ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 313

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
4 december 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2019/2025 van de Raad van 18 november 2019 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het Protocol tot wijziging van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen

1

 

*

Protocol tot wijziging van het internationaal verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2026 van de Raad van 21 november 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft door elektronische interfaces gefaciliteerde leveringen van goederen of diensten en de bijzondere regelingen voor belastingplichtigen die diensten voor niet-belastingplichtigen, afstandsverkopen van goederen en bepaalde binnenlandse goederenleveringen verrichten

14

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2027 van de Commissie van 28 november 2019 tot afwijking van de Verordeningen (EG) nr. 2305/2003, (EG) nr. 969/2006 en (EG) nr. 1067/2008, de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2015/2081 en (EU) 2017/2200, Verordening (EG) nr. 1964/2006, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 480/2012 en Verordening (EG) nr. 1918/2006 wat betreft de voor 2020 geldende datums voor de indiening van invoercertificaataanvragen en de afgifte van invoercertificaten in het kader van de tariefcontingenten voor granen, rijst en olijfolie

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2028 van de Commissie van 29 november 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 met betrekking tot de mappingtabellen waarin de overeenstemming is aangegeven tussen de kredietrisicobeoordelingen van externe kredietbeoordelingsinstellingen en de kredietkwaliteitscategorieën van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

34

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2029 van de Commissie van 29 november 2019 tot verlening van toelating van de Unie voor het uniek biocide CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol ( 1 )

41

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2030 van de Commissie van 29 november 2019 tot verlening van toelating van de Unie voor de biocidefamilie Pal IPA Product Family ( 1 )

51

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2031 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie ( Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 7989 ) ( 1 )

60

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2032 van de Commissie van 26 november 2019 tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell (voorheen Gibberella circinata) te voorkomen en tot intrekking van Beschikking 2007/433/EG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 8359)

94

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/1


BESLUIT (EU) 2019/2025 VAN DE RAAD

van 18 november 2019

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het Protocol tot wijziging van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 mei 2013 heeft de Raad de Europese Commissie gemachtigd om onderhandelingen te openen over een wijziging van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (1) (het Iccat). Die onderhandelingen zijn in november 2018 met succes afgerond.

(2)

Het daaruit voortvloeiende protocol tot wijziging van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (“het protocol”) zal naar verwachting de doeltreffendheid van de Iccat verbeteren en de instandhouding en het beheer van de onder haar bevoegdheid vallende soorten versterken.

(3)

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt op lange termijn duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstelling voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Unie de voorzorgsbenadering moet toepassen bij het visserijbeheer en ernaar moet streven dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Voorts is in die verordening bepaald dat de Unie maatregelen inzake beheer en instandhouding moet nemen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, steun moet verlenen aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. Daarnaast is in Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie die doelstellingen en beginselen moet toepassen in het kader van haar externe visserijbetrekkingen. Het protocol is in overeenstemming met deze doelstellingen.

(4)

Zoals is verklaard in de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid getiteld “Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen”, en de conclusies van de Raad over die gezamenlijke mededeling, is het stimuleren van maatregelen die de doeltreffendheid van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) ondersteunen en versterken en die, waar nodig, hun governance verbeteren, cruciaal bij de werkzaamheden van de Unie in deze fora. Het protocol is volledig in overeenstemming met die doelstellingen.

(5)

Het protocol moet namens de Unie worden ondertekend.

(6)

Indien het protocol in werking treedt voor andere verdragsluitende partijen voordat de Unie haar interne ratificatieprocedures heeft voltooid, moet het voorlopig worden toegepast met ingang van de inwerkingtreding ervan, in afwachting van de voltooiing van de voor de Unie voor de inwerkingtreding ervan vereiste procedures,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening, namens de Unie, van het protocol tot wijziging van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (“het protocol”), onder voorbehoud van de sluiting van dat protocol.

De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) het protocol namens de Unie en haar lidstaten te ondertekenen.

Artikel 3

In afwachting van de voltooiing van de voor de Unie voor de inwerkingtreding ervan vereiste procedures, wordt het protocol, overeenkomstig artikel 13 van het protocol, en onder de voorwaarden zoals bedoeld in het protocol, voorlopig toegepast met ingang van de inwerkingtreding ervan.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 november 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

J. LEPPÄ


(1)   PB L 162 van 18.6.1986, blz. 34.

(2)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/3


PROTOCOL

tot wijziging van het internationaal verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen

De verdragsluitende partijen bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, gesloten te Rio de Janeiro op 14 mei 1966 (hierna “het verdrag” genoemd),

HERINNEREND AAN de aanbeveling van de Iccat om een werkgroep op te richten voor de voorbereiding van wijzigingen van het Iccat-verdrag [Rec. 12‐10] en aan de door die werkgroep voorgestelde ontwerpwijzigingen,

NOTA NEMEND van de resolutie van de Iccat inzake de deelname van visserijentiteiten uit hoofde van het gewijzigde Iccat-verdrag [Res. 19‐13] en de aanbeveling van de Iccat inzake vissen die worden beschouwd als tonijn en tonijnachtigen of als oceanische, pelagische en sterk migrerende elasmobranchii [Rec. 19‐01], die integraal onderdeel zijn van de wijzigingsvoorstellen en die door de commissie tegelijkertijd met de voltooiing van dit protocol zijn aangenomen,

OVERWEGENDE dat de hierin vervatte voorstellen tot wijziging van het verdrag nieuwe verplichtingen inhouden,

WIJZENDE OP het belang van de spoedige voltooiing van hun respectieve interne aanvaardingsprocedures, zodat dit protocol voor alle verdragsluitende partijen zo snel mogelijk in werking kan treden,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

De preambule van het verdrag komt als volgt te luiden:

“De regeringen waarvan de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers dit verdrag hebben onderschreven, rekening houdende met het belang dat in de Atlantische Oceaan voorkomende populaties van tonijnen en tonijnachtigen en van oceanische, pelagische en over grote afstanden trekkende elasmobranchii voor hen hebben, en verlangende samen te werken om de populaties van deze soorten op een peil te houden dat de instandhouding op lange termijn en een duurzaam gebruik voor menselijke consumptie en voor andere doeleinden mogelijk maakt, hebben besloten over te gaan tot de sluiting van een verdrag voor de instandhouding van deze bestanden, en zijn daartoe het volgende overeengekomen:”.

Artikel 2

De artikelen II en III van het verdrag komen als volgt te luiden:

Artikel II

Niets in dit verdrag mag afbreuk doen aan uit het internationaal recht voortvloeiende rechten, jurisdictie en verplichtingen van staten. Dit verdrag wordt uitgelegd en toegepast in overeenstemming met het internationaal recht.

Artikel III

1.   De verdragsluitende partijen besluiten hierbij tot de oprichting en de instandhouding van een commissie, de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna “de commissie” genoemd), die tot taak heeft de doeleinden van dit verdrag te verwezenlijken. Elke verdragsluitende partij is lid van de commissie.

2.   Elk lid van de commissie wordt in de commissie vertegenwoordigd door ten hoogste drie afgevaardigden, die zich mogen laten bijstaan door deskundigen en adviseurs.

3.   De besluiten van de commissie worden in de regel bij consensus genomen. Behalve wanneer in dit verdrag anders is bepaald, worden, indien geen consensus kan worden bereikt, besluiten genomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden van de commissie die een positieve of negatieve stem uitbrengen, waarbij elk lid van de commissie één stem heeft. Het quorum wordt gehaald als twee derde van alle leden van de commissie aanwezig is.

4.   De commissie komt om de twee jaar in gewone zitting bijeen. Buitengewone zittingen kunnen te allen tijde worden bijeengeroepen op verzoek van de meerderheid van alle leden van de commissie of bij besluit van de krachtens artikel VI opgerichte Raad.

5.   De commissie kiest tijdens haar eerste zitting, en vervolgens tijdens elke gewone zitting, onder de verdragsluitende partijen een voorzitter, een eerste vicevoorzitter en een tweede vicevoorzitter, die slechts één keer herkiesbaar zijn.

6.   De vergaderingen van de commissie en van haar ondergeschikte organen zijn openbaar, tenzij de commissie anders beslist.

7.   De officiële talen van de commissie zijn het Engels, het Frans en het Spaans.

8.   De commissie stelt het reglement van orde en het financieel reglement op die nodig zijn voor de uitoefening van haar taken.

9.   De commissie legt de leden van de commissie om de twee jaar een verslag voor over haar werkzaamheden en conclusies, en verstrekt elk lid van de commissie desgevraagd informatie over de aangelegenheden die betrekking hebben op de doeleinden van dit verdrag.”.

Artikel 3

Aan het verdrag wordt een nieuw artikel IV toegevoegd, dat als volgt luidt:

“Artikel IV

De commissie en haar leden zorgen er bij hun werkzaamheden uit hoofde van dit verdrag voor dat zij:

a)

de voorzorgsbenadering en een ecosysteemgerichte benadering toepassen op het visserijbeheer, in overeenstemming met de desbetreffende internationaal overeengekomen normen en, in voorkomend geval, de aanbevolen praktijken en procedures;

b)

gebruikmaken van de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens;

c)

de biodiversiteit in het mariene milieu beschermen;

d)

billijkheid en transparantie waarborgen in besluitvormingsprocessen, onder meer wat de toewijzing van vangstmogelijkheden betreft, en in hun andere activiteiten, en

e)

ten volle rekening houden met de bijzondere behoeften van de ontwikkelingslanden die lid zijn van de commissie, met inbegrip van hun behoefte aan capaciteitsopbouw, in overeenstemming met het internationaal recht, teneinde hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag na te leven en hun visserijactiviteiten te ontwikkelen.”.

Artikel 4

De artikelen IV, V, VI, VII en VIII van het verdrag worden hernummerd tot respectievelijk de artikelen V, VI, VII, VIII en IX, en komen als volgt te luiden:

“Artikel V

1.   Om de doeleinden van dit verdrag te bereiken:

a)

is de commissie verantwoordelijk voor het onderzoek van de populaties van tonijnen en tonijnachtigen en oceanische, pelagische en over grote afstanden trekkende elasmobranchii, hierna “Iccat-soorten” genoemd, en van de andere vissoorten die bij het vissen op Iccat-soorten in het verdragsgebied worden gevangen, rekening houdend met de werkzaamheden van andere relevante internationale organisaties of regelingen op het gebied van de visserij. Dit onderzoek heeft onder meer betrekking op de bovengenoemde soorten, de oceanografie van hun milieu, en het effect van natuurlijke en menselijke factoren op hun abundantie. De commissie mag ook onderzoek verrichten naar soorten die tot hetzelfde ecosysteem behoren of die afhankelijk zijn van of verwant zijn met Iccat-soorten;

b)

maakt de commissie bij het vervullen van haar taken voor zover mogelijk gebruik van de wetenschappelijke en technische diensten van de officiële organen van de leden van de commissie en hun staatkundige onderdelen, alsmede van de door deze organen verstrekte informatie, en maakt zij, indien zulks wenselijk wordt geacht, gebruik van de diensten en informatie van openbare of particuliere instellingen of organisaties, of van particulieren, en kan zij tevens, binnen de grenzen van haar begroting en met medewerking van de betrokken leden van de commissie, onafhankelijk onderzoek verrichten ter aanvulling van het onderzoek dat wordt uitgevoerd door regeringen en nationale instellingen of door andere internationale organisaties;

c)

draagt de commissie er zorg voor dat alle informatie die zij van een dergelijke instelling, organisatie of particuliere persoon ontvangt, in overeenstemming is met de vastgestelde wetenschappelijke normen voor kwaliteit en objectiviteit.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde werkzaamheden omvatten het volgende:

a)

het verzamelen en analyseren van statistische informatie over de huidige omstandigheden en tendensen van de Iccat-soorten in het verdragsgebied;

b)

het bestuderen en evalueren van informatie over maatregelen en methoden om de populaties van Iccat-soorten in het verdragsgebied op of boven een peil te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren die verenigbaar is met een adequate exploitatie van deze soorten;

c)

het aanbevelen van uit te voeren studies en onderzoek aan de leden van de commissie, en

d)

het publiceren en anderszins verspreiden van rapporten over de resultaten van haar werkzaamheden en statistische, biologische en andere wetenschappelijke informatie betreffende de Iccat-soorten in het verdragsgebied.

Artikel VI

1.   In het kader van de commissie wordt een Raad opgericht, die bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitters van de commissie en uit vertegenwoordigers van ten minste vier en ten hoogste acht verdragsluitende partijen. De in de Raad vertegenwoordigde verdragsluitende partijen worden tijdens elke gewone zitting van de commissie gekozen. Indien er meer dan veertig verdragsluitende partijen zijn, mag de commissie twee extra verdragsluitende partijen voor de Raad kiezen. De verdragsluitende partijen waarvan de voorzitter en de vicevoorzitters de nationaliteit hebben, mogen niet voor de Raad worden aangewezen. De commissie houdt bij het kiezen van leden voor de Raad naar behoren rekening met de geografische situatie en de belangen van de verschillende verdragsluitende partijen op het gebied van de tonijnvisserij en ‐verwerking en met het feit dat de verdragsluitende partijen er in gelijke mate recht op hebben te zijn vertegenwoordigd in de Raad.

2.   De Raad vervult de taken die hem krachtens dit verdrag zijn toegewezen en alle andere taken die de commissie hem geeft; de Raad vergadert ten minste eenmaal in de periode tussen twee gewone zittingen van de commissie. Tussen twee zittingen van de commissie neemt de Raad de nodige besluiten ten aanzien van de door het personeel uit te voeren taken, en geeft hij de uitvoerend secretaris de nodige richtlijnen. De besluiten van de Raad worden genomen overeenkomstig door de commissie vastgestelde regels.

Artikel VII

Om de doeleinden van dit verdrag te bereiken, kan de commissie panels per soort, groep soorten of geografisch gebied instellen. Elk panel:

a)

dient ervoor te zorgen dat het op de hoogte blijft van de situatie van de soort, de groep soorten of het geografisch gebied waarvoor het bevoegd is, en wetenschappelijke en andere informatie ter zake te verzamelen;

b)

kan de commissie, op grond van wetenschappelijke studies, aanbevelingen doen voor gemeenschappelijk door de leden van de commissie te nemen maatregelen, en

c)

kan de commissie aanbevelingen doen met betrekking tot studies en onderzoek die informatie kunnen opleveren over de soort, de groep soorten of het geografisch gebied waarvoor het bevoegd is, en met betrekking tot de coördinatie van de door de leden van de commissie uit te voeren onderzoekprogramma’s.

Artikel VIII

De commissie benoemt een uitvoerend secretaris, die aanblijft zolang de commissie het nodig acht. De uitvoerend secretaris is belast met de aanwerving en leiding van het personeel van de commissie en neemt bij de uitoefening van deze taak de door de commissie vastgestelde regels en procedures in acht. De uitvoerend secretaris zorgt onder meer ook voor de uitvoering van de volgende taken waarmee de commissie hem kan belasten:

a)

coördineren van de uit hoofde van de artikelen V en VII van dit verdrag uitgevoerde onderzoeksprogramma’s;

b)

opstellen van de ter evaluatie aan de commissie voor te leggen begrotingsramingen;

c)

verlenen van machtiging voor de uitbetaling van middelen overeenkomstig de begroting van de commissie;

d)

bijhouden van de rekeningen van de commissie;

e)

verzorgen van de samenwerking met de in artikel XIII van dit verdrag bedoelde organisaties;

f)

verzamelen en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor het bereiken van de doeleinden van dit verdrag, en met name de gegevens over de huidige vangsten en de maximale duurzame opbrengst van de bestanden van Iccat-soorten, en

g)

opstellen van de ter goedkeuring aan de commissie voor te leggen wetenschappelijke, administratieve en andere rapporten van de commissie en haar ondergeschikte organen.

Artikel IX

1.

a)

De commissie kan op basis van wetenschappelijke gegevens aanbevelingen doen die gericht zijn op:

i)

de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van Iccat-soorten in het verdragsgebied door de abundantie van de bestanden van die soorten op of boven een niveau te houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren;

ii)

de bevordering, waar nodig, van de instandhouding van andere soorten die afhankelijk zijn van of verwant zijn met Iccat-soorten, teneinde de populaties van deze soorten boven een niveau te houden of te brengen waaronder de reproductie ernstig in gevaar kan komen.

Deze aanbevelingen worden voor de leden van de commissie van kracht onder de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden.

b)

De hierboven bedoelde aanbevelingen worden gedaan:

i)

op initiatief van de commissie indien er geen ter zake bevoegd panel is opgericht;

ii)

op initiatief van de commissie, met instemming van ten minste twee derde van alle leden van de commissie, indien een voorstel door een ter zake bevoegd panel niet is goedgekeurd;

iii)

op basis van een voorstel dat is goedgekeurd door een ter zake bevoegd panel, of

iv)

op basis van een voorstel dat is goedgekeurd door de ter zake bevoegde panels indien de betrokken aanbeveling betrekking heeft op meer dan een geografisch gebied, soort of groep soorten.

2.   Behalve in het in lid 3 van dit artikel bedoelde geval, wordt een aanbeveling als bedoeld in lid 1 van dit artikel voor alle leden van de commissie van kracht vier maanden na de datum waarop de commissie de leden van de commissie in kennis heeft gesteld van de aanbeveling, tenzij de commissie bij de aanneming van de aanbeveling anders is overeengekomen. Een aanbeveling wordt echter in geen geval na minder dan drie maanden van kracht.

3.

a)

Indien bij de commissie binnen de overeenkomstig lid 2 bepaalde termijn een bezwaar wordt ingediend door een lid van de commissie tegen een in lid 1, onder b), i) of ii), bedoelde aanbeveling, of door een lid van de commissie dat ook lid is van het ter zake bevoegde panel, tegen een in lid 1, onder b), iii) of iv), bedoelde aanbeveling, dan wordt de aanbeveling niet van kracht voor de leden van de commissie die het bezwaar hebben ingediend.

b)

Indien een meerderheid van de leden van de commissie binnen de overeenkomstig lid 2 bepaalde termijn een bezwaar heeft ingediend, wordt de aanbeveling voor geen enkel lid van de commissie van kracht.

c)

Een lid van de commissie dat overeenkomstig punt a) een bezwaar indient, zet tegelijkertijd met de indiening van het bezwaar schriftelijk aan de commissie uiteen wat de redenen zijn voor het bezwaar, dat gebaseerd moet zijn op een of meer van de volgende gronden:

i)

de aanbeveling is niet in overeenstemming met dit verdrag of met andere relevante regels van internationaal recht;

ii)

de aanbeveling houdt een ongerechtvaardigde formele of feitelijke discriminatie van het bezwaarmakende lid van de commissie in;

iii)

het lid van de commissie kan in de praktijk niet aan de maatregel voldoen omdat het een andere benadering van instandhouding en duurzaam beheer hanteert of omdat het niet over de technische mogelijkheden beschikt om de aanbeveling uit te voeren, of

iv)

beveiligingsvereisten beletten het bezwaarmakende lid van de commissie om de maatregel uit te voeren of na te leven.

d)

Elk lid van de commissie dat overeenkomstig dit artikel een bezwaar indient, geeft de commissie voor zover mogelijk ook een omschrijving van de alternatieve instandhoudings- en beheersmaatregelen, die minstens even doeltreffend zijn als de maatregel waartegen bezwaar wordt ingediend.

4.   Elk lid van de commissie dat een bezwaar tegen een aanbeveling heeft ingediend, kan het bezwaar te allen tijde intrekken, en de desbetreffende aanbeveling wordt ten aanzien van het betrokken lid van kracht, hetzij onmiddellijk, indien zij reeds van kracht is, hetzij op de in dit artikel voorziene datum van vankrachtwording.

5.   De uitvoerend secretaris zendt alle leden van de commissie onverwijld nadere gegevens over de overeenkomstig dit artikel ontvangen bezwaren en toelichtingen en over de intrekkingen van dergelijke bezwaren, en stelt alle leden van de commissie in kennis van de datum waarop een aanbeveling van kracht wordt.”.

Artikel 5

Aan het verdrag wordt een nieuw artikel X toegevoegd, dat als volgt luidt:

Artikel X

1.   Binnen de commissie wordt er alles aan gedaan om geschillen te voorkomen, en bij elk geschil met betrekking tot dit verdrag plegen de partijen overleg om het geschil zo snel mogelijk in der minne op te lossen.

2.   Wanneer een geschil betrekking heeft op een zaak van technische aard, kunnen de betrokken partijen het geschil gezamenlijk voorleggen aan een ad-hocpanel van deskundigen dat is opgericht overeenkomstig de door de commissie vastgestelde procedures. Het panel overlegt met de partijen bij het geschil en tracht het geschil snel op te lossen zonder bindende procedures te volgen.

3.   Indien tussen twee of meer van de verdragsluitende partijen een geschil ontstaat over de uitlegging of toepassing van dit verdrag, wordt er alles aan gedaan om het geschil met vreedzame middelen te beslechten.

4.   Indien een dergelijk geschil niet met de in de voorgaande leden beschreven middelen kan worden opgelost, kan het op gezamenlijk verzoek van de partijen bij het geschil worden onderworpen aan een definitieve en bindende arbitrage. Voordat de partijen bij het geschil gezamenlijk om arbitrage verzoeken, dienen zij het eens te worden over de omvang van het geschil. De partijen bij het geschil kunnen overeenkomen dat een scheidsgerecht wordt samengesteld en te werk gaat overeenkomstig bijlage 1 bij dit verdrag of overeenkomstig andere procedures die de partijen bij het geschil in onderling overleg kunnen toepassen. Het scheidsgerecht neemt zijn besluiten in overeenstemming met dit verdrag, het internationaal recht en de desbetreffende, door de partijen bij het geschil erkende normen voor de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee.

5.   De in dit artikel beschreven mechanismen voor geschillenbeslechting zijn alleen van toepassing op geschillen die verband houden met een handeling of situatie die of een feit dat zich voordoet na de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

6.   Niets in dit artikel doet afbreuk aan de mogelijkheid voor de partijen om het geschil niet overeenkomstig de bepalingen van dit artikel te beslechten, maar op grond van andere verdragen of internationale overeenkomsten waarbij zij partij zijn, overeenkomstig de voorschriften van dat verdrag of die internationale overeenkomst.”

Artikel 6

De artikelen IX, X en XI van het verdrag worden hernummerd tot respectievelijk de artikelen XI, XII en XIII en komen als volgt te luiden:

“Artikel XI

1.   De leden van de commissie komen overeen alle nodige maatregelen te treffen om de toepassing van dit verdrag te waarborgen. Elk lid van de commissie zendt de commissie om de twee jaar, of telkens wanneer de commissie daarom verzoekt, een verslag over de daartoe getroffen maatregelen.

2.   De leden van de commissie komen het volgende overeen:

a)

zij zullen de commissie desgevraagd alle beschikbare statistische, biologische en andere wetenschappelijke informatie verstrekken die de commissie nodig heeft voor de toepassing van dit verdrag;

b)

indien hun officiële diensten de bedoelde informatie niet zelf kunnen verkrijgen en verstrekken, staan zij de commissie toe om via de leden van de commissie de bedoelde informatie rechtstreeks op vrijwillige basis in te winnen bij ondernemingen en individuele vissers.

3.   De leden van de commissie verbinden zich ertoe met elkaar samen te werken om gepaste doeltreffende maatregelen vast te stellen met het oog op de toepassing van de bepalingen van dit verdrag.

4.   De verdragsluitende partijen verbinden zich ertoe een internationaal handhavingssysteem in te stellen voor het verdragsgebied, met uitzondering van de territoriale zee en eventueel andere wateren waar een staat op grond van het internationaal recht zijn jurisdictie op visserijgebied mag uitoefenen.

Artikel XII

1.   De commissie stelt een begroting voor de gezamenlijke uitgaven van de commissie vast voor de periode van twee jaar na elke gewone zitting.

2.

a)

Elk lid van de commissie draagt jaarlijks aan de begroting van de commissie een bedrag bij dat wordt berekend volgens een regeling die is vastgelegd in het door de commissie vastgestelde financieel reglement. Bij de vaststelling van deze regeling houdt de commissie onder meer rekening met de vaste basisvergoedingen van de leden van de commissie voor het lidmaatschap van de commissie en de panels, het totale levend gewicht van de vangsten en het nettogewicht van de conserven van Atlantische tonijn en tonijnachtigen en de mate van economische ontwikkeling van de leden van de commissie.

b)

Voor de vaststelling of de wijziging van de regeling voor de jaarlijkse bijdragen in het financieel reglement is de goedkeuring van alle aanwezige en stemmende leden van de commissie vereist. De leden van de commissie worden hiervan negentig dagen van tevoren in kennis gesteld.

3.   De Raad bespreekt de tweede helft van de tweejarige begroting tijdens zijn gewone zitting, die plaatsvindt tussen twee zittingen van de commissie, en kan, op grond van de situatie op dat ogenblik en van de verwachte ontwikkeling, binnen de grenzen van de door de commissie vastgestelde totale begroting een herverdeling toestaan van de voor het tweede jaar in de begroting opgenomen kredieten.

4.   De uitvoerend secretaris van de commissie stelt elk lid van de commissie in kennis van het bedrag van zijn jaarlijkse bijdrage. De bedragen zijn verschuldigd op 1 januari van het jaar waarop zij betrekking hebben. De bijdragen die niet op 1 januari van het daaropvolgende jaar zijn betaald, worden als achterstallige bijdragen beschouwd.

5.   De bijdragen voor de tweejarige begroting worden betaald in de door de commissie vastgestelde munteenheid.

6.   De commissie stelt tijdens haar eerste zitting een begroting op voor het resterende gedeelte van het eerste jaar waarin zij haar werkzaamheden verricht en voor de daaropvolgende periode van twee jaar. Zij zendt de leden van de commissie onverwijld een kopie van deze begrotingen toe en stelt hen in kennis van hun respectieve bijdragen voor het eerste jaar.

7.   Voor de daaropvolgende jaren zendt de uitvoerend secretaris ten minste zestig dagen vóór de gewone zitting van de commissie die voorafgaat aan de tweejarige periode, aan elk lid van de commissie een ontwerp van de tweejarige begroting en een ontwerplijst van bijdragen toe.

8.   De commissie kan het stemrecht van een lid van de commissie schorsen indien de achterstallige bijdrage van dat lid gelijk is aan of hoger is dan de door het lid verschuldigde bijdrage voor de voorafgaande twee jaar.

9.   De commissie vormt een fonds waarin het werkkapitaal wordt ondergebracht dat bestemd is voor de financiering van haar werkzaamheden in afwachting van de ontvangst van de jaarlijkse bijdragen en voor alle andere doeleinden die zij nodig acht. De commissie stelt de omvang van het fonds, de voor de vorming van dat fonds benodigde voorschotten en de regels voor de aanwending van de in het fonds opgenomen middelen vast.

10.   De commissie treft de nodige maatregelen voor een jaarlijkse externe controle van haar rekeningen. De controleverslagen worden beoordeeld en goedgekeurd door de commissie, of door de Raad in de jaren waarin geen gewone zitting van de commissie wordt gehouden.

11.   De commissie kan voor de uitvoering van haar werkzaamheden andere bijdragen dan de in lid 2 bedoelde bijdragen aanvaarden.

Artikel XIII

1.   De verdragsluitende partijen komen overeen dat er een werkrelatie tussen de commissie en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties moet zijn. Daartoe zal de commissie onderhandelingen met de organisatie aanknopen teneinde een overeenkomst in het kader van artikel XIII van de oprichtingsakte van de organisatie te sluiten. In deze overeenkomst zal onder meer worden bepaald dat de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties een vertegenwoordiger aanwijst die zonder stemrecht deelneemt aan alle zittingen van de commissie en haar ondergeschikte organen.

2.   De leden van de commissie komen overeen dat er een samenwerkingsrelatie tot stand moet worden gebracht tussen de commissie en andere internationale visserijcommissies en wetenschappelijke organisaties die een bijdrage kunnen leveren aan haar werkzaamheden. De commissie mag overeenkomsten met dergelijke commissies en organisaties sluiten.

3.   De commissie kan elke ter zake gespecialiseerde internationale organisatie en elke regering die geen lid van de commissie is, maar wel lid is van de Organisatie van de Verenigde Naties of van een gespecialiseerde instelling van de Verenigde Naties, uitnodigen om waarnemers af te vaardigen naar de zittingen van de commissie en haar ondergeschikte organen.”.

Artikel 7

Artikel XII van het verdrag wordt hernummerd tot artikel XIV. Lid 2 van dat artikel komt als volgt te luiden:

“2.   Elke verdragsluitende partij kan op elk tijdstip na een termijn van tien jaar te rekenen vanaf de datum waarop dit verdrag in werking is getreden, besluiten om zich uit dit verdrag terug te trekken per 31 december van een bepaald jaar, met inbegrip van het tiende jaar; daartoe dient uiterlijk op 31 december van het voorafgaande jaar een schriftelijke kennisgeving van terugtrekking te worden gericht aan de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.”.

Artikel 8

Artikel XIII van het verdrag wordt hernummerd tot artikel XV. Lid 1 van dat artikel komt als volgt te luiden:

“1.

a)

De commissie kan op eigen initiatief of op initiatief van een verdragsluitende partij wijzigingen van dit verdrag voorstellen. Dergelijke voorstellen worden gedaan bij consensus.

b)

De directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties zendt alle verdragsluitende partijen een gewaarmerkt afschrift van elke voorgestelde wijziging.

c)

Elke wijziging die geen nieuwe verplichtingen tot gevolg heeft, treedt voor alle verdragsluitende partijen in werking op de dertigste dag na aanvaarding van de wijziging door drie vierde van de verdragsluitende partijen.

d)

Elke wijziging die nieuwe verplichtingen tot gevolg heeft, treedt voor elke verdragsluitende partij die de wijziging heeft aanvaard, in werking op de negentigste dag na aanvaarding van de wijziging door drie vierde van de verdragsluitende partijen, en voor elke andere verdragsluitende partij zodra die partij de wijziging heeft aanvaard. Elke wijziging die naar de mening van een of meer verdragsluitende partijen nieuwe verplichtingen tot gevolg heeft, wordt als zodanig beschouwd en treedt in werking zoals hierboven is bepaald.

e)

Een regering die verdragsluitende partij wordt nadat een wijziging in dit verdrag voor aanvaarding is voorgelegd overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is door het gewijzigde verdrag gebonden wanneer de betrokken wijziging in werking treedt.”.

