ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 283

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
5 november 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1844 van de Commissie van 22 oktober 2019 tot verlening van toelating van de Unie voor de biocidefamilie BPF_Iodine_VET ( 1 )

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2019/1845 van de Commissie van 8 augustus 2019 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende een vrijstelling voor bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) in bepaalde rubber onderdelen voor gebruik in motorsystemen ( 1 )

38

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2019/1846 van de Commissie van 8 augustus 2019 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende een vrijstelling voor een toepassing van lood in soldeer voor gebruik in bepaalde verbrandingsmotoren ( 1 )

41

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1847 van de Commissie van 31 juli 2019 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU wat betreft de jaarlijkse verdeling van de middelen per lidstaat uit de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief samen met de lijst van in aanmerking komende regio’s (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 5438)

44

 

*

Besluit (EU) 2019/1848 van de Europese Centrale Bank van 29 oktober 2019 tot wijziging van Besluit ECB/2007/7 betreffende de voorwaarden van TARGET2-ECB (ECB/2019/32)

57

 

 

RICHTSNOEREN

 

*

Richtsnoer (EU) 2019/1849 van de Europese Centrale Bank van 4 oktober 2019 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2012/27 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (ECB/2019/30)

64

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Reglement nr. 29 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen wat de bescherming van de inzittenden van de cabine betreft [2019/1850]

72

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

5.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1844 VAN DE COMMISSIE

van 22 oktober 2019

tot verlening van toelating van de Unie voor de biocidefamilie “BPF_Iodine_VET”

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 44, lid 5, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 augustus 2015 heeft Applied Biocide GmbH overeenkomstig artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een aanvraag ingediend voor de toelating van een biocidefamilie met als naam “BPF_Iodine_VET”, behorende tot productsoort 3 als omschreven in bijlage V bij die verordening, tezamen met de schriftelijke bevestiging dat de bevoegde autoriteit van Oostenrijk ermee heeft ingestemd de aanvraag te beoordelen. De aanvraag is in het biocidenregister geregistreerd onder zaaknummer BC-XJ019074-33.

(2)

“BPF_Iodine_VET” bevat jood als werkzame stof; die stof is opgenomen in de Unielijst van goedgekeurde werkzame stoffen als bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012. Rekening houdend met de intrinsieke eigenschappen van de werkzame stof en de wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen als vastgesteld in haar Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2100 (2), zal de Commissie overwegen of het nodig is om de goedkeuring van jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 528/2012 te herzien. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek zal de Commissie vervolgens nagaan of de toelatingen van de Unie voor producten die de werkzame stof bevatten overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden herzien.

(3)

Op 22 augustus 2018 heeft de beoordelende bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een beoordelingsrapport en de conclusies van haar beoordeling bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het agentschap”) ingediend.

(4)

Op 4 april 2019 heeft het agentschap bij de Commissie een advies (3) ingediend, dat in overeenstemming met artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide voor “BPF_Iodine_VET” en het definitieve beoordelingsrapport betreffende de biocidefamilie bevat. In het advies wordt geconcludeerd dat “BPF_Iodine_VET” een biocidefamilie is als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder s), van Verordening (EU) nr. 528/2012, dat de biocidefamilie in aanmerking komt voor een toelating van de Unie overeenkomstig artikel 42, lid 1, van die verordening en dat de biocidefamilie, onder voorbehoud van overeenstemming met de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide, voldoet aan de in artikel 19, leden 1 en 6, van die verordening gestelde voorwaarden.

(5)

Op 4 juni 2019 heeft het agentschap overeenkomstig artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide in alle officiële talen van de Unie aan de Commissie doen toekomen.

(6)

De Commissie sluit zich aan bij het advies van het agentschap en acht het daarom passend om voor “BPF_Iodine_VET” een toelating van de Unie te verlenen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan Applied Biocide GmbH wordt een toelating van de Unie met toelatingsnummer EU-0020540-0000 verleend voor het op de markt aanbieden en het gebruik van de biocidefamilie “BPF_Iodine_VET”, overeenkomstig de in de bijlage vastgestelde samenvatting van de productkenmerken van het biocide.

De toelating van de Unie is geldig van 25 november 2019 tot en met 31 oktober 2029.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2100 van de Commissie van 4 september 2017 tot vaststelling van wetenschappelijke criteria voor het identificeren van hormoonontregelende eigenschappen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 301 van 17.11.2017, blz. 1).

(3)  Advies van het agentschap van 27 februari 2019 over de toelating van de Unie voor “BPF_Iodine_VET” (ECHA/BPC/219/2019).


BIJLAGE

Samenvatting van de productkenmerken van een biocide familie

BPF_Iodine_VET

Productsoort 3 — Dierhygiëne (Desinfecteermiddelen)

Toelatingsnummer: EU-0020540-0000

Toelatingsnummer in R4BP: EU-0020540-0000

DEEL I

EERSTE INFORMATIENIVEAU

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE

1.1.   Familienaam

Naam

BPF_Iodine_VET

1.2.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

1.3.   Toelatingshouder

Naam en adres van de toelatingshouder

Naam

Applied Biocide GmbH

Adres

Sprl 31, Rue Jules Melotte, 4350, Remicourt, België

Toelatingsnummer

EU-0020540-0000

Toelatingsnummer in R4BP

EU-0020540-0000

Toelatingsdatum

25 november 2019

Vervaldatum

31 oktober 2029

1.4.   Fabrikant(en) van de biociden

Naam van de fabrikant

Ewabo Chemikalien GmbH & Co KG

Adres van de fabrikant

Kolpingstrasse 4, 49835 Wietmarschen Duitsland

Productielocatie

Kolpingstrasse 4, 49835 Wietmarschen Duitsland

Naam van de fabrikant

FINK TEC GmbH

Adres van de fabrikant

Oberster Kamp 23, 59069 Hamm Duitsland

Productielocatie

Oberster Kamp 23, 59069 Hamm Duitsland

Naam van de fabrikant

IRCASERVICE

Adres van de fabrikant

S.S. Cremasca 591 no. 10, 24040 Fornovo S. Giovanni (BG) Italië

Productielocatie

S.S. Cremasca 591 no. 10, 24040 Fornovo S. Giovanni (BG) Italië

Naam van de fabrikant

Laboratorios Maymo SA.

Adres van de fabrikant

Via Augusta, 302, 08017 Barcelona Spanje

Productielocatie

Via Augusta, 302, 08017 Barcelona Spanje

1.5.   Fabrikant(en) van de werkzame stof(fen)

Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

Cosayach SA Compania de Salitre y Yodo

Adres van de fabrikant

Amunátegui 178, 7th Floor, 8320000 Santiago Chili

Productielocatie

S.C.M. Cosayach Cala Cala, 1180000 Pozo Almonte Chile Chili

Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

ACF Minera S.A.

Adres van de fabrikant

San Martin 499, 1100000 Iquique Chili

Productielocatie

Lagunas mine, 1180000 Pozo Almonte Chili

Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

Sociedad Quimica y Minera SA.

Adres van de fabrikant

Los Militares 4290, 7550000 Las Condes Chili

Productielocatie

Nueva Victoria, 1180000 Pozo Almonte Chili

Pedro de Valdivia, 1240000 Antofagasta Chili

2.   SAMENSTELLING EN FORMULERING VAN DE BIOCIDEFAMILIE

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de familie

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

01

3,0

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

0,0

10,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

0,0

31,8

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

31,8

2.2.   Soort(en) formulering

Formulering(en)

meta SPC 1-5: AL — andere vloeistoffen

meta SPC 6-8: SL — oplosbaar concentraat

DEEL II

TWEEDE INFORMATIENIVEAU — META-SPC(“s)

Meta-SPC 1

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 1

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 1

Identificatiecode

Meta SPC 1

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-1

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 1

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 1

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,15

0,15

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

0,0

0,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

0,0

0,0

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

0,0

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 1

Formulering(en)

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 1

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Veiligheidsaanbevelingen

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

In corrosiebestendige houder met corrosiebestendige binnenbekleding bewaren.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 1

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 1

Gebruik # 1 — Veterinaire hygiëne — veeteelt — speendesinfectie — professioneel — binnen — sprayen (na het melken)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Toepassingsmethode(n)

sprayen

Gebruiksklaar desinfectiemiddel (niet-medisch), toe te passen door handmatig of automatisch te sprayen op spenen van koeien, na het melken.

Dosering(en) en frequentie

Gebruik 10 tot 15 ml product per koe per keer. — Dit is een gebruiksklare oplossing. Niet verdunnen voor gebruik.

Toepassingsfrequentie:

Tijdens de lactatieperiode:

Bij handmatig sprayen: 2 maal per dag toepassen (na het melken)

Bij automatisch sprayen: 3 maal per dag toepassen (na het melken)

Tijdens droogstand: 1 maal per dag toepassen

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Fles HDPE: 1 liter, dop is gemaakt van PP

Jerrycan HDPE: 5 — 60 liter

Vat HDPE: 200 liter

Middelgrote bulkverpakking: HDPE: 600 — 1000 liter

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Zie 5.1

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Zie 5.2

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie 5.3

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie 5.4

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie 5.5

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (1) VAN DE META-SPC 1

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Lees vóór gebruik altijd het etiket of de bijsluiter en volg de gegeven instructies.

Het product moet vóór gebruik altijd op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp voor het vullen van het product in de toepassingsapparatuur wordt aanbevolen.

Spray direct nadat een koe is gemolken het hele oppervlak van elke speen in met de oplossing. Laat het product zitten tot de volgende melkbeurt. De spenen niet onmiddellijk na desinfectie reinigen.

Houd de koe op haar poten totdat het product is opgedroogd (ten minste 5 minuten).

Het product kan worden aangebracht door middel van handmatig sprayen of met behulp van een automatische spenen sprayer.

De spenen moeten vóór de volgende melkbeurt worden gereinigd, bij voorkeur met één nieuwe, natte doek per koe.

De toepassingsfrequentie mag niet meer zijn dan twee maal per koe per dag in geval van handmatig opbrengen en niet meer dan driemaal per koe per dag in geval van opbrengen met een automatische spenensprayer (na het melken).

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Buiten bereik van kinderen houden.

Draag beschermende, chemicaliënbestendige handschoenen, een gecoate overall en laarzen tijdens het hanteren van het product en de toepassingsfase (het materiaal wordt in de productinformatie aangegeven door de toelatingshouder).

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Na inhalatie: Zorg voor frisse lucht; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: De huid grondig wassen.

Na contact met de ogen: Spoel het geopende oog, verwijder contactlenzen, blijf gedurende een aantal minuten spoelen onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: Spoel de mond en drink daarna wat water. Geen braken opwekken; bel onmiddellijk voor medische hulp.

Wanneer u om medisch advies vraagt moet u de verpakking of het etiket bij de hand hebben.

Voorzorgsmaatregelen ten aanzien van het milieu:

Informeer de bevoegde autoriteiten wanneer het product milieuverontreiniging (riool, waterwegen, bodem of lucht) heeft veroorzaakt. Ter voorkoming van storingen van individuele afvalwaterzuiveringsinstallaties, moeten mogelijke residuen die het product bevatten worden afgevoerd naar de mestopslag (voor verspreiding op landbouwgronden of fermentatie in biogasinstallatie) of, indien dit is toegestaan, naar de gemeentelijke riolering.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Gebruikt product mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Europese afvalcatalogus: 200130-wasmiddelen anders dan die genoemd in 20 01 29.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Bewaar het product bij kamertemperatuur, uit de buurt van direct zonlicht en in ondoorzichtige verpakkingen. Tegen vorst beschermen. Houd de verpakking goed gesloten.

Houdbaarheid: twaalf maanden in HDPE.

6.   OVERIGE INFORMATIE

Geen verdere informatie

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 1

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

FINK — Io Spray 15

FINK — Euter-DIP PVP-S

FINK Pattedyp PVP

IOSpray 15 PVP

Toelatingsnummer

EU-0020540-0001 1-1


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,15

Meta-SPC 2

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 2

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 2

Identificatiecode

Meta SPC 2

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-2

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 2

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 2

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,3

0,5

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

0,0

0,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

0,0

0,0

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

0,0

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 2

Formulering(en)

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 2

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

Voorkom lozing in het milieu.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

In corrosiebestendige houder met corrosiebestendige binnenbekleding bewaren.

naar

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 2

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 2

Gebruik # 1 — Veterinaire hygiëne — veeteelt — speendesinfectie — professioneel — binnen — sprayen (na het melken)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Toepassingsmethode(n)

sprayen

Gebruiksklaar desinfectiemiddel (niet-medisch), toe te passen door handmatig of automatisch te sprayen op spenen van koeien, na het melken.

Dosering(en) en frequentie

Gebruik 10 tot 15 ml product per koe per keer. — Dit is een gebruiksklare oplossing. Niet verdunnen voor gebruik.

Toepassingsfrequentie:

Tijdens de lactatieperiode:

Bij handmatig sprayen: 2 maal per dag toepassen (na het melken)

Bij automatisch sprayen: 3 maal per dag toepassen (na het melken)

Tijdens droogstand: 1 maal per dag toepassen

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Fles HDPE: 1 liter, dop is gemaakt van PP

Jerrycan HDPE: 5 — 60 liter

Vat HDPE: 200 liter

Middelgrote bulkverpakking: HDPE: 600 — 1000 liter

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Zie 5.1

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Zie 5.2

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie 5.3

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie 5.4

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie 5.5

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (2) VAN DE META-SPC 2

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Lees vóór gebruik altijd het etiket of de bijsluiter en volg de gegeven instructies.

Het product moet vóór gebruik altijd op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp voor het vullen van het product in de toepassingsapparatuur wordt aanbevolen.

Spray direct nadat een koe is gemolken het hele oppervlak van elke speen in met de oplossing. Laat het product zitten tot de volgende melkbeurt. De spenen mogen niet onmiddellijk na desinfectie worden gereinigd.

Houd de koe op haar poten totdat het product is opgedroogd (ten minste 5 minuten).

Het product kan worden aangebracht door middel van handmatig sprayen of met behulp van een automatische spenensprayer.

De spenen moeten vóór de volgende melkbeurt worden gereinigd, bij voorkeur met één nieuwe, natte doek per koe.

De toepassingsfrequentie mag niet meer zijn dan twee maal per koe per dag in geval van handmatig opbrengen en niet meer dan driemaal per koe per dag in geval van opbrengen met een automatische spenensprayer (na het melken).

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Buiten bereik van kinderen houden.

Draag beschermende, chemicaliënbestendige handschoenen, een gecoate overall en laarzen tijdens het hanteren van het product en de toepassingsfase (het materiaal wordt in de productinformatie aangegeven door de toelatingshouder).

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Na inhalatie: Zorg voor frisse lucht; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: De huid grondig wassen.

Na contact met de ogen: Spoel het geopende oog, verwijder contactlenzen, blijf gedurende een aantal minuten spoelen onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: Spoel de mond en drink daarna wat water. Geen braken opwekken; bel onmiddellijk voor medische hulp.

Wanneer u om medisch advies vraagt moet u de verpakking of het etiket bij de hand hebben.

Voorzorgsmaatregelen ten aanzien van het milieu:

Informeer de bevoegde autoriteiten wanneer het product milieuverontreiniging (riool, waterwegen, bodem of lucht) heeft veroorzaakt. Ter voorkoming van storingen van een individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie, moeten mogelijke residuen die het product bevatten worden afgevoerd naar de mestopslag (voor verspreiding op landbouwgronden of fermentatie in biogasinstallatie) of, indien dit is toegestaan, naar de gemeentelijke riolering.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Gebruikt product mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Europese afvalcatalogus: 200130-wasmiddelen anders dan die genoemd in 20 01 29.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Bewaar het product bij kamertemperatuur, uit de buurt van direct zonlicht en in ondoorzichtige verpakkingen. Tegen vorst beschermen. Houd de verpakking goed gesloten.

Houdbaarheid: twaalf maanden in HDPE.

6.   OVERIGE INFORMATIE

De P501-zin zoals weergegeven op deze samenvatting van de productkenmerken, bevat enkele fouten die niet aangepast kunnen worden. De correcte weergave is de volgende: P501 — Inhoud/verpakking afvoeren in overeenstemming met de geldende nationale/regionale regelgeving.

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 2

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Fink Io Spray — 30

ST-Io Spray

DESINTEC MH Iodine S

DESINTEC MH Raidip plus

Iodine Spray 3000

Iodine Spray

Toelatingsnummer

EU-0020540-0002 1-2


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,3

7.2.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Fink — Io Spray 50

DESINTEC MH Raidip 5000

Iodine Spray 5000

Toelatingsnummer

EU-0020540-0003 1-2


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0.5

Meta-SPC 3

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 3

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 3

Identificatiecode

Meta SPC 3

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-3

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 3

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 3

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,5

0,5

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

0,0

0,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

0,0

0,0

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

0,0

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 3

Formulering(en)

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 3

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

Voorkom lozing in het milieu.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

In corrosiebestendige houder met corrosiebestendige binnenbekleding bewaren.

naar

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 3

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 3

Gebruik # 1 — Veterinaire hygiëne — veeteelt — speendesinfectie — professioneel — binnen — sprayen (na het melken)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Toepassingsmethode(n)

Sprayen

Gebruiksklaar desinfectiemiddel (niet-medisch), toe te passen door handmatig of automatisch te sprayen op spenen van koeien, na het melken.

Dosering(en) en frequentie

Gebruik 10 tot 15 ml product per koe per keer. — Dit is een gebruiksklare oplossing. Niet verdunnen voor gebruik.

Toepassingsfrequentie:

Tijdens de lactatieperiode:

Bij handmatig sprayen: 2 maal per dag toepassen (na het melken)

Bij automatisch sprayen: 3 maal per dag toepassen (na het melken)

Tijdens droogstand: 1 maal per dag toepassen

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Fles HDPE: 1 liter, dop is gemaakt van PP

Jerrycan HDPE: 5 — 60 liter

Vat HDPE: 200 liter

Middelgrote bulkverpakking: HDPE: 600 — 1000 liter

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Zie 5.1

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Zie 5.2

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie 5.3

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie 5.4

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie 5.5

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (3) VAN DE META-SPC 3

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Lees vóór gebruik altijd het etiket of de bijsluiter en volg de gegeven instructies.

Het product moet vóór gebruik altijd op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp voor het vullen van het product in de toepassingsapparatuur wordt aanbevolen.

Spray direct nadat een koe is gemolken het hele oppervlak van elke speen in met de oplossing. Laat het product zitten tot de volgende melkbeurt. De spenen mogen niet onmiddellijk na desinfectie worden gereinigd.

Houd de koe op haar poten totdat het product is opgedroogd (ten minste 5 minuten).

Het product kan worden opgebracht door middel van handmatig sprayen of met behulp van een automatische spenen sprayer.

De spenen moeten vóór de volgende melkbeurt worden gereinigd, bij voorkeur met één nieuwe, natte doek per koe.

De toepassingsfrequentie mag niet meer zijn dan twee maal per koe per dag in geval van handmatig opbrengen en niet meer dan driemaal per koe per dag in geval van opbrengen met een automatische spenen sprayer (na het melken).

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Buiten bereik van kinderen houden.

Draag beschermende, chemicaliënbestendige handschoenen, een gecoate overall en laarzen tijdens het hanteren van het product en de toepassingsfase (het materiaal wordt in de productinformatie aangegeven door de toelatingshouder).

