ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 198

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
25 juli 2019


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2019/1239 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot instelling van een Europees maritiem éénloketsysteem en tot intrekking van Richtlijn 2010/65/EU

64

 

*

Verordening (EU) 2019/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de oprichting van een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen

88

 

*

Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

105

 

*

Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad ( 1 )

202

 

*

Verordening (EU) 2019/1243 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen die voorzien in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ( 1 )

241

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 98/2013 ( PB L 186 van 11.7.2019 )

345

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

25.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/1


VERORDENING (EU) 2019/1238 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Huishoudens in de Unie behoren tot de grootste spaarders ter wereld, maar het grootste deel van die spaargelden wordt aangehouden op bankrekeningen met korte looptijden. Wanneer meer wordt belegd op de kapitaalmarkten kan dit bijdragen tot het aangaan van de uitdagingen die gepaard gaan met de vergrijzing van de bevolking en de lage rentetarieven.

(2)

Ouderdomspensioenen vormen een essentieel onderdeel van het inkomen van gepensioneerden en voor veel mensen maakt een toereikende pensioenvoorziening het verschil tussen een waardige oude dag en armoede. Deze pensioenen vormen een eerste voorwaarde voor het uitoefenen van de grondrechten die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van de rechten van ouderen als bedoeld in artikel 25, waarin het volgende is bepaald: „De Unie erkent en eerbiedigt het recht van ouderen, een waardig en zelfstandig leven te leiden en aan het maatschappelijk en cultureel leven deel te nemen”.

(3)

De Unie wordt geconfronteerd met een aantal uitdagingen, waaronder demografische uitdagingen die voortvloeien uit de vergrijzing van Europa. Daarnaast vinden er radicale veranderingen plaats in loopbaanpatronen, de arbeidsmarkt en de verdeling van de welvaart, niet in de laatste plaats als gevolg van de digitale revolutie.

(4)

Een aanzienlijk deel van de ouderdomspensioenen wordt uit hoofde van publieke regelingen verstrekt. Niettegenstaande de in de Verdragen vastgelegde exclusieve nationale bevoegdheid voor de organisatie van pensioenstelsels zijn toereikende inkomens en financieel duurzame nationale pensioenstelsels van vitaal belang voor de stabiliteit van de Unie in haar geheel. De overheveling van meer spaargelden van Europese burgers van kas- en bankdeposito’s naar beleggingsproducten voor de lange termijn, zoals vrijwillige pensioenregelingen met een langetermijnpensioenkarakter, zou gunstig zijn zowel voor individuele burgers (in de vorm van een hoger rendement en een beter pensioen) als voor de bredere economie.

(5)

In 2015 woonden 11,3 miljoen burgers van de Unie in de werkende leeftijd (20-64 jaar) in een andere lidstaat dan die waarvan zij staatsburger waren, en werkten 1,3 miljoen burgers van de Unie in een andere lidstaat dan hun lidstaat van verblijf.

(6)

Meeneembaarheid van een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) met een langetermijnpensioenkarakter zal de aantrekkelijkheid ervan als product verhogen, met name voor jongeren en mobiele werknemers, en zal het recht van burgers om in de hele Unie te leven en te werken verder helpen bevorderen.

(7)

Persoonlijke pensioenen zijn belangrijk bij het koppelen van langetermijnspaarders aan langetermijnbeleggingen. Een grotere Europese markt voor persoonlijke pensioenen zal het aanbod van financiële middelen voor institutionele beleggers en investeringen in de reële economie ondersteunen.

(8)

Deze verordening maakt de invoering mogelijk van een persoonlijk pensioenproduct dat een langetermijnpensioenkarakter heeft en waarin zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met milieu-, sociale en governancefactoren (MSG-factoren) als bedoeld in de VN-beginselen voor verantwoord beleggen, en dat, voor zover mogelijk, eenvoudig, veilig, redelijk geprijsd, transparant, klantvriendelijk en in de hele Unie meeneembaar zal zijn, en complementair aan de bestaande stelsels in de lidstaten.

(9)

Momenteel functioneert de interne markt voor persoonlijke pensioenproducten niet soepel. In een aantal lidstaten is er nog geen markt voor persoonlijke pensioenproducten. In andere lidstaten zijn wel persoonlijke pensioenproducten beschikbaar, maar er is sprake van een hoge mate van fragmentatie tussen de nationale markten. Het gevolg is dat persoonlijke pensioenproducten slechts in beperkte mate meeneembaar zijn. Dit kan het moeilijk maken voor natuurlijke personen om gebruik te maken van hun fundamentele vrijheden. Zo zouden zij verhinderd kunnen worden een baan te nemen of met pensioen te gaan in een andere lidstaat. Bovendien wordt de mogelijkheid voor aanbieders om de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten te gebruiken, belemmerd door het gebrek aan standaardisatie van bestaande persoonlijke pensioenproducten.

(10)

Aangezien de interne markt voor persoonlijke pensioenproducten uitermate gefragmenteerd en divers is, kan de impact van PEPP’s van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen, en de doelgroep is wellicht net zo gevarieerd. In sommige lidstaten kunnen PEPP’s oplossingen bieden voor mensen die momenteel geen toegang hebben tot toereikende voorzieningen. In andere lidstaten zouden PEPP’s consumenten meer keuzemogelijkheden kunnen bieden of oplossingen kunnen aanreiken voor mobiele burgers. PEPP’s mogen er evenwel niet op gericht zijn bestaande nationale pensioenstelsels te vervangen, aangezien het een aanvullend en complementair persoonlijk pensioenproduct betreft.

(11)

De kapitaalmarktenunie zal ertoe bijdragen kapitaal in Europa te mobiliseren en te kanaliseren naar alle ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, infrastructuur en duurzame langetermijnprojecten die daaraan behoefte hebben om uit te breiden en banen te creëren. Een van de belangrijkste doelstellingen van de kapitaalmarktenunie is om investeringen en keuzes voor retailbeleggers te vermeerderen door Europese spaargeld beter te gebruiken. In dit kader zal een PEPP een stap voorwaarts zijn voor een betere integratie van de kapitaalmarkten, aangezien deze producten de langetermijnfinanciering van de reële economie ondersteunen, rekening houdend met het langetermijnpensioenkarakter van het product en de duurzaamheid van investeringen.

(12)

Zoals aangekondigd in het actieplan van de Commissie over de opbouw van een kapitaalmarktenunie van 30 september 2015, zal de Commissie „beoordelen of een beleidskader noodzakelijk is om te komen tot een succesvolle Europese markt voor eenvoudige, efficiënte en concurrerende individuele pensioenen, en zij zal nagaan of EU-wetgeving noodzakelijk is om deze markt te ondersteunen”.

(13)

In de resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 getiteld „Inventarisatie en uitdagingen van de EU-verordening financiële diensten: impact en op weg naar een efficiënter en doeltreffender EU-kader voor financiële regelgeving en een kapitaalmarktenunie” (3) heeft het Europees Parlement benadrukt dat „een omgeving moet worden gecreëerd waarin de innovatie van financiële producten wordt gestimuleerd, zodat meer diversiteit en voordelen voor de reële economie worden bewerkstelligd en wordt voorzien in sterkere investeringsprikkels, en die eveneens kan bijdragen tot de waarborging van adequate, veilige en duurzame pensioenen, bijvoorbeeld door middel van de ontwikkeling van een pan-Europees pensioenproduct (PEPP), met een eenvoudige en transparante opzet”.

(14)

In zijn conclusies van 28 juni 2016 heeft de Europese Raad opgeroepen tot „snelle en vastberaden vooruitgang om te zorgen voor een gemakkelijker toegang tot financiering voor bedrijven en om investeringen in de reële economie te ondersteunen door vaart te zetten achter de agenda voor de kapitaalmarktenunie”.

(15)

In de mededeling van de Commissie van 14 september 2016 Kapitaalmarktenunie — Versnellen van de hervorming heeft de Commissie aangekondigd voorstellen te zullen „bekijken voor een eenvoudig, efficiënt en concurrerend persoonlijk pensioenproduct van de EU. Opties die worden bekeken zijn onder meer een mogelijk wetgevingsvoorstel dat in 2017 zou kunnen worden ingediend.”.

(16)

De Commissie heeft in de mededeling van de Commissie van 8 juni 2017 over de tussentijdse evaluatie van het actieplan kapitaalmarktenunie aangekondigd te zullen komen met „wetgevingsvoorstel over een pan-Europees Persoonlijk Pensioen Product (PEPP) (eind juni 2017). Hiermee zullen de fundamenten worden gelegd voor een veiligere, kostenefficiëntere en transparantere markt voor betaalbaar en vrijwillig individueel pensioensparen dat op een pan-Europese schaal kan worden beheerd. Dit zal helpen tegemoet te komen aan de behoeften van mensen die de toereikendheid van hun pensioenvoorzieningen willen versterken, de demografische uitdaging adresseren, een aanvulling zijn op de bestaande pensioenproducten en -regelingen, en de kostenefficiëntie ondersteunen van individuele pensioenen door goede kansen te bieden voor langetermijnbeleggingen voor individuele pensioenen.”.

(17)

De ontwikkeling van een PEPP zal tot het vermeerderen van de keuzes voor pensioensparen bijdragen, in het bijzonder voor mobiele werknemers, en een Uniemarkt voor PEPP-aanbieders instellen. Het dient evenwel uitsluitend complementair te zijn aan publieke pensioenstelsels.

(18)

Financiële voorlichting kan bijdragen tot meer inzicht en bewustzijn van de door huishoudens gemaakte spaarkeuzes op het gebied van vrijwillige individuele persoonlijke pensioenproducten. Spaarders moeten ook daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om volledig inzicht te krijgen in de risico’s en kenmerken van een PEPP.

(19)

Een wetgevend kader voor een PEPP zal de basis leggen voor een succesvolle markt voor betaalbare en vrijwillige pensioengerelateerde beleggingen die op pan-Europese schaal kan worden beheerd. Door de bestaande wettelijke en bedrijfspensioenregelingen en pensioenproducten aan te vullen, zal het bijdragen tot het voorzien in de behoeften van mensen die de toereikendheid van hun pensioenspaargeld willen vermeerderen, het aanpakken van de demografische uitdaging en het beschikbaar stellen van een krachtige nieuwe bron van privaat kapitaal voor langetermijninvesteringen. Dit kader vervangt of harmoniseert geen bestaande nationale persoonlijke pensioenproducten of -regelingen, noch doet het afbreuk aan bestaande nationale wettelijke en bedrijfspensioenregelingen en pensioenproducten.

(20)

Een PEPP is een individueel niet-bedrijfsgerelateerd pensioenproduct waarop een PEPP-spaarder vrijwillig heeft ingeschreven. Aangezien een PEPP moet voorzien in de opbouw van kapitaal op de lange termijn, moeten de mogelijkheden voor de vervroegde opname van kapitaal worden beperkt en mogelijks zelfs bestraft.

(21)

Deze verordening harmoniseert een reeks kernkenmerken voor het PEPP, die betrekking hebben op sleutelelementen zoals distributie, minimuminhoud van contracten, beleggingsbeleid, overstappen naar een andere aanbieder, of grensoverschrijdend aanbod en grensoverschrijdende meeneembaarheid. De harmonisatie van die kernkenmerken zal het gelijk speelveld voor aanbieders van persoonlijke pensioenen in het algemeen verbeteren en bijdragen tot het stimuleren van de voltooiing van de kapitaalmarktenunie en de integratie van de interne markt voor persoonlijke pensioenen. Zij zal leiden tot het creëren van een grotendeels gestandaardiseerd pan-Europees product dat in alle lidstaten beschikbaar is, waardoor de consument de mogelijkheid krijgt om ten volle gebruik te maken van de interne markt door zijn pensioenrechten naar het buitenland over te dragen en waardoor er een bredere keuze zal komen uit verschillende soorten aanbieders, inclusief op een grensoverschrijdende manier. Als gevolg van minder belemmeringen voor het verlenen van pensioendiensten over de grenzen heen, zal een PEPP de concurrentie tussen aanbieders op pan-Europese basis vermeerderen en schaalvoordelen creëren waarvan de spaarders zouden moeten profiteren.

(22)

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) staat toe handelingen zowel in de vorm van een verordening als in de vorm van een richtlijn vast te stellen. Er is de voorkeur aan gegeven een verordening vast te stellen aangezien deze rechtstreeks van toepassing zou worden in alle lidstaten. Bijgevolg zou een verordening een snellere marktpenetratie van het PEPP mogelijk maken en sneller bijdragen tot het voorzien in de behoefte aan meer pensioensparen en -beleggingen in de context van de kapitaalmarktenunie. Deze verordening harmoniseert de kernkenmerken van PEPP’s die niet aan specifieke nationale regels onderworpen moeten zijn en daarom lijkt een verordening in dit geval beter geschikt te zijn dan een richtlijn. Anderzijds zijn de kenmerken die buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen (bijvoorbeeld de voorwaarden van de opbouwfase) onderworpen aan nationale regels.

(23)

In deze verordening worden eenvormige regels vastgesteld voor de registratie, de verstrekking en de distributie van en het toezicht op PEPP’s. PEPP’s moeten onderworpen zijn aan de bepalingen van deze verordening, het relevante sectorale Unierecht, evenals de desbetreffende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Daarnaast zijn de door de lidstaten vastgestelde wetten ter uitvoering van het sectorale Unierecht van toepassing. In gevallen die niet bestreken worden door deze verordening noch door sectoraal Unierecht, moeten de respectievelijke wetten van de lidstaten van toepassing zijn. Een PEPP moet eveneens onderworpen worden aan een contract tussen de PEPP-spaarder en de PEPP-aanbieder („de PEPP-overeenkomst”). In de PEPP-overeenkomst moet een aantal belangrijke kenmerken van het product worden opgenomen. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de regels van de Unie met betrekking tot het internationale privaatrecht, in het bijzonder de regels met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid en het toepasselijke recht. Deze verordening mag bovendien geen afbreuk doen aan nationaal contractueel, sociaal, arbeids- en belastingrecht.

(24)

Deze verordening moet duidelijk maken dat de PEPP-overeenkomst moet voldoen aan alle toepasselijke regels. In de PEPP-overeenkomst moeten bovendien de rechten en plichten van de partijen worden vastgelegd en een aantal belangrijke kenmerken van het pensioenproduct worden opgenomen. Een PEPP-overeenkomst kan ook worden gesloten door de vertegenwoordiger van een groep PEPP-spaarders, zoals een onafhankelijke spaardersvereniging, die optreedt namens die groep, mits dit gebeurt in overeenstemming met deze verordening en het toepasselijk nationaal recht, en mits PEPP-spaarders die op deze manier inschrijven dezelfde informatie en adviezen ontvangen als PEPP-spaarders die rechtstreeks met een PEPP-aanbieder of via een PEPP-distributeur een PEPP-overeenkomst sluiten.

(25)

PEPP-aanbieders moeten toegang hebben tot de gehele Uniemarkt met één enkele productregistratie die dient te worden afgegeven op basis van één enkele reeks regels. Om een product onder de benaming „PEPP” op de markt te mogen brengen, moeten aanvragende PEPP-aanbieders bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag tot registratie indienen. Deze verordening belet niet dat een bestaand persoonlijk pensioenproduct wordt geregistreerd dat aan de in deze verordening vastgelegde voorwaarden voldoet. De bevoegde autoriteiten nemen een besluit met betrekking tot registratie indien de aanvragende PEPP-aanbieder alle noodzakelijke informatie heeft verstrekt en indien passende regelingen zijn getroffen om aan de vereisten van deze verordening te voldoen. Nadat de bevoegde autoriteiten een besluit met betrekking tot registratie hebben genomen, dienen zij de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions Authority — EIOPA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4)), hiervan dienovereenkomstig in kennis te stellen, teneinde de PEPP-aanbieder en het PEPP te registreren en het centraal openbaar register. Deze registratie moet geldig zijn in de hele Unie. Om op doeltreffende wijze toe te zien op naleving van de in deze verordening vastgelegde eenvormige vereisten, dienen de bevoegde autoriteiten en EIOPA in voorkomend geval onmiddellijk in kennis te worden gesteld van eventuele latere wijzigingen van de informatie en documenten die in het kader van de registratieprocedure zijn verstrekt.

(26)

EIOPA dient een centraal openbaar register op te zetten dat informatie bevat over PEPP’s die in de Unie zijn geregistreerd en kunnen worden aangeboden en gedistribueerd, alsook over de PEPP-aanbieders, evenals een lijst van lidstaten waarin het PEPP wordt aanboden. Wanneer PEPP-aanbieders een PEPP niet op het grondgebied van een lidstaat distribueren, maar een subrekening voor die lidstaat kunnen openen om de meeneembaarheid voor hun PEPP-cliënten te garanderen, moet in dit register eveneens informatie worden opgenomen over de lidstaten waarvoor de PEPP-aanbieder subrekeningen aanbiedt.

(27)

De wijze waarop instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s), als bedoeld in Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad (5), zijn georganiseerd en gereglementeerd, verschilt aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. In sommige lidstaten is het deze instellingen uitsluitend toegestaan om activiteiten te ontplooien op het gebied van bedrijfspensioenen, terwijl het deze instellingen, met inbegrip van de bevoegde entiteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer ervan en die in hun naam handelen, wanneer IBPV’s geen rechtspersoonlijkheid hebben, in andere lidstaten is toegestaan activiteiten te ontplooien op het gebied van bedrijfspensioenen en persoonlijke pensioenen. Dit heeft niet alleen geleid tot uiteenlopende organisatiestructuren bij IBPV’s, maar gaat ook gepaard met een ander toezicht op nationaal niveau. Zo is met name het prudentieel toezicht op IBPV’s die zich zowel met bedrijfspensioenen als met persoonlijke pensioenen mogen bezighouden breder dan dat op IBPV’s die uitsluitend actief zijn op het gebied van bedrijfspensioenen.

Teneinde de financiële stabiliteit niet te ondermijnen en rekening te houden met de verschillen in organisatorische structuur en toezicht, zouden alleen de IBPV’s die op grond van het nationale recht gemachtigd zijn en onder toezicht staan om persoonlijke pensioenproducten aan te bieden, PEPP’s mogen aanbieden. Bovendien, en om de financiële stabiliteit verder te waarborgen, dienen alle met het aanbieden van PEPP’s overeenkomende activa en passiva te worden afgescheiden, zonder dat er enige mogelijkheid tot overdracht naar de andere pensioenvoorzieningswerkzaamheden van de instelling bestaat. IBPV’s die PEPP’s aanbieden dienen te allen tijde te voldoen aan de desbetreffende normen die zijn vastgelegd in Richtlijn (EU) 2016/2341, met inbegrip van de meer gedetailleerde investeringsregels die bij de omzetting van die richtlijn zijn vastgesteld in de lidstaten waar zij geregistreerd zijn of een vergunning hebben gekregen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/2341, en de bepalingen van hun governancesysteem. Net als voor andere PEPP-aanbieders moeten, indien in deze Verordening strengere bepalingen worden vastgesteld, die bepalingen van toepassing zijn.

(28)

Het gemeenschappelijk PEPP-paspoort zal zorgen voor de totstandbrenging van een interne markt voor PEPP.

(29)

PEPP-aanbieders moeten de mogelijkheid hebben om door hen ontwikkelde PEPP’s en niet door hen ontwikkelde PEPP’s te distribueren, mits dit in overeenstemming is met het relevante sectorale recht. PEPP-distributeurs moeten het recht hebben om niet door hen ontwikkelde PEPP’s te distribueren. PEPP-distributeurs mogen uitsluitend die producten distribueren ten aanzien waarvan zij over de passende kennis en vakbekwaamheid beschikken in overeenstemming met het relevante sectorale recht.

(30)

Voorafgaand aan de sluiting van de PEPP-overeenkomst dienen PEPP-aanbieders of PEPP-distributeurs verplicht advies te verstrekken aan potentiële PEPP-spaarders, daarbij rekening houdend met het langetermijnpensioenkarakter van het product, de individuele eisen en behoeften van de PEPP-spaarder en de beperkte terugvorderingsmogelijkheden. Het advies dient er in het bijzonder op gericht te zijn de PEPP-spaarder te informeren over de kenmerken van de beleggingsopties, het niveau van kapitaalbescherming en de vormen van uitbetaling.

(31)

Op grond van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging kunnen PEPP-aanbieders PEPP’s aanbieden en kunnen PEPP-distributeurs PEPP’s distribueren op het grondgebied van een lidstaat van ontvangst nadat zij een subrekening voor deze lidstaat van ontvangst hebben geopend. Om te zorgen voor een kwalitatief hoogwaardige dienstverlening en effectieve consumentenbescherming, moeten de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst nauw met elkaar samenwerken bij de handhaving van de in deze verordening vastgestelde verplichtingen. Indien PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs in verschillende lidstaten opereren onder de vrijheid van dienstverrichting moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verantwoordelijk zijn voor het zorgen voor naleving van de in deze verordening vastgestelde verplichtingen wegens hun nauwere banden met de PEPP-aanbieder. Om een rechtvaardige verdeling van verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst te waarborgen, moeten de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst, als deze vaststellen dat er op hun grondgebied verplichtingen niet worden nageleefd, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis stellen, die dan verplicht moeten worden de aangewezen maatregelen te nemen. Bovendien moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in staat zijn te interveniëren als de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst nalaten de nodige actie te ondernemen of als de actie ontoereikend is.

(32)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten dienen over alle nodige middelen te beschikken om te garanderen dat PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs in heel de Unie hun activiteiten op een ordelijke wijze uitoefenen, ongeacht of deze activiteiten op grond van het recht van vestiging dan wel in het kader van het vrij verrichten van diensten worden verricht. Met het oog op de doeltreffendheid van het toezicht moeten alle acties die door de bevoegde autoriteiten worden ondernomen evenredig zijn met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan de activiteiten van een bepaalde aanbieder of distributeur.

(33)

De pan-Europese dimensie van het PEPP kan niet alleen op het niveau van de aanbieder worden ontwikkeld, via de mogelijkheden voor zijn grensoverschrijdende activiteit, maar ook op het niveau van de PEPP-spaarder, via de meeneembaarheid van het PEPP en de overstapdienst, waardoor wordt bijgedragen aan het veiligstellen van de persoonlijk-pensioenrechten van personen die hun recht op vrij verkeer uitoefenen overeenkomstig de artikelen 21 en 45 VWEU. Meeneembaarheid houdt in dat de PEPP-spaarder van verblijfplaats verandert naar een andere lidstaat zonder van PEPP-aanbieder te veranderen, terwijl overstap naar een andere PEPP-aanbieder niet noodzakelijk een verandering van verblijfplaats inhoudt.

(34)

Een PEPP moet nationale subrekeningen omvatten, die voorzien in persoonlijk-pensioenproductkenmerken, waardoor bijdragen in het PEPP of uitbetalingen in aanmerking komen voor stimulansen indien hiervan sprake is in de lidstaten waarvoor de PEPP-aanbieder een subrekening heeft gecreëerd. De subrekening moet worden gebruikt om bij te houden welke bijdragen tijdens de opbouwfase en welke uitbetalingen tijdens de afbouwfase worden gedaan in overeenstemming met het recht van de lidstaat waarvoor de subrekening is geopend. Op het niveau van de PEPP-spaarder moet een eerste subrekening worden gecreëerd bij het sluiten van een PEPP-overeenkomst.

(35)

Om een soepele overgang voor PEPP-aanbieders mogelijk te maken, moet de verplichting tot het aanbieden van PEPP’s met subrekeningen voor ten minste twee lidstaten binnen drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening van toepassing zijn. Bij de start van een PEPP dient de PEPP-aanbieder informatie te verstrekken over de vraag welke nationale subrekeningen onmiddellijk beschikbaar zijn om mogelijke misleiding van PEPP-spaarders te voorkomen. Als een PEPP-spaarder naar een andere lidstaat verhuist en er voor die lidstaat geen subrekening beschikbaar is, moet de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder de mogelijkheid bieden om onverwijld en kosteloos over te stappen naar een andere PEPP-aanbieder die wel een subrekening voor die lidstaat aanbiedt. De PEPP-spaarder kan eveneens blijven bijdragen aan de subrekening waar de bijdragen werden gedaan vóór de verandering van verblijfplaats.

(36)

Rekening houdend met het langetermijnpensioenkarakter van het PEPP en de desbetreffende administratieve lasten, dienen PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs duidelijke, gemakkelijk te begrijpen en toereikende informatie te verstrekken aan potentiële PEPP-spaarders en PEPP-gerechtigden om hun besluitvorming over hun pensioen te ondersteunen. Om dezelfde reden moeten PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs in dezelfde mate voor een hoog niveau van transparantie zorgen in alle verschillende fasen van een PEPP, met inbegrip van de fase vóór de sluiting van het contract, de sluiting van het contract, de opbouwfase (met inbegrip van vóór de pensionering) en de afbouwfase. Meer bepaald dient informatie te worden verstrekt over opgebouwde pensioenrechten, verwachte omvang van de PEPP-pensioenuitkeringen, risico’s, garanties, de integratie van MSG-factoren, en kosten. Indien de verwachte hoogte van de PEPP-pensioenuitkeringen op economische scenario’s is gebaseerd, moet die informatie ook een beste-schattingsscenario en een ongunstig scenario omvatten dat extreem maar plausibel is.

(37)

Alvorens een PEPP-overeenkomst te sluiten moeten potentiële PEPP-spaarders alle nodige informatie krijgen om een gefundeerde keuze te maken. Voorafgaand aan de sluiting van de PEPP-overeenkomst moeten pensioengerelateerde eisen en behoeften worden gespecificeerd en moet advies worden verstrekt.

(38)

Om te zorgen voor optimale producttransparantie, dienen PEPP-aanbieders een essentiële-informatiedocument voor PEPP’s (PEPP-essentiële-informatiedocument) op te stellen voor de PEPP’s die zij ontwikkelen voordat die „PEPP” kunnen worden gedistribueerd aan PEPP-spaarders. Zij moeten ook verantwoordelijk zijn voor de nauwkeurigheid van het PEPP-essentiële-informatiedocument. Het PEPP-essentiële-informatiedocument moet het essentiële-informatiedocument voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6), dat bijgevolg niet voor PEPP’s zou hoeven te worden verstrekt, vervangen en aanpassen. Er moet een apart PEPP-essentiële-informatiedocument worden opgesteld voor het basis-PEPP. Wanneer de PEPP-aanbieder alternatieve beleggingsopties aanbiedt, moet een algemeen essentiële-informatiedocument voor de alternatieve beleggingsopties worden verstrekt dat ook verwijzingen naar andere documenten kan bevatten. Indien de vereiste informatie over de alternatieve beleggingsopties niet in één beknopt, op zichzelf staand essentiële-informatiedocument kan worden verstrekt, moet een op zichzelf staand essentiële-informatiedocument voor iedere alternatieve beleggingsoptie worden verstrekt. Dit moet echter alleen het geval zijn indien het verstrekken van een algemeen essentiële-informatiedocument voor de alternatieve beleggingsopties niet in het belang van PEPP-cliënten zou zijn. Wanneer de bevoegde autoriteiten beoordelen of het PEPP-essentiële-informatiedocument voldoet aan deze verordening, moeten zij dan ook zorgen voor optimale vergelijkbaarheid van verschillende beleggingsopties, indien van toepassing, en daarbij in het bijzonder rekening houden met actuele kennis van gedragsanalyse teneinde eventuele „cognitieve bias” als gevolg van de presentatie van de informatie te voorkomen.

(39)

Met het oog op een brede verspreiding en beschikbaarheid van PEPP-essentiële-informatiedocumenten moet deze verordening bepalen dat een PEPP-aanbieder de PEPP-essentiële-informatiedocumenten op zijn website publiceert. De PEPP-aanbieder moet het PEPP-essentiële-informatiedocument publiceren voor iedere lidstaat waar het PEPP wordt gedistribueerd op grond van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging, en het PEPP-essentiële-informatiedocument moet de specifieke informatie bevatten over de voorwaarden met betrekking tot de opbouwfase en de afbouwfase.

(40)

Rekentools voor persoonlijke pensioenproducten worden reeds op nationaal niveau ontwikkeld. Om zo nuttig mogelijk voor consumenten te zijn, moeten deze rekentools echter ook rekening houden met de kosten en vergoedingen die door de diverse PEPP-aanbieders in rekening worden gebracht, alsmede alle andere kosten of vergoedingen die door intermediairs of andere actoren in de beleggingsketen in rekening worden gebracht en die niet al door de PEPP-aanbieders zijn meegeteld.

(41)

De details van de informatie die in het PEPP-essentiële-informatiedocument moet worden opgenomen en de presentatie van deze informatie moeten verder worden geharmoniseerd via technische reguleringsnormen, rekening houdend met bestaand en lopend onderzoek naar consumentengedrag, inclusief resultaten van het testen van de effectiviteit van verschillende manieren om informatie aan de consument te presenteren. De Commissie moet bevoegd zijn technische reguleringsnormen vast te stellen. De ontwerpen van technische reguleringsnormen moeten door EIOPA worden ontwikkeld na raapleging van de Europese Toezichthoudende Autoriteiten (ETA’s) — de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Bankautoriteit) (EBA) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7) en de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8), waar van toepassing, alsook met de Europese Centrale Bank, bevoegde autoriteiten en na het uitvoeren van consumenten- en sectortests zoals bepaald in deze verordening, het volgende te specificeren: de details en de presentatie van de informatie die in het PEPP-essentiële-informatiedocument moet worden opgenomen; de voorwaarden waarop het PEPP-essentiële-informatiedocument moet worden geëvalueerd en herzien; de regels om de aannames over pensioenprojecties te bepalen; de bijzonderheden van de presentatie van de informatie die moet opgenomen worden in het PEPP-overzicht; en de minimumcriteria waaraan de risicolimiteringstechnieken moeten voldoen. Bij de ontwikkeling van de ontwerpen van technische reguleringsnormen moet EIOPA rekening houden met de diverse mogelijke soorten PEPP’s, het langetermijnpensioenkarakter van PEPP’s, de capaciteiten van de PEPP-spaarders, en de kenmerken van PEPP’s. Alvorens de ontwerpen van technische reguleringsnormen aan de Commissie voor te leggen, moeten deze door consumenten en de sector op basis van reële gegevens worden getest, indien van toepassing. De Commissie moet die technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010. De Commissie moet ook bevoegd zijn door EIOPA ontwikkelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen waarin samenwerking en informatie-uitwisseling nader zijn uitgewerkt samen met de vereisten om die informatie in een gestandaardiseerd formaat te presenteren zodat deze kan worden vergeleken en, na raadpleging van de overige ETA’s en de bevoegde autoriteiten en na sectortests, wat betreft het model van de toezichtsrapportage door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

(42)

Het PEPP-essentiële-informatiedocument moet duidelijk te onderscheiden zijn, en gescheiden worden van marketingmateriaal.

(43)

PEPP-aanbieders dienen een tot PEPP-spaarders gericht PEPP-overzicht op te stellen, om hen te voorzien van zeer belangrijke persoonlijke en generieke gegevens over het PEPP en om actuele informatie erover te waarborgen. Het PEPP-overzicht moet duidelijk en volledig zijn en moet relevante en passende informatie bevatten, zodat het een goed inzicht biedt in de pensioenrechten in de tijd en in de verschillende pensioenproducten, en tevens de arbeidsmobiliteit ten goede komt. Het PEPP-overzicht moet eveneens essentiële informatie bevatten over het beleggingsbeleid in verband met MSG-factoren en moet aangeven waar en hoe PEPP-spaarders aanvullende informatie kunnen verkrijgen over de integratie van MSG-factoren. Het PEPP-overzicht moet jaarlijks aan PEPP-spaarders worden verstrekt.

(44)

PEPP-aanbieders moeten PEPP-spaarders twee maanden voor de data waarop PEPP-spaarders de mogelijkheid hebben om hun uitbetalingsopties te wijzigen, informeren over het aanstaande begin van de afbouwfase, de mogelijke vormen van uitbetaling en de mogelijkheid de vorm van uitbetalingen te wijzigen. Wanneer meer dan een subrekening is geopend, moeten PEPP-spaarders worden geïnformeerd over het mogelijke begin van de afbouwfase van iedere subrekening.

(45)

Tijdens de afbouwfase moeten PEPP-gerechtigden informatie over hun PEPP-uitkeringen en de desbetreffende betalingsmogelijkheden blijven ontvangen. Dat is met name van belang wanneer tijdens de uitbetalingsfase een significant deel van het beleggingsrisico door de PEPP-gerechtigden wordt gedragen.

(46)

Om de rechten van PEPP-spaarders en PEPP-gerechtigden afdoende te beschermen, moeten PEPP-aanbieders kunnen kiezen voor een allocatie van activa die strookt met de specifieke aard en de looptijd van hun verplichtingen, met inbegrip van verplichtingen op de lange termijn. Bijgevolg is efficiënt toezicht vereist, alsook een benadering van de beleggingsregels die PEPP-aanbieders voldoende flexibiliteit biedt om het veiligste en doelmatigste beleggingsbeleid te kiezen en hen verplicht prudent en in de beste langetermijnbelangen van alle PEPP-spaarders tezamen te handelen. Naleving van de „prudent person”-regel vereist derhalve een beleggingsbeleid dat is toegespitst op de klantenstructuur van de PEPP-aanbieder.

(47)

Door de „prudent person”-regel tot onderliggend beginsel te maken voor kapitaalbelegging en door het voor PEPP-aanbieders mogelijk te maken om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten, wordt de overheveling van spaargelden naar de sector persoonlijkpensioenvoorziening gestimuleerd, waardoor wordt bijgedragen aan de economische en sociale vooruitgang. In de „prudent person”-regel moet ook uitdrukkelijk rekening worden gehouden met de rol van MSG-factoren in het beleggingsproces.

(48)

Deze verordening moet een passend niveau van beleggingsvrijheid voor PEPP-aanbieders waarborgen. Als beleggers op zeer lange termijn met lage liquiditeitsrisico’s kunnen PEPP-aanbieders bijdragen aan de ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie door binnen prudente grenzen te beleggen in niet-liquide activa zoals aandelen en in andere instrumenten die een economisch langetermijnprofiel hebben en niet verhandeld worden op gereglementeerde markten, multilaterale handelsfaciliteiten (MTF’s) of georganiseerde handelsfaciliteiten (OTF’s). Zij kunnen ook van de voordelen van internationale diversificatie profiteren. Beleggingen in aandelen in andere valuta’s dan die waarin de verplichtingen zijn uitgedrukt en in andere instrumenten die een economisch langetermijnprofiel hebben en niet op gereglementeerde markten, MTF’s of OTF’s worden verhandeld, mogen derhalve, tenzij om prudentiële redenen, overeenkomstig de „prudent person”-regel niet worden beperkt, teneinde de belangen van PEPP-spaarders en PEPP-gerechtigden te beschermen.

(49)

In de context van de verdieping van de kapitaalmarktenunie moet het begrip instrumenten met een economisch langetermijnprofiel ruim worden opgevat. Dergelijke instrumenten zijn niet-overdraagbare effecten die bijgevolg niet van de door secundaire markten geboden liquiditeit kunnen profiteren. Zij vereisen vaak dat men zich gedurende een bepaalde termijn vastlegt, waardoor de verhandelbaarheid ervan beperkt is en zij moeten worden geacht participatie- en schuldinstrumenten van niet-beursgenoteerde ondernemingen en aan dergelijke ondernemingen verstrekte leningen te omvatten. Niet-beursgenoteerde ondernemingen zijn onder meer infrastructuurprojecten, niet-beursgenoteerde vennootschappen die groei nastreven en vastgoed of andere activa die geschikt kunnen zijn voor langetermijnbeleggingsdoeleinden. Koolstofarme en klimaatbestendige infrastructuurprojecten zijn veelal niet-beursgenoteerde activa en zijn wat projectfinanciering betreft vaak op langetermijnkredieten aangewezen. Gezien de langlopende aard van hun verplichtingen worden PEPP-aanbieders aangemoedigd om een voldoende deel van hun activaportefeuille toe te wijzen ten behoeve van duurzame investeringen in de reële economie met economische langetermijnvoordelen, met name infrastructuurprojecten en -bedrijven.

(50)

MSG-factoren zijn belangrijk voor het beleggingsbeleid en de risicobeheersystemen van PEPP-aanbieders. PEPP-aanbieders moeten worden aangemoedigd om bij beleggingsbeslissingen dergelijke factoren in aanmerking te nemen en rekening te houden met de wijze waarop deze deel uitmaken van hun risicobeheersysteem, teneinde „gestrande activa” te voorkomen. De informatie over MSG-factoren moet toegankelijk voor EIOPA, de bevoegde autoriteiten en PEPP-spaarders.

(51)

Een van de doelstellingen van de regulering van PEPP’s is de totstandbrenging van een veilig, betaalbaar, pensioenspaarproduct voor de lange termijn. Aangezien de investeringen met betrekking tot persoonlijke pensioenproducten langetermijninvesteringen zijn, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de langetermijngevolgen van allocatie van activa. Er moet met name rekening worden gehouden met MSG-factoren. PEPP-spaargeld moet worden belegd met inachtneming van MSG-factoren als omschreven in de klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie, die zijn vastgesteld in de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering (Overeenkomst van Parijs), de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties.

