ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 209

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
9 augustus 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1337 van de Raad van 8 augustus 2019 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/24

1

 

*

Verordening (EU) 2019/1338 van de Commissie van 8 augustus 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 10/2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen ( 1 )

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1339 van de Commissie van 8 augustus 2019 tot verlening van een overgangsperiode voor het gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming Cidre Cotentin/Cotentin (BOB)

8

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2019/1340 van de Raad van 8 augustus 2019 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

10

 

*

Besluit (GBVB) 2019/1341 van de Raad van 8 augustus 2019 inzake de actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2019/25

15

 

 

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

 

*

Besluit van de raad van bestuur van het Europees Geneesmiddelenbureau van 12 juni 2019 houdende interne voorschriften betreffende de beperking van bepaalde rechten van betrokkenen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens in het kader van het functioneren van het Bureau

19

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2019/681 van de Commissie van 30 april 2019 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten ( PB L 115 van 2.5.2019 )

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1337 VAN DE RAAD

van 8 augustus 2019

tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/24

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (1), en met name artikel 2, lid 3,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 8 januari 2019 heeft de Raad Uitvoeringsverordening (EU) 2019/24 (2) tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 aangenomen, waarbij een geactualiseerde lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Verordening (EG) nr. 2580/2001 van toepassing is (“de lijst”), wordt vastgesteld.

(2)

De Raad heeft, wanneer dit praktisch mogelijk was, aan alle personen, groepen en entiteiten motiveringen verstrekt, waarin wordt toegelicht waarom zij op de lijst zijn geplaatst.

(3)

Via een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte kennisgeving heeft de Raad aan de op de lijst opgenomen personen, groepen en entiteiten meegedeeld dat hij besloten heeft hen daarop te handhaven. Tevens heeft hij de betrokken personen, groepen en entiteiten laten weten dat zij de Raad kunnen verzoeken de motivering voor hun opneming op de lijst mee te delen, voor zover dat nog niet is gebeurd.

(4)

De Raad heeft de lijst geëvalueerd, hetgeen ingevolge artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 vereist is. Bij die evaluatie heeft de Raad rekening gehouden met de opmerkingen die hem door de betrokkenen zijn toegezonden en met de geactualiseerde informatie die is ontvangen van de bevoegde nationale autoriteiten over de status van de op de lijst geplaatste personen en entiteiten op nationaal niveau.

(5)

De Raad heeft zich ervan vergewist dat bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 1, lid 4, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad (3) ten aanzien van alle personen, groepen en entiteiten op de lijst besluiten hebben genomen waaruit blijkt dat zij betrokken zijn geweest bij terroristische daden in de zin van artikel 1, leden 2 en 3, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB. De Raad is ook tot de conclusie gekomen dat de personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, onderworpen moeten blijven aan de in Verordening (EG) nr. 2580/2001 vastgestelde specifieke beperkende maatregelen.

(6)

De lijst moet dienovereenkomstig worden bijgewerkt en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/24 moet worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 bedoelde lijst is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/24 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TUPPURAINEN


(1)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/24 van de Raad van 8 januari 2019 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1071 (PB L 6 van 9.1.2019, blz. 2).

(3)  Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93).


BIJLAGE

LIJST VAN PERSONEN, GROEPEN EN ENTITEITEN, BEDOELD IN ARTIKEL 1

I.   PERSONEN

1.

ABDOLLAHI Hamed (alias Mustafa Abdullahi), geboren op 11.8.1960 in Iran. Paspoort: D9004878.

2.

AL-NASSER, Abdelkarim Hussein Mohamed, geboren in Al Ihsa (Saudi-Arabië), Saudisch onderdaan.

3.

AL YACOUB, Ibrahim Salih Mohammed, geboren op 16.10.1966 in Tarut (Saudi-Arabië), Saudisch onderdaan.

4.

ARBABSIAR, Manssor (alias Mansour Arbabsiar), geboren op 6.3.1955 of 15.3.1955 in Iran. Iraans en Amerikaans onderdaan. Paspoort: C2002515 (Iran); Paspoort: 477845448 (VS). Nr. nationaal identiteitsbewijs: 07442833, vervaldatum 15.3.2016 (Amerikaans rijbewijs).

5.

ASADI Assadollah, geboren op 22.12.1971 in Teheran (Iran), Iraans onderdaan. Nummer Iraans diplomatiek paspoort: D9016657.

6.

BOUYERI, Mohammed (alias Abu ZUBAIR; alias SOBIAR; alias Abu ZOUBAIR), geboren op 8.3.1978 in Amsterdam (Nederland).

7.

EL HAJJ, Hassan Hassan, geboren op 22.3.1988 in Zaghdraiya, Sidon (Libanon), Canadees onderdaan. Paspoortnummer: JX446643 (Canada).

8.

HASHEMI MOGHADAM Saeid, geboren op 6.8.1962 in Teheran (Iran), Iraans onderdaan. Paspoortnummer: D9016290, geldig tot en met 4.2.2019.

9.

IZZ-AL-DIN, Hasan (alias GARBAYA, Ahmed; alias SA-ID; alias SALWWAN, Samir), Libanon, geboren in 1963 in Libanon, Libanees onderdaan.

10.

MELIAD, Farah, geboren op 5.11.1980 in Sydney (Australië); Australisch onderdaan; Paspoortnummer: M2719127 (Australië).

11.

MOHAMMED, Khalid Shaikh (alias ALI, Salem; alias BIN KHALID, Fahd Bin Adballah; alias HENIN, Ashraf Refaat Nabith; alias WADOOD, Khalid Adbul), geboren op 14.4.1965 of 1.3.1964 in Pakistan, paspoortnummer: 488555.

12.

ȘANLI, Dalokay (alias Sinan), geboren op 13.10.1976 in Pülümür (Turkije).

13.

SHAHLAI Abdul Reza (alias Abdol Reza Shala'i, alias Abd-al Reza Shalai, alias Abdorreza Shahlai, alias Abdolreza Shahla'i, alias Abdul-Reza Shahlaee, alias Hajj Yusef, Haji Yusif, alias Hajji Yasir, alias Hajji Yusif, alias Yusuf Abu-al-Karkh), geboren rond 1957 in Iran. Adressen: 1) Kermanshah, Iran, 2) legerbasis Mehran, provincie Ilam, Iran.

14.

SHAKURI Ali Gholam, geboren rond 1965 in Teheran, Iran.

15.

SOLEIMANI Qasem (alias Ghasem Soleymani, alias Qasmi Sulayman, alias Qasem Soleymani, alias Qasem Solaimani, alias Qasem Salimani, alias Qasem Solemani, alias Qasem Sulaimani, alias Qasem Sulemani), geboren op 11.3.1957 in Iran. Iraans onderdaan. Paspoort: 008827 (Iraans diplomatiek paspoort), afgegeven in 1999. Titel: generaal-majoor.

II.   GROEPEN EN ENTITEITEN

1.

“Abu Nidal Organisation” — “ANO”, (alias “Fatah Revolutionaire Raad”, alias “Arabische Revolutionaire Brigades”, alias “Zwarte September”, alias “Revolutionaire Organisatie van Socialistische Moslims”).

2.

“Al-Aqsa Martelarenbrigade”.

3.

“Al-Aqsa e.V.”.

4.

“Babbar Khalsa”.

5.

“Communist Party of the Philippines”, met inbegrip van “New People's Army” — “NPA”, Filipijnen.

6.

“Directoraat binnenlandse veiligheid van het Iraanse Ministerie voor Inlichtingen en Veiligheid”.

7.

“Gama'a al-Islamiyya”, (alias “Al-Gama'a al-Islamiyya”) (“Islamitische Groep” — “IG”).

8.

“İslami Büyük Doğu Akıncılar Cephesi” — “IBDA-C” (“Front van Voorvechters voor het Grote Islamitische Oosten”).

9.

“Hamas”, met inbegrip van “Hamas-Izz al-Din al-Qassem”.

