ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 281

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
31 oktober 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2019/1838 van de Raad van 30 oktober 2019 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/124 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

31.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/1


VERORDENING (EU) 2019/1838 VAN DE RAAD

van 30 oktober 2019

tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/124 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) moet bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen rekening worden gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij en van andere adviesinstanties, alsook met de adviezen van de adviesraden die voor de betrokken geografische gebieden of bevoegdheidsgebieden zijn opgericht, en de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten.

(2)

Het is aan de Raad om de maatregelen vast te stellen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden, inclusief, voor zover nodig, bepaalde functioneel daarmee verbonden voorwaarden. De vangstmogelijkheden moeten zo over de lidstaten worden verdeeld dat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd, mede met inachtneming van de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

(3)

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het GVB onder meer tot doel heeft het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) oplevert, indien mogelijk in 2015 en, geleidelijk oplopend, uiterlijk in 2020 voor alle bestanden te verwezenlijken.

(4)

De totale toegestane vangsten (TAC’s) moeten derhalve, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013, worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, rekening houdend met de biologische en sociaal-economische aspecten, waarbij wordt gezorgd voor een gelijke behandeling van de visserijsectoren, en met inachtneming van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.

(5)

Bij Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad (2) is een meerjarenplan vastgesteld voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren (“het plan”). Het plan beoogt ervoor te zorgen dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de MDO kan opleveren. Daartoe moeten de streefdoelen voor de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, voor de betrokken bestanden zo snel mogelijk en, geleidelijk oplopend, uiterlijk in 2020 worden gerealiseerd. De vangstbeperkingen voor 2020 voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee behoren te worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het plan.

(6)

De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) heeft erop gewezen dat de biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee in de ICES-deelsectoren 20-24 zich nog steeds bevindt onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa waaronder er sprake kan zijn van een verminderde reproductiecapaciteit (Blim). In zijn jaarlijkse wetenschappelijke advies over het bestand van 29 mei 2019 beval de ICES daarom een nulvangst aan. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 moeten daarom alle passende herstelmaatregelen worden vastgesteld om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. Volgens die bepaling moeten voorts aanvullende herstelmaatregelen worden genomen. Daartoe moet rekening worden gehouden met de termijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB in het algemeen en van het plan in het bijzonder, in het licht van het verwachte effect van de vastgestelde herstelmaatregelen, terwijl tegelijk wordt vastgehouden aan de doelstellingen om voordelen op economisch, sociaal en werkgelegenheidsgebied te realiseren, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bijgevolg is het passend dat de vangstmogelijkheden voor haring in het westelijke deel van de Oostzee overeenkomstig artikel 4, lid 4, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 worden vastgesteld onder de bandbreedtes voor visserijsterfte, om rekening te houden met de afname van de biomassa.

(7)

Voor het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee heeft de ICES voor het eerst in verscheidene jaren een analytische beoordeling kunnen verstrekken. De ICES raamde dat de biomassa lager was dan Blim en op middellange termijn onder Blim zou blijven, zelfs zonder visserij. In zijn wetenschappelijke advies beval de ICES daarom een nulvangst in 2020 aan. De ICES was echter niet in staat om de waarden van de bandbreedtes voor visserijsterfte vast te stellen. Op basis van de beoordeling van het bestand en om zo snel mogelijk te reageren, heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1248 (3) aangenomen tot vaststelling van noodmaatregelen om een ernstige bedreiging voor de instandhouding van het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee tegen te gaan. Volgens artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 moeten de vangstmogelijkheden voor 2020 zodanig worden vastgesteld dat een snelle terugkeer van het bestand boven het niveau dat de MDO kan opleveren, wordt gewaarborgd.