Artikel 9

Aan het verdrag wordt een nieuw artikel XVI toegevoegd, dat als volgt luidt:

“Artikel XVI

De bijlagen vormen een integrerend deel van dit verdrag, en een verwijzing naar dit verdrag is tegelijk een verwijzing naar de bijlagen.”.

Artikel 10

De artikelen XIV, XV en XVI van het verdrag worden hernummerd tot respectievelijk de artikelen XVII, XVIII en XIX en komen als volgt te luiden:

“Artikel XVII

1.   Dit verdrag staat open voor ondertekening door de regering van elke staat die lid is van de Organisatie der Verenigde Naties of van een van haar gespecialiseerde instellingen. Elke in dit lid bedoelde regering die het verdrag niet heeft ondertekend, kan te allen tijde tot het verdrag toetreden.

2.   Dit verdrag wordt de ondertekenaars voorgelegd om te worden geratificeerd of goedgekeurd overeenkomstig hun constitutionele procedures. De akten van ratificatie, goedkeuring of toetreding worden neergelegd bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.

3.   Dit verdrag treedt in werking na het neerleggen van de akten van ratificatie, goedkeuring of toetreding door zeven regeringen; voor elke regering die later een akte van ratificatie, goedkeuring of toetreding neerlegt, treedt dit verdrag in werking vanaf de datum van neerlegging van de akte.

4.   Dit verdrag staat open voor ondertekening of voor toetreding door elke intergouvernementele organisatie voor economische integratie welke wordt gevormd door staten die bevoegdheid aan de betrokken organisatie hebben overgedragen voor aangelegenheden waarop dit verdrag betrekking heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om verdragen over deze aangelegenheden te sluiten.

5.   Vanaf de neerlegging van haar akte van formele bevestiging of van toetreding is elke in lid 4 bedoelde organisatie verdragsluitende partij, met dezelfde rechten en verplichtingen uit hoofde van dit verdrag als de andere verdragsluitende partijen. De term “staat” in artikel XI, lid 4, en de term “regering” in de preambule en in artikel XV, lid 1, in dit verdrag dienen in deze zin te worden verstaan.

6.   Zodra een in lid 4 bedoelde organisatie partij bij dit verdrag wordt, zijn de lidstaten van die organisatie of de staten die in de toekomst tot die organisatie toetreden, niet langer partij bij dit verdrag; zij richten een daartoe strekkende schriftelijke kennisgeving aan de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.

Artikel XVIII

De directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties stelt alle regeringen als bedoeld in artikel XVII, lid 1, en alle organisaties als bedoeld in lid 4 van dat artikel in kennis van de neerlegging van de akten van ratificatie, goedkeuring, formele bevestiging of toetreding, alsmede van de datum van inwerkingtreding van het verdrag, de voorstellen voor wijzigingen, de kennisgevingen van aanvaarding van de wijzigingen, de inwerkingtreding van wijzigingen, en de kennisgevingen van terugtrekking.

Artikel XIX

Het origineel van dit verdrag wordt neergelegd bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, die gewaarmerkte afschriften ervan toezendt aan de regeringen als bedoeld in artikel XVII, lid 1, en aan de organisaties als bedoeld in lid 4 van dat artikel.”.

Artikel 11

Aan het verdrag worden twee bijlagen toegevoegd, die als volgt luiden:

“BIJLAGE 1

PROCEDURES VOOR DE BESLECHTING VAN GESCHILLEN

1.   

Het in artikel X, lid 4, bedoelde scheidsgerecht bestaat, in voorkomend geval, uit drie arbiters die als volgt kunnen worden benoemd:

a)

een van de partijen bij het geschil moet de naam van een arbiter meedelen aan de andere partij bij het geschil, die binnen een periode van veertig dagen na die mededeling de naam van de tweede arbiter moet meedelen. In geschillen tussen meer dan twee leden van de commissie moeten partijen met dezelfde belangen gezamenlijk één arbiter benoemen. De partijen bij het geschil moeten, binnen zestig dagen na de aanstelling van de tweede arbiter, de derde arbiter aanstellen, die geen onderdaan van een van beide leden van de commissie is en niet dezelfde nationaliteit heeft als een van de eerste twee arbiters. De derde arbiter zit het scheidsgerecht voor;

b)

indien de tweede arbiter niet binnen de voorgeschreven termijn is aangewezen, of indien de partijen niet binnen de voorgeschreven termijn kunnen instemmen met de benoeming van de derde arbiter, kan deze op verzoek van de partijen bij het geschil binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek worden benoemd door de voorzitter van de commissie.

2.   

Het scheidsgerecht beslist bij meerderheid van zijn leden, die zich niet mogen onthouden van stemming.

3.   

De beslissing van het scheidsgerecht is definitief en bindend voor de partijen bij het geschil. De partijen bij het geschil dienen de beslissing onverwijld na te leven. Het scheidsgerecht kan de beslissing op verzoek van een van de partijen bij het geschil uitleggen.

BIJLAGE 2

VISSERIJENTITEITEN

1.   

Na de inwerkingtreding van de op 18 november 2019 aangenomen wijzigingen van dit verdrag kan uitsluitend de visserijentiteit die uiterlijk op 10 juli 2013 overeenkomstig de door de commissie vastgestelde procedures de status van samenwerkende partij had bereikt, zoals weergegeven in Resolutie 19‐13, die gelijktijdig met deze bijlage wordt vastgesteld, door middel van een aan de uitvoerend secretaris van de commissie voorgelegde akte haar vaste voornemen te kennen geven om de bepalingen van dit verdrag na te leven en aan de op grond van dit verdrag goedgekeurde aanbevelingen te voldoen. Een dergelijke verbintenis wordt dertig dagen na de datum van ontvangst van de akte van kracht. Een dergelijke visserijentiteit kan haar verbintenis opzeggen door de uitvoerend secretaris van de commissie daarvan schriftelijk in kennis te stellen. De opzegging wordt één jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving van kracht, tenzij in de kennisgeving een latere datum is vermeld.

2.   

In geval van verdere wijzigingen van dit verdrag overeenkomstig artikel XV kan de in lid 1 bedoelde visserijentiteit door middel van een aan de uitvoerend secretaris van de commissie voorgelegde akte haar vaste voornemen te kennen geven om de bepalingen van het gewijzigde verdrag na te leven en aan de op grond daarvan goedgekeurde aanbevelingen te voldoen. Deze door een visserijentiteit aangegane verbintenis wordt van kracht met ingang van een van de in artikel XV bedoelde datums of op de datum van ontvangst van de in dit lid bedoelde akte indien deze later valt.

3.   

De uitvoerend secretaris stelt de verdragsluitende partijen in kennis van de ontvangst van dergelijke verbintenissen of kennisgevingen; stelt die kennisgevingen ter beschikking van de verdragsluitende partijen; verstrekt kennisgevingen van de verdragsluitende partijen aan de visserijentiteit, met inbegrip van kennisgevingen van ratificatie van, goedkeuring van of toetreding tot dit verdrag en van de inwerkingtreding van dit verdrag en de wijzigingen daarvan, en zorgt voor de veilige bewaring van de documenten die de visserijentiteit en de uitvoerend secretaris aan elkaar hebben toegezonden.

4.   

De in lid 1 bedoelde visserijentiteit die door de in de leden 1 en 2 bedoelde schriftelijke akte in te dienen uitdrukking heeft gegeven aan haar vaste voornemen om de bepalingen van dit verdrag na te leven en aan de op grond van dit verdrag goedgekeurde aanbevelingen te voldoen, mag deelnemen aan de ter zake relevante werkzaamheden van de commissie, met inbegrip van de besluitvorming, en heeft mutatis mutandis dezelfde rechten en verplichtingen als de leden van de commissie, zoals omschreven in de artikelen III, V, VII, IX, XI, XII en XIII van dit verdrag.

5.   

Indien de in lid 1 bedoelde visserijentiteit die zich ertoe heeft verbonden door de bepalingen van dit verdrag te zijn gebonden overeenkomstig deze bijlage, betrokken is bij een geschil dat niet in der minne kan worden opgelost, kan het geschil, in onderlinge overeenstemming tussen de betrokken partijen, naargelang het geval worden voorgelegd aan een ad-hocpanel van deskundigen of, na overeenstemming te hebben bereikt over de omvang van het geschil, worden onderworpen aan een definitieve en bindende arbitrage.

6.   

De bepalingen van deze bijlage betreffende de deelname van de in lid 1 bedoelde visserijentiteit zijn uitsluitend bedoeld voor de toepassing van dit verdrag.

7.   

Een niet-verdragsluitende partij, entiteit of visserijentiteit die na 10 juli 2013 de status van samenwerkende partij verkrijgt, wordt voor de toepassing van deze bijlage niet als een visserijentiteit beschouwd en heeft dus niet dezelfde rechten en plichten als de leden van de commissie, zoals omschreven in de artikelen III, V, VII, IX, XI, XII en XIII van dit verdrag.

”.

Artikel 12

Het origineel van dit protocol, waarvan de teksten in de Engelse, de Franse en de Spaanse taal gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. Het protocol staat op 20 november 2019 open voor ondertekening in <Palma de Mallorca, Spanje> en daarna tot en met 20 november 2020 in Rome. De partijen bij het Verdrag die dit protocol niet hebben ondertekend, mogen hun akte van goedkeuring, ratificatie of aanvaarding evenwel te allen tijde neerleggen. De directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties zendt een gewaarmerkt afschrift van dit protocol aan elk van de partijen bij het verdrag.

Artikel 13

Dit protocol treedt voor elke verdragsluitende partij die het protocol aanvaardt, in werking op de negentigste dag na de neerlegging bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties van een akte van goedkeuring, ratificatie of aanvaarding door drie vierde van de verdragsluitende partijen, en vervolgens voor elke andere verdragsluitende partij op het moment waarop die partij het protocol goedkeurt, ratificeert of aanvaardt. Een regering die een verdragsluitende partij wordt na de openstelling van dit protocol voor ondertekening overeenkomstig artikel 12, wordt geacht dit protocol te hebben aanvaard.

Artikel 14

Na de inwerkingtreding van dit protocol voor drie vierde van de verdragsluitende partijen die een akte van goedkeuring, ratificatie of aanvaarding hebben neergelegd bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, worden de verdragsluitende partijen die hun akte van goedkeuring, ratificatie of aanvaarding niet hebben neergelegd, geacht lid te blijven van de commissie. De commissie stelt maatregelen vast om de ordelijke werking ervan te waarborgen totdat dit protocol voor alle verdragsluitende partijen in werking treedt. Een verdragsluitende partij waarvoor dit protocol nog niet in werking is getreden, kan niettemin ervoor kiezen deze wijzigingen voorlopig toe te passen en de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie daarvan in kennis te stellen.

Gedaan te Palma de Mallorca, Spanje, 20 november 2019.


VERORDENINGEN

4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2026 VAN DE RAAD

van 21 november 2019

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft door elektronische interfaces gefaciliteerde leveringen van goederen of diensten en de bijzondere regelingen voor belastingplichtigen die diensten voor niet-belastingplichtigen, afstandsverkopen van goederen en bepaalde binnenlandse goederenleveringen verrichten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 397,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2006/112/EG werd gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad (2), die onder meer de reikwijdte van de bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, heeft uitgebreid tot alle soorten diensten evenals tot intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen. Bij Richtlijn (EU) 2017/2455 zijn eveneens een aantal bepalingen geïntroduceerd die van toepassing zijn op belastingplichtigen die leveringen van goederen of diensten door andere belastingplichtigen via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, faciliteren.

(2)

De gedetailleerde bepalingen voor de toepassing van die in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad (3) vastgelegde bijzondere regelingen moeten worden bijgewerkt vanwege de uitbreiding van de reikwijdte ervan.

(3)

De definities van „intracommunautaire afstandsverkopen van goederen” en „afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen” in Richtlijn 2006/112/EG hebben eveneens betrekking op goederenleveringen waarbij de leverancier indirect intervenieert bij het vervoer of de verzending van de goederen naar de afnemer. Om te waarborgen dat deze definities correct en uniform worden toegepast in de lidstaten, en teneinde de rechtszekerheid te verbeteren voor zowel marktdeelnemers als belastingdiensten, moet derhalve de betekenis van het begrip „indirect” in deze context worden verduidelijkt en gedefinieerd.

(4)

Opdat de bepalingen inzake belastingplichtigen die leveringen van goederen en diensten in de Gemeenschap faciliteren, uniform worden toegepast in de lidstaten en teneinde de rechtszekerheid te verbeteren voor belastingplichtigen onderworpen aan de regels voor belasting over de toegevoegde waarde (btw) en voor belastingdiensten die deze regels handhaven, is het evenzo nodig de betekenis van het begrip „faciliteren” te definiëren en te verduidelijken wanneer een belastingplichtige niet wordt geacht leveringen van goederen en diensten via een elektronische interface te faciliteren.

(5)

Met het oog op een uniforme toepassing van de btw-regels is het nodig duidelijk te bepalen wanneer de door de koper gedane betaling als aanvaard kan worden beschouwd, teneinde te kunnen bepalen in welk belastingtijdvak leveringen die door een belastingplichtige worden gefaciliteerd in de Gemeenschap via een elektronische interface of door een belastingplichtige die gebruik maakt van de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, moeten worden aangegeven.

(6)

Bepaald moet worden welke soort gegevens moet worden bewaard in de boekhouding van belastingplichtigen die goederenleveringen en diensten faciliteren in de Gemeenschap via een elektronische interface. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aard van de informatie waarover dergelijke belastingplichtigen beschikken, de relevantie ervan voor belastingdiensten en de vereiste dat zulke boekhouding proportioneel moet zijn om te voldoen aan de rechten en verplichtingen die zijn neergelegd in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(7)

Een belastingplichtige die via een elektronische interface bepaalde goederenleveringen in de Gemeenschap faciliteert, wordt geacht die goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd en is btw verschuldigd over die leveringen. Het is hierbij belangrijk in aanmerking te nemen dat een dergelijke belastingplichtige, om de verschuldigde btw correct te kunnen aangeven en betalen, afhankelijk is van de juistheid van de informatie verstrekt door de leveranciers die via die elektronische interface goederen verkopen. Het is daarom redelijk dat een dergelijke belastingplichtige wanneer de ontvangen informatie niet correct is niet gehouden is tot voldoening van een bedrag aan btw hoger dan de btw die hij heeft aangegeven en betaald op deze leveringen indien de ontvangen informatie onjuist is en hij kan aantonen dat hij dit niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat de ontvangen informatie onjuist was. Dit moet de lidstaten in staat stellen deze belastingplichtigen vrij te stellen van extra btw-verplichtingen wanneer zij te goeder trouw handelen.

(8)

Om de administratieve lasten te verlichten voor belastingplichtigen die via een elektronische interface bepaalde goederenleveringen in de Gemeenschap faciliteren, verdient het aanbeveling hen vrij te stellen van de taak aan te tonen welke status de verkoper en de afnemer hebben. Daarom moeten bepaalde weerlegbare vermoedens worden geïntroduceerd waarbij ervan wordt uitgegaan dat leveranciers die goederen verkopen via die elektronische interface belastingplichtigen zijn en hun afnemers niet-belastingplichtigen zijn.

(9)

Om twijfel te vermijden, moet worden gespecificeerd dat het identificatienummer dat is toegekend aan een tussenpersoon die handelt in naam en voor rekening van een belastingplichtige die de invoerregeling gebruikt, een machtiging is die hem in staat stelt op te treden als tussenpersoon en niet kan worden gebruikt door de tussenpersoon om btw aan te geven over de belastbare handelingen die hij zelf verricht.

(10)

De bepaling waarbij een belastingplichtige die vrijwillig het gebruik van de bijzondere regeling heeft beëindigd gedurende twee kalenderkwartalen wordt uitgesloten van de regeling, wordt niet nuttig geacht door de lidstaten en kan leiden tot extra lasten voor de betrokken belastingplichtige. Daarom moet die bepaling worden geschrapt.

(11)

Om de IT-gevolgen van de wijziging van de manier waarop correcties moeten worden aangebracht in eerdere aangiften in het kader van een bijzondere regeling te beperken, is het beter te bepalen dat correcties van een btw-aangifte met betrekking tot een belastingtijdvak voorafgaand aan de datum waarop de lidstaten nationale maatregelen moeten toepassen om te voldoen aan de artikelen 2 en 3 van Richtlijn (EU) 2017/2455, moeten worden ingediend door middel van een wijziging van die aangifte. Aangezien correcties van eerdere btw-aangiften moeten worden ingediend in een volgende aangifte voor belastingtijdvakken vanaf 1 januari 2021, zullen belastingplichtigen die zijn uitgesloten van een bijzondere regeling voorts geen correcties meer kunnen aanbrengen in een volgende aangifte. Bijgevolg is het nodig te bepalen dat zulke correcties rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaten van verbruik moeten worden ingediend.

(12)

Aangezien de naam van de afnemer alleen moet worden bijgehouden in de boekhouding van een belastingplichtige die van een bijzondere regeling gebruikmaakt indien de belastingplichtige die informatie heeft, niet noodzakelijk is om te bepalen in welke lidstaat de levering belastbaar is en kan leiden tot problemen inzake gegevensbescherming, hoeft de naam van de afnemer niet langer te worden opgenomen in de boekhouding van belastingplichtigen die gebruikmaken van een bijzondere regeling. Om de controle van de leveringen van goederen die onder een bijzondere regeling vallen gemakkelijker te maken, is het echter nodig dat in de boekhouding van belastingplichtigen informatie wordt opgenomen over het retourneren van goederen en verzendings- of transactienummers.

(13)

Om te zorgen voor consistentie tussen de bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van btw bij invoer, enerzijds, en de douanebepalingen betreffende uitstel van betaling van douanerechten en verplichtingen van de persoon die de goederen bij de douane aanbiedt, anderzijds, en om de correcte betaling van btw bij invoer te garanderen indien gebruik wordt gemaakt van deze regeling, moet worden gespecificeerd dat de maandelijkse betaling van btw bij invoer in het kader van de bijzondere regeling onderworpen moeten kunnen worden aan de normale voorwaarden die op grond van de douanewetgeving worden toegepast om uitstel van betaling van invoerrechten toe te staan. Voorts moet worden bepaald dat de toepassing van de bijzondere regeling de lidstaten niet verplicht te eisen dat de persoon die de goederen bij de douane aanbiedt door de persoon voor wie de goederen zijn bestemd wordt gemachtigd de goederen namens hem bij de douane aan te bieden.

(14)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Hoofdstuk IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van hoofdstuk IV wordt vervangen door:

„BELASTBARE HANDELINGEN

(TITEL IV VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)

Afdeling 1

Levering van goederen

(Artikelen 14 tot en met 19 van Richtlijn 2006/112/EG) ”;

b)

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Voor de toepassing van artikel 14, lid 4, van Richtlijn 2006/112/EG worden goederen geacht te zijn verzonden of vervoerd door of voor rekening van de leverancier, inclusief wanneer de leverancier indirect een rol speelt in de verzending of het vervoer van de goederen, met name in de volgende gevallen:

a)

wanneer de verzending of het vervoer van de goederen door de leverancier wordt uitbesteed aan een derde die de goederen aflevert bij de afnemer;

b)

wanneer de verzending of het vervoer van de goederen door een derde wordt verricht, maar de leverancier hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk verantwoordelijk is voor de aflevering van de goederen bij de afnemer;

c)

wanneer de leverancier de vervoerskosten factureert en int bij de afnemer en de afnemer voorts doorverwijst naar een derde die de verzending of het vervoer van de goederen zal uitvoeren;

d)

wanneer de leverancier op welke manier ook de leveringsdiensten van een derde promoot, de afnemer en een derde met elkaar in contact brengt of anderszins de informatie die nodig is voor de aflevering van de goederen aan de afnemer verstrekt aan een derde.

De goederen worden echter niet beschouwd als verzonden of vervoerd door of voor rekening van de leverancier indien de afnemer de goederen zelf vervoert of indien de afnemer de aflevering van de goederen regelt met een derde en de leverancier niet direct of indirect intervenieert om de verzending of het vervoer van die goederen te verrichten of te helpen organiseren.

Artikel 5 ter

Voor de toepassing van artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder „faciliteren” verstaan het gebruik van een elektronische interface om een afnemer en een leverancier die goederen te koop aanbiedt via de elektronische interface met elkaar in contact te brengen, resulterend in een goederenlevering via die elektronische interface.

Een belastingplichtige faciliteert een goederenlevering echter niet wanneer alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de belastingplichtige bepaalt noch direct, noch indirect een van de algemene voorwaarden waaronder de goederenlevering wordt verricht;

b)

die belastingplichtige is noch direct, noch indirect betrokken bij het verlenen van goedkeuring om de afnemer te factureren voor de gedane betaling;

c)

de belastingplichtige is noch direct, noch indirect betrokken bij de bestelling of de aflevering van de goederen.

Artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG is niet van toepassing op een belastingplichtige die slechts de volgende taken vervult:

a)

de verwerking van betalingen met betrekking tot de levering van goederen;

b)

het aanbieden van of het reclame maken voor goederen;

c)

het doorgeleiden of overbrengen van afnemers naar andere elektronische interfaces waar goederen worden aangeboden voor verkoop, zonder verdere tussenkomst bij de levering.

Artikel 5 quater

Voor de toepassing van artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG is een belastingplichtige die geacht wordt de goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd, niet gehouden meer btw te betalen dan de btw die hij heeft aangegeven en betaald op deze leveringen wanneer alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de belastingplichtige is afhankelijk van informatie verstrekt door leveranciers die goederen verkopen via een elektronische interface of door andere derden om de over die leveringen verschuldigde btw correct te kunnen aangeven en betalen;

b)

de in punt a) bedoelde informatie is onjuist;

c)

de belastingplichtige kan aantonen dat hij niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat deze informatie onjuist was.

Artikel 5 quinquies

Een belastingplichtige die geacht wordt de goederen te hebben ontvangen en geleverd overeenkomstig artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG, beschouwt, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt:

a)

de persoon die goederen verkoopt via een elektronische interface als een belastingplichtige;

b)

de persoon die deze goederen koopt als een niet-belastingplichtige.”;

c)

vóór artikel 6 wordt het volgende opschrift ingevoegd:

„Afdeling 2

Dienstverlening

(Artikelen 24 tot en met 29 van Richtlijn 2006/112/EG) ”;

2)

Artikel 14 wordt geschrapt;

3)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

„HOOFDSTUK V BIS

BELASTBAAR FEIT EN VERSCHULDIGDHEID VAN DE BELASTING

(TITEL VI VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)

Artikel 41 bis

Voor de toepassing van artikel 66 bis van Richtlijn 2006/112/EG is het tijdstip waarop de betaling aanvaard is het tijdstip waarop de betalingsbevestiging, het bericht van goedkeuring van betaling of de betalingstoezegging van de afnemer wordt ontvangen door of namens de leverancier die goederen verkoopt via de elektronische interface, ongeacht wanneer de werkelijke betaling wordt uitgevoerd, afhankelijk van wat het eerst gebeurt.”;

4)

In hoofdstuk X wordt de volgende afdeling ingevoegd:

„Afdeling 1 ter

Boekhouding

(Artikelen 241 tot en met 249 van Richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 54 ter

1.   Voor de toepassing van artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder „faciliteren” verstaan het gebruik van een elektronische interface om een afnemer en een leverancier die diensten of goederen te koop aanbiedt via de elektronische interface met elkaar in contact te brengen, resulterend in een levering van goederen of diensten via die elektronische interface.

De term „faciliteren” heeft echter geen betrekking op een goederenlevering of dienst wanneer alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de belastingplichtige bepaalt noch direct, noch indirect een van de algemene voorwaarden waaronder de levering wordt verricht;

b)

de belastingplichtige is noch direct, noch indirect betrokken bij het verlenen van goedkeuring om de afnemer te factureren voor de gedane betaling;

c)

de belastingplichtige is noch direct, noch indirect betrokken bij de bestelling of de aflevering van de goederen of bij het verlenen van de diensten.

2.   Voor de toepassing van artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG heeft de term „faciliteren” geen betrekking op gevallen waarin een belastingplichtige slechts een van de volgende taken vervult:

a)

de verwerking van betalingen met betrekking tot de levering van goederen of diensten;

b)

het aanbieden van of het maken van reclame voor de goederen of diensten;

c)

het doorgeleiden of overbrengen van afnemers naar andere elektronische interfaces waar goederen of diensten worden aangeboden, zonder verdere tussenkomst bij de levering.

Artikel 54 quater

1.   De belastingplichtige als bedoeld in artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG voert de volgende boekhouding met betrekking tot leveringen wanneer hij geacht wordt goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd overeenkomstig artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG of wanneer hij intervenieert bij het verrichten van een dienst langs elektronische weg waarbij hij verondersteld wordt in eigen naam te handelen overeenkomst artikel 9 bis van deze verordening:

a)

de in artikel 63 quater van deze verordening bedoelde boekhouding, indien de belastingplichtige ervoor gekozen heeft een van de bijzondere regelingen van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG toe te passen;

b)

de in artikel 242 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde boekhouding, indien de belastingplichtige er niet voor gekozen heeft een van de bijzondere regelingen van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG toe te passen.

2.   De belastingplichtige als bedoeld in artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG bewaart de volgende gegevens met betrekking tot andere dan de in lid 1 bedoelde leveringen:

a)

de naam, postadres en elektronisch adres of website van de leverancier wiens leveringen worden gefaciliteerd via het gebruik van de elektronische interface en indien beschikbaar:

i)

het btw-identificatienummer of nationaal belastingnummer van de leverancier;

ii)

het bankrekeningnummer of het virtuele rekeningnummer van de leverancier;

b)

een beschrijving van de goederen, de waarde ervan, de plaats waar de verzending of het vervoer van de goederen eindigt, samen met het tijdstip van de levering en, indien beschikbaar, het ordernummer of het uniek transactienummer;

c)

een beschrijving van de diensten, de waarde ervan, informatie voor de vaststelling van de plaats en het tijdstip van de dienstverrichting en, indien beschikbaar, het ordernummer of het uniek transactienummer.”;

5)

Hoofdstuk XI, afdeling 2, wordt vervangen door:

„Afdeling 2

Bijzondere regelingen voor belastingplichtigen die diensten voor niet-belastingplichtigen, afstandsverkopen van goederen of bepaalde binnenlandse goederenleveringen verrichten

(Artikelen 358 tot en met 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG)

Onderafdeling 1

Definities

Artikel 57 bis

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1.

„niet-Unieregeling”: de bijzondere regeling voor diensten verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2, van Richtlijn 2006/112/EG;

2.

„Unieregeling”: de bijzondere regeling voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, voor leveringen van goederen binnen een lidstaat door elektronische interfaces die die leveringen faciliteren, en voor diensten verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG;

3.

“invoerregeling”: de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG;

4.

„bijzondere regelingen”: de „niet-Unieregeling”, de „Unieregeling”, of de „invoerregeling” al naargelang de context;

5.

„belastingplichtige”: een belastingplichtige als bedoeld in artikel 359 van Richtlijn 2006/112/EG die de niet-Unieregeling mag gebruiken, een belastingplichtige als bedoeld in artikel 369 ter van die richtlijn die de Unieregeling mag gebruiken, of een belastingplichtige als bedoeld in artikel 369 quaterdecies van die richtlijn die de invoerregeling mag gebruiken;

6.

„tussenpersoon”: een persoon als gedefinieerd in artikel 369 terdecies, tweede alinea, punt 2, van Richtlijn 2006/112/EG.

Onderafdeling 2

Toepassing van de Unieregeling

Artikel 57 ter

(geschrapt)

Onderafdeling 3

Werkingssfeer van de Unieregeling

Artikel 57 quater

De Unieregeling geldt niet voor diensten die worden verricht in een lidstaat waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of over een vaste inrichting beschikt. De btw-aangifte betreffende deze diensten wordt overeenkomstig artikel 250 van Richtlijn 2006/112/EG ingediend bij de bevoegde belastingdienst van die lidstaat.

Onderafdeling 4

Identificatie

Artikel 57 quinquies

1.   Wanneer een belastingplichtige de lidstaat van identificatie in kennis stelt van zijn voornemen om van de niet-Unie- of de Unieregeling gebruik te maken, is die bijzondere regeling vanaf de eerste dag van het daaropvolgende kalenderkwartaal van toepassing.

Wanneer de eerste goederenlevering of dienstverrichting die onder die bijzondere regeling valt, echter plaatsvindt vóór die datum, is de bijzondere regeling van toepassing vanaf de datum van die eerste dienstverrichting, mits de belastingplichtige de lidstaat van identificatie uiterlijk op de tiende dag van de maand volgende op die eerste dienstverrichting op de hoogte brengt van de gegevens betreffende de aanvang van de activiteiten die onder de regeling vallen.