10.

“Militaire vleugel van Hizballah” (alias militaire vleugel van (respectievelijk) Hezbollah, Hizbullah, Hizbollah, Hezballah, Hisbollah, Hizbu'llah, Hizb Allah, en Raad van de Jihad) (en alle daaraan rapporterende eenheden, waaronder de Externe Veiligheidsorganisatie)).

11.

“Hizbul Mujahideen” — “HM”.

12.

“Khalistan Zindabad Force” — “KZF”.

13.

“Koerdische Arbeiderspartij” — “PKK” (alias “KADEK”, alias “KONGRA-GEL”).

14.

“Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam” — “LTTE”.

15.

“Ejército de Liberación Nacional” (Nationaal Bevrijdingsleger).

16.

“Palestina Islamic Jihad” — “PIJ” (Palestijnse Islamitische Jihad).

17.

“Popular Front for the Liberation of Palestine” — “PFLP” (Volksfront voor de bevrijding van Palestina).

18.

“Popular Front for the Liberation of Palestine — General Command” (alias “PFLP — General Command”, “PFLP-GC”) (Volksfront voor de bevrijding van Palestina — Algemeen Commando).

19.

“Devrimci Halk Kurtuluș Partisi-Cephesi” — “DHKP-C”, (alias “Devrimci Sol” (Revolutionair Links); alias “Dev Sol”) (Revolutionair Volksbevrijdingsleger/-front/-partij).

20.

“Sendero Luminoso” — “SL” (Lichtend Pad).

21.

“Teyrbazen Azadiya Kurdistan” — “TAK” (alias “Kurdistan Freedom Falcons” (Koerdische Vrijheidsvalken); alias “Kurdistan Freedom Hawks” (Koerdische Vrijheidshaviken).


9.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/5


VERORDENING (EU) 2019/1338 VAN DE COMMISSIE

van 8 augustus 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 10/2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a), d), e) en i), artikel 11, lid 3, en artikel 12, leden 3 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 van de Commissie (2) is een EU-lijst vastgesteld van toegelaten stoffen die mogen worden gebruikt bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in contact te komen.

(2)

Sinds de laatste wijziging van Verordening (EU) nr. 10/2011 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over het toegestane gebruik van stoffen die reeds toegelaten zijn en gebruikt mogen worden in materialen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen. Om ervoor te zorgen dat Verordening (EU) nr. 10/2011 overeenkomt met de recentste bevindingen van de EFSA, moet die verordening worden gewijzigd.

(3)

Op basis van twee door de EFSA uitgebrachte wetenschappelijke adviezen (3) (4) is het bij Verordening (EU) 2019/37 van de Commissie (5) toegestaan dat de stof poly((R)-3-hydroxybutyraat-co-(R)-3-hydroxyhexanoaat) (FCM-nr. 1059, CAS-nr. 147398-31-0) hetzij alleen, hetzij met andere polymeren vermengd in contact komt met droge of vaste levensmiddelen waarvoor de levensmiddelensimulant E is aangewezen in bijlage III, tabel 2, bij Verordening (EU) nr. 10/2011. De EFSA heeft een nieuw wetenschappelijk advies (6) vastgesteld waarin uitbreiding van het gebruik van deze stof (hetzij alleen, hetzij met andere polymeren vermengd) tot de vervaardiging van kunststoffen die bestemd zijn om met alle levensmiddelen in contact te komen, positief is beoordeeld. In het latere advies heeft de EFSA geconcludeerd dat het gebruik van deze stof (hetzij alleen, hetzij vermengd met andere polymeren) in contact met levensmiddelen geen veiligheidsrisico voor de consument vormt indien dit geschiedt bij contactomstandigheden van zes maanden of meer bij kamertemperatuur of lager, met inbegrip van heet afvullen of korte opwarmfasen, op voorwaarde dat de migratie van alle oligomeren met een molecuulmassa van minder dan 1 000 Da niet meer bedraagt dan 5,0 mg/kg levensmiddel of levensmiddelsimulant. De conclusie van de Autoriteit is gebaseerd op de in bijlage V, hoofdstuk 2, punt 2.1.4. bij Verordening (EU) nr. 10/2011 vastgestelde tests voor de ongunstigste migratieomstandigheden bij langetermijncontact (zes maanden of meer) met levensmiddelen bij kamertemperatuur of lager. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2, punt 2.1.5, van bijlage V bij die verordening hebben deze ongunstigste migratieomstandigheden ook betrekking op contactperioden van minder dan zes maanden bij kamertemperatuur of lager. Het gebruik van deze stof (hetzij alleen, hetzij vermengd met andere polymeren) bij de vervaardiging van kunststoffen die bestemd zijn om in contact te komen met alle levensmiddelen gedurende perioden van minder dan zes maanden en bij kamertemperatuur of lager, met inbegrip van heet afvullen of korte opwarmfasen, vormt ook geen veiligheidsrisico, mits de migratie van alle oligomeren met een molecuulmassa van minder dan 1 000 Da niet meer bedraagt dan 5,0 mg/kg levensmiddel of levensmiddelsimulant. Daarnaast heeft de EFSA in dat advies ook bevestigd dat de in de vorige vergunning voor de stof met FCM-nr. 1059 vastgestelde specifieke migratielimiet van 0,05 mg/kg levensmiddel voor het afbraakproduct crotonzuur ook voor dit uitgebreide gebruik moet gelden. Het gebruik van deze stof voor alle levensmiddelen en onder alle omstandigheden moet daarom in kolom 10 van de vermelding voor deze stof in bijlage I, punt 1, tabel 1, bij Verordening (EU) nr. 10/2011 worden opgenomen.

(4)

De in deze verordening vastgestelde toelating van de stof met FCM-nr. 1059 vereist dat de totale migratie van alle oligomeren met een molecuulmassa van minder dan 1 000 Da niet meer bedraagt dan 5,0 mg/kg levensmiddel of levensmiddelsimulant. Aangezien analysemethoden om de migratie van deze oligomeren te bepalen complex zijn, beschikken de bevoegde autoriteiten niet noodzakelijkerwijs over een beschrijving van deze methoden. Zonder een dergelijke beschrijving kan de bevoegde autoriteit niet controleren of de migratie van oligomeren van het materiaal of voorwerp voldoet aan de migratielimiet voor deze oligomeren. Daarom moeten exploitanten die het afgewerkte voorwerp of materiaal dat deze stof bevat in de handel brengen, worden verplicht om in de in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 10/2011 bedoelde ondersteunende documentatie een beschrijving op te nemen van de methode en, indien vereist volgens de methode, een ijkmonster.

(5)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in contact te komen die voldoen aan Verordening (EU) nr. 10/2011 zoals die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van deze verordening mogen tot en met 29 augustus 2020 in de handel worden gebracht en mogen in de handel blijven tot de voorraden zijn uitgeput.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.

(2)  Verordening (EU) nr. 10/2011 van de Commissie van 14 januari 2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (PB L 12 van 15.1.2011, blz. 1).

(3)  EFSA Journal (2016);14(5):4464.

(4)  EFSA Journal 2018; 16(7):5326.

(5)  Verordening (EU) 2019/37 van de Commissie van 10 januari 2019 tot wijziging en rectificatie van Verordening (EU) nr. 10/2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (PB L 9 van 11.1.2019, blz. 88).

(6)  EFSA Journal 2019; 17(1):5551.


BIJLAGE

De vermelding voor de stof FCM-nr. 1059 in tabel 1 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 wordt vervangen door:

“1059

 

147398-31-0

poly((R)-3-hydroxybutyraat-co-(R)-3-hydroxyhexanoaat)

neen

ja

neen

 

(35)

Uitsluitend (hetzij alleen, hetzij vermengd met andere polymeren) te gebruiken in contact met alle levensmiddelen onder contactomstandigheden van maximaal zes maanden en/of van zes maanden en meer, bij kamertemperatuur of lager, met inbegrip van heet afvullen of een korte opwarmfase. De migratie van alle oligomeren met een molecuulmassa van minder dan 1 000 Da mag niet meer bedragen dan 5,0 mg/kg levensmiddel.

