitmaken van de populatie van de gegevensbron — waarvoor er geen systematische informatie over deze variabele wordt gerapporteerd, bv. voor personen onder een bepaalde leeftijd, of wanneer alle informatie werd verkregen uit registers (d.w.z. administratieve gegevens) en/of werd geïmputeerd en er geen interview heeft plaatsgevonden. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aard van de deelname aan de enquête |
De variabele vermeldt of de gevraagde informatie werd verstrekt door de aangewezen respondent of door een andere persoon (vervanger). De aangewezen respondent is de persoon die in de bepalingen voor elke microgegevensverzameling is aangeduid als degene aan wie de informatie wordt gevraagd. “Rechtstreekse deelname” verwijst naar een situatie waarin de aangewezen respondent de gevraagde informatie zelf verstrekt. Rechtstreekse deelname omvat ook gevallen waarin de aangewezen respondent de gevraagde informatie heeft verstrekt met de hulp van iemand anders (bijvoorbeeld vertaling, fysieke bijstand) en de verstrekte antwoorden heeft gevalideerd. “Onrechtstreekse deelname” verwijst naar een situatie waarin aan de aangewezen respondent gevraagde informatie werd verstrekt door derden (namelijk een vervanger) zonder dat het gegeven antwoord werd gevalideerd door de aangewezen respondent. De categorie “niet van toepassing” moet worden gebruikt om statistische eenheden te tellen — die deel uitmaken van de populatie van de gegevensbron — waarvoor er geen systematische informatie over deze variabele wordt gerapporteerd, of wanneer alle informatie werd verkregen uit registers (d.w.z. administratieve gegevens) en/of werd geïmputeerd en er geen interview heeft plaatsgevonden. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stratum |
Het primaire stratum stemt overeen met elke waarnemingseenheid (individu of huishouden) indien de doelpopulatie (of een gedeelte ervan) gestratificeerd is in het eerste stadium van de steekproefopzet, waarbij identificatiecodes worden verstrekt voor de verschillende strata (identificatiecode van stratum). Een populatie stratificeren betekent haar verdelen in niet-overlappende subpopulaties, strata genoemd. Vervolgens worden in elk stratum onafhankelijke steekproeven geselecteerd. De geregistreerde informatie verwijst altijd naar de situatie op het ogenblik van de selectie van de betrokken statistische eenheid (individu of huishouden). De categorie “identificatiecode van stratum” geeft de identificatiecode van het stratum waartoe elke waarnemingseenheid (individu of huishouden) behoort. Identificatiecodes van strata moeten worden gebruikt wanneer de doelpopulatie gestratificeerd werd, of wanneer zichzelf vertegenwoordigende primaire steekproefeenheden (PSU’s) in overweging werden genomen. De categorie “niet van toepassing” moet worden gebruikt indien de doelpopulatie niet werd gestratificeerd in het eerste stadium van de steekproefopzet (bv. wanneer de steekproef is samengesteld aan de hand van enkelvoudige aselecte steekproeftrekking of groepsgewijze steekproefname) en er geen zichzelf vertegenwoordigende PSU’s in overweging werden genomen. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Primaire steekproefeenheid (PSU) |
De variabele vermeldt de primaire steekproefeenheid (PSU) die overeenstemt met elke waarnemingseenheid (individu of huishouden) indien de doelpopulatie is ingedeeld in clusters, waarbij identificatiecodes worden verstrekt voor de clusters of PSU’s. Een populatie wordt ingedeeld in clusters (d.w.z. niet-overlappende subpopulaties) indien het onmogelijk is om directe elementen te selecteren voor de steekproef (doordat een steekproefkader ontbreekt) of indien de uitvoering te duur is (de populatie is geografisch sterk verspreid). In het eerste stadium van de steekproefopzet wordt dan een steekproef van clusters (PSU’s) geselecteerd. De geregistreerde informatie verwijst altijd naar de situatie op het ogenblik van de selectie van de betrokken eenheid (individu of huishouden). De categorie “identificatiecode van de primaire steekproefeenheid” verstrekt de identificatiecode van de PSU (tussen de geselecteerde PSU’s) waartoe elke waarnemingseenheid (individu of huishouden) behoort, in het geval de doelpopulatie in het eerste stadium van de steekproefopzet in clusters werd verdeeld. De categorie “niet van toepassing” moet worden gebruikt indien de doelpopulatie niet werd geclusterd in het eerste stadium van de steekproefopzet, bv. wanneer de steekproef is samengesteld aan de hand van enkelvoudige aselecte steekproeftrekking of gestratificeerde steekproefname. |
|
(1) De categorie “niet vermeld” moet worden gebruikt bij non-respons, d.w.z. wanneer de respondent het antwoord niet kent of weigert te antwoorden.
(2) De categorie “niet van toepassing” moet worden gebruikt voor gevallen die buiten het bereik van een specifieke variabele vallen, namelijk ten gevolge van de toepassing van een filter voor die variabele. Daarnaast moet deze categorie ook worden gebruikt voor het tellen van statistische eenheden — die deel uitmaken van de populatie van de gegevensbron — waarvoor stelselmatig geen informatie over deze variabele wordt gerapporteerd, bijvoorbeeld in het geval van personen onder een bepaalde leeftijd.
(3) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
(4) http://ec.europa.eu/eurostat/documents/1978984/6037342/ISCO-08.pdf (Engelse versie, ook beschikbaar in het Frans en het Duits).
(5) http://uis.unesco.org/sites/default/files/documents/international-standard-classification-of-education-isced-2011-en.pdf (beschikbaar in het Engels en het Frans).
(6) http://ec.europa.eu/eurostat/ramon/nomenclatures/index.cfm?TargetUrl=LST_NOM_DTL&StrNom=CL_GEO&StrLanguageCode=EN&IntPcKey=&StrLayoutCode=HIERARCHIC (beschikbaar in het Engels, Frans en Duits)
(7) Wie nog nooit ervaring heeft gehad met werken voor loon of voor winst, met ten minste een werkuur per week.
(8) http://uis.unesco.org/sites/default/files/documents/isced-fields-of-education-and-training-2013-en.pdf (beschikbaar in het Engels en in het Frans)
(9) De codes (009), (029), (039), (049), (059), (079), (089), (099), (109) zijn geen ISCED-codes.
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/42 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2182 VAN DE COMMISSIE
van 16 december 2019
tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen “Pan Galego”/“Pan Gallego” (BGA)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Spanje tot registratie van de naam “Pan Galego”/“Pan Gallego” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam “Pan Galego”/“Pan Gallego” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De naam “Pan Galego”/“Pan Gallego” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 2.3. (Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2019.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 243 van 19.7.2019, blz. 3.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/43 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2183 VAN DE COMMISSIE
van 16 december 2019
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen “Cordero Manchego” (BGA)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Spanje ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding “Cordero Manchego”, die bij Verordening (EG) nr. 378/1999 van de Commissie (2) is geregistreerd. |
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Cordero Manchego” (BGA) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2019.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 378/1999 van de Commissie van 19 februari 1999 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het “Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 46 van 20.2.1999, blz. 13).
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/44 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2184 VAN DE COMMISSIE
van 16 december 2019
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen “Riso del Delta del Po” (BGA)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Italië ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding “Riso del Delta del Po”, die bij Verordening (EG) nr. 1078/2009 van de Commissie (2) is geregistreerd. |
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Riso del Delta del Po” (BGA) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2019.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1078/2009 van de Commissie van 10 november 2009 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Riso del Delta del Po (BGA)) (PB L 294 van 11.11.2009, blz. 4).
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/45 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2185 VAN DE COMMISSIE
van 16 december 2019
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen “Bleu du Vercors-Sassenage” (BOB)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Frankrijk ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming “Bleu du Vercors-Sassenage”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 509/2001 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 387/2009 van de Commissie (3). |
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (4). |
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Bleu du Vercors-Sassenage” (BOB) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2019.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 509/2001 van de Commissie van 15 maart 2001 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het “Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 76 van 16.3.2001, blz. 7).
(3) Verordening (EG) nr. 387/2009 van de Commissie van 12 mei 2009 houdende goedkeuring van minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Bleu du Vercors-Sassenage (BOB)) (PB L 118 van 13.5.2009, blz. 67).
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/46 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2186 VAN DE COMMISSIE
van 18 december 2019
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de vaststelling van de representatieve prijzen voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 183, onder b),
Gezien Verordening (EU) nr. 510/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1216/2009 en (EG) nr. 614/2009 van de Raad (2), en met name artikel 5, lid 6, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, en voor ovalbumine, bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten, alsmede de representatieve prijzen vastgesteld. |
(2) |
Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naargelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 1484/95 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
Om ervoor te zorgen dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, dient de onderhavige verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 december 2019.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal
Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 150 van 20.5.2014, blz. 1.
(3) Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie van 28 juni 1995 houdende bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, en houdende vaststelling van representatieve prijzen en intrekking van Verordening nr. 163/67/EEG (PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47).
BIJLAGE
“BIJLAGE I
GN-code |
Omschrijving |
Representatieve prijs (EUR/100 kg) |
In artikel 3 bedoelde zekerheid (EUR/100 kg) |
Oorsprong (1) |
0207 12 90 |
Geslacht pluimvee van de soort Gallus domesticus, aanbiedingsvorm 65 %, bevroren |
147,8 |
0 |
AR |
0207 14 10 |
Delen zonder been, van pluimvee van de soort Gallus domesticus, bevroren |
231,2 204,0 324,0 206,5 |
21 29 0 28 |
AR BR CL TH |
1602 32 11 |
Bereidingen van pluimvee van de soort Gallus domesticus, niet gekookt en niet gebakken |
283,0 |
1 |
BR |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7).”
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/48 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2187 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2019
tot vaststelling van het maximale steunbedrag voor de particuliere opslag van olijfolie in het kader van de inschrijvingsprocedure die is geopend bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1882
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (1), en met name artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder a),
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (2), en met name artikel 18, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1882 (3) van de Commissie is een inschrijvingsprocedure voor de particuliere opslag van olijfolie geopend. |
(2) |
Gelet op de inschrijvingen die zijn ontvangen tijdens de subperiode voor de indiening van inschrijvingen die eindigt op 17 december 2019, de maximale totale opslaghoeveelheid, de geraamde kosten van de opslag en andere relevante marktinformatie, moet het maximale steunbedrag voor de opslag van 17 629,18 ton olijfolie voor een periode van 180 dagen worden vastgesteld, teneinde de moeilijke marktsituatie te verlichten. |
(3) |
Met het oog op een efficiënt beheer van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de inschrijvingen die in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1882 geopende inschrijvingsprocedure zijn ingediend tijdens de subperiode die eindigt op 17 december 2019, is het maximale steunbedrag voor de particuliere opslag van olijfolie:
a) |
0,00 EUR per ton extra olijfolie van de eerste persing per dag; |
b) |
1,10 EUR per ton olijfolie van de eerste persing per dag; |
c) |
1,10 EUR per ton olijfolie voor verlichting per dag. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 december 2019.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal
Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1882 van de Commissie van 8 november 2019 tot opening van inschrijvingsprocedures voor het steunbedrag voor de particuliere opslag van olijfolie (PB L 290 van 11.11.2019, blz. 12).
BESLUITEN
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/50 |
BESLUIT (GBVB) 2019/2188 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ
van 11 december 2019
tot benoeming van het missiehoofd van de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (EUAM Iraq/3/2019)
HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,
Gezien Besluit (GBVB) 2017/1869 van de Raad van 16 oktober 2017 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (1), en met name artikel 9, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 9, lid 1, van Besluit (GBVB) 2017/1869 is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om de noodzakelijke besluiten te nemen overeenkomstig artikel 38, derde alinea, van het Verdrag, met het oog op de uitoefening van de politieke controle en de strategische leiding van de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq); die machtiging omvat de bevoegdheid om een missiehoofd te benoemen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Besluit (GBVB) 2017/1869 is de heer Markus RITTER benoemd tot hoofd van de missie EUAM Iraq. |
(3) |
Op 15 oktober 2018 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2018/1545 (2) vastgesteld, waarbij het mandaat van EUAM Iraq tot en met 17 april 2020 werd verlengd. |
(4) |
Op 11 november 2019 heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voorgesteld de heer Christoph BUIK te benoemen tot hoofd van de missie EUAM Iraq, voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 17 april 2020, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De heer Christoph BUIK wordt benoemd tot hoofd van de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 17 april 2020.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.
Gedaan te Brussel, 11 december 2019.
Voor het Politiek en Veiligheidscomité
De voorzitter
S. FROM-EMMESBERGER
(1) PB L 266 van 17.10.2017, blz. 12.
(2) Besluit (GBVB) 2018/1545 van de Raad van 15 oktober 2018 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2017/1869 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak (EUAM Iraq) (PB L 259 van 16.10.2018, blz. 31).
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/51 |
BESLUIT (GBVB) 2019/2189 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ
van 17 december 2019
betreffende de benoeming van het hoofd van de GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUAM RCA) (EUAM RCA/1/2019)
HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,
Gezien Besluit (GBVB) 2019/2110 van de Raad van 9 december 2019 betreffende de GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUAM RCA) (1), en met name artikel 8, lid 1,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 8, lid 1, van Besluit (GBVB) 2019/2110 is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag gemachtigd om de passende besluiten te nemen met het oog op de uitoefening van de politieke controle en de strategische leiding van de GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUAM RCA), met inbegrip van het besluit om een hoofd van de missie te benoemen. |
(2) |
Op 12 december 2019 heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voorgesteld om de heer Paulo SOARES tot hoofd van EUAM RCA te benoemen voor de periode van 9 december 2019 tot en met 8 december 2020, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De heer Paulo SOARES wordt benoemd tot hoofd van de GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUAM RCA) voor de periode van 9 december 2019 tot en met 8 december 2020.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Het is van toepassing met ingang van 9 december 2019
Gedaan te Brussel, 17 december 2019.
Voor het Politiek en Veiligheidscomité
De voorzitter
S. FROM-EMMESBERGER
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/52 |
BESLUIT (EU) 2019/2190 VAN DE EUROPESE RAAD
van 19 december 2019
betreffende de benoeming van twee leden van de directie van de Europese Centrale Bank
DE EUROPESE RAAD,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 283, lid 2,
Gezien de aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie (1),
Gezien de adviezen van het Europees Parlement (2),
Gezien de adviezen van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De heer Benoît COEURÉ is benoemd tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar met ingang van 1 januari 2012. Zijn ambtstermijn verstrijkt op 31 december 2019. |
(2) |
Mevrouw Sabine LAUTENSCHLÄGER is benoemd tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar met ingang van 27 januari 2014. Bij brief van 26 september 2019 heeft de president van de Europese Centrale Bank de voorzitter van de Europese Raad in kennis gesteld van de beslissing van mevrouw Sabine LAUTENSCHLÄGER om per 31 oktober 2019 haar functie in de directie neer te leggen voordat haar ambtstermijn afloopt. |
(3) |
Er dienen derhalve twee nieuw leden van de directie van de Europese Centrale Bank te worden benoemd. |
(4) |
De Europese Raad wenst de heer Fabio PANETTA en mevrouw Isabel SCHNABEL te benoemen, die naar zijn oordeel voldoen aan alle eisen van artikel 283, lid 2, van het Verdrag, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De volgende personen worden benoemd tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar die ingaat op 1 januari 2020:
— |
de heer Fabio PANETTA, |
— |
mevrouw Isabel SCHNABEL. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 19 december 2019.
Voor de Europese Raad
De voorzitter
C. MICHEL
(1) PB C 351 van 17.10.2019, blz. 1; PB C 385 van 13.11.2019, blz. 1.