2.   Wanneer een belastingplichtige of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon de lidstaat van identificatie in kennis stelt van zijn voornemen om de invoerregeling te gebruiken, is die bijzondere regeling van toepassing vanaf de dag waarop aan de belastingplichtige of de tussenpersoon het individuele btw-identificatienummer voor de invoerregeling is toegekend, zoals bepaald in artikel 369 octodecies, leden 1 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 57 sexies

De lidstaat van identificatie identificeert de belastingplichtige die van de Unieregeling gebruikmaakt door middel van zijn btw-identificatienummer bedoeld in de artikelen 214 en 215 van Richtlijn 2006/112/EG.

Het individuele identificatienummer dat overeenkomstig artikel 369 octodecies, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG aan een tussenpersoon wordt toegekend, stelt hem in staat om op te treden als tussenpersoon voor rekening van belastingplichtigen die gebruikmaken van de invoerregeling. Het nummer kan door de tussenpersoon echter niet worden gebruikt om btw over belastbare handelingen aan te geven.

Artikel 57 septies

1.   Wanneer een belastingplichtige die van de Unieregeling gebruikmaakt, niet langer voldoet aan de voorwaarden in de definitie van artikel 369 bis, punt 2, van Richtlijn 2006/112/EG, is de lidstaat waar hij voor btw-doeleinden geïdentificeerd is, niet langer de lidstaat van identificatie.

Indien deze belastingplichtige echter nog steeds voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden om van die bijzondere regeling gebruik te maken, duidt hij, om van de regeling gebruik te blijven maken, een lidstaat aan waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, een andere lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft, als de nieuwe lidstaat van identificatie. Indien de belastingplichtige die gebruik maakt van de Unieregeling voor de levering van goederen niet in de Gemeenschap is gevestigd, duidt hij een lidstaat aan van waaruit hij goederen verzendt of vervoert, als de nieuwe lidstaat van identificatie.

Indien een belastingplichtige overeenkomstig de tweede alinea van lidstaat van identificatie verandert, is die verandering van toepassing vanaf de datum waarop de belastingplichtige niet langer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft in de lidstaat die voorheen de lidstaat van identificatie was, of vanaf de datum waarop die belastingplichtige niet langer goederen verzendt of vervoert vanuit die lidstaat.

2.   Wanneer een belastingplichtige die van de invoerregeling gebruik maakt of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon niet langer voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 369 terdecies, tweede alinea, punt 3, subpunten b) tot en met e), van Richtlijn 2006/112/EG, is de lidstaat waar de belastingplichtige of zijn tussenpersoon voor btw-doeleinden geïdentificeerd is, niet langer de lidstaat van identificatie.

Indien deze belastingplichtige of zijn tussenpersoon echter nog steeds voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden om van die bijzondere regeling gebruik te maken, duidt hij, om van de regeling gebruik te blijven maken, een lidstaat aan waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, een andere lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft, als de nieuwe lidstaat van identificatie.

Indien een belastingplichtige overeenkomstig de tweede alinea van lidstaat van identificatie verandert, is die verandering van toepassing vanaf de datum waarop de belastingplichtige of zijn tussenpersoon niet langer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft in de lidstaat die voorheen de lidstaat van identificatie was.

Artikel 57 octies

1.   Een belastingplichtige die van de niet-Unie- of de Unieregeling gebruik maakt, kan het gebruik van die bijzondere regelingen beëindigen, ook indien hij goederenleveringen of diensten die onder die bijzondere regelingen kunnen vallen, blijft verrichten. De belastingplichtige stelt de lidstaat van identificatie hiervan in kennis ten minste 15 dagen voor het einde van het kalenderkwartaal voorafgaand aan dat waarin hij het gebruik van de regeling wenst te beëindigen. De beëindiging wordt van kracht op de eerste dag van het volgende kalenderkwartaal.

Btw-verplichtingen met betrekking tot goederenleveringen of diensten die ontstaan na de datum waarop de beëindiging van kracht is geworden, worden rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik vervuld.

2.   Een belastingplichtige die gebruik maakt van het éénloketsysteem mag het gebruik ervan beëindigen, ongeacht of hij afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen blijft verrichten. De belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon stelt de lidstaat van identificatie hiervan in kennis ten minste 15 dagen voor het einde van de maand voorafgaand aan de maand waarin hij het gebruik van de regeling wenst te beëindigen. De beëindiging wordt van kracht op de eerste dag van de volgende maand en het is de belastingplichtige niet langer toegestaan gebruik te maken van de regeling voor vanaf die dag verrichte leveringen.

Onderafdeling 5

Rapportageverplichtingen

Artikel 57 nonies

1.   Een belastingplichtige of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon stelt de lidstaat van identificatie uiterlijk de tiende dag van de maand volgend op de beëindiging of wijziging langs elektronische weg in kennis van het volgende:

a)

de beëindiging van zijn onder een bijzondere regeling vallende activiteiten;

b)

enige wijziging in zijn activiteiten die onder een bijzondere regeling vallen waardoor hij niet langer in aanmerking komt voor die bijzondere regeling;

c)

enige wijziging in de aan de lidstaat van identificatie verstrekte gegevens.

2.   Een belastingplichtige die overeenkomstig artikel 57 septies van lidstaat van identificatie verandert of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon stelt beide betrokken lidstaten uiterlijk de tiende dag van de maand volgend op die verandering daarvan in kennis. Hij verstrekt aan de nieuwe lidstaat van identificatie de registratiegegevens die worden verlangd wanneer een belastingplichtige voor het eerst van een bijzondere regeling gebruikmaakt.

Onderafdeling 6

Uitsluiting

Artikel 58

1.   Wanneer een belastingplichtige die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen, voldoet aan ten minste een van de criteria voor uitsluiting uit het identificatieregister in artikel 369 sexies van Richtlijn 2006/112/EG of voor verwijdering uit het register in artikel 363 of in artikel 369 novodecies, leden 1 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG, wordt die belastingplichtige door de lidstaat van identificatie van die regeling uitgesloten.

Alleen de lidstaat van identificatie is gemachtigd om een belastingplichtige van een bijzondere regeling uit te sluiten.

De lidstaat van identificatie baseert zijn besluit inzake uitsluiting of verwijdering op alle beschikbare inlichtingen, inclusief door enige andere lidstaat verstrekte inlichtingen.

2.   De uitsluiting van een belastingplichtige uit de niet-Unie- of Unieregeling wordt van kracht op de eerste dag van het kalenderkwartaal volgende op de dag waarop het besluit inzake uitsluiting langs elektronische weg aan de belastingplichtige is medegedeeld. Indien de uitsluiting echter het gevolg is van een verandering van zetel of vaste inrichting of van de plaats waar de verzending of het vervoer van de goederen begint, wordt de uitsluiting van kracht op de datum van die verandering.

3.   De uitsluiting van een belastingplichtige uit de invoerregeling wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het besluit inzake uitsluiting langs elektronische weg aan de belastingplichtige is medegedeeld, behalve in de volgende situaties:

a)

als de uitsluiting het gevolg is van een verandering van zetel of vaste inrichting van de belastingplichtige; in dat geval wordt de uitsluiting van kracht op de datum van die verandering;

b)

als de uitsluiting het gevolg is van het feit dat de belastingplichtige bij voortduring niet aan de voorschriften van deze regeling voldoet; in dat geval wordt de uitsluiting van kracht op de dag volgend op die waarop de beslissing tot uitsluiting langs elektronische weg aan de belastingplichtige is toegezonden.

4.   Behoudens de in lid 3, punt b) genoemde situatie blijft het voor het gebruik van de invoerregeling toegekende individuele btw-identificatienummer geldig gedurende de periode die nodig is voor de invoer van de vóór de datum van uitsluiting geleverde goederen; die periode mag evenwel niet langer duren dan twee maanden te rekenen vanaf die datum.

5.   Wanneer een tussenpersoon voldoet aan een van de criteria voor verwijdering uit het identificatieregister in artikel 363 novodecies, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG, verwijdert de lidstaat van identificatie de tussenpersoon uit het identificatieregister en sluit die lidstaat de door die tussenpersoon vertegenwoordigde belastingplichtigen uit van de invoerregeling.

Alleen de lidstaat van identificatie is gemachtigd om een tussenpersoon te verwijderen uit het identificatieregister.

De lidstaat van identificatie baseert zijn besluit inzake verwijdering op alle beschikbare inlichtingen, inclusief door enige andere lidstaat verstrekte inlichtingen.

De verwijdering van een tussenpersoon uit het identificatieregister wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het besluit inzake verwijdering langs elektronische weg aan de tussenpersoon en de door hem vertegenwoordigde belastingplichtigen is medegedeeld, behalve in de volgende situaties:

a)

als de verwijdering het gevolg is van een verandering van zetel of vaste inrichting van de belastingplichtige; in dat geval wordt de verwijdering van kracht op de datum van die verandering;

b)

als de verwijdering het gevolg is van het feit dat de tussenpersoon de voorschriften van de invoerregeling bij voortduring niet heeft nageleefd; in dat geval wordt de uitsluiting van kracht op de dag volgend op die waarop de beslissing tot verwijdering langs elektronische weg aan de tussenpersoon en de door hem vertegenwoordigde belastingplichtigen is toegezonden.

Artikel 58 bis

Indien een belastingplichtige die van een van de bijzondere regelingen gebruikmaakt, gedurende twee jaar in geen enkele lidstaat van verbruik onder die regeling vallende goederenleveringen of diensten heeft verricht, wordt aangenomen dat hij zijn belastbare activiteiten heeft beëindigd in de zin van respectievelijk artikel 363, punt b), artikel 369 sexies, punt b), artikel 369 novodecies, lid 1, punt b), of artikel 369 novodecies, lid 3, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG. Deze beëindiging ontneemt hem niet het recht om van een bijzondere regeling gebruik te maken wanneer hij opnieuw activiteiten opneemt die onder een van regelingen vallen.

Artikel 58 ter

1.   Een belastingplichtige die van een van de bijzondere regelingen wordt uitgesloten wegens voortdurende niet-naleving van de voorschriften van die regeling, blijft in alle lidstaten van elke bijzondere regeling uitgesloten gedurende twee jaar volgend op het aangiftetijdvak waarin hij werd uitgesloten.

De eerste alinea is echter niet van toepassing met betrekking tot de invoerregeling indien de uitsluiting het gevolg was van voortdurende niet-naleving van de voorschriften door de tussenpersoon die handelt voor rekening van de belastingplichtige.

Wanneer een tussenpersoon uit het identificatieregister wordt verwijderd wegens voortdurende niet-naleving van de regels van de invoerregeling, mag hij gedurende twee jaar volgend op de maand waarin hij werd verwijderd uit het register, niet optreden als tussenpersoon.

2.   Een belastingplichtige of een tussenpersoon wordt geacht bij voortduring niet aan de voorschriften van een bijzondere regeling te hebben voldaan in de zin van artikel 363, punt d), artikel 369 sexies, punt d), artikel 369 novodecies, lid 1, punt d), artikel 369 novodecies, lid 2, punt c), of artikel 369 novodecies, lid 3, punt d), van Richtlijn 2006/112/EG in ten minste de volgende gevallen:

a)

de lidstaat van identificatie heeft de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon voor drie onmiddellijk voorafgaande aangiftetijdvakken herinneringen overeenkomstig artikel 60 bis toegezonden en de btw-aangifte voor elk van deze aangiftetijdvakken is niet binnen tien dagen na de verzending van de herinneringen ingediend;

b)

de lidstaat van identificatie heeft de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon voor drie onmiddellijk voorafgaande aangiftetijdvakken herinneringen overeenkomstig artikel 63 bis toegezonden en de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon heeft tien dagen na de verzending van elke herinnering nog altijd niet het volledige btw-bedrag voor elk van deze aangiftetijdvakken betaald, tenzij het resterende niet-betaalde bedrag lager is dan 100 EUR per aangiftetijdvak;

c)

de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon heeft, na een verzoek van de lidstaat van identificatie en één maand na de daaropvolgende herinnering van de lidstaat van identificatie, nagelaten de boekhouding als bedoeld in de artikelen 369, 369 duodecies en 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG langs elektronische weg beschikbaar te stellen.

Artikel 58 quater

Een belastingplichtige die van de niet-Unie- of de Unieregeling is uitgesloten, vervult alle btw-verplichtingen met betrekking tot verrichtingen van goederenleveringen of diensten die zijn ontstaan na de datum waarop de uitsluiting van kracht werd, rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik.

Onderafdeling 7

btw-aangifte

Artikel 59

1.   Elk aangiftetijdvak in de zin van artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van Richtlijn 2006/112/EG vormt een afzonderlijk aangiftetijdvak.

2.   Indien overeenkomstig artikel 57 quinquies, lid 1, tweede alinea, de niet-Unie- of de Unieregeling geldt vanaf de datum van de eerste goederenlevering of dienst, dan dient de belastingplichtige een afzonderlijke btw-aangifte in voor het kalenderkwartaal waarin de eerste goederenlevering of dienst plaatsvond.

3.   Indien een belastingplichtige gedurende een aangiftetijdvak voor de niet-Unie- of de Unieregeling is geïdentificeerd, dient hij, in het kader van alle regelingen, de btw-aangiften in en verricht hij de bijbehorende betalingen bij de lidstaten van identificatie met betrekking tot de diensten die gedurende de onder de respectieve regelingen vallende tijdvakken zijn verricht.

4.   Indien de verandering van lidstaat van identificatie overeenkomstig artikel 57 septies na de eerste dag van het betrokken aangiftetijdvak plaatsvindt, dient de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon de btw-aangiften in en verricht hij de bijbehorende betalingen bij de oude respectievelijk de nieuwe lidstaat van identificatie voor de diensten die zijn verricht gedurende de respectieve tijdvakken waarin elk van deze lidstaten de lidstaat van identificatie was.

Artikel 59 bis

Indien een belastingplichtige die onder een bijzondere regeling valt, gedurende een aangiftetijdvak in geen enkele lidstaat van verbruik in het kader van die bijzondere regeling goederenleveringen of diensten heeft verricht en geen correcties van eerdere aangiften moet maken, dient hij of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon een btw-aangifte in met de vermelding dat er gedurende dat tijdvak geen goederenleveringen of diensten zijn verricht (nihil-btw-aangifte).

Artikel 60

Bedragen op btw-aangiften in het kader van een bijzondere regeling worden niet naar boven of naar beneden afgerond op de dichtstbijzijnde hele monetaire eenheid. Het precieze btw-bedrag dient te worden aangegeven en voldaan.

Artikel 60 bis

De lidstaat van identificatie herinnert belastingplichtigen of de voor hun rekening handelende tussenpersonen die geen btw-aangifte hebben ingediend in de zin van artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van Richtlijn 2006/112/EG via elektronische weg aan hun verplichting om een dergelijke aangifte in te dienen. De lidstaat van identificatie zendt de herinnering op de tiende dag na het verstrijken van de datum waarop de btw-aangifte had moeten zijn ingediend, en stelt de andere lidstaten via elektronische weg ervan in kennis dat die herinnering is verstuurd.

Het is aan de betrokken lidstaat van verbruik om eventuele verdere herinneringen of stappen te verrichten om het bedrag van de btw te bepalen en de btw te innen.

Ongeacht de door de lidstaat van verbruik gestuurde herinneringen of ondernomen stappen, dient de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon de btw-aangifte in bij de lidstaat van identificatie.

Artikel 61

1.   Bedragen op een ingediende btw-aangifte die betrekking heeft op aangiftetijdvakken tot en met het laatste tijdvak in 2020, kunnen na de indiening van die btw-aangifte uitsluitend worden gewijzigd door middel van een wijziging van diezelfde aangifte en niet door middel van aanpassingen in een latere aangifte.

Bedragen op een ingediende btw-aangifte die betrekking heeft op aangiftetijdvakken vanaf het eerste tijdvak in 2021, kunnen na de indiening van die btw-aangifte uitsluitend worden gewijzigd door middel van aanpassingen in een latere aangifte.

2.   De in lid 1 bedoelde wijzigingen worden langs elektronische weg ingediend bij de lidstaat van identificatie gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de oorspronkelijke aangifte moest worden ingediend.

De regels van de lidstaat van verbruik voor het bepalen van het bedrag van de btw en voor wijzigingen blijven echter onverlet.

Artikel 61 bis

1.   Een belastingplichtige of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon dient zijn laatste btw-aangifte en de bijbehorende betaling of eventuele te late indieningen van eerdere aangiften en bijbehorende betalingen in bij de lidstaat die vóór de beëindiging, de uitsluiting of de verandering de lidstaat van identificatie was indien:

a)

hij het gebruik van één van de bijzondere regelingen beëindigt;

b)

hij wordt uitgesloten van een van de bijzondere regelingen;

c)

hij overeenkomstig artikel 57 septies van lidstaat van identificatie verandert.

Eventuele correcties van de laatste aangifte en eerdere aangiften die ontstaan na de indiening van de laatste aangifte, worden rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik ingediend.

2.   Met betrekking tot alle belastingplichtigen voor wier rekening hij optreedt dient een tussenpersoon de laatste btw-aangiften en eventuele te late indieningen van eerdere aangiften, en de bijbehorende betalingen, in bij de lidstaat die op het moment van de verwijdering of verandering de lidstaat van identificatie was indien:

a)

hij uit het identificatieregister wordt geschrapt;

b)

hij overeenkomstig artikel 57 septies, lid 2, van lidstaat van identificatie verandert.

Eventuele correcties van de laatste aangifte en eerdere aangiften die ontstaan na de indiening van de laatste aangifte worden rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik ingediend.

Onderafdeling 7 bis

Invoerregeling — belastbaar feit

Artikel 61 ter

Voor de toepassing van artikel 369 quindecies van Richtlijn 2006/112/EG is het tijdstip waarop de betaling aanvaard is het tijdstip waarop de betalingsbevestiging, -goedkeuring of -toezegging van de afnemer wordt ontvangen door of namens de belastingplichtige die gebruikmaakt van de invoerregeling, ongeacht wanneer de werkelijke betaling wordt uitgevoerd, maar afhankelijk van wat het eerst gebeurt.

Onderafdeling 8

Munteenheid

Artikel 61 quater

Indien een lidstaat van identificatie waarvan de munteenheid niet de euro is, bepaalt dat de btw-aangifte in zijn nationale munteenheid moet luiden, geldt dit voor de btw-aangiften van alle belastingplichtigen die gebruikmaken van een bijzondere regeling.

Onderafdeling 9

Betalingen

Artikel 62

Onverminderd artikel 63 bis, derde alinea, en artikel 63 ter, verricht de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon elke betaling aan de lidstaat van identificatie.

De btw-betalingen die de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon uit hoofde van artikel 367, artikel 369 decies of artikel 369 tervicies van Richtlijn 2006/112/EG verricht, hebben specifiek betrekking op de overeenkomstig artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van die richtlijn ingediende btw-aangifte. Eventuele latere herzieningen van de betaalde bedragen kunnen door de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon slechts onder verwijzing naar die specifieke aangifte worden verricht en kunnen niet aan een andere aangifte worden toegerekend of op een volgende aangifte worden herzien. Bij iedere betaling wordt het referentienummer van die specifieke aangifte vermeld.

Artikel 63

Een lidstaat van identificatie die een bedrag ontvangt dat hoger is dan het opgegeven bedrag in de uit hoofde van artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van Richtlijn 2006/112/EG ingediende btw-aangifte, maakt het te veel betaalde bedrag rechtstreeks over aan de betrokken belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon.

Indien de lidstaat van identificatie een bedrag heeft ontvangen met betrekking tot een btw-aangifte die nadien onjuist blijkt te zijn, en deze lidstaat dat bedrag reeds over de lidstaten van verbruik heeft verdeeld, maken de lidstaten van verbruik elk hun respectieve deel van het te veel betaalde bedrag rechtstreeks over aan de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon.

Indien de te veel betaalde bedragen betrekking hebben op tijdvakken tot en met het laatste aangiftetijdvak in 2018, maakt de lidstaat van identificatie het relevante aandeel van het corresponderende deel van het overeenkomstig artikel 46, lid 3, van Verordening (EU) nr. 904/2010 ingehouden bedrag over en maakt de lidstaat van verbruik het te veel betaalde bedrag over, verminderd met het bedrag dat door de lidstaat van identificatie wordt overgemaakt.

De lidstaat van verbruik stelt de lidstaat van identificatie langs elektronische weg in kennis van de overgemaakte bedragen.

Artikel 63 bis

Indien een belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon een btw-aangifte heeft ingediend uit hoofde van artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van Richtlijn 2006/112/EG, maar geen betaling is verricht of een lager bedrag is betaald dan het uit de aangifte resulterende bedrag, herinnert de lidstaat van identificatie de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon langs elektronische weg aan het nog verschuldigde btw-bedrag op de tiende dag volgende op de dag waarop de betaling uiterlijk had moeten worden verricht overeenkomstig artikel 367, artikel 369 decies of artikel 369 tervicies van Richtlijn 2006/112/EG.

De lidstaat van identificatie stelt de lidstaten van verbruik langs elektronische weg ervan in kennis dat de herinnering is verzonden.

Het is aan de betrokken lidstaat van verbruik om eventuele verdere herinneringen of stappen te verrichten om de btw te innen. Wanneer dergelijke verdere herinneringen zijn verzonden door de lidstaat van verbruik, wordt de bijbehorende btw aan die lidstaat betaald.

De lidstaat van verbruik stelt de lidstaat van identificatie langs elektronische weg ervan in kennis dat een herinnering is verzonden.

Artikel 63 ter

Indien een btw-aangifte niet of te laat wordt ingediend, of onvolledig of onjuist is, of wanneer de btw te laat wordt betaald, worden eventuele interesten, boeten of andere heffingen door de lidstaat van verbruik berekend en geheven. De belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon betaalt die interesten, boeten of andere heffingen rechtstreeks aan de lidstaat van verbruik.

Onderafdeling 10

Boekhouding

Artikel 63 quater

1.   Om te kunnen worden beschouwd als voldoende gedetailleerd in de zin van de artikelen 369 en 369 duodecies van Richtlijn 2006/112/EG bevat de door de belastingplichtige gevoerde boekhouding de volgende gegevens:

a)

de lidstaat van verbruik waar de goederenlevering of dienst wordt verricht;

b)

het soort verrichte dienst of de omschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen;

c)

de datum waarop de goederenlevering of dienst is verricht;

d)

de maatstaf van heffing met vermelding van de gebruikte munteenheid;

e)

latere verhogingen of verlagingen van de maatstaf van heffing;

f)

het toegepaste btw-tarief;

g)

het verschuldigde btw-bedrag met vermelding van de gebruikte munteenheid;

h)

de datum en het bedrag van ontvangen betalingen;

i)

eventuele ontvangen vooruitbetalingen voordat de goederenlevering of dienst is verricht;

j)

indien een factuur wordt uitgereikt, de op de factuur vermelde gegevens;

k)

met betrekking tot diensten, de gegevens om de plaats te bepalen waar de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, en met betrekking tot goederen, de gegevens om de plaats te bepalen waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer begint en eindigt;

l)

enig bewijs van eventueel retourneren van goederen, met inbegrip van de maatstaf van heffing en het toegepaste btw-tarief.

2.   Om te kunnen worden beschouwd als voldoende gedetailleerd in de zin van artikel 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG bevat de door de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon gevoerde boekhouding de volgende gegevens:

a)

de lidstaat van verbruik waar de goederenlevering wordt verricht;

b)

de omschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen;

c)

de datum waarop de goederenlevering is verricht;

d)

de maatstaf van heffing met vermelding van de gebruikte munteenheid;

e)

latere verhogingen of verlagingen van de maatstaf van heffing;

f)

het toegepaste btw-tarief;

g)

het verschuldigde btw-bedrag met vermelding van de gebruikte munteenheid;

h)

de datum en het bedrag van ontvangen betalingen;

i)

indien een factuur wordt uitgereikt, de op de factuur vermelde gegevens;

j)

de gegevens om de plaats te bepalen waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer begint en eindigt;

k)

bewijs van eventueel retourneren van goederen, met inbegrip van de maatstaf van heffing en het toegepaste btw-tarief;

l)

het ordernummer of het uniek transactienummer;

m)

het uniek verzendingsnummer wanneer die belastingplichtige rechtstreeks betrokken is bij de levering.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens worden door de belastingplichtige of de voor zijn rekening optredende tussenpersoon op zodanige wijze bijgehouden dat zij onverwijld met betrekking tot iedere afzonderlijke goederenlevering of dienst langs elektronische weg kunnen worden verstrekt.

Indien een belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon verzocht werd langs elektronische weg de in de artikelen 369, 369 duodecies en 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde boekhouding te verstrekken en hij deze boekhouding niet heeft ingediend binnen 20 dagen na de datum van het verzoek, herinnert de lidstaat van identificatie de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon eraan om die boekhouding in te dienen. De lidstaat van identificatie stelt de lidstaten van verbruik langs elektronische weg ervan in kennis dat de herinnering is verzonden.”.

6)

in Hoofdstuk XI wordt de volgende afdeling ingevoegd:

„Afdeling 3

Bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van invoer-btw

(Artikelen 369 sexvicies tot 369 novovicies van Richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 63 quater

De toepassing van maandelijkse betaling van invoer-btw overeenkomstig de bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van invoer-btw als bedoeld in titel XII, hoofdstuk 7, van Richtlijn 2006/112/EG, kan worden onderworpen aan de voorwaarden die gelden voor uitstel van betaling van douanerechten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

Voor de toepassing van de bijzondere regeling kunnen de lidstaten de voorwaarde „die de goederen bij de douane aanbiedt namens de persoon voor wie de goederen zijn bestemd” als vervuld beschouwen indien de persoon die de goederen bij de douane aanbiedt te kennen geeft voornemens te zijn van de bijzondere regeling gebruik te maken en de btw te innen bij de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.”.

(*1)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1)."

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

De lidstaten staan belastingplichtigen en voor hun rekening handelende tussenpersonen evenwel toe om vanaf 1 oktober 2020 de gegevens in te dienen die uit hoofde van artikel 360, artikel 369 quater of artikel 369 sexdecies van Richtlijn 2006/112/EG worden verlangd, teneinde gebruik te mogen maken van de bijzondere regelingen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

H. KOSONEN


(1)   PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (PB L 348 van 29.12.2017, blz. 7).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 77 van 23.3.2011, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).


4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2027 VAN DE COMMISSIE

van 28 november 2019

tot afwijking van de Verordeningen (EG) nr. 2305/2003, (EG) nr. 969/2006 en (EG) nr. 1067/2008, de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2015/2081 en (EU) 2017/2200, Verordening (EG) nr. 1964/2006, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 480/2012 en Verordening (EG) nr. 1918/2006 wat betreft de voor 2020 geldende datums voor de indiening van invoercertificaataanvragen en de afgifte van invoercertificaten in het kader van de tariefcontingenten voor granen, rijst en olijfolie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187, eerste alinea, onder e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Verordeningen (EG) nr. 2305/2003 (2), (EG) nr. 969/2006 (3) en (EG) nr. 1067/2008 (4) van de Commissie en de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2015/2081 (5) en (EU) 2017/2200 (6) van de Commissie bevatten bijzondere bepalingen inzake de indiening van certificaataanvragen en de afgifte van certificaten voor de invoer van gerst in het kader van contingent 09.4126, van maïs in het kader van contingent 09.4131, van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit in het kader van de contingenten 09.4123, 09.4124, 09.4125 en 09.4133 en van bepaalde granen van oorsprong uit Oekraïne in het kader van de contingenten 09.4306, 09.4307, 09.4308, 09.4277, 09.4278 en 09.4279.

(2)

Verordening (EG) nr. 1964/2006 van de Commissie (7) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 480/2012 van de Commissie (8) bevatten bijzondere bepalingen inzake de indiening van certificaataanvragen en de afgifte van certificaten voor de invoer van rijst van oorsprong uit Bangladesh in het kader van contingent 09.4517 en van breukrijst in het kader van contingent 09.4079.

(3)

Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie (9) bevat bijzondere bepalingen inzake de indiening van certificaataanvragen en de afgifte van certificaten voor de invoer van olijfolie van oorsprong uit Tunesië in het kader van contingent 09.4032.

(4)

Met het oog op de inachtneming van de betrokken contingenthoeveelheden moeten, in verband met de officiële feestdagen in 2020, voor bepaalde perioden datums voor de indiening van invoercertificaataanvragen en de afgifte van invoercertificaten worden vastgesteld die afwijken van de Verordeningen (EG) nr. 2305/2003, (EG) nr. 969/2006 en (EG) nr. 1067/2008, de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2015/2081 en (EU) 2017/2200, Verordening (EG) nr. 1964/2006, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 480/2012 en Verordening (EG) nr. 1918/2006. De overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (10) vastgestelde toewijzingscoëfficiënt blijft, in voorkomend geval, van toepassing.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Granen

1.   In afwijking van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2305/2003 mogen voor 2020 geen aanvragen voor invoercertificaten voor gerst in het kader van contingent 09.4126 meer worden ingediend na vrijdag 11 december 2020, om 13 uur Belgische tijd.

2.   In afwijking van artikel 3, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2305/2003 worden voor 2020 de invoercertificaten voor gerst in het kader van contingent 09.4126 waarvoor de aanvragen in de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde periode worden ingediend, afgegeven op de in die bijlage vermelde overeenkomstige datum.

3.   In afwijking van artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 969/2006 mogen voor 2020 geen aanvragen voor invoercertificaten voor maïs in het kader van contingent 09.4131 meer worden ingediend na vrijdag 11 december 2020, om 13 uur Belgische tijd.

4.   In afwijking van artikel 4, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 969/2006 worden voor 2020 de invoercertificaten voor maïs in het kader van contingent 09.4131 waarvoor de aanvragen in de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde periode worden ingediend, afgegeven op de in die bijlage vermelde overeenkomstige datum.

5.   In afwijking van artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1067/2008 mogen voor 2020 geen aanvragen voor invoercertificaten voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit in het kader van de contingenten 09.4123, 09.4124, 09.4125 en 09.4133 meer worden ingediend na vrijdag 11 december 2020, om 13 uur Belgische tijd.