(8)

Indien de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee werden vastgesteld op het in het wetenschappelijke advies aanbevolen niveau, zou de verplichting tot aanlanding van alle vangsten uit gemengde visserijen met bijvangsten van kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee, leiden tot het fenomeen van “verstikkingssoorten”. Om het juiste evenwicht te vinden tussen, enerzijds, het laten voortzetten van visserijen in het licht van de anders mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen en, anderzijds, de noodzaak om een goede biologische toestand van het bestand te bereiken, en rekening houdend met de moeilijkheid om tegelijkertijd alle bestanden in een gemengde visserij op het niveau van de MDO te bevissen, is het passend om voor bijvangsten van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee een specifieke TAC vast te stellen. Voor visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (4) worden verricht, moet kabeljauwvisserij evenwel worden toegestaan. De TAC moet worden vastgesteld op een niveau dat de sterfte niet doet stijgen en dat stimulansen biedt voor verbeteringen op het vlak van selectiviteit en vermijding.

(9)

De ICES zal naar verwachting in november 2019 advies uitbrengen over het niveau van onvermijdelijke bijvangsten van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee in visserijen die niet op kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee vissen. Indien het door de ICES aanbevolen niveau afwijkt van het in deze verordening vastgestelde niveau, moet de TAC voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat ze in overeenstemming is met het advies van de ICES en alleen betrekking heeft op onvermijdelijke bijvangsten van dat bestand in andere visserijen.

(10)

Volgens artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 moeten aanvullende herstelmaatregelen worden genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. Wetenschappelijk advies wijst erop dat met name sluitingen van het paaigebied voor een bestand extra voordelen kunnen opleveren die niet door een TAC alleen kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld een verhoogde populatietoename door ongestoord paaien. Gezien de toestand van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee is het passend het toepassingsgebied en het tijdschema van de bestaande zomersluiting van het paaigebied voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee uit te breiden. Voorts blijkt uit wetenschappelijke advies dat het relatieve belang van de recreatievisserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee afhangt van het TAC-niveau. Gezien de zeer aanzienlijke verlaging van de TAC worden de in de recreatievisserij gevangen hoeveelheden aanzienlijk geacht. Daarom is het passend de recreatievisserij op kabeljauw in de ICES-deelsectoren 25 en 26, waar de kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee het abundantst is, te verbieden.

(11)

Voor het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee blijkt het wetenschappelijk advies dat de recreatievisserij in aanzienlijke mate bijdraagt tot de algehele visserijsterfte van dat bestand. Rekening houdend met de huidige toestand van dat bestand en de verlaging van de TAC is het passend de meeneemlimiet per dag per visser te verlagen. Dit doet geen afbreuk aan het beginsel van relatieve stabiliteit, dat van toepassing is op commerciële visserijactiviteiten. Voorts blijkt uit het wetenschappelijke advies dat de kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee en de kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee in ICES-deelsector 24 gemengd voorkomen. Om het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee te beschermen en om een gelijk speelveld tot stand te brengen met het beheersgebied voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, is het passend om het gebruik van de TAC in ICES-deelsector 24 te beperken tot bijvangsten van kabeljauw, behalve voor visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 worden verricht. Voorts moet er een uitzondering worden gemaakt voor kleinschalige kustvissers met passief vistuig in gebieden tot zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen met een waterdiepte van minder dan 20 meter, aangezien in die ondiepe kustgebieden het meest kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee voorkomt. Om een gelijk speelveld tot stand te brengen met de ICES-deelsectoren 25 en 26, moet de recreatievisserij op kabeljauw in ICES-deelsector 24 dan ook worden verboden buiten zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen. Gezien de broze status van het bestand en het feit dat uit het wetenschappelijke advies blijkt dat met name sluitingen van het paaigebied voor een bestand extra voordelen kunnen opleveren die niet door een TAC alleen kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld een verhoogde populatietoename door ongestoord paaien, is het ten slotte passend om opnieuw een wintersluiting van het paaigebied in te voeren voor commerciële visserijactiviteiten.