(2) Adviezen uitgebracht op 17 december 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Advies uitgebracht op 23 oktober 2019 (PB C 373 van 5.11.2019, blz. 2); advies uitgebracht op 11 december 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/53 |
BESLUIT (GBVB) 2019/2191 VAN DE RAAD
van 19 december 2019
ter ondersteuning van een mondiaal rapportagemechanisme inzake illegale conventionele wapens en munitie daarvoor om het risico op omleiding of illegale overdracht te beperken (“iTrace IV”)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 31, lid 1,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In de integrale strategie van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (“de integrale EU-strategie”) van 2016 wordt benadrukt dat de Unie de vrede zal bevorderen en de veiligheid van haar burgers en haar grondgebied zal waarborgen, en dat zij haar bijdrage aan collectieve veiligheid zal opvoeren. Ook wordt er sterke steun in uitgesproken voor de volledige uitvoering en handhaving van multilaterale verdragen en regelingen inzake ontwapening, non‐proliferatie en wapenbeheersing en wordt erin opgeroepen tot het grensoverschrijdend traceren van wapens, in het besef dat de Europese veiligheid staat of valt met betere en gedeelde beoordelingen van interne en externe dreigingen en uitdagingen. |
(2) |
In de EU-strategie van 19 november 2018“Wapens beveiligen, burgers beschermen — EU‐strategie tegen illegale vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens, en munitie daarvoor” (“de EU‐SALW-strategie”) wordt benadrukt dat illegale vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens (SALW) onverminderd bijdragen tot instabiliteit en geweld in de Europese Unie, in de onmiddellijke nabijheid van de Unie en in de rest van de wereld. In de EU‐SALW-strategie wordt het actiekader van de Unie voor de aanpak van deze uitdagingen geschetst en wordt toegezegd financiering te blijven bieden aan onderzoeksactiviteiten die zijn gericht op het achterhalen van de herkomst van illegale SALW in conflictgebieden, zoals het iTrace-project van Conflict Armament Research. |
(3) |
Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (1), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2019/1560 van de Raad (2), weerspiegelt de vastbeslotenheid van de lidstaten om te reageren op onder meer het gevaar dat militaire goederen of technologie opnieuw worden uitgevoerd naar een ongewenste bestemming of een andere bestemming krijgt bij terreurorganisaties of individuele terroristen. |
(4) |
In de EU-terrorismebestrijdingsstrategie van 2005 wordt gewezen op het gevaar dat wapens, onder meer SALW, in de handen van terroristische groeperingen vallen, en worden de lidstaten opgeroepen optimaal gebruik te maken van de onderzoeksactiviteit op Unieniveau. |
(5) |
De illegale productie, overdracht en circulatie van conventionele wapens en munitie daarvoor, en de buitensporige accumulatie en ongecontroleerde verspreiding ervan vergroten de onveiligheid in Europa en de aangrenzende landen, maar ook in vele andere regio's van de wereld, verergeren conflicten en ondergraven de vredesopbouw na conflicten en vormen zodoende een ernstige bedreiging voor de vrede en veiligheid in Europa. |
(6) |
In de EU‐SALW-strategie wordt verklaard dat de Unie het werk zal ondersteunen van VN-panels die wapenembargo's monitoren, en dat zij manieren zal verkennen om de toegang te verbeteren tot de bevindingen van de panels inzake omleiding, illegale vuurwapens en SALW ten behoeve van controle op de wapenuitvoer. |
(7) |
In het kader van het op 20 juli 2001 aangenomen VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitroeiing van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten (het “VN-actieprogramma”), hebben alle lidstaten van de VN zich ertoe verbonden de illegale handel in SALW of de omleiding ervan naar afnemers zonder vergunning te voorkomen en met name om bij de beoordeling van aanvragen voor uitvoervergunningen rekening te houden met het risico dat SALW worden omgeleid naar illegale bestemmingen. |
(8) |
Op 8 december 2005 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een internationaal instrument aangenomen waarmee staten tijdig en op betrouwbare wijze illegale SALW kunnen identificeren en traceren. |
(9) |
Tijdens de derde toetsingsconferentie van het VN-actieprogramma in 2018 hebben alle VN‐lidstaten zich er opnieuw toe verbonden staten aan te moedigen om bij het traceren van illegale SALW, onder meer die welke in conflict- en postconflictsituaties worden aangetroffen, gegevens te raadplegen binnen de staat waar het handvuurwapen of lichte wapen is aangetroffen, en/of overleg te plegen met de staat waar dat wapen is geproduceerd. |
(10) |
Op 24 december 2014 is het Wapenhandelsverdrag (WHV) in werking getreden. Doel van het verdrag is de hoogst mogelijke gemeenschappelijke internationale standaarden vast te stellen om de internationale handel in conventionele wapens te reglementeren of de reglementering van die handel te verbeteren, de illegale handel in conventionele wapens te voorkomen en uit te bannen en te voorkomen dat die wapens naar andere bestemmingen worden omgeleid. De Unie dient alle VN-lidstaten te steunen bij de uitvoering van effectieve controles van wapenoverdrachten, om ervoor te zorgen dat het WHV zo doeltreffend mogelijk is, met name wat betreft de uitvoering van artikel 11. |
(11) |
De Unie heeft in het verleden financiering verstrekt aan iTrace bij de Besluiten 2013/698/GBVB (3), (GBVB) 2015/1908 (4) en (GBVB) 2017/2283 (5) van de Raad (iTrace I, II en III) en wil ook financiering verstrekken voor de vierde fase (iTrace IV) van dit mondiale rapportagemechanisme inzake illegale conventionele en munitie daarvoor om zodoende bij te dragen tot de collectieve veiligheid van Europa, zoals wordt gevraagd in de integrale EU-strategie, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De door de Unie te steunen projectactiviteiten, waarmee beoogd wordt uitvoering te geven aan de integrale EU-strategie, Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB en de EU‐SALW-strategie, en de vrede en veiligheid te bevorderen, hebben de volgende specifieke doelstellingen:
— |
handhaving van een gebruikersvriendelijk mondiaal informatiebeheersysteem inzake omgeleide of illegaal verhandelde conventionele wapens en munitie daarvoor (“iTrace”) die in conflictgebieden zijn gedocumenteerd, opdat beleidsmakers, deskundigen op het gebied van beheersing van conventionele wapens, alsmede functionarissen die belast zijn met de uitvoercontrole op conventionele wapens, kunnen beschikken over relevante informatie zodat zij doeltreffende, empirisch onderbouwde strategieën en projecten kunnen uitwerken om de illegale verspreiding van conventionele wapens en munitie daarvoor tegen te gaan; |
— |
opleiding en begeleiding van nationale autoriteiten in door conflicten getroffen staten, met als doel op nationaal niveau duurzame capaciteit voor de identificatie en opsporing van conventionele wapens op te bouwen, continue samenwerking binnen het iTrace-project aan te moedigen, de prioriteiten inzake fysieke beveiliging en voorraadbeheer (PSSM) beter in kaart te brengen, de bijstandsbehoeften inzake nationale wapenbeheersing en rechtshandhaving doeltreffender te omschrijven — met name in het kader van door de Unie gefinancierde initiatieven zoals het Interpol-beheersysteem voor het registreren en traceren van illegale vuurwapens (iARMS), en de activiteiten van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) — en de dialoog met Uniemissies en ‐initiatieven te versterken; |
— |
opvoering van de frequentie en duur van veldonderzoek naar conventionele wapens en munitie daarvoor die in conflictgebieden in omloop zijn, teneinde iTrace-gegevens te genereren, als antwoord op concrete vragen van lidstaten en ‐delegaties van de Unie; |
— |
ondersteuning op maat voor de voor wapenuitvoer bevoegde controle-instanties en beleidsmakers op het gebied van wapenbeheersing van de lidstaten, met onder meer herhaalde adviserende bezoeken van personeelsleden van iTrace-projecten aan de hoofdsteden van de Unie, een 24 uur per dag beschikbare helpdesk die onmiddellijk advies kan geven over risicobeoordeling en strategieën om omleiding te bestrijden, onderhoud van beveiligde applicaties voor desktop en mobiele boordinstrumenten die onmiddellijk een waarschuwing genereren in het geval van omleiding na uitvoer en, op verzoek, voorzien in verificaties na verzending door personeel van iTrace-projecten, ten behoeve van de lidstaten; |
— |
bewustmaking door de bevindingen in het kader van het project, het doel en de beschikbare functies van iTrace uit te dragen bij internationale en nationale beleidsmakers, bij deskundigen op het gebied van beheersing van conventionele wapens en bij met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties, en versterking van de internationale capaciteit om de illegale verspreiding van conventionele wapens en munitie daarvoor en bijbehorend materieel te monitoren, en beleidsmakers bij te staan bij het vaststellen van prioritaire gebieden voor internationale bijstand en samenwerking en om het risico van omleiding van conventionele wapens en munitie daarvoor te verkleinen; |
— |
opstelling van rapporten over belangrijke beleidskwesties, op basis van uit veldonderzoeken gegenereerde gegevens die in het iTrace-systeem worden gepresenteerd, betreffende specifieke gebieden die internationale aandacht verdienen, waaronder belangrijke patronen in de illegale handel in conventionele wapens en munitie daarvoor, en de regionale distributie van illegaal verhandelde conventionele wapens en munitie daarvoor en bijbehorend materieel, en |
— |
continue tracering van conventionele wapens en munitie daarvoor, met de medewerking van de lidstaten en niet-EU-staten, als meest doeltreffende middel om in zo groot mogelijke mate vast te stellen en te controleren welke mechanismen verscholen gaan achter de omleiding van conventionele wapens en munitie daarvoor naar gebruikers zonder vergunning. De tracering wordt aangevuld met vervolgonderzoeken die gericht zijn op het in kaart brengen van de menselijke, financiële en logistieke netwerken achter de illegale overdracht van conventionele wapens. |
2. Een gedetailleerde omschrijving van het project is opgenomen in de bijlage van dit besluit.
Artikel 2
1. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) is belast met de uitvoering van dit besluit.
2. De technische uitvoering van het in artikel 1 beschreven project wordt verricht door Conflict Armament Research Ltd (CAR).
3. CAR voert haar taken uit onder de verantwoordelijkheid van de HV. Daartoe treft de HV de nodige regelingen met CAR.
Artikel 3
1. Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van het in artikel 1 bedoelde project bedraagt 5 490 981,87 EUR. De totale geraamde begroting voor het gehele project bedraagt 6 311 473,41 EUR; dit bedrag wordt gezamenlijk gefinancierd door CAR en het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken.
2. Voor het beheer van de uitgaven die uit het in lid 1 genoemde bedrag worden gefinancierd, gelden de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
3. De Commissie houdt toezicht op het correcte beheer van het in lid 1 bedoelde financieel referentiebedrag. Hiertoe sluit zij de nodige overeenkomst met CAR. In de overeenkomst wordt bepaald dat CAR moet zorgen voor de zichtbaarheid van de bijdrage van de Unie in een mate die overeenstemt met de omvang ervan.
4. De Commissie tracht de in lid 3 bedoelde overeenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden die zich in dat verband voordoen en van de datum van sluiting van de overeenkomst.
Artikel 4
1. De HV brengt verslag uit aan de Raad over de uitvoering van dit besluit, op basis van regelmatige verhalende kwartaalverslagen die door CAR worden opgesteld. Deze verslagen vormen de grondslag voor de evaluatie door de Raad. Om de Raad bij te staan bij het beoordelen van de resultaten van dit besluit, wordt het effect van het project tevens geëvalueerd door een externe entiteit.
2. De Commissie brengt verslag uit over de financiële aspecten van het in artikel 1 bedoelde project.
Artikel 5
1. Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
2. Dit besluit verstrijkt 36 maanden na de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde overeenkomst. Het verstrijkt echter zes maanden na de datum van inwerkingtreding indien er binnen die termijn nog geen overeenkomst is gesloten.
Gedaan te Brussel, 19 december 2019.
Voor de Raad
De voorzitter
(1) Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).
(2) Besluit (GBVB) 2019/1560 van de Raad van 16 september 2019 tot wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 239 van 17.9.2019, blz. 16).
(3) Besluit 2013/698/GBVB van de Raad van 25 november 2013 ter ondersteuning van een mondiaal rapportagemechanisme inzake illegale handvuurwapens en lichte wapens en andere illegale conventionele wapens en illegale munitie om het risico van illegale handel te beperken (PB L 320 van 30.11.2013, blz. 34).
(4) Besluit (GBVB) 2015/1908 van de Raad van 22 oktober 2015 ter ondersteuning van een mondiaal rapportagemechanisme inzake illegale handvuurwapens en lichte wapens en andere illegale conventionele wapens en illegale munitie om het risico van illegale handel te beperken (“iTrace II”) (PB L 278 van 23.10.2015, blz. 15).
(5) Besluit (GBVB) 2017/2283 van de Raad van 11 december 2017 ter ondersteuning van een mondiaal rapportagemechanisme inzake illegale handvuurwapens en lichte wapens en andere illegale conventionele wapens en illegale munitie om het risico van illegale handel te beperken (“iTrace III”) (PB L 328 van 12.12.2017, blz. 20).
BIJLAGE
PROJECT TER ONDERSTEUNING VAN EEN MONDIAAL RAPPORTAGEMECHANISME INZAKE ILLEGALE CONVENTIONELE WAPENS EN MUNITIE DAARVOOR OM HET RISICO OP OMLEIDING OF ILLEGALE OVERDRACHT TE BEPERKEN
(“iTrace IV”)
1. Achtergrond en motivering van de GBVB-steun
1.1. |
Dit besluit bouwt voort op opeenvolgende besluiten van de Raad ter bestrijding van de destabiliserende gevolgen van omleiding van en illegale handel in conventionele wapens en munitie daarvoor in conflictgebieden, meer bepaald de Besluiten 2013/698/GBVB, (GBVB) 2015/1908 en (GBVB) 2017/2283, waarbij het mondiaal rapportagemechanisme inzake illegale conventionele wapens en munitie daarvoor, iTrace, werd ingesteld en verbeterd.
De illegale verspreiding van conventionele wapens en munitie daarvoor draagt in belangrijke mate bij tot de ondermijning van de stabiliteit van staten en de verscherping van conflicten, hetgeen een ernstige bedreiging vormt voor vrede en veiligheid. Zoals in de EU‐SALW-strategie wordt gesteld, dragen SALW onverminderd bij tot instabiliteit en geweld in de Unie, in de onmiddellijke nabijheid van de Unie en in de rest van de wereld. Illegale handvuurwapens bevorderen terrorisme en conflicten wereldwijd en dwarsbomen de Unie op het gebied van ontwikkeling en crisismanagement, humanitaire hulp en stabilisatie in sommige delen van de omgeving van de Unie en in Afrika. Binnen de Unie hebben illegale vuurwapens onmiskenbaar een effect op de interne veiligheid: ze werken georganiseerde criminaliteit in de hand en voorzien terroristen van middelen waarmee ze aanslagen op Europees grondgebied uitvoeren. Recente bevindingen op grond van het iTrace-project in Afghanistan, Irak, Libië, Syrië, Oekraïne en Jemen en andere conflicten dicht bij de buitengrens van de Unie bevestigen de stellingen in de EU‐SALW-strategie. Met de activiteiten die zijn uitgevoerd in het kader van Besluit (GBVB) 2015/1908, is iTrace bevestigd als wereldwijd initiatief inzake monitoring van wapens in conflicten. Het iTrace-project heeft activiteiten ontplooid in meer dan veertig door conflicten getroffen staten, onder meer in Afrika, het Midden-Oosten, Centraal-Azië en Zuid- en Oost-Azië en het heeft het grootste openbare register ter wereld van omgeleide conventionele wapens en munitie daarvoor gecreëerd om staten te helpen bij hun inspanningen om omleiding op te sporen en aan te pakken, overeenkomstig hun toezeggingen op grond van criterium 7 van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad en artikel 11 van het WHV. Het verstrekt nauwkeurige rapportage over de omleiding van wapens en munitie daarvoor naar gewapende opstandige en terroristische strijdkrachten die een bedreiging vormen voor de veiligheid van de Unie, zoals Al Qaida in de islamitische Maghreb en Da'esh/Islamitische Staat; het waarschuwt de uitvoercontrole-instanties van de lidstaten op vertrouwelijke wijze en snel voor het gevaar van omleiding na uitvoer; het verstrekt de delegaties van de Unie en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten in door conflicten getroffen regio's belangrijke realtime-informatie over wapensmokkel en de dynamiek van conflicten; het bevordert algemene kennis over wapenbeheersing en maatregelen ter bestrijding van omleiding van wapens, door een evenwichtig en verantwoordelijk gebruik van de mondiale nieuwsmedia. |
1.2. |
Het iTrace-project krijgt evenwel voortdurend verzoeken van de lidstaten om rechtstreekse, persoonlijke briefings te verstrekken aan instanties die wapenuitvoervergunningen verlenen (en om frequente bezoeken aan de regeringszetels) en om bilateraal aan de beleidsmakers van de lidstaten inzake controle op wapenuitvoer een groter scala aan middelen te verschaffen.
Het doel van dit besluit is derhalve om de werkzaamheden in het kader van het project overeenkomstig Besluit (GBVB) 2017/2283 voort te zetten en te intensiveren door beleidsmakers van de Unie, wapenbeheersingsdeskundigen en met wapenuitvoercontrole belaste functionarissen verder de beschikking te geven over systematisch gecompileerde, relevante informatie die voor hen een hulpmiddel zal zijn bij het formuleren van doeltreffende, empirisch onderbouwde strategieën tegen de omleiding en illegale verspreiding van conventionele wapens en de munitie daarvoor, ter verhoging van de internationale en regionale veiligheid. Zij blijven dus ondersteuning krijgen teneinde een succesvolle reactiestrategie te combineren met adequate preventieve actie om illegale vormen van vraag en aanbod aan te pakken en een doeltreffende beheersing van conventionele wapens in derde landen te garanderen. |
1.3. |
Het besluit voorziet in de verdere handhaving en verbetering van het openbaar toegankelijke mondiale rapportagesysteem inzake wapens iTrace. De projecten die worden genoemd in Besluit (GBVB) 2017/2283 zullen worden versterkt door middel van: 1) de hogere frequentie en langere duur van missies voor het verzamelen van gegevens over illegale wapenleveringen in conflictgebieden; 2) steunpakketten op maat voor de lidstaten bestaande uit rechtstreekse raadpleging, op maat gesneden gegevens en verslagen, een 24‐uurshelpdesk en verificatie na verzending, en 3) opleiding en begeleiding van de nationale autoriteiten in door conflicten getroffen staten voor het traceren van op hun grondgebied aangetroffen of in beslag genomen illegale conventionele wapens, het opbouwen van capaciteit om omleiding te bestrijden, waaronder traceringscapaciteit in het kader van het internationaal traceringsinstrument (ITI), het verbeteren van wapenbeheer, waaronder registratie, en het stimuleren van iTrace-gegevensverzameling. |
2. Algemene doelstellingen
De onder punt 4 beschreven actie zal de internationale gemeenschap verder bijstaan bij de bestrijding van de destabiliserende gevolgen van omleiding van en illegale handel in conventionele wapens en munitie daarvoor. Dankzij deze actie zullen beleidsmakers, wapenbeheersingsdeskundigen en met wapenuitvoercontrole belaste functionarissen verder de beschikking hebben over relevante informatie, die voor hen een hulpmiddel zal zijn bij het formuleren van doeltreffende, empirisch onderbouwde strategieën tegen de omleiding en illegale verspreiding van conventionele wapens en munitie daarvoor, teneinde de internationale en regionale veiligheid te verbeteren. De actie zal meer bepaald:
a) |
concrete informatie verstrekken over de omleiding van en de illegale handel in conventionele wapens en de munitie daarvoor, ter ondersteuning van de doeltreffende uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, het WHV, het VN-actieprogramma en het ITI; |
b) |
steun op maat verlenen aan de lidstaten om hen te helpen het risico van omleiding in te schatten en te verkleinen; |
c) |
aan het licht brengen welke routes en entiteiten betrokken zijn bij de omleiding van conventionele wapens en munitie daarvoor naar conflictgebieden of naar internationale terroristische organisaties, en bewijsmateriaal betreffende bij illegale handel betrokken groepen en personen aanleveren ten behoeve van nationale gerechtelijke procedures; |
d) |
zorgen voor betere samenwerking tussen relevante VN-organen, ‐missies en andere internationale organisaties inzake tracering van conventionele wapens en de munitie daarvoor, en inzake rechtstreekse verstrekking van informatie ter ondersteuning van bestaande monitoringmechanismen, waaronder iARMS van Interpol, en Europol, dat in 2019 een memorandum van overeenstemming over informatie-uitwisseling heeft gesloten met CAR; |
e) |
informatie verstrekken die relevant is voor het bepalen van de gebieden die bij voorrang in aanmerking komen voor internationale samenwerking en bijstand bij de doeltreffende bestrijding van omleiding van en illegale handel in conventionele wapens en munitie daarvoor, zoals financiering van projecten voor voorraadbeveiliging en/of grensbeheer, en |
f) |
een mechanisme bieden dat moet helpen bij het monitoren van de uitvoering van het WHV, met name ten behoeve van het opsporen van omleiding van overgedragen conventionele wapens, en dat regeringen moet helpen bij het inschatten van het omleidingsrisico voorafgaand aan de uitvoer van conventionele wapens, met name het risico op omleiding in het ontvangende land of op wederuitvoer in onwenselijke omstandigheden. |
3. Levensvatbaarheid van het project op lange termijn en resultaten
De actie biedt een duurzaam kader voor het onafgebroken toezicht op de illegale verspreiding van conventionele wapens en munitie daarvoor. Verwacht wordt dat de actie de bestaande hoeveelheid wapengerelateerde informatie aanzienlijk zal vergroten en aanzienlijke ondersteuning zal bieden aan de gerichte ontwikkeling van doeltreffend beleid inzake beheersing van conventionele wapens en wapenuitvoercontrole. Het project zal meer bepaald:
a) |
meer gegevens invoeren in het informatiebeheersysteem iTrace voor het verzamelen en analyseren op lange termijn van gegevens betreffende illegale conventionele wapens; |
b) |
beleidsmakers en deskundigen inzake de beheersing van conventionele wapens de beschikking geven over een instrument waarmee doeltreffendere strategieën en bij voorrang voor bijstand en samenwerking in aanmerking komende gebieden kunnen worden bepaald (bijvoorbeeld door te bepalen welke mechanismen voor subregionale of regionale samenwerking, coördinatie en informatie-uitwisseling moeten worden ingesteld of versterkt, door het in kaart brengen van niet goed beveiligde nationale voorraden, gebrekkig voorraadbeheer, routes voor illegale overdrachten, zwakke grenscontroles en ontoereikende rechtshandhavingscapaciteit); |
c) |
de ingebouwde flexibiliteit bieden die het mogelijk maakt beleidsrelevante informatie te genereren, ook bij snel veranderende beleidsbehoeften; |
d) |
de doeltreffendheid van de organisaties en personen die belast zijn met de internationale monitoring van wapens aanmerkelijk verhogen, door hun een gestaag in omvang toenemend mechanisme voor informatie-uitwisseling aan te bieden, en |
e) |
in door conflicten getroffen staten duurzame nationale capaciteit opbouwen voor het identificeren en traceren van illegale conventionele wapens en voor een doeltreffendere betrokkenheid bij internationale wapenbeheersings- en rechtshandhavingsprocessen. |
4. Beschrijving van de actie
4.1. Project 1: de nationale autoriteiten in door conflicten getroffen staten opleiden en begeleiden op het vlak van identificatie en internationale tracering van wapens
4.1.1. Doel van het project
iTrace-programma's voor opleiding en begeleiding verschaffen nationale autoriteiten in door conflicten getroffen staten de nodige methodes en vaardigheden om zelf de omleiding van conventionele wapens vast te stellen en aan te pakken. De opleidingen zijn gericht op het vergroten van de vaak niet-bestaande capaciteit om illegale conventionele wapens te identificeren en te traceren, terwijl de begeleiding personeel van iTrace-projecten in staat stelt op het moment zelf kritieke capaciteitstekorten te detecteren en onmiddellijk oplossingen daarvoor te ontwikkelen. Bovendien versterken iTrace-programma's voor opleiding en begeleiding de relaties tussen het personeel van het iTrace-project en de nationale autoriteiten, waardoor de iTrace-veldonderzoeksteams ruimere toegang hebben tot in beslag genomen en teruggewonnen conventionele wapens en zo ook het gehele spectrum van verzameling, analyse en rapportering van gegevens door iTrace wordt verbeterd.