(23)”


9.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1339 VAN DE COMMISSIE

van 8 augustus 2019

tot verlening van een overgangsperiode voor het gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming “Cidre Cotentin”/“Cotentin” (BOB)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 15, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief van 16 november 2016 hebben de Franse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat de Cidrerie de la Brique, 23, route de la Brique, 50700 Saint-Joseph, die het betrokken product al meer dan vijf jaar ononderbroken legaal in de handel had gebracht onder de naam “Cidre Cotentin”/“Cotentin”, zich in het kader van de nationale bezwaarprocedure had gemeld. Overwegende dat deze onderneming voldoet aan de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde voorwaarden, hebben de Franse autoriteiten de Europese Commissie verzocht om haar een overgangsperiode tot en met 30 juni 2020 toe te staan.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/939 van de Commissie (2) heeft de Commissie de naam “Cidre Cotentin”/“Cotentin” (BOB) ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen zonder de Cidrerie de la Brique de overgangsperiode krachtens artikel 15, lid 1, toe te staan, waarom de Franse autoriteiten hadden verzocht. Uitvoeringsverordening (EU) 2018/939 is op 23 juli 2018 in werking getreden.

(3)

Bij e-mail van 10 en 12 april 2019 hebben de Franse autoriteiten toegelicht waarom de onderneming Cidrerie de la Brique in aanmerking komt voor een overgangsperiode krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 en hebben zij de Commissie nogmaals verzocht om die overgangsperiode toe te staan.

(4)

De betrokken onderneming, die is gevestigd in het afgebakende geografische gebied als omschreven in het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming “Cidre Cotentin”/“Cotentin”, past het productdossier van de naam niet toe en zou derhalve tegen artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 ingaan indien zij bovengenoemde naam gebruikte.

(5)

De onderneming Cidrerie de la Brique voldeed dus aan de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde voorwaarden om de verkoopnaam na de registratie ervan gedurende een overgangsperiode wettig te gebruiken. Aan die onderneming moet een overgangsperiode tot en met 30 juni 2020 worden toegestaan waarin zij de beschermde naam “Cidre Cotentin”/“Cotentin” (BOB) mag gebruiken.

(6)

Aangezien de naam beschermd is met ingang van 23 juli 2018, datum van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/939 tot registratie van de naam “Cidre Cotentin”/“Cotentin” (BOB), moet de machtiging om de beschermde naam te gebruiken met terugwerkende kracht van toepassing worden met ingang van die datum.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité inzake het kwaliteitsbeleid van landbouwproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De onderneming Cidrerie de la Brique, 23, route de la Brique, 50700 Saint-Joseph wordt gemachtigd om de geregistreerde naam “Cidre Cotentin”/“Cotentin” (BOB) te gebruiken gedurende een overgangsperiode tot en met 30 juni 2020.

Deze overgangsperiode is met terugwerkende kracht van toepassing met ingang van 23 juli 2018.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/939 van de Commissie van 26 juni 2018 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Cidre Cotentin”/“Cotentin” (BOB)) (PB L 166 van 3.7.2018, blz. 3).


BESLUITEN

9.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/10


BESLUIT (GBVB) 2019/1340 VAN DE RAAD

van 8 augustus 2019

tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 19 januari 2015 heeft de Raad de heer Lars-Gunnar WIGEMARK bij Besluit (GBVB) 2015/77 (1) tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Bosnië en Herzegovina benoemd. Het mandaat van de SVEU verstrijkt op 31 augustus 2019.

(2)

De heer Johann SATTLER moet worden benoemd tot SVEU in Bosnië en Herzegovina voor de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2021.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die kan beletten dat de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als beschreven in artikel 21 van het Verdrag, worden verwezenlijkt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

De heer Johann SATTLER wordt benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Bosnië en Herzegovina voor de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2021. De Raad kan, op basis van een beoordeling van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), besluiten dat het mandaat van de SVEU eerder wordt beëindigd.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

1.   Het mandaat van de SVEU wordt gebaseerd op de volgende beleidsdoelstellingen van de Unie in Bosnië en Herzegovina (BiH):

a)

verdere vooruitgang boeken bij het stabilisatie- en associatieproces;

b)

zorgen voor een stabiel, levensvatbaar, vreedzaam, multi-etnisch en verenigd BiH, dat vreedzaam samenwerkt met zijn buurlanden, en

c)

garanderen dat BiH onherroepelijk op weg is naar het lidmaatschap van de Unie, na de bekendmaking van het Advies van de Commissie betreffende het verzoek van Bosnië en Herzegovina om toetreding tot de Europese Unie op 29 mei 2019.

2.   De Unie zal ook de uitvoering van het Algemeen Kaderakkoord voor vrede in BiH verder ondersteunen.

Artikel 3

Mandaat

Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

het politieke proces van het advies van de Unie voorzien en faciliteren, in het bijzonder door het stimuleren van de sociale dialoog tussen de verschillende bestuursniveaus;

b)

consistentie en samenhang in het optreden van de Unie brengen;

c)

vooruitgang met betrekking tot de politieke, economische en Europese prioriteiten bevorderen, in het bijzonder door het aanmoedigen van verder werk inzake het coördinatiemechanisme voor aangelegenheden van de Unie en de lopende uitvoering van de Europese hervormingsagenda;

d)

ondersteunen van binnenlandse inspanningen conform Europese standaarden om ervoor te zorgen dat het verkiezingsresultaat in de praktijk kan worden omgezet;

e)

toezicht houden op en advies verlenen aan de uitvoerende en de wetgevende macht op alle bestuursniveaus in BiH, en contacten onderhouden met de autoriteiten en politieke partijen in BiH;

f)

ervoor zorgen dat de inspanningen van de Unie voor het gehele scala van activiteiten op het gebied van de rechtsstaat en de hervorming van de veiligheidssector worden uitgevoerd, de algehele coördinatie op Unieniveau bevorderen van, en ter plaatse politieke sturing geven aan, de inspanningen van de Unie ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit, corruptie en terrorisme, en in die context, waar nodig, beoordelingen en advies verstrekken aan de HV en de Commissie;

g)

ondersteuning bieden voor een intensievere en meer doeltreffende samenwerking tussen openbaar ministerie en politie in BiH, alsook voor initiatieven die erop gericht zijn de efficiëntie en onpartijdigheid van de justitiële instellingen, met name de gestructureerde dialoog over justitie;

h)

zonder afbreuk te doen aan de militaire commandostructuur, de commandant van de troepen van de EU politieke aansturing geven inzake militaire aangelegenheden met een lokale politieke dimensie, met name wat betreft delicate operaties, en wat betreft de betrekkingen met de lokale overheden en met de lokale media; overleg plegen met de commandant van de troepen van de EU alvorens politieke maatregelen te nemen die gevolgen kunnen hebben voor de veiligheidssituatie en coördinerend optreden wat betreft de coherentie van mededelingen aan lokale autoriteiten en andere internationale organisaties; een bijdrage leveren aan het overleg betreffende de strategische evaluatie van EUFOR Althea;

i)

de communicatie van de Unie met de bevolking van BiH over Unievraagstukken voeren en coördineren;

j)

het proces van integratie in de Unie stimuleren, via gerichte publieke diplomatie en outreach-activiteiten van de Unie die zijn bedoeld om te zorgen voor meer begrip en een groter draagvlak bij de bevolking van BiH voor kwesties die verband houden met Unie, onder meer door de actoren uit het maatschappelijk middenveld in te schakelen;

k)

bijdragen aan de ontwikkeling en bestendiging van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in BiH, overeenkomstig het EU-mensenrechtenbeleid en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten;

l)