(12)

Om de volledige benutting van de vangstmogelijkheden voor de kustvisserij te waarborgen, is het passend te voorzien in een beperkte flexibiliteit voor zalm tussen de ICES-deelsectoren 22-31 en ICES-deelsector 32 voor de lidstaat die om die flexibiliteit heeft verzocht.

(13)

Uit advies van de ICES blijkt dat 32 % van de vangsten in de zalmvisserij onjuist wordt gerapporteerd, in het bijzonder als zeeforelvangsten. Aangezien de meeste zeeforel in de Oostzee in de kustgebieden wordt geëxploiteerd, is het passend het vissen op zeeforel buiten vier zeemijl te verbieden en de bijvangsten van zeeforel tot 3 % van de gecombineerde vangst van zeeforel en zalm te beperken om het onjuist rapporteren van zalmvangsten als zeeforelvangsten te helpen vermijden.

(14)

Aangezien de paaibiomassa van sprot boven de MDO-Btrigger (paaibiomassa) ligt, is het passend de TAC vast te stellen overeenkomstig het bovenste segment van de FMDO-bandbreedte, om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren te beperken overeenkomstig artikel 4, lid 5, punt c), van Verordening (EU) 2016/1139.

(15)

De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (5), en met name de artikelen 33 en 34 betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de toezending van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden aan de Commissie. Daarom moeten in deze verordening de codes worden gespecificeerd die de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden betreffende de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.

(16)

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad (6) zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 voor voorzorgs- en analytische TAC’s. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC’s, met name op basis van de biologische situatie van de bestanden, voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn. Meer recent is de jaarflexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering van de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden vastgesteld dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn op analytische TAC’s wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

(17)

Voorts hebben de lidstaten, aangezien de biomassa van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee lager is dan Blim en aangezien in 2020 alleen bijvangsten en visserij ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek zijn toegestaan,zich ertoe verbonden artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 in 2020 niet toe te passen voor dit bestand, zodat de vangsten in 2020 de vastgestelde TAC niet overschrijden.

(18)

Op basis van nieuw wetenschappelijk advies moet er in ICES-sector 3a en in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 een voorlopige TAC voor kever worden vastgesteld voor de periode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020.

(19)

Op 1 oktober 2019 heeft de ICES een herzien advies uitgebracht voor tong (Solea solea) in ICES-sectoren 7f en 7 g (Kanaal van Bristol, Keltische Zee). Op basis van dat advies kon de TAC voor dat bestand worden verhoogd. De verhoging moet worden beperkt tot 20 %, om rekening te houden met de vangstcapaciteit voor dat bestand tot einde 2019.

(20)

In de tabel met de vangstmogelijkheden voor ijsheken in het SPRFMO-verdragsgebied krachtens Verordening (EU) 2019/124 van de Raad (7) moet de rapporteringscode worden gerectificeerd.

(21)

Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf 1 januari 2020. Op kever in ICES-sector 3a en in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 moet deze verordening echter van toepassing zijn vanaf 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020. De TAC voor tong in ICES-sectoren 7f en 7 g en de TAC voor ijsheken in het SPRFMO-verdragsgebied krachtens Verordening (EU) 2019/124 zijn van toepassing vanaf 1 januari 2019. De verhoging van de TAC voor tong en de wijziging van de rapporteringscode voor ijsheken moeten derhalve met ingang van die datum van toepassing zijn. Een dergelijke retroactieve toepassing doet geen afbreuk aan de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van de legitieme verwachtingen, aangezien de vangstmogelijkheden hoger liggen dan de bij Verordening (EU) 2019/124 aanvankelijk vastgestelde mogelijkheden. Gezien de urgentie moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee de vangstmogelijkheden voor 2020 vastgesteld en worden sommige bij Verordening (EU) 2019/124 vastgestelde vangstmogelijkheden in andere wateren gewijzigd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die actief zijn in de Oostzee.