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Na inhalatie: Zorg voor frisse lucht; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: De huid grondig wassen.

Na contact met de ogen: Spoel het geopende oog, verwijder contactlenzen, blijf gedurende een aantal minuten spoelen onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: Spoel de mond en drink daarna wat water. Geen braken opwekken; bel onmiddellijk voor medische hulp.

Wanneer u om medisch advies vraagt moet u de verpakking of het etiket bij de hand hebben.

Voorzorgsmaatregelen ten aanzien van het milieu:

Informeer de bevoegde autoriteiten wanneer het product milieuverontreiniging (riool, waterwegen, bodem of lucht) heeft veroorzaakt. Ter voorkoming van storingen van een individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie, moeten mogelijke residuen die het product bevatten worden afgevoerd naar de mestopslag (voor verspreiding op landbouwgronden of fermentatie in biogasinstallatie) of, indien dit is toegestaan, naar de gemeentelijke riolering.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Gebruikt product mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Europese afvalcatalogus: 200130-wasmiddelen anders dan die genoemd in 20 01 29.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Bewaar het product bij kamertemperatuur, uit de buurt van direct zonlicht en in ondoorzichtige verpakkingen. Tegen vorst beschermen. Houd de verpakking goed gesloten.

Houdbaarheid: twaalf maanden in HDPE.

6.   OVERIGE INFORMATIE

De P501-zin zoals weergegeven op deze samenvatting van de productkenmerken, bevat enkele fouten die niet aangepast kunnen worden. De correcte weergave is de volgende: P501 — Inhoud/verpakking afvoeren in overeenstemming met de geldende nationale/regionale regelgeving.

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 3

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Fink — Io Spray 50 (Jodophor)

Fink — Io Spray 50 (Iodophor)

Toelatingsnummer

EU-0020540-0004 1-3


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,5

Meta-SPC 4

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 4

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 4

Identificatiecode

Meta SPC 4

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-4

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 4

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 4

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,1

0,15

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

0,0

0,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

0,0

0,0

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

0,0

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 4

Formulering(en)

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 4

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Veiligheidsaanbevelingen

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

In corrosiebestendige houder met corrosiebestendige binnenbekleding bewaren.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 4

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 4

Gebruik # 1 — Veterinaire hygiëne — veeteelt — speendesinfectie — professioneel — binnen — dippen (na het melken)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Toepassingsmethode(n)

Open systeem: dippen

Gebruiksklaar desinfectiemiddel (niet-medisch), toe te passen door handmatig spenen van koeien te dippen, na het melken.

Dosering(en) en frequentie

Gebruik 5 tot 10 ml product per koe — Dit is een gebruiksklare oplossing. Niet verdunnen voor gebruik.

Toepassingsfrequentie:

Tijdens de lactatieperiode: 2 maal per dag toepassen (na het melken)

Tijdens droogstand: 1 maal per dag toepassen

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Fles HDPE: 1 liter, dop van PP

Jerrycan HDPE: 5 — 60 liter

Vat HDPE: 200 liter

Middelgrote bulkverpakking HDPE: 600 — 1000 liter

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Zie 5.1

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Zie 5.2

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie 5.3

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie 5.4

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie 5.5

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (4) VAN DE META-SPC 4

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Lees vóór gebruik altijd het etiket of de bijsluiter en volg de gegeven instructies.

Het product moet vóór gebruik altijd op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp voor het vullen van het product in de toepassingsapparatuur wordt aanbevolen.

Vul een speen-dipbeker met 2/3 van het product. Dip, onmiddellijk nadat een koe is gemolken, elke speen handmatig in de oplossing. Zorg ervoor dat minstens tweederde van de speen, bij voorkeur de hele speen, in contact komt met de oplossing.

De spenen mogen niet onmiddellijk na desinfectie worden gereinigd. Laat het product zitten tot de volgende melkbeurt. Houd de koe op haar poten totdat het product is opgedroogd (ten minste 5 minuten).

Vul de beker indien nodig bij.

De speen-dipbekers moeten na het melken worden geleegd en vóór hergebruik worden gereinigd. De spenen moeten vóór de volgende melkbeurt worden gereinigd, bij voorkeur met één nieuwe, natte doek per koe.

De toepassingsfrequentie mag niet meer zijn dan twee maal per koe per dag (na het melken).

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Buiten bereik van kinderen houden.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Na inhalatie: Zorg voor frisse lucht; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: De huid grondig wassen.

Na contact met de ogen: Spoel het geopende oog, verwijder contactlenzen, blijf gedurende een aantal minuten spoelen onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: Spoel de mond en drink daarna wat water. Geen braken opwekken; bel onmiddellijk voor medische hulp.

Wanneer u om medisch advies vraagt moet u de verpakking of het etiket bij de hand hebben.

Voorzorgsmaatregelen ten aanzien van het milieu:

Informeer de bevoegde autoriteiten wanneer het product milieuverontreiniging (riool, waterwegen, bodem of lucht) heeft veroorzaakt. Ter voorkoming van storingen van een individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie, moeten mogelijke residuen die het product bevatten worden afgevoerd naar de mestopslag (voor verspreiding op landbouwgronden of fermentatie in biogasinstallatie) of, indien dit is toegestaan, naar de gemeentelijke riolering.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Europese afvalcatalogus: 200130-wasmiddelen anders dan die genoemd in 20 01 29.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Bewaar het product bij kamertemperatuur, uit de buurt van direct zonlicht en in ondoorzichtige verpakkingen. Tegen vorst beschermen. Houd de verpakking goed gesloten.

Houdbaarheid: twaalf maanden in HDPE.

6.   OVERIGE INFORMATIE

Geen verdere informatie

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 4

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

FINK — Io Dip 10

IODip 10 PVP

Toelatingsnummer

EU-0020540-0005 1-4


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,1

7.2.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

FINK — Io Dip Protect

DESINTEC MH Iodine Barrier

TvP — Barrier Dip

Toelatingsnummer

EU-0020540-0006 1-4


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,15

Meta-SPC 5

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 5

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 5

Identificatiecode

Meta SPC 5

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-5

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 5

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 5

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,3

0,45

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

0,35

0,4

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

0,0

0,0

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

0,0

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 5

Formulering(en)

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 5

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

Voorkom lozing in het milieu.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

In corrosiebestendige houder met corrosiebestendige binnenbekleding bewaren.

naar

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 5

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 5

Gebruik # 1 — Veterinaire hygiëne — veeteelt — speendesinfectie — professioneel — binnen — dippen (na het melken)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Toepassingsmethode(n)

Open systeem: dippen

Gebruiksklaar desinfectiemiddel (niet-medisch), toe te passen door handmatig spenen van koeien te dippen, na het melken.

Dosering(en) en frequentie

Gebruik 5 tot 10 ml product per koe per keer. — Dit is een gebruiksklare oplossing. Niet verdunnen voor gebruik.

Toepassingsfrequentie:

Tijdens de lactatieperiode: 2 maal per dag toepassen (na het melken)

Tijdens droogstand: 1 maal per dag toepassen

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Fles HDPE: 1 liter, dop van PP

Jerrycan HDPE: 5 — 60 liter

Vat HDPE: 200 liter

Middelgrote bulkverpakking HDPE: 600 — 1000 liter

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Zie 5.1

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Zie 5.2

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Zie 5.3

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Zie 5.4

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Zie 5.5

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (5) VAN DE META-SPC 5

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Lees vóór gebruik altijd het etiket of de bijsluiter en volg de gegeven instructies.

Het product moet vóór gebruik altijd op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp voor het vullen van het product in de toepassingsapparatuur wordt aanbevolen.

Vul een speen-dipbeker met 2/3 van het product. Dip, onmiddellijk nadat een koe is gemolken, elke speen handmatig in de oplossing. Zorg ervoor dat minstens 2/3 van de speen, bij voorkeur de hele speen, in contact komt met de oplossing.

De spenen mogen niet onmiddellijk na desinfectie worden gereinigd. Laat het product zitten tot de volgende melkbeurt.

Houd de koe op haar poten totdat het product is opgedroogd (ten minste 5 minuten).

Vul de beker indien nodig bij.

De speen-dipbekers moeten na het melken worden geleegd en vóór hergebruik worden gereinigd. De spenen moeten vóór de volgende melkbeurt worden gereinigd, bij voorkeur met één nieuwe, natte doek per koe.

De toepassingsfrequentie mag niet meer zijn dan twee maal per koe per dag (na het melken).

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Buiten bereik van kinderen houden.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Na inhalatie: Zorg voor frisse lucht; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: De huid grondig wassen.

Na contact met de ogen: Spoel het geopende oog, verwijder contactlenzen, blijf gedurende een aantal minuten spoelen onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: Spoel de mond en drink daarna wat water. Geen braken opwekken; bel onmiddellijk voor medische hulp.

Wanneer u om medisch advies vraagt moet u de verpakking of het etiket bij de hand hebben.

Voorzorgsmaatregelen ten aanzien van het milieu:

Informeer de bevoegde autoriteiten wanneer het product milieuverontreiniging (riool, waterwegen, bodem of lucht) heeft veroorzaakt. Ter voorkoming van storingen van een individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie, moeten mogelijke residuen die het product bevatten worden afgevoerd naar de mestopslag (voor verspreiding op landbouwgronden of fermentatie in biogasinstallatie) of, indien dit is toegestaan, naar de gemeentelijke riolering.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Europese afvalcatalogus: 200130-wasmiddelen anders dan die genoemd in 20 01 29.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Bewaar het product bij kamertemperatuur, uit de buurt van direct zonlicht en in ondoorzichtige verpakkingen. Tegen vorst beschermen. Houd de verpakking goed gesloten.

Houdbaarheid: twaalf maanden in HDPE.

6.   OVERIGE INFORMATIE

De P501-zin zoals weergegeven op deze samenvatting van de productkenmerken, bevat enkele fouten die niet aangepast kunnen worden. De correcte weergave is de volgende: P501 — Inhoud/verpakking afvoeren in overeenstemming met de geldende nationale/regionale regelgeving.

7.   Derde informatieniveau: individuele biociden in de meta-SPC 5

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Jodofilm 75/5 4500 ppm

Toelatingsnummer

EU-0020540-0007 1-5


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,45

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

0,4

7.2.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Jodofilm 75/5 3000 ppm

Toelatingsnummer

EU-0020540-0008 1-5


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,3

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

0,35

Meta-SPC 6

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 6

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 6

Identificatiecode

Meta SPC 6

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-6

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 6

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 6

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

1,75

2,4

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

3,0

10,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

0,0

25,6

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

31,8

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 6

Formulering(en)

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 6

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Schadelijk bij inslikken.

Veroorzaakt ernstige brandwonden en oogletsel.

Veroorzaakt ernstig oogletsel.

Kan schade aan organen schildklier veroorzaken bij langdurige of herhaalde blootstelling.

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

nevel niet inademen.

spuitnevel niet inademen.

Voorkom lozing in het milieu.

Beschermende handschoenen dragen.

beschermende kleding dragen.

gelaatsbescherming dragen.

BIJ CONTACT MET DE HUID (of het haar):Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken Huid met water afspoelen.

BIJ CONTACT MET DE OGEN:Voorzichtig afspoelen met water gedurende een aantal minuten.

Contactlenzen verwijderen, indien mogelijk. Blijven spoelen.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

Achter slot bewaren.

Buiten het bereik van kinderen houden.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 6

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 6

Gebruik # 1 — Veterinaire hygiene — veeteelt — desinfectie van harde oppervlakken — professioneel — binnen — spuiten

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Virussen

Toepassingsgebied

Binnen

Toepassingsmethode(n)

Spuiten

Disinfectant voor harde oppervlakken in stallen (uitgezonderd in boerderijen). Het verdunde product dient te worden toegepast door middel van spuiten met behulp van een handbediende rugspuit (4 — 7 bar).

Dosering(en) en frequentie

100 ml/m2— Gebruiksconcentratie van Jood is: 750 ppm (0,075 % w/w).

De toepassingsfrequentie per jaar:

Melkkoeien: 1

Vleesvee: 1

Vleeskalveren: 4

Zeugen, in aparte hokken: 5

Zeugen in groepen: 5

Mestvarkens: 3

Legkippen in legbatterijen zonder behandeling: 1

Legkippen in legbatterijen met beluchting (banddroging): 1

Legkippen in legbatterijen met geforceerd drogen (diepe put, hoogbouw): 1

Legkippen in compacte legbatterijen: 1

Legkippen in vrije uitloop met strooiselvloer (deels strooiselvloer, deels roostervloer): 1

Vleeskuikens in vrije uitloop met strooiselvloer: 7

Legkippen in vrije uitloop met roostervloer (volièresysteem): 1

Ouderdieren vleeskuikens in vrije uitloop met roostervloer: 1

Ouderdieren vleeskuikens tijdens de fok met roostervloer: 3

Kalkoenen in vrije uitloop met strooiselvloer: 2

Eenden in vrije uitloop met strooiselvloer: 13

Ganzen in vrije uitloop met strooiselvloer: 6

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Fles HDPE: 1 liter, dop is gemaakt van PP

Jerrycan HDPE: 5 — 60 liter

Vat HDPE: 200 liter

Middelgrote bulkverpakking HDPE: 600 — 1000 liter

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Iodosan 30: Meng 29 ml product met 971 ml water om 1 l toepassingsoplossing te verkrijgen.

Iodosan 18: Meng 40 ml product met 960 ml water om 1 l toepassingsoplossing te verkrijgen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

- - -

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

- - -

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

- - -

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

- - -

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (6) VAN DE META-SPC 6

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Lees vóór gebruik altijd het etiket of de bijsluiter en volg de gegeven instructies.

Voor het bereiden van de desinfectie-oplossing, mengt u het vloeibare product met water. Giet het water er altijd eerst in en roer het product er vervolgens zorgvuldig doorheen.

Gebruik max. 100 ml toepassingsoplossing per m2 behandeld gebied. Bereid niet meer vloeistof dan strikt noodzakelijk is.

Het product mag alleen worden toegepast in een leeg (onbevolkt) dierenverblijf, nadat de oppervlakken grondig zijn gereinigd met een geschikt reinigingsmiddel.

Vooraf reinigen is verplicht. Spoel of veeg de oppervlakken die zullen worden behandeld daarna af. Laat ze ongeveer 24 tot 36 uren drogen vóór de desinfectie. Maak door middel van spuiten, installaties en apparatuur grondig nat met een dun laagje van de bereide oplossing. Gebruik hiervoor geschikte spuitapparatuur (4 tot 7 bar). Tijdens desinfectie en gedurende de contacttijd (min. 30 minuten), moeten alle openingen gesloten en de ventilatie uitgeschakeld zijn.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Buiten bereik van kinderen houden.

De vorm van de fles van het product moet het risico op spatten minimaliseren om blootstelling van ogen en huid tijdens het verdunnen van het product te voorkomen.

Tijdens de meng- en laadfase: Het gebruik van gezichtsbescherming en beschermende handschoenen (het materiaal wordt in de productinformatie aangegeven door de toelatingshouder) is verplicht.

Tijdens de toepassingsfase van de gebruikte oplossing door spuiten: Er moeten handschoenen en een beschermende overall die ondoordringbaar is voor het biocide product worden gedragen (het materiaal van de handschoenen en de overall dient door de toelatingshouder te worden aangegeven in de productinformatie). Gebruik nieuwe handschoenen voor elke toepassing.

Professionele gebruikers mogen niet meer dan 3 keer per maand dierenverblijven desinfecteren. Deze professionele gebruikers mogen geen jodiumproducten voor aanvullende doeleinden gebruiken.

Gebruik per dag slechts één product dat jodium bevat.

Het desinfecteren van de stallen mag niet meer dan één keer per jaar of één keer in het leven van kalveren en varkens worden uitgevoerd. Tijdens het aanbrengen moeten voederbakken bedekt zijn.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Na inhalatie: Zorg voor frisse lucht; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken en huid grondig wassen.

Na contact met de ogen: Spoel het geopende oog, verwijder contactlenzen, blijf gedurende een aantal minuten spoelen onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: Spoel de mond en drink daarna wat water. Geen braken opwekken; bel onmiddellijk voor medische hulp.

Plaats de patiënt, in geval van bewusteloosheid, stabiel in de linker zijligging voor transport. Stop nooit iets in de mond bij een bewusteloze persoon.

Wanneer u om medisch advies vraagt moet u de verpakking of het etiket bij de hand hebben.

Noodmaatregelen ten aanzien van milieu:

Informeer de bevoegde autoriteiten wanneer het product milieuverontreiniging (riool, waterwegen, bodem of lucht) heeft veroorzaakt. Ter voorkoming van storingen van een individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie moeten mogelijk residuen die het product bevatten, worden afgevoerd naar de mestopslag (voor verspreiding op landbouwgronden of fermentatie in biogasinstallatie) of, indien dit is toegestaan, naar de gemeentelijke riolering.

Methoden en materiaal voor insluiting en reiniging:

Stop de lekkage wanneer dit veilig kan worden gedaan. Absorbeer gemorst product met vloeistofbindend materiaal (zand, aarde, diatomeeënaarde, zuurbindmiddelen, universele bindmiddelen, zaagsel) en stop het in een container voor verwijdering volgens lokale/nationale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Europese afvalcatalogus: 200130-wasmiddelen anders dan die genoemd in 20 01 29.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Bewaar het product, uit de buurt van direct zonlicht en in ondoorzichtige verpakkingen. Tegen vorst beschermen. Houd verpakkingen goed gesloten.

Houdbaarheid: 24 maanden in HDPE.

6.   OVERIGE INFORMATIE

Geen verdere informatie

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 6

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

IODOSAN 30

IODOSAN

IODAT

DESINTEC FL-JODES

ROTIE-SOL J

Disinfect Jod

FINK — Jodophos 15

Jod-Reiniger sauer

Tankrein extra

Toelatingsnummer

EU-0020540-0009 1-6


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

2,4

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

10,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

25,6

7.2.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

IODOSAN 18

Toelatingsnummer

EU-0020540-0010 1-6


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

1,75

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

3,0

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

31,8

Meta-SPC 7

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 7

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 7

Identificatiecode

Meta SPC 7

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-7

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 7

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 7

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

3,0

3,0

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

10,0

10,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

31,8

31,8

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

0,0

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 7

Formulering(en)

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 7

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Schadelijk bij inslikken.

Veroorzaakt ernstige brandwonden en oogletsel.

Veroorzaakt ernstig oogletsel.

Kan schade aan organen schildklier veroorzaken bij langdurige of herhaalde blootstelling.

Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

nevel niet inademen.

spuitnevel niet inademen.

Voorkom lozing in het milieu.

Beschermende handschoenen dragen.

beschermende kleding dragen.

gelaatsbescherming dragen.

BIJ CONTACT MET DE HUID (of het haar):Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken Huid met water afspoelen.

BIJ CONTACT MET DE OGEN:Voorzichtig afspoelen met water gedurende een aantal minuten.Contactlenzen verwijderen, indien mogelijk. Blijven spoelen.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

Achter slot bewaren.

Buiten het bereik van kinderen houden.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 7

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 7

Gebruik # 1 — Veterinaire hygiene — veeteelt — desinfectie van harde oppervlakken — professioneel — binnen — spuiten

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Virussen

Toepassingsgebied

Binnen

Toepassingsmethode(n)

Spuiten

Desinfectiemiddel voor harde oppervlakken in stallen (met uitzondering van broederijen). Het verdunde product dient te worden toegepast door middel van spuiten met behulp van een handbediende rugspuit (4 — 7 bar)

Dosering(en) en frequentie

100 mL/m2— Gebruiksconcentratie van Jood is: 750 ppm (0,075 % w/w).