(52)

Om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan hun verplichting om een beleggingsbeleid te ontwikkelen in overeenstemming met de „prudent person”-regel, moet PEPP-aanbieders worden belet te beleggen in niet-coöperatieve jurisdicties die in de desbetreffende conclusies van de Raad op de -lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden zijn opgenomen, noch in derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen als omschreven in de desbetreffende gedelegeerde verordening van de Commissie, vastgesteld op basis van artikel 9 van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(53)

Gezien de langetermijnpensioendoelstelling van het PEPP moeten de beleggingsopties die aan de PEPP-spaarders worden toegekend, worden geformuleerd en daarbij de elementen worden behandeld die beleggers in staat stellen om een beleggingsbeslissing te nemen, inclusief het aantal beleggingsopties waaruit zij kunnen kiezen. Na de eerste keuze die is gemaakt bij de toetreding tot een PEPP, moet de PEPP-spaarder de mogelijkheid hebben om deze keuze minimaal vijf jaar na de toetreding tot een PEPP of, in het geval van latere wijzigingen, na de laatste wijziging van de beleggingsoptie, te wijzigen zodat aanbieders voldoende stabiliteit wordt geboden voor hun langetermijnbeleggingsstrategie terwijl tegelijkertijd beleggersbescherming wordt gewaarborgd. PEPP-aanbieders moeten PEPP-spaarders evenwel de mogelijkheid bieden om de gekozen beleggingsoptie vaker te wijzigen.

(54)

Het basis-PEPP moet een veilig product zijn en dient als standaardbeleggingsoptie te fungeren. Het zou de vorm kunnen aannemen van ofwel een risicolimiteringstechniek die strookt met de doelstelling om de PEPP-spaarder in staat te stellen het belegde kapitaal te recupereren, ofwel een garantie op het geïnvesteerde kapitaal. Een risicolimiteringstechniek die strookt met de doelstelling om de PEPP-spaarder in staat te stellen het belegde kapitaal te recupereren, kan een conservatieve beleggingsstrategie zijn of een levenscyclusstrategie, waarbij het totale risico geleidelijk afneemt. Garanties die uit hoofde van de standaardbeleggingsoptie worden geboden moeten ten minste de bijdragen tijdens de opbouwfase na aftrek van alle vergoedingen en lasten dekken. Garanties kunnen ook de vergoedingen en lasten dekken en kunnen volledige of gedeeltelijke dekking van de inflatie bieden. Een garantie op het belegde kapitaal moet verschuldigd zijn aan het begin van de afbouwfase en, indien van toepassing, gedurende de afbouwfase.

(55)

Teneinde PEPP-spaarders kostenefficiëntie en een toereikend rendement te garanderen, moeten de kosten en vergoedingen voor het basis-PEPP beperkt blijven tot een vast percentage van het opgebouwde kapitaal. Hoewel deze limiet moet worden vastgesteld op 1 % van het opgebouwde kapitaal, zou het wenselijk zijn de soorten kosten en vergoedingen waarmee rekening moet worden gehouden in de technische reguleringsnormen nader te specificeren, zodat gelijke voorwaarden worden gewaarborgd voor de verschillende PEPP-aanbieders en de verschillende soorten PEPP’s met hun specifieke kosten- en vergoedingenstructuren. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen dergelijke technische reguleringsnormen die moeten ontwikkeld worden door EIOPA, vast te stellen. Bij het opstellen van de ontwerpen van technische reguleringsnormen moet EIOPA in het bijzonder rekening houden met het langetermijnkarakter van het PEPP, de verschillende soorten PEPP’s en de kostengerelateerde factoren die verband houden met de specifieke kenmerken van PEPP’s, teneinde een eerlijke en gelijke behandeling van de verschillende PEPP-aanbieders en hun producten te waarborgen en tegelijkertijd rekening te houden met de aard van het basis-PEPP als een eenvoudig, kostenefficiënt en transparant product dat op de lange termijn een toereikend reëel beleggingsrendement biedt. Teneinde het langetermijn pensioenkarakter van het product te waarborgen, moet bovendien de vorm van uitbetaling, in het bijzonder waar het levenslange annuïteiten betreft, zorgvuldig worden beoordeeld. Binnen dit kader en om te waarborgen dat voor PEPP-aanbieders die een kapitaalgarantie bieden dezelfde spelregels gelden als voor andere aanbieders, dient EIOPA terdege rekening te houden met de structuur van kosten en vergoedingen. Voorts dienen de procentuele waarden voor kosten en vergoedingen regelmatig worden herzien om de voortdurende geschiktheid ervan te waarborgen, daarbij rekening houdend met eventuele veranderingen in het kostenniveau. De Commissie moet die technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

Teneinde voortdurende kostenefficiëntie te waarborgen en PEPP-cliënten te beschermen tegen te omslachtige kostenstructuren, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de procentuele waarde, daarbij rekening houdend met haar beoordelingen, in het bijzonder het feitelijke niveau en veranderingen van het feitelijke niveau van kosten en vergoedingen en het effect van het kostenplafond op de beschikbaarheid van PEPP’s, en passende markttoegang van verschillende PEPP-aanbieders die verschillende soorten PEPP’s aanbieden.

(56)

De voornaamste doelstellingen van de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van hun bevoegdheden moeten de bescherming van de rechten van PEPP-spaarders en PEPP-gerechtigden en de stabiliteit en soliditeit van PEPP-aanbieders zijn.

(57)

Indien de PEPP-aanbieder een IBPV of een EU-beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen (EU-abi-beheerder) is, moet hij een bewaarder aanstellen in verband met de bewaring van de met het aanbieden van PEPP’s overeenkomende activa. Er zijn aanvullende garanties nodig in verband met de entiteit die als bewaarder optreedt en haar taken, aangezien de regels inzake de bewaarder als vastgelegd in Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (10) betrekking hebben op fondsen die uitsluitend aan professionele beleggers worden aangeboden, met uitzondering van Europese langetermijnbeleggingsinstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad (11), die eveneens aan retailbeleggers worden aangeboden, terwijl het sectorale recht dat van toepassing is op IBPV’s niet in alle gevallen voorziet in de aanstelling van een bewaarder. Om de grootst mogelijke beleggersbescherming te bieden in verband met de bewaring van met het aanbieden van PEPP’s overeenkomende activa, verplicht deze verordening IBPV’s en EU-abi-beheerders die PEPP’s aanbieden tot naleving van de regels van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) wat betreft de aanstelling van de bewaarder, de uitvoering van zijn taken en zijn toezichtstaken.

(58)

Transparantie en billijkheid van kosten en vergoedingen zijn essentieel om vertrouwen op te bouwen met PEPP-spaarders en hen in staat te stellen gefundeerde keuzes te maken. Dienovereenkomstig moet het gebruik van niet-transparante prijsmethoden worden verboden.

(59)

Teneinde de in deze verordening geformuleerde doelstellingen te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen wat betreft het specificeren van de voorwaarden voor de interventiebevoegdheden van EIOPA en de bevoegde autoriteiten en de criteria en factoren die EIOPA moet toepassen om te bepalen wanneer er sprake is van een significante reden tot bezorgdheid over de bescherming van PEPP-spaarders. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (13). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(60)

Onverminderd het recht van PEPP-cliënten om een rechtsvordering in te stellen bij de rechtbank, dienen gemakkelijk toegankelijke, adequate, onafhankelijke, onpartijdige, transparante en effectieve procedures voor alternatieve geschillenbeslechting (ADR) tussen PEPP-aanbieders of PEPP-distributeurs en PEPP-cliënten te worden ingesteld voor de beslechting van geschillen uit hoofde van de rechten en verplichtingen die in deze verordening zijn vastgesteld.

(61)

Met het oog op de instelling van een efficiënte en effectieve geschillenbeslechtingsprocedure dienen PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs een effectieve klachtenprocedure in te voeren die door hun klanten kan worden doorlopen voordat het geschil wordt doorverwezen om in een ADR-procedure of voor een rechtbank te worden beslecht. De klachtenprocedure dient te voorzien in korte en duidelijk bepaalde termijnen waarbinnen de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur op een klacht moet reageren. ADR-organen moeten over toereikende capaciteit beschikken om op adequate en efficiënte wijze grensoverschrijdend samen te werken met betrekking tot geschillen betreffende de rechten en plichten die uit deze verordening voortvloeien.

(62)

Om betere voorwaarden te vinden voor hun beleggingen, waardoor ook de concurrentie tussen PEPP-aanbieders wordt gestimuleerd, moeten PEPP-spaarders het recht hebben om tijdens de opbouwfase via een duidelijke, snelle en veilige procedure naar een andere PEPP-aanbieder in dezelfde of een andere lidstaat over te stappen. Wanneer spaarders uitbetalingen ontvangen in de vorm van levenslange annuïteiten, mogen PEPP-aanbieders evenwel niet worden verplicht om de overstapdienst voor PEPP’s aan te bieden. Tijdens de overstap dienen overdragende PEPP-aanbieders de overeenkomstige bedragen of, indien van toepassing activa in natura, van de PEPP-rekening over te dragen en deze te sluiten. PEPP-spaarders kunnen contracten sluiten met ontvangende PEPP-aanbieders inzake de opening van een nieuwe PEPP-rekening. De nieuwe PEPP-rekening moet dezelfde subrekeningstructuur hebben als de vorige PEPP-rekening.

(63)

Tijdens de overstapdienst kunnen PEPP-spaarders er alleen voor kiezen activa in natura over te dragen wanneer het een overstap tussen PEPP-aanbieders betreft, zoals beleggingsondernemingen of andere in aanmerking komende aanbieders die over een aanvullende vergunning beschikken, die vermogensbeheer voor PEPP-spaarders aanbieden. In dit geval is schriftelijke toestemming van de ontvangende aanbieder noodzakelijk. In het geval van collectief beleggingsbeheer is de overdracht van activa in natura niet mogelijk, aangezien er geen sprake is van de scheiding van activa per individuele PEPP-spaarder.

(64)

Het overstapproces moet eenvoudig zijn voor de PEPP-spaarder. Dienovereenkomstig moet de ontvangende PEPP-aanbieder verantwoordelijk zijn voor het initiëren en beheren van het proces namens en op verzoek van de PEPP-spaarder. PEPP-aanbieders moeten op vrijwillige basis extra middelen, zoals een technische oplossing, kunnen gebruiken bij de oprichting van de overstapdienst. Gezien de pan-Europese aard van het product moeten PEPP-spaarders onverwijld en kosteloos kunnen overstappen wanneer in de lidstaat waar de PEPP-spaarder naartoe verhuist geen subrekening beschikbaar is.

(65)

De consument moet, voordat hij toestemming verleent om over te stappen, worden geïnformeerd over alle stappen en de kosten van de procedure die noodzakelijk zijn om de overstap te voltooien, teneinde de PEPP-spaarder in de gelegenheid te stellen een geïnformeerde beslissing te nemen over de overstapdienst.

(66)

De medewerking van de overdragende PEPP-aanbieder is noodzakelijk voor een succesvolle overstap. Bijgevolg moet aan de ontvangende PEPP-aanbieder door de overdragende PEPP-aanbieder alle informatie worden verstrekt die nodig is om de betalingen naar de andere PEPP-rekening over te brengen. Deze informatie dient evenwel beperkt te blijven tot wat nodig is om de overstap uit te voeren.

(67)

PEPP-spaarders mogen niet worden onderworpen aan financiële verliezen, daaronder begrepen heffingen en interesten, die het gevolg zijn van fouten van een van beide PEPP-aanbieders die bij de overstap betrokken zijn. PEPP-spaarders mogen met name geen financieel verlies dragen als gevolg van de betaling van bijkomende vergoedingen, interesten of andere heffingen, alsmede van boeten, sancties of enige andere financiële schade die is toe te schrijven aan de vertraagde uitvoering van de overstap. Aangezien kapitaalbescherming moet worden gewaarborgd aan het begin van de afbouwfase en, indien van toepassing, gedurende de afbouwfase, mag de overdragende PEPP-aanbieder niet worden verplicht om de kapitaalbescherming of -garantie te waarborgen ten tijde van de overstap. De PEPP-aanbieder kan ook besluiten om de kapitaalbescherming te waarborgen of de garantie te bieden ten tijde van de overstap.

(68)

PEPP-spaarders moeten in staat worden gesteld om met kennis van zaken een beslissing te nemen alvorens zij overstappen. De ontvangende PEPP-aanbieder moet aan alle distributie- en informatievereisten voldoen, inclusief de verstrekking van een PEPP-essentiële-informatiedocument, advies en voldoende informatie betreffende de kosten in verband met de overstap en de mogelijke negatieve gevolgen voor de kapitaalbescherming wanneer de overstap een PEPP met een garantie betreft. Kosten die de overdragende PEPP-aanbieder aanrekent moeten worden beperkt tot een bedrag dat geen obstakel voor mobiliteit vormt, en dienen in ieder geval te worden beperkt tot 0,5 % van de over te dragen overeenkomstige bedragen of geldwaarde van de activa in natura.

(69)

PEPP-spaarders moeten de vrijheid hebben om bij het toetreden tot een PEPP en het openen van een nieuwe subrekening te beslissen over hun uitbetalingskeuze (annuïteiten, vast bedrag of andere keuze) in de afbouwfase, maar met de mogelijkheid om hun keuze een jaar voor de aanvang van de afbouwfase, bij aanvang van de afbouwfase en ten tijde van de overstap, te herzien teneinde hun uitbetalingskeuze optimaal te kunnen aanpassen aan hun behoeften wanneer zij het pensioen naderen. Indien de PEPP-aanbieder meer dan één vorm van uitbetaling biedt, moet het voor de PEPP-spaarder mogelijk zijn te kiezen voor een andere uitbetalingsoptie voor iedere subrekening die in zijn PEPP-rekening is geopend.

(70)

PEPP-aanbieders moeten een breed scala aan vormen van uitbetaling aan PEPP-spaarders kunnen aanbieden. Die aanpak zou het doel bereiken van een verhoogde marktpenetratie van het PEPP via meer flexibiliteit en keuze voor PEPP-spaarders. Aanbieders zouden daardoor hun PEPP’s op de meest kosteneffectieve wijze kunnen ontwerpen. Hij is coherent met ander Uniebeleid en politiek haalbaar, aangezien de lidstaten zo voldoende ruimte hebben om te beslissen welke vormen van uitbetaling zij willen aanmoedigen. In overeenstemming met het langetermijnkarakter van het product moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om maatregelen vast te stellen om bepaalde vormen van uitbetaling te bevoordelen, zoals kwantitatieve limieten voor betalingen op basis van vaste bedragen, teneinde levenslange annuïteiten en inkomensonttrekkingen verder te bevorderen.

(71)

Gezien de pan-Europese aard van het PEPP moet er op de hele interne markt worden gezorgd voor een consistent hoog beschermingsniveau van PEPP-spaarders. Dit vereist passende instrumenten om inbreuken doeltreffend te bestrijden en schade voor de consument te voorkomen. De bevoegdheden van EIOPA en de bevoegde autoriteiten dienen daarom te worden aangevuld met een speciaal mechanisme om het op de markt brengen, distribueren en verkopen te verbieden van PEPP’s ten aanzien waarvan ernstige zorgen bestaan wat betreft de bescherming van de PEPP-spaarders, onder meer wat betreft het langetermijnkarakter van het product, de ordentelijke werking en integriteit van de financiële markt, of de stabiliteit van het gehele of delen van het financiële stelsel, in combinatie met passende coördinatie- en noodbevoegdheden voor EIOPA.

De bevoegdheden van EIOPA moeten gebaseerd zijn op artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 om te waarborgen dat dergelijke mechanismen om in te grijpen in werking kunnen worden gesteld in het geval er aanzienlijke zorgen over de bescherming van PEPP-spaarders bestaan, onder meer wat betreft het langetermijnkarakter van het PEPP. Wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan, kunnen de bevoegde autoriteiten het verbod of de beperking uit voorzorg opleggen voordat een PEPP op de markt is gebracht, is gedistribueerd of aan PEPP-spaarders is verkocht. Die bevoegdheden ontslaan de PEPP-aanbieder niet van zijn verantwoordelijkheid om aan alle relevante vereisten uit hoofde van deze verordening te voldoen.

(72)

Er moet volledige transparantie over kosten en vergoedingen in verband met de belegging in een PEPP gegarandeerd worden. Dezelfde spelregels zouden gelden voor alle aanbieders, waarbij consumentenbescherming wordt gewaarborgd. Er zou vergelijkende informatie beschikbaar zijn voor de verschillende producten, waardoor concurrerende prijsstelling wordt gestimuleerd.

(73)

Hoewel het doorlopende toezicht op PEPP-aanbieders door de respectieve bevoegde autoriteiten moet worden uitgeoefend, moet het toezicht op PEPP’s door EIOPA worden gecoördineerd om de consistente toepassing van een uniforme toezichthoudende methode te waarborgen, waardoor tot de pan-Europese aard en het langetermijnkarakter van het PEPP wordt bijgedragen.

(74)

Teneinde de consumentenrechten te versterken en de toegang tot een klachtenprocedure te vergemakkelijken, moeten PEPP-spaarders individueel of collectief klachten kunnen indienen bij de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van verblijf, ongeacht waar de inbreuk heeft plaatsgevonden.

(75)

EIOPA moet samenwerken met de bevoegde autoriteiten en de samenwerking en samenhang tussen hen vergemakkelijken. In dit verband moet EIOPA een rol spelen in verband met de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten om toezichtsmaatregelen toe te passen door bewijs te leveren over PEPP-gerelateerde inbreuken. EIOPA dient ook bindende bemiddeling te bieden in geval van onenigheid tussen bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende situaties.

(76)

Om ervoor te zorgen dat deze verordening wordt nageleefd door PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs, en om ervoor te zorgen dat zij in heel de Unie gelijk behandeld worden, moet in bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen die effectief, evenredig en afschrikkend zijn, worden voorzien.

(77)

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 8 december 2010 betreffende „Het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector” en om de naleving van de voorschriften van deze verordening te waarborgen moeten de lidstaten de nodige stappen nemen om op inbreuken op deze verordening passende bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen te stellen.

(78)

Hoewel de lidstaten regels voor zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke sancties voor dezelfde inbreuken vast kunnen stellen, mag van de lidstaten niet worden verlangd dat zij regels voor bestuursrechtelijke sancties vaststellen voor inbreuken op deze verordening die onder hun nationale strafrecht vallen. Het handhaven van strafrechtelijke sancties in plaats van bestuursrechtelijke sancties voor inbreuken op deze verordening mag de bevoegde autoriteiten evenwel niet beperken of anderszins beïnvloeden in hun vermogen om voor de toepassing van deze verordening tijdig samen te werken, informatie in te winnen en uit te wisselen met bevoegde autoriteiten in andere lidstaten, ook nadat de betrokken inbreuken voor strafrechtelijke vervolging naar de bevoegde rechterlijke instanties zijn verwezen.

(79)

De bevoegde autoriteiten moeten worden gemachtigd om geldelijke sancties op te leggen die hoog genoeg zijn om actuele of potentiële winsten teniet te doen en die zelfs op grotere financiële ondernemingen en de bestuurders daarvan een afschrikkend effect hebben.

(80)

Om de consistente toepassing van sancties in heel de Unie te waarborgen, dienen de bevoegde autoriteiten rekening te houden met alle relevante omstandigheden bij het bepalen van het type bestuursrechtelijke sancties of andere maatregelen en het niveau van geldelijke sancties.

(81)

Om ervoor te zorgen dat beslissingen inzake inbreuken en sancties door bevoegde autoriteiten een afschrikkend effect hebben op het grote publiek en om de consumentenbescherming te versterken door hen te waarschuwen over PEPP’s die in overtreding van deze verordening worden gedistribueerd, moeten deze beslissingen worden gepubliceerd, tenzij een dergelijke bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een aan de gang zijnde onderzoek in gevaar brengt.

(82)

De bevoegde autoriteiten moeten over de nodige onderzoeksbevoegdheden beschikken om mogelijke inbreuken op te sporen, en moeten tevens doeltreffende mechanismen opzetten om de melding van mogelijke of feitelijke inbreuken mogelijk te maken.

(83)

Deze verordening moet de bepalingen van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot strafbare feiten onverlet laten.

(84)

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening, zoals bij de uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten of de verwerking van persoonsgegevens door PEPP-aanbieders of PEPP-distributeurs, moet plaatsvinden in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (14) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (15). Iedere uitwisseling of doorgifte van informatie door de ETA’s moet plaatsvinden in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (16).

(85)

Gezien de gevoeligheid van persoonlijke financiële gegevens is een krachtige gegevensbescherming van groot belang. Derhalve wordt aanbevolen dat gegevensbeschermingsautoriteiten nauw betrokken zijn bij de uitvoering van en het toezicht op deze verordening.

(86)

De in deze verordening vastgelegde registratie- en kennisgevingprocedure mag niet in de plaats komen van een eventuele aanvullende nationale procedure die is ingesteld om te kunnen profiteren van de op nationaal niveau vastgestelde voordelen en stimulansen.

(87)

Er moet een evaluatie van deze verordening worden uitgevoerd, onder meer door beoordeling van marktontwikkelingen, zoals de opkomst van nieuwe types PEPP’s, alsook ontwikkelingen op andere gebieden van het Unierecht en de ervaringen van de lidstaten. Bij die evaluatie moet rekening worden gehouden met de verschillende doelstellingen die met een goed functionerende PEPP-markt worden nagestreefd, en moet in het bijzonder worden beoordeeld of deze verordening ertoe heeft geleid dat meer Europese burgers sparen voor een duurzaam en toereikend pensioen. Het belang van Europese minimumnormen voor het toezicht op PEPP-aanbieders vereist ook dat de PEPP-aanbieders worden beoordeeld met betrekking tot hun naleving van deze verordening en het toepasselijke sectorale recht.

(88)

Gezien de mogelijke gevolgen van deze verordening op de lange termijn is het van groot belang dat ontwikkelingen tijdens de eerste toepassingsfase nauwlettend worden gemonitord. Bij de evaluatie moet de Commissie ook rekening houden met de ervaringen van EIOPA, belanghebbenden en deskundigen, en ze moet het Europees Parlement en de Raad in kennis stellen van eventuele bevindingen.

(89)

Deze verordening moet erop toezien dat de grondrechten worden geëerbiedigd en moet de beginselen in acht nemen die in het bijzonder zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name het recht van ouderen een waardig en zelfstandig leven te leiden en deel te namen aan het maatschappelijk en cultureel leven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het eigendomsrecht, de vrijheid van ondernemerschap, het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het beginsel van een hoog niveau van consumentenbescherming.

(90)

Daar de doelstellingen van deze verordening, te weten een betere bescherming van de PEPP-spaarder en een groter vertrouwen van de PEPP-spaarders in PEPP’s, ook in verband met de grensoverschrijdende distributie van deze producten, niet voldoende door de onafhankelijk van elkaar optredende lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden eenvormige regels vastgesteld voor de registratie, ontwikkeling en distributie van en het toezicht op persoonlijke pensioenproducten die in de Unie worden gedistribueerd onder de benaming „pan-Europees persoonlijk pensioenproduct” of „PEPP”.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „persoonlijk pensioenproduct”: een product dat:

a)

is gebaseerd op een overeenkomst op vrijwillige basis tussen een individuele spaarder en een entiteit en een aanvulling vormt op elk pensioenproduct in het kader van een wettelijk of bedrijfspensioen;

b)

voorziet in de langetermijnopbouw van kapitaal met als expliciet doel een inkomen te verstrekken bij de pensionering en met beperkte mogelijkheden voor vervroegde opname vóór pensionering;

c)

geen pensioenproduct in het kader van een wettelijk pensioen of bedrijfspensioen is;

2.   „pan-Europees persoonlijk pensioenproduct” of „PEPP”: een langetermijn persoonlijk pensioenproduct dat in het kader van een PEPP-overeenkomst wordt aangeboden door een overeenkomstig artikel 6, lid 1, in aanmerking komende financiële onderneming, en waarop een PEPP-spaarder, of een vereniging van onafhankelijke PEPP-spaarders namens haar leden, heeft ingeschreven met het oog op pensioen, met geen of een strikt beperkte mogelijkheid van vervroegde terugvordering, en dat geregistreerd is overeenkomstig deze verordening;

3.   „PEPP-spaarder”: een natuurlijke persoon die een PEPP-overeenkomst met een PEPP-aanbieder heeft gesloten;

4.   „PEPP-overeenkomst”: een overeenkomst tussen een PEPP-spaarder en een PEPP-aanbieder die voldoet aan de voorwaarden van artikel 4;

5.   „PEPP-rekening”: een op naam van een PEPP-spaarder of PEPP-gerechtigde aangehouden persoonlijke pensioenrekening die wordt gebruikt voor de registratie van transacties opdat de PEPP-spaarder periodiek kan bijdragen voor het pensioen en de PEPP-gerechtigde zijn PEPP-uitkeringen kan ontvangen;

6.   „PEPP-gerechtigde”: een natuurlijke persoon die PEPP-uitkeringen ontvangt;

7.   „PEPP-cliënt”: een PEPP-spaarder, een potentiële PEPP-spaarder of een PEPP-gerechtigde;

8.   „PEPP-distributie”: het adviseren over, het voorstellen of het uitvoeren van ander voorbereidend werk voor het sluiten van overeenkomsten voor het aanbieden van een PEPP, het sluiten van dit soort overeenkomsten, of het assisteren bij het beheer en de uitvoering van dit soort overeenkomsten, daaronder begrepen het verstrekken van informatie over één of meerdere PEPP-overeenkomsten op basis van criteria die PEPP-cliënten via een website of andere media kiezen en het opstellen van een PEPP-ranglijst, met inbegrip van prijs- en productvergelijking of van een korting op de premie van een PEPP, wanneer de PEPP-cliënt direct of indirect via een website of andere media een PEPP-overeenkomst kan sluiten;

9.   „PEPP-pensioenuitkeringen”: uitkeringen die worden uitbetaald bij het bereiken of naar verwachting bereiken van de pensioenleeftijd in een van de vormen als bedoeld in artikel 58, lid 1;

10.   „PEPP-uitkeringen”: PEPP-pensioenuitkeringen en andere, bijkomende voordelen waarop een PEPP-gerechtigde overeenkomstig de PEPP-overeenkomst recht heeft, met name voor de strikt beperkte gevallen van vroegtijdige terugvordering of indien in de PEPP-overeenkomst is voorzien in een dekking van biometrische risico’s;

11.   „opbouwfase”: de periode waarin de activa worden opgebouwd op een PEPP-rekening en die in de regel loopt tot de afbouwfase start;

12.   „afbouwfase”: de periode waarin de op een PEPP-rekening opgebouwde activa kunnen worden aangesproken om pensioen- of andere inkomensbehoeften te financieren;

13.   „annuïteit”: een bedrag dat periodiek wordt betaald gedurende een bepaalde periode, zoals gedurende het leven van de PEPP-gerechtigde of gedurende een bepaald aantal jaren, als tegenprestatie voor een belegging;

14.   „onttrekkingen”: discretionaire bedragen die PEPP-gerechtigden kunnen opnemen, tot een bepaald plafond op periodieke basis;

15.   „PEPP-aanbieder”: een financiële onderneming als bedoeld in artikel 6, lid 1, die gemachtigd is om een PEPP te ontwikkelen en te distribueren;

16.   „PEPP-distributeur”: een financiële onderneming als bedoeld in artikel 6, lid 1, die gemachtigd is om niet door haar ontwikkelde PEPP’s te distribueren, een beleggingsonderneming die beleggingsadvies verleent, of een verzekeringstussenpersoon als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 3, van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad (17);

17.   „duurzame drager”: ieder hulpmiddel:

a)

dat een PEPP-cliënt in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze achteraf gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd, en

b)

waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;

18.   „bevoegde autoriteiten”: de nationale autoriteiten die door een lidstaat zijn aangewezen om toezicht te houden op PEPP-aanbieders of PEPP-distributeurs, al naargelang, of om de taken uit te voeren waarin in deze verordening is voorzien;

19.   „lidstaat van herkomst van de PEPP-aanbieder”: de lidstaat van herkomst overeenkomstig de definitie in de desbetreffende wetgevingshandeling als bedoeld in artikel 6, lid 1;

20.   „lidstaat van herkomst van de PEPP-distributeur”:

a)

indien de distributeur een natuurlijk persoon is, de lidstaat waar deze zijn verblijfplaats heeft;

b)

indien de distributeur een rechtspersoon is, de lidstaat waar zijn statutaire zetel is gevestigd of, indien deze rechtspersoon volgens zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd;

21.   „lidstaat van ontvangst van de PEPP-aanbieder”: een lidstaat, niet zijnde de lidstaat van herkomst van de PEPP-aanbieder, waar de PEPP-aanbieder PEPP’s aanbiedt op grond van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging of waarvoor de PEPP-aanbieder een subrekening heeft geopend;

22.   „lidstaat van ontvangst van de PEPP-distributeur”: een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de PEPP-distributeur, waar de PEPP-distributeur PEPP’s distribueert op grond van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging;

23.   „subrekening”: een nationaal segment dat binnen elke PEPP-rekening wordt geopend en voldoet aan de wettelijke eisen en voorwaarden voor het gebruik van eventuele stimulansen die op nationaal niveau voor het beleggen in een PEPP zijn vastgesteld door de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder; bijgevolg kan iedereen een PEPP-spaarder of een PEPP-gerechtigde in elke subrekening zijn, afhankelijk van de desbetreffende wettelijke vereisten voor de opbouwfase en afbouwfase;

24.   „kapitaal”: totaal van de kapitaalinbrengen, berekend op basis van belegbare bedragen na aftrek van alle vergoedingen, lasten en kosten die direct of indirect door de PEPP-spaarders worden gedragen;

25.   „financiële instrumenten”: de financiële instrumenten die nader worden bepaald in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (18);

26.   „bewaarder”: een instelling belast met de bewaring van activa en het toezicht op de inachtneming van het reglement van het fonds en het toepasselijke recht;

27.   „basis-PEPP”: een investeringsoptie als bedoeld in artikel 45;

28.   „risicolimiteringstechnieken”: technieken voor een stelselmatige vermindering van de omvang van de blootstelling aan een risico en/of de kans dat dit risico zich voordoet;

29.   „biometrische risico’s”: risico’s in verband met overlijden, arbeidsongeschiktheid en/of lange levensduur;

30.   „overstappen naar een andere aanbieder”: het op verzoek van een PEPP-spaarder van één PEPP-aanbieder naar een andere PEPP-aanbieder overdragen van de overeenkomstige bedragen of, indien van toepassing, activa in natura overeenkomstig artikel 52, lid 4, van één PEPP-rekening naar de andere PEPP-rekening, met afsluiting van de eerste PEPP-rekening, onverminderd artikel 53, lid 4, onder e);

31.   „advies”: een persoonlijke aanbeveling van de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur aan een PEPP-cliënt over een of meer PEPP-overeenkomsten;

32.   „partnerschap”: samenwerking tussen PEPP-aanbieders om subrekeningen aan te bieden voor verschillende lidstaten in de context van de meeneembaarheidsdienst als bedoeld in artikel 19, lid 2;

33.   „milieu-, sociale en governancefactoren” of „MSG-factoren”: milieu-, sociale en governancekwesties zoals die welke zijn opgenomen in de Overeenkomst van Parijs, de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de door de Verenigde Naties ondersteunde beginselen voor verantwoord beleggen.

Artikel 3

Toepasselijke voorschriften

De registratie, ontwikkeling en distributie van en het toezicht op PEPP’s zijn onderworpen aan:

a)

deze verordening, en

b)

voor de aangelegenheden die niet bij deze verordening worden geregeld:

i)

het toepasselijke sectorale Unierecht, met inbegrip van de overeenkomstige gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;

ii)

de door de lidstaten vastgestelde wettelijke voorschriften ter uitvoering van het toepasselijke sectorale Unierecht en ter uitvoering van maatregelen die specifiek op PEPP’s zijn gericht;

iii)

andere nationale wettelijke voorschriften die gelden voor PEPP’s.

Artikel 4

PEPP-overeenkomst

1.   In de PEPP-overeenkomst worden de specifieke bepalingen voor het PEPP vastgesteld, overeenkomstig de toepasselijke regels bedoeld in artikel 3.

2.   De PEPP-overeenkomst omvat met name het volgende:

a)

een beschrijving van het basis-PEPP, als bedoeld in artikel 45, met inbegrip van informatie over de garantie op het geïnvesteerde kapitaal of de investeringsstrategie voor het garanderen van de kapitaalbescherming;

b)

een beschrijving van de alternatieve beleggingsopties, als bedoeld in artikel 42, lid 2, indien van toepassing;

c)

de in artikel 44 bedoelde voorwaarden met betrekking tot een wijziging van de investeringsoptie;

d)

indien het PEPP de dekking aanbiedt van biometrische risico’s, nadere gegevens over die dekking, inclusief de omstandigheden die aanleiding geven tot uitkering;

e)

een beschrijving van de PEPP-pensioenuitkeringen, in het bijzonder de mogelijke vormen van uitbetaling en het in artikel 59 bedoelde recht om de vorm van uitbetaling te wijzigen;

f)

de in de artikelen 17 tot en met 20 bedoelde voorwaarden met betrekking tot de meeneembaarheidsdienst, met inbegrip van informatie over de lidstaten waarvoor een subrekening beschikbaar is;

g)

de in de artikelen 52 tot en met 55 bedoelde voorwaarden met betrekking tot de overstapdienst;

h)

de kostencategorieën en de totale kosten, uitgedrukt als percentage en in geldwaarde, indien van toepassing;

i)

de in artikel 47 bedoelde voorwaarden met betrekking tot de opbouwfase voor de subrekening die betrekking heeft op de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder;

j)

de in artikel 57 bedoelde voorwaarden met betrekking tot de afbouwfase voor de subrekening die betrekking heeft op de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder;

k)

indien van toepassing, de voorwaarden waaronder de toegekende voordelen of stimulansen moeten worden terugbetaald aan de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder.

HOOFDSTUK II

REGISTRATIE

Artikel 5

Registratie

1.   Een PEPP mag in de Unie alleen worden aangeboden en gedistribueerd wanneer het geregistreerd is in het door EIOPA bijgehouden centraal openbaar register overeenkomstig artikel 13.

2.   De registratie van een PEPP is voor alle lidstaten geldig. Hiermee wordt aan de PEPP-aanbieder het recht verleend om het PEPP dat in het in artikel 13 bedoelde centraal openbaar register werd geregistreerd, aan te bieden, en aan de PEPP-distributeur om het te distribueren.

Er wordt overeenkomstig hoofdstuk IX permanent toezicht gehouden op de naleving van deze verordening.

Artikel 6

Aanvraag van registratie van een PEPP

1.   Alleen de volgende financiële ondernemingen die een vergunning hebben of ingeschreven zijn overeenkomstig het Unierecht, kunnen de registratie van een PEPP aanvragen:

a)

kredietinstellingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (19) vergunning is verleend;

b)

verzekeringsondernemingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) vergunning is verleend en die actief zijn op het gebied van directe levensverzekering overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2009/138/EG en bijlage II bij die richtlijn;

c)

instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) die beschikken over een vergunning of zijn geregistreerd overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/2341 en die op grond van het nationale recht gemachtigd zijn en onder toezicht staan om ook persoonlijke pensioenproducten aan te bieden. In dit geval worden alle activa en passiva die overeenkomen met activiteiten op het gebied van de aanbieding van PEPP’s, afgescheiden, zonder dat er enige mogelijkheid bestaat om ze over te hevelen naar de andere pensioenaanbiedingsactiviteiten van de instelling;

d)

beleggingsondernemingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend en die vermogensbeheer aanbieden;

e)

beleggingsondernemingen of beheersmaatschappijen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG vergunning is verleend;

f)

beheerders van alternatieve EU-beleggingsinstellingen (EU-abi-beheerders) waaraan overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU vergunning is verleend;

2.   De in lid 1 van dit artikel genoemde financiële ondernemingen dienen de aanvraag van registratie van een PEPP in bij hun bevoegde autoriteiten. De aanvraag omvat:

a)

de standaardcontractbepalingen van de PEPP-overeenkomst die aan PEPP-spaarders zullen worden voorgesteld, zoals bedoeld in artikel 4;

b)

informatie over de identiteit van de aanvrager;

c)

informatie over regelingen betreffende portefeuille- en risicobeheer en administratie met betrekking tot het PEPP, met inbegrip van de regelingen als bedoeld in artikel 19, lid 2, artikel 42, lid 5, en artikel 49, lid 3;

d)

een lijst van de lidstaten waar de PEPP-aanbieder die de aanvraag indient, het PEPP op de markt wil brengen, indien van toepassing;

e)

informatie over de identiteit van de bewaarder, indien van toepassing;

f)

de essentiële PEPP-informatie als bedoeld in artikel 26;

g)

een lijst van de lidstaten waarvoor de PEPP-aanbieder die de aanvraag indient, de onmiddellijke opening van een subrekening zal kunnen garanderen.

3.   De bevoegde autoriteiten beoordelen uiterlijk vijftien werkdagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde aanvraag of de aanvraag volledig is.

De bevoegde autoriteiten stellen een termijn vast waarbinnen de aanvrager aanvullende informatie moet verstrekken als de aanvraag niet volledig is. Nadat de aanvraag als volledig wordt beschouwd, stellen de bevoegde autoriteiten de aanvrager daarvan in kennis.

4.   Binnen drie maanden na de datum van indiening van de volledige aanvraag op grond van lid 3 nemen de bevoegde autoriteiten een besluit tot registratie van een PEPP, alleen als de aanvrager in aanmerking komt voor het aanbieden van PEPP’s overeenkomstig lid 1 en als de met de registratieaanvraag ingediende informatie en documenten bedoeld in lid 2 voldoen aan deze verordening.