2.   Deze verordening is tevens van toepassing op de recreatievisserij indien in de ter zake relevante bepalingen uitdrukkelijk naar deze visserij wordt verwezen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Daarnaast gelden de volgende definities:

1)

“deelsector”: een ICES-deelsector van de Oostzee als gedefinieerd in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van de Raad (8);

2)

“totaal toegestane vangst” (TAC): de hoeveelheid van elk bestand die in een jaar mag worden gevangen;

3)

“quotum”: een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;

4)

“recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 4

TAC’s en toewijzingen

De TAC’s, de quota en, in voorkomend geval, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening aan de lidstaten toegewezen, onverminderd:

a)

uitwisselingen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

c)

extra aanlandingen die worden toegestaan op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 of artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

d)

hoeveelheden die worden ingehouden overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 of overgedragen op grond van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

e)

verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 6

Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten

De bestanden van niet-doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, als bedoeld in artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, die in aanmerking komen voor de afwijking van de verplichting om vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 7

Maatregelen betreffende de recreatievisserij op kabeljauw in de ICES-deelsectoren 22-26

1.   In het kader van de recreatievisserij mag elke visser in de ICES-deelsectoren 22 en 23 en in ICES-deelsector 24 binnen zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen per dag niet meer dan vijf kabeljauwen in bezit hebben.

2.   In afwijking van lid 1 mag elke visser in de ICES-deelsectoren 22 en 23 en in ICES-deelsector 24 binnen zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen, in de periode van 1 februari tot en met 31 maart 2020 per dag niet meer dan twee kabeljauwen in bezit hebben.

3.   De recreatievisserij op kabeljauw is verboden in ICES-deelsector 24 buiten zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen, en in de ICES-deelsectoren 25 en 26.

4.   De leden 1, 2 en 3 gelden onverminderd strengere nationale maatregelen.

Artikel 8

Maatregelen betreffende de visserij op zeeforel en zalm in de ICES-deelsectoren 22-32

1.   Het vissen op zeeforel buiten vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen in de ICES-deelsectoren 22-32 is voor vissersvaartuigen verboden van 1 januari tot en met 31 december 2020. Bij het vissen op zalm in die wateren mogen bijvangsten van zeeforel op elk moment aan boord of bij aanlanding na elke visreis niet meer bedragen dan 3 % van de totale zalm- en zeeforelvangst.

2.   Lid 1 geldt onverminderd strengere nationale maatregelen.

Artikel 9

Flexibiliteit

1.   Tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC geldt, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC geldt.

2.   Artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

Artikel 10

Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de hoeveelheden gevangen of aangelande vis aan de Commissie toezenden, gebruiken zij daarvoor de in de bijlage bij deze verordening vermelde bestandscodes.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Wijzigingen in Verordening (EU) 2019/124

1.   Bijlage IA bij Verordening (EU) 2019/124 wordt als volgt gewijzigd:

1)

de tabel met de vangstmogelijkheden voor tong in ICES-sectoren 7f en 7 g wordt vervangen door:

Soort:

Tong

Solea solea

Gebied:

7f en 7 g

(SOL/7FG.)

België

630

Analytische TAC”

Frankrijk

63

Ierland

32

Verenigd Koninkrijk

284

Unie

1 009

 

 

TAC

1 009

2)

de tabel met de vangstmogelijkheden voor kever en bijvangsten in ICES-sector 3a en in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 wordt vervangen door:

Soort:

Kever en bijvangsten

Trisopterus esmarkii

Gebied:

3a; wateren van de Unie van 2a en 4

(NOP/2A3A4.)