de bevoegde autoriteiten van BiH door middel van dialoog aansporen tot volledige samenwerking met het mechanisme voor de uitoefening van de residuele functies van de internationale straftribunalen;

m)

in overeenstemming met het integratieproces van de Unie, advies en bijstand verstrekken inzake de politieke dialoog over de noodzakelijke grondwetswijzigingen en relevante wetswijzigingen, die faciliteren en er toezicht op houden;

n)

nauw contact en nauw overleg onderhouden met de hoge VN-vertegenwoordiger in BiH en andere bevoegde internationale organisaties die in het land werkzaam zijn; in die context de Raad informeren over discussies ter plaatse met betrekking tot de aanwezigheid van internationale instanties in het land, met inbegrip van het Bureau van de hoge VN-vertegenwoordiger in BiH;

o)

waar nodig de HV adviseren tegen welke natuurlijke of rechtspersonen, gelet op de situatie in BiH, beperkende maatregelen zouden kunnen worden genomen;

p)

zonder afbreuk te doen aan de toepasselijke commandostructuur, ertoe bijdragen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden gebruikt, teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische adviezen en politieke aansturing ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de bevoegde afdelingen daarvan.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2021 beloopt 13 700 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. De deelname aan procedures voor het toekennen van overheidsopdrachten door de SVEU staat zonder beperkingen open voor natuurlijke en rechtspersonen. Voorts gelden er voor de door de SVEU aangekochte goederen geen oorsprongsregels.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU brengt de Raad en de Commissie telkens onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens ter samenwerking aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel heeft de nationaliteit van een lidstaat.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, de detacherende instelling van de Unie of de EDEO en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van het personeel van de SVEU, worden naargelang het geval met de ontvangende partij overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beginselen en minimumnormen inzake beveiliging na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder het gezag van de SVEU staat, overeenkomstig zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, met name door:

a)

op basis van richtsnoeren van de EDEO een specifiek beveiligingsplan op te stellen, dat onder meer specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen bevat voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het gebied waarvoor de SVEU verantwoordelijk is en voor het beheer van veiligheidsincidenten, en voorziet in een nood- en evacuatieplan;

b)

ervoor te zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een verzekering tegen grote risico's die is afgestemd op de omstandigheden in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is;

c)

ervoor te zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, een passende beveiligingsopleiding hebben genoten, gebaseerd op de risicoklasse waarin dat gebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor te zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uit te brengen over de uitvoering ervan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Verslaglegging

De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en alle acties van de lidstaten op consistente wijze worden ingezet teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van andere SVEU's die actief zijn in de regio. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie in de regio en met de missiehoofden van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van het mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse, en coördineert met name nauw met de hoge VN-vertegenwoordiger in BiH.

3.   Ter ondersteuning van crisisbeheersingsoperaties van de Unie draagt de SVEU, met de andere actoren van de Unie ter plaatse, zorg voor een betere verspreiding en uitwisseling van informatie door deze actoren, met het oog op een hoge mate van gemeenschappelijke bewustzijn en beoordeling van de situatie.

Artikel 13

Ondersteuning bij vorderingen

De SVEU en het personeel van de SVEU bieden ondersteuning bij het verschaffen van gegevens in reactie op alle vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit de mandaten van de vorige SVEU's in BiH, en zij bieden administratieve ondersteuning alsmede toegang tot de dossiers die voor die doeleinden relevant zijn.

Artikel 14

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie ieder jaar uiterlijk eind oktober een voortgangsverslag, en uiterlijk eind mei een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 september 2019.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TUPPURAINEN


(1)  Besluit (GBVB) 2015/77 van de Raad van 19 januari 2015 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (PB L 13 van 20.1.2015, blz. 7).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


9.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/15


BESLUIT (GBVB) 2019/1341 VAN DE RAAD

van 8 augustus 2019

inzake de actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2019/25

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 27 december 2001 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

Op 8 januari 2019 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2019/25 (2) tot wijziging en actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB (“de lijst”) vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 1, lid 6, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB dienen de namen van de personen, groepen en entiteiten op de lijst regelmatig te worden bezien om er zeker van te zijn dat er redenen zijn om hen op de lijst te handhaven.

(4)

Dit besluit bevat de resultaten van de evaluatie die de Raad heeft verricht ten aanzien van de personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn.

(5)

De Raad heeft zich ervan vergewist dat bevoegde instanties als bedoeld in artikel 1, lid 4, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB ten aanzien van alle personen, groepen en entiteiten op de lijst besluiten hebben genomen waaruit blijkt dat zij betrokken zijn geweest bij terroristische daden in de zin van artikel 1, leden 2 en 3, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB. Tevens is de Raad tot de conclusie gekomen dat de personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, onderworpen moeten blijven aan de daarin vastgestelde specifieke beperkende maatregelen.

(6)

De lijst moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd en Besluit (GBVB) 2019/25 dient te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lijst van personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Besluit (GBVB) 2019/25 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TUPPURAINEN


(1)  Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93).

(2)  Besluit (GBVB) 2019/25 van de Raad van 8 januari 2019 tot wijziging en actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2018/1084 (PB L 6 van 9.1.2019, blz. 6).


BIJLAGE

LIJST VAN PERSONEN, GROEPEN EN ENTITEITEN, BEDOELD IN ARTIKEL 1

I.   PERSONEN

1.

ABDOLLAHI Hamed (alias Mustafa Abdullahi), geboren op 11.8.1960 in Iran. Paspoort: D9004878.

2.

AL-NASSER, Abdelkarim Hussein Mohamed, geboren in Al Ihsa (Saudi-Arabië), Saudisch onderdaan.

3.

AL YACOUB, Ibrahim Salih Mohammed, geboren op 16.10.1966 in Tarut (Saudi-Arabië), Saudisch onderdaan.

4.

ARBABSIAR, Manssor (alias Mansour Arbabsiar), geboren op 6.3.1955 of 15.3.1955 in Iran. Iraans en Amerikaans onderdaan. Paspoort: C2002515 (Iran); Paspoort: 477845448 (VS). Nr. nationaal identiteitsbewijs: 07442833, vervaldatum 15.3.2016 (Amerikaans rijbewijs).

5.

ASADI Assadollah, geboren op 22.12.1971 in Teheran (Iran), Iraans onderdaan. Nummer Iraans diplomatiek paspoort: D9016657.

6.

BOUYERI, Mohammed (alias Abu ZUBAIR; alias SOBIAR; alias Abu ZOUBAIR), geboren op 8.3.1978 in Amsterdam (Nederland).

7.

EL HAJJ, Hassan Hassan, geboren op 22.3.1988 in Zaghdraiya, Sidon (Libanon), Canadees onderdaan. Paspoortnummer: JX446643 (Canada).

8.

HASHEMI MOGHADAM Saeid, geboren op 6.8.1962 in Teheran (Iran), Iraans onderdaan. Paspoortnummer: D9016290, geldig tot en met 4.2.2019.

9.

IZZ-AL-DIN, Hasan (alias GARBAYA, Ahmed; alias SA-ID; alias SALWWAN, Samir), Libanon, geboren in 1963 in Libanon, Libanees onderdaan.

10.

MELIAD, Farah, geboren op 5.11.1980 in Sydney (Australië), Australisch onderdaan; Paspoortnummer: M2719127 (Australië).

11.

MOHAMMED, Khalid Shaikh (alias ALI, Salem; alias BIN KHALID, Fahd Bin Adballah; alias HENIN, Ashraf Refaat Nabith; alias WADOOD, Khalid Adbul), geboren op 14.4.1965 of 1.3.1964 in Pakistan, paspoortnummer: 488555.

12.

ȘANLI, Dalokay (alias Sinan), geboren op 13.10.1976 in Pülümür (Turkije).

13.