5.   Binnen vijf werkdagen na het nemen van een besluit tot registratie van het PEPP stellen de bevoegde autoriteiten EIOPA in kennis van het besluit en van de in lid 2, onder a), b), d), f) en g), bedoelde informatie en documenten, en brengen zij de PEPP-aanbieder die de aanvraag heeft ingediend, hiervan op de hoogte.

EIOPA is niet verantwoordelijk en wordt niet aansprakelijk gesteld voor een besluit tot registratie door bevoegde autoriteiten.

Als de bevoegde autoriteiten weigeren registratie te verlenen, brengen zij een met redenen omkleed besluit uit dat vatbaar is voor beroep.

6.   Als er in een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit is voor een specifieke soort financiële onderneming als bedoeld in lid 1, wijst die lidstaat één bevoegde autoriteit aan voor elke soort financiële onderneming als bedoeld in lid 1 die verantwoordelijk is voor de registratieprocedure en voor de communicatie met EIOPA.

Alle latere wijzigingen van de met de aanvraag ingediende informatie en documenten als bedoeld in lid 2 worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteiten. Als de wijzigingen verband houden met de in lid 2, onder a), b), d), f) en g), bedoelde informatie en documenten, delen de bevoegde autoriteiten deze wijzigingen zonder onnodige vertraging mee aan EIOPA.

Artikel 7

Registratie van een PEPP

1.   Binnen vijf werkdagen na de datum van kennisgeving van het besluit tot registratie alsmede de informatie en documenten overeenkomstig artikel 6, lid 5, registreert EIOPA het PEPP in het in artikel 13 bedoelde centraal openbaar register en stelt zij de bevoegde autoriteiten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis.

2.   Binnen vijf werkdagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving van de registratie van het PEPP stellen de bevoegde autoriteiten de PEPP-aanbieder die de aanvraag heeft ingediend, daarvan in kennis.

3.   De PEPP-aanbieder mag het PEPP aanbieden en de PEPP-distributeur mag het PEPP distribueren vanaf de datum van de registratie van het PEPP in het in artikel 13 bedoelde centraal openbaar register.

Artikel 8

Voorwaarden voor doorhaling van een registratie van een PEPP

1.   De bevoegde autoriteiten nemen een besluit tot doorhaling van de registratie van het PEPP wanneer:

a)

de PEPP-aanbieder uitdrukkelijk afstand doet van de registratie;

b)

de PEPP-aanbieder de registratie heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

de PEPP-aanbieder deze verordening ernstig of stelselmatig heeft geschonden; of

d)

de PEPP-aanbieder of het PEPP niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de registratie is verleend.

2.   Binnen vijf werkdagen na het nemen van een besluit tot doorhaling van de registratie van het PEPP delen de bevoegde autoriteiten dit mee aan EIOPA en stellen zij de PEPP-aanbieder daarvan in kennis.

3.   Binnen vijf werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van het in lid 2 bedoelde besluit tot doorhaling haalt EIOPA de registratie van het PEPP door en stelt zij de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis.

4.   Binnen vijf werkdagen na ontvangst van de in lid 3 bedoelde kennisgeving van de doorhaling van de registratie van het PEPP, inclusief de datum van de doorhaling, stellen de bevoegde autoriteiten de PEPP-aanbieder daarvan in kennis.

5.   De PEPP-aanbieder biedt het PEPP niet meer aan en de PEPP-distributeur distribueert het PEPP niet meer vanaf de datum van de doorhaling van de registratie van het PEPP in het in artikel 13 bedoelde centraal openbaar register.

6.   Als EIOPA informatie heeft ontvangen over het bestaan van een van de in lid 1, onder b) of c), van dit artikel bedoelde omstandigheden, richt zij, overeenkomstig de in artikel 66 bedoelde verplichting tot samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en EIOPA, het verzoek aan de bevoegde autoriteiten van de PEPP-aanbieder om na te gaan of van deze omstandigheden sprake is; de bevoegde autoriteiten dienen hun bevindingen en de desbetreffende informatie in bij EIOPA.

7.   Alvorens een besluit tot doorhaling van de registratie van het PEPP te nemen, stellen de bevoegde autoriteiten en EIOPA alles in het werk om ervoor te zorgen dat de belangen van de PEPP-spaarders worden beschermd.

Artikel 9

Benaming

De benaming „pan-Europees persoonlijk pensioenproduct” of „PEPP” mag met betrekking tot een persoonlijk pensioenproduct alleen worden gebruikt wanneer het persoonlijke pensioenproduct door EIOPA is geregistreerd om in overeenstemming met deze verordening onder de benaming „PEPP” te worden gedistribueerd.

Artikel 10

Distributie van PEPP’s

1.   De in artikel 6, lid 1, genoemde financiële ondernemingen mogen door henzelf ontwikkelde PEPP’s distribueren. Zij mogen ook niet door henzelf ontwikkelde PEPP’s distribueren, mits zij voldoen aan het desbetreffende sectorale recht op grond waarvan zij producten mogen distribueren die niet door henzelf zijn ontwikkeld.

2.   In overeenstemming met Richtlijn (EU) 2016/97 geregistreerde verzekeringstussenpersonen en beleggingsondernemingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend voor de verlening van beleggingsadvies als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/65/EU, zijn gerechtigd om PEPP’s te distribueren die zijzelf niet hebben ontwikkeld.

Artikel 11

Voor de verschillende soorten aanbieders geldend prudentieel regime

PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs voldoen aan deze verordening, alsmede aan het desbetreffende prudentiële regime dat voor hen geldt in overeenstemming met de in artikel 6, lid 1, en artikel 10, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen.

Artikel 12

Publicatie van nationale bepalingen

1.   De tekst van de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden voor de voorwaarden met betrekking tot de opbouwfase bedoeld in artikel 47 en de voorwaarden met betrekking tot de afbouwfase bedoeld in artikel 57, met inbegrip van informatie over aanvullende nationale procedures die zijn ingesteld voor het aanvragen van de op nationaal niveau vastgestelde voordelen en stimulansen, indien van toepassing, wordt openbaar gemaakt en bijgewerkt door de betrokken nationale autoriteit.

2.   Alle bevoegde autoriteiten in een lidstaat plaatsen op hun website een bijgewerkte link naar de in lid 1 bedoelde teksten.

3.   De publicatie van de in lid 1 bedoelde teksten is uitsluitend bestemd voor informatiedoeleinden en schept geen wettelijke verplichtingen of aansprakelijkheid voor de betrokken nationale autoriteiten.

Artikel 13

Centraal openbaar register

1.   EIOPA houdt een centraal openbaar register bij dat elk PEPP bevat dat op grond van deze verordening geregistreerd is, evenals het registratienummer van het PEPP, de PEPP-aanbieder van dit PEPP, de bevoegde autoriteiten van de PEPP-aanbieder, de datum van de registratie van het PEPP, een volledige lijst van de lidstaten waar dit PEPP wordt aangeboden en een volledige lijst van lidstaten waarvoor de PEPP-aanbieder een subrekening aanbiedt. Het register wordt in elektronische vorm publiek beschikbaar gesteld en wordt bijgewerkt.

2.   De bevoegde autoriteiten brengen EIOPA op de hoogte van de in artikel 12, lid 2, bedoelde links en houden deze informatie actueel.

3.   EIOPA publiceert de in lid 2 bedoelde links in het in lid 1 bedoelde centraal openbaar register en houdt ze actueel.

HOOFDSTUK III

GRENSOVERSCHRIJDENDE AANBIEDING EN MEENEEMBAARHEID VAN PEPP’S

AFDELING I

Vrijheid van dienstverrichting en vrijheid van vestiging

Artikel 14

Uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging door PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs

1.   PEPP-aanbieders mogen PEPP’s aanbieden en PEPP-distributeurs mogen PEPP’s distribueren op het grondgebied van een lidstaat van ontvangst op grond van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging op voorwaarde dat ze dat doen met inachtneming van de desbetreffende regels en procedures die zijn vastgesteld in of op grond van het in artikel 6, lid 1, onder a), b), d) en e), of in artikel 10, lid 2, genoemde Unierecht dat op hen van toepassing is en na kennisgeving van hun voornemen om een subrekening voor deze lidstaat van ontvangst te openen overeenkomstig artikel 21.

2.   PEPP-aanbieders als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder c) en f), nemen de voorschriften van artikel 15 in acht.

Artikel 15

Uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting door IBPV’s en EU-abi-beheerders

1.   De in artikel 6, lid 1, onder c) en f), bedoelde PEPP-aanbieders die voornemens zijn PEPP-spaarders op het grondgebied van een lidstaat van ontvangst voor het eerst PEPP’s aan te bieden in het kader van het vrij verrichten van diensten delen na kennisgeving van hun voornemen om voor deze lidstaat van ontvangst een subrekening te openen overeenkomstig artikel 21, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst de volgende informatie mee:

a)

de naam en het adres van de PEPP-aanbieder;

b)

de lidstaat waar de PEPP-aanbieder voornemens is PEPP's aan PEPP-spaarders aan te bieden of te distribueren.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst zenden de informatie binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst door naar de lidstaat van ontvangst, samen met een bevestiging dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde PEPP-aanbieder voldoet aan de vereisten van artikel 6, lid 1. De informatie wordt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst meegedeeld, tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst redenen hebben om te twijfelen aan de toereikendheid van de administratieve structuur met betrekking tot het aanbieden van PEPP’s of aan de financiële situatie van de PEPP-aanbieder als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder c) en f).

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst weigeren de gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst te verstrekken, delen zij de redenen van deze weigering binnen één maand na ontvangst van alle gegevens mede aan de betrokken PEPP-aanbieder. Tegen deze weigering of ieder uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de lidstaat van herkomst van de PEPP-aanbieder.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst bevestigen binnen tien werkdagen de ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst delen de PEPP-aanbieder vervolgens mee dat de informatie door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst is ontvangen en dat de PEPP-aanbieder kan beginnen met het aanbieden van PEPP’s aan PEPP-spaarders in die lidstaat.

4.   Bij gebreke van een ontvangstbevestiging als bedoeld in lid 3 binnen tien werkdagen na de datum van toezending van de in lid 2 bedoelde informatie, delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de PEPP-aanbieder mee dat de PEPP-aanbieder in die lidstaat van ontvangst diensten kan beginnen aan te bieden.

5.   In geval van wijziging van de in lid 1 bedoelde informatie stelt de PEPP-aanbieder ten minste één maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van deze wijziging in kennis. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst zo spoedig mogelijk en uiterlijk één maand na ontvangst van de kennisgeving in kennis van de wijziging.

6.   De lidstaten van ontvangst kunnen voor de toepassing van deze procedure andere dan de in artikel 2, punt 18, bedoelde bevoegde autoriteiten aanwijzen om de aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst verleende bevoegdheden uit te oefenen. De lidstaten stellen de Commissie en EIOPA van deze aanwijzing en van de eventuele taakverdeling in kennis.

Artikel 16

Bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst

1.   Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst redenen hebben om aan te nemen dat een PEPP op zijn grondgebied is gedistribueerd of dat een subrekening voor die lidstaat is geopend in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit de toepasselijke voorschriften, als bedoeld in artikel 3, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de PEPP-aanbieder of de PEPP-distributeur in kennis van hun bevindingen.

2.   Na beoordeling van de op grond van lid 1 ontvangen informatie nemen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, in voorkomend geval, onverwijld passende maatregelen om de situatie te verhelpen. Zij stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst op de hoogte van deze maatregelen.

3.   Wanneer de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst genomen maatregelen ontoereikend zijn of ontbreken, en de PEPP-aanbieder of de PEPP-distributeur het PEPP blijft distribueren op een wijze die duidelijk schadelijk is voor de belangen van de PEPP-spaarders van de lidstaat van ontvangst of voor de ordelijke werking van de markt voor persoonlijke pensioenproducten in die lidstaat, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen, onder meer om, voor zover dat strikt noodzakelijk is, de PEPP-aanbieder of de PEPP-distributeur te beletten de distributie van PEPP’s op hun grondgebied voort te zetten.

Voorts mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 naar EIOPA doorverwijzen en om haar bijstand verzoeken.

4.   De leden 1 tot en met 3 doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaat van ontvangst om passende en niet-discriminerende maatregelen te nemen om onregelmatigheden op zijn grondgebied te voorkomen of te bestraffen in situaties waarin onmiddellijk optreden strikt noodzakelijk is om de rechten van de consument in de lidstaat van ontvangst te beschermen en wanneer gelijkwaardige maatregelen van de lidstaat van herkomst ontoereikend zijn of ontbreken, of in gevallen waarin de onregelmatigheden in strijd zijn met nationale wettelijke voorschriften ter bescherming van het algemeen belang, voor zover strikt noodzakelijk. In dergelijke situaties hebben de lidstaten van ontvangst de mogelijkheid om de PEPP-aanbieder of de PEPP-distributeur te beletten op hun grondgebied nieuwe activiteiten uit te oefenen.

5.   Alle maatregelen die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst uit hoofde van dit artikel worden genomen, worden in een met redenen omkleed document aan de PEPP-aanbieder of de PEPP-distributeur meegedeeld en zonder onnodige vertraging ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

AFDELING II

Meeneembaarheid

Artikel 17

De meeneembaarheidsdienst

1.   PEPP-spaarders hebben het recht gebruik te maken van een meeneembaarheidsdienst die hen het recht geeft te blijven bijdragen op hun bestaande PEPP-rekening wanneer zij hun verblijfplaats verplaatsen naar een andere lidstaat.

2.   Bij gebruik van de meeneembaarheidsdienst hebben PEPP-spaarders het recht om alle voordelen en stimulansen te behouden die door de PEPP-aanbieder zijn verleend en die verband houden met doorlopende belegging in hun PEPP.

Artikel 18

Aanbieden van de meeneembaarheidsdienst

1.   PEPP-aanbieders bieden de in artikel 17 genoemde meeneembaarheidsdienst aan aan PEPP-spaarders die een PEPP-rekening bij hen aanhouden en om deze dienst verzoeken.

2.   Bij het voorstellen van een PEPP verstrekt de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur potentiële PEPP-spaarders informatie over de meeneembaarheidsdienst en over welke subrekeningen onmiddellijk beschikbaar zijn.

3.   Binnen drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening biedt elke PEPP-aanbieder, na een tot hem gericht verzoek, nationale subrekeningen aan voor ten minste twee lidstaten.

Artikel 19

Subrekeningen van het PEPP

1.   Wanneer PEPP-aanbieders overeenkomstig artikel 17 een meeneembaarheidsdienst aan PEPP-spaarders aanbieden, zorgen zij ervoor dat wanneer een nieuwe subrekening wordt geopend binnen een PEPP-rekening, deze subrekening voldoet aan de wettelijke eisen en voorwaarden, als bedoeld in de artikelen 47 en 57, die op nationaal niveau voor het PEPP zijn vastgesteld door de nieuwe lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder. Alle transacties in de PEPP-rekening worden op een overeenkomstige subrekening geboekt. De bijdragen aan en de opnamen uit de subrekening kunnen onderworpen zijn aan afzonderlijke contractbepalingen.

2.   Onverminderd het toepasselijke sectorale recht kunnen PEPP-aanbieders er ook voor zorgen dat wordt voldaan aan de in lid 1 bedoelde eisen door een partnerschap aan te gaan met een andere geregistreerde PEPP-aanbieder (de „partner”).

Gelet op de omvang van de door de partner uit te voeren taken, moet de partner gekwalificeerd zijn en in staat zijn de gedelegeerde taken uit te voeren. De PEPP-aanbieder sluit een schriftelijke overeenkomst met de partner. De overeenkomst is juridisch afdwingbaar en omschrijft duidelijk de rechten en plichten van de PEPP-aanbieder en van de partner. De overeenkomst voldoet aan de relevante regels en procedures voor delegatie en uitbesteding die zijn vastgesteld bij of krachtens het Unierecht dat op hen van toepassing is, als bedoeld in artikel 6, lid 1. Niettegenstaande die overeenkomst blijft de PEPP-aanbieder als enige aansprakelijk voor zijn verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening.

Artikel 20

Opening van een nieuwe subrekening

1.   Onverwijld nadat hij in kennis is gesteld van de verplaatsing van de verblijfplaats van de PEPP-spaarder naar een andere lidstaat informeert de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder over de mogelijkheid om binnen de PEPP-rekening van de PEPP-spaarder een nieuwe subrekening te openen en over de termijn waarbinnen een subrekening kan worden geopend.

In dat geval verstrekt de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder gratis het PEPP-essentiële-informatiedocument met de in artikel 28, lid 3, onder g), bedoelde specifieke vereisten voor de subrekening die overeenkomt met de nieuwe lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder.

Indien er geen nieuwe subrekening beschikbaar is, stelt de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder in kennis van het recht om onverwijld en kosteloos over te stappen en van de mogelijkheid om te blijven sparen op de laatst geopende subrekening.

2.   Indien de PEPP-spaarder gebruik wil maken van de mogelijkheid om een subrekening te openen, stelt de PEPP-spaarder de PEPP-aanbieder in kennis van het volgende:

a)

de nieuwe lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder;

b)

de datum vanaf wanneer de bijdragen naar de nieuwe subrekening moeten worden overgemaakt;

c)

alle nodige informatie over andere voorwaarden voor het PEPP.

3.   De PEPP-spaarder kan blijven bijdragen aan de laatst geopende subrekening.

4.   De PEPP-aanbieder biedt de PEPP-spaarder aan om een gepersonaliseerde aanbeveling te verstrekken waarin wordt uiteengezet of de opening van een nieuwe subrekening binnen de PEPP-rekening van de PEPP-spaarder en het leveren van bijdragen aan de nieuwe subrekening gunstiger zou zijn dan het blijven bijdragen aan de laatst geopende subrekening.

5.   Wanneer de PEPP-aanbieder niet in staat is om de opening van een nieuwe subrekening die overeenkomt met de nieuwe lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder te garanderen, wordt de PEPP-spaarder overeenkomstig zijn keuze in staat gesteld:

a)

onverwijld en kosteloos naar een andere PEPP-aanbieder over te stappen, niettegenstaande de vereisten van artikel 52, lid 3, inzake de frequentie van het overstappen; of

b)

te blijven bijdragen aan de laatst geopende subrekening.

6.   De nieuwe subrekening wordt geopend door het aanpassen van de bestaande PEPP-overeenkomst tussen de PEPP-spaarder en de PEPP-aanbieder, in overeenstemming met het toepasselijke overeenkomstenrecht. De openingsdatum wordt in de overeenkomst vastgesteld.

Artikel 21

Informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten over de meeneembaarheid

1.   De PEPP-aanbieder die voor het eerst een nieuwe subrekening voor een lidstaat van ontvangst wil openen, stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis.

2.   De PEPP-aanbieder neemt in de kennisgeving de volgende informatie en documenten op:

a)

de standaardcontractbepalingen van de PEPP-overeenkomst als bedoeld in artikel 4, met inbegrip van de bijlage voor de nieuwe subrekening;

b)

het PEPP-essentiële-informatiedocument, dat de specifieke vereisten bevat voor de subrekening die overeenstemt met de nieuwe subrekening overeenkomstig artikel 28, lid 3, onder g);

c)

het in artikel 36 bedoelde PEPP-overzicht;

d)

informatie over de in artikel 19, lid 2, bedoelde contractuele regelingen, indien van toepassing.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verifiëren of de verstrekte documentatie volledig is en zenden deze binnen tien werkdagen na ontvangst van de volledige documentatie toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst bevestigen onverwijld de ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie en documenten.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst delen de PEPP-aanbieder vervolgens mee dat de informatie door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst is ontvangen en dat de PEPP-aanbieder de subrekening voor die lidstaat kan openen.

Bij gebreke van een ontvangstbevestiging als bedoeld in lid 4 binnen 10 werkdagen na de datum van toezending van de in lid 3 bedoelde documentatie, delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de PEPP-aanbieder mee dat de subrekening voor die lidstaat kan worden geopend.

6.   In geval van wijziging van de in lid 2 bedoelde informatie en documenten stelt de PEPP-aanbieder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst ten minste één maand voor de invoering van de wijziging in kennis van deze wijziging. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst zo spoedig mogelijk en uiterlijk één maand na ontvangst van de kennisgeving in kennis van de wijziging.

HOOFDSTUK IV

VOORWAARDEN INZAKE DISTRIBUTIE EN INFORMATIEVERSTREKKING

AFDELING I

Algemene bepalingen

Artikel 22

Algemeen beginsel

Bij het uitvoeren van distributieactiviteiten voor PEPP’s handelen PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs steeds eerlijk, billijk en professioneel in het beste belang van hun PEPP-cliënten.

Artikel 23

Distributieregeling voor de verschillende soorten PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs

1.   Voor de distributie van PEPP’s nemen de verschillende soorten PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs de volgende regels in acht:

a)

verzekeringsondernemingen als bedoeld onder b) van artikel 6, lid 1, van onderhavige richtlijn en verzekeringstussenpersonen als bedoeld in artikel 10, lid 2, van onderhavige richtlijn voldoen aan het toepasselijke nationale recht tot omzetting van de in de hoofdstukken V en VI van Richtlijn (EU) 2016/97 uiteengezette regels, met uitzondering van de artikelen 20, 23 en 25 en artikel 30, lid 3, van die richtlijn voor de distributie van verzekeringen met een beleggingscomponent, aan het op grond van die regels aangenomen rechtstreeks toepasselijke Unierecht met betrekking tot de distributie van die producten en aan deze verordening, met uitzondering van artikel 34, lid 4;

b)

beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 10, lid 2 van deze richtlijn voldoen aan het toepasselijke nationale recht tot omzetting van de regels die voor het in de handel brengen en distribueren van financiële instrumenten zijn uiteengezet in artikel 16, lid 3, eerste alinea, en artikelen 23, 24 en 25 van Richtlijn 2014/65/EU, met uitzondering van artikel 24, lid 2, en artikel 25, leden 3 en 4, van die richtlijn, aan het op grond van die bepalingen aangenomen rechtstreeks toepasselijke Unierecht, en aan deze verordening, met uitzondering van artikel 34, lid 4;

c)

alle overige PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs voldoen aan het toepasselijke nationale recht tot omzetting van de regels die voor het in de handel brengen en distribueren van financiële instrumenten zijn uiteengezet in artikel 16, lid 3, eerste alinea, en in de artikelen 23, 24 en 25 van Richtlijn 2014/65/EU, met uitzondering van artikel 24, lid 2, en artikel 25, leden 2, 3. en 4, van die richtlijn, aan het op grond van die bepalingen aangenomen rechtstreeks toepasselijke Unierecht en aan deze verordening.

2.   De in lid 1, onder a), beschreven regels gelden alleen voor zover er geen strengere bepaling is in het toepasselijke nationale recht die uitvoering geeft aan de voorschriften van hoofdstukken V en VI van Richtlijn (EU) 2016/97.

Artikel 24

Elektronische distributie en andere duurzame dragers

PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs verstrekken PEPP-cliënten kosteloos alle documenten en informatie in het kader van dit hoofdstuk in elektronische vorm, mits de PEPP-cliënt in staat wordt gesteld om deze informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd en mits het instrument toelaat dat de opgeslagen informatie ongewijzigd wordt gereproduceerd.

Op verzoek verstrekken PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs deze documenten en informatie ook kosteloos op een andere duurzame drager, waaronder papier. PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs informeren PEPP-cliënten over hun recht om kosteloos een kopie van deze documenten op een andere duurzame drager, waaronder papier, aan te vragen.

Artikel 25

Toezicht op producten en governancevereisten

1.   PEPP-aanbieders zorgen voor handhaving, toepassing en toetsing van een procedure voor de goedkeuring van elk PEPP, of van significante aanpassingen van een bestaand PEPP, voordat het onder PEPP-cliënten wordt gedistribueerd.

Het productgoedkeuringsproces is evenredig aan en past bij de aard van het PEPP.

Tijdens het productgoedkeuringsproces wordt een beoogde doelmarkt voor elk PEPP gespecificeerd, wordt gewaarborgd dat alle desbetreffende risico’s voor een dergelijke beoogde doelmarkt zijn geëvalueerd en dat de geplande distributiestrategie in samenhang is met de beoogde doelmarkt, en worden redelijke stappen genomen om ervoor te zorgen dat het PEPP op de beoogde doelmarkt wordt gedistribueerd.

De PEPP-aanbieder begrijpt en toetst ook regelmatig de PEPP’s die hij aanbiedt, waarbij rekening wordt gehouden met alle gebeurtenissen die materiële gevolgen kunnen hebben voor het potentiële risico voor de beoogde doelmarkt, om ten minste te beoordelen of het PEPP blijft beantwoorden aan de behoeften van de beoogde doelmarkt en of de geplande distributiestrategie passend blijft.

PEPP-aanbieders verstrekken aan alle PEPP-distributeurs alle adequate informatie over het PEPP en het productgoedkeuringsproces, met inbegrip van de beoogde doelmarkt van het PEPP.

PEPP-distributeurs beschikken over adequate regelingen om de in de vijfde alinea genoemde informatie te verkrijgen en de kenmerken en de beoogde doelmarkt van elk PEPP te begrijpen.

2.   De in dit artikel bedoelde beleidsmaatregelen, processen en regelingen laten alle overige vereisten op grond van, of die van toepassing zijn uit hoofde van, deze verordening, met inbegrip van de vereisten inzake openbaarmaking, geschiktheid of adequaatheid, vaststelling van en omgang met belangenconflicten, „inducements” en MSG-factoren onverlet.

AFDELING II

Informatieverstrekking in de precontractuele fase

Artikel 26

PEPP-essentiële-informatiedocument

1.   Voordat een PEPP aan PEPP-spaarders wordt voorgesteld, stelt de PEPP-aanbieder voor dat PEPP-product een PEPP-essentiële-informatiedocument op in overeenstemming met de voorschriften van deze afdeling en maakt hij het PEPP-essentiële-informatiedocument op zijn website bekend.

2.   Het PEPP-essentiële-informatiedocument bevat precontractuele informatie. Het document is accuraat, eerlijk en duidelijk en mag niet misleidend zijn. Het bevat essentiële informatie en strookt met alle bindende contractuele documenten, met de ter zake doende delen van de documenten waarmee het product wordt aangeboden en met de voorwaarden van het PEPP.

3.   Het PEPP-essentiële-informatiedocument is een op zichzelf staand document dat duidelijk verschilt van marketingmateriaal. Het bevat geen verwijzingen naar marketingmateriaal. Het kan verwijzen naar andere documenten, waaronder, indien van toepassing, een prospectus, maar alleen wanneer deze verwijzingen te maken hebben met de informatie die uit hoofde van deze verordening in het PEPP-essentiële-informatiedocument moet staan.

Voor het basis-PEPP wordt een afzonderlijk PEPP-essentiële-informatiedocument opgesteld.

4.   Wanneer een PEPP-aanbieder een PEPP-spaarder een reeks alternatieve beleggingsopties aanbiedt, zodat niet alle in artikel 28, lid 3, vereiste informatie over deze onderliggende beleggingsopties binnen één beknopt, op zichzelf staand PEPP-essentiële-informatiedocument kan worden verstrekt, stellen de PEPP-aanbieders een van de volgende documenten op:

a)

een op zichzelf staand PEPP-essentiële-informatiedocument voor elke alternatieve investeringsoptie;

b)

een generiek PEPP-essentiële-informatiedocument waarin ten minste een generieke beschrijving van de alternatieve beleggingsopties wordt gegeven en waarin wordt aangegeven waar en hoe meer gedetailleerde precontractuele informatie over de beleggingen ter ondersteuning van deze beleggingsopties kan worden gevonden.

5.   Overeenkomstig artikel 24 wordt het PEPP-essentiële-informatiedocument opgesteld als een kort document dat op een beknopte wijze is geschreven. Het PEPP-essentiële-informatiedocument:

a)

is op zodanige wijze gepresenteerd en vormgegeven dat het gemakkelijk leesbaar is, met gebruik van tekens van leesbare grootte;

b)

is toegespitst op de essentiële informatie die PEPP-cliënten nodig hebben;

c)

is duidelijk uitgedrukt en geschreven in een taal en een stijl die het begrip van de informatie vergemakkelijken, met name in een duidelijke, beknopte en begrijpelijke taal.

6.   Wanneer in het PEPP-essentiële-informatiedocument kleuren worden gebruikt, mag dit de informatie niet minder duidelijk maken ingeval het PEPP-essentiële-informatiedocument in zwart-wit wordt afgedrukt of gefotokopieerd.

7.   Wanneer de bedrijfsnaam of het logo van de PEPP-aanbieder of de groep waarvan hij deel uitmaakt wordt gebruikt, mag dat niet de aandacht van de informatie in het PEPP-essentiële-informatiedocument afleiden of de leesbaarheid van de tekst bemoeilijken.

8.   Naast het PEPP-essentiële-informatiedocument verstrekken PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs potentiële PEPP-spaarders verwijzingen naar alle openbare verslagen over de financiële toestand van de PEPP-aanbieder, met inbegrip van zijn solvabiliteit, zodat potentiële PEPP-spaarders gemakkelijk kennis kunnen nemen van deze informatie.

9.   Aan potentiële PEPP-spaarders wordt ook informatie verstrekt over de resultaten die de beleggingsoptie van de PEPP-spaarder in het verleden heeft behaald over ten minste tien jaar, of over alle jaren gedurende welke het PEPP is aangeboden indien dat minder dan tien jaar is. De informatie over de resultaten in het verleden gaan vergezeld van de mededeling „in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst”.

Artikel 27

Taal van het PEPP-essentiële-informatiedocument

1.   Het PEPP-essentiële-informatiedocument wordt opgesteld in de officiële talen — of ten minste één daarvan — die worden gebruikt in de regio van de lidstaat waar het PEPP wordt gedistribueerd, of in een andere taal die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat wordt aanvaard; indien het document in een nog andere taal werd opgesteld, wordt het in één van deze talen vertaald.

Deze vertaling vormt een getrouwe en nauwkeurige weergave van het oorspronkelijke PEPP-essentiële-informatiedocument.

2.   Wanneer een PEPP in een lidstaat in de handel wordt gebracht met marketingmateriaal dat is opgesteld in één of meer van de officiële talen van die lidstaat, wordt het PEPP-essentiële-informatiedocument ten minste in dezelfde officiële talen opgesteld.

3.   Het PEPP-essentiële-informatiedocument wordt op verzoek in een passend formaat ter beschikking gesteld van PEPP-spaarders met een visuele handicap.

Artikel 28

Inhoud van het PEPP-essentiële-informatiedocument

1.   De titel „essentiële-informatiedocument voor een PEPP” staat duidelijk zichtbaar bovenaan de eerste bladzijde van het PEPP-essentiële-informatiedocument.

Het PEPP-essentiële-informatiedocument wordt opgesteld zoals in de leden 2 en 3 is vastgelegd.

2.   Onmiddellijk onder de titel staat een toelichting, die als volgt luidt:

„Dit document geeft u essentiële informatie aangaande dit pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP). Het is geen marketingmateriaal. Deze informatie is wettelijk voorgeschreven om u te helpen de aard, de risico’s, de kosten en de mogelijke winsten en verliezen van dit persoonlijk pensioenproduct te begrijpen en om u te helpen het met andere PEPP’s te vergelijken.”.

3.   Het PEPP-essentiële-informatiedocument bevat de volgende informatie:

a)

aan het begin van het document: de naam van het PEPP en of het al dan niet om een basis-PEPP gaat, de identiteit en contactgegevens van de PEPP-aanbieder, informatie over de bevoegde autoriteiten van de PEPP-aanbieder, het registratienummer van het PEPP in het centraal openbaar register en de datum van het document;

b)

de verklaring: „Het in dit document beschreven pensioenproduct is een langetermijnproduct met beperkte terugvorderingsmogelijkheid dat niet te allen tijde kan worden beëindigd.”;

c)

onder het kopje „Wat is dit voor een product?”: de aard en de voornaamste kenmerken van het PEPP, waaronder:

i)

de langetermijndoelstellingen van het PEPP en de middelen om deze te verwezenlijken, waarbij het in het bijzonder gaat om de vraag of de doelstellingen worden bereikt via directe of indirecte blootstelling aan de onderliggende beleggingsactiva, inclusief een beschrijving van de onderliggende instrumenten of referentiewaarden, inclusief een specificatie van de markten waarin de PEPP-aanbieder investeert, alsmede een toelichting van de manier waarop het rendement wordt bepaald;

ii)

een beschrijving van het type PEPP-spaarder tot wie het PEPP wordt gericht wanneer het op de markt komt, met name wat betreft diens vermogen om beleggingsverlies te dragen en de beleggingshorizon;

iii)

een verklaring over

de vraag of het basis-PEPP een garantie op het kapitaal biedt dan wel de vorm aanneemt van een risicolimiteringstechniek die in overeenstemming is met de doelstelling om de PEPP-spaarder in staat te stellen het kapitaal te recupereren, of

de vraag of en in welke mate een alternatieve beleggingsoptie, indien van toepassing, een garantie of een risicolimiteringstechniek biedt;

iv)

een beschrijving van de PEPP-pensioenuitkeringen, in het bijzonder de mogelijke vormen van uitbetaling en het recht om de vorm van uitbetaling te wijzigen als bedoeld in artikel 59, lid 1;

v)

wanneer het PEPP betrekking heeft op biometrische risico’s: bijzonderheden over de gedekte risico’s en de verzekeringsuitkeringen, met inbegrip van de omstandigheden waaronder deze uitkeringen kunnen worden aangevraagd;

vi)

informatie over de meeneembaarheidsdienst, met inbegrip van een verwijzing naar het in artikel 13 bedoelde centraal openbaar register waarin informatie is opgenomen over de voorwaarden voor de opbouwfase en de afbouwfase die door de lidstaten overeenkomstig de artikelen 47 en 57 zijn vastgesteld;

vii)

een verklaring over de gevolgen voor de PEPP-spaarder van een vroegtijdige terugtrekking uit het PEPP, met inbegrip van alle toepasselijke vergoedingen, boeten, en mogelijk verlies van kapitaalbescherming en van andere mogelijke voordelen en stimulansen;

viii)

een verklaring over de gevolgen voor de PEPP-spaarder indien de PEPP-spaarder ophoudt bij te dragen aan het PEPP;

ix)

informatie over de beschikbare subrekeningen en over de in artikel 20, lid 5, bedoelde rechten van de PEPP-spaarder;

x)

informatie over het recht van de PEPP-spaarder om over te stappen en het recht op informatie over de overstapdienst als bedoeld in artikel 56;

xi)

de voorwaarden voor wijziging van de gekozen investeringsoptie als bedoeld in artikel 44;

xii)

informatie, indien beschikbaar, over de prestaties van de beleggingen van de PEPP-aanbieder wat betreft MSG-factoren;

xiii)

het recht dat op de PEPP-overeenkomst van toepassing wanneer de partijen geen vrijheid van rechtskeuze hebben, of, wanneer de partijen vrij zijn in de keuze van het toepasselijke recht, het recht dat de PEPP-aanbieder voorstelt te kiezen;

xiv)

indien van toepassing, een vermelding of er een bedenktijd of annuleringsperiode voor de PEPP-spaarder bestaat;

d)

onder het kopje „Wat zijn de risico’s en wat kan ik ervoor terugkrijgen?”: een korte beschrijving van het risico- en rendementsprofiel, die de volgende elementen omvat:

i)

een samenvattende risico-indicator, aangevuld met een beschrijvende toelichting van die indicator, de voornaamste beperkingen ervan en een beschrijvende toelichting van de voor het PEPP materieel relevante risico’s die niet afdoende in de samenvattende risico-indicator worden weergegeven;

ii)

het maximaal mogelijke verlies aan belegd kapitaal, met inbegrip van informatie over:

de vraag of de PEPP-spaarder het belegde kapitaal volledig kan verliezen, of

de vraag of de PEPP-spaarder risico loopt op aanvullende financiële verbintenissen of verplichtingen;

iii)

passende prestatiescenario’s, en de aannames waarop zij zijn gebaseerd;

iv)

indien van toepassing, de rendementsvoorwaarden voor de PEPP-spaarders of ingebouwde prestatiebeperkingen;

v)

een verklaring dat de belastingwetgeving van de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder invloed kan hebben op de daadwerkelijke uitbetaling;

e)

onder het kopje „Wat gebeurt er als [naam van de PEPP-aanbieder] niet kan uitbetalen?”: een korte beschrijving van de vraag of het verlies wordt gedekt door een compensatie- of waarborgregeling voor beleggers, en zo ja, om welke regeling het gaat, de naam van de garantsteller en welke risico’s al dan niet door de regeling worden gedekt;

f)

onder het kopje „Wat zijn de kosten?”: de kosten die aan de belegging in het PEPP zijn verbonden, waaronder de door de PEPP-spaarder te dragen directe en indirecte kosten, met inbegrip van zowel eenmalige als vaste kosten, gepresenteerd door middel van samenvattende indicatoren van deze kosten en, ter wille van de vergelijkbaarheid, een vermelding van de totale kosten, uitgedrukt in geldelijke en in procentuele termen, om alle gevolgen van de totale kosten voor de belegging te tonen.

