ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 328

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
18 december 2019


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2019/2160 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties ( 1 )

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie ( 1 )

7

 

*

Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU ( 1 )

29

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2163 van de Commissie van 17 december 2019 tot vaststelling van de reactievolumes voor de jaren 2020 en 2021 voor de mogelijke toepassing van aanvullende invoerrechten voor bepaalde groenten en fruit

58

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2164 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft ( 1 )

61

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2165 van de Commissie van 17 december 2019 tot goedkeuring van de wijziging van de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel korianderzaadolie van Coriandrum sativum krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie ( 1 )

81

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2166 van de Commissie van 16 december 2019 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU met betrekking tot de opneming van Servië en Zuid-Korea in de lijsten van derde landen en gebieden waarvan de toezicht- en reguleringsvereisten als gelijkwaardig worden beschouwd ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

84

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2167 van de Commissie van 17 december 2019 tot goedkeuring van het strategisch netwerkplan voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer van het gemeenschappelijk Europees luchtruim voor de periode 2020-2029

89

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2168 van de Commissie van 17 december 2019 tot benoeming van de voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad en van de leden en de plaatsvervangende leden van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer voor de derde referentieperiode 2020-2024

90

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2169 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 9369) ( 1 )

97

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/1


VERORDENING (EU) 2019/2160 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 november 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) wordt, onder bepaalde voorwaarden, aan gedekte obligaties een preferentiële behandeling toegekend. In Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad (5) worden de kernbestanddelen van gedekte obligaties nader toegelicht en wordt een gemeenschappelijke definitie van gedekte obligaties gegeven.

(2)

Op 20 december 2013 heeft de Commissie de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (“EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6), om advies verzocht over de relevantie van de in artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde risicogewichten voor gedekte obligaties. Volgens het EBA-advies van 1 juli 2014 is de in Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde preferentiële behandeling inzake risicoweging in beginsel een passende prudentiële behandeling. EBA heeft evenwel aanbevolen dat verder zou worden nagegaan in hoeverre het opportuun is dat de criteria om in aanmerking te komen voor de preferentiële behandeling inzake risicoweging worden aangevuld zodat deze ten minste de thema's liquiditeitsrisicolimitering en overcollateralisatie, de rol van de bevoegde autoriteiten, en de verdere ontwikkeling van de bestaande vereisten inzake openbaarmaking aan beleggers omvatten.

(3)

Gelet op het EBA-advies moeten verdere vereisten voor gedekte obligaties worden vastgesteld, ter verbetering van de kwaliteit van gedekte obligaties die in aanmerking komen voor de gunstige kapitaalbehandeling op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(4)

De bevoegde autoriteiten kunnen een gedeeltelijke ontheffing verlenen van de toepassing van het vereiste voor blootstellingen op kredietinstellingen in de dekkingspool om in aanmerking te komen voor kredietkwaliteitscategorie 1, en zij kunnen toestaan dat blootstellingen voor maximaal 10 % van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende instelling in plaats daarvan in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 2. Een dergelijke gedeeltelijke ontheffing geldt echter alleen na voorafgaande raadpleging van EBA en mits kan worden aangetoond dat de toepassing van het vereiste betreffende kredietkwaliteitscategorie 1 in de betrokken lidstaten mogelijk tot ernstige concentratieproblemen kan leiden. Aangezien de vereisten voor blootstellingen om in aanmerking te komen voor kredietkwaliteitscategorie 1 zoals die beschikbaar wordt gesteld door externe kredietbeoordelingsinstellingen, steeds moeilijker in acht te nemen zijn in de meeste lidstaten, zowel binnen als buiten de eurozone, werd de toepassing van een dergelijke gedeeltelijke ontheffing noodzakelijk geacht door de lidstaten waar de grootste markten voor gedekte obligaties zijn gevestigd. Om het gebruik van blootstellingen aan kredietinstellingen als zekerheid voor gedekte obligaties te vereenvoudigen en om een oplossing te bieden voor mogelijke concentratieproblemen, moet Verordening (EU) nr. 575/2013 worden gewijzigd door een regel in het leven te roepen die toestaat dat blootstellingen aan kredietinstellingen voor maximaal 10 % van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende instelling in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 2 in plaats van kredietkwaliteitscategorie 1 zonder dat EBA hoeft te worden geraadpleegd. Het gebruik van kredietkwaliteitscategorie 3 moet worden toegestaan voor kortetermijndeposito's en voor derivaten in specifieke lidstaten in gevallen waarin het te moeilijk zou zijn om te voldoen aan het vereiste van kredietkwaliteitscategorie 1 of 2. De overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/2162 aangewezen bevoegde autoriteiten moeten, na raadpleging van EBA, het gebruik van kredietkwaliteitscategorie 3 voor derivatencontracten kunnen toestaan om potentiële concentratieproblemen aan te pakken.

(5)

Leningen die worden gedekt door hoger gerangschikte rechten van deelneming die worden uitgegeven door Franse “Fonds Communs de Titrisation” of door gelijkwaardige instellingen die blootstellingen aan niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed securitiseren, zijn in aanmerking komende activa die als zekerheid kunnen dienen voor gedekte obligaties, tot maximaal 10 % van het nominale bedrag van de uitstaande uitgifte van gedekte obligaties (“de limiet van 10 %”). Krachtens artikel 496 van Verordening (EU) nr. 575/2013 kunnen bevoegde autoriteiten evenwel ontheffing verlenen van die limiet van 10 %. Bovendien wordt in artikel 503, lid 4, van die verordening vereist dat de Commissie toetst of de afwijking op grond waarvan bevoegde autoriteiten ontheffing van de limiet van 10 % kunnen verlenen, passend is. Op 22 december 2013 heeft de Commissie EBA gevraagd op dat punt een advies uit te brengen. In haar advies heeft EBA verklaard dat het gebruik van hoger gerangschikte rechten van deelneming die worden uitgegeven door Franse “Fonds Communs de Titrisation” of door gelijkwaardige instellingen die blootstellingen aan niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed securitiseren, uit prudentieel oogpunt bezwaren zou opleveren door de dubbel gelaagde structuur van een programma van gedekte obligaties dat wordt gedekt door gesecuritiseerde rechten van deelneming, en zo zou resulteren in onvoldoende transparantie over de kredietkwaliteit van de dekkingspool. Bijgevolg heeft EBA de aanbeveling gedaan dat de afwijking van de limiet van 10 % voor hoger gerangschikte rechten van deelneming die momenteel in artikel 496 van die verordening is vastgesteld, na 31 december 2017 zou komen te vervallen.

(6)

Slechts een beperkt aantal nationale raamwerken voor gedekte obligaties biedt de mogelijkheid om door woninghypotheken of door bedrijfshypotheken gedekte effecten (RMBS of CMBS) in de dekkingspool op te nemen. Het gebruik van dergelijke structuren neemt af en geldt als een onnodig complicerende factor voor programma's van gedekte obligaties. Daarom moet het gebruik van dergelijke structuren als in aanmerking komende activa volledig worden uitgesloten.

(7)

Ook gedekte obligaties die worden uitgegeven binnen structuren voor intragroepspooling die aan Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen, zijn gebruikt als in aanmerking komende zekerheid. Structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties leveren uit prudentieel oogpunt geen extra risico's op omdat zij niet dezelfde complexiteitsproblemen opleveren als het gebruik van leningen die worden gedekt door hoger gerangschikte rechten van deelneming die worden uitgegeven door Franse “Fonds Communs de Titrisation” of door gelijkwaardige instellingen die blootstellingen aan niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed securitiseren. Volgens het advies van EBA moet het gebruik van door structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties als zekerheid gehanteerde gedekte obligaties worden toegestaan zonder beperkingen ten aanzien van het bedrag aan uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende kredietinstelling. Het vereiste dat de limiet van 15 % of 10 % wordt toegepast op blootstellingen aan kredietinstellingen in structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties moet bijgevolg worden geschrapt. De regels voor die structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties worden vastgesteld in Richtlijn (EU) 2019/2162.

(8)

De waarderingsbeginselen voor onroerend goed dat als zekerheid voor gedekte obligaties dient, zijn op gedekte obligaties van toepassing, om ervoor te zorgen dat die obligaties voldoen aan de vereisten voor een preferentiële behandeling. De vereisten voor het in aanmerking komen van activa die als zekerheid voor gedekte obligaties dienen, houden verband met de algemene kwaliteitskenmerken die de robuustheid van de dekkingspool moeten garanderen, en moeten daarom worden neergelegd in Richtlijn (EU) 2019/2162. Bijgevolg moeten ook de bepalingen over de waarderingsmethodiek in die richtlijn worden neergelegd en mogen de technische reguleringsnormen in verband met de beoordeling van de hypotheekwaarde niet gelden ten aanzien van die criteria voor het in aanmerking komen voor gedekte obligaties.

(9)

Limieten voor Loan-To-Value (hierna “LTV-limieten” genoemd) maken noodzakelijkerwijs deel uit van het garanderen van de kredietkwaliteit van de gedekte obligaties. In artikel 129, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden LTV-limieten bepaald voor woonkredieten en pandrechten op schepen, maar wordt niet nader aangegeven hoe die limieten moeten worden toegepast. Dit zou tot onzekerheid kunnen leiden. LTV-limieten moeten gelden als “zachte” dekkingslimieten. Dit betekent dat er weliswaar geen limieten zijn voor de omvang van de onderliggende lening, maar dat een dergelijke lening alleen als zekerheid kan dienen binnen de voor die activa opgelegde LTV-limieten. Met LTV-limieten wordt bepaald voor welk percentage die lening bijdraagt aan het dekkingsvereiste voor verplichtingen. Daarom moet uitdrukkelijk worden bepaald dat LTV-limieten het gedeelte van de lening bepalen dat bijdraagt aan de dekking van de gedekte obligatie.

(10)

Met het oog op meer duidelijkheid moeten de LTV-limieten gelden voor de volledige looptijd van de lening. De reële LTV-limieten mogen niet veranderen, maar moeten 80 % blijven van de waarde van het niet-zakelijk onroerend goed voor woninghypotheken, 60 % van de waarde van het zakelijk onroerend goed voor zakelijke leningen — met de mogelijkheid van een verhoging tot 70 % van die waarde — en 60 % van de waarde van schepen. Zakelijk onroerend goed moet worden verstaan volgens de algemeen geldende opvatting dat dit soort goed “niet voor bewoning bestemd” onroerend goed is, ook als het in handen is van organisaties zonder winstoogmerk.

(11)

Met het oog op een verdere verbetering van de kwaliteit van de gedekte obligaties die preferentiële behandeling genieten, moet die preferentiële behandeling afhankelijk worden gesteld van een minimumniveau van overcollateralisatie, d.w.z. een niveau van zekerheden dat de in Richtlijn (EU) 2019/2162 bedoelde dekkingsvereisten overschrijdt. Een dergelijk vereiste zou de meest relevante risico's beperken die ontstaan bij insolventie of afwikkeling van de emittent. Wanneer een lidstaat besluit op gedekte obligaties die door kredietinstellingen op zijn grondgebied worden uitgegeven, een hoger minimumniveau van overcollateralisatie toe te passen, mag dit kredietinstellingen niet beletten te beleggen in andere gedekte obligaties met een lager minimumniveau aan overcollateralisatie die aan de bepalingen van deze verordening voldoen, en voordeel te trekken uit de bepalingen ervan.

(12)

Aan kredietinstellingen die beleggen in gedekte obligaties, dient ten minste halfjaarlijks bepaalde informatie over die gedekte obligaties te worden bezorgd. Transparantievereisten zijn een onmisbaar onderdeel van gedekte obligaties dat zorgt voor een eenvormig openbaarmakingsniveau en beleggers in staat stelt de nodige risicobeoordeling te maken, hetgeen de vergelijkbaarheid, transparantie en stabiliteit van de markt ten goede komt. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat transparantievereisten voor alle gedekte obligaties gelden, door die vereisten in Richtlijn (EU) 2019/2162 vast te leggen. Bijgevolg moeten die vereisten worden geschrapt uit Verordening (EU) nr. 575/2013.

(13)

Gedekte obligaties zijn instrumenten voor langetermijnfinanciering en worden dus uitgegeven met een geplande looptijd van meerdere jaren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat deze verordening geen gevolgen heeft voor gedekte obligaties die vóór 31 december 2007 of vóór 8 juli 2022 zijn uitgegeven. Om die doelstelling te behalen, moeten gedekte obligaties die vóór 31 december 2007 zijn uitgegeven, vrijgesteld blijven van de in Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde vereisten met betrekking tot in aanmerking komende activa, overcollateralisatie en vervangende activa. Bovendien moeten andere gedekte obligaties die voldoen aan Verordening (EU) nr. 575/2013 en vóór 8 juli 2022 zijn uitgegeven, tot aan hun vervaldag worden vrijgesteld van de vereisten inzake overcollateralisatie en vervangende activa en in aanmerking blijven komen voor de in die verordening beschreven preferentiële behandeling.

(14)

Deze verordening moet worden toegepast in samenhang met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2019/2162. Om de coherente toepassing te garanderen van het nieuwe kader waarin de structurele kenmerken van de uitgifte van gedekte obligaties en de gewijzigde vereisten voor een preferentiële behandeling worden vastgesteld, moet de toepassing van deze verordening worden uitgesteld om samen te vallen met de datum met ingang waarvan de lidstaten de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van die richtlijn moeten toepassen.

(15)

Verordening (EU) nr. 575/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013

Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

het inleidende gedeelte wordt vervangen door:

“Om in aanmerking te komen voor de in de leden 4 en 5 van dit artikel beschreven preferentiële behandeling, voldoen gedekte obligaties als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad (*1) aan de vereisten van de leden 3, 3 bis en 3 ter van dit artikel, en worden zij zekergesteld door een van de volgende in aanmerking komende activa:

punt c) wordt vervangen door:

“c)

blootstellingen aan kredietinstellingen die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1 of kredietkwaliteitscategorie 2 of blootstellingen aan kredietinstellingen die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 3, indien die blootstellingen de vorm aannemen van

i)

kortetermijndeposito's met een oorspronkelijke looptijd van ten hoogste honderd dagen, indien deze deposito's worden gebruikt om te voldoen aan de in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2019/2162 bedoelde verplichting van een liquiditeitsbuffer voor een dekkingspool, of

ii)

derivatencontracten die voldoen aan de vereisten van artikel 11, lid 1, van die richtlijn, indien door de bevoegde autoriteiten toegestaan;”;

punt d) wordt vervangen door:

“d)

leningen die gedekt zijn door niet-zakelijk onroerend goed tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsom van de pandrechten in combinatie met eerder verleende pandrechten, en 80 % van de waarde van de in pand gegeven goederen;”;

punt f) wordt vervangen door:

“f)

leningen die gedekt zijn door zakelijk onroerend goed tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsom van de pandrechten in combinatie met eerder verleende pandrechten, en 60 % van de waarde van de in pand gegeven goederen. Door zakelijk onroerend goed gedekte leningen zijn ook toelaatbaar wanneer de ratio van de lening ten opzichte van de waarde meer dan 60 % maar niet meer dan 70 % bedraagt, op voorwaarde dat de totale waarde van de als zekerheid voor de gedekte obligaties in pand gegeven activa ten minste 10 % hoger is dan het nominale bedrag van de gedekte obligatie, en de rechten van de obligatiehouders voldoen aan de rechtszekerheidsvoorschriften van hoofdstuk 4. De rechten van de obligatiehouders hebben voorrang op alle andere zekerheidsrechten;”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“Voor de toepassing van lid 1 bis worden blootstellingen die het gevolg zijn van de overdracht en het beheer van betalingen door de debiteur van leningen die gedekt zijn door in pand gegeven goederen van schuldinstrumenten, dan wel het gevolg zijn van de overdracht en het beheer van liquidatieopbrengsten in verband met dergelijke leningen, niet in aanmerking genomen bij de berekening van de in dat lid bedoelde limieten.”;

iii)

de derde alinea wordt geschrapt;

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

“1 bis.   Voor de toepassing van punt c) van de eerste alinea van lid 1 geldt het volgende:

a)

voor blootstellingen aan kredietinstellingen die voor kredietkwaliteitscategorie 1 in aanmerking komen, bedraagt de blootstelling maximaal 15 % van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende kredietinstelling;

b)

voor blootstellingen aan kredietinstellingen die voor kredietkwaliteitscategorie 2 in aanmerking komen, bedraagt de totale blootstelling maximaal 10 % van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende kredietinstelling;

c)

voor blootstellingen aan kredietinstellingen die voor kredietkwaliteitscategorie 3 in aanmerking komen, in de vorm van kortetermijndeposito's als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder c), i), van dit artikel of in de vorm van derivatencontracten, als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder c), ii), van dit artikel bedraagt de totale blootstelling maximaal 8 % van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende kredietinstelling; de krachtens artikel 18, lid 2, van Richtlijn (EU) 2019/2162 aangewezen bevoegde autoriteiten kunnen, na raadpleging van EBA, toestemming verlenen voor blootstellingen in de vorm van derivatencontracten aan kredietinstellingen die voor kredietkwaliteitscategorie 3 in aanmerking komen, op voorwaarde dat aanmerkelijke potentiële concentratieproblemen in de betrokken lidstaten als gevolg van de toepassing van de in dit lid bedoelde verplichtingen van kredietkwaliteitscategorieën 1 en 2 kunnen worden aangetoond;

d)

de totale blootstelling aan kredietinstellingen die voor kredietkwaliteitscategorie 1, 2 of 3 in aanmerking komen, bedraagt maximaal 15 % van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende kredietinstelling en de totale blootstelling aan kredietinstellingen die voor kredietkwaliteitscategorie 2 of 3 in aanmerking komen, bedraagt maximaal 10 % van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de uitgevende kredietinstelling.

1 ter.   Lid 1 bis van dit artikel is niet van toepassing op het gebruik van gedekte obligaties als in aanmerking komende zekerheid overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn (EU) 2019/2162.

1 quater.   Voor de toepassing van punt d) van de eerste alinea van lid 1, is de limiet van 80 % van toepassing op afzonderlijke leningen, bepaalt zij het gedeelte van de lening dat bijdraagt aan de dekking van de aan de gedekte obligaties verbonden verplichtingen en geldt zij gedurende de volledige looptijd van de lening.

1 quinquies.   Voor de toepassing van de punten f) en g) van de eerste alinea van lid 1 zijn de limieten van 60 % of 70 % van toepassing op afzonderlijke leningen, bepalen zij het gedeelte van de lening dat bijdraagt aan de dekking van de aan de gedekte obligaties verbonden verplichtingen en gelden zij gedurende de volledige looptijd van de lening.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Voor onroerend goed en schepen die als zekerheid zijn gesteld voor gedekte obligaties die aan deze verordening voldoen, wordt aan de vereisten van artikel 208 voldaan. Voor alle onroerende goederen en schepen worden de vermogenswaarden regelmatig en ten minste jaarlijks gecontroleerd overeenkomstig artikel 208, lid 3, onder a).”;

d)

de volgende leden worden ingevoegd:

“3 bis.   Gedekte obligaties worden zekergesteld door de in lid 1 van dit artikel genoemde in aanmerking komende activa, en zijn tevens onderworpen aan een minimumpercentage van 5 % aan overcollateralisatie in de zin van artikel 3, punt 14, van Richtlijn (EU) 2019/2162.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid heeft het totale nominale bedrag van alle dekkingsactiva in de zin van artikel 3, punt 4, van die richtlijn ten minste dezelfde waarde als de totale nominale waarde van uitstaande gedekte obligaties (“nominaal beginsel”) en bestaat het uit in aanmerking komende activa als beschreven in lid 1 van dit artikel.

Lidstaten kunnen een lager minimumpercentage aan overcollateralisatie vaststellen voor gedekte obligaties of kunnen hun bevoegde autoriteiten toestaan dit percentage vast te stellen mits:

a)

hetzij de berekening van overcollateralisatie is gebaseerd op een formele benadering waarin rekening wordt gehouden met de onderliggende risico's van de activa, hetzij de waardering van de activa afhankelijk is van de hypotheekwaarde, en

b)

het minimumpercentage aan overcollateralisatie niet lager is dan 2 % op basis van het nominale beginsel als bedoeld in artikel 15, leden 6 en 7, van Richtlijn (EU) 2019/2162.

De activa die bijdragen aan een minimumpercentage aan overcollateralisatie, zijn niet onderworpen aan de limieten voor de omvang van de blootstelling als bepaald in lid 1 bis en worden niet meegeteld voor die limieten.

3 ter.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde in aanmerking komende activa mogen in de dekkingspool worden opgenomen als vervangende activa in de zin van artikel 3, punt 13, van Richtlijn (EU) 2019/2162, met inachtneming van de limieten inzake kredietkwaliteit en omvang van de blootstelling als uiteengezet in de leden 1 en 1 bis van dit artikel.”;

e)

de leden 6 en 7 worden vervangen door:

“6.   Gedekte obligaties die vóór 31 december 2007 zijn uitgegeven, vallen niet onder de vereisten van de leden 1, 1 bis, 3, 3 bis en 3 ter. Zij komen tot hun vervaldatum in aanmerking voor de in de leden 4 en 5 beschreven preferentiële behandeling.

7.   Gedekte obligaties die vóór 8 juli 2022 zijn uitgegeven en voldeden aan de vereisten van deze verordening, zoals van toepassing ten tijde van hun uitgifte, vallen niet onder de vereisten van de leden 3 bis en 3 ter. Zij komen tot hun vervaldatum in aanmerking voor de in de leden 4 en 5 beschreven preferentiële behandeling.”.

2)

In artikel 416, lid 2, onder a), wordt punt ii) vervangen door:

“ii)

het betreft gedekte obligaties als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162, andere dan die bedoeld onder i) van dit punt;”.

3)

In artikel 425 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De instellingen rapporteren hun liquiditeitsinstromen. Liquiditeitsinstromen worden begrensd op 75 % van de liquiditeitsuitstromen. Instellingen kunnen liquiditeitsinstromen uit bij andere instellingen geplaatste deposito's die in aanmerking komen voor de in artikel 113, lid 6 of lid 7, van deze verordening beschreven behandeling, van die limiet uitsluiten.

Instellingen kunnen liquiditeitsinstromen uit gelden die door leningnemers en beleggers in obligaties zijn verschuldigd, uitsluiten van die limiet indien die instromen verband houden met hypotheken die worden gefinancierd door obligaties die in aanmerking komen voor de in artikel 129, lid 4, 5 of 6, van deze verordening bedoelde behandeling of door gedekte obligaties als bedoeld in artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162. Instellingen kunnen instromen uit stimuleringsleningen waarvoor zij als tussenpersoon hebben gefungeerd, uitsluiten. Onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op individuele basis, kan de instelling geheel of gedeeltelijk instromen uitsluiten waarbij de verstrekker van liquiditeit een moeder- of dochterinstelling van de instelling is, een moeder- of dochterbeleggingsonderneming van de instelling is of een andere dochter van dezelfde moederinstelling of moedermoederbeleggingsonderneming, dan wel verbonden is met de instelling door een betrekking in de zin van artikel 22, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU.”.

4)

In artikel 427, lid 1, onder b), wordt punt x) vervangen door:

“x)

verplichtingen die voortvloeien uit uitgegeven effecten die in aanmerking komen voor de in artikel 129, lid 4 of lid 5, van deze verordening vervatte behandeling of uit gedekte obligaties in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162;”.

5)

In artikel 428, lid 1, onder h), wordt punt iii) vervangen door:

“iii)

die gefinancierd zijn met matchende uitgifte (pass-through) van obligaties die in aanmerking komen voor de in artikel 129, lid 4 of lid 5, van deze verordening beschreven behandeling, of van gedekte obligaties in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162;”.

6)

Artikel 496 wordt geschrapt.

7)

In bijlage III, punt 6, wordt punt c) vervangen door:

“c)

het betreft gedekte obligaties in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162, die geen obligaties zijn als bedoeld onder b) van dit punt.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 8 juli 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 27 november 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

TTUPPURAINEN


(1)  PB C 382 van 23.10.2018, blz. 2.

(2)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 56.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 november 2019.

(4)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(5)  Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (zie bladzijde 29 van dit Publicatieblad).

(6)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


RICHTLIJNEN

18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/7


RICHTLIJN (EU) 2019/2161 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 november 2019

tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 169, lid 1, en artikel 169, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat de Unie moet bijdragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van maatregelen die op grond van artikel 114 VWEU worden genomen. Volgens artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) moet in het beleid van de Unie zorg worden gedragen voor een hoog niveau van consumentenbescherming.

(2)

Het consumentenbeschermingsrecht moet in de gehele Unie op doelmatige wijze worden toegepast. De uitgebreide geschiktheidscontrole van het consumenten- en marketingrecht die de Commissie in 2016 en 2017 heeft uitgevoerd in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit), leidde echter tot de conclusie dat het consumentenbeschermingsrecht van de Unie aan doeltreffendheid inboet doordat het onvoldoende bekend is bij handelaren en consumenten en dat de bestaande verhaalsmogelijkheden beter zouden kunnen worden benut.

(3)

De Unie heeft reeds een aantal maatregelen genomen om consumenten, handelaren en beoefenaars van juridische beroepen beter bekend te maken met consumentenrechten en te zorgen voor betere handhaving van consumentenrechten en verhaalsmogelijkheden voor consumenten. Er bestaan echter nog steeds lacunes in het nationale recht wat betreft werkelijk doeltreffende en evenredige sancties om inbreuken binnen de Unie te ontmoedigen en te bestraffen, onvoldoende individuele remedies voor consumenten die schade hebben geleden door schending van de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en tekortkomingen in de stakingsprocedure op grond van Richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (4). De herziening van de stakingsprocedure moet worden aangepakt door middel van een afzonderlijk instrument tot wijziging en ter vervanging van Richtlijn 2009/22/EG.

(4)

De Richtlijnen 98/6/EG (5), 2005/29/EG en 2011/83/EU (6) van het Europees Parlement en de Raad bevatten verplichtingen voor de lidstaten om te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties om inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijnen aan te pakken. Voorts verplicht artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad (7)de lidstaten handhavingsmaatregelen te nemen, met inbegrip van het opleggen van sancties, op een doeltreffende, efficiënte en gecoördineerde wijze, om wijdverbreide inbreuken of wijdverbreide inbreuken met een Uniedimensie te doen beëindigen of te verbieden.

(5)

De huidige nationale regels inzake sancties verschillen aanzienlijk binnen de Unie. Meer bepaald zorgen niet alle lidstaten ervoor dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende geldboeten kunnen worden opgelegd aan handelaren die verantwoordelijk zijn voor wijdverbreide inbreuken of wijdverbreide inbreuken met een Uniedimensie. Daarom moeten de bestaande sanctieregels van de Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU worden verbeterd en moeten er tegelijkertijd nieuwe sanctieregels worden geïntroduceerd in Richtlijn 93/13/EEG (8).

(6)

Het moet een verantwoordelijkheid van de lidstaten blijven om de sanctietypes te kiezen die moeten worden opgelegd en om in hun nationale recht de relevante procedures op te nemen voor het opleggen van sancties in het geval van inbreuken op Richtlijnen 93/13/EEG, 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

(7)

Om een consistentere sanctietoepassing te bevorderen, met name voor inbreuken binnen de Unie, wijdverbreide inbreuken en wijdverbreide inbreuken met een Uniedimensie in de zin van Verordening (EU) 2017/2394, dienen in Richtlijnen 93/13/EEG, 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU gemeenschappelijke niet-limitatieve en indicatieve criteria te worden ingevoerd voor de toepassing van sancties. De aard, ernst, de omvang en duur van de inbreuk moeten bijvoorbeeld tot deze criteria behoren, evenals elke vergoeding die de handelaar de consumenten voor de geleden schade heeft aangeboden. Herhaalde inbreuken door dezelfde dader wijzen op een neiging tot het plegen van dergelijke inbreuken, en vormen daarom een belangrijke indicatie van de ernst van het gedrag en derhalve van de noodzaak om het niveau van de sanctie te verhogen teneinde een afschrikkend effect te bereiken. Indien de relevante gegevens beschikbaar zijn, moet rekening worden gehouden met de als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen. Ook kunnen andere voor de omstandigheden van de zaak toepasselijke verzwarende of verzachtende factoren in acht worden genomen.

(8)

Die gemeenschappelijke niet-limitatieve en indicatieve criteria voor de toepassing van sancties zijn mogelijk niet relevant bij alle inbreuken waarvoor sancties worden opgelegd, met name voor niet-ernstige inbreuken. De lidstaten moeten ook rekening houden met andere algemene rechtsbeginselen die van toepassing zijn op het opleggen van sancties, zoals het non-bis-in-idem-beginsel.

(9)

Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2394 moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die zijn betrokken bij de gecoördineerde maatregelen in hun jurisdictie alle noodzakelijke handhavingsmaatregelen nemen tegen de handelaar die verantwoordelijk is voor de wijdverspreide inbreuk of de wijdverspreide inbreuk met een Uniedimensie om die inbreuk te doen beëindigen of te verbieden. Waar passend, leggen zij sancties zoals geldboeten of dwangsommen op aan de handelaar die verantwoordelijk is voor de wijdverbreide inbreuk of de wijdverbreide inbreuk met een Uniedimensie. De handhavingsmaatregelen worden op een doeltreffende, efficiënte en gecoördineerde wijze genomen om de wijdverbreide inbreuk of de wijdverbreide inbreuk met een Uniedimensie te doen beëindigen of te verbieden. De betrokken bevoegde autoriteiten streven ernaar gelijktijdig handhavingsmaatregelen te nemen in de lidstaten die door de inbreuk geraakt zijn.

(10)

Om ervoor te zorgen dat de autoriteiten van de lidstaten doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen opleggen voor wijdverbreide inbreuken en voor wijdverbreide inbreuken met een Uniedimensie die overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2394 het onderwerp zijn van gecoördineerde onderzoeks- en handhavingsmaatregelen, moeten geldboeten worden ingevoerd als een element van de sancties voor dergelijke inbreuken. Om ervoor te zorgen dat geldboeten een afschrikkende werking hebben, moeten de lidstaten in hun nationaal recht het maximumbedrag van de geldboete voor dergelijke inbreuken vaststellen op een niveau dat ten minste gelijk is aan 4 % van de jaaromzet van de handelaar in de betreffende lidstaat of lidstaten. In bepaalde gevallen kan een handelaar ook een groep van bedrijven zijn.

(11)

Zoals wordt bepaald in artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) 2017/2394, moet bij het opleggen van sancties in voorkomend geval naar behoren rekening worden gehouden met de aard, ernst en duur van de betrokken inbreuk. Het opleggen van sancties moet in verhouding staan tot en in overeenstemming zijn met het Unierecht en het nationaal recht, met inbegrip van de toepasselijke procedurele waarborgen en de beginselen van het Handvest. Tot slot moeten de opgelegde sancties passend zijn gezien de aard en de algehele daadwerkelijke of potentiële schadelijke gevolgen van de inbreuk op het Unierecht ter bescherming van de consumentenbelangen. De bevoegdheid om sancties op te leggen moet rechtstreeks, op eigen gezag van de bevoegde autoriteiten worden uitgeoefend of, indien noodzakelijk, door een beroep te doen op andere bevoegde autoriteiten of andere overheidsinstanties, of, in voorkomend geval, door aangewezen organen instructies te geven, of door een verzoek in te dienen bij de rechtbanken die bevoegd zijn het vereiste besluit te nemen, onder meer door, in voorkomend geval, beroep in te stellen ingeval het verzoek tot het geven van het vereiste besluit wordt afgewezen.

(12)

Wanneer, als gevolg van een gecoördineerde actie op grond van Verordening (EU) 2017/2394, één nationale bevoegde autoriteit in de zin van die verordening een geldboete oplegt aan de handelaar die verantwoordelijk is voor de wijdverbreide inbreuk of de wijdverbreide inbreuk met een Uniedimensie, moet die autoriteit een geldboete kunnen opleggen van ten minste 4 % van de jaaromzet van de handelaar in alle lidstaten die betrokken zijn bij de gecoördineerde handhavingsactie.

(13)

De lidstaten mag niet worden belet om in hun nationaal recht hogere op omzet gebaseerde maximumboetes te handhaven of in te voeren voor wijdverbreide inbreuken en wijdverbreide inbreuken met een Uniedimensie. Het moet voor de lidstaten ook mogelijk zijn dergelijke geldboeten te baseren op de wereldwijde omzet van de handelaar of om de regels inzake geldboeten uit te breiden naar andere inbreuken die niet vallen onder de bepalingen van deze richtlijn die verband houden met artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2394. De verplichting dat de geldboete ten minste 4 % van de jaaromzet van de handelaar moet bedragen, mag niet van toepassing zijn op aanvullende regels van de lidstaten inzake dwangsommen, zoals dagelijkse geldboeten wegens niet-naleving van een beslissing, een bevel, een tijdelijke maatregel, een verbintenis van de handelaar of een andere maatregel met als doel een einde te maken aan de inbreuk.

(14)

Richtlijn 93/13/EEG moet voorzien in sanctieregels om de afschrikkende werking ervan te vergroten. De lidstaten zijn vrij om de administratieve of justitiële procedure te kiezen voor de toepassing van sancties voor inbreuken op die richtlijn. Meer bepaald kunnen administratieve instanties of nationale rechtbanken sancties opleggen wanneer zij het oneerlijke karakter van contractuele bedingen vaststellen, onder meer op basis van door de administratieve instantie ingeleide procedures in rechte. De sancties kunnen ook worden opgelegd door administratieve instanties of nationale rechtbanken indien de verkoper of leverancier contractuele bedingen gebruikt die op grond van het nationale recht uitdrukkelijk en in alle omstandigheden worden aangemerkt als oneerlijk, of indien de verkoper of leverancier contractuele bedingen gebruikt die als oneerlijk zijn aangemerkt in een bindende eindbeslissing. De lidstaten kunnen besluiten dat de administratieve instanties ook het recht hebben om het oneerlijke karakter van contractuele bedingen vast te stellen. Administratieve instanties of nationale rechtbanken kunnen ook een sanctie opleggen door middel van hetzelfde besluit waarin het oneerlijke karakter van de contractuele bedingen is vastgesteld. De lidstaten kunnen voorzien in passende coördinatiemechanismen voor eventuele maatregelen op nationaal niveau met betrekking tot individueel verhaal en sancties.

(15)

Wanneer de lidstaten de inkomsten van de geldboeten toewijzen, dienen zij de verbetering van de bescherming van het algemeen belang van consumenten, evenals van andere openbare belangen, te overwegen.

(16)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er remedies beschikbaar zijn voor consumenten die door oneerlijke handelspraktijken schade hebben geleden, om alle gevolgen van die oneerlijke handelspraktijken teniet te doen. Een duidelijk kader voor individuele remedies zou particuliere handhaving gemakkelijker maken. De consument moet toegang hebben tot schadevergoeding en, in voorkomend geval, prijsvermindering of beëindiging van de overeenkomst, op een manier die evenredig en doeltreffend is. Het moet voor de lidstaten mogelijk blijven om rechten op andere remedies voor consumenten die schade hebben geleden door oneerlijke handelspraktijken, zoals reparatie of vervanging, te handhaven of in te voeren, zodat de gevolgen van dergelijke praktijken volledig kunnen worden weggenomen. Het moet voor de lidstaten mogelijk blijven de voorwaarden te bepalen voor de toepassing en rechtsgevolgen van remedies voor consumenten. In voorkomend geval kan bij het toepassen van remedies rekening worden gehouden met de ernst en aard van de oneerlijke handelspraktijk, de door de consument geleden schade en andere relevante omstandigheden, zoals wangedrag van de handelaar of schending van de overeenkomst.

(17)

Bij de geschiktheidscontrole van het consumenten- en marketingrecht en de gelijktijdige evaluatie van Richtlijn 2011/83/EU werd ook een aantal gebieden aangewezen waarin de bestaande Unieregels inzake consumentenbescherming moeten worden gemoderniseerd. Gezien de voortdurende ontwikkeling van digitale instrumenten moet het Unierecht inzake consumentenbescherming worden aangepast.

(18)

Een hogere rangschikking of een meer prominente plaatsing van commerciële aanbiedingen in de online zoekresultaten van de aanbieders van online zoekfuncties heeft een grote impact op consumenten.

(19)

De rangschikking moet worden begrepen als het relatieve belang van de aanbiedingen van handelaren of de relevantie die aan zoekresultaten wordt gegeven zoals gepresenteerd, georganiseerd of meegedeeld door aanbieders van online zoekfuncties, onder meer als gevolg van het gebruik van algoritmische volgordebepaling, rating- en beoordelingsmechanismen, visuele nadrukken of andere accentueringsinstrumenten, of combinaties daarvan.

(20)

In dit opzicht moet bijlage I bij Richtlijn 2005/29/EG worden gewijzigd om duidelijk te maken dat praktijken waarbij een handelaar informatie verstrekt aan een consument in de vorm van zoekresultaten in reactie op een online zoekopdracht van de consument, zonder hierbij duidelijk te onthullen dat het een betaalde reclame betreft of er een betaling is gedaan die specifiek was bedoeld om een hogere rangschikking van producten te verkrijgen, verboden zijn. Wanneer een handelaar de aanbieder van de online zoekfunctie direct of indirect heeft betaald voor een hogere rangschikking van een product binnen de zoekresultaten, moet de aanbieder van de online zoekfunctie de consumenten daarover in een beknopte, eenvoudig toegankelijke en begrijpelijke vorm informeren. Indirecte betalingen kunnen de vorm aannemen van de aanvaarding door een handelaar van aanvullende verplichtingen, van welke aard dan ook, jegens de aanbieder van de online zoekfunctie met een hogere rangschikking als specifiek gevolg. De indirecte betaling kan de vorm aannemen van een hogere commissie per transactie, evenals verschillende vergoedingssystemen die specifiek leiden tot een hogere rangschikking. Betalingen voor algemene diensten, zoals vergoedingen voor vermelding of abonnementskosten, die betrekking hebben op een breed scala van functies die door de aanbieder van de online zoekfunctie aan de handelaar worden aangeboden, mogen niet beschouwd worden als een betaling die specifiek is bedoeld om een hogere rangschikking voor producten te verkrijgen, mits deze betalingen er niet op gericht zijn een hogere rangschikking te verkrijgen. Online zoekfuncties kunnen worden aangeboden door verschillende soorten online handelaren, waaronder tussenpersonen, zoals onlinemarktplaatsen, zoekmachines en vergelijkingswebsites.

(21)

De transparantieverplichtingen met betrekking tot de belangrijkste parameters ter bepaling van de rangschikking worden ook gereguleerd door Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad (9). De transparantieverplichtingen uit hoofde van die verordening hebben betrekking op een breed scala van online tussenpersonen, waaronder onlinemarktplaatsen, maar zijn alleen van toepassing tussen handelaren en online tussenpersonen. Er moeten daarom vergelijkbare transparantieverplichtingen worden opgenomen in Richtlijn 2005/29/EG om adequate transparantie naar consumenten toe te garanderen, behalve in het geval van aanbieders van online zoekmachines die uit hoofde van die verordening al verplicht zijn de belangrijkste parameters toe te lichten die, individueel en collectief, het meest significant zijn voor de bepaling van de rangschikking en het relatieve belang van die belangrijkste parameters, door een gemakkelijk toegankelijke en openbaar beschikbare beschrijving van hun online zoekmachines in duidelijke, begrijpelijke bewoordingen te verstrekken.

(22)

Handelaren die consumenten in staat stellen te zoeken naar goederen en diensten, zoals reizen, accommodatie en recreatieve activiteiten, die worden aangeboden door verschillende handelaren of door consumenten, moeten consumenten op de hoogte brengen van de belangrijkste standaardparameters ter bepaling van de rangschikking van aanbiedingen die aan de consument worden gepresenteerd als resultaat van de zoekopdracht en van hun relatieve belang ten opzichte van andere parameters. Die informatie moet beknopt zijn en op eenvoudige en prominente wijze rechtstreeks beschikbaar worden gesteld. De parameters die de rangschikking bepalen zijn algemene criteria, processen, specifieke signalen die in algoritmes of andere aanpassings- of degradatiemechanismen zijn geïntegreerd, die in verband met de rangschikking worden gebruikt.

(23)

De informatievereisten met betrekking tot de belangrijkste parameters ter bepaling van de rangschikking doen geen afbreuk aan Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad (10). Handelaren mogen niet worden verplicht de gedetailleerde werking van hun rangschikkingsmechanisme, met inbegrip van hun algoritmen, te onthullen. Handelaren moeten een algemene beschrijving geven van de belangrijkste parameters ter bepaling van de rangschikking, waarin wordt toegelicht welke belangrijkste standaardparameters door hen worden gebruikt en wat hun relatieve belang is ten opzichte van andere parameters, maar die beschrijving hoeft niet voor elke individuele zoekopdracht afzonderlijk te worden gepresenteerd.

(24)

Wanneer op onlinemarktplaatsen producten worden aangeboden aan consumenten, is zowel de aanbieder van de onlinemarktplaats als de derde leverancier betrokken bij het verstrekken van de precontractuele informatie krachtens Richtlijn 2011/83/EU. Als gevolg daarvan is het mogelijk dat consumenten die gebruikmaken van de onlinemarktplaats, niet goed begrijpen wie hun contractuele partners zijn en wat de gevolgen zijn voor hun rechten en verplichtingen.

(25)

Onlinemarktplaatsen moeten voor de toepassing van de Richtlijnen 2005/29/EG en 2011/83/EU op dezelfde wijze worden gedefinieerd als in Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad (12). De definitie van “onlinemarktplaats” moet echter worden geactualiseerd en technologisch neutraler worden gemaakt zodat ook nieuwe technologieën eronder vallen. Daarom is het passend om niet te verwijzen naar een “website”, maar naar software, met inbegrip van een website, een deel van een website of een door of namens de handelaar beheerde applicatie, in overeenstemming met het begrip “online-interface” zoals omschreven in Verordening (EU) 2017/2394 en Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(26)

Derhalve moeten in de Richtlijnen 2005/29/EG en 2011/83/EU specifieke informatievereisten voor onlinemarktplaatsen worden opgenomen, om de consumenten die gebruikmaken van onlinemarktplaatsen, te informeren over de belangrijkste parameters ter bepaling van de rangschikking van aanbiedingen, en over het feit of zij een overeenkomst aangaan met een handelaar dan wel met een niet-handelaar, bijvoorbeeld een andere consument.