4.1.2. Voordeel voor initiatieven van de Unie inzake wapenbeheersing
iTrace-programma's voor opleiding en begeleiding bieden een antwoord op de acties van de EU‐SALW-strategie van 2018: nationale capaciteit ondersteunen voor “het opsporen en traceren van de herkomst van illegale SALW en munitie in conflictgebieden” en op directe en indirecte wijze een breed scala aan door de lidstaten ondersteunde initiatieven inzake wapenbeheersing versterken. Directe effecten zijn onder meer het ondersteunen van de nationale rechtshandhavingsinstanties bij het traceren van SALW in overeenstemming met het ITI, het versterken van de nationale capaciteit om gegevens over getraceerde wapens te verzamelen in het kader van de indicator van duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 16.4.2 en het ondersteunen van programma's van lidstaten op het gebied van wapen- en munitiebeheer. Indirecte effecten zijn onder meer het terugkoppelen van ter plaatse verzamelde informatie, zoals het waarschuwen van lidstaten voor in partnerlanden vastgestelde risico's van omleiding, het detecteren van omleiding van nationale voorraden en het verstrekken van deze informatie aan door de Unie ondersteunde PSSM.
4.1.3. Projectactiviteiten
In 2018 creëerde CAR een eenheid voor technische ondersteuning, die opleiding en begeleiding aanbiedt aan nationale autoriteiten in door conflicten getroffen staten waar het iTrace-project actief is. Deze opleidings- en begeleidingsactiviteiten zijn ontworpen om nationale initiatieven ter bestrijding van omleiding over de gehele linie te stimuleren door in opleiding te voorzien en capaciteit op te bouwen inzake het traceren van conventionele wapens, het markeren en registreren volgens de procedures van het ITI van in beslag genomen en in bezit genomen illegale conventionele wapens en PSSM-beoordelingen die zijn ontworpen om risico's van omleiding aan de bron op te sporen en aan te pakken. CAR zal gespecialiseerde, op basis van een behoefteanalyse ontworpen opleidingen over alle bovengenoemde activiteiten geven aan lokale partners en, indien nodig, aan vredesondersteunend personeel, met inbegrip van VN- en EU-missies en VN-groepen of ‐panels voor het toezicht op de naleving van sancties. In dat opzicht zal het iTrace-project een rechtstreeks antwoord blijven bieden op de actie van de EU‐SALW-strategie van 2018 die de EU ertoe oproept het werk te ondersteunen van “VN-panels die wapenembargo’s monitoren”, en manieren te verkennen om “de toegang te verbeteren tot de bevindingen van de panels inzake omleiding, illegale vuurwapens en SALW ten behoeve van controle op de wapenuitvoer”. Opleidingen in het kader van het iTrace-project zullen voortbouwen op een reeks diensten die CAR sinds 2014 aanbiedt, die van cruciaal belang zijn gebleken bij de ondersteuning van lokale partners in door conflicten getroffen staten, de bijstand aan VN-panels en het verschaffen van een ruimere toegang aan iTrace-veldonderzoeksteams. Voor het project zal personeel van de veldonderzoeksteams en de eenheid voor technische ondersteuning worden ingezet om op geleidelijk steeds technischer niveaus les te geven, over onder meer:
a) |
een inleiding tot het verzamelen van gegevens over conventionele wapens, onder verwijzing naar specifieke gevallen; |
b) |
basisidentificatie van conventionele wapens en doeltreffende documentatietechnieken; |
c) |
standaardprocedures voor het verzamelen van bewijsmateriaal en de bewaarketen voor bewijzen; |
d) |
de vereisten van verreikende, regionale en internationale onderzoeken; |
e) |
de uitvoering van het ITI; indien nodig, zullen autoriteiten in partnerlanden worden opgeleid en aangemoedigd om opsporingsverzoeken te initiëren; |
f) |
internationale wapentracering en wapentraceringssystemen (met name Interpol en Europol); |
g) |
het gebruik van “big data” en analyse van tendensen, en |
h) |
toegang tot technische bijstand (internationaal) en rechtshandhavingsmaatregelen. |
Deze activiteiten zullen worden uitgevoerd naast iTrace-veldonderzoeken, met inbegrip van gezamenlijke onderzoeken (begeleiding) in samenwerking met nationale overheidsinstanties.
4.1.4. Projectresultaten
Het project zal:
a) |
de nationale autoriteiten aanmoedigen om een ruimere toegang te verschaffen aan iTrace-veldonderzoeksteams — wat een antwoord zal bieden op herhaalde verzoeken om technische bijstand van iTrace-teams en om gemeenschappelijke onderzoekscapaciteit en wat het verzamelen van iTrace-gegevens zal doen toenemen; |
b) |
concrete capaciteitsbijstand verstrekken aan nationale regeringen die wel de gevolgen ondervinden van omleiding van conventionele wapens maar niet over de instrumenten beschikken om omgeleide in conflicten gebruikte conventionele wapens te identificeren en te rapporteren — dit is vaak een voorloper van doeltreffender nationaal beheer van conventionele wapens en is als zodanig een ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het WHV, het ITI, het VN-actieprogramma en de SDG 16.4.2 en de programmering en het overleg inzake PSSM met internationale rechtshandhavingsinstanties zoals Interpol (iARMS) en Europol; |
c) |
de versterkte dialoog steunen — met name belangrijke belanghebbenden aanwijzen voor andere door de Unie gesteunde initiatieven (bijvoorbeeld de betrekkingen van EU-missies met gastlandregeringen) en initiatieven op gang brengen, zoals PSSM-programmering (bijvoorbeeld door de Unie gesteunde projecten voor voorraadbeheer). |
4.1.5. Indicatoren voor de uitvoering van het project
Maximaal veertig opleidingen in het veld en begeleidingsbezoeken, met nadruk op herhaalde bezoeken om nationale instanties te helpen traceringscapaciteit op te bouwen.
Het project wordt uitgevoerd gedurende de volledige projectperiode van iTrace (drie jaar).
4.1.6. Begunstigden van het project
iTrace-opleiding en ‐begeleiding komen rechtstreeks ten goede aan nationale belanghebbenden in door conflicten getroffen staten, zoals rechtshandhavingsinstanties en openbare aanklagers. Het programma zal indirecte steun bieden aan nationale dialogen met door de EU gefinancierde en andere initiatieven inzake wapenbeheersing, ter stimulering van het gebruik van internationale traceermechanismen (inclusief het iARMS-systeem van Interpol, en Europol) en ter facilitering van contacten met door de EU ondersteunde projecten voor voorraadbeheer en andere SALW-beheersingsprojecten.
4.2. Project 2: uitgebreidere veldonderzoeken die nodig zijn om het iTrace-systeem verder te voeden met realtimebewijsstukken waaruit de omleiding van en de illegale handel in conventionele wapens en munitie daarvoor blijkt, alsmede met andere relevante informatie
4.2.1. Doel van het project
In het kader van het project zullen de frequentie en de duur van veldonderzoek naar conventionele wapens en munitie die in conflictgebieden in omloop zijn, worden opgevoerd. Het project zal voorrang verlenen aan landen die de lidstaten bijzondere zorgen baren, zoals onder andere Afghanistan, Irak, Libië, Mali, Zuid-Sudan, Somalië, Syrië, Oekraïne en Jemen. Deze veldonderzoeken zullen concrete bewijzen opleveren van omgeleide conventionele wapens die in het bezit zijn van opstandige en terroristische groeperingen, die anders onzichtbaar zouden zijn voor externe waarnemers (waaronder wapens exporterende lidstaten van de EU). CAR zal om de voorafgaande goedkeuring van de EU-Groep export van conventionele wapens (Coarm) verzoeken telkens als het werkelijke activiteiten opzet in een land waar voordien geen iTrace-veldonderzoeken of iTrace-opleidings- en begeleidingsprogramma's plaatsvonden.
Met behulp van nieuwe technologieën en geavanceerde forensische technieken zal CAR een reeks activiteiten in het veld uitvoeren, met inbegrip van verbeterde fotografische documentatie, het benutten van forensische gegevens en het achterhalen van uitgewiste markeringen. CAR heeft aangetoond dat deze methoden traceerbare informatie aan het licht brengen over eerder niet-traceerbare wapens, munitie en daarmee verband houdend materiaal, wat het mogelijk maakt onderzoeken in te stellen naar een groeiend aantal illegale materialen, waarvan de identificatie is verwijderd om de herkomst te verbergen.
De daaruit voortvloeiende gegevens zullen het collectieve inzicht van de lidstaten verbeteren in omleiding en illegale overdrachten, methodes die door sluikhandelaars worden gebruikt om deze te verbergen, en hun vermogen om de illegale handel te ontwrichten, aanzienlijk vergroten.
4.2.2. Voordeel voor initiatieven van de Unie inzake wapenbeheersing
iTrace-veldonderzoeken bieden een dynamisch overzicht van omgeleide conventionele wapens in door conflicten getroffen staten. Dit overzicht is een doorlopende maatstaf voor de doeltreffendheid van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB en van door de lidstaten gesloten akkoorden inzake wapenbeheersing, zoals onder meer het WHV, het VN-actieprogramma en de EU‐SALW-strategie. De grondige documentatie van in conflicten gebruikte wapens dient ook als springplank voor het formeel traceren van conventionele wapens en voor uitgebreide onderzoeken naar conflictfinanciering en netwerken van wapenleveringen.
4.2.3. Projectactiviteiten
In het kader van dit project worden de volgende activiteiten ondernomen:
a) |
het inzetten van gekwalificeerde wapenexperts om veldanalyses te verrichten van illegale conventionele wapens en bijbehorende munitie die gebruikt zijn in door conflicten getroffen staten; |
b) |
het analyseren, toetsen en verifiëren van bewijsstukken betreffende conventionele wapens, bijbehorende munitie en de gebruikers ervan, zoals onder andere fotografische documentatie, het benutten van forensische gegevens en het achterhalen van uitgewiste markeringen van wapens, onderdelen ervan en markeringen aan de binnen- en op de buitenzijde, verpakkingen en de desbetreffende vervoersdocumenten in samenhang met de bevindingen van veldonderzoeken (gebruikers, leveranciers en routes voor overdrachten); |
c) |
het uploaden van al het vergaarde en getoetste bewijsmateriaal naar het iTrace-informatiebeheersysteem en, na verificatie, naar het online iTrace-portaal voor kartering; |
d) |
het vinden en ondersteunen van plaatselijke partners ten behoeve van voortdurende gegevensvergaring ter ondersteuning van iTrace gedurende de looptijd van de voorgestelde actie en daarna; |
e) |
het blijven onderhouden van contacten met de regeringen van de lidstaten om op voorhand nationale contactpunten en een coördinatiemechanisme te bepalen, teneinde voorafgaand aan de onderzoeken van CAR het toepassingsgebied ervan te verduidelijken en eventuele belangenconflicten te beperken. |
Het project wordt gedurende de volledige driejarige projectperiode van iTrace stapsgewijs uitgevoerd.
4.2.4. Projectresultaten
Het project zal:
a) |
ter plaatse materieel bewijsmateriaal van in conflictgebieden omgeleide of illegaal verhandelde conventionele wapens en bijbehorende munitie documenteren; |
b) |
gevallen van illegale handel verifiëren en staven aan de hand van bewijsmateriaal van omgeleide of illegaal verhandelde conventionele wapens en bijbehorende munitie, dat in alle regio's is vergaard door CAR, door organisaties die met CAR een vaste informatie-uitwisselingsovereenkomst hebben en, in voorkomend geval, door andere organisaties; |
c) |
concreet visueel en materieel bewijs leveren van omgeleide of illegaal verhandelde conventionele wapens en bijbehorende munitie, zoals foto's, serienummers, fabrieksmerken, dozen, paklijsten, vervoersdocumenten en eindgebruikersdocumentatie en informatie die is verkregen door het benutten van forensische gegevens en het achterhalen van uitgewiste markeringen; |
d) |
schriftelijke rapporten opstellen over illegale activiteiten, onder meer over smokkelroutes, actoren en financierings- en ondersteuningsnetwerken die betrokken zijn bij omleiding of illegale overdracht, en beoordelingen maken van factoren die een rol spelen (zoals ondoeltreffend beheer en ondoeltreffende beveiliging van voorraden en opzettelijk geplande, door de overheid georganiseerde netwerken voor illegale aanvoer); |
e) |
het bovengenoemde bewijsmateriaal uploaden naar het iTrace-informatiebeheersysteem en, na verificatie, naar het online iTrace-portaal voor kartering, met het oog op volledig openbare verspreiding en verspreiding onder de lidstaten via beveiligde desktop- en mobiele platforms. |
4.2.5. Indicatoren voor de uitvoering van het project
Tot 75 gevallen van veldinzet (met inbegrip van verlengde inzet waar nodig) gedurende de driejarige periode om bewijsmateriaal te genereren dat naar het informatiebeheersysteem en onlineportaal voor kartering van iTrace kan worden geüpload.
Het project wordt uitgevoerd gedurende de volledige projectperiode van iTrace (drie jaar).
4.2.6. Begunstigden van het project
iTrace zal doorgaan met het leveren van steeds omvangrijkere informatie die uitdrukkelijk allereerst bedoeld is voor nationale beleidsmakers van de Unie op het gebied van wapenbeheersing en met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties, evenals voor instellingen, agentschappen en missies van de Unie. Deze EU-begunstigden zullen ook toegang hebben tot vertrouwelijke informatie via beveiligde desktop- en mobiele platforms die worden geleverd door iTrace.
Openbare informatie blijft toegankelijk voor alle EU-begunstigden en ook voor niet-EU-begunstigden — zoals beleidsmakers op het gebied van wapenbeheersing en met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties in derde landen — niet-gouvernementele onderzoeksorganisaties, belangenverenigingen en internationale nieuwsmedia.
4.3. Project 3: steun op maat aan de voor wapenuitvoer bevoegde controle-instanties en beleidsmakers op het gebied van wapenbeheersing van de lidstaten
4.3.1. Doel van het project
Het project zal de lidstaten constante bilaterale ondersteuning bieden, met inbegrip van regelmatige persoonlijke bezoeken en rapportage op maat, die wordt afgestemd op de specifieke interessegebieden en informatiebehoeften van elke lidstaat inzake wapenbeheersing. Informatie die wordt verstrekt door instanties van de lidstaten die belast zijn met de verlening van wapenuitvoervergunningen, zal op vertrouwelijke wijze en met het nodige respect worden behandeld. CAR zal ook contact blijven houden met een aantal nationale met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties van derde landen. Deze contacten zullen een steun zijn voor verscheidene essentiële onderdelen van de internationale inspanningen om de omleiding van en de illegale handel in conventionele wapens te bestrijden en zullen de internationale maatregelen ter bestrijding van omleiding versterken, onder meer door:
a) |
aan met de verlening van uitvoervergunningen belaste instanties gedetailleerde gegevens en bewijsmateriaal over gedocumenteerde omleiding te verstrekken, en |
b) |
capaciteitsondersteuning met betrekking tot verificatie na verzending/levering te bieden of, op officieel verzoek van nationale met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties van de Unie, hun deze capaciteit te verstrekken. |
4.3.2. Voordeel voor initiatieven van de Unie inzake wapenbeheersing
Periodieke bezoeken van het iTrace-projectteam aan de regeringszetels van de lidstaten maken bilaterale besprekingen over gevoelige onderwerpen (i.e. omleiding na uitvoer) mogelijk, stellen de lidstaten in staat om rechtstreeks input te leveren voor de opzet en de resultaten van iTrace (richting en reikwijdte van de onderzoeken en soorten rapportage) en helpen bij de ontwikkeling van vertrouwenwekkende maatregelen (bijvoorbeeld de iTrace-procedures voor voorafgaande kennisgeving en recht op weerwoord). De contacten tussen iTrace en de lidstaten bieden een forum voor een meestal genuanceerd debat over nationale problemen en mogelijkheden in verband met de op grond van criterium 7 van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB en artikel 11 van het WHV aangegane verbintenissen. Tijdens voorbije iTrace-projecten (I, II en III) zijn outreachbezoeken van cruciaal belang gebleken om inzicht te verkrijgen in de informatiebehoeften van de lidstaten, of het nu gaat om algemene informatie (bv. “wat is uw dreigingsevaluatie met betrekking tot wapens die zullen terechtkomen op een specifieke plaats van een gewapend conflict”) of specifieke informatie voor het iTrace-project (bv. “we hebben een dashboard nodig dat ons onmiddellijk waarschuwt bij elk binnenlands geproduceerd wapen dat door iTrace-veldteams wordt gedocumenteerd”).
4.3.3. Projectactiviteiten
In het kader van dit project worden de volgende activiteiten ondernomen:
a) |
herhaaldelijke bezoeken van iTrace-teams aan bevoegde instanties in de regeringszetels van de lidstaten om deze bij te praten over vraagstukken in verband met de bestrijding van omleiding, en verslag uit te brengen over hun onderzoeken; |
b) |
voortzetting van een 24‐uurshelpdesk die onmiddellijk advies verstrekt over het bestrijden van omleiding of mogelijk negatieve berichtgeving in de pers op basis van niet-gecontroleerde rapportage door derde partijen; |
c) |
het onderhouden, ten behoeve van de met de verlening van uitvoervergunningen belaste instanties in de lidstaten, van onlinedashboards die versleutelde gegevens uit het iTrace-informatiebeheersysteem doorgeven–waarbij een waarschuwing wordt afgegeven voor partijen met een voorgeschiedenis in het omleiden van conventionele wapens, bestemmingen met een hoog risico in kaart worden gebracht en in real time melding wordt gemaakt van omleiding van wapens van binnenlandse makelij, en |
d) |
ondersteuning van de lidstaten bij of, op officieel verzoek van instanties van de lidstaten die belast zijn met de verlening van wapenuitvoervergunningen, uitvoering van controles van eindgebruik na levering (verificatie) voor de lidstaten door iTrace-veldonderzoekteams. |
Het project wordt uitgevoerd gedurende de volledige projectperiode van iTrace (drie jaar).
4.3.4. Projectresultaten
Het project zal:
a) |
de met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties in de lidstaten die hierom verzoeken, bijstaan met het vaststellen van omleiding na uitvoer; |
b) |
informatie verstrekken ter ondersteuning van omleidingsrisicoanalyses uitgevoerd door de met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties in de lidstaten (in overeenstemming met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad en het WHV) voordat uitvoervergunningen worden verleend; |
c) |
de met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties in de lidstaten die hierom verzoeken, capaciteit verstrekken voor verificatie na verzending; |
d) |
de beleidsmakers op het gebied van wapenbeheersing van de lidstaten ondersteunen met realtime-informatie over trends op het gebied van omleiding en illegale handel, ter ondersteuning van nationale deelname aan internationale beleidsprocessen, en |
e) |
indien nodig, nationale rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten die hierom verzoeken, bijstaan in strafrechtelijke onderzoeken. |
4.3.5. Indicatoren voor de uitvoering van het project
Het onderhouden van desktops en mobiele dashboards op maat, die vanuit beveiligde delen van het iTrace-systeem informatie streamen naar nationale instanties van de lidstaten. Een helpdesk, bemenst door personeelsleden van het iTrace-project, die de voor wapenuitvoer bevoegde controle-instanties en beleidsmakers op het gebied van wapenbeheersing van de lidstaten ten volle zal steunen. Desgevraagd tot 45 bezoeken aan regeringszetels van lidstaten.
Het project wordt uitgevoerd gedurende de volledige projectperiode van iTrace (drie jaar).
4.3.6. Begunstigden van het project
Alle belangstellende lidstaten, met desgevraagd bezoeken aan de regeringszetel en missies voor verificatie na verzending.