In het PEPP-essentiële-informatiedocument wordt duidelijk aangegeven dat de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur uitgebreide informatie zal geven over distributiekosten die niet in de voornoemde kosten zijn vervat, zodat de PEPP-spaarders het cumulatieve effect van deze totale kosten op het rendement van de belegging kunnen begrijpen;

g)

onder het kopje „Wat zijn de specifieke vereisten voor de subrekening voor [mijn lidstaat van verblijf]?”:

i)

onder de rubriek „Vereisten voor de bijdragefase”:

een beschrijving van de voorwaarden voor de opbouwfase, zoals bepaald door de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder overeenkomstig artikel 47;

ii)

onder de rubriek „Vereisten voor de uitbetalingsfase”:

een beschrijving van de voorwaarden voor de afbouwfase, zoals bepaald door de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder overeenkomstig artikel 57;

h)

onder het kopje „Hoe kan ik een klacht indienen?”: informatie over hoe en bij wie een PEPP-spaarder een klacht kan indienen over het PEPP of over het gedrag van de PEPP-aanbieder of de PEPP-distributeur.

4.   Wanneer het PEPP-essentiële-informatiedocument in elektronische vorm wordt verstrekt mag de op grond van lid 3 vereiste informatie in gelaagde vorm worden verstrekt, zodat gedetailleerde stukken informatie kunnen worden weergegeven in pop-upvensters of via links naar bijbehorende lagen. In dat geval moet het PEPP-essentiële-informatiedocument als één enkel document kunnen worden geprint.

5.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt EIOPA, na raadpleging van de andere ETA’s en na het uitvoeren van consumenten- en sectortests, ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter nadere bepaling van:

a)

de bijzonderheden van de presentatie, met inbegrip van de vorm en de lengte van het document, en de inhoud van elk van de in lid 3 bedoelde informatie-onderdelen;

b)

de methode voor de presentatie van de in lid 3, onder d), i) en iii), bedoelde risico’s en rendement;

c)

de methode voor de berekening van de kosten, met inbegrip van de specificatie van samenvattende indicatoren, als bedoeld in lid 3, onder f);

d)

wanneer informatie wordt gepresenteerd in elektronische vorm met gelaagde informatie, welke informatie zich in de eerste laag bevindt en welke informatie in de aanvullende detaillagen mag worden verstrekt.

Bij de ontwikkeling van de ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt EIOPA rekening met de diverse soorten PEPP’s, het langetermijnkarakter van het PEPP, de capaciteiten van de PEPP-spaarders en de kenmerken van de PEPP’s, zodat de PEPP-spaarder een keuze kan maken tussen verschillende beleggingsopties en andere opties waarin het PEPP voorziet, onder meer wanneer deze keuze op verschillende tijdstippen kan worden gemaakt of in de toekomst kan worden gewijzigd.

EIOPA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

Artikel 29

Marketingmateriaal

Marketingmateriaal dat specifieke informatie met betrekking tot het PEPP geeft, bevat geen verklaring die in strijd is met de informatie in het PEPP-essentiële-informatiedocument of die de betekenis van het PEPP-essentiële-informatiedocument aantast. In het marketingmateriaal wordt vermeld dat er een PEPP-essentiële-informatiedocument beschikbaar is en wordt aangegeven hoe en waar dit kan worden verkregen. Ook wordt de website van de PEPP-aanbieder vermeld.

Artikel 30

Herziening van het PEPP-essentiële-informatiedocument

1.   De PEPP-aanbieder evalueert de in het PEPP-essentiële-informatiedocument vermelde informatie ten minste eenmaal per jaar en herziet het document onmiddellijk wanneer uit de evaluatie blijkt dat er veranderingen moeten worden aangebracht. De herziene versie wordt onmiddellijk beschikbaar gesteld.

2.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt EIOPA, na raadpleging van de andere ETA’s en na het uitvoeren van consumenten- en sectortests, ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de voorwaarden worden gespecificeerd waaronder het PEPP-essentiële-informatiedocument wordt geëvalueerd en herzien.

EIOPA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

Artikel 31

Burgerrechtelijke aansprakelijkheid

1.   De PEPP-aanbieder kan niet burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld louter op basis van het PEPP-essentiële-informatiedocument, met inbegrip van vertalingen daarvan, tenzij het misleidend is, niet accuraat is of niet strookt met de ter zake doende gedeelten van juridisch bindende precontractuele en contractuele documenten of met de in artikel 28 opgenomen vereisten.

2.   Een PEPP-spaarder die aantoont verlies te hebben geleden bij het sluiten van een PEPP-overeenkomst waarvoor een PEPP-essentiële-informatiedocument was opgesteld, omdat hij heeft vertrouwd op dat PEPP-essentiële-informatiedocument onder de in lid 1 genoemde omstandigheden, kan overeenkomstig het nationaal recht van de PEPP-aanbieder voor dat verlies een schadevergoeding vorderen.

3.   Elementen zoals „verlies” of „schadevergoeding” als bedoeld in lid 2, die niet worden gedefinieerd, worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht zoals aangewezen door de betreffende regels van het internationaal privaatrecht.

4.   Dit artikel staat nadere vorderingen voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid overeenkomstig het nationale recht niet in de weg.

5.   De verplichtingen uit hoofde van dit artikel worden niet door contractuele bedingen beperkt of uitgesloten.

Artikel 32

PEPP-overeenkomsten die biometrische risico’s dekken

Wanneer het PEPP-essentiële-informatiedocument betrekking heeft op een PEPP-overeenkomsten waarin biometrische risico’s worden gedekt, gelden de verplichtingen van de PEPP-aanbieder uit hoofde van deze afdeling alleen ten aanzien van de PEPP-spaarder.

Artikel 33

Verstrekking van het PEPP-essentiële-informatiedocument

1.   Een PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur verstrekt, wanneer hij advies geeft over een PEPP of een PEPP te koop aanbiedt, aan potentiële PEPP-spaarders tijdig alle overeenkomstig artikel 26 opgestelde PEPP-essentiële-informatiedocumenten voordat deze PEPP-spaarders gebonden zijn door een PEPP-overeenkomst of een aanbod met betrekking tot deze PEPP-overeenkomst.

2.   Een PEPP- aanbieder of PEPP-distributeur kan aan de vereisten van lid 1 voldoen door het PEPP-essentiële-informatiedocument te verstrekken aan een natuurlijke persoon met een schriftelijke volmacht om namens de PEPP-spaarder beleggingsbeslissingen te nemen met betrekking tot transacties die uit hoofde van die schriftelijke volmacht worden gesloten.

3.   Om de coherente toepassing van dit artikel te waarborgen ontwikkelt EIOPA, in voorkomend geval na raadpleging van de andere ETA’s, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden voor het voldoen aan de verplichting het PEPP-essentiële-informatiedocument te verstrekken als bepaald in lid 1.

EIOPA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

AFDELING III

Advies

Artikel 34

Specificatie van wensen en behoeften en adviesverlening

1.   Voorafgaand aan de sluiting van een PEPP-overeenkomst stelt de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur, op basis van de van de potentiële PEPP-spaarder vereiste en ontvangen informatie, de pensioenwensen en -behoeften van die potentiële PEPP-spaarder vast, inclusief de mogelijke behoefte om een annuïteitenproduct te verwerven, en verstrekt hij de potentiële PEPP-spaarder objectieve en begrijpelijke informatie over het PEPP om hem in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen.

Iedere voorgestelde PEPP-overeenkomst sluit aan bij de pensioenwensen en -behoeften van de PEPP-spaarder, rekening houdend met zijn of haar opgebouwde pensioenrechten.

2.   De PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur verleent de potentiële PEPP-spaarder advies alvorens er een PEPP-overeenkomst wordt gesloten en doet de potentiële PEPP-spaarder een gepersonaliseerde aanbeveling waarin wordt uitgelegd waarom een bepaald PEPP, inclusief een specifieke beleggingsoptie, in voorkomende geval, het best aansluit bij de wensen en behoeften van de PEPP-spaarder.

De PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur verschaft de potentiële PEPP-spaarder ook gepersonaliseerde pensioenprojecties voor het aanbevolen product, op basis van de vroegste datum waarop de afbouwfase kan starten, en een waarschuwing dat die projecties kunnen verschillen van de uiteindelijke waarde van de ontvangen PEPP-uitkeringen. Indien de pensioenprojecties op basis van economische scenario’s worden opgesteld, bevat die informatie ook het meest realistische scenario en een ongunstig scenario, rekening houdend met de specifieke aard van de PEPP-overeenkomst.

3.   Indien een basis-PEPP wordt aangeboden zonder ten minste een garantie op het kapitaal, geeft de PEPP-aanbieder of -distributeur duidelijk aan dat er PEPP’s beschikbaar zijn met een garantie op het kapitaal, om welke redenen hij een basis-PEPP aanbeveelt op basis van een risicolimiteringstechniek die consistent is met de doelstelling om de PEPP-spaarder in staat te stellen het kapitaal te recupereren en wijst hij duidelijk op eventuele bijkomende risico’s die deze PEPP’s kunnen inhouden ten opzichte van een op een kapitaalgarantie gebaseerd basis-PEPP dat een garantie op het kapitaal biedt. Deze uitleg wordt schriftelijk verstrekt.

4.   Bij het verstrekken van advies vraagt de in artikel 23, lid 1, onder c), van deze verordening bedoelde PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur de potentiële PEPP-spaarder hem informatie te verschaffen met betrekking tot de voor het aangeboden of gevraagde PEPP relevante kennis en ervaring van de betrokken persoon op het gebied van beleggingen, de financiële situatie van de betrokken persoon, met inbegrip van diens vermogen om verliezen te dragen, zijn beleggingsdoelstellingen en zijn risicotolerantie, zodat de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur in staat is de potentiële PEPP-spaarder één of meer PEPP’s aan te bevelen die voor hem geschikt zijn en, in het bijzonder, in overeenstemming zijn met zijn risicotolerantie en vermogen om verliezen te dragen.

5.   De verantwoordelijkheden van de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur worden niet beperkt door het feit dat het advies geheel of gedeeltelijk wordt verstrekt via een geautomatiseerd of semi-geautomatiseerd systeem.

6.   Onverminderd strenger sectorale recht, waarborgen PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs, en tonen zij op verzoek aan de bevoegde autoriteiten aan, dat natuurlijke personen die advies over PEPP’s verlenen, over de nodige kennis en bekwaamheid beschikken om hun verplichtingen krachtens deze verordening na te komen. De lidstaten maken de criteria ter beoordeling van deze kennis en bekwaamheid openbaar.

AFDELING IV

Informatie over de looptijd van de overeenkomst

Artikel 35

Algemene bepalingen

1.   PEPP-aanbieders stellen ten behoeve van iedere PEPP-spaarder een beknopt, gepersonaliseerd document op dat tijdens de opbouwfase wordt verstrekt met essentiële informatie rekening houdende met de specifieke aard van de nationale pensioenstelsels en toepasselijke regelgeving, met inbegrip van het nationale sociale, arbeids- en belastingrecht („PEPP-overzicht”). De titel van het document bevat het woord „PEPP-overzicht”.

2.   De precieze datum waarop de informatie in het PEPP-overzicht betrekking heeft, wordt duidelijk zichtbaar vermeld.

3.   De informatie in het PEPP-overzicht is duidelijk en actueel.

4.   De PEPP-aanbieder verstrekt iedere PEPP-spaarder jaarlijks een PEPP-overzicht.

5.   Elke wezenlijke wijziging van de in het PEPP-overzicht opgenomen informatie ten opzichte van het voorgaande overzicht wordt duidelijk aangegeven.

6.   Naast het PEPP-overzicht wordt de PEPP-spaarder gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst onverwijld op de hoogte gehouden van elke wijziging van de volgende gegevens:

a)

de contractbepalingen, inclusief de algemene en bijzondere polisvoorwaarden;

b)

de naam, de rechtsvorm of het adres van het hoofdkantoor van de PEPP-aanbieder en, in voorkomend geval, van het bijkantoor waarmee de overeenkomst is gesloten;

c)

informatie over de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met MSG-factoren.

Artikel 36

PEPP-overzicht

1.   Het PEPP-overzicht bevat ten minste de volgende essentiële informatie voor de PEPP-spaarders:

a)

de persoonsgegevens van de PEPP-spaarder en de vroegste datum waarop de afbouwfase voor een subrekening kan starten;

b)

de naam en de contactgegevens van de PEPP-aanbieder en een identificatie van de PEPP-overeenkomst;

c)

de lidstaat waar de PEPP-aanbieder een vergunning heeft verkregen of is geregistreerd en de namen van de bevoegde autoriteiten;

d)

informatie over de pensioenprojecties op basis van de onder a) vermelde datum, met een waarschuwing dat die projecties kunnen verschillen van de definitieve waarde van de ontvangen PEPP-uitkeringen. Indien de pensioenprojecties op basis van economische scenario’s worden opgesteld, bevat die informatie ook het meest realistische scenario en een ongunstig scenario, rekening houdend met de specifieke aard van de PEPP-overeenkomst;

e)

informatie over de bijdragen die door de PEPP-spaarder of door een derde betaald zijn op de PEPP-rekening gedurende de voorgaande twaalf maanden;

f)

een uitsplitsing van alle, indirecte en directe, door de PEPP-spaarder betaalde kosten, ten minste over de voorgaande twaalf maanden, waarbij de administratiekosten, de kosten voor het bewaren van activa, de kosten in verband met portefeuilletransacties en de overige kosten worden vermeld, alsmede een raming van de impact van de kosten op de uiteindelijke PEPP-uitkeringen; dergelijke kosten zouden moeten worden uitgedrukt in monetaire termen en als percentage van de bijdragen gedurende de voorgaande twaalf maanden;

g)

indien van toepassing, de aard en het mechanisme van de garantie of risicolimiteringstechnieken als bedoeld in artikel 46;

h)

indien van toepassing, het aantal en de waarde van de eenheden die overeenkomen met de bijdragen van de PEPP-spaarder gedurende de voorgaande twaalf maanden;

i)

het totale bedrag op de PEPP-rekening van de PEPP-spaarder op de in artikel 35 bedoelde datum;

j)

informatie over de resultaten die in het verleden door de beleggingsoptie van de PEPP-spaarder gedurende ten minste tien jaar zijn behaald of, indien het PEPP minder dan tien jaar wordt aangeboden, gedurende alle jaren dat het PEPP wordt aangeboden. De informatie over de in het verleden behaalde resultaten gaat vergezeld van de mededeling „in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst”;

k)

voor PEPP-rekeningen met meer dan één subrekening, wordt de informatie in het PEPP-overzicht opgesplitst voor alle bestaande subrekeningen;

l)

beknopte informatie over het beleggingsbeleid in verband met MSG-factoren.

2.   EIOPA stelt in overleg met de Europese Centrale Bank en de bevoegde autoriteiten ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de regels worden uiteengezet ter bepaling van de in lid 1, onder d), van dit artikel en in artikel 34, lid 2, bedoelde aannames over pensioenprojecties. Die regels passen de PEPP-aanbieders toe voor de vaststelling van, voor zover van toepassing, het jaarlijkse percentage van de nominale beleggingsresultaten, het jaarlijkse inflatiepercentage en de toekomstige loontrend.

EIOPA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

Artikel 37

Aanvullende informatie

1.   In het PEPP-overzicht wordt nader vermeld waar en hoe aanvullende informatie kan worden verkregen, zoals:

a)

verdere praktische informatie over de rechten en opties van de PEPP-spaarder, ook met betrekking tot beleggingen, de afbouwfase, de overstapdienst en de meeneembaarheidsdienst;

b)

de jaarrekeningen en jaarverslagen van de PEPP-aanbieder die openbaar toegankelijk zijn;

c)

een schriftelijke verklaring met daarin de beginselen van het beleggingsbeleid van de PEPP-aanbieder, verklaring die ten minste informatie bevat over de toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico’s, de risicobeheerprocedures en de strategische allocatie van activa in het licht van de aard en de looptijd van de PEPP-verplichtingen, alsmede de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met MSG-factoren;

d)

indien van toepassing, informatie over de gehanteerde aannames voor in annuïteiten uitgedrukte bedragen, met name over het percentage van de annuïteit, het soort PEPP-aanbieder en de duur van de annuïteit;

e)

de hoogte van de PEPP-uitkeringen in geval van terugvordering vóór de in artikel 36, lid 1, onder a), bedoelde datum.

2.   Omwille van consistente toepassing van artikel 36 en van dit artikel, ontwikkelt EIOPA, na raadpleging van de overige ETA’s en na uitvoering van consumententests en sectortests, ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de bijzonderheden van de presentatie van de in artikel 36 en in dit artikel bedoelde informatie nader is aangegeven. Met betrekking tot de presentatie van de in artikel 36, lid 1, onder j), bedoelde informatie over de resultaten die in het verleden zijn behaald, wordt rekening gehouden met de verschillen tussen beleggingsopties, met name als de PEPP-spaarder een beleggingsrisico draagt, als de beleggingsoptie leeftijdafhankelijk is of als er sprake is van afstemming van de looptijden van activa en passiva;

EIOPA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

3.   Onverminderd artikel 34, lid 2, en artikel 36, lid 1, onder d,) mogen de lidstaten van PEPP-aanbieders verlangen dat zij de PEPP-spaarders aanvullende pensioenprojecties verstrekken waarbij de regels ter bepaling van de aannames worden vastgesteld door de respectieve lidstaten, zodat PEPP-spaarders het PEPP kunnen vergelijken met nationale producten.

Artikel 38

Informatie te verstrekken aan PEPP-spaarders tijdens de fase vóór de pensionering en aan PEPP-gerechtigden tijdens de afbouwfase

1.   In aanvulling op het PEPP-overzicht verstrekken PEPP-aanbieders aan iedere PEPP-spaarder twee maanden vóór de in artikel 59, lid 1, onder a) en b), bedoelde data of op verzoek van de PEPP-spaarder, informatie over de op handen zijnde aanvang van de afbouwfase, de mogelijke vormen van uitbetaling en de mogelijkheid voor de PEPP-spaarder om de vorm van uitbetaling te wijzigen overeenkomstig artikel 59, lid 1.

2.   Gedurende de afbouwfase verstrekken PEPP-aanbieders jaarlijks informatie aan PEPP-gerechtigden over de verschuldigde PEPP-uitkeringen en de corresponderende vorm van uitbetalingen.

Indien de PEPP-spaarder gedurende de afbouwfase blijft bijdragen of beleggingsrisico blijft dragen, blijft de PEPP-aanbieder hem het PEPP-overzicht met de relevante informatie toesturen.

Artikel 39

Op verzoek aan PEPP-spaarders en PEPP-gerechtigden te verstrekken informatie

Op verzoek van een PEPP-spaarder, een PEPP-gerechtigde of hun vertegenwoordigers verstrekt de PEPP-aanbieder de aanvullende informatie als bedoeld in artikel 37, lid 1, en aanvullende informatie over de gehanteerde aannames om de in artikel 36, lid 1, onder d), bedoelde projecties te genereren.

AFDELING V

Rapportage aan nationale autoriteiten

Artikel 40

Algemene bepalingen

1.   PEPP-aanbieders dienen bij hun bevoegde autoriteiten de voor toezichtsdoeleinden benodigde informatie in, in aanvulling op de informatie die wordt verstrekt krachtens het relevante sectorale recht. Die aanvullende informatie omvat, indien van toepassing, de gegevens die nodig zijn om bij de uitvoering van een toezichtsproces de volgende activiteiten uit te voeren:

a)

beoordelen van het door de PEPP-aanbieders toegepaste governancesysteem, de door hen verrichte werkzaamheden, de voor solvabiliteitsdoeleinden gehanteerde waarderingsgrondslagen, de risico’s en de risicobeheersystemen en hun kapitaalstructuur, -behoeften en -beheer;

b)

op basis van de uitoefening van hun rechten en plichten als toezichthouder elke passende beslissing nemen.

2.   De bevoegde autoriteiten beschikken, naast de bevoegdheden die hun krachtens het nationale recht zijn toegekend, over de bevoegdheden om:

a)

de aard, de reikwijdte en het model van de in lid 1 bedoelde informatie vast te stellen die PEPP-aanbieders met van tevoren bepaalde tussenpozen, in van tevoren bepaalde gevallen of bij onderzoeken naar de situatie van een PEPP-aanbieder moeten verschaffen;

b)

bij de PEPP-aanbieders alle informatie in te winnen over overeenkomsten die in het bezit zijn van PEPP-aanbieders, of over overeenkomsten die met derden worden aangegaan; en

c)

informatie op te vragen bij externe deskundigen, zoals accountants en actuarissen.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bestaat uit:

a)

kwalitatieve of kwantitatieve elementen, of een passende combinatie daarvan;

b)

historische, actuele of prospectieve elementen, of een passende combinatie daarvan;

c)

gegevens uit interne of externe bronnen, of een passende combinatie daarvan.

4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie:

a)

houdt rekening met de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de PEPP-aanbieder, en met name met de risico’s die aan die werkzaamheden verbonden zijn;

b)

is toegankelijk, in alle essentiële opzichten volledig, vergelijkbaar en in de tijd gezien consistent;

c)

is relevant, betrouwbaar en begrijpelijk.

5.   PEPP-aanbieders verschaffen de bevoegde autoriteiten jaarlijks de volgende informatie:

a)

voor welke lidstaten de PEPP-aanbieder subrekeningen aanbiedt;

b)

het aantal meldingen overeenkomstig artikel 20, lid 1, ontvangen van PEPP-spaarders die hun verblijfplaats hebben verplaatst naar een andere lidstaat;

c)

het aantal verzoeken om een subrekening te openen en het aantal subrekeningen dat geopend is overeenkomstig artikel 20, lid 2;

d)

het aantal verzoeken van PEPP-spaarders om over te stappen en de feitelijke overdrachten overeenkomstig artikel 20, lid 5, onder a);

e)

het aantal verzoeken van PEPP-spaarders om over te stappen en de feitelijke overdrachten overeenkomstig artikel 52, lid 3;

De bevoegde autoriteiten geven de informatie door aan EIOPA.

6.   PEPP-aanbieders beschikken over passende systemen en structuren om aan de vereisten van de leden 1 tot en met 5 te voldoen, alsmede over een door het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurlijk orgaan van de PEPP-aanbieder goedgekeurde schriftelijk vastgelegde beleidslijn die waarborgt dat de ingediende informatie steeds correct is.

7.   Op verzoek aan de bevoegde autoriteiten en om de taken uit te voeren die haar overeenkomstig deze verordening zijn toegekend, heeft EIOPA toegang tot de door de PEPP-aanbieders ingediende informatie.

8.   Indien PEPP-bijdragen en -uitkeringen in aanmerking komen voor voordelen of stimulansen, verschaft de PEPP-aanbieder in overeenstemming met het relevante nationale recht de relevante nationale autoriteit alle informatie die noodzakelijk is voor het leveren of claimen van dergelijke voordelen en stimulansen die ontvangen zijn met betrekking tot dergelijke bijdragen en uitkeringen, indien van toepassing.

9.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 72 gedelegeerde handelingen vast om deze verordening aan te vullen, waarin nadere invulling wordt gegeven aan de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bedoelde aanvullende informatie, teneinde te zorgen voor een passende convergentie van de rapportage aan toezichthoudende autoriteiten.

EIOPA ontwikkelt, na raadpleging van de overige ETA’s en de bevoegde autoriteiten en na sectortests, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wat betreft het model van de toezichtsrapportage.

EIOPA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de tweede alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

HOOFDSTUK V

OPBOUWFASE

AFDELING I

Beleggingsregels voor PEPP-aanbieders

Artikel 41

Beleggingsregels

1.   PEPP-aanbieders beleggen de met het PEPP verbonden activa in overeenstemming met de „prudent person”-regel en met name met de volgende voorschriften:

a)

de activa worden belegd in het belang op lange termijn van de PEPP-spaarders in hun geheel. In geval van mogelijke tegenstrijdige belangen zorgt een PEPP-aanbieder, of de entiteit die zijn portefeuille beheert, ervoor dat de belegging uitsluitend in het belang van de PEPP-spaarders plaatsvindt;

b)

in overeenstemming met de „prudent person”-regel houden de PEPP-aanbieders rekening met de risico’s die verband houden met het mogelijke langetermijneffect van beleggingsbeslissingen op MSG-factoren;

c)

de activa worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel worden gewaarborgd;

d)

de activa worden hoofdzakelijk op gereglementeerde markten belegd. Beleggingen in activa die niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde financiële markt, worden tot een prudent niveau beperkt;

e)

beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze instrumenten tot een vermindering van het beleggingsrisico bijdragen of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Die instrumenten worden op prudente basis gewaardeerd, met inachtneming van de onderliggende activa, en worden mede in aanmerking genomen bij de waardering van de activa van een PEPP-aanbieder. PEPP-aanbieders vermijden voorts een bovenmatig risico met betrekking tot één en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen;

f)

de activa zijn naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatig vertrouwen in bepaalde activa, of een bepaalde emittent of groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden. Beleggingen in activa uitgegeven door dezelfde emittent of door emittenten die tot dezelfde groep behoren, stellen de PEPP-aanbieder niet bloot aan bovenmatige risicoconcentratie;

g)

de activa worden niet voor fiscale doeleinden belegd in een niet-coöperatief rechtsgebied dat in de toepasselijke conclusies van de Raad op de lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor fiscale doeleinden is geplaatst, noch in derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen zoals vermeld in de toepasselijke gedelegeerde verordening van de Commissie die is vastgesteld op basis van artikel 9 van Richtlijn (EU) 2015/849

h)

de PEPP-aanbieder stelt zichzelf noch de met het PEPP verbonden activa bloot aan risico’s veroorzaakt door buitensporige hefboomwerking en buitensporige looptijdtransformatie.

2.   De in lid 1, onder a) tot en met h), beschreven regels gelden alleen voor zover er geen strengere bepaling is in het voor de PEPP-aanbieder geldende desbetreffende sectorale recht.

AFDELING II

Beleggingsopties voor PEPP-spaarders

Artikel 42

Algemene bepalingen

1.   PEPP-aanbieders mogen PEPP-spaarders tot zes beleggingsopties aanbieden.

2.   De beleggingsopties omvatten het basis-PEPP en kunnen alternatieve beleggingsopties omvatten.

3.   Alle beleggingsopties worden door PEPP-aanbieders ontworpen op basis van een garantie of risicolimiteringstechniek die afdoende bescherming bieden voor PEPP-spaarders.

4.   Het bieden van garanties is onderhevig aan het relevante sectorale recht dat toepasselijk is op de PEPP-aanbieder.

5.   PEPP-aanbieders als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder c), d), e) en f), mogen PEPP-spaarders alleen een garantie bieden in samenwerking met kredietinstellingen of verzekeringsondernemingen die dergelijke garanties kunnen bieden overeenkomstig het sectorale recht dat op hen van toepassing is. Alleen die instellingen en ondernemingen zijn aansprakelijk voor de garantie.

Artikel 43

Keuze van de beleggingsoptie door de PEPP-spaarder

Na de relevante informatie en het relevante advies te hebben ontvangen kiest de PEPP-spaarder bij het afsluiten van de PEPP-overeenkomst voor een beleggingsoptie.

Artikel 44

Voorwaarden voor het aanpassen van de gekozen beleggingsoptie

1.   Als de PEPP-aanbieder alternatieve beleggingsopties aanbiedt kan de PEPP-spaarder, in de opbouwfase van het PEPP, kiezen voor een andere beleggingsoptie na een minimumperiode van vijf jaar na het sluiten van de PEPP-overeenkomst en, in geval van latere wijzigingen, vijf jaar na de meest recente wijziging van een beleggingsoptie. De PEPP-aanbieder kan de PEPP-spaarder toestaan om de gekozen beleggingsoptie vaker te wijzigen.

2.   De aanpassing van de beleggingsopties is kosteloos voor de PEPP-spaarder.

Artikel 45

Het basis-PEPP

1.   Het basis-PEPP is een veilig product dat de standaardbeleggingsoptie vormt. Het wordt ontworpen door PEPP-aanbieders op basis van een garantie op het kapitaal dat verschuldigd is bij aanvang van de afbouwfase en gedurende de afbouwfase, indien van toepassing, of een risicolimiteringstechniek die consistent is met de doelstelling om de PEPP-spaarder in staat te stellen het kapitaal te recupereren.

2.   De kosten en vergoedingen voor het basis-PEPP bedragen ten hoogste 1 % van het opgebouwde kapitaal per jaar.

3.   Om ervoor te zorgen dat dezelfde regels gelden voor de verschillende PEPP-aanbieders en de verschillende soorten PEPP’s, ontwikkelt EIOPA ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de verschillende soorten kosten en vergoedingen als bedoeld in lid 2, worden gespecificeerd, in voorkomend geval in overleg met de overige ETA’s.

Bij het ontwikkelen van de ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt EIOPA rekening met de verschillende soorten PEPP’s, het langetermijnkarakter van het PEPP en de verschillende mogelijke kenmerken van de PEPP’s, met name uitbetalingen in de vorm van levenslange annuïteiten of jaarlijkse onttrekkingen tot ten minste de leeftijd die overeenkomt met de gemiddelde levensverwachting van de PEPP-spaarder. EIOPA beoordeelt ook de bijzondere aard van de kapitaalbescherming met specifieke betrekking tot de kapitaalgarantie. EIOPA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

4.   Om de twee jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening, evalueert de Commissie na raadpleging van EIOPA, en, indien van toepassing, de overige ETA’s, de toereikendheid van het in lid 2 bedoelde percentage. De Commissie houdt in het bijzonder rekening met het huidige niveau en de wijzigingen van het huidige niveau van de kosten en vergoedingen en de impact op de beschikbaarheid van PEPP’s.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 72 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de wijziging van het percentage als bedoeld in lid 2 van dit artikel in het licht van haar evaluaties om ervoor te zorgen dat PEPP-aanbieders voldoende markttoegang hebben.

Artikel 46

Risicolimiteringstechnieken

1.   Het gebruik van risicolimiteringstechnieken zorgt ervoor dat de beleggingsstrategie voor het PEPP zodanig is ontworpen dat met het PEPP een stabiel en toereikend toekomstig persoonlijk pensioeninkomen wordt opgebouwd en dat wordt gezorgd voor een eerlijke behandeling van alle generaties van PEPP-spaarders.

Alle risicolimiteringstechnieken, of zij nu worden toegepast in het kader van het basis-PEPP of voor alternatieve beleggingsopties, zijn solide, robuust en afgestemd op het risicoprofiel van de betrokken beleggingsoptie.

2.   De toepasselijke risicolimiteringstechnieken kunnen o.a. bepalingen bevatten:

a)

voor de geleidelijke aanpassing van de beleggingsallocatie om de financiële risico’s van beleggingen voor cohorten te limiteren in overeenstemming met de resterende looptijd (levenscyclusstrategie);

b)

voor het aanleggen van reserves van bijdragen of beleggingsresultaten, die op eerlijke en transparante wijze aan PEPP-spaarders worden toegewezen, om beleggingsverliezen te limiteren; of

c)

om te voorzien in passende financiële garanties ter bescherming tegen beleggingsverliezen.

3.   Om te zorgen voor de consistente toepassing van dit artikel ontwikkelt EIOPA, na raadpleging van de overige ETA’s en na uitvoering van sectortests, ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de minimumcriteria worden gespecificeerd waaraan risicolimiteringstechnieken moeten voldoen, rekening houdend met de verschillende soorten PEPP’s en hun specifieke kenmerken, alsmede de verschillende soorten PEPP-aanbieders en de verschillen tussen hun prudentiële regimes.

EIOPA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

AFDELING III

Andere aspecten van de opbouwfase

Artikel 47

Voorwaarden met betrekking tot de opbouwfase

1.   De voorwaarden met betrekking tot de opbouwfase van de nationale subrekeningen worden vastgesteld door de lidstaten, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

2.   Bij deze voorwaarden kan het met name gaan om leeftijdsgrenzen voor het starten van de opbouwfase, de minimumduur van de opbouwfase, maximum- en minimumbedragen van bijdragen en de continuïteit ervan.

HOOFDSTUK VI

BELEGGERSBESCHERMING

Artikel 48

Bewaarder

1.   De in artikel 6, lid 1, onder c), e) en f), bedoelde PEPP-aanbieders stellen een of meer bewaarders aan voor de bewaring van met PEPP’s verbonden activa en de vervulling van toezichttaken.

2.   Voor de aanstelling van de bewaarder, de uitvoering van zijn taken met betrekking tot de bewaring van activa en de aansprakelijkheid van de bewaarder en voor de toezichttaken van de bewaarder is hoofdstuk IV van Richtlijn 2009/65/EG van overeenkomstige toepassing.

Artikel 49

Dekking van biometrische risico’s

1.   PEPP-aanbieders kunnen PEPP’s aanbieden met een optie om biometrische risico’s te dekken.

2.   Dekking van biometrische risico’s is onderhevig aan het relevante sectorale recht dat toepasselijk is op de PEPP-aanbieder. De dekking van biometrische risico’s kan verschillen van subrekening tot subrekening.

3.   De in artikel 6, lid 1, onder a), c), d), e) en f), bedoelde PEPP-aanbieders kunnen PEPP’s aanbieden met een optie om biometrische risico’s te dekken. In dat geval mag de dekking alleen worden verstrekt door samen te werken met verzekeringsondernemingen die die risico’s kunnen dekken overeenkomstig het sectorale recht dat op hen van toepassing is. De verzekeringsonderneming is volledig aansprakelijk voor de dekking van biometrische risico’s.

Artikel 50

Klachten

1.   PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs zetten adequate en effectieve procedures op en passen deze toe voor de afhandeling van klachten van PEPP-cliënten met betrekking tot de uit deze verordening voortvloeiende rechten en plichten.

2.   Die procedures gelden in alle lidstaten waar de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur zijn diensten aanbiedt en zijn beschikbaar in een officiële taal van de betrokken lidstaat naar keuze van de PEPP-cliënt, of in een andere taal indien overeengekomen tussen de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur en de PEPP-cliënt.

3.   PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs leveren alle mogelijke inspanningen om, hetzij elektronisch of op een andere duurzame drager overeenkomstig artikel 24, te reageren op de klachten van PEPP-cliënten. In die reactie wordt op alle naar voren gebrachte punten ingegaan, binnen een passende termijn, doch uiterlijk binnen 15 werkdagen na ontvangst van de klacht. In uitzonderlijke situaties, waarin het om redenen die de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur niet verwijtbaar zijn niet mogelijk is om binnen 15 werkdagen antwoord te geven, is deze gehouden een bericht te sturen waarin om verlenging van de antwoordtermijn wordt verzocht, de redenen van de vertraging in de beantwoording van de klacht duidelijk worden vermeld en de termijn wordt genoemd waarbinnen de PEPP-cliënt de definitieve reactie zal ontvangen. De termijn voor het ontvangen van de definitieve reactie mag in geen geval meer dan 35 werkdagen bedragen.

4.   PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs stellen de PEPP-cliënt in kennis van ten minste één orgaan voor alternatieve geschillenbeslechting (ADR) die bevoegd is voor het behandelen van geschillen over rechten en plichten van PEPP-cliënten uit hoofde van deze verordening.

5.   De in lid 1 bedoelde informatie over de procedures wordt op duidelijke, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke wijze ter beschikking gesteld op de website van de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur, in het bijkantoor en in de algemene voorwaarden van de tussen PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur en de PEPP-cliënt gesloten overeenkomst. Daarbij wordt aangegeven hoe er verdere informatie over het betrokken ADR-orgaan en over de voorwaarden voor de inschakeling ervan kan worden verkregen.

6.   De bevoegde autoriteiten zetten procedures op die PEPP-cliënten en andere belanghebbenden, met inbegrip van consumentenverenigingen, de mogelijkheid bieden bij de bevoegde autoriteiten klachten in te dienen met betrekking tot mogelijke inbreuken van PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs op deze verordening. In alle gevallen ontvangen de klagers een antwoord.

7.   Bij gevallen die meer dan één lidstaat betreffen mag de indiener van de klacht ervoor kiezen zijn klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van verblijf, ongeacht waar de inbreuk heeft plaatsgevonden.

Artikel 51

Buitengerechtelijke geschillenbeslechting

1.   Voor de beslechting van geschillen tussen PEPP-cliënten en PEPP-aanbieders of PEPP-distributeurs met betrekking tot de uit deze verordening voortvloeiende rechten en plichten worden adequate, onafhankelijke, onpartijdige, transparante en effectieve ADR-procedures ingesteld in overeenstemming met Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad (21), in voorkomend geval door gebruik te maken van bestaande bevoegde organen. Dergelijke ADR-procedures zijn van toepassing op, en de bevoegdheid van het betrokken ADR-orgaan reikt daadwerkelijk tot, PEPP-aanbieders of PEPP-distributeurs waartegen de procedures worden ingesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde organen werken doeltreffend samen bij de afhandeling van grensoverschrijdende geschillen met betrekking tot uit deze verordening voortvloeiende rechten en plichten.

HOOFDSTUK VII

OVERSTAP NAAR ANDERE PEPP-AANBIEDERS

Artikel 52

Aanbod van de overstapdienst

1.   PEPP-aanbieders bieden een overstapdienst aan waarmee, op verzoek van een PEPP-spaarder, de corresponderende bedragen of, in voorkomend geval, activa in natura overeenkomstig lid 4, worden overgedragen van een bij de overdragende PEPP-aanbieder aangehouden PEPP-rekening naar een nieuwe bij de ontvangende PEPP-aanbieder geopende PEPP-rekening met dezelfde subrekeningen, waarbij de eerste PEPP-rekening wordt afgesloten.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van de overstapdienst draagt de overdragende PEPP-aanbieder alle informatie die verband houdt met de subrekeningen van de vorige PEPP-rekening, inclusief rapportagevereisten, over aan de ontvangende PEPP-aanbieder. De ontvangende PEPP-aanbieder brengt die informatie onder bij de corresponderende subrekeningen.