(27)

Aanbieders van onlinemarktplaatsen moeten consumenten laten weten of de derde die de goederen, diensten of digitale inhoud aanbiedt, al dan niet een handelaar is, op basis van de aan hen door de derde afgelegde verklaring. Wanneer de derde die de goederen, diensten of digitale inhoud aanbiedt, verklaart geen handelaar te zijn, moeten aanbieders van onlinemarktplaatsen een korte verklaring verstrekken dat de uit het Unieconsumentenbeschermingsrecht voortvloeiende consumentenrechten niet van toepassing zijn op de gesloten overeenkomst. Voorts moeten consumenten worden geïnformeerd over de manier waarop de verplichtingen met betrekking tot de overeenkomst worden verdeeld tussen de derden die de goederen, diensten of digitale inhoud aanbieden en de aanbieders van onlinemarktplaatsen. De informatie moet op een duidelijke en begrijpelijke wijze worden verstrekt, en niet enkel in de algemene voorwaarden of in soortgelijke contractuele documenten. De informatievereisten voor aanbieders van onlinemarktplaatsen moeten evenredig zijn. Die vereisten moeten zorgen voor een juiste balans tussen een hoog niveau van consumentenbescherming en het concurrentievermogen van aanbieders van onlinemarktplaatsen. Aanbieders van onlinemarktplaatsen mogen niet worden verplicht om een lijst met specifieke consumentenrechten te vermelden wanneer zij consumenten informeren over het feit dat deze rechten niet van toepassing zijn. Dit doet geen afbreuk aan de vereisten met betrekking tot consumenteninformatie uit Richtlijn 2011/83/EU, en met name artikel 6, lid 1 daarvan. De informatie die moet worden verstrekt over de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de consumentenrechten, hangt af van de contractuele afspraken tussen de aanbieders van onlinemarktplaatsen en de betrokken derde handelaren. De aanbieder van de onlinemarktplaats mag aangeven dat een derde handelaar als enige verantwoordelijk is voor het waarborgen van de consumentenrechten, of diens specifieke verantwoordelijkheden beschrijven, wanneer die aanbieder de verantwoordelijkheid op zich neemt voor bepaalde aspecten van de overeenkomst, zoals de levering of de uitoefening van het herroepingsrecht.

(28)

In overeenstemming met artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) mogen aanbieders van onlinemarktplaatsen niet worden verplicht om de rechtspositie van derde leveranciers na te gaan. De aanbieders van onlinemarktplaatsen moeten daarentegen derde leveranciers op de onlinemarktplaats verplichten te vermelden of zij al dan niet handelaar zijn, met het oog op de toepassing van het consumentenbeschermingsrecht, en om deze informatie aan de aanbieder van de onlinemarktplaats te verstrekken.

(29)

Rekening houdend met de snelle technologische ontwikkelingen met betrekking tot onlinemarktplaatsen en de noodzaak om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, moeten lidstaten specifieke aanvullende maatregelen voor dat doel kunnen vaststellen of handhaven. Dergelijke bepalingen moeten evenredig en niet-discriminerend zijn en mogen geen afbreuk doen aan Richtlijn 2000/31/EG.

(30)

De definities van digitale inhoud en digitale diensten in Richtlijn 2011/83/EU moeten worden afgestemd op die in Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad (15). De digitale inhoud waarop Richtlijn (EU) 2019/770 betrekking heeft, omvat een eenmalige levering, een reeks van dergelijke afzonderlijke leveringen of continue levering gedurende een bepaalde periode. Het continue karakter van een levering betekent niet noodzakelijk dat de levering gedurende een lange termijn dient plaats te vinden. Gevallen als de webstreaming van videoclips moeten worden beschouwd als een continue levering gedurende een bepaalde periode, ongeacht de eigenlijke duur van het audiovisueel bestand. Het kan daarom moeilijk zijn onderscheid te maken tussen bepaalde soorten digitale inhoud en digitale diensten, aangezien bij beide sprake is van continue levering door de handelaar gedurende de looptijd van de overeenkomst. Voorbeelden van digitale diensten zijn diensten voor het delen van video en audio en andere hostingdiensten voor bestanden, tekstverwerking of spellen die in de cloud worden aangeboden, opslag in de cloud, webmail, sociale media en cloudtoepassingen. De voortdurende betrokkenheid van de serviceprovider rechtvaardigt de toepassing van de regels inzake het herroepingsrecht van Richtlijn 2011/83/EU, die de consument daadwerkelijk in staat stellen om de dienstverlening uit te proberen en tijdens de periode van 14 dagen na de sluiting van de overeenkomst, te besluiten om de dienst al dan niet te blijven afnemen. Veel overeenkomsten voor de levering van niet op een materiële drager geleverde digitale inhoud, worden gekenmerkt door een afzonderlijke levering aan de consument van een specifiek stuk of specifieke stukken digitale inhoud, zoals specifieke muziek- of videobestanden. Op overeenkomsten voor de levering van niet op een materiële drager geleverde digitale inhoud blijft de uitzondering op het herroepingsrecht uit artikel 16, onder m), van Richtlijn 2011/83/EU op grond waarvan de consument het herroepingsrecht verliest wanneer met de uitvoering van de overeenkomst is begonnen, zoals het downloaden of streamen van de inhoud, van toepassing, op voorwaarde dat de consument vooraf uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om tijdens de herroepingstermijn te beginnen met de uitvoering en hierbij heeft erkend dat hij dit herroepingsrecht daardoor verliest. Bij twijfel of een overeenkomst een dienstenovereenkomst is of een overeenkomst inzake de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager wordt geleverd, moeten de regels inzake het herroepingsrecht voor diensten van toepassing zijn.

(31)

Digitale inhoud en digitale diensten worden dikwijls online verstrekt in het kader van overeenkomsten op grond waarvan de consument geen prijs betaalt, maar aan de handelaar persoonsgegevens verstrekt. Richtlijn 2011/83/EU is reeds van toepassing op overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager wordt geleverd (dat wil zeggen levering van online digitale inhoud), ongeacht het feit of de consument een geldprijs betaalt dan wel persoonsgegevens verstrekt. Die richtlijn is echter alleen van toepassing op dienstenovereenkomsten, waaronder overeenkomsten voor digitale diensten, op grond waarvan de consument een prijs betaalt of zich ertoe verbindt een prijs te betalen. Die richtlijn is derhalve niet van toepassing op overeenkomsten voor digitale diensten op grond waarvan de consument de handelaar persoonsgegevens verstrekt zonder een prijs te betalen. Gelet op de gelijkenissen tussen en de onderlinge verwisselbaarheid van betaalde digitale diensten en in ruil voor persoonsgegevens geleverde digitale diensten, moeten zij worden onderworpen aan dezelfde regels krachtens die richtlijn.

(32)

Er moet worden gezorgd voor coherentie tussen het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/83/EU en dat van Richtlijn (EU) 2019/770, die geldt voor overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud of digitale diensten op grond waarvan de consument de handelaar persoonsgegevens verstrekt of zich ertoe verbindt deze te verstrekken.

(33)

Het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/83/EU moet daarom worden uitgebreid tot overeenkomsten waarbij de handelaar de consument een digitale dienst levert of zich ertoe verbindt de consument een digitale dienst te leveren, en waarbij de consument persoonsgegevens verstrekt of zich ertoe verbindt persoonsgegevens te verstrekken. Net zoals voor overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager wordt geleverd, moet die richtlijn van toepassing zijn wanneer de consument persoonsgegevens verstrekt of zich ertoe verbindt om persoonsgegevens te verstrekken aan de handelaar, tenzij de door de consument verstrekte persoonsgegevens uitsluitend door de handelaar worden verwerkt om de digitale inhoud of digitale dienst te leveren en de handelaar die gegevens niet voor andere doeleinden verwerkt. Elke verwerking van persoonsgegevens dient in overeenstemming te zijn met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (16).

(34)

Wanneer digitale inhoud en digitale diensten niet tegen betaling van een prijs worden geleverd, mag Richtlijn 2011/83/EU, teneinde volledige afstemming te garanderen met Richtlijn (EU) 2019/770, ook niet van toepassing zijn op situaties waarin de handelaar persoonsgegevens uitsluitend verzamelt om de op hem van toepassing zijnde wettelijke voorschriften na te leven. Bij dit soort situaties kan het bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin de registratie van de consument op grond van het toepasselijke recht voor veiligheids- en identificatiedoeleinden verplicht is.

(35)

Richtlijn 2011/83/EU mag ook niet van toepassing zijn op situaties waarin de handelaar alleen metagegevens verzamelt, zoals informatie met betrekking tot het apparaat van de consument of de browsegeschiedenis, behalve wanneer deze situatie krachtens het nationale recht als een overeenkomst wordt beschouwd. Zij mag evenmin van toepassing zijn op situaties waarin de consument, zonder een overeenkomst te hebben gesloten met de handelaar, uitsluitend om toegang te krijgen tot digitale inhoud of een digitale dienst, aan reclame wordt blootgesteld. Het moet de lidstaten evenwel vrij blijven staan de regels van die richtlijn ook voor dergelijke situaties te laten gelden of om dergelijke situaties die buiten het toepassingsgebied van die richtlijn vallen, anderszins te reguleren.

(36)

Het begrip “functionaliteit” moet worden opgevat als een verwijzing naar de manieren waarop digitale inhoud of een digitale dienst kan worden gebruikt. De aan- of afwezigheid van technische beperkingen, zoals bescherming via Digital Rights Management of regiocodering, kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de mate waarin de digitale inhoud of digitale dienst alle beoogde functies kan vervullen. Het begrip “interoperabiliteit” houdt verband met de vraag of en in hoeverre digitale inhoud of een digitale dienst kan werken met hardware of software die verschilt van de hardware of software waarmee gelijksoortige digitale inhoud of digitale diensten normaliter worden gebruikt. Bij een correcte werking zou de digitale inhoud of de digitale dienst bijvoorbeeld informatie kunnen uitwisselen met dergelijke andere software en hardware en de uitgewisselde informatie kunnen gebruiken. Het begrip “compatibiliteit” wordt gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2019/770.

(37)

Artikel 7, lid 3, en artikel 8, lid 8, van Richtlijn 2011/83/EU verplichten handelaren om, ten aanzien van respectievelijk buiten verkoopruimten en op afstand gesloten overeenkomsten, vooraf van de consument uitdrukkelijke toestemming te verkrijgen om vóór het verstrijken van de herroepingstermijn met de uitvoering te beginnen. Artikel 14, lid 4, onder a), van die richtlijn, voorziet in een contractuele sanctie ingeval de handelaar deze verplichting niet nakomt, namelijk dat de consument niet hoeft te betalen voor de geleverde diensten. De verplichting om de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de consument te verkrijgen, is derhalve alleen relevant voor diensten, met inbegrip van digitale diensten, die tegen de betaling van een prijs worden verleend. Het is daarom noodzakelijk wijzigingen aan te brengen in artikel 7, lid 3, en artikel 8, lid 8, om ervoor te zorgen dat de verplichting voor handelaren om de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de consument te verkrijgen, uitsluitend van toepassing is op dienstenovereenkomsten waarbij de consument een betalingsverplichting heeft.

(38)

Artikel 16, eerste alinea, onder m), van Richtlijn 2011/83/EU voorziet in een uitzondering op het herroepingsrecht voor niet op een materiële drager geleverde digitale inhoud, als de uitvoering vóór het verstrijken van de herroepingstermijn is begonnen met de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de consument en mits hij heeft erkend dat hij zijn herroepingsrecht daarmee verliest. Artikel 14, lid 4, onder b), van die richtlijn voorziet in een contractuele sanctie ingeval de handelaar deze verplichting niet nakomt, namelijk dat de consument niet hoeft te betalen voor de verbruikte digitale inhoud. De bepaling dat de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming en erkenning van de consument moet worden verkregen, is derhalve alleen relevant voor digitale inhoud die tegen de betaling van een prijs wordt verstrekt. Het is dan ook noodzakelijk wijzigingen aan te brengen in artikel 16, eerste alinea, onder m), om ervoor te zorgen dat de verplichting voor handelaren om de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming en erkenning van de consument te verkrijgen, uitsluitend van toepassing is op overeenkomsten waarbij de consument een betalingsverplichting heeft.

(39)

Artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2005/29/EG bevat de informatievereisten voor de “uitnodiging tot aankoop” van een product tegen een bepaalde prijs. Die informatievereisten gelden reeds in de reclamefase, terwijl Richtlijn 2011/83/EU dezelfde en andere, meer gedetailleerde, informatievereisten oplegt in de latere, precontractuele fase (dat wil zeggen net voordat de consument een overeenkomst sluit). Bijgevolg is het mogelijk dat handelaren dezelfde informatie moeten verstrekken in de reclamefase (bv. een online advertentie op een mediawebsite) als in de precontractuele fase (bv. op de pagina’s van hun online webshops).

(40)

Een van de informatievereisten van artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2005/29/EG betreft het informeren van de consument over het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling. Uit de bevindingen van de geschiktheidscontrole van het consumenten- en marketingrecht blijkt dat die informatie zeer relevant is in de precontractuele fase, die wordt geregeld door Richtlijn 2011/83/EU. Daarom dient de verplichting uit hoofde van Richtlijn 2005/29/EG om die informatie te verstrekken in uitnodigingen tot aankoop in de reclamefase, te worden geschrapt.

(41)

Artikel 6, lid 1, onder h), van Richtlijn 2011/83/EU verplicht handelaren consumenten precontractuele informatie te verstrekken over het herroepingsrecht, waaronder het in bijlage I, deel B, bij die richtlijn opgenomen modelformulier voor herroeping. Artikel 8, lid 4, van die richtlijn voorziet in eenvoudiger vereisten inzake precontractuele informatie wanneer de overeenkomst wordt gesloten via een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie, zoals telefoon, spraakgestuurde winkelassistenten of sms. De verplicht te verstrekken precontractuele informatie bij of via die specifieke middelen voor communicatie op afstand omvat onder meer informatie over het herroepingsrecht als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder h). Derhalve moet ook het in bijlage I, deel B, opgenomen modelformulier voor herroeping worden verstrekt. Dat is echter onmogelijk wanneer de overeenkomst wordt gesloten via middelen als de telefoon of een spraakgestuurde winkelassistent en het is mogelijk niet technisch haalbaar om dat op een gebruiksvriendelijke manier te doen op andere middelen voor communicatie op afstand die onder artikel 8, lid 4, vallen. Het is daarom passend om het verstrekken van het modelformulier voor herroeping uit te sluiten van de informatie die handelaren in elk geval moeten verstrekken bij of via de middelen voor communicatie op afstand die worden gebruikt voor het sluiten van de overeenkomst in het kader van artikel 8, lid 4.

(42)

Artikel 16, eerste alinea, onder a), van Richtlijn 2011/83/EU voorziet in een uitzondering op het herroepingsrecht met betrekking tot dienstenovereenkomsten die volledig zijn uitgevoerd, als de uitvoering is begonnen met de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de consument en mits hij heeft erkend dat hij zijn herroepingsrecht verliest zodra de handelaar de overeenkomst volledig heeft uitgevoerd. Artikel 7, lid 3, en artikel 8, lid 8, van die richtlijn, die betrekking hebben op de verplichtingen van de handelaar in situaties waarin de uitvoering van de overeenkomst is begonnen vóór het verstrijken van de herroepingstermijn, vereisen daarentegen alleen dat de handelaar voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de consument verkrijgt, maar niet dat de consument erkent dat hij het herroepingsrecht verliest zodra de uitvoering is voltooid. Om te zorgen voor consistentie tussen die bepalingen is het noodzakelijk om een verplichting voor de handelaar toe te voegen aan artikel 7, lid 3, en artikel 8, lid 8, om ook erkenning van de consument te verkrijgen dat het herroepingsrecht verloren gaat wanneer de uitvoering wordt voltooid, indien de overeenkomst de consument een betalingsverplichting oplegt Daarnaast moet de formulering van artikel 16, eerste alinea, onder a), worden aangepast om rekening te houden met de wijzigingen van artikel 7, lid 3, en artikel 8, lid 8, op grond waarvan de verplichting voor handelaren om de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming en erkenning van de consument te verkrijgen, uitsluitend van toepassing is op dienstenovereenkomsten op grond waarvan de consument een betalingsverplichting heeft. De lidstaten moeten echter de mogelijkheid krijgen de verplichting om erkenning van de consument te verkrijgen dat het herroepingsrecht komt te vervallen wanneer de uitvoering van de dienstenovereenkomst is voltooid, niet toe te passen indien de consument specifiek heeft verzocht om een bezoek van de handelaar voor de uitvoering van herstellingen. Artikel 16, eerste alinea, onder c), van die richtlijn voorziet in een uitzondering op het herroepingsrecht ten aanzien van overeenkomsten betreffende de levering van goederen die zijn vervaardigd volgens specificaties van de consument of duidelijk voor een specifieke persoon bestemd zijn. Die uitzondering heeft bijvoorbeeld betrekking op de vervaardiging en installatie van op maat gemaakte meubels bij de consument thuis indien dit wordt uitgevoerd op grond van een enkele verkoopovereenkomst.

(43)

De uitzondering op het herroepingsrecht waarin wordt voorzien in artikel 16, eerste alinea, onder b), van Richtlijn 2011/83/EU, moet ook worden geacht van toepassing te zijn op overeenkomsten voor individuele leveringen van niet-netwerkenergie, omdat de prijs hiervan gebonden is aan schommelingen in de grondstoffen- en energiemarkten waarop de handelaar geen invloed heeft en die zich binnen de herroepingstermijn kunnen voordoen.

(44)

Artikel 14, lid 4, van Richtlijn 2011/83/EU bepaalt de voorwaarden waaronder de consument, in het geval van de uitoefening van het herroepingsrecht, niet de kosten draagt voor de uitvoering van diensten, de levering van openbare nutsvoorzieningen en de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd. Wanneer een van deze voorwaarden is vervuld, hoeft de consument niet de prijs te betalen van de vóór de uitoefening van het herroepingsrecht verleende dienst of geleverde openbare nutsvoorziening of digitale inhoud. Wat digitale inhoud betreft, is één van die niet-cumulatieve voorwaarden, namelijk uit hoofde van artikel 14, lid 4, letter b), onder iii), het niet verstrekken van een bevestiging van de overeenkomst, met inbegrip van de bevestiging van de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de consument om de uitvoering van de overeenkomst te beginnen vóór het verstrijken van de herroepingstermijn, en de erkenning dat hij het herroepingsrecht als gevolg daarvan verliest. Die voorwaarde is echter niet opgenomen in de voorwaarden voor het verlies van het herroepingsrecht in artikel 16, eerste alinea, onder m), van die richtlijn, waardoor onzekerheid ontstaat met betrekking tot de mogelijkheid voor consumenten om een beroep te doen op artikel 14, lid 4, letter b), onder iii), indien wordt voldaan aan de andere twee in artikel 14, lid 4, onder b), genoemde voorwaarden en als gevolg hiervan komt het herroepingsrecht op grond van artikel 16, eerste alinea, onder m), te vervallen. De voorwaarde in artikel 14, lid 4, letter b), onder iii), moet daarom worden toegevoegd aan artikel 16, eerste alinea, onder m), om de consument in staat te stellen het herroepingsrecht uit te oefenen wanneer niet aan die voorwaarde is voldaan en dientengevolge de rechten te claimen waarin artikel 14, lid 4, voorziet.

(45)

Handelaren kunnen de prijs van hun aanbiedingen personaliseren voor specifieke consumenten of specifieke categorieën consumenten aan de hand van geautomatiseerde besluitvorming en profilering van consumentengedrag, waarmee zij de koopkracht van de consument kunnen inschatten. Consumenten moeten duidelijk worden geïnformeerd wanneer de prijs die zij te zien krijgen, is gepersonaliseerd aan de hand van geautomatiseerde besluitvorming, zodat zij in hun aankoopbesluit rekening kunnen houden met de potentiële risico’s. Derhalve dient aan Richtlijn 2011/83/EU een specifieke informatievereiste te worden toegevoegd op grond waarvan de consument in kennis moet worden gesteld wanneer de prijs is gepersonaliseerd op basis van geautomatiseerde besluitvorming. Deze informatievereiste mag niet gelden voor technieken als “dynamische” en “realtime” prijsbepaling, waarbij de prijs zeer flexibel en snel wordt veranderd naar aanleiding van de vraag op de markt, wanneer bij die technieken geen sprake is van personalisering op basis van geautomatiseerde besluitvorming. Deze informatievereiste doet niet af aan Verordening (EU) 2016/679, die onder meer voorziet in het recht personen om niet te worden onderworpen aan geautomatiseerde individuele besluitvorming, met inbegrip van profilering.

(46)

Gezien de technologische ontwikkelingen is het noodzakelijk om de verwijzing naar de fax in de lijst van communicatiemiddelen in artikel 6, lid 1, onder c), van Richtlijn 2011/83/EU te schrappen, aangezien de fax nog slechts zelden wordt gebruikt en grotendeels verouderd is.

(47)

Consumenten gaan steeds meer af op beoordelingen en aanbevelingen van andere consumenten wanneer zij aankoopbeslissingen nemen. Daarom moeten handelaren, wanneer zij toegang bieden tot consumentenbeoordelingen van producten, consumenten meedelen of processen of procedures toegepast worden om te garanderen dat de gepubliceerde beoordelingen afkomstig zijn van consumenten die de producten daadwerkelijk hebben gebruikt of aangekocht. Als dergelijke processen en procedures worden toegepast, moeten handelaren duidelijke informatie verstrekken over de manier waarop de controles worden uitgevoerd en de manier waarop de beoordelingen worden verwerkt, bijvoorbeeld of alle beoordelingen, positief en negatief, worden gepubliceerd, of er voor die beoordelingen is betaald en of zij worden beïnvloed door een contractuele verhouding met een handelaar. Bovendien moet het daarom als een oneerlijke handelspraktijk worden beschouwd om consumenten te misleiden met verklaringen dat beoordelingen van een product zijn ingediend door consumenten die het product daadwerkelijk hebben gebruikt of aangeschaft, wanneer er geen redelijke en evenredige stappen zijn genomen om te garanderen dat deze beoordelingen daadwerkelijk afkomstig zijn van dergelijke consumenten. Het kan bij dergelijke stappen gaan om technische middelen om de betrouwbaarheid te verifiëren van de persoon die een beoordeling plaatst, bijvoorbeeld door te verzoeken om informatie om na te gaan of de consument het product daadwerkelijk heeft gebruikt of aangekocht.

(48)

De bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot consumentenbeoordelingen en -aanbevelingen doen geen afbreuk aan de gangbare, legitieme reclamepraktijk waarbij overdreven uitspraken worden gedaan of uitspraken die niet letterlijk dienen te worden genomen.

(49)

Het moet handelaren ook worden verboden valse consumentenbeoordelingen en -aanbevelingen te plaatsen, zoals “likes” op sociale media, of andere partijen de opdracht te geven dit te doen, teneinde hun producten te promoten, evenals om beoordelingen en aanbevelingen van consumenten te manipuleren, bijvoorbeeld door alleen positieve beoordelingen te publiceren en de negatieve te verwijderen. Een dergelijke praktijk kan zich ook voordoen door middel van de extrapolatie van aanbevelingen, indien de positieve interactie van een gebruiker met bepaalde online inhoud wordt gekoppeld aan of verplaatst naar andere, maar aanverwante inhoud, waardoor de indruk wordt gewekt dat de gebruiker ook positief tegenover de aanverwante inhoud staat.

(50)

Het moet handelaren worden verboden tickets voor culturele en sportevenementen die zij hebben verkregen door gebruik te maken van software als “bots”, die hen in staat stelt meer tickets te kopen dan de technische limieten die worden opgelegd door de primaire ticketverkoper of om andere technische maatregelen te omzeilen die door de primaire verkoper zijn getroffen om te garanderen dat de tickets voor iedereen toegankelijk zijn, aan consumenten door te verkopen. Dit verbod doet geen afbreuk aan andere nationale maatregelen die de lidstaten kunnen treffen om de legitieme belangen van consumenten te beschermen en om hun culturele beleid en een brede toegang voor alle personen tot culturele en sportevenementen te waarborgen, bijvoorbeeld door de wederverkoopprijs van tickets te reguleren.

(51)

Artikel 16 van het Handvest waarborgt de vrijheid van ondernemerschap overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken. De marketing van goederen in verschillende lidstaten, als zijnde identiek, terwijl de samenstelling of kenmerken van deze producten in werkelijkheid aanzienlijk verschillen, kan consumenten misleiden en hen aanzetten om een transactiebesluit te nemen dat zij anders niet hadden genomen.

(52)

Een dergelijke praktijk kan daarom worden beschouwd als strijdig met Richtlijn 2005/29/EG op basis van een beoordeling van de relevante elementen per geval. Om de toepassing van het bestaande Unierecht door de consumenten- en voedingsautoriteiten van de lidstaten te vergemakkelijken, werden in de mededeling van de Commissie van 29 september 2017“betreffende de toepassing van de Uniewetgeving inzake levensmiddelen- en consumentenbescherming op kwesties in verband met tweevoudige kwaliteit van levensmiddelen — Het specifieke geval van levensmiddelen” richtsnoeren vastgesteld voor de toepassing van de huidige Unieregels op situaties van tweevoudige kwaliteit van levensmiddelen. In dit verband presenteerde het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie op 25 april 2018 een “kader voor het selecteren en testen van levensmiddelen om de kwaliteitsgerelateerde kenmerken te beoordelen: het op Unieniveau geharmoniseerde testmethodologie”.

(53)

De ervaring met de handhaving heeft echter geleerd dat het, bij gebreke van een uitdrukkelijke bepaling, voor consumenten, handelaren en nationale bevoegde autoriteiten onduidelijk kan zijn welke handelspraktijken in strijd zouden kunnen zijn met Richtlijn 2005/29/EG. Daarom moet die richtlijn worden gewijzigd om zowel de handelaren als de handhavingsautoriteiten rechtszekerheid te bieden, door de marketing van een goed als zijnde identiek aan een goed dat in andere lidstaten wordt gemarket, terwijl de samenstelling of kenmerken van dat goed aanzienlijk verschillen, uitdrukkelijk aan te pakken. De bevoegde autoriteiten moeten dergelijke praktijken per geval beoordelen en aanpakken overeenkomstig Richtlijn 2005/29/EG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn. Bij haar beoordeling moet de bevoegde autoriteit rekening houden met het feit of een dergelijke differentiatie gemakkelijk herkenbaar is voor de consument, met het recht van een handelaar om goederen van hetzelfde merk voor verschillende geografische markten aan te passen op grond van legitieme en objectieve factoren, zoals het nationale recht, de beschikbaarheid of seizoensgebondenheid van grondstoffen of vrijwillige strategieën voor een betere toegang tot gezonde en voedzame levensmiddelen alsook met het recht van handelaren om goederen van hetzelfde merk aan te bieden in verpakkingen van verschillend gewicht of volume in verschillende geografische markten. De bevoegde autoriteiten moeten beoordelen of dergelijke differentiatie voor consumenten gemakkelijk herkenbaar is en doet dit door de beschikbaarheid en geschiktheid van informatie te analyseren. Het is belangrijk dat consumenten op de hoogte worden gebracht van de differentiatie van goederen op grond van legitieme en objectieve factoren. Het moet handelaren vrijstaan dergelijke informatie te verstrekken op verschillende manieren die consumenten in staat stellen de noodzakelijke informatie te raadplegen. Handelaren moeten in het algemeen de voorkeur geven aan alternatieven voor de informatieverstrekking op het etiket van de goederen. De desbetreffende sectorale voorschriften en voorschriften inzake het vrije verkeer van goederen van de Unie moeten worden geëerbiedigd.

(54)

Hoewel verkoop buiten verkoopruimten een legitiem en beproefd verkoopkanaal is, net zoals verkoop in verkoopruimten en verkoop op afstand, kunnen bepaalde bijzonder agressieve of misleidende marketing- of verkooppraktijken in het kader van bezoeken bij een consument thuis of van excursies, als bedoeld in artikel 2, punt 8, van Richtlijn 2011/83/EU, consumenten onder druk zetten om goederen of diensten te kopen die zij anders niet zouden kopen of te kopen tegen buitensporige prijzen, vaak tegen onmiddellijke betaling. Dergelijke praktijken zijn vaak gericht op ouderen of andere kwetsbare consumenten. Sommige lidstaten vinden deze praktijken onwenselijk en achten het noodzakelijk om bepaalde vormen en aspecten van buiten verkoopruimten gesloten verkopen in de zin van Richtlijn 2011/83/EU, zoals agressieve en misleidende marketing of verkoop van een product in het kader van ongevraagde huisbezoeken aan consumenten of van excursies, te beperken. Indien dergelijke beperkingen worden vastgesteld op andere gronden dan consumentenbescherming, zoals het openbaar belang of de eerbiediging van het privéleven van de consument, dat wordt beschermd door artikel 7 van het Handvest, vallen zij buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG.

(55)

In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en teneinde de handhaving te vergemakkelijken, moet worden verduidelijkt dat Richtlijn 2005/29/EG geen afbreuk doet aan de vrijheid van de lidstaten om nationale bepalingen vast te stellen om de legitieme belangen van consumenten verder te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken in het kader van ongevraagde huisbezoeken door een handelaar om producten aan te bieden of te verkopen of van excursies die worden georganiseerd door een handelaar met als doel of gevolg producten te promoten bij of te verkopen aan consumenten, indien dergelijke bepalingen gerechtvaardigd zijn op grond van de consumentenbescherming. Dergelijke bepalingen moeten altijd evenredig en niet-discriminerend zijn en mogen die verkoopkanalen niet als zodanig verbieden. In nationale, door de lidstaten vastgestelde bepalingen kan bijvoorbeeld worden vastgesteld op welke tijdstippen huisbezoeken aan consumenten zonder hun expliciet verzoek niet zijn toegestaan, kunnen dergelijke bezoeken worden verboden indien de consument zichtbaar heeft aangegeven hiermee niet akkoord te gaan, of kan de procedure voor betalingen worden voorgeschreven. Voorts kunnen in dergelijke bepalingen verdergaande beschermingsregels worden opgenomen op de door Richtlijn 2011/83/EU geharmoniseerde gebieden. Richtlijn 2011/83/EU moet derhalve worden gewijzigd om de lidstaten in staat te stellen nationale maatregelen te treffen om te voorzien in een langere herroepingstermijn en om af te wijken van specifieke uitzonderingen op het herroepingsrecht. De lidstaten moeten aan de Commissie kennisgeven van de in dit verband vastgestelde nationale bepalingen, zodat de Commissie deze informatie beschikbaar kan stellen aan alle belanghebbenden en de evenredigheid en wettigheid van deze maatregelen kan nagaan.

(56)

Wat de agressieve en misleidende praktijken betreft in het kader van evenementen die worden georganiseerd op andere locaties dan de verkoopruimten van de handelaar, doet Richtlijn 2005/29/EG geen afbreuk aan eventuele voorwaarden inzake vestiging en vergunning die lidstaten aan handelaren kunnen opleggen. Voorts laat die richtlijn het nationale overeenkomstenrecht en, in het bijzonder, de regels betreffende de geldigheid, de totstandkoming en de rechtsgevolgen van overeenkomsten onverlet. Agressieve en misleidende praktijken in het kader van evenementen die worden georganiseerd op andere locaties dan de verkoopruimten van de handelaar, kunnen op basis van een individuele beoordeling van het specifieke geval overeenkomstig artikelen 5 tot en met 9 van die richtlijn worden verboden. Voorts bevat bijlage I bij die richtlijn een algemeen verbod op praktijken waarbij de handelaar de indruk wekt dat hij niet optreedt ten behoeve van zijn beroep en op praktijken die de indruk geven dat de consument het pand niet mag verlaten alvorens er een overeenkomst is gesloten. De Commissie moet beoordelen of de huidige regels voorzien in een toereikend niveau van consumentenbescherming en in toereikende instrumenten voor lidstaten om dergelijke praktijken op doeltreffende wijze aan te pakken.

(57)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan overeenkomstrechtelijke aspecten die niet door deze richtlijn worden geregeld. Deze richtlijn doet derhalve geen afbreuk aan het nationale overeenkomstenrecht inzake bijvoorbeeld het sluiten of de geldigheid van een overeenkomst, zoals in het geval van het ontbreken van overeenstemming of onbevoegde commerciële activiteit.

(58)

Om te garanderen dat burgers toegang hebben tot actuele informatie over hun consumentenrechten en over buitengerechtelijke geschillenbeslechting, moet het online toegangspunt dat de Commissie ontwikkelt — voor zover mogelijk — gebruiksvriendelijk zijn, geschikt zijn voor mobiel gebruik, goed toegankelijk en voor iedereen bruikbaar zijn, ook voor personen met een handicap (“ontwerpen voor iedereen”).

(59)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (17) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om, in gerechtvaardigde gevallen, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(60)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk betere handhaving en modernisering van het consumentenbeschermingsrecht, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar doordat het probleem zich in de hele Unie voordoet, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 93/13/EEG

In Richtlijn 93/13/EEG wordt het volgende artikel ingevoegd:

“Artikel 8 ter

1.   De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten kunnen dergelijke sancties beperken tot situaties waarin de contractuele bedingen in het nationale recht uitdrukkelijk in alle omstandigheden worden aangemerkt als oneerlijk of indien een handelaar contractuele bedingen blijft toepassen die als oneerlijk zijn aangemerkt in een overeenkomstig artikel 7, lid 2, genomen definitieve beslissing.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor het opleggen van sancties waar passend rekening wordt gehouden met de volgende niet-limitatieve en indicatieve criteria:

a)

de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk;

b)

door de verkoper of leverancier genomen maatregelen om de door de consumenten geleden schade te beperken of te verhelpen;

c)

eerdere inbreuken van de verkoper of leverancier;

d)

de door de verkoper of leverancier als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, als daarover relevante informatie beschikbaar is;

e)

sancties die in grensoverschrijdende zaken in andere lidstaten aan de verkoper of leverancier zijn opgelegd voor dezelfde inbreuk, wanneer informatie over dergelijke sancties beschikbaar is via het bij Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad (*1) opgericht mechanisme;

f)

andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.

4.   Onverminderd lid 2 van dit artikel, zorgen de lidstaten ervoor dat, wanneer er overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2394 sancties moeten worden opgelegd, deze de mogelijkheid omvatten om geldboeten op te leggen door middel van administratieve procedures en/of om juridische procedures te starten voor het opleggen van geldboeten, waarbij het maximumbedrag van zulke geldboeten ten minste 4 % van de jaaromzet van de verkoper of leverancier in de betrokken lidstaat of lidstaten bedraagt.

5.   In situaties waarin overeenkomstig lid 4 een geldboete moet worden opgelegd, maar er geen informatie beschikbaar is over de jaaromzet van de verkoper of leverancier, introduceert de lidstaat de mogelijkheid om geldboeten op te leggen waarvan het maximumbedrag ten minste 2 miljoen EUR bedraagt.

6.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 28 november 2021 in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften en maatregelen en delen haar eventuele latere wijzigingen onverwijld mede.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 98/6/EG

Richtlijn 98/6/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 6 bis

1.   Bij aankondigingen van prijsverminderingen wordt de vorige prijs aangegeven die door de handelaar is toegepast gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de toepassing van de prijsvermindering.

2.   Onder de vorige prijs wordt verstaan de laagste prijs die door de handelaar is toegepast tijdens een periode die niet korter is dan 30 dagen voor de toepassing van de prijsvermindering.

3.   De lidstaten kunnen andere regels vaststellen voor goederen die snel bederven of een beperkte houdbaarheid hebben.

4.   Indien het product minder dan 30 dagen op de markt is, mogen de lidstaten ook een kortere periode vaststellen dan de in lid 2 bepaalde periode.

5.   De lidstaten mogen bepalen dat, wanneer de prijsvermindering progressief wordt verhoogd, de vorige prijs de prijs is zonder prijsvermindering, voorafgaand aan de toepassing van de eerste prijsvermindering.”;

2)

artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

1.   De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor het opleggen van sancties waar passend rekening wordt gehouden met de volgende niet-limitatieve en indicatieve criteria:

a)

de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk;

b)

door de handelaar genomen maatregelen om de door de consumenten geleden schade te beperken of te verhelpen;

c)

eerdere inbreuken van de handelaar;

d)

de door de handelaar als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, als daarover relevante informatie beschikbaar is;

e)

sancties die in grensoverschrijdende zaken in andere lidstaten aan de handelaar zijn opgelegd voor dezelfde inbreuk, wanneer informatie over dergelijke sancties beschikbaar is via het bij Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad (*2) opgericht mechanisme;

f)

andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.

3.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 28 november 2021 in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften en maatregelen en delen haar eventuele latere wijzigingen onverwijld mede.

(*2)  Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 1).”."

Artikel 3

Wijzigingen van Richtlijn 2005/29/EG

Richtlijn 2005/29/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

letter c) wordt vervangen door:

“c)

“product”: een goed of een dienst, met inbegrip van onroerende goederen, digitale diensten en digitale inhoud, evenals rechten en verplichtingen;”;

b)

de volgende letters worden toegevoegd:

“m)

“rangschikking”: het relatieve belang dat wordt gegeven aan producten zoals gepresenteerd, georganiseerd of meegedeeld door de handelaar, ongeacht de voor die presentatie, organisatie of mededeling gebruikte technologische middelen;

n)

“onlinemarktplaats”: een dienst die gebruikmaakt van software, waaronder een website, een deel van een website of een door of namens een handelaar beheerde applicatie, en die consumenten in staat stelt op afstand overeenkomsten te sluiten met andere handelaren of consumenten.”;

2)

in artikel 3 worden de leden 5 en 6 vervangen door:

“5.   Deze richtlijn belet de lidstaten niet om bepalingen vast te stellen ter bescherming van de legitieme belangen van de consumenten met betrekking tot agressieve of misleidende marketing- of verkooppraktijken in het kader van ongevraagde bezoeken door een handelaar bij de consument thuis of van excursies die worden georganiseerd door een handelaar met als doel of gevolg producten te promoten bij of te verkopen aan consumenten Dergelijke bepalingen moeten evenredig, niet-discriminerend en gerechtvaardigd op grond van consumentenbescherming zijn.

6.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de op grond van lid 5 vastgestelde nationale bepalingen, alsook van eventuele latere wijzigingen. De Commissie stelt deze informatie op gemakkelijk toegankelijke wijze ter beschikking van consumenten en handelaren op een speciaal daarvoor gecreëerde website.”;

3)

aan artikel 6, lid 2, wordt de volgende letter toegevoegd:

“c)

marketing van een goed in één lidstaat als zijnde identiek aan een goed dat in andere lidstaten wordt gemarket, terwijl de samenstelling of kenmerken van dat goed aanzienlijk verschillen, tenzij dit gerechtvaardigd is op grond van legitieme en objectieve factoren.”;

4)

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

letter d) wordt vervangen door:

“d)

de wijze van betaling, levering en uitvoering, indien deze afwijken van de vereisten van professionele toewijding;”;

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

“f)

voor op onlinemarktplaatsen aangeboden producten, of de derde die de producten aanbiedt al dan niet een handelaar is, op basis van de verklaring van deze derde aan de aanbieder van de onlinemarktplaats.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“4 bis.   Wanneer consumenten de mogelijkheid wordt geboden om te zoeken naar producten die worden aangeboden door verschillende handelaren of door consumenten op basis van een zoekopdracht in de vorm van een trefwoord, zin of andere invoer, wordt, ongeacht of de transacties uiteindelijk worden afgesloten, het beschikbaar stellen van algemene informatie in een specifiek deel van de online interface dat rechtstreeks en eenvoudig toegankelijk is vanaf de pagina waar de zoekresultaten worden gepresenteerd, over de belangrijkste parameters ter bepaling van de rangschikking van producten die aan de consument wordt gepresenteerd als resultaat van de zoekopdracht en het relatieve belang van die parameters ten opzichte van andere parameters, als essentieel beschouwd. Dit lid geldt niet voor aanbieders van online zoekmachines als bedoeld in artikel 2, punt 6, van Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad (*3).

(*3)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).”;"

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“6.   Indien een handelaar toegang biedt tot consumentenbeoordelingen van producten, wordt informatie over of en hoe de handelaar garandeert dat de gepubliceerde beoordelingen afkomstig zijn van consumenten die het product daadwerkelijk hebben gebruikt of aangekocht, als essentieel beschouwd.”;

5)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 11 bis

Verhaal

1.   consumenten die door oneerlijke handelspraktijken schade hebben geleden, krijgen toegang tot evenredige en doeltreffende remedies, waaronder vergoeding voor de door hen geleden schade en, indien relevant, een prijsvermindering of de beëindiging van de overeenkomst. De lidstaten mogen de toepassingsvoorwaarden en de rechtsgevolgen van deze remedies bepalen. De lidstaten kunnen in voorkomend geval rekening houden met de ernst en aard van de oneerlijke handelspraktijk, de door de consument geleden schade en andere relevante omstandigheden.

2.   Deze remedies doen geen afbreuk aan de toepassing van andere remedies die consumenten op grond van het Unierecht of nationale recht ter beschikking staan.”;

6)

Artikel 13 wordt vervangen door:

“Artikel 13

Sancties

1.   De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor het opleggen van sancties waar passend rekening wordt gehouden met de volgende niet-limitatieve en indicatieve criteria:

a)

de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk;

b)

door de handelaar genomen maatregelen om de door de consumenten geleden schade te beperken of te verhelpen;

c)

eerdere inbreuken van de handelaar;

d)

de door de handelaar als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, als daarover relevante informatie beschikbaar is;

e)

sancties die in grensoverschrijdende zaken in andere lidstaten aan de handelaar zijn opgelegd voor dezelfde inbreuk, wanneer informatie over dergelijke sancties beschikbaar is via het bij Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad (*4) opgericht mechanisme;

f)

andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer er overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2394 sancties moeten worden opgelegd, deze de mogelijkheid omvatten om geldboeten op te leggen door middel van administratieve procedures en/of om juridische procedures te starten voor het opleggen van geldboeten, waarbij het maximumbedrag van zulke geldboeten ten minste 4 % van de jaaromzet van de handelaar in de betrokken lidstaat of lidstaten bedraagt. Zonder afbreuk te doen aan die verordening, kunnen lidstaten om met de nationale grondwet verband houdende redenen de oplegging van geldboeten beperken tot:

a)

inbreuken op de artikelen 6, 7, 8, 9 van en bijlage I bij deze richtlijn, en

b)

de aanhoudende toepassing door de handelaar van een handelspraktijk die door de bevoegde nationale autoriteit of rechtbank als oneerlijk is aangemerkt, indien die handelspraktijk geen onder a) bedoelde inbreuk vormt.