4.4. Project 4: Benadering van belanghebbenden en internationale coördinatie
4.4.1. Doel van het project
Het project belicht de voordelen van iTrace voor internationale en nationale beleidsmakers, voor deskundigen op het vlak van de beheersing van conventionele wapens en voor met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties. Ook worden er outreach-initiatieven opgezet voor het verder coördineren van informatie-uitwisseling en voor het smeden van duurzame partnerschappen met personen en organisaties die informatie kunnen genereren die in het iTrace-systeem kan worden geüpload.
4.4.2. Voordeel voor initiatieven van de Unie inzake wapenbeheersing
Het project brengt tijdens talrijke conferenties, evenementen en processen de steun van de Unie voor het iTrace-project onder de aandacht, en het toont aan welke rol het speelt bij het verstrekken van concrete informatie ter ondersteuning van internationale initiatieven inzake wapenbeheersing. De opeenvolgende iTrace-projecten (I, II en III) hebben aangetoond dat internationale outreach een cruciale rol speelt bij 1) het bepalen van de internationale agenda inzake internationale wapenbeheersingsprocessen, en 2) het creëren van mogelijkheden voor samenwerking met niet-EU-landen in het kader van het iTrace-project en initiatieven van de Unie inzake wapenbeheersing in het algemeen.
4.4.3. Projectactiviteiten
In het kader van dit project worden, met de nodige aandacht voor het voorkomen van doublures met andere acties, zoals outreach met betrekking tot het WHV, de volgende activiteiten ondernomen:
a) |
presentaties van personeelsleden van het iTrace-project tijdens internationale conferenties over de illegale handel in conventionele wapens in al zijn aspecten. Presentaties van het personeel zullen iTrace in de schijnwerper plaatsen, met de nadruk op 1) de concrete voordelen als hulpmiddel bij de monitoring van de uitvoering van het WHV, het VN-actieprogramma en andere relevante internationale instrumenten; 2) het nut ervan bij het bepalen welke gebieden bij voorrang voor internationale bijstand en samenwerking in aanmerking komen, en 3) het nut ervan als mechanisme voor het inschatten en profileren van risico's ten behoeve van met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties; |
b) |
presentaties van personeel van het iTrace-project voor nationale regeringen en vredeshandhavingsoperaties. De presentaties worden opgezet om iTrace onder de aandacht te brengen van relevante afdelingen van missies, om aldus formele informatie-uitwisselingsovereenkomsten aan te moedigen en verder te ontwikkelen die informatie kunnen genereren die in het iTrace-systeem kan worden geüpload, alsmede om beleidsmakers behulpzaam te zijn bij het bepalen van de gebieden die als eerste voor internationale bijstand en samenwerking in aanmerking komen. |
Het project wordt uitgevoerd gedurende de volledige projectperiode van iTrace (drie jaar).
4.4.4. Projectresultaten
Het project zal:
a) |
voor nationale en internationale beleidsmakers die zich bezighouden met de uitvoering van de verdragen betreffende beheersing van conventionele wapens en wapenuitvoercontrole (WHV, het VN-actieprogramma en andere relevante internationale instrumenten) en met het ondersteunen van die uitvoering, het nut aantonen van iTrace en van het concept van het documenteren, compileren en delen van gegevens over omleiding; |
b) |
relevante informatie voor beleidsmakers en deskundigen op het vlak van beheersing van conventionele wapens opleveren die hen helpt te bepalen welke gebieden als eerste voor internationale bijstand en samenwerking in aanmerking komen, en doeltreffende strategieën ter bestrijding van omleiding uit te werken; |
c) |
uitvoerige informatie over iTrace en het nut ervan voor de risicobeoordeling opleveren voor met de verlening van wapenuitvoervergunningen belaste instanties, en daarnaast een mogelijkheid voor verdere feedback en systeemverbetering creëren; |
d) |
informatie-uitwisseling tussen nationale regeringen en VN-operaties inzake vredeshandhaving en de monitoring van de naleving van sancties bevorderen, met inbegrip van gegevensverwerking en ‐analyse in het iTrace-systeem; |
e) |
netwerkvorming bevorderen tussen een groeiende groep deskundigen op het vlak van beheersing van conventionele wapens die betrokken zijn bij het verrichten van onderzoeken ter plaatse naar omleiding van en illegale handel in conventionele wapens en munitie daarvoor; |
f) |
het publiek er bewuster van maken dat het traceren van conventionele wapens en munitie daarvoor een middel is om te helpen toezien op de implementatie van het WHV, het VN-actieprogramma, het ITI en andere internationale en regionale instrumenten voor de beheersing van wapens en het toezicht op de uitvoer ervan. |
4.4.5. Indicatoren voor de uitvoering van het project
Het bijwonen van tot dertig outreach-conferenties door iTrace-personeel. Het verzorgen van een presentatie van iTrace tijdens al deze conferenties. Het opnemen van de agenda's en beknopte verslagen van de conferenties in de verhalende kwartaalrapporten.
Het project wordt uitgevoerd gedurende de volledige projectperiode van iTrace (drie jaar).
4.4.6. Begunstigden van het project
Zie punt 4.2.6 hierboven voor een volledige lijst van begunstigden, die identiek is voor de begunstigden van dit project.
4.5. Project 5: iTrace-beleidsrapporten
4.5.1. Doel van het project
In het kader van het project zullen er rapporten worden opgesteld over belangrijke beleidskwesties, op basis van uit veldonderzoeken gegenereerde gegevens die in het iTrace-systeem worden gepresenteerd. In de rapporten wordt de nadruk gelegd op specifieke gebieden die aanleiding geven tot internationale bezorgdheid, met inbegrip van belangrijke patronen in de illegale handel in conventionele wapens en munitie, de regionale distributie van illegaal verhandelde conventionele wapens en munitie daarvoor, en gebieden die als eerste internationale aandacht moeten krijgen.
4.5.2. Voordeel voor initiatieven van de Unie inzake wapenbeheersing
Met de iTrace-beleidsrapporten wordt de internationale aandacht gericht op het uitgebreide karakter van de initiatieven van de Unie inzake wapenbeheersing en de toezeggingen van de lidstaten om de omleiding van conventionele wapens en munitie daarvoor aan te pakken. Deze rapporten krijgen sinds 2013 ruime aandacht in veel van de grote nieuwskanalen van deze wereld en zetten op die manier nationale overheden, parlementsleden en het maatschappelijk middenveld aan tot handelen. Doordat er in de iTrace-rapporten niet voor wordt teruggedeinsd de uit de Unie afkomstige illegale conventionele wapens in kaart te brengen, wordt de progressieve houding van de lidstaten ten aanzien van wapenbeheersing ermee onder de aandacht gebracht. Dit is aantoonbaar bevorderlijk voor de transparantie en de uitbreiding van het ledental en de algemene toepassing van multilaterale verdragen en regelingen inzake ontwapening, non-proliferatie en wapenbeheersing, waartoe wordt opgeroepen in de integrale strategie van de Unie uit 2016 (d.w.z. het beginsel “het goede voorbeeld geven”).
4.5.3. Projectactiviteiten
Grondige analyses, uitmondend in de samenstelling, toetsing, bewerking en publicatie, evenals druk en verspreiding, van tot twintig iTrace-beleidsrapporten.
4.5.4. Projectresultaten
Het project zal:
a) |
tot twintig rapporten opleveren, elk toegespitst op een afzonderlijk punt van internationale bezorgdheid; |
b) |
zorgen voor de verspreiding van iTrace-beleidsrapporten onder alle lidstaten; |
c) |
leiden tot het uitstippelen van een gerichte outreach-strategie met het oog op maximale mondiale dekking; |
d) |
de zichtbaarheid van de actie in de beleidsarena en in de internationale nieuwsmedia bevorderen, onder meer door actuele informatie over illegale conventionele wapens te presenteren, beleidsrelevante analyses ter ondersteuning van de lopende wapenbeheersingsprocessen te verstrekken, en door rapporten zodanig te formuleren dat maximale belangstelling van de internationale nieuwsmedia wordt gewekt. |
4.5.5. Indicatoren voor de uitvoering van het project
Tot twintig openbaar gemaakte onlinebeleidsrapporten over iTrace, opgesteld over de hele looptijd van de voorgestelde actie.
Het project wordt uitgevoerd gedurende de volledige projectperiode van iTrace (drie jaar).
4.5.6. Begunstigden van het project
Zie punt 4.2.6 hierboven voor een volledige lijst van begunstigden, die identiek is voor de begunstigden van dit project.
4.6. Project 6: Tracering van en verbeterde onderzoeken naar illegale conventionele wapens en munitie daarvoor
4.6.1. Doel van het project
Het project blijft formele traceringsverzoeken betreffende illegale conventionele wapens en munitie daarvoor tot de nationale overheden richten, wat dankzij de beantwoording daarvan uitgebreide informatie oplevert over de toeleveringsketens en de locatie en omstandigheden waarin zij naar onbevoegde gebruikers zijn omgeleid. Deze activiteiten zijn erop gericht om naargelang van het geval en met de steun van de exporterende staten — met name de voor wapenuitvoer bevoegde controle-instanties van de lidstaten — de mechanismen voor het omleiden van conventionele wapens en munitie daarvoor in kaart te brengen. Traceringen leveren gedetailleerde informatie op over toeleveringsnetwerken van illegale conventionele wapens, brengen gevallen van niet-toegestane heroverdrachten die in strijd zijn met de eindgebruikersovereenkomsten in kaart, signaleren schendingen van het VN- en EU-wapenembargo en waarschuwen lidstaten in het geval van omleiding na uitvoer. Omdat de nationale overheden zelf informatie over de tracering verstrekken, dient het traceringsproces vooral als basis voor de beleidsvorming op het gebied van wapenbeheersing.
4.6.2. Voordeel voor initiatieven van de Unie inzake wapenbeheersing
Het iTrace-project heeft dankzij de traceringsverzoeken informatie kunnen verschaffen ter ondersteuning van diverse rechtshandhavingsinterventies door lidstaten en derde landen, waaronder de vervolging en veroordeling van personen die betrokken waren bij de handel in conventionele wapens en munitie daarvoor en van bijbehorend materiaal.
Traceringsverzoeken waarschuwen de lidstaten ook voor gevallen van omleiding na uitvoer en verschaffen essentiële informatie voor doeltreffende risicoanalyses met betrekking tot wapenuitvoervergunningen. Zo levert iTrace rechtstreeks informatie die de lidstaten helpt bij de tenuitvoerlegging van criterium 7 van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB en artikel 11 van het WHV. De informatie die via het traceringsproces wordt verkregen, wijst ook onbevoegde eindgebruikers, omleiders van conventionele wapens, onwettige partijen in de toeleveringsketen en illegale financiers aan, zodat de lidstaten worden voorzien van gegevens die beslissend zijn voor de bepaling van het exportrisicoprofiel.
4.6.3. Projectactiviteiten
Een continue stroom van traceringsverzoeken, en bijbehorende mededelingen en vervolgonderzoeken, gedurende het hele project.
4.6.4. Projectresultaten
Het project zal:
a) |
in conflictgebieden aangetroffen illegale conventionele wapens en munitie daarvoor met een ongeëvenaarde snelheid traceren. De verfijning van de standaardprocedures van CAR tijdens iTrace III — na uitgebreid overleg met de lidstaten — zal ervoor zorgen dat de informatie die door de traceringseenheid van CAR is verzameld, vóór de vrijgave ervan door de nationale overheden wordt beoordeeld en zal bijdragen tot de aanleg van het grootste register van getraceerde conflictwapens ter wereld; |
b) |
de nieuwe Enhanced Investigation Unit (EIU) zal gegevens die tijdens de tracering van illegale conventionele wapens en munitie daarvoor zijn verzameld, gebruiken om het “wie, waarom, wat, wanneer en hoe” van omleidingspraktijken beter te kunnen achterhalen en zal de toeleveringsketens in kaart brengen door te kijken naar drie pijlers: menselijke netwerken, financiering van illegale wapens en logistieke bevoorrading. De EIU zal overal ter wereld inzetbaar zijn en zowel binnen als buiten conflictgebieden proberen om niet-openbare getuigenissen, financiële informatie en documenten te verkrijgen, en |
c) |
uiteindelijk zal de EIU de beleidsmakers een nieuwe reeks opties bieden voor de aanpak van illegale overdrachten van conventionele wapens en munitie daarvoor en de financiële en logistieke netwerken die erachter schuilgaan — als aanvulling op maatregelen als wapenembargo's en directe uitvoercontroles, met opties om het netwerk te verstoren, gaande van bankonderzoeken tot gerichte containerinspecties en het afgeven van waarschuwingen over tussenpersonen in de wapenhandel. |
4.6.5. Indicatoren voor de uitvoering van het project
Het aantal traceringsverzoeken en het succes ervan zullen gedurende de hele actie doorlopend worden opgetekend en geëvalueerd.
Het project wordt uitgevoerd gedurende de volledige projectperiode van iTrace (drie jaar).
4.6.6. Begunstigden van het project
Zie punt 4.2.6 hierboven voor een volledige lijst van begunstigden, die identiek is voor de begunstigden van dit project.
5. Locaties
De projecten 1, 2 en 6 vergen uitgebreide veldinzet van deskundigen op het gebied van conventionele wapens in conflictgebieden. Die operaties worden afzonderlijk beoordeeld op de beveiliging, toegankelijkheid en beschikbaarheid van informatie. CAR heeft in vele van de betrokken landen reeds contacten gelegd of projecten lopen. Project 3 wordt uitgevoerd in de regeringszetels van de lidstaten (met andere reizen daarbuiten naargelang de behoeften van de lidstaten). Project 4 wordt op internationale conferenties, en in overleg met nationale overheden en relevante organisaties, wereldwijd uitgevoerd om het project maximale zichtbaarheid te geven. Project 5 wordt in België, Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd.
6. Duur
De totale looptijd van de gecombineerde projecten wordt op 36 maanden geraamd.
7. Uitvoeringsentiteit en zichtbaarheid van de Unie
CAR brengt kleine veldonderzoekteams onder bij lokale strijdkrachten en veiligheidstroepen, vredeshandhavings-/vredesondersteunend personeel en andere actoren met een veiligheidsopdracht. Wanneer deze troepen/missies illegale wapens of sites waar bewijsmateriaal wordt verzameld, beveiligen, verzamelen de CAR-teams alle beschikbare gegevens over de illegale wapens en de gebruikersgroepen. CAR traceert vervolgens alle items die op unieke wijze kunnen worden geïdentificeerd, en voert verreikende onderzoeken uit naar de illegale overdrachten ervan, de toeleveringsketens en steun aan partijen die een bedreiging vormen voor de vrede en stabiliteit.
In samenwerking met nationale met de verlening van uitvoervergunningen belaste instanties reconstrueert CAR de toeleveringsketens die wapens leveren in gewapende conflicten, en worden illegale activiteiten en de omleiding van wapens van legale naar illegale markten in kaart gebracht. CAR slaat de verzamelde informatie op in het mondiale iTrace-systeem voor wapenmonitoring, dat met meer dan 500 000 geregistreerde conflictwapens, munitie en bijbehorend materiaal wereldwijd het grootste register voor gegevens over conflictwapens is.
CAR gebruikt deze informatie om a) lidstaten te waarschuwen in geval van omleiding van conventionele wapens en munitie daarvoor, en b) gerichte initiatieven ter bestrijding van omleiding mogelijk te maken, waaronder herziene maatregelen voor uitvoercontrole en internationale diplomatieke actie.
Gebleken is dat omleiding met deze methode vrijwel onmiddellijk kan worden opgespoord, met CAR-veldteams die lidstaten van gevallen van wapenomleiding op de hoogte hebben gebracht terwijl ze nog in de conflictgebieden waren (bijvoorbeeld ter plekke in Mosul, Irak). In sommige gevallen hebben CAR-teams niet-toegestane heroverdrachten van wapens die minder dan twee maanden eerder waren geproduceerd, ontdekt.
CAR heeft bij Besluit (GBVB) 2017/2283 de nodige steun gekregen om het bij Besluit 2013/698/GBVB ingestelde en het bij Besluit (GBVB) 2015/1908 verlengde iTrace-project voort te zetten en te verruimen. De projecten — respectievelijk iTrace I, II en III — hebben iTrace duidelijk op de kaart gezet als een belangrijk mondiaal initiatief voor het monitoren van wapens in een conflict, en hebben rechtstreekse steun geboden aan met de verlening van uitvoervergunningen belaste instanties en beleidsmakers van de Unie op het gebied van wapenbeheersing.
Op 2 december 2015 heeft de EU er in haar actieplan ter bestrijding van de illegale handel in en het gebruik van vuurwapens en explosieven toe opgeroepen het gebruik van iTrace uit te breiden, en aanbevolen dat nationale rechtshandhavingsinstanties die een omleiding van wapens en munitie ontdekken, hun bevindingen stelselmatig vergelijken met de gegevens in iTrace. In 2019 heeft CAR met Europol een memorandum van overeenstemming gesloten om bij deze activiteiten te helpen. CAR heeft ook iTrace-gegevens aan het iARMS-systeem van Interpol geleverd en heeft Interpol geholpen om wapens te identificeren die door lidstaten naar iARMS waren geüpload.
CAR neemt alle passende maatregelen om bekend te maken dat de Europese Unie beide projecten volledig financiert. Die maatregelen worden getroffen aan de hand van de “Communications and Visibility Manual for European Union External Actions” (Handleiding communicatie en zichtbaarheid voor het externe optreden van de Europese Unie) die de Europese Commissie heeft opgesteld en gepubliceerd.
CAR waarborgt zodoende de zichtbaarheid van de Uniebijdrage met passende profilering en publiciteit, waarin de rol van de Unie wordt benadrukt, de transparantie van haar optreden wordt gegarandeerd en bekendheid wordt gegeven aan de redenen voor het besluit, de steun van de Unie voor het besluit en de resultaten van die steun. Op het door het project geproduceerde materiaal is de vlag van de Unie duidelijk zichtbaar, overeenkomstig de richtsnoeren van de Unie voor het juiste gebruik en de juiste weergave van de vlag.
8. Methode en waarborgen voor nationale-overheidspartners
Van de iTrace-actie wordt ook in de toekomst op een politiek evenwichtige manier verslag uitgebracht. Overeenkomstig de kernbeginselen van CAR wordt in het kader van de actie verslag gelegd over illegale conventionele wapens en munitie daarvoor die door de veldonderzoekteams van CAR in de door conflicten getroffen staten werden gedocumenteerd, ongeacht het type of de herkomst ervan en ongeacht de gezindheid van de partij die de wapens in haar bezit heeft. CAR onderkent dat lidstaten die — met het oog op transparantie — informatie openbaar maken, hun wapenuitvoer aan meer publieke controle blootstellen. CAR spant zich daarom in om zoveel mogelijk:
a) |
in zijn openbare verslaglegging erkenning te tonen jegens lidstaten die — om transparant te zijn — aan de iTrace-actie informatie hebben verstrekt, en |
b) |
te waarborgen dat in de openbare verslaglegging van iTrace een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de onder a) genoemde lidstaten en de lidstaten die systematisch nalaten informatie vrij te geven die kan helpen bij de onderzoeken in het kader van iTrace. |
8.1. Operationele duidelijkheid
CAR zal om de voorafgaande goedkeuring van de Coarm verzoeken telkens als het werkelijke activiteiten opzet in een land waar voordien geen iTrace-veldonderzoeken of iTrace-opleidings- en begeleidingsprogramma's plaatsvonden. CAR moet bij elk dergelijk verzoek beschrijven waar de algemene klemtoon van de onderzoeken zal liggen en welke methode voor het beoogde land zal worden gehanteerd. Ten tijde van de vaststelling van dit besluit van de Raad was er in de volgende landen al een iTrace-programma actief geweest: Afghanistan; Bahrein; Benin; Burkina Faso; Centraal-Afrikaanse Republiek; Tsjaad; Democratische Republiek Congo; Ivoorkust; Egypte; Ethiopië; Gambia; Ghana; India; Irak; Israël; Jordanië; Kenia; Libanon; Libië; Mali; Mauritanië; Marokko; Myanmar; Nepal; Niger; Nigeria; Filipijnen; Saudi-Arabië; Senegal; Somalië; Zuid-Sudan; Sudan; Syrië; Tunesië; Turkije; Uganda; Oekraïne; Verenigde Arabische Emiraten, en Jemen.