Jaar

2019

 

2020

 

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Denemarken

54 949

 (9)  (11)

64 940

 (9)  (14)

Duitsland

11

 (9)  (10)  (11)

12

 (9)  (10)  (14)

Nederland

40

 (9)  (10)  (11)

48

 (9)  (10)  (14)

Unie

55 000

 (9)  (11)

65 000

 (9)  (14)

Noorwegen

14 500

 (12)

0

 (12)

Faeröer

5 000

 (13)

0

 (13)

TAC

Niet relevant

 

Niet relevant

 

2.   In bijlage IJ wordt in de tabel met de vangstmogelijkheden voor ijsheken in het SPRFMO-verdragsgebied de rapporteringscode “TOP/SPRFMO” vervangen door “TOT/SPR-AE”.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2020, met uitzondering van artikel 11, lid 1, punt 2), dat van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 van toepassing is, en van artikel 11, lid 1, punt 1), en artikel 11, lid 2, die met ingang van 1 januari 2019 van toepassing zijn.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TUPPURAINEN


(1)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(2)  Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1248 van de Commissie van 22 juli 2019 tot vaststelling van maatregelen om een ernstige bedreiging voor de instandhouding van het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee tegen te gaan (PB L 195 van 23.7.2019, blz. 2).

(4)  Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).

(5)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).

(7)  Verordening (EU) 2019/124 van de Raad van 30 januari 2019 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 29 van 31.1.2019, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

(9)  Maximaal 5 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van schelvis en wijting (OT2/*2A3A4). Overeenkomstig deze bepaling op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van schelvis en wijting en overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van soorten mogen samen niet hoger zijn dan 9 % van het quotum.

(10)  Het quotum mag uitsluitend worden gevangen in wateren van de Unie van de ICES-gebieden 2a, 3a en 4.

(11)  Het quotum van de Unie mag slechts worden gevangen van 1 november 2018 tot en met 31 oktober 2019.

(12)  Er moet een sorteerrooster worden gebruikt.

(13)  Er moet een sorteerrooster worden gebruikt. Met inbegrip van maximaal 15 % onvermijdelijke bijvangsten (NOP/*2A3A4) die op dit quotum in mindering moeten worden gebracht.

(14)  Het quotum van de Unie mag slechts worden gevangen van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020.”


BIJLAGE

NAAR SOORT EN GEBIED UITGESPLITSTE TAC’S VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE UNIE IN GEBIEDEN WAAR TAC’S GELDEN

De onderstaande tabellen bevatten de TAC’s en quota per bestand (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) en de functioneel daarmee verbonden voorwaarden.

Tenzij anders vermeld, gaat het bij de genoemde visserijzones om ICES-gebieden.

De visbestanden zijn vermeld in alfabetische volgorde van de Latijnse naam van de soort.

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende vergelijkende tabel van Latijnse en gewone namen:

Wetenschappelijke naam

Drielettercode

Gewone naam

Clupea harengus

HER

Haring

Gadus morhua

COD

Kabeljauw

Pleuronectes platessa

PLE

Schol

Salmo salar

SAL

Atlantische zalm

Sprattus sprattus

SPR

Sprot


Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 30-31

(HER/30/31.)

Finland

53 306

 

Zweden

11 712

 

 

 

 

Unie

65 018

 

 

 

 

TAC

65 018

Voorzorgs-TAC


Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 22-24

(HER/3BC+24)

Denemarken

442

 

Duitsland

1 738

 

Finland

0

 

Polen

410

 

Zweden

560

 

 

 

 

Unie

3 150

 

 

 

 

TAC

3 150

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

(HER/3D-R30)

Denemarken

3 374

 

Duitsland

895

 

Estland

17 232

 

Finland

33 637

 

Letland

4 253

 

Litouwen

4 478

 

Polen

38 215

 

Zweden

51 300

 

 

 

 

Unie

153 384

 

 

 

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.


Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsector 28.1

(HER/03D.RG)

Estland

15 906

 

Letland

18 539

 

 

 

 

Unie

34 445

 

 

 

 

TAC

34 445

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.


Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-32

(COD/3DX32.)