4.   In situaties waarin overeenkomstig lid 3 een geldboete moet worden opgelegd, maar er geen informatie beschikbaar is over de jaaromzet van de handelaar, introduceert de lidstaat de mogelijkheid om geldboeten op te leggen waarvan het maximumbedrag ten minste 2 miljoen EUR bedraagt.

5.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 28 november 2021 in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften en maatregelen en delen haar eventuele latere wijzigingen onverwijld mede.

(*4)  Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 1).”;"

7)

bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt wordt ingevoegd:

“11 bis.

Het verschaffen van zoekresultaten in reactie op een online zoekopdracht van een consument zonder duidelijk te onthullen dat het een betaalde reclame betreft of er een betaling is gedaan die specifiek was bedoeld om een hogere rangschikking voor producten te verkrijgen.”;

b)

de volgende punten worden ingevoegd:

“23 bis.

Het doorverkopen van tickets aan consumenten indien de handelaar deze heeft verkregen door gebruik te maken van elektronische middelen om welke ingestelde limieten dan ook met betrekking tot het aantal tickets dat een persoon mag kopen of andere regels die van toepassing zijn op de aankoop van tickets, te omzeilen;

23 ter.

Beweren dat beoordelingen van producten zijn ingediend door consumenten die het product daadwerkelijk hebben gebruikt of aangekocht, zonder redelijke en proportionele stappen te nemen om na te gaan of deze beoordelingen afkomstig zijn van dergelijke consumenten;

23°quarter.

Het plaatsen of een andere rechts- of natuurlijke persoon de opdracht geven tot het plaatsen van valse beoordelingen of aanbevelingen van consumenten of het op misleidende wijze voorstellen van consumentenbeoordelingen of aanbevelingen op sociale media, teneinde producten te promoten.”.

Artikel 4

Wijzigingen van Richtlijn 2011/83/EU

Richtlijn 2011/83/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 2 wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:

a)

punt 3 wordt vervangen door:

“3.

“goederen”: goederen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad (*5);

(*5)  Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 28).”;"

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

“4 bis.

“persoonsgegevens”: persoonsgegevens zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*6);

(*6)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).”;"

c)

de punten 5 en 6 worden vervangen door:

“5.

“verkoopovereenkomst”: iedere overeenkomst waarbij de handelaar de eigendom van goederen aan de consument overdraagt of zich ertoe verbindt deze over te dragen, met inbegrip van elke overeenkomst die zowel goederen als diensten betreft;

6)

“dienstenovereenkomst”: iedere andere overeenkomst dan een verkoopovereenkomst, waarbij de handelaar de consument een dienst, met inbegrip van een digitale dienst, levert of zich ertoe verbindt deze te leveren;”;

d)

punt 11 wordt vervangen door:

“11.

“digitale inhoud”: digitale inhoud zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad (*7)

(*7)  Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 1).”;"

e)

de volgende punten worden toegevoegd:

“ 16.

“digitale dienst”: een digitale dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn (EU) 2019/770;

17.

“onlinemarktplaats”: een dienst die gebruikmaakt van software, waaronder een website, een deel van een website of een door of namens de handelaar beheerde applicatie, en consumenten in staat stelt op afstand overeenkomsten te sluiten met andere handelaren of consumenten;

18.

“aanbieder van een onlinemarktplaats”: een handelaar die consumenten een onlinemarktplaats aanbiedt;

19.

“compatibiliteit”: compatibiliteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Richtlijn (EU) 2019/770;

20.

“functionaliteit”: functionaliteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 11, van Richtlijn (EU) 2019/770;

21.

“interoperabiliteit”: interoperabiliteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12, van Richtlijn (EU) 2019/770.”;

2)

artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Deze richtlijn is van toepassing, onder de voorwaarden en in die mate als aangegeven in de bepalingen ervan, op alle tussen een handelaar en een consument gesloten overeenkomsten waarbij de consument de prijs ervan betaalt of zich ertoe verbindt deze te betalen. Zij is van toepassing op overeenkomsten voor de levering van water, gas, elektriciteit of stadsverwarming, waaronder door openbare leveranciers, voor zover deze producten op een contractuele basis worden geleverd.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis.   Deze richtlijn is ook van toepassing wanneer de handelaar digitale inhoud die niet wordt geleverd op een materiële drager of een digitale dienst levert of zich ertoe verbindt deze te leveren aan de consument en de consument persoonsgegevens aan de handelaar verstrekt of zich ertoe verbindt deze te verstrekken, behalve wanner de door de consument verstrekte persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt door de handelaar voor het leveren van de digitale inhoud die niet op een materiële drager wordt geleverd of de digitale dienst overeenkomstig deze richtlijn of om de handelaar in staat te stellen te voldoen aan de op hem van toepassing zijnde wettelijke vereisten, en de handelaar die gegevens voor geen enkel ander doel verwerkt.”;

c)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt k) wordt vervangen door:

“k)

voor passagiersvervoerdiensten, met uitzondering van artikel 8, lid 2, en de artikelen 19, 21 en 22;”;

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

“n)

voor goederen die executoriaal of anderszins gerechtelijk worden verkocht.”;

3)

artikel 5, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt e) wordt vervangen door:

"e)

naast een herinnering aan het bestaan van de wettelijke waarborg van conformiteit van de goederen, de digitale inhoud en de digitale diensten, het bestaan en de voorwaarden van diensten na verkoop en commerciële garanties, voor zover van toepassing;

b)

de punten g) en h) worden vervangen door:

“g)

voor zover van toepassing, de functionaliteit van goederen met digitale elementen, digitale inhoud en digitale diensten, met inbegrip van toepasselijke technische beveiligingsvoorzieningen;

h)

voor zover van toepassing, de relevante compatibiliteit en interoperabiliteit van goederen met digitale elementen, digitale inhoud en digitale diensten waarvan de handelaar op de hoogte is of redelijkerwijs kan worden geacht op de hoogte te zijn.”;

4)

artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

het geografisch adres waar de handelaar gevestigd is en het telefoonnummer en e-mailadres van de handelaar; daarnaast bevat de informatie, als de handelaar andere vormen van online communicatie verstrekt waarmee de consument de schriftelijke correspondentie met de handelaar, waaronder de datum en het tijdstip van dergelijke correspondentie, op een duurzame gegevensdrager kan bewaren, gedetailleerde informatie over deze andere vormen; al deze door de handelaar aangeboden communicatiemethoden moeten de consument in staat stellen snel contact met de handelaar op te nemen en efficiënt met hem te communiceren; indien van toepassing verstrekt de handelaar ook het geografische adres en de identiteit van de handelaar namens wie hij optreedt;”;

ii)

het volgende punt wordt ingevoegd:

“e bis)

indien van toepassing, dat de prijs is gepersonaliseerd op basis van geautomatiseerde besluitvorming;”;

iii)

punt l) wordt vervangen door:

“l)

een herinnering aan het bestaan van een wettelijke waarborg van conformiteit van de goederen, de digitale inhoud en de digitale diensten;”;

iv)

de punten r) en s) worden vervangen door:

“r)

voor zover van toepassing, de functionaliteit van goederen met digitale elementen, digitale inhoud en digitale diensten, met inbegrip van toepasselijke technische beveiligingsvoorzieningen;

s)

voor zover van toepassing, de relevante compatibiliteit en interoperabiliteit van goederen met digitale elementen, digitale inhoud en digitale diensten waarvan de handelaar op de hoogte is of redelijkerwijs kan worden geacht op de hoogte te zijn.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De in lid 1, onder h), i) en j), van dit artikel bedoelde informatie kan worden verstrekt door middel van de in bijlage I, deel A, uiteengezette modelinstructies voor herroeping. De handelaar heeft voldaan aan de lid 1, onder h), i) en j) van dit artikel gestelde informatievereisten als de handelaar deze instructies correct heeft verstrekt aan de consument. De verwijzingen naar de herroepingstermijn van 14 dagen in de in bijlage I, deel A, uiteengezette modelinstructies voor herroeping worden vervangen door verwijzingen naar een herroepingstermijn van 30 dagen in gevallen waarin lidstaten regels hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 1 bis.”;

5)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 6 bis

Aanvullende specifieke informatievoorschriften voor op onlinemarktplaatsen gesloten overeenkomsten

1.   Voordat een consument door een overeenkomst op afstand, of een overeenstemmend aanbod, op een onlinemarktplaats is gebonden, verstrekt de aanbieder van de onlinemarktplaats, onverminderd Richtlijn 2005/29/EG, op een duidelijke en begrijpelijke manier die passend is voor communicatie op afstand, aan de consument de volgende informatie:

a)

algemene informatie die beschikbaar wordt gesteld in een specifieke afdeling van de online interface die rechtstreeks en gemakkelijk toegankelijk is vanaf de pagina waarop de aanbiedingen worden gepresenteerd, over de belangrijkste parameters ter bepaling van de rangschikking in de zin van artikel 2, lid 1, onder m), van Richtlijn 2005/29/EG van de aanbiedingen die aan de consument worden gepresenteerd als gevolg van de zoekopdracht, en het relatieve belang van die parameters ten opzichte van andere parameters;

b)

of de derde die de goederen, diensten of digitale inhoud aanbiedt, al dan niet een handelaar is, op basis van de verklaring van deze derde aan de aanbieder van de onlinemarktplaats;

c)

wanneer de derde die de goederen, diensten of digitale inhoud aanbiedt, geen handelaar is, dat de uit het Unierecht voortvloeiende consumentenrechtenbescherming niet van toepassing is op de overeenkomst;

d)

indien van toepassing, de manier waarop de met de overeenkomst verband houdende verplichtingen worden verdeeld tussen de derde die de goederen, diensten of digitale inhoud aanbiedt en de aanbieder van de onlinemarktplaats, waarbij dergelijke informatie geen afbreuk doet aan de verantwoordelijkheid die de aanbieder van de onlinemarktplaats of de derde-handelaar overeenkomstig het Unierecht of nationale recht heeft met betrekking tot de overeenkomst.

2.   Onverminderd Richtlijn 2000/31/EG, verbiedt dit artikel de lidstaten niet om aanvullende informatievereisten op te leggen aan aanbieders van onlinemarktplaatsen. Dergelijke bepalingen moeten evenredig, niet-discriminerend en gerechtvaardigd zijn op grond van consumentenbescherming.”;

6)

artikel 7, lid 3, wordt vervangen door:

“3.   Indien de consument wenst dat de verrichting van diensten of de levering van water, gas of elektriciteit, die niet zijn gereed voor verkoop gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of van stadsverwarming aanvangt tijdens de in artikel 9, lid 2, bedoelde herroepingstermijn, en de overeenkomst voor de consument een betalingsverplichting inhoudt, vereist de handelaar dat de consument daar uitdrukkelijk om verzoekt op een duurzame gegevensdrager en verzoekt de handelaar de consument ook te erkennen dat hij, zodra de overeenkomst volledig is uitgevoerd door de handelaar, niet meer over een herroepingsrecht zal beschikken.”;

7)

artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Indien de overeenkomst wordt gesloten met behulp van een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie, verstrekt de handelaar, bij of via dat specifieke middel voordat de overeenkomst wordt gesloten, ten minste de precontractuele informatie betreffende de voornaamste kenmerken van de goederen of diensten, de identiteit van de handelaar, de totale prijs, het herroepingsrecht, de duur van de overeenkomst en, in geval van overeenkomsten voor onbepaalde tijd, de voorwaarden om de overeenkomst te beëindigen, zoals bedoeld in respectievelijk artikel 6, lid 1, onder a), b), e), h) en o), met uitzondering van het onder h) bedoelde en in bijlage I, deel B, opgenomen modelformulier voor herroeping. De overige in artikel 6, lid 1, bedoelde informatie, met inbegrip van het modelformulier voor herroeping, wordt door de handelaar op passende wijze aan de consument verstrekt overeenkomstig lid 1 van dit artikel.”;

b)

lid 8 wordt vervangen door:

“8.   Indien de consument wenst dat de verrichting van diensten of de levering van water, gas of elektriciteit, die niet gereed voor verkoop zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of van stadsverwarming, aanvangt tijdens de in artikel 9, lid 2, bepaalde herroepingstermijn, en de overeenkomst voor de consument een betalingsverplichting inhoudt, vereist de handelaar dat de consument daar uitdrukkelijk om verzoekt en verzoekt de handelaar de consument te erkennen dat hij, zodra de overeenkomst volledig is uitgevoerd door de handelaar, niet meer over een herroepingsrecht zal beschikken.”;

8)

artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis.   De lidstaten kunnen regels vaststellen op grond waarvan de in lid 1 bedoelde herroepingstermijn van 14 dagen wordt verlengd tot 30 dagen voor overeenkomsten die worden gesloten in het kader van ongevraagde bezoeken door een handelaar bij de consument thuis of van excursies die worden georganiseerd door een handelaar met als doel of gevolg producten te promoten bij of te verkopen aan consumenten, teneinde de legitieme belangen van consumenten met betrekking tot agressieve of misleidende marketing- of verkooppraktijken te beschermen. Dergelijke regels moeten evenredig, niet-discriminerend en gerechtvaardigd zijn op grond van consumentenbescherming.”;

b)

in lid 2 wordt het inleidende deel vervangen door:

“2.   Onverminderd artikel 10, verstrijkt de in lid 1 van dit artikel bedoelde herroepingstermijn 14 dagen, of, in gevallen waarin de lidstaten op grond van lid 1 bis van dit artikel regels hebben vastgesteld, 30 dagen na:”;

9)

in artikel 10 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Indien de handelaar de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie aan de consument heeft verstrekt binnen twaalf maanden na de in artikel 9, lid 2, bedoelde dag, verstrijkt de herroepingstermijn 14 dagen of, in gevallen waarin de lidstaten overeenkomstig artikel 9, lid 1 bis, regels hebben vastgesteld, 30 dagen na de dag waarop de consument die informatie heeft ontvangen.”;

10)

aan artikel 13 worden de volgende leden toegevoegd:

“4.   Met betrekking tot de persoonsgegevens van de consument voldoet de handelaar aan de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679.

5.   De handelaar ziet af van het gebruik van andere inhoud dan persoonsgegevens die is verstrekt of gecreëerd door de consument bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst, behalve indien die inhoud:

a)

geen nut heeft buiten de context van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst;

b)

enkel verband houdt met de activiteit van de consument bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst;

c)

door de handelaar met andere gegevens is samengevoegd en niet of alleen met bovenmatige inspanningen kan worden ontvlochten, of

d)

door de consument en anderen gezamenlijk is gegenereerd, en andere consumenten die inhoud kunnen blijven gebruiken.

6.   Behalve in de in lid 5, punt a), b) of c), genoemde situaties maakt de handelaar op verzoek van de consument alle andere inhoud dan persoonsgegevens beschikbaar die was verstrekt of gecreëerd door de consument bij het gebruik van de door de handelaar geleverde digitale inhoud of digitale dienst.

7.   De consument heeft het recht die digitale inhoud kosteloos, binnen een redelijke termijn, en in een gangbaar en machinaal leesbaar gegevensformaat op te vragen, zonder belemmeringen van de handelaar.

8.   In geval van herroeping van de overeenkomst kan de handelaar elk verder gebruik van de digitale inhoud of de digitale dienst door de consument beletten, met name door de digitale inhoud of digitale dienst ontoegankelijk te maken voor de consument of door het gebruikersaccount van de consument onbruikbaar te maken, onverminderd lid 6.”;

11)

artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis.   In het geval van herroeping van de overeenkomst onthoudt de consument zich van het gebruik van de digitale inhoud of de digitale dienst, en van de terbeschikkingstelling daarvan aan derden.”;

b)

in lid 4 wordt letter b), punt i, vervangen door:

“i)

de consument er vooraf niet uitdrukkelijk mee heeft ingestemd met het beginnen van de uitvoering vóór het einde van de in artikel 9 bedoelde periode van 14 of 30 dagen;”;

12)

artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

i)

het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

“a)

dienstenovereenkomsten na volledige uitvoering van de dienst maar, als de overeenkomst voor de consument een betalingsverplichting inhoudt, enkel als de uitvoering is begonnen met de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de consument, en mits de consument heeft erkend dat hij zijn herroepingsrecht verliest zodra de handelaar de overeenkomst volledig heeft uitgevoerd;”;

ii)

het bepaalde onder m) wordt vervangen door:

“m)

overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, als de uitvoering is begonnen en, ingeval de overeenkomst voor de consument een betalingsverplichting inhoudt, wanneer:

i)

de consument vooraf uitdrukkelijk heeft ingestemd met de aanvang van de uitvoering tijdens de herroepingstermijn;

ii)

de consument heeft erkend dat hij daarmee zijn herroepingsrecht verliest, en

iii)

de handelaar bevestiging heeft verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2 of artikel 8, lid 7.”;

b)

de volgende alinea’s worden toegevoegd:

“De lidstaten mogen afwijken van de in de eerste alinea, onder a), b), c) en e), opgenomen uitzonderingen op het herroepingsrecht voor overeenkomsten die worden gesloten in het kader van ongevraagde bezoeken door een handelaar bij de consument thuis of van excursies die worden georganiseerd door een handelaar met als doel of gevolg producten te promoten bij of te verkopen aan consumenten, teneinde de legitieme belangen van consumenten met betrekking tot agressieve of misleidende marketing- of verkooppraktijken te beschermen. Dergelijke bepalingen moeten evenredig, niet-discriminerend en gerechtvaardigd zijn op grond van consumentenbescherming.

In het geval van dienstenovereenkomsten die voor de consument een betalingsverplichting inhouden indien de consument specifiek heeft verzocht om een bezoek van de handelaar voor de uitvoering van herstellingen, mogen de lidstaten bepalen dat de consument het herroepingsrecht verliest nadat de dienst volledig is uitgevoerd, mits de uitvoering is begonnen met de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de consument.”;

13)

artikel 24 wordt vervangen door:

“Artikel 24

Sancties

1.   De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor het opleggen van sancties waar passend rekening wordt gehouden met de volgende niet-limitatieve en indicatieve criteria:

a)

de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk;

b)

door de handelaar genomen maatregelen om de door de consumenten geleden schade te beperken of te verhelpen;

c)

eerdere inbreuken van de handelaar;

d)

de door de handelaar als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, als daarover relevante informatie beschikbaar is;

e)

sancties die in grensoverschrijdende zaken in andere lidstaten aan de handelaar zijn opgelegd voor dezelfde inbreuk, wanneer informatie over dergelijke sancties beschikbaar is via het bij Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad (*8) opgericht mechanisme;

f)

andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer er overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2394 sancties moeten worden opgelegd, deze de mogelijkheid omvatten om geldboeten op te leggen door middel van administratieve procedures en/of om juridische procedures te starten voor het opleggen van geldboeten, waarbij het maximumbedrag van zulke geldboeten ten minste 4 % van de jaaromzet van de handelaar in de betrokken lidstaat of lidstaten bedraagt.

4.   In situaties waarin overeenkomstig lid 3 een geldboete moet worden opgelegd, maar er geen informatie beschikbaar is over de jaaromzet van de handelaar, introduceert de lidstaat de mogelijkheid om geldboeten op te leggen waarvan het maximumbedrag ten minste 2 miljoen EUR bedraagt.

5.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 28 november 2021 in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften en maatregelen en delen haar eventuele latere wijzigingen onverwijld mede.

(*8)  Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 1).”;"

14)

in artikel 29 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Indien een lidstaat gebruikmaakt van één van de in artikel 3, lid 4, artikel 6, leden 7 en 8, artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 6, artikel 9, leden 1 bis en 3, en artikel 16, tweede en derde alinea, vermelde regelgevingsopties, stelt hij de Commissie daarvan uiterlijk op 28 november 2021 in kennis, alsook van eventuele latere wijzigingen.”;

15)

bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel A wordt als volgt gewijzigd:

i)

de derde alinea onder “Herroepingsrecht” wordt vervangen door:

“Om het herroepingsrecht uit te oefenen, moet u ons [2] via een ondubbelzinnige verklaring (bv. schriftelijk per post of e-mail) op de hoogte stellen van uw beslissing de overeenkomst te herroepen. U kunt hiervoor gebruikmaken van het bijgevoegde modelformulier voor herroeping, maar bent hiertoe niet verplicht. [3]”;

ii)

punt 2, onder “Instructies voor het invullen van het formulier” wordt vervangen door:

“[2.] Vul hier uw naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres in.”;

b)

in deel B wordt het eerste streepje vervangen door:

“Aan [hier moet de handelaar zijn naam, adres en e-mailadres invullen]:”.

Artikel 5

Informatie over consumentenrechten

De Commissie zorgt ervoor dat burgers die zoeken naar informatie over hun consumentenrechten of over buitengerechtelijke geschillenbeslechting, kunnen gebruikmaken van een online toegangspunt in de vorm van de enkele bij Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (18) opgerichte digitale toegangspoort, dat hen in staat stelt om:

a)

op een duidelijke, begrijpelijke en eenvoudige manier toegang te krijgen tot actuele informatie over hun consumentenrechten in de Unie, en

b)

een klacht in te dienen via het bij Verordening (EU) nr. 524/2013 opgerichte online platform voor geschillenbeslechting en het bevoegde centrum van het netwerk van Europese consumentencentra, afhankelijk van de betrokken partijen.

Artikel 6

Verslag door de Commissie en evaluatie

De Commissie dient uiterlijk op 28 mei 2024 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing ervan. Dit verslag omvat met name een evaluatie van de bepalingen van deze richtlijn die betrekking hebben op:

a)

evenementen die worden georganiseerd op andere locaties dan de verkoopruimten van de handelaar, en

b)

gevallen van goederen die worden gemarket als identiek maar waarvan de samenstelling of kenmerken aanzienlijk verschillen, onder meer met betrekking tot de vraag of in die gevallen strengere vereisten moeten gelden, waaronder een verbod in bijlage I bij Richtlijn 2005/29/EG, en of er meer gedetailleerde bepalingen nodig zijn inzake informatie over de differentiatie van goederen.

Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 7

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 28 november 2021 de nodige bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 28 mei 2022.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 9

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 27 november 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

T. TUPPURAINEN


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 66.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 8 november 2019.

(3)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).

(4)  Richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PB L 110 van 1.5.2009, blz. 30).

(5)  Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PB L 80 van 18.3.1998, blz. 27).

(6)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(7)  Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 1).

(8)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29).

(9)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).

(10)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (verordening ODR-consumenten) (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 1)

(12)  Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG (PB L 60 I van 2.3.2018, blz. 1.)

(14)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (“richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(15)  Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(17)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(18)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).


18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/29


RICHTLIJN (EU) 2019/2162 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 november 2019

betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) worden zeer algemene vereisten gesteld inzake de structurele elementen van gedekte obligaties. Die vereisten houden enkel in dat gedekte obligaties moeten worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat gevestigd is en moeten worden onderworpen aan speciaal overheidstoezicht en aan een mechanisme met dubbele zekerheidsrechten (dual recourse mechanism). Nationale kaders voor gedekte obligaties gaan nader in op deze punten en regelen die ook veel meer in detail. Die nationale kaders bevatten ook een aantal andere structurele bepalingen, met name regels met betrekking tot de samenstelling van de dekkingspool (cover pool), de criteria voor de beleenbaarheid van activa, de mogelijkheid om activa te poolen, transparantie- en rapportageverplichtingen, en regels inzake het limiteren van liquiditeitsrisico’s. Ook zijn er in de benadering van de lidstaten ten aanzien van regulering inhoudelijke verschillen. In diverse lidstaten bestaat er geen specifiek nationaal kader voor gedekte obligaties. Daardoor zijn de essentiële structurele elementen waaraan in de Unie uitgegeven gedekte obligaties moeten voldoen, nog niet vastgelegd in Unierecht.

(2)

Artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) voegt voorwaarden toe aan de in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG gestelde voorwaarden om ten aanzien van kapitaalvereisten een preferentiële behandeling te krijgen, waardoor kredietinstellingen die in gedekte obligaties beleggen, minder kapitaal hoeven aan te houden dan wanneer zij in andere activa beleggen. Hoewel met die aanvullende voorwaarden het niveau van de harmonisatie van gedekte obligaties binnen de Unie wordt verhoogd, zijn zij specifiek bedoeld om de voorwaarden vast te stellen waaraan moet zijn voldaan opdat beleggers in gedekte obligaties een dergelijke preferentiële behandeling kunnen genieten, en zijn zij niet van toepassing buiten het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(3)

Ook in andere rechtshandelingen van de Unie, zoals de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2015/35 (5) en (EU) 2015/61 (6) van de Commissie en Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), wordt naar de definitie in Richtlijn 2009/65/EG verwezen als het ijkpunt om te bepalen welke gedekte obligaties de door die handelingen aan beleggers in gedekte obligaties geboden preferentiële behandeling krijgen. De formulering van die handelingen verschilt echter, afhankelijk van de doelstelling en het onderwerp ervan, en het begrip “gedekte obligatie” wordt dus niet coherent gebruikt.

(4)

De behandeling van gedekte obligaties kan al bij al als geharmoniseerd gelden waar het gaat om de voorwaarden voor het beleggen in gedekte obligaties. Er is evenwel een gebrek aan harmonisatie in de Unie wat betreft de voorwaarden voor de uitgifte van gedekte obligaties en dat heeft diverse gevolgen. In de eerste plaats wordt preferentiële behandeling gelijkelijk toegekend aan instrumenten die kunnen verschillen van aard alsook van niveau van risico en beleggersbescherming. In de tweede plaats zouden verschillen tussen nationale kaders of het ontbreken van een dergelijk kader, samen met het ontbreken van een gezamenlijk overeengekomen definitie van het begrip “gedekte obligaties”, obstakels kunnen opwerpen voor de uitbouw van een daadwerkelijk geïntegreerde eengemaakte markt voor gedekte obligaties. In de derde plaats zouden de verschillen in garanties die nationale voorschriften bieden, risico’s voor de financiële stabiliteit kunnen doen ontstaan, omdat gedekte obligaties met uiteenlopende niveaus van beleggersbescherming in de hele Unie kunnen worden gekocht en op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en andere rechtshandelingen van de Unie een preferentiële behandeling genieten.

(5)

De harmonisatie van bepaalde aspecten van nationale kaders op grond van bepaalde goede praktijken moet dus zorgen voor een soepele en voortdurende ontwikkeling van goed functionerende markten voor gedekte obligaties in de Unie en eventuele risico’s en kwetsbare punten wat betreft financiële stabiliteit beperken. Dergelijke op beginselen gebaseerde harmonisatie moet voor een gemeenschappelijke uitgangssituatie zorgen bij de uitgifte van alle gedekte obligaties in de Unie. Harmonisatie vereist dat alle lidstaten kaders voor gedekte obligaties vaststellen, die ook moeten helpen om markten voor gedekte obligaties uit te bouwen in lidstaten waar dit soort markt momenteel nog niet bestaat. Een dergelijke markt kan een stabiele financieringsbron vormen voor kredietinstellingen, die op basis daarvan meer mogelijkheden zouden hebben om betaalbare hypotheekleningen te verstrekken aan consumenten en bedrijven en die alternatieve veilige beleggingen beschikbaar zouden kunnen stellen aan beleggers.

(6)

In zijn aanbeveling van 20 december 2012 inzake de financiering van kredietinstellingen (8) heeft het Europees Comité voor systeemrisico’s (“ESRB”) de nationale bevoegde autoriteiten en de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (“EBA”) uitgenodigd om goede praktijken met betrekking tot gedekte obligaties te identificeren en de harmonisatie van nationale kaders aan te moedigen. Ook deed het de aanbeveling dat de EBA het optreden van de nationale bevoegde autoriteiten zou coördineren, met name met betrekking tot de kwaliteit en de afzondering van de dekkingspools, vrijwaring van gedekte obligaties tegen faillissement, de aan activa en verplichtingen verbonden risico’s die van invloed zijn op dekkingspools, en de openbaarmaking van de samenstelling van dekkingspools. Voorts werd de EBA in de aanbeveling opgeroepen om het functioneren van de markt voor gedekte obligaties gedurende een periode van twee jaar te monitoren aan de hand van de door de EBA onderscheiden goede praktijken, om na te gaan of er wetgevingsinitiatieven nodig zijn en om dienovereenkomstig aan het ESRB en de Commissie verslag te doen.

(7)

In december 2013 heeft de Commissie de EBA overeenkomstig artikel 503, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 om een advies verzocht.

(8)

In het rapport bij haar advies van 1 juli 2014, dat een antwoord was op zowel de aanbeveling van het ESRB van 20 december 2012 als het verzoek van de Commissie om een advies van december 2013, heeft de EBA grotere convergentie aanbevolen van de nationale wetgevings-, regulerings- en toezichtskaders voor gedekte obligaties, als verdere ondersteuning voor één preferentiële behandeling van de risicoweging voor gedekte obligaties in de Unie.

(9)

Zoals het ESRB voor ogen stond, heeft de EBA het functioneren van de markt voor gedekte obligaties gedurende twee jaar gemonitord aan de hand van de in die aanbeveling beschreven goede praktijken. Op basis van die monitoring heeft de EBA op 20 december 2016 een tweede advies en een rapport (10) over gedekte obligaties doen toekomen aan het ESRB, de Raad en de Commissie. De conclusie van dat rapport was dat verdere harmonisatie noodzakelijk is met het oog op meer coherentie in de definities en de regelgeving betreffende gedekte obligaties in de Unie. Voorts is in het rapport geconcludeerd dat harmonisatie dient voort te bouwen op goed functionerende markten zoals die vandaag in sommige lidstaten bestaan.

(10)

Gedekte obligaties worden traditioneel uitgegeven door kredietinstellingen. Het inherente doel van gedekte obligaties is te zorgen voor de financiering voor leningen en een van de kernactiviteiten van kredietinstellingen is het op grote schaal verstrekken van leningen. Bijgevolg moet worden vereist dat gedekte obligaties worden uitgegeven door kredietinstellingen om een preferentiële behandeling te kunnen genieten krachtens het Unierecht.

(11)

Door de uitgifte van gedekte obligaties voor te behouden aan kredietinstellingen, wordt verzekerd dat de emittent over de nodige kennis beschikt om het kredietrisico met betrekking tot de leningen in de dekkingspool te beheren. Voorts is dit een garantie dat voor de emittent kapitaalvereisten gelden die de beleggers beschermen op basis van het mechanisme met dubbele zekerheidsrechten, waardoor de belegger en de tegenpartij van een derivatencontract een vordering hebben op zowel de emittent van de gedekte obligaties als de dekkingsactiva. Door de uitgifte van gedekte obligaties voor te behouden aan kredietinstellingen, wordt dus verzekerd dat gedekte obligaties een veilig en doeltreffend financieringsinstrument blijven, hetgeen bijdraagt tot beleggersbescherming en financiële stabiliteit, twee belangrijke beleidsdoelstellingen van algemeen belang. Dat sluit ook aan bij de benadering van goed functionerende nationale markten waar alleen kredietinstellingen gedekte obligaties mogen uitgeven.

(12)

Daarom is het passend dat alleen kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt toegestaan gedekte obligaties uit te geven op grond van Unierecht. Gespecialiseerde hypotheekbanken worden gekenmerkt door het feit dat zij geen deposito’s, maar wel andere terugbetaalbare gelden van het publiek aannemen, en als zodanig vallen onder de in Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde definitie. Onverminderd krachtens het toepasselijke nationale recht toegestane nevenactiviteiten zijn gespecialiseerde hypotheekbanken instellingen die alleen hypotheekleningen en leningen aan de openbare sector verstrekken, met inbegrip van de financiering van leningen die van andere kredietinstellingen zijn gekocht. Het hoofddoel van deze richtlijn is de voorwaarden te regelen waarop die kredietinstellingen gedekte obligaties mogen uitgeven als financieringsinstrument, door de productvereisten vast te stellen en specifiek producttoezicht in te stellen waaraan kredietinstellingen onderworpen zijn, om zodoende een hoog niveau van beleggersbescherming te verzekeren.

(13)

Het bestaan van een mechanisme met dubbele zekerheidsrechten is een essentieel concept en onderdeel van talrijke bestaande nationale kaders voor gedekte obligaties. Het is ook een kernkenmerk van gedekte obligaties als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG. Daarom dient dat concept nader te worden uitgewerkt zodat beleggers en tegenpartijen van derivatencontracten in de hele Unie op geharmoniseerde voorwaarden zowel op de emittent van de gedekte obligaties als op de dekkingsactiva een vordering hebben.

(14)

Vrijwaring tegen faillissement dient ook een essentieel aspect van gedekte obligaties te zijn, om ervoor te zorgen dat beleggers in gedekte obligaties op de vervaldag van de obligatie worden terugbetaald. Automatische versnelling van terugbetaling bij insolventie of afwikkeling van de emittent kan de rangorde van de beleggers in gedekte obligaties verstoren. Daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat beleggers in gedekte obligaties worden terugbetaald in overeenstemming met het contractuele aflossingsschema, zelfs in het geval van insolventie of afwikkeling. Vrijwaring tegen faillissement houdt dus rechtstreeks verband met het mechanisme met dubbele zekerheidsrechten en dient daarom ook een van de kernkenmerken van het kader voor gedekte obligaties te zijn.

(15)

Een ander kernkenmerk van bestaande nationale kaders voor gedekte obligaties is de vereiste dat de dekkingsactiva van zeer hoge kwaliteit zijn, om te garanderen dat de dekkingspool robuust is. Dekkingsactiva worden gekenmerkt door specifieke kenmerken met betrekking tot de betalingsvorderingen en de zekerheidsactiva die dergelijke dekkingsactiva veiligstellen. Derhalve is het passend om de algemene kwaliteitskenmerken van beleenbare dekkingsactiva te bepalen.

(16)

De in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde activa dienen, binnen een kader voor gedekte obligaties, beleenbare dekkingsactiva te zijn. Dekkingsactiva die niet langer aan de in artikel 129, lid 1, van die verordening genoemde vereisten voldoen moeten beleenbare dekkingsactiva blijven krachtens artikel 6, lid 1, onder b), van deze richtlijn, mits zij aan de vereisten van deze richtlijn voldoen. Bovendien kunnen ook andere dekkingsactiva van een vergelijkbaar hoge kwaliteit op grond van de richtlijn als beleenbaar worden beschouwd, op voorwaarde dat deze dekkingsactiva voldoen aan de vereisten van deze richtlijn, waaronder die betreffende de zekerheidsactiva die de betalingsvordering veiligstellen. Wat fysieke zekerheidsactiva betreft, moet de eigendom van de activa in een openbaar register worden geregistreerd om de afdwingbaarheid te waarborgen. Als er geen openbaar register bestaat, moeten de lidstaten kunnen voorzien in een alternatieve vorm van certificering van eigendom en vorderingen die vergelijkbaar is met die van de openbare registratie van de bezwaarde fysieke activa. Als de lidstaten gebruikmaken van een dergelijke alternatieve vorm van certificering, moeten zij ook voorzien in een procedure om wijzigingen in de registratie van eigendom en vorderingen aan te brengen. Blootstellingen aan kredietinstellingen moeten beleenbare dekkingsactiva zijn krachtens artikel 6, lid 1, onder a) of b), van deze richtlijn, afhankelijk van het feit of zij al dan niet voldoen aan de vereisten van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Blootstellingen aan verzekeringsmaatschappijen moeten ook moeten beleenbare dekkingsactiva zijn krachtens artikel 6, lid 1, onder b), van deze richtlijn. Leningen aan of gegarandeerd door openbare bedrijven in de zin van artikel 2, onder b), van Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie (11) kunnen beleenbare dekkingsactiva zijn, op voorwaarde dat de openbare bedrijven essentiële openbare diensten verrichten voor de instandhouding van kritieke maatschappelijke activiteiten.

Bovendien moeten dergelijke openbare bedrijven hun diensten verrichten in het kader van een concessie of vergunning van een overheidsinstantie, moeten zij onder overheidstoezicht staan en moeten zij over voldoende inkomstengenererende bevoegdheden beschikken om hun solvabiliteit te garanderen. Als de lidstaten besluiten activa in de vorm van leningen aan of gegarandeerd door overheidsbedrijven in hun nationale kader toe te staan, moeten zij naar behoren rekening houden met de mogelijke gevolgen voor de mededinging van het toestaan van deze activa. Ongeacht wie hun eigenaar is, mogen kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen niet als overheidsbedrijven worden beschouwd. Voorts dienen de lidstaten de vrijheid te hebben om in hun nationale kaders te bepalen dat bepaalde activa niet beleenbaar zijn met het oog op opname in de dekkingspool. Om beleggers in gedekte obligaties in staat te stellen het risico van een programma van gedekte obligaties beter in te schatten, moeten de lidstaten ook regels vaststellen betreffende risicodiversificatie met betrekking tot de granulariteit en materiële concentratie, met betrekking tot het aantal leningen of blootstellingen in de dekkingspool en met betrekking tot het aantal tegenpartijen. De lidstaten moeten kunnen beslissen over de passende mate van granulariteit en materiële concentratie die krachtens hun nationaal recht vereist is.

(17)

Gedekte obligaties hebben specifieke structurele kenmerken die beleggers te allen tijde moeten beschermen. Een van die kenmerken is de vereiste dat beleggers in gedekte obligaties niet alleen op de emittent een vordering hebben, maar ook op de activa in de dekkingspool. Die structurele productvereisten verschillen van de prudentiële vereisten die gelden voor een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft. Bij die eerste vereisten mag de nadruk niet liggen op het verzekeren van de prudentiële gezondheid van de uitgevende instelling, maar dient juist te worden ingezet op het beschermen van beleggers door specifieke eisen op te leggen voor de gedekte obligatie zelf. Naast de specifieke eis om dekkingsactiva van hoge kwaliteit te gebruiken, dienen ook de algemene vereisten inzake de kenmerken van de dekkingspool te worden geregeld, met het oog op een verdere versterking van de bescherming van beleggers. Die vereisten dienen specifieke regels te omvatten die de dekkingspool moeten beschermen, zoals regels inzake de afzondering van de dekkingsactiva. Afzondering kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd, zoals op de balans, door middel van een special purpose vehicle of met andere middelen. Het doel van de afzondering van dekkingsactiva is evenwel om ze juridisch buiten het bereik van andere schuldeisers dan de beleggers in gedekte obligaties te houden.

(18)

Ook de locatie van de zekerheidsactiva moet worden gereguleerd om de handhaving van de rechten van beleggers veilig te stellen. Het is ook belangrijk dat de lidstaten regels vaststellen voor de samenstelling van de dekkingspool. Voorts dienen in deze richtlijn dekkingsvereisten te worden gespecificeerd, onverminderd het recht van lidstaten om andere middelen toe te staan om risico’s, zoals met betrekking tot valuta en rentevoeten, te limiteren. Ook de berekening van de dekking en de voorwaarden waarop derivatencontracten in de dekkingspool kunnen worden opgenomen, dienen te worden vastgesteld, zodat voor dekkingspools in de hele Unie gemeenschappelijke hoogkwalitatieve normen gelden. Bij de berekening van de dekking moet voor de hoofdsom het nominale beginsel worden gevolgd. De lidstaten moeten een andere berekeningsmethode dan het nominale beginsel kunnen gebruiken, mits die andere methode voorzichtiger is, te weten niet resulteert in een hogere dekkingsratio, waarbij de dekkingsactiva de teller zijn en de verplichtingen uit hoofde van gedekte obligaties de noemer. Voor gedekte obligaties die door in de betrokken lidstaat gevestigde kredietinstellingen zijn uitgegeven, moeten de lidstaten een percentage overcollateralisatie kunnen eisen dat hoger is dan de in deze richtlijn neergelegde dekkingsvereiste.

(19)

Een aantal lidstaten eist nu reeds dat een dekkingspoolmonitor specifieke taken uitoefent met betrekking tot de kwaliteit van beleenbare activa en zorgt voor de inachtneming van de nationale dekkingsvereisten. Daarom is het, met het oog op de harmonisatie van de behandeling van gedekte obligaties in de hele Unie, van belang dat, als het nationale kader een dekkingspoolmonitor vereist, zijn taken en verantwoordelijkheden duidelijk worden omschreven. Of er al dan niet een dekkingspoolmonitor is, doet niets af aan de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten wat betreft overheidstoezicht op gedekte obligaties, met name wat betreft de naleving van de in het nationale recht ter omzetting van deze richtlijn neergelegde vereisten.