6.   In afwijking van artikel 4, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1067/2008 worden voor 2020 de invoercertificaten voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit in het kader van de contingenten 09.4123, 09.4124, 09.4125 en 09.4133 waarvoor de aanvragen in de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde periode worden ingediend, afgegeven op de in die bijlage vermelde overeenkomstige datum.

7.   In afwijking van artikel 2, lid 1, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2081 mogen voor 2020 geen aanvragen voor invoercertificaten voor granen van oorsprong uit Oekraïne in het kader van de contingenten 09.4306, 09.4307 en 09.4308 meer worden ingediend na vrijdag 11 december 2020, om 13 uur Belgische tijd.

8.   In afwijking van artikel 2, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2081 worden voor 2020 de invoercertificaten voor granen van oorsprong uit Oekraïne in het kader van de contingenten 09.4306, 09.4307 en 09.4308 waarvoor de aanvragen in de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde periode worden ingediend, afgegeven op de in die bijlage vermelde overeenkomstige datum.

9.   In afwijking van artikel 2, lid 1, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2200 mogen voor 2020 geen aanvragen voor invoercertificaten voor granen van oorsprong uit Oekraïne in het kader van de contingenten 09.4277, 09.4278 en 09.4279 meer worden ingediend na vrijdag 11 december 2020, om 13 uur Belgische tijd.

10.   In afwijking van artikel 2, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2200 worden voor 2020 de invoercertificaten voor granen van oorsprong uit Oekraïne in het kader van de contingenten 09.4277, 09.4278 en 09.4279 waarvoor de aanvragen in de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde periode worden ingediend, afgegeven op de in die bijlage vermelde overeenkomstige datum.

Artikel 2

Rijst

1.   In afwijking van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1964/2006 mogen voor 2020 geen aanvragen voor invoercertificaten voor rijst van oorsprong uit Bangladesh in het kader van contingent 09.4517 meer worden ingediend na vrijdag 11 december 2020, om 13 uur Belgische tijd.

2.   In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1964/2006 worden voor 2020 de invoercertificaten voor rijst van oorsprong uit Bangladesh in het kader van contingent 09.4517 waarvoor de aanvragen in de in bijlage II bij de onderhavige verordening vermelde periode worden ingediend, afgegeven op de in die bijlage vermelde overeenkomstige datum.

3.   In afwijking van artikel 2, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 480/2012 mogen voor 2020 geen aanvragen voor invoercertificaten voor breukrijst in het kader van contingent 09.4079 meer worden ingediend na vrijdag 11 december 2020, om 13 uur Belgische tijd.

4.   In afwijking van artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 480/2012 worden voor 2020 de invoercertificaten voor breukrijst in het kader van contingent 09.4079 waarvoor de aanvragen in de in bijlage II bij de onderhavige verordening vermelde periode worden ingediend, afgegeven op de in die bijlage vermelde overeenkomstige datum.

Artikel 3

Olijfolie

1.   In afwijking van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 mogen voor 2020 geen aanvragen voor invoercertificaten voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië meer worden ingediend na dinsdag 15 december 2020.

2.   In afwijking van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 worden de invoercertificaten voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië die in de in bijlage III bij de onderhavige verordening vermelde perioden zijn aangevraagd, afgegeven op de in die bijlage vermelde overeenkomstige datums.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij verstrijkt op 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 november 2019.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 2305/2003 van de Commissie van 29 december 2003 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van gerst uit derde landen (PB L 342 van 30.12.2003, blz. 7).

(3)  Verordening (EG) nr. 969/2006 van de Commissie van 29 juni 2006 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van maïs uit derde landen (PB L 176 van 30.6.2006, blz. 44).

(4)  Verordening (EG) nr. 1067/2008 van de Commissie van 30 oktober 2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit uit derde landen en tot afwijking van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 290 van 31.10.2008, blz. 3).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2081 van de Commissie van 18 november 2015 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor de invoer van bepaalde granen van oorsprong uit Oekraïne (PB L 302 van 19.11.2015, blz. 81).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2200 van de Commissie van 28 november 2017 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor de invoer van bepaalde granen uit Oekraïne (PB L 313 van 29.11.2017, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 1964/2006 van de Commissie van 22 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de opening en de wijze van beheer van een contingent voor de invoer van rijst van oorsprong uit Bangladesh overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3491/90 van de Raad (PB L 408 van 30.12.2006, blz. 19).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 480/2012 van de Commissie van 7 juni 2012 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een tariefcontingent voor breukrijst van GN-code 1006 40 00, voor de productie van voor voeding bestemde bereidingen van GN-code 1901 10 00 (PB L 148 van 8.6.2012, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie van 20 december 2006 inzake de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië (PB L 365 van 21.12.2006, blz. 84).

(10)  Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13).


BIJLAGE I

Periode voor de indiening van aanvragen voor invoercertificaten voor granen

Datum van afgifte

Vrijdag 3 april vanaf 13 uur tot en met vrijdag 10 april 2020 om 13 uur (Belgische tijd)

De eerste werkdag vanaf maandag 20 april 2020


BIJLAGE II

Periode voor de indiening van aanvragen voor invoercertificaten voor rijst

Datum van afgifte

Vrijdag 3 april vanaf 13 uur tot en met vrijdag 10 april 2020 om 13 uur (Belgische tijd)

De eerste werkdag vanaf maandag 20 april 2020


BIJLAGE III

Periode voor de indiening van aanvragen voor invoercertificaten voor olijfolie

Datum van afgifte

Maandag 6 of dinsdag 7 april 2020

De eerste werkdag vanaf vrijdag 17 april

Maandag 18 of dinsdag 19 mei 2020

De eerste werkdag vanaf donderdag 28 mei


4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2028 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2019

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 met betrekking tot de mappingtabellen waarin de overeenstemming is aangegeven tussen de kredietrisicobeoordelingen van externe kredietbeoordelingsinstellingen en de kredietkwaliteitscategorieën van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (1), en met name artikel 136, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 (2) van de Commissie is de overeenstemming aangegeven tussen de relevante kredietbeoordelingen van een externe kredietbeoordelingsinstelling (hierna “EKBI” genoemd) en de kredietkwaliteitscategorieën die in deel drie, titel II, hoofdstuk 2, afdeling 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vastgelegd (mapping).

(2)

Ingevolge de laatste wijzigingen bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/634 (3) van de Commissie in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 van de Commissie zijn de kwantitatieve en kwalitatieve factoren die als basis dienen voor de kredietbeoordelingen van een aantal mappings in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 gewijzigd. Daarnaast hebben sommige EKBI’s hun kredietbeoordelingen uitgebreid naar nieuwe marktsegmenten, hetgeen heeft geresulteerd in nieuwe ratingschalen en nieuwe ratingtypes. De mappings van de betrokken EKBI’s moeten derhalve worden geactualiseerd.

(3)

Sinds de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/634 is nog een ratingbureau geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4). Aangezien artikel 136, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 de specificatie van de mappings voor alle EKBI’s voorschrijft, moet voor die nieuw geregistreerde EKBI in een mapping worden voorzien. De kredietbeoordelingen die door de nieuw geregistreerde EKBI worden toegepast, zijn gebaseerd op dezelfde methodologie als die welke wordt toegepast door haar moedermaatschappij, een EKBI uit een derde land, waarvoor in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 reeds een mapping was vastgesteld. Bijgevolg is het in dit specifieke geval aangewezen dat de mapping voor de nieuw geregistreerde EKBI de voor die EKBI uit dat derde land vastgestelde mapping weerspiegelt.

(4)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die gezamenlijk door de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (hierna de “Europese toezichthoudende autoriteiten” genoemd) aan de Commissie zijn voorgelegd.

(5)

De Europese toezichthoudende autoriteiten hebben open publieksraadplegingen over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen gehouden, de potentiële daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en het advies ingewonnen van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen; het advies ingewonnen van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten; en het advies ingewonnen van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen.

(6)

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799

Bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 van de Commissie van 7 oktober 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de mapping van kredietbeoordelingen van externe kredietbeoordelingsinstellingen voor kredietrisico in overeenstemming met artikel 136, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 275 van 12.10.2016, blz. 3).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/634 van de Commissie van 24 april 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1799 met betrekking tot de mappingtabellen waarin de overeenstemming is aangegeven tussen de kredietrisicobeoordelingen van externe kredietbeoordelingsinstellingen en de kredietkwaliteitscategorieën van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 105 van 25.4.2018, blz. 14).

(4)  Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(6)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(7)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).


BIJLAGE

BIJLAGE III

Mappingtabellen voor de toepassing van artikel 16

Kredietkwaliteitscategorie

1

2

3

4

5

6

ACRA Europe, a.s (voorheen European Rating Agency, a.s.)

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Algemene ratingschaal voor de korte termijn

S1

 

S2

S3, S4, NS

 

 

AM Best Europe Rating Services

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

aaa, aa+, aa, aa-

a+, a, a-

bbb+, bbb, bbb-

bb+, bb, bb-

b+, b, b-

ccc+, ccc, ccc-, cc, c, d, e, f, s

Ratingschaal voor emissies op lange termijn

aaa, aa+, aa, aa-

a+, a, a-

bbb+, bbb, bbb-

bb+, bb, bb-

b+, b, b-

ccc+, ccc, ccc-, cc, c, d, s

Ratingschaal voor financiële soliditeit

A++, A+

A, A-

B++, B+

B, B-

C++, C+

C, C-, D, E, F, S

Ratingschaal voor emittenten van kortlopend waardepapier

AMB-1+

AMB-1-

AMB-2,

AMB-3

AMB- 4, d, e, f, s

 

 

Ratingschaal voor emissies op korte termijn

AMB-1+

AMB-1-

AMB-2,

AMB-3

AMB- 4, d, s

 

 

ARC Ratings S.A.

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor emittenten van waardepapier op middellange en lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor emissies op middellange en lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor emittenten van kortlopend waardepapier

A-1+

A-1

A-2, A-3

B, C, D

 

 

Ratingschaal voor emissies op korte termijn

A-1+

A-1

A-2, A-3

B, C, D

 

 

ASSEKURATA Assekuranz Rating-Agentur GmbH

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC/C, D

Ratingschaal voor kortlopend bedrijfspapier

A++

A

 

B, C, D

 

 

Axesor Risk Management SL

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D, E

Banque de France

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

3++

3+, 3

4+

4, 5+

5, 6

7, 8, 9, P

BCRA — Credit Rating Agency AD

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Algemene ratingschaal voor de korte termijn

A-1+

A-1

A-2, A-3

B, C, D

 

 

Langetermijnschaal pensioenverzekeraars

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Kortetermijnschaal pensioenverzekeraars

A-1+

A-1

A-2, A-3

B, C, D

 

 

Langetermijnschaal pensioenfondsen

AAA pf, AA pf

A pf

BBB pf

BB pf

B pf

C pf

Langetermijnschaal garantiefondsen

AAA, AA

A

BBB

BB

B

C, D

Kortetermijnschaal garantiefondsen

A-1+

A-1

A-2, A-3

B, C, D

 

 

Capital Intelligence Ratings Ltd

 

 

 

 

 

 

Internationale ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

AAA, AA

A

BBB

BB

B

C, RS, SD, D

Internationale ratingschaal voor emissies op lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Internationale ratingschaal voor de financiële soliditeit van verzekeraars op lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

C, RS, SD, D

Internationale ratingschaal voor emittenten van kortlopend waardepapier

A1+

A1

A2, A3

B, C, RS, SD, D

 

 

Internationale ratingschaal voor emissies op korte termijn

A1+

A1

A2, A3

B, C, D

 

 

Internationale ratingschaal voor de financiële soliditeit van verzekeraars op korte termijn

A1+

A1

A2, A3

B, C, RS, SD, D

 

 

Cerved Rating Agency S.p.A.

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor langlopend bedrijfspapier

A1.1, A1.2, A1.3

A2.1, A2.2, A3.1

B1.1, B1.2

B2.1, B2.2

C1.1

C1.2, C2.1

Creditreform Rating AG

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

AAA, AA

A

 

BBB

BB

B, C, SD, D

Ratingschaal voor emissies op lange termijn

AAA, AA

A

 

BBB

BB

B, C, D

Ratingschaal voor de korte termijn

L1

L2

 

L3, NEL, D

 

 

CRIF Ratings S.r.l.

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D1S, D

Ratingschaal voor emissies op lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, DS

Ratingschaal voor emittenten van kortlopend waardepapier

IG-1

 

IG-2

SIG-1, SIG-2, SIG-3, SIG-4

 

 

Ratingschaal voor emissies op korte termijn

IG-1

 

IG-2

SIG-1, SIG-2, SIG-3, SIG-4

 

 

Dagong Europe Credit Rating Srl

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor de korte termijn

A-1

 

A-2, A-3

B, C, D

 

 

DBRS Ratings

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor langetermijnverplichtingen

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor commercial paper en schuld op korte termijn

R-1 H, R-1 M

R-1 L

R-2, R-3

R-4, R-5, D

 

 

Ratingschaal voor financiële soliditeit

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, R

Egan-Jones Ratings Co.

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor de korte termijn

A-1+

A-1

A-2

A-3, B, C, D

 

 

Euler Hermes Rating GmbH

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, SD, D

EuroRating Sp. z o.o.

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratings van Fitch

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, RD, D

Ratingschaal voor langlopende financiële bedrijfsverplichtingen

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C

Internationale ratingschaal voor de financiële soliditeit van verzekeraars op lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C

Ratingschaal voor tegenpartijen van derivatentransacties

AAA dcr, AA dcr

A dcr

BBB dcr

BB dcr

B dcr

CCC dcr, CC dcr, C dcr

Ratingschaal voor de korte termijn

F1+

F1

F2, F3

B, C, RD, D

 

 

IFS-ratingschaal voor de korte termijn

F1+

F1

F2, F3

B, C

 

 

GBB-Rating Gesellschaft für Bonitätsbeurteilung GmbH

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

 

A, BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

HR Ratings de México, SA de C.V.

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

HR AAA(G)/HR AA(G)

HR A(G)

HR BBB(G)

HR BB(G)

HR B(G)

HR C(G)/HR D(G)

Algemene ratingschaal voor de korte termijn

HR+1(G)/HR1(G)

HR2(G)

HR3(G)

HR4(G), HR5(G), HR D(G)

 

 

ICAP Group S.A

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

 

AA, A

BB, B

C, D

E, F

G, H

INC Rating Sp. z o.o.

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Japan Credit Rating Agency Ltd.

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, LD, D

Ratingschaal voor emissies op lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor emittenten van kortlopend waardepapier

J-1+

J-1

J-2

J-3, NJ, LD, D

 

 

Ratingschaal voor emissies op korte termijn

J-1+

J-1

J-2

J-3, NJ, D

 

 

Kroll Bond Rating Agency

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor de korte termijn

K1+

K1

K2, K3

B, C, D

 

 

Kroll Bond Rating Agency Europe

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor de korte termijn

K1+

K1

K2, K3

B, C, D

 

 

modeFinance S.r.l.

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

A1, A2

A3

B1

B2

B3

C1, C2, C3, D

Moody’s Investors Service

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

Aaa, Aa

A

Baa

Ba

B

Caa, Ca, C

Algemene ratingschaal voor de korte termijn

P-1

P-2

P-3

NP

 

 

QIVALIO SAS (voorheen Spread Research)

 

 

 

 

 

 

Algemene ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Algemene ratingschaal voor de korte termijn

SR0

 

SR1, SR2

SR3, SR4, SR5, SRD

 

 

Rating-Agentur Expert RA GmbH

 

 

 

 

 

 

Internationale ratingschaal

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D, E

Internationale betrouwbaarheidsratingschaal

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D, E

Scope Ratings GmbH

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor de lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC,C, D

Ratingschaal voor de korte termijn

S-1+

S-1

S-2

S-3, S-4

 

 

S&P Global Ratings Europe Limited

 

 

 

 

 

 

Ratingschaal voor emittenten van langlopend waardepapier

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, R, SD/D

Ratingschaal voor emissies op lange termijn

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D

Ratingschaal voor de financiële soliditeit van verzekeraars

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, SD/D, R

Ratingschaal voor midcap-bedrijven

 

MM1

MM2

MM3, MM4

MM5, MM6

MM7, MM8, MMD

Ratingschaal voor emittenten van kortlopend waardepapier

A-1+

A-1

A-2, A-3

B, C, R, SD/D

 

 

Ratingschaal voor emissies op korte termijn

A-1+

A-1

A-2, A-3

B, C, D

 

 

The Economist Intelligence Unit Ltd.

 

 

 

 

 

 

Schaal van ratingbanden voor overheidsemittenten

AAA, AA

A

BBB

BB

B

CCC, CC, C, D


4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/41


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2029 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2019

tot verlening van toelating van de Unie voor het uniek biocide “CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol”

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 44, lid 5, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 juni 2016 heeft SCC GmbH (namens CVAS Development GmbH) overeenkomstig artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een aanvraag ingediend voor toelating voor een uniek biocide met de naam “CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol” van de productsoorten 2 en 4, zoals beschreven in bijlage V bij die verordening, tezamen met de schriftelijke bevestiging dat de bevoegde Duitse autoriteit ermee heeft ingestemd de aanvraag te beoordelen. De aanvraag is in het biocidenregister geregistreerd onder zaaknummer BC-DH025620-60.

(2)

“CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol” bevat propaan-2-ol als werkzame stof; die stof is opgenomen in de Unielijst van goedgekeurde werkzame stoffen als bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Op 17 augustus 2018 heeft de beoordelende bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een beoordelingsrapport en de conclusies van haar beoordeling bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het agentschap”) ingediend.

(4)

Op 25 maart 2019 heeft het agentschap overeenkomstig artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een advies (2), de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van “CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol” en het definitieve beoordelingsrapport betreffende het uniek biocide aan de Commissie toegezonden. In het advies wordt geconcludeerd dat “CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol” een uniek biocide is als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder r), van Verordening (EU) nr. 528/2012, dat het in aanmerking komt voor een toelating van de Unie overeenkomstig artikel 42, lid 1, van die verordening en dat het, onder voorbehoud van overeenstemming met de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide, voldoet aan de in artikel 19, lid 1, van die verordening gestelde voorwaarden.

(5)

Op 3 juni 2019 heeft het agentschap overeenkomstig artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide in alle officiële talen van de Unie aan de Commissie doen toekomen.

(6)

De Commissie sluit zich aan bij het advies van het agentschap en acht het daarom passend om voor “CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol” een toelating van de Unie te verlenen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan CVAS Development GmbH wordt een toelating van de Unie met toelatingsnummer EU-0020461-0000 verleend voor het op de markt aanbieden en het gebruik van het uniek biocide “CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol”, overeenkomstig de in de bijlage vastgestelde samenvatting van de productkenmerken van het biocide.

De toelating van de Unie is geldig van 24 december 2019 tot en met 30 november 2029.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Advies van het ECHA van 28 februari 2019 over de toelating van de Unie voor “CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol” (ECHA/BPC/222/2019).


BIJLAGE

Samenvatting van de productkenmerken van een biocide

CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol

Productsoort 2 — Desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt (Desinfecteermiddelen)

Productsoort 4 — Voeding en diervoeders (Desinfecteermiddelen)

Toelatingsnummer: EU-0020461-0000

Toelatingsnummer in R4BP: EU-0020461-0000

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE

1.1.   Handelsna(a)m(en) van het product

Handelsnaam

CVAS Disinfectant product based on Propan-2-ol

calgonit DS 622

R 3000 SCHNELLDESINFEKTION

IPADES 70

Alpha Septin

Blu-Sept

Disinfect home

Schnell Des

Disinfect Rapid

Bakt-Ex Pur

Bakt-Ex Rapid

ROTIE-DES quick

Bactazol I

Dezynfektator

EOSSAN-Desinfektionsspray-Fluid

FS-7-Spray

Gartengeräte Hygiene Spray

NeudoClean Hygiene Spray

1.2.   Toelatingshouder

Naam en adres van de toelatingshouder

Naam

CVAS Development GmbH

Adres

Dr. Albert Reimann Str. 16a, 68526, Ladenburg, Duitsland

Toelatingsnummer

EU-0020461-0000

Toelatingsnummer in R4BP

EU-0020461-0000

Toelatingsdatum

24 december 2019

Vervaldatum

30 november 2029

1.3.   Fabrikant(en) van het product

Naam van de fabrikant

Brenntag GmbH

Adres van de fabrikant

Messeallee 11, 45131 Essen Duitsland

Productielocatie

Am Nordseekai 22, 73207 Plochingen Duitsland


Naam van de fabrikant

Calvatis GmbH

Adres van de fabrikant

Dr. Albert Reimann Str. 16a, 68526 Ladenburg Duitsland

Productielocatie

Dr. Albert Reimann Str. 16a, 68526 Ladenburg Duitsland


Naam van de fabrikant

Arthur Schopf Hygiene GmbH & Co. KG

Adres van de fabrikant

Pfaffensteinstr. 1, 83115 Neubeuern Duitsland

Productielocatie

Pfaffensteinstr. 1, 83115 Neubeuern Duitsland

1.4.   Fabrikant(en) van de werkzame stof(fen)

Werkzame stof

Propaan-2-ol

Naam van de fabrikant

Shell Nederland Raffinaderij B.V.

Adres van de fabrikant

Vondelingenweg 601, 3196 KK Hoogvliet Rotterdam Nederland

Productielocatie

Vondelingenweg 601, 3196 KK Hoogvliet Rotterdam Nederland


Werkzame stof

Propaan-2-ol

Naam van de fabrikant

ExxonMobil

Adres van de fabrikant

4999 Scenic Highway, LA 70897 Baton Rouge, Louisana Verenigde Staten van Amerika

Productielocatie

4999 Scenic Highway, LA 70897 Baton Rouge, Louisana Verenigde Staten van Amerika


Werkzame stof

Propaan-2-ol

Naam van de fabrikant

INEOS Solvents Germany GmbH

Adres van de fabrikant

Römerstraße 733, 47443 Moers Duitsland

Productielocatie

Römerstraße 733, 47443 Moers Duitsland

2.   PRODUCTSAMENSTELLING EN -FORMULERING

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van het product

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Propaan-2-ol

 

Werkzame stof

67-63-0

200-661-7

61,25

2.2.   Formuleringstype

Elke andere vloeistof (klaar voor gebruik)

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN

Gevarencategorie

Licht ontvlambare vloeistof en damp.

Veroorzaakt ernstige oogirritatie.

Kan slaperigheid of duizeligheid veroorzaken.

Herhaalde blootstelling kan een droge of een gebarsten huid veroorzaken.

Veiligheidsaanbevelingen

Bij het inwinnen van medisch advies, de verpakking of het etiket ter beschikking houden.

Buiten het bereik van kinderen houden.

Verwijderd houden van warmte, hete oppervlakken, vonken, open vuur en andere ontstekingsbronnen. — Niet roken.

In goed gesloten verpakking bewaren.

Inademing van damp vermijden.

Alleen buiten of in een goed geventileerde ruimte gebruiken.

Oogbescherming dragen.

BIJ CONTACT MET DE OGEN: Voorzichtig afspoelen met water gedurende een aantal minuten.Contactlenzen verwijderen, indien mogelijk. Blijven spoelen.

Bij onwel voelen een ANTIGIFCENTRUM raadplegen.

Bij aanhoudende oogirritatie:Een arts raadplegen.

Op een goed geventileerde plaats bewaren.Koel bewaren.

Achter slot bewaren.

Inhoud naar/verpakking afvoeren in overeenstemming met de lokale voorschriften.

Na het werken met dit product de handen grondig wassen.

BIJ CONTACT MET DE HUID (of het haar): Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken. Huid met water afspoelen.

NA INADEMING: De persoon in de frisse lucht brengen en ervoor zorgen dat deze gemakkelijk kan ademen.

In geval van brand: Blussen met alcoholbestendig schuim.

4.   TOEGELATEN GEBRUIK

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 1

Gebruik # 1 — Ontsmetting van kleine oppervlakken in productsoort 2 door niet-professionele gebruikers

Productsoort

PT 02 — Desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Ontsmetting van niet-poreuze oppervlakken in huishoudelijke omgevingen.

Toepassingsmethode(n)

Sprayen

Sprayen (met sprayflacon of spuitpomp)

Spuiten en afvegen

Sprayen (met sprayflacon of spuitpomp) en afvegen

Gieten en afvegen

Dosering(en) en frequentie

40-50 ml/m2 - -

Categorie/categorieën gebruikers

Breed publiek (niet-professioneel)

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

1.

Fles: Hogedichtheidspolyethyleen (HDPE), 250-1000 ml

2.

Fles met fijne nevel spraypomp of triggerspray: HDPE, 250-1000 ml

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

De houder moet op het etiket op een eenvoudige, gemakkelijk te begrijpen manier de typische toepassingssnelheid aangeven:

Sprayflacon: 20 keer sprayen per 0,5 m2.

Spuitpomp: 3 keer sprayen per 100 cm2.

Fles: gebruik één maatbeker per m2.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Zie paragraaf 5.2.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie paragraaf 5.3

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie paragraaf 5.4

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie paragraaf 5.3

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 2

Gebruik # 2 — Ontsmetting van kleine oppervlakken in productsoort 2 door professionele gebruikers

Productsoort

PT 02 — Desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Ontsmetting van niet-poreuze oppervlakken in de industrie, kleine bedrijven, instellingen en huishoudelijke omgevingen.

Toepassingsmethode(n)

Sprayen

Sprayen (met sprayflacon of spuitpomp)

Spuiten en afvegen

Sprayen (met sprayflacon of spuitpomp) en afvegen

Gieten en afvegen

Dosering(en) en frequentie

40-50 ml/m2 - -

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

1.

Fles: HDPE, 250-1000 ml

2.

Fles met fijne nevel spraypomp of triggerspray: HDPE, 250-1000 ml

3.

Middelgrote bulkcontainers (IBC): HDPE, 720 L

4.

Vat: staal, verzinkt en geverfd, 200-220 L

5.

Blik: HDPE, 5-50 L

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Zie paragraaf 5.1.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

1.

Overweeg de volgende persoonlijke risicobeperkende maatregel voor het ontsmetten van voedselverwerkingsapparaten en bij hervulprocedures tenzij deze kan worden vervangen door technische en/of organisatorische maatregelen. We raden aan oogbescherming te dragen tijdens het hanteren van het product.

2.

Het product mag alleen worden toegepast voor het ontsmetten van kleine oppervlakken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie paragraaf 5.3.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie paragraaf 5.4.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie paragraaf 5.5.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 3

Gebruik # 3 — Ontsmetting van kleine oppervlakken in productsoort 4 door niet-professionele gebruikers

Productsoort

PT 04 — Voeding en diervoeders

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Ontsmetting van niet-poreuze oppervlakken in keukens.

Ontsmetting van tuingereedschap alleen voor menselijke hygiëne.

Toepassingsmethode(n)

Spuiten

Sprayen (met sprayflacon of spuitpomp)

Spuiten en afvegen

Sprayen (met sprayflacon of spuitpomp) en afvegen

Gieten en afvegen

Dosering(en) en frequentie

40-50 ml/m2

Categorie/categorieën gebruikers

Breed publiek (niet-professioneel)

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

1.

Fles: HDPE, 250-1000 ml

2.

Fles met fijne nevel spraypomp of triggerspray: HDPE, 250-1000 ml

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

1.

Voor gebruik op kamertemperatuur (20 ± 2 °C).

2.

De houder moet op het etiket op een eenvoudige, gemakkelijk te begrijpen manier de typische toepassingssnelheid aangeven:

Sprayflacon: 20 keer sprayen per 0,5 m2.

Spuitpomp: 3 keer sprayen per 100 cm2.

Fles: gebruik één maatbeker per m2.

3.

Ontsmetting van tuingereedschap alleen voor menselijke hygiëne.

4.

Ontsmet tuingereedschap alleen binnenshuis.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Zie paragraaf 5.2.

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie paragraaf 5.3.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie paragraaf 5.4.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie paragraaf 5.5.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 4

Gebruik # 4 — Ontsmetting van kleine oppervlakken in productsoort 4 door professionele gebruikers

Productsoort

PT 04 — Voeding en diervoeders

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Ontsmetting van niet-poreuze oppervlakken in kantines of keukens, de voedselverwerkende industrie (inclusief brouwerijen).

Ontsmetting van tuingereedschap alleen voor menselijke hygiëne.

Toepassingsmethode(n)

Sprayen

Sprayen (met sprayflacon of spuitpomp)

Spuiten en afvegen

Sprayen (met sprayflacon of spuitpomp) en afvegen

Gieten en afvegen

Dosering(en) en frequentie

40-50 ml/m2

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

1.

Fles: HDPE, 250-1000 ml

2.

Fles met fijne nevel spraypomp of triggerspray: HDPE, 250-1000 ml

3.

IBC: HDPE, 720 L

4.

Vat: staal, verzinkt en geverfd, 200-220 L

5.

Blik: HDPE, 5-50 L

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

1.

Voor gebruik op kamertemperatuur (20 ± 2 °C).

2.

Ontsmetting van tuingereedschap alleen voor menselijke hygiëne.

3.

Ontsmet tuingereedschap alleen binnenshuis.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

1.

Zorg voor voldoende ventilatie (industriële ventilatie of open ramen en deuren).

2.

Het product mag alleen worden toegepast voor het ontsmetten van kleine oppervlakken.

3.

Overweeg de volgende persoonlijke risicobeperkende maatregel voor het ontsmetten van voedselverwerkingsapparaten en bij hervulprocedures, tenzij deze kan worden vervangen door technische en/of organisatorische maatregelen. We raden aan oogbescherming te dragen tijdens het hanteren van het product.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie paragraaf 5.3.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie paragraaf 5.4.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie paragraaf 5.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (1)

5.1.   Gebruiksvoorschrift

1.