SHAHLAI Abdul Reza (alias Abdol Reza Shala'i, alias Abd-al Reza Shalai, alias Abdorreza Shahlai, alias Abdolreza Shahla'i, alias Abdul-Reza Shahlaee, alias Hajj Yusef, alias Haji Yusif, alias Hajji Yasir, alias Hajji Yusif, alias Yusuf Abu-al-Karkh), geboren rond 1957 in Iran. Adressen: 1) Kermanshah, Iran, 2) legerbasis Mehran, provincie Ilam, Iran.

14.

SHAKURI Ali Gholam, geboren rond 1965 in Teheran, Iran.

15.

SOLEIMANI Qasem (alias Ghasem Soleymani, alias Qasmi Sulayman, alias Qasem Soleymani, alias Qasem Solaimani, alias Qasem Salimani, alias Qasem Solemani, alias Qasem Sulaimani, alias Qasem Sulemani), geboren op 11.3.1957 in Iran. Iraans onderdaan. Paspoort: 008827 (Iraans diplomatiek paspoort), afgegeven in 1999. Titel: generaal-majoor.

II.   GROEPEN EN ENTITEITEN

1.

“Abu Nidal Organisation” — “ANO”, (alias “Fatah Revolutionaire Raad”, alias “Arabische Revolutionaire Brigades”, alias “Zwarte September”, alias “Revolutionaire Organisatie van Socialistische Moslims”).

2.

“Al-Aqsa Martelarenbrigade”.

3.

“Al-Aqsa e.V.”.

4.

“Babbar Khalsa”.

5.

“Communist Party of the Philippines”, met inbegrip van “New People's Army” — “NPA”, Filipijnen.

6.

“Directoraat binnenlandse veiligheid van het Iraanse Ministerie voor Inlichtingen en Veiligheid”.

7.

“Gama'a al-Islamiyya”, (alias “Al-Gama'a al-Islamiyya”) (“Islamitische Groep” — “IG”).

8.

“İslami Büyük Doğu Akıncılar Cephesi” — “IBDA-C” (“Front van Voorvechters voor het Grote Islamitische Oosten”).

9.

“Hamas”, met inbegrip van “Hamas-Izz al-Din al-Qassem”.

10.

“Militaire vleugel van Hizballah” (alias militaire vleugel van (respectievelijk) Hezbollah, Hizbullah, Hizbollah, Hezballah, Hisbollah, Hizbu'llah, Hizb Allah, en Raad van de Jihad) (en alle daaraan rapporterende eenheden, waaronder de Externe Veiligheidsorganisatie)).

11.

“Hizbul Mujahideen” — “HM”.

12.

“Khalistan Zindabad Force” — “KZF”.

13.

“Koerdische Arbeiderspartij” — “PKK” (alias “KADEK”, alias “KONGRA-GEL”).

14.

“Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam” — “LTTE”.

15.

“Ejército de Liberación Nacional” (Nationaal Bevrijdingsleger).

16.

“Palestina Islamic Jihad” — “PIJ” (Palestijnse Islamitische Jihad).

17.

“Popular Front for the Liberation of Palestine” — “PFLP” (Volksfront voor de bevrijding van Palestina).

18.

“Popular Front for the Liberation of Palestine — General Command” (alias “PFLP — General Command”, “PFLP-GC”) (Volksfront voor de bevrijding van Palestina — Algemeen Commando).

19.

“Devrimci Halk Kurtuluș Partisi-Cephesi” — “DHKP-C”, (alias “Devrimci Sol” (Revolutionair Links); alias “Dev Sol”) (Revolutionair Volksbevrijdingsleger/-front/-partij).

20.

“Sendero Luminoso” — “SL” (Lichtend Pad).

21.

“Teyrbazen Azadiya Kurdistan” — “TAK” (alias “Kurdistan Freedom Falcons” (Koerdische Vrijheidsvalken); alias “Kurdistan Freedom Hawks” (Koerdische Vrijheidshaviken).

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

9.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/19


BESLUIT VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN HET EUROPEES GENEESMIDDELENBUREAU

van 12 juni 2019

houdende interne voorschriften betreffende de beperking van bepaalde rechten van betrokkenen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens in het kader van het functioneren van het Bureau

DE RAAD VAN BESTUUR VAN HET EUROPEES GENEESMIDDELENBUREAU,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (1), en met name artikel 25,

Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (2),

Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, en met name artikel 2, lid 3, en artikel 30 van bijlage IX bij het Statuut, en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie,

Gezien de “EMA implementing rules on the conduct of administrative enquiries and disciplinary procedures of 8 June 2012” (3),

Gezien het richtsnoer van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) van 18 december 2018 en de raadpleging van de EDPS voor de toepassing van artikel 41, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725,

Na raadpleging van het personeelscomité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Geneesmiddelenbureau (“EMA” of “het Bureau”) is opgericht bij Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) voor de coördinatie van de bestaande wetenschappelijke middelen die door de lidstaten voor de beoordeling van en het toezicht op geneesmiddelen en voor de geneesmiddelenbewaking beschikbaar zijn gesteld.

(2)

Het Bureau voert administratieve onderzoeken en tuchtprocedures volgens de regels van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie. Het Bureau kan ook voorbereidende activiteiten verrichten in verband met aan OLAF gemelde gevallen van mogelijke onregelmatigheden (overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013) en klokkenluiderszaken, (formele en informele) intimidatieprocedures, interne en externe klachten verwerken, interne audits verrichten, overgaan tot onderzoeken die door de functionaris voor gegevensbescherming worden uitgevoerd conform artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 en tot (IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden afgehandeld (bv. CERT-EU).

(3)

Het Bureau verwerkt verschillende categorieën van persoonsgegevens, zoals identificatiegegevens, contactgegevens en professionele gegevens. Het Europees Geneesmiddelenbureau, dat wordt vertegenwoordigd door zijn directeur, is verantwoordelijk voor de gegevensverwerking. Intern is het hoofd van de afdeling Administratie en Bedrijfsbeheer aangewezen om op te treden als gedelegeerde verwerkingsverantwoordelijke voor de activiteiten waarop dit besluit betrekking heeft (voor de toepassing van dit besluit hierna “verwerkingsverantwoordelijke” genoemd). Indien het administratieve onderzoek of de tuchtprocedure betrekking heeft op het hoofd van de afdeling Administratie en Bedrijfsbeheer, is de plaatsvervangend directeur de verwerkingsverantwoordelijke voor het betrokken onderzoek of de betrokken procedure. De persoonsgegevens worden in een elektronisch bestand en op papier opgeslagen. Het fysieke dossier wordt opgeslagen in een afgesloten kast die alleen toegankelijk is voor personeelsleden die door de directie hiertoe gemachtigd zijn. De elektronische bestanden worden opgeslagen in een beveiligde elektronische omgeving waarbij het ontwerp en het onderhoud gericht zijn op het voorkomen van vernietiging, verlies, wijziging, overbrenging, ongeoorloofde verstrekking van persoonsgegevens of ongeoorloofde inzage in persoonsgegevens door interne en externe partners die niet hiertoe gemachtigd zijn, hetzij per ongeluk hetzij onrechtmatig.

(4)

De verwerkte persoonsgegevens worden bewaard in overeenstemming met artikel 13 van de uitvoeringsbepalingen van het EMA van 8 juni 2012 betreffende het voeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures, zoals uiteengezet in artikel 2, lid 3, van dit besluit.

(5)

Dit besluit houdende interne voorschriften moet van toepassing zijn op alle verwerkingen door het Bureau in het kader van zijn administratieve onderzoeken en tuchtprocedures, bij voorbereidende activiteiten in verband met bij OLAF aangemelde gevallen van mogelijke onregelmatigheden en voor klokkenluiderszaken, (formele en informele) intimidatieprocedures, interne en externe klachten, interne audits, onderzoeken die worden uitgevoerd door de functionaris voor gegevensverwerking conform artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 en (IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden afgehandeld (bv. CERT-EU). Dit besluit moet betrekking hebben op verwerkingshandelingen voorafgaand aan het instellen van de bovengenoemde procedures, tijdens deze procedures en tijdens het toezicht op de follow-up van deze procedures.