(20)

In artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 is een aantal voorwaarden vastgesteld waaraan door securitisatie-entiteiten zekergestelde gedekte obligaties moeten voldoen. Een van die voorwaarden betreft de mate waarin dat type dekkingsactiva kan worden gebruikt, en beperkt het gebruik van dergelijke structuren tot 10 % van het bedrag aan uitstaande gedekte obligaties. De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 ontheffing van deze voorwaarde verlenen. De conclusie van het onderzoek van de Commissie naar de geschiktheid van die ontheffing was dat de mogelijkheid om securitisatie-instrumenten of gedekte obligaties te gebruiken als dekkingsactiva voor de uitgifte van gedekte obligaties alleen zou mogen worden toegestaan voor andere gedekte obligaties (“structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties”), en wel zonder beperking wat betreft het bedrag aan uitstaande gedekte obligaties. Om een optimaal niveau van transparantie te waarborgen, mogen dekkingspools voor extern uitgegeven gedekte obligaties geen intern uitgegeven gedekte obligaties van verschillende kredietinstellingen binnen dezelfde groep bevatten. Aangezien het gebruik van structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties vrijstelling verleent van de limieten voor vorderingen op kredietinstellingen die zijn neergelegd in artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013, moet bovendien worden vereist dat de intern en extern uitgegeven gedekte obligaties op het moment van afgifte in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1 of, in het geval van een latere wijziging van de kredietkwaliteitscategorie en onder voorbehoud van goedkeuring door de bevoegde autoriteiten, kredietkwaliteitscategorie 2. Als de intern of extern uitgegeven gedekte obligaties niet langer aan die vereiste voldoen, worden de intern uitgegeven gedekte obligaties niet langer beschouwd als beleenbare activa in de zin van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en komen de extern uitgegeven gedekte obligaties uit de desbetreffende dekkingspool niet langer in aanmerking voor de vrijstelling van artikel 129, lid 1 ter, van die verordening

Als deze intern uitgegeven gedekte obligaties niet langer aan de toepasselijke kredietkwaliteitscategorievereiste voldoen, moeten zij echter wel beleenbare dekkingsactiva voor de toepassing van deze richtlijn zijn, mits zij aan alle in deze richtlijn neergelegde vereisten voldoen, en moeten de extern uitgegeven gedekte obligaties die worden zekergesteld door intern uitgegeven gedekte obligaties of andere activa die aan deze richtlijn voldoen, daarom ook kunnen gebruikmaken van het label “Europese gedekte obligatie”. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om het gebruik van dergelijke structuren toe te staan. Hieruit volgt dat die mogelijkheid slechts effectief beschikbaar is voor kredietinstellingen die deel uitmaken van een groep die in verschillende lidstaten is gevestigd, als alle betrokken lidstaten van deze mogelijkheid hebben gebruikgemaakt en de relevante bepaling in hun recht hebben omgezet.

(21)

Kleine kredietinstellingen ondervinden problemen wanneer zij gedekte obligaties uitgeven, omdat het creëren van programma’s van gedekte obligaties vaak hoge aanloopkosten met zich meebrengt. Ook liquiditeit is van bijzonder belang op markten voor gedekte obligaties en wordt grotendeels bepaald door het volume uitstaande obligaties. Daarom dient de mogelijkheid te worden geboden van gezamenlijke financiering door twee of meer kredietinstellingen, zodat kleinere kredietinstellingen gedekte obligaties kunnen uitgeven. Daarmee zouden meerdere kredietinstellingen dekkingsactiva kunnen poolen als dekkingsactiva voor gedekte obligaties die worden uitgegeven door één kredietinstelling en zou de uitgifte van gedekte obligaties in die lidstaten waar momenteel nog geen goed ontwikkelde markt voor gedekte obligaties is, kunnen worden bevorderd. De vereisten voor het gebruik van overeenkomsten voor gezamenlijke financiering moeten ervoor zorgen dat dekkingsactiva die worden verkocht of, wanneer een lidstaat die mogelijkheid heeft toegestaan, door middel van een financiëlezekerheidsovereenkomst overeenkomstig Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) aan de uitgevende kredietinstellingen worden overgedragen, voldoen aan de beleenbaarheids- en de afzonderingsvereisten voor dekkingsactiva op grond van het Unierecht.

(22)

Transparantie over de dekkingspool die de gedekte obligatie afdekt, is een essentieel onderdeel van dat type financieel instrument, omdat dit de vergelijkbaarheid verbetert en beleggers in staat stelt de nodige risicobeoordeling te maken. Het Unierecht bevat eisen voor de opstelling, de goedkeuring en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten worden aangeboden aan het publiek of toegelaten tot de handel op een in een lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt. Nationale wetgevers en marktdeelnemers hebben over de jaren diverse initiatieven ontplooid om dergelijk Unierecht aan te vullen met betrekking tot de aan beleggers in gedekte obligaties openbaar te maken informatie. Niettemin dient in het Unierecht nader te worden bepaald tot welk gemeenschappelijk minimumniveau aan informatie beleggers toegang moeten hebben vóór of op het moment van de aankoop van gedekte obligaties. Het dient de lidstaten te worden toegestaan die minimale vereisten aan te vullen met verdere bepalingen.

(23)

Een cruciaal aspect van de bescherming van beleggers in gedekte obligaties is het limiteren van het liquiditeitsrisico van het instrument. Dat is van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat aan de gedekte obligatie verbonden verplichtingen op tijd worden afgelost. Daarom dient voor dekkingspools een liquiditeitsbuffer te worden ingevoerd als antwoord op risico’s van liquiditeitstekorten, zoals mismatches in looptijden en rentevoeten, onderbrekingen van betalingen, risico’s van vermenging (commingling), betalingsverplichtingen verbonden aan derivatencontracten en andere operationele verplichtingen die binnen het programma van gedekte obligaties moeten worden voldaan. De kredietinstelling kan te maken krijgen met situaties waarin het moeilijk wordt om te voldoen aan de vereiste inzake de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool, bijvoorbeeld in tijden van stress als de buffer wordt gebruikt om uitstromen te dekken. De overeenkomstig deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten moeten toezien op de naleving van de vereiste inzake de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool en zo nodig maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de kredietinstelling aan de buffervereiste voldoet. De liquiditeitsbuffer van de dekkingspool verschilt van de algemene liquiditeitsvereisten die aan kredietinstellingen worden opgelegd in overeenstemming met andere rechtshandelingen van de Unie, omdat deze specifieke buffer direct gerelateerd is aan de dekkingspool en de specifieke liquiditeitsrisico’s daarvan probeert te beperken. Om de regeldruk zoveel mogelijk te beperken, moeten lidstaten een passende interactie kunnen toestaan met de liquiditeitsvereisten die zijn vastgesteld in andere rechtshandelingen van de Unie en die andere doelstellingen dienen dan die van de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool. Daarom moeten lidstaten kunnen besluiten dat, tot de datum waarop die rechtshandelingen van de Unie worden gewijzigd, de verplichting van een liquiditeitsbuffer voor een dekkingspool alleen geldt indien aan de kredietinstelling geen ander liquiditeitsvereiste wordt opgelegd op grond van Unierecht tijdens de periode waarvoor die andere vereisten gelden.

Dergelijke besluiten moet voorkomen dat kredietinstellingen worden onderworpen aan een verplichting om dezelfde uitstromen van liquide middelen gedurende dezelfde periode met verschillende liquide middelen te dekken. De mogelijkheid voor de lidstaten om te besluiten dat de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool niet van toepassing is, moet opnieuw worden beoordeeld bij toekomstige wijzigingen van de liquiditeitsvereisten voor kredietinstellingen krachtens het recht van de Unie, met inbegrip van de toepasselijke gedelegeerde verordening die is vastgesteld overeenkomstig artikel 460 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Liquiditeitsrisico’s kunnen worden aangepakt met andere middelen dan het verstrekken van liquide activa, bijvoorbeeld door de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren waarbij de triggers liquiditeitstekorten of stress aanpakken. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten kunnen toestaan dat de berekening van de liquiditeitsbuffer wordt gebaseerd op de eindvervaldatum van de gedekte obligatie, rekening houdend met mogelijke looptijdverlengingen, waarbij de triggers liquiditeitsrisico’s aanpakken. Voorts moeten de lidstaten kunnen toestaan dat de liquiditeitsvereisten van de dekkingspool niet van toepassing zijn op gedekte obligaties waarvoor matchingfinancieringsvereisten gelden als inkomende betalingen contractueel verschuldigd zijn vóór uitgaande betalingen en in de tussentijd in zeer liquide activa worden geplaatst.

(24)

In een aantal lidstaten zijn innovatieve structuren voor looptijdprofielen ontwikkeld die een antwoord moeten bieden op potentiële liquiditeitsrisico’s, met inbegrip van looptijdmismatches. Die structuren bieden ook de mogelijkheid om de geplande looptijd van de gedekte obligatie te verlengen voor een bepaalde termijn of om ervoor te zorgen dat de kasstromen van de dekkingsactiva rechtstreeks naar de beleggers in gedekte obligaties kunnen overgaan. Om de verlengbare-looptijdstructuren in de Unie te harmoniseren, is het van belang de voorwaarden te bepalen waaronder lidstaten deze structuren kunnen toestaan, zodat deze niet te complex zijn en beleggers niet aan grotere risico’s blootstellen. Een belangrijk element van die voorwaarden is ervoor te zorgen dat de kredietinstelling de looptijd niet naar eigen goeddunken kan verlengen. De looptijd mag alleen worden verlengd als er zich objectieve en duidelijk omschreven triggergebeurtenissen, vastgesteld in nationaal recht, hebben voorgedaan of naar verwachting in de nabije toekomst zullen voordoen. Dergelijke triggers moeten beogen wanbetaling te voorkomen, bijvoorbeeld door liquiditeitstekort, marktfalen of marktverstoring te verhelpen. Verlengingen kunnen ook de ordelijke liquidatie van kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, vergemakkelijken, waarbij verlengingen worden toegestaan in geval van insolventie of afwikkeling, om te voorkomen dat activa tegen afbraakprijzen worden verkocht.

(25)

Het bestaan van een kader voor speciaal overheidstoezicht is volgens artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG een van de bepalende elementen van gedekte obligaties. Die richtlijn specificeert echter noch de aard en inhoud van dit toezicht, noch de met de uitvoering van dit toezicht te belasten autoriteiten. Daarom is het van essentieel belang dat de bepalende onderdelen van dit overheidstoezicht op gedekte obligaties wordt geharmoniseerd en dat de taken en verantwoordelijkheden van de nationale bevoegde autoriteiten die dat toezicht uitvoeren, duidelijk worden beschreven.

(26)

Aangezien het overheidstoezicht op gedekte obligaties moet worden onderscheiden van het toezicht op kredietinstellingen in de Unie, dienen lidstaten de mogelijkheid te hebben om voor de uitoefening van het overheidstoezicht op gedekte obligaties andere nationale bevoegde autoriteiten aan te stellen dan de autoriteiten die het algemene toezicht op de kredietinstelling uitoefenen. Om er echter voor te zorgen dat het overheidstoezicht op gedekte obligaties in de hele Unie coherent wordt uitgeoefend, dient te worden verlangd dat de bevoegde autoriteiten die het overheidstoezicht op gedekte obligaties uitoefenen, nauw samenwerken met die welke het algemene toezicht op kredietinstellingen uitoefenen, alsmede met de afwikkelingsautoriteit, naargelang het geval.

(27)

Het overheidstoezicht op gedekte obligaties dient het verlenen van toestemming aan kredietinstellingen voor het uitgeven van gedekte obligaties te omvatten. Omdat alleen kredietinstellingen toestemming mogen verkrijgen om gedekte obligaties uit te geven, dient een vergunning om als kredietinstelling te handelen een voorafgaande voorwaarde te zijn om die toestemming te verkrijgen. Overwegende dat de Europese Centrale Bank in de lidstaten die aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme deelnemen, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (13) belast is met het verlenen van vergunningen aan kredietinstellingen, dienen alleen de overeenkomstig deze richtlijn aangewezen autoriteiten bevoegd te zijn om toestemming voor de uitgifte van gedekte obligaties te verlenen en om overheidstoezicht op gedekte obligaties uit te oefenen. Dienovereenkomstig dienen in deze richtlijn de voorwaarden te worden bepaald waaronder op grond van het Unierecht vergunde kredietinstellingen toestemming kunnen verkrijgen om de activiteit van het uitgeven van gedekte obligaties uit te oefenen.

(28)

De reikwijdte van die toestemming moet betrekking hebben op het programma van gedekte obligaties. Dat programma moet onderworpen zijn aan toezicht uit hoofde van deze richtlijn. Een kredietinstelling kan meer dan één programma van gedekte obligaties hebben. In dat geval moet voor elk programma een afzonderlijke toestemming vereist zijn. Een programma van gedekte obligaties kan één of meer dekkingspools omvatten. Het feit dat er meerdere dekkingspools of verschillende uitgiften (verschillende International Securities Identification Numbers (ISIN’s)) van hetzelfde programma van gedekte obligaties zijn, betekent niet noodzakelijkerwijs dat er meerdere afzonderlijke programma’s van gedekte obligaties bestaan.

(29)

Er hoeft niet te worden vereist dat de bestaande programma’s van gedekte obligaties een nieuwe toestemming te verkrijgen zodra de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn van toepassing worden. Ten aanzien van gedekte obligaties die worden uitgegeven in het kader van bestaande programma’s van gedekte obligaties na de datum van toepassing van de bepalingen van nationaal recht ter omzetting van deze richtlijn moeten kredietinstellingen echter wel aan alle in deze richtlijn neergelegde vereisten voldoen. Op die naleving moet door de krachtens deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten worden toegezien als onderdeel van het overheidstoezicht op gedekte obligaties. De lidstaten kunnen in het kader van de nationale wetgeving richtsnoeren verstrekken over de wijze waarop de beoordeling van de naleving procedureel moet worden verricht na de datum waarop de lidstaten de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn moeten toepassen. De bevoegde autoriteiten moeten een programma van gedekte obligaties kunnen herzien en kunnen beoordelen of de toestemming voor dat programma moet worden gewijzigd. Een wijziging kan nodig zijn als gevolg van substantiële wijzigingen in het bedrijfsmodel van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van een wijziging van het nationale kader voor gedekte obligaties of besluiten van de kredietinstelling. Dergelijke wijzigingen kunnen substantieel worden geacht als zij een herbeoordeling vereisen van de voorwaarden waaronder toestemming voor het uitgeven van gedekte obligaties is verleend.

(30)

Wanneer een lidstaat in de aanstelling van een bijzondere bewindvoerder voorziet, moet die lidstaat regels kunnen vaststellen betreffende de bevoegdheden van en operationele vereisten voor dergelijke bijzondere bewindvoerders. Die regels kunnen inhouden dat de bijzondere bewindvoerder geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van consumenten en retailbeleggers, maar wel deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van professionele beleggers mag aantrekken.

(31)

Om de inachtneming te verzekeren van de verplichtingen die worden opgelegd aan kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, en om een vergelijkbare behandeling en inachtneming in de hele Unie te verzekeren, dient van de lidstaten te worden verlangd dat zij voorzien in administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moeten ook kunnen voorzien in strafrechtelijke sancties in plaats van in administratieve sancties. Lidstaten die ervoor kiezen om strafrechtelijke sancties vast te stellen, moeten de Commissie in kennis stellen van de betreffende strafrechtelijke bepalingen.

(32)

De administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die lidstaten vaststellen, dienen aan bepaalde essentiële vereisten te voldoen wat betreft de adressaten van die sancties of maatregelen, de bij het opleggen van die sancties of maatregelen in aanmerking te nemen criteria, de bekendmakingsverplichtingen van de bevoegde autoriteiten belast met het overheidstoezicht op gedekte obligaties, de sanctiebevoegdheden en de hoogte van administratieve geldboeten die kunnen worden opgelegd. Voordat een besluit tot oplegging van administratieve sancties of andere administratieve maatregelen wordt genomen, moet de adressaat in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Wat andere administratieve maatregelen dan administratieve sancties betreft, moeten de lidstaten echter kunnen voorzien in uitzonderingen op het recht om te worden gehoord. Dergelijke uitzonderingen moeten beperkt blijven tot gevallen van dreigend gevaar waarin dringend moet worden opgetreden om aanzienlijke verliezen voor derden, zoals beleggers in gedekte obligaties, te voorkomen of om aanzienlijke schade aan het financiële stelsel te voorkomen of te herstellen. In dergelijke gevallen moet de adressaat in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord nadat de maatregel is opgelegd.

(33)

Van de lidstaten dient te worden verlangd dat zij ervoor zorgen dat de met het overheidstoezicht op gedekte obligaties belaste bevoegde autoriteiten, wanneer deze het type administratieve sancties of andere administratieve maatregelen en de hoogte van die sancties bepalen, met alle relevante omstandigheden rekening houden, zodat administratieve sancties of andere administratieve maatregelen in de hele Unie coherent worden toegepast. De lidstaten kunnen ook administratieve maatregelen nemen met betrekking tot de verlenging van de looptijd in het kader van verlengbare-looptijdstructuren. Wanneer de lidstaten in dergelijke maatregelen voorzien, kunnen die maatregelen de bevoegde autoriteiten in staat stellen een looptijdverlenging nietig te verklaren en voorwaarden voor een dergelijke ongeldigverklaring vaststellen voor het geval dat een kredietinstelling de looptijd verlengt in strijd met de in de nationale wetgeving vastgelegde objectieve triggers, of om de financiële stabiliteit en de beleggersbescherming te waarborgen.

(34)

Om eventuele inbreuken op de voorwaarden voor de uitgifte en het verhandelen van gedekte obligaties op het spoor te komen, dienen met het overheidstoezicht op gedekte obligaties belaste bevoegde autoriteiten te beschikken over de nodige onderzoeksbevoegdheden en doeltreffende mechanismen om de melding van potentiële of daadwerkelijke inbreuken aan te moedigen. Die mechanismen dienen de rechten van verdediging van personen of entiteiten die door de toepassing van die bevoegdheden en mechanismen worden geraakt, onverlet te laten.

(35)

Bevoegde autoriteiten die overheidstoezicht uitoefenen op gedekte obligaties, dienen ook de bevoegdheid te hebben om administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen, zodat zo veel mogelijk ruimte wordt gecreëerd voor optreden nadat een inbreuk heeft plaatsgevonden, en om verdere inbreuken te helpen voorkomen, ongeacht of deze in nationaal recht als een administratieve sanctie dan wel als een andere administratieve maatregel worden aangemerkt. De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben om te voorzien in sancties, naast die waarin door deze richtlijn wordt voorzien.

(36)

Bestaande nationale wetgeving over gedekte obligaties wordt gekenmerkt door het feit dat deze instrumenten onderworpen zijn aan gedetailleerde regelgeving op nationaal niveau en een toezicht op uitgiften en programma’s van gedekte obligaties, teneinde te garanderen dat de rechten van beleggers in gedekte obligaties te allen tijde zijn veiliggesteld. Dat toezicht omvat de doorlopende monitoring van de kenmerken van het programma, de dekkingsvereisten en de kwaliteit van de dekkingspool. Een passend niveau aan informatie voor beleggers over het reguleringskader voor de uitgifte van gedekte obligaties is een wezenlijk onderdeel van de beleggersbescherming. Daarom dient ervoor te worden gezorgd dat bevoegde autoriteiten op gezette tijdstippen informatie bekendmaken over de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn en over de wijze waarop zij hun overheidstoezicht op gedekte obligaties uitoefenen.

(37)

Gedekte obligaties worden momenteel in de Unie op de markt gebracht onder nationale benamingen en labels, die soms een lange traditie hebben, maar soms ook niet. Daarom lijkt het passend om kredietinstellingen die in de Unie gedekte obligaties uitgeven, toe te staan een specifiek label “Europese gedekte obligatie” te gebruiken wanneer zij gedekte obligaties verkopen aan beleggers in zowel de Unie als in derde landen, op voorwaarde dat die gedekte obligaties voldoen aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden. Als dergelijke gedekte obligaties ook voldoen aan de vereisten van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013, moet het kredietinstellingen worden toegestaan het label “Europese gedekte obligatie (premium)” te gebruiken. Dat label, dat aangeeft dat er is voldaan aan specifieke aanvullende voorwaarden die in een hogere en algemeen erkende kwaliteit resulteren, kan zelfs in lidstaten met een lange traditie van nationale labels aantrekkelijk zijn. Het doel van de labels “Europese gedekte obligatie” en “Europese gedekte obligatie (premium)” bestaat erin het voor beleggers eenvoudiger te maken om de kwaliteit van de gedekte obligaties te beoordelen en deze instrumenten zodoende voor hen aantrekkelijker te maken als beleggingsvehikel zowel binnen als buiten de Unie. Het gebruik van deze twee labels dient evenwel facultatief te zijn, en het dient voor lidstaten mogelijk te zijn hun eigen bestaande nationale benamingen en labellingkaders te blijven gebruiken naast die twee labels.

(38)

Om de toepassing van deze richtlijn te beoordelen, dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de EBA, de ontwikkeling van gedekte obligaties in de Unie te monitoren en verslag te doen aan het Europees Parlement en de Raad over het niveau van beleggersbescherming en de ontwikkeling van de markten voor gedekte obligaties. Ook dient het verslag te kijken naar de ontwikkelingen met betrekking tot de voor uitgifte van gedekte obligaties als zekerheid gestelde activa. Aangezien steeds vaker wordt gebruikgemaakt van verlengbare-looptijdstructuren, moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ook verslag uitbrengen over de werking van gedekte obligaties met verlengbare looptijdstructuren en de risico’s en voordelen van de uitgifte van dergelijke gedekte obligaties

(39)

Een nieuwe categorie financiële instrumenten onder de naam European Secured Notes (ESN’s), gedekt door activa die risicovoller zijn dan blootstellingen aan overheden en hypotheken en die geen beleenbare dekkingsactiva uit hoofde van deze richtlijn zijn, is door marktdeelnemers en anderen voorgesteld als aanvullend instrument waarmee banken de reële economie kunnen financieren. De Commissie heeft de EBA op 3 oktober 2017 geraadpleegd voor een beoordeling van de mate waarin ESN’s gebruik zouden kunnen maken van de door de EBA vastgestelde goede praktijken voor traditionele gedekte obligaties, de passende behandeling van de risico’s van ESN’s en het mogelijke effect van uitgiften van ESN’s op het niveau van balansbezwaring van banken. In antwoord daarop heeft de EBA op 24 juli 2018 een verslag uitgebracht. Naast het verslag van de EBA heeft de Commissie op 12 oktober 2018 een studie gepubliceerd. In de studie van de Commissie en het verslag van de EBA werd geconcludeerd dat een verdere beoordeling, bijvoorbeeld van de regelgeving, nodig was. De Commissie moet daarom verder beoordelen of een wetgevingskader voor ESN’s passend zou zijn en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over haar bevindingen, zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

(40)

Momenteel is er geen gelijkwaardigheidsregeling voor de erkenning door de Unie van door kredietinstellingen in derde landen uitgegeven gedekte obligaties, behalve in een prudentiële context waar, op bepaalde voorwaarden, preferentiële behandeling ten aanzien van liquiditeit wordt toegekend aan bepaalde obligaties van derde landen. Daarom dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de EBA, na te gaan of het noodzakelijk en relevant is om een gelijkwaardigheidsregeling in te voeren voor emittenten van en beleggers in gedekte obligaties uit derde landen. De Commissie dient uiterlijk twee jaar na het tijdstip waarop lidstaten de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn moeten toepassen, een verslag daarover indienen bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

(41)

Kenmerkend voor gedekte obligaties is dat zij een vastgestelde looptijd van meerdere jaren hebben. Daarom dienen overgangsmaatregelen te worden opgenomen, zodat gedekte obligaties die vóór 8 juli 2022 zijn uitgegeven, niet worden getroffen. Gedekte obligaties die vóór die datum zijn uitgegeven, moeten daarom doorlopend voldoen aan de vereisten van artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG en moeten worden vrijgesteld van de meeste van de nieuwe vereisten van deze richtlijn. Dergelijke gedekte obligaties moeten verder als gedekte obligaties kunnen worden aangemerkt, mits hun naleving van artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG, zoals van toepassing op de datum van uitgifte, en van de vereisten van deze richtlijn die erop toepassing zijn, onderworpen is aan toezicht door de overeenkomstig deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten. Dit toezicht mag niet worden uitgebreid tot de vereisten van deze richtlijn waarvan dergelijke gedekte obligaties zijn vrijgesteld. In sommige lidstaten zijn ISIN’s gedurende een langere periode open, zodat onder die code doorlopend gedekte obligaties kunnen worden uitgegeven met als doel het volume (de uitgiftewaarde) van die gedekte obligatie te vergroten (doorlopende uitgiften). De overgangsmaatregelen dienen betrekking te hebben op doorlopende uitgiften van gedekte obligaties onder ISIN’s die vóór 8 juli 2022 zijn geopend, met inachtneming van een aantal beperkingen.

(42)

Doordat een eenvormig kader voor gedekte obligaties wordt vastgelegd, dient de beschrijving van gedekte obligaties in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG te worden gewijzigd. In Richtlijn 2014/59/EU worden gedekte obligaties omschreven onder verwijzing naar artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG. Aangezien die definitie moet worden gewijzigd, dient ook Richtlijn 2014/59/EU te worden gewijzigd. Om voorts te vermijden dat vóór 8 juli 2022 in overeenstemming met artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG uitgegeven gedekte obligaties worden getroffen, dienen die gedekte obligaties tot hun vervaldag verder gedekte obligaties te worden genoemd. De Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU dienen derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(43)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (14) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(44)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor gedekte obligaties om ervoor te zorgen dat de structurele kenmerken van gedekte obligaties in de hele Unie beantwoorden aan het lagere risicoprofiel dat de preferentiële behandeling door de Unie rechtvaardigt, niet voldoende door de lidstaten ka worden verwezenlijkt, maar vanwege de noodzaak om de markt voor gedekte obligaties in de Unie verder te ontwikkelen en grensoverschrijdende beleggingen in de Unie te ondersteunen, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(45)

De Europese Centrale Bank is geraadpleegd en heeft op 22 augustus 2018 advies uitgebracht.

(46)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (15) geraadpleegd en heeft op 12 oktober 2018 een advies uitgebracht.

(47)

Kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, verwerken aanzienlijke hoeveelheden persoonsgegevens. Die verwerking moet te allen tijde in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (16). Evenzo moet de verwerking van persoonsgegevens door de EBA wanneer zij, zoals voorgeschreven door deze richtlijn, een centrale databank bijhoudt van administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die haar door de nationale bevoegde autoriteiten worden meegedeeld, worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (17),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn worden de volgende regels inzake beleggersbescherming vastgesteld met betrekking tot:

1)

voorwaarden voor het uitgeven van gedekte obligaties;

2)

de structurele kenmerken van gedekte obligaties;

3)

overheidstoezicht op gedekte obligaties;

4)

bekendmakingsvereisten inzake gedekte obligaties.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op gedekte obligaties uitgegeven door in de Unie gevestigde kredietinstellingen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

“gedekte obligatie”: een schuldverplichting die is uitgegeven door een kredietinstelling overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van de dwingende vereisten van deze richtlijn en die is zekergesteld door dekkingsactiva waarop beleggers in gedekte obligaties als preferente crediteuren direct verhaal kunnen nemen;

2)

“programma van gedekte obligaties”: de structurele kenmerken van een uitgifte van gedekte obligaties die worden bepaald door wettelijke voorschriften en door contractuele voorwaarden, overeenkomstig de toestemming die is verleend aan de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;

3)

“dekkingspool”: een duidelijk omschreven reeks activa die de aan de gedekte obligaties verbonden betalingsverplichtingen waarborgen en die zijn afgezonderd van andere activa die worden gehouden door de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;

4)

“dekkingsactiva”: activa die in een dekkingspool zijn opgenomen;

5)

“zekerheidsactiva”: de fysieke activa en activa in de vorm van blootstellingen die de dekkingsactiva zekerstellen;

6)

“afzondering”: de door een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft verrichte handelingen waarbij dekkingsactiva worden geïdentificeerd en juridisch buiten het bereik van andere crediteuren dan beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten worden gebracht;

7)

“kredietinstelling”: een kredietinstelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

8)

“gespecialiseerde hypotheekbank”: een kredietinstelling die leningen uitsluitend of voornamelijk via de uitgifte van gedekte obligaties financiert, die bij wet toestemming heeft verkregen om alleen hypotheekleningen en leningen aan overheden te verstrekken en die bij het publiek geen deposito’s mag aantrekken, maar wel andere terugbetaalbare gelden aantrekt;

9)

“automatische versnelling”: een situatie waarin een gedekte obligatie automatisch direct opeisbaar wordt gesteld bij insolventie of afwikkeling van de emittent en ten aanzien waarvan de beleggers in de gedekte obligatie een afdwingbare vordering tot terugbetaling hebben op een tijdstip vóór de oorspronkelijke vervaldag;

10)

“marktwaarde”: met betrekking tot onroerend goed, de marktwaarde in de zin van artikel 4, lid 1, punt 76, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

11)

“hypotheekwaarde”: met betrekking tot onroerend goed, de hypotheekwaarde in de zin van artikel 4, lid 1, punt 74, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

12)

“primaire activa”: overheersende dekkingsactiva die bepalend zijn voor de aard van de dekkingspool;

13)

“vervangende activa”: andere aan de dekkingsvereisten bijdragende dekkingsactiva dan primaire activa;

14)

“overcollateralisatie”: het totale wettelijke, contractuele of vrijwillig geboden niveau aan zekerheden dat hoger uitkomt dan het dekkingsvereiste als bepaald in artikel 15;

15)

“matchingfinancieringsvereisten”: regels op grond waarvan de kasstromen tussen vervallende verplichtingen en activa moeten worden gematcht, door er in de contractuele voorwaarden voor te zorgen dat betalingen van kredietnemers en tegenpartijen van derivatencontracten opeisbaar worden voordat betalingen aan beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten plaatsvinden, dat de ontvangen bedragen ten minste gelijk in waarde zijn aan de betalingen verschuldigd aan beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten, en dat de van kredietnemers en tegenpartijen van derivatencontracten ontvangen bedragen overeenkomstig artikel 16, lid 3, in de dekkingspool worden opgenomen totdat de betalingen aan beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten verschuldigd zijn;

16)

“nettoliquiditeitsuitstroom”: alle uitgaande betalingsstromen die op één dag verschuldigd zijn, daaronder begrepen aflossingen van de hoofdsom en rentebetalingen en betalingen op grond van derivatencontracten van het programma van gedekte obligaties, na aftrek van alle inkomende betalingsstromen die op dezelfde dag verschuldigd zijn voor vorderingen in verband met de dekkingsactiva;

17)

“verlengbare-looptijdstructuur”: een mechanisme dat de mogelijkheid biedt om de voorziene looptijd van gedekte obligaties voor een vooraf bepaalde termijn te verlengen en ingeval een specifieke trigger zich voordoet;

18)

“overheidstoezicht op gedekte obligaties”: het toezicht op programma’s van gedekte obligaties dat ervoor zorgt dat de vereisten voor de uitgifte van gedekte obligaties worden nageleefd en gehandhaafd;

19)

“bijzondere bewindvoerder”: de persoon of entiteit aangesteld om het bewind te voeren over een programma van gedekte obligaties in het geval van insolventie van de kredietinstelling die in het kader van dat programma gedekte obligaties uitgeeft, of als overeenkomstig artikel 32, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU is vastgesteld dat die kredietinstelling faalt of waarschijnlijk zal falen of, in uitzonderlijke omstandigheden, als de betrokken bevoegde autoriteit vaststelt dat de goede werking van die kredietinstelling ernstig gevaar loopt;

20)

“afwikkeling”: afwikkeling als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/59/EU;

21)

“groep”: een groep als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 138, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

22)

“openbare bedrijven”: openbare bedrijven als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie.

TITEL II

STRUCTURELE KENMERKEN VAN GEDEKTE OBLIGATIES

HOOFDSTUK 1

Dubbele zekerheidsrechten en vrijwaring tegen faillissement

Artikel 4

Dubbele zekerheidsrechten

1.   De lidstaten stellen regels vast die de beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten die voldoen aan artikel 11 het recht geven op de volgende vorderingen:

a)

een vordering op de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;

b)

in het geval van insolventie of afwikkeling van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, een prioritaire vordering op de hoofdsom en opgelopen en toekomstige rente van dekkingsactiva;

c)

in het geval van insolventie van de kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft en ingeval de prioritaire vordering als bedoeld in punt b) niet volledig kan worden voldaan, een vordering op de insolvente boedel van die kredietinstelling, die een gelijke rang heeft (pari passu) als de vorderingen van de concurrente crediteuren van de kredietinstelling vastgesteld in overeenstemming met de nationale wetgeving inzake de rangorde in normale insolventieprocedures.

2.   De in lid 1 bedoelde vorderingen blijven beperkt tot de volledige betaling van de aan de gedekte obligaties verbonden verplichtingen.

3.   Voor de toepassing van punt c) van lid 1 van dit artikel kunnen de lidstaten, in het geval van insolventie van een gespecialiseerde hypotheekbank, regels vaststellen waarbij de beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten die voldoen aan artikel 11 een vordering krijgen met een hogere rang dan de vordering van de gewone niet-bevoorrechte crediteuren van die gespecialiseerde hypotheekbank vastgesteld in overeenstemming met de nationale wetgeving inzake de rangorde in normale insolventieprocedures, maar met een lagere rang dan andere preferente crediteuren.

Artikel 5

Vrijwaring van gedekte obligaties tegen faillissement

De lidstaten zorgen ervoor dat op de aan gedekte obligaties verbonden betalingsverplichtingen geen automatische versnelling van toepassing is bij de insolventie of afwikkeling van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft.

HOOFDSTUK 2

Dekkingspool en dekking

Afdeling I

Beleenbare activa

Artikel 6

Beleenbare dekkingsactiva

1.   De lidstaten vereisen dat gedekte obligaties te allen tijde zijn zekergesteld door:

a)

activa die in aanmerking komen krachtens artikel 129, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, op voorwaarde dat de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, voldoet aan de vereisten van artikel 129, leden 1 bis tot en met 3, van die verordening;

b)

hoogkwalitatieve dekkingsactiva die ervoor zorgen dat de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, een betalingsvordering heeft als bedoeld in lid 2, en die zekergesteld zijn door zekerheidsactiva als bedoeld in lid 3, of

c)

activa in de vorm van leningen aan of gegarandeerd door overheidsbedrijven, onder voorbehoud van lid 4 van dit artikel.

2.   De in lid 1, onder b), bedoelde betalingsvordering is onderworpen aan de volgende wettelijke vereisten:

a)

het activum vertegenwoordigt een vordering tot betaling van gelden waarvan de minimumwaarde te allen tijde kan worden bepaald, die rechtsgeldig en afdwingbaar is, die niet onderworpen is aan andere voorwaarden dan de voorwaarde dat de vordering op een toekomstige datum opeisbaar is, en die wordt zekergesteld door een hypotheek, pandrecht, retentierecht of andere garantie;

b)

de hypotheek, het pandrecht, het retentierecht of de andere garantie die de betalingsvordering zekerstelt, is afdwingbaar;

c)

alle juridische vereisten zijn vervuld om de hypotheek, het pandrecht, het retentierecht of de garantie die de betalingsvordering zekerstelt, te vestigen;

d)

met de hypotheek, het pandrecht, het retentierecht of de garantie die de betalingsvordering zekerstelt, kan de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, de waarde van de vordering onverwijld terug te vorderen.

De lidstaten vereisen dat kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, beoordelen in hoeverre betalingsvorderingen afdwingbaar zijn en zekerheidsactiva kunnen worden gerealiseerd, voordat zij deze in de dekkingspool opnemen.

3.   De in lid 1, onder b), bedoelde zekerheidsactiva voldoen aan een van de volgende vereisten:

a)

voor fysieke zekerheidsactiva: er bestaan waarderingsnormen die onder deskundigen algemeen worden aanvaard en die geschikt zijn voor het betreffende fysieke zekerheidsactivum, en er bestaat een openbaar register waarin de eigendom van en vorderingen op deze fysieke zekerheidsactiva worden geregistreerd;

b)

voor activa in de vorm van blootstellingen: de veiligheid en soliditeit van de tegenpartij van de blootstelling worden geïmpliceerd door belastingbevoegdheden of onderwerping aan doorlopend overheidstoezicht op de operationele soliditeit en de financiële solvabiliteit van de tegenpartij.

Fysieke zekerheidsactiva als bedoeld in de eerste alinea, onder a), van dit lid dragen bij aan de dekking van de aan de gedekte obligatie verbonden verplichtingen tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsom van de pandrechten in combinatie met eerder verleende pandrechten, en 70 % van de waarde van die fysieke zekerheidsactiva. Fysieke zekerheidsactiva als bedoeld in de eerste alinea, onder a), van dit lid die strekken tot zekerheid van in lid 1, onder a), bedoelde activa, hoeven niet te voldoen aan de limiet van 70 % of aan de limieten van artikel 129, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Als er voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), van dit lid geen openbaar register voor een bepaald fysiek zekerheidsactivum bestaat, kunnen de lidstaten voorzien in een alternatieve vorm van certificering van de eigendom van en vorderingen op dat fysieke zekerheidsactivum, voor zover die vorm van certificering voorziet in bescherming die vergelijkbaar is met de bescherming die door een openbaar register wordt geboden, in die zin dat het belanghebbende derden overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat toegang geeft tot informatie met betrekking tot de identificatie van het bezwaarde fysieke zekerheidsactivum, de toebedeling van de eigendom, de documentatie en toebedeling van bezwaringen en de afdwingbaarheid van zekerheidsrechten.

4.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), worden gedekte obligaties die zekergesteld zijn door leningen aan of gegarandeerd worden door openbare bedrijven als primaire activa onderworpen aan minimaal 10 % overcollateralisatie, alsook aan alle volgende voorwaarden:

a)

de openbare bedrijven verlenen essentiële openbare diensten op grond van een vergunning, een concessieovereenkomst of een andere vorm van toewijzing door een overheidsinstantie;

b)

de openbare bedrijven zijn onderworpen aan overheidstoezicht;

c)

de openbare bedrijven beschikken over voldoende inkomstengenererende bevoegdheden, die worden gegarandeerd doordat deze openbare bedrijven:

i)

over voldoende flexibiliteit beschikken om vergoedingen, kosten en vorderingen voor de verleende dienst te innen en te verhogen teneinde hun financiële soliditeit en solvabiliteit te waarborgen,

ii)

in ruil voor het verlenen van essentiële openbare diensten voldoende op wettelijke basis vastgestelde subsidies ontvangen om hun financiële soliditeit en solvabiliteit te waarborgen, of

iii)

een overeenkomst tot overdracht van de bedrijfsresultaten hebben gesloten met een overheidsinstantie.

5.   De lidstaten stellen regels vast betreffende de methode en de procedure voor de waardering van fysieke zekerheidsactiva die strekken tot zekerheid van de in lid 1, onder a) en b), bedoelde activa. Deze regels zorgen er ten minste voor dat:

a)

er voor elk fysiek zekerheidsactivum een actuele waardering tegen of onder de marktwaarde of hypotheekwaarde bestaat op het moment dat het dekkingsactivum in de dekkingspool wordt opgenomen;

b)

de waardering wordt uitgevoerd door een taxateur die over de nodige kwalificaties, bekwaamheid en ervaring beschikt, en

c)

de taxateur onafhankelijk is van het kredietacceptatieproces, bij de beoordeling van de waarde van het fysieke zekerheidsactivum geen rekening houdt met speculatieve elementen, en de waarde van het fysieke zekerheidsactivum op transparante en duidelijke wijze documenteert.

6.   De lidstaten vereisen dat kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, over procedures beschikken om te monitoren dat de fysieke zekerheidsactiva die strekken tot zekerheid van de in lid 1, onder a) en b), van dit artikel bedoelde activa, afdoende zijn verzekerd tegen schaderisico en dat de verzekeringsvordering wordt afgezonderd overeenkomstig artikel 12.

7.   De lidstaten vereisen van kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, dat zij de in lid 1, onder a) en b), bedoelde dekkingsactiva en de inachtneming van de bepalingen van nationaal recht ter omzetting van dit artikel bij hun kredietverleningsbeleid documenteren.

8.   De lidstaten stellen regels vast om te zorgen voor risicodiversificatie in de dekkingspool met betrekking tot de granulariteit en de materiële concentratie van activa die niet beleenbaar zijn krachtens lid 1, onder a).

Artikel 7

Buiten de Unie gelegen zekerheidsactiva

1.   Onverminderd lid 2 kunnen de lidstaten kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, toestaan om in de dekkingspool activa op te nemen die zekergesteld worden door zekerheidsactiva die buiten de Unie gelegen zijn.

2.   Wanneer de lidstaten de opname van de activa als bedoeld in lid 1 toestaan, verzekeren zij beleggersbescherming door te vereisen dat kredietinstellingen controleren of die zekerheidsactiva voldoen aan alle vereisten van artikel 6. Lidstaten zien erop toe dat die zekerheidsactiva een niveau van bescherming bieden dat vergelijkbaar is met dat van zekerheidsactiva die zich binnen de Unie bevinden en zij zien erop toe dat de realisatie van die zekerheidsactiva juridisch afdwingbaar is op een wijze die hetzelfde effect heeft als de realisatie van in de Unie gelegen zekerheidsactiva.

Artikel 8

Structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties

De lidstaten kunnen regels vaststellen met betrekking tot het gebruik van structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties waarbij gedekte obligaties uitgegeven door een van een groep deel uitmakende kredietinstelling (“intern uitgegeven gedekte obligaties”) worden gebruikt als dekkingsactiva voor de externe uitgifte van gedekte obligaties door een andere, tot dezelfde groep behorende kredietinstelling (“extern uitgegeven gedekte obligaties”). Die regels omvatten ten minste de volgende vereisten:

a)

de intern uitgegeven gedekte obligaties worden verkocht aan de kredietinstelling die de extern uitgegeven gedekte obligaties uitgeeft;

b)

de intern uitgegeven gedekte obligaties worden gebruikt als dekkingsactiva in de dekkingspool voor de extern uitgegeven gedekte obligaties en worden geboekt op de balans van de kredietinstelling die de extern uitgegeven gedekte obligaties uitgeeft;

c)

de dekkingspool voor de extern uitgegeven gedekte obligaties bevat uitsluitend intern uitgegeven gedekte obligaties die door één enkele kredietinstelling binnen de groep zijn uitgegeven;

d)

de kredietinstelling die de extern uitgegeven gedekte obligaties uitgeeft, is van plan ze te verkopen aan beleggers in gedekte obligaties die buiten de groep staan;

e)

zowel de intern als de extern uitgegeven gedekte obligaties komen op het tijdstip van uitgifte in aanmerking voor kredietkwaliteitscategorie 1 als genoemd in deel drie, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en worden zekergesteld door beleenbare dekkingsactiva als bedoeld in artikel 6 van deze richtlijn;

f)

in het geval van grensoverschrijdende structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties voldoen de dekkingsactiva van de intern uitgegeven gedekte obligaties aan de beleenbaarheids- en dekkingsvereisten van de extern uitgegeven gedekte obligaties.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder e), van dit artikel kunnen de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten toestaan dat gedekte obligaties die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitsstap 2 na een wijziging die aanleiding geeft tot een lagere kredietkwaliteitsstap van de gedekte obligaties, deel blijven uitmaken van een structuur voor intragroepspooling van gedekte obligaties, op voorwaarde dat die bevoegde autoriteiten concluderen dat de wijziging van de kredietkwaliteitsstap niet het gevolg is van niet-naleving van de vereisten voor toestemming als vastgesteld in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 19, lid 2. De in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten stellen de EBA vervolgens in kennis van elk besluit op grond van deze alinea.