Reinig oppervlakken voor gebruik.

2.

Breng door te sprayen het product onverdund aan op het oppervlak. Zorg dat de oppervlakken volledig nat zijn. Houdt rekening met minimaal 15 minuten voordat de werking intreedt.

3.

Breng door het sprayen of gieten het product onverdund aan op het oppervlak en veeg het oppervlak daarna af. Zorg dat de oppervlakken volledig nat zijn. Houd rekening met minimaal 5 minuten voordat de werking intreedt.

4.

Gebruik niet meer dan 50 ml/m2.

5.

Gebruikte doeken moeten in een gesloten verpakking worden weggegooid.

6.

Alleen voor niet-professionele gebruikers: gebruik het middel niet vaker dan vier keer per dag.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

1.

Houd het middel buiten bereik van kinderen en huisdieren.

2.

Vermijd contact met de ogen.

3.

Pas het middel niet toe als kleine kinderen aanwezig zijn.

4.

Houd kinderen en huisdieren uit de buurt van ruimten waar de ontsmetting plaatsvindt. Zorg voor voldoende ventilatie voordat kinderen de behandelde ruimten betreden.

5.

Gebruik een trechter om bij te vullen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Eerste hulp:

1.

INDIEN INGEADEMD: breng slachtoffer in frisse lucht en in een rustige positie, waarbij ademhaling mogelijk is.

2.

INDIEN IN OGEN: spoel enkele minuten voorzichtig met water. Verwijder contactlenzen indien aanwezig en gemakkelijk uit te nemen. Blijf spoelen.

3.

Neem contact op met een ANTIGIFCENTRUM of arts als u zich onwel voelt.

4.

Raadpleeg een arts als de oogirritatie aanhoudt.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Aan het einde van de behandeling verwijdert u het ongebruikte product en de verpakking in overeenstemming met de lokale vereisten.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Koel bewaren (niet boven 30 °C) en beschermen tegen bevriezing.

Houdbaarheid: 24 maanden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

Houd rekening met de Europese referentiewaarde van 129,28 mg/m3 voor de werkzame stof propaan-2-ol (CAS-nr: 67-63-0) die werd gebruikt voor de risicobeoordeling van de product.


(1)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik.


4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/51


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2030 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2019

tot verlening van toelating van de Unie voor de biocidefamilie “Pal IPA Product Family”

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 44, lid 5, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 juni 2016 heeft Pal Hygiene Products Limited overeenkomstig artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een aanvraag ingediend voor de toelating van een biocidefamilie met de naam “Pal IPA Product Family” van de productsoorten 2 en 4 zoals beschreven in bijlage V bij die verordening, tezamen met de schriftelijke bevestiging dat de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk ermee heeft ingestemd de aanvraag te beoordelen. De aanvraag is in het biocidenregister geregistreerd onder zaaknummer BC-DY025578-07.

(2)

“Pal IPA Product Family” bevat propaan-2-ol als werkzame stof; die stof is opgenomen in de Unielijst van goedgekeurde werkzame stoffen als bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Op 22 augustus 2018 heeft de beoordelende bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een beoordelingsrapport en de conclusies van haar beoordeling bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het agentschap”) ingediend.

(4)

Op 25 maart 2019 heeft het agentschap bij de Commissie een advies (2) ingediend, dat in overeenstemming met artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de voorgestelde voorwaarden van de toelating, de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide voor “Pal IPA Product Family” en het definitieve beoordelingsrapport betreffende de biocidefamilie bevat.

(5)

In het advies wordt geconcludeerd dat “Pal IPA Product Family” een biocidefamilie is als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder s), van Verordening (EU) nr. 528/2012, dat de biocidefamilie in aanmerking komt voor een toelating van de Unie overeenkomstig artikel 42, lid 1, van die verordening en dat de biocidefamilie, onder voorbehoud van overeenstemming met de voorgestelde voorwaarden en de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide, voldoet aan de in artikel 19, leden 1 en 6, van die verordening gestelde voorwaarden.

(6)

Op 4 juni 2019 heeft het agentschap overeenkomstig artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide in alle officiële talen van de Unie aan de Commissie doen toekomen.

(7)

De Commissie sluit zich aan bij het advies van het agentschap en acht het daarom passend om voor “Pal IPA Product Family” een toelating van de Unie te verlenen.

(8)

In zijn advies beveelt het agentschap ook aan om als voorwaarde in de vergunning te bepalen dat de vergunninghouder een test betreffende langdurige opslag van de doekjes in de commerciële verpakking bij omgevingstemperatuur moet uitvoeren. De Commissie is het eens met deze aanbeveling en is van mening dat het voorleggen van deze test een voorwaarde moet zijn die aan het op de markt aanbieden en het gebruik van de biocidefamilie is verbonden overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012. De Commissie is ook van mening dat het feit dat gegevens moeten worden verstrekt nadat de toelating is verleend, geen invloed heeft op de conclusie over de naleving van de voorwaarde van artikel 19, lid 1, onder d), van die verordening op basis van de bestaande gegevens.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan Pal Hygiene Products Limited wordt een toelating van de Unie met toelatingsnummer EU-0020463-0000 verleend voor het op de markt aanbieden en het gebruik van de biocidefamilie “Pal IPA Product Family”, onder voorbehoud van overeenstemming met de voorwaarden van bijlage I en de in bijlage II opgenomen samenvatting van de productkenmerken van het biocide.

De toelating van de Unie is geldig van 24 december 2019 tot en met 30 november 2029.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Advies van het ECHA van 28 februari 2019 over de toelating van de Unie voor “Pal IPA Product Family” (ECHA/BPC/223/2019).


BIJLAGE I

VOORWAARDEN

(EU-0020463-0000)

De vergunninghouder verricht een test betreffende langdurige opslag van de doekjes in de commerciële verpakking bij omgevingstemperatuur.

Uiterlijk op 31 juli 2021 legt de vergunninghouder de resultaten van de test voor aan het agentschap.


BIJLAGE II

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN VAN EEN BIOCIDE FAMILIE

Pal IPA Product Family

Productsoort 2 — Desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt (Desinfecteermiddelen)

Productsoort 4 — Voeding en diervoeders (Desinfecteermiddelen)

Toelatingsnummer: EU-0020463-0000

Toelatingsnummer in R4BP: EU-0020463-0000

DEEL I

EERSTE INFORMATIENIVEAU

1.   Administratieve informatie

1.1.   Familienaam

Naam

Pal IPA Product Family

1.2.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 02 — Desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt

PT 04 — Voeding en diervoeders

1.3.   Toelatingshouder

Naam en adres van de toelatingshouder

Naam

Pal Hygiene Products Limited

Adres

Unit 5B & Unit 5H Fingal Bay Business Park, K32 NY57, Balbriggan, Co. Dublin, Ireland

Toelatingsnummer

EU-0020463-0000

Toelatingsnummer in R4BP

EU-0020463-0000

Toelatingsdatum

24 december 2019

Vervaldatum

30 november 2029

1.4.   Fabrikant(en) van de biociden

Naam van de fabrikant

Pal International Limited

Adres van de fabrikant

Bilton Way, LE17 4JA Lutterworth, Leicestershire Verenigd Koninkrijk

Productielocatie

Bilton Way, LE17 4JA Lutterworth, Leicestershire Verenigd Koninkrijk

1.5.   Fabrikant(en) van de werkzame stof(fen)

Werkzame stof

Propaan-2-ol

Naam van de fabrikant

Brenntag GmbH

Adres van de fabrikant

Messeallee 11, 45131 Essen Duitsland

Productielocatie

Baton Rouge Chemical Plant (BRCP), Exxon Mobil Chemical Plant, 4999 Scenic Highway, 70897 Baton Rouge, Louisiana Verenigde Staten van Amerika


Werkzame stof

Propaan-2-ol

Naam van de fabrikant

Brenntag GmbH

Adres van de fabrikant

Messeallee 11, 45131 Essen Duitsland

Productielocatie

Haven 3222, Vondelingenweg 601, 3196 KK Vondelingenplaat Nederland

2.   Samenstelling en formulering van de biocidefamilie

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de familie

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Propaan-2-ol

 

Werkzame stof

67-63-0

200-661-7

62,9

62,9

2.2.   Soort(en) formulering

Formulering(en)

AL (alle andere vloeistoffen) — gebruiksklaar — doekje

DEEL II

TWEEDE INFORMATIENIVEAU — META-SPC(s)

Meta-SPC 1

1.   Administratieve informatie van de meta-SPC 1

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 1

Identificatiecode

Meta SPC 1 — Pal IPA Product Family Wipes

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-1

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 02 — Desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt

PT 04 — Voeding en diervoeders

2.   Samenstelling van de meta-SPC 1

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 1

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Propaan-2-ol

 

Werkzame stof

67-63-0

200-661-7

62,9

62,9

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 1

Formulering(en)

AL (alle andere vloeistoffen) — gebruiksklaar — doekje

3.   Gevarenaanduidingen en veiligheidsaanbevelingen van de meta-SPC 1

Gevarencategorie

Licht ontvlambare vloeistof en damp.

Veroorzaakt ernstige oogirritatie.

Kan slaperigheid of duizeligheid veroorzaken.

Herhaalde blootstelling kan een droge of een gebarsten huid veroorzaken.

Veiligheidsaanbevelingen

Bij het inwinnen van medisch advies, de verpakking of het etiket ter beschikking houden.

Buiten het bereik van kinderen houden.

Verwijderd houden van warmte, hete oppervlakken, vonken, open vuur en andere ontstekingsbronnen. — Niet roken.

In goed gesloten verpakking bewaren.

Inademing van damp vermijden.

Na het werken met dit product de handen grondig wassen.

Alleen buiten of in een goed geventileerde ruimte gebruiken.

Oogbescherming dragen.

BIJ CONTACT MET DE HUID (of het haar):Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken Huid met water afspoelen.

NA INADEMING:De persoon in de frisse lucht brengen en ervoor zorgen dat deze gemakkelijk kan ademen.

BIJ CONTACT MET DE OGEN:Voorzichtig afspoelen met water gedurende een aantal minuten.Contactlenzen verwijderen, indien mogelijk. Blijven spoelen.

Bij onwel voelen een arts raadplegen.

Bij aanhoudende oogirritatie:Een arts raadplegen.

In geval van brand:Blussen met alcoholbestendig schuim.

Op een goed geventileerde plaats bewaren.Koel bewaren.

Achter slot bewaren.

Inhoud naar/verpakking afvoeren volgens lokale regelgeving.

4.   Toegestane vorm(en) van gebruik van de meta-SPC 1

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 1. Gebruik # 1 — Beroepsmatig gebruik

Productsoort

PT 02 — Desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt

PT 04 — Voeding en diervoeders

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Mycobacteriën

Toepassingsgebied

Binnen

Desinfecteermiddel voor gebruik binnen tegen bacteriën, mycobacteriën en gisten op harde, niet-poreuze oppervlakken in cleanrooms voor biotechnologische, farmaceutische vervaardiging van niet-invasieve medische hulpmiddelen, gezondheidszorgsector en andere kritische toepassingen in de levenswetenschappen en bij industriële bereiding van voeding en diervoeders.

Toepassingsmethode(n)

Wrijven

Dosering(en) en frequentie

1 minuut contacttijd voor bacteriën

1 minuut contacttijd voor mycobacteriën

3 minuten contacttijd voor gist

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Geïmpregneerde 100 % polypropyleen doekjes in:

Bus van HDPE (hogedichtheidpolyethyleen) met deksel van PP (polypropyleen) — 150 doekjes (0,5 l), 200 doekjes (2 l), 240 doekjes (2 l)

Emmer van PP met deksel van PP — 500 doekjes (8 l), 1000 doekjes (8 l), 1500 doekjes (8 l) (l = liter)

Geïmpregneerde 100 % polyester doekjes in:

laminaatfolie flow wrap-verpakking afgesloten met PET/PE (polyester/polyethyleen) — 25, 50 of 100 doekjes

Aluminiumfolie — 1 doekje

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Zie rubriek 5.1.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Zie rubriek 5.2.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie rubriek 5.3.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie rubriek 5.4.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie rubriek 5.5.

5.   Algemene gebruiksaanwijzing (1) van de meta-SPC 1

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Niet gebruiken op oppervlakken die gevoelig zijn voor alcohol.

Acceptabele gebruikstemperatuur (10-20 °C)

Vervuilde oppervlakken zorgvuldig reinigen vóór toepassing.

1.

Overeengekomen beleidsrichtlijnen van risicobeoordeling ten aanzien van het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) volgen.

2.

Dispensertype kiezen en het doekje uitnemen.

3.

Veeg het oppervlak in een s-vorm, van schoon naar vuil. Gebruik het doekje vlak, niet verfrommeld. Ga niet twee keer met hetzelfde doekje over hetzelfde gebied.

4.

Gebruik een vers doekje als het doekje vuil of droog is geworden.

5.

Zorg dat het oppervlak volledig nat is geworden.

6.

Gebruikte doekjes moeten in een gesloten houder weggegooid worden

7.

Laat het oppervlak drogen alvorens het te gebruiken.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Was de handen en blootgestelde huid voor het eten en na het gebruik.

Aanraking met de ogen vermijden.

Bij het desinfecteren van oppervlakken waar leden van het publiek aanwezig kunnen zijn, moet worden voorkomen dat personen de ruimte betreden tot de ruimte goed geventileerd is.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Contact met de ogen: BIJ CONTACT MET DE OGEN: voorzichtig afspoelen met water gedurende een aantal minuten. Contactlenzen verwijderen, indien mogelijk. Blijven spoelen. Bij aanhoudende oogirritatie: Een arts raadplegen

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Inhoud/verpakking afvoeren volgens lokale regelgeving.

Doekjes niet door de wc spoelen. Niet laten weken.

Resterende alcohol dient uit de verpakking te worden gegoten alvorens de verpakking af te voeren.

Doekjes weggooien in het geschikte afvalvat volgens lokaal overeengekomen richtlijnen.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Op een koele, droge, goed geventileerde plaats in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

In goed gesloten verpakking bewaren.

Houdbaarheid: 2 jaar

6.   Overige informatie

Polypropyleen of polyester doekjes, 20-45 gsm, die 1,7 — 7,5 ml product bevatten (0,93 — 4,12 g propaan-2-ol)

Het product bevat propaan-2-ol (CAS-nr.: 67-63-0), waarvoor een Europese referentiewaarde van 129,28 mg/m3 voor de beroepsmatige gebruiker is overeengekomen en gebruikt voor de risicobeoordeling van het product.

7.   Derde informatieniveau: individuele biociden in de meta-SPC 1

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Medipal Alcohol Disinfectant Wipes

Pal Tech Precision 70 % IPA Wipes

Pal TX IPA Surface Disinfectant Wipes

Toelatingsnummer

EU-0020463-0001 1-1

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Propaan-2-ol

 

Werkzame stof

67-63-0

200-661-7

62,9


(1)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 1.


BESLUITEN

4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/60


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2031 VAN DE COMMISSIE

van 12 november 2019

tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie

( Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 7989 )

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), en met name artikel 13, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) vormen de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden voor installaties als bedoeld in hoofdstuk II van Richtlijn 2010/75/EU, en de bevoegde autoriteiten moeten emissiegrenswaarden vaststellen die waarborgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus zoals vastgesteld in de BBT-conclusies.

(2)

Het bij besluit van de Commissie van 16 mei 2011 (2) opgerichte forum, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming, heeft zijn advies omtrent de voorgestelde inhoud van het BBT-referentiedocument voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie op 27 november 2018 bij de Commissie ingediend. Dat advies is publiekelijk toegankelijk (3).

(3)

De in de bijlage bij dit besluit opgenomen BBT-conclusies vormen het belangrijkste bestanddeel van dat BBT-referentiedocument.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 75, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, zoals in de bijlage opgenomen, worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 november 2019.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)   PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.

(2)  Besluit van de Commissie van 16 mei 2011 tot oprichting van een forum voor de uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (PB C 146 van 17.5.2011, blz. 3).

(3)  https://circabc.europa.eu/ui/group/06f33a94-9829-4eee-b187-21bb783a0fbf/library/d00a6ea2-6a30-46fc-8064-16200f9fe7f6?p=1&n=10&sort=modified_DESC


BIJLAGE

CONCLUSIES OVER DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT-CONCLUSIES) VOOR DE VOEDINGSMIDDELEN-, DRANKEN- EN ZUIVELINDUSTRIE

TOEPASSINGSGEBIED

Deze BBT-conclusies hebben betrekking op de volgende in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU omschreven activiteiten:

Punt 6.4, onder b):

De bewerking en verwerking behalve het uitsluitend verpakken, van de volgende grondstoffen, al dan niet eerder bewerkt of onbewerkt, voor de fabricage van levensmiddelen of voeder van:

i)

uitsluitend dierlijke grondstoffen (andere dan uitsluitend melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 t per dag eindproducten;

ii)

uitsluitend plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 t per dag eindproducten of 600 t per dag eindproducten indien de installatie gedurende een periode van niet meer dan 90 opeenvolgende dagen in om het even welk jaar in bedrijf is;

iii)

dierlijke en plantaardige grondstoffen, zowel in gecombineerde als in afzonderlijke producten, met een productiecapaciteit in ton per dag van meer dan:

75 indien A gelijk is aan of hoger dan 10, of

[300 – (22,5 × A)] in alle andere gevallen,

waarin “A” het aandeel dierlijk materiaal is (in gewichtspercentage) van de productiecapaciteit in eindproducten.

De verpakking is niet inbegrepen in het eindgewicht van het product.

Deze onderafdeling is niet van toepassing wanneer de grondstof uitsluitend melk is.

Image 1

Punt 6.4, onder c):

De bewerking en verwerking van uitsluitend melk, met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 t per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis).

Punt 6.11:

Een niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (1) vallende zelfstandig geëxploiteerde behandeling van afvalwater, mits de belangrijkste verontreinigingsbelasting afkomstig is van de in bijlage I, punt 6.4, onder b) of c), bij Richtlijn 2010/75/EU genoemde activiteiten.

Deze BBT-conclusies hebben ook betrekking op:

de gecombineerde behandeling van afvalwater van verschillende herkomst, mits de belangrijkste verontreinigingsbelasting afkomstig is van de in bijlage I, punt 6.4, onder b) of c), bij Richtlijn 2010/75/EU genoemde activiteiten en de behandeling van afvalwater niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad valt;

ethanolproductie die plaatsvindt in een installatie die valt onder de activiteitsbeschrijving in bijlage I, punt 6.4, onder b), ii), bij Richtlijn 2010/75/EU of als een rechtstreeks met de installatie samenhangende activiteit.

Deze BBT-conclusies hebben geen betrekking op:

Locatiegebonden stookinstallaties die hete gassen produceren die niet worden gebruikt voor het via direct contact verwarmen, drogen of anders behandelen van voorwerpen of materialen. Deze activiteit valt mogelijk onder de BBT-conclusies voor grote stookinstallaties (LCP) of onder Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad (2).

De productie van grondstoffen op basis van dierlijke bijproducten, zoals rendering en smelten van vetten, productie van vismeel en visolie, bloedverwerking en de vervaardiging van gelatine. Deze activiteiten vallen mogelijk onder de BBT-conclusies voor de sector van slachthuizen en de verwerking van dierlijke bijproducten (SA).

Het opdelen van karkassen van slachtdieren in standaard deelstukken en het versnijden van pluimvee. Deze activiteiten vallen mogelijk onder de BBT-conclusies voor de sector van slachthuizen en de verwerking van dierlijke bijproducten (SA).

Andere BBT-conclusies en referentiedocumenten die relevant kunnen zijn voor de activiteiten waarop deze BBT-conclusies betrekking hebben, zijn onder meer:

grote stookinstallaties (LCP: Large Combustion Plants);

de sector van slachthuizen en de verwerking van dierlijke bijproducten (SA: Slaughterhouses and Animal By-products Industries);

gemeenschappelijke afvalwater- en afvalgasbehandelings-/beheersystemen in de chemiesector (CWW: Common Waste Water and Waste Gas Treatment/Management Systems in the Chemical Sector);

productie van grote hoeveelheden organisch-chemische producten (LVOC: Large Volume Organic Chemical Industry);

afvalverwerking (WT: Waste Treatment);

productie van cement, ongebluste kalk en magnesiumoxide (CLM: Production of Cement, Lime and Magnesium Oxide);

monitoring van emissies naar lucht en water afkomstig van RIE-installaties (ROM: Reference Report on Monitoring of Emissions from IED Installations);

economische aspecten en cross-media-effecten (ECM);

emissies uit opslag (EFS: Emissions from Storage);

energie-efficiëntie (ENE);

industriële koelsystemen (ICS: Industrial Cooling Systems).

Deze BBT-conclusies gelden onverminderd andere relevante wetgeving, bv. inzake hygiëne of veiligheid van levensmiddelen en diervoeders.

DEFINITIES

Voor de toepassing van deze BBT-conclusies zijn de volgende definities van toepassing:

Gebruikte term

Definitie

Bestaande installatie

Een installatie die geen nieuwe installatie is.

Biochemisch zuurstofverbruik (BZVn)

De hoeveelheid zuurstof die nodig is voor de biochemische oxidatie van het organisch materiaal tot koolstofdioxide in n dagen (n is doorgaans 5 of 7). Het BZV is een indicator voor de massaconcentratie van biologisch afbreekbare organische stoffen.

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

De hoeveelheid zuurstof die nodig is voor de totale chemische oxidatie van het organisch materiaal tot koolstofdioxide met behulp van dichromaat. Het CZV is een indicator voor de massaconcentratie van organische stoffen.

Geleide emissies

Emissies van verontreinigende stoffen naar het milieu via kanalen, leidingen, schoorstenen enz.

Gevoelige receptor

Zones die speciale bescherming behoeven, zoals:

woonzones,

zones waar menselijke activiteiten worden verricht (bv. aangrenzende werkplekken, scholen, kinderdagverblijven, recreatiegebieden, ziekenhuizen of verpleegtehuizen).

Hexaan

Alkaan met zes koolstofatomen, met de molecuulformule C6H14.

hl

hectoliter (gelijk aan 100 liter).

Nieuwe installatie

Een installatie waarvoor de eerste vergunning wordt afgegeven na de bekendmaking van deze BBT-conclusies of een volledige vervanging van een installatie na de bekendmaking van deze BBT-conclusies.

NOX

De som van stikstofmonoxide (NO) en stikstofdioxide (NO2), uitgedrukt als NO2.

Residu

Stof die of voorwerp dat als afvalstof of bijproduct wordt gegenereerd door de binnen het toepassingsgebied van dit document vallende activiteiten

SOX

De som van zwaveldioxide (SO2) zwaveltrioxide (SO3) en aerosolen van zwavelzuur, uitgedrukt als SO2.

Stof

Totaal aan vaste deeltjes (in lucht).

Totaal aan fosfor (TP)

Totaal aan fosfor, uitgedrukt als P, met inbegrip van alle anorganische en organische fosforverbindingen, opgelost of aan deeltjes gebonden.

Totaal aan organische koolstof (TOC)

Totaal aan organische koolstof, uitgedrukt als C (in water), met inbegrip van alle organische stoffen.

Totaal aan stikstof (TN)

Totaal aan stikstof, uitgedrukt als N, met inbegrip van vrije ammoniak en ammoniumstikstof (NH4-N), nitrietstikstof (NO2-N), nitraatstikstof (NO3-N) en organisch gebonden stikstof.

Totaal aan vluchtige organische stoffen (TVOS)

Totaal aan vluchtige organische stoffen, uitgedrukt als C (in lucht).

Totaal aan zwevende deeltjes (TSS)

Massaconcentratie van alle zwevende deeltjes (in water), gemeten door middel van filtratie door glasvezelfilters en gravimetrie.

ALGEMENE OVERWEGINGEN

Beste beschikbare technieken

De technieken die in deze BBT-conclusies worden opgesomd en beschreven, zijn prescriptief noch limitatief. Er mogen andere technieken worden gebruikt die ten minste een gelijkwaardig niveau van milieubescherming garanderen.

Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies algemeen toepasbaar.

Met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor emissies naar lucht

Tenzij anders vermeld, hebben de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor emissies naar lucht in deze BBT-conclusies betrekking op concentratieniveaus uitgedrukt als massa uitgestoten stoffen per volume afgas onder de volgende standaardomstandigheden: droog gas bij een temperatuur van 273,15 K en een druk van 101,3 kPa, zonder correctie voor zuurstofgehalte, en uitgedrukt in mg/Nm3.

De vergelijking voor het berekenen van de emissieconcentratie bij het referentiezuurstofgehalte is:

Image 2

waarbij:

ER:

:

emissieconcentratie bij het referentiezuurstofgehalte OR;

OR:

:

referentiezuurstofgehalte in volumeprocent;

EM:

:

gemeten emissieconcentratie;

OM:

:

gemeten zuurstofgehalte in volumeprocent.

Voor de middelingstijden van BBT-GEN’s voor emissies naar lucht is de volgende definitie van toepassing:

Middelingstijd

Definitie

Gemiddelde van de bemonsteringsperiode

Gemiddelde waarde van drie opeenvolgende metingen van ten minste 30 minuten elk  (3).

Indien de afgassen uit twee of meer bronnen (bv. drogers of ovens) via dezelfde schoorsteen worden afgevoerd, is het BBT-GEN van toepassing op de gecombineerde afvoer via de schoorsteen.

Specifieke hexaanverliezen

De met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) in verband met specifieke hexaanverliezen hebben betrekking op jaargemiddelden en worden berekend met de volgende formule:

Image 3

waarbij:

hexaanverliezen: de totale hoeveelheid hexaan die de installatie verbruikt voor elke soort zaden of bonen, uitgedrukt in kg/jaar;

grondstoffen: de totale hoeveelheid van elke soort gereinigde zaden of bonen die wordt verwerkt, uitgedrukt in ton/jaar.

Met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor emissies naar water

Tenzij anders vermeld, hebben de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor emissies naar water in deze BBT-conclusies betrekking op concentraties (massa uitgestoten stoffen per volume water) uitgedrukt in mg/l.

De als concentraties uitgedrukte BBT-GEN’s hebben betrekking op daggemiddelde waarden, d.w.z. op debietsproportionele 24-uursmengmonsters. Tijdsproportionele mengmonsters kunnen worden gebruikt op voorwaarde dat een toereikende stabiliteit van het debiet is aangetoond. Als alternatief mogen steekproefmonsters worden genomen, op voorwaarde dat het effluent correct gemengd en homogeen is.

Voor het totaal aan organische koolstof (TOC), het chemisch zuurstofverbruik (CZV), het totaal aan stikstof (TN) en het totaal aan fosfor (TP) is de berekening van het gemiddelde rendement van de emissiebeperking zoals bedoeld in deze BBT-conclusies (zie Tabel 1) gebaseerd op de influent- en effluentbelasting van de afvalwaterbehandelingsinstallatie.

Overige milieuprestatieniveaus

Specifieke lozing van afvalwater

De indicatieve milieuprestatieniveaus in verband met specifieke lozing van afvalwater hebben betrekking op jaargemiddelden en worden berekend met de volgende formule:

Image 4

waarbij:

lozing van afvalwater: de totale hoeveelheid afvalwater die door de betrokken specifieke processen wordt geloosd (als directe lozing, indirecte lozing en/of verspreiding over het land) gedurende de productieperiode, uitgedrukt in m3/jaar, met uitzondering van eventueel afzonderlijk geloosd koelwater en afstromend water;

activiteitsgraad: de totale hoeveelheid verwerkte producten of grondstoffen, afhankelijk van de specifieke sector, uitgedrukt in ton/jaar of hl/jaar. De verpakking is niet inbegrepen in het gewicht van het product. Grondstoffen zijn alle materialen die in de installatie worden aangevoerd, behandeld of verwerkt voor de productie van levensmiddelen of diervoeders.

Specifiek energieverbruik

De indicatieve milieuprestatieniveaus in verband met specifiek energieverbruik hebben betrekking op jaargemiddelden en worden berekend met de volgende formule:

Image 5

waarbij:

eindenergieverbruik: de totale hoeveelheid energie die door de betrokken specifieke processen wordt verbruikt (in de vorm van warmte en elektriciteit) gedurende de productieperiode, uitgedrukt in MWh/jaar; activiteitsgraad: de totale hoeveelheid verwerkte producten of grondstoffen, afhankelijk van de specifieke sector, uitgedrukt in ton/jaar of hl/jaar.

De verpakking is niet inbegrepen in het gewicht van het product. Grondstoffen zijn alle materialen die in de installatie worden aangevoerd, behandeld of verwerkt voor de productie van levensmiddelen of diervoeders.