(6)

Dit besluit houdende interne voorschriften moet ook van toepassing zijn op activiteiten die verband houden met bijstand en samenwerking die het Bureau buiten het kader van zijn administratieve onderzoeken verleent aan andere instellingen, organen en instanties van de Unie, bevoegde autoriteiten van de lidstaten en internationale organisaties, om hun verwerkingsactiviteiten te beschermen; hetzelfde geldt voor activiteiten die verband houden met de samenwerking met en de doorgifte van informatie aan instellingen en organen van de Unie voor een administratief onderzoek of een tuchtprocedure. Met het oog hierop moet het Bureau die instellingen, organen en instanties, autoriteiten of organisaties raadplegen over de relevante redenen voor de beperkingen en over de noodzaak en de evenredigheid daarvan.

(7)

Het Bureau moet motiveren waarom de beperkingen strikt noodzakelijk en evenredig zijn in een democratische samenleving en de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laten.

(8)

Binnen dit kader is het Bureau gehouden aan een zo groot mogelijke eerbiediging van de grondrechten van de betrokkenen tijdens de bovengenoemde procedures, zoals onder meer het recht op inzage en rectificatie en het recht op wissing van gegevens, verankerd in Verordening (EU) 2018/1725.

(9)

Het Bureau kan echter genoodzaakt zijn het verstrekken van informatie aan de betrokkene en andere rechten van de betrokkene uit te stellen, in het bijzonder om zijn eigen onderzoeken en procedures, de onderzoeken en procedures van andere overheidsinstanties en de rechten van andere bij de onderzoeken of procedures betrokken personen te beschermen.

(10)

Het Bureau kan dus het informeren uitstellen, om zijn administratieve onderzoeken en tuchtprocedures, de onderzoeken en procedures van andere overheidsinstanties en de identiteit van informanten en andere bij de procedures betrokken personen te beschermen, zoals klokkenluiders en getuigen, omdat zij geen negatieve gevolgen mogen ondervinden van hun samenwerking. Meer bepaald voorziet artikel 5, lid 3, van de uitvoeringsbepalingen van het EMA van 8 juni 2012 betreffende het voeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures in de verplichting om elk personeelslid dat persoonlijk betrokken kan zijn bij een onderzoek, in kennis te stellen, mits deze kennisgeving geen belemmering vormt voor het onderzoek. Dit vormt een beperking van de toepassing van de rechten van betrokkenen, met name de artikelen 14 tot en met 21, 35 en 36 van Verordening (EU) 2018/1725. Daarom worden interne voorschriften vastgesteld in overeenstemming met artikel 25 van genoemde verordening om te waarborgen dat een dergelijke beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is.

(11)

Uit hoofde van artikel 25, lid 8, van Verordening (EU) 2018/1725 mag de verwerkingsverantwoordelijke het informeren van de betrokkene over de redenen voor de toepassing van een beperking uitstellen of achterwege laten, indien dit informeren het doel van de beperking op welke wijze ook in het gedrang zou brengen. Om ervoor te zorgen dat het recht van de betrokkene om te worden geïnformeerd in overeenstemming met de artikelen 16 en 35 van Verordening (EU) 2018/1725 slechts wordt beperkt zolang de redenen voor het uitstel bestaan, dient het Bureau zijn standpunt regelmatig opnieuw te beoordelen.

(12)

Voor zover een beperking wordt toegepast op de rechten van andere betrokkenen, dient de verwerkingsverantwoordelijke per geval te beoordelen of de mededeling van de beperking het doel ervan in gevaar zou brengen.

(13)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dient het Bureau regelmatig (ongeveer tweemaal per jaar) na te gaan of de omstandigheden die een bepaalde beperking rechtvaardigen, nog steeds bestaan. Het Bureau dient de beperking dan ook op te heffen wanneer de omstandigheden die de beperking rechtvaardigen, niet langer van toepassing zijn.

(14)

Het Bureau dient de functionaris voor gegevensbescherming te raadplegen wanneer het verstrekken van informatie wordt uitgesteld of wanneer een andere beperking wordt opgelegd met betrekking tot de rechten van betrokkenen en bij de beoordeling of de omstandigheden die de beperking rechtvaardigen, nog steeds bestaan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij dit besluit worden de voorwaarden vastgesteld waaronder het Bureau in het kader van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures, bij de kennisgeving van zaken aan OLAF overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, de toepassing van de rechten vervat in de artikelen 14 tot en met 21, 35 en 36, alsook in artikel 4, voor zover de bepalingen daarvan overeenkomen met de rechten en verplichtingen waarin de artikelen 14 tot en met 21 voorzien, op grond van artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 kan beperken.

2.   Dit besluit is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het Bureau voor het voeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures, bij voorbereidende activiteiten in verband met aan OLAF gemelde gevallen van mogelijke onregelmatigheden (overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013) en voor klokkenluiderszaken, (formele en informele) intimidatieprocedures, interne en externe klachten, interne audits, onderzoeken die door de functionaris voor gegevensbescherming conform artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 worden uitgevoerd en (IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden afgehandeld (bv. CERT-EU).

Dit besluit is ook van toepassing op de bijstand en samenwerking die het Bureau buiten het kader van zijn administratieve onderzoeken verleent aan andere instellingen, organen en instanties van de Unie, bevoegde autoriteiten van de lidstaten en internationale organisaties teneinde hun verwerkingsactiviteiten te beschermen.

Daarnaast is dit besluit van toepassing op activiteiten die verband houden met de samenwerking met, en de doorgifte van informatie over een administratief onderzoek of tuchtprocedure aan instellingen en organen van de Unie, wanneer die informatie voor de ontvanger noodzakelijk is om de redenen voor het inleiden van een formeel onderzoek of een formele procedure te beoordelen.

3.   Het Bureau verwerkt verschillende categorieën van persoonsgegevens, zoals identificatiegegevens, contactgegevens, professionele gegevens. De betrokken categorieën van gegevens kunnen harde gegevens zijn (bv. administratieve bijzonderheden, telefoon, privéadres, elektronische communicatie en verkeersgegevens) en/of zachte gegevens (bv. evaluatieverslagen, opening van onderzoeken, verslagen over vooronderzoeken, verslagen/processen-verbaal van getuigenverklaringen en hoorzittingen in het kader van onderzoeken, sociale activiteiten en het gedrag van personeelsleden, opmerkingen over de vaardigheden en de doelmatigheid van het/de betrokken personeelslid/-leden enz.).

4.   De categorieën van betrokkenen die mogelijk onder dit besluit vallen, zijn: (voormalige) personeelsleden van het Bureau, d.w.z. (voormalige) vertegenwoordigers, functionarissen/administrateurs, gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs en (voormalige) contractanten van het Bureau.

5.   De beperkingen kunnen worden toegepast op de volgende rechten, onder de in dit besluit vermelde voorwaarden: informatieverstrekking en mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkenen in overeenstemming met de artikelen 16 en 35 van Verordening (EU) 2018/1725; recht van inzage van de betrokkene in overeenstemming met artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1725; recht op rectificatie, wissing van gegevens, beperking van de verwerking en kennisgeving van rectificatie of wissing van persoonsgegevens in overeenstemming met artikel 18, artikel 19, lid 1, en de artikelen 20 en 21 van Verordening (EU) 2018/1725.

Artikel 2

Aanwijzing van de verwerkingsverantwoordelijken en vaststelling van waarborgen

1.   Het Europees Geneesmiddelenbureau, dat wordt vertegenwoordigd door zijn directeur, is verantwoordelijk voor de gegevensverwerking. Intern is het hoofd van de afdeling Administratie en Bedrijfsbeheer aangewezen om op te treden als gedelegeerde verwerkingsverantwoordelijke voor de activiteiten waarop dit besluit betrekking heeft. Indien het administratieve onderzoek of de tuchtprocedure betrekking heeft op het hoofd van de afdeling Administratie en Bedrijfsbeheer, is de plaatsvervangend directeur de verwerkingsverantwoordelijke voor het betrokken onderzoek of de betrokken procedure.