Artikel 9

Gezamenlijke financiering

1.   De lidstaten staan toe dat beleenbare dekkingsactiva die van een kredietinstelling afkomstig zijn en zijn gekocht door een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, worden gebruikt als dekkingsactiva ten behoeve van de uitgifte van gedekte obligaties.

De lidstaten reguleren dergelijke aankopen om ervoor te zorgen dat aan de vereisten van de artikelen 6 en 12 wordt voldaan.

2.   Onverminderd het in de tweede alinea van lid 1 van dit artikel gestelde vereiste kunnen de lidstaten overdrachten toestaan door middel van een financiëlezekerheidsovereenkomst overeenkomstig Richtlijn 2002/47/EG.

3.   Onverminderd het in de tweede alinea van lid 1 gestelde vereiste kunnen de lidstaten ook toestaan dat activa die afkomstig zijn van een onderneming die geen kredietinstelling is, als dekkingsactiva worden gebruikt. Wanneer de lidstaten van deze mogelijkheid gebruikmaken, vereisen zij dat de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, hetzij de normen voor kredietverlening beoordeelt van de onderneming waarvan de dekkingsactiva afkomstig zijn, hetzij zelf een grondige beoordeling van de kredietwaardigheid van de kredietnemer uitvoert.

Artikel 10

Samenstelling van de dekkingspool

De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door regels voor de samenstelling van dekkingspools vast te stellen. In deze regels worden in voorkomend geval de voorwaarden vastgesteld waaronder kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, primaire activa in de dekkingspool opnemen die onderscheiden kenmerken hebben in termen van structurele kenmerken, levensduur of risicoprofiel.

Artikel 11

Derivatencontracten in de dekkingspool

1.   De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door de opname van derivatencontracten in de dekkingspool alleen toe te staan wanneer ten minste aan de volgende vereisten is voldaan:

a)

de derivatencontracten worden uitsluitend met het oog op risicoafdekking in de dekkingspool opgenomen, hun volume wordt aangepast bij een vermindering van het afgedekte risico en ze worden verwijderd wanneer het afgedekte risico ophoudt te bestaan;

b)

de derivatencontracten zijn voldoende gedocumenteerd;

c)

de derivatencontracten zijn in overeenstemming met artikel 12 afgezonderd;

d)

de derivatencontracten kunnen niet worden beëindigd bij de insolventie of afwikkeling van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;

e)

de derivatencontracten voldoen aan de in overeenstemming met lid 2 vastgestelde regels.

2.   Om de inachtneming te garanderen van de in lid 1 genoemde vereisten, stellen de lidstaten regels vast voor derivatencontracten in de dekkingspool. In die regels wordt het volgende gespecificeerd:

a)

de criteria op grond waarvan hedgingtegenpartijen in aanmerking komen;

b)

de met betrekking tot derivatencontracten te verstrekken noodzakelijke documentatie.

Artikel 12

Afzondering van dekkingsactiva

1.   De lidstaten stellen regels vast tot regulering van de afzondering van dekkingsactiva. Die regels omvatten ten minste de volgende vereisten:

a)

alle dekkingsactiva kunnen te allen tijde worden geïdentificeerd door de kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft;

b)

alle dekkingsactiva zijn onderworpen aan een juridisch bindende en afdwingbare afzondering door de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;

c)

alle dekkingsactiva zijn beschermd tegen vorderingen van derden en geen van de dekkingsactiva maakt deel uit van de insolvente boedel van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft totdat is voldaan aan de prioritaire vordering als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b).

Voor de toepassing van de eerste alinea omvatten de dekkingsactiva alle zekerheden die zijn ontvangen met betrekking tot posities in derivatencontracten.

2.   De in lid 1 bedoelde afzondering van dekkingsactiva geldt ook in het geval van insolventie of afwikkeling van de kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft.

Artikel 13

Dekkingspoolmonitor

1.   De lidstaten kunnen verlangen dat kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, een dekkingspoolmonitor aanstellen die de dekkingspool doorlopend monitort met betrekking tot de vereisten uiteengezet in de artikelen 6 tot en met 12 en de artikelen 14 tot en met 17.

2.   Wanneer lidstaten van de in lid 1 geboden mogelijkheid gebruikmaken, stellen zij ten minste over de volgende aspecten regels vast:

a)

de aanstelling en het ontslag van de dekkingspoolmonitor;

b)

de criteria om als dekkingspoolmonitor in aanmerking te komen;

c)

de rol en de taken van de dekkingspoolmonitor, ook in het geval van insolventie of afwikkeling van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;

d)

de verplichting om verslag te doen aan de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten;

e)

het recht op toegang tot de informatie die nodig is om de taken als dekkingspoolmonitor te kunnen uitvoeren.

3.   Wanneer lidstaten van de in lid 1 geboden mogelijkheid gebruikmaken, heeft de dekkingspoolmonitor geen banden met en is hij onafhankelijk van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft en de externe accountant van die kredietinstelling.

De lidstaten kunnen evenwel een dekkingspoolmonitor die banden met de kredietinstelling heeft (“interne dekkingspoolmonitor”), toestaan indien:

a)

de interne dekkingspoolmonitor onafhankelijk is van het kredietacceptatieproces van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;

b)

de lidstaten er onverminderd lid 2, onder a), voor zorgen dat de interne dekkingspoolmonitor niet van de functie van dekkingspoolmonitor kan worden ontheven zonder voorafgaande toestemming van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, en

c)

de interne dekkingspoolmonitor zo nodig rechtstreeks toegang heeft tot het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie.

4.   Wanneer lidstaten van de in lid 1 geboden mogelijkheid gebruikmaken, stellen zij de EBA daarvan in kennis.

Artikel 14

Beleggersinformatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, informatie over hun programma’s van gedekte obligaties verschaffen die voldoende gedetailleerd is om beleggers in staat te stellen het profiel en de risico’s van dat programma in te schatten en hun eigen due-diligenceonderzoek te voeren.

2.   Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de informatie ten minste op kwartaalbasis aan beleggers wordt verschaft en ten minste de volgende portfolio-informatie bevat:

a)

de waarde van de dekkingspool en de uitstaande gedekte obligaties;

b)

een lijst van de International Securities Identification Numbers (ISIN’s) van alle uitgiften van gedekte obligaties in het kader van dat programma, waaraan een ISIN is toegekend;

c)

de geografische spreiding en het soort dekkingsactiva, de omvang van de leningen in de pool en de waarderingsmethode;

d)

nadere gegevens over marktrisico, met inbegrip van rente- en valutarisico, en krediet- en liquiditeitsrisico’s;

e)

de looptijdstructuur van de dekkingsactiva en van de gedekte obligaties, inclusief een overzicht van de triggers voor looptijdverlenging, indien van toepassing;

f)

de hoogte van de vereiste en beschikbare dekking en de niveaus van de wettelijk verplichte, de contractuele en de vrijwillige overcollateralisatie;

g)

het percentage leningen waarbij wanbetaling geacht wordt zich te hebben voorgedaan krachtens artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013, en in ieder geval waarbij de betalingsachterstanden meer dan 90 dagen bedragen.

Wat extern uitgegeven gedekte obligaties in het kader van structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties als bedoeld in artikel 8 betreft, zorgen de lidstaten ervoor dat de in de eerste alinea van dit lid bedoelde informatie, of een link naar die informatie, aan beleggers wordt verstrekt met betrekking tot alle intern uitgegeven gedekte obligaties van de groep. De lidstaten zorgen ervoor dat die informatie ten minste op geaggregeerde basis aan beleggers wordt verschaft.

3.   De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door te verlangen dat kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, op hun website de informatie bekendmaken die in overeenstemming met de leden 1 en 2 aan beleggers beschikbaar is gesteld. De lidstaten verplichten die kredietinstellingen er niet toe die informatie op papier te publiceren.

Afdeling II

Dekkings- en liquiditeitsvereisten

Artikel 15

Dekkingsvereisten

1.   De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door te verlangen dat programma’s van gedekte obligaties te allen tijde ten minste aan de in de leden 2 tot en met 8 neergelegde dekkingsvereisten voldoen.

2.   Alle verplichtingen van de gedekte obligaties worden gedekt door betalingsvorderingen op de dekkingsactiva.

3.   De in lid 2 bedoelde verplichtingen omvatten:

a)

de aflossingsverplichtingen van de hoofdsom van uitstaande gedekte obligaties;

b)

de verplichtingen tot betaling van eventuele rente op uitstaande gedekte obligaties;

c)

de betalingsverplichtingen verbonden aan derivatencontracten gehouden in overeenstemming met artikel 11, en

d)

de verwachte kosten met betrekking tot onderhoud en beheer voor de afbouw van het programma van gedekte obligaties.

Voor de toepassing van punt d) van de eerste alinea kunnen de lidstaten toestaan dat een forfaitair bedrag wordt berekend.

4.   De volgende dekkingsactiva worden geacht bij te dragen aan het dekkingsvereiste:

a)

primaire activa;

b)

vervangende activa;

c)

liquide activa gehouden in overeenstemming met artikel 16, en

d)

betalingsvorderingen verbonden aan derivatencontracten gehouden in overeenstemming met artikel 11.

Niet door zekerheden gedekte vorderingen waarbij wanbetaling geacht wordt zich te hebben voorgedaan krachtens artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013, dragen niet bij aan de dekking.

5.   Voor de toepassing van lid 3, eerste alinea, onder c), en lid 4, eerste alinea, onder d), stellen de lidstaten regels vast voor de waardering van derivatencontracten.

6.   De berekening van de vereiste dekking zorgt ervoor dat de totale hoofdsom van alle dekkingsactiva gelijk is aan of groter is dan de totale hoofdsom van de uitstaande gedekte obligaties (“nominaal beginsel”).

Lidstaten kunnen andere berekeningsbeginselen toestaan, op voorwaarde dat deze niet resulteren in een hoger dekkingspercentage dan het niveau berekend volgens het nominale beginsel.

De lidstaten stellen, voor de berekening van de eventueel verschuldigde rente op uitstaande gedekte obligaties en van de eventueel te ontvangen rente met betrekking tot dekkingsactiva, regels vast die in overeenstemming zijn met deugdelijke prudentiële beginselen conform de toepasselijke standaarden voor jaarrekeningen.

7.   In afwijking van lid 6, eerste alinea, kunnen de lidstaten, op een wijze die in overeenstemming is met deugdelijke prudentiële beginselen en conform de toepasselijke standaarden voor jaarrekeningen, toestaan dat toekomstige te ontvangen rente op het dekkingsactivum, na aftrek van toekomstige rente op de overeenkomstige gedekte obligatie, in aanmerking wordt genomen om een eventueel tekort aan dekking van de aan de gedekte obligatie verbonden aflossingsverplichtingen van de hoofdsom te compenseren, indien er sprake is van nauwe overeenstemming zoals gedefinieerd in de toepasselijke gedelegeerde verordening die is vastgesteld overeenkomstig artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en onder de volgende voorwaarden:

a)

betalingen die tijdens de looptijd van het dekkingsactivum worden ontvangen en die nodig zijn voor de dekking van de aan de betreffende gedekte obligatie verbonden betalingsverplichting, worden overeenkomstig artikel 12 afgezonderd of in de dekkingspool opgenomen in de vorm van dekkingsactiva als bedoeld in artikel 6 totdat de betalingen verschuldigd zijn, en

b)

vooruitbetaling van het dekkingsactivum is alleen mogelijk door uitoefening van de leveringsoptie, zoals gedefinieerd in de toepasselijke gedelegeerde verordening die is vastgesteld overeenkomstig artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of, in het geval van gedekte obligaties die door de kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, tegen pari kunnen worden opgevraagd, doordat de kredietnemer die het dekkingsactivum leent, ten minste de pariwaarde van de opgevraagde gedekte obligaties betaalt.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de berekening van de dekkingsactiva en van de verplichtingen op dezelfde methodiek zijn gebaseerd. De lidstaten kunnen voor de berekening van dekkingsactiva enerzijds en verplichtingen anderzijds andere berekeningsmethoden toestaan, op voorwaarde dat het gebruik van dergelijke verschillende methoden niet resulteert in een hoger dekkingspercentage dan wanneer voor de berekening van de dekkingsactiva en van de verplichtingen dezelfde methode wordt gebruikt.

Artikel 16

Verplichting van een liquiditeitsbuffer voor een dekkingspool

1.   De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door te verlangen dat de dekkingspool te allen tijde een uit liquide activa samengestelde liquiditeitsbuffer bevat die beschikbaar is om de nettoliquiditeitsuitstroom van het programma van gedekte obligaties te dekken.

2.   De liquiditeitsbuffer van de dekkingspool dekt de maximale gecumuleerde nettoliquiditeitsuitstroom tijdens de volgende 180 dagen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde liquiditeitsbuffer van de dekkingspool de volgende soorten activa, afgezonderd overeenkomstig artikel 12 van deze richtlijn, omvat:

a)

activa die in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 460 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde verordening kwalificeren als activa van niveau 1, niveau 2A of niveau 2B, die worden gewaardeerd in overeenstemming met die gedelegeerde verordening en die niet zijn uitgegeven door de kredietinstelling zelf die de gedekte obligaties heeft uitgegeven, door de moederonderneming, tenzij het om publiekrechtelijk lichaam gaat dat geen kredietinstelling is, een dochteronderneming of een andere dochteronderneming van de moederonderneming of een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden waarmee de kredietinstelling nauwe banden heeft;

b)

kortlopende blootstellingen aan kredietinstellingen die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1 of 2, of kortetermijndeposito’s bij kredietinstellingen die in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1, 2 of 3, in overeenstemming met artikel 129, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

De lidstaten kunnen de soorten liquide middelen beperken die voor de toepassing van de punten a) en b) van de eerste alinea mogen worden gebruikt.

De lidstaten zorgen ervoor dat niet door zekerheden gedekte vorderingen uit blootstellingen waarbij wanbetaling geacht wordt zich te hebben voorgedaan krachtens artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013, niet kunnen bijdragen aan de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool.

4.   Wanneer voor kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, in andere rechtshandelingen van de Unie vastgestelde liquiditeitsvereisten gelden, waardoor overlapping met de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool ontstaat, kunnen lidstaten besluiten om de regels van nationaal recht tot omzetting van de leden 1, 2 en 3 niet toe te passen gedurende de in die rechtshandelingen van de Unie vastgestelde periode. De lidstaten mogen van die mogelijkheid slechts gebruikmaken tot de datum waarop een wijziging van die rechtshandelingen van de Unie om de overlapping weg te nemen, van toepassing wordt, en zij stellen de Commissie en de EBA in kennis als zij gebruikmaken van die mogelijkheid.

5.   De lidstaten kunnen toestaan dat de berekening van de hoofdsom voor verlengbare-looptijdstructuren wordt gebaseerd op de wettelijke eindvervaldatum overeenkomstig de voorwaarden van de gedekte obligatie.

6.   De lidstaten kunnen bepalen dat lid 1 niet geldt voor gedekte obligaties waarvoor matchingfinancieringsvereisten gelden.

Artikel 17

Voorwaarden voor verlengbare-looptijdstructuren

1.   De lidstaten kunnen de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren toestaan wanneer beleggersbescherming ten minste met de volgende middelen wordt verzekerd:

a)

de looptijd kan alleen worden verlengd als zich objectieve, in het nationale recht gespecificeerde triggers voordoen, en niet naar goeddunken van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;

b)

de triggers voor de looptijdverlenging worden gespecificeerd in de contractuele voorwaarden van de gedekte obligatie;

c)

de aan de beleggers verschafte informatie over de looptijdstructuur is afdoende om hen in staat te stellen het risico van de gedekte obligatie te bepalen, en omvat een nadere beschrijving van:

i)

de triggers voor de looptijdverlenging;

ii)

de gevolgen die de insolventie of afwikkeling van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, heeft voor een looptijdverlenging;

iii)

de rol van de overeenkomstig artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, van de bijzondere bewindvoerder ten aanzien van de looptijdverlenging;

d)

de eindvervaldag van de gedekte obligatie kan te allen tijde worden bepaald;

e)

in geval van insolventie of afwikkeling van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, zijn looptijdverleningen niet van invloed op de rangorde van beleggers in gedekte obligaties en wordt de volgorde van het oorspronkelijke looptijdenschema van het programma van gedekte obligaties niet omgekeerd;

f)

de looptijdverlenging verandert de structurele kenmerken van de gedekte obligaties niet wat betreft de in artikel 4 bedoelde dubbele zekerheidsrechten en de in artikel 5 bedoelde vrijwaring tegen faillissement.

2.   De lidstaten die de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren toestaan, stellen de EBA daarvan in kennis.

TITEL III

OVERHEIDSTOEZICHT OP GEDEKTE OBLIGATIES

Artikel 18

Overheidstoezicht op gedekte obligaties

1.   De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door te bepalen dat de uitgifte van gedekte obligaties onderworpen is aan overheidstoezicht op gedekte obligaties.

2.   Voor de toepassing van het in lid 1 bedoelde overheidstoezicht op gedekte obligaties wijzen de lidstaten een of meer bevoegde autoriteiten aan. Zij stellen de Commissie en de EBA in kennis van die aangewezen autoriteiten en vermelden eventuele functie- of taakverdeling.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in overeenstemming met lid 2 aangewezen bevoegde autoriteiten de uitgifte van gedekte obligaties monitoren, om na te gaan of de in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn vastgestelde vereisten worden nagekomen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, al hun transacties met betrekking tot het programma van gedekte obligaties registreren en beschikken over adequate en passende documentatiesystemen en ‐processen.

5.   De lidstaten zorgen er daarnaast voor dat passende maatregelen voorhanden zijn waarmee de in overeenstemming met lid 2 van dit artikel aangewezen bevoegde autoriteiten de informatie kunnen verkrijgen die nodig is om na te gaan of de in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn vastgestelde vereisten worden nagekomen, om de eventuele inbreuken op die vereisten te onderzoeken en om administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen in overeenstemming met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 23.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in overeenstemming met lid 2 aangewezen bevoegde autoriteiten over de deskundigheid, de middelen, de operationele capaciteit, de bevoegdheden en de onafhankelijkheid beschikken die noodzakelijk zijn om de taken met betrekking tot overheidstoezicht op gedekte obligaties uit te oefenen.

Artikel 19

Toestemming voor programma’s van gedekte obligaties

1.   De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door te vereisen dat toestemming voor een programma van gedekte obligaties wordt verkregen voordat in het kader van dat programma gedekte obligaties worden uitgegeven. De lidstaten verlenen de bevoegdheid om die toestemming te geven, aan de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten.

2.   De lidstaten leggen de vereisten voor de in lid 1 bedoelde toestemming vast, die ten minste de volgende elementen bevatten:

a)

een adequaat programma van werkzaamheden waarin de uitgifte van gedekte obligaties wordt beschreven;

b)

adequate beleidslijnen, processen en methodieken gericht op beleggersbescherming wat betreft de goedkeuring, wijziging, verlenging en herfinanciering van in de dekkingspool opgenomen leningen;

c)

met het programma van gedekte obligaties belaste leidinggevenden en personeelsleden die over adequate kwalificaties en kennis beschikken met betrekking tot de uitgifte van gedekte obligaties en het beheer van het programma van gedekte obligaties;

d)

een administratieve structuur van de dekkingspool en de monitoring daarvan die voldoet aan de in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn ter zake vastgestelde vereisten.

Artikel 20

Overheidstoezicht op gedekte obligaties in geval van insolventie of afwikkeling

1.   De in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten werken met de afwikkelingsautoriteit samen in het geval van de afwikkeling van een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, om er zodoende voor te zorgen dat de rechten en belangen van de beleggers in gedekte obligaties gevrijwaard blijven, door ten minste ook het doorlopende en deugdelijke beheer van het programma van gedekte obligaties na te gaan voor de duur van het afwikkelingsproces.

2.   De lidstaten kunnen voorzien in de aanstelling van een bijzondere bewindvoerder om ervoor te zorgen dat de rechten en belangen van de beleggers in gedekte obligaties gevrijwaard blijven, door ten minste ook het doorlopende en deugdelijke beheer van het programma van gedekte obligaties na te gaan zolang dat nodig is.

Wanneer lidstaten van deze mogelijkheid gebruikmaken, kunnen zij eisen dat hun in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten de aanstelling en het ontslag van de bijzondere bewindvoerder goedkeuren. Lidstaten die van deze mogelijkheid gebruikmaken vereisen ten minste dat de bevoegde autoriteiten worden geraadpleegd met betrekking tot de aanstelling en het ontslag van de bijzondere bewindvoerder.

3.   Wanneer lidstaten voorzien in de aanstelling van een bijzondere bewindvoerder overeenkomstig lid 2, stellen zij regels vast waarin de taken en verantwoordelijkheden van die bijzondere bewindvoerder worden vastgesteld ten minste met betrekking tot:

a)

het voldoen van de aan de gedekte obligaties verbonden verplichtingen;

b)

het beheer en het realiseren van dekkingsactiva, met inbegrip van de overdracht ervan samen met de aan de gedekte obligatie verbonden verplichtingen aan een andere kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft;

c)

de juridische transacties die nodig zijn om de dekkingspool correct te beheren, om doorlopend de dekking van de aan de gedekte obligaties verbonden verplichtingen te monitoren, om procedures in te leiden om activa terug in de dekkingspool te brengen en om de activa die overblijven nadat alle aan de gedekte obligatie verbonden verplichtingen zijn voldaan, over te dragen naar de insolvente boedel van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgaf.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), kunnen de lidstaten een bijzondere bewindvoerder toestaan om in geval van insolventie van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgaf, onder de vergunning van die kredietinstelling te opereren, met inachtneming van dezelfde operationele vereisten.

4.   De lidstaten zorgen ten behoeve van de insolventie- of afwikkelingsprocedure voor de coördinatie en uitwisseling van informatie tussen de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten, de bijzondere bewindvoerder (wanneer een dergelijke bewindvoerder is aangesteld) en, in geval van afwikkeling, de afwikkelingsautoriteit.

Artikel 21

Rapportage aan de bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door te verlangen dat kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, de in lid 2 genoemde informatie over programma’s van gedekte obligaties rapporteren aan de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten. Die rapportage vindt op regelmatige basis alsook op verzoek van die bevoegde autoriteiten plaats. De lidstaten stellen regels vast met betrekking tot de frequentie van die regelmatige rapportage.

2.   In de in overeenstemming met lid 1 vast te stellen rapportageverplichtingen wordt geëist dat de te verstrekken informatie ten minste het volgende omvat:

a)

de beleenbaarheidscriteria voor activa en de vereisten voor dekkingspools overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 11;

b)

de afzondering van dekkingsactiva overeenkomstig artikel 12;

c)

indien van toepassing, het functioneren van de dekkingspoolmonitor overeenkomstig artikel 13;

d)

de dekkingsvereisten overeenkomstig artikel 15;

e)

de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool overeenkomstig artikel 16;

f)

indien van toepassing, de voorwaarden voor verlengbare-looptijdstructuren overeenkomstig artikel 17.

3.   De lidstaten voorzien in regels betreffende de informatie die krachtens lid 2 door de kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, moet worden verstrekt aan de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten in het geval van insolventie of afwikkeling van een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft.

Artikel 22

Aan de bevoegde autoriteiten verleende bevoegdheden voor de uitoefening van overheidstoezicht op gedekte obligaties

1.   De lidstaten zorgen voor beleggersbescherming door de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten alle toezichts-, onderzoeks- en sanctiebevoegdheden te verlenen die nodig zijn om de taak van overheidstoezicht op gedekte obligaties uit te kunnen oefenen.

2.   De in lid 1 bedoelde bevoegdheden omvatten ten minste de volgende bevoegdheden:

a)

de bevoegdheid om toestemming te verlenen of te weigeren in overeenstemming met artikel 19;

b)

de bevoegdheid om het programma van gedekte obligaties op geregelde tijdstippen door te lichten, om de inachtneming van de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn te beoordelen;

c)

de bevoegdheid om inspecties ter plaatse en op afstand uit te voeren;

d)

de bevoegdheid om administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen in overeenstemming met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 23;

e)

de bevoegdheid om toezichtsrichtsnoeren aan te nemen en toe te passen met betrekking tot de uitgifte van gedekte obligaties.

Artikel 23

Administratieve sancties en andere administratieve maatregelen

1.   Onverminderd het recht van de lidstaten om in strafrechtelijke sancties te voorzien, stellen de lidstaten regels vast voor het bepalen van administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die ten minste in de volgende situaties van toepassing zijn:

a)

een kredietinstelling heeft door middel van valse verklaringen of op een andere onregelmatige wijze toestemming verkregen voor een programma van gedekte obligaties;

b)

een kredietinstelling voldoet niet langer aan de voorwaarden op grond waarvan zij toestemming heeft verkregen voor een programma van gedekte obligaties;

c)

een kredietinstelling geeft gedekte obligaties uit zonder in overeenstemming met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 19 toestemming te hebben verkregen;

d)

een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, voldoet niet aan de vereisten uiteengezet in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 4;

e)

een kredietinstelling geeft gedekte obligaties uit die niet voldoen aan de vereisten uiteengezet in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 5;

f)

een kredietinstelling geeft gedekte obligaties uit die niet worden zekergesteld in overeenstemming met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 6;

g)

een kredietinstelling geeft gedekte obligaties uit die worden zekergesteld door buiten de Unie gelegen activa, in strijd met de in de bepalingen tot omzetting van artikel 7 neergelegde vereisten;

h)

een kredietinstelling stelt gedekte obligaties zeker in een structuur voor intragroepspooling van gedekte obligaties, in strijd met de in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 8 vastgestelde vereisten;

i)

een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, voldoet niet aan de vereisten voor gezamenlijke financiering die worden gesteld in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 9;

j)

een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, voldoet niet aan de vereisten voor de samenstelling van de dekkingspool die worden gesteld in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 10;

k)

een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, voldoet niet aan de vereisten inzake derivatencontracten in de dekkingspool die zijn gesteld in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 11;

l)

een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, voldoet niet aan de vereisten inzake de afzondering van dekkingsactiva overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 12;

m)

een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, rapporteert geen informatie of verschaft onvolledige of onjuiste informatie in strijd met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 14;

n)

een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, houdt bij herhaling of voortduring geen liquiditeitsbuffer voor de dekkingspool aan, in strijd met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 16;

o)

een kredietinstelling die gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren uitgeeft, voldoet niet aan de vereisten voor verlengbare-looptijdstructuren die worden gesteld in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 17;

p)

een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, rapporteert geen informatie of verschaft onvolledige of onjuiste informatie over haar verplichtingen, in strijd met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van artikel 21, lid 2.

De lidstaten kunnen besluiten niet in administratieve sancties of andere administratieve maatregelen te voorzien met betrekking tot inbreuken waarvoor krachtens hun nationale recht strafrechtelijke sancties gelden. In dergelijke gevallen delen de lidstaten de Commissie de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen mee.

2.   De in lid 1 bedoelde sancties en maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en omvatten ten minste het volgende:

a)

een intrekking van de toestemming voor een programma van gedekte obligaties;

b)

een publieke verklaring waarin, overeenkomstig artikel 24, de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

c)

een bevel waarmee de natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt gelast de gedraging te staken en niet meer te herhalen;

d)

administratieve geldboeten.

3.   De lidstaten zorgen er ook voor dat de in lid 1 bedoelde sancties en maatregelen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten bij het bepalen van de aard van administratieve sancties of andere administratieve maatregelen en van de omvang van die administratieve geldboeten alle volgende omstandigheden in aanmerking nemen, voor zover relevant:

a)

de ernst en de duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon;

c)

de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, rekening houdende met onder meer de totale omzet van de rechtspersoon of het jaarinkomen van de natuurlijke persoon;

d)

de omvang van de winsten die zijn behaald of de verliezen die zijn vermeden als gevolg van de inbreuk door de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, voor zover die winsten of verliezen kunnen worden bepaald;

e)

de verliezen die derden door de inbreuk hebben geleden, voor zover die verliezen kunnen worden bepaald;

f)

de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon met de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten meewerkt;

g)

eventuele eerdere overtredingen door de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon;

h)

alle daadwerkelijke of potentiële systemische effecten van de inbreuk.

5.   Wanneer de bepalingen van lid 1 op rechtspersonen van toepassing zijn, zorgen de lidstaten er ook voor dat in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten de in lid 2 van dit artikel uiteengezette administratieve sancties en andere administratieve maatregelen toepassen op leden van het leidinggevend orgaan en andere personen die op grond van het nationale recht voor de inbreuk aansprakelijk zijn.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten, voordat zij een besluit nemen waarbij in lid 2 uiteengezette administratieve sancties of andere administratieve maatregelen worden opgelegd, de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Voor de vaststelling van die andere administratieve maatregelen kunnen uitzonderingen op het recht om te worden gehoord gelden als er dringend moet worden opgetreden om aanzienlijke verliezen voor derden of aanzienlijke schade aan het financiële stelsel te voorkomen. In zulke gevallen wordt de betrokkene zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de administratieve maatregel in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en wordt die maatregel zo nodig herzien.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat een besluit waarbij in lid 2 uiteengezette administratieve sancties of andere administratieve maatregelen worden opgelegd, goed is onderbouwd en vatbaar is voor beroep.

Artikel 24

Bekendmaking van administratieve sancties en andere administratieve maatregelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn regels omvatten waarin wordt geëist dat administratieve sancties en andere administratieve maatregelen onverwijld worden bekendgemaakt op de officiële websites van de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten. Dezelfde verplichtingen gelden wanneer een lidstaat besluit te voorzien in strafrechtelijke sancties overeenkomstig artikel 23, lid 1, tweede alinea.

2.   In de in overeenstemming met lid 1 vastgestelde regels wordt ten minste de bekendmaking geëist van elk besluit dat niet of niet meer voor beroep vatbaar is, en dat wordt opgelegd voor inbreuken op de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat een dergelijke bekendmaking informatie bevat over het type en de aard van de inbreuk en de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de sanctie of maatregel is opgelegd. Onverminderd lid 4 zorgen de lidstaten er voorts voor dat deze informatie onverwijld wordt bekendgemaakt nadat de adressaat op de hoogte is gesteld van die sanctie of maatregel en van de bekendmaking van het besluit tot oplegging van die sanctie of maatregel op de officiële websites van de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten.

4.   Wanneer de lidstaten bekendmaking toestaan van een besluit tot oplegging van sancties of andere maatregelen waartegen een beroep hangende is, maken de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten op hun officiële websites onverwijld ook informatie over de status van dat beroep en de uitkomst van de behandeling ervan bekend.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten het besluit tot oplegging van sancties of maatregelen zonder vermelding van namen en in overeenstemming met het nationale recht bekendmaken in de volgende omstandigheden:

a)

wanneer de sanctie of maatregel wordt opgelegd aan een natuurlijke persoon en de bekendmaking van diens persoonsgegevens onevenredig wordt geacht;

b)

wanneer de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend strafrechtelijk onderzoek in gevaar brengt;

c)

wanneer de bekendmaking, voor zover dat kan worden bepaald, de betrokken kredietinstellingen of natuurlijke personen onevenredige schade zou berokkenen.

6.   Wanneer een lidstaat een besluit tot oplegging van een sanctie of maatregel bekendmaakt zonder vermelding van namen, kan hij toestaan dat de bekendmaking van de betrokken gegevens wordt uitgesteld.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing tot nietigverklaring van een besluit waarbij een sanctie of maatregel wordt opgelegd, eveneens wordt bekendgemaakt.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat een in de leden 2 tot en met 6 bedoelde bekendmaking gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de datum van de bekendmaking ervan op de officiële websites van de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten blijft staan. In de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens blijven niet langer dan noodzakelijk op de officiële website staan en dit in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens. Die bewaartermijn wordt vastgesteld met inachtneming van de verjaringstermijnen waarin de wetgeving van de betrokken lidstaten voorziet, maar bedraagt in geen geval meer dan tien jaar.

9.   De in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van alle opgelegde administratieve sancties en andere administratieve maatregelen, met inbegrip van, indien relevant, elk in dat verband ingesteld beroep en het resultaat van de behandeling daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat die bevoegde autoriteiten informatie en nadere gegevens over de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing met betrekking tot een opgelegde strafrechtelijke sanctie ontvangen en deze doen toekomen aan de EBA.

10.   De EBA houdt een centrale databank bij met alle administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die haar zijn gemeld. Die databank is alleen voor de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten toegankelijk en wordt geactualiseerd op basis van de door die bevoegde autoriteiten in overeenstemming met lid 9 van dit artikel verstrekte informatie.

Artikel 25

Verplichtingen tot samenwerking

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten nauw samenwerken met de bevoegde autoriteiten die het algemene toezicht op kredietinstellingen uitoefenen in overeenstemming met het desbetreffende op die instellingen toepasselijke Unierecht, en met de afwikkelingsautoriteit ingeval een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft, wordt afgewikkeld.

2.   Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten onderling nauw samenwerken. Die samenwerking houdt onder meer in dat zij elkaar alle informatie verschaffen die relevant is voor de uitoefening van de toezichttaken van de andere autoriteiten in het kader van de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn.

3.   Met het oog op de toepassing van de tweede zin van lid 2 van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten:

a)

op verzoek van een andere in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteit alle relevante informatie meedelen, en

b)

op eigen initiatief alle informatie meedelen die van essentieel belang is voor andere in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten in andere lidstaten.

4.   De lidstaten zorgen er ook voor dat de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn nauw samenwerken met de EBA of, indien van toepassing, met de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (18) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

5.   Voor de toepassing van dit artikel geldt informatie als zijnde van essentieel belang indien deze de beoordeling in een andere lidstaat van de uitgifte van gedekte obligaties wezenlijk zou kunnen beïnvloeden.

Artikel 26

Openbaarmakingsvereisten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten de volgende informatie op hun websites bekendmaken:

a)

de teksten van hun nationale wetgeving, regelgeving, bestuursrechtelijke voorschriften en algemene richtsnoeren op het gebied van de uitgifte van gedekte obligaties;

b)

de lijst van kredietinstellingen die toestemming hebben om gedekte obligaties uit te geven;

c)

de lijst van gedekte obligaties die het label “Europese gedekte obligatie” mogen gebruiken en de lijst van gedekte obligaties die het label “Europese gedekte obligatie (premium)” mogen gebruiken.

2.   De in overeenstemming met lid 1 bekendgemaakte informatie is toereikend om een zinvolle vergelijking mogelijk te maken tussen de benaderingen die de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten hanteren. Die informatie wordt geactualiseerd om rekening te houden met eventuele wijzigingen.

3.   De in overeenstemming met artikel 18, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten geven op jaarbasis aan de EBA kennis van de in lid 1, onder b), bedoelde lijst van kredietinstellingen en de in lid 1, onder c), bedoelde lijsten van gedekte obligaties.

TITEL IV

LABELLING

Artikel 27

Labelling

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het label “Europese gedekte obligatie” en de officiële vertaling ervan in alle officiële talen van de Unie enkel worden gebruikt voor gedekte obligaties die aan de in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het label “Europese gedekte obligatie (premium)” en de officiële vertaling ervan in alle officiële talen van de Unie enkel worden gebruikt voor gedekte obligaties die aan de in de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn vastgestelde vereisten en aan de vereisten uit hoofde van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/2160 van het Europees Parlement en de Raad (19) voldoen.

TITEL V

WIJZIGINGEN VAN ANDERE RICHTLIJNEN

Artikel 28

Wijziging van Richtlijn 2009/65/EG

Artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“4.

De lidstaten mogen de in de eerste alinea van lid 1 gestelde begrenzing van 5 % tot ten hoogste 25 % verhogen wanneer obligaties werden uitgegeven vóór 8 juli 2022 en voldeden aan de vereisten van dit lid, zoals van toepassing op de datum van de uitgifte ervan, of wanneer obligaties vallen onder de definitie van gedekte obligaties in artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

(*1)  Richtlijn (EU) 29 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 29).”;"

2)

de derde alinea wordt geschrapt.

Artikel 29

Wijziging van Richtlijn 2014/59/EU

In artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU wordt punt 96 vervangen door:

“96)

“gedekte obligatie”: een gedekte obligatie in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad (*2) of, met betrekking tot een instrument dat is uitgegeven vóór 8 juli 2022, een obligatie als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (*3), zoals van toepassing op de datum van de uitgifte ervan;

TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Overgangsmaatregelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat gedekte obligaties die zijn uitgegeven vóór 8 juli 2022 en voldoen aan de vereisten vastgesteld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG, zoals van toepassing op de datum van de uitgifte ervan, niet onderworpen zijn aan de vereisten uiteengezet in de artikelen 5 tot en met 12 en de artikelen 15, 16, 17 en 19 van deze richtlijn, maar tot hun vervaldag gedekte obligaties kunnen blijven worden genoemd in overeenstemming met deze richtlijn.

De lidstaten zorgen ervoor dat de in overeenstemming met artikel 18, lid 2, van deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten erop toezien dat gedekte obligaties die vóór 8 juli 2022 zijn uitgegeven, voldoen aan de vereisten van artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG, zoals van toepassing op de datum van hun uitgifte, alsook aan de vereisten van deze richtlijn, voor zover deze toepasselijk zijn overeenkomstig de eerste alinea van dit lid.

2.   Gedurende maximaal 24 maanden na 8 juli 2022 kunnen lidstaten lid 1 toepassen op doorlopende uitgiften van gedekte obligaties waarvan het ISIN vóór die datum is geopend, op voorwaarde dat die uitgiften aan alle volgende vereisten voldoen:

a)

de gedekte obligatie vervalt vóór 8 juli 2027;

b)

de totale uitgiftewaarde van de doorlopende uitgiften na 8 juli 2022 bedraagt op die datum niet meer dan tweemaal de totale uitgiftewaarde van de uitstaande gedekte obligaties;

c)

de totale uitgiftewaarde van de gedekte obligatie op de vervaldag bedraagt niet meer dan 6 000 000 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de binnenlandse valuta;

d)

de zekerheidsactiva zijn gelegen in de lidstaat die lid 1 toepast op doorlopende uitgiften van gedekte obligaties.

Artikel 31

Evaluaties en verslagen

1.   Uiterlijk op 8 juli 2024 dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de EBA, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, over de vraag of en, zo ja, hoe een gelijkwaardigheidsregeling kan worden ingevoerd voor kredietinstellingen uit derde landen die gedekte obligaties uitgeven en voor beleggers in die gedekte obligaties, rekening houdende met internationale ontwikkelingen op het gebied van gedekte obligaties, met name de ontwikkeling van de wetgevingskaders in derde landen.

2.   Uiterlijk op 8 juli 2025 dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de EBA, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn met betrekking tot het niveau van beleggersbescherming en over de ontwikkelingen met betrekking tot de uitgifte van gedekte obligaties in de Unie. Dat verslag bevat aanbevelingen voor verdere maatregelen. Het verslag bevat informatie over:

a)

ontwikkelingen met betrekking tot het aantal toestemmingen om gedekte obligaties uit te geven;

b)

ontwikkelingen met betrekking tot het aantal gedekte obligaties uitgegeven in overeenstemming met de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn en met artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

ontwikkelingen met betrekking tot voor de uitgifte van gedekte obligaties als zekerheid gestelde activa;

d)

ontwikkelingen met betrekking tot het niveau van overcollateralisatie;

e)

grensoverschrijdende beleggingen in gedekte obligaties, met inbegrip van inkomende beleggingen uit en uitgaande beleggingen naar derde landen;

f)

ontwikkelingen met betrekking tot de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren;

g)

ontwikkelingen met betrekking tot de risico’s en voordelen van het gebruik van blootstellingen als bedoeld in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

h)

het functioneren van markten voor gedekte obligaties.

3.   De lidstaten doen uiterlijk op 8 juli 2024 informatie over de in lid 2 opgesomde kwesties aan de Commissie toekomen.

4.   Uiterlijk op 8 juli 2024 stelt de Commissie, na een studie ter beoordeling van de risico’s en voordelen van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren te hebben laten uitvoeren en te hebben ontvangen en na raadpleging van de EBA, een verslag vast en dient zij die studie en dat verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

5.   Uiterlijk op 8 juli 2024 stelt de Commissie een verslag op over de mogelijkheid om een instrument met dubbele zekerheidsrechten, “European secured notes” genaamd, in te voeren. De Commissie dient dat verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 32

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 8 juli 2021 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die bepalingen uiterlijk met ingang van 8 juli 2022 toe.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 33

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 34

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 27 november 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

T. TUPPURAINEN


(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 56.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 8 november 2019.

(3)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(4)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 12 van 17.1.2015, blz. 1).

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(8)  Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 20 december 2012 inzake de financiering van kredietinstellingen (ECSR/2012/2) (PB C 119 van 25.4.2013, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(10)  EBA Report on covered bonds – Recommendations on harmonisation of covered bond frameworks in the EU (2016), EBA-Op-2016-23.

(11)  Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen (PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17).

(12)  Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).