1.   ALGEMENE BBT-CONCLUSIES

1.1.   Milieubeheersystemen

BBT 1. Om de algehele milieuprestaties te verbeteren, is de BBT het opstellen en uitvoeren van een milieubeheersysteem (MBS) waarin de volgende elementen zijn opgenomen:

i)

betrokkenheid, leiderschap en verantwoordingsplicht van het management, met inbegrip van het hoger management, bij de uitvoering van een effectief milieubeheersysteem;

ii)

een analyse waarin onder meer de context van de organisatie wordt vastgesteld, de behoeften en verwachtingen van de betrokken partijen worden bepaald, en de kenmerken van de installatie die verband houden met mogelijke risico’s voor het milieu (of de menselijke gezondheid), alsmede de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften, worden vastgesteld;

iii)

ontwikkeling van een milieubeleid dat de continue verbetering van de milieuprestaties van de installatie omvat;

iv)

vaststelling van doelstellingen en prestatie-indicatoren met betrekking tot belangrijke milieuaspecten, met inbegrip van het waarborgen van de naleving van toepasselijke wettelijke voorschriften;

v)

planning en uitvoering van de nodige procedures en maatregelen (met inbegrip van corrigerende en preventieve maatregelen, waar nodig) om de milieudoelstellingen te verwezenlijken en milieurisico’s te vermijden;

vi)

vaststelling van structuren, taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot milieuaspecten en -doelstellingen en beschikbaarstelling van de benodigde financiële middelen en personeel;

vii)

waarborging van het vereiste niveau van deskundigheid en bewustzijn van werknemers waarvan werkzaamheden van invloed kunnen zijn op de milieuprestaties van de installatie (bv. door het aanbieden van informatie en opleiding);

viii)

interne en externe communicatie;

ix)

bevordering van de betrokkenheid van werknemers bij goede milieubeheerpraktijken;

x)

het opstellen en actueel houden van een managementshandleiding en schriftelijke procedures voor de controle op activiteiten met aanzienlijke milieueffecten, alsmede van relevante gegevens;

xi)

doeltreffende operationele planning en procesbeheersing;

xii)

uitvoering van geschikte onderhoudsprogramma’s;

xiii)

paraatheid bij noodsituaties en rampenplannen, met inbegrip van het voorkomen en/of beperken van de nadelige (milieu-)effecten van noodsituaties;

xiv)

het in aanmerking nemen, bij het (her)ontwerpen van een (nieuwe) installatie of een deel daarvan, van de milieueffecten ervan gedurende de hele levensduur, met inbegrip van de bouw, het onderhoud, de exploitatie en de ontmanteling;

xv)

uitvoering van een monitoring- en meetprogramma; indien nodig is hierover informatie te vinden in het referentiedocument inzake de monitoring van emissies naar water en lucht afkomstig van RIE-installaties;

xvi)

uitvoering van een sectorale benchmarking op regelmatige basis;

xvii)

periodieke onafhankelijke (voor zover praktisch haalbaar) interne audits alsmede periodieke onafhankelijke externe audits, om de milieuprestaties te beoordelen en vast te stellen of het milieubeheersysteem voldoet aan de voorgenomen regelingen en of het op de juiste wijze wordt uitgevoerd en gehandhaafd;

xviii)

evaluatie van de oorzaken van gevallen van niet-naleving, uitvoering van corrigerende maatregelen naar aanleiding van gevallen van niet-naleving, beoordeling van de doeltreffendheid van corrigerende maatregelen en vaststelling of soortgelijke gevallen van niet-naleving bestaan of zouden kunnen optreden;

xix)

periodieke beoordeling door het hoger management van het milieubeheersysteem en de blijvende geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid ervan;

xx)

het volgen en in aanmerking nemen van de ontwikkeling van schonere technieken.

Specifiek voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelsector is de BBT ook het opnemen van de volgende elementen in het milieubeheersysteem:

i)

geluidsbeheerplan (zie BBT 13);

ii)

geurbeheerplan (zie BBT 15);

iii)

inventarisatie van water-, energie- en grondstoffenverbruik en van afvalwater- en afgasstromen (zie BBT 2);

iv)

energie-efficiëntieplan (zie BBT 6a).

Opmerking

Bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) is het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie (EMAS) vastgesteld, een voorbeeld van een milieubeheersysteem dat in overeenstemming is met deze BBT.

Toepasbaarheid

De mate van gedetailleerdheid en formalisering van het milieubeheersysteem is over het algemeen gerelateerd aan de aard, omvang en complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan.

BBT 2. Om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en de emissies te verminderen, is de BBT het opmaken, actueel houden en regelmatig herzien (ook wanneer zich een belangrijke wijziging voordoet) van een inventarisatie van het water-, energie- en grondstoffenverbruik en van de afvalwater- en afgasstromen, die deel uitmaakt van het milieubeheersysteem (zie BBT 1) en alle volgende elementen omvat:

I.

Informatie over de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelproductieprocessen, met inbegrip van:

a)

vereenvoudigde processtroomdiagrammen waaruit de herkomst van de emissies blijkt;

b)

beschrijvingen van procesgeïntegreerde technieken en technieken voor de behandeling van afvalwater/afgas ter voorkoming of vermindering van emissies, met inbegrip van de prestaties ervan.

II.

Informatie over waterverbruik en -gebruik (bv. stroomdiagrammen en watermassabalansen) en vaststelling van acties om het waterverbruik en de hoeveelheid afvalwater te verminderen (zie BBT 7).

III.

Informatie over de omvang en kenmerken van de afvalwaterstromen, zoals:

a)

gemiddelde waarden en variabiliteit van debiet, pH en temperatuur;

b)

gemiddelde concentratie en vrachten van de relevante verontreinigende stoffen/parameters (bv. TOC of CZV, stikstofverbindingen, fosfor, chloride, geleidbaarheid) en de variabiliteit daarvan.

IV.

Informatie over de eigenschappen van de afgasstromen, zoals:

a)

gemiddelde waarden en variabiliteit van debiet en temperatuur;

b)

gemiddelde concentratie en vrachten van de relevante verontreinigende stoffen/parameters (bv. stof, TVOS, CO, NOX, SOX) en de variabiliteit daarvan;

c)

de aanwezigheid van andere stoffen die van invloed kunnen zijn op het afgasbehandelingssysteem of de veiligheid van de installatie (bv. zuurstof, waterdamp, stof).

V.

Informatie over het energieverbruik en -gebruik, de hoeveelheid gebruikte grondstoffen alsmede de hoeveelheid en kenmerken van de geproduceerde residuen, en vaststelling van acties voor de voortdurende verbetering van de hulpbronnenefficiëntie (zie bijvoorbeeld BBT 6 en BBT 10).

VI.

Vaststelling en uitvoering van een passende monitoringstrategie met het oog op verbetering van de hulpbronnenefficiëntie, waarbij rekening wordt gehouden met het energie-, water- en grondstoffenverbruik. De monitoring kan directe metingen, berekeningen of registratie met een passende frequentie omvatten. De monitoring wordt uitgesplitst op het meest geschikte niveau (bv. op proces- of fabrieks-/installatieniveau).

Toepasbaarheid

De mate van gedetailleerdheid van de inventarisatie is over het algemeen gerelateerd aan de aard, omvang en complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan.

1.2.   Monitoring

BBT 3. Voor relevante emissies naar water zoals vastgesteld in de inventarisatie van afvalwaterstromen (zie BBT 2), is de BBT om de belangrijkste procesparameters te monitoren (bv. continu monitoren van debiet, pH en temperatuur van het afvalwater) op cruciale locaties (bv. aan de inlaat/uitlaat van de voorbehandeling, aan de inlaat van de eindbehandeling, op het punt waar de emissie de installatie verlaat).

BBT 4. De BBT is om de emissies naar water met ten minste de onderstaande frequentie en overeenkomstig de EN-normen te monitoren. Indien er geen EN-normen beschikbaar zijn, is de BBT de toepassing van ISO-, nationale of andere internationale normen die garanderen dat er gegevens van gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit worden aangeleverd.

Stof/parameter

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie  (5)

Monitoring heeft betrekking op

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)  (6)  (7)

Geen EN-norm beschikbaar

Eenmaal per dag  (8)

BBT 12

Totaal aan stikstof (TN)  (6)

Verscheidene EN-normen beschikbaar (bv. EN 12260, EN ISO 11905-1)

Totaal aan organische koolstof (TOC)  (6)  (7)

EN 1484

Totaal aan fosfor (TP)  (6)

Verscheidene EN-normen beschikbaar (bv. EN ISO 6878, EN ISO 15681-1 en -2, EN ISO 11885)

Totaal aan zwevende deeltjes (TSS)  (6)

EN 872

Biochemisch zuurstofverbruik (BZVn)  (6)

EN 1899-1

Eenmaal per maand

Chloride (Cl-)

Verscheidene EN-normen beschikbaar (bv. EN ISO 10304-1, EN ISO 15682)

Eenmaal per maand

BBT 5. De BBT is om geleide emissies naar lucht met ten minste de onderstaande frequentie en overeenkomstig de EN-normen te monitoren.

Stof/parameter

Sector

Specifiek proces

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie  (9)

Monitoring heeft betrekking op

Stof

Diervoeder

Drogen van groenvoeder

EN 13284-1

Eenmaal per drie maanden  (10)

BBT 17

Vermalen en pelletkoeling bij de vervaardiging van mengvoeders

Eenmaal per jaar

BBT 17

Extruderen van droog voeder voor huisdieren

Eenmaal per jaar

BBT 17

Brouwen

Behandeling en verwerking van mout en ongemout

Eenmaal per jaar

BBT 20

Zuivelbedrijven

Droogprocessen

Eenmaal per jaar

BBT 23

Malen van graan

Reinigen en malen van graan

Eenmaal per jaar

BBT 28

Verwerking van oliehoudende zaden en raffinage van plantaardige oliën

Transport en preparatie van zaden, drogen en koelen van meel

Eenmaal per jaar

BBT 31

Productie van zetmeel

Drogen van zetmeel, eiwit en vezels

BBT 34

Productie van suiker

Drogen van bietenpulp

Eenmaal per maand  (10)

BBT 36

PM2.5 en PM10

Productie van suiker

Drogen van bietenpulp

EN ISO 23210

Eenmaal per jaar

BBT 36

TVOS

Verwerking van vis en schaal- en schelpdieren

Rookkamers

EN 12619

Eenmaal per jaar

BBT 26

Verwerking van vlees

Rookkamers

BBT 29

Verwerking van oliehoudende zaden en raffinage van plantaardige oliën  (11)

Productie van suiker

Drogen van bietenpulp op hoge temperatuur

Eenmaal per jaar

NOX

Verwerking van vlees  (12)

Rookkamers

EN 14792

Eenmaal per jaar

Productie van suiker

Drogen van bietenpulp op hoge temperatuur

CO

Verwerking van vlees  (12)

Rookkamers

EN 15058

Productie van suiker

Drogen van bietenpulp op hoge temperatuur

SOX

Productie van suiker

Drogen van bietenpulp wanneer geen gebruik wordt gemaakt van aardgas

EN 14791

Tweemaal per jaar  (10)

BBT 37

1.3.   Energie-efficiëntie

BBT 6. Om de energie-efficiëntie te verbeteren, is de BBT de toepassing van BBT 6a en een geschikte combinatie van de hieronder bij techniek b beschreven veelgebruikte technieken.

Techniek

Beschrijving

a)

Energie-efficiëntieplan

Een energie-efficiëntieplan, dat deel uitmaakt van het milieubeheersysteem (zie BBT 1), omvat de vaststelling en berekening van het specifieke energieverbruik van de activiteit(en), waarbij jaarlijkse essentiële prestatie-indicatoren (bijvoorbeeld voor het specifieke energieverbruik) worden vastgesteld en periodieke doelstellingen voor verbetering en daarmee verband houdende acties worden gepland. Het plan wordt aangepast aan de specifieke kenmerken van de installatie.

b)

Toepassing van veelgebruikte technieken

Veelgebruikte technieken zijn onder meer:

regeling en controle van de brander;

warmtekrachtkoppeling;

energie-efficiënte motoren;

warmteterugwinning door middel van warmtewisselaars en/of warmtepompen (met inbegrip van mechanische damprecompressie);

verlichting;

minimalisering van de hoeveelheid spui van de ketel;

optimalisering van stoomdistributiesystemen;

voorverwarming van voedingswater (met inbegrip van het gebruik van economisers);

systemen voor procesbeheersing;

vermindering van lekkages in persluchtsystemen;

vermindering van warmteverliezen door middel van isolatie;

frequentieregeling;

meertrapsverdamping;

gebruik van zonne-energie.

Verdere sectorspecifieke technieken om de energie-efficiëntie te verbeteren, zijn opgenomen in de punten 2 tot en met 13 van deze BBT-conclusies.

1.4.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

BBT 7. Om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, is de BBT de toepassing van BBT 7a en één of een combinatie van de onderstaande technieken b tot en met k.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

Veelgebruikte technieken

a)

Recycling en/of hergebruik van water

Recycling en/of hergebruik van waterstromen (al dan niet voorafgegaan door waterbehandeling), bv. voor reinigen, wassen, koelen of voor het proces zelf.

Mogelijk niet toepasbaar op grond van hygiëne- en voedselveiligheidsvoorschriften.

b)

Optimalisering van het waterdebiet

Gebruik van regelaars, zoals fotocellen, stromingskleppen en thermostatische kleppen, voor het automatisch aanpassen van het waterdebiet.

c)

Optimalisering van waterspuitmonden en -slangen

Gebruik van het juiste aantal spuitmonden en een juiste plaatsing daarvan; aanpassing van de waterdruk.

d)

Scheiding van waterstromen

Waterstromen die geen behandeling nodig hebben (bv. niet-verontreinigd koelwater of niet-verontreinigd afstromend water) worden gescheiden van afvalwater dat moet worden behandeld, hetgeen recycling van niet-verontreinigd water mogelijk maakt.

Het gescheiden houden van niet-verontreinigd hemelwater is mogelijk niet toepasbaar in het geval van bestaande afvalwaterverzamelsystemen.

Technieken in verband met reinigingsactiviteiten

e)

Droog reinigen

Van zo veel mogelijk restmateriaal ontdoen van grondstoffen en apparatuur voordat deze met vloeistoffen worden gereinigd, bv. met behulp van perslucht, vacuümsystemen of opvangkorven met zeefdeksel.

Algemeen toepasbaar.

f)

Pigging-systeem voor buizen

Gebruik van een systeem bestaande uit lanceer-, opvang-, en persluchtinrichtingen en een projectiel (ook wel een “reinigingsprop” of, in het Engels, “pig” genoemd, en bv. gemaakt van kunststof of ijsslurry) om leidingen te reinigen. In de leiding zijn afsluiters aanwezig zodat de reinigingsprop zich een weg kan banen door het pijpleidingsysteem en het product en het spoelwater gescheiden kunnen worden.

g)

Hogedrukreiniging

Besproeien van het te reinigen oppervlak met water onder een druk van tussen de 15 en 150 bar.

Mogelijk niet toepasbaar op grond van gezondheids- en veiligheidsvoorschriften.

h)

Optimalisering van de chemische dosering en het waterverbruik bij cleaning-in-place (CIP, reiniging in situ)

Optimalisering van het CIP-ontwerp en meting van de troebelheid, geleidbaarheid, temperatuur en/of pH om warm water en chemicaliën in geoptimaliseerde hoeveelheden te kunnen doseren.

Algemeen toepasbaar.

i)

Lagedruk schuim- en/of gelreiniging

Gebruik van lage druk schuim en/of van gel voor het reinigen van muren, vloeren en/of de oppervlakken van apparatuur.

j)

Optimalisering van ontwerp en bouw van apparatuur en procesruimten

De apparatuur en de procesruimten worden zo ontworpen en gebouwd dat zij gemakkelijker kunnen worden schoongemaakt. Bij de optimalisering van het ontwerp en de bouw wordt rekening gehouden met hygiënevoorschriften.

k)

Apparatuur zo snel mogelijk reinigen

De reiniging wordt zo snel mogelijk na het gebruik van de apparatuur uitgevoerd om verharding van de afvalstoffen te voorkomen.

Verdere sectorspecifieke technieken om het waterverbruik te verminderen, zijn opgenomen in punt 6.1 van deze BBT-conclusies.

1.5.   Schadelijke stoffen

BBT 8. Om het gebruik van schadelijke stoffen te voorkomen of te verminderen (b.v. bij reiniging en ontsmetting), is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

a)

Juiste selectie van reinigingschemicaliën en/of ontsmettingsmiddelen

Vermijden of tot een minimum beperken van het gebruik van reinigingschemicaliën en/of ontsmettingsmiddelen die schadelijk zijn voor het aquatische milieu, met name de prioritaire stoffen in het kader van de kaderrichtlijn water (Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (13).

Bij de selectie van de stoffen wordt rekening gehouden met hygiëne- en voedselveiligheidsvoorschriften.

b)

Hergebruik van reinigingschemicaliën bij cleaning-in-place (CIP)

Inzameling en hergebruik van reinigingschemicaliën bij CIP. Bij hergebruik van reinigingschemicaliën wordt rekening gehouden met hygiëne- en voedselveiligheidsvoorschriften.

c)

Droog reinigen

Zie BBT 7e.

d)

Optimalisering van ontwerp en bouw van apparatuur en procesruimten

Zie BBT 7j.

BBT 9. Om van het koelen en invriezen afkomstige emissies van stoffen die de ozonlaag aantasten en stoffen met een hoog aardopwarmingsvermogen te voorkomen, is de BBT het gebruik van koelmiddelen die de ozonlaag niet kunnen aantasten en die een laag aardopwarmingsvermogen hebben.

Beschrijving

Geschikte koelmiddelen zijn onder meer water, koolstofdioxide of ammoniak.

1.6.   Hulpbronnenefficiëntie

BBT 10. Om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Anaerobe vergisting

De behandeling van biologisch afbreekbare residuen met micro-organismen in afwezigheid van zuurstof, met als resultaat biogas en digestaat. Het biogas wordt gebruikt als brandstof, bv. in een gasmotor of in een ketel. Het digestaat kan bv. als bodemverbeteraar worden gebruikt.

Mogelijk niet toepasbaar vanwege de hoeveelheid en/of aard van de residuen.

b)

Gebruik van residuen

De residuen worden gebruikt, bv. als diervoeder.

Mogelijk niet toepasbaar op grond van wettelijke voorschriften.

c)

Scheiding van residuen

De scheiding van residuen, bv. met behulp van nauwkeurig geplaatste spatborden, schermen, flappen, opvangkorven, lekbakken en kuipen.

Algemeen toepasbaar.

d)

Terugwinning en hergebruik van residuen uit de pasteurisator

Residuen van de pasteurisator worden teruggevoerd naar de mengeenheid en aldus hergebruikt als grondstof.

Alleen toepasbaar op vloeibare levensmiddelen.

e)

Terugwinning van fosfor als struviet

Zie BBT 12 g.

Alleen toepasbaar op afvalwaterstromen met een hoog totaal fosforgehalte (bv. boven 50 mg/l) en een significant debiet.

f)

Gebruik van afvalwater voor verspreiding over het land

Na passende behandeling wordt het afvalwater gebruikt voor verspreiding over het land om het nutriëntengehalte te benutten en/of het water te gebruiken.

Alleen toepasbaar in geval van bewezen agronomisch nut, een aantoonbaar laag verontreinigingsniveau en het ontbreken van negatieve effecten op het milieu (bv. op de bodem en het grond- en oppervlaktewater).

De toepasbaarheid is mogelijk beperkt door de beperkte beschikbaarheid van geschikte grond die aan de installatie grenst.

De toepasbaarheid is mogelijk beperkt door de bodem en plaatselijke weersomstandigheden (bv. in het geval van natte of bevroren velden) of op grond van wetgeving.

Verdere sectorspecifieke technieken om de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen, zijn opgenomen in de punten 3.3, 4.3 en 5.1 van deze BBT-conclusies.

1.7.   Emissies naar water

BBT 11. Om ongecontroleerde emissies naar water te voorkomen, is de BBT het bieden van een passende bufferopslagcapaciteit voor afvalwater.

Beschrijving

De passende bufferopslagcapaciteit wordt bepaald door middel van een risicobeoordeling (waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de verontreinigende stof(fen), de effecten van deze verontreinigende stoffen op de verdere behandeling van afvalwater, het ontvangende milieu enz.).

Het afvalwater uit deze bufferopslag wordt pas geloosd nadat passende maatregelen zijn genomen (bv. monitoring, behandeling, hergebruik).

Toepasbaarheid

Voor bestaande installaties is de techniek mogelijk niet toepasbaar door een gebrek aan ruimte en/of door de opbouw van het afvalwaterverzamelsysteem.

BBT 12. Om emissies naar water te verminderen, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de onderstaande technieken.

 

Techniek  (14)

Typische verontreinigende stoffen die worden beoogd

Toepasbaarheid

Voorbereidende, primaire en algemene behandeling

a)

Egalisatie

Alle verontreinigende stoffen

Algemeen toepasbaar.

b)

Neutralisatie

Zuren, basen

c)

Fysieke scheiding, bv. schermen, zeven, zandafscheiders, olie-/vetafscheiders of primaire bezinkingsbekkens

Grove vaste stoffen, zwevende deeltjes, olie/vet

Aerobe en/of anaerobe behandeling (secundaire behandeling)

d)

Aerobe en/of anaerobe behandeling (secundaire behandeling), bv. actief-slibproces, aerobe vijver, UASB-proces (upflow anaerobic sludge blanket), anaeroob contactproces, membraanbioreactor

Biologisch afbreekbare organische stoffen

Algemeen toepasbaar.

Stikstofverwijdering

e)

Nitrificatie en/of denitrificatie

Totaal aan stikstof, ammonium/ammoniak

Nitrificatie is mogelijk niet toepasbaar bij hoge chlorideconcentraties (bv. boven 10 g/l).

Nitrificatie is mogelijk niet toepasbaar wanneer de temperatuur van het afvalwater laag is (bv. onder 12 °C).

f)

Gedeeltelijke nitritatie — anaerobe ammoniumoxidatie

Mogelijk niet toepasbaar wanneer de temperatuur van het afvalwater laag is.

Terugwinning en/of verwijdering van fosfor

g)

Terugwinning van fosfor als struviet

Totaal aan fosfor

Alleen toepasbaar op afvalwaterstromen met een hoog totaal fosforgehalte (bv. boven 50 mg/l) en een significant debiet.

h)

Precipitatie

Algemeen toepasbaar.

i)

Verbeterde biologische fosfaatverwijdering

Verwijdering van overblijvende vaste stoffen

j)

Coagulatie en flocculatie

Zwevende deeltjes

Algemeen toepasbaar.

k)

Sedimentatie

l)

Filtratie (bv. zandfiltratie, microfiltratie, ultrafiltratie)

m)

Flotatie

De met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor emissies naar water in Tabel 1 zijn van toepassing op directe emissies naar een ontvangend waterlichaam.

De BBT-GEN’s zijn van toepassing op het punt waar de emissie de installatie verlaat.

Tabel 1

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor directe emissies naar een ontvangend waterlichaam

Parameter

BBT-GEN  (15)  (16) (daggemiddelde)

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)  (17)  (18)

25-100 mg/l  (19)

Totaal aan zwevende deeltjes (TSS)

4-50 mg/l  (20)

Totaal aan stikstof (TN)

2-20 mg/l  (21)  (22)

Totaal aan fosfor (TP)

0,2-2 mg/l  (23)

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 4.

1.8.   Geluid

BBT 13. Om geluidsemissies te voorkomen of, indien dat niet haalbaar is, te verminderen, is de BBT het opzetten, uitvoeren en regelmatig evalueren van een geluidsbeheerplan, als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1), dat alle volgende elementen omvat:

een protocol met acties en termijnen;

een protocol voor de monitoring van geluidsemissies;

een protocol voor de reactie op geconstateerde geluidsincidenten, bv. klachten;

een programma ter vermindering van geluid om de bron(nen) te bepalen, de blootstelling aan geluid en trillingen te meten/schatten, de bijdragen van de bronnen te karakteriseren en preventieve en/of beperkende maatregelen te nemen.

Toepasbaarheid

BBT 13 is alleen van toepassing in gevallen waar geluidshinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht en/of is onderbouwd.

BBT 14. Om geluidsemissies te voorkomen of, indien dat niet haalbaar is, te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Een geschikte locatie van apparatuur en gebouwen

Het geluidsniveau kan worden verminderd door de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger te vergroten, door gebouwen te gebruiken als geluidsschermen en door in- of uitgangen van gebouwen te verplaatsen.

Voor bestaande installaties is de verplaatsing van apparatuur en in- of uitgangen van gebouwen mogelijk niet toepasbaar door een gebrek aan ruimte en/of buitensporige kosten.

b)

Operationele maatregelen

Hierbij gaat het onder meer om:

i)

verbeterde inspectie en beter onderhoud van apparatuur;

ii)

sluiten van deuren en schatten in gesloten ruimten, indien mogelijk;

iii)

bediening van apparatuur door ervaren personeel;

iv)

vermijding van lawaaierige activiteiten “s nachts, indien mogelijk;

v)

maatregelen treffen voor lawaaibeheersing, bv. tijdens onderhoudswerkzaamheden;

Algemeen toepasbaar.

c)

Geluidsarme apparatuur

Dit omvat geluidsarme compressoren, pompen en ventilatoren.

d)

Apparatuur voor geluidsbeheersing

Dit omvat:

i)

geluidsdempers;

ii)

isolatie van apparatuur;

iii)

omhulling van lawaaierige apparatuur;

iv)

geluidsisolatie van gebouwen.

Mogelijk niet toepasbaar op bestaande installaties door een gebrek aan ruimte.

e)

Lawaaibestrijding

Barrières tussen zenders en ontvangers plaatsen (bv. geluidswallen, ophogingen en gebouwen).

Alleen toepasbaar voor bestaande installaties, omdat het ontwerp van nieuwe installaties deze techniek overbodig zou moeten maken. Bij bestaande installaties is het plaatsen van barrières mogelijk niet toepasbaar door een gebrek aan ruimte.

1.9.   Geur

BBT 15. Om geuremissies te voorkomen of, indien dat niet haalbaar is, te verminderen, is de BBT het opzetten, uitvoeren en regelmatig evalueren van een geurbeheerplan, als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1), dat alle volgende elementen omvat:

een protocol met acties en termijnen;

een protocol voor de monitoring van geur. Dit kan worden aangevuld met de meting/schatting van de blootstelling aan geur of de schatting van de geuroverlast;

een protocol voor de reactie op geconstateerde geurincidenten, bv. klachten;

een programma ter voorkoming en beperking van geuren, ontworpen om de bron(nen) te bepalen; om de blootstelling aan de geur te meten/schatten; om de bijdragen van de bronnen te karakteriseren; en om preventieve en/of beperkende maatregelen uit te voeren.

Toepasbaarheid

BBT 15 is alleen van toepassing in gevallen waar geurhinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht en/of is onderbouwd.

2.   BBT-CONCLUSIES VOOR DIERVOEDER

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op diervoeder. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

2.1.   Energie-efficiëntie

2.1.1.   Mengvoeders/voeder voor huisdieren

Algemene technieken om de energie-efficiëntie te verbeteren, zijn opgenomen in punt 1.3 van deze BBT-conclusies. Indicatieve milieuprestatieniveaus zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 2

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifiek energieverbruik

Product

Eenheid

Specifiek energieverbruik

(jaargemiddelde)

Mengvoeder

MWh/ton producten

0,01-0,10  (24)  (25)  (26)

Droog voeder voor huisdieren

0,39-0,50

Nat voeder voor huisdieren

0,33-0,85

2.1.2.   Groenvoeder

BBT 16. Om de energie-efficiëntie bij de verwerking van groenvoeder te verbeteren, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de in BBT 6 en hieronder beschreven technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Gebruik van voorgedroogde voedergewassen

Gebruik van voedergewassen die zijn voorgedroogd (bv. door middel van vlakliggende voordroging).

Niet toepasbaar voor het natte procedé.

b)

Recycling van afgas afkomstig van de droger

Injectie van het afgas afkomstig van de cycloon in de brander van de droger.

Algemeen toepasbaar.

c)

Gebruik van afvalwarmte voor voordrogen

De warmte van de uitlaatstoom afkomstig van de hogetemperatuurdrogers wordt gebruikt voor het voordrogen van al het groenvoeder of een deel daarvan.

2.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Het indicatieve milieuprestatieniveau is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 3

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifieke lozing van afvalwater

Product

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater

(jaargemiddelde)

Nat voeder voor huisdieren

m3/ton producten

1,3—2,4

2.3.   Emissies naar lucht

BBT 17. Om geleide stofemissies naar lucht te verminderen, is de BBT de toepassing van één van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Doekenfilter

Zie punt 14.2.

Mogelijk niet toepasbaar voor de reductie van kleverig stof.

b)

Cycloon

Algemeen toepasbaar.


Tabel 4

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het vermalen en de pelletkoeling bij de vervaardiging van mengvoeders

Parameter

Specifiek proces

Eenheid

BBT-GEN

(gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

Nieuwe installaties

Bestaande installaties

Stof

Vermalen

mg/Nm3

< 2-5

< 2-10

Pelletkoeling

< 2-20

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

3.   BBT-CONCLUSIES VOOR HET BROUWEN

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op het brouwen. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

3.1.   Energie-efficiëntie

BBT 18. Om de energie-efficiëntie te verbeteren, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de in BBT 6 en hieronder beschreven technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Maischen bij hogere temperaturen

Het maischen van het graan gebeurt bij een temperatuur van rond de 60 °C, waardoor het gebruik van koud water wordt beperkt.

Mogelijk niet toepasbaar op grond van de productspecificaties.

b)

Verlaging van de verdampingssnelheid tijdens het koken van wort

De verdampingssnelheid kan worden verlaagd van 10 % naar ongeveer 4 % per uur (bv. door tweefasen kooksystemen of dynamisch koken met lage druk).

c)

Intensivering van het zwaar brouwen (high-gravity-brouwen)

Produceren van geconcentreerde wort, waardoor het volume ervan wordt beperkt en daardoor ook energie wordt bespaard.


Tabel 5

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifiek energieverbruik

Eenheid

Specifiek energieverbruik

(jaargemiddelde)

MWh/hl producten

0,02-0,05

3.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Het indicatieve milieuprestatieniveau is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 6

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifieke lozing van afvalwater

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater

(jaargemiddelde)

m3/hl producten

0,15-0,50

3.3.   Afval

BBT 19. Om de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen, is de BBT de toepassing van één van of beide onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

a)

Terugwinning en (her)gebruik van gist na de vergisting

De gist wordt na de vergisting opgevangen en kan gedeeltelijk worden hergebruikt in het vergistingsproces en/of voor verschillende doeleinden worden gebruikt, bv. als diervoeder, in de farmaceutische industrie, als voedingsingrediënt, of voor de productie van biogas in een installatie voor anaerobe afvalwaterbehandeling.

b)

Terugwinning en (her)gebruik van natuurlijk filtermateriaal

Na chemische, enzymatische of thermische behandeling kan natuurlijk filtermateriaal (bv. diatomeeënaarde) gedeeltelijk worden hergebruikt in het filtratieproces. Natuurlijk filtermateriaal kan ook bv. als bodemverbeteraar worden gebruikt.