De PEPP-spaarder kan verzoeken om een overstap naar een PEPP-aanbieder gevestigd in dezelfde lidstaat (binnenlandse overstap) of in een andere lidstaat (grensoverschrijdende overstap). De PEPP-spaarder heeft tijdens de opbouwfase en de afbouwfase het recht om naar andere PEPP-aanbieders over te stappen.

2.   Niettegenstaande lid 1, zijn PEPP-aanbieders niet verplicht om tijdens de afbouwfase een overstapdienst aan te bieden voor PEPP’s indien PEPP-spaarders uitbetalingen ontvangen in de vorm van levenslange annuïteiten.

3.   De PEPP-spaarder kan na een minimumperiode van vijf jaar na het afsluiten van de PEPP-overeenkomst naar andere PEPP-aanbieders overstappen, en, in geval van een latere overstap, vijf jaar na de meest recente overstap, onverminderd artikel 20, lid 5, onder a). De PEPP-aanbieder kan de PEPP-spaarder toestaan om vaker van PEPP-aanbieder te wisselen.

4.   Indien de overstap plaatsvindt tussen PEPP-aanbieders die doen aan individueel portefeuillebeheer voor PEPP-spaarders, kunnen de PEPP-spaarders ervoor kiezen hun activa in natura of corresponderende bedragen over te dragen. In alle overige gevallen is alleen de overdracht van corresponderende bedragen toegestaan.

Er is schriftelijke toestemming van de ontvangende PEPP-aanbieder nodig wanneer een PEPP-spaarder verzoekt om overdracht van activa in natura.

Artikel 53

De overstapdienst

1.   Op verzoek van de PEPP-spaarder, nadat de PEPP-spaarder een weloverwogen besluit heeft genomen op basis van de informatie die hij ontvangen heeft van de PEPP-aanbieder als bedoeld in artikel 56, wordt de overstapdienst geïnitieerd door de ontvangende PEPP-aanbieder.

2.   Het verzoek van de PEPP-spaarder wordt opgesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de overstapdienst geïnitieerd wordt of in elke door beide partijen overeengekomen andere taal. In het verzoek geeft de PEPP-spaarder:

a)

zijn uitdrukkelijke toestemming aan de overdragende PEPP-aanbieder om elk van de in lid 4 vermelde taken te verrichten en geeft hij de ontvangende PEPP-aanbieder uitdrukkelijk toestemming om elk van de in lid 5 vermelde taken te verrichten;

b)

en vermeldt hij, met instemming van de ontvangende PEPP-aanbieder, vanaf welke datum de betalingen op de bij de ontvangende PEPP-aanbieder geopende PEPP-rekening moeten worden uitgevoerd.

Die datum ligt ten minste twee weken na de datum waarop de ontvangende PEPP-aanbieder de documenten ontvangt die de overdragende PEPP-aanbieder op grond van lid 4 heeft overgedragen.

De lidstaten kunnen voorschrijven dat het verzoek van de PEPP-spaarder op schrift wordt gesteld, en dat een kopie van het geaccepteerde verzoek aan de PEPP-spaarder wordt verstrekt.

3.   Binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het in lid 2 bedoelde verzoek verzoekt de ontvangende PEPP-aanbieder de overdragende PEPP-aanbieder de in lid 4 bedoelde taken uit te voeren.

4.   Bij ontvangst van een verzoek van de ontvangende PEPP-aanbieder:

a)

stuurt de overdragende PEPP-aanbieder binnen vijf werkdagen het PEPP-overzicht voor de periode vanaf de datum van het laatst opgestelde PEPP-overzicht tot aan de datum van het verzoek aan de PEPP-spaarder en aan de ontvangende PEPP-aanbieder;

b)

stuurt de overdragende PEPP-aanbieder binnen vijf werkdagen, een lijst van de bestaande activa die worden overgedragen bij een overdracht van activa in natura als bedoeld in artikel 52, lid 4, aan de ontvangende PEPP-aanbieder;

c)

aanvaardt de overdragende PEPP-aanbieder vanaf de door de PEPP-spaarder in het in lid 2, onder b), bedoelde verzoek bepaalde datum geen inkomende overmakingen op de PEPP-rekening meer;

d)

draagt de overdragende PEPP-aanbieder op de door de PEPP-spaarder bepaalde datum de corresponderende bedragen of, in voorkomend geval, de activa in natura overeenkomstig artikel 52, lid 4, van de PEPP-rekening over naar de bij de ontvangende PEPP-aanbieder geopende nieuwe PEPP-rekening;

e)

heft de overdragende PEPP-aanbieder op de door de PEPP-spaarder bepaalde datum de PEPP-rekening op indien de PEPP-spaarder geen openstaande verplichtingen meer heeft. Indien door dergelijke openstaande verplichtingen de rekening van de PEPP-spaarder niet kan worden opgeheven, stelt de overdragende PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder hier onmiddellijk van in kennis.

5.   De ontvangende PEPP-aanbieder treft, als bepaald in het verzoek en voor zover de door de overdragende PEPP-aanbieder of door de PEPP-spaarder verstrekte informatie de ontvangende PEPP-aanbieder daartoe in staat stelt, alle nodige voorbereidingen om inkomende betalingen te aanvaarden, en aanvaardt deze vanaf de in het verzoek van de PEPP-spaarder bepaalde datum:

Artikel 54

Aan de overstapdienst verbonden vergoedingen en kosten

1.   PEPP-spaarders kunnen kosteloos toegang krijgen tot hun persoonlijke informatie die in het bezit is van de overdragende of de ontvangende PEPP-aanbieder.

2.   De overdragende PEPP-aanbieder verstrekt de door de ontvangende PEPP-aanbieder op grond van artikel 53, lid 4, onder a), gevraagde informatie zonder de PEPP-spaarder of de ontvangende PEPP-aanbieder kosten in rekening te brengen.

3.   De totale vergoedingen en kosten die de overdragende PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder aanrekent voor het afsluiten van de bij hem aangehouden PEPP-rekening, zijn beperkt tot de daadwerkelijke administratieve kosten die door de PEPP-aanbieder zijn gemaakt en bedragen ten hoogste 0,5 % van de aan de ontvangende PEPP-aanbieder over te dragen overeenkomstige bedragen of geldwaarde van de activa in natura.

Voor de in de eerste alinea bedoelde vergoedingen en kosten mogen de lidstaten een lager percentage vaststellen, en wanneer de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarders overeenkomstig artikel 52, lid 3, toestaat vaker naar een andere PEPP-aanbieder over te stappen, mogen de lidstaten hiervoor een ander percentage vaststellen.

De overdragende PEPP-aanbieder brengt de ontvangende PEPP-aanbieder geen bijkomende vergoedingen of kosten in rekening.

4.   De ontvangende PEPP-aanbieder mag uitsluitend de daadwerkelijke administratieve kosten en transactiekosten van de overstapdienst in rekening brengen.

Artikel 55

Bescherming van PEPP-spaarders tegen financieel verlies

1.   De door de PEPP-spaarder geleden financiële verliezen, met inbegrip van vergoedingen, kosten en interesten, die rechtstreeks voortvloeien uit het feit dat een bij het overstapproces betrokken PEPP-aanbieder zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 53 niet is nagekomen, worden door die PEPP-aanbieder onverwijld vergoed.

2.   De aansprakelijkheid krachtens lid 1 geldt niet in abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de PEPP-aanbieder die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden voorkomen, noch wanneer een PEPP-aanbieder uit hoofde van het nationale of Unierecht andere wettelijke verplichtingen heeft.

3.   De in lid 1 bedoelde aansprakelijkheid wordt vastgesteld in overeenstemming met de op nationaal niveau toepasselijke wettelijke bepalingen.

4.   De PEPP-spaarder draagt alle risico’s op financieel verlies in verband met de terugvordering in natura van de op de PEPP-rekening gehouden activa ten behoeve van de overdracht ervan van de overdragende PEPP-aanbieder naar de ontvangende PEPP-aanbieder als bedoeld in artikel 52, lid 4.

5.   De overdragende PEPP-aanbieder is niet verplicht te zorgen voor kapitaalbescherming of een garantie te bieden op het moment van de overstap.

Artikel 56

Informatie over de overstapdienst

1.   PEPP-aanbieders verstrekken de volgende informatie over de overstapdienst aan PEPP-spaarders, opdat PEPP-spaarders met kennis van zaken een beslissing kunnen nemen:

a)

de taken van de overdragende en de ontvangende PEPP-aanbieder bij elke stap van het overstapproces, als vermeld in artikel 53;

b)

het tijdpad voor de voltooiing van de respectieve stappen;

c)

de vergoedingen en kosten die voor het overstapproces in rekening worden gebracht;

d)

de mogelijke gevolgen van de overstap, met name voor de kapitaalbescherming of garantie, en andere informatie in verband met de overstapdienst;

e)

informatie over de mogelijkheid om activa in natura over te dragen, indien van toepassing.

De ontvangende PEPP-aanbieder voldoet aan de vereisten van hoofdstuk IV.

De ontvangende PEPP-aanbieder informeert de PEPP-spaarders in voorkomend geval over alle bestaande garantiestelsels, met inbegrip van depositogarantiestelsels, beleggerscompensatiestelsels of verzekeringsgarantiestelsels, waardoor die PEPP-spaarders zijn gedekt.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie is beschikbaar op de website van de PEPP-aanbieder. Deze wordt op verzoek ook aan de PEPP-spaarders verstrekt overeenkomstig de vereisten van artikel 24.

HOOFDSTUK VIII

AFBOUWFASE

Artikel 57

Voorwaarden met betrekking tot de afbouwfase

1.   De voorwaarden met betrekking tot de afbouwfase en de uitbetaling van de nationale subrekeningen worden vastgesteld door de lidstaten, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

2.   Bij die voorwaarden kan het met name gaan om het vaststellen van de minimumleeftijd voor de aanvang van de afbouwfase, een maximumperiode vóór het bereiken van de pensioenleeftijd voor het toetreden tot een PEPP, alsmede om voorwaarden voor terugvordering vóór de minimumleeftijd voor de aanvang van de afbouwfase, met name in geval van bijzondere tegenspoed.

Artikel 58

Vormen van uitbetaling

1.   PEPP-aanbieders stellen aan PEPP-spaarders een of meer van de volgende vormen van uitbetaling beschikbaar:

a)

annuïteiten;

b)

vaste bedragen;

c)

onttrekkingen;

d)

combinaties van de bovenstaande vormen.

2.   PEPP-spaarders kiezen de vorm van uitbetaling voor de afbouwfase wanneer zij een PEPP-overeenkomst afsluiten en wanneer zij om de opening van een nieuwe subrekening verzoeken. De vorm van uitbetaling kan verschillen van subrekening tot subrekening.

3.   Onverminderd lid 1 van dit artikel of artikel 57 dan wel artikel 59, kunnen de lidstaten maatregelen nemen om bepaalde vormen van uitbetaling te begunstigen. Deze maatregelen kunnen kwantitatieve beperkingen op betalingen op basis van vaste bedragen omvatten om de andere in lid 1 van dit artikel bedoelde vormen van uitbetaling te bevorderen. Dergelijke kwantitatieve beperkingen zijn alleen van toepassing op uitbetalingen in verband met opgebouwd kapitaal op PEPP-subrekeningen die gekoppeld zijn aan lidstaten waarvan het nationale recht in kwantitatieve beperkingen op betalingen op basis van vaste bedragen voorziet.

4.   De lidstaten kunnen vaststellen onder welke voorwaarden verleende voordelen en stimulansen aan hen moeten worden terugbetaald.

Artikel 59

Wijzigingen van de vorm van uitbetaling

1.   Indien de PEPP-aanbieder verschillende vormen van uitbetaling biedt, mag de PEPP-spaarder de vorm van uitbetaling voor iedere geopende subrekening wijzigen:

a)

een jaar voor het begin van de afbouwfase;

b)

bij het begin van de afbouwfase;

c)

op het moment van de overstap.

De wijziging van de vorm van uitbetaling is kosteloos voor de PEPP-spaarder.

2.   Na ontvangst van het verzoek van een PEPP-spaarder om zijn vorm van uitbetaling te wijzigen, biedt de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder informatie in een duidelijke en begrijpelijke vorm over de financiële gevolgen van die wijziging voor de PEPP-spaarder of de PEPP-gerechtigde, met name wat de eventuele gevolgen betreft voor de nationale stimulansen die kunnen gelden voor de bestaande subrekeningen binnen het PEPP van de PEPP-spaarder.

Artikel 60

Planning voor de pensionering en advies over uitbetaling

1.   Voor het basis-PEPP biedt de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder bij het begin van de afbouwfase een persoonlijke planning voor de pensionering aan met betrekking tot het duurzame gebruik van het op de PEPP-subrekeningen opgebouwde kapitaal, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met:

a)

de waarde van het op de PEPP-subrekeningen opgebouwde kapitaal;

b)

het totale bedrag van andere opgebouwde pensioenrechten; en

c)

de pensioenwensen en -behoeften op lange termijn van de PEPP-spaarder.

2.   De in lid 1 bedoelde planning voor de pensionering omvat een persoonlijke aanbeveling aan de PEPP-spaarder over de voor hem optimale vorm van uitbetaling, tenzij slechts één alternatieve vorm van uitbetaling wordt aangeboden. Indien een betaling op basis van vaste bedragen niet in overeenstemming is met de pensioenbehoeften van de PEPP-spaarder, gaat het advies vergezeld van een waarschuwing daarvoor.

HOOFDSTUK IX

TOEZICHT

Artikel 61

Toezicht door de bevoegde autoriteiten en monitoring door EIOPA

1.   De bevoegde autoriteiten van de PEPP-aanbieder houden doorlopend toezicht op de naleving van deze verordening, overeenkomstig het betrokken sectorale toezichtsstelsel en de toepasselijke normen. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn neergelegd in het reglement of in de statuten van de PEPP-aanbieder, en op de toereikendheid van diens regelingen en organisatie voor de bij het aanbieden van een PEPP uit te voeren taken.

2.   EIOPA en de bevoegde autoriteiten monitoren persoonlijke pensioenproducten die worden aangeboden of gedistribueerd om zich ervan te vergewissen dat enkel indien deze producten zijn geregistreerd uit hoofde van deze verordening de benaming „PEPP” wordt gebruikt of wordt gesuggereerd dat het om PEPP’s gaat.

Artikel 62

Bevoegdheden van bevoegde autoriteiten

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten beschikken over alle toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun taken op grond van deze verordening.

Artikel 63

Bevoegdheden van bevoegde autoriteiten voor productinterventie

1.   De bevoegde autoriteiten kunnen het op de markt brengen en distribueren van een PEPP in of vanuit de betreffende lidstaat verbieden of beperken onder de volgende voorwaarden:

a)

de bevoegde autoriteit is ervan overtuigd dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het PEPP een significante of terugkerende reden tot bezorgdheid over de bescherming van de spaarders vormt of een risico vormt voor het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of voor de stabiliteit van het financiële stelsel of een deel daarvan in ten minste één lidstaat;

b)

de maatregel is evenredig als rekening wordt gehouden met de aard van de vastgestelde risico’s, het kennisniveau van de betrokken PEPP-spaarders en het te verwachten effect van de maatregel op de PEPP-spaarders die een PEPP-overeenkomst hebben afgesloten;

c)

de bevoegde autoriteit heeft de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten die een aanzienlijk effect kunnen ondervinden van de maatregel, voldoende geraadpleegd; en

d)

de maatregel heeft geen discriminerend effect op diensten of activiteiten die vanuit een andere lidstaat worden verricht.

De bevoegde autoriteiten kunnen, indien aan de in de eerste alinea vervatte voorwaarden is voldaan, het verbod of de beperking uit voorzorg opleggen voordat een PEPP op de markt is gebracht of aan PEPP-spaarders is gedistribueerd. Een verbod of beperking kan gelden in omstandigheden, of onderworpen zijn aan uitzonderingen, die door de bevoegde autoriteiten worden gespecificeerd.

2.   De bevoegde autoriteiten mogen alleen een verbod of beperking uit hoofde van dit artikel opleggen als zij minimaal een maand voordat de maatregel van kracht moet worden alle andere betrokken bevoegde autoriteiten en EIOPA schriftelijk of op een andere door de autoriteiten overeengekomen wijze in kennis hebben gesteld van de bijzonderheden van:

a)

het PEPP waarop de voorgestelde maatregel betrekking heeft;

b)

de precieze aard van het voorgestelde verbod of de voorgestelde beperking en het geplande tijdstip waarop de maatregel van kracht moet worden; en

c)

de gegevens waarop zij hun besluit hebben gebaseerd en waardoor er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat aan alle voorwaarden van lid 1 is voldaan.

3.   In uitzonderlijke gevallen waarin de bevoegde autoriteiten een snel optreden uit hoofde van dit artikel noodzakelijk achten om door het PEPP veroorzaakte schade te voorkomen, kunnen de bevoegde autoriteiten op tijdelijke basis maatregelen nemen met schriftelijke kennisgeving, ten minste 24 uur voordat de maatregel van kracht moet worden, aan alle andere bevoegde autoriteiten en EIOPA, op voorwaarde dat aan alle criteria van dit artikel is voldaan en bovendien duidelijk is aangetoond dat een kennisgevingstermijn van één maand niet volstaat om de specifieke reden tot bezorgdheid of de specifieke bedreiging adequaat aan te pakken. De bevoegde autoriteiten nemen geen voorlopige maatregelen voor een periode langer dan drie maanden.

4.   De bevoegde autoriteiten plaatsen op hun websites een bericht van elk besluit om een verbod of een beperking als bedoeld in lid 1 op te leggen. In dat bericht worden de bijzonderheden van het verbod of de beperking gespecificeerd en wordt aangegeven op welk tijdstip na de bekendmaking van het bericht de maatregelen van kracht zullen worden en op grond van welke gegevens is vastgesteld dat aan alle voorwaarden van lid 1 is voldaan. Een verbod of beperking geldt alleen voor maatregelen die zijn genomen na de bekendmaking van het bericht.

5.   De bevoegde autoriteiten trekken verboden of beperkingen in indien de voorwaarden van lid 1 niet langer van toepassing zijn.

Artikel 64

Facilitering en coördinatie

1.   EIOPA vervult een faciliterende en coördinerende rol met betrekking tot de maatregelen die de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 63 nemen. EIOPA ziet er in het bijzonder op toe dat de maatregelen die door een bevoegde autoriteit worden genomen, gerechtvaardigd en evenredig zijn en dat de bevoegde autoriteiten indien nodig een consistente aanpak hanteren.

2.   Na ontvangst van een kennisgeving krachtens artikel 63 van een verbod dat of een beperking die op grond van dat artikel wordt opgelegd, verleent EIOPA een advies waarin zij aangeeft of het verbod of de beperking gerechtvaardigd en evenredig is. Indien EIOPA van mening is dat het voor het afwenden van het risico noodzakelijk is dat ook andere bevoegde autoriteiten maatregelen nemen, wordt dit in het advies vermeld. Het advies wordt op de website van EIOPA gepubliceerd.

3.   Als een bevoegde autoriteit voorstelt maatregelen te nemen of maatregelen neemt die in strijd zijn met een door EIOPA verleend advies als bedoeld in lid 2 of ondanks dit advies weigert maatregelen te nemen, publiceert zij op haar website onmiddellijk een bericht waarin de redenen hiervoor volledig uiteen worden gezet.

Artikel 65

Bevoegdheden van EIOPA voor productinterventie

1.   Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 houdt EIOPA toezicht op de markt voor PEPP’s die in de Unie op de markt worden gebracht, worden gedistribueerd of worden verkocht.

2.   EIOPA kan overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 het op de markt brengen, distribueren of verkopen van bepaalde PEPP’s of PEPP’s met bepaalde specifieke kenmerken tijdelijk verbieden of beperken in de Unie, mits aan de voorwaarden van de leden 3 en 4 van dit artikel is voldaan.

Een verbod of beperking kan gelden in omstandigheden, of onderworpen zijn aan uitzonderingen, die door EIOPA moeten worden gespecificeerd.

3.   EIOPA neemt alleen een besluit op grond van lid 2 van dit artikel na raadpleging van de overige ETA’s, in voorkomend geval, en alleen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de voorgestelde maatregel pakt een significante reden tot bezorgdheid over de bescherming van PEPP-spaarders aan, onder meer doordat het om een pensioenproduct voor de lange termijn gaat, of pakt een bedreiging aan voor het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan;

b)

de wettelijke voorschriften uit hoofde van het Unierecht die van toepassing zijn op PEPP’s, pakken de bedreiging niet aan;

c)

een bevoegde autoriteit heeft of bevoegde autoriteiten hebben geen maatregelen genomen om de bedreiging aan te pakken of de maatregelen die zijn genomen, pakken de bedreiging niet adequaat aan.

Als aan de voorwaarden van de eerste alinea is voldaan, kan EIOPA het verbod of de beperking als bedoeld in lid 2 uit voorzorg opleggen voordat een PEPP op de markt is gebracht, is gedistribueerd of aan PEPP-cliënten is verkocht.

4.   Wanneer EIOPA uit hoofde van dit artikel een maatregel neemt, ziet zij erop toe dat die maatregel:

a)

geen nadelig effect op de efficiëntie van de financiële markten of op de PEPP-spaarders heeft dat onevenredig is in vergelijking met de voordelen van de maatregel; en

b)

niet het risico van regelgevingsarbitrage creëert.

Indien een bevoegde autoriteit of bevoegde autoriteiten een maatregel heeft of hebben genomen op grond van artikel 63, kan EIOPA elk van de in lid 2 van dit artikel bedoelde maatregelen nemen zonder advies uit te brengen als bedoeld in artikel 64.

5.   Voordat EIOPA besluit een maatregel te nemen op grond van dit artikel, stelt zij de bevoegde autoriteiten van de voorgenomen maatregel in kennis.

6.   EIOPA plaatst op haar website een bericht inzake elk besluit tot het nemen van maatregelen op grond van dit artikel. In dat bericht worden de bijzonderheden van het verbod of de beperking gespecificeerd en wordt aangegeven op welk tijdstip na de bekendmaking van het bericht de maatregelen van kracht zullen worden. Een verbod of beperking geldt alleen voor maatregelen die zijn genomen nadat de maatregelen van kracht zijn geworden.

7.   EIOPA heroverweegt een verbod of beperking op grond van lid 2 na passende termijnen en ten minste om de drie maanden. Als het verbod of de beperking na die periode van drie maanden niet wordt verlengd, loopt het verbod of de beperking af.

8.   Maatregelen die door EIOPA worden genomen overeenkomstig dit artikel, hebben voorrang boven eerdere maatregelen van een bevoegde autoriteit.

9.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 72 gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van deze verordening met criteria en factoren die EIOPA moet toepassen om te bepalen wanneer er sprake is van een significante reden tot bezorgdheid over de bescherming van PEPP-spaarders, onder meer doordat het om een pensioenproduct voor de lange termijn gaat, of wanneer er sprake is van een bedreiging van het ordelijk functioneren of de integriteit van financiële markten of van de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of een deel daarvan, zoals bedoeld in lid 3, onder a), van dit artikel.

Deze criteria en factoren omvatten:

a)

de complexiteit van het PEPP en de relatie tot de soort PEPP-spaarder aan wie het wordt aangeboden en verkocht;

b)

het innovatiegehalte van een PEPP, een activiteit of een praktijk;

c)

de hefboomratio van een PEPP of praktijk;

d)

met betrekking tot het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten, de omvang van of het totale bedrag van het opgebouwde kapitaal van het PEPP.

Artikel 66

Samenwerking en samenhang

1.   Elke bevoegde autoriteit draagt bij tot de consistente toepassing van deze verordening in de hele Unie.

2.   De bevoegde autoriteiten werken onderling samen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22), en Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2014/65/EU, (EU) 2016/97 en (EU) 2016/2341.

3.   De bevoegde autoriteiten en EIOPA werken voor het uitvoeren van hun respectieve taken krachtens deze verordening met elkaar samen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1094/2010.

4.   De bevoegde autoriteiten en EIOPA wisselen alle informatie en documentatie uit die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van hun respectieve taken krachtens deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1094/2010, met name om inbreuken op deze verordening vast te stellen en te verhelpen.

5.   Om een consistente toepassing van dit artikel te verzekeren, ontwikkelt EIOPA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarin samenwerking en informatie-uitwisseling nader zijn uitgewerkt, samen met de vereisten om die informatie in een gestandaardiseerd formaat te presenteren zodat deze kan worden vergeleken.

EIOPA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 15 augustus 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

HOOFDSTUK X

SANCTIES

Artikel 67

Bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen

1.   Onverminderd de toezichtsbevoegdheden van bevoegde autoriteiten en het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties in te voeren en op te leggen, stellen de lidstaten de regels vast inzake passende bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening, en treffen zij alle noodzakelijke maatregelen om de uitvoering van deze sancties en maatregelen te waarborgen. De bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

De lidstaten kunnen besluiten geen regels voor bestuursrechtelijke sancties als bedoeld in de eerste alinea vast te stellen wanneer ten aanzien van deze inbreuken reeds strafrechtelijke sancties krachtens hun nationale recht gelden.

Uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening stellen de lidstaten de Commissie en EIOPA in kennis van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde regels. Zij stellen de Commissie en EIOPA onverwijld in kennis van alle verdere wijzigingen ervan.

2.   De in lid 3 van dit artikel bedoelde bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen gelden ten minste voor situaties waarin:

a)

een in artikel 6, lid 1, bedoelde financiële onderneming, in overtreding van de artikelen 6 en 7, een registratie van een PEPP heeft verkregen door middel van valse of misleidende verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

b)

een in artikel 6, lid 1, bedoelde financiële onderneming producten aanbiedt of distribueert onder de benaming „pan-Europees persoonlijk pensioenproduct” of „PEPP” zonder daarvoor over een registratie te beschikken;

c)

een PEPP-aanbieder, in overtreding van artikel 18 of 19, niet de meeneembaarheidsdienst heeft aangeboden of niet de op grond van de artikelen 20 en 21 vereiste informatie over die dienst heeft verstrekt, of niet heeft voldaan aan de in hoofdstuk IV, hoofdstuk V, de artikelen 48 en 50, en hoofdstuk VII uiteengezette vereisten en verplichtingen;

d)

een bewaarder zijn toezichtstaken uit hoofde van artikel 48 niet heeft vervuld.

3.   De lidstaten bepalen, overeenkomstig het nationale recht, dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn om ten minste de volgende bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen op te leggen met betrekking tot de in lid 2 van dit artikel bedoelde situaties:

a)

een publieke verklaring, waarin, overeenkomstig artikel 69, de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

b)

een bevel waarmee de natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt gelast de gedraging te staken en niet meer te herhalen;

c)

een tijdelijk verbod voor een lid van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurlijk orgaan van de financiële onderneming of een andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt gehouden, om leidinggevende functies in dergelijke ondernemingen uit te oefenen;

d)

in geval van een rechtspersoon, bestuursrechtelijke maximumboeten van ten minste 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 14 augustus 2019;

e)

in geval van een rechtspersoon, de onder d) bedoelde bestuursrechtelijke maximumboeten die kunnen oplopen tot 10 % van de totale jaaromzet volgens de meest recente jaarrekening die door het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurlijk orgaan is goedgekeurd; wanneer de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (23) een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de desbetreffende totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of het soort inkomsten dat daarmee overeenkomstig de toepasselijke wetgevingshandelingen inzake jaarrekeningen overeenstemt volgens de meest recente door het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurlijk orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening;

f)

in geval van een natuurlijk persoon, bestuursrechtelijke maximumboeten van ten minste 700 000 EUR of, in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 14 augustus 2019;

g)

bestuursrechtelijke maximumboeten van ten minste tweemaal het bedrag van het aan de inbreuk ontleende voordeel indien dat kan worden bepaald, zelfs indien dat bedrag de maximumbedragen respectievelijk onder d), e) of f) overschrijdt.

4.   Elk besluit waarbij in lid 1, eerste alinea, en lid 3 vastgestelde bestuursrechtelijke sancties of andere maatregelen worden opgelegd, is onderbouwd en daartegen kan beroep worden ingesteld bij een rechter.

5.   Bij de uitoefening van hun bevoegdheden op grond van lid 1, eerste alinea, en lid 3 werken de bevoegde autoriteiten nauw samen om ervoor te zorgen dat de bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen leiden tot de met deze verordening nagestreefde resultaten en coördineren zij hun optreden om mogelijke duplicering of overlapping bij het toepassen van bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen in grensoverschrijdende gevallen te voorkomen.

Artikel 68

Uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen

1.   De bevoegde autoriteiten oefenen de in artikel 67 bedoelde bevoegdheden tot het opleggen van bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen op de volgende manieren uit in overeenstemming met hun nationale rechtskader:

a)

rechtstreeks;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten;

c)

door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

2.   De bevoegde autoriteiten nemen bij het bepalen van het type en de omvang van een op grond van artikel 67, lid 3, opgelegde bestuursrechtelijke sanctie of andere maatregel alle relevante omstandigheden in aanmerking, waaronder, in voorkomend geval:

a)

de materialiteit, ernst en duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon;

c)

de financiële draagkracht van de verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, zoals deze met name blijkt uit de totale omzet van de verantwoordelijke rechtspersoon of het jaarinkomen en het nettovermogen van de verantwoordelijke natuurlijke persoon;

d)

de omvang van de door de verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e)

de verliezen die derden als gevolg van de inbreuk hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

f)

de mate waarin de verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon met de bevoegde autoriteiten meewerkt, onverminderd de noodzaak te zorgen voor terugbetaling van de door die persoon behaalde winsten of vermeden verliezen;

g)

eerdere inbreuken van de verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 69

Bekendmaking van bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen

1.   De bevoegde autoriteiten maken op hun officiële website alle besluiten waarbij bestuursrechtelijke sancties of andere maatregelen worden opgelegd voor inbreuken op deze verordening, zonder verdere vertraging bekend nadat de persoon aan wie de bestuursrechtelijke sanctie of andere maatregel is opgelegd, van dat besluit in kennis is gesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde bekendmaking omvat informatie over het type en de aard van de inbreuk en de identiteit van de verantwoordelijke personen en de opgelegde bestuursrechtelijke sancties of andere maatregelen.

3.   Indien de bekendmaking van de identiteit, in geval van rechtspersonen, of de identiteit en persoonsgegevens, in geval van natuurlijke personen, na een per geval uitgevoerde beoordeling door de bevoegde autoriteiten onevenredig wordt geacht, of indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, handelen de bevoegde autoriteiten als volgt:

a)

zij stellen de bekendmaking van het besluit waarbij de bestuursrechtelijke sanctie of andere maatregel wordt opgelegd, uit totdat de redenen voor niet-bekendmaking vervallen;

b)

zij maken het besluit waarbij de bestuursrechtelijke sanctie of andere maatregel wordt opgelegd, bekend onder weglating gedurende een redelijke termijn van de identiteit en de persoonsgegevens van de geadresseerde, indien wordt verwacht dat binnen die termijn de redenen voor anonieme bekendmaking vervallen en op voorwaarde dat een dergelijke anonieme bekendmaking een effectieve bescherming van de betreffende persoonsgegevens waarborgt; of

c)

zij maken het besluit waarbij de bestuursrechtelijke sanctie of andere maatregel wordt opgelegd in het geheel niet bekend indien de onder a) en b) vermelde opties als ontoereikend worden beschouwd, om zo te waarborgen dat:

i)

de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;

ii)

de bekendmaking van dergelijke besluiten evenredig is ten aanzien van maatregelen die als weinig ingrijpend worden beschouwd.

4.   In het geval van een besluit tot bekendmaking van een bestuursrechtelijke sanctie of andere maatregel op basis van anonimiteit als bedoeld in lid 3, onder b), kan de bekendmaking van de betrokken gegevens worden uitgesteld. Wanneer een besluit om een bestuursrechtelijke sanctie of andere maatregel op te leggen, onderworpen is aan een beroepsmogelijkheid voor de betrokken rechterlijke instantie, voegen de bevoegde autoriteiten ook die informatie en alle verdere informatie over de uitkomst van dat beroep onverwijld toe op hun officiële website. Ook een rechterlijke beslissing tot nietigverklaring van een besluit waarbij een bestuursrechtelijke sanctie of andere maatregel wordt opgelegd, wordt bekendgemaakt.

5.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat een in de leden 1 tot en met 4 bedoelde bekendmaking gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking ervan op hun officiële website blijft staan. In de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de officiële website van de bevoegde autoriteiten niet langer bewaard dan overeenkomstig de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming noodzakelijk is.

Artikel 70

Verplichting tot verstrekking van informatie over bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen aan EIOPA

1.   De bevoegde autoriteiten brengen EIOPA op de hoogte van alle overeenkomstig artikel 69, lid 3, onder c), opgelegde, maar niet bekendgemaakte bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen, met inbegrip van een eventueel ingesteld beroep en de uitkomst van dat beroep.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken EIOPA jaarlijks geaggregeerde informatie over alle bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen die overeenkomstig artikel 67 zijn opgelegd.

EIOPA publiceert deze informatie in een jaarlijks verslag.

3.   Indien de lidstaten er overeenkomstig artikel 67, lid 1, tweede alinea, voor hebben gekozen strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op deze verordening, verstrekken hun bevoegde autoriteiten EIOPA jaarlijks geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens met betrekking tot alle verrichte strafrechtelijke onderzoeken en alle opgelegde strafrechtelijke sancties. EIOPA publiceert geanonimiseerde gegevens over opgelegde strafrechtelijke sancties in een jaarverslag.

4.   Wanneer bevoegde autoriteiten een bestuursrechtelijke sanctie, andere maatregel of strafrechtelijke sanctie openbaar maken, stellen zij tegelijkertijd EIOPA in kennis van die sanctie of maatregel.

HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 71

Verwerking van persoonsgegevens

Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening voeren PEPP-aanbieders, PEPP-distributeurs en bevoegde autoriteiten hun taken in het kader van deze verordening uit in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG. Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door EIOPA in het kader van deze verordening neemt EIOPA Verordening (EU) 2018/1725 in acht.

Artikel 72

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 40, lid 9, artikel 45, lid 4 en artikel 65, lid 9, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar met ingang van 14 augustus 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 40, lid 9, artikel 45, lid 4 en artikel 65, lid 9, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een intrekkingsbesluit beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 40, lid 9, artikel 45, lid 4 of artikel 65, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 73

Evaluatie en verslag

1.   Vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening, en daarna om de vijf jaar, maakt de Commissie een evaluatie van deze verordening en dient zij, na overleg met EIOPA en in voorkomend geval met de overige ETA’s, een verslag met de belangrijkste bevindingen in bij het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

2.   Het verslag heeft met name betrekking op het volgende:

a)

de werking van de procedure voor registratie van PEPP’s overeenkomstig hoofdstuk II;

b)

de meeneembaarheid, met name de voor PEPP-spaarders beschikbare subrekeningen en de mogelijkheid voor spaarders om aan de laatst geopende subrekening te blijven bijdragen, overeenkomstig artikel 20, leden 3 en 4;

c)

de ontwikkeling van partnerschappen;

d)

de werking van de overstapdienst en het niveau van de vergoedingen en kosten;

e)

de marktpenetratiegraad van het PEPP en het effect van deze verordening op de pensioenvoorziening in heel Europa, met inbegrip van de vervanging van bestaande producten en de marktpenetratie van het basis-PEPP;

f)

de klachtenprocedure;

g)

de integratie van MSG-factoren in het beleggingsbeleid van het PEPP;

h)

het niveau van de vergoedingen, lasten en kosten die direct of indirect door de PEPP-spaarders worden gedragen, met inbegrip van een beoordeling van mogelijke tekortkomingen van de markt;

i)

de naleving door PEPP-aanbieders van deze verordening en de normen van het toepasselijke sectorale recht;

j)

de toepassing van verschillende risicolimiteringstechnieken die door de PEPP-aanbieders worden gebruikt;

k)

het aanbieden van PEPP’s op grond van de vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging;

l)

of het zinvol is om informatie over de prestaties in het verleden van het product bekend te maken aan potentiële PEPP-spaarders, rekening houdend met de informatie voor de prestatiescenario’s die in het PEPP zullen worden opgenomen;

m)

of het aan PEPP-spaarders verstrekte advies toereikend is, met name wat betreft de mogelijke vormen van uitbetaling.

Bij de onder e) van de eerste alinea bedoelde beoordeling wordt rekening gehouden met de redenen waarom in bepaalde lidstaten geen subrekeningen worden geopend, en worden de vorderingen en inspanningen van PEPP-aanbieders met betrekking tot de ontwikkeling van technische oplossingen voor het openen van subrekeningen beoordeeld.

3.   De Commissie richt een panel op met relevante belanghebbenden om de ontwikkeling en de uitvoering van PEPP’s doorlopend te monitoren. Dit panel omvat ten minste vertegenwoordigers van EIOPA, de bevoegde autoriteiten, de sector en de consumenten alsook onafhankelijke deskundigen.

EIOPA treedt op als het secretariaat van het panel.

Artikel 74

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing vanaf twaalf maanden na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de gedelegeerde handelingen bedoeld in artikel 28, lid 5, artikel 30, lid 2, artikel 33, lid 3, artikel 36, lid 2, artikel 37, lid 2, artikel 45, lid 3, en artikel 46, lid 3.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 139.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 juni 2019.