(13)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(14)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(15)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(18)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(19)  Verordening (EU) 2019/2160 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties (zie bladzijde … van dit Publicatieblad).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/58


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2163 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot vaststelling van de reactievolumes voor de jaren 2020 en 2021 voor de mogelijke toepassing van aanvullende invoerrechten voor bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 183, eerste alinea, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 39 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 van de Commissie (2) is bepaald dat een in artikel 182, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoeld aanvullend invoerrecht kan worden toegepast op de producten en gedurende de perioden die in bijlage VII bij die uitvoeringsverordening zijn vermeld. Dat aanvullende invoerrecht moet worden toegepast indien de hoeveelheid van een van de in het vrije verkeer gebrachte producten voor een van de in die bijlage vastgestelde toepassingsperioden hoger is dan het reactievolume voor de invoer in een jaar voor dat product. Er worden geen aanvullende invoerrechten geheven wanneer de invoer de Uniemarkt niet dreigt te verstoren of de gevolgen niet in verhouding zouden staan tot het beoogde doel.

(1)

Overeenkomstig artikel 182, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden de reactievolumes voor de invoer die voor de mogelijke toepassing van aanvullende invoerrechten op bepaalde groenten en fruit worden vastgesteld, gebaseerd op gegevens over de invoer en gegevens over het interne verbruik in de voorgaande drie jaren. Op basis van de door de lidstaten voor de jaren 2016, 2017 en 2018 meegedeelde gegevens moeten de reactievolumes voor bepaalde groenten en fruit voor de jaren 2020 en 2021 worden vastgesteld.

(2)

Ermee rekening houdend dat de in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 vastgestelde periode voor de toepassing van de mogelijke aanvullende invoerrechten voor een aantal producten ingaat op 1 januari, moet de onderhavige verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2020, en derhalve moet zij zo snel mogelijk in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de jaren 2020 en 2021 zijn de in artikel 182, lid 1, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde reactievolumes voor de in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 vermelde producten vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.

Zij verstrijkt op 30 juni 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 van de Commissie van 13 maart 2017 tot vaststelling van voorschriften voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit (PB L 138 van 25.5.2017, blz. 57).


BIJLAGE

Reactievolumes voor de in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 vastgestelde producten en perioden voor de mogelijke toepassing van aanvullende invoerrechten

Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de producten als louter indicatief beschouwd. Voor de toepassing van deze bijlage wordt de werkingssfeer van de aanvullende invoerrechten bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan.

Volgnummer

GN-code

Omschrijving product

Toepassingsperiode

Reactievolume (ton)

2020

2021

78.0020

0702 00 00

Tomaten

1 juni t/m 30 september

 

54 848

78.0015

1 oktober

t/m 31 mei

578 315

78.0065

0707 00 05

Komkommers

1 mei t/m 31 oktober

 

62 171

78.0075

1 november

t/m 30 april

48 583

78.0085

0709 91 00

Artisjokken

1 november

t/m 30 juni

8 244

78.0100

0709 93 10

Courgettes

1 januari t/m 31 december

 

94 081

78.0110

0805 10 22

0805 10 24

0805 10 28

Sinaasappelen

1 december

t/m 31 mei

466 660

78.0120

0805 22 00

Clementines

1 november

t/m eind februari

241 919

78.0130

0805 21

0805 29 00

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten

1 november

t/m eind februari

96 897

78.0160

0805 50 10

Citroenen

1 januari tot en met 31 mei

 

351 591

78.0155

1 juni t/m 31 december

 

621 073

78.0170

0806 10 10

Tafeldruiven

16 juli t/m 16 november

 

214 307

78.0175

0808 10 80

Appelen

1 januari t/m 31 augustus

 

595 028

78.0180

1 september t/m 31 december

 

1 154 623

78.0220

0808 30 90

Peren

1 januari t/m 30 april

 

141 496

78.0235

1 juli t/m 31 december

 

106 940

78.0250

0809 10 00

Abrikozen

1 juni t/m 31 juli

 

7 166

78.0265

0809 29 00

Kersen, andere dan zure kersen

16 mei t/m 15 augustus

 

104 573

78.0270

0809 30

Perziken, nectarines daaronder begrepen

16 juni t/m 30 september

 

3 482

78.0280

0809 40 05

Pruimen

16 juni t/m 30 september

 

204 681


18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/61


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2164 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (1), en met name artikel 16, lid 1 en lid 3, onder a), en artikel 21, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 16, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 834/2007 hebben verschillende lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten dossiers over bepaalde stoffen toegezonden met het oog op de toelating en opneming ervan in de bijlagen I, II, VI en VIII bij Verordening (EG) nr. 889/2008 (2). Die dossiers zijn onderzocht door de deskundigengroep voor technisch advies inzake de biologische productie (Egtop) en door de Commissie.

(2)

Egtop heeft in zijn aanbevelingen met betrekking tot meststoffen (3) onder meer geconcludeerd dat de stoffen “biochar”, “schelpafval en eierschalen” en “humus- en fulvinezuren” in overeenstemming zijn met de doelstellingen en beginselen van biologische productie. Die stoffen dienen derhalve te worden opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 889/2008. Egtop heeft ook aanbevolen de in die bijlage vermelde definitie van “calciumcarbonaat” te verduidelijken.

(3)

Egtop heeft in zijn aanbevelingen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen (4) onder meer geconcludeerd dat de stoffen “maltodextrine”, “waterstofperoxide”, “terpenen (eugenol, geraniol en thymol)”, “natriumchloride”, “cerevisaan” en pyrethrinen uit andere planten dan Chrysanthemum cinerariaefolium in overeenstemming zijn met de doelstellingen en beginselen van biologische productie. Die stoffen dienen derhalve te worden opgenomen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 889/2008. Voorts heeft Egtop aanbevelingen gedaan over de structuur van die bijlage.

(4)

Egtop heeft in zijn aanbevelingen met betrekking tot diervoeder (5) onder meer geconcludeerd dat de stoffen “guarpitmeel” als toevoegingsmiddel voor diervoeder, “extract van tamme kastanje” als sensorieel toevoegingsmiddel, en “watervrije betaïne” voor éénmagige dieren en uitsluitend van natuurlijke of biologische oorsprong in overeenstemming zijn met de doelstellingen en beginselen van biologische productie. Die stoffen moeten derhalve worden opgenomen in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 889/2008. De verwijzingen naar een aantal toevoegingsmiddelen voor kuilvoer in die bijlage moeten, om onduidelijkheid te vermijden, worden verduidelijkt.

(5)

Egtop heeft in zijn aanbevelingen met betrekking tot voeding (6) onder meer geconcludeerd dat de stoffen “glycerol” als bevochtigingsmiddel in gelcapsules en filmomhulsel van tabletten, “bentoniet” als technische hulpstof, “L(+)-melkzuur en natriumhydroxide” als technische hulpstof voor de extractie van plantaardige eiwitten en “taragom” als verdikkingsmiddel en “hopextract en pijnharsextract” in de suikerproductie in overeenstemming zijn met de doelstellingen en beginselen van biologische productie. Die stoffen dienen derhalve te worden opgenomen in bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 889/2008. Voorts heeft Egtop voor taragom, lecithinen, glycerol, johannesbroodpitmeel, gellangom, Arabische gom, guarpitmeel en carnaubawas aanbevolen te vereisen dat deze stoffen biologisch worden geproduceerd. Om de marktdeelnemers voldoende tijd te geven om zich aan die nieuwe vereiste aan te passen, dienen zij een overgangsperiode van drie jaar te krijgen.

(6)

Een aantal verwijzingen naar de namen van toevoegingsmiddelen in bijlage VIII bis bij Verordening (EG) nr. 889/2008 zijn onnauwkeurig en moeten, om onduidelijkheid te vermijden, worden verduidelijkt.

(7)

Verordening (EG) nr. 889/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 889/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage I bij deze verordening.

2)

Bijlage II wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

3)

Bijlage VI wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage III bij deze verordening.

4)

Bijlage VIII wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage IV bij deze verordening.

5)

Bijlage VIII bis wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage V bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1).

(3)  Eindverslag inzake meststoffen III https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/food-farming-fisheries/farming/documents/final-report-egtop-fertilizers-iii_en.pdf

(4)  Eindverslag inzake plantbeschermingsmiddelen IV https://ec.europa.eu/info/publications/egtop-reports-organic-production_en

(5)  Eindverslag inzake diervoeder III en voeding V https://ec.europa.eu/info/publications/egtop-reports-organic-production_en

(6)  Eindverslag inzake voeding IV en eindverslag inzake diervoeder III en voeding V https://ec.europa.eu/info/publications/egtop-reports-organic-production_en


BIJLAGE I

“BIJLAGE I

Meststoffen, bodemverbeteringsmiddelen en nutriënten als bedoeld in artikel 3, lid 1, en artikel 6 quinquies, lid 2

Noten:

A: toegestaan krachtens Verordening (EEG) nr. 2092/91 en overgedragen krachtens artikel 16, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 834/2007

B: toegestaan krachtens Verordening (EG) nr. 834/2007

Vergunning

Naam

Samengestelde producten of producten die uitsluitend de hieronder opgesomde stoffen bevatten:

Beschrijving, samenstellingseisen, gebruiksvoorwaarden

A

Stalmest

Product dat bestaat uit een mengsel van dierlijke mest en plantaardig materiaal (strooisel)

Het product mag niet afkomstig zijn van niet-grondgebonden veehouderijen

A

Gedroogde stalmest en gedehydrateerde pluimveemest

Het product mag niet afkomstig zijn van niet-grondgebonden veehouderijen

A

Gecomposteerde dierlijke mest, met inbegrip van pluimveemest en gecomposteerde stalmest

Het product mag niet afkomstig zijn van niet-grondgebonden veehouderijen

A

Vloeibare dierlijke mest

Mag worden gebruikt na gecontroleerde vergisting en/of adequate verdunning

Het product mag niet afkomstig zijn van niet-grondgebonden veehouderijen

B

Gecomposteerd of vergist mengsel van huishoudelijk afval

Product op basis van aan de bron gescheiden huishoudelijk afval dat is gecomposteerd of anaeroob is vergist voor de productie van biogas

Alleen huishoudelijk afval van plantaardige en van dierlijke oorsprong

Alleen wanneer het is geproduceerd in een door de lidstaat aanvaard gesloten en gecontroleerd verzamelsysteem

Maximumconcentratie in mg/kg droge stof:

cadmium: 0,7; koper: 70; nikkel: 25; lood: 45; zink: 200; kwik:

0,4; chroom (totaal): 70; chroom (VI): niet detecteerbaar

A

Turf

Mag alleen worden gebruikt voor tuinbouw (groenteteelt, sierteelt, boomteelt, boomkwekerij)

A

Paddenstoelensubstraatafval

Het oorspronkelijke substraat mag alleen producten bevatten die in deze bijlage voorkomen

A

Wormencompost en uitwerpselen van insecten

 

A

Guano

 

A

Gecomposteerd of vergist mengsel van plantaardig materiaal

Product op basis van mengsels van plantaardig materiaal dat is gecomposteerd of anaeroob is vergist voor de productie van biogas

B

Biogasdigestaat dat dierlijke bijproducten bevat die zijn covergist met materiaal van plantaardige of dierlijke oorsprong als opgenomen in deze bijlage

De dierlijke bijproducten (met inbegrip van bijproducten van wilde dieren) van categorie 3, en de inhoud van het maag-darmkanaal van categorie 2 (categorieën 2 en 3 als gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad  (1)) mogen niet afkomstig zijn van niet-grondgebonden veehouderijen.

De procedés moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie.

Niet van toepassing op de eetbare delen van het gewas

B

De onderstaande producten of bijproducten van dierlijke oorsprong:

 

bloedmeel

 

hoefmeel

 

hoornmeel

 

beendermeel of ontlijmd beendermeel

 

vismeel

 

vleesmeel

 

verenmeel, haarmeel en chiquetmeel

 

wol

 

pels  (1)

 

haren

 

zuivelproducten

 

gehydrolyseerde eiwitten  (2)

1)

Maximumconcentratie chroom (VI) in mg/kg droge stof: niet detecteerbaar

2)

Niet van toepassing op de eetbare delen van het gewas

A

Producten en bijproducten van plantaardige oorsprong voor bemesting

Voorbeelden: meel van koeken van oliehoudende zaden, cacaodoppen, moutkiemen

B

Gehydrolyseerde eiwitten van plantaardige oorsprong

 

A

Zeewier en zeewierproducten

Uitsluitend verkregen door:

i)

fysische behandelingen met inbegrip van dehydratatie, bevriezing en vermaling;

ii)

extractie met water of met zure en/of basische waterige oplossingen;

iii)

gisting

A

Zaagsel en schaafsel

Van hout dat na de kap niet chemisch is behandeld

A

Gecomposteerde boomschors

Van hout dat na de kap niet chemisch is behandeld

A

Houtas

Van hout dat na de kap niet chemisch is behandeld

A

Zacht natuurlijk fosfaat

Product omschreven in punt 7 van bijlage I, A.2, bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad  (2).

Cadmiumgehalte ten hoogste 90 mg/kg P205

A

Aluminiumcalciumfosfaat

Product omschreven in punt 6 van bijlage I, A.2, bij Verordening (EG) nr. 2003/2003

Cadmiumgehalte ten hoogste 90 mg/kg P205

Mag alleen worden gebruikt op basische gronden (pH > 7,5)

A

Fosfaatslakken

Producten omschreven in punt 1 van bijlage I, A.2, bij Verordening (EG) nr. 2003/2003

A

Ruw kalizout of kaïniet

Producten omschreven in punt 1 van bijlage I, A.3, bij Verordening (EG) nr. 2003/2003

A

Kaliumsulfaat dat mogelijk magnesiumzout bevat

Door een fysisch extractieproces uit ruw kalizout verkregen product, dat mogelijk ook magnesiumzouten bevat

A

Vinasse en vinasse-extracten

Met uitsluiting van ammoniakhoudende vinasse

A

Calciumcarbonaat, bv.: krijt, mergel, gemalen kalksteenrots, kalkwier, fosfaathoudend krijt

Uitsluitend van natuurlijke oorsprong

B

Schelpafval

Alleen afkomstig uit de duurzame visserij, als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 7), van Verordening (EU) nr. 1380/2013, of uit de biologische aquacultuur

B

Eierschalen

Het product mag niet afkomstig zijn van niet-grondgebonden veehouderijen

A

Calcium- en magnesiumcarbonaat

Uitsluitend van natuurlijke oorsprong

(bv. magnesiumhoudend krijt, gemalen magnesium, kalksteenrots)

A

Magnesiumsulfaat (kieseriet)

Uitsluitend van natuurlijke oorsprong

A

Calciumchloride-oplossing

Bladbehandeling bij appelbomen, nadat calciumgebrek is aangetoond

A

Calciumsulfaat (gips)

Producten omschreven in punt 1 van bijlage I, D, bij Verordening (EG) nr. 2003/2003

Uitsluitend van natuurlijke oorsprong

A, B

Industriekalk afkomstig van de suikerproductie

Bijproduct van de suikerproductie op basis van suikerbieten en suikerriet

A

Industriekalk afkomstig van de vacuümproductie van zout

Bijproduct van de vacuümproductie van zout, verkregen uit kalksteen uit de bergen

A

Elementaire zwavel

Producten omschreven in bijlage I, D.3, bij Verordening (EG) nr. 2003/2003

A

Spoorelementen

Anorganische micronutriënten als opgenomen in deel E van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003

A

Natriumchloride

 

A

Steenmeel en klei

 

B

Leonardiet (ruw organisch sediment dat rijk is aan humuszuren)

Alleen indien verkregen als bijproduct van mijnactiviteiten

B

Humus- en fulvinezuren

Alleen indien verkregen uit anorganische zouten/oplossingen met uitzondering van ammoniumzouten; of verkregen uit drinkwaterzuivering

B

Xyliet

Alleen indien verkregen als bijproduct van mijnactiviteiten (bv. bijproduct van de winning van bruinkool)

B

Chitine (polysacharide verkregen uit de schaal van schaaldieren)

Alleen indien afkomstig uit de duurzame visserij, als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 7), van Verordening (EU) nr. 1380/2013, of uit de biologische aquacultuur

B

Uit zoetwaterlichamen afkomstig organisch rijk sediment dat wordt gevormd in een zuurstofvrijeomgeving

(bv. sapropelium)

Alleen organische sedimenten die bijproducten van het beheer van zoetwaterlichamen zijn of zijn geëxtraheerd uit voormalige zoetwatergebieden

Het aquatische systeem dient zo weinig mogelijk gevolgen van de extractie te ondervinden

Alleen sedimenten afkomstig van bronnen die vrij zijn van verontreiniging door pesticiden, persistente organische verontreinigende stoffen en op petroleum lijkende stoffen

Maximumconcentratie in mg/kg droge stof: cadmium: 0,7; koper: 70; nikkel: 25; lood: 45; zink: 200; kwik: 0,4; chroom (totaal): 70; chroom (VI): niet detecteerbaar

B

Biochar - pyrolyseproduct gemaakt van allerlei organische materialen van plantaardige oorsprong en toegepast als bodemverbeteringsmiddel

Alleen van plantaardige materialen, onbehandeld of behandeld met in bijlage II vermelde producten

Maximumwaarde van 4 mg polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) per kg droge stof (DS). Deze waarde wordt om de twee jaar geëvalueerd, gelet op het risico van accumulatie bij veelvoudige toepassingen.


(1)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1).


BIJLAGE II

“BIJLAGE II

Pesticiden — Gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 5, lid 1

Alle in deze bijlage vermelde stoffen moeten ten minste voldoen aan de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (1). Als voor de biologische productie restrictievere voorwaarden gelden, zijn deze in de tweede kolom van elke tabel vermeld.

1.   Stoffen van plantaardige of van dierlijke oorsprong

Naam

Beschrijving, samenstellingseisen, gebruiksvoorwaarden

Allium sativum (knoflookextract)

 

Azadirachtine, geëxtraheerd uit Azadirachta indica (neemboom)

 

Bijenwas

Enkel als afdekkingsmiddel voor snoeiwonden/wondbeschermer

COS-OGA

 

Gehydrolyseerde eiwitten, met uitzondering van gelatine

 

Laminarine

Kelp moet hetzij biologisch worden geteeld overeenkomstig artikel 6 quinquies hetzij duurzaam worden geoogst overeenkomstig artikel 6 quater

Maltodextrine

 

Feromonen

Alleen in vallen en verstuivers

Plantaardige oliën

Alle toepassingen zijn toegestaan, behalve gebruik als herbicide

Pyrethrinen

alleen van plantaardige oorsprong

Kwassie, geëxtraheerd uit Quassia amara

Enkel als insecticide, afweermiddel

Op geur gebaseerde afweermiddelen van dierlijke of van plantaardige oorsprong/schapenvet

Alleen op niet-eetbare delen van het gewas en indien het gewasmateriaal niet wordt ingeslikt door schapen of geiten

Salix spp. cortex (ook wilgenschorsextract genoemd)

 

Terpenen (eugeniol, geraniol en thymol)

 

2.   Basisstoffen

Basisstoffen op basis van levensmiddelen (met inbegrip van lecithinen, sacharose, fructose, azijn, wei, chitosanhydrochloride (1) en Equisetum arvense enz.)

Enkel basisstoffen als gedefinieerd in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 (2) die levensmiddelen zijn volgens de definitie in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 en die van plantaardige of dierlijke oorsprong zijn

Niet voor gebruik als herbicide

3.   Micro-organismen of door micro-organismen geproduceerde of van micro-organismen afgeleide stoffen

Naam

Beschrijving, samenstellingseisen, gebruiksvoorwaarden

Micro-organismen

Niet afkomstig van ggo’s

Spinosad

 

Cerevisaan

 

4.   Andere dan de in de punten 1, 2 en 3 vermelde stoffen

Naam

Beschrijving, samenstellingseisen, gebruiksvoorwaarden of -restricties

Aluminiumsilicaat (kaolien)

 

Calciumhydroxide

Als fungicide, enkel bij fruitbomen, ook in kwekerijen, voor de bestrijding van Nectria galligena

Koolstofdioxide

 

Koperverbindingen in de vorm van: koperhydroxide, koperoxychloride, koperoxide, Bordeauxse pap en tribasisch kopersulfaat.

 

Diammoniumfosfaat

Alleen als lokmiddel in vallen

Ethyleen

 

Vetzuren

Alle toepassingen zijn toegestaan, behalve gebruik als herbicide

IJzerfosfaat (ijzer-III-orthofosfaat)

Aan de oppervlakte tussen de planten te dispergeren bereidingen

Waterstofperoxide

 

Kiezelgoer (diatomeeënaarde)

 

Californische pap (calciumpolysulfide)

 

Paraffineolie

 

Kalium- en natriumwaterstofcarbonaat (ook kaliumbicarbonaat/natriumbicarbonaat genoemd)

 

Pyretrumderivaten (alleen deltametrine of lambdacyhalotrine)

Alleen in vallen met specifieke lokmiddelen; uitsluitend ter bestrijding van Bactrocera oleae en Ceratritis capitata Wied.

Kwartszand

 

Natriumchloride

Alle toepassingen zijn toegestaan, behalve gebruik als herbicide

Zwavel

 


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(2)  Afkomstig uit de duurzame visserij of de biologische aquacultuur.

(3)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE III

“BIJLAGE VI

Toevoegingsmiddelen voor diervoeders als bedoeld in artikel 22, onder g), artikel 24, lid 2, en artikel 25 quaterdecies, lid 2

De in deze bijlage opgenomen toevoegingsmiddelen voor diervoeders mogen slechts worden gebruikt indien daarvoor een vergunning is verleend op grond van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad.

1.   TECHNOLOGISCHE TOEVOEGINGSMIDDELEN

a)   Conserveermiddelen

Code of functionele groep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

 

E 200

Sorbinezuur

 

 

E 236

Mierenzuur

 

 

E 237

Natriumformiaat

 

 

E 260

Azijnzuur

 

 

E 270

Melkzuur

 

 

E 280

Propionzuur

 

 

E 330

Citroenzuur

 

b)   Antioxidanten

Code of functionele groep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

 

1b306(i)

Tocoferolextracten van plantaardige oliën

 

 

1b306(ii)

Tocoferolrijke extracten van plantaardige oliën (rijk aan delta-tocoferol)

 

c)   Emulgatoren, stabilisatoren, verdikkingsmiddelen en geleermiddelen

Code of functionele groep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

 

1c322

Lecithinen

Alleen wanneer afkomstig van biologischegrondstoffen

 

 

 

Uitsluitend voor gebruik in diervoeders voor aquacultuurdieren.

d)   Bindmiddelen en verdunningsmiddelen

Code of functionele groep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

 

E 412

Guarpitmeel

 

 

E 535

Natriumferrocyanide

Maximum: 20 mg/kg NaCl (berekend als ferrocyanideanion)

 

E 551b

Coloïdale siliciumdioxide

 

 

E 551c

Kiezelgoer (diatomeeënaarde, gezuiverd)

 

 

1m558i

Bentoniet

 

 

E 559

Kaoliniethoudende klei, vrij van asbest

 

 

E 560

Natuurlijke mengsels van steatiet en chloriet

 

 

E 561

Vermiculiet

 

 

E 562

Sepioliet

 

 

E 566

Natroliet-fonoliet

 

 

1g568

Clinoptiloliet van sedimentaire oorsprong

 

 

E 599

Perliet

 

e)   Toevoegingsmiddelen voor kuilvoer

Code of functionele groep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

1k

1k236

Enzymen, micro-organismen

Mierenzuur

Uitsluitend voor de productie van kuilvoer wanneer de weersomstandigheden een adequate fermentatie belemmeren.

Mierenzuur, propionzuur en hun natriumzouten mogen bij de productie van kuilvoer alleen worden gebruikt wanneer de weersomstandigheden een adequate fermentatie belemmeren.

1k237

Natriumformiaat

1k280

Propionzuur

1k281

Natriumpropionaat

2.   SENSORIËLE TOEVOEGINGSMIDDELEN

Code of functionele groep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

2b

Aromatische stoffen

Alleen extracten van landbouwproducten.

 

Castanea sativa Mill.: extract van tamme kastanje

 

3.   NUTRITIONELE TOEVOEGINGSMIDDELEN

a)   Vitaminen, provitaminen en in chemische termen gedefinieerde stoffen met een gelijkaardige werking

Code of functionele groep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

3a

Vitaminen en provitaminen

Afgeleid van landbouwproducten.

Synthetisch afgeleide vitaminen mogen voor niet-herkauwers en aquacultuurdieren slechts worden gebruikt indien zij identiek zijn aan van landbouwproducten afgeleide vitaminen.

Synthetisch afgeleide vitaminen A, D en E mogen voor herkauwers slechts worden gebruikt indien zij identiek zijn aan van landbouwproducten afgeleide vitaminen; ze moeten zijn goedgekeurd door de lidstaten op basis van een beoordeling van de capaciteit van biologisch gehouden herkauwers om de nodige hoeveelheid van deze vitaminen uit hun voederrantsoen te halen.

3a920

Watervrije betaïne

Alleen voor éénmagigen

Alleen van natuurlijke oorsprong en indien beschikbaar van biologische oorsprong

b)   Verbindingen van sporenelementen

 

Code of functionele groep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

 

E1 IJzer

 

 

 

3b101

IJzer(II)carbonaat (sideriet)

 

 

3b103

IJzer(II)sulfaat-monohydraat

 

 

3b104

IJzer(II)sulfaat-heptahydraat

 

 

3b201

Kaliumjodide

 

 

3b202

Calciumjodaat, watervrij

 

 

3b203

Gecoate korrels watervrij calciumjodaat

 

 

3b301

Kobalt(II)acetaat-tetrahydraat

 

 

3b302

Kobalt(II)carbonaat

 

 

3b303

Kobalt(II)carbonaathydroxide (2:3)-monohydraat

 

 

3b304

Gecoate korrels kobalt(II)carbonaathydroxide (2:3)-monohydraat

 

 

3b305

Kobalt(II)sulfaat-heptahydraat

 

 

3b402

Koper(II)carbonaatdihydroxide-monohydraat

 

 

3b404

Koper(II)oxide

 

 

3b405

Koper(II)sulfaat-pentahydraat

 

 

3b409

Dikoperchloridetrihydroxide

 

 

3b502

Mangaan(II)oxide

 

 

3b503

Mangaansulfaat, monohydraat

 

 

3b603

Zinkoxide

 

 

3b604

Zinksulfaat-heptahydraat

 

 

3b605

Zinksulfaat-monohydraat

 

 

3b609

Zinkchloridehydroxide-monohydraat

 

 

3b701

Natriummolybdaatdihydraat

 

 

3b801

Natriumseleniet

 

 

3b810, 3b811, 3b812,

3b813 en 3b817

Geïnactiveerde geseleniseerde gist

 

4.   ZOÖTECHNISCHE TOEVOEGINGSMIDDELEN

Code of functionelegroep

Stof

Beschrijving, gebruiksvoorwaarden

4a, 4b, 4c en 4d

Enzymen en micro-organismen in de categorie “zoötechnische toevoegingsmiddelen””

 


BIJLAGE IV

“BIJLAGE VIII

Bepaalde producten en stoffen voor gebruik bij de vervaarding van verwerkte biologische levensmiddelen, gist en gistproducten als bedoeld in artikel 27, lid 1, onder a), en artikel 27 bis, onder a)

DEEL A — LEVENSMIDDELENADDITIEVEN, INCLUSIEF DRAGERS

Met het oog op de in artikel 23, lid 4, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 834/2007 bedoelde berekening worden voor levensmiddelen bestemde toevoegingsmiddelen die in de kolom met het codenummer met een asterisk zijn aangemerkt, meegerekend als ingrediënten van agrarische oorsprong.

Code

Benaming

Bereiding van levensmiddelen van

Bijzondere voorwaarden en beperkingen in aanvulling op Verordening (EG) nr. 1333/2008

plantaardige oorsprong

dierlijke oorsprong

E 153

Plantaardige koolstof

 

X

Met een laagje gemalen houtskool bedekte geitenkaas

“Morbier”-kaas

E 160b*

Annatto, bixine, norbixine

 

X

“Red Leicester”-kaas

“Double Gloucester”-kaas

“Cheddar”-kaas

“Mimolette”-kaas

E 170

Calciumcarbonaat

X

X

Mag niet als kleurstof worden gebruikt en mag niet worden gebruikt om producten met calcium te verrijken

E 220

Zwaveldioxide

X

X (enkel voor honingwijn)

In vruchtenwijn (wijn die is bereid uit andere vruchten dan druiven, met inbegrip van cider en perenwijn) en honingwijn met of zonder toegevoegde suiker: 100 mg/l (Maximumgehalte aan de stof uit alle bronnen, uitgedrukt als SO2 in mg/l)

E 223

Natriummetabisulfiet

 

X

Schaaldieren

E 224

Kaliummetabisulfiet

X

X (enkel voor honingwijn)

In vruchtenwijn (wijn die is bereid uit andere vruchten dan druiven, met inbegrip van cider en perenwijn) en honingwijn met of zonder toegevoegde suiker: 100 mg/l (Maximumgehalte aan de stof uit alle bronnen, uitgedrukt als SO2 in mg/l)

E250

Natriumnitriet

 

X

Voor vleesproducten. Mag uitsluitend worden gebruikt wanneer ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat er geen technologisch alternatief is dat dezelfde garanties biedt en/of de specifieke kenmerken van het product handhaaft. Niet in combinatie met E 252. Indicatie inzake de toegevoegde hoeveelheid, uitgedrukt als NaNO2: 80 mg/kg, maximaal toegestaan residu, uitgedrukt als NaNO2: 50 mg/kg

E252

Kaliumnitraat

 

X

Voor vleesproducten. Mag uitsluitend worden gebruikt wanneer ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat er geen technologisch alternatief is dat dezelfde garanties biedt en/of de specifieke kenmerken van het product handhaaft. Niet in combinatie met E 250. Indicatie inzake de toegevoegde hoeveelheid, uitgedrukt als NaNO3: 80 mg/kg, maximaal toegestaan residu, uitgedrukt als NaNO3: 50 mg/kg

E 270

Melkzuur

X

X

 

E 290

Koolstofdioxide

X

X

 

E 296

Appelzuur

X

 

 

E 300

Ascorbinezuur

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: vleesproducten

E 301

Natriumascorbaat

 

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: vleesproducten in verband met nitrieten of nitraten

E 306(*)

Tocoferolrijk extract

X

X

Antioxidant

E 322(*)

Lecithinen

X

 

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: zuivelproducten

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie. Van toepassing met ingang van 1 januari 2022. Tot die datum alleen wanneer afkomstig uit biologische grondstoffen.

E 325

Natriumlactaat

 

X

Producten op basis van melk en vleesproducten

E 330

Citroenzuur

X

X

 

E 331

Natriumcitraten

X

X

 

E 333

Calciumcitraten

X

 

 

E 334

Wijnsteenzuur (L(+)-)

X

X (enkel voor honingwijn)

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: honingwijn

E 335

Natriumtartraten

X

 

 

E 336

Kaliumtartraten

X

 

 

E 341(i)

Monocalcium-fosfaat

X

 

Rijsmiddel voor zelfrijzend bakmeel

E 392*

Extracten van rozemarijn

X

X

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie

E 400

Alginezuur

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: producten op basis van melk

E 401

Natriumalginaat

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: producten op basis van melk

E 402

Kaliumalginaat

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: producten op basis van melk

E 406

Agaragar

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: producten op basis van melk en vleesproducten

E 407

Carrageen

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: producten op basis van melk

E 410*

Johannesbroodpitmeel

X

X

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie. Van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

E 412*

Guarpitmeel

X

X

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie. Van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

E 414*

Arabische gom

X

X

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie. Van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

E 415

Xanthaangom

X

X

 

E 417

Taragom

X

X

Verdikkingsmiddel

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie. Van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

E 418

Gellangom

X

X

Enkel variant met een hoog acylgehalte

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie. Van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

E 422

Glycerol

X

X

Alleen van plantaardige oorsprong

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie. Van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Voor plantenextracten, aroma’s, als bevochtigingsmiddel in gelcapsules en als filmomhulsel van tabletten

E 440 (i)*

Pectine

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: producten op basis van melk

E 464

Hydroxypropylmethylcellulose

X

X

Materiaal voor het omhulsel van capsules

E 500

Natriumcarbonaten

X

X

 

E 501

Kalium carbonaten

X

 

 

E 503

Ammonium-carbonaten

X

 

 

E 504

Magnesium-carbonaten

X

 

 

E 509

Calciumchloride

 

X

Doen coaguleren van melk

E 516

Calciumsulfaat

X

 

Drager

E 524

Natriumhydroxide

X

 

Oppervlaktebehandeling van “Laugengebäck” en regulering van de zuurgraad in biologische aroma’s

E 551

Siliciumdioxide

X

X

Voor kruiden en specerijen in poedervorm, aroma’s en propolis

E 553b

Talk

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: oppervlaktebehandeling van worst

E 901

Bijenwas

X

 

Enkel als glansmiddel voor suikergoed

Bijenwas van biologische productie

E 903

Carnaubawas

X

 

Als glansmiddel voor suikergoed

Als verzachtende methode voor verplichte extreme koudebehandeling van fruit als quarantainemaatregel tegen schadelijke organismen (Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2017/1279 van de Commissie)  (1)

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie. Van toepassing met ingang van 1 januari 2022. Tot die datum alleen wanneer afkomstig uit biologische grondstoffen.

E 938

Argon

X

X

 

E 939

Helium

X

X

 

E 941

Stikstof

X

X

 

E 948

Zuurstof

X

X

 

E 968

Erytritol

X

X

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie zonder gebruikmaking van ionenuitwisselingtechnologie

DEEL B — TECHNISCHE HULPSTOFFEN EN ANDERE PRODUCTEN DIE MOGEN WORDEN GEBRUIKT VOOR DE VERWERKING VAN BIOLOGISCH GEPRODUCEERDE INGREDIËNTEN VAN AGRARISCHE OORSPRONG

Benaming

Bereiding van elk levensmiddel van plantaardige oorsprong

Bereiding van elk levensmiddel van dierlijke oorsprong

Bijzondere voorwaarden en beperkingen in aanvulling op Verordening (EG) nr. 1333/2008

Watergehalte

X

X

Drinkwater in de zin van Richtlijn 98/83/EG van de Raad

Calciumchloride

X

 

Coagulatiemiddel

Calciumcarbonaat

X

 

 

Calciumhydroxide

X

 

 

Calciumsulfaat

X

 

Coagulatiemiddel

Magnesiumchloride (of nigari)

X

 

Coagulatiemiddel

Kaliumcarbonaat

X

 

Met betrekking tot levensmiddelen van plantaardige oorsprong: drogen van druiven

Natriumcarbonaat

X

X

 

Melkzuur

 

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: voor de regeling van de pH van het pekelbad bij de kaasbereiding

L(+)-melkzuur, via gisting verkregen

X

 

Met betrekking tot levensmiddelen van plantaardige oorsprong: voor de bereiding van eiwithoudende extracten van planten

Citroenzuur

X

X

 

Natriumhydroxide

X

 

Met betrekking tot levensmiddelen van plantaardige oorsprong: voor suikerproductie; voor de olieproductie, met uitzondering van de olijfolieproductie; voor de bereiding van eiwithoudende extracten van planten

Zwavelzuur

X

X

Gelatineproductie

Suikerproductie

Hopextract

X

 

Met betrekking tot levensmiddelen van plantaardige oorsprong: alleen voor antimicrobiële doeleinden bij de suikerproductie.

Indien beschikbaar van biologische oorsprong

Pijnharsextract

X

 

Met betrekking tot levensmiddelen van plantaardige oorsprong: alleen voor antimicrobiële doeleinden bij de suikerproductie.

Indien beschikbaar van biologische oorsprong

Zoutzuur

 

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: gelatineproductie; voor de regeling van de pH van het pekelbad bij de bereiding van Gouda, Edam, Maasdammer kaas, Boerenkaas, Friese en Leidse Nagelkaas

Ammoniumhydroxide

 

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: gelatineproductie

Waterstofperoxide

 

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: gelatineproductie

Koolstofdioxide

X

X

 

Stikstof

X

X

 

Ethanol

X

X

Oplosmiddel

Looizuur

X

 

Hulpstof bij filtreren

Ovoalbumine

X

 

 

Caseïne

X

 

 

Gelatine

X

 

 

Vislijm

X

 

 

Plantaardige oliën

X

X

Plaatsmeermiddel, losmiddel of antischuimmiddel

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie

Siliciumdioxydegel of colloïdale oplossing

X

 

 

Actieve kool

X

 

 

Talk

X

 

In overeenstemming met de bijzondere zuiverheidseisen voor het levensmiddelenadditief E 553b

Bentoniet

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: als klaringsmiddel voor honingwijn

Cellulose

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: gelatineproductie

Diatomeeënaarde

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: gelatineproductie

Perliet

X

X

Met betrekking tot levensmiddelen van dierlijke oorsprong: gelatineproductie

Hazelnootdoppen

X

 

 

Rijstmeel

X

 

 

Bijenwas

X

 

Losmiddel

Bijenwas van biologische productie

Carnaubawas

X

 

Losmiddel

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie.

Van toepassing met ingang van 1 januari 2022. Tot die datum alleen wanneer afkomstig uit biologische grondstoffen.

Azijnzuur/azijn

 

X

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie.

Alleen voor visverwerking. Uit natuurlijke gisting, niet geproduceerd met of uit GGO’s

Thiaminehydrochloride

X

X

Enkel voor de bereiding van vruchtenwijn, met inbegrip van appel-, peren- en honingwijn

Diammoniumfosfaat

X

X

Enkel voor de bereiding van vruchtenwijn, met inbegrip van appel-, peren- en honingwijn

Houtvezel

X

X

Alleen wanneer afkomstig van gecertificeerd, duurzaam gekapt hout

Het gebruikte hout mag geen toxische bestanddelen (behandeling na de oogst, van nature voorkomende toxines of toxines uit micro-organismen) bevatten

DEEL C — TECHNISCHE HULPSTOFFEN VOOR DE PRODUCTIE VAN GIST EN GISTPRODUCTEN

Benaming

Primaire gist

Gistbereidingen/gistformuleringen

Bijzondere voorwaarden

Calciumchloride

X

 

 

Koolstofdioxide

X

X

 

Citroenzuur

X

 

Voor het regelen van de pH-waarde bij de gistproductie

Melkzuur

X

 

Voor het regelen van de pH-waarde bij de gistproductie

Stikstof

X

X

 

Zuurstof

X

X

 

Aardappelzetmeel

X

X

Voor het filteren

Alleen wanneer afkomstig van de biologische productie

Natriumcarbonaat

X

X

Voor het regelen van de pH-waarde

Plantaardige oliën

X

X

Plaatsmeermiddel, losmiddel of antischuimmiddel; alleen wanneer afkomstig van de biologische productie”


(1)  Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2017/1279 van de Commissie van 14 juli 2017 tot wijziging van de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 184 van 15.7.2017, blz. 33).


BIJLAGE V

“BIJLAGE VIII bis

In artikel 29 quater bedoelde producten en stoffen die in biologische producten van de wijnsector mogen worden gebruikt of daaraan mogen worden toegevoegd

Behandeling overeenkomstig bijlage I A bij Verordening (EG) nr. 606/2009

Naam van het product of de stof

Specifieke voorwaarden en beperkingen overeenkomstig de voorwaarden en beperkingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EG) nr. 606/2009

Punt 1: Beluchting of toevoeging van zuurstof

Lucht

Gasvormige zuurstof

 

Punt 3: Centrifugatie en filtratie

Perliet

Cellulose

Diatomeeënaarde

Uitsluitend voor gebruik als toeslagstoffen voor inerte filtratie

Punt 4: Gebruik om een inerte atmosfeer te scheppen en het product onder afsluiting van lucht te behandelen

Stikstof

Koolstofdioxide

Argon

 

Punten 5, 15 en 21: Gebruik

Gisten  (1), gistschillen

 

Punt 6: Gebruik

Diammoniumfosfaat

Thiaminedichloorhydraat

Gistautolysaat

 

Punt 7: Gebruik

Zwaveldioxide

Kaliumbisulfiet of kaliummetabisulfiet

a)

Het maximale zwaveldioxidegehalte mag niet hoger liggen dan 100 milligram per liter voor rode wijn die wordt vermeld in bijlage I B, A.1, onder a), bij Verordening (EG) nr. 606/2009 en die een resterend suikergehalte van minder dan 2 gram per liter heeft;

b)

het maximale zwaveldioxidegehalte mag niet hoger liggen dan 150 milligram per liter voor witte wijn en roséwijn die worden vermeld in bijlage I B, A.1, onder b), bij Verordening (EG) nr. 606/2009 en die een resterend suikergehalte van minder dan 2 gram per liter hebben;

c)

voor alle andere wijnen moet het maximale zwaveldioxidegehalte dat op 1 augustus 2010 overeenkomstig bijlage I B bij Verordening (EG) nr. 606/2009 werd toegepast, worden verminderd met 30 milligram per liter.

Punt 9: Gebruik

Kool voor oenologisch gebruik

 

Punt 10: Klaring

Voedselgelatine  (2)

Proteïnestoffen van plantaardige oorsprong, afkomstig van tarwe of erwten  (2)

Vislijm  (2)

Ovoalbumine  (2)

Tannine  (2)

Aardappeleiwitten  (2)

Gisteiwitextracten  (2)

Caseïne

Chitosan uit Aspergillus niger

Kaliumcaseïnaat

Siliciumdioxide

Bentoniet

Pectolytische enzymen

 

Punt 12: Gebruik voor aanzuring

Melkzuur

L(+)-wijnsteenzuur

 

Punt 13: Gebruik voor ontzuring

L(+)-wijnsteenzuur

Calciumcarbonaat

Neutraal kaliumtartraat

Kaliumbicarbonaat

 

Punt 14: Toevoeging

Hars van Aleppo-pijnbomen

 

Punt 17: Gebruik

Melkzuurbacteriën

 

Punt 19: Toevoeging

L-Ascorbinezuur

 

Punt 22: Gebruik voor wassing

Stikstof

 

Punt 23: Toevoeging

Koolstofdioxide

 

Punt 24: Toevoeging met het oog op de stabilisatie van de wijn

Citroenzuur

 

Punt 25: Toevoeging

Tannine  (2)

 

Punt 27: Toevoeging

Metawijnsteenzuur

 

Punt 28: Gebruik

Acaciagom  (2) (= Arabische gom)

 

Punt 30: Gebruik

Kaliumbitartraat

 

Punt 31: Gebruik

Kopercitraat

 

Punt 35: Gebruik

Mannoproteïnen uit gist

 

Punt 38: Gebruik

Stukjes eikenhout

 

Punt 39: Gebruik

Kaliumalginaat

 

Punt 44: Gebruik

Chitosan uit Aspergillus niger

 

Punt 51: Gebruik

Geïnactiveerde gist

 

Behandeling overeenkomstig bijlage III, A.2, onder b), bij Verordening (EG) nr. 606/2009

Calciumsulfaat

Alleen voor “vino generoso” of “vino generoso de licor”


(1)  Voor de afzonderlijke giststammen: afgeleid van biologische grondstoffen indien deze beschikbaar zijn.