8.2. Beperken van de vertekening
CAR onderkent dat de mate van gedetailleerdheid die de nationale regeringen aan de dag leggen wanneer zij traceringsverzoeken beantwoorden — gaande van geen antwoord tot volledige openbaarmaking en de verstrekking van overdrachtdocumenten — ertoe kan leiden dat de lidstaten niet met dezelfde mate van publieke controle te maken krijgen. CAR zal elke vorm van impliciete vertekening in de iTrace-rapportage die dergelijke verschillen in de bereidheid bij traceringsverzoeken met zich meebrengen, beperken door:
a) |
in een inleidende tekst expliciet alle gevallen te noemen die in het kader van de iTrace-actie zijn gemeld en waarbij de lidstaten zo transparant zijn geweest om de traceringsverzoeken te beantwoorden op een manier die in voorkomend geval eenduidig de rechtmatigheid van de betrokken overdrachten bevestigt; |
b) |
in een inleidende tekst expliciet alle gevallen te noemen die in het kader van de iTrace-actie zijn gemeld en waarbij er landen geen antwoord op een traceringsverzoek hebben gegeven, met de vermelding “bij gebrek aan een antwoord op het traceringsverzoek kan CAR zich niet uitspreken over de rechtmatigheid van de overdracht in kwestie” (dit geldt niet voor gevallen waarin lidstaten met redenen hebben omkleed waarom ze een traceringsverzoek niet onmiddellijk of volledig kunnen beantwoorden), en |
c) |
bij de Europese Dienst voor extern optreden een rapport in te dienen met daarin alle gevallen waarin landen hebben nagelaten om binnen 28 dagen nadat ze een traceringsverzoek hadden ontvangen, de ontvangst daarvan aan CAR te bevestigen. CAR houdt alle ontvangstbevestigingen bij die het per brief, fax, e‐mail of telefoon ontvangt. |
8.3. Het traceringsproces
De lidstaten beantwoorden traceringsverzoeken die CAR in het kader van het iTrace-project tot hen richt geheel naar eigen goeddunken, in overeenstemming met hun nationale wetgeving inzake uitvoercontroles en vertrouwelijkheid van gegevens.
CAR zendt de traceringsverzoeken in eerste instantie elektronisch toe aan de permanente vertegenwoordiging van de regering bij de Verenigde Naties in New York, maar moedigt nationale overheden (om administratieve redenen) aan om voor de toekomstige communicatie met de iTrace-actie een contactpunt in hun hoofdstad aan te wijzen.
Het traceringsproces verloopt volgens de interne standaardprocedure (SOP 02.02) en behelst de volgende stappen:
a) |
bij het verzamelen van gegevens zullen veldonderzoekteams die conventionele wapens en munitie daarvoor moeten traceren, deze in het Global Weapon Reporting System van iTrace als “te traceren” aanmerken; |
b) |
de traceringseenheid van CAR controleert alle andere gegevens die ter plaatse zijn verzameld en stuurt, in overleg met de analyse-eenheid van CAR, bijkomende traceringsverzoeken uit die ze nodig acht; |
c) |
als er items als te traceren zijn aangemerkt, zal het systeem automatisch: i) aan elk item een traceringsverzoeknummer toekennen; ii) traceringsverzoeken voor een of meer items die uit één land afkomstig zijn, samenvoegen in één traceringsbericht, en iii) aan elk traceringsbericht een correspondentienummer toekennen; |
d) |
bij het versturen van een traceringsbericht gaat een wachttermijn van 28 dagen in, rekening houdend met de nationale procedures van bijvoorbeeld lidstaten. Tijdens die wachttermijn mag het item niet door CAR worden gepubliceerd of anderszins vermeld; |
e) |
als de traceringseenheid na 28 dagen geen antwoord op het traceringsverzoek heeft ontvangen, kan het overgaan tot een herinnering (per e‐mail of telefoon, waarbij alle communicatie wordt bijgehouden). Na de herinnering volgt geen nieuwe termijn van 28 dagen; |
f) |
als de traceringseenheid een antwoord op een traceringsverzoek ontvangt, stelt zij alle betrokken personeelsleden daarvan in kennis. De betrokken personeelsleden bespreken vervolgens het antwoord met de traceringseenheid en bepalen wat er moet gebeuren (m.a.w. heeft de antwoordende partij de vragen van CAR beantwoord? Moet CAR een vervolgonderzoek instellen of om verduidelijking vragen? Kan CAR een kennisgeving van het recht van weerwoord uitbrengen?); |
g) |
zodra alle verduidelijkingen zijn ontvangen, stelt de traceringseenheid een kennisgeving van het recht van weerwoord op. Het gaat om een beknopte samenvatting van de informatie die naar aanleiding van het verzoek van CAR is verstrekt en bevat punten van voorbehoud naar aanleiding van ontbrekende of onduidelijke informatie. De tekst is bedoeld om letterlijk in iTrace en bij de werkzaamheden van CAR te worden overgenomen en moet de informatie die de antwoordende partij in het kader van het traceringsverzoek heeft verstrekt, zo volledig mogelijk weergeven. De traceringseenheid stuurt de ontwerptekst ter beoordeling naar het team dat voor het instellen van het traceringsverzoek verantwoordelijk was. Als de tekst wordt aanvaard, stelt het team de traceringseenheid daarvan schriftelijk in kennis, en verstuurt de traceringseenheid de kennisgeving van het recht van weerwoord; |
h) |
bij het versturen van een kennisgeving van het recht van weerwoord gaat een wachttermijn van 28 dagen in tijdens dewelke CAR de antwoordende partij verzoekt om toevoegingen of wijzigingen aan de tekst voor te stellen; |
i) |
als de antwoordende partij wijzigingen aan de tekst voorstelt, dan zal CAR deze wijzigen aanbrengen en een nieuwe tekst uitbrengen waarop een recht van weerwoord berust. Telkens als de traceringseenheid een herwerkte kennisgeving van het recht van weerwoord uitbrengt, gaat er een nieuwe wachttermijn van 28 dagen in. Deze werkwijze kan worden herhaald tot CAR van oordeel is dat de constructieve dialoog is afgerond. CAR is niet verplicht om ad infinitum wijzigingen aan de tekst met recht van weerwoord te aanvaarden; |
j) |
het weerwoordproces eindigt ofwel als de betrokken overheid aan CAR laat weten dat de tekst kan worden aanvaard, ofwel als CAR meent dat verdere door de betrokken regering voorgestelde wijzigingen ongeldig of overbodig zijn. Als de overheid aan CAR meedeelt het niet eens te zijn, en als CAR de aangevoerde argumenten ongeldig of overbodig acht, dan moet CAR in de kennisgeving van het recht van weerwoord naar deze bezwaren verwijzen; |
k) |
in gevallen waarin het weerwoordproces nog aan de gang is en de publicatie nadert, deelt CAR twee weken voor de “lock text”-datum aan de antwoordende partij mee dat er na die datum geen wijzigingen meer aan de te publiceren tekst worden aangebracht; |
l) |
als de traceringseenheid alle toevoegingen en wijzigingen in de kennisgeving van het recht van weerwoord heeft aangebracht, stuurt zij de ontwerptekst naar het team dat voor het instellen van het traceringsverzoek verantwoordelijk was. Als de tekst is aanvaard, stelt het CAR-team de traceringseenheid hiervan schriftelijk in kennis. Na de goedkeuring ervan wordt de kennisgeving van het recht van weerwoord als “locked” aangemerkt en kan deze niet meer worden gewijzigd. Vanaf dat moment moet de tekst in alle openbare of niet-openbare documenten of tijdens werkzaamheden waarin hiernaar wordt verwezen, letterlijk worden overgenomen. Het is daarom absoluut noodzakelijk dat de traceringseenheid en de betrokken teams het eens worden over de volledige, letterlijke tekst alvorens een kennisgeving van het recht van weerwoord uit te brengen, en |
m) |
als een overheid in haar antwoord op traceringsverzoeken van CAR het volgende punt in de toeleveringsketen aanwijst, richt CAR een nieuw traceringsverzoek aan die partij en begint het traceringsproces opnieuw bij punt a) hierboven. |
8.4. Voorafgaande kennisgeving
CAR stelt alle partijen waarnaar in iTrace-publicaties wordt verwezen, hiervan vooraf in kennis. Dit gebeurt in de vorm van een formele kennisgeving die wordt opgesteld door de auteur van de verwachte publicatie en wordt verstuurd door de traceringseenheid. De voorafgaande kennisgeving beschrijft hoe de relatie tussen de overheid of andere entiteit en de zaak in kwestie in het rapport zal worden vermeld, en is bedoeld om te waarborgen dat:
a) |
CAR de nodige zorgvuldigheid heeft betracht als het in zijn documenten of werkzaamheden beweringen over een entiteit doet of ernaar verwijst, en |
b) |
dat de informatie in de rapporten van CAR juist en redelijk is. |
Bij het versturen van een voorafgaande kennisgeving gaat een wachttermijn van 28 dagen in tijdens dewelke CAR de bestemmelingen verzoekt om te controleren of de informatie klopt en om eventuele bezwaren kenbaar te maken. Het item mag tijdens die termijn van 28 dagen niet door CAR worden gepubliceerd of anderszins vermeld.
9. Rapportage
CAR zal verhalende kwartaalrapporten opstellen. Deze bevatten onder meer gedetailleerde informatie over de werkzaamheden die gedurende de verslagperiode voor elk project hebben plaatsgevonden, met inbegrip van data en nationale instellingen. De rapportage heeft ook betrekking op het aantal raadplegingen dat iTrace met de lidstaten heeft gehad.
De geografische reikwijdte van de onderzoeksactiviteiten, het aantal en de categorie van de bevindingen, alsmede de oorsprong ervan, zullen beschikbaar zijn op het online-, realtime-iTrace-dashboard.
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/71 |
BESLUIT (GBVB) 2019/2192 VAN DE RAAD
van 19 december 2019
tot wijziging van Besluit 2014/512/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 31 juli 2014 Besluit 2014/512/GBVB (1) vastgesteld. |
(2) |
De Europese Raad heeft op 19 maart 2015 besloten dat de nodige maatregelen zouden worden genomen om een duidelijk verband te leggen tussen de duur van de beperkende maatregelen en de volledige uitvoering van de akkoorden van Minsk, in aanmerking nemend dat de volledige uitvoering daarvan was voorzien voor 31 december 2015. |
(3) |
De Raad heeft op 27 juni 2019 Besluit (GBVB) 2019/1108 (2) vastgesteld; daarbij werd Besluit 2014/512/GBVB verlengd tot en met 31 januari 2020, zodat de Raad de uitvoering van de akkoorden van Minsk nader kon beoordelen. |
(4) |
Na de uitvoering van de akkoorden van Minsk beoordeeld te hebben, meent de Raad dat Besluit 2014/512/GBVB met nog eens zes maanden moet worden verlengd, zodat de Raad de uitvoering ervan nader kan beoordelen. |
(5) |
Besluit 2014/512/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 9, lid 1, van Besluit 2014/512/GBVB wordt de eerste alinea vervangen door:
“1. Dit besluit is van toepassing tot en met 31 juli 2020.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 19 december 2019.
Voor de Raad
De voorzitter
K. MIKKONEN
(1) Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB L 229 van 31.7.2014, blz. 13).
(2) Besluit (GBVB) 2019/1108 van de Raad van 27 juni 2019 tot wijziging van Besluit 2014/512/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB L 175 van 28.6.2019, blz. 38).
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/72 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2193 VAN DE COMMISSIE
van 17 december 2019
tot vaststelling van voorschriften voor de berekening, de verificatie en de verslaglegging van gegevens en tot vaststelling van verslagleggingsmodellen voor de toepassing van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 8995)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 16, lid 9,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2012/19/EU is de berekeningsmethode vastgesteld waarmee wordt vastgesteld of de in bijlage V bij die richtlijn vermelde minimale streefcijfers inzake nuttige toepassing van AEEA zijn behaald. |
(2) |
Teneinde een geharmoniseerde berekening, verificatie en rapportage te waarborgen, is het noodzakelijk aanvullende voorschriften met betrekking tot een aantal parameters in verband met de berekening vast te stellen. Die parameters hebben met name betrekking op de berekening van het gewicht van AEEA die wordt voorbereid voor hergebruik, een recyclinginrichting binnenkomt, nuttig wordt toegepast en wordt behandeld in de lidstaat waar de AEEA is ingezameld, in een andere lidstaat of in een derde land. |
(3) |
In het bijzonder moet de voorbereiding voor hergebruik, samen met de recycling, worden meegeteld voor het behalen van een gecombineerd minimaal streefcijfer inzake nuttige toepassing. |
(4) |
Om de uniforme toepassing van de regels inzake de berekeningsmethoden door alle lidstaten te waarborgen, is het bovendien noodzakelijk om voor de meest gangbare bestanddelen van AEEA en bepaalde recyclinghandelingen vast te stellen welke afvalmaterialen in de berekening moeten worden opgenomen en op welk moment die materialen worden geacht een recyclinghandeling binnen te komen. |
(5) |
Om ervoor te zorgen dat de gegevens die over de recycling van AEEA moeten worden verschaft, vergelijkbaar zijn, moet het moment waarop de materialen worden geacht een recyclinghandeling binnen te komen, ook gelden voor afvalmaterialen die ten gevolge van een voorbehandeling geen afval meer zijn. |
(6) |
Voorts moet de methode voor de berekening van de hoeveelheid AEEA die als gerecycleerd of teruggewonnen wordt opgegeven, worden verduidelijkt wat betreft tijdens de voorbehandeling verwijderde materialen. |
(7) |
Aangezien de verwerking van AEEA uit verschillende stadia kan bestaan waarin AEEA — volledige apparaten dan wel onderdelen — voor verwerking naar een andere lidstaat kan worden verzonden of uit de Unie kan worden uitgevoerd, moet worden verduidelijkt wat kan worden opgenomen in het gewicht van AEEA die is verwerkt in de lidstaten die bij een dergelijke handeling betrokken zijn. |
(8) |
Krachtens artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2012/19/EU mag de verwerking van AEEA onder bepaalde voorwaarden buiten de lidstaat die de AEEA heeft ingezameld of buiten de Unie plaatsvinden. In dergelijke gevallen mag alleen de lidstaat die deze AEEA heeft ingezameld, deze AEEA meetellen voor het (de) desbetreffende minimale streefcijfer(s) inzake nuttige toepassing. |
(9) |
Krachtens artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2012/19/EU moeten de lidstaten bepaalde soorten gegevens over elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en AEEA verzamelen. |
(10) |
Krachtens artikel 16 van Richtlijn 2012/19/EU, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/849 van het Europees Parlement en de Raad (2), moeten de lidstaten de ter uitvoering van lid 4 van dat artikel verzamelde gegevens voor elk kalenderjaar aan de Commissie in een door deze laatste vast te stellen formaat rapporteren. Dat formaat moet zodanig zijn dat de gerapporteerde gegevens een goede basis bieden om de verwezenlijking van de in Richtlijn 2012/19/EU vermelde minimale streefcijfers inzake inzameling en nuttige toepassing van AEEA te verifiëren en te controleren. |
(11) |
Krachtens artikel 16, lid 7, van de richtlijn moeten de lidstaten bij de Commissie een kwaliteitscontroleverslag indienen dat de overeenkomstig artikel 16, lid 6, gerapporteerde gegevens vergezelt. Het is belangrijk dat die kwaliteitscontroleverslagen onderling vergelijkbaar zijn, onder meer om de Commissie in staat te stellen de gerapporteerde gegevens, met inbegrip van de manier waarop de gegevensverzameling wordt georganiseerd, de gegevensbronnen, de voor de berekening van het AEEA-inzamelingspercentage gebruikte methode en de beschrijving van eventuele onderbouwde ramingen alsook de volledigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid en consistentie, te beoordelen. Daartoe moet een formaat voor het kwaliteitscontroleverslag worden vastgesteld. |
(12) |
Krachtens artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2012/19/EU bedraagt het jaarlijks door elke lidstaat te halen minimuminzamelingspercentage vanaf 2019 65 % van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die in de drie voorgaande jaren in de betreffende lidstaat in de handel is gebracht, of als alternatief 85 % van de hoeveelheid AEEA die op het grondgebied van die lidstaat is geproduceerd. In Uitvoeringsverordening (EU) 2017/699 van de Commissie (3) is een gemeenschappelijke methode vastgesteld voor de berekening van het gewicht van de in elke lidstaat in de handel gebrachte EEA, alsmede een gemeenschappelijke methode voor de berekening van de hoeveelheid geproduceerde AEEA in gewicht in elke lidstaat. De lidstaten moeten aangeven welke methode zij willen toepassen voor de berekening van het AEEA-inzamelingspercentage in het formaat voor de rapportage en in het kwaliteitscontroleverslag. |
(13) |
Krachtens artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2012/19/EU wordt alle EEA vanaf 15 augustus 2018 ingedeeld met gebruikmaking van de zes in bijlage III bij de richtlijn genoemde categorieën in plaats van de tien categorieën die gedurende een overgangsperiode voorafgaand aan die datum van toepassing waren. Het formaat voor de rapportage moet die overgang weerspiegelen en er aldus voor zorgen dat de gerapporteerde informatie het mogelijk maakt de verwezenlijking van de streefcijfers inzake nuttige toepassing van AEEA per categorie als bedoeld in artikel 11, lid 1, van en bijlage V (deel 3) bij Richtlijn 2012/19/EU te verifiëren en te controleren. |
(14) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad ingestelde comité (4), |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Voorschriften voor de berekening van de in artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2012/19/EU vermelde minimale streefcijfers inzake nuttige toepassing
1. Het gewicht van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) die als voorbereid voor hergebruik wordt gerapporteerd, is het gewicht van complete apparaten die afvalstoffen zijn geworden en van onderdelen van AEEA die na controle, reiniging of reparatie kunnen worden hergebruikt zonder verdere sortering of voorbehandeling.
Indien onderdelen worden voorbereid voor hergebruik, wordt alleen het gewicht van het onderdeel zelf als voorbereid voor hergebruik gerapporteerd.
Indien complete apparaten worden voorbereid voor hergebruik en tijdens de voorbereiding voor hergebruik alleen onderdelen die in totaal minder dan 15 % van het volledige gewicht van het toestel vertegenwoordigen door nieuwe onderdelen worden vervangen, wordt het volledige gewicht van het apparaat als voorbereid voor hergebruik gerapporteerd.
Apparaten en onderdelen die in inrichtingen voor de verwerking van AEEA worden gescheiden en die worden hergebruikt zonder verdere sortering of voorbehandeling, worden ook als voorbereid voor hergebruik gerapporteerd.
2. Het gewicht van de AEEA die een recyclinginrichting binnenkomt, is het gewicht van materialen die afkomstig zijn van AEEA die, na passende verwerking overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2012/19/EU, in de recyclinghandeling binnenkomen waarbij afvalmaterialen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen die geen afval zijn.
Voorbereidende activiteiten, waaronder sortering, ontmanteling, versnippering of andere voorbehandeling om afvalstoffen te verwijderen die niet bestemd zijn voor latere herverwerking, worden niet als recycling aangemerkt.
De punten waarop bepaalde afvalmaterialen die afkomstig zijn van AEEA worden geacht in de recyclinghandeling binnen te komen, zijn gespecificeerd in bijlage I. Indien afvalmaterialen als gevolg van voorbehandeling op de in bijlage I gespecificeerde punten niet langer afval zijn, wordt de hoeveelheid van die materialen meegerekend in de hoeveelheid AEEA die als gerecycleerd wordt gerapporteerd.