(3)  PB C 11 van 12.1.2018, blz. 24.

(4)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(5)  Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (Voor de EER relevante tekst) (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 37).

(6)  Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PB L 352 van 9.12.2014, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(8)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(9)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(10)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 98).

(12)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(13)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(14)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(16)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(17)  Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (PB L 26 van 2.2.2016, blz. 19).

(18)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(19)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(20)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 63).

(22)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(23)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).


25.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/64


VERORDENING (EU) 2019/1239 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

tot instelling van een Europees maritiem éénloketsysteem en tot intrekking van Richtlijn 2010/65/EU

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het zeevervoer te vergemakkelijken en sneller te doen verlopen eist Richtlijn 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) dat de lidstaten aanvaarden dat de meldingsverplichtingen van schepen die aankomen in en vertrekken uit havens van de Unie, via één elektronisch loket worden vervuld.

(2)

Het zeevervoer is essentieel voor de handel en communicatie binnen en buiten de eengemaakte markt. Om het zeevervoer te vergemakkelijken en de administratieve lasten voor scheepvaartmaatschappijen verder te verminderen, moeten de informatieprocedures voor de vervulling van de meldingsverplichtingen die in de rechtshandelingen van de Unie, in internationale rechtshandelingen en in het nationale recht van de lidstaten aan de scheepvaartmaatschappijen zijn opgelegd, verder worden vereenvoudigd en geharmoniseerd, technologieneutraal zijn, en zodoende toekomstbestendige meldingsoplossingen bevorderen.

(3)

Zowel het Europees Parlement als de Raad heeft herhaaldelijk aangedrongen op meer interoperabiliteit en meer uitgebreide, gebruikersvriendelijke communicatie- en informatiestromen om de interne markt beter te doen functioneren en te voorzien in de behoeften van burgers en bedrijven.

(4)

Hoofddoel van deze verordening is geharmoniseerde regels te geven voor de verstrekking van voor een havenaanloop vereiste gegevens, met name door ervoor te zorgen dat de gegevens aan elk Europees maritiem éénloketsysteem op dezelfde wijze kunnen worden gemeld. Deze verordening heeft eveneens tot doel de informatiedoorgifte tussen melders, betrokken instanties en de aanbieders van havendiensten in de aanloophaven, en de overige lidstaten te vergemakkelijken. De toepassing van deze verordening mag de termijnen voor en de inhoud van de meldingsverplichtingen niet wijzigen en mag geen gevolgen hebben voor de opslag en de verwerking van informatie op Unie- of lidstatelijk niveau.

(5)

Het bestaande nationale maritiem éénloketsysteem in alle lidstaten moet behouden blijven en de basis vormen van een technologisch neutraal en interoperabel Europees maritiem éénloketsysteem (EMSWe). Het nationale maritiem éénloketsysteem moet voor zeevervoerondernemingen een integraal toegangspunt voor meldingen vormen, de gegevens van de melders verzamelen en toezenden aan alle betrokken bevoegde instanties en aanbieders van havendiensten.

(6)

Teneinde de nationale maritieme éénloketsystemen efficiënter te maken en op toekomstige ontwikkelingen voorbereid te zijn, moet het mogelijk zijn in de lidstaten de huidige regelingen te behouden of nieuwe in te voeren, teneinde het nationale maritieme éénloketsysteem te gebruiken voor het melden van soortgelijke informatie voor andere vervoerswijzen.

(7)

De front-end-interfaces van die nationale maritieme éénloketsystemen, aan de zijde van de melder, moeten op Unieniveau worden geharmoniseerd om meldingen te vergemakkelijken en de administratieve lasten verder te beperken. Die harmonisering moet worden verwezenlijkt door in elk nationaal maritiem éénloketsysteem gemeenschappelijke interfacesoftware te gebruiken die op Unieniveau is ontwikkeld en die voor informatie-uitwisseling tussen de systemen onderling zorgt. De lidstaten dienen zelf verantwoordelijk te zijn voor de integratie en het beheer van de interfacemodule en voor het regelmatig en tijdig updaten van de software wanneer de Commissie een nieuwe versie uitbrengt. De Commissie moet deze module ontwikkelen en indien nodig updates leveren, aangezien de ontwikkeling van digitale technologieën heel snel gaat en elke technologische oplossing door nieuwe ontwikkelingen snel achterhaald kan zijn.

(8)

Andere meldkanalen die lidstaten en dienstverleners ter beschikking stellen, zoals havencommunicatiesystemen, kunnen worden behouden als mogelijke toegangspunten voor melding en moeten kunnen functioneren als aanbieders van datadiensten.

(9)

Teneinde onevenredige administratieve lasten te vermijden voor lidstaten die binnenstaten zijn en geen zeehavens hebben, moeten die lidstaten zijn vrijgesteld van de verplichting tot het ontwikkelen, instellen, besturen en ter beschikking stellen van een nationaal maritiem éénloketsysteem. Dit betekent dat, zolang zij van deze vrijstelling gebruikmaken, hen niet mag worden vereist dat zij voldoen aan de verplichtingen die zijn verbonden aan het ontwikkelen, opstellen, exploiteren en ter beschikking stellen van een nationaal maritiem éénloketsysteem.

(10)

Voor handmatige melding door melders moet een handzame grafische gebruikersinterface met gemeenschappelijke functionaliteiten deel uitmaken van de maritieme nationale éénloketsystemen. De lidstaten moeten de grafische gebruikersinterface voor handmatige gegevensinvoer door melders ook aanbieden in de vorm van uploadbare geharmoniseerde digitale spreadsheets. De Commissie en de lidstaten moeten niet alleen zorgen voor gemeenschappelijke functionaliteiten, maar ook de inspanningen coördineren opdat de gebruikservaring met deze grafische interfaces zo identiek mogelijk is.

(11)

Nieuwe digitale technologieën bieden steeds meer mogelijkheden om de zeevervoersector efficiënter te maken en de administratieve last te verminderen. Om de voordelen van die nieuwe technologieën zo snel mogelijk te kunnen benutten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om de technische specificaties, normen en procedures voor een geharmoniseerde meldingsomgeving te wijzigen door middel van uitvoeringshandelingen. Dit moet marktspelers de flexibiliteit bieden om nieuwe digitale technologieën te ontwikkelen, en ook bij de evaluatie van deze verordening moet rekening worden gehouden met nieuwe technologie.

(12)

De melders moeten gepaste ondersteuning en informatie over de processen en technische eisen voor het gebruik van de nationale maritieme éénloketsystemen krijgen via gemakkelijk toegankelijke en gebruikersvriendelijke nationale websites met gemeenschappelijke „look-and-feel”-normen.

(13)

In het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag (4)) is bepaald dat overheidsinstanties in elk geval alleen de essentiële meldingsgegevens mogen eisen en het aantal elementen tot een minimum moeten beperken. Om de veiligheid van de scheepvaart te garanderen kunnen lokale omstandigheden evenwel specifieke informatie vereisen.

(14)

Opdat het EMSWe kan functioneren, moet er een uitgebreide dataset worden opgezet met alle informatie-elementen die nationale instanties of havenbedrijven voor administratieve of operationele doeleinden kunnen opvragen wanneer een schip een haven aandoet. Bij het aanleggen van de EMSWe-dataset moet de Commissie rekening houden met relevante internationale werkzaamheden. Aangezien de omvang van de meldingsverplichtingen per lidstaat verschilt, moet het nationaal maritiem éénloketsysteem van een bepaalde lidstaat zodanig worden ontworpen dat het de gegevens van het EMSWe ongewijzigd aanvaardt en geen rekening houdt met gegevens die voor die lidstaat niet relevant zijn.

(15)

In uitzonderlijke omstandigheden moet een lidstaat de melders kunnen verzoeken om aanvullende gegevenselementen. Van die uitzonderlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het dringend noodzakelijk is de binnenlandse orde en veiligheid te beschermen, of te reageren op een ernstige bedreiging voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu. Het begrip „buitengewone omstandigheden” moet strikt worden uitgelegd.

(16)

De toepasselijke meldingsverplichtingen in de rechtshandelingen van de Unie en in de internationale rechtshandelingen moeten worden opgenomen in de bijlage bij deze verordening. Deze meldingsverplichtingen moeten de basis vormen voor het aanleggen van de uitgebreide EMSWe-dataset. In de bijlage moet ook worden verwezen naar de relevante categorieën van meldingsverplichtingen op nationaal niveau. De lidstaten moeten de Commissie kunnen verzoeken om de EMSWe-dataset te wijzigen op grond van de meldingsverplichtingen in hun nationale wetgeving en voorschriften. In de rechtshandelingen van de Unie waarbij de EMSWe-dataset op grond van een meldingsverplichting in de nationale wetgeving en voorschriften wordt gewijzigd, moet uitdrukkelijk naar die nationale wetgeving en voorschriften worden verwezen.

(17)

Telkens wanneer gegevens vanuit een nationaal maritiem éénloketsysteem naar de bevoegde instanties worden gestuurd, moet dat gebeuren volgens de gemeenschappelijke eisen, formaten en codes met betrekking tot gegevens voor de meldingsverplichtingen en -formaliteiten zoals voorgeschreven in de in de bijlage vermelde rechtshandelingen van de Unie, en via de daarin vastgestelde IT-systemen, zoals de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) bedoelde technieken voor elektronische gegevensverwerking.

(18)

Bij de uitvoering van deze verordening moet rekening worden gehouden met de SafeSeaNet-systemen op nationaal en Unieniveau, die de uitwisseling en verzending tussen de lidstaten van gegevens die zijn ontvangen via het nationaal maritiem éénloketsysteem, verder moeten vergemakkelijken overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).

(19)

Voor goederen zijn havens geen eindbestemming. Een efficiënte havenaanloop beïnvloedt de volledige logistieke keten voor het vervoer van goederen en passagiers van en naar havens. Om de interoperabiliteit, de multimodaliteit en de probleemloze integratie van het zeevervoer in de volledige logistieke keten te waarborgen en andere vervoerswijzen te bevorderen, moet het mogelijk zijn om via de nationale maritieme éénloketsystemen relevante gegevens, zoals aankomst- en vertrektijden, uit te wisselen met soortgelijke systemen voor andere vervoerswijzen.

(20)

Om het zeevervoer efficiënter te maken en om te voorkomen dat de gegevens die voor operationele doeleinden moeten worden verstrekt als een schip een haven aandoet, elkaar overlappen, moeten de gegevens die de melders invoeren in een nationaal maritiem éénloketsysteem ook worden gedeeld met bepaalde andere entiteiten, zoals haven- of terminalexploitanten, indien hiervoor toestemming is gegeven en rekening houdend met vertrouwelijkheid, commercieel gevoelige aspecten en wettelijke beperkingen. Doel van deze verordening is dat bij het vervullen van de meldingsverplichtingen de gegevensverwerking wordt verbeterd volgens het once-only principe.

(21)

Verordening (EU) nr. 952/2013 bepaalt dat voor goederen die in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, een summiere aangifte bij binnenbrengen moet worden gedaan, die langs elektronische weg moet worden ingediend bij de douaneautoriteiten. Gezien het belang van de gegevens in de summiere aangifte bij binnenbrengen voor het beheer van veiligheids- en financiële risico’s, wordt momenteel een specifiek elektronisch systeem ontwikkeld voor de indiening en het beheer van summiere aangiften bij binnenbrengen in het douanegebied van de Unie. Daardoor zullen summiere aangiften bij binnenbrengen niet kunnen worden ingediend via de geharmoniseerde meldingsinterfacemodule. Aangezien enkele gegevenselementen die worden ingediend in de summiere aangifte bij binnenbrengen ook vereist zijn voor het vervullen van andere douaneformaliteiten en maritieme meldingsverplichtingen wanneer een schip een haven in de Unie aandoet, moet het EMSWe ook de gegevenselementen van de summiere aangifte bij binnenbrengen kunnen verwerken. Ook moet de mogelijkheid worden overwogen dat de nationale maritieme éénloketsystemen relevante gegevens kunnen opvragen die al zijn ingediend via de summiere aangifte bij binnenbrengen.

(22)

Om meldingsverplichtingen volledig te harmoniseren, moeten maritieme en andere bevoegde autoriteiten samenwerken, zowel op nationaal als op Unieniveau. Nationale coördinatoren met specifieke verantwoordelijkheden moeten de doeltreffendheid van deze samenwerking en de vlot functionerende nationale maritieme éénloketsystemen verhogen.

(23)

Om de via de nationale maritieme éénloketsystemen verstrekte gegevens te kunnen hergebruiken en het indienen van gegevens door melders te vergemakkelijken, moeten gemeenschappelijke databanken worden aangelegd. Een EMSWe-scheepsdatabank moet worden opgezet die een referentielijst bevat van scheepsgegevens en vrijstellingen van meldingsplicht, zoals meegedeeld aan de respectieve nationale maritieme éénloketsystemen. Om het indienen van gegevens door melders te vergemakkelijken, moet een gemeenschappelijke locatiedatabank worden opgezet die een referentielijst bijhoudt van locatiecodes, waaronder de VN-code voor handels- en vervoerslocaties (UN/LOCODE), de specifieke SafeSeaNet-codes en de havenfaciliteitcodes zoals opgenomen in het Global Integrated Shipping Information System (GISIS) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Voorts moet een gemeenschappelijke Hazmat-databank worden opgezet die een lijst bevat van gevaarlijke en verontreinigende stoffen die moeten worden aangemeld bij de nationale maritieme éénloketsystemen overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG en FAL 7 van de IMO, rekening houdend met de relevante gegevenselementen van de IMO-verdragen en -codes.

(24)

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening door bevoegde instanties moet geschieden overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (7). De verwerking van persoonsgegevens door de Commissie in het kader van deze verordening moet voldoen aan Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(25)

De persoonsgegevens mogen uitsluitend worden verwerkt met het oog op het functioneren van het EMSWe en de nationale maritieme éénloketsystemen, die niet mogen worden gebruikt om nieuwe toegangsrechten tot persoonsgegevens te verlenen.

(26)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden toegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen zodat deze verordening kan worden aangevuld door de vaststelling en de wijziging van de EMSWe-dataset en door de vaststelling van definities, categorieën en specificaties van de gegevenselementen en door de wijziging van de bijlage zodat de bestaande nationale meldingsverplichtingen kunnen worden opgenomen en rekening kan worden houden met nieuwe meldingsverplichtingen die in rechtshandelingen van de Unie worden vastgesteld. De Commissie moet waarborgen dat de gemeenschappelijke gegevenseisen, -formaten en -codes die zijn vastgesteld in de in de bijlage genoemde rechtshandelingen van de Unie en internationale rechtshandelingen, worden geëerbiedigd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en wel overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen te waarborgen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(27)

Bij het voorbereiden van gedelegeerde handelingen, moet de Commissie ervoor zorgen dat de deskundigen uit de lidstaten en het bedrijfsleven op een transparante manier en ruim tevoren worden geraadpleegd.

(28)

Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(29)

In het bijzonder moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor de vaststelling van de functionele en technische specificaties, de kwaliteitscontrolemechanismen en de procedures voor de uitrol, het onderhoud en het gebruik van de geharmoniseerde interfacemodule en de daarmee verband houdende geharmoniseerde elementen van de nationale maritieme éénloketsystemen. Aan de Commissie moeten eveneens uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor de vaststelling van de technische specificaties, normen en procedures voor de gemeenschappelijke diensten van het EMSWe.

(30)

Deze verordening moet worden gebaseerd op Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (11), waarin voorwaarden zijn vastgesteld waaronder lidstaten bepaalde vormen van elektronische identificatie van natuurlijke personen en rechtspersonen erkennen die onder een aangemeld stelsel voor elektronische identificatie van een andere lidstaat vallen. In Verordening (EU) nr. 910/2014 zijn de voorwaarden bepaald waaronder de gebruikers hun elektronische identificatie- en authenticatiemiddelen kunnen gebruiken om toegang te krijgen tot online openbare diensten in grensoverschrijdende situaties.

(31)

De Commissie moet deze verordening evalueren. Er moet informatie worden verzameld om deze evaluatie te onderbouwen en om het functioneren van deze verordening te toetsen aan de beoogde doelstellingen. De Commissie moet ook onder meer de toegevoegde waarde evalueren van een gecentraliseerd en geharmoniseerd Europees meldingssysteem, zoals een centrale meldingsinterface.

(32)

Richtlijn 2010/65/EU moet dan ook worden ingetrokken vanaf de toepassingsdatum van deze verordening.

(33)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (12) geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening wordt een kader ingesteld voor een technologisch neutraal en interoperabel Europees maritiem éénloketsysteem (EMSWe), met geharmoniseerde interfaces, dat de elektronische overdracht faciliteert van gegevens die betrekking hebben op de meldingsverplichtingen van schepen die aankomen in en vertrekken uit een haven in de Unie.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „Europees maritiem éénloketsysteem” („EMSWe”): een juridisch en technisch kader voor de elektronische verzending van gegevens met betrekking tot de meldingsverplichtingen voor havenaanlopen in de Unie, dat bestaat uit een netwerk van nationale maritieme éénloketsystemen met geharmoniseerde meldingsinterfaces en dat zowel gegevensuitwisseling via SafeSeaNet en andere relevante systemen als gemeenschappelijke diensten voor gebruikersregistratie en toegangsbeheer, adressering, scheepsidentificatie, locatiecodes en gegevens over gevaarlijke en verontreinigende stoffen en over gezondheid omvat;

2.   „schip”: elk zeewaardig schip of vaartuig dat in het zeemilieu opereert en onderworpen is aan een specifieke meldingsverplichting als vermeld in de bijlage;

3.   „Nationaal maritiem éénloketsysteem”: een op nationaal niveau ingesteld en aangestuurd technisch platform voor het elektronisch ontvangen, uitwisselen en doorsturen van informatie teneinde aan de meldingsverplichtingen te voldoen, dat een gemeenschappelijke definitie van beheer van toegangsrechten, een geharmoniseerde interfacemodule voor melding en een grafische gebruikersinterface voor communicatie met melders omvat, en gekoppeld is aan de systemen en databanken van de bevoegde instanties op nationaal en Unieniveau, dat het mogelijk maakt (ontvangst)berichten met betrekking tot de meest uiteenlopende, door alle deelnemende bevoegde autoriteiten genomen beslissingen aan de melders mee te delen, en dat in voorkomend geval ook de koppeling met andere meldingsmiddelen mogelijk kan maken;

4.   „geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen”: een middleware component van het nationaal maritiem éénloketsysteem waarmee informatie kan worden uitgewisseld tussen de informatiesystemen van de melder en het betrokken nationaal maritiem éénloketsysteem;

5.   „meldingsverplichting”: de informatie die is vereist volgens de in de bijlage vermelde rechtshandelingen van de Unie, internationale rechtshandelingen en nationale wetgeving en voorschriften, en die moeten worden verstrekt met betrekking tot een havenaanloop;

6.   „havenaanloop”: de aankomst van een schip in, het verblijf van een schip in, en het vertrek van een schip uit een zeehaven in een lidstaat;

7.   „gegevenselement”: de kleinste informatie-eenheid met een unieke omschrijving en exacte technische kenmerken zoals formaat, lengte en lettertype;

8.   „EMSWe-dataset”: de volledige lijst van data-elementen die voortvloeien uit meldingsverplichtingen;

9.   „grafische gebruikersinterface”: een webinterface voor wederzijdse webgebaseerde user-to-system gegevensverstrekking aan een nationaal maritiem eenloketsysteem, dat de melders in staat stelt gegevens manueel in te voeren, onder meer door middel van geharmoniseerde elektronische spreadsheets en functies waarmee meldingsgegevens uit die spreadsheet kunnen worden gehaald, en dat ook gemeenschappelijke functionaliteiten en kenmerken bevat die ervoor zorgen dat de navigation flow en het uploaden van gegevens voor de melders op dezelfde manier werken;

10.   „gemeenschappelijke digitale poort”: een aanvullende vrijwillige dienst voor melders voor het opzetten van directe system-to-system dataverbindingen tussen het systeem van de melder en de geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen van de betrokken nationale maritieme éénloketdienst;

11.   „melder”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die is onderworpen aan meldingsverplichtingen of iedere daartoe gemachtigde natuurlijke of rechtspersoon die namens die persoon optreedt binnen de grenzen van de betrokken meldingsverplichting;

12.   „douaneautoriteiten”: de autoriteiten zoals omschreven in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

13.   „aanbieder van datadiensten”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die aan melders informatie- en communicatietechnologiediensten verstrekt in verband met meldingsverplichtingen;

14.   „elektronische gegevensverzending”: het verzenden van digitaal gecodeerde gegevens door gebruikmaking van een wijzigbaar gestructureerd format dat rechtstreeks kan worden gebruikt voor opslag en verwerking door computers;

15.   „aanbieder van havendiensten”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een of meer van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad opgesomde categorieën van havendiensten verstrekt (13).

HOOFDSTUK II

EMSWe-DATASET

Artikel 3

Vaststelling van de EMSWe-dataset

1.   De Commissie stelt de EMSWe-dataset vast en wijzigt deze, overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

2.   Uiterlijk op 15 februari 2020 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van alle meldingsverplichtingen die voortvloeien uit de nationale wetgeving en voorschriften en aangeven welke gegevenselementen in de EMSWe-dataset moeten worden opgenomen. Zij stellen die data-elementen nauwkeurig vast.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de bijlage bij deze verordening te wijzigen met het oog op invoering, schrapping of aanpassing van vermeldingen van nationale wetgeving of vereisten, EU- of internationale rechtshandelingen, en teneinde de EMSWe-dataset vast te stellen en te wijzigen.

De eerste van die gedelegeerde handelingen wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om gegevenselementen in de EMSWe-dataset in te voeren of te wijzigen in overeenstemming met de meldingsverplichtingen die in de nationale wetgeving en voorschriften zijn vastgelegd. Bij de beoordeling of gegevenselementen in de EMSWe-dataset moeten worden opgenomen neemt de Commissie veiligheidsrisico’s en de beginselen van het FAL-Verdrag in aanmerking, te weten dat enkel essentiële meldingsgegevens mogen worden geëist en dat het aantal elementen tot een minimum moet worden beperkt.

De Commissie besluit uiterlijk drie maanden na het verzoek of de gegevens al dan niet in de EMSWe-dataset worden ingevoerd. De Commissie motiveert haar besluit.

In een gedelegeerde handeling waarbij een gegevenselement in de EMSWe-dataset wordt ingevoerd of gewijzigd, worden de nationale wetgeving en de in de derde alinea bedoelde voorschriften uitdrukkelijk vermeld.

Indien de Commissie besluit de gevraagde gegevenselementen niet in te voeren, geeft de Commissie gegronde redenen voor haar weigering, onder verwijzing naar de veiligheid van de scheepvaart en de beginselen van het FAL-Verdrag.

Artikel 4

Wijziging van de EMSWe-dataset

1.   Indien een lidstaat voornemens is in zijn nationale wetgeving en voorschriften een meldingsverplichting te wijzigen waarvoor andere gegevens moeten worden verstrekt dan de gegevens die in de EMSWe-dataset zijn opgenomen, stelt die lidstaat de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. In die kennisgeving stelt de lidstaat nauwkeurig vast welke gegevens niet tot de EMSWe-dataset behoren en vermeldt hij de beoogde duur van de toepassing van de meldingsverplichting.

2.   Een lidstaat voert geen nieuwe meldingsverplichtingen in tenzij deze invoering door de Commissie volgens de in artikel 3 bedoelde procedure is goedgekeurd en tenzij de desbetreffende gegevens in de EMSWe-dataset zijn opgenomen en in de geharmoniseerde meldingsinterfaces zijn toegepast.

3.   De Commissie beoordeelt de noodzaak tot wijziging van de EMSWe-dataset overeenkomstig artikel 3, lid 3. Wijzigingen van de EMSWe-dataset worden slechts eenmaal per jaar ingevoerd, behoudens in terdege gemotiveerde gevallen.

4.   In uitzonderlijke omstandigheden kan een lidstaat melders zonder goedkeuring van de Commissie gedurende een periode van minder dan drie maanden om aanvullende gegevenselementen verzoeken. De betrokken lidstaat stelt de Commissie onverwijld van die gegevenselementen in kennis. Indien de uitzonderlijke omstandigheden aanhouden, kan de Commissie de lidstaten toestaan aanvullende gegevenselementen te blijven verzoeken gedurende twee perioden van drie maanden.

Uiterlijk één maand vóór het einde van de in de eerste alinea bedoelde laatste periode van drie maanden kan de lidstaat de Commissie overeenkomstig artikel 3, lid 3, verzoeken dat de aanvullende gegevenselementen deel uitmaken van de EMSWe-dataset. De lidstaat kan om aanvullende gegevenselementen van de melders verzoeken totdat de Commissie een besluit heeft genomen, en in geval van een positief besluit, totdat de gewijzigde EMSWe-dataset is opgezet.

HOOFDSTUK III

INFORMATIEVERSTREKKING

Artikel 5

Nationaal maritiem éénloketsysteem

1.   Elke lidstaat stelt een nationaal maritiem éénloketsysteem in waar, overeenkomstig deze verordening en onverminderd de artikelen 7 en 11, alle nodige informatie voor de vervulling van de meldingsverplichtingen één keer wordt ingediend door middel van en in overeenstemming met de EMSWe-dataset, met gebruikmaking van de geharmoniseerde meldingsinterfacemodule en de grafische gebruikersinterface vermeld in artikel 6, en in voorkomend geval van andere meldingsmiddelen vermeld in artikel 7, zodat die informatie aan de betrokken instanties van de lidstaten ter beschikking wordt gesteld voor zover dat nodig is voor de uitvoering van hun respectieve taken.

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het functioneren van hun nationaal maritiem éénloketsysteem.

De lidstaten kunnen samen met een of meer andere lidstaten een maritiem éénloketsysteem instellen. De lidstaten wijzen dat maritieme éénloketsysteem aan als hun nationale maritieme éénloketsysteem en blijven verantwoordelijk voor het functioneren ervan in overeenstemming met deze verordening.

2.   Lidstaten die geen zeehavens hebben, zijn vrijgesteld van de verplichting tot het ontwikkelen, instellen, besturen en ter beschikking stellen van een nationaal maritiem éénloketsysteem als bedoeld in lid 1.

3.   De lidstaten zorgen voor:

a)

de verenigbaarheid van het nationale maritieme éénloketsysteem met de geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen en de aanpasbaarheid van de grafische gebruikersinterface van hun nationale maritieme éénloketsysteem aan de gemeenschappelijke functies overeenkomstig artikel 6, lid 2;

b)

de tijdige integratie van de geharmoniseerde meldingsinterfaces in overeenstemming met de invoeringstermijnen die zijn vastgesteld in de in artikel 6 bedoelde uitvoeringshandeling, en van latere updates in overeenstemming met de in het meerjarig uitvoeringsplan (MUP) overeengekomen data;

c)

de koppeling met de betrokken systemen van de bevoegde instanties zodat de overdracht van gegevens aan die instanties kan worden gemeld, via het nationaal maritiem éénloketsysteem en aan die systemen, overeenkomstig de Unierechtshandelingen en de nationale wetgeving en voorschriften, en in overeenstemming met de technische specificaties van die systemen;

d)

een helpdesk gedurende de eerste twaalf maanden vanaf 15 augustus 2025 en een website voor online ondersteuning voor hun nationaal maritiem éénloketsysteem met duidelijke instructies in de officiële taal of talen van die lidstaat en, in voorkomend geval, in een taal die internationaal wordt gebruikt;

e)

adequate en noodzakelijke opleiding voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij het besturen van het nationaal maritiem éénloketsysteem.

4.   De lidstaten waarborgen dat de vereiste gegevens terechtkomen bij de instanties die belast zijn met de toepassing van de wetgeving in kwestie en dat zij beperkt blijven tot de behoeften van elk van die instanties. Daarbij waarborgen de lidstaten de naleving van de wettelijke vereisten met betrekking tot het verzenden van gegevens zoals bepaald in de in bijlage dezes vermelde rechtshandelingen van de Unie en gebruiken zij in voorkomend geval de elektronische gegevensverwerkingstechnieken bedoeld in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013. De lidstaten waarborgen ook de interoperabiliteit met de informatiesystemen die door die instanties worden gebruikt.

5.   Het nationaal maritiem éénloketsysteem biedt melders de technische mogelijkheid om een vooraf op nationaal niveau gedefinieerde subset van gegevens afzonderlijk ter beschikking te stellen aan dienstaanbieders in de bestemmingshaven.

6.   Als een lidstaat voor het nakomen van meldingsverplichtingen niet alle elementen van de EMSWe-dataset verlangt, worden in het nationaal maritiem éénloketsysteem aangiften aanvaard die beperkt blijven tot de door die lidstaat verlangde gegevenselementen. Het nationaal maritiem éénloketsysteem aanvaardt ook meldingen van melders met aanvullende elementen van de EMSWe-dataset; het hoeft die aanvullende elementen echter niet te verwerken of op te slaan.

7.   De lidstaten slaan de bij hun respectievelijk nationaal maritiem éénloketsysteem ingediende gegevens slechts op gedurende de periode die nodig is om aan de in deze verordening vastgestelde vereisten te voldoen en ter naleving van de in de bijlage genoemde EU-, internationale en nationale rechtshandelingen. Daarna verwijderen de lidstaten die gegevens meteen.

8.   De lidstaten maken de geschatte en werkelijke aankomst- en vertrektijden van schepen openbaar in een op Unieniveau geharmoniseerd elektronisch formaat, op basis van de door melders bij het nationaal maritiem éénloketsysteem ingediende gegevens. Deze verplichting geldt niet voor schepen met een gevoelige lading indien de bekendmaking van deze informatie door het nationaal maritiem éénloketsysteem een bedreiging voor de veiligheid kan vormen.

9.   De nationale maritieme éénloketsystemen hebben uniforme internetadressen.

10.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij een geharmoniseerde structuur voor de ondersteuningswebsites als bedoeld in punt d), worden vastgesteld, technische specificaties voor het openbaar maken van aankomst- en vertrektijden als bedoeld in lid 8 en een uniform format voor internetadressen als bedoeld in lid 9. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De eerste uitvoeringshandeling wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

Artikel 6

Geharmoniseerde meldingsinterfaces

1.   De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten uitvoeringshandelingen vast teneinde de functionele en technische specificaties voor de geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen van het nationaal maritiem éénloketsysteem vast te stellen. De functionele en technische specificaties hebben tot doel de interoperabiliteit met verschillende technologieën en meldingssystemen van de gebruikers te bevorderen.

De eerste uitvoeringshandeling wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

2.   De Commissie ontwikkelt en actualiseert in nauwe samenwerking met de lidstaten uiterlijk op 15 augustus 2022 de geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen voor het nationaal maritiem éénloketsysteem in overeenstemming met de in de leden 1 en 5 van dit artikel bedoelde specificaties.

3.   De Commissie verstrekt de lidstaten de geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen en alle relevante gegevens voor de integratie in hun nationaal maritiem éénloketsysteem.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vastlegging van de gemeenschappelijke functies van de grafische gebruikersinterface en de modellen van de geharmoniseerde elektronische spreadsheets bedoeld in artikel 2, lid 9.

De eerste uitvoeringshandeling wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

5.   De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen vast tot wijziging van de technische specificaties, normen en procedures om zo verzekeren dat de interfaces geschikt zijn voor toekomstige technologieën.

6.   De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 7

Andere meldingsmiddelen

1.   De lidstaten staan toe dat melders vrijwillig informatie aan het maritieme nationale éénloketsysteem verstrekken via aanbieders van datadiensten die voldoen aan de vereisten van het geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen.

2.   De lidstaten kunnen toestaan dat melders de gegevens verstrekken via andere meldingskanalen, mits die kanalen vrijwillig door de melders kunnen worden gebruikt. In dergelijke gevallen waarborgen de lidstaten dat de desbetreffende gegevens door die andere kanalen aan het nationaal maritiem éénloketsysteem ter beschikking worden gesteld.

3.   De lidstaten mogen alternatieve middelen voor gegevensverstrekking gebruiken indien de in de artikelen 5 en 6 en de artikelen 12 tot en met 17 bedoelde elektronische systemen tijdelijk buiten werking zijn.

Artikel 8

Once-only principe

1.   Onverminderd artikel 11, lid 1, tenzij in het Unierecht anders is bepaald, waarborgen de lidstaten dat melders slechts eenmaal per havenaanloop worden verzocht de gegevens overeenkomstig deze verordening te verstrekken en dat de desbetreffende gegevenselementen van de EMSWe-dataset beschikbaar worden gesteld en worden hergebruikt overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat de via het nationaal maritiem éénloketsysteem verstrekte scheepsidentificatie-informatie, scheepsgegevens en vrijstellingen in de in artikel 14 bedoelde EMSWe-scheepsdatabank worden geregistreerd en dat deze beschikbaar gesteld worden voor eventuele volgende havenaanlopen in de Unie.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de gegevenselementen van de EMSWe-dataset die bij het vertrek uit een haven in de Unie worden verstrekt, aan melders ter beschikking worden gesteld voor het vervullen van de meldingsverplichtingen bij aankomst in de volgende haven in de Unie, mits het schip tijdens die reis geen haven buiten de Unie heeft aangedaan. Dit lid is niet van toepassing op gegevens die worden ontvangen krachtens Verordening (EU) nr. 952/2013, tenzij in die verordening in is voorzien in de mogelijkheid om gegevens voor dat doel ter beschikking te stellen.

4.   Alle relevante gegevenselementen van de EMSWe-dataset die overeenkomstig deze verordening worden ontvangen, worden via SafeSeaNet aan andere nationale maritieme éénloketsystemen ter beschikking gesteld.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot opstelling van de lijst van de in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde relevante data-elementen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 9

Verantwoordelijkheid voor de meegedeelde informatie

De melder is verantwoordelijk voor de indiening van gegevenselementen en neemt daarbij de toepasselijke wettelijke en technische eisen in acht. De melder blijft verantwoordelijk voor de gegevens en voor het actualiseren van alle informatie die na de indiening ervan bij het nationaal maritiem éénloketsysteem is veranderd.

Artikel 10

Gegevensbescherming en vertrouwelijkheid

1.   De verwerking van persoonsgegevens door bevoegde instanties in het kader van deze verordening geschiedt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679.

2.   Bij het verwerken van persoonsgegevens krachtens deze verordening leeft de Commissie Verordening (EU) 2018/1725 na.

3.   De lidstaten en de Commissie nemen de nodige maatregelen overeenkomstig het toepasselijke EU- of nationale recht om de vertrouwelijkheid van op grond van deze verordening uitgewisselde commerciële en andere gevoelige informatie te waarborgen.

Artikel 11

Aanvullende bepalingen inzake douane

1.   Deze verordening vormt geen beletsel voor het uitwisselen van gegevens tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten of tussen douaneautoriteiten en marktdeelnemers die gebruikmaken van de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde elektronische gegevensverwerkingstechnieken.

2.   De relevante informatie in de summiere aangifte bij binnenbrengen bedoeld in artikel 127 van Verordening (EU) nr. 952/2013 wordt, voor zover verenigbaar met het douanerecht van de Unie, voor referentiedoeleinden ter beschikking gesteld aan de nationale maritieme éénloketsystemen en, indien nodig, hergebruikt voor andere in de bijlage vermelde meldingsverplichtingen.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot opstelling van de lijst van de in de lid 2 van dit artikel bedoelde relevante gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De eerste uitvoeringshandeling wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJKE DIENSTEN

Artikel 12

Gebruikersregistratie- en toegangsbeheersysteem van het EMSWe

1.   De Commissie zet een gemeenschappelijk gebruikersregistratie- en toegangsbeheersysteem op, en waarborgt de beschikbaarheid ervan, voor melders en aanbieders van datadiensten die gebruikmaken van het nationaal maritiem éénloketsysteem, alsmede voor nationale instanties die toegang hebben tot het nationaal maritiem éénloketsysteem, voor gevallen waarin authenticatie is vereist. Dat gebruikersregistratie- en toegangsbeheersysteem zorgt voor een unieke gebruikersregistratie, door middel van een bestaand register van de Unie, met herkenning op Unieniveau, gedecentraliseerd gebruikersbeheer en gebruikerstoezicht op Unieniveau.

2.   Elke lidstaat wijst een nationale instantie aan die belast is met het identificeren en registreren van nieuwe gebruikers en met het wijzigen en beëindigen van bestaande accounts via het in lid 1 bedoelde systeem.

3.   Om toegang te verkrijgen tot de nationale maritieme éénloketsystemen in verschillende lidstaten, wordt een melder of aanbieder van datadiensten die is geregistreerd in het gebruikersregistratie- en toegangsbeheersysteem van het EMSWe geacht te zijn geregistreerd in het nationale maritieme éénloketsysteem in alle lidstaten, en handelt hij binnen de grenzen van de toegangsrechten die door elke lidstaat overeenkomstig de nationale voorschriften zijn toegekend.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de technische specificaties, normen en procedures voor het opzetten van het in lid 1 bedoelde gebruikersregistratie- en toegangsbeheersysteem, met inbegrip van de in lid 2 bedoelde functionaliteiten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De eerste van die uitvoeringshandelingen wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

Artikel 13

Gemeenschappelijke digitale poort

1.   De Commissie ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de lidstaten, een aanvullende vrijwillige gemeenschappelijke digitale poort, op voorwaarde dat de geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen volledig is geïmplementeerd in overeenstemming met artikel 6.