(2)  Afgeleid van biologische grondstoffen indien deze beschikbaar zijn.”.


18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/81


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2165 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot goedkeuring van de wijziging van de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel korianderzaadolie van Coriandrum sativum krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) vastgesteld met een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen.

(3)

Krachtens artikel 12 van Verordening (EU) 2015/2283 moet de Commissie beslissen over de toelating en het in de Unie in de handel brengen van een nieuw voedingsmiddel en over de bijwerking van de Unielijst.

(4)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/155/EU van de Commissie (3) is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (4) een vergunning verleend voor het in de handel brengen van korianderzaadolie van Coriandrum sativum, als nieuw voedselingrediënt voor gebruik in voedingssupplementen.

(5)

Op 2 juli 2019 heeft de onderneming Ovalie Innovation (“de aanvrager”) bij de Commissie een verzoek ingediend tot wijziging van de specificaties van korianderzaadolie van Coriandrum sativum overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283. De aanvrager heeft verzocht het minimumgehalte aan oliezuur te verlagen van de huidige 8,0 % tot 7,0 %.

(6)

De aanvrager heeft het verzoek gemotiveerd door aan te geven dat de wijziging noodzakelijk is om rekening te houden met de waargenomen natuurlijke variatie van de in de plant Coriandrum sativum aanwezige gehalten aan oliezuur.

(7)

De Commissie is van mening dat een veiligheidsbeoordeling van de huidige aanvraag overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2015/2283 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) niet noodzakelijk is. Oliezuur is het natuurlijke hoofdbestanddeel van olijfolie. Het is ook van nature aanwezig, in gehalten die identiek zijn aan de voorgestelde gehalten voor het nieuwe voedingsmiddel, in een aantal andere basisvoedingsmiddelen met een lange geschiedenis van veilige consumptie.

(8)

De voorgestelde wijziging van de gehalten aan oliezuur van korianderzaadolie van Coriandrum sativum doet geen afbreuk aan de conclusies van de veiligheidsbeoordeling door de EFSA (5) waarop de vergunning voor korianderzaadolie bij Uitvoeringsbesluit 2014/155/EU is gebaseerd. Het is daarom wenselijk de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel “korianderzaadolie van Coriandrum sativum” aan te passen aan het voorgestelde gehalte aan oliezuur.

(9)

In de informatie die in de aanvraag is verstrekt, is afdoende onderbouwd dat de voorgestelde wijzigingen van de specificaties van het nieuwe voedselingrediënt “korianderzaadolie van Coriandrum sativum” in overeenstemming zijn met artikel 12 van Verordening (EU) 2015/2283.

(10)

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2015/2283 en opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470, waarin het nieuwe voedingsmiddel korianderzaadolie van Coriandrum sativum is vermeld, wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2014/155/EU van de Commissie van 19 maart 2014 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van korianderzaadolie als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 85 van 21.3.2014, blz. 13).

(4)  Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1).

(5)  EFSA Journal 2013;11(10):3422.


BIJLAGE

In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie wordt de vermelding “Korianderzaadolie van Coriandrum sativum” in tabel 2 (Specificaties) vervangen door:

‘Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Specificatie

Korianderzaadolie van Coriandrum sativum

Omschrijving/definitie:

Korianderzaadolie is een olie die glyceriden van vetzuren bevat en wordt verkregen uit de zaden van de korianderplant Coriandrum sativum L.

Lichtgele kleur, neutrale smaak

CAS-nr.: 8008-52-4

Vetzuursamenstelling:

Palmitinezuur (C16:0): 2-5 %

Stearinezuur (C18:0): < 1,5 %

Petroselinezuur (cis-C18:1(n-12)): 60-75 %

Oliezuur (cis-C18:1(n-9)): 7-15 %

Linolzuur (C18:2): 12-19 %

Alfa-linoleenzuur (C18:3): < 1,0 %

Transvetzuren: ≤ 1,0 %

Zuiverheid:

Brekingsindex (20 °C): 1,466-1,474

Zuurgetal: ≤ 2,5 mg KOH/g

Peroxidegetal: ≤ 5,0 meq/kg

Joodgetal: 88-110 eenheden

Verzepingsgetal: 179-200 mg KOH/g

Onverzeepbare bestanddelen: ≤ 15 g/kg”’.


BESLUITEN

18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/84


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2166 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2019

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU met betrekking tot de opneming van Servië en Zuid-Korea in de lijsten van derde landen en gebieden waarvan de toezicht- en reguleringsvereisten als gelijkwaardig worden beschouwd ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 107, lid 4, artikel 114, lid 7, artikel 115, lid 4, artikel 116, lid 5, en artikel 142, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU (2) van de Commissie zijn lijsten vastgesteld van derde landen en gebieden waarvan de toezicht- en reguleringsstelsels gelijkwaardig zijn bevonden aan de overeenkomstige toezicht- en reguleringsstelsels die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 in de Unie worden toegepast.

(2)

De Commissie heeft verdere beoordelingen uitgevoerd van de toezicht- en reguleringsstelsels die gelden voor kredietinstellingen in bepaalde derde landen en gebieden. Aan de hand van deze beoordelingen heeft de Commissie kunnen vaststellen of deze regelingen al dan niet gelijkwaardig zijn om te bepalen hoe de relevante categorieën blootstellingen waarvan sprake in de artikelen 107, 114, 115, 116 en 142 van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten worden behandeld.

(3)

De gelijkwaardigheid is bepaald door een resultaatgerichte analyse van de toezicht- en reguleringsstelsels van het derde land waarbij wordt nagegaan of deze dezelfde algemene doelstellingen als de toezicht- en reguleringsstelsels van de Unie kunnen bereiken. De doelstellingen behelzen met name de stabiliteit en integriteit van zowel het binnenlandse als het mondiale financiële stelsel in zijn geheel; de effectiviteit en toereikendheid van de bescherming van inleggers en andere consumenten van financiële diensten; de samenwerking tussen verschillende actoren van het financiële stelsel, waaronder regulerende en toezichthoudende instanties; de onafhankelijkheid en de effectiviteit van toezicht; en de effectieve tenuitvoerlegging en handhaving van desbetreffende internationaal overeengekomen standaarden. Om dezelfde algemene doelstellingen van de toezicht- en reguleringsstelsels van de Unie te bereiken, moeten de toezicht- en reguleringsstelsels van het derde land aan een reeks operationele, organisatorische en toezichtstandaarden voldoen die de essentiële elementen weerspiegelen van de toezicht- en reguleringsvereisten van de Unie die voor betrokken categorieën van financiële instellingen gelden.

(4)

Bij haar beoordelingen heeft de Commissie rekening gehouden met de ontwikkeling van de toezicht- en reguleringsregelingen van Servië en Zuid-Korea sinds de vaststelling van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/536 (3) van de Commissie, waarbij zij diverse beschikbare informatiebronnen heeft geraadpleegd, waaronder de beoordeling die de Europese Bankautoriteit heeft uitgevoerd en waarin deze de aanbeveling deed dat de toezicht- en reguleringsstelsels die voor kredietinstellingen in deze landen gelden, voor de toepassing van artikel 107, lid 3, artikel 114, lid 7, artikel 115, lid 4, artikel 116, lid 5, en artikel 142, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 als gelijkwaardig aan het rechtskader van de Unie moeten worden beschouwd. De Commissie merkt verder op dat Servië zijn kader voor de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme significant heeft verbeterd, en dat de werkzaamheden op dit gebied worden voortgezet.

(5)

De Commissie heeft geconcludeerd dat Servië en Zuid-Korea over toezicht- en reguleringsstelsels beschikken die voldoen aan een reeks operationele, organisatorische en toezichtstandaarden die ten minste gelijkwaardig zijn aan de essentiële elementen van de toezicht- en reguleringsstelsels van de Unie die voor kredietinstellingen gelden. Bijgevolg is het aangewezen ervan uit te gaan dat de toezicht- en reguleringsvereisten die gelden voor kredietinstellingen in Servië en Zuid-Korea ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie gelden voor de toepassing van artikel 107, lid 3, artikel 114, lid 7, artikel 115, lid 4, artikel 116, lid 5, en artikel 142, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(6)

Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU moet bijgevolg worden gewijzigd om Servië en Zuid-Korea op te nemen in de relevante lijsten van derde landen en gebieden waarvan de toezicht- en reguleringsvereisten voor de behandeling van de blootstellingen waarvan sprake in de artikelen 107, 114, 115, 116 en 142 van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden beschouwd als gelijkwaardig aan de regeling van de Unie.

(7)

De lijst van voor de toepassing van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 als gelijkwaardig te beschouwen derde landen en gebieden is niet uitputtend. De Commissie zal, met hulp van de Europese Bankautoriteit, regelmatig de ontwikkeling van de toezicht- en reguleringsstelsels van derde landen en gebieden blijven monitoren om, wanneer passend en ten minste om de vijf jaar, de in Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU vastgestelde lijsten van derde landen en gebieden te actualiseren rekening houdend met name met de ontwikkelingen van toezicht- en reguleringsstelsels, in de Unie en op mondiaal niveau, en in het licht van nieuwe beschikbare bronnen van relevante informatie.

(8)

De regelmatige beoordeling van de prudentiële en toezichtvereisten die gelden in de in de bijlagen I t/m V bij Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU opgenomen derde landen en gebieden, dient voor de Commissie de mogelijkheid onverlet te laten om, naast de algemene beoordeling, te allen tijde een specifieke beoordeling te verrichten wanneer relevante ontwikkelingen vereisen dat de Commissie de bij Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU verleende erkenning herbeoordeelt. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van de erkenning van gelijkwaardigheid leiden.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het Bankwezen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij dit besluit.

2)

Bijlage IV wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij dit besluit.

3)

Bijlage V wordt vervangen door de tekst in bijlage III bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 16 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie van 12 december 2014 betreffende de gelijkwaardigheid van de toezicht- en reguleringsvereisten van bepaalde derde landen en grondgebieden ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 155).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/536 van de Commissie van vrijdag 29 maart 2019 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU met betrekking tot de lijsten van derde landen en grondgebieden waarvan de toezicht- en reguleringsvereisten als gelijkwaardig worden beschouwd ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 92 van 1.4.2019, blz. 3).


BIJLAGE I

“BIJLAGE I

LIJST VAN DERDE LANDEN EN GEBIEDEN VOOR DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 1 (KREDIETINSTELLINGEN)

1)

Argentinië

2)

Australië

3)

Brazilië

4)

Canada

5)

China

6)

Faeröer

7)

Groenland

8)

Guernsey

9)

Hongkong

10)

India

11)

Man

12)

Japan

13)

Jersey

14)

Mexico

15)

Monaco

16)

Nieuw-Zeeland

17)

Saudi-Arabië

18)

Servië

19)

Singapore

20)

Zuid-Afrika

21)

Zuid-Korea

22)

Zwitserland

23)

Turkije

24)

Verenigde Staten


BIJLAGE II

“BIJLAGE IV

Lijst van derde landen en gebieden voor de toepassing van artikel 4 (kredietinstellingen)

1)

Argentinië

2)

Australië

3)

Brazilië

4)

Canada

5)

China

6)

Faeröer

7)

Groenland

8)

Guernsey

9)

Hongkong

10)

India

11)

Man

12)

Japan

13)

Jersey

14)

Mexico

15)

Monaco

16)

Nieuw-Zeeland

17)

Saudi-Arabië

18)

Servië

19)

Singapore

20)

Zuid-Afrika

21)

Zuid-Korea

22)

Zwitserland

23)

Turkije

24)

Verenigde Staten


BIJLAGE III

“BIJLAGE V

LIJST VAN DERDE LANDEN EN GEBIEDEN VOOR DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 5 (KREDIETINSTELLINGEN EN BELEGGINGSONDERNEMINGEN)

Kredietinstellingen:

1)

Argentinië

2)

Australië

3)

Brazilië

4)

Canada

5)

China

6)

Faeröer

7)

Groenland

8)

Guernsey

9)

Hongkong

10)

India

11)

Man

12)

Japan

13)

Jersey

14)

Mexico

15)

Monaco

16)

Nieuw-Zeeland

17)

Saudi-Arabië

18)

Servië

19)

Singapore

20)

Zuid-Afrika

21)

Zuid-Korea

22)

Zwitserland

23)

Turkije

24)

Verenigde Staten

Beleggingsondernemingen:

1)

Australië

2)

Brazilië

3)

Canada

4)

China

5)

Hongkong

6)

Indonesië

7)

Japan (beperkt tot Type I Financial Instruments Business Operators)

8)

Mexico

9)

Zuid-Korea

10)

Saudi-Arabië

11)

Singapore

12)

Zuid-Afrika

13)

Verenigde Staten


18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/89


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2167 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot goedkeuring van het strategisch netwerkplan voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer van het gemeenschappelijk Europees luchtruim voor de periode 2020-2029

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (“de luchtruimverordening”) (1), en met name artikel 6, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (2) en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie (3) is bepaald dat de overeenkomstig die verordeningen aangewezen netwerkbeheerder het strategisch netwerkplan moet opstellen en up-to-date houden.

(2)

In Verordening (EU) nr. 677/2011 en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 is bepaald dat het strategisch netwerkplan door de Commissie moet worden vastgesteld, na bekrachtiging door de netwerkbeheerraad.

(3)

Op 27 juni 2019 heeft de netwerkbeheerraad het strategisch netwerkplan voor de periode 2020-2029 bekrachtigd. Die periode is afgestemd op de relevante referentieperioden en loopt gelijk met de periode van aanstelling van de netwerkbeheerder.

(4)

Het strategisch netwerkplan moet worden goedgekeurd.

(5)

Dit besluit moet zo spoedig mogelijk in werking treden, vóór het begin van de periode waarop het strategisch netwerkplan betrekking heeft.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) ingestelde Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het strategisch netwerkplan 2020-2029, zoals bekrachtigd door de netwerkbeheerraad tijdens zijn 25e vergadering, op 27 juni 2019 (5), wordt hierbij goedgekeurd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(2)  Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie van 24 januari 2019 tot vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (PB L 28 van 31.1.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (“de kaderverordening”) (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1).

(5)  Strategisch netwerkplan voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer van het gemeenschappelijk Europees luchtruim voor de periode 2020-2029, gepubliceerd als document NMB/19/25/7 op de website van de netwerkbeheerder: https://www.eurocontrol.int/network-manager#key-documents


18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/90


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2168 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot benoeming van de voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad en van de leden en de plaatsvervangende leden van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart voor de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer voor de derde referentieperiode 2020-2024

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (“de luchtruimverordening”) (1), en met name artikel 6, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 677/2011 (2) van de Commissie en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 (3) van de Commissie is een netwerkbeheerraad opgericht, die toezicht houdt op en aansturing geeft aan de uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer. Die verordeningen voorzagen ook in de oprichting van een Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart om de effectiviteit van het crisisbeheer op netwerkniveau te garanderen.

(1)

Om de efficiënte werking van de netwerkbeheerraad te waarborgen moeten de voorzitter, de vicevoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad en de leden en de plaatsvervangende leden van het Europees crisiscoördinatiecentrum worden benoemd voor een termijn van ten minste één referentieperiode van de prestatieregeling, namelijk van 2020 tot en met 2024, als bepaald in artikel 7, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 (4) van de Commissie.

(2)

In april 2019 hebben instanties die in de netwerkbeheerraad moeten worden vertegenwoordigd kandidaat-stemgerechtigde leden en plaatsvervangers voor de netwerkbeheerraad voorgesteld. Overeenkomstig artikel 21, lid 2, onder c), van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 zijn de lidstaten geraadpleegd en hebben zij advies uitgebracht over de voorgestelde benoemingen.

(3)

In oktober 2019 hebben de kandidaat-stemgerechtigde leden, de kandidaat-voorzitter en twee kandidaat-vicevoorzitters voor de nieuwe raad voorgesteld.

(4)

In november 2019 heeft Eurocontrol, overeenkomstig artikel 18, lid 7, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123, de niet-stemgerechtigde kandidaat-leden voorgesteld die in de nieuwe raad de verleners van luchtvaartnavigatiediensten in geassocieerde landen vertegenwoordigen.

(5)

In april 2019 hebben de organisaties die in het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart moeten worden vertegenwoordigd hun kandidaten voor dat centrum voorgesteld.

(6)

Overeenkomstig die voorstellen moeten de voorzitter, de vicevoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van de netwerkbeheerraad en de leden en de plaatsvervangende leden van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart worden benoemd.

(7)

Dit besluit moet met spoed in werking treden voor de aanvang van de periode waarop deze benoemingen betrekking hebben.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5) ingestelde Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in bijlage I genoemde personen worden voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 benoemd als voorzitter, vicevoorzitter, lid of plaatsvervangend lid van de netwerkbeheerraad.

Artikel 2

De in bijlage II genoemde personen worden voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 benoemd als lid of plaatsvervangend lid van het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(2)  Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie van 24 januari 2019 tot vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (PB L 28 van 31.1.2019, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 van de Commissie van 11 februari 2019 tot vaststelling van een prestatie- en heffingsregeling in het gemeenschappelijk Europees luchtruim en tot intrekking van Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 390/2013 en (EU) nr. 391/2013 (PB L 56 van 25.2.2019, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (de kaderverordening) (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1).


BIJLAGE I

STEMGERECHTIGDE EN NIET-STEMGERECHTIGDE LEDEN EN HUN PLAATSVERVANGERS VAN DE NETWERKBEHEERRAAD

Voorzitter

Dhr. Simon HOCQUARD

Directeur-generaal CANSO

1ste vicevoorzitter:

Mevr. Sylviane LUST

Directeur-generaal AIRE

2de vicevoorzitter:

Dhr. Luc LAVEYNE

Senior adviseur ACI Europe


Luchtruimgebruikers

 

Stemgerechtigde leden

Plaatsvervangers

AIRE/ERA

Mevr. Sylviane LUST

Directeur-generaal

Airlines International Representation in Europe (AIRE)

Dhr. Russell DUDLEY

Manager beleid en techniek

European Regions Airline Association (ERA)

A4E

Dhr. Francis RICHARDS

ATM Manager

EasyJet Airline Company Limited

Dhr. Choorah SINGH

Chief Operating Officer

Laudamotion

IATA

Dhr. Giancarlo BUONO

Regionaal directeur Veiligheid en vluchtuitvoeringen

International Air Transport Association (IATA)

Dhr. Rory SERGISON

Adjunct-directeur ATM-infrastructuur

International Air Transport Association (IATA)

EBAA/IAOPA/EAS

Mevr. Vanessa RULLIER-FRANCAUD

Senior manager, ATM en bijzondere projecten

European Business Aviation Association (EBAA)

Dhr. Michael ERB

Senior vicevoorzitter

International Council of Aircraft Owner and Pilot Associations (IAOPA)


Verleners van luchtvaartnavigatiediensten per functioneel luchtruimblok

 

Stemgerechtigde leden

Plaatsvervangers

BALTIC

Dhr. Janusz JANISZEWSKI

Voorzitter ad interim

Poolse instantie voor luchtvaartnavigatiediensten (PANSA)

Dhr. Nerijus MALECKAS

Chief Operating Officer

Litouwse instantie voor luchtvaartnavigatiediensten – Oro Navigacija (overheidsbedrijf)

BLUEMED

Mevr. Despoina PAPANDREOU

Hoofd ANSP-Management & -ontwikkeling Division/D21

Griekse instantie voor luchtvaartnavigatiediensten (HANSP)

Dhr. Maurizio PAGGETTI

Chief Operations Officer

Ente Nazionale Assistenza al Volo (ENAV)

DANUBE

Dhr. Georgi PEEV

Directeur-generaal

Bulgaarse instantie voor luchtverkeersdiensten (Bulatsa)

Dhr. Fănică CÂRNU

Adjunct directeur-generaal

Roemeense instantie voor luchtverkeersdiensten (Romatsa)

DK-SE

Mevr. Carin HOLTZRIN KJELLANDER

Directeur Internationale zaken

LFV

Mevr. Lise KRONBORG

Hoofd strategie

Navigation Via Air (Naviair)

FABCE

Dhr. Kornél SZEPESSY

CEO

Hungarocontrol

Mevr. Valerie HACKL

Directeur

Austro Control

FABEC

Dhr. Robert SCHICKLING

Chief Operating Officer

Deutsche Flugsicherung GmbH (DFS)

Dhr. Maurice GEORGES

Directeur Luchtvaartnavigatiediensten

Direction des Services de la Navigation aérienne (DSNA)

 

 

Dhr. François-Xavier PRACH

Voorzitter

ANSP FABEC Group

NEFAB

Dhr. Üllar SALUMÄE

Hoofd van de ATS-afdeling

Estse instantie voor luchtvaartnavigatie

Dhr. Tormod RANGNES

Directeur vluchtuitvoeringen

AVINOR Air Navigation Service

ZUID-WEST

Dhr. Enrique MAURER SOMOLINOS,

directeur van de Spaanse instantie voor luchtvaartnavigatie

(ENAIRE)

Dhr. Carlos REIS

Directeur vluchtuitvoeringen

Navegação Aérea de Portugal (NAV Portugal)

VK-IERLAND

Dhr. Billy HAHN

Directeur ATM-operaties en strategie

Irish Aviation Authority (IAA)

Mevr. Juliet KENNEDY

Directeur vluchtuitvoeringen

National Air Traffic Services UK (NATS)


Luchthavenexploitanten

 

Stemgerechtigde leden

Plaatsvervangers

 

Dhr. Luc LAVEYNE

Senior adviseur

Airports Council International

ACI Europe

Mevr. Isabelle BAUMELLE

Chief Operating Officer & directeur Airline marketing

Société Aéroports de la Côte d’Azur

 

Dhr. Giovanni RUSSO

Chief Operating Officer

Aéroport International de Genève

Dhr. Mark C. BURGESS

Hoofd operationele planning, prestaties & transformaties

Heathrow Airport Limited


Leger

 

Stemgerechtigde leden

Plaatsvervangers

Militaire verleners van luchtvaartnavigatiediensten

Luitenant-kolonel Raymond MARTIN

Hoofd luchtverkeersdiensten

Irish Air Corps HQ

Kol. Bernhard MAYR

Hoofd German Military Aviation Authority (GE MAA)

Duitsland

Militaire luchtruimgebruikers

Brigadiergeneraal Etienne HERFELD

Directeur Franse militaire luchtvaart (DIRCAM)

Direction de la sécurité aéronautique d’Etat (DSAE)

Kol. Stéphane GOURG

Direction de la circulation aérienne militaire française (DIRCAM)


Voorzitter van de netwerkbeheerraad

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Simon HOCQUARD

Directeur-generaal CANSO

Mevr. Sylviane LUST

Directeur-generaal AIRE

 

Dhr. Luc LAVEYNE

Senior adviseur ACI


Europese Commissie

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Filip CORNELIS

Directeur luchtvaart

DG MOVE Europese Commissie

Mevr. Christine BERG

Hoofd van de eenheid Gemeenschappelijk Europees luchtruim

DG MOVE Europese Commissie


Toezichthoudende autoriteit van de EVA

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Gunnar Örn Indriðason

Jurist, veiligheidsinspecteur

Toezichthoudende autoriteit van de EVA

Te benoemen


Netwerkbeheerder

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Iacopo PRISSINOTTI

Directeur netwerkbeheerder

Eurocontrol

Dhr. Razvan BUCUROIU

Hoofd Netwerk- en strategieontwikkeling

Directoraat Netwerkbeheerder

Eurocontrol


Voorzitter van de werkgroep operationele aspecten (NDOP)

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Xavier BENAVENT

Directeur vluchtuitvoeringen

ENAIRE

Te benoemen


Vertegenwoordigers van verleners van luchtvaartnavigatiediensten van geassocieerde landen

 

Niet-stemgerechtigde leden

Plaatsvervangers

 

 

 

1 januari 2020 – 31 december 2020

Vertegenwoordiger van de Turkse verlener van luchtvaartnavigatiediensten (DHMI)

Te benoemen

 

Vertegenwoordiger van de Albanese verlener van luchtvaartnavigatiediensten (ALBCONTROL)

Te benoemen

1 januari 2021 – 31 december 2021

Te benoemen

Te benoemen

 

Te benoemen

Te benoemen

1 januari 2022 – 31 december 2022

Te benoemen

Te benoemen

 

Te benoemen

Te benoemen

1 januari 2023 – 31 December 2023

Te benoemen

Te benoemen

 

Te benoemen

Te benoemen

1 januari 2024 – 31 december 2024

Te benoemen

Te benoemen

 

Te benoemen

Te benoemen


Eurocontrol

 

Niet-stemgerechtigd lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Eamonn BRENNAN

Directeur-generaal

Eurocontrol

Dhr. Philippe MERLO

Directeur Europese civiel-militaire luchtvaart (DECMA)

Eurocontrol


BIJLAGE II

VASTE LEDEN EN PLAATSVERVANGERS VAN HET EUROPEES CRISISCOÖRDINATIECENTRUM VOOR DE LUCHTVAART

Lidstaten

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt

Vertegenwoordiger van de lidstaat die het volgende voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie zal bekleden


EVA-staten

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Vertegenwoordiger van het EVA-land dat het voorzitterschap van het Permanent Comité van de EVA-Staten waarneemt

Vertegenwoordiger van het EVA-land dat het volgende voorzitterschap van het Permanent Comité van de EVA-Staten waarneemt


Europese Commissie

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Filip Cornelis

Directeur luchtvaart

DG MOVE Europese Commissie

Mevr. Christine Berg

Hoofd van de eenheid Gemeenschappelijk Europees luchtruim

DG MOVE Europese Commissie


Agentschap

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Denis Koehl

Senior militair adviseur

EASA

Dhr. Augustin Klus

Senior expert ATM/ANS-normen, implementatie en toezicht

EASA


Eurocontrol

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Donal Handley

Hoofd van de diensten van de directeur-generaal

Eurocontrol

Dhr. Philippe Merlo

Directeur DECMA

Directorate European Civil-Military Aviation

EUROCONTROL


Netwerkbeheerder

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Iacopo Prissinotti

Directeur netwerkbeheerder

Eurocontrol

Dhr. Kenneth Thomas

EACCC Operations Manager

Directoraat Netwerkbeheerder

Eurocontrol


Leger

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Luitenant-kolonel Hans-Jörg Fietz

Duitse militaire luchtvaartautoriteit

Luitenant-kolonel Gert Jan van Kralingen

Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit


Verleners van luchtvaartnavigatiediensten

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Mevr. Tanja Grobotek

Directeur Europese zaken

CANSO

Dhr. Flavio Sgrò

ENAV


Luchthavenexploitanten

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Guillaume Auquier

Manager regelgeving, beleid en handhaving

ADP-groep

Dhr. Olivier Jankovec

Directeur-generaal

ACI EUROPE


Luchtruimgebruikers

 

Lid

Plaatsvervanger

 

Dhr. Carlo Verelst

Manager ATM-Infrastructuur Europa IATA

Dhr. Achim Baumann

Directeur beleid

A4E


18.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/97


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2169 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 9369)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn regels vastgesteld voor de preventie en bestrijding van dierziekten die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen, met inbegrip van regels die voorzien in noodmaatregelen die moeten worden genomen bij gevallen van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten, waaronder Afrikaanse varkenspest. Verordening (EU) 2016/429 is van toepassing met ingang van 21 april 2021. Bij Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (5) worden de Richtlijnen 89/662/EEG en 90/425/EEG met ingang van 14 december 2019 ingetrokken. In artikel 164, lid 2, van die verordening is echter bepaald dat artikel 9 van Richtlijn 89/662/EEG en artikel 10 van Richtlijn 90/425/EEG van toepassing blijven op aangelegenheden die geregeld worden bij Verordening (EU) 2016/429 tot de datum waarop Verordening (EU) 2016/429 van toepassing wordt.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (6) zijn in bepaalde lidstaten, waar gevallen van Afrikaanse varkenspest in tamme of wilde varkens zijn bevestigd (“de betrokken lidstaten”), maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met die ziekte. In de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit zijn bepaalde gebieden in de betrokken lidstaten afgebakend, die in de lijsten in de delen I tot en met IV van die bijlage zijn opgenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende risiconiveaus op basis van de epidemiologische situatie van die ziekte. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU is verscheidene keren gewijzigd om rekening te houden met veranderingen in de epidemiologische situatie ten aanzien van Afrikaanse varkenspest in de Unie die in die bijlage moeten worden weerspiegeld. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU is laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2114 van de Commissie (7), naar aanleiding van gevallen van Afrikaanse varkenspest in Litouwen en Polen.

(3)

Bij Richtlijn 2002/60/EG van de Raad (8) zijn de in de Unie te treffen minimummaatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest vastgesteld. Zo voorziet met name artikel 9 van Richtlijn 2002/60/EG in de instelling van een beschermings- en een toezichtsgebied indien in een bedrijf bij varkens Afrikaanse varkenspest officieel wordt bevestigd en bevatten de artikelen 10 en 11 van die richtlijn de maatregelen die moeten worden genomen in de beschermings- en toezichtsgebieden om de verspreiding van die ziekte te voorkomen. Uit recente ervaringen is gebleken dat de bij Richtlijn 2002/60/EG vastgestelde maatregelen, en met name de maatregelen voor het reinigen en ontsmetten van de besmette bedrijven en andere maatregelen met betrekking tot de uitroeiing van de ziekte, doeltreffend zijn om de verspreiding van die ziekte tegen te gaan.

(4)

Sinds de datum waarop Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2114 is vastgesteld, is de epidemiologische situatie voor tamme varkens in Polen en Slowakije verbeterd ten gevolge van de maatregelen die door die lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2002/60/EG worden toegepast. Daarnaast hebben zich verdere gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens voorgedaan in Polen, Litouwen en Hongarije.

(5)

Rekening houdend met de doeltreffendheid van de maatregelen die overeenkomstig Richtlijn 2002/60/EG in Polen en Slowakije worden toegepast, en met name de maatregelen die zijn neergelegd in artikel 10, lid 4, onder b), en artikel 10, lid 5, van die richtlijn, en in overeenstemming met de risicobeperkende maatregelen ten aanzien van Afrikaanse varkenspest die zijn vermeld in de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (de OIE-code), moeten bepaalde gebieden in de districten Chełm, Parczew, Włodawa en Radzyń in Polen en in het district Trebišov in Slowakije die momenteel in de lijst in deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU zijn opgenomen, nu in deel II van die bijlage worden opgenomen in het licht van het verstrijken van de periode van drie maanden na de datum van de definitieve reiniging en ontsmetting van de besmette bedrijven, en gezien de afwezigheid van uitbraken van Afrikaanse varkenspest in die gebieden gedurende de afgelopen drie maanden, overeenkomstig de OIE-code. Aangezien deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU de gebieden bevat waar de epidemiologische situatie zeer dynamisch is en zich nog steeds ontwikkelt, moet bij het aanbrengen van wijzigingen aan de in dat deel opgenomen gebieden altijd bijzondere aandacht worden besteed aan de gevolgen voor de omliggende gebieden, zoals ook nu het geval is. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Naar aanleiding van de recente gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in Polen, Litouwen en Hongarije en rekening houdend met de huidige epidemiologische situatie in de Unie, is de regionalisering in die drie lidstaten bovendien opnieuw geëvalueerd en geactualiseerd. Bovendien zijn de bestaande risicobeheersmaatregelen ook opnieuw geëvalueerd en geactualiseerd. Deze wijzigingen moeten ook worden weerspiegeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU.

(7)

In december 2019 zijn verscheidene gevallen van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij wilde varkens in het district Białobrzegi in Polen, in gebieden die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door deze gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens moet in die bijlage met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten deze door Afrikaanse varkenspest getroffen gebieden in Polen nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden opgenomen.

(8)

Bovendien zijn in december 2019 zijn ook verschillende gevallen van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij wilde varkens in de districten Lublin, Nisko en Bielsk Podlaski in Polen, in gebieden die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU, in de onmiddellijke nabijheid van gebieden die zijn opgenomen in deel I van die bijlage. Door deze gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens moet in die bijlage met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten deze in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU opgenomen gebieden van Polen die zich in de onmiddellijke nabijheid van in deel II vermelde gebieden bevinden die door deze recente gevallen van Afrikaanse varkenspest zijn getroffen, nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van die bijlage worden opgenomen.

(9)

In december 2019 is ook een geval van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij een wild varken in het district Telšiai in Litouwen, in een gebied dat momenteel is opgenomen in de lijst in deel II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU, in de onmiddellijke nabijheid van een gebied dat is opgenomen in deel I van die bijlage. Door dit geval van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens moet in die bijlage met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moet dit in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU opgenomen gebied van Litouwen dat zich in de onmiddellijke nabijheid van een in deel II vermeld gebied bevindt dat door dit recente geval van Afrikaanse varkenspest is getroffen, nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van die bijlage worden opgenomen.

(10)

In december 2019 is een geval van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij wilde varkens in het district Békés in Hongarije, in een gebied dat momenteel is opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door dit geval van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens moet in die bijlage met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moet dit door Afrikaanse varkenspest getroffen gebied in Hongarije nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden opgenomen.

(11)

Bovendien zijn in december 2019 zijn ook verschillende gevallen van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij wilde varkens in de districten Szabolcs-Szatmár-Bereg, Nógrád en Pest in Hongarije, in gebieden die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU, in de onmiddellijke nabijheid van gebieden die zijn opgenomen in deel I van die bijlage. Door deze gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens moet in die bijlage met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten deze in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU opgenomen gebieden van Hongarije die zich in de onmiddellijke nabijheid van in deel II vermelde gebieden bevinden die door deze recente gevallen van Afrikaanse varkenspest zijn getroffen, nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van die bijlage worden opgenomen.

(12)

Om rekening te houden met recente ontwikkelingen in de epidemiologische evolutie van Afrikaanse varkenspest in de Unie, en met het oog op de proactieve bestrijding van de met de verspreiding van die ziekte samenhangende risico’s, moeten voor Polen, Litouwen en Hongarije nieuwe gebieden met een hoog risico van voldoende omvang worden afgebakend en in de lijsten in de delen I en II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden opgenomen. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Gezien de urgentie van de epidemiologische situatie in de Unie wat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest betreft, is het belangrijk dat de wijzigingen die bij dit besluit in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden aangebracht, zo spoedig mogelijk in werking treden.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(4)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2114 van de Commissie van 6 december 2019 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (PB L 318 van 10.12.2019, blz. 163).

(8)  Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door:

‘BIJLAGE

DEEL I

1.   België

De volgende gebieden in België:

in de provincie Luxemburg:

het gebied dat met de wijzers van de klok mee wordt afgebakend door:

de grens met Frankrijk,

Rue Mersinhat,

de N818 tot de kruising met de N83,

de N83 tot de kruising met de N884,

de N884 tot de kruising met de N824,

de N824 tot de kruising met Le Routeux,

Le Routeux,

Rue d’Orgéo,

Rue de la Vierre,

Rue du Bout-d’en-Bas,

Rue Sous l’Eglise,

Rue Notre-Dame,

Rue du Centre,

de N845 tot de kruising met de N85,

de N85 tot de kruising met de N40,

de N40 tot de kruising met de N802,

de N802 tot de kruising met de N825,

de N825 tot de kruising met de E25-E411,

de E25-E411 tot de kruising met de N40,

N40: Burnaimont, Rue de Luxembourg, Rue Ranci, Rue de la Chapelle,

Rue du Tombois,

Rue Du Pierroy,

Rue Saint-Orban,

Rue Saint-Aubain,

Rue des Cottages,

Rue de Relune,

Rue de Rulune,

Route de l’Ermitage,

N87: Route de Habay,

Chemin des Ecoliers,

Le Routy,

Rue Burgknapp,

Rue de la Halte,

Rue du Centre,

Rue de l’Eglise,

Rue du Marquisat,

Rue de la Carrière,

Rue de la Lorraine,

Rue du Beynert,

Millewée,

Rue du Tram,

Millewée,

N4: Route de Bastogne, Avenue de Longwy, Route de Luxembourg,

de grens met het Groothertogdom Luxemburg,

de grens met Frankrijk,

de N87 tot de kruising met de N871 ter hoogte van Rouvroy,

de N871 tot de kruising met de N88,

de N88 tot de kruising met de Rue Baillet Latour,

de Rue Baillet Latour tot de kruising met de N811,

de N811 tot de kruising met de N88,

de N88 tot de kruising met de N883 ter hoogte van Aubange,

de N883 tot de kruising met de N81 ter hoogte van Aubange,

de N81 tot de kruising met de E25-E411,

de E25-E411 tot de kruising met de N40,

de N40 tot de kruising met de Rue du Fet,

Rue du Fet,

de Rue de l’Accord tot de kruising met de Rue de la Gaume,

de Rue de la Gaume tot de kruising met de Rue des Bruyères,

Rue des Bruyères,

Rue de Neufchâteau,

Rue de la Motte,

de N894 tot de kruising met de N85,

de N85 tot de kruising met de grens met Frankrijk.

2.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Hiiu maakond.

3.   Hongarije

De volgende gebieden in Hongarije:

Békés megye 950150, 950250, 950350, 950450, 950550, 950650, 950660, 950750, 950950, 950960, 950970, 951050, 951150, 951250, 951950, 952050, 952150, 952550, 952750, 952850, 952950, 953050, 953150, 953250, 953260, 953270, 953350, 953650, 953660, 953750, 953850, 953950, 953960, 954050, 954060, 954150, 954350, 954450, 954550, 954650, 954750, 954850, 954860, 954950, 955050, 955270, 955350, 955450, 955650, 955750, 955760, 955950, 956150, 956160 és 956450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Bács-Kiskun megye 600150, 600850, 601550, 601650, 601660, 601750, 601850, 601950, 602050, 603250, 603750 és 603850 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Budapest 1 kódszámú, vadgazdálkodási tevékenységre nem alkalmas területe,

Csongrád megye 800150, 800160, 800250, 802220, 802260, 802310 és 802450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Fejér megye 400150, 400250, 400351, 400352, 400450, 400550, 401150, 401250, 401350, 402050, 402350, 402360, 402850, 402950, 403050, 403250, 403350, 403450, 403550, 403650, 403750, 403950, 403960, 403970, 404570, 404650, 404750, 404850, 404950, 404960, 405050, 405750, 405850, 405950, 406050, 406150, 406550, 406650 és 406750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Hajdú-Bihar megye 900750, 901250, 901260, 901270, 901350, 901551, 901560, 901570, 901580, 901590, 901650, 901660, 902450, 902550, 902650, 902660, 902670, 902750, 903650, 903750, 903850, 903950, 903960, 904050, 904060, 904150, 904250, 904350, 904950, 904960, 905050, 905060, 905070, 905080, 905150, 905250 és 905260 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Jász-Nagykun-Szolnok megye 750150, 750160, 750250, 750260, 750350, 750450, 750460, 751250, 751260, 754450, 754550, 754560, 754570, 754650, 754750, 754950, 755050, 755150, 755250, 755350 és 755450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Komárom-Esztergom megye 251360, 251550, 251850, 251950, 252050, 252150, 252250, 252350, 252450, 252550, 252650, 252750, és 253550 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Nógrád megye 552010, 552150, 552250, 552350, 552450, 552460, 552520, 552550, 552610, 552620, 552710, 552850, 552860, 552950, 552970, 553050, 553110, 553250, 553260, 553350, 553650, 553750, 553850, 553910és 554050 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Pest megye 570150, 570250, 570350, 570450, 570550, 570650, 570750, 570850, 571050, 571150, 571250, 571350, 571550, 571610, 571750, 571760, 572150, 572250, 572350, 572550, 572650, 572750, 572850, 572950, 573150, 573250, 573260, 573350, 573360, 573450, 573850, 573950, 573960, 574050, 574150, 574350, 574360, 574550, 574650, 574750, 574850, 574860, 574950, 575050,575150, 575250, 575350, 575550, 575650, 575750, 575850, 575950, 576050, 576150, 576250, 576350, 576450, 576650, 576750, 576850, 576950, 577050, 577150, 577250, 577350, 577450, 577650, 577850, 577950, 578050, 578150, 578250, 578350, 578360, 578450, 578550, 578560, 578650, 578850, 578950, 579050, 579150, 579250, 579350, 579450, 579460, 579550, 579650, 579750, 580050, 580250 és 580450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Szabolcs-Szatmár-Bereg megye 851950, 852350, 852450, 852550, 852750, 853751, 853850, 853950, 853960, 854050, 855650 és 855660 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe.

4.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Alsungas novads,

Kuldīgas novada Gudenieku pagasts,

Pāvilostas novads,

Stopiņu novada daļa, kas atrodas uz rietumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes,

Ventspils novada Jūrkalnes pagasts,

Grobiņas novads,

Rucavas novada Dunikas pagasts.

5.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Klaipėdos rajono savivaldybės: Agluonėnų, Priekulės, Veiviržėnų, Judrėnų, Endriejavo ir Vėžaičių seniūnijos,

Plungės rajono savivaldybės: Babrungo, Kulių, Nausodžio, Paukštakių, Platelių, Plungės miesto, Šateikių ir Žemaičių Kalvarijos seniūnijos,

Skuodo rajono savivaldybės: Aleksandrijos, Lenkimų, Mosėdžio, Notėnų, Skuodo, Skuodo miesto, Šačių seniūnijos.