3.4.   Emissies naar lucht

BBT 20. Om geleide stofemissies naar lucht te verminderen, is de BBT het gebruik van een doekenfilter of van zowel een cycloon als een doekenfilter.

Beschrijving

Zie punt 14.2.

Tabel 7

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor geleide stofemissies naar lucht afkomstig van de behandeling en verwerking van mout en ongemout

Parameter

Eenheid

BBT-GEN

(gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

Nieuwe installaties

Bestaande installaties

Stof

mg/Nm3

< 2-5

< 2-10

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

4.   BBT-CONCLUSIES VOOR ZUIVELBEDRIJVEN

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op zuivelbedrijven. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

4.1.   Energie-efficiëntie

BBT 21. Om de energie-efficiëntie te verbeteren, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de in BBT 6 en hieronder beschreven technieken.

Techniek

Beschrijving

a)

Gedeeltelijke homogenisatie van melk

De room wordt samen met een kleine hoeveelheid afgeroomde melk gehomogeniseerd. De afmetingen van de homogenisator kunnen aanzienlijk worden verkleind, wat tot energiebesparingen leidt.

b)

Energie-efficiënte homogenisator

De bedrijfsdruk van de homogenisator wordt verlaagd dankzij een geoptimaliseerd ontwerp, waardoor ook minder elektrische energie nodig is voor de aandrijving van het systeem.

c)

Gebruik van continue pasteurisatoren

Er wordt gebruikgemaakt van doorstroomwarmtewisselaars (bv. buisvormige, platen- en framewarmtewisselaars). De pasteurisatieduur is veel korter dan die van batchsystemen.

d)

Pasteurisatie met regeneratieve warmte-uitwisseling

De instromende melk wordt voorverwarmd door de warme melk die het pasteurisatieproces verlaat.

e)

Ultra-hoge-temperatuurbehandeling (UHT-behandeling) van melk zonder tussentijdse pasteurisatie

UHT-melk wordt in één stap uit rauwe melk geproduceerd, waardoor geen energie nodig is voor de pasteurisatie.

f)

Meertrapsdroging bij de productie van poeder

Er wordt gebruikgemaakt van een sproeidroogprocedé in combinatie met een nageschakelde droger, bv. een wervelbeddroger.

g)

Voorkoeling van ijswater

Wanneer ijswater wordt gebruikt, wordt het teruggevoerde ijswater voorgekoeld (bv. met een platenwarmtewisselaar) vóór de uiteindelijke koeling in een accumulerende ijswatertank met spoelverdamper.


Tabel 8

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifiek energieverbruik

Belangrijkste product (ten minste 80 % van de productie)

Eenheid

Specifiek energieverbruik (jaargemiddelde)

Consumptiemelk

MWh/ton grondstoffen

0,1-0,6

Kaas

0,10-0,22  (27)

Poeder

0,2-0,5

Gefermenteerde melk

0,2-1,6

4.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Indicatieve milieuprestatieniveaus zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 9

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifieke lozing van afvalwater

Belangrijkste product (ten minste 80 % van de productie)

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater (jaargemiddelde)

Consumptiemelk

m3/ton grondstoffen

0,3-3,0

Kaas

0,75-2,5

Poeder

1,2-2,7

4.3.   Afval

BBT 22. Om de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Technieken in verband met het gebruik van centrifuges

a)

Geoptimaliseerd gebruik van centrifuges

Gebruik van centrifuges overeenkomstig hun specificaties om de hoeveelheid afgewezen product tot een minimum te beperken.

Technieken in verband met de productie van boter

b)

Uitspoelen van de roomverwarmer met afgeroomde melk of water

Vóór de reinigingsactiviteiten spoelen van de roomverwarmer met afgeroomde melk of water, die/dat vervolgens wordt teruggewonnen en hergebruikt.

Technieken in verband met de productie van roomijs

c)

Continue invriezing van roomijs

Continu invriezen van roomijs met gebruikmaking van geoptimaliseerde opstartprocedures en regelcircuits waardoor er minder stilleggingen optreden.

Technieken in verband met de productie van kaas

d)

Minimalisering van de productie van zure wei

Wei afkomstig van de vervaardiging van zure kaastypes (zoals cottage cheese, kwark en mozzarella) wordt zo snel mogelijk verwerkt om de vorming van melkzuur te verminderen.

e)

Terugwinning en gebruik van wei

Wei wordt teruggewonnen (zo nodig met behulp van technieken als verdamping of membraanfiltratie) en wordt gebruikt om bv. weipoeder, gedemineraliseerd weipoeder, weiproteïneconcentraten of lactose te produceren. Wei en weiconcentraten kunnen ook als diervoeder of als koolstofbron in een biogasinstallatie worden gebruikt.

4.4.   Emissies naar lucht

BBT 23. Om geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het drogen te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Doekenfilter

Zie punt 14.2.

Mogelijk niet toepasbaar voor de reductie van kleverig stof.

b)

Cycloon

Algemeen toepasbaar.

c)

Natte gaswasser


Tabel 10

Met de BBT geassocieerd emissieniveau (BBT-GEN) voor geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het drogen

Parameter

Eenheid

BBT-GEN (gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

Stof

mg/Nm3

< 2-10  (28)

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

5.   BBT-CONCLUSIES VOOR DE PRODUCTIE VAN ETHANOL

De BBT-conclusie in dit punt is van toepassing op de productie van ethanol. Zij geldt in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

5.1.   Afval

BBT 24. Om de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen, is de BBT de terugwinning en (her)gebruik van gist na de vergisting.

Beschrijving

Zie BBT 19a. De gist mag niet worden teruggewonnen wanneer de vinasse als diervoeder wordt gebruikt.

6.   BBT-CONCLUSIES VOOR DE VERWERKING VAN VIS EN SCHAAL- EN SCHELPDIEREN

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op de verwerking van vis en schaal- en schelpdieren. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

6.1.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

BBT 25. Om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de in BBT 7 en hieronder beschreven technieken.

Techniek

Beschrijving

a)

Verwijdering van vet en ingewanden door middel van vacuüm

Gebruik van vacuümafzuiging in plaats van water om vet en ingewanden uit vis te verwijderen.

b)

Droog transport van vet, ingewanden, huid en filets

Gebruik van transportbanden in plaats van water.

6.2.   Emissies naar lucht

BBT 26. Om geleide emissies naar lucht van organische stoffen afkomstig van het roken van vis te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

a)

Biofilter

De afgasstroom wordt geleid door een bed van organisch materiaal (zoals turf, heide, wortel, boomschors, compost, naaldhout en verschillende soorten combinaties) of een inert materiaal (zoals klei, actieve kool en polyurethaan), waar de organische (en sommige van de anorganische) bestanddelen door van nature voorkomende micro-organismen biologisch worden omgezet in koolstofdioxide, water, andere metabolieten en biomassa.

b)

Thermische oxidatie

Zie punt 14.2.

c)

Niet-thermische plasmabehandeling

d)

Natte gaswasser

Zie punt 14.2.

Als voorbehandelingsstap wordt doorgaans gebruikgemaakt van een elektrostatische precipitator.

e)

Gebruik van gezuiverde rook

Uit gezuiverde primaire rookcondensaten gegenereerde rook wordt gebruikt om het product in een rookkamer te roken.


Tabel 11

Met de BBT geassocieerd emissieniveau (BBT-GEN) voor geleide TVOS-emissies naar lucht afkomstig van een rookkamer

Parameter

Eenheid

BBT-GEN (gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

TVOS

mg/Nm3

15-50  (29)  (30)

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

7.   BBT-CONCLUSIES VOOR DE SECTOR GROENTEN EN FRUIT

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op de sector groenten en fruit. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

7.1.   Energie-efficiëntie

BBT 27. Om de energie-efficiëntie te verbeteren, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de in BBT 6 beschreven technieken, alsmede het koelen van groenten en fruit alvorens deze in te vriezen.

Beschrijving

De temperatuur van de groenten en fruit wordt tot ongeveer 4 °C teruggebracht voordat zij de vriestunnel ingaan, door ze direct of indirect met koud water of koellucht in contact te brengen. Het water kan uit de voedingsmiddelen worden verwijderd en vervolgens worden verzameld voor hergebruik in het koelproces.

Tabel 12

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifiek energieverbruik

Specifiek proces

Eenheid

Specifiek energieverbruik (jaargemiddelde)

Verwerking van aardappelen (met uitzondering van de productie van zetmeel)

MWh/ton producten

1,0-2.1 (31)

Verwerking van tomaten

0,15-2,4  (32)  (33)

7.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Indicatieve milieuprestatieniveaus zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 13

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifieke lozing van afvalwater

Specifiek proces

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater (jaargemiddelde)

Verwerking van aardappelen (met uitzondering van de productie van zetmeel)

m3/ton producten

4,0-6,0  (34)

Verwerking van tomaten wanneer recycling van water mogelijk is

8,0-10,0  (35)

8.   BBT-CONCLUSIES VOOR HET MALEN VAN GRAAN

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op het malen van graan. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

8.1.   Energie-efficiëntie

Algemene technieken om de energie-efficiëntie te verbeteren, zijn opgenomen in punt 1.3 van deze BBT-conclusies. Het indicatieve milieuprestatieniveau is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 14

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifiek energieverbruik

Eenheid

Specifiek energieverbruik (jaargemiddelde)

MWh/ton producten

0,05-0,13

8.2.   Emissies naar lucht

BBT 28. Om geleide stofemissies naar lucht te verminderen, is de BBT het gebruik van een doekenfilter.

Beschrijving

Zie punt 14.2.

Tabel 15

Met de BBT geassocieerd emissieniveau (BBT-GEN) voor geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het malen van graan

Parameter

Eenheid

BBT-GEN (gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

Stof

mg/Nm3

< 2-5

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

9.   BBT-CONCLUSIES VOOR DE VERWERKING VAN VLEES

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op de verwerking van vlees. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

9.1.   Energie-efficiëntie

Algemene technieken om de energie-efficiëntie te verbeteren, zijn opgenomen in punt 1.3 van deze BBT-conclusies. Het indicatieve milieuprestatieniveau is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 16

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifiek energieverbruik

Eenheid

Specifiek energieverbruik

(jaargemiddelde)

MWh/ton grondstoffen

0,25-2,6  (36)  (37)

9.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Het indicatieve milieuprestatieniveau is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 17

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifieke lozing van afvalwater

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater (jaargemiddelde)

m3/ton grondstoffen

1,5-8,0  (38)

9.3.   Emissies naar lucht

BBT 29. Om geleide emissies naar lucht van organische stoffen afkomstig van het drogen van vlees te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

a)

Adsorptie

Organische stoffen worden uit een afgasstroom verwijderd door retentie op een vast oppervlak (doorgaans actieve kool).

b)

Thermische oxidatie

Zie punt 14.2.

c)

Natte gaswasser

Zie punt 14.2.

Als voorbehandelingsstap wordt doorgaans gebruikgemaakt van een elektrostatische precipitator.

d)

Gebruik van gezuiverde rook

Uit gezuiverde primaire rookcondensaten gegenereerde rook wordt gebruikt om het product in een rookkamer te roken.


Tabel 18

Met de BBT geassocieerd emissieniveau (BBT-GEN) voor geleide TVOS-emissies naar lucht afkomstig van een rookkamer

Parameter

Eenheid

BBT-GEN

(gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

TVOS

mg/Nm3

3-50  (39)  (40)

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

10.   BBT-CONCLUSIES VOOR DE VERWERKING VAN OLIEHOUDENDE ZADEN EN DE RAFFINAGE VAN PLANTAARDIGE OLIËN

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op de verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage van plantaardige oliën. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

10.1.   Energie-efficiëntie

BBT 30. Om de energie-efficiëntie te verbeteren, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de in BBT 6 beschreven technieken, alsmede het opwekken van een hulpvacuüm.

Beschrijving

Het hulpvacuüm dat wordt gebruikt voor het drogen van olie, het ontgassen van olie of het minimaliseren van olieoxidatie wordt gegenereerd door pompen, stoominjectoren enz. Het vacuüm vermindert de hoeveelheid thermische energie die voor deze processtappen nodig is.

Tabel 19

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifiek energieverbruik

Specifiek proces

Eenheid

Specifiek energieverbruik

(jaargemiddelde)

Geïntegreerd persen- extraheren en raffineren van koolzaad en/of zonnebloemzaden

MWh/ton geproduceerde olie

0,45-1,05

Geïntegreerd extraheren en raffineren van sojabonen

0,65-1,65

Alleenstaande raffinage

0,1-0,45

10.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Indicatieve milieuprestatieniveaus zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 20

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifieke lozing van afvalwater

Specifiek proces

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater (jaargemiddelde)

Geïntegreerd persen- extraheren en raffineren van koolzaad en/of zonnebloemzaden

m3/ton geproduceerde olie

0,15-0,75

Geïntegreerd extraheren en raffineren van sojabonen

0,8-1,9

Alleenstaande raffinage

0,15-0,9

10.3.   Emissies naar lucht

BBT 31. Om geleide stofemissies naar lucht te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Doekenfilter

Zie punt 14.2.

Mogelijk niet toepasbaar voor de reductie van kleverig stof.

b)

Cycloon

Algemeen toepasbaar.

c)

Natte gaswasser


Tabel 21

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het transport en de preparatie van zaden en het drogen en koelen van meel

Parameter

Eenheid

BBT-GEN

(gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

Nieuwe installaties

Bestaande installaties

Stof

mg/Nm3

< 2-5  (41)

< 2-10  (41)

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

10.4.   Hexaanverliezen

BBT 32. Om de hexaanverliezen afkomstig van de verwerking van oliehoudende zaden en raffinage te verminderen, is de BBT de toepassing van alle onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

a)

Tegenstroom van meel en stoom in de solventverwijderaar-toaster

Hexaan wordt uit het met hexaan doordrenkte meel verwijderd in een solventverwijderaar-toaster, waarbij wordt gebruikgemaakt van een tegenstroom van stoom en meel.

b)

Verdamping uit het olie/hexaanmengsel

Hexaan wordt met behulp van verdampers uit het olie/hexaanmengsel verwijderd. De dampen uit de solventverwijderaar-toaster (stoom/hexaanmengsel) worden gebruikt om thermische energie te leveren in de eerste fase van de verdamping.

c)

Condensatie in combinatie met een natte gaswasser met minerale olie

Hexaandampen worden tot onder hun dauwpunt gekoeld, zodat zij condenseren. Niet-gecondenseerd hexaan wordt geabsorbeerd in een gaswasser met minerale olie als gaswasvloeistof, om daarna te worden teruggewonnen.

d)

Fasescheiding onder invloed van de zwaartekracht, gecombineerd met destillatie

Onopgelost hexaan wordt onder invloed van de zwaartekracht van de waterige fase gescheiden door middel van een fasescheider. Eventueel resterend hexaan wordt afgedestilleerd door de waterige fase tot ongeveer 80-95 °C te verhitten.


Tabel 22

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor hexaanverliezen afkomstig van de verwerking van oliehoudende zaden en raffinage

Parameter

Soort verwerkte zaden of bonen

Eenheid

BBT-GEN

(jaargemiddelde)

Hexaanverliezen

Sojabonen

kg/ton verwerkte zaden of bonen

0,3-0,55

Koolzaad en zonnebloemzaden

0,2-0,7

11.   BBT-CONCLUSIES VOOR FRISDRANKEN EN NECTAR/SAP GEMAAKT VAN VERWERKTE GROENTEN EN FRUIT.

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op frisdranken en nectar/sap gemaakt van verwerkte groenten en fruit. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

11.1.   Energie-efficiëntie

BBT 33. Om de energie-efficiëntie te verbeteren, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de in BBT 6 en hieronder beschreven technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Eén enkele pasteurisator voor de productie van nectar/sap

Gebruik van één enkele pasteurisator voor zowel het sap als de pulp, in plaats van twee afzonderlijke pasteurisatoren.

Mogelijk niet toepasbaar vanwege de deeltjesgrootte van de pulp.

b)

Hydraulische suikeraanvoer

Suiker wordt naar het productieproces aangevoerd met water. Omdat een deel van de suiker reeds gedurende de aanvoer is opgelost, is tijdens het proces minder energie nodig voor het laten oplossen van de suiker.

Algemeen toepasbaar.

c)

Energie-efficiënte homogenisator voor de productie van nectar/sap

Zie BBT 21b.


Tabel 23

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifiek energieverbruik

Eenheid

Specifiek energieverbruik

(jaargemiddelde)

MWh/hl producten

0,01-0,035

11.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Het indicatieve milieuprestatieniveau is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 24

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifieke lozing van afvalwater

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater (jaargemiddelde)

m3/hl producten

0,08-0,20

12.   BBT-CONCLUSIES VOOR DE PRODUCTIE VAN ZETMEEL

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op de productie van zetmeel. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

12.1.   Energie-efficiëntie

Algemene technieken om de energie-efficiëntie te verbeteren, zijn opgenomen in punt 1.3 van deze BBT-conclusies. Indicatieve milieuprestatieniveaus zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 25

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifiek energieverbruik

Specifiek proces

Eenheid

Specifiek energieverbruik (jaargemiddelde)

Verwerking van aardappelen uitsluitend voor de productie van natuurlijk zetmeel

MWh/ton grondstoffen  (42)

0,08-0,14

Verwerking van mais en/of tarwe voor de productie van natuurlijk zetmeel in combinatie met gemodificeerd en/of gehydrolyseerd zetmeel

0,65-1,25  (43)

12.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Indicatieve milieuprestatieniveaus zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 26

Indicatieve milieuprestatieniveaus voor specifieke lozing van afvalwater

Specifiek proces

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater (jaargemiddelde)

Verwerking van aardappelen uitsluitend voor de productie van natuurlijk zetmeel

m3/ton grondstoffen  (44)

0,4-1,15

Verwerking van mais en/of tarwe voor de productie van natuurlijk zetmeel in combinatie met gemodificeerd en/of gehydrolyseerd zetmeel

1,1-3,9  (45)

12.3.   Emissies naar lucht

BBT 34. Om geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het drogen van zetmeel, eiwit en vezels te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Doekenfilter

Zie punt 14.2.

Mogelijk niet toepasbaar voor de reductie van kleverig stof.

b)

Cycloon

Algemeen toepasbaar.

c)

Natte gaswasser


Tabel 27

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het drogen van zetmeel, eiwit en vezels

Parameter

Eenheid

BBT-GEN (gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

Nieuwe installaties

Bestaande installaties

Stof

mg/Nm3

< 2-5 (46)

< 2-10  (46)

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

13.   BBT-CONCLUSIES BETREFFENDE DE PRODUCTIE VAN SUIKER

De BBT-conclusies in dit punt zijn van toepassing op de productie van suiker. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.

13.1.   Energie-efficiëntie

BBT 35. Om de energie-efficiëntie te verbeteren, is de BBT de toepassing van een geschikte combinatie van de in BBT 6 beschreven technieken en één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Persen van bietenpulp

De bietenpulp wordt geperst tot een drogestofgehalte van in de regel 25—32 gewichtsprocent.

Algemeen toepasbaar.

b)

Indirecte droging (stoomdroging) van bietenpulp

Drogen van bietenpulp onder gebruikmaking van oververhitte stoom.

Mogelijk niet toepasbaar op bestaande installaties omdat dit een volledige herbouw van de energievoorzieningen vereist.

c)

Zondroging van bietenpulp

Gebruik van zonne-energie voor het drogen van bietenpulp.

Mogelijk niet toepasbaar vanwege plaatselijke weersomstandigheden en/of een gebrek aan ruimte.

d)

Recycling van hete gassen

Recyclen van hete gassen (bv. afgassen afkomstig van de droger, de ketel of de warmtekrachtinstallatie).

Algemeen toepasbaar.

e)

(Voor)droging van bietenpulp bij lage temperaturen

Direct (voor)drogen van bietenpulp met behulp van drooggas, bv. lucht of heet gas.


Tabel 28

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifiek energieverbruik

Specifiek proces

Eenheid

Specifiek energieverbruik (jaargemiddelde)

Verwerking van suikerbieten

MWh/ton bieten

0,15-0,40  (47)

13.2.   Waterverbruik en lozing van afvalwater

Algemene technieken om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, zijn opgenomen in punt 1.4 van deze BBT-conclusies. Het indicatieve milieuprestatieniveau is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 29

Indicatief milieuprestatieniveau voor specifieke lozing van afvalwater

Specifiek proces

Eenheid

Specifieke lozing van afvalwater (jaargemiddelde)

Verwerking van suikerbieten

m3/ton bieten

0,5-1,0

13.3.   Emissies naar lucht

BBT 36. Om geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het drogen van bietenpulp te voorkomen of te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Gebruik van gasvormige brandstoffen

Zie punt 14.2.

Mogelijk niet toepasbaar vanwege beperkingen in verband met de beschikbaarheid van gasvormige brandstoffen.

b)

Cycloon

Algemeen toepasbaar.

c)

Natte gaswasser

d)

Indirecte droging (stoomdroging) van bietenpulp

Zie BBT 35b.

Mogelijk niet toepasbaar op bestaande installaties omdat dit een volledige herbouw van de energievoorzieningen vereist.

e)

Zondroging van bietenpulp

Zie BBT 35c.

Mogelijk niet toepasbaar vanwege plaatselijke weersomstandigheden en/of een gebrek aan ruimte.

f)

(Voor)droging van bietenpulp bij lage temperaturen

Zie BBT 35e.

Algemeen toepasbaar.


Tabel 30

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor geleide stofemissies naar lucht afkomstig van het drogen van bietenpulp op hoge temperatuur (boven 500 °C)

Parameter

Eenheid

BBT-GEN (gemiddelde van de bemonsteringsperiode)

Referentiezuurstofgehalte (OR)

Toestand referentiegas

Stof

mg/Nm3

5-100

16 volumeprocent

Geen correctie voor watergehalte

De bijbehorende monitoring wordt beschreven in BBT 5.

BBT 37. m geleide SOX-emissies naar lucht afkomstig van het drogen van bietenpulp op hoge temperatuur (boven 500 °C) te verminderen, is de BBT de toepassing van één of een combinatie van de onderstaande technieken.

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a)

Gebruik van aardgas

Mogelijk niet toepasbaar vanwege beperkingen in verband met de beschikbaarheid van aardgas.

b)

Natte gaswasser

Zie punt 14.2.

Algemeen toepasbaar.

c)

Gebruik van brandstoffen met laag zwavelgehalte

Alleen van toepassing als aardgas niet beschikbaar is.


Tabel 31

Met de BBT geassocieerd emissieniveaus (BBT-GEN) voor geleide SOX-emissies naar lucht afkomstig van het drogen van bietenpulp op hoge temperatuur (boven 500 °C) wanneer geen gebruik wordt gemaakt van aardgas

Parameter

Eenheid

BBT-GEN

(gemiddelde van de bemonsteringsperiode)  (48)

Referentiezuurstofgehalte (OR)

Toestand referentiegas

SOX

mg/Nm3

30-100

16 volumeprocent

Geen correctie voor watergehalte

De bijbehorende monitoring is beschreven in BBT 5.

14.   BESCHRIJVING VAN DE TECHNIEKEN

14.1.   Emissies naar water

Techniek

Beschrijving

Actief-slibproces

Een biologisch proces waarbij de micro-organismen in het afvalwater gesuspendeerd blijven en het hele mengsel mechanisch wordt belucht. Het actief-slibmengsel wordt naar een scheidingsinstallatie gestuurd, waarvandaan het slib wordt teruggevoerd naar de beluchtingstank.

Aerobe vijver

Ondiepe aarden bekkens voor de biologische behandeling van afvalwater, waarvan de inhoud periodiek wordt gemengd zodat zuurstof in de vloeistof terecht kan komen door diffusie vanuit de lucht.

Anaeroob contactproces

Een anaeroob proces waarbij afvalwater wordt gemengd met gerecycled slib en vervolgens in een afgesloten reactor wordt vergist. Het mengsel van water en slib wordt extern gescheiden.

Coagulatie en flocculatie

Coagulatie en flocculatie worden gebruikt om zwevende deeltjes van afvalwater te scheiden en worden vaak in achtereenvolgende stappen uitgevoerd. Coagulatie wordt uitgevoerd door toevoeging van coaguleermiddelen met een lading die tegengesteld is aan die van de zwevende deeltjes. Flocculatie wordt uitgevoerd door polymeren toe te voegen, zodat de botsingen van kleine vlokjes ervoor zorgen dat deze zich met elkaar verbinden zodat grotere vlokken ontstaan.

Egalisatie

Balanceren van stromen en vrachten van verontreinigende stoffen door middel van tanks of andere beheertechnieken.

Filtratie

De scheiding van vaste stoffen uit afvalwater door het door een poreus medium te laten lopen, bv. zandfiltratie, microfiltratie en ultrafiltratie.

Flotatie

De scheiding van vaste of vloeibare deeltjes uit afvalwater door deze aan fijne gasbelletjes, meestal lucht, te laten hechten. De drijvende deeltjes verzamelen zich op het wateroppervlak en worden met afschuimers verzameld.

Gedeeltelijke nitritatie — anaerobe ammoniumoxidatie

Een biologisch proces waarbij ammonium en nitriet onder anaerobe omstandigheden in stikstofgas worden omgezet. Bij de behandeling van afvalwater wordt anaerobe ammoniumoxidatie voorafgegaan door een gedeeltelijke nitrificatie (nl. een nitritatie), waarbij ongeveer de helft van het ammonium (NH4 +) wordt omgezet in nitriet (NO2 -).

Membraanbioreactor

Een combinatie van actief-slibbehandeling en membraanfiltratie. Er worden twee varianten toegepast: a) een extern recirculatiecircuit tussen de actief-slibtank en de membraanmodule; en b) onderdompeling van de membraanmodule in de beluchte actief-slibtank, waar het effluent wordt gefilterd door een hollevezelmembraan, waarbij de biomassa in de tank achterblijft.

Neutralisatie

De pH van afvalwater op een neutraal niveau (ongeveer 7) brengen door toevoeging van chemische stoffen. Doorgaans wordt natriumhydroxide (NaOH) of calciumhydroxide (Ca(OH)2) gebruikt om de pH te verhogen, terwijl zwavelzuur (H2SO4), zoutzuur (HCl) of koolstofdioxide (CO2) doorgaans wordt gebruikt om de pH te verlagen. Tijdens de neutralisatie kan neerslag van sommige stoffen optreden.

Nitrificatie en/of denitrificatie

Een proces van twee stappen dat gewoonlijk wordt geïntegreerd in installaties voor de biologische behandeling van afvalwater. De eerste stap is de aerobe nitrificatie waarbij micro-organismen ammonium (NH4 +) oxideren tot het tussenproduct nitriet (NO2 -), dat vervolgens verder wordt geoxideerd tot nitraat (NO3 -). In de daaropvolgende stap van anoxische denitrificatie wordt nitraat door micro-organismen chemisch gereduceerd tot stikstofgas.

Precipitatie

De omzetting van opgeloste verontreinigende stoffen in onoplosbare verbindingen door toevoeging van chemische neerslagmiddelen. De gevormde vaste neerslag wordt vervolgens gescheiden door middel van sedimentatie, luchtflotatie of filtratie. Polyvalente metaalionen (bv. calcium, aluminium, ijzer) worden gebruikt voor de precipitatie van fosfor.

Sedimentatie

Het scheiden van zwevende deeltjes door bezinking onder invloed van de zwaartekracht

Terugwinning van fosfor als struviet

Fosfor wordt teruggewonnen door middel van precipitatie in de vorm van struviet (magnesiumammoniumfosfaat).

UASB-proces (upflow anaerobic sludge blanket)

Een anaeroob proces waarbij afvalwater onderin de reactor wordt binnengebracht en vervolgens naar boven stroomt door een sliblaag die bestaat uit biologisch gevormde korrels of deeltjes. De afvalwaterfase stroomt in een bezinkingskamer waar de vaste stoffen worden afgescheiden; de gassen worden verzameld in koepels aan de bovenzijde van de reactor.

Verbeterde biologische fosfaatverwijdering

Een combinatie van aerobe en anaerobe behandeling om selectief de bacteriegemeenschap in het actieve slib te verrijken met polyfosfaataccumulerende micro-organismen. Deze micro-organismen nemen meer fosfor op dan nodig is om normaal te kunnen groeien.

14.2.   Emissies naar lucht

Techniek

Beschrijving

Cycloon

Stofbeheerssysteem op basis van de middelpuntvliedende kracht, waardoor zwaardere deeltjes worden gescheiden van het draaggas.

Doekenfilter

Doekenfilters bestaan uit poreus geweven of gevilt weefsel waardoor gassen stromen om deeltjes te verwijderen. Bij het gebruik van een doekenfilter moet een stof worden geselecteerd die geschikt is voor de kenmerken van het afgas en de maximale bedrijfstemperatuur.

Gebruik van gasvormige brandstoffen

Overschakelen van de verbranding van een vaste brandstof (bv. steenkool) op de verbranding van een gasvormige brandstof (bv. aardgas, biogas) die minder schadelijk is wat betreft emissies (bv. laag zwavelgehalte, laag asgehalte, of een betere kwaliteit van de as).