Denemarken

459

 (1)  (2)

 

Duitsland

183

 (1)  (2)

 

Estland

45

 (1)  (2)

 

Finland

35

 (1)  (2)

 

Letland

171

 (1)  (2)

 

Litouwen

113

 (1)  (2)

 

Polen

529

 (1)  (2)

 

Zweden

465

 (1)  (2)

 

 

 

 

 

Unie

2 000

 (1)  (2)

 

 

 

 

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied:

Deelsectoren 22-24

(COD/3BC+24)

Denemarken

1 662

 (3)  (4)

 

Duitsland

812

 (3)  (4)

 

Estland

37

 (3)  (4)

 

Finland

33

 (3)  (4)

 

Letland

137

 (3)  (4)

 

Litouwen

89

 (3)  (4)

 

Polen

444

 (3)  (4)

 

Zweden

592

 (3)  (4)

 

 

 

 

 

Unie

3 806

 (3)  (4)

 

 

 

 

 

TAC

3 806

 (3)  (4)

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Schol

Pleuronectes platessa

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

(PLE/3BCD-C)

Denemarken

4 939

 

Duitsland

549

 

Polen

1 034

 

Zweden

372

 

 

 

 

Unie

6 894

 

 

 

 

TAC

6 894

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.


Soort:

Atlantische zalm

Salmo salar

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-31

(SAL/3BCD-F)

Denemarken

17 940

 (5)

 

Duitsland

1 996

 (5)

 

Estland

1 823

 (5)  (6)

 

Finland

22 370

 (5)

 

Letland

11 411

 (5)

 

Litouwen

1 341

 (5)

 

Polen

5 442

 (5)

 

Zweden

24 252

 (5)

 

 

 

 

 

Unie

86 575

 (5)

 

 

 

 

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Atlantische zalm

Salmo salar

Gebied:

Wateren van de Unie van deelsector 32

(SAL/3D32.)

Estland

995

 (7)

 

Finland

8 708

 (7)

 

 

 

 

 

Unie

9 703

 (7)

 

 

 

 

 

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC


Soort:

Sprot

Sprattus sprattus

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

(SPR/3BCD-C)

Denemarken

20 730

 

Duitsland

13 133

 

Estland

24 072

 

Finland

10 851

 

Letland

29 073

 

Litouwen

10 517

 

Polen

61 697

 

Zweden

40 074

 

 

 

 

Unie

210 147

 

 

 

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.


(1)  In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, op kabeljauw worden gevist op voorwaarde dat dat onderzoek met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 gebeurt.

(2)  In de deelsectoren 25 en 26 is het verboden op dit quotum te vissen van 1 mei tot en met 31 augustus.

In afwijking van de eerste alinea is die sluitingsperiode niet van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen (met uitzondering van vrije beuglijnen), handlijnen en peuren of ander passief vistuig in gebieden met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten. Kapiteins van die vissersvaartuigen zorgen ervoor dat op hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de lidstaat toezicht kan worden uitgeoefend.

(3)  In deelsector 24 uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan in deelsector 24.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, op kabeljauw worden gevist op voorwaarde dat het onderzoek met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 gebeurt.

In afwijking van de eerste alinea is het vissen op dit quotum in deelsector 24 toegestaan voor vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen (met uitzondering van vrije beuglijnen), handlijnen en peuren of ander passief vistuig in gebieden tot zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten. Kapiteins van die vissersvaartuigen zorgen ervoor dat op hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de lidstaat toezicht kan worden uitgeoefend.

(4)  In de deelsectoren 22 en 23 is het verboden op dit quotum te vissen van 1 februari tot en met 31 maart, en in deelsector 24 van 1 juni tot en met 31 juli.

In afwijking van de eerste alinea is die sluitingsperiode niet van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen (met uitzondering van vrije beuglijnen), handlijnen en peuren of ander passief vistuig in gebieden met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten. Kapiteins van die vissersvaartuigen zorgen ervoor dat op hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de lidstaat toezicht kan worden uitgeoefend.

(5)  Aantal stuks.

(6)  Bijzondere voorwaarde: tot 20 % en niet meer dan 400 stuks van dit quotum mogen worden gevist in wateren van de Unie van deelsector 32 (SAL/*3D32).

(7)  Aantal stuks.