6.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Wielbark i Rozogi w powiecie szczycieńskim,

gminy Janowiec Kościelny, Janowo i Kozłowo w powiecie nidzickim,

powiat działdowski,

gminy Łukta, Miłomłyn, Dąbrówno, Grunwald i Ostróda z miastem Ostróda w powiecie ostródzkim,

gminy Kisielice, Susz, Iława z miastem Iława, Lubawa z miastem Lubawa, w powiecie iławskim,

w województwie podlaskim:

gminy Kulesze Kościelne, Wysokie Mazowieckie z miastem Wysokie Mazowieckie, Czyżew w powiecie wysokomazowieckim,

gminy Miastkowo, Nowogród, Śniadowo i Zbójna w powiecie łomżyńskim,

powiat zambrowski,

w województwie mazowieckim:

powiat ostrołęcki,

powiat miejski Ostrołęka,

gminy Bielsk, Brudzeń Duży, Drobin, Gąbin, Łąck, Nowy Duninów, Radzanowo, Słupno i Stara Biała w powiecie płockim,

powiat miejski Płock,

powiat sierpecki,

powiat żuromiński,

gminy Andrzejewo, Brok, Małkinia Górna, Stary Lubotyń, Szulborze Wielkie, Wąsewo, Zaręby Kościelne i Ostrów Mazowiecka z miastem Ostrów Mazowiecka w powiecie ostrowskim,

gminy Dzierzgowo, Lipowiec Kościelny, miasto Mława, Radzanów, Szreńsk, Szydłowo i Wieczfnia Kościelna, w powiecie mławskim,

powiat przasnyski,

powiat makowski,

gminy Gzy, Obryte, Zatory, Pułtusk i część gminy Winnica położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Bielany, Winnica i Pokrzywnica w powiecie pułtuskim,

gminy Brańszczyk, Długosiodło, Rząśnik, Wyszków, Zabrodzie i część gminy Somianka położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 62 w powiecie wyszkowskim,

gmina Błędów w powiecie grójeckim,

gminy Iłża, Kowala, Przytyk, Skaryszew, Wierzbica, Wolanów, Zakrzew i część gminy Jedlińsk położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr S7 w powiecie radomskim,

powiat miejski Radom,

powiat szydłowiecki,

gminy Borkowice, Gielniów, Odrzywół, Przysucha, Rusinów, Wieniawa w powiecie przysuskim,

gmina Kazanów w powiecie zwoleńskim,

gminy Ciepielów, Chotcza, Lipsko, Rzeczniów i Sienno w powiecie lipskim,

powiat gostyniński,

w województwie podkarpackim:

gmina Wielkie Oczy w powiecie lubaczowskim,

gminy Laszki, Radymno z miastem Radymno, część gminy Wiązownica położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 867 i gmina wiejska Jarosław w powiecie jarosławskim,

gminy Bojanów, Pysznica, Zaleszany i miasto Stalowa Wola w powiecie stalowowolskim,

powiat tarnobrzeski,

gminy Przeworsk z miastem Przeworsk, Gać Jawornik Polski, Kańczuga, Tryńcza i Zarzecze w powiecie przeworskim,

powiat łańcucki,

gminy Trzebownisko, Głogów Małopolski i część gminy Sokołów Małopolski położona na południe od linii wyznaczonej przez droge nr 875 w powiecie rzeszowskim,

powiat kolbuszowski,

w województwie świętokrzyskim:

gminy Lipnik, Opatów, Wojciechowice, Sadowie i część gminy Ożarów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 w powiecie opatowskim,

powiat sandomierski,

gmina Brody w powiecie starachowickim,

powiat ostrowiecki,

w województwie łódzkim:

gminy Łyszkowice, Kocierzew Południowy, Kiernozia, Chąśno, część gminy wiejskiej Łowicz położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 92 i Nieborów w powiecie łowickim,

gminy Biała Rawska, Cielądz, Rawa Mazowiecka z miastem Rawa Mazowiecka, Regnów i Sadkowice w powiecie rawskim,

gminy Bolimów, Godzianów, Kowiesy, Maków, Nowy Kawęczyn i Skierniewice w powiecie skierniewickim,

powiat miejski Skierniewice,

gminy Drzewica i Poświętne w powiecie opoczyńskim,

gminy Czerniewice, Inowłódz i Rzeczyca w powiecie tomaszowskim,

w województwie pomorskim:

powiat nowodworski,

gminy Lichnowy, Miłoradz, Nowy Staw, Malbork z miastem Malbork w powiecie malborskim,

gminy Mikołajki Pomorskie, Stary Targ i Sztum w powiecie sztumskim,

powiat gdański,

Miasto Gdańsk,

powiat tczewski,

powiat kwidzyński,

w województwie lubuskim:

gminy Szlichtyngowa i Wschowa w powiecie wschowskim,

gminy Iłowa, Wymiarki, miasto Gozdnica, w powiecie żagańskim,

gminy Brody, Lipinki Łużyckie, Przewóz, Trzebiel, Tuplice, część gminy Lubsko połozona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 287, część gminy Żary położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 12, miasto Łęknica i miasto Żary w powiecie żarskim;

gminy Bytnica, Krosno Odrzańskie, Maszewo i Gubin z miastem Gubin w powiecie krośnieńskim,

gminy Międzyrzecz, Pszczew, Trzciel w powiecie międzyrzeckim,

gmina Lubrza, Łagów, Skąpe, część gminy Zbąszynek położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową, część gminy Szczaniec położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową, część gminy Świebodzin położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie świebodzińskim,

w województwie dolnośląskim:

gminy Bolesławiec z miastem Bolesławiec, Gromadka i Osiecznica w powiecie bolesławieckim,

gmina Węgliniec w powiecie zgorzeleckim,

gminy Pęcław, Jerzmanowa, część gminy wiejskiej Głogów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 12 i miasta Głogów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 12 w powiecie głogowskim,

gminy Chocianów, Grębocice, Radwanice, Przemków i część gminy Polkowice położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 331 w powiecie polkowickim,

gmina Niechlów w powiecie górowskim.

w województwie wielkopolskim:

powiat leszczyński,

powiat miejski Leszno,

powiat nowotomyski,

gminy Granowo, Grodzisk Wielkopolski i Kamieniec w powiecie grodziskim,

gminy Stęszew i Buk w powiecie poznańskim,

powiat kościański.

7.   Roemenië

De volgende gebieden in Roemenië:

Județul Suceava.

8.   Slowakije

De volgende gebieden in Slowakije:

the whole district of Vranov nad Topľou,

the whole district of Humenné,

the whole district of Snina,

the whole district of Sobrance,

the whole district of Košice-mesto,

in the district of Michalovce, the whole municipalities of Tušice, Moravany, Pozdišovce, Michalovce, Zalužice, Lúčky, Závadka, Hnojné, Poruba pod Vihorlatom, Jovsa, Kusín, Klokočov, Kaluža, Vinné, Trnava pri Laborci, Oreské, Staré, Zbudza, Petrovce nad Laborcom, Lesné, Suché, Rakovec nad Ondavou, Nacina Ves, Voľa, Pusté Čemerné and Strážske,

in the district of Košice - okolie, the whole municipalities not included in Part II.

9.   Griekenland

De volgende gebieden in Griekenland:

in the regional unit of Drama:

the community departments of Sidironero and Skaloti and the municipal departments of Livadero and Ksiropotamo (in Drama municipality),

the municipal department of Paranesti (in Paranesti municipality),

the municipal departments of Kokkinogeia, Mikropoli, Panorama, Pyrgoi (in Prosotsani municipality),

the municipal departments of Kato Nevrokopi, Chrysokefalo, Achladea, Vathytopos, Volakas, Granitis, Dasotos, Eksohi, Katafyto, Lefkogeia, Mikrokleisoura, Mikromilea, Ochyro, Pagoneri, Perithorio, Kato Vrontou and Potamoi (in Kato Nevrokopi municipality),

in the regional unit of Xanthi:

the municipal departments of Kimmerion, Stavroupoli, Gerakas, Dafnonas, Komnina, Kariofyto and Neochori (in Xanthi municipality),

the community departments of Satres, Thermes, Kotyli, and the municipal departments of Myki, Echinos and Oraio and (in Myki municipality),

the community department of Selero and the municipal department of Sounio (in Avdira municipality),

in the regional unit of Rodopi:

the municipal departments of Komotini, Anthochorio, Gratini, Thrylorio, Kalhas, Karydia, Kikidio, Kosmio, Pandrosos, Aigeiros, Kallisti, Meleti, Neo Sidirochori and Mega Doukato (in Komotini municipality),

the municipal departments of Ipio, Arriana, Darmeni, Archontika, Fillyra, Ano Drosini, Aratos and the Community Departments Kehros and Organi (in Arriana municipality),

the municipal departments of Iasmos, Sostis, Asomatoi, Polyanthos and Amvrosia and the community department of Amaxades (in Iasmos municipality),

the municipal department of Amaranta (in Maroneia Sapon municipality),

in the regional unit of Evros:

the municipal departments of Kyriaki, Mandra, Mavrokklisi, Mikro Dereio, Protokklisi, Roussa, Goniko, Geriko, Sidirochori, Megalo Derio, Sidiro, Giannouli, Agriani and Petrolofos (in Soufli municipality),

the municipal departments of Dikaia, Arzos, Elaia, Therapio, Komara, Marasia, Ormenio, Pentalofos, Petrota, Plati, Ptelea, Kyprinos, Zoni, Fulakio, Spilaio, Nea Vyssa, Kavili, Kastanies, Rizia, Sterna, Ampelakia, Valtos, Megali Doxipara, Neochori and Chandras (in Orestiada municipality),

the municipal departments of Asvestades, Ellinochori, Karoti, Koufovouno, Kiani, Mani, Sitochori, Alepochori, Asproneri, Metaxades, Vrysika, Doksa, Elafoxori, Ladi, Paliouri and Poimeniko (in Didymoteixo municipality),

in the regional unit of Serres:

the municipal departments of Kerkini, Livadia, Makrynitsa, Neochori, Platanakia, Petritsi, Akritochori, Vyroneia, Gonimo, Mandraki, Megalochori, Rodopoli, Ano Poroia, Katw Poroia, Sidirokastro, Vamvakophyto, Promahonas, Kamaroto, Strymonochori, Charopo, Kastanousi and Chortero and the community departments of Achladochori, Agkistro and Kapnophyto (in Sintiki municipality),

the municipal departments of Serres, Elaionas and Oinoussa and the community departments of Orini and Ano Vrontou (in Serres municipality),

the municipal departments of Dasochoriou, Irakleia, Valtero, Karperi, Koimisi, Lithotopos, Limnochori, Podismeno and Chrysochorafa (in Irakleia municipality).

DEEL II

1.   België

De volgende gebieden in België:

in de provincie Luxemburg:

het gebied dat met de wijzers van de klok mee wordt afgebakend door:

de grens met Frankrijk ter hoogte van Florenville,

de N85 tot de kruising met de N894 ter hoogte van Florenville,

de N894 tot de kruising met de Rue de la Motte,

de Rue de la Motte tot de kruising met de Rue de Neufchâteau,

Rue de Neufchâteau,

de Rue des Bruyères tot de kruising met Rue de la Gaume,

de Rue de la Gaume tot de kruising met Rue de l’Accord,

Rue de l’Accord,

Rue du Fet,

de N40 tot de kruising met de E25-E411,

de E25-E411 tot de kruising met de N81 ter hoogte van Weyler,

de N81 tot de kruising met de N883 ter hoogte van Aubange,

de N883 tot de kruising met de N88 ter hoogte van Aubange,

de N88 tot de kruising met de N811,

de N811 tot de kruising met de Rue Baillet Latour,

de Rue Baillet Latour tot de kruising met de N88,

de N88 tot de kruising met de N871,

de N871 tot de kruising met de N87 ter hoogte van Rouvroy,

de N87 tot de kruising met de grens met Frankrijk.

2.   Bulgarije

De volgende gebieden in Bulgarije:

the whole region of Haskovo,

the whole region of Yambol,

the whole region of Sliven,

the whole region of Stara Zagora,

the whole region of Gabrovo,

the whole region of Pernik,

the whole region of Kyustendil,

the whole region of Dobrich,

the whole region of Plovdiv,

the whole region of Pazardzhik,

the whole region of Smolyan,

the whole region of Burgas excluding the areas in Part III,

the whole region of Veliko Tarnovo excluding the areas in Part III,

the whole region of Shumen excluding the areas in Part III,

the whole region of Varna excluding the areas in Part III.

3.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Eesti Vabariik (välja arvatud Hiiu maakond).

4.   Hongarije

De volgende gebieden in Hongarije:

Békés megye 950850, 950860, 951260, 951350, 951450, 951460, 951550, 951650, 951750, 952250, 952350, 952450, 952650, 953450, 953510, 956250, 956350, 956550, 956650 és 956750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Borsod-Abaúj-Zemplén megye 650100, 650200, 650300, 650400, 650500, 650600, 650700, 650800, 650900, 651000, 651100, 651200, 651300, 651400, 651500, 651610, 651700, 651801, 651802, 651803, 651900, 652000, 652100, 652200, 652300, 652601, 652602, 652603, 652700, 652900, 653000, 653100,653200, 653300, 653401, 653403, 653500, 653600, 653700, 653800, 653900, 654000, 654201, 654202, 654301, 654302, 654400, 654501, 654502, 654600, 654700, 654800, 654900, 655000, 655100, 655200, 655300, 655400, 655500, 655600, 655700, 655800, 655901, 655902, 656000, 656100, 656200, 656300, 656400, 656600, 656701, 656702, 656800, 656900, 657010, 657100, 657300, 657400, 657500, 657600, 657700, 657800, 657900, 658000, 658100, 658201, 658202, 658310, 658401, 658402, 658403, 658404, 658500, 658600, 658700, 658801, 658802, 658901, 658902, 659000, 659100, 659210, 659220, 659300, 659400, 659500, 659601, 659602, 659701, 659800, 659901, 660000, 660100, 660200, 660400, 660501, 660502, 660600 és 660800, valamint 652400, 652500 és 652800 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Fejér megye 403150, 403160, 403260, 404250, 404550, 404560, 405450, 405550, 405650, 406450 és 407050 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Hajdú-Bihar megye 900150, 900250, 900350, 900450, 900550, 900650, 900660, 900670, 901850, 900850, 900860, 900930, 900950, 901050, 901150, 901450, 901750, 901950, 902050, 902150, 902250, 902350, 902850, 902860, 902950, 902960, 903050, 903150, 903250, 903350, 903360, 903370, 903450, 903550, 904450, 904460, 904550 és 904650, 904750, 904760, 904850, 904860, 905350, 905360, 905450 és 905550 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Heves megye 700150, 700250, 700260, 700350, 700450, 700460, 700550, 700650, 700750, 700850, 700860, 700950, 701050, 701111, 701150, 701250, 701350, 701550, 701560, 701650, 701750, 701850, 701950, 702050, 702150, 702250, 702260, 702350, 702450, 702550, 702750, 702850, 702950, 703050, 703150, 703250, 703350, 703360, 703370, 703450, 703550, 703610, 703750, 703850, 703950, 704050, 704150, 704250, 704350, 704450, 704550, 704650, 704750, 704850, 704950, 705050, 705150,705250, 705350, 705450,705510 és 705610 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Jász-Nagykun-Szolnok megye 750550, 750650, 750750, 750850, 750970, 750980, 751050, 751150, 751160, 751350, 751360, 751450, 751460, 751470, 751550, 751650, 751750, 7151850, 751950, 752150, 752250, 752350, 752450, 752460, 752550, 752560, 752650, 752750, 752850, 752950, 753060, 753070, 753150, 753250, 753310, 753450, 753550, 753650, 753660, 753750, 753850, 753950, 753960, 754050, 754150, 754250, 754360, 754370, 754850, 755550, 755650 és 755750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Komárom-Esztergom megye: 252460, 252850, 252860, 252950, 252960, 253050, 253150, 253250, 253350 és 253450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Nógrád megye 550110, 550120, 550130, 550210, 550310, 550320, 550450, 550460, 550510, 550610, 550710, 550810, 550950, 551010, 551150, 551160, 551250, 551350, 551360, 551450, 551460, 551550, 551650, 551710, 551810, 551821,552360 és 552960 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Pest megye 570950, 571850, 571950, 572050, 573550, 573650, 574250 és 580150 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Szabolcs-Szatmár-Bereg megye 850950, 851050, 851150, 851250, 851350, 851450, 851550, 851560, 851650, 851660, 851751, 851752, 852850, 852860, 852950, 852960, 853050, 853150, 853160, 853250, 853260, 853350, 853360, 853450, 853550, 853560, 853650, 854150, 854250, 854350, 854450, 854550, 854560, 854650, 854660, 854750, 854850, 854860, 854870, 854950, 855050, 855150, 855250, 855350, 855450, 855460, 855550, 855750, 855850, 855950, 855960, 856051, 856150, 856250, 856260, 856350, 856360, 856450, 856550, 856650, 856750, 856760, 856850, 856950, 857050, 857150, 857350, 857450, 857650, valamint 850150, 850250, 850260, 850350, 850450, 850550, 852050, 852150, 852250, 857550, 850650, 850850, 851851 és 851852 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe.

5.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Ādažu novads,

Aizputes novads,

Aglonas novads,

Aizkraukles novads,

Aknīstes novads,

Alojas novads,

Alūksnes novads,

Amatas novads,

Apes novads,

Auces novads,

Babītes novads,

Baldones novads,

Baltinavas novads,

Balvu novads,

Bauskas novads,

Beverīnas novads,

Brocēnu novads,

Burtnieku novads,

Carnikavas novads,

Cēsu novads,

Cesvaines novads,

Ciblas novads,

Dagdas novads,

Daugavpils novads,

Dobeles novads,

Dundagas novads,

Durbes novads,

Engures novads,

Ērgļu novads,

Garkalnes novads,

Gulbenes novads,

Iecavas novads,

Ikšķiles novads,

Ilūkstes novads,

Inčukalna novads,

Jaunjelgavas novads,

Jaunpiebalgas novads,

Jaunpils novads,

Jēkabpils novads,

Jelgavas novads,

Kandavas novads,

Kārsavas novads,

Ķeguma novads,

Ķekavas novads,

Kocēnu novads,

Kokneses novads,

Krāslavas novads,

Krimuldas novads,

Krustpils novads,

Kuldīgas novada Ēdoles, Īvandes, Padures, Rendas, Kabiles, Rumbas, Kurmāles, Pelču, Snēpeles, Turlavas, Laidu un Vārmes pagasts, Kuldīgas pilsēta,

Lielvārdes novads,

Līgatnes novads,

Limbažu novads,

Līvānu novads,

Lubānas novads,

Ludzas novads,

Madonas novads,

Mālpils novads,

Mārupes novads,

Mazsalacas novads,

Mērsraga novads,

Naukšēnu novads,

Neretas novads,

Ogres novads,

Olaines novads,

Ozolnieku novads,

Pārgaujas novads,

Pļaviņu novads,

Preiļu novads,

Priekules novads,

Priekuļu novads,

Raunas novads,

republikas pilsēta Daugavpils,

republikas pilsēta Jelgava,

republikas pilsēta Jēkabpils,

republikas pilsēta Jūrmala,

republikas pilsēta Rēzekne,

republikas pilsēta Valmiera,

Rēzeknes novads,

Riebiņu novads,

Rojas novads,

Ropažu novads,

Rugāju novads,

Rundāles novads,

Rūjienas novads,

Salacgrīvas novads,

Salas novads,

Salaspils novads,

Saldus novads,

Saulkrastu novads,

Sējas novads,

Siguldas novads,

Skrīveru novads,

Skrundas novads,

Smiltenes novads,

Stopiņu novada daļa, kas atrodas uz austrumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes,

Strenču novads,

Talsu novads,

Tērvetes novads,

Tukuma novads,

Vaiņodes novads,

Valkas novads,

Varakļānu novads,

Vārkavas novads,

Vecpiebalgas novads,

Vecumnieku novads,

Ventspils novada Ances, Tārgales, Popes, Vārves, Užavas, Piltenes, Puzes, Ziru, Ugāles, Usmas un Zlēku pagasts, Piltenes pilsēta,

Viesītes novads,

Viļakas novads,

Viļānu novads,

Zilupes novads.

6.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Alytaus miesto savivaldybė,

Alytaus rajono savivaldybė: Alytaus, Alovės, Butrimonių, Daugų, Nemunaičio, Pivašiūnų, Punios, Raitininkų seniūnijos,

Anykščių rajono savivaldybė,

Akmenės rajono savivaldybė,

Biržų miesto savivaldybė,

Biržų rajono savivaldybė,

Druskininkų savivaldybė,

Elektrėnų savivaldybė,

Ignalinos rajono savivaldybė,

Jonavos rajono savivaldybė,

Joniškio rajono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė,

Kaišiadorių rajono savivaldybė,

Kalvarijos savivaldybė,

Kauno miesto savivaldybė,

Kauno rajono savivaldybė: Domeikavos, Garliavos, Garliavos apylinkių, Karmėlavos, Lapių, Linksmakalnio, Neveronių, Rokų, Samylų, Taurakiemio, Vandžiogalos ir Vilkijos seniūnijos, Babtų seniūnijos dalis į rytus nuo kelio A1, Užliedžių seniūnijos dalis į rytus nuo kelio A1 ir Vilkijos apylinkių seniūnijos dalis į vakarus nuo kelio Nr. 1907,

Kelmės rajono savivaldybė,

Kėdainių rajono savivaldybė,

Kupiškio rajono savivaldybė,

Lazdijų rajono savivaldybė,

Marijampolės savivaldybė: Degučių, Marijampolės, Mokolų, Liudvinavo ir Narto seniūnijos,

Mažeikių rajono savivaldybė,

Molėtų rajono savivaldybė,

Pagėgių savivaldybė,

Pakruojo rajono savivaldybė,

Panevėžio rajono savivaldybė,

Panevėžio miesto savivaldybė,

Pasvalio rajono savivaldybė,

Radviliškio rajono savivaldybė,

Rietavo savivaldybė,

Prienų rajono savivaldybė: Stakliškių ir Veiverių seniūnijos,

Plungės rajono savivaldybė: Alsėdžių, Žlibinų ir Stalgėnų seniūnijos,

Raseinių rajono savivaldybė,

Rokiškio rajono savivaldybė,

Skuodo rajono savivaldybės: Barstyčių ir Ylakių seniūnijos,

Šakių rajono savivaldybė,

Šalčininkų rajono savivaldybė,

Šiaulių miesto savivaldybė,

Šiaulių rajono savivaldybė,

Šilutės rajono savivaldybė,

Širvintų rajono savivaldybė,

Šilalės rajono savivaldybė,

Švenčionių rajono savivaldybė,

Tauragės rajono savivaldybė,

Telšių rajono savivaldybė,

Trakų rajono savivaldybė,

Ukmergės rajono savivaldybė,

Utenos rajono savivaldybė,

Varėnos rajono savivaldybė,

Vilniaus miesto savivaldybė,

Vilniaus rajono savivaldybė,

Vilkaviškio rajono savivaldybė: Bartninkų, Gražiškių, Keturvalakių, Kybartų, Klausučių, Pajevonio, Šeimenos, Vilkaviškio miesto, Virbalio, Vištyčio seniūnijos,

Visagino savivaldybė,

Zarasų rajono savivaldybė.

7.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Kalinowo, Prostki i gmina wiejska Ełk w powiecie ełckim,

gminy Elbląg, Gronowo Elbląskie, Milejewo, Młynary, Markusy, Rychliki i Tolkmicko w powiecie elbląskim,

powiat miejski Elbląg,

powiat gołdapski,

gmina Wieliczki w powiecie oleckim,

powiat piski,

gmina Górowo Iławeckie z miastem Górowo Iławeckie w powiecie bartoszyckim,

gminy Biskupiec, Gietrzwałd, Jonkowo, Purda, Stawiguda, Świątki, Olsztynek i miasto Olsztyn oraz część gminy Barczewo położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie olsztyńskim,

gmina Miłakowo, część gminy Małdyty położona na południowy – zachód od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od Olsztyna do Elbląga i część gminy Morąg położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od Olsztyna do Elbląga w powiecie ostródzkim,

część gminy Ryn położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową łączącą miejscowości Giżycko i Kętrzyn w powiecie giżyckim,

gminy Braniewo i miasto Braniewo, Frombork, Lelkowo, Pieniężno, Płoskinia oraz część gminy Wilczęta położona na pólnoc od linii wyznaczonej przez drogę nr 509 w powiecie braniewskim,

gmina Reszel, część gminy Kętrzyn położona na południe od linii kolejowej łączącej miejscowości Giżycko i Kętrzyn biegnącej do granicy miasta Kętrzyn, na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 591 biegnącą od miasta Kętrzyn do północnej granicy gminy oraz na zachód i na południe od zachodniej i południowej granicy miasta Kętrzyn, miasto Kętrzyn i część gminy Korsze położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy łączącą miejscowości Krelikiejmy i Sątoczno i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Sątoczno, Sajna Wielka biegnącą do skrzyżowania z drogą nr 590 w miejscowości Glitajny, a następnie na wschód od drogi nr 590 do skrzyżowania z drogą nr 592 i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 592 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 590 w powiecie kętrzyńskim,

gminy Lubomino i Orneta w powiecie lidzbarskim,

gmina Nidzica w powiecie nidzickim,

gminy Dźwierzuty, Jedwabno, Pasym, Szczytno i miasto Szczytno i Świętajno w powiecie szczycieńskim,

powiat mrągowski,

gmina Zalewo w powiecie iławskim,

w województwie podlaskim:

gminy Rudka, Brańsk z miastem Brańsk, i część gminy Boćki położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 19 w powiecie bielskim,

powiat grajewski,

powiat moniecki,

powiat sejneński,

gminy Łomża, Piątnica, Jedwabne, Przytuły i Wiznaw powiecie łomżyńskim,

powiat miejski Łomża,

gminy Dziadkowice, Grodzisk, Mielnik, Nurzec-Stacja i Siemiatycze z miastem Siemiatycze w powiecie siemiatyckim,

gminy Białowieża, Czyże, Narew, Narewka, Hajnówka z miastem Hajnówka i część gminy Dubicze Cerkiewne położona na północny wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 1654B w powiecie hajnowskim,

gminy Klukowo, Szepietowo, Kobylin-Borzymy, Nowe Piekuty i Sokoły w powiecie wysokomazowieckim,

powiat kolneński z miastem Kolno,

gminy Czarna Białostocka, Dobrzyniewo Duże, Gródek, Michałowo, Supraśl, Tykocin, Wasilków, Zabłudów, Zawady, Choroszcz i część gminy Poświętne położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 681 w powiecie białostockim,

powiat suwalski,

powiat miejski Suwałki,

powiat augustowski,

powiat sokólski,

powiat miejski Białystok,

w województwie mazowieckim:

powiat siedlecki,

powiat miejski Siedlce,

gminy Bielany, Ceranów, Kosów Lacki, Repki i gmina wiejska Sokołów Podlaski w powiecie sokołowskim,

powiat węgrowski,

powiat łosicki,

gminy Grudusk, Opinogóra Górna, Gołymin-Ośrodek i część gminy Glinojeck położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 7 w powiecie ciechanowskim,

powiat sochaczewski,

gminy Policzna, Przyłęk, Tczów i Zwoleń w powiecie zwoleńskim,

gminy Garbatka – Letnisko, Gniewoszów i Sieciechów w powiecie kozienickim,

gmina Solec nad Wisłą w powiecie lipskim,

gminy Gózd, Jastrzębia, Jedlnia Letnisko, Pionki z miastem Pionki i część gminy Jedlińsk położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr S7 w powiecie radomskim,

gminy Bodzanów, Bulkowo, Staroźreby, Słubice, Wyszogród i Mała Wieś w powiecie płockim,

powiat nowodworski,

powiat płoński,

gminy Pokrzywnica, Świercze i część gminy Winnica położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Bielany, Winnica i Pokrzywnica w powiecie pułtuskim,

powiat wołomiński,

część gminy Somianka położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 62 w powiecie wyszkowskim,

gminy Borowie, Garwolin z miastem Garwolin, Górzno, Miastków Kościelny, Parysów, Pilawa, Trojanów, Żelechów, część gminy Wilga położona na północ od linii wyznaczonej przez rzekę Wilga biegnącą od wschodniej granicy gminy do ujścia do rzeki Wisły w powiecie garwolińskim,

gmina Boguty – Pianki w powiecie ostrowskim,

gminy Stupsk, Wiśniewo i część gminy Strzegowo położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 7 w powiecie mławskim,

powiat otwocki,

powiat warszawski zachodni,

powiat legionowski,

powiat piaseczyński,

powiat pruszkowski,

gminy Belsk Duży, Goszczyn, Chynów, Grójec, Jasieniec, Mogielnica, Nowe Miasto nad Pilicą, Pniewy i Warka w powiecie grójeckim,

powiat grodziski,

powiat żyrardowski,

gminy Białobrzegi, Promna, Radzanów, Stara Błotnica, Wyśmierzyce w powiecie białobrzeskim,

gminy Klwów i Potworów w powiecie przysuskim,

powiat miejski Warszawa,

w województwie lubelskim:

powiat bialski,

powiat miejski Biała Podlaska,

gminy Aleksandrów, Biłgoraj z miastem Biłgoraj, Biszcza, Józefów, Księżpol, Łukowa, Obsza, Potok Górny i Tarnogród, część gminy Frampol położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 74, część gminy Goraj położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 835, część gminy Tereszpol położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 858, część gminy Turobin położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 835 w powiecie biłgorajskim,

powiat janowski,

powiat puławski,

powiat rycki,

gminy Stoczek Łukowski z miastem Stoczek Łukowski, Wola Mysłowska, Trzebieszów, Stanin, gmina wiejska Łuków i miasto Łuków w powiecie łukowskim,

gminy Bychawa, Jabłonna, Krzczonów, Garbów Strzyżewice, Wysokie, Bełżyce, Borzechów, Niedrzwica Duża, Konopnica, Wojciechów i Zakrzew w powiecie lubelskim,

gminy Rybczewice i Piaski w powiecie świdnickim,

gmina Fajsławice, część gminy Żółkiewka położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 842 i część gminy Łopiennik Górny położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 w powiecie krasnostawskim,

powiat hrubieszowski,

gminy Krynice, Rachanie, Tarnawatka, Łaszczów, Telatyn, Tyszowce i Ulhówek w powiecie tomaszowskim,

gminy Białopole, Chełm, Dorohusk, Dubienka, Kamień, Leśniowice, Ruda – Huta, Sawin, Wojsławice, Żmudź w powiecie chełmskim,

powiat miejski Chełm,

gmina Adamów, Miączyn, Sitno, Komarów-Osada, Krasnobród, Łabunie, Zamość, Grabowiec, część gminy Zwierzyniec położona na południowy-wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 858 i część gminy Skierbieszów położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 843 w powiecie zamojskim,

powiat miejski Zamość,

powiat kraśnicki,

powiat opolski,

gminy Dębowa Kłoda, Jabłoń, Podedwórze, Sosnowica w powiecie parczewskim,

gminy Hanna, Stary Brus, Wola Uhruska, Wyryki, gmina wiejska Włodawa oraz część gminy Hańsk położona na wschód od linii wyznaczonej od drogi nr 819 w powiecie włodawskim,

gmina Komarówka Podlaska w powiecie radzyńskim,

w województwie podkarpackim:

gminy Radomyśl nad Sanem i Zaklików w powiecie stalowowolskim,

gminy Horyniec-Zdrój, Cieszanów, Oleszyce, Stary Dzików i Lubaczów z miastem Lubaczów w powiecie lubaczowskim,

gminy Adamówka i Sieniawa w powiecie przeworskim,

część gminy Wiązownica położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 867 w powiecie jarosławskim,

gmina Kamień, część gminy Sokołów Małopolski położona na północ od linii wyznaczonej przez droge nr 875 w powiecie rzeszowskim,

powiat leżajski,

powiat niżański,

w województwie pomorskim:

gminy Dzierzgoń i Stary Dzierzgoń w powiecie sztumskim,

gmina Stare Pole w powiecie malborskim,

w województwie świętokrzyskim:

gmina Tarłów i część gminy Ożarów polożona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 w powiecie opatowskim,

w województwie lubuskim:

gmina Sława w powiecie wschowskim,

gminy Bobrowice i Dąbie w powiecie krośnieńskim,

powiay nowosolski,

powiat zielonogórski,

powiat miejski Zielona Góra,

gmina Jasień, część gminy Lubsko połozona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 287 i część gminy wiejskiej Żary położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 12 w powiecie żarskim;

gminy Brzeźnica, Małomice, Niegosławice, Szprotawa, Żagań i miasto Żagań w powiecie żagańskim,

część gminy Zbąszynek położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową, część gminy Szczaniec położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową, część gminy Świebodzin położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie świebodzińskim,

w województwie dolnośląskim:

gmina Kotla, Żukowice, część gminy wiejskiej Głogów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 12, część miasta Głogów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 12 w powiecie głogowskim,

gmina Gaworzyce w powiecie polkowickim,

w województwie wielkopolskim:

powiat wolsztyński,

gminy Rakoniewice i Wielichowo w powiecie grodziskim.

8.   Slowakije

De volgende gebieden in Slowakije:

in the district of Košice – okolie, the whole municipalities of Ďurkov, Kalša, Košický Klečenov, Nový Salaš, Rákoš, Ruskov, Skároš, Slančík, Slanec, Slanská Huta, Slanské Nové Mesto, Svinica and Trstené pri Hornáde,

the whole district of Trebisov,

in the district of Michalovce, the whole municipalities of the district not already included in Part I.

9.   Roemenië

De volgende gebieden in Roemenië:

Judeţul Bistrița-Năsăud.

DEEL III

1.   Bulgarije

De volgende gebieden in Bulgarije:

the whole region of Kardzhali,

the whole region of Blagoevgrad,

the whole region of Montana,

the whole region of Ruse,

the whole region of Razgrad,

the whole region of Silistra,

the whole region of Pleven,

the whole region of Vratza,

the whole region of Vidin,

the whole region of Targovishte,

the whole region of Lovech,

the whole region of Sofia city,

the whole region of Sofia Province,

in the region of Shumen:

in the municipality of Shumen:

Salmanovo,

Radko Dimitrivo,

Vetrishte,

Kostena reka,

Vehtovo,

Ivanski,

Kladenets,

Drumevo,

the whole municipality of Smyadovo,

the whole municipality of Veliki Preslav,

the whole municipality of Varbitsa,

in the region of Varna:

the whole municipality of Dalgopol,

the whole municipality of Provadiya,

in the region of Veliko Tarnovo:

the whole municipality of Svishtov,

the whole municipality of Pavlikeni,

the whole municipality of Polski Trambesh,

the whole municipality of Strajitsa,

in Burgas region:

the whole municipality of Burgas,

the whole municipality of Kameno,

the whole municipality of Malko Tarnovo,

the whole municipality of Primorsko,

the whole municipality of Sozopol,

the whole municipality of Sredets,

the whole municipality of Tsarevo,

the whole municipality of Sungurlare,

the whole municipality of Ruen,

the whole municipality of Aytos.

2.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Alytaus rajono savivaldybė: Simno, Krokialaukio ir Miroslavo seniūnijos,

Birštono savivaldybė,

Kauno rajono savivaldybė: Akademijos, Alšėnų, Batniavos, Čekiškės, Ežerėlio, Kačerginės, Kulautuvos, Raudondvario, Ringaudų ir Zapyškio seniūnijos, Babtų seniūnijos dalis į vakarus nuo kelio A1, Užliedžių seniūnijos dalis į vakarus nuo kelio A1 ir Vilkijos apylinkių seniūnijos dalis į rytus nuo kelio Nr. 1907,

Kazlų Rudos savivaldybė,

Marijampolės savivaldybė: Gudelių, Igliaukos, Sasnavos ir Šunskų seniūnijos,

Prienų rajono savivaldybė: Ašmintos, Balbieriškio, Išlaužo, Jiezno, Naujosios Ūtos, Pakuonio, Prienų ir Šilavotos seniūnijos,

Vilkaviškio rajono savivaldybės: Gižų ir Pilviškių seniūnijos.

3.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

w województwie warmińsko-mazurskim:

Gminy Bisztynek, Sępopol i Bartoszyce z miastem Bartoszyce w powiecie bartoszyckim,

gminy Kiwity i Lidzbark Warmiński z miastem Lidzbark Warmiński w powiecie lidzbarskim,

gminy Srokowo, Barciany, część gminy Kętrzyn położona na północ od linii kolejowej łączącej miejscowości Giżycko i Kętrzyn biegnącej do granicy miasta Kętrzyn oraz na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 591 biegnącą od miasta Kętrzyn do północnej granicy gminy i część gminy Korsze położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy łączącą miejscowości Krelikiejmy i Sątoczno i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Sątoczno, Sajna Wielka biegnącą do skrzyżowania z drogą nr 590 w miejscowości Glitajny, a następnie na zachód od drogi nr 590 do skrzyżowania z drogą nr 592 i na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 592 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 590 w powiecie kętrzyńskim,

gmina Stare Juchy w powiecie ełckim,

część gminy Wilczęta położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 509 w powiecie braniewskim,

część gminy Morąg położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od Olsztyna do Elbląga, część gminy Małdyty położona na północny – wschód od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od Olsztyna do Elbląga w powiecie ostródzkim,

gminy Godkowo i Pasłęk w powiecie elbląskim,

gminy Kowale Oleckie, Olecko i Świętajno w powiecie oleckim,

powiat węgorzewski,

gminy Kruklanki, Wydminy, Miłki, Giżycko z miastem Giżycko i część gminy Ryn położona na północ od linii kolejowej łączącej miejscowości Giżycko i Kętrzyn w powiecie giżyckim,

gminy Jeziorany, Kolno, Dywity, Dobre Miasto i część gminy Barczewo położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie olsztyńskim,

w województwie podlaskim:

gminy Orla, Wyszki, Bielsk Podlaski z miastem Bielsk Podlaski i część gminy Boćki położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 19 w powiecie bielskim,

gminy Łapy, Juchnowiec Kościelny, Suraż, Turośń Kościelna, część gminy Poświętne położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 681 w powiecie białostockim,

gminy Kleszczele, Czeremcha i część gminy Dubicze Cerkiewne położona na południowy zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 1654B w powiecie hajnowskim,

gminy Perlejewo, Drohiczyn i Milejczyce w powiecie siemiatyckim,

gmina Ciechanowiec w powiecie wysokomazowieckim,

w województwie mazowieckim:

gminy Łaskarzew z miastem Łaskarzew, Maciejowice, Sobolew i część gminy Wilga położona na południe od linii wyznaczonej przez rzekę Wilga biegnącą od wschodniej granicy gminy do ujścia dorzeki Wisły w powiecie garwolińskim,

powiat miński,

gminy Jabłonna Lacka, Sabnie i Sterdyń w powiecie sokołowskim,

gminy Ojrzeń, Sońsk, Regimin, Ciechanów z miastem Ciechanów i część gminy Glinojeck położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 7 w powiecie ciechanowskim,

część gminy Strzegowo położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 7 w powiecie mławskim,

gmina Nur w powiecie ostrowskim,

gminy Grabów nad Pilicą, Magnuszew, Głowaczów, Kozienice w powiecie kozienickim,

gmina Stromiec w powiecie białobrzeskim,

w województwie lubelskim:

gminy Bełżec, Jarczów, Lubycza Królewska, Susiec, Tomaszów Lubelski i miasto Tomaszów Lubelski w powiecie tomaszowskim,

gminy Wierzbica, Rejowiec, Rejowiec Fabryczny z miastem Rejowiec Fabryczny, Siedliszcze w powiecie chełmskim,

gminy Izbica, Gorzków, Rudnik, Kraśniczyn, Krasnystaw z miastem Krasnystaw, Siennica Różana i część gminy Łopiennik Górny położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17, część gminy Żółkiewka położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 842 w powiecie krasnostawskim,

gmina Stary Zamość, Radecznica, Szczebrzeszyn, Sułów, Nielisz, część gminy Skierbieszów położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 843, część gminy Zwierzyniec położona na północny-zachód od linii wyznaczonej przez droge nr 858 powiecie zamojskim,

część gminy Frampol położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 74, część gminy Goraj położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 835, część gminy Tereszpol położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 858, część gminy Turobin położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 835 w powiecie biłgorajskim,

gmina Urszulin i część gminy Hańsk położona na zachód od linii wyznaczonej przez droge nr 819 w powiecie włodawskim,

powiat łęczyński,

gmina Trawniki w powiecie świdnickim,

gminy Adamów, Krzywda, Serokomla, Wojcieszków w powiecie łukowskim,

gminy Milanów, Parczew, Siemień w powiecie parczewskim,

gminy Borki, Czemierniki, Kąkolewnica, Radzyń Podlaski z miastem Radzyń Podlaski, Ułan-Majorat, Wohyń w powiecie radzyńskim,

powiat lubartowski,

gminy Głusk, Jastków, Niemce i Wólka w powiecie lubelskim,

gminy Mełgiew i miasto Świdnik w powiecie świdnickim,

powiat miejski Lublin,

w województwie podkarpackim:

gmina Narol w powiecie lubaczowskim.

4.   Roemenië

De volgende gebieden in Roemenië:

Zona orașului București,

Județul Constanța,

Județul Satu Mare,

Județul Tulcea,

Județul Bacău,

Județul Bihor,

Județul Brăila,

Județul Buzău,

Județul Călărași,

Județul Dâmbovița,

Județul Galați,

Județul Giurgiu,

Județul Ialomița,

Județul Ilfov,

Județul Prahova,

Județul Sălaj,

Județul Vaslui,

Județul Vrancea,

Județul Teleorman,

Judeţul Mehedinţi,

Județul Gorj,

Județul Argeș,

Judeţul Olt,

Judeţul Dolj,

Județul Arad,

Județul Timiș,

Județul Covasna,

Județul Brașov,

Județul Botoșani,

Județul Vâlcea,

Județul Iași,

Județul Hunedoara,

Județul Alba,

Județul Sibiu,

Județul Caraș-Severin,

Județul Neamț,

Județul Harghita,

Județul Mureș,

Județul Cluj,

Judeţului Maramureş.

DEEL IV

Italië

De volgende gebieden in Italië:

tutto il territorio della Sardegna.