De toepassingsfrequentie per jaar:

Melkkoeien: 1

Vleesvee: 1

Vleeskalveren: 4

Zeugen, in aparte hokken: 5

Zeugen in groepen: 5

Mestvarkens: 3

Legkippen in legbatterijen zonder behandeling: 1

Legkippen in legbatterijen met beluchting (banddroging): 1

Legkippen in legbatterijen met geforceerd drogen (diepe put, hoogbouw): 1

Legkippen in compacte legbatterijen: 1

Legkippen in vrije uitloop met strooiselvloer (deels strooiselvloer, deels roostervloer): 1

Vleeskuikens in vrije uitloop met strooiselvloer: 7

Legkippen in vrije uitloop met roostervloer (volièresysteem): 1

Ouderdieren vleeskuikens in vrije uitloop met roostervloer: 1

Ouderdieren vleeskuikens tijdens de fok met roostervloer: 3

Kalkoenen in vrije uitloop met strooiselvloer: 2

Eenden in vrije uitloop met strooiselvloer: 13

Ganzen in vrije uitloop met strooiselvloer: 6

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Fles HDPE: 1 liter, dop is gemaakt van PP

Jerrycan HDPE: 5 — 60 liter

Vat HDPE: 200 liter

Middelgrote bulkverpakking HDPE: 600 — 1000 liter

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Iodosan 30 plus: Meng 23 ml product met 977 ml water om 1 l toepassingsoplossing te verkrijgen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

- - -

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

- - -

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

- - -

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

- - -

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (7) VAN DE META-SPC 7

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Lees vóór gebruik altijd het etiket of de bijsluiter en volg de gegeven instructies.

Voor het bereiden van de desinfectie-oplossing, mengt u het vloeibare product met water. Giet het water er altijd eerst in en roer het product er vervolgens zorgvuldig doorheen.

Gebruik max. 100 ml toepassingsoplossing per m2 behandeld gebied. Bereid niet meer vloeistof dan strikt noodzakelijk is.

Het product mag alleen worden toegepast in een leeg (onbevolkt) dierenverblijf, nadat de oppervlakken grondig zijn gereinigd met een geschikt reinigingsmiddel.

Vooraf reinigen is verplicht. Spoel of veeg de oppervlakken die zullen worden behandeld daarna af. Laat ze ongeveer 24 tot 36 uren drogen vóór de desinfectie. Maak door middel van spuiten, installaties en apparatuur grondig nat met een dun laagje van de bereide oplossing. Gebruik hiervoor geschikte spuitapparatuur (4 tot 7 bar). Tijdens desinfectie en gedurende de contacttijd (min. 30 minuten), moeten alle openingen gesloten en de ventilatie uitgeschakeld zijn.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Buiten bereik van kinderen houden.

De vorm van de fles van het product moet het risico op spatten minimaliseren om blootstelling van ogen en huid tijdens het verdunnen van het product te voorkomen.

Tijdens de meng- en laadfase: Het gebruik van gezichtsbescherming en beschermende handschoenen (het materiaal wordt in de productinformatie aangegeven door de toelatingshouder) is verplicht.

Tijdens de toepassingsfase van de gebruikte oplossing door spuiten: Er moeten handschoenen en een beschermende overall die ondoordringbaar is voor het biocide product worden gedragen (het materiaal van de handschoenen en de overall dient door de toelatingshouder te worden aangegeven in de productinformatie). Gebruik nieuwe handschoenen voor elke toepassing.

Professionele gebruikers mogen niet meer dan 3 keer per maand dierenverblijven desinfecteren. Deze professionele gebruikers mogen geen jodiumproducten voor aanvullende doeleinden gebruiken.

Gebruik per dag slechts één product dat jodium bevat.

Het desinfecteren van de stallen mag niet meer dan één keer per jaar of één keer in het leven van kalveren en varkens worden uitgevoerd. Tijdens het aanbrengen moeten voederbakken bedekt zijn.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Na inhalatie: Zorg voor frisse lucht; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken en huid grondig wassen.

Na contact met de ogen: Spoel het geopende oog, verwijder contactlenzen, blijf gedurende een aantal minuten spoelen onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: Spoel de mond en drink daarna wat water. Geen braken opwekken; bel onmiddellijk voor medische hulp.

Plaats de patiënt, in geval van bewusteloosheid, stabiel in de linker zijligging voor transport. Stop nooit iets in de mond bij een bewusteloze persoon.

Wanneer u om medisch advies vraagt moet u de verpakking of het etiket bij de hand hebben.

Noodmaatregelen ten aanzien van milieu:

Informeer de bevoegde autoriteiten wanneer het product milieuverontreiniging (riool, waterwegen, bodem of lucht) heeft veroorzaakt. Ter voorkoming van storingen van een individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie moeten mogelijk residuen die het product bevatten, worden afgevoerd naar de mestopslag (voor verspreiding op landbouwgronden of fermentatie in biogasinstallatie) of, indien dit is toegestaan, naar de gemeentelijke riolering.

Methoden en materiaal voor insluiting en reiniging:

Stop de lekkage wanneer dit veilig kan worden gedaan. Absorbeer gemorst product met vloeistofbindend materiaal (zand, aarde, diatomeeënaarde, zuurbindmiddelen, universele bindmiddelen, zaagsel) en stop het in een container voor verwijdering volgens lokale/nationale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Europese afvalcatalogus: 200130-wasmiddelen anders dan die genoemd in 20 01 29.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Bewaar het product, uit de buurt van direct zonlicht en in ondoorzichtige verpakkingen. Tegen vorst beschermen. Houd verpakkingen goed gesloten.

Houdbaarheid: 24 maanden in HDPE.

6.   OVERIGE INFORMATIE

Geen verdere informatie

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 7

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

IODOSAN 30 Plus

YODO CONTROL

YODIVEN

Toelatingsnummer

EU-0020540-0011 1-7


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

3,0

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

10,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

31,8

Meta-SPC 8

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 8

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 8

Identificatiecode

Meta SPC 8

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-8

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 8

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 8

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

1,5

1,5

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

3,0

3,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

18,0

18,0

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

isotridecanol, geëthoxyleerd 90 %, C9-11 alcoholethoxylaat

Niet-werkzame stof

68439-46-3

 

0,0

0,0

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 8

Formulering(en)

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 8

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Veroorzaakt ernstige brandwonden en oogletsel.

Veroorzaakt ernstig oogletsel.

Kan schade aan organen schildklier veroorzaken bij langdurige of herhaalde blootstelling.

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

nevel niet inademen.

spuitnevel niet inademen.

Voorkom lozing in het milieu.

Beschermende handschoenen dragen.

beschermende kleding dragen.

gelaatsbescherming dragen.

BIJ CONTACT MET DE HUID (of het haar):Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken Huid met water afspoelen.

BIJ CONTACT MET DE OGEN:Voorzichtig afspoelen met water gedurende een aantal minuten.Contactlenzen verwijderen, indien mogelijk. Blijven spoelen.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

Achter slot bewaren.

Buiten het bereik van kinderen houden.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 8

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 8

Gebruik # 1 — Veterinaire hygiene — veeteelt — desinfectie van harde oppervlakken — professioneel — binnen — spuiten

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

-

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Virussen

Toepassingsgebied

Binnen

Toepassingsmethode(n)

Spuiten

Desinfectiemiddel voor harde oppervlakken in stallen (met uitzondering van broederijen). Het verdunde product dient te worden toegepast door middel van spuiten met behulp van een handbediende rugspuit (4 — 7 bar)

Dosering(en) en frequentie

100 ml/m2— Gebruiksconcentratie van Jood is: 750 ppm (0,075 % w/w).

De toepassingsfrequentie per jaar:

Melkkoeien: 1

Vleesvee: 1

Vleeskalveren: 4

Zeugen, in aparte hokken: 5

Zeugen in groepen: 5

Mestvarkens: 3

Legkippen in legbatterijen zonder behandeling: 1

Legkippen in legbatterijen met beluchting (banddroging): 1

Legkippen in legbatterijen met geforceerd drogen (diepe put, hoogbouw): 1

Legkippen in compacte legbatterijen: 1

Legkippen in vrije uitloop met strooiselvloer (deels strooiselvloer, deels roostervloer): 1

Vleeskuikens in vrije uitloop met strooiselvloer: 7

Legkippen in vrije uitloop met roostervloer (volièresysteem): 1

Ouderdieren vleeskuikens in vrije uitloop met roostervloer: 1

Ouderdieren vleeskuikens tijdens de fok met roostervloer: 3

Kalkoenen in vrije uitloop met strooiselvloer: 2

Eenden in vrije uitloop met strooiselvloer: 13

Ganzen in vrije uitloop met strooiselvloer: 6

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Fles HDPE: 1 liter, dop is gemaakt van PP

Jerrycan HDPE: 5 — 60 liter

Vat HDPE: 200 liter

Middelgrote bulkverpakking HDPE: 600 — 1000 liter

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Iodosan 15: Meng 46 ml product met 954 ml water om 1 l toepassingsoplossing te verkrijgen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

- - -

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

- - -

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

- - -

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

 

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (8) VAN DE META-SPC 8

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Lees vóór gebruik altijd het etiket of de bijsluiter en volg de gegeven instructies.

Voor het bereiden van de desinfectie-oplossing, mengt u het vloeibare product met water. Giet het water er altijd eerst in en roer het product er vervolgens zorgvuldig doorheen.

Gebruik max. 100 ml toepassingsoplossing per m2 behandeld gebied. Bereid niet meer vloeistof dan strikt noodzakelijk is.

Het product mag alleen worden toegepast in een leeg (onbevolkt) dierenverblijf, nadat de oppervlakken grondig zijn gereinigd met een geschikt reinigingsmiddel.

Vooraf reinigen is verplicht. Spoel of veeg de oppervlakken die zullen worden behandeld daarna af. Laat ze ongeveer 24 tot 36 uren drogen vóór de desinfectie. Maak door middel van spuiten, installaties en apparatuur grondig nat met een dun laagje van de bereide oplossing. Gebruik hiervoor geschikte spuitapparatuur (4 tot 7 bar). Tijdens desinfectie en gedurende de contacttijd (min. 30 minuten), moeten alle openingen gesloten en de ventilatie uitgeschakeld zijn.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Buiten bereik van kinderen houden.

De vorm van de fles van het product moet het risico op spatten minimaliseren om blootstelling van ogen en huid tijdens het verdunnen van het product te voorkomen.

Tijdens de meng- en laadfase: Het gebruik van gezichtsbescherming en beschermende handschoenen (het materiaal wordt in de productinformatie aangegeven door de toelatingshouder) is verplicht.

Tijdens de toepassingsfase van de gebruikte oplossing door spuiten: Er moeten handschoenen en een beschermende overall die ondoordringbaar is voor het biocide product worden gedragen (het materiaal van de handschoenen en de overall dient door de toelatingshouder te worden aangegeven in de productinformatie). Gebruik nieuwe handschoenen voor elke toepassing.

Professionele gebruikers mogen niet meer dan 3 keer per maand dierenverblijven desinfecteren. Deze professionele gebruikers mogen geen jodiumproducten voor aanvullende doeleinden gebruiken.

Gebruik per dag slechts één product dat jodium bevat.

Het desinfecteren van de stallen mag niet meer dan één keer per jaar of één keer in het leven van kalveren en varkens worden uitgevoerd. Tijdens het aanbrengen moeten voederbakken bedekt zijn.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Na inhalatie: Zorg voor frisse lucht; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken en huid grondig wassen.

Na contact met de ogen: Spoel het geopende oog, verwijder contactlenzen, blijf gedurende een aantal minuten spoelen onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: Spoel de mond en drink daarna wat water. Geen braken opwekken; bel onmiddellijk voor medische hulp.

Plaats de patiënt, in geval van bewusteloosheid, stabiel in de linker zijligging voor transport. Stop nooit iets in de mond bij een bewusteloze persoon.

Wanneer u om medisch advies vraagt moet u de verpakking of het etiket bij de hand hebben.

Noodmaatregelen ten aanzien van milieu:

Informeer de bevoegde autoriteiten wanneer het product milieuverontreiniging (riool, waterwegen, bodem of lucht) heeft veroorzaakt. Ter voorkoming van storingen van een individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie moeten mogelijk residuen die het product bevatten, worden afgevoerd naar de mestopslag (voor verspreiding op landbouwgronden of fermentatie in biogasinstallatie) of, indien dit is toegestaan, naar de gemeentelijke riolering.

Methoden en materiaal voor insluiting en reiniging:

Stop de lekkage wanneer dit veilig kan worden gedaan. Absorbeer gemorst product met vloeistofbindend materiaal (zand, aarde, diatomeeënaarde, zuurbindmiddelen, universele bindmiddelen, zaagsel) en stop het in een container voor verwijdering volgens lokale/nationale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Europese afvalcatalogus: 200130-wasmiddelen anders dan die genoemd in 20 01 29.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Bewaar het product, uit de buurt van direct zonlicht en in ondoorzichtige verpakkingen. Tegen vorst beschermen. Houd verpakkingen goed gesloten.

Houdbaarheid: 24 maanden in HDPE.

6.   OVERIGE INFORMATIE

Geen verdere informatie

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 8

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

IODOSAN 15

Toelatingsnummer

EU-0020540-0012 1-8


Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

1,5

Fosforzuur

Fosforzuur

Niet-werkzame stof

7664-38-2

231-633-2

3,0

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Poly(oxy-1,2-ethaandiyl), alfa-tridecyl-omega-hydroxy-,vertakt

Niet-werkzame stof

69011-36-5

500-241-6

18,0


(1)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 1.

(2)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 2.

(3)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 3.

(4)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 4.

(5)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 5.

(6)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 6.

(7)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 7.

(8)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 8.


RICHTLIJNEN

5.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/38


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2019/1845 VAN DE COMMISSIE

van 8 augustus 2019

tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende een vrijstelling voor bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) in bepaalde rubber onderdelen voor gebruik in motorsystemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2011/65/EU verplicht lidstaten ervoor te zorgen dat elektrische en elektronische apparatuur die in de handel wordt gebracht geen van de gevaarlijke stoffen bevat die zijn opgenomen in bijlage II bij die richtlijn. Die vereiste geldt niet voor de toepassingen die zijn vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU.

(2)

De verschillende categorieën elektrische en elektronische apparatuur waarop Richtlijn 2011/65/EU van toepassing is, zijn opgenomen in bijlage I bij die richtlijn.

(3)

Bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) is opgenomen in de lijst in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU, als stof waarvoor beperkingen gelden. De Commissie heeft op 29 juni 2017 een aanvraag overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2011/65/EU ontvangen voor een in de lijst in bijlage III op te nemen vrijstelling voor het gebruik van DEHP in rubber onderdelen zoals O-ringen, afdichtingen, trillingsdempers, pakkingen, slangen, doorvoertules en beschermkappen bestemd voor gebruik in motorsystemen, inclusief uitlaten en turbocompressoren, en ontworpen voor gebruik in apparatuur die niet uitsluitend voor gebruik door consumenten ontworpen is (“de gevraagde vrijstelling”).

(4)

Bij de beoordeling van de gevraagde vrijstelling zijn belanghebbenden geraadpleegd overeenkomstig artikel 5, lid 7, van Richtlijn 2011/65/EU.

(5)

DEHP wordt als weekmaker toegevoegd aan rubber materialen om de elasticiteit daarvan te vergroten. De betreffende rubber onderdelen worden gebruikt als flexibele verbindingen tussen de componenten van motorsystemen en ter voorkoming van lekkage, om delen van een motor af te dichten en om de motoren gedurende de gehele levensduur van de motoren bescherming tegen trillingen of vuil en vloeistoffen te bieden.

(6)

Momenteel zijn er geen DEHP-vrije alternatieven op de markt beschikbaar die voldoende betrouwbaarheid bieden bij toepassingen in motoren waarbij een lange levensduur en speciale eigenschappen zoals bestendigheid ten opzichte van contactmaterialen (zoals brandstof, smeerolie, koelmiddelen, gassen en vuil), temperaturen en trillingen vereist zijn.

(7)

Door het gebrek aan betrouwbare alternatieven is het bij bepaalde rubber onderdelen die in motorsystemen worden gebruikt wetenschappelijk en technisch niet haalbaar om DEHP te vervangen of te verwijderen. De gevraagde vrijstelling is in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) en zwakt de door die verordening geboden milieu- en gezondheidsbescherming derhalve niet af.

(8)

Het is daarom passend de gevraagde vrijstelling te verlenen door de toepassingen waarop deze betrekking heeft, voor wat betreft elektrische en elektronische apparatuur van categorie 11 van bijlage I bij Richtlijn 2011/65/EU op te nemen in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU.

(9)

De vrijstelling moet worden verleend voor de maximale geldigheidsperiode van vijf jaar vanaf 22 juli 2019, overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2011/65/EU. Gezien de resultaten van de lopende inspanningen om een betrouwbare vervanger te vinden, is het onwaarschijnlijk dat de duur van de vrijstelling negatieve gevolgen voor de innovatie zal hebben.

(10)

Richtlijn 2011/65/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april 2020 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 mei 2020.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt het volgende punt 43 ingevoegd:

“43

Bis(2-ethylhexyl)ftalaat in rubber onderdelen bestemd voor gebruik in motorsystemen en ontworpen voor gebruik in apparatuur die niet uitsluitend is bestemd voor gebruik door consumenten, op voorwaarde dat geen weekgemaakt materiaal in contact met de menselijke slijmvliezen of in langdurig contact met de menselijke huid komt en de concentratie van bis(2-ethylhexyl)ftalaat niet hoger is dan:

a)

30 gewichtsprocent van het rubber voor

i)

de coating van pakkingen,

ii)

pakkingen van massief rubber of

iii)

rubber onderdelen in assemblages van ten minste drie onderdelen die werken op elektrische, mechanische of hydraulische energie en zijn verbonden met de motor;

b)

10 gewichtsprocent van het rubber voor niet in punt a) genoemde onderdelen waarin rubber is verwerkt.

Voor de toepassingen van deze vermelding wordt onder “langdurig contact met de menselijke huid” verstaan voortdurend contact gedurende meer dan 10 minuten of intermitterend contact gedurende een periode van 30 minuten per dag.

Geldt voor categorie 11 en vervalt op 21 juli 2024.”


5.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/41


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2019/1846 VAN DE COMMISSIE

van 8 augustus 2019

tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende een vrijstelling voor een toepassing van lood in soldeer voor gebruik in bepaalde verbrandingsmotoren

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2011/65/EU verplicht lidstaten ervoor te zorgen dat elektrische en elektronische apparatuur die in de handel wordt gebracht geen van de gevaarlijke stoffen bevat die zijn opgenomen in bijlage II bij die richtlijn. Die vereiste geldt niet voor de toepassingen die zijn vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU.

(2)

De verschillende categorieën elektrische en elektronische apparatuur waarop Richtlijn 2011/65/EU van toepassing is, zijn opgenomen in bijlage I bij die richtlijn.