Indien een recyclinginrichting een voorbehandeling uitvoert, wordt het gewicht van de tijdens de voorbehandeling verwijderde materialen die niet worden gerecycleerd, niet meegerekend in de hoeveelheid AEEA die wordt gerapporteerd als gerecycleerd of teruggewonnen door die inrichting en niet meegeteld voor het behalen van de streefcijfers inzake recycling en nuttige toepassing.
3. Het gewicht van als teruggewonnen gerapporteerde AEEA omvat de voorbereiding voor hergebruik, recycling en andere vormen van terugwinning, met inbegrip van energieterugwinning.
4. Het gewicht van AEEA die is gerapporteerd als behandeld in een bepaalde lidstaat, omvat niet het gewicht van AEEA die in die lidstaat is gescheiden en opgeslagen vóór die voor verwerking naar een andere lidstaat of uit de Unie wordt uitgevoerd.
5. Het gewicht van de AEEA die door een lidstaat wordt gerapporteerd als behandeld in een andere lidstaat of als behandeld buiten de Unie, omvat respectievelijk de hoeveelheden AEEA die complete apparaten zijn die afvalstoffen zijn geworden en naar een andere lidstaat of buiten de Unie worden verzonden om van verontreiniging te worden ontdaan of te worden ontmanteld, versnipperd, gerecycleerd of teruggewonnen. Dit gewicht omvat niet de uitgevoerde hoeveelheden materialen die het resultaat zijn van de verwerking van AEEA in de rapporterende lidstaat.
6. Indien AEEA voor verwerking naar een andere lidstaat wordt verzonden of voor verwerking naar een derde land wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2012/19/EU, mag alleen de lidstaat die deze AEEA heeft ingezameld en voor verwerking heeft verzonden of uitgevoerd, deze AEEA meetellen voor de minimale streefcijfers inzake nuttige toepassing als bedoeld in artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2012/19/EU.
7. De lidstaten mogen voor de berekening van het gemiddelde percentage gerecycleerde en nuttig toegepaste materialen die afkomstig zijn van AEEA en van onderdelen van AEEA gebruikmaken van onderbouwde ramingen als bedoeld in artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2012/19/EU.
Artikel 2
Formaat voor de rapportage van gegevens als bedoeld in artikel 16, lid 6, van Richtlijn 2012/19/EU en kwaliteitscontroleverslag
1. De lidstaten rapporteren de hoeveelheden elektrische en elektronische apparatuur (EEA) die op hun grondgebied in de handel zijn gebracht, de hoeveelheden langs alle wegen ingezamelde AEEA, het bereikte inzamelingspercentage en, in voorkomend geval, de hoeveelheid geproduceerde AEEA volgens het in tabel 1 van bijlage II vastgestelde formaat.
De gegevens worden per EEA-categorie zoals vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2012/19/EU gerapporteerd. Voor categorie 4, “Grote apparatuur”, worden de gegevens onder twee subcategorieën gerapporteerd, namelijk “4a: Grote apparatuur, met uitzondering van fotovoltaïsche panelen” en “4b: Fotovoltaïsche panelen”.
2. De lidstaten rapporteren de hoeveelheden AEEA die zijn voorbereid voor hergebruik, gerecycleerd en nuttig toegepast, het bereikte gecombineerde percentage van voorbereiding voor hergebruik en van recycling, het bereikte terugwinningspercentage en de hoeveelheden AEEA die in de lidstaat zijn behandeld en, in voorkomend geval, in een andere lidstaat of buiten de Unie zijn behandeld volgens het in tabel 2 van bijlage II vastgestelde formaat.
De gegevens worden per EEA-categorie zoals vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2012/19/EU gerapporteerd. Voor categorie 4, “Grote apparatuur”, worden de gegevens onder twee subcategorieën gerapporteerd, namelijk “4a: Grote apparatuur, met uitzondering van fotovoltaïsche panelen” en “4b: Fotovoltaïsche panelen”.
3. De lidstaten rapporteren de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens door middel van een door de Commissie opgezette uitwisselingsnorm in elektronische vorm.
4. De lidstaten rapporteren de gegevens over het gewicht van de in de handel gebrachte EEA, dat wordt berekend overeenkomstig artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/699.
5. De lidstaten rapporteren de gegevens over het gewicht van de geproduceerde AEEA, dat wordt berekend overeenkomstig artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/699.
6. De lidstaten rapporteren het in een verslagjaar bereikte inzamelingspercentage, dat wordt berekend op basis van het gemiddelde gewicht van de EEA die in de drie voorgaande jaren op hun grondgebied in de handel is gebracht.
Indien een lidstaat het inzamelingspercentage op basis van de hoeveelheid op zijn grondgebied geproduceerde AEEA berekent, rapporteert hij gegevens over het gewicht van de geproduceerde AEEA en gegevens over het AEEA-inzamelingspercentage dat is gebaseerd op de geproduceerde AEEA.
Indien een lidstaat het inzamelingspercentage berekent op basis van het gemiddelde gewicht van de EEA die in de drie voorgaande jaren in de handel is gebracht, kan hij op vrijwillige basis gegevens over het gewicht van de geproduceerde AEEA en gegevens over het AEEA-inzamelingspercentage dat is gebaseerd op de geproduceerde AEEA rapporteren.
7. De lidstaten dienen een kwaliteitscontroleverslag in volgens het in bijlage III bij dit besluit vastgestelde formaat.
Indien de lidstaten gebruikmaken van onderbouwde ramingen om gegevens te verstrekken over de hoeveelheden en categorieën langs alle wegen ingezamelde AEEA, over de in de lidstaat behandelde AEEA of over het gemiddelde percentage gerecycleerde en nuttig toegepaste materialen die afkomstig zijn van AEEA en van onderdelen van AEEA, wordt de voor die ramingen gebruikte methode in het kwaliteitscontroleverslag beschreven.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 17 december 2019.
Voor de Commissie
Virginijus SINKEVIČIUS
Lid van de Commissie
(1) PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38.
(2) Richtlijn (EU) 2018/849 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van de Richtlijnen 2000/53/EG betreffende autowrakken, 2006/66/EG inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s, en 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 93).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/699 van de Commissie van 18 april 2017 tot vaststelling van een gemeenschappelijke methode voor de berekening van het gewicht van de in elke lidstaat in de handel gebrachte elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en van een gemeenschappelijke methode voor de berekening van de hoeveelheid gegenereerde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) in gewicht in elke lidstaat (PB L 103 van 19.4.2017, blz. 17).
(4) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
BIJLAGE I
IN ARTIKEL 1, LID 2, BEDOELDE PUNTEN WAAROP AFVALMATERIALEN DIE AFKOMSTIG ZIJN VAN AEEA IN DE RECYCLINGHANDELING BINNENKOMEN
Materiaal |
Binnenkomst in de recyclinghandeling |
Glas |
Gesorteerd glas dat geen verdere verwerking ondergaat voordat het een glasoven ingaat of gebruikt wordt bij de productie van filtreermedia, schuurmateriaal, en isolatiemateriaal en bouwmateriaal op glasbasis. |
Metalen |
Gesorteerd metaal dat geen verdere verwerking ondergaat voordat het een metaalsmelterij of oven ingaat. |
Kunststoffen |
Kunststoffen, per polymeer gescheiden, die vóór het pelletiseren, extruderen of vormen van gietvormen geen verdere verwerking ondergaan. Kunststofschilfers die niet verder worden verwerkt voordat ze in een eindproduct worden gebruikt. |
Hout |
Gesorteerd hout dat vóór gebruik bij de productie van spaanplaat niet verder behandeld wordt. Gesorteerd hout dat als input een composteringshandeling ingaat. |
Textiel |
Gesorteerd textiel dat niet verder wordt verwerkt voordat het wordt gebruikt voor de productie van textielvezels, lompen of granulaten. |
Onderdelen van AEEA die uit meerdere materialen bestaan |
Metalen, kunststoffen, glas, hout, textiel en andere materialen die het resultaat zijn van de verwerking van onderdelen van AEEA (bv. materialen die het resultaat zijn van de verwerking van printplaten) die recycling ondergaan. |
BIJLAGE II
FORMAAT VOOR DE RAPPORTAGE VAN GEGEVENS VOOR DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 2012/19/EU BETREFFENDE AEEA
Tabel 1
In de handel gebrachte elektrische en elektronische apparatuur (EEA), geproduceerde en ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) en AEEA-inzamelingspercentage
|
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
|||||||
Productcategorie |
In de handel gebrachte EEA |
Geproduceerde AEEA |
AEEA die is ingezameld bij particuliere huishoudens |
AEEA die is ingezameld bij andere gebruikers dan particuliere huishoudens |
Totaal Ingezamelde AEEA |
AEEA-inzamelingspercentage (%) |
|||||||
Methode |
|||||||||||||
Totaal gewicht (ton) |
Totaal gewicht (ton) |
Totaal gewicht (ton) |
Totaal gewicht (ton) |
Totaal gewicht (ton) |
A. gebaseerd op de in de handel gebrachte EEA (%) |
B. gebaseerd op de geproduceerde AEEA (%) |
|||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||
Totaal |
|
|
|
|
|
|
|
||||||
Opmerkingen:
|
Tabel 2
Voorbereiding voor hergebruik, recycling en terugwinning van AEEA, verwerking van AEEA in elke lidstaat en uitgevoerde AEEA en percentages voorbereiding voor hergebruik, recycling en terugwinning
|
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
||
Productcategorie |
Voorbereiding voor hergebruik |
Recycling |
Voorbereiding voor hergebruik en recycling |
Voorbereiding voor hergebruik en recyclingpercentage |
Terugwinning |
Terugwinningspercentage |
AEEA die in de lidstaat is behandeld |
AEEA die in een andere lidstaat is behandeld |
AEEA die buiten de Unie is behandeld |
||
Totaal gewicht (ton) |
Totaal gewicht (ton) |
Totaal gewicht (ton) |
% |
Totaal gewicht (ton) |
% |
Totaal gewicht (ton) |
Totaal gewicht (ton) |
Totaal gewicht (ton) |
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
Totaal |
|
|
|
— |
|
— |
|
|
|
||
|
|||||||||||
Opmerkingen: De lidstaten maken onderscheid tussen echte nullen (0 ton) en ontbrekende waarden/onbekende hoeveelheden. Zij vullen “0” in om nul ton te rapporteren en “M” indien de gegevens onbekend zijn. |
(1) Voor de rapportage wordt categorie 4, “Grote apparatuur”, onderverdeeld in subcategorie “4a: Grote apparatuur, met uitzondering van fotovoltaïsche panelen” en subcategorie “4b: Fotovoltaïsche panelen”. De lidstaten rapporteren gegevens onder de subcategorieën 4a en 4b en houden de optellijn voor categorie 4 leeg. Indien een lidstaat niet in staat is om gegevens in de subcategorie 4a of 4b in te delen, vult hij alleen de cellen in de verschillende kolommen in de optellijn voor categorie 4 in.
(2) Voor de rapportage wordt categorie 4, “Grote apparatuur”, onderverdeeld in subcategorie “4a: Grote apparatuur, met uitzondering van fotovoltaïsche panelen” en subcategorie “4b: Fotovoltaïsche panelen”. De lidstaten rapporteren gegevens onder de subcategorieën 4a en 4b en houden de optellijn voor categorie 4 leeg. Indien een lidstaat niet in staat is om gegevens in de subcategorie 4a of 4b in te delen, vult hij alleen de cellen in de verschillende kolommen in de optellijn voor categorie 4 in.
BIJLAGE III
FORMAAT VOOR HET KWALITEITSCONTROLEVERSLAG DAT DE IN BIJLAGE II BEDOELDE GEGEVENS VERGEZELT
DEEL 1
ALGEMENE INFORMATIE
Lidstaat
... |
Titel
Kwaliteitscontroleverslag voor de gegevens die zijn ingediend voor de toepassing van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38). |
Organisatie die de gegevens en het kwaliteitscontroleverslag indient
... |
Contactpersoon/contactgegevens
... |
Referentiejaar
... |
Datum van indiening/versie van het kwaliteitscontroleverslag
... |
Verzoek om vertrouwelijke behandeling
Dit kwaliteitscontroleverslag wordt bekendgemaakt
|
DEEL 2
GEGEVENSBRON, PROCEDURE VOOR DE VALIDERING VAN GEGEVENS EN DEKKING
A. Gebruikte methoden en gegevensbronnen
A.1: Methode voor de berekening van de hoeveelheid in de handel gebrachte EEA
Gelieve aan te geven welke methode is toegepast voor de berekening van de in de handel gebrachte hoeveelheid EEA overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2017/699 van de Commissie van 18 april 2017 tot vaststelling van een gemeenschappelijke methode voor de berekening van het gewicht van de in elke lidstaat in de handel gebrachte elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en van een gemeenschappelijke methode voor de berekening van de hoeveelheid gegenereerde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) in gewicht in elke lidstaat (PB L 103 van 19.4.2017, blz. 17). ... |
A.2: Methode voor de berekening van het AEEA-inzamelingspercentage
Gelieve aan te geven welke methode is toegepast voor de berekening van het AEEA-inzamelingspercentage.
Indien de toegepaste methode is gebaseerd op de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die in de drie voorgaande jaren in de handel is gebracht, gelieve dan gegevens te verstrekken over de EEA die in de drie jaren voorafgaand aan het referentiejaar in de handel is gebracht:
|
Totaal gewicht (ton) van EEA die in een lidstaat in de handel is gebracht |
Jaar (één jaar vóór het referentiejaar) |
|
Jaar (twee jaar vóór het referentiejaar) |
|
Jaar (drie jaar vóór het referentiejaar) |
|
Gemiddelde gewicht van de drie jaren = (som van de lijnen 1 + 2 + 3, gedeeld door 3) |
|
A.3: Gegevensbron
Gelieve een beschrijving te geven van de gegevensbron voor de onderstaande punten (bv. telling/nationale statistieken/rapportageverplichtingen voor ondernemingen of gecertificeerde bedrijfsonderdelen/agentschappen/verenigingen/enquêtes over de samenstelling van afval/specifieke effectbeoordelingen die in het nationale recht kunnen bestaan en de relevante regelgeving).