2.   De persoonsgegevens worden opgeslagen in een elektronisch bestand en/of op papier. Teneinde inbreuken in verband met persoonsgegevens, verlies of ongeoorloofde onthulling van gegevens te voorkomen, zijn de volgende waarborgen ingesteld:

a)

Het fysieke dossier wordt opgeslagen in een afgesloten kast die alleen toegankelijk is voor gemachtigde personeelsleden voor wie noodzaak tot kennisneming bestaat. Ook het beveiligingssysteem van de gebouwen, het interne beleid voor archiefbeheer, de opleiding van het personeel en audits zorgen voor passende waarborgen.

b)

De elektronische bestanden worden opgeslagen in een beveiligde elektronische omgeving waarbij het ontwerp en het onderhoud gericht zijn op het voorkomen van vernietiging, verlies, wijziging, overbrenging, ongeoorloofde verstrekking van persoonsgegevens of ongeoorloofde inzage in persoonsgegevens door interne en externe partners die niet hiertoe gemachtigd zijn, hetzij per ongeluk hetzij onrechtmatig.

c)

De strenge regels inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim die gelden voor aangewezen onderzoekers en/of voor eenieder die anderszins bij het administratieve onderzoek of de tuchtprocedure betrokken is, zoals vereist in de uitvoeringsbepalingen van het EMA van 8 juni 2012 betreffende het voeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures en in het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, zorgen voor een hoog niveau van bescherming tegen de risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen bij de verwerking.

d)

Overeenkomstig het beginsel van gegevensminimalisatie, verzamelt en verwerkt het Bureau alleen persoonsgegevens die adequaat en relevant zijn en beperkt blijven tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Wanneer bijzondere categorieën van gegevens worden verwerkt en wanneer persoonsgegevens in verband met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten of daarmee samenhangende veiligheidsmaatregelen worden verwerkt, zijn aanvullende waarborgen van toepassing.

3.   De geldende opslag- en bewaartermijnen zijn:

a)

Overeenkomstig artikel 13 van de uitvoeringsbepalingen van het EMA van 8 juni 2012 betreffende het voeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures, worden, wanneer het personeelslid niets ten laste kan worden gelegd, of wanneer dit wel het geval is maar er geen tuchtmaatregel is genomen, het papieren document en het elektronische bestand van het administratieve onderzoek, alsook een kopie van de oorspronkelijke kennisgeving aan het personeelslid in het persoonsdossier overeenkomstig artikel 5 van deze uitvoeringsbepalingen bewaard voor een periode van 5 jaar na de datum van het besluit dat er niets ten laste wordt gelegd en geen tuchtmaatregel nodig is. Deze bepaling is niet van toepassing op het besluit dat op verzoek van het personeelslid in zijn of haar persoonsdossier wordt opgenomen overeenkomstig artikel 1, lid 3, van bijlage IX bij het Statuut en artikel 5, lid 5, van de uitvoeringsbepalingen van het EMA van 8 juni 2012 betreffende het voeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures. Een dergelijk besluit wordt alleen op verzoek van het betrokken personeelslid uit het persoonsdossier verwijderd.

b)

Wanneer het personeelslid wel iets ten laste kan worden gelegd, worden het papieren document en het elektronische bestand en een kopie van de oorspronkelijke kennisgeving aan het personeelslid in het persoonsdossier bewaard gedurende 10 jaar na de datum van het besluit tot het nemen van een tuchtmaatregel. In uitzonderlijke gevallen, wanneer het in het belang van het Bureau is om het dossier van het administratieve onderzoek langer dan 10 jaar te bewaren, wordt zes maanden vóór het verstrijken van de termijn van 10 jaar een met redenen omkleed besluit genomen en aan het betrokken personeelslid meegedeeld. In het met redenen omklede besluit wordt de nieuwe bewaartermijn voor het dossier van het administratieve onderzoek vermeld. In dergelijke gevallen wordt ook de kennisgeving in het persoonsdossier van het personeelslid bewaard.

4.   Het risico voor de rechten en vrijheden van de betrokkene kan bestaan in risico's voor het recht op de vertrouwelijkheid van zijn of haar privé-communicatie, het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie, het recht van verdediging en het recht om te worden gehoord. Deze risico's worden afgewogen tegen de redenen en doeleinden die de toepassing van de beperkingen waarin dit besluit voorziet, rechtvaardigen. Deze afweging wordt naar behoren gedocumenteerd en wordt gemaakt op basis van een gevalsgewijze analyse om ervoor te zorgen dat een beperking alleen wordt toegepast indien dit noodzakelijk en evenredig is en in overeenstemming met de voorschriften in dit besluit.

Artikel 3

Beperkingen

1.   Krachtens artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 wordt een beperking alleen toegepast ter waarborging van:

a)

het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten of het ten uitvoer leggen van straffen, met inbegrip van het beschermen tegen en voorkomen van gevaren voor de openbare veiligheid;

b)

andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met name een belangrijk belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van de volksgezondheid en de sociale zekerheid;

c)

de interne veiligheid van de instellingen en organen van de Unie, met inbegrip van die van hun elektronische communicatienetwerken;

d)

het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;

e)

een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de gevallen als bedoeld onder a), b) en c);

f)

de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

2.   Het Bureau kan, als een specifieke toepassing van de in lid 1 beschreven doeleinden, beperkingen opleggen met betrekking tot persoonsgegevens die worden uitgewisseld met diensten van de Commissie of andere instellingen, organen en instanties van de Unie, bevoegde autoriteiten van de lidstaten of derde landen of internationale organisaties, in de volgende situaties:

a)

wanneer de uitoefening van die rechten en verplichtingen zou kunnen worden beperkt door diensten van de Commissie of andere instellingen, organen en instanties van de Unie op grond van andere handelingen als bedoeld in artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 of overeenkomstig hoofdstuk IX van die verordening of de oprichtingshandelingen van andere instellingen, organen en instanties van de Unie;

b)

wanneer de uitoefening van die rechten en verplichtingen zou kunnen worden beperkt door bevoegde autoriteiten van de lidstaten op grond van handelingen als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (5), of krachtens nationale maatregelen ter omzetting van artikel 13, lid 3, artikel 15, lid 3, of artikel 16, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (6);

c)

wanneer de uitoefening van die rechten en verplichtingen de samenwerking van het Bureau met derde landen of internationale organisaties bij de uitvoering van zijn taken in het gedrang zou kunnen brengen.

Alvorens beperkingen op te leggen in de situaties als bedoeld in de eerste alinea, onder a) en b), raadpleegt het Bureau de betrokken diensten van de Commissie, instellingen, organen of instanties van de Unie of de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, tenzij het voor het Bureau duidelijk is dat een van de in die punten genoemde handelingen de toepassing van een beperking toelaat.

3.   Elke beperking is in een democratische samenleving noodzakelijk en evenredig en laat de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet.

4.   Er wordt een noodzakelijkheids- en evenredigheidsonderzoek verricht op basis van onderhavige voorschriften. Ieder geval wordt voor verantwoordingsdoeleinden gedocumenteerd in een interne beoordelingsnota.

5.   Beperkingen worden naar behoren gecontroleerd en elke zes maanden wordt een periodieke evaluatie verricht om te beoordelen of de omstandigheden die een specifieke beperking rechtvaardigen, nog steeds bestaan.

6.   Beperkingen worden opgeheven zodra de omstandigheden die hen rechtvaardigen niet langer van toepassing zijn, bijvoorbeeld wanneer de uitoefening van de rechten van de betrokkenen (bv. verstrekking van informatie over de gegevensverwerking en inzage in het dossier) het doel van het betrokken onderzoek of de betrokken procedure niet langer in gevaar zou brengen.