(3)

Lood is opgenomen in de lijst in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU, als stof waarvoor beperkingen gelden. De Commissie heeft op 29 juni 2017 een aanvraag overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2011/65/EU ontvangen voor een in de lijst in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU op te nemen vrijstelling voor het gebruik van lood in soldeer van sensoren, actuatoren en motormanagementsystemen (ECU’s) die worden gebruikt om motorsystemen, inclusief turbocompressoren en uitlaatemissieregelsystemen van verbrandingsmotoren, te bewaken en te bedienen, voor gebruik in apparatuur die niet uitsluitend voor gebruik door consumenten bestemd is (“de gevraagde vrijstelling”).

(4)

Bij de beoordeling van de gevraagde vrijstelling zijn belanghebbenden geraadpleegd overeenkomstig artikel 5, lid 7, van Richtlijn 2011/65/EU.

(5)

Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden alle motoren binnen de werkingssfeer van de gevraagde vrijstelling uitgerust met specifieke sensoren, actuatoren en motorbesturingssystemen voor de bewaking en de beheersing van de emissies die zij uitstoten. De omstandigheden in en vlakbij dergelijke motoren en uitlaatsystemen kunnen extreem zijn en de temperaturen en trillingsniveaus kunnen dusdanig oplopen dat soldeerverbindingen vroegtijdig loslaten.

(6)

Op dit moment is nog extra tijd nodig om door middel van tests de betrouwbaarheid vast te stellen van de beschikbare loodvrije vervangende stoffen voor de toepassingen van lood waarop de gevraagde vrijstelling betrekking heeft.

(7)

Door het gebrek aan betrouwbare vervangende stoffen is het bij bepaalde verbrandingsmotoren wetenschappelijk en technisch niet haalbaar om lood te vervangen of te verwijderen. De gevraagde vrijstelling is in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) en zwakt de door die verordening geboden milieu- en gezondheidsbescherming derhalve niet af.

(8)

Het is daarom passend de gevraagde vrijstelling te verlenen door de toepassingen waarop deze betrekking heeft, voor wat betreft elektrische en elektronische apparatuur van categorie 11 van bijlage I bij Richtlijn 2011/65/EU op te nemen in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU.

(9)

De vrijstelling moet worden verleend voor de maximale geldigheidsperiode van vijf jaar vanaf 22 juli 2019, overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2011/65/EU. Gezien de resultaten van de lopende inspanningen om een betrouwbare vervanger te vinden, is het onwaarschijnlijk dat de duur van de vrijstelling negatieve gevolgen voor de innovatie zal hebben.

(10)

Richtlijn 2011/65/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op [de laatste dag van de vijfde maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf [de laatste dag van de vijfde maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn + één dag].

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.

(2)  Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53).

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt het volgende punt 44 ingevoegd:

“44

Lood in soldeer van sensoren, actuatoren en motormanagementsystemen van verbrandingsmotoren binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (*1) die zijn geïnstalleerd in apparatuur die tijdens het gebruik stationair is en voor professioneel gebruik ontworpen is, maar ook door niet-professionele gebruikers wordt gebruikt.

Geldt voor categorie 11 en vervalt op 21 juli 2024.


(*1)  Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53).”


BESLUITEN

5.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/44


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1847 VAN DE COMMISSIE

van 31 juli 2019

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU wat betreft de jaarlijkse verdeling van de middelen per lidstaat uit de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief samen met de lijst van in aanmerking komende regio’s

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 5438)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1), en met name artikel 91, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU van de Commissie (2) is onder meer de jaarlijkse verdeling per lidstaat van de middelen uit de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (“YEI”) vastgesteld, samen met de lijst van regio’s die overeenkomstig artikel 91, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 in aanmerking komen voor het YEI.

(2)

Bij Verordening (EU) 2019/711 van het Europees Parlement en de Raad (3) tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is de specifieke toewijzing voor het YEI voor 2019 verhoogd.

(3)

Welke regio’s voor de verhoging van de middelen voor de specifieke toewijzing voor het YEI voor 2019 in aanmerking komen, wordt bepaald in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4), op basis van de meest recente beschikbare jaarlijkse gegevens over jeugdwerkloosheid. Overeenkomstig artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 komen uitgaven tot en met 31 december 2023 in aanmerking voor het YEI; dit geldt zowel voor de regio’s die al in de twee lijsten in bijlage IV bij Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU zijn opgenomen als voor de regio’s die voor de verhoging van de middelen voor de specifieke toewijzing voor het YEI voor 2019 in aanmerking komen. De bestaande lijsten moeten daarom van toepassing blijven en worden aangevuld met een lijst van de regio’s die voor de verhoging van de middelen voor de specifieke toewijzing voor het YEI voor 2019 in aanmerking komen. Omwille van de duidelijkheid en de transparantie moet bijlage IV bij Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Overeenkomstig bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 1303/2013 worden voor de verdeling per lidstaat van de verhoogde middelen voor 2019 dezelfde stappen gevolgd als voor de initiële toewijzing en de toewijzing van de middelen voor 2017-2020. De jaarlijkse verdeling van de specifieke toewijzing voor het YEI in prijzen van 2011 in bijlage III bij Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Ten behoeve van de programmering door de lidstaten moet de jaarlijkse verdeling ook in lopende prijzen worden uitgedrukt om de indexering met 2 % per jaar overeenkomstig artikel 91, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 weer te geven. Bijlage X bij Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU moet daarom worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

De bijlagen III en IV worden vervangen door de tekst in bijlage I bij dit besluit.

2)

Bijlage X wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 31 juli 2019.

Voor de Commissie

Johannes HAHN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/190/EU van de Commissie van 3 april 2014 tot vaststelling van de jaarlijkse verdeling per lidstaat van de totale middelen voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” en de doelstelling “Europese territoriale samenwerking”, de jaarlijkse verdeling per lidstaat van de middelen uit de specifieke toewijzing voor het werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren samen met de lijst van in aanmerking komende regio’s, en de bedragen die uit de toewijzingen van het Cohesiefonds en de structuurfondsen aan elke lidstaat moeten worden overgedragen aan de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en voor hulp aan de meest behoeftigen voor de periode 2014-2020 (PB L 104 van 8.4.2014, blz. 13).

(3)  Verordening (EU) 2019/711 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat de middelen voor de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief betreft (PB L 123 van 10.5.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470).


BIJLAGE I

“BIJLAGE III

WERKGELEGENHEIDSINITIATIEF VOOR JONGEREN — SPECIFIEKE TOEWIJZING

(EUR, prijzen van 2011)

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Totaal

BE

22 464 896

17 179 038

0

7 569 546

5 194 787

5 740 441

1 664 356

59 813 064

BG

29 216 622

22 342 123

0

0

0

0

0

51 558 745

CZ

0

12 564 283

0

0

0

0

0

12 564 283

DK

0

0

0

0

0

0

0

0

DE

0

0

0

0

0

0

0

0

EE

0

0

0

0

0

0

0

0

IE

36 075 815

27 587 388

0

0

0

0

0

63 663 203

EL

90 800 184

69 435 434

0

29 193 451

20 034 721

21 102 150

6 418 916

236 984 856

ES

499 481 827

381 956 689

0

154 715 855

106 177 548

109 838 027

34 018 181

1 286 188 127

FR

164 197 762

125 562 994

0

59 683 863

40 959 513

39 706 031

13 123 002

443 233 165

HR

35 033 821

26 790 569

0

12 993 208

8 916 907

9 001 567

2 856 884

95 592 956

IT

300 437 373

229 746 226

0

126 913 692

87 097 632

83 831 742

27 905 173

855 931 838

CY

6 126 207

4 684 747

0

2 428 857

1 666 863

1 089 453

534 046

16 530 173

LV

15 358 075

11 744 410

0

0

0

0

0

27 102 485

LT

16 825 553

12 866 600

0

0

0

0

0

29 692 153

LU

0

0

0

0

0

0

0

0

HU

26 345 509

20 146 566

0

0

0

0

0

46 492 075

MT

0

0

0

0

0

0

0

0

NL

0

0

0

0

0

0

0

0

AT

0

0

0

0

0

0

0

0

PL

133 639 212

102 194 692

0

6 060 353

4 159 066

4 181 837

1 332 522

251 567 682

PT

85 111 913

65 085 581

0

23 156 678

15 891 838

13 327 866

5 091 580

207 665 456

RO

56 112 815

42 909 800

0

16 695 447

11 457 659

7 488 666

3 670 915

138 335 302

SI

4 876 537

3 729 117

0

0

0

0

0

8 605 654

SK

38 209 190

29 218 793

0

4 574 741

3 139 529

3 413 850

1 005 873

79 561 976

FI

0

0

0

0

0

0

0

0

SE

23 379 703

17 878 597

0

0

0

0

0

41 258 300

UK

24 516 103

166 367 414

0

0

0

0

0

190 883 517

EU 28

1 608 209 117

1 389 991 061

0

443 985 691

304 696 063

298 721 630

97 621 448

4 143 225 010

BIJLAGE IV

JONGERENWERKGELEGENHEIDSINITIATIEF — LIJST VAN IN AANMERKING KOMENDE REGIO’S

Lijst van in aanmerking komende regio’s op basis van de gegevens over jeugdwerkloosheid voor 2012

BE10 — Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest

BE32 — Prov. Hainaut

BE33 — Prov. Liège

BG31 — Severozapaden

BG32 — Severen tsentralen

BG33 — Severoiztochen

BG34 — Yugoiztochen

BG42 — Yuzhen tsentralen

CZ04 — Severozápad

IE01 — Border, Midland and Western

IE02 — Southern and Eastern

EL11 — Anatoliki Makedonia, Thraki

EL12 — Kentriki Makedonia

EL13 — Dytiki Makedonia

EL14 — Thessalia

EL21 — Ipeiros

EL23 — Dytiki Ellada

EL24 — Sterea Ellada

EL25 — Peloponnisos

EL30 — Attiki

EL41 — Voreio Aigaio

EL42 — Notio Aigaio

EL43 — Kriti

ES11 — Galicia

ES12 — Principado de Asturias

ES13 — Cantabria

ES21 — País Vasco

ES22 — Comunidad Foral de Navarra

ES23 — La Rioja

ES24 — Aragón

ES30 — Comunidad de Madrid

ES41 — Castilla y León

ES42 — Castilla-La Mancha

ES43 — Extremadura

ES51 — Cataluña

ES52 — Comunidad Valenciana

ES53 — Illes Balears

ES61 — Andalucía

ES62 — Región de Murcia

ES63 — Ciudad Autónoma de Ceuta

ES64 — Ciudad Autónoma de Melilla

ES70 — Canarias

FR61 — Aquitaine

FR21 — Champagne-Ardenne

FR22 — Picardie

FR23 — Haute-Normandie

FR24 — Centre

FR30 — Nord-Pas-de-Calais

FR72 — Auvergne

FR81 — Languedoc-Roussillon

FR91 — Guadeloupe

FR92 — Martinique

FR93 — Guyane

FR94 — Réunion

FRA5 — Mayotte

HR03 — Jadranska Hrvatska

HR04 — Kontinentalna Hrvatska

ITC1 — Piemonte

ITC2 — Valle d'Aosta/Vallée d'Aoste

ITC3 — Liguria

ITC4 — Lombardia

ITF1 — Abruzzo

ITF2 — Molise

ITF3 — Campania

ITF4 — Puglia

ITF5 — Basilicata

ITF6 — Calabria

ITG1 — Sicilia

ITG2 — Sardegna

ITH5 — Emilia-Romagna

ITH4 — Friuli-Venezia Giulia

ITI1 — Toscana

ITI2 — Umbria

ITI3 — Marche

ITI4 — Lazio

CY00 — Kýpros

LV00 — Latvija

LT00 — Lietuva

HU23 — Dél-Dunántúl

HU31 — Észak-Magyarország

HU32 — Észak-Alföld

HU33 — Dél-Alföld

PL11 — Łódzkie

PL21 — Małopolskie

PL31 — Lubelskie

PL32 — Podkarpackie

PL33 — Świętokrzyskie

PL42 — Zachodniopomorskie

PL43 — Lubuskie

PL51 — Dolnośląskie

PL61 — Kujawsko-Pomorskie

PL62 — Warmińsko-Mazurskie

PT11 — Norte

PT15 — Algarve

PT16 — Centro (PT)

PT17 — Lisboa

PT18 — Alentejo

PT20 — Região Autónoma dos Açores

PT30 — Região Autónoma da Madeira

RO12 — Centru

RO22 — Sud-Est

RO31 — Sud — Muntenia

SI01 — Vzhodna Slovenija

SK02 — Západné Slovensko

SK03 — Stredné Slovensko

SK04 — Východné Slovensko

SE22 — Sydsverige

SE31 — Norra Mellansverige

SE32 — Mellersta Norrland

UKC1 — Tees Valley and Durham

UKD7 — Merseyside

UKG3 — West Midlands

UKI1 — Inner London

UKM3 — South Western Scotland

Lijst van in aanmerking komende regio’s op basis van de gegevens over jeugdwerkloosheid voor 2016

BE10 — Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest

BE32 — Prov. Hainaut

BE34 — Prov. Luxembourg (BE)

BE35 — Prov. Namur

EL51 — Anatoliki Makedonia, Thraki

EL52 — Kentriki Makedonia

EL53 — Dytiki Makedonia

EL54 — Ipeiros

EL61 — Thessalia

EL62 — Ionia Nisia

EL63 — Dytiki Ellada

EL64 — Sterea Ellada

EL65 — Peloponnisos

EL30 — Attiki

EL41 — Voreio Aigaio

EL42 — Notio Aigaio

EL43 — Kriti

ES11 — Galicia

ES12 — Principado de Asturias

ES13 — Cantabria

ES21 — País Vasco

ES22 — Comunidad Foral de Navarra

ES23 — La Rioja

ES24 — Aragón

ES30 — Comunidad de Madrid

ES41 — Castilla y León

ES42 — Castilla-la Mancha

ES43 — Extremadura

ES51 — Cataluña

ES52 — Comunidad Valenciana

ES53 — Illes Balears

ES61 — Andalucía

ES62 — Región de Murcia

ES63 — Ciudad Autónoma de Ceuta (ES)

ES64 — Ciudad Autónoma de Melilla (ES)

ES70 — Canarias (ES)

FR21 — Champagne-Ardenne

FR22 — Picardie

FR23 — Haute-Normandie

FR24 — Centre (FR)

FR26 — Bourgogne

FR30 — Nord-Pas-de-Calais

FR42 — Alsace

FR81 — Languedoc-Roussillon

FRA1 — Guadeloupe

FRA2 — Martinique

FRA3 — Guyane

FRA4 — La Réunion

FRA5 — Mayotte

HR03 — Jadranska Hrvatska

HR04 — Kontinentalna Hrvatska

ITC1 — Piemonte

ITC2 — Valle d'Aosta/Vallée d'Aoste

ITC3 — Liguria

ITC4 — Lombardia

ITF1 — Abruzzo

ITF2 — Molise

ITF3 — Campania

ITF4 — Puglia

ITF5 — Basilicata

ITF6 — Calabria

ITG1 — Sicilia

ITG2 — Sardegna

ITH4 — Friuli-Venezia Giulia

ITI1 — Toscana

ITI2 — Umbria

ITI3 — Marche

ITI4 — Lazio

CY00 — Kypros

PL32 — Podkarpackie

PT11 — Norte

PT16 — Centro (PT)

PT17 — Área Metropolitana de Lisboa

PT18 — Alentejo

PT20 — Região Autónoma dos Açores (PT)

PT30 — Região Autónoma da Madeira (PT)

RO22 — Sud-Est

RO31 — Sud — Muntenia

RO41 — Sud-Vest Oltenia

SK04 — Východné Slovensko

Lijst van in aanmerking komende regio’s op basis van de gegevens over jeugdwerkloosheid voor 2017

BE10 — Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest

BE32 — Prov. Hainaut

BE33 — Prov. Liège

EL30 — Attiki

EL41 — Voreio Aigaio

EL42 — Notio Aigaio

EL43 — Kriti

EL51 — Anatoliki Makedonia, Thraki

EL52 — Kentriki Makedonia

EL53 — Dytiki Makedonia

EL54 Ipeiros

EL61 — Thessalia

EL62 — Ionia Nisia

EL63 — Dytiki Ellada

EL64 — Sterea Ellada

EL65 — Peloponnisos

ES11 — Galicia

ES12 — Principado de Asturias

ES13 — Cantabria

ES21 — País Vasco

ES22 — Comunidad Foral de Navarra

ES23 — La Rioja

ES24 — Aragón

ES30 — Comunidad de Madrid

ES41 — Castilla y León

ES42 — Castilla-La Mancha

ES43 — Extremadura

ES51 — Cataluña

ES52 — Comunidad Valenciana

ES53 — Illes Balears

ES61 — Andalucía

ES62 — Región de Murcia

ES63 — Ciudad Autónoma de Ceuta (ES)

ES64 — Ciudad Autónoma de Melilla (ES)

ES70 — Canarias (ES)

FR21 — Champagne-Ardenne

FR22 — Picardie

FR30 — Nord — Pas-de-Calais

FR61 — Aquitaine

FR81 — Languedoc-Roussillon

FRA1 — Guadeloupe

FRA2 — Martinique

FRA3 — Guyane

FRA4 — Réunion

FRA5 — Mayotte

HR03 — Jadranska Hrvatska

HR04 — Kontinentalna Hrvatska

ITC1 — Piemonte

ITC3 — Liguria

ITF1 — Abruzzo

ITF2 — Molise

ITF3 — Campania

ITF4 — Puglia

ITF5 — Basilicata

ITF6 — Calabria

ITG1 — Sicilia

ITG2 — Sardegna

ITH4 — Friuli-Venezia Giulia

ITI2 — Umbria

ITI4 — Lazio

PL32 — Podkarpackie

PT11 — Norte

PT20 — Região Autónoma dos Açores

PT30 — Região Autónoma da Madeira

SK04 — Východné Slovensko


BIJLAGE II

“BIJLAGE X

JONGERENWERKGELEGENHEIDSINITIATIEF — SPECIFIEKE TOEWIJZING

(EUR, lopende prijzen)

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Total

BG

23 839 927

18 595 143

0

8 524 538

5 967 177

6 725 841

1 989 059

65 641 685

BG

31 004 913

24 183 832

0

0

0

0

0

55 188 745

CZ

0

13 599 984

0

0

0

0

0

13 599 984

DK

0

0

0

0

0

0

0

0

DE

0

0

0

0

0

0

0

0

EE

0

0

0

0

0

0

0

0

IE

38 283 943

29 861 476

0

0

0

0

0

68 145 419

EL

96 357 882

75 159 147

0

32 876 567

23 013 597

24 724 532

7 671 199

259 802 924

ES

530 054 111

413 442 204

0

174 235 182

121 964 627

128 692 755

40 654 875

1 409 043 754

FR

174 247 979

135 913 423

0

67 213 724

47 049 606

46 521 944

15 683 202

486 629 878

HR

37 178 171

28 998 973

0

14 632 462

10 242 723

10 546 771

3 414 241

105 013 341

IT

318 826 544

248 684 704

0

142 925 430

100 047 801

98 222 247

33 349 267

942 055 993

CY

6 501 180

5 070 921

0

2 735 288

1 914 702

1 276 468

638 234

18 136 793

LV

16 298 112

12 712 527

0

0

0

0

0

29 010 639

LT

17 855 411

13 927 222

0

0

0

0

0

31 782 633

LU

0

0

0

0

0

0

0

0

HU

27 958 065

21 807 291

0

0

0

0

0

49 765 356

MT

0

0

0

0

0

0

0

0

NL

0

0

0

0

0

0

0

0

AT

0

0

0

0

0

0

0

0

PL

141 819 001

110 618 821

0

6 824 942

4 777 460

4 899 688

1 592 486

270 532 398

PT

90 321 443

70 450 726

0

26 078 181

18 254 727

15 615 719

6 084 909

226 805 705

RO

59 547 368

46 446 947

0

18 801 785

13 161 249

8 774 166

4 387 083

151 118 598

SI

5 175 020

4 036 516

0

0

0

0

0

9 211 536

SK

40 547 898

31 627 361

0

5 151 901

3 606 331

3 999 869

1 202 111

86 135 471

FI

0

0

0

0

0

0

0

0

SE

24 810 728

19 352 368

0

0

0

0

0

44 163 096

UK

26 016 685

180 081 439

0

0

0

0

0

206 098 124

EU-28

1 706 644 381

1 504 571 025

0

500 000 000

350 000 000

350 000 000

116 666 666

4 527 882 072


5.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/57


BESLUIT (EU) 2019/1848 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 29 oktober 2019

tot wijziging van Besluit ECB/2007/7 betreffende de voorwaarden van TARGET2-ECB (ECB/2019/32)

DE DIRECTIE VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2, het eerste en vierde streepje,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 11.6 en de artikelen 17, 22 en 23,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 oktober 2019 wijzigde (1) de Raad van bestuur Richtsnoer ECB/2012/27 (2) om: a) een nieuwe SSP-functionaliteit te introduceren die de verwerking van zeer kritieke en kritieke betalingen in noodsituaties mogelijk maakt en die door de centrale banken van het Eurosysteem moet worden benut; b) de voorwaarden te verduidelijken waaronder beleggingsondernemingen mogen deelnemen aan TARGET2, met inbegrip van het vereiste van een juridisch advies ten aanzien van beleggingsondernemingen die buiten de Europese Economische Ruimte (EER) zijn gevestigd en die een aanvraag indienen voor directe deelname aan een TARGET2-deelsysteem; c) te verduidelijken dat deelnemers aan TARGET2-deelsystemen voldoen aan het vereiste van TARGET2 zelfcertificatie en aan de eindpuntbeveiligingsvereisten van de TARGET2-netwerkdienstverleners, alsook de betrokken centrale bank van het Eurosysteem informeren over crisispreventiemaatregelen of crisisbeheersingsmaatregelen waaraan zij onderworpen zijn, en d) bepaalde andere aspecten van Richtsnoer ECB/2012/27 te verduidelijken en te actualiseren.