a) In de handel gebrachte EEA (tabel 1: kolom 1)
Gelieve te specificeren welke bronnen zijn gebruikt voor het verzamelen van gegevens over in de handel gebrachte EEA. ... |
b) Geproduceerde AEEA (tabel 1: kolom 2)
Gelieve de gegevens over het gewicht van de geproduceerde AEEA, berekend met het berekeningsinstrument voor AEEA, te rapporteren en eventuele gegevensupdates van het berekeningsinstrument voor AEEA te vermelden. Opgave van deze gegevens is verplicht voor lidstaten die het AEEA-inzamelingspercentage rapporteren dat wordt berekend op basis van de geproduceerde AEEA. Opgave van deze gegevens is vrijwillig voor lidstaten die het AEEA-inzamelingspercentage rapporteren dat wordt berekend op basis van het gemiddelde gewicht van de EEA die in de drie voorgaande jaren in de handel is gebracht. ... |
c) Ingezamelde AEEA (tabel 1: kolommen 3, 4, 5 en 6)
Gelieve te specificeren welke bronnen zijn gebruikt voor het verzamelen van gegevens over langs alle wegen ingezamelde AEEA. Gelieve er rekening mee te houden dat krachtens artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2012/19/EU de ingezamelde hoeveelheid AEEA gelijk is aan de hoeveelheid AEEA die: a) is ontvangen door inzamelings- en verwerkingsinrichtingen; b) is ontvangen door distributeurs; c) door producenten of derden die in hun naam handelen, gescheiden is ingezameld. Gelieve specifiek aan te geven of er overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2012/19/EU systemen zijn ingevoerd waardoor houders en distributeurs AEEA ten minste zonder kosten kunnen inleveren, en informatie te verstrekken over de gegevens die u van deze systemen kunt ontvangen. ... |
d) Voorbereiding voor hergebruik, recycling en terugwinning van AEEA (tabel 2: kolommen 1, 2 en 5)
Gelieve er rekening mee te houden dat u krachtens artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2012/19/EU moet gebruikmaken van gegevens over het gewicht aan AEEA en de onderdelen, materialen en stoffen ervan die de inrichting voor voorbereiding voor hergebruik of voor recycling of voor nuttige toepassing binnenkomen (input), na passende verwerking overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2012/19/EU. Gelieve te specificeren welke bronnen zijn gebruikt voor de gegevens over de voorbereiding voor hergebruik, de recycling en de nuttige toepassing van AEEA overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2012/19/EU. Gelieve het onderscheid aan te geven tussen de input van een inrichting voor voorbereiding voor hergebruik, van een recyclinginrichting, van een verbrandingsproces (of smeltproces) of van de inrichting voor de terugwinning (van energie). ... |
e) Behandelde AEEA (tabel 2: kolommen 7, 8 en 9)
Gelieve te specificeren welke bronnen zijn gebruikt voor het verzamelen van gegevens over in de lidstaat behandelde AEEA en over in een andere lidstaat of buiten de Unie behandelde AEEA. Gelieve ook een algemene beschrijving van de in de lidstaten beschikbare verwerkingssystemen te geven en aan te geven of de verwerkingseisen of de minimumkwaliteitsnormen voor de verwerking van ingezamelde AEEA in de lidstaat verschillen van of verder gaan dan die van bijlage VII bij Richtlijn 2012/19/EU. Gelieve in dat geval een beschrijving te geven van deze eisen of normen. ... |
B. Kwaliteit van gegevensbronnen/Procedure voor de validering van gegevens
B.1: Kwaliteit van gegevensbronnen
Gelieve een beschrijving te geven van de kwaliteit van de verschillende gebruikte bronnen (met inbegrip van uitdagingen met betrekking tot de kwaliteit van de gegevens en hoe u van plan bent de kwaliteit in de toekomst te verbeteren). ... |
B.2: Kwaliteit van ramingen inzake in verschillende categorieën in de handel gebrachte EEA
Indien gegevens, alvorens door de lidstaten te worden verzameld, door marktdeelnemers worden verzameld in andere EEA-categorieën dan die genoemd in Richtlijn 2012/19/EU of in subcategorieën, gelieve dan uit te leggen welke categorieën of subcategorieën van EEA worden gebruikt en hoe gegevens van deze categorieën worden omgezet in gegevens van de EEA-categorieën van Richtlijn 2012/19/EU. |
B.3: Toezicht op de verwezenlijking van de streefcijfers
Gelieve een beschrijving te geven van de nationale maatregelen ter bevordering van de verwezenlijking van de streefcijfers inzake inzameling, voorbereiding voor hergebruik en recycling, en nuttige toepassing. Gelieve ook informatie te verstrekken over maatregelen die zijn genomen om overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2012/19/EU gebruikers van EEA te informeren en hun deelname aan het beheer van AEEA aan te moedigen. Indien hoeveelheden AEEA worden gerapporteerd die “in andere lidstaten zijn behandeld” of “buiten de EU zijn behandeld”, gelieve dan te specificeren:
Indien voor de goedkeuring van de uitvoer door de bevoegde autoriteiten naast het krachtens artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2012/19/EU vereiste bewijsmateriaal nog aanvullende bescheiden vereist zijn, gelieve dan de vereiste bescheiden te beschrijven. ... |
B.4: Afstemming en consistentie van gegevens
Gelieve een beschrijving te geven van acties die worden ondernomen ter voorkoming van dubbeltelling van ingevoerde AEEA die niet meegeteld mag worden voor het behalen van de streefcijfers en niet onder verwerking, voorbereiding voor hergebruik, recycling en nuttige toepassing in de lidstaat van invoer wordt gerapporteerd. Gelieve een beschrijving te geven van correcties voor invoer en uitvoer bijvoorbeeld om rekening te houden met particuliere invoer en uitvoer of misleidende verklaringen (gebruikte EEA in plaats van AEEA) of andere. ... |
B.5: Procedure voor de validering van gegevens
Gelieve een beschrijving te geven van de voor de validering van de gegevens toegepaste procedure. Gelieve ook nadere gegevens te verstrekken over de inspectie- en toezichtsystemen die in de lidstaat worden toegepast om de uitvoering van Richtlijn 2012/19/EU te controleren. ... |
C. Volledigheid/Dekking
C.1: Dekken de hierboven behandelde gegevensbronnen de volledige sector? ☐ Ja/☐ Neen |
C.2: Wordt overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2017/699 gebruikgemaakt van onderbouwde ramingen met betrekking tot in de handel gebrachte EEA? ☐ Ja/☐ Neen |
C.3: Wordt gebruikgemaakt van onderbouwde ramingen met betrekking tot ingezamelde en behandelde AEEA waarmee rekening wordt gehouden voor de rapportage met betrekking tot het behalen van de desbetreffende streefcijfers? ☐ Ja/☐ Neen Zo ja, gelieve een beschrijving te geven van de methodiek voor het verkrijgen van dergelijke ramingen en de nodige bewijsstukken voor dergelijke ramingen te verstrekken. ... |
C.4: Wordt gebruikgemaakt van onderbouwde ramingen met betrekking tot het gemiddelde percentage gerecycleerde en nuttig toegepaste materialen die afkomstig zijn van AEEA en van onderdelen van AEEA waarmee rekening wordt gehouden voor de rapportage met betrekking tot het behalen van de desbetreffende streefcijfers? ☐ Ja/☐ Neen Zo ja, gelieve een beschrijving te geven van de methodiek voor het verkrijgen van dergelijke ramingen en de nodige bewijsstukken voor dergelijke ramingen te verstrekken. ... |
C.5: Welk deel (%) van de ingezamelde en behandelde AEEA valt onder de rapportageregeling of zal naar schatting onder die regeling vallen? ... |
D. Overige
D.1: Ontbrekende gegevens
Indien verplichte gegevens ontbreken, gelieve dan aan te geven waarom die gegevens ontbreken en informatie te verstrekken over de maatregelen die zijn genomen om deze situatie te verhelpen. ... |
D.2: Geloofwaardigheidscontrole
Gelieve aan te geven of zich een van de volgende situaties heeft voorgedaan:
|
☐ Ja/☐ Neen |
||
|
☐ Ja/☐ Neen |
||
|
☐ Ja/☐ Neen |
||
|
☐ Ja/☐ Neen |
||
|
☐ Ja/☐ Neen |
||
|
☐ Ja/☐ Neen |
||
|
☐ Ja/☐ Neen |
||
|
☐ Ja/☐ Neen |
||
Indien het antwoord op een of meer van de vragen bevestigend is, gelieve dan aanvullende informatie over de vastgestelde hoeveelheid of het vastgestelde percentage te verstrekken. ... |
E. Verschillen ten opzichte van de in voorgaande jaren gerapporteerde gegevens
Gelieve een beschrijving te geven van en uitleg te geven over eventuele belangrijke methodologische verschillen tussen de methode voor het verzamelen van de gegevens of de validering van de gegevens of de methoden die worden toegepast voor de berekening van de AEEA-inzamelings- en terugwinningspercentages voor het huidige referentiejaar enerzijds en de methoden die voor de voorgaande referentiejaren zijn toegepast anderzijds. ... |
F. Belangrijkste nationale websites, referentiedocumenten en publicaties
Gelieve alle andere relevante informatiebronnen te vermelden, met inbegrip van verslagen over aspecten van de gegevenskwaliteit, dekking of andere aspecten van de handhaving, zoals verslagen van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid over de resultaten die zijn geboekt op het gebied van de inzameling, de verwerking en de recycling van AEEA, verslagen over beste praktijken op het gebied van de inzameling en de verwerking van AEEA, verslagen over de invoer en de uitvoer van AEEA en alle andere bronnen van gegevens en informatie in verband met AEEA. ... |
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/86 |
BESLUIT (EU) 2019/2194 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 29 november 2019
betreffende de toekenning van tekeningsbevoegdheden (ECB/2019/33)
DE PRESIDENT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 38,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 38 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de “ESCB-statuten” genoemd) bepaalt dat de Europese Centrale Bank (ECB) tegenover derden in rechte wordt verbonden door de president of door twee leden van de directie of door de handtekeningen van twee personeelsleden van de ECB die door de president naar behoren zijn gemachtigd om namens de ECB te tekenen. Om doeltreffende werkprocessen binnen de ECB te vergemakkelijken, moeten de personeelsleden worden gemachtigd de ECB tegenover derden in rechte te verbinden uit hoofde van hun functie binnen de ECB. |
(2) |
Dit besluit verleent de Chief Services Officer, die optreedt namens de president, de bevoegdheid om, in uitzonderlijke gevallen en indien gerechtvaardigd, personeelsleden te machtigen om de ECB tegenover derden in rechte te verbinden. |
(3) |
Soms is het noodzakelijk dat een persoon die geen personeelslid is van de ECB optreedt als vertegenwoordiger van de ECB en namens de ECB rechten uitoefent, of de ECB tegenover derden in rechte verbindt, bijvoorbeeld door werk van een dienstverlener van de ECB te aanvaarden of in het kader van gezamenlijke aanbestedingen met andere instellingen van de Unie. De Chief Services Officer, die optreedt namens de president, moet een dergelijke persoon daarom bij wijze van uitzondering kunnen machtigen om de ECB in rechte te verbinden, in overeenstemming met de door de ECB verstrekte instructies. |
(4) |
Dit besluit doet geen afbreuk aan enige specifieke huidige of toekomstige machtiging van de president om de ECB in rechte te verbinden overeenkomstig artikel 38 van de ESCB-statuten, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Functionele tekeningsbevoegdheden
1. Uit hoofde van hun functie zijn personen gemachtigd om in hun respectieve bevoegdheidsgebieden de ECB tegenover derden in rechte te verbinden, zoals nader bepaald in de bijlagen I en II.
2. Voor de vaststelling van een categorie overeenkomstig lid 1 in gevallen waarin het niet mogelijk is de nettowaarde van de aangegane verbintenis duidelijk te bepalen, wordt een redelijke en voorzichtige raming gemaakt. Bij deze raming wordt rekening gehouden met mogelijke risico’s voor de ECB, met name financiële risico’s en reputatierisico’s.
Artikel 2
Tekeningsbevoegdheden met speciale toestemming
1. Voor gevallen die niet onder artikel 1 vallen en indien gerechtvaardigd, wordt de Chief Services Officer, die optreedt namens de president, bij wijze van uitzondering gemachtigd andere personeelsleden van de ECB (personeelsleden inclusief personeelsleden met een kortetermijnaanstelling) toestemming te verlenen om de ECB tegenover derden in rechte te verbinden.
2. De Chief Services Officer dient bij de president een jaarverslag in over de besluiten die zijn genomen op basis van de overeenkomstig lid 1 verleende bevoegdheden.
Artikel 3
Tekeningsbevoegdheden voor derden
1. De Chief Services Officer, die optreedt namens de president, wordt gemachtigd om in aangelegenheden die binnen het bevoegdheidsgebied van de Chief Services Officer vallen, bij wijze van uitzondering een persoon die geen personeelslid is van de ECB te machtigen de ECB tegenover derden in rechte te verbinden, zulks in overeenstemming met de instructies van de ECB ter uitvoering van de contractuele overeenkomsten die de ECB met die persoon of met een entiteit waaraan deze persoon is verbonden is aangegaan.
2. Dit omvat niet het recht van verdere submachtiging.
Artikel 4
De handtekeningenlijst van de ECB
De personeelsleden van de ECB die gemachtigd zijn om de ECB tegenover derden in rechte te verbinden, worden vermeld op de handtekeningenlijst van ECB als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Besluit ECB/2004/2 (1).
Artikel 5
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt op 1 januari 2020 in werking.
Gedaan te Frankfurt am Main, 29 november 2019.
De president van de ECB
Christine LAGARDE
(1) Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33).
BIJLAGE I
Categorie |
Functionele tekeningsbevoegdheid |
Nettowaarde |
B |
Leden van de directie met uitzondering van de president; de voorzitter van de Raad van toezicht, de Chief Services Officer |
Geen beperking, indien medeondertekend door een ondertekenaar van categorie C of hoger |
C |
Alle personeelsleden die een functie bekleden die is toegewezen aan de salarisschalen K of L |
Meer dan 2 000 000 EUR indien medeondertekend door een ondertekenaar van categorie B |
Tot 2 000 000 EUR indien medeondertekend door een ondertekenaar van categorie D of hoger |
||
D |
Alle personeelsleden die een functie bekleden die is toegewezen aan de salarisschalen I of J De woordvoerder van het Personeelscomité |
Tot 2 000 000 EUR indien medeondertekend door een ondertekenaar van categorie C of hoger |
Tot 20 000 EUR indien medeondertekend door een ondertekenaar van categorie E of hoger |
||
E |
Projectmanagers die door de voorzitter van de Projectstuurgroep (Project steering group — PSG) zijn aangewezen |
Tot 20 000 EUR indien medeondertekend door een ondertekenaar van categorie D of hoger |
Tot 1 000 EUR indien medeondertekend door een ondertekenaar van categorie E of hoger |
BIJLAGE II
Voor bepaalde categorieën verbintenissen zijn de volgende afwijkingen van bijlage I van toepassing.
Tekeningsbevoegdheid |
Vastleggingscategorieën |
||||
Tewerkstelling |
Gemachtigde ondertekenaars in het directoraat-generaal Human Resources, Budget en Organisatie (DG/HR) |
||||
Aanstellingsbrief waarmee de arbeidsrelatie wordt aangegaan of die leidt tot een bevordering |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Latere wijzigingen in de aanstellingsbrief en andere documenten die van invloed zijn op de arbeidsstatus (bv. contractverlengingen, overplaatsingen en andere mobiliteit) |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Aanbesteding |
Tekeningsbevoegdheid |
||||
Documenten die van invloed zijn op de juridische status van leveranciers in aanbestedingsprocedures, met name toekennings- en afwijzingsbrieven (met uitzondering van de ondertekening van het contract) |
Voor aanbestedingsprocedures waarvoor geen enkel Aanbestedingscomité (Procurement Committee — PRC) is opgericht: Eén ondertekenaar van categorie D één ondertekenaar van categorie E van de eenheid die verantwoordelijk is voor de aanbesteding. |
||||
Voor aanbestedingsprocedures waarvoor een Aanbestedingscomité is opgericht: De voorzitter van het Aanbestedingscomité of, bij zijn/haar afwezigheid, een andere ondertekenaar van categorie D van de eenheid met budgettaire verantwoordelijkheid voor de aanbesteding en één gemachtigde van de Eenheid Centrale Aanschaffingen |
|||||
Contractbeheer |
Tekeningsbevoegdheid in de eenheid met budgettaire verantwoordelijkheid |
||||
Contractwijzigingen |
In de regel, ondertekenaars volgens de waarde van de wijziging van het contract in de zin van bijlage I. Uitzonderingen:
|
||||
Opzegging van het contract |
Handtekeningen van de ondertekenaars in dezelfde categorie als die welke voor de eerste ondertekening van het contract. |
||||
Andere maatregelen op het gebied van contractbeheer, zoals het certificaat van aanvaarding, verrekeningen, contractverlengingen die in het contract zijn opgenomen. |
Handtekeningen van ten minste één ondertekenaar van categorie D en van éen ondertekenaar van categorie E zijn vereist, tenzij de waarde of het belang van het contract een hogere categorie impliceert. |
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/91 |
BESLUIT (EU) 2019/2195 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 5 december 2019
tot wijziging van Besluit ECB/2010/14 inzake echtheids- en geschiktheidscontroles en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten (ECB/2019/39)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 128, lid 1,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 16,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft het alleenrecht machtiging te geven tot de uitgifte van eurobankbiljetten binnen de Unie. Dit recht omvat de bevoegdheid tot het nemen van maatregelen ter bescherming van de integriteit van eurobankbiljetten als betaalmiddel. Besluit ECB/2010/14 (1) legt gemeenschappelijke regels en procedures vast inzake echtheids- en geschiktheidscontroles van eurobankbiljetten en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten. In het licht van de opgedane ervaring met de toepassing en interpretatie van Besluit ECB/2010/14 is een aantal technische wijzigingen en nadere verduidelijkingen en verbeteringen van bepaalde regels, procedures en definities noodzakelijk. Met name zijn duidelijker instructies en definities nodig met betrekking tot de gegevens die moeten worden gerapporteerd over het aantal verwerkte, niet-geschikte en opnieuw in omloop gebrachte eurobankbiljetten. |
(2) |
Momenteel moeten categorie 3-eurobankbiljetten onverwijld, doch niet later dan twintig werkdagen nadat zij in een bankbiljettensorteermachine zijn gestort, aan de nationale centrale banken worden overhandigd. Het sporadisch mengen van categorie 3- en categorie 4a- en 4b-eurobankbiljetten leidt tot een hoger aantal echte bankbiljetten die onnodig voor nadere analyse worden verzonden. Daarom is het noodzakelijk regels vast te stellen voor het opnieuw verwerken van categorie 3b-bankbiljetten om deze te kunnen scheiden van categorie 4a- en 4b-eurobankbiljetten. |
(3) |
Bijlage IV bij Besluit ECB/2010/14 zet de details uiteen van de gegevens die moeten worden verzameld bij geldverwerkers. Omwille van de duidelijkheid dienen de details van de te rapporteren gegevens verder te worden uitgewerkt om te verzekeren dat zij zo volledig en nauwkeurig mogelijk zijn. |
(4) |
Besluit ECB/2013/10 (2) introduceerde nieuwe regels om toekomstige series van eurobankbiljetten af te dekken en om bepaalde procedures met betrekking tot de reproductie, vervanging en het uit omloop nemen van eurobankbiljetten te verduidelijken en te verbeteren. Dientengevolge zijn ook bepaalde wijzigingen in de bepalingen van Besluit ECB/2010/14 noodzakelijk. |
(5) |
Besluit ECB/2010/14 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Besluit ECB/2010/14 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2, punt 13, wordt vervangen door: “13. “eurobankbiljetten”: bankbiljetten die voldoen aan de vereisten van Besluit ECB/2013/10 (*1), of enige rechtshandeling tot vervanging of aanvulling van dat besluit, en aan de door de Raad van bestuur vastgestelde technische specificaties. (*1) Besluit ECB/2013/10 van de Europese Centrale Bank van vrijdag 19 april 2013 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (PB L 118 van 30.4.2013, blz. 37).”." |
2) |
Bijlage I wordt vervangen door bijlage I bij dit besluit. |
3) |
Bijlage IIa wordt vervangen door bijlage II bij dit besluit. |
4) |
Bijlage IV wordt vervangen door bijlage III bij dit besluit. |
Artikel 2
Slotbepalingen
1. Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Geldverwerkers in een lidstaat die de euro aanneemt na de datum van vaststelling van dit besluit, passen dit besluit toe met ingang van de datum waarop de lidstaat de euro aanneemt.
Gedaan te Frankfurt am Main, 5 december 2019.
Voor de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Christine LAGARDE
(1) Besluit ECB/2010/14 van de Europese Centrale Bank 16 september 2010 inzake echtheids- en geschiktheidscontroles en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten (PB L 267 van 9.10.2010, blz. 1).
(2) Besluit ECB/2013/10 van de Europese Centrale Bank van 19 april 2013 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (PB L 118 van 30.4.2013, blz. 37).
BIJLAGE I
“BIJLAGE I
BANKBILJETTENSORTEERMACHINES
1. Algemene technische vereisten
1.1. |
Om als zodanig te kwalificeren, kan een bankbiljettensorteermachine partijen eurobankbiljetten verwerken, individuele eurobankbiljetten classificeren en eurobankbiljetten naar classificatie fysiek scheiden zonder tussenkomst van de machineoperator, zulks volgens bijlagen IIa en IIb. Met uitzondering van Coin Dispensing Machines (CDM’s) dienen bankbiljettensorteermachines het vereiste aantal specifieke uitvoerladen te hebben en/of anderszins de betrouwbare scheiding van verwerkte eurobankbiljetten te verzekeren. |
1.2. |
Bankbiljettensorteermachines dienen aanpasbaar te zijn opdat zij betrouwbaar nieuwe vervalsingen kunnen ontdekken. Bovendien meer of minder restrictieve geschiktheidssorteringsnormen o de machines kunnen worden ingesteld, indien toepasselijk. |
2. Categorieën bankbiljettensorteermachines
Bankbiljettensorteermachines worden hetzij door cliënten, hetzij door personeelsleden bediend:
Tabel 1
Door cliënten bediende machines
|
||||
1. |
Cash-in machines (CIM’s) |
Middels CIM’s kunnen cliënten met een bankpas of anderszins eurobankbiljetten op hun bankrekeningen storten, zonder dat gelduitgifte mogelijk is. CIM’s controleren eurobankbiljetten op echtheid en voorzien in tracering naar de rekeninghouder, geschiktheidscontroles zijn optioneel. |
||
2. |
Cash-recycling machines (CRM’s) |
Middels CRM’s kunnen cliënten met een bankkaart of anderszins eurobankbiljetten op hun bankrekeningen storten en eurobankbiljetten van hun bankrekeningen opnemen. CRM’s controleren eurobankbiljetten op echtheid en geschiktheid met tracering naar de rekeninghouder. Voor opnamen kunnen CRM’s echt en geschikt bevonden eurobankbiljetten gebruiken die andere cliënten bij eerdere transacties hebben gestort. |
||
3. |
Combined cash-in machines (CCM’s) |
Middels CCM’s kunnen cliënten met een bankpas of anderszins eurobankbiljetten op hun bankrekeningen storten en eurobankbiljetten van hun bankrekeningen opnemen. CCM’s controleren eurobankbiljetten op echtheid met tracering naar de rekeninghouder; geschiktheidscontroles zijn optioneel. Voor opnamen gebruiken CCM’s geen eurobankbiljetten die andere cliënten bij eerdere transacties hebben gestort, maar enkel eurobankbiljetten die afzonderlijk in de CCM’s zijn geladen. |
||
|
||||
4. |
Cash-out machines (COM’s) |
COM’s zijn geldautomaten die eurobankbiljetten voor uitgifte aan cliënten controleren op echtheid en geschiktheid. COM’s gebruiken eurobankbiljetten die door geldverwerkers of andere geautomatiseerde systemen (bv. verkoopautomaten) in de COM’s zijn geladen. |
||
|
||||
5. |
Coin Dispensing Machines (CDM’s) |
Middels CDM’s kunnen klanten munten verkrijgen door eurobankbiljetten in te geven. Voordat munten worden uitgegeven, stelt de CDM de echtheid van de eurobankbiljetten vast. Deze eurobankbiljetten worden niet opnieuw in omloop gebracht. |
Een CRM kan worden gebruikt als een CIM of een CCM indien de detectiesystemen, software en overige componenten voor het uitvoeren van haar kernfunctionaliteiten dezelfde zijn als die van het op de ECB-website (*1) vermelde CRM-type.
Een CCM kan worden gebruikt als een CIM indien de detectiesystemen, software en overige componenten voor het uitvoeren van haar kernfunctionaliteiten dezelfde zijn als die van het op de ECB-website vermelde CCM-type.
Tabel 2
Door personeelsleden bediende machines
1. |
Bankbiljettenverwerkingsmachines (Banknote processing machines — BPM’s) |
BPM’s controleren eurobankbiljetten op echtheid en geschiktheid. |
2. |
Bankbiljettendetectiemachines (Banknote authentication machines — BAM’s) |
BAM’s controleren eurobankbiljetten op echtheid. |
3. |
Teller assistant recycling machines (TARM’s) |
TARM’s zijn door geldverwerkers bediende automaten voor het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten en die eurobankbiljeten op echtheid en geschiktheid controleren. Voor opnamen kunnen TARM’s echt en geschikt bevonden eurobankbiljetten gebruiken die andere cliënten bij eerdere transacties hebben gestort. Bovendien houden zij eurobankbiljetten in bewaring en faciliteren crediteringen en debiteringen van cliëntenbankrekeningen door geldverwerkers. |
4. |
Teller assistant machines (TAM’s) |
TAM’s zijn door geldverwerkers bediende machines die eurobankbiljetten controleren op echtheid. Bovendien houden zij eurobankbiljetten in bewaring en faciliteren crediteringen en debiteringen van cliëntenbankrekeningen door geldverwerkers. |
Door personeelsleden bediende machines moeten bankbiljetten in partijen verwerken.