Artikel 4

Informatieverstrekking aan de functionaris voor gegevensbescherming en evaluatie

1.   De verwerkingsverantwoordelijke (die optreedt namens het Bureau) informeert de functionaris voor gegevensbescherming van het Bureau onverwijld over iedere beperking die het Bureau in overeenstemming met dit besluit toepast op de rechten van betrokkenen en geeft inzage in de opgetekende gegevens en in de afweging van de noodzaak en de evenredigheid van de beperking (met inbegrip van documenten met onderliggende feitelijke en juridische elementen). Dit vereiste geldt ook voor eventuele volgende evaluaties van de beperking.

2.   De functionaris voor gegevensbescherming kan de verwerkingsverantwoordelijke schriftelijk verzoeken om de toepassing van de beperkingen opnieuw te beoordelen. Het Bureau informeert de functionaris voor gegevensbescherming schriftelijk over de uitkomst van de gevraagde evaluatie.

3.   De informatie-uitwisselingen met de functionaris voor gegevensbescherming gedurende de procedure worden schriftelijk vastgelegd en gedocumenteerd.

Artikel 5

Beperking van de informatieverstrekking aan betrokkenen

1.   Het Bureau vermeldt in de privacyverklaring en plaatst op zijn intranet informatie over de mogelijke beperking van deze rechten in het kader van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures. Hierbij wordt aangegeven welke rechten kunnen worden beperkt, de redenen voor deze beperking en de potentiële duur.

2.   Daarnaast stelt het Bureau de betrokkenen individueel onverwijld schriftelijk in kennis van hun rechten met betrekking tot huidige of toekomstige beperkingen, onverminderd de volgende leden.

3.   Wanneer het Bureau de verstrekking van informatie aan de betrokkenen in overeenstemming met dit besluit geheel of gedeeltelijk beperkt, tekent het de redenen voor de beperking op, inclusief een afweging van de noodzaak en de evenredigheid van de beperking. Hiertoe wordt in het register aangegeven hoe de verstrekking van de informatie het doel van het betrokken onderzoek of de betrokken procedure in het gedrang zou brengen of afbreuk zou doen aan de rechten en vrijheden van anderen. De aantekening en, indien van toepassing, de documenten met onderliggende feitelijke en juridische elementen worden geregistreerd. Ze worden desgevraagd aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming verstrekt.

4.   De in lid 3 bedoelde beperking blijft van toepassing zolang de redenen daarvoor blijven bestaan. Wanneer de redenen voor de beperking niet langer gelden, verstrekt het Bureau de desbetreffende informatie en de redenen voor de beperking aan de betrokkene. De betrokkenen kunnen eventuele vragen aan de functionaris voor gegevensbescherming voorleggen.

5.   Tegelijkertijd informeert het Bureau de betrokkene over de mogelijkheid om te allen tijde een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of om beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

6.   Het Bureau evalueert de toepassing van de beperking om de zes maanden vanaf de invoering ervan en ook aan het eind van de procedure.

Artikel 6

Beperking van het recht op inzage van de betrokkenen

1.   Wanneer betrokkenen, in overeenstemming met artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1725, verzoeken om inzage in hun verwerkte persoonsgegevens in verband met een of meer specifieke gevallen of in verband met een bepaalde verwerkingsactiviteit, beperkt het Bureau zijn beoordeling van het verzoek tot deze persoonsgegevens.

2.   Wanneer het Bureau het recht op inzage als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1725 geheel of gedeeltelijk beperkt, neemt het de volgende maatregelen:

a)

in zijn antwoord op het verzoek informeert het de betrokkene over de toegepaste beperking en de belangrijkste redenen daarvoor, voor zover dit het doel van het betrokken onderzoek of de betrokken procedure niet in het gedrang zou brengen, en over de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of om beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie;

b)

het tekent de redenen voor de beperking op, inclusief een afweging van de noodzaak en de evenredigheid van de beperking; hiertoe wordt in het register aangegeven hoe de verstrekking van inzage het doel van het betrokken onderzoek of de betrokken procedure in het gedrang zou brengen of afbreuk zou doen aan de rechten en vrijheden van anderen.

Overeenkomstig artikel 25, lid 8, van Verordening (EU) 2018/1725 kan het verstrekken van de onder a) bedoelde informatie worden uitgesteld, achterwege gelaten of geweigerd.

3.   De in lid 2, onder b), bedoelde opgetekende gegevens en, in voorkomend geval, de documenten met onderliggende feitelijke en juridische elementen worden geregistreerd. Ze worden desgevraagd aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming verstrekt. Artikel 25, lid 7, van Verordening (EU) 2018/1725 is hierbij van toepassing.

Artikel 7

Beperking van het recht op rectificatie, wissing van gegevens en beperking van de verwerking

Wanneer het Bureau de toepassing van het recht op rectificatie, wissing van gegevens en beperking van de verwerking als bedoeld in artikel 18, artikel 19, lid 1, artikel 20, lid 1, en artikel 21 van Verordening (EU) 2018/1725 geheel of gedeeltelijk beperkt, neemt het de maatregelen uiteengezet in artikel 6, lid 2, van dit besluit en registreert het de opgetekende gegevens overeenkomstig artikel 6, lid 3.

Artikel 8

Beperking van de mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkenen en vertrouwelijkheid van elektronische communicatie

1.   Wanneer het Bureau de in artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1725 bedoelde mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene beperkt, registreert het de redenen voor de beperking overeenkomstig artikel 5, leden 3 tot en met 6, van dit besluit.

2.   Wanneer het Bureau het in artikel 36 van Verordening (EU) 2018/1725 bedoelde recht van een betrokkene op de vertrouwelijkheid van de elektronische communicatie beperkt, registreert het de redenen voor de beperking overeenkomstig artikel 5, leden 3 tot en met 6, van dit besluit.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Amsterdam, 12 juni 2019.

Christa WIRTHUMER-HOCHE

Voorzitter van de raad van bestuur van het EMA


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.

(3)  Doc. ref. 7.20/08.

(4)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(6)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


Rectificaties

9.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/26


Rectificatie van Verordening (EU) 2019/681 van de Commissie van 30 april 2019 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 115 van 2 mei 2019 )

Bladzijde 5, artikel 2, eerste alinea:

in plaats van:

“Vanaf 22 november 2019 mogen haarkleurmiddelen, met inbegrip van middelen voor het kleuren van wenkbrauwen en middelen voor het kleuren van wimpers, die de bij deze verordening verboden stoffen bevatten, niet meer in de Unie op de markt worden aangeboden.”,

lezen:

“Vanaf 22 november 2019 mogen haarkleurmiddelen, met inbegrip van middelen voor het kleuren van wenkbrauwen en middelen voor het kleuren van wimpers, die de bij deze verordening verboden stoffen bevatten, niet meer in de Unie op de markt worden gebracht.”.

Bladzijde 6, bijlage tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1223/2009, voetnoot bij de tabel:

in plaats van:

“(*)

Vanaf 22 november 2019 mogen haarkleurmiddelen, met inbegrip van middelen voor het kleuren van wenkbrauwen en middelen voor het kleuren van wimpers, die die stoffen bevatten, niet meer in de Unie op de markt worden aangeboden. Vanaf 22 februari 2020 mogen haarkleurmiddelen, met inbegrip van middelen voor het kleuren van wenkbrauwen en middelen voor het kleuren van wimpers, die die stoffen bevatten, niet meer in de Unie op de markt worden aangeboden.”,

lezen:

“(*)

Vanaf 22 november 2019 mogen haarkleurmiddelen, met inbegrip van middelen voor het kleuren van wenkbrauwen en middelen voor het kleuren van wimpers, die die stoffen bevatten, niet meer in de Unie op de markt worden gebracht. Vanaf 22 februari 2020 mogen haarkleurmiddelen, met inbegrip van middelen voor het kleuren van wenkbrauwen en middelen voor het kleuren van wimpers, die die stoffen bevatten, niet meer in de Unie op de markt worden aangeboden.”.