(2)

Wijzigingen in Richtsnoer ECB/2012/27 die van invloed zijn op de voorwaarden van TARGET2-ECB moeten tot uiting komen in Besluit ECB/2007/7 (3).

(3)

Besluit ECB/2007/7 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Bijlagen I, II en II bij Besluit ECB/2007/7 worden overeenkomstig de bijlage bij dit besluit gewijzigd.

Artikel 2

Slotbepalingen

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Dit besluit is van toepassing met ingang van 17 november 2019.

Gedaan te Frankfurt am Main, 29 oktober 2019.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Richtsnoer EU 2019/1849. van 4 oktober 2019 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2012/27 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees real-time brutovereveningssysteem (TARGET2) (ECB/2019/30),(zie bladzijde 64 van dit Publicatieblad).

(2)  Richtsnoer ECB/2012/27 van 5 december 2012 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (PB L 30 van 30.1.2013, blz. 1).

(3)  Besluit ECB/2007/7 van 24 juli 2007 betreffende de voorwaarden van TARGET2-ECB (PB L 237 van 8.9.2007, blz. 71).


BIJLAGE

De bijlagen I, II en III bij Besluit ECB/2007/7 worden als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 1 wordt de definitie van “Contingency Module” geschrapt;

b)

in artikel 1 wordt de definitie van “Information and Contingency Module (ICM)” vervangen door:

“—“ Information and Control Module (ICM)” means the SSP module that allows PM account holders to obtain online information and gives them the possibility to submit liquidity transfer orders, manage liquidity and, if applicable, initiate backup payment orders or payment orders to the Contingency Solution in a contingency,”;

c)

aan artikel 1 wordt de volgende definitie toegevoegd:

“—“ Contingency Solution” means the SSP functionality that processes very critical and critical payments in contingency,”;

d)

artikel 9, lid 8, wordt vervangen door:

‘8.

Participants shall immediately inform the ECB if an event of default occurs in relation to themselves or if they are subject to crisis prevention measures or crisis management measures within the meaning of Directive 2014/59/EU of the European Parliament and of the Council (*1) or any other equivalent applicable legislation.

(*1)  Directive 2014/59/EU of the European Parliament and of the Council of 15 May 2014 establishing a framework for the recovery and resolution of credit institutions and investment firms and amending Council Directive 82/891/EEC, and Directives 2001/24/EC, 2002/47/EC, 2004/25/EC, 2005/56/EC, 2007/36/EC, 2011/35/EU, 2012/30/EU and 2013/36/EU, and Regulations (EU) No 1093/2010 and (EU) No 648/2012, of the European Parliament and of the Council (OJ L 173, 12.6.2014, p. 190).’;"

e)

artikel 21 wordt vervangen door:

Article 21

Business continuity and contingency procedures

1.   In the event of an abnormal external event or any other event which affects the operation of the SSP, the business continuity and contingency procedures described in Appendix IV shall apply.

2.   The Eurosystem provides a Contingency Solution if the events described in paragraph 1 occur. Connection to and use of the Contingency Solution shall be mandatory for participants considered by the ECB to be critical. Other participants may, on request, connect to the Contingency Solution.”;

f)

artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.

The ECB may impose additional security requirements, in particular with regard to cybersecurity or the prevention of fraud, on all participants and/or on participants that are considered critical by the ECB.”;

ii)

het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“4.

Participants shall provide the ECB with their TARGET2 self-certification and their attestation of adherence to the TARGET2 network service provider’s endpoint security requirements. In the event of non-adherence to the latter, participants shall provide a document describing alternative mitigating measures to the satisfaction of the ECB.”;

g)

in artikel 23, lid 1, wordt punt c) vervangen door:

“(c)

allows participants to initiate backup liquidity redistribution and backup contingency payments or payment orders to the Contingency Solution in the event of a failure of the participant’s payment infrastructure.”;

h)

in artikel 32, lid 2, wordt punt c) vervangen door:

“(c)

supervisory, resolution and oversight authorities of Member States and the Union, including CBs, to the extent that this is necessary for the performance of their public tasks, and provided in all such cases that the disclosure is not in conflict with the applicable law.”;

i)

aanhangsel I wordt als volgt gewijzigd:

i)

in aanhangsel V wordt de vijfde regel van de tabel in punt 2(1) vervangen door:

“MT 202COV

Mandatory

Cover payment”

ii)

punt 8(7) wordt vervangen door:

 

“If a participant has technical problems and is unable to submit any payment order, it may generate preformatted backup liquidity redistribution and backup contingency payments by using the ICM. The ECB shall open such functionality upon request of the participant”;

j)

in aanhangsel IIII, onder “Terms of reference for country opinions for non-EEA participants in TARGET2”, wordt afdeling 3.2 “General insolvency issues” vervangen door:

“3.2.

General insolvency and crisis management issues

3.2.a.

Types of insolvency and crisis management proceedings

 

The only types of insolvency proceedings (including composition or rehabilitation) which, for the purpose of this Opinion, shall include all proceedings in respect of the Participant’s assets or any branch it may have in [jurisdiction] to which the Participant may become subject in [jurisdiction], are the following: [list proceedings in original language and English translation] (together collectively referred to as “Insolvency Proceedings”).

 

In addition to Insolvency Proceedings, the Participant, any of its assets, or any branch it may have in [jurisdiction] may become subject in [jurisdiction] to [list any applicable moratorium, receivership, or any other proceedings as a result of which payments to and/or from the Participant may be suspended, or limitations can be imposed in relation to such payments, or similar proceedings, including crisis prevention and crisis management measures equivalent to those defined in Directive 2014/59/EU, in original language and English translation] (hereinafter collectively referred to as “Proceedings”).

3.2.b.

Insolvency treaties

 

[jurisdiction] or certain political subdivisions within [jurisdiction], as specified, is/are party to the following insolvency treaties: [specify, if applicable which have or may have an impact on this Opinion].”;

k)

in aanhangsel IV wordt punt 6 als volgt gewijzigd:

i)

de punten a) en b) worden vervangen door:

“(a)

If the ECB deems it necessary to do so, it shall initiate the contingency processing of payment orders using the Contingency Solution of the SSP. In such cases, only a minimum service level shall be provided to participants. The ECB shall inform its participants of the start of contingency processing by means of any available means of communication.

(b)

In contingency processing, payment orders shall be submitted by the participants and authorised by the ECB. In addition, the participants may submit files containing payment instructions, which may be uploaded into the Contingency Solution by the ECB.”;

ii)

de punten d) en e) worden vervangen door:

“(d)

Payments required to avoid systemic risk shall be considered as “critical” and the ECB may decide to initiate contingency processing in relation to them.

(e)

Participants shall submit payment orders for contingency processing directly into the Contingency Solution and information to payees shall be provided through encrypted and authenticated e-mail, as well as via authenticated fax Participants shall submit files which contain payment instructions to the ECB for uploading into the Contingency Solution and which authorise the ECB to do so. The ECB may, exceptionally, also manually input payments on behalf of participants. Information concerning account balances and debit and credit entries may be obtained via the ECB.”;

l)

in aanhangsel IV worden in punt 7 de punten a) en b) vervangen door:

“(a)

In the event that a participant has a problem that prevents it from settling payments in TARGET2 it shall be its responsibility to resolve the problem. In particular, a participant may use in-house solutions or the ICM functionality, i.e. backup liquidity redistribution and backup contingency payments (e.g. CLS, EURO1).

(b)

If a participant decides to use the ICM functionality for making backup liquidity redistribution, the ECB shall, if the participant so requests, open this functionality via the ICM. If the participant so requests, the ECB shall transmit an ICM broadcast message to inform other participants about the participant’s use of backup liquidity redistribution. The participant shall be responsible for sending such backup liquidity redistribution exclusively to other participants with which it has bilaterally agreed on the use of such payments and for any further steps in relation to such payments.”;

m)

in aanhangsel VI worden de derde en vierde rij van de tabel in punt 5 vervangen door:

“T2S DCA to T2S DCA liquidity transfer orders

14,1

per transfer

Intra-balance movement (i.e. blocking, unblocking, reservation of liquidity etc.)

9,4

per transaction”

2.

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de definitie van “Information and Control Module (ICM)” wordt vervangen door:

“—“ Information and Control Module (ICM)” means the SSP module that allows PM account holders to obtain online information and gives them the possibility to submit liquidity transfer orders, manage liquidity and, if applicable, initiate backup payment orders or payment orders to the Contingency Solution in a contingency,”;

ii)

de volgende definitie wordt toegevoegd:

“—“ Contingency Solution” means the SSP functionality that processes very critical and critical payments in contingency,”;

b)

artikel 10, lid 9, wordt vervangen door:

“9.

T2S DCA holders shall immediately inform the ECB if an event of default occurs in relation to themselves or if they are subject to crisis prevention measures or crisis management measures within the meaning of Directive 2014/59/EU or any other equivalent applicable legislation.”;

c)

artikel 18, lid 3, wordt vervangen door:

“3.

The ECB may impose additional security requirements, in particular with regard to cybersecurity or the prevention of fraud, on all T2S DCA holders and/or on T2S DCA holders that are considered critical by the ECB.”;

d)

in artikel 27, lid 2, wordt punt c) vervangen door:

“(c)

supervisory, resolution and oversight authorities of Member States and the Union, including CBs, to the extent that this is necessary for the performance of their public tasks, and provided in all such cases that the disclosure is not in conflict with the applicable law.”;

e)

in aanhangsel III, onder “Terms of reference for country opinions for non-EEA T2S DCA holders in TARGET2”, wordt afdeling 3.2 “General insolvency issues” vervangen door:

“3.2.

General insolvency and crisis management issues

3.2.a.

Types of insolvency and crisis management proceedings

 

The only types of insolvency proceedings (including composition or rehabilitation) which, for the purpose of this Opinion, shall include all proceedings in respect of the T2S DCA holder’s assets or any branch it may have in [jurisdiction] to which the T2S DCA holder may become subject in [jurisdiction], are the following: [list proceedings in original language and English translation] (together collectively referred to as “Insolvency Proceedings”).

 

In addition to Insolvency Proceedings, the T2S DCA holder, any of its assets, or any branch it may have in [jurisdiction] may become subject in [jurisdiction] to [list any applicable moratorium, receivership, or any other proceedings as a result of which payment orders to and/or from the T2S DCA holder may be suspended, or limitations can be imposed in relation to such payment orders, or similar proceedings, including crisis prevention and crisis management measures equivalent to those defined in Directive 2014/59/EU, in original language and English translation] (hereinafter collectively referred to as “Proceedings”).

3.2.b.

Insolvency treaties

 

[jurisdiction] or certain political subdivisions within [jurisdiction], as specified, is/are party to the following insolvency treaties: [specify, if applicable which have or may have an impact on this Opinion].”;

f)

in aanhangsel VI worden de derde en vierde rij van de tabel vervangen door:

“T2S DCA to T2S DCA liquidity transfer orders

14,1 euro cent

per transfer

Intra-balance movement (i.e. blocking, unblocking, reservation of liquidity etc.)

9,4 eurocent

per transaction”

3.

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 14, lid 8, wordt vervangen door:

“8.

TIPS DCA holders shall immediately inform the ECB if an event of default occurs in relation to themselves or if they are subject to crisis prevention measures or crisis management measures within the meaning of Directive 2014/59/EU or any other equivalent applicable legislation.”;

b)

artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.

The ECB may impose additional security requirements, in particular with regard to cybersecurity or the prevention of fraud, on all TIPS DCA holders.”;

ii)

het volgende lid 6 wordt toegevoegd:

“6.

TIPS DCA holders using instructing parties in line with Article 7(2) or (3), or allowing access to their TIPS DCA as set out in Article 8(1), shall be deemed to have addressed the risk stemming from such use or access in accordance with the additional security requirements imposed upon them.”;

c)

artikel 26, lid 4, wordt vervangen door:

“4.

In the event that the ECB suspends or terminates a TIPS DCA holder’s participation in TARGET2-ECB under paragraph 1 or 2, the ECB shall immediately inform, by means of a ICM broadcast message, other CBs and PM account holders in all of the TARGET2 component systems of such suspension or termination. Such message shall be deemed to have been issued by the home CB of the PM account holder that received the message.

Linked PM account holders shall have the responsibility to inform their Linked TIPS DCA holders of the suspension or termination of any TIPS DCA holder’s participation in TARGET2-ECB.

In the event that the suspension or termination of a TIPS DCA holder’s participation in TARGET2-ECB occurs during the technical maintenance window, the ICM broadcast message shall be sent after the start of daytime processing on the next TARGET2 business day.”;

d)

in artikel 29, lid 3, wordt punt c) vervangen door:

“(c)

supervisory, resolution and oversight authorities of Member States and the Union, including CBs, to the extent that this is necessary for the performance of their public tasks, and provided in all such cases that the disclosure is not in conflict with the applicable law.”;

e)

in aanhangsel II, onder “Terms of reference for country opinions for non-EEA TIPS DCA holders in TARGET2,” wordt afdeling 3.2 “General insolvency issues” vervangen door:

“3.2.

General insolvency and crisis management issues

3.2.a.

Types of insolvency and crisis management proceedings

 

The only types of insolvency proceedings (including composition or rehabilitation) which, for the purpose of this Opinion, shall include all proceedings in respect of the TIPS DCA holder’s assets or any branch it may have in [jurisdiction] to which the TIPS DCA holder may become subject in [jurisdiction], are the following: [list proceedings in original language and English translation] (together collectively referred to as “Insolvency Proceedings”).

 

In addition to Insolvency Proceedings, the TIPS DCA holder, any of its assets, or any branch it may have in [jurisdiction] may become subject in [jurisdiction] to [list any applicable moratorium, receivership, or any other proceedings as a result of which payment orders to and/or from the TIPS DCA holder may be suspended, or limitations can be imposed in relation to such payment orders, or similar proceedings, including crisis prevention and crisis management measures equivalent to those defined in Directive 2014/59/EU, in original language and English translation] (hereinafter collectively referred to as “Proceedings”).

3.2.b.

Insolvency treaties

 

[jurisdiction] or certain political subdivisions within [jurisdiction], as specified, is/are party to the following insolvency treaties: [specify, if applicable which have or may have an impact on this Opinion].”.


(*1)  Directive 2014/59/EU of the European Parliament and of the Council of 15 May 2014 establishing a framework for the recovery and resolution of credit institutions and investment firms and amending Council Directive 82/891/EEC, and Directives 2001/24/EC, 2002/47/EC, 2004/25/EC, 2005/56/EC, 2007/36/EC, 2011/35/EU, 2012/30/EU and 2013/36/EU, and Regulations (EU) No 1093/2010 and (EU) No 648/2012, of the European Parliament and of the Council (OJ L 173, 12.6.2014, p. 190).’;”


RICHTSNOEREN

5.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/64


RICHTSNOER (EU) 2019/1849 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 4 oktober 2019

tot wijziging van Richtsnoer ECB/2012/27 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (ECB/2019/30)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2, eerste en vierde streepje,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 3.1 en de artikelen 17, 18 en 22,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 april 2007 heeft de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank Richtsnoer ECB/2007/2 (1) betreffende TARGET2 vastgesteld dat wordt gekenmerkt door een gemeenschappelijk technisch platform, het Single Shared Platform (SSP). Dat richtsnoer werd gewijzigd en herschikt als Richtsnoer ECB/2012/27 (2).

(2)

Er is een nieuwe SSP-functionaliteit opgezet die de verwerking van zeer kritieke en kritieke betalingen in noodsituaties mogelijk maakt en die door de centrale banken van het Eurosysteem moet worden benut.

(3)

Verduidelijkt moet worden onder welke voorwaarden beleggingsondernemingen mogen deelnemen aan TARGET2, met inbegrip van het vereiste van een juridisch advies ten aanzien van beleggingsondernemingen die buiten de Europese Economische Ruimte (EER) zijn gevestigd en die een aanvraag indienen voor directe deelname aan een TARGET2-deelsysteem.

(4)

Daarnaast is het nodig te verduidelijken worden dat deelnemers aan TARGET2-deelsystemen moeten voldoen aan het vereiste van TARGET2-zelfcertificatie en aan de eindpuntbeveiligingsvereisten van de TARGET2-netwerkdienstverleners, alsook de betrokken centrale bank van het Eurosysteem moeten informeren over crisispreventiemaatregelen of crisisbeheersingsmaatregelen waaraan zij onderworpen zijn.

(5)

Het is ook noodzakelijk bepaalde andere aspecten van Richtsnoer ECB/2012/27 te verduidelijken en te actualiseren.

(6)

Richtsnoer ECB/2012/27 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Richtsnoer ECB/2012/27 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 44 wordt als volgt vervangen:

“44.