Een machine die getest is en op de ECB-website as een CRM, of een CIM/CCM wordt vermeld kan als een TARM, respectievelijk een TAM worden gebruikt. In dat geval mag de machine enkel worden bediend door personeelsleden van de geldverwerker.
3. Typen bankbiljettensorteermachines
Het Eurosysteem test typen bankbiljettensorteermachines. Typen bankbiljettensorteermachines kunnen onderling worden onderscheiden door hun specifieke detectiesystemen, software en andere componenten voor het uitvoeren van hun kernfunctionaliteiten. Dit zijn: a) de echtheidsbevinding van echte eurobankbiljetten; b) de detectie en scheiding van vermoedelijk valse eurobankbiljetten; c) de detectie en scheiding van niet-geschikte eurobankbiljetten van geschikte eurobankbiljetten, indien toepasselijk, en d) het opsporen van als vals aangemerkte exemplaren en van eurobankbiljetten die niet duidelijk echt zijn bevonden, indien van toepassing.
(*1) www.ecb.europa.eu.”
BIJLAGE II
“BIJLAGE IIa
CLASSIFICATIE EN BEHANDELING VAN EUROBANKBILJETTEN MIDDELS DOOR CLIENTEN BEDIENDE MACHINES
Eurobankbiljetten worden in een van de volgende categorieën geclassificeerd en worden per categorie gescheiden. Machines die eurobankbiljetten niet op geschiktheid controleren, hoeven niet te onderscheiden tussen de categorieën 4a- en 4b-eurobankbiljetten.
Tabel 1
Classificatie en behandeling van eurobankbiljetten middels door cliënten bediende machines waarin naar de cliënt het traceren geld is ingevoerd
Categorie |
Kenmerken |
Behandeling |
|||||||||||||
1. |
Exemplaren niet herkend als eurobankbiljetten |
Niet herkend als eurobankbiljet, omdat:
|
Machine retourneert aan cliënt |
||||||||||||
2. |
Vermoedelijk valse eurobankbiljetten |
Afbeelding en formaat herkend, maar een of meerdere door machine gecontroleerde echtheidskenmerken werden niet herkend of lagen duidelijk buiten tolerantie |
Uit omloop nemen. Samen met informatie over de rekeninghouder onverwijld, doch niet later dan twintig werkdagen na invoer in de machine voor echtheidsbevinding aan de bevoegde nationale autoriteiten afgeven Niet aan rekeninghouder crediteren. |
||||||||||||
3. |
Niet duidelijk echt bevonden eurobankbiljetten |
Afbeelding en formaat herkend, maar niet alle door machine gecontroleerde echtheidskenmerken werden herkend vanwege kwaliteits- en/of tolerantieafwijkingen. Veelal niet-geschikte eurobankbiljetten |
Uit omloop nemen. De eurobankbiljetten worden onverwijld, doch niet later dan twintig dagen na invoering in de machine voor echtheidsbevinding aan de NCB afgegeven. Informatie over de rekeninghouder wordt gedurende acht weken na ontdekking van de eurobankbiljetten door de machine opgeslagen. Op verzoek wordt deze informatie aan de bevoegde nationale autoriteiten ter beschikking gesteld. In overeenstemming met de NCB kan evenwel informatie die de rekeninghouder traceert samen met de eurobankbiljetten aan die autoriteiten worden overhandigd. Kan aan de rekeninghouder worden gecrediteerd |
||||||||||||
4a. |
Echt en geschikt bevonden eurobankbiljetten |
Alle door de machine uitgevoerde echtheids- en geschiktheidscontroles zijn positief |
Kunnen opnieuw in omloop worden gebracht. Aan de rekeninghouder gecrediteerd. |
||||||||||||
4b. |
Echt en niet-geschikt bevonden eurobankbiljetten |
Alle door de machine uitgevoerde echtheidscontroles leiden zijn positief. Een negatief resultaat bij minstens één gecontroleerd geschiktheidscriterium |
Kunnen niet opnieuw in omloop worden gebracht en worden teruggestuurd naar NCB. Aan de rekeninghouder gecrediteerd. |
Specifieke tabel 1 betreffende regels:
1. |
Categorie 2- en 3-eurobankbiljetten worden door een machine niet aan de cliënt geretourneerd indien de machine annulering van een storting toestaat. Dergelijke eurobankbiljetten kunnen na een geannuleerde transactie tijdelijk in de machine worden bewaard. |
2. |
Categorie 3-eurobankbiljetten hoeven fysiek niet te worden gescheiden van categorie 4a- of 4b-eurobankbiljetten. Indien geen fysieke scheiding plaatsvindt, blijven de afgiftetermijn voor categorie 3-, 4a- en 4b-eurobankbiljetten aan de NCB en de vereisten inzake cliëntentracering van categorie 3-eurobankbiljetten van toepassing. |
3. |
Categorie 3-eurobankbiljetten, ook wanneer gemengd met categorie 4a- of 4b-eurobankbiljetten, kunnen opnieuw worden verwerkt op elk type geteste en goedgekeurde bankbiljettensorteermachine. Deze bankbiljetten worden dan behandeld alsof zij door de tweede bankbiljettensorteermachine geclassificeerd zijn, waarbij de tracering naar de oorspronkelijke rekeninghouder moet worden gehandhaafd indien deze bankbiljetten worden geweigerd door de tweede machine als niet duidelijk echt bevonden eurobankbiljetten. Tabel 2 Classificatie en behandeling van eurobankbiljetten middels cash-out machines (COM’s)
|
Specifieke tabel 2 betreffende regels:
1. |
Categorie 1-, 2- en 3-eurobankbiljetten hoeven niet fysiek gescheiden te worden. Indien gemengd, dienen de drie categorieën te worden behandeld als categorie 2-eurobankbiljetten. Indien categorie 1-, 2- en 3-eurobankbiljetten op een andere bankbiljettensorteermachine of, indien een NCB daarmee instemt, door daartoe getrainde personeelsleden kunnen worden gescheiden, dienen deze biljetten overeenkomstig tabel 2 te worden behandeld. |
2. |
Categorie 3-eurobankbiljetten hoeven fysiek niet gescheiden te worden van categorie 4a- en 4b-eurobankbiljetten. Indien geen fysieke scheiding plaatsvindt, blijft de afgiftetermijn voor de gemengde categorie 3-, 4a- en 4b-eurobankbiljetten zoals bepaald voor categorie 3-eurobankbiljetten van toepassing. |
3. |
Categorie 3-eurobankbiljetten, ook wanneer vermengd met categorie 4a- of 4b-eurobankbiljetten, kunnen opnieuw worden verwerkt op elk type geteste en goedgekeurde bankbiljettensorteermachine. Deze bankbiljetten worden behandeld alsof zij zijn geclassificeerd door de tweede bankbiljettensorteermachine. Tabel 3 Classificatie en behandeling van eurobankbiljetten middels Coin Dispensing Machines — CDM’s
|
BIJLAGE III
BIJLAGE IV
GEGEVENSVERZAMELING BIJ GELDVERWERKERS
1. Doelstellingen
De gegevensverzameling beoogt de nationale centrale banken (NCB’s) en de Europese Centrale Bank (ECB) in staat te stellen de relevante activiteiten van geldverwerkers en ontwikkelingen in de geldcirculatie te volgen.
2. Algemene beginselen
2.1. |
Gegevens inzake bankbiljettensorteermachines moeten worden gerapporteerd indien de machines worden gebruikt om aan dit besluit te voldoen. Coin Dispensing Machines (CDM’s) zijn uitgesloten van de rapportageverplichtingen. |
2.2. |
Geldverwerkers verstrekken de NCB van hun lidstaat regelmatig:
|
2.3. |
Bovendien verstrekken geldverwerkers die middels bankbiljettensorteermachines en geldautomaten eurobankbiljetten opnieuw in omloop brengen aan de NCB van hun lidstaat:
|
3. Soort gegevens en rapportaverplichtingen
3.1. |
Afhankelijk van hun aard worden verzamelde gegevens ingedeeld in stamgegevens en operationele gegevens. |
Stamgegevens
3.2. |
Stamgegevens omvatten informatie inzake: a) de individuele geldverwerkers en hun bankbiljettensorteermachines en operationele geldautomaten, en b) verafgelegen filialen van kredietinstellingen. |
3.3. |
Stamgegevens worden op de datum van toepassing van dit besluit aan de NCB en vervolgens elke zes maanden verstrekt. De in het template in aanhangsel 1 opgesomde gegevens moeten worden verstrekt, ook al kan de NCB verstrekking in een ander formaat verlangen. |
3.4. |
Een NCB kan besluiten om voor controledoeleinden gegevens op locaal niveau te verzamelen, bijvoorbeeld bij filialen. |
3.5. |
Een NCB kan van geldverwerkers verlangen aan te geven welke cash-recycling machines (CRM’s) worden gebruikt als gecombineerde cash-in-machines (CCM’s), respectievelijk cash-in-machines (CIM’s) en welke CCM’s als CIM’s worden gebruikt. |
3.6. |
De in het template van aanhangsel 3 opgesomde gegevens inzake verafgelegen filialen moeten worden verstrekt, ook al kan de NCB verstrekking in een ander formaat verlangen. |
Operationele gegevens
3.7. |
Gegevens inzake het verwerken en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten door geldverwerkers worden als operationele gegevens ingedeeld. |
3.8. |
Een NCB kan de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad (1) genoemde economische actoren uitsluiten van de rapportageverplichting inzake operationele gegevens, indien het aantal door hen middels geldautomaten opnieuw in omloop gebrachte eurobankbiljetten onder een door de NCB vastgestelde drempel ligt. |
3.9. |
Gegevens worden elke zes maanden verstrekt. Ten laatste twee maanden na de betrokken rapportageperiode, d.w.z. eind februari en eind augustus, worden de gegevens aan de NCB gerapporteerd. Gegevens kunnen worden aangeleverd middels het template in aanhangsel 2. Gedurende een overgangsperiode kunnen NCB’s maandelijkse rapportage, indien dit het geval was voor de inwerkingtreding van dit besluit, of kwartaalsgewijze rapportage verlangen. |
3.10. |
Geldverwerkers die eurobankbiljetten fysiek sorteren, verstrekken de gegevens. Indien een geldverwerker de echtheids- en geschiktheidscontroles aan een andere geldverwerker heeft uitbesteed, dan levert de overeenkomstig artikel 3, lid 2, aangewezen geldverwerker de gegevens aan. |
3.11. |
Geldverwerkers rapporteren gegevens in aantallen (volume), op nationaal niveau geaggregeerd en uitgesplitst naar denominatie van de eurobankbiljetten. Een uitsplitsing naar bankbiljettenserie is niet vereist. Voor verafgelegen filialen van kredietinstellingen worden operationele gegevens apart gerapporteerd. |
3.12. |
Voor controledoeleinden kan een NCB besluiten om gegevens op locaal niveau te verzamelen, bijvoorbeeld bij filialen. |
3.13. |
De NCB kan van geldverwerkers die de echtheids- en geschiktheidscontroles aan andere geldverwerkers hebben uitbesteed, over laatstgenoemden gedetailleerde informatie verlangen, waaronder de uitbestedingsregelingen. |
3.14. |
De in het template van aanhangsel 3 opgesomde gegevens inzake verafgelegen filialen moeten worden verstrekt, ook al kan de NCB verstrekking in een ander formaat verlangen en met geldverwerkers de verzameling van uitgebreidere gegevens overeenkomen. |
4. Vertrouwelijkheid en publicatie van gegevens
4.1. |
Zowel stam-, alsook operationele gegevens worden vertrouwelijk behandeld. |
4.2. |
Onder gebruikmaking van de uit hoofde van deze bijlage verkregen gegevens kunnen de NCB’s en de ECB besluiten rapporten of statistieken te publiceren. Dergelijke publicaties worden zodanig geaggregeerd dat gegevens niet aan één rapporterende entiteit kunnen worden toegeschreven. |
Aanhangsel 1
RAPPORTAGETEMPLATE
Stamgegevens
Deze informatie dient te worden verstrekt aan:
[Naam van de NCB; contactgegevens voor vragen; adres]
1. Informatie inzake geldverwerker
Naam geldverwerker:
Adres hoofdkantoor:
Postcode:
Stad:
Straat:
Type onderneming:
— |
Kredietinstelling |
— |
Wisselkantoor |
— |
Waardevervoerder die geen betalingsinstelling is |
— |
Handelaar (middenstand) |
— |
Casino |
— |
Overige, waaronder betalingsinstellingen indien niet reeds onder een van de bovengenoemde categorieën geclassificeerd (specificeer) |
Contactpersonen:
Namen:
Telefoonnumers:
Telefaxnummers:
E-mailadressen:
Outsourcing partner (indien toepasselijk)
Naam:
Adres:
Postcode:
Stad:
2. Door cliënten bediende machines
Machinecategorie |
Identificatienummer (2) |
Fabrikant (2) |
Naam machine (2) |
Identificatie (2) (detectiesysteem/software versies) |
Aantal operationele machines |
CIM’s |
|
|
|
|
|
CRM’s |
|
|
|
|
|
CCM’s |
|
|
|
|
|
COM’s |
|
|
|
|
|
3. Door personeelsleden bediende machines
Machinecategorie |
Identificatienummer (3) |
Fabrikant (3) |
Naam machine (3) |
Identificatie (3) (detectiesysteem/software versies) |
Aantal operationele machines |
BPM’s |
|
|
|
|
|
BAM’s |
|
|
|
|
|
TARM’s |
|
|
|
|
|
TAM’s |
|
|
|
|
|
4. Geldautomaten die niet in bovenstaande tabel in door cliënten bediende machines zijn opgenomen
|
Aantal operationele machines |
ATM’s |
|
SCoT’s |
|
Overige |
|
Aanhangsel 2
RAPPORTAGETEMPLATE
Operationele gegevens
1. Informatie inzake geldverwerker
Naam geldverwerker |
|
Verslagperiode |
|
2. Gegevens
De volgende gegevens dienen op nationaal of regionaal niveau geaggregeerd te worden, al naargelang het besluit van de NCB en met uitzondering van verafgelegen filialen.
|
Totaal aantal verwerkte eurobankbiljetten |
Verwerkte niet-geschikte eurobankbiljetten |
Opnieuw in omloop gebrachte Eurobankbiljetten |
EUR 5 |
|
|
|
EUR 10 |
|
|
|
EUR 20 |
|
|
|
EUR 50 |
|
|
|
EUR 100 |
|
|
|
EUR 200 |
|
|
|
EUR 500 |
|
|
|
In de bovenstaande tabel moet de kolom met het opschrift “Totaal aantal verwerkte eurobankbiljetten” het totale aantal bankbiljetten waarvan de echtheid en geschiktheid zijn gecontroleerd door bankbiljettensorteermachines, bijv. cash-recycling machines (CRM’s), cash-out machines (COM’s), teller assistant recycling machines (TARM’s) en bankbiljettenverwerkingsmachines (BPM’s) en gecombineerde cash-in en cash-out machines (CCM’s) met optionele geschiktheidscontrole bevatten. De volgende bankbiljetten zijn niet opgenomen in deze gegevens: a) bankbiljetten waarvan de echtheids- en geschiktheidscontrole handmatig wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld over-the-counter-transacties en back-office-transacties; b) bankbiljeten die op echtheid, maar niet op geschiktheid zijn gecontroleerd door bankbiljettensorteermachines, bijv. bankbiljetten in cash-in-machines (CIM’s), CCM’s (zonder optionele geschiktheidscontrole), teller assistant machines (TAM’s) en bankbiljettendetectiemachines (BAM’s).
De kolom met het opschrift “Verwerkte niet-geschikte eurobankbiljetten” is een deelverzameling van het totale aantal verwerkte eurobankbiljetten en dient het aantal bankbiljetten te bevatten die door de machines echt en niet-geschikt zijn bevonden (d.w.z. categorie 4b). Deze gegevenspost heeft betrekking op CRM’s, COM’s, TARM’s en BPM’s, en op CCM’s met optionele geschiktheidscontroles.
De kolom met het opschrift “Opnieuw in omloop gebrachte eurobankbiljetten” is een deelverzameling van het totale aantal verwerkte eurobankbiljetten en:
a) |
dient voor CRM’s, COM’s en TARM’s het aantal bankbiljetten te omvatten die door machines echt en geschikt zijn bevonden (d.w.z. categorie 4a) en aan cliënten zijn gedistribueerd, zoals door de statistieken van de machines verstrekt; |
b) |
dient voor BPM’s en CCM’s met optionele geschiktheidscontrole het aantal bankbiljetten te omvatten die door de machines echt geschikt zijn bevonden (d.w.z. categorie 4a) en die niet zijn teruggestuurd naar de NCB, maar bewaard zijn met het oogmerk om de bankbiljetten opnieuw in omloop te brengen.
|
Indien een NCB de uitzondering van artikel 7 voor verafgelegen filialen toepast, dan zijn deze gegevens verplicht voor de kredietinstellingen van die lidstaat. Kredietinstellingen dienen bij hun NCB’s na te vragen of deze gegevens moeten worden gerapporteerd.
Aanhangsel 3
VERAFGELEGEN FILIALEN VAN KREDIETINSTELLINGEN
Deze informatie wordt slechts verstrekt door kredietinstellingen die verafgelegen filialen hebben, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1.
|
|||
Naam kredietinstelling |
|
||
Verslagperiode |
|
|
||||
Naam verafgelegen filiaal |
Adres |
Aantal middels door cliënten bediende machines en geldautomaten gedistribueerde eurobankbiljetten |
||
|
|
|
(1) Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij ( PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6 ).
(2) Deze posten worden ingevuld conform de overeenstemmende gegevens op de ECB-website.
(3) Deze posten worden ingevuld conform de overeenstemmende gegevens op de ECB-website.
Rectificaties
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/104 |
Rectificatie van Verordening (EU) 2019/2117 van de Commissie van 29 november 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer
(Publicatieblad van de Europese Unie L 320 van 11 december 2019)
Bladzijde 103, voetnoot (1) wordt als volgt gelezen:
“(1) |
Deze annotatie heeft uitsluitend tot doel de internationale handel in vezels van vicuñas (Vicugna vicugna) en daarvan afgeleide producten enkel mogelijk te maken wanneer de vezels afkomstig zijn van het scheren van levende vicuñas. De handel in van de vezel afgeleide producten kan slechts plaatsvinden in overeenstemming met de volgende bepalingen:
|
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/105 |
Rectificatie van Besluit (EU) 2019/2158 van de Europese Centrale Bank van 5 december 2019 betreffende de methodologie en procedures voor de gegevensvaststelling en ‐verzameling aangaande voor de berekening van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht toegepaste vergoedingsfactoren (ECB/2019/38)
(Publicatieblad van de Europese Unie L 327 van 17 december 2019)
Op bladzijde 104, artikel 11:
in plaats van:
“Dit besluit treedt op de derde dag volgende op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking.”
lezen:
“Dit besluit treedt op 1 januari 2020 in werking.”.
20.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/106 |
Rectificatie van Verordening (EU) 2019/2155 van de Europese Centrale Bank van 5 december 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1163/2014 betreffende een vergoeding voor toezicht (ECB/2019/37)
(Publicatieblad van de Europese Unie L 327 van 17 december 2019)
Bladzijde 74, artikel 2:
in plaats van:
“Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.”,
lezen:
“Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.”.