Natte gaswasser

De verwijdering van verontreinigende gassen of deeltjes uit een gasstroom via stofoverdracht naar een vloeibaar oplosmiddel, vaak water of een waterige oplossing. Dit kan een chemische reactie opwekken (bv. in een zure of basische gaswasser). In bepaalde gevallen kunnen de stoffen worden teruggewonnen uit het oplosmiddel.

Niet-thermische plasmabehandeling

Reductietechniek die berust op het creëren van een plasma (d.w.z. een geïoniseerd gas bestaande uit positieve ionen en vrije elektronen in verhoudingen die ertoe leiden dat de totale elektrische lading min of meer nul is) in het afgas met behulp van een sterk elektrisch veld. Het plasma oxideert organische en anorganische verbindingen.

Thermische oxidatie

De oxidatie van brandbare gassen en geurstoffen in een afgasstroom door het mengsel van verontreinigende stoffen samen met lucht of zuurstof in een verbrandingskamer tot boven de zelfontbrandingstemperatuur te verwarmen en lang genoeg op een hoge temperatuur te houden om volledige verbranding tot koolstofdioxide en water tot stand te brengen.


(1)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(2)  Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (PB L 313 van 28.11.2015, blz. 1).

(3)  Voor parameters waarvoor bemonsteringen/metingen van 30 minuten vanwege beperkingen op het vlak van bemonstering of analyse niet geschikt zijn, kan een geschiktere periode worden gebruikt.

(4)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

(5)  De monitoring is alleen van toepassing wanneer de betrokken stof op basis van de inventarisatie zoals bedoeld in BBT 2 wordt geïdentificeerd als relevant in de afvalwaterstroom.

(6)  De monitoring is alleen van toepassing bij directe lozing in een ontvangend waterlichaam.

(7)  TOC-monitoring en CZV-monitoring zijn alternatieven. TOC-monitoring is de voorkeursoptie omdat daarbij geen zeer toxische verbindingen hoeven te worden gebruikt.

(8)  Indien is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn, kan een lagere monitoringfrequentie worden vastgesteld, maar in ieder geval ten minste eenmaal per maand.

(9)  De metingen worden uitgevoerd bij de hoogste verwachte emissietoestand onder normale bedrijfsomstandigheden.

(10)  Indien is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn, kan een lagere monitoringfrequentie worden vastgesteld, maar in ieder geval ten minste eenmaal per jaar.

(11)  De meting wordt verricht tijdens een tweedaagse meetcampagne.

(12)  De monitoring is alleen van toepassing wanneer een thermische oxidator wordt gebruikt.

(13)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(14)  De technieken worden beschreven in punt 14.1.

(15)  De BBT-GEN’s zijn niet van toepassing op emissies afkomstig van het malen van graan, de verwerking van groenvoeder en de productie van droog voeder voor huisdieren en van mengvoeders.

(16)  De BBT-GEN’s zijn mogelijk niet van toepassing op de productie van citroenzuur of gist.

(17)  Er geldt geen BBT-GEN voor het biochemisch zuurstofverbruik (BZV). Ter indicatie: het jaarlijkse gemiddelde BZV5-niveau in het effluent afkomstig van een installatie voor de biologische behandeling van afvalwater zal over het algemeen ≤ 20 mg/l zijn.

(18)  Het BBT-GEN voor CZV kan worden vervangen door een BBT-GEN voor TOC. De correlatie tussen CZV en TOC wordt per geval bepaald. Het BBT-GEN voor TOC is de voorkeursoptie omdat bij TOC-monitoring geen zeer toxische verbindingen hoeven te worden gebruikt.

(19)  De bovengrens van het bereik is:

125 mg/l voor zuivelbedrijven;

120 mg/l voor installaties voor de verwerking van groenten en fruit;

200 mg/l voor installaties voor de verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage van plantaardige oliën;

185 mg/l voor installaties voor de productie van zetmeel;

155 mg/l voor installaties voor de productie van suiker;

als daggemiddelden, mits het rendement van de emissiebeperking ≥ 95 % bedraagt als jaargemiddelde of als gemiddelde over de productieperiode.

(20)  De ondergrens van het bereik wordt doorgaans behaald wanneer filtratie wordt toegepast (bv. zandfiltratie, microfiltratie, membraanbioreactor), terwijl de bovengrens van het bereik doorgaans wordt behaald wanneer alleen sedimentatie wordt toegepast.

(21)  De bovengrens van het bereik is 30 mg/l als daggemiddelde, mits het rendement van de emissiebeperking ≥ 80 % bedraagt als jaargemiddelde of als gemiddelde over de productieperiode.

(22)  Het BBT-GEN is mogelijk niet van toepassing wanneer de temperatuur van het afvalwater gedurende langere perioden laag is (bv. onder 12 °C).

(23)  De bovengrens van het bereik is:

4 mg/l voor zuivelbedrijven en installaties die gemodificeerd en/of gehydrolyseerd zetmeel produceren;

5 mg/l voor installaties voor de verwerking van groenten en fruit;

10 mg/l voor installaties voor de verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage van plantaardige oliën die zeepsplitsing toepassen;

als daggemiddelden, mits het rendement van de emissiebeperking ≥ 95 % bedraagt als jaargemiddelde of als gemiddelde over de productieperiode.

(24)  De ondergrens van het bereik kan worden behaald indien geen verwerking tot pellets plaatsvindt.

(25)  Het specifieke energieverbruiksniveau is mogelijk niet van toepassing wanneer vis en andere waterdieren als grondstof worden gebruikt.

(26)  De bovengrens van het bereik is 0,12 MWh/ton producten voor installaties in gebieden met een koud klimaat en/of indien warmtebehandeling wordt gebruikt voor de bestrijding van salmonella.

(27)  Het specifieke energieverbruiksniveau is mogelijk niet van toepassing wanneer andere grondstoffen dan melk worden gebruikt.

(28)  De bovengrens van het bereik is 20 mg/Nm3 voor het drogen van gedemineraliseerd weipoeder, caseïne en lactose.

(29)  De ondergrens van het bereik wordt doorgaans behaald wanneer thermische oxidatie wordt toegepast.

(30)  Het BBT-GEN is niet van toepassing wanneer de TVOS-emissiebelasting minder dan 500 g/u bedraagt.

(31)  Het specifieke energieverbruiksniveau is mogelijk niet van toepassing op de productie van aardappelvlokken en -poeder.

(32)  De ondergrens van het bereik is doorgaans gerelateerd aan de productie van gepelde tomaten.

(33)  De ondergrens van het bereik is doorgaans gerelateerd aan de productie van tomatenpoeder of -concentraat.

(34)  Het specifieke niveau van de lozing van afvalwater is mogelijk niet van toepassing op de productie van aardappelvlokken en -poeder.

(35)  Het specifieke niveau van de lozing van afvalwater is mogelijk niet van toepassing op de productie van tomatenpoeder.

(36)  Het specifieke energieverbruiksniveau is niet van toepassing op de productie van kant-en-klaarmaaltijden en soepen.

(37)  De bovengrens van het bereik is mogelijk niet van toepassing bij een hoog percentage aan gekookte producten.

(38)  Het specifieke niveau van de lozing van afvalwater is niet van toepassing op procedés waarbij directe waterkoeling wordt gebruikt, en op de productie van kant-en-klaarmaaltijden en soepen.

(39)  De ondergrens van het bereik wordt doorgaans behaald wanneer adsorptie of thermische oxidatie wordt toegepast.

(40)  Het BBT-GEN is niet van toepassing wanneer de TVOS-emissiebelasting minder dan 500 g/u bedraagt.

(41)  De bovengrens van het bereik is 20 mg/Nm3 voor het drogen en koelen van meel.

(42)  De hoeveelheid grondstoffen heeft betrekking op het brutotonnage.

(43)  Het specifieke energieverbruiksniveau is niet van toepassing op de productie van polyolen.

(44)  De hoeveelheid grondstoffen heeft betrekking op het brutotonnage.

(45)  Het specifieke niveau van de lozing van afvalwater is niet van toepassing op de productie van polyolen.

(46)  Indien een doekenfilter niet toepasbaar is, bedraagt de bovengrens van het bereik 20 mg/Nm3.

(47)  De bovengrens van het bereik kan het energieverbruik van de kalkovens en drogers omvatten.

(48)  Bij uitsluitend gebruik van biomassa als brandstof liggen de emissieniveaus naar verwachting in de buurt van de ondergrens van het bereik.


4.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 313/94


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2032 VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2019

tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell (voorheen Gibberella circinata) te voorkomen en tot intrekking van Beschikking 2007/433/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 8359)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, derde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Beschikking 2007/433/EG van de Commissie (2) zijn voorlopige noodmaatregelen vastgesteld om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell 1998 te voorkomen.

(2)

Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell 1998 en Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell 1998 zijn twee benamingen voor dezelfde pleomorfe schimmel en verwijzen respectievelijk naar de teleomorfe of geslachtelijke fase en de anamorfe of ongeslachtelijke fase van hetzelfde organisme. Volgens de recente wetenschappelijke consensus (3) moet sinds 2013 de benaming “Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell 1998” worden gebruikt om het organisme te typeren.

(3)

Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell 1998 (hierna “het nader omschreven organisme” genoemd) is sinds maart 2019 opgenomen in bijlage I, deel A, rubriek II, bij Richtlijn 2000/29/EG (4).

(4)

Het nader omschreven organisme komt voor in Portugal en Spanje, hoofdzakelijk in kwekerijen en bossen, maar ook in particuliere tuinen. De genoemde lidstaten hebben nationale bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen genomen om te voorkomen dat het organisme verder op hun grondgebied wordt binnengebracht en zich daar verspreidt.

(5)

In 2010 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een advies uitgebracht betreffende de risicobeoordeling van Fusarium circinatum voor het grondgebied van de Unie en de evaluatie van risicobeheeropties (5).

(6)

Het nader omschreven organisme wordt hoofdzakelijk in verband gebracht met planten van het geslacht Pinus en de soort Pseudotsuga menziesii (hierna “nader omschreven planten” genoemd).

(7)

In het licht van de resultaten van de jaarlijkse onderzoeken die de lidstaten overeenkomstig Beschikking 2007/433/EG moeten overleggen en het wetenschappelijk advies van de EFSA wordt geconcludeerd dat het nader omschreven organisme reeds in verschillende delen van het grondgebied van de Unie voorkomt. Op basis van onder meer de ecoklimatologische gegevens en gezien de verspreiding van potentiële waardplanten en het zeer grote potentieel voor de vestiging van het nader omschreven organisme, kan echter ook worden geconcludeerd dat het bedreigde gebied veel groter is dan de momenteel besmette zone.

(8)

Het is derhalve passend de maatregelen ter bestrijding van het nader omschreven organisme bij te werken. Die bijgewerkte maatregelen moeten ervoor zorgen dat het nader omschreven organisme tijdig op het grondgebied van de Unie wordt gedetecteerd en, indien het op het grondgebied van de Unie wordt aangetroffen, wordt uitgeroeid, en dat er eisen worden vastgesteld voor het verkeer binnen de Unie van planten (met inbegrip van zaad en kegels met zaad, bestemd voor opplant), specifieke vormen van hout en houten verpakkingsmateriaal uit de afgebakende gebieden. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om de vestiging en verspreiding van het nader omschreven organisme in de Unie proactief aan te pakken.

(9)

Of het nader omschreven organisme ook elders in de wereld voorkomt, is onduidelijk. Volgens de beschikbare informatie zou het nader omschreven organisme echter niet in de Europese derde landen voorkomen. Bovendien is uit de ervaring gebleken dat het nader omschreven organisme niet in de Unie is binnengebracht via de handel in de nader omschreven planten (met inbegrip van zaad en kegels met zaad, bestemd voor opplant), hout, bast zonder andere delen en houten verpakkingsmateriaal van oorsprong uit die landen.

(10)

Er moeten derhalve uitsluitend maatregelen worden vastgesteld voor het binnenbrengen in de Unie van de nader omschreven planten (met inbegrip van zaad en kegels met zaad, bestemd voor opplant), hout, bast zonder andere delen en houten verpakkingsmateriaal van oorsprong uit niet-Europese derde landen. Dergelijke maatregelen moeten een fytosanitair certificaat omvatten, evenals officiële controles bij het binnenbrengen van die goederen. De maatregelen moeten ook betrekking hebben op specifieke vormen van hout van coniferen (Pinales) en houten verpakkingsmateriaal omdat zij kunnen optreden als gastheer voor het nader omschreven organisme.

(11)

Ter wille van de rechtszekerheid moet Beschikking 2007/433/EG worden ingetrokken.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1)

“nader omschreven organisme”: Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell 1998;

2)

“nader omschreven planten”: planten van het geslacht Pinus L. en de soort Pseudotsuga menziesii (Mirbel) Franco;

3)

“plaats van productie”:

a)

inrichting of verzameling velden, geëxploiteerd als een enkele productie- of bedrijfseenheid, of

b)

een bosopstand die is ingericht voor de productie of de oogst van zaad van de nader omschreven planten;

4)

“houten verpakkingsmateriaal”: verpakkingsmateriaal voor hout in de vorm van pakkisten, kratten, tonnen en dergelijke verpakkingsmiddelen, kabelhaspels, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van ruw hout met een dikte van ten hoogste 6 mm, verwerkt hout bij de productie waarvan gebruik is gemaakt van lijm, warmte en druk, of een combinatie daarvan, en stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zending hout, dezelfde kwaliteit heeft en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout.

Artikel 2

Procedure in geval van vaststelling of vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme

1.   Een persoon die de aanwezigheid van het nader omschreven organisme vaststelt of vermoedt, stelt de bevoegde officiële instantie hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt haar alle relevante informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme.

2.   De bevoegde officiële instantie registreert onmiddellijk deze informatie op een formele manier.

3.   Wanneer de bevoegde officiële instantie op de hoogte is gesteld van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme, neemt zij alle noodzakelijke maatregelen om die aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid te bevestigen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat eenieder die verantwoordelijk is voor planten, plantaardige producten of hout van nader omschreven planten of hout van coniferen (Pinales) die mogelijk door het nader omschreven organisme zijn besmet, onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme en wordt voorgelicht over de te nemen maatregelen.

Artikel 3

Onderzoeken naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op het grondgebied van de lidstaten

1.   De lidstaten voeren op hun grondgebied jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme. Het uitvoeren van deze onderzoeken is niet vereist wanneer ondubbelzinnig wordt geconcludeerd dat het nader omschreven organisme zich, vanwege de ecoklimatologische omstandigheden of de afwezigheid van de waardsoorten, niet in de betrokken lidstaat kan vestigen of verspreiden.

2.   De onderzoeken voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

zij worden verricht door de bevoegde officiële instantie of onder officieel toezicht van de bevoegde officiële instantie;

b)

zij bestaan uit een visueel onderzoek, en indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van besmetting met het nader omschreven organisme, bemonstering en tests;

c)

zij zijn gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen en worden uitgevoerd op geschikte momenten van het jaar om het nader omschreven organisme op te kunnen sporen door middel van visuele inspectie, bemonstering en tests.

Artikel 4

Instelling van afgebakende gebieden

1.   Wanneer de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt bevestigd, bakent de betrokken lidstaat onmiddellijk een gebied af overeenkomstig lid 2.

2.   Het afgebakende gebied bestaat uit:

a)

een besmette zone, waarin de aanwezigheid van het nader omschreven organisme is bevestigd en die alle planten omvat waarvan bekend is dat zij door het nader omschreven organisme zijn besmet of die tekenen of symptomen vertonen van een mogelijke besmetting door het nader omschreven organisme, of die door het nader omschreven organisme kunnen zijn of worden verontreinigd of besmet; alsmede

b)

een bufferzone in een straal van ten minste 1 km rond de besmette zone.

Ingeval verschillende bufferzones elkaar overlappen of dicht bij elkaar liggen, wordt een groter gebied afgebakend dat de bedoelde afgebakende gebieden en de daartussen gelegen gebieden omvat.

De exacte afbakening van de besmette zone en de bufferzone wordt gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme, de besmettingsgraad en de geografische spreiding van de nader omschreven planten in het betrokken gebied.

3.   Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme binnen de bufferzone wordt bevestigd, wordt de afbakening van de besmette zone en de bufferzone onmiddellijk herzien en dienovereenkomstig gewijzigd.

4.   Wanneer het nader omschreven organisme blijkens de in artikel 3 bedoelde onderzoeken gedurende een periode van twee opeenvolgende jaren niet is aangetroffen in een afgebakend gebied, kan deze afbakening worden opgeheven. In dergelijke gevallen stelt de desbetreffende lidstaat de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de opheffing van de afbakening.

5.   Wanneer dat door de ontwikkeling van het respectieve fytosanitaire risico zoals beschreven in de leden 2, 3 of 4, gerechtvaardigd is, passen de lidstaten het afgebakende gebied dienovereenkomstig aan. De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van deze aanpassing.

6.   In afwijking van lid 1 kan de betrokken lidstaat beslissen geen gebied af te bakenen wanneer er bewijsmateriaal bestaat dat het bij de aanwezigheid van het nader omschreven organisme om een geïsoleerd geval gaat en dat organisme zich niet heeft gevestigd, en dat het nader omschreven organisme zich niet kan verspreiden vanwege de omstandigheden waaronder de nader omschreven planten, alsmede het hout, de bast zonder andere delen of het houten verpakkingsmateriaal van de nader omschreven planten of coniferen, zijn geteeld of opgeslagen.

7.   In het in lid 6 bedoelde geval:

a)

neemt de betrokken lidstaat onmiddellijk maatregelen om te zorgen voor de snelle uitroeiing van het nader omschreven organisme en om een mogelijke verspreiding van dat organisme uit te sluiten, alsmede te zorgen voor de vernietiging van besmet materiaal;

b)

voert de betrokken lidstaat gedurende ten minste twee jaar op regelmatige tijdstippen passende onderzoeken uit naar eventuele besmetting van andere planten dan die waarop het nader omschreven organisme in eerste instantie werd aangetroffen. Die onderzoeken worden uitgevoerd in een gebied in een straal van ten minste 1 km rond de besmette zone;

c)

neemt de betrokken lidstaat alle andere maatregelen die kunnen bijdragen tot de uitroeiing van het nader omschreven organisme, waarbij rekening wordt gehouden met internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (ISPM) nr. 9 (6) en overeenkomstig de beginselen van ISPM nr. 14 (7) een geïntegreerde aanpak wordt toegepast;

d)

geeft de betrokken lidstaat aan de Commissie en de andere lidstaten de redenen op waarom geen afgebakend gebied is ingesteld en deelt hij hun — zodra dit beschikbaar is — het resultaat mee van de onder b) bedoelde onderzoeken.

Artikel 5

Uitroeiingsmaatregelen in het afgebakende gebied

1.   De betrokken lidstaat voert de volgende maatregelen in het afgebakende gebied uit:

a)

planten waarvan bekend is dat zij door het nader omschreven organisme zijn besmet of die symptomen vertonen van een mogelijke besmetting door dat organisme, of die vermoedelijk zijn besmet door dat organisme, worden onmiddellijk verwijderd;

b)

nader omschreven planten binnen een straal van 100 m rond de besmette planten worden verwijderd;

c)

alle andere maatregelen die kunnen bijdragen tot de volledige uitroeiing van het nader omschreven organisme, waarbij rekening wordt gehouden met ISPM nr. 9 en overeenkomstig de beginselen van ISPM nr. 14 een geïntegreerde aanpak wordt toegepast.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punten a) en b), omvat de verwijdering de vernietiging van de planten en de verwijdering van de wortels, tot minstens 50 cm onder de wortelhals, en de schorsrestanten en de veilige afvoer ervan.

2.   In afwijking van lid 1 hoeven nader omschreven planten die voor de toepassing van artikel 3 zijn bemonsterd en getest en waarvan is bevestigd dat zij niet met het nader omschreven organisme zijn besmet, niet te worden verwijderd.

3.   De betrokken lidstaat stelt de nodige onderzoeken in naar de oorsprong van de besmetting. Hij traceert de nader omschreven planten, alsmede hout en bast zonder andere delen van de nader omschreven planten of van coniferen (Pinales) die verband houden met het betrokken besmettingsgeval, met inbegrip van die welke vóór de instelling van het afgebakende gebied zijn verplaatst. De resultaten van die onderzoeken worden meegedeeld aan de lidstaten waarvan de betrokken planten afkomstig zijn en aan de lidstaten waar de planten zijn binnengebracht.

Artikel 6

Verplaatsing van nader omschreven planten binnen de Unie

1.   Nader omschreven planten die voor opplant zijn bestemd, mogen alleen binnen het grondgebied van de Unie worden verplaatst indien zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort.

Dat plantenpaspoort wordt afgegeven voor de nader omschreven planten die voor opplant zijn bestemd indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

zij zijn permanent, of sinds zij in de Unie zijn binnengebracht, geteeld op een buiten een afgebakend gebied gelegen plaats van productie;

b)

in de plaats van productie waarvan zij afkomstig zijn, alsook in een straal van ten minste 1 km rond de plaats van productie, zijn tijdens de officiële jaarlijkse inspecties binnen een periode van twee jaar vóór hun verplaatsing geen symptomen van het nader omschreven organisme vastgesteld en de nader omschreven planten zijn vóór hun verplaatsing getest op basis van een representatief monster voor elke partij en zijn vrij van het nader omschreven organisme bevonden.

2.   Nader omschreven planten die niet voor opplant zijn bestemd, mogen alleen van een besmette zone naar een bufferzone worden verplaatst, en van een afgebakend gebied naar de rest van het grondgebied van de Unie, indien zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort.

Dat plantenpaspoort wordt alleen afgegeven indien in de plaats van productie waarvan die nader omschreven planten afkomstig zijn, alsook in de straal van ten minste 1 km rond de plaats van productie, tijdens de officiële jaarlijkse inspecties binnen een periode van twee jaar vóór hun verplaatsing geen symptomen van het nader omschreven organisme zijn vastgesteld en de nader omschreven planten vóór hun verplaatsing zijn getest op basis van een representatief monster voor elke partij en vrij van het nader omschreven organisme zijn bevonden.

3.   In afwijking van lid 1 is geen plantenpaspoort vereist voor de verplaatsing van de nader omschreven planten die bestemd zijn voor opplant naar een persoon die handelt voor andere dan handels-, bedrijfs- of beroepsdoeleinden en die die planten voor eigen gebruik verwerft.

4.   De afwijking van lid 3 is echter niet van toepassing op verplaatsingen van een besmette zone naar een bufferzone en uit een afgebakend gebied naar de rest van het grondgebied van de Unie.

Artikel 7

Verplaatsing van bepaald hout en bepaalde bast zonder andere delen uit afgebakende gebieden

1.   Het volgende materiaal mag alleen van een besmette zone naar een bufferzone worden verplaatst, en van een afgebakend gebied naar de rest van het grondgebied van de Unie, indien het vergezeld gaat van een plantenpaspoort:

a)

hout van de nader omschreven planten dat niet wordt gebruikt als verpakkingsmateriaal;

b)

hout van coniferen (Pinales) in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen van deze coniferen; alsmede

c)

bast van coniferen (Pinales) zonder andere delen.

Dat plantenpaspoort wordt alleen afgegeven wanneer dat materiaal gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten een passende warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C door het hele profiel van het hout heeft ondergaan.

2.   Hout dat moet worden behandeld overeenkomstig lid 1 van dit artikel mag alleen onder de volgende voorwaarden uit het afgebakende gebied worden verplaatst:

a)

er bestaat geen geschikte behandelingsinrichting binnen het afgebakende gebied;

b)

de behandeling wordt uitgevoerd in de dichtstbijzijnde behandelingsinrichting buiten het afgebakende gebied die een dergelijke behandeling kan uitvoeren; alsmede

c)

het vervoer gebeurt onder officieel toezicht en in gesloten voertuigen, om te waarborgen dat geen hout wordt gemorst en dat het nader omschreven organisme zich niet kan verspreiden.

Artikel 8

Verplaatsing van houten verpakkingsmateriaal uit afgebakende gebieden

Hout van coniferen in de vorm van houten verpakkingsmateriaal mag alleen van een besmette zone naar een bufferzone worden verplaatst, en van een afgebakend gebied naar de rest van het grondgebied van de Unie, indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

het verpakkingsmateriaal is gemaakt van hout dat van bast ontdaan is, zoals gespecificeerd in ISPM nr. 15 (8);

b)

het heeft een van de goedgekeurde behandelingen ondergaan die zijn vermeld in bijlage I bij ISPM nr. 15;

c)

het is voorzien van een merkteken dat is vastgesteld in bijlage II bij ISPM nr. 15, ten bewijze dat het houten verpakkingsmateriaal een goedgekeurde fytosanitaire behandeling overeenkomstig die norm heeft ondergaan.

Artikel 9

Binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten

Nader omschreven planten mogen alleen uit niet-Europese derde landen op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht indien zij vergezeld gaan van het in artikel 13, lid 1, punt ii), van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde certificaat, dat een van de volgende verklaringen bevat in de rubriek “aanvullende verklaring”:

a)

zij zijn permanent geteeld in een land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt;

b)

zij zijn permanent geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme;

c)

in de plaats van productie waarvan zij afkomstig zijn, alsook in de straal van ten minste 1 km rond de plaats van productie, zijn tijdens de officiële inspecties binnen een periode van twee jaar vóór hun verplaatsing geen symptomen van het nader omschreven organisme vastgesteld en de nader omschreven planten zijn vlak vóór hun uitvoer bemonsterd en getest op basis van een representatief monster voor elke partij en zijn op basis van die tests vrij van het nader omschreven organisme bevonden.

Artikel 10

Binnenbrengen in de Unie van bepaald hout en bepaalde bast zonder andere delen

1.   Hout van de nader omschreven planten, met uitzondering van hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, en bast zonder andere delen, geheel of gedeeltelijk verkregen uit deze planten, met uitzondering van hout in de vorm van houten verpakkingsmateriaal, van oorsprong uit niet-Europese derde landen, mag alleen op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht indien het vergezeld gaat van het in artikel 13, lid 1, punt ii), van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde certificaat.

2.   Het certificaat bevat een van de volgende verklaringen in de rubriek “aanvullende verklaring”:

a)

het hout of de bast zonder andere delen is van oorsprong uit een land dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme;

b)

het hout of de bast zonder andere delen is van oorsprong uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme;

c)

het hout heeft gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten een passende warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C door het hele profiel van het hout ondergaan. De warmtebehandeling blijkt uit het merkteken “HT” dat is aangebracht op het hout of op de verpakking overeenkomstig het huidige gebruik en op het certificaat.

3.   Hout van coniferen (Pinales) in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, en bast zonder andere delen, geheel of gedeeltelijk verkregen uit deze coniferen van oorsprong uit niet-Europese derde landen, mag alleen op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht indien het vergezeld gaat van het in artikel 13, lid 1, punt ii), van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde certificaat.

4.   Het certificaat bevat een van de volgende verklaringen in de rubriek “aanvullende verklaring”:

a)

het hout of de bast zonder andere delen is van oorsprong uit een land dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme;

b)

het hout of de bast zonder andere delen is van oorsprong uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme;

c)

het hout heeft gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten een passende warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C door het hele profiel van het hout ondergaan. De warmtebehandeling blijkt uit het merkteken “HT” dat is aangebracht op het hout of op de verpakking overeenkomstig het huidige gebruik.

Artikel 11

Officiële controles bij het binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten en van bepaald hout en bepaalde bast zonder andere delen van oorsprong uit niet-Europese derde landen

1.   Alle zendingen van nader omschreven planten, van hout van de nader omschreven planten, met uitzondering van hout in de vorm van houten verpakkingsmateriaal, en hout van coniferen (Pinales) in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen van deze coniferen, die in de Unie zijn binnengebracht uit een niet-Europees derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, worden onderworpen aan grondige officiële controles op het punt van binnenkomst in de Unie of op de overeenkomstig artikel 1 van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie (9) vastgestelde plaats van bestemming.

2.   Deze officiële controles omvatten een visuele inspectie en, in voorkomend geval, het bemonsteren en testen van de partij planten, plantaardige producten of andere voorwerpen om de afwezigheid van het nader omschreven organisme te bevestigen.

Artikel 12

Naleving

Om aan dit besluit te voldoen, wijzigen de lidstaten de maatregelen die zij hebben genomen om hun grondgebied te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme, of trekken zij deze in. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.

Artikel 13

Intrekking

Beschikking 2007/433/EG wordt ingetrokken.

Artikel 14

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 november 2019.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)   PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/433/EG van de Commissie van 18 juni 2007 tot vaststelling van voorlopige noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell te voorkomen (PB L 161 van 22.6.2007, blz. 66).

(3)  Turland, N. J., et al. (eds.) 2018: International Code of Nomenclature for algae, fungi, and plants (Shenzhen Code) adopted by the Nineteenth International Botanical Congress Shenzhen, China, July 2017. Regnum Vegetabile 159. Glashütten: Koeltz Botanical Books. DOI https://doi.org/10.12705/Code.2018

(4)  Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2019/523 van de Commissie van 21 maart 2019 tot wijziging van de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 86 van 28.3.2019, blz. 41).

(5)  EFSA-panel voor de gezondheid van gewassen: Risk assessment of Gibberella circinata for the EU territory and identification and evaluation of risk management options. EFSA Journal 2010;8(6):1620. doi:10.2903/j.efsa.2010.1620.

(6)  ISPM nr. 9: Guidelines for pest eradication programmes. Beschikbaar op: https://www.ippc.int/core-activities/standards-setting/ispms/#614.

(7)  ISPM nr. 14: The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management. Beschikbaar op: https://www.ippc.int/core-activities/standards-setting/ispms/#614.

(8)  ISPM nr. 15: Regulation of wood packaging material in international trade.

(9)  Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PB L 313 van 12.10.2004, blz. 16).