2.   De Commissie stelt, in nauwe samenwerking met de lidstaten, uitvoeringshandelingen vast met de functionele en technische specificaties, kwaliteitscontrolemechanismen en procedures voor de uitrol, het onderhoud en het gebruik van de gemeenschappelijke digitale poort. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De eerste van die uitvoeringshandelingen wordt uiterlijk op 15 augustus 2024 vastgesteld.

Artikel 14

Scheepsdatabank van het EMSWe

1.   Overeenkomstig artikel 8, lid 2, zet de Commissie een EMSWe-scheepsdatabank op met een lijst van informatie en gegevens over de scheepsidentificatie, alsmede van gegevens over meldingsvrijstellingen voor schepen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde gegevens aan de EMSWe-scheepsdatabank worden verstrekt op basis van de door melders bij het nationaal maritiem éénloketsysteem ingediende gegevens.

3.   De Commissie zorgt ervoor dat de scheepsdatabank beschikbaar is voor het nationaal maritiem éénloketsysteem teneinde de melding van schepen te faciliteren.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de technische specificaties, normen en procedures voor het opzetten van de in lid 1 bedoelde databank voor het verzamelen, opslaan, actualiseren en verstrekken van scheepsidentificatie-informatie, scheepsgegevens en gegevens over meldingsvrijstellingen voor schepen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De eerste van die uitvoeringshandelingen wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

Artikel 15

Gemeenschappelijke locatiedatabank

1.   De Commissie zet een gemeenschappelijke locatiedatabank op met een referentielijst van locatiecodes (14) en havenfaciliteitscodes zoals geregistreerd in de GISIS-databank van de IMO.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat de locatiedatabank beschikbaar is voor het nationaal maritiem éénloketsysteem teneinde de melding van schepen te faciliteren.

3.   De lidstaten stellen de gegevens van de locatiedatabank op nationaal niveau beschikbaar via de nationale maritieme éénloketsystemen.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de technische specificaties, normen en procedures voor het opzetten van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke locatiedatabank voor het verzamelen, opslaan, actualiseren en leveren van locatie- en havenfaciliteitscodes. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De eerste van die uitvoeringshandelingen wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

Artikel 16

Gemeenschappelijke Hazmat-databank

1.   De Commissie zet een gemeenschappelijke Hazmat-databank op met een lijst van gevaarlijke en verontreinigende stoffen die moeten worden aangemeld overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG en FAL 7 van de IMO, rekening houdend met de relevante gegevenselementen van de IMO-verdragen en -codes.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat de Gemeenschappelijke Hazmat-databank beschikbaar is voor het nationaal maritiem éénloketsysteem teneinde de melding van schepen te faciliteren.

3.   De databank wordt gekoppeld aan de relevante vermeldingen in de door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) ontwikkelde MAR-CIS-databank betreffende informatie over de gevaren en risico’s van gevaarlijke en verontreinigende stoffen.

4.   De databank wordt op nationaal en Unieniveau als referentie- en verificatie-instrument gebruikt gedurende het meldingsproces via de nationale maritieme éénloketsystemen.

5.   De lidstaten stellen de gegevens van de gemeenschappelijke Hazmat-databank beschikbaar via de nationale maritieme éénloketsystemen.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de technische specificaties, normen en procedures voor het opzetten van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke HAZMAT-databank met betrekking tot het verzamelen, opslaan en leveren van HAZMAT-referentie-informatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De eerste van die uitvoeringshandelingen wordt uiterlijk op 15 augustus 2021 vastgesteld.

Artikel 17

Gemeenschappelijke databank scheepshygiëne

1.   De Commissie stelt een gemeenschappelijke databank scheepshygiëne beschikbaar die gegevens kan ontvangen en opslaan met betrekking tot de maritieme gezondheidsverklaringen krachtens artikel 37 van de Internationale Gezondheidsregeling 2005 (IGR). Persoonsgegevens van zieke personen aan boord worden niet in deze databank opgeslagen.

De voor de volksgezondheid bevoegde autoriteiten van de lidstaten hebben toegang tot de databank voor het ontvangen en uitwisselen van gegevens.

2.   Lidstaten die gebruikmaken van de databank scheepshygiëne stellen de Commissie in kennis van hun nationale instantie die verantwoordelijk is voor het beheer van databankgebruikers, met inbegrip van de registratie van nieuwe gebruikers en de wijziging en beëindiging van accounts.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de technische specificaties, normen en procedures voor het opzetten van de in lid 1 bedoelde databank. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK V

COÖRDINATIE VAN DE EMSWe-ACTIVITEITEN

Artikel 18

Nationale coördinatoren

Elke lidstaat wijst een bevoegde nationale instantie met een duidelijk wettelijk mandaat aan die optreedt als nationale coördinator voor het EMSWe. De nationale coördinator:

a)

fungeert als het nationaal contactpunt voor gebruikers en de Commissie voor alle aangelegenheden met betrekking tot de uitvoering van deze verordening;

b)

coördineert de toepassing van deze verordening door de nationale bevoegde instanties in een lidstaat, alsmede de samenwerking tussen deze instanties;

c)

coördineert de activiteiten die gericht zijn op het waarborgen van de distributie van gegevens en de koppeling met de betrokken systemen van de bevoegde instanties, bedoeld in artikel 5, lid 3, onder c).

Artikel 19

Meerjarig uitvoeringsplan

Om de tijdige uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken en te voorzien in kwaliteitscontrolemechanismen en de procedures voor het uitrollen, onderhouden en actualiseren van de geharmoniseerde interfacemodule en de daarmee verband houdende geharmoniseerde elementen van het EMSWe, stelt de Commissie, na de nodige raadplegingen van deskundigen van de lidstaten, een meerjarig uitvoeringsplan op dat jaarlijks wordt herzien en het volgende bevat:

a)

een plan voor het ontwikkelen en actualiseren van de geharmoniseerde meldingsinterfaces en de daarmee verband houdende geharmoniseerde elementen van het EMSWe, gepland in de volgende 18 maanden;

b)

een plan voor de ontwikkeling van de gemeenschappelijke digitale poort uiterlijk op 15 augustus 2024;

c)

de indicatieve data voor het overleg met de betrokken belanghebbenden;

d)

indicatieve termijnen voor de lidstaten voor de daaropvolgende integratie van de geharmoniseerde meldingsinterfaces met de nationale maritieme éénloketsystemen;

e)

indicatieve termijnen voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke digitale poort door de Commissie na de invoering van de geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen;

f)

testperiodes voor lidstaten en melders om hun verbindingen met nieuwe versies van de geharmoniseerde meldingsinterfaces te testen;

g)

testperioden voor de gemeenschappelijke digitale poort;

h)

indicatieve termijnen voor het uitfaseren van oudere versies van de geharmoniseerde meldingsinterfaces voor de lidstaten en melders.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Kosten

De algemene begroting van de Europese Unie dekt de kosten van:

a)

de ontwikkeling en het onderhoud, door de Commissie en het EMSA, van de ICT-instrumenten die de uitvoering van deze verordening op het niveau van de Unie ondersteunen;

b)

de bekendmaking van het EMSWe op Unieniveau, onder meer tussen de betrokken belanghebbenden, en op het niveau van de bevoegde internationale organisaties.

Artikel 21

Samenwerking met andere systemen of diensten om de handel en het vervoer te vergemakkelijken

Als bij andere rechtshandelingen van de Unie systemen of diensten zijn gecreëerd om de handel en het vervoer te vergemakkelijken, coördineert de Commissie de werkzaamheden in verband met die systemen of diensten met het oog op het verwezenlijken van synergie en het vermijden van dubbel werk.

Artikel 22

Beoordeling en verslaglegging

De lidstaten monitoren de toepassing van het EMSWe en brengen aan de Commissie verslag uit over hun bevindingen. Het verslag moet de volgende indicatoren bevatten:

a)

gebruik van de geharmoniseerde interfacemodule voor meldingen;

b)

gebruik van de grafische gebruikersinterface;

c)

gebruik van andere meldingsmiddelen als bedoeld in artikel 7.

De lidstaten verstrekken dat verslag jaarlijks aan de Commissie op basis van een door de Commissie te verschaffen model.

Uiterlijk op 15 augustus 2027 beoordeelt de Commissie de toepassing van deze verordening en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag over de werking van het EMSWe in op basis van de verzamelde gegevens en statistieken. Het evaluatieverslag omvat indien nodig een evaluatie van nieuwe technologieën die kunnen leiden tot een wijziging of de vervanging van de geharmoniseerde meldingsinterfacemodule.

Artikel 23

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar vanaf 14 augustus 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met dezelfde termijnen verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door de lidstaten aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Als de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 24

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor een digitale facilitering van vervoer en handel. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 25

Intrekking van Richtlijn 2010/65/EU

Richtlijn 2010/65/EU wordt ingetrokken met ingang van 15 augustus 2025.

Verwijzingen naar Richtlijn 2010/65/EU worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 26

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 15 augustus 2025.

3.   De in artikel 11, lid 2, bedoelde functies en de in de bijlage, deel A, punt 7, bedoelde functies in verband met douanemeldingsverplichtingen worden van kracht wanneer de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde elektronische systemen, die noodzakelijk zijn voor de toepassing van die meldingsverplichtingen, operationeel zijn, overeenkomstig het werkprogramma dat door de Commissie is opgesteld krachtens de artikelen 280 en 281 van Verordening (EU) nr. 952/2013. De Commissie maakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend op welke datum aan de voorwaarden van dit lid is voldaan.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 265.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(3)  Richtlijn 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten en tot intrekking van Richtlijn 2002/6/EG (PB L 283 van 29.10.2010, blz. 1).

(4)  Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) van 9 april 1965, als gewijzigd op 8 april 2016, norm 1.1.

(5)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10).

(7)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(12)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens (PB L 57 van 3.3.2017, blz. 1).

(14)  „Code voor handels- en vervoerslocaties van de Verenigde Naties”.


BIJLAGE

MELDINGSVERPLICHTINGEN

A.   Uit rechtshandelingen van de Unie voortvloeiende meldingsverplichtingen

Deze categorie meldingsverplichtingen betreft de informatie die overeenkomstig onderstaande bepalingen moet worden verstrekt:

1.

Aanmelding voor schepen die in havens van de lidstaten aankomen en die havens verlaten

Artikel 4 van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10).

2.

Grenscontrole op personen

Artikel 8 van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

3.

Aanmelding van gevaarlijke of verontreinigende stoffen aan boord

Artikel 13 van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10).

4.

Aanmelding van afval en residuen

Artikel 6 van Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81).

5.

Verschaffing van veiligheidsinlichtingen

Artikel 6 van Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PB L 129 van 29.4.2004, blz. 6).

Op het formulier in het aanhangsel van deze bijlage moeten de krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 725/2004 vereiste gegevenselementen worden ingevuld.

6.

Informatie betreffende opvarenden

Artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, van Richtlijn 98/41/EG van de Raad van 18 juni 1998 inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen (PB L 188 van 2.7.1998, blz. 35).

7.

Douaneformaliteiten

a)

formaliteiten bij aankomst:

kennisgeving van aankomst (artikel 133 van Verordening (EU) nr. 952/2013);

aanbrengen van goederen bij de douane (artikel 139 van Verordening (EU) nr. 952/2013);

aangifte tot tijdelijke opslag van goederen (artikel 145 van Verordening (EU) nr. 952/2013);

douanestatus van goederen (artikelen 153, 154 en 155 van Verordening (EU) nr. 952/2013);

elektronische vervoersdocumenten voor douanevervoer (artikel 233, lid 4, punt e), van Verordening (EU) nr. 952/2013).

b)

formaliteiten bij vertrek:

douanestatus van goederen (artikelen 153, 154 en 155 van Verordening (EU) nr. 952/2013);

elektronische vervoersdocumenten voor douanevervoer (artikel 233, lid 4, punt e), van Verordening (EU) nr. 952/2013);

kennisgeving van uitgang (artikel 267 van Verordening (EU) nr. 952/2013);

summiere aangifte bij uitgaan (artikelen 271 en 272 van Verordening (EU) nr. 952/2013);

kennisgeving van wederuitvoer (artikelen 274 en 275 van Verordening (EU) nr. 952/2013).

8.

Veilig laden en lossen van bulkschepen

Artikel 7 van Richtlijn 2001/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en procedures voor veilig laden en lossen van bulkschepen (PB L 13 van 16.1.2002, blz. 9);

9.

Havenstaatcontrole

Artikel 9 en artikel 24, lid 2, van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

10.

Statistieken over zeevervoer

Artikel 3 van Richtlijn 2009/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen (PB L 141 van 6.6.2009, blz. 29).

B.   FAL-documenten en uit internationale rechtsinstrumenten voortvloeiende meldingsverplichtingen

Deze categorie meldingsverplichtingen betreft de informatie die overeenkomstig het FAL-Verdrag en andere toepasselijke internationale rechtsinstrumenten moet worden verstrekt.

1.

FAL 1: algemene melding

2.

FAL 2: melding van de lading

3.

FAL 3: melding van de scheepsvoorraden

4.

FAL 4: melding van de bezittingen en goederen van de bemanningsleden

5.

FAL 5: bemanningslijst

6.

FAL 6: passagierslijst

7.

FAL 7: gevaarlijke goederen

8.

Maritieme gezondheidsverklaring

C.   Uit nationale wetgeving en voorschriften voortvloeiende meldingsverplichtingen

AANHANGSEL

FORMULIER BEVEILIGINGSINFORMATIE VOOR SCHEPEN VOORDAT ZIJ DE HAVEN VAN EEN EU-LIDSTAAT BINNENVAREN

(Voorschrift 9 van hoofdstuk XI-2 van het Internationaal Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee van 1974 (SOLAS) en Artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 725/2004)

Image 1 Tekst van het beeld Image 2 Tekst van het beeld Image 3 Tekst van het beeld

25.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/88


VERORDENING (EU) 2019/1240 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

betreffende de oprichting van een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen

(herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 74 en artikel 79, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 377/2004 van de Raad (2) is ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Door de sterke toename van gemengde migratiestromen in 2015 en 2016 zijn de systemen voor migratie, asiel en grensbeheer onder druk komen te staan. Dit stelt de Unie en de lidstaten voor een uitdaging en toont aan dat het beleid van de Unie op het gebied van migratie moet worden versterkt met het oog op een gecoördineerde en doeltreffende Europese reactie.

(3)

Het migratiebeleid van de Unie heeft tot doel irreguliere en ongecontroleerde migratiestromen te vervangen door veilige en goed beheerde routes door middel van een alomvattende aanpak die is gericht op een efficiënt beheer van de migratiestromen in alle stadia overeenkomstig titel V, hoofdstuk 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(4)

De eerbiediging van de mensenrechten is een grondbeginsel van de Unie. De Unie heeft zich ertoe verbonden de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van alle migranten, ongeacht hun verblijfsstatus, te beschermen met volledige inachtneming van het internationaal recht. De maatregelen die de immigratieverbindingsfunctionarissen bij de uitvoering van deze verordening nemen, met name in gevallen waarbij kwetsbare personen betrokken zijn, moeten de grondrechten eerbiedigen overeenkomstig het desbetreffende internationale recht en Unierecht, met inbegrip van de artikelen 2 en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(5)

Om ervoor te zorgen dat alle aspecten van het immigratiebeleid van de Unie doeltreffend ten uitvoer worden gelegd, moet er worden gestreefd naar een consistente dialoog en samenwerking met belangrijke derde landen van herkomst en doorreis van migranten en van verzoekers om internationale bescherming. Die samenwerking, in overeenstemming met de alomvattende aanpak van de Europese agenda voor migratie, moet een beter beheer van immigratie, met inbegrip van vertrek en terugkeer, mogelijk maken, moet de capaciteit ondersteunen om informatie, met inbegrip van informatie inzake de toegang van verzoekers tot internationale bescherming en, waar mogelijk en relevant, inzake re-integratie, te verzamelen en uit te wisselen, en moet illegale immigratie, migrantensmokkel en mensenhandel voorkomen en bestrijden.

(6)

Tot de beschermingsinstrumenten behoren maatregelen in het kader van de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (TAMM). Onverminderd de nationale bevoegdheden van de lidstaten, moeten de strategieën en kanalen voor legale immigratie tussen de Unie en derde landen ook arbeidsmigratie, visa voor studenten en gezinshereniging omvatten.

(7)

Gelet op de toenemende behoefte aan onderzoek en informatie ter ondersteuning van empirisch onderbouwde beleidsbeslissingen en operationele maatregelen, moeten immigratieverbindingsfunctionarissen ervoor zorgen dat hun inzicht en kennis ten volle bijdragen aan de ontwikkeling van een alomvattend beeld van de situatie in derde landen.

(8)

Informatie over de samenstelling van de migratiestromen moet, waar mogelijk en relevant, informatie bevatten over de aangegeven leeftijd, het aangegeven genderprofiel en de aangegeven gezinssamenstelling van de migranten, en over niet-begeleide minderjarigen.

(9)

Het inzetten van de huidige Europese migratieverbindingsfunctionarissen in belangrijke derde landen van herkomst en doorreis, waartoe werd opgeroepen in de conclusies van de buitengewone bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders op 23 april 2015, was een eerste stap in de richting van nauwere samenwerking met derde landen op het gebied van migratiegerelateerde kwesties en een betere samenwerking met de door de lidstaten ingezette immigratieverbindingsfunctionarissen. Voortbouwend op deze ervaring moet de Commissie voor langere tijd immigratieverbindingsfunctionarissen inzetten in derde landen om de ontwikkeling en uitvoering van migratiemaatregelen van de Unie te ondersteunen en het effect ervan te optimaliseren.

(10)

Deze verordening heeft tot doel te zorgen voor een betere coördinatie en een optimaal gebruik van het netwerk van verbindingsfunctionarissen die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder, waar passend, door de rechtshandhavingsinstanties, alsmede door de Commissie en de agentschappen van de Unie, in derde landen worden ingezet om doeltreffender te kunnen inspelen op de prioriteiten van de Unie inzake het voorkomen en bestrijden van illegale immigratie en de daarmee samenhangende grensoverschrijdende criminaliteit, zoals migrantensmokkel en mensenhandel, het faciliteren van waardige en doeltreffende terugkeer-, overname- en re-integratieactiviteiten, het bijdragen tot een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en het ondersteunen van het beheer van legale immigratie, onder meer op het gebied van internationale bescherming, hervestiging en aan vertrek voorafgaande integratiemaatregelen van de lidstaten en de Unie. Deze coördinatie moet volledig in overeenstemming zijn met de bestaande bevels- en rapportagelijnen tussen de immigratieverbindingsfunctionarissen en hun respectieve inzettende autoriteiten, alsook tussen de immigratieverbindingsfunctionarissen onderling.

(11)

Deze verordening bouwt voort op Verordening (EG) nr. 377/2004 en heeft tot doel ervoor te zorgen dat immigratieverbindingsfunctionarissen een grotere rol spelen bij de werking van een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen, in de eerste plaats door een mechanisme in te stellen waarmee de lidstaten, de Commissie en de agentschappen van de Unie de taken en functies van hun in derde landen ingezette verbindingsfunctionarissen op een meer systematische wijze kunnen coördineren.

(12)

Aangezien de verbindingsfunctionarissen die zich met migratiegerelateerde kwesties bezighouden, door verschillende bevoegde autoriteiten worden ingezet en hun mandaten en taken met elkaar kunnen overlappen, moeten de nodige inspanningen worden geleverd om de samenwerking tussen functionarissen die in hetzelfde derde land of dezelfde regio actief zijn, te versterken. Wanneer immigratieverbindingsfunctionarissen door de Commissie of de agentschappen van de Unie bij de diplomatieke vertegenwoordigingen van de Unie in een derde land worden ingezet, moeten zij het netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen in dat derde land faciliteren en ondersteunen. Waar passend kunnen deze netwerken worden uitgebreid tot verbindingsfunctionarissen die door andere landen dan de lidstaten worden ingezet.

(13)

De instelling van een sterk mechanisme dat een betere coördinatie en samenwerking waarborgt van alle verbindingsfunctionarissen die in het kader van hun taken zijn belast met immigratiekwesties, is van cruciaal belang om informatielacunes en dubbel werk tot een minimum te beperken en de operationele bekwaamheid en doeltreffendheid te maximaliseren. Een stuurgroep moet richtsnoeren verstrekken conform de beleidsprioriteiten van de Unie en rekening houdend met de externe betrekkingen van de Unie, en moet de bevoegdheid krijgen om met name tweejaarlijkse werkprogramma’s betreffende de activiteiten van de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen vast te stellen, afspraken te maken over specifieke ad-hocacties voor immigratieverbindingsfunctionarissen die gericht zijn op prioriteiten en nieuwe behoeften die nog niet onder het tweejaarlijkse werkprogramma vallen, en middelen toe te wijzen voor overeengekomen activiteiten, en moet verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan. Noch de taken van de stuurgroep, noch die van de facilitators van de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen mogen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de inzettende autoriteiten om opdrachten te geven aan hun respectieve immigratieverbindingsfunctionarissen. Bij de uitvoering van haar taken moet de stuurgroep rekening houden met de diversiteit van de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen en met de opvattingen van de meest betrokken lidstaten wat de relaties met bepaalde derde landen betreft.

(14)

De stuurgroep moet een lijst van immigratieverbindingsfunctionarissen die in derde landen worden ingezet, opstellen en regelmatig bijwerken. De lijst moet informatie bevatten over de locatie, de samenstelling en de activiteiten van verschillende netwerken, met inbegrip van de contactgegevens en een samenvatting van de taken van de ingezette immigratieverbindingsfunctionarissen.

(15)

De gezamenlijke inzet van verbindingsfunctionarissen moet worden aangemoedigd om de operationele samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te verbeteren en om tegemoet te komen aan de behoeften op Unieniveau, zoals vastgesteld door de stuurgroep. De gezamenlijke inzet door ten minste twee lidstaten moet met middelen van de Unie worden ondersteund, waardoor betrokkenheid wordt aangemoedigd en er een toegevoegde waarde wordt geboden aan alle lidstaten.

(16)

Er moeten bijzondere regelingen worden getroffen voor een ruimere capaciteitsopbouw op Unieniveau voor immigratieverbindingsfunctionarissen. Dergelijke capaciteitsopbouw moet de ontwikkeling van gemeenschappelijke kerncurricula en aan de inzet voorafgaande opleidingen, onder meer over grondrechten, omvatten, alsook de versterking van de operationele capaciteit van de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen. Dergelijke curricula moeten niet-verplicht zijn en een aanvulling vormen op de nationale curricula die door de inzettende autoriteiten zijn opgesteld.

(17)

De netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen mogen het werk van de agentschappen van de Unie en het werk in het kader van andere instrumenten of structuren van de Unie, met inbegrip van de werkzaamheden van de plaatselijke Schengensamenwerkingsverbanden, niet overdoen en moeten een meerwaarde bieden bij het verzamelen en uitwisselen van informatie over immigratie, met name door zich te richten op operationele aspecten. Die netwerken moeten optreden als facilitators en verstrekkers van informatie uit derde landen, om de agentschappen van de Unie bij te staan bij de uitvoering van hun functies en taken, met name wanneer de agentschappen van de Unie nog geen samenwerkingsrelaties met derde landen zijn aangegaan. Daartoe moet er een nauwere samenwerking tot stand worden gebracht tussen de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen en de betrokken agentschappen van de Unie. Immigratieverbindingsfunctionarissen moeten zich er te allen tijde van bewust zijn dat hun optreden gevolgen kan hebben voor het functioneren of de reputatie van lokale en regionale netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen. Zij moeten bij de uitvoering van hun taken dienovereenkomstig handelen.

(18)

De autoriteiten van de lidstaten moeten ervoor zorgen dat waar passend en in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht, informatie die is verkregen door verbindingsofficieren die in andere lidstaten zijn ingezet, alsmede de strategische en operationele analytische producten van de agentschappen van de Unie op het gebied van illegale immigratie, waardige en doeltreffende terugkeer en re-integratie, grensoverschrijdende criminaliteit of internationale bescherming en hervestiging, daadwerkelijk terechtkomen bij de immigratieverbindingsfunctionarissen in derde landen, en dat de door de immigratieverbindingsfunctionarissen verzamelde informatie wordt gedeeld met de relevante agentschappen van de Unie; met name het Europees Grens- en kustwachtagentschap, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), binnen de werkingssfeer van hun respectieve rechtskaders.

(19)

Om ervoor te zorgen dat de door de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen verzamelde informatie zo doeltreffend mogelijk wordt gebruikt, moet die informatie beschikbaar zijn via een beveiligd op internet gebaseerd platform voor informatie-uitwisseling, in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming.

(20)

De door immigratieverbindingsfunctionarissen verzamelde informatie moet de uitvoering van het technisch en operationeel Europees geïntegreerd grensbeheer als bedoeld in Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad (3) ondersteunen en bijdragen tot de ontwikkeling en instandhouding van de nationale grensbewakingssystemen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(21)

De middelen die beschikbaar zijn in het kader van Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5) moeten kunnen worden gebruikt om de activiteiten van een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen te ondersteunen en de gezamenlijke inzet van immigratieverbindingsfunctionarissen door de lidstaten voort te zetten.

(22)

Elke verwerking, met inbegrip van de doorgifte, van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van deze verordening moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (6). Bij de verwerking van persoonsgegevens moeten de Commissie en de agentschappen van de Unie Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (7) toepassen.

(23)

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening moet tot doel hebben bijstand te verlenen inzake de terugkeer van onderdanen van derde landen, de hervestiging van personen die internationale bescherming behoeven te faciliteren en de uitvoering van Unie- en nationale maatregelen met betrekking tot de toelating met het oog op legale migratie en ter voorkoming en bestrijding van illegale immigratie, migrantensmokkel en mensenhandel te vergemakkelijken. Daarom is een rechtskader nodig waarin de rol van immigratieverbindingsfunctionarissen in dit verband wordt erkend.

(24)

Immigratieverbindingsfunctionarissen moeten persoonsgegevens verwerken om de correcte uitvoering van terugkeerprocedures, de succesvolle tenuitvoerlegging van terugkeerbesluiten en, waar relevant en mogelijk, re-integratie te faciliteren. Derde landen van terugkeer zijn niet vaak onderworpen aan adequaatheidsbesluiten die door de Commissie zijn vastgesteld krachtens artikel 45 van Verordening (EU) 2016/679, en hebben vaak geen overnameovereenkomst met de Unie gesloten of zijn niet voornemens dat te doen noch anderszins te voorzien in passende waarborgen in de zin van artikel 46 van Verordening (EU) 2016/679. Ondanks de grote inspanningen van de Unie om samen te werken met de belangrijkste landen van herkomst van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen voor wie een terugkeerverplichting geldt, is het niet altijd mogelijk om ervoor te zorgen dat die derde landen systematisch voldoen aan de internationaalrechtelijke verplichting om hun eigen onderdanen over te nemen. Door de Unie of de lidstaten gesloten of in onderhandeling zijnde overnameovereenkomsten die passende waarborgen bieden voor de doorgifte van gegevens aan derde landen op grond van artikel 46 van Verordening (EU) 2016/679, bestrijken bijgevolg een beperkt aantal van die derde landen. Bij ontstentenis van dergelijke overeenkomsten moeten de persoonsgegevens door de immigratieverbindingsfunctionarissen worden doorgegeven met het oog op de uitvoering van de terugkeeroperaties van de Unie, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 49 van Verordening (EU) 2016/679.

(25)

Bij wijze van uitzondering op de vereiste van een adequaatheidsbesluit of passende waarborgen moet de doorgifte van persoonsgegevens aan de autoriteiten van derde landen krachtens deze verordening worden toegestaan met het oog op de tenuitvoerlegging van het terugkeerbeleid van de Unie. Derhalve moet het voor immigratieverbindingsfunctionarissen mogelijk zijn om de in artikel 49, lid 1, onder d), van Verordening (EU) 2016/679 bedoelde afwijking onder de in dat artikel gestelde voorwaarden te gebruiken voor de toepassing van deze verordening, te weten voor de waardige en doeltreffende terugkeer van onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang, verblijf of vestiging in de lidstaten, overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (8).

(26)

In het belang van de betrokken personen moeten immigratieverbindingsfunctionarissen in staat zijn om de persoonsgegevens te verwerken van personen die internationale bescherming behoeven en die zullen worden hervestigd en van personen die legaal naar de Unie willen migreren, teneinde hun identiteit en nationaliteit te bevestigen. Immigratieverbindingsfunctionarissen opereren in een context waarin zij waarschijnlijk belangrijke inzichten verwerven in de activiteiten van criminele organisaties die betrokken zijn bij migrantensmokkel en mensenhandel. Daarom moeten zij ook persoonsgegevens die zij in het kader van hun taken verwerken, kunnen delen met de rechtshandhavingsinstanties en binnen netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen, op voorwaarde dat de persoonsgegevens in kwestie noodzakelijk zijn voor het voorkomen en aanpakken van irreguliere migratie of voor het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van migrantensmokkel of mensenhandel.

(27)

De doelstelling van deze verordening bestaat erin optimaal gebruik te maken van het netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen die door de lidstaten, de Commissie en de agentschappen van de Unie in derde landen worden ingezet met het oog op een doeltreffendere uitvoering van de prioriteiten van de Unie, met inachtneming van de nationale bevoegdheden van de lidstaten. Die prioriteiten van de Unie omvatten het zorgen voor een beter beheer van de migratiestromen, teneinde de irreguliere stromen te vervangen door veilige en goed beheerde trajecten door middel van een alomvattende aanpak die alle aspecten van immigratie aanpakt, met inbegrip van het voorkomen en bestrijden van migrantensmokkel en mensenhandel en illegale immigratie. Verdere prioriteiten van de Unie zijn het faciliteren van waardige en doeltreffende terugkeer, overname en re-integratie, het bijdragen tot een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en het ondersteunen van het beheer van legale immigratie of van internationale beschermingsregelingen. Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar vanwege de grote omvang en de gevolgen ervan in de hele Unie, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(28)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en E, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (10).

(29)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (11) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en E, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/149/JBZ van de Raad (12).

(30)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en E, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (14).

(31)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening of het deze in zijn interne recht ten uitvoer zal leggen.

(32)

Op 1 oktober 2018 heeft het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Protocol nr. 19 betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, gehecht aan het VEU en het VWEU, de Raad ervan in kennis gesteld dat het niet wenst deel te nemen aan de vaststelling van deze verordening. Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van genoemd protocol heeft de Commissie op 31 januari 2019 een voorstel ingediend voor een besluit van de Raad betreffende de mededeling van het Verenigd Koninkrijk dat het niet langer wenst deel te nemen aan enkele bepalingen van het Schengenacquis die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 377/2004. Op grond hiervan heeft de Raad op 18 februari 2019 besloten (15) dat Besluit 2000/365/EG van de Raad (16) en punt 6 van bijlage I bij Besluit 2004/926/EG van de Raad (17) met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening niet langer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk wat betreft Verordening (EG) nr. 377/2004 en alle verdere wijzigingen daarvan.

(33)

Ierland neemt aan deze verordening deel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Protocol nr. 19, en overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad (18).

(34)

De deelname van Ierland aan deze verordening overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG heeft betrekking op de verantwoordelijkheid van de Unie voor het nemen van maatregelen ter ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis tegen de organisatie van illegale immigratie, waaraan Ierland deelneemt.

(35)

Deze verordening vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden voorschriften vastgesteld ter versterking van de samenwerking en coördinatie tussen immigratieverbindingsfunctionarissen die door de lidstaten, de Commissie en de agentschappen van de Unie worden ingezet in derde landen, door middel van de oprichting van een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen.

2.   Deze verordening laat de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en de agentschappen van de Unie voor het bepalen van de reikwijdte en de toewijzing van taken en de rapportagelijnen van hun respectieve immigratieverbindingsfunctionarissen, alsook de taken van immigratieverbindingsfunctionarissen in het kader van hun bevoegdheden krachtens het Unie- en nationaal recht, het Unie- en nationaal beleid of de Unie- en nationale procedures of krachtens bijzondere overeenkomsten die met het ontvangende land of internationale organisaties zijn gesloten, onverlet.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1.   „immigratieverbindingsfunctionaris”: een verbindingsfunctionaris die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, door de Commissie of door een agentschap van de Unie, overeenkomstig de respectieve rechtsgrond, is aangewezen en in een ander land wordt ingezet om immigratiegerelateerde kwesties te behandelen, ook wanneer dit slechts een deel van hun taken is;

2.   „ingezet in een ander land”: ingezet in een derde land gedurende een door de bevoegde autoriteit te bepalen redelijke periode bij:

a)

een diplomatieke vertegenwoordiging van een lidstaat;

b)

de bevoegde autoriteiten van een derde land;

c)

een internationale organisatie;

d)

een diplomatieke vertegenwoordiging van de Unie;

3.   „persoonsgegevens”: persoonsgegevens als gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) 2016/679;

4.   „terugkeer”: terugkeer als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Richtlijn 2008/115/EG.

Artikel 3

Taken van immigratieverbindingsfunctionarissen

1.   Immigratieverbindingsfunctionarissen voeren hun taken uit binnen het kader van hun verantwoordelijkheden die door de inzettende autoriteiten zijn vastgesteld en overeenkomstig de bepalingen, ook betreffende de bescherming van persoonsgegevens, die zijn neergelegd in het Unierecht en het nationale recht en in de overeenkomsten of regelingen met derde landen of met internationale organisaties.

2.   Immigratieverbindingsfunctionarissen voeren hun taken uit in overeenstemming met de grondrechten als algemene beginselen van Unierecht en internationaal recht, met inbegrip van de verplichtingen op het gebied van de mensenrechten. Zij houden in het bijzonder rekening met kwetsbare personen en houden rekening met de genderdimensie van de migratiestromen.

3.   Iedere inzettende autoriteit draagt er zorg voor dat haar immigratieverbindingsfunctionarissen rechtstreeks contact leggen en onderhouden met de bevoegde autoriteiten van derde landen, in voorkomend geval met inbegrip van lokale overheden, en met alle relevante organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die in het derde land actief zijn, met name om deze verordening uit te voeren.

4.   De immigratieverbindingsfunctionarissen verzamelen informatie voor gebruik op operationeel of op strategisch niveau, dan wel op beide niveaus. De krachtens dit lid verzamelde informatie wordt verzameld overeenkomstig artikel 1, lid 2, en bevat geen persoonsgegevens, onverminderd artikel 10, lid 2. Die informatie bestrijkt met name de volgende kwesties:

a)

het Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen met het oog op een doeltreffend beheer van migratie;

b)

migratiestromen die afkomstig zijn uit of reizen door het derde land, met inbegrip van, waar mogelijk en relevant, de samenstelling van de migratiestromen en de beoogde bestemming van de migranten;

c)

de routes die door migratiestromen die afkomstig zijn uit of reizen door het derde land, worden gebruikt om het grondgebied van de lidstaten te bereiken;

d)

het bestaan, de activiteiten en de modi operandi van criminele organisaties die betrokken zijn bij migrantensmokkel en mensenhandel langs de migratieroutes;

e)

incidenten en gebeurtenissen die nieuwe ontwikkelingen inzake migratiestromen zouden kunnen zijn of veroorzaken;

f)

de methoden die gebruikt worden voor het namaken of vervalsen van identiteitsdocumenten en reisdocumenten;

g)

manieren en middelen om de autoriteiten in derde landen bij te staan bij de preventie van illegale-immigratiestromen die afkomstig zijn uit of reizen door hun land;

h)

maatregelen voorafgaand aan vertrek die beschikbaar zijn voor immigranten in het land van herkomst of in ontvangende derde landen, ter ondersteuning van een succesvolle integratie bij legale aankomst in de lidstaten;

i)

manieren en middelen om de terugkeer, overname en re-integratie te faciliteren;

j)

doeltreffende toegang tot de bescherming die het derde land heeft ingesteld, ook ten behoeve van kwetsbare personen;

k)

bestaande en mogelijke toekomstige strategieën en kanalen voor legale immigratie tussen de Unie en derde landen, rekening houdend met de vaardigheden en arbeidsmarktbehoeften in de lidstaten, alsook met hervestiging en andere beschermingsinstrumenten;

l)

capaciteit, bekwaamheid, politieke strategieën, wetgeving en wetgevingspraktijken van derde landen en belanghebbenden, ook — waar mogelijk en relevant — inzake opvang- en detentiecentra en de omstandigheden in die centra, voor zover relevant voor de kwesties genoemd onder a) tot en met k).

5.   Immigratieverbindingsfunctionarissen coördineren onderling en met de relevante belanghebbenden over de verlening van hun activiteiten voor capaciteitsopbouw aan autoriteiten en andere belanghebbenden in derde landen.

6.   De immigratieverbindingsfunctionarissen kunnen, rekening houdend met hun deskundigheid en hun opleiding, bijstand verlenen bij:

a)

de vaststelling van de identiteit en de nationaliteit van onderdanen van derde landen en het bevorderen van hun terugkeer overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG, alsmede het verlenen van bijstand bij hun re-integratie, voor zover relevant en mogelijk;

b)

de bevestiging van de identiteit van personen die internationale bescherming behoeven, teneinde hun hervestiging in de Unie te faciliteren, onder meer door hun waar mogelijk vóór vertrek passende informatie en ondersteuning te verstrekken;

c)

de bevestiging van de identiteit en het faciliteren van de uitvoering van Unie- en nationale maatregelen met betrekking tot de toelating van legale immigranten;

d)

de uitwisseling van informatie die zij in het kader van hun taken hebben verkregen, binnen de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen en met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de rechtshandhavingsautoriteiten, teneinde illegale immigratie te voorkomen en op te sporen en migrantenmokkel en mensenhandel te bestrijden.