“informatie-en controlemodule (Information and Controle Module (ICM))”: de SSP-module waarmee PM-rekeninghouders online informatie kunnen opvragen, alsook liquiditeitsoverboekingsopdrachten kunnen aanleveren en, indien van toepassing, in noodsituaties back-upbetalingsopdrachten of betalingsopdrachten in de noodoplossing kunnen initiëren;”;

b)

het volgende punt 86 wordt toegevoegd:

“86.

“noodoplossing (Contingency Solutio)”: de SSP-functionaliteit die zeer kritieke en kritieke betalingen in noodsituaties verwerkt.”.

2)

Aan artikel 21 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

“6.

De Eurosysteem-CB’s sluiten zich aan op de noodoplossing.”.

3)

Bijlagen II, IIa, IIb, III, IV en V worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit richtsnoer.

Artikel 2

Inwerkingtreding en implementatie

1.   Dit richtsnoer treedt in werking op de dag van kennisgeving aan de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben.

2.   De nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, moeten de nodige maatregelen nemen om aan dit richtsnoer te voldoen en om die maatregelen met ingang van 17 november 2019 toe te passen. Zij stellen de ECB ten laatste op 17 oktober 2019 in kennis van de met die maatregelen verband houdende teksten en middelen.

Artikel 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.

Gedaan te Frankfurt am Main, 4 oktober 2019.

Voor de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Richtsnoer ECB/2007/2 van 26 april 2007 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (PB L 237 van 8.9.2007, blz. 1).

(2)  Richtsnoer ECB/2012/27 van 5 december 2012 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (PB L 30 van 30.1.2013, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlagen II, IIa, IIb, III, IV en V bij Richtsnoer ECB/2012/27 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 1 wordt de definitie van “noodfaciliteit (Contingency Module)” geschrapt;

b)

in artikel 1 wordt de definitie van “informatie- en controlemodule (ICM)”: vervangen door:

““informatie-en controlemodule (Information and Controle Module (ICM))”: de SSP-module waarmee PM-rekeninghouders online informatie kunnen opvragen, liquiditeitsoverboekingsopdrachten kunnen aanleveren, liquiditeiten kunnen beheren en, indien van toepassing, in noodsituaties back-upbetalingsopdrachten of betalingsopdrachten in de noodoplossing kunnen initiëren,”;

c)

aan artikel 1 wordt de volgende definitie toegevoegd:

““noodoplossing (Contingency Solution)”: de SSP-functionaliteit die zeer kritieke en kritieke betalingen in noodsituaties verwerkt.”;

d)

in artikel 4, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

“a)

financiële afdelingen van centrale of regionale overheden van lidstaten;”;

e)

in artikel 4, lid 2, wordt punt c) vervangen door

“c) i)

in de Unie of de EER gevestigde beleggingsondernemingen, ook als zij via een binnen de Unie of de EER gevestigd bijkantoor optreden, en

ii)

buiten de EER gevestigde beleggingsondernemingen, mits zij via een binnen de Unie of de EER gevestigd bijkantoor optreden;”;

f)

in artikel 8, lid 1, onder b),wordt punt ii) vervangen door:

“ii)

voor wat betreft de in artikel 4, lid 1, onder b), en artikel 4, lid 2, onder c), ii), bedoelde entiteiten: het overleggen van een landenadvies (country opinion) in de vorm zoals gespecificeerd in appendix III, tenzij de [naam van de CB] de in dat landenadvies te verstrekken informatie en verklaringen al in een ander verband heeft verkregen.”;

g)

artikel 11, lid 9, wordt vervangen door:

“9.

“Deelnemers informeren de [naam van de CB] onverwijld indien zich een geval van verzuim voordoet dat op henzelf betrekking heeft of indien zij worden onderworpen aan crisispreventie- of crisisbeheersingsmaatregelen in de zin van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) of enige andere gelijkwaardige toepasselijke wetgeving.

h)

artikel 27 wordt vervangen door:

Artikel 27

Bedrijfscontinuïteit en noodprocedures

1.   Bij een buitengewone externe omstandigheid of een andere omstandigheid die de werking van het SSP beïnvloedt, gelden de in appendix IV opgenomen bedrijfscontinuïteits- en noodprocedures.

2.   Het Eurosysteem voorziet in een noodoplossing indien de in lid 1 beschreven gebeurtenissen zich voordoen. Aansluiting op en gebruik van de noodoplossing is verplicht voor deelnemers die door de [naam van de CB] als kritiek worden beschouwd. Andere deelnemers kunnen zich op verzoek aansluiten op de noodoplossing.”;

i)

artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.

De [naam van de CB] kan aan alle deelnemers en/of deelnemers die de [naam van de CB] kritiek acht, aanvullende beveiligingsvereisten opleggen, met name met betrekking tot cyberveiligheid of de preventie van fraude.”;

ii)

de volgende leden 4 en 5 worden toegevoegd:

“4.

Deelnemers verstrekken aan de [naam van de CB] hun TARGET2-zelfcertificatie en hun verklaring van aansluiting bij eindpuntbeveiligingsvereisten van de TARGET2-netwerkdienstverlener. Ingeval van niet-aansluiting bij de eindpuntbeveiligingsvereisten worden verstrekken de deelnemers een document waarin ten genoegen van de [naam van de CB] alternatieve risicobeperkende maatregelen worden beschreven.

5.

Deelnemers die derden toegang tot hun PM-rekening geven als bedoeld in artikel 5, leden 2, 3 en 4, bestrijden het risico dat voortvloeit uit het verlenen van dergelijke toegang overeenkomstig de beveiligingsvereisten van de leden 1 tot en met 4. De in lid 4 bedoelde zelfcertificatie specificeert dat de deelnemer de eindpuntbeveiligingsvereisten van de TARGET2-netwerkdienstverlener oplegt aan derden die toegang hebben tot de PM-rekening van die deelnemer.”;

j)

in artikel 29, lid 1, wordt punt c) vervangen door:

“c)

maakt het deelnemers mogelijk om bij een storing van de betalingsinfrastructuur van de deelnemer back-upherverdelingsbetalingen van liquiditeiten en back-upnoodbetalingen in de noodoplossing te initiëren.”;

k)

in artikel 38, lid 2, eerste zin, wordt punt c) vervangen door:

“c)

toezichthoudende autoriteiten, afwikkelings- en oversightautoriteiten van de lidstaten en de Unie, waaronder CB’s, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun publieke taken en mits in al die gevallen de bekendmaking niet in strijd is met het toepasselijke recht.”;

l)

in appendix I wordt de vijfde regel van de tabel in afdeling 2, punt 1, vervangen door:

“MT 202COV

Verplicht

Afdekkingbetalingen”

m)

in appendix III, onder “Referentiekader voor landenadviezen (country opinions) voor niet-EER deelnemers aan TARGET2” wordt punt 3.2 vervangen door:

“3.2.

Algemene kwesties van insolventie en crisisbeheer

3.2.a.

Soorten insolventie- en crisisbeheersingsprocedures

De enige soort insolventieprocedures (met inbegrip van een schikkingsregeling of sanering) — waartoe ten behoeve van dit advies alle procedures worden gerekend met betrekking tot de activa van de deelnemer of eventuele bijkantoren van de deelnemer in [rechtsgebied] — waaraan de deelnemer kan worden onderworpen in [rechtsgebied], zijn de volgende: [opsomming van procedures in de oorspronkelijke taal en de Engelse vertaling ervan] (hierna gezamenlijk aangeduid als “insolventieprocedures”).

Naast insolventieprocedures kunnen de deelnemer, de activa van de deelnemer of eventuele bijkantoren van de deelnemer in [rechtsgebied], in [rechtsgebied] onderworpen worden aan [voeg eventuele opschorting van betaling, curatele of andere procedures in waarbij betalingen aan en/of door de deelnemer kunnen worden opgeschort, of beperkingen kunnen worden opgelegd met betrekking tot die betalingen of soortgelijke procedures, waaronder crisispreventie- en crisisbeheersingsmaatregelen die gelijkwaardig zijn aan de in Richtlijn 2014/59/EU gedefineerde maatregelen, in de oorsponkelijke taal en de Engelse vertaling ervan] (hierna gezamenlijk aangeduid als de “procedures”).

3.2.b.

Insolventieverdragen

[Rechtsgebied] of bepaalde politieke onderverdelingen binnen [rechtsgebied], voor zover nader aangeduid, is/zijn partij bij de volgende insolventieverdragen: [indien van toepassing, aangeven welke van invloed zijn of kunnen zijn op dit advies].”;

n)

in appendix IV wordt punt 6 als volgt gewijzigd:

i)

de punten a) en b) worden vervangen door:

“a)

Indien [naam van CB] dit nodig acht, initieert zij de noodverwerking van betalingsopdrachten in de noodoplossing van het SSP. In dergelijke gevallen wordt alleen een minimaal dienstverleningsniveau aan de deelnemers en de aangesloten systemen geboden. De [naam van de CB] informeert de deelnemers en de aangesloten systemen over het begin van de noodverwerking met behulp van alle beschikbare communicatiemiddelen.

b)

Bij noodverwerking worden de betalingsopdrachten door de deelnemer aangeleverd en door de [naam van de CB] goedgekeurd. Daarnaast kunnen de aangesloten systemen een dossier met betalingsinstructies indienen, dat door [naam van de CB] in de noodoplossing kan worden geüpload.”;

ii)

de punten d) en e) worden vervangen door:

“d)

Betalingen die nodig zijn om systeemrisico te vermijden worden als “kritiek” beschouwd en de [naam van de CB] kan besluiten om de noodverwerking van deze betalingen te starten.

e)

Deelnemers leveren de betalingsopdrachten voor noodverwerking direct aan in de noodoplossing en informatie aan begunstigden wordt verstrekt via [communicatiemiddelen]. Aangesloten systemen leveren bestanden aan met betalingsinstructies voor het uploaden in de noodoplossing en verlenen toestemming hiervoor aan [naam van de CB]. [naam van de CB] kan namens de deelnemers bij wijze van uitzondering ook handmatig betalingen invoeren. Informatie betreffende afwikkelingsrekeningen en debet- en creditboekingen kunnen via de [naam van de CB] verkregen worden.”;

o)

in appendix IV, punt 7, wordt punt a) vervangen door:

“a)

Als een deelnemer een probleem heeft waardoor betalingen niet in TARGET2 afgewikkeld kunnen worden, is hij verantwoordelijk voor het oplossen van het probleem. Met name kan een deelnemer gebruikmaken van een in-house oplossing of de ICM-functionaliteit, d.w.z. back-upherverdelingsbetalingen van liquiditeiten en back-upnoodbetalingen (bijv. CLS, EURO1).”;

p)

in appendix VI worden de derde en vierde regel van de tabel in punt 13 vervangen door:

“T2S DCA naar T2S DCA liquiditeitsoverboekingsopdrachten

14,1 eurocent

per transfer

Tegoedmutatie (te weten blokkeren, deblokkeren, liquiditeitsreservering etc.)

9,4 eurocent

per transactie”

2)

Bijlage IIa wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de definitie van informatie- en controlemodule wordt vervangen door:

““informatie- en controlemodule (Information and Controle Module (ICM))”: de SSP-module waarmee PM-rekeninghouders online informatie kunnen opvragen, alsook liquiditeitsoverboekingsopdrachten kunnen aanleveren, liquiditeiten kunnen beheren en, indien van toepassing, in noodsituaties back-upbetalingsopdrachten of betalingsopdrachten in de noodoplossing kunnen initiëren,”;

ii)

de volgende definities worden toegevoegd:

““beleggingsonderneming”: een beleggingsonderneming zoals bedoeld in [voeg de nationale wettelijke bepalingen in tot omzetting van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU], met uitzondering van de opgesomde instellingen in [voeg de nationale wettelijke bepalingen in tot omzetting van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU], mits de beleggingsonderneming in kwestie:

a)

een vergunning heeft verkregen en onder toezicht staat van een bevoegde autoriteit, welke autoriteit als dusdanig werd aangewezen krachtens Richtlijn 2014/65/EU, en

b)

gerechtigd is de activiteiten uit te voeren bedoeld in [voeg de nationale wettelijke bepalingen in tot omzetting van bijlage I, deel A, punten 2, 3, 6 en 7, bij Richtlijn 2014/65/EU],”;

““noodoplossing (Contingency Solution)”: de SSP-functionaliteit die zeer kritieke en kritieke betalingen in noodsituaties verwerkt.”;

b)

in artikel 5, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

“a)

financiële afdelingen van centrale of regionale overheden van lidstaten;”;

c)

in artikel 5, lid 2, wordt punt c) vervangen door:

“c) i)

binnen de Unie of de EER gevestigde beleggingsondernemingen, ook als zij via een binnen de Unie of de EER gevestigd bijkantoor optreden, en

ii)

buiten de EER gevestigde beleggingsondernemingen, mits zij via een binnen de Unie of de EER gevestigd bijkantoor optreden;”;

d)

in artikel 6, lid 1, onder b), wordt punt ii) vervangen door:

“ii)

voor buiten de EER gevestigde kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, die optreden via een in de Unie of de EER gevestigd bijkantoor, overlegt een landenadvies in de vorm zoals gespecificeerd in appendix III, tenzij de [naam van CB] de in dat landenadvies te verstrekken informatie en verklaringen al in een ander verband heeft verkregen.”;

e)

artikel 10, lid 9, wordt vervangen door:

“9.

T2S DCA-houders informeren de [naam van de CB] onmiddellijk indien zich een verzuim voordoet dat op hen betrekking heeft of indien zij onderworpen worden aan crisispreventie- of crisisbeheersingsmaatregelen in de zin van Richtlijn 2014/59/EU of enige andere gelijkwaardige toepasselijke wetgeving.”;

f)

artikel 18, lid 3, wordt vervangen door:

“3.

De [naam van de CB] kan aan T2S DCA-houders en/of T2S-DCA houders die door de [naam van de CB] als kritiek worden beschouwd aanvullende beveiligingsverplichtingen opleggen, met name met betrekking tot cyberbeveiliging of de preventie van fraude.”;

g)

in artikel 27, lid 2, in de eerste zin, wordt punt c) vervangen door:

“c)

toezichthoudende autoriteiten, afwikkelings- en oversightautoriteiten van de lidstaten en de Unie, waaronder CB’s, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun publieke taken en mits in al dergelijke gevallen de bekendmaking niet in strijd is met het toepasselijke recht.”;

h)

in appendix III, onder “Referentiekader voor landenadviezen voor niet-EER T2S DCA-houders in TARGET2”, wordt punt 3.2 vervangen door:

“3.2.

Algemene kwesties van insolventie- en crisisbeheer

3.2.a.

Soorten insolventie en crisisbeheersingsprocedures

De enige soort insolventieprocedures (met inbegrip van een schikkingsregeling of sanering) — waartoe ten behoeve van dit advies alle procedures worden gerekend met betrekking tot de activa van de T2S DCA-houder of eventuele bijkantoren van de T2S DCA-houder in [rechtsgebied] — waaraan de T2S DCA-houder kan worden onderworpen in [rechtsgebied], zijn de volgende: [opsomming van procedures in de oorspronkelijke taal en de Engelse vertaling ervan] (hierna gezamenlijk aangeduid als “insolventieprocedures”).

Naast insolventieprocedures kan de T2S DCA-houder, de activa van de T2S DCA-houder of eventuele bijkantoren van de T2S DCA-houder in [rechtsgebied] onderworpen worden aan [voeg eventuele opschorting van betaling, curatele of andere procedures in waarbij betalingen aan en/of door de deelnemer kunnen worden opgeschort, of vergelijkbare procedures, waaronder crisispreventie- en crisisbeheersingsmaatregelen die gelijkwaardig zijn aan de in Richtlijn 2014/59/EU gedefineerde maatregelen, in de oorsponkelijke taal en de Engelse vertaling ervan] (hierna gezamenlijk aangeduid als de “procedures”).

3.2.b.

Insolventieverdragen

[Rechtsgebied] of bepaalde politieke onderverdelingen binnen [rechtsgebied], voor zover nader aangeduid, is/zijn partij bij de volgende insolventieverdragen: [indien van toepassing, aangeven welke van invloed zijn of kunnen zijn op dit advies].”;

i)

in appendix VI worden de derde en vierde rij van de tabel vervangen door:

“T2S DCA naar T2S DCA liquiditeitsoverboekingsopdrachten

14,1 eurocent

per transfer

Tegoedmutatie (te weten blokkeren, deblokkeren, liquiditeitsreservering etc.)

9,4 eurocent

per transactie”

3)

Bijlage IIb wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 5, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

“a)

financiële afdelingen van centrale of regionale overheden van lidstaten;”;

b)

in artikel 5, lid 2, wordt punt c) vervangen door:

“c) i)

binnen de Unie of de EER gevestigde beleggingsondernemingen, ook als zij via een binnen de Unie of de EER gevestigd bijkantoor optreden, en

ii)

buiten de EER gevestigde beleggingsondernemingen, mits zij via een binnen de Unie of de EER gevestigd bijkantoor optreden;”;

c)

in artikel 6, lid 1, onder b), wordt punt ii) vervangen door:

“ii)

buiten de EER gevestigde kredietinstellingen of beleggingsondernemingen die optreden via een in de Unie of de EER gevestigd bijkantoor, overlegt een landenadvies in de vorm zoals gespecificeerd in appendix II, tenzij de [naam van CB] de in dat landenadvies te verstrekken informatie en verklaringen al in een ander verband heeft verkregen, en”;

d)

artikel 14, lid 8, wordt vervangen door:

“8.

TIPS DCA-houders informeren [naam van de CB] onverwijld indien zich een geval van verzuim voordoet dat betrekking heeft op henzelf of indien zij worden onderworpen aan crisispreventie- of crisisbeheersingsmaatregelen in de zin van Richtlijn 2014/59/EU of enige andere gelijkwaardige toepasselijke wetgeving.”;

e)

artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.

“De [naam van de CB] kan aanvullende beveiligingsvereisten opleggen aan alle TIPS DCA-houders, met name met betrekking tot cyberbeveiliging of het voorkomen van fraude.”;

ii)

Het volgende lid 6 wordt toegevoegd:

“6.

TIPS DCA-houders die overeenkomstig artikel 7, lid 2 of lid 3, gebruikmaken van opdrachtgevende partijen, of die toegang verlenen tot hun TIPS DCA als beschreven in artikel 8, lid 1, worden geacht het risico te hebben aangepakt dat voortvloeit uit dergelijk gebruik of dergelijke toegang in overeenstemming met de aanvullende aan hen opgelegde beveiligingsvereisten.”;

f)

artikel 26, lid 4, wordt vervangen door:

“4.

Indien de [naam van de CB] de deelname van een TIPS-DCA-houder aan TARGET2-[naam van de CB/landreferentie] krachtens lid 1 of lid 2 opschort of beëindigt, informeert de [naam van de CB] middels een ICM-mededeling overige CB’s en PM-rekeninghouders in alle TARGET2-deelsystemen onverwijld over de opschorting of beëindiging. Die mededeling wordt geacht te zijn gedaan door de eigen CB van de PM-rekeninghouder die de mededeling ontvangt.

De gekoppelde PM-rekeninghouders zijn verantwoordelijk voor het informeren van hun gekoppelde TIPS DCA-houders over de opschorting of beëindiging van de deelname van een TIPS DCA-houder in TARGET2-[naam van de CB/landreferentie].

Indien de opschorting of beëindiging van de deelname van een TIPS DCA-houder in TARGET2 [naam van de CB/landreferentie] in de technische onderhoudsperiode valt, zal de ICM-mededeling worden verzonden na het begin van de verwerking overdag op de volgende TARGET2-werkdag.”;

g)

in artikel 29, lid 3, wordt punt c) vervangen door:

“c)

toezichthoudende autoriteiten, afwikkelings- en oversightautoriteiten van de lidstaten en de Unie, waaronder CB’s, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun publieke taken en mits in dergelijke gevallen de bekendmaking niet in strijd is met het toepasselijke recht.”;

h)

in appendix II, onder “Referentiekader voor landenadviezen voor niet-EER TIPS DCA-houders in TARGET2”, wordt punt 3.2 vervangen door:

“3.2.

Algemene kwesties van insolventie- en crisisbeheer

3.2.a.

Soorten insolventie- en crisisbeheersingsprocedures

De enige soort insolventieprocedures (met inbegrip van een schikkingsregeling of sanering) — waartoe ten behoeve van dit advies alle procedures worden gerekend met betrekking tot de activa van een TIPS DCA-houder of eventuele bijkantoren van de TIPS DCA-houder in [rechtsgebied] — waaraan de TIPS DCA-houder kan worden onderworpen in [rechtsgebied], zijn de volgende: [opsomming van procedures in de oorspronkelijke taal en de Engelse vertaling ervan] (hierna gezamenlijk aangeduid als “insolventieprocedures”).

Naast insolventieprocedures kunnen de TIPS DCA-houder, de activa van de TIPS DCA-houder of eventuele bijkantoren van de TIPS DCA-houder in [rechtsgebied], in [rechtsgebied] onderworpen worden aan [voeg eventuele opschorting van betaling, curatele of andere procedures waarbij betalingen aan en/of door de TIPS DCA-houder kunnen worden opgeschort, of beperkingen die kunnen worden opgelegd aan dergelijke betalingsopdrachten, of gelijksoortige procedures in, waaronder crisispreventie- en crisisbeheersingsmaatregelen die gelijkwaardig zijn aan de in Richtlijn 2014/59/EU gedefineerde maatregelen, in de oorsponkelijke taal en de Engelse vertaling ervan] (hierna gezamenlijk aangeduid als de “procedures”).

3.2.b.

Insolventieverdragen

[Rechtsgebied] of bepaalde politieke onderverdelingen binnen [rechtsgebied], voor zover nader aangeduid, is/zijn partij bij de volgende insolventieverdragen: [indien van toepassing, aangeven welke van invloed zijn of kunnen zijn op dit advies].”.

4)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

in punt 2, wordt punt c) vervangen door:

“c)

financiële afdelingen van centrale of regionale overheden van lidstaten en instellingen en overheidsinstanties van lidstaten die zijn gemachtigd om voor cliënten rekeningen aan te houden;”.

5)

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

in afdeling 1 (Definities) wordt punt 7 vervangen door:

“7.

“informatie-en controlemodule (Information and Controle Module (ICM))”: de SSP-module waarmee PM-rekeninghouders online informatie kunnen opvragen, alsook liquiditeitsoverboekingsopdrachten kunnen aanleveren, liquiditeiten kunnen beheren en, indien van toepassing, in noodsituaties back-upbetalingsopdrachten en betalingsopdrachten kunnen initiëren in de noodoplossing,”;

b)

aan afdeling 1 wordt het volgende punt 15 toegevoegd:

“15.

“noodoplossing (Contingency Solution)”: de SSP-functionaliteit die zeer kritieke en kritieke betalingen in noodsituaties verwerkt.”;

c)

in afdeling 18, punt 1, onder d), iii), worden de derde en vierde regel van de tabel vervangen door:

“T2S DCA naar T2S DCA liquiditeitsoverboekingsopdrachten

14,1 eurocent

per transfer

Tegoedmutatie (te weten blokkeren, deblokkeren, liquiditeitsreservering etc.)

9,4 eurocent

per transactie”

6)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 4 wordt punt 14 vervangen door:

“14)

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.

Deelnemers die gebruikmaken van toegang via internet, voeren afdoende beveiligingscontroles in, in het bijzonder de in appendix IA bij bijlage V gespecificeerde controles, om hun systemen te beschermen tegen onbevoegde toegang en onbevoegd gebruik. Deelnemers zijn exclusief verantwoordelijk voor het afdoende beschermen van de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van hun systemen.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.

Deelnemers die gebruikmaken van toegang via internet verstrekken hun TARGET2-zelfcertificatie aan de [naam van de CB]”, en

c)

het volgende lid 6 wordt toegevoegd:

“6.

Deelnemers die gebruikmaken van toegang via internet, stellen [naam van CB] onmiddellijk in kennis van een gebeurtenis die de geldigheid van de certificaten kan aantasten, met name de in appendix IA bij bijlage V gespecificeerde gebeurtenissen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot enig verlies of oneigenlijk gebruik.”.


(1)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”;


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

5.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/72


Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:

http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 29 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen wat de bescherming van de inzittenden van de cabine betreft [2019/1850]

Bevat de volledige geldige tekst tot en met:

Supplement 4 op wijzigingenreeks 03 — Datum van inwerkingtreding: 28 mei 2019

Inhoud

Reglement

1.

Toepassingsgebied

2.

Definities

3.

Goedkeuringsaanvraag

4.

Goedkeuring

5.

Voorschriften

6.

Wijziging en uitbreiding van de goedkeuring van het voertuigtype

7.

Conformiteit van de productie

8.

Sancties bij non-conformiteit van de productie

9.

Definitieve stopzetting van de productie

10.

Overgangsbepalingen

11.

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de typegoedkeuringsinstanties

Bijlagen

1

ECE-typegoedkeuringsdocumenten

Deel 1 — Model van het inlichtingenformulier

Deel 2 — Mededeling

2

Opstelling van goedkeuringsmerken

3

Testprocedure

Aanhangsel 1: Instructies om voertuigen op de testbank te bevestigen

Aanhangsel 2: Dummy die wordt gebruikt om de overlevingsruimte te verifiëren

4

Procedure voor het bepalen van het H-punt en de werkelijke romphoek voor zitplaatsen in motorvoertuigen

Aanhangsel 1: Beschrijving van de driedimensionale H-puntmachine (3-D H-machine)

Aanhangsel 2: Driedimensionaal referentiesysteem

5

eferentiegegevens voor de zitplaatsen

1.   

Toepassingsgebied

Dit reglement is van toepassing op voertuigen van categorie N (1) wat de bescherming van de inzittenden van de cabine betreft.

2.   

Definities

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

2.1.   

“goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring, krachtens dit reglement, van een voertuigtype wat de bescherming van de inzittenden van de cabine bij een frontale botsing of een kanteling betreft;

2.2.   

“voertuigtype”: een categorie motorvoertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:

2.2.1.   

de afmetingen, vorm en materialen van de onderdelen van de voertuigcabine, of

2.2.2.   

de wijze waarop de cabine aan het chassisframe is bevestigd;

2.3.   

“dwarsvlak”: een verticaal vlak loodrecht op het langsvlak van het voertuig;

2.4.   

“langsvlak”: een vlak evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig;

2.5.   

“voertuig met de cabine boven de motor”: een voertuig waarbij de motor voor meer dan de helft van zijn lengte achter het voorste punt van de onderkant van de voorruit ligt en waarbij de stuurwielnaaf zich in het eerste kwart van de lengte van het voertuig bevindt;

2.6.   

“R-punt”: het in bijlage 4, punt 2.4, gedefinieerde referentiepunt van de zitplaats;

2.7.   

“H-punt”: het in bijlage 4, punt 2.3, gedefinieerde punt;

2.8.   

“test A”: een frontale botstest om de weerstand van een cabine bij een ongeval met frontale botsing te evalueren;

2.9.   

“test B”: een botstest op de A-stijlen van de cabine om de weerstand van een cabine bij een 90°-kantelongeval met daaropvolgende botsing te evalueren;

2.10.   

“test C”: een sterktetest van het dak van de cabine om de weerstand van een cabine bij een 180°-kantelongeval te evalueren;

2.11.   

“A-stijl”: de voorste buitenste daksteun;

2.12.   

“voorruit”: de voorste beglazing van het voertuig tussen de A-stijlen;

2.13.   

“voertuigen van categorie N1 die van een voertuig van categorie M1 zijn afgeleid”: voertuigen van categorie N1 die, vóór de A-stijlen, dezelfde algemene structuur en vorm hebben als een eerder bestaand voertuig van categorie M1;

2.14.   

“gescheiden cabine”: een cabine die met specifieke verbindingen aan het chassis van het voertuig is bevestigd en niet in verbinding staat met de laadruimte.

3.   

Goedkeuringsaanvraag

3.1.   

De goedkeuringsaanvraag voor een voertuigtype wat de bescherming van de inzittenden van de cabine betreft, wordt door de voertuigfabrikant of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger ingediend.

3.2.   

De aanvraag gaat vergezeld van tekeningen van het voertuig waarop de positie en de wijze van bevestiging van de cabine op het voertuig te zien zijn, en van voldoende gedetailleerde tekeningen met betrekking tot de structuur van de cabine; al deze tekeningen moeten in drievoud worden ingediend. Deel 1 van bijlage 1 bevat een model van het inlichtingenformulier met betrekking tot de constructie-eigenschappen.

4.   

Goedkeuring

4.1.   

Als het voertuigtype waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring wordt aangevraagd, voldoet aan de voorschriften van punt 5, wordt voor dat voertuigtype goedkeuring verleend.

4.2.   

Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend. De eerste twee cijfers ervan (momenteel 03 voor wijzigingenreeks 03) geven de wijzigingenreeks aan met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op de datum van goedkeuring. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype in de zin van punt 2.2 toekennen.

4.3.   

Van de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een voertuigtype krachtens dit reglement wordt aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1.

4.4.   

Op elk voertuig dat conform is met een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype, wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is gespecificeerd, een internationaal goedkeuringsmerk aangebracht. Dit merk bestaat uit:

4.4.1.   

een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (2), en

4.4.2.   

het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter R, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 4.4.1 voorgeschreven cirkel.

4.5.   

Indien het voertuig conform is met een voertuigtype dat op basis van één of meer aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat krachtens dit reglement goedkeuring heeft verleend, hoeft het in punt 4.4.1 voorgeschreven symbool niet te worden herhaald; in dat geval worden de aanvullende nummers en symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat de goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 4.4.1 bedoelde symbool geplaatst.

4.6.   

Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.

4.7.   

Het goedkeuringsmerk wordt dicht bij of op het gegevensplaatje van het voertuig aangebracht.

4.8.   

Bijlage 2 bij dit reglement bevat voorbeelden van de opstelling van goedkeuringsmerken.

5.   

Voorschriften

5.1.   

Algemene voorschriften

5.1.1.   

De cabine moet zo zijn ontworpen en zo aan het voertuig zijn bevestigd dat bij een ongeval het risico van letsels voor de inzittenden zo veel mogelijk wordt verhinderd.

5.1.2.   

Voertuigen van categorie N1 en voertuigen van categorie N2 met een brutomassa van maximaal 7,5 ton worden onderworpen aan de tests A en C als beschreven in bijlage 3, punten 5 en 7.

Een voertuigtype dat voldoet aan de voorschriften inzake frontale botsingen van Reglement nr. 12, Reglement nr. 33 of Reglement nr. 94 mag echter, evenals voertuigen van categorie N1 die van een voertuig van categorie M1 zijn afgeleid en krachtens Reglement nr. 94 zijn goedgekeurd, worden geacht aan de voorschriften inzake frontale botsing (test A) te hebben voldaan.

Test C wordt alleen uitgevoerd op voertuigen met een gescheiden cabine.

5.1.3.   

Voertuigen van categorie N3 en voertuigen van categorie N2 met een brutomassa van meer dan 7,5 ton worden onderworpen aan de tests A, B en C als beschreven in bijlage 3, punten 5, 6 en 7.

Test C wordt alleen uitgevoerd op voertuigen met een gescheiden cabine.

5.1.4.   

Test A (frontale botsing) wordt alleen uitgevoerd op voertuigen met de cabine boven de motor.

5.1.5.   

Naar keuze van de fabrikant mogen een, twee of drie cabines worden gebruikt om de naleving van punt 5.1.2 of 5.1.3 aan te tonen. Bij test C moeten beide fasen echter op dezelfde cabine worden uitgevoerd.

5.1.6.   

De tests A, B en C hoeven niet te worden uitgevoerd als de fabrikant met computersimulatie of berekeningen van de sterkte van de samenstellende delen van de cabine of met andere middelen tot tevredenheid van de technische dienst kan aantonen dat de cabine onder de testvoorwaarden geen voor de inzittenden gevaarlijke vervorming (penetratie in de overlevingsruimte) zal ondergaan.

5.2.   

Na de test of tests vereiste overlevingsruimte

5.2.1.   

Na elk van de in punt 5.1.2 of 5.1.3 bedoelde tests moet de cabine van het voertuig een overlevingsruimte hebben die plaats biedt voor de in bijlage 3, aanhangsel 2, gedefinieerde dummy op de stoel in de middelste stand, zonder contact tussen de dummy en niet-elastische delen met een shorehardheid van 50 of meer. Er mag geen rekening worden gehouden met niet-elastische delen die zonder gereedschap en met een kracht van minder dan 100 N van de dummy kunnen worden verwijderd. Om de installatie van de dummy te vergemakkelijken, mag hij in losse onderdelen in de cabine worden gebracht en daar worden geassembleerd. Daartoe wordt de stoel in de achterste stand geplaatst en wordt de dummy volledig geassembleerd en zo geplaatst dat zijn H-punt samenvalt met het R-punt. Vervolgens wordt de stoel tot de middelste stand naar voren geschoven om de overlevingsruimte te evalueren. In plaats van de in bijlage 3, aanhangsel 2, gedefinieerde dummy mag een mannelijke Hybrid II- of III-dummy van het 50e percentiel worden gebruikt, met of zonder meetapparatuur, volgens de beschrijving in Reglement nr. 94.

5.2.2.   

De zo gedefinieerde ruimte moet voor elke door de fabrikant geleverde stoel worden geverifieerd.

5.3.   

Andere voorwaarden

5.3.1.   

Tijdens de tests mogen de onderdelen waarmee de cabine aan het chassisframe is bevestigd, worden vervormd of gebroken, op voorwaarde dat de cabine met de standaard bevestigingselementen aan het chassis bevestigd blijft en niet onopzettelijk beweegt, verschuift of draait bij de bevestigingspunten.

5.3.2.   

Tijdens de tests mag geen van de deuren opengaan, maar na de tests hoeven de deuren niet open te gaan.

6.   

Wijziging en uitbreiding van de goedkeuring van het voertuigtype

6.1.   

Elke wijziging van het voertuigtype wordt meegedeeld aan de typegoedkeuringsinstantie die het voertuigtype heeft goedgekeurd. Die typegoedkeuringsinstantie kan dan:

6.1.1.   

oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het voertuig in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet, of

6.1.2.   

de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken.

6.2.   

De bevestiging of weigering van de goedkeuring, met vermelding van de wijzigingen, wordt aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, meegedeeld volgens de procedure van punt 4.3.

6.3.   

De bevoegde instantie die de goedkeuring uitbreidt, kent aan die uitbreiding een volgnummer toe en stelt de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

7.   

Conformiteit van de productie

Voor de controle van de conformiteit van de productie gelden de procedures van aanhangsel 1 van de overeenkomst (E/ECE/TRANS/505/Rev.3), met inachtneming van de volgende voorschriften:

7.1.   

een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuig moet zodanig worden gebouwd dat het conform is met het goedgekeurde type door te voldoen aan de voorschriften van punt 5;

7.2.   

de bevoegde instantie die de goedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren. Deze inspecties vinden gewoonlijk om de twee jaar plaats.

8.   

Sancties bij non-conformiteit van de productie

8.1.   

De krachtens dit reglement voor een voertuigtype verleende goedkeuring kan worden ingetrokken indien niet aan het voorschrift van punt 7.1 is voldaan.

8.2.   

Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder door haar verleende goedkeuring intrekt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

9.   

Definitieve stopzetting van de productie

Indien de houder van de goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype definitief stopzet, stelt hij de instantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis. Zodra deze instantie de kennisgeving heeft ontvangen, stelt zij de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

10.   

Overgangsbepalingen

10.1.   

Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 02 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren ECE-goedkeuring te verlenen krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02.

10.2.   

Vanaf 1 oktober 2002 verleent een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, alleen ECE-goedkeuringen als is voldaan aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02.

10.3.   

Vanaf 1 oktober 2006 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, weigeren goedkeuringen te erkennen die niet krachtens wijzigingenreeks 02 van dit reglement zijn verleend.

10.4.   

Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren ECE-goedkeuring te verlenen krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 03.

10.5.   

Vanaf 72 maanden na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 verlenen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, voor nieuwe typen cabines alleen ECE-goedkeuring krachtens dit reglement als is voldaan aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 03.

10.6.   

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, weigeren geen uitbreidingen van een goedkeuring die krachtens de vorige wijzigingenreeksen van dit reglement is verleend.

10.7.   

In de 72 maanden na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 blijven de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, goedkeuringen verlenen voor voertuigtypen die voldoen aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij de vorige wijzigingenreeksen.

10.8.   

Een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, mag de nationale of regionale typegoedkeuring niet weigeren van een voertuigtype dat krachtens wijzigingenreeks 03 van dit reglement is goedgekeurd.

10.9.   

Zelfs na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 van dit reglement blijven goedkeuringen van voertuigen krachtens de vorige wijzigingenreeksen van dit reglement geldig en blijven de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, deze accepteren.

11.   

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de typegoedkeuringsinstanties

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die de goedkeuringstests uitvoeren, en van de typegoedkeuringsinstanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.


(1)  Zoals gedefinieerd in de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6, punt 2.

(2)  De nummers van de partijen bij de Overeenkomst van 1958 zijn opgenomen in bijlage 3 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev. 6 — http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html


BIJLAGE 1

ECE-TYPEGOEDKEURINGSDOCUMENTEN

DEEL 1

MODEL VAN HET INLICHTINGENFORMULIER

Krachtens Reglement nr. 29 wat de typegoedkeuring van de cabine betreft

De onderstaande gegevens worden in voorkomend geval in drievoud verstrekt en gaan vergezeld van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in A4-formaat of tot dat formaat gevouwen ingediend. Op eventuele foto’s zijn voldoende details te zien.

1.

Algemeen …

1.1.

Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

1.2.

Type: …

1.3.

Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig: …

1.3.3.

Plaats van dat identificatiemiddel: …

1.4.

Voertuigcategorie (1): …

1.5.

Naam en adres van de fabrikant: …

1.6.

Adres van de assemblagefabriek(en): …

2.

Algemene constructiekenmerken van het voertuig: …

2.1.

Foto’s en/of tekeningen van een representatief voertuig: …

2.2.

Maattekening van het gehele voertuig: …

2.3.

Aantal assen en wielen …

2.6.

Plaats en opstelling van de motor: …

2.7.

Bestuurderscabine (cabine boven de motor of motorkap) (2)

2.8.

Kant van het stuur: …

3.

Massa’s en afmetingen (in kg en mm) (eventueel naar tekening verwijzen) …

3.1.

Technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand volgens fabrieksopgave: …

3.2.

Technisch toelaatbare maximummassa voor de vooras(sen) van het voertuig: …

4.