Artikel 4

Kennisgeving betreffende het inzetten van immigratieverbindingsfunctionarissen

1.   De lidstaten, de Commissie en de agentschappen van de Unie stellen de bij artikel 7 opgerichte stuurgroep in kennis van hun plannen voor het inzetten van immigratieverbindingsfunctionarissen en de daadwerkelijke uitvoering ervan en van de taakomschrijving en de duur van de inzet van deze functionarissen.

De in artikel 8, lid 2, onder c), bedoelde activiteitenverslagen bevatten een overzicht van de inzet van immigratieverbindingsfunctionarissen.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt ter beschikking gesteld via het beveiligde op internet gebaseerde platform voor informatie-uitwisseling dat is bedoeld in artikel 9.

Artikel 5

Oprichting van plaatselijke of regionale netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen

1.   Immigratieverbindingsfunctionarissen die in hetzelfde land of dezelfde regio worden ingezet, vormen plaatselijke of regionale samenwerkingsnetwerken en werken, waar en wanneer passend, samen met verbindingsfunctionarissen die door andere landen dan de lidstaten worden ingezet. In het kader van die netwerken hebben de immigratieverbindingsfunctionarissen overeenkomstig artikel 1, lid 2, in het bijzonder de volgende taken:

a)

regelmatig en wanneer nodig bijeenkomen;

b)

gegevens en praktijkervaring uitwisselen, met name op bijeenkomsten en via het beveiligde op internet gebaseerde platform voor informatie-uitwisseling dat is bedoeld in artikel 9;

c)

waar passend, gegevens uitwisselen over ervaringen inzake de toegang tot internationale bescherming;

d)

de standpunten coördineren die worden ingenomen in contacten met commerciële vervoerders, waar passend;

e)

in voorkomend geval deelnemen aan gezamenlijke gespecialiseerde opleidingen, onder meer over grondrechten, mensenhandel, migrantensmokkel, documentfraude of toegang tot internationale bescherming in derde landen;

f)

in voorkomend geval informatiebijeenkomsten en opleidingen organiseren voor de leden van het diplomatieke en consulaire personeel van de vertegenwoordigingen van de lidstaten in het derde land;

g)

een gemeenschappelijke aanpak bewerkstelligen voor het verzamelen van strategisch relevante informatie, met inbegrip van risicoanalyses, en de rapportage daarover;

h)

regelmatige contacten onderhouden met soortgelijke netwerken in het derde land en in naburige derde landen, voor zover daar aanleiding toe is.

2.   De door de Commissie ingezette immigratieverbindingsfunctionarissen faciliteren en ondersteunen de in lid 1 bedoelde netwerken. Op plaatsen waar de Commissie geen immigratieverbindingsfunctionarissen inzet, faciliteren en ondersteunen door de agentschappen van de Unie ingezette immigratieverbindingsfunctionarissen de in lid 1 bedoelde netwerken. Op plaatsen waar de Commissie noch de agentschappen van de Unie immigratieverbindingsfunctionarissen inzetten, wordt het netwerk gefaciliteerd door een immigratieverbindingsfunctionaris, zoals overeengekomen door de leden van het netwerk.

3.   De stuurgroep wordt zonder onnodige vertraging in kennis gesteld van de aanstelling van de aangewezen netwerkfacilitator of van het feit dat er geen facilitator is aangewezen.

Artikel 6

Gezamenlijke inzet van immigratieverbindingsfunctionarissen

1.   De lidstaten kunnen bilateraal of multilateraal overeenkomen dat immigratieverbindingsfunctionarissen die door een bepaalde lidstaat in een derde land of bij een internationale organisatie worden ingezet, ook de belangen van een of meer andere lidstaten behartigen.

2.   De lidstaten kunnen tevens overeenkomen dat hun immigratieverbindingsfunctionarissen bepaalde taken onderling verdelen, op basis van hun deskundigheid en opleiding.

3.   Wanneer twee of meer lidstaten gezamenlijk een immigratieverbindingsfunctionaris inzetten, kunnen die lidstaten financiële steun van de Unie ontvangen op grond van Verordening (EU) nr. 515/2014.

Artikel 7

Stuurgroep

1.   Er wordt een stuurgroep voor een Europees netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen opgericht.

2.   De stuurgroep bestaat uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat, twee vertegenwoordigers van de Commissie, een vertegenwoordiger van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, een vertegenwoordiger van Europol en een vertegenwoordiger van het EASO. Daartoe benoemt iedere lidstaat een lid van de stuurgroep alsmede een plaatsvervanger die het lid tijdens diens afwezigheid vertegenwoordigt. De leden van de stuurgroep worden aangewezen met name op basis van hun relevante ervaring en deskundigheid op het gebied van het beheer van netwerken van verbindingsfunctionarissen.

3.   Landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis nemen deel aan de werkzaamheden van de stuurgroep en wijzen elk een vertegenwoordiger zonder stemrecht aan als lid. Zij mogen zich uitspreken over alle door de stuurgroep besproken kwesties en genomen besluiten.

Bij het nemen van besluiten over aangelegenheden die relevant zijn voor de immigratieverbindingsfunctionarissen die worden ingezet door landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, houdt de stuurgroep naar behoren rekening met de standpunten van de vertegenwoordigers van die landen.

4.   Deskundigen, vertegenwoordigers van nationale autoriteiten, internationale organisaties en de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie die geen lid zijn van de stuurgroep, kunnen door de stuurgroep worden uitgenodigd om de stuurgroepbijeenkomsten als waarnemer bij te wonen.

5.   De stuurgroep kan gezamenlijke bijeenkomsten met andere netwerken of organisaties beleggen.

6.   De stuurgroep wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De voorzitter:

a)

zorgt voor continuïteit en organiseert de werkzaamheden van de stuurgroep, met inbegrip van de ondersteuning van de opstelling van het tweejaarlijkse werkprogramma en het tweejaarlijkse activiteitenverslag;

b)

adviseert de stuurgroep om ervoor te zorgen dat de overeengekomen collectieve activiteiten coherent zijn en worden afgestemd op de relevante instrumenten en structuren van de Unie en in overeenstemming zijn met de prioriteiten van de Unie op het gebied van migratie;

c)

belegt de bijeenkomsten van de stuurgroep.

Ter verwezenlijking van de doelstellingen van de stuurgroep, wordt de voorzitter bijgestaan door een secretariaat.

7.   De stuurgroep komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.

8.   De stuurgroep neemt haar besluiten met een absolute meerderheid van haar stemgerechtigde leden.

9.   De door de stuurgroep genomen besluiten worden door de respectieve inzettende autoriteiten aan de betrokken immigratieverbindingsfunctionarissen meegedeeld.

Artikel 8

Taken van de stuurgroep

1.   De stuurgroep stelt, op voorstel van de voorzitter, binnen drie maanden na haar eerste bijeenkomst haar reglement van orde vast. In het reglement van orde wordt de stemprocedure nader omschreven. Het reglement van orde bepaalt in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, en bevat ook eventuele quorumvoorschriften.

2.   Met inachtneming van de prioriteiten van de Unie op het gebied van immigratie en binnen de grenzen van de taken van immigratieverbindingsfunctionarissen zoals omschreven in deze verordening en overeenkomstig artikel 1, lid 2, verricht de stuurgroep de volgende activiteiten op basis van een uitgebreid situatiebeeld en op basis van door de relevante agentschappen van de Unie verstrekte analyses:

a)

prioriteiten vaststellen en activiteiten plannen door een tweejaarlijks werkprogramma aan te nemen waarin wordt aangegeven welke middelen er nodig zijn voor de ondersteuning van die werkzaamheden;

b)

de uitvoering van haar activiteiten regelmatig evalueren om waar passend wijzigingen in het tweejaarlijkse werkprogramma voor te stellen, alsmede inzake de aanstelling van netwerkfacilitators en de vooruitgang die door de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen is geboekt in hun samenwerking met de bevoegde autoriteiten in derde landen;

c)

het door de voorzitter van de stuurgroep voor te bereiden tweejaarlijkse activiteitenverslag vaststellen, met inbegrip van het in artikel 4, lid 1, tweede alinea, bedoelde overzicht;

d)

de lijst van ingezette immigratieverbindingsfunctionarissen vóór elke bijeenkomst van de stuurgroep bijwerken;

e)

lacunes bij het inzetten van immigratieverbindingsfunctionarissen in kaart brengen en mogelijkheden schetsen voor de inzet van immigratieverbindingsfunctionarissen.

De stuurgroep bezorgt de documenten bedoeld onder a) en c) van de eerste alinea van dit lid aan het Europees Parlement.

3.   Rekening houdend met de operationele behoeften van de Unie op het gebied van immigratie en binnen de grenzen van de taken van immigratieverbindingsfunctionarissen zoals omschreven in deze verordening en overeenkomstig artikel 1, lid 2, verricht de stuurgroep de volgende activiteiten:

a)

afspraken maken over ad-hocacties door netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen;

b)

toezien op de beschikbaarheid van informatie tussen de immigratieverbindingsfunctionarissen en de agentschappen van de Unie, en waar nodig aanbevelingen doen over noodzakelijke maatregelen;

c)

de ontwikkeling van de vaardigheden van immigratieverbindingsfunctionarissen ondersteunen, onder meer door de ontwikkeling van aanvullende en niet-verplichte gemeenschappelijke kerncurricula, van aan de inzet voorafgaande opleidingen en van richtsnoeren voor de eerbiediging van de grondrechten bij hun activiteiten, met bijzondere aandacht voor kwetsbare personen, alsook de organisatie van gezamenlijke seminars over de in artikel 3, lid 4, bedoelde onderwerpen ondersteunen, rekening houdend met de door de betrokken agentschappen van de Unie of andere internationale organisaties ontwikkelde opleidingsinstrumenten;

d)

ervoor zorgen dat er informatie wordt uitgewisseld via het in artikel 9 bedoelde beveiligde op internet gebaseerde platform voor informatie-uitwisseling.

4.   Voor de uitvoering van de in de leden 2 en 3 bedoelde activiteiten kunnen de lidstaten financiële steun van de Unie ontvangen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 515/2014.

Artikel 9

Platform voor informatie-uitwisseling

1.   Met het oog op de uitoefening van hun respectieve taken, zorgen de immigratieverbindingsfunctionarissen, de leden van de stuurgroep en de in artikel 5, lid 2, bedoelde facilitators van de netwerken ervoor dat alle relevante informatie en statistieken worden geüpload naar en uitgewisseld via een beveiligd op internet gebaseerd platform voor informatie-uitwisseling. Dat platform wordt door de Commissie in overeenstemming met de stuurgroep opgezet en wordt onderhouden door de Commissie.

Via het beveiligde op internet gebaseerde platform voor informatie-uitwisseling wordt geen uiterst vertrouwelijke operationele informatie van rechtshandhavingsinstanties uitgewisseld.

2.   De via het beveiligde op internet gebaseerde platform voor informatie-uitwisseling uit te wisselen informatie omvat ten minste de volgende elementen:

a)

relevante documenten, verslagen en analytische producten zoals overeengekomen door de stuurgroep overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3;

b)

tweejaarlijkse werkprogramma’s, tweejaarlijkse activiteitenverslagen en de resultaten van de activiteiten en ad-hoctaken van de netwerken van immigratieverbindingsfunctionarissen, als bedoeld in artikel 8, leden 2 en 3;

c)

een bijgewerkte lijst van leden van de stuurgroep;

d)

een bijgewerkte lijst met de contactgegevens van immigratieverbindingsfunctionarissen die in derde landen worden ingezet, met vermelding van hun naam, plaats van inzet en regio waarvoor zij verantwoordelijk zijn, telefoonnummer en e-mailadres;

e)

andere relevante documenten in verband met de activiteiten en besluiten van de stuurgroep.

3.   Met uitzondering van de in lid 2, onder c) en d), bedoelde gegevens, bevat de via het beveiligde op internet gebaseerde platform voor informatie-uitwisseling uitgewisselde informatie geen persoonsgegevens of links via welke dergelijke persoonsgegevens direct of indirect beschikbaar zijn. De toegang tot de in lid 2, onder c) en d), bedoelde gegevens is beperkt tot immigratieverbindingsfunctionarissen, leden van de stuurgroep en naar behoren gemachtigde personeelsleden, met het oog op de uitvoering van deze verordening.

4.   Het Europees Parlement krijgt toegang tot bepaalde delen van het beveiligde op internet gebaseerde platform voor informatie-uitwisseling, zoals bepaald door de stuurgroep in haar reglement van orde en in overeenstemming met de toepasselijke Unie- en nationale voorschriften en -wetgeving.

Artikel 10

Verwerking van persoonsgegevens

1.   Immigratieverbindingsfunctionarissen oefenen hun taken uit overeenkomstig de voorschriften betreffende de bescherming van persoonsgegevens die zijn vastgesteld in het Unierecht en het nationaal recht en in de internationale overeenkomsten die met derde landen of internationale organisaties zijn gesloten.

2.   Immigratieverbindingsfunctionarissen mogen persoonsgegevens verwerken om de in artikel 3, lid 6, genoemde taken te vervullen. Die persoonsgegevens worden gewist wanneer zij niet langer noodzakelijk zijn voor de doeleinden waarvoor zij overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 zijn verzameld of anderszins verwerkt.

3.   De op grond van lid 2 verwerkte persoonsgegevens kunnen het volgende omvatten:

a)

biometrische of biografische gegevens, wanneer dat nodig is om de identiteit en de nationaliteit van onderdanen van derde landen te bevestigen met het oog op terugkeer, met inbegrip van alle soorten documenten die als bewijs of prima facie-bewijs inzake nationaliteit kunnen worden beschouwd;

b)

passagierslijsten voor terugkeervluchten en andere vervoermiddelen naar derde landen;

c)

biometrische of biografische gegevens om de identiteit en de nationaliteit van onderdanen van derde landen te bevestigen met het oog op legale migratie;

d)

biometrische of biografische gegevens ter bevestiging van de identiteit en nationaliteit van onderdanen van derde landen die internationale bescherming behoeven met het oog op hervestiging;

e)

biometrische of biografische gegevens, evenals andere persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om de identiteit van een persoon vast te stellen en noodzakelijk zijn voor het voorkomen en bestrijden van migrantensmokkel en mensenhandel, alsook persoonsgegevens die betrekking hebben op de werkwijze van criminele netwerken, gebruikte vervoersmiddelen, de betrokkenheid van bemiddelaars en financiële stromen.

De onder e) van de eerste alinea van dit lid bedoelde gegevens kunnen worden verwerkt voor het uitsluitende doel van de uitvoering van de in artikel 3, lid 6, onder d), bedoelde taak.

4.   Elke uitwisseling van persoonsgegevens is beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor de toepassing van deze verordening.

5.   De doorgifte van persoonsgegevens door immigratieverbindingsfunctionarissen aan derde landen en internationale organisaties op grond van dit artikel geschiedt overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679.

Artikel 11

Consulaire samenwerking

Deze verordening laat de in Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (19) vervatte bepalingen inzake consulaire samenwerking op plaatselijk niveau onverlet.

Artikel 12

Verslag

1.   Vijf jaar na de vaststelling van deze verordening brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing ervan.

2.   De lidstaten en de relevante agentschappen van de Unie verstrekken de Commissie de informatie die nodig is om het verslag over de toepassing van deze verordening op te stellen.

Artikel 13

Intrekking

Verordening (EG) nr. 377/2004 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 juni 2019.

(2)  Verordening (EG) nr. 377/2004 van de Raad van 19 februari 2004 betreffende de oprichting van een netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen (PB L 64 van 2.3.2004, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot instelling van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 11).

(5)  Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Beschikking nr. 574/2007/EG (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 143).

(6)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(8)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

(9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(10)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(11)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(12)  Besluit 2008/149/JBZ van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 50).

(13)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(14)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(15)  Besluit (EU) 2019/304 van de Raad van 18 februari 2019 betreffende de mededeling door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dat het niet langer wenst deel te nemen aan enkele bepalingen van het Schengenacquis die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 377/2004 van de Raad betreffende de oprichting van een netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen (PB L 51 van 22.2.2019, blz. 7).

(16)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(17)  Besluit 2004/926/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70).

(18)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(19)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met de wijziging ervan

Verordening (EG) nr. 377/2004 van de Raad

(PB L 64 van 2.3.2004, blz. 1)

Verordening (EU) nr. 493/2011 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 141 van 27.5.2011, blz. 13)


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 377/2004

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 2, inleidende formule

Artikel 1, lid 1

Artikel 2, punt 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, punt 1, slotformule

Artikel 1, lid 3

Artikel 2, punt 2

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, lid 3

Artikel 2, lid 2, inleidende formule

Artikel 3, lid 4, inleidende formule

Artikel 2, lid 2, eerste streepje

Artikel 3, lid 4, onder b)

Artikel 2, lid 2, tweede streepje

Artikel 3, lid 4, onder c)

Artikel 3, lid 1

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4, lid 1

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 7

Artikel 11

Bijlage I

Bijlage II


25.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/105


VERORDENING (EU) 2019/1241 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) is een gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden vastgesteld.

(2)

Technische maatregelen zijn instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het GVB. Uit een evaluatie van de huidige regelgevingsstructuur voor technische maatregelen is echter gebleken dat het waarschijnlijk niet zal lukken om de doelstellingen van het GVB te halen en dat een nieuwe benadering nodig is om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te vergroten, waarbij aandacht moet worden besteed aan de aanpassing van de beheersstructuur.

(3)

Er is behoefte aan een kader voor de regulering van technische maatregelen. Dat kader moet, enerzijds, algemene regels bevatten die gelden in alle Uniewateren, en moet het, anderzijds, mogelijk maken technische maatregelen te nemen waarbij via het regionaliseringsproces dat in bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 is ingevoerd, rekening wordt gehouden met de specifieke regionale kenmerken van de visserijen.

(4)

Het kader moet betrekking hebben op de vangst en de aanlanding van visbestanden, op de werking van vistuig en op de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.

(5)

Deze verordening moet van toepassing zijn op visserijactiviteiten die in de Uniewateren door vissersvaartuigen van de Unie en derde landen en door onderdanen van de lidstaten — onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat — worden verricht, alsook op vissersvaartuigen van de Unie die actief zijn in de Uniewateren van de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In de wateren buiten de Unie, met betrekking tot vissersvaartuigen van de Unie en onderdanen van de lidstaten, moet het eveneens van toepassing zijn op technische maatregelen die zijn vastgesteld voor het gereglementeerde gebied van de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) en het overeenkomstgebied van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean — „GFCM”).

(6)

In voorkomend geval moeten technische maatregelen van toepassing zijn op recreatievisserij, die een aanzienlijke impact kunnen hebben op vis- en schaaldierbestanden.

(7)

Technische maatregelen moeten bijdragen tot de doelstellingen van het GVB om te vissen op het niveau van de maximale duurzame opbrengst, ongewenste vangsten te verminderen en teruggooi uit te bannen, en moeten bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(8)

Technische maatregelen moeten met name bijdragen tot de bescherming van scholen jonge of paaiende exemplaren van mariene soorten door de toepassing van selectief vistuig en maatregelen ter vermijding van ongewenste vangsten. Technische maatregelen moeten er ook voor zorgen dat de effecten van vistuig op mariene ecosystemen, en met name op kwetsbare soorten en habitats, tot een minimum worden beperkt in voorkomend geval door middel van stimuleringsmaatregelen. Zij moeten er ook toe bijdragen dat beheersmaatregelen worden genomen waarmee kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (6), Richtlijn 2008/56/EG en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (7).

(9)

Om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te evalueren, moeten met betrekking tot de niveaus van ongewenste vangsten, in het bijzonder de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, het niveau van incidentele bijvangsten van kwetsbare soorten en de omvang van door de visserij verstoorde zeebodemhabitats, streefdoelen worden ontwikkeld. Die streefdoelen moeten sporen met de doelstellingen van het GVB, de milieuwetgeving van de Unie — met name Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) — en met internationale beste praktijken.

(10)

Om ervoor te zorgen dat de technische voorschriften op eenvormige wijze worden geïnterpreteerd en toegepast, moeten de definities van vistuig en visserijactiviteiten die zijn opgenomen in de bestaande verordeningen inzake technische maatregelen, worden bijgewerkt en geconsolideerd.

(11)

Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, gesleepte voorzieningen en grijpers voor het oogsten van rood koraal of andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden. De verkoop, de uitstalling of het te koop aanbieden van mariene soorten die met dergelijk vistuig of dergelijke methoden zijn gevangen, mag niet worden toegestaan indien dat krachtens deze verordening verboden is.

(12)

Het gebruik van elektrische pulskorren moet mogelijk blijven gedurende een overgangsperiode tot en met 30 juni 2021, en onder bepaalde strikte voorwaarden.

(13)

In het licht van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) moeten bepaalde gemeenschappelijke regels houdende beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig en de constructie van kuilen worden vastgesteld ter voorkoming van slechte praktijken die leiden tot niet-selectieve visserij.

(14)

Ter beperking van het gebruik van drijfnetten, die een grote oppervlakte kunnen bestrijken en kunnen leiden tot aanzienlijke vangsten van kwetsbare soorten, moeten de bestaande beperkingen op het gebruik van dergelijk vistuig worden geconsolideerd.

(15)

In het licht van het advies van het WTECV moet het ter bescherming van kwetsbare diepzeesoorten verboden blijven met staande netten te vissen in de ICES-sectoren 3a, 6a, 6b, 7b, 7c, 7j en 7k en in de ICES-deelgebieden 8, 9, 10 en 12 ten oosten van 27° WL in wateren met een kaartdiepte van meer dan 200 m, onder voorbehoud van een aantal afwijkingen.

(16)

Voor sommige zeldzame vissoorten, zoals bepaalde soorten haaien en roggen, kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Om die soorten te beschermen moet een totaalverbod op de desbetreffende visserij worden ingesteld.

(17)

Om kwetsbare mariene soorten zoals zeezoogdieren, zeevogels en zeereptielen de strikte bescherming te kunnen bieden waarin wordt voorzien in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, moeten de lidstaten mitigerende maatregelen nemen om de vangst van dergelijke soorten door vistuig tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen.

(18)

Om kwetsbare mariene habitats voor de kust van Ierland en het Verenigd Koninkrijk en rond de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, alsook het gereglementeerde gebied van de NEAFC te blijven beschermen, moeten de bestaande beperkingen op het gebruik van bodemvistuig worden gehandhaafd.

(19)

Wanneer op basis van wetenschappelijk advies andere kwetsbare habitats worden geïdentificeerd, moeten soortgelijke beperkingen ter bescherming van die habitats kunnen worden ingevoerd.

(20)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten minimuminstandhoudingsreferentiegrootten worden vastgesteld in verband met de bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten en met het oog op de instelling van gebieden voor herstel van de visbestanden, alsook op het bepalen van de minimummaten voor de afzet.

(21)

Er moet worden vastgelegd op welke manier de grootte van mariene soorten moet worden gemeten.

(22)

De lidstaten moeten proefprojecten kunnen uitvoeren om onderzoek te doen naar manieren voor het voorkomen, beperken tot een minimum en uitbannen van ongewenste vangsten. Indien uit die projecten of uit wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten, moeten de lidstaten ernaar streven technische maatregelen vast te stellen om die ongewenste vangsten te beperken.

(23)

Deze verordening moet voorzien in basisnormen voor elk zeebekken. Die basisnormen vloeien voort uit bestaande technische maatregelen, rekening houdend met het advies van het WTECV en de meningen van belanghebbenden. Die normen moeten betrekking hebben op basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig en staande netten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden alsook natuurbeschermingsmaatregelen voor het beperken van vangsten van kwetsbare soorten in bepaalde gebieden en andere bestaande regiospecifieke technische maatregelen.

(24)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om overeenkomstig het in Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde regionaliseringsproces op grond van wetenschappelijk bewijs gezamenlijke aanbevelingen voor passende technische maatregelen te ontwikkelen die afwijken van deze basisnormen.

(25)

Dergelijke regionale technische maatregelen moeten ten minste leiden tot voordelen voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee die, met name wat het exploitatiepatroon en het beschermingsniveau voor kwetsbare soorten en habitats betreft, minstens gelijkwaardig zijn aan die waarin de basisnormen voorzien.

(26)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot grootteselectieve en soortselectieve kenmerken van vistuig die afwijken van de basisnormen voor maaswijdten, moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat dergelijke maatregelen minstens tot vergelijkbare of betere selectiviteitskenmerken leiden als vistuig dat aan de basisnormen voldoet.

(27)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot beperkte gebieden om scholen jonge of paaiende vis te beschermen, moeten de regionale groepen van lidstaten in de gezamenlijke aanbevelingen de doelstellingen, de geografische omvang en de duur van sluitingen, alsmede de vistuigbeperkingen en de controle- en monitoringregelingen vaststellen.

(28)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot minimuminstandhoudingsreferentiegrootten moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat de doelstelling van het GVB om ervoor te zorgen dat jonge exemplaren van mariene soorten worden beschermd in acht wordt genomen, zonder dat daarbij marktverstoringen tot stand worden gebracht en een markt wordt gecreëerd voor vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten.

(29)

Het invoeren van realtimesluitingen in combinatie met bepalingen voor verplaatsing van de visserij bij wijze van aanvullende maatregelen voor de bescherming van kwetsbare soorten en scholen jonge of paaiende vis, moet worden toegestaan als een optie die via regionalisering kan worden ontwikkeld. De voorwaarden voor de instelling van dergelijke gebieden, met inbegrip van de geografische omvang en de duur van sluitingen, alsook de controle- en monitoringregelingen, moeten in de desbetreffende gezamenlijke aanbeveling worden omschreven.

(30)

Op basis van een beoordeling van de effecten van innovatief vistuig, moet het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van dergelijk innovatief vistuig als een optie kunnen worden opgenomen in gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten. Het gebruik van innovatief vistuig mag niet worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan aanzienlijke negatieve effecten zou hebben op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten.

(31)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot de bescherming van kwetsbare soorten en habitats, moet het regionale groepen van lidstaten worden toegestaan om aanvullende mitigerende maatregelen te ontwikkelen waarmee de effecten van de visserij op dergelijke soorten en habitats worden beperkt. Wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de staat van instandhouding van kwetsbare soorten en habitats ernstig bedreigd wordt, moeten de lidstaten aanvullende beperkingen op de bouw en de werking van bepaald vistuig invoeren, of het gebruik van dergelijk vistuig in een bepaald gebied zelfs volledig verbieden. Dergelijke beperkingen zouden met name kunnen worden toegepast op het gebruik van drijfnetten, die in bepaalde gebieden hebben geleid tot aanzienlijke vangsten van kwetsbare soorten.

(32)

Bij het ontbreken van een meerjarenplan voor de visserij in kwestie kunnen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 tijdelijke teruggooiplannen worden vastgesteld. Het moet worden toegestaan om als onderdeel van die plannen technische maatregelen vast te stellen die strikt met de uitvoering van de aanlandingsverplichting verband houden en ten doel hebben de selectiviteit te vergroten en ongewenste vangsten zo veel mogelijk te beperken.

(33)

Het moet mogelijk zijn om proefprojecten uit te voeren met betrekking tot volledige documentatie van vangsten en teruggooi. Dergelijke projecten zouden betrekking kunnen hebben op afwijkingen van de voorschriften inzake de in deze verordening vastgestelde maaswijdten voor zover die bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen en streefdoelen van deze verordening.

(34)

Er moet een aantal bepalingen inzake door de NEAFC vastgestelde technische maatregelen in deze verordening worden opgenomen.

(35)

Om het wetenschappelijk onderzoek of de rechtstreekse uitzetting en overbrenging van mariene organismen niet te belemmeren, mogen de in deze verordening vastgelegde technische maatregelen niet gelden voor activiteiten die voor het uitvoeren van dergelijk onderzoek, uitzetten en overbrenging noodzakelijk zijn. In het bijzonder moeten aan visserijactiviteiten ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek die een dergelijke afwijking van de technische maatregelen krachtens deze verordening vereisen, passende voorwaarden worden gesteld.

(36)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VEU handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen om bepaalde maatregelen vast te stellen met betrekking tot recreatievisserij, beperkingen aan gesleept vistuig, kwetsbare soorten en habitats, de lijst van vis en schaaldieren die niet gericht mogen worden bevist, de definitie van gerichte visserij, proefprojecten inzake volledige documentatie van vangsten en teruggooi en technische maatregelen als onderdeel van tijdelijke teruggooiplannen, alsook ten aanzien van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, maaswijdten, gesloten gebieden en andere technische maatregelen in bepaalde zeebekkens, mitigerende maatregelen voor kwetsbare soorten en de lijst van soorten van de belangrijkste indicatorbestanden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(37)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot: het vaststellen van de specificatie van voorzieningen om slijtage van gesleept vistuig te verminderen en gesleept vistuig te versterken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept vistuig te beperken; het omschrijven van de specificatie van selectiviteitsvoorzieningen die worden vastgehecht aan bepaald vistuig dat voldoet aan de basisnormen; het omschrijven van de specificaties van elektrische pulskorren; beperkingen op de bouw van vistuig en door de vlaggenlidstaten vast te stellen maatregelen voor controle en monitoring, en het vaststellen van regels inzake de door de vlaggenlidstaten te nemen maatregelen voor controle en monitoring in verband met het gebruik van staand vistuig op een diepte tussen 200 en 600 m, inzake de controle- en monitoringmaatregelen die moeten worden genomen in verband met bepaalde gesloten of beperkte gebieden, en inzake de signaal- en gebruikskenmerken van voorzieningen die worden gebruikt om walvisachtigen weg te houden van staande netten, en de methoden die worden gebruikt om de incidentele vangsten van zeevogels, zeereptielen en schildpadden tot een minimum te beperken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(38)

Uiterlijk op 31 december 2020 en vervolgens om de drie jaar moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag moet een beoordeling omvatten van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen en de streefdoelen van deze verordening.

(39)

Met het oog op dat verslag kunnen passende selectiviteitsindicatoren, zoals het wetenschappelijke begrip optimaleselectiviteitslengte (Lopt), worden gebruikt als een referentie-instrument voor het monitoren van de vorderingen mettertijd met de verwezenlijking van de GVB-doelstelling inzake het tot een minimum beperken van ongewenste vangsten. In dat verband zijn die indicatoren geen bindende streefdoelen, maar monitoringinstrumenten die beraadslagingen of besluitvorming op regionaal niveau kunnen beïnvloeden. De indicatoren en de waarden die worden gebruikt voor de toepassing ervan moeten worden aangevraagd bij wetenschappelijke instanties die bevoegd zijn voor een aantal belangrijke indicatorbestanden, welke ook rekening houden met gemengde visserij en aanwaspieken. De Commissie kan die indicatoren opnemen in het verslag over de uitvoering van deze verordening. De lijst van belangrijkste indicatorbestanden moet de demersale soorten omvatten die door middel van vangstbeperkingen worden beheerd, en houdt rekening met het relatieve gewicht van aangelande vangsten, teruggooi en het belang van de visserij voor elk zeebekken.

(40)

In het verslag van de Commissie moet worden verwezen naar het advies van de ICES over de geboekte vooruitgang of over de effecten van innovatief vistuig. In het verslag moeten conclusies worden geformuleerd over de voordelen voor of negatieve effecten op mariene ecosystemen, kwetsbare habitats en selectiviteit.

(41)

Wanneer uit het verslag van de Commissie blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, moeten de lidstaten in de betrokken regio een plan indienen met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt. De Commissie moet eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening.

(42)

Gezien het aantal aan te brengen wijzigingen en het belang ervan moeten de Verordeningen (EG) nr. 894/97 (11), (EG) nr. 850/98 (12), (EG) nr. 2549/2000 (13), (EG) nr. 254/2002 (14), (EG) nr. 812/2004 (15) en (EG) nr. 2187/2005 (16) van de Raad worden ingetrokken.

(43)

De Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 (17) en (EG) nr. 1224/2009 (18) van de Raad en Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(44)

De Commissie is bevoegd tot vaststelling en wijziging van technische maatregelen op regionaal niveau uit hoofde van Verordeningen (EU) 2016/1139 (19), (EU) 2018/973 (20), (EU) 2019/472 (21) en (EU) 2019/1022 (22) van het Europees Parlement en de Raad, die de meerjarenplannen vaststellen voor de Oostzee, de Noordzee, de westelijke wateren en het westelijke Middellandse Zeegebied. Om de reikwijdte van de respectieve bevoegdheidsdelegaties te verduidelijken en aan te geven dat gedelegeerde handelingen, vastgesteld met inachtneming van de in die verordeningen vastgestelde bevoegdheidsdelegaties, moeten voldoen aan bepaalde voorschriften als vastgesteld in onderhavige verordening, moeten die verordeningen in het belang van de rechtszekerheid worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden technische maatregelen vastgesteld ten aanzien van:

a)

de vangst en de aanlanding van mariene biologische hulpbronnen;

b)

de werking van vistuig, en

c)

de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de activiteiten die worden uitgeoefend door vissersvaartuigen van de Unie en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, en door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen.

2.   De artikelen 7, 10, 11 en 12 zijn tevens van toepassing op recreatievisserij. In gevallen waarbij recreatievisserij een significante impact heeft op een bepaalde regio, is de Commissie bevoegd op grond van artikel 15 en overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen tot wijziging van deze verordening vast te stellen door te bepalen dat de relevante bepalingen van artikel 13 of deel A of C van de bijlagen V tot en met X ook van toepassing zijn op recreatievisserij.

3.   Onder de in de artikelen 25 en 26 vastgestelde voorwaarden zijn de in deze verordening vastgestelde technische maatregelen niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van:

a)

wetenschappelijk onderzoek, of

b)

de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging van mariene soorten.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   Als instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het GVB dragen technische maatregelen bij aan de doelstellingen van het GLB die zijn vastgelegd in de toepasselijke bepalingen van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.   Technische maatregelen dragen met name bij tot het halen van de volgende doelstellingen:

a)

de exploitatiepatronen optimaliseren om bescherming te bieden aan scholen jonge of paaiende exemplaren van biologische rijkdommen van de zee;

b)

ervoor zorgen dat uit de visserij voortvloeiende incidentele vangsten van kwetsbare mariene soorten, met inbegrip van die welke in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG zijn vermeld, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen, zodat zij geen bedreiging vormen voor de staat van instandhouding van die soorten;

c)

ervoor zorgen dat, onder andere door de juiste stimuleringsmaatregelen te nemen, de ongunstige milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt;

d)

voorzien in visserijbeheersmaatregelen waarmee wordt voldaan aan de Richtlijnen 92/43/EEG, 2000/60/EG en 2008/56/EG, met name om de goede milieutoestand overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken, en aan Richtlijn 2009/147/EG.

Artikel 4

Streefdoelen

1.   Technische maatregelen zijn erop gericht te verzekeren dat:

a)

de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, tot een minimum worden beperkt, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

de incidentele vangsten van zeezoogdieren, zeereptielen, zeevogels en andere niet-commercieel geëxploiteerde soorten de in Uniewetgeving en voor de Unie bindende internationale overeenkomsten vastgelegde niveaus niet overschrijden;

c)

de milieueffecten van visserijactiviteiten op zeebodemhabitats in overeenstemming zijn met artikel 2, lid 5, onder j), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.   De mate waarin ten aanzien van die streefdoelen vooruitgang is geboekt, wordt geëvalueerd in het kader van de in artikel 31 bedoelde verslagleggingsprocedure.

Artikel 5

Afbakening van visserijzones

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van visserijzones:

a)   „Noordzee”: de Uniewateren in de ICES-sectoren (23) 2a en 3a en ICES-deelgebied 4;

b)   „Oostzee”: de Uniewateren in de ICES-sectoren 3b, 3c en 3d;

c)   „noordwestelijke wateren”: de Uniewateren in de ICES-deelgebieden 5, 6 en 7;

d)   „zuidwestelijke wateren”: de ICES-deelgebieden 8, 9 en 10 (Uniewateren) en de Cecaf-sectoren (24) 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (Uniewateren);

e)   „Middellandse Zee”: de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ W;

f)   „Zwarte Zee”: de wateren in geografisch GFCM-deelgebied 29 van de zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad (25);

g)   „Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan”: de wateren rond Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Mayotte, Réunion en Sint-Maarten onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat;

h)   „gereglementeerde gebied van de NEAFC”: dat deel van het NEAFC-verdragsgebied dat buiten de wateren ligt waarin de verdragsluitende partijen bij de NEAFC jurisdictie over de visserij uitoefenen, zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad (26);

i)   „GFCM-overeenkomstgebied”: de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de daarmee in verbinding staande wateren, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 6

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden, naast de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde definities, de volgende definities:

1.   „exploitatiepatroon”: de manier waarop de visserijsterfte is verdeeld over het leeftijds- en grootteprofiel van een bestand;

2.   „selectiviteit”: een kwantitatieve aanduiding die wordt weergegeven als de waarschijnlijkheid dat biologische rijkdommen van de zee van een bepaalde grootte en/of soort wordt gevangen;

3.   „gerichte visserij”: op een specifieke soort of groep soorten gerichte visserijinspanning die bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, lid 7, van deze verordening op regionaal niveau nader kan worden bepaald;

4.   „goede milieutoestand”: de in artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2008/56/EG gedefinieerde milieutoestand van mariene wateren;

5.   „staat van instandhouding van een soort”: de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en abundantie van de populaties daarvan;

6