Cabine: …

4.1.

Type cabine: (normaal/slaapcabine/slaapcabine boven) (3): …

4.2.

Gebruikte materialen en toegepaste constructiemethoden: …

4.3.

Configuratie van de deuren en aantal deuren: …

4.4.

Tekeningen van de sluitingen en bevestigingsonderdelen van de deuren en de plaats ervan in de deuren: …

4.5.

Aantal stoelen: …

4.6.

R-punten: …

4.7.

Gedetailleerde beschrijving van de cabine van het voertuigtype met inbegrip van afmetingen, configuratie en samenstellende materialen en de bevestiging ervan aan een chassisframe: …

4.8.

Tekeningen van de cabine en van die delen van de binneninrichting die van invloed zijn op de resterende ruimte: …

5.

Stuurinrichting: …

5.1.

Schematisch(e) diagram(men) van het stuurorgaan (de stuurorganen): …

5.2.

Bereik en methode van verstelling (indien mogelijk) van het stuurorgaan: …

DEEL 2

Image 1


(1)  Zoals gedefinieerd in de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6, punt 2.

(2)  Cabine boven de motor wil zeggen een configuratie waarbij de motor voor meer dan de helft van zijn lengte achter het voorste punt van de onderkant van de voorruit ligt en waarbij de stuurwielnaaf zich in het eerste kwart van de lengte van het voertuig bevindt.

(3)  Doorhalen wat niet van toepassing is (soms hoeft niets te worden doorgehaald als meerdere antwoorden mogelijk zijn).


BIJLAGE 2

OPSTELLING VAN GOEDKEURINGSMERKEN

MODEL A

(zie punt 4.4 van dit reglement)

Image 2

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie, wat de bescherming van de inzittenden van de cabine van een bedrijfsvoertuig betreft, in Nederland (E 4) is goedgekeurd onder nummer 03249. De eerste twee cijfers van het goedkeuringsnummer geven aan dat, op de datum van goedkeuring, Reglement nr. 29 al wijzigingenreeks 03 bevatte.

MODEL B

Image 3

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E 4) is goedgekeurd krachtens de Reglementen nr. 29 en nr. 24 (1). (Voor laatstgenoemd reglement is de gecorrigeerde absorptiecoëfficiënt 1,30 m-1). De goedkeuringsnummers geven aan dat, op de datum waarop deze goedkeuringen zijn verleend, de Reglementen nr. 29 en nr. 24 wijzigingenreeks 03 bevatten.


(1)  Het tweede nummer dient alleen ter illustratie.


BIJLAGE 3

TESTPROCEDURE

1.

Deuren

Vóór de tests worden de deuren van de cabine gesloten, maar niet op slot gedaan.

2.

Motor

Voor test A wordt de motor of een model dat qua massa, afmetingen en montage gelijkwaardig is, op het voertuig gemonteerd.

3.

Cabine:

De cabine wordt uitgerust met de stuurinrichting, het stuurwiel, het dashboard, de bestuurdersstoel en de passagiersstoel(en). Het stuurwiel en de stoelen worden in de normale gebruiksstand geplaatst zoals voorgeschreven door de fabrikant.

4.

Verankering van de cabine

Voor test A wordt de cabine op een voertuig gemonteerd. Voor de tests В en C wordt de cabine naar keuze van de fabrikant op een voertuig of op een apart frame gemonteerd. Het voertuig of frame wordt op de in aanhangsel 1 beschreven wijze bevestigd.

5.

Frontale botstest (test A)

Figuur 1

Frontale botstest (test A)

Image 4

5.1.

Het botslichaam is van staal; de massa ervan is gelijkmatig verdeeld en mag niet minder dan 1 500 kg bedragen. Het botsoppervlak is rechthoekig en vlak en is 2 500 mm breed en 800 mm hoog (b en h in figuur 1). De randen zijn afgerond met een kromtestraal van 10 ±5 mm.

5.2.

De botscombinatie heeft een stijve constructie. Het botslichaam wordt vrij opgehangen met twee stevig eraan bevestigde balken op ten minste 1 000 mm van elkaar (f in figuur 1). De balken zijn ten minste 3 500 mm lang, gemeten vanaf de ophangingsas tot het geometrische midden van het botslichaam (L in figuur 1).

5.3.

Het botslichaam wordt zo geplaatst dat in de verticale stand:

5.3.1.

het botsvlak in contact is met het voorste deel van het voertuig;

5.3.2.

het zwaartepunt c zich 50 + 5/— 0 mm onder het R-punt van de bestuurdersstoel bevindt en

5.3.3.

het zwaartepunt in het middenlangsvlak van het voertuig ligt.

5.4.

Het botslichaam slaat tegen de voorkant van de cabine in de richting van de achterkant van de cabine. De botsrichting is horizontaal en evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig.

5.5.

De botsenergie bedraagt:

5.5.1.

29,4 kJ bij voertuigen van categorie N1 en voertuigen van categorie N2 met een brutomassa van maximaal 7,5 ton;

5.5.2.

55 kJ bij voertuigen van categorie N3 en voertuigen van categorie N2 met een brutomassa van meer dan 7,5 ton.

6.

Frontale stijlbotstest (test B)

Figuur 2

Frontale stijlbotstest (test B)

Image 5

6.1.

Het botslichaam is stijf; de massa ervan is gelijkmatig verdeeld en mag niet minder dan 1 000 kg bedragen. Het botslichaam heeft de vorm van een cilinder met een diameter d van 600 ±50 mm en een lengte b van ten minste 2 500 mm. De randen zijn afgerond met een kromtestraal van ten minste 1,5 mm.

6.2.

De botscombinatie heeft een stijve constructie. Het botslichaam wordt vrij opgehangen met twee stevig eraan bevestigde balken op ten minste 1 000 mm van elkaar (f). De balken hebben ten minste een lengte (L) van 3 500, gemeten vanaf de ophangingsas tot het geometrische midden van het botslichaam.

6.3.

Het botslichaam wordt zo geplaatst dat, wanneer het verticaal hangt:

6.3.1.

het botsvlak in contact is met het voorste deel van de cabine;

6.3.2.

de middellijn in lengterichting horizontaal is en loodrecht staat op het middenlangsvlak van de cabine;

6.3.3.

het zwaartepunt zich in het midden tussen het onderste en het bovenste voorruitframe bevindt, gemeten langs de voorruit en langs het verticale middenlangsvlak van de cabine;

6.3.4.

het zwaartepunt in het middenlangsvlak van de cabine ligt;

6.3.5.

de lengte gelijkmatig is verdeeld over de breedte van het voertuig, zodat de volledige breedte van beide A-stijlen wordt overlapt.

6.4.

Het botslichaam slaat tegen de voorkant van de cabine in de richting van de achterkant van de cabine. De botsrichting is horizontaal en evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig.

6.5.

De botsenergie bedraagt 29,4 kJ.

7.

Daksterktetest (test С)

Figuur 3

Daksterktetest (test С)

Image 6

7.1.

Bij voertuigen van categorie N2 met een brutomassa van meer dan 7,5 ton en voertuigen van categorie N3 worden beide in de punten 7.3 en 7.4 beschreven tests in die volgorde uitgevoerd op dezelfde cabine.

7.2.

Bij voertuigen van categorie N2 met een brutomassa van maximaal 7,5 ton en voertuigen van categorie N1 wordt alleen de in punt 7.4 beschreven test uitgevoerd.

7.3.

Dynamische voorbelasting van voertuigen van categorie N2 met een brutomassa van meer dan 7,5 ton en voertuigen van categorie N3 (P1 in figuur 3).

7.3.1.

Het botslichaam is stijf; de massa ervan is gelijkmatig verdeeld en mag niet minder dan 1 500 kg bedragen.

7.3.2.

Het botsoppervlak van het botslichaam is rechthoekig en vlak. De afmetingen zijn zo groot dat, wanneer het botslichaam wordt geplaatst overeenkomstig punt 7.3.3, er geen contact is tussen de cabine en de randen van het botslichaam.

Indien als botslichaam een slinger wordt gebruikt, wordt deze vrij opgehangen met twee stevig eraan bevestigde balken op ten minste 1 000 mm van elkaar. De afstand vanaf de ophangingsas tot het geometrische midden van het botslichaam is ten minste 3 500 mm.

7.3.3.

Het botslichaam en/of de cabine worden zo geplaatst dat op het ogenblik van de botsing:

7.3.3.1.

het botsvlak van het botslichaam een hoek van 20° vormt met het middenlangsvlak van de cabine. Het botslichaam of de cabine mag worden gekanteld. Indien het botslichaam een slinger is, is de cabine niet gekanteld en is deze in horizontale positie geïnstalleerd;

7.3.3.2.

het botsvlak van het botslichaam de bovenkant van de cabine over de hele lengte beslaat;

7.3.3.3.

de middellijn van het botslichaam in lengterichting horizontaal is en evenwijdig aan het middenlangsvlak van de cabine.

7.3.4.

Het botslichaam slaat zo tegen de bovenkant van de cabine dat op het ogenblik van de botsing wordt voldaan aan de voorschriften van punt 7.3.3. De botsrichting staat loodrecht op het oppervlak van het botslichaam en loodrecht op de middellijn van de cabine in lengterichting. Het botslichaam of de cabine mag worden bewogen, zolang op het ogenblik van de botsing aan de plaatsingsvoorschriften wordt voldaan.

7.3.5.

De botsenergie bedraagt minimaal 17,6 kJ.

7.4.

Daksterktetest (P2 in figuur 3)

7.4.1.

De voorziening waarmee de belasting wordt uitgeoefend, is van staal en de massa ervan is gelijkmatig verdeeld.

7.4.2.

Het vlak waarmee de belasting wordt uitgeoefend, is rechthoekig en vlak. De afmetingen zijn zo groot dat, wanneer de voorziening wordt geplaatst overeenkomstig punt 7.4.4, er geen contact is tussen de cabine en de randen van de voorziening.

7.4.3.

Tussen de voorziening en haar draagstructuur mag een lineair lagersysteem worden aangebracht, zodat het dak van de cabine zich zijwaarts kan verwijderen van de kant waaraan de botsing in de voorbelastingsfase van punt 6.3, indien van toepassing, heeft plaatsgevonden.

7.4.4.

De voorziening waarmee de belasting wordt uitgeoefend, wordt zo geplaatst dat tijdens de test:

7.4.4.1.

zij evenwijdig is aan het x-y-vlak van het chassis;

7.4.4.2.

zij zich evenwijdig beweegt aan de verticale as van het chassis;

7.4.4.3.

het vlak waarmee de belasting wordt uitgeoefend, het hele oppervlak van het dak van de cabine beslaat.

7.4.5.

De voorziening waarmee de belasting wordt uitgeoefend, oefent op het dak van de cabine een statische belasting uit die overeenkomt met de voor de vooras(sen) van het voertuig maximaal toegestane massa, zonder 98 kN te overschrijden.

Aanhangsel 1

INSTRUCTIES OM VOERTUIGEN OP DE TESTBANK TE BEVESTIGEN

1.

Algemene bevestigingsinstructies

1.1.

Er worden maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het voertuig tijdens de test niet teveel verschuift. Daartoe wordt de handrem bediend, wordt een versnelling ingeschakeld en worden de voorwielen met wiggen vastgezet.

1.2.

Verankeringskettingen of -kabels

Elke verankeringsketting of -kabel is van staal en is bestand tegen een trekbelasting van ten minste 10 ton.

1.3.

Blokkering van het chassisframe

De langsliggers van het chassisframe steunen over hun hele breedte en over een lengte van ten minste 150 mm op houten blokken, stijve K-blokken en/of verstelbare metalen beugels. De voorrand van de blokken mag zich niet vóór het achterste punt van de cabine, noch achter het midden van de wielbasis bevinden (zie figuur 1). Op verzoek van de fabrikant wordt het chassisframe geplaatst in de stand die het onder belasting aanneemt.

1.4.

Bevestiging in lengterichting

De achterwaartse beweging van het chassisframe wordt beperkt met kettingen of kabels A die aan de voorkant van het chassisframe symmetrisch ten opzichte van de lengteas zo zijn bevestigd, dat de afstand tussen de bevestigingspunten ten minste 600 mm bedraagt. De aangespannen kettingen of kabels vormen een neerwaartse hoek van maximaal 25° met de horizontaal en hun projectie op een horizontaal vlak vormt een hoek van maximaal 10° met de lengteas van het voertuig (zie figuur 1). De kettingen of kabels mogen elkaar kruisen.

1.5.

Aanspannen van de kettingen of kabels en bevestiging van de achterkant

Voor de tests A en B wordt ketting of kabel С onder een spanning van circa 1 kN gezet. Vervolgens wordt alle speling in de vier kettingen of kabels A en В weggenomen en wordt ketting of kabel С aan een trekspanning van minimaal 10 kN onderworpen. De hoek van ketting of kabel С met de horizontaal mag niet meer dan 15° bedragen. Op punt D tussen het chassisframe en de grond wordt een verticale blokkeerkracht van minimaal 500 N toegepast (zie figuur 1). Voor test C worden de hierboven beschreven kettingen of kabels B vervangen door de kettingen of kabels E en F (zie figuur 2).

1.6.

Gelijkwaardige montage

Op verzoek van de fabrikant kan de test worden uitgevoerd met de cabine gemonteerd op een speciaal frame, mits wordt aangetoond dat deze montagemethode gelijkwaardig is met de montage op het voertuig.

2.

Frontale botsing

2.1.

Op het voertuig gemonteerde cabine

Test A wordt uitgevoerd op een cabine die overeenkomstig punt 1 op het voertuig is gemonteerd.

2.1.1.

Zijdelingse bevestiging

De zijdelingse beweging wordt beperkt met kettingen of kabels (B) die aan het chassisframe symmetrisch ten opzichte van de lengteas zijn bevestigd. De punten waarop zij aan het chassis zijn bevestigd, bevinden zich maximaal 5 m en minimaal 3 m van de voorkant van het voertuig. De aangespannen kettingen of kabels vormen een neerwaartse hoek van maximaal 20° met de horizontaal en hun projectie op een horizontaal vlak vormt een hoek van minimaal 25° en maximaal 45° met de lengteas van het voertuig (zie figuur 1).

2.2.

Op een frame gemonteerde cabine

Er worden maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de cabine tijdens de test niet teveel verschuift.

3.

Botsing tegen de voorstijlen

3.1.

Op het voertuig gemonteerde cabine

Test B wordt uitgevoerd op een cabine die overeenkomstig punt 1 op het voertuig is gemonteerd.

3.1.1.

Zijdelingse bevestiging

De zijdelingse beweging wordt beperkt met kettingen of kabels (B) die aan het chassisframe symmetrisch ten opzichte van de lengteas zijn bevestigd. De punten waarop zij aan het chassis zijn bevestigd, bevinden zich maximaal 5 m en minimaal 3 m van de voorkant van het voertuig. De aangespannen kettingen of kabels vormen een neerwaartse hoek van maximaal 20° met de horizontaal en hun projectie op een horizontaal vlak vormt een hoek van minimaal 25° en maximaal 45° met de lengteas van het voertuig (zie figuur 1).

3.2.

Op een frame gemonteerde cabine

Er worden maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de cabine tijdens de test niet teveel verschuift.

4.

Daksterkte

4.1.

Op het voertuig gemonteerde cabine

Test C wordt uitgevoerd op een cabine die overeenkomstig punt 1 op het voertuig is gemonteerd.

4.1.1.

Blokkering van het chassisframe

Onverminderd punt 1.3 wordt een aanvullende steun aangebracht onder de langsliggers, aan beide zijden, van de voorkant van het chassisframe.

4.1.2.

Zijdelingse bevestiging

De zijdelingse beweging wordt beperkt met kettingen of kabels E en F die aan het chassisframe symmetrisch ten opzichte van de lengteas zijn bevestigd.

De punten waarop de kettingen of kabels E aan het chassis zijn bevestigd, bevinden zich maximaal 5 m en minimaal 3 m van de voorkant van het voertuig.

De punten waarop de kettingen of kabels F aan het chassis zijn bevestigd, bevinden zich tussen het midden van de vooras en de voorkant van het voertuig.

De aangespannen kettingen of kabels vormen een neerwaartse hoek van maximaal 20° met de horizontaal en hun projectie op een horizontaal vlak vormt een hoek van 90° ± 5° met de lengteas van het voertuig (figuur 2).

4.2.

Op een frame gemonteerde cabine

Er worden maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het frame tijdens de test niet teveel verschuift.

Figuur 1

Frontale botstest en frontale stijlbotstest

De cabine is op het voertuig gemonteerd

Image 7

Figuur 2

Daksterktetest

De cabine is op het voertuig gemonteerd

Image 8


Aanhangsel 2

DUMMY DIE WORDT GEBRUIKT OM DE OVERLEVINGSRUIMTE TE VERIFIËREN

Image 9

Afmetingen

Aanduiding

Beschrijving

Afmetingen in mm

AA

Breedte van het hoofd

153

AB

Gecombineerde hoogte van hoofd en nek

244

D

Afstand van de bovenkant van het hoofd tot het draaipunt van de schouder

359

E

Kuitdiepte

106

F

Hoogte vanaf de stoel tot de bovenkant van de schouder

620

J

Hoogte van de elleboogsteun

210

M

Kniehoogte

546

O

Borstdiepte

230

P

Afstand van de rugleuning tot de knie

595

R

Afstand van de elleboog tot de vingertop

490

S

Lengte van de voet

266

T

Lengte van het hoofd

211

U

Hoogte vanaf de stoel tot de bovenkant van het hoofd

900

V

Schouderbreedte

453

W

Breedte van de voet

77

a

Afstand tussen de heupscharnierpunten

172

b

Borstbreedte

305

c

Hoogte van het hoofd plus de kin

221

d

Dikte van de voorarm

94

e

Afstand tussen de verticale middellijn van de romp en de achterkant van het hoofd

102

f

Afstand tussen het draaipunt van de schouder en dat van de elleboog

283

g

Hoogte van het draaipunt van de knie boven de grond

505

h

Dijbreedte

165

i

Heuphoogte (zittend)

565

j

Afstand van de bovenkant van het hoofd tot het H-punt

819

k

Afstand tussen het draaipunt van de heup en dat van de knie

426

m

Hoogte van het draaipunt van de enkel boven de grond

89

θ1

Zijdelingse draaiing van de benen

20°

θ2

Opwaartse draaiing van de benen

45°


BIJLAGE 4

PROCEDURE VOOR HET BEPALEN VAN HET H-PUNT EN DE WERKELIJKE ROMPHOEK VOOR ZITPLAATSEN IN MOTORVOERTUIGEN (1)

 


(1)  Deze procedure wordt beschreven in bijlage 1 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6.


Aanhangsel 1

BESCHRIJVING VAN DE DRIEDIMENSIONALE H-PUNTMACHINE (3-D H-MACHINE) (1)

 


(1)  De 3-D H-puntmachine wordt beschreven in bijlage 1, aanhangsel 1, bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6.


Aanhangsel 2

DRIEDIMENSIONAAL REFERENTIESYSTEEM (1)

 


(1)  Zoals beschreven in bijlage 1, aanhangsel 2, bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document TRANS/WP.29/78/Rev.6.


BIJLAGE 5

REFERENTIEGEGEVENS VOOR DE ZITPLAATSEN (1)

 


(1)  Zoals beschreven in bijlage 1, aanhangsel 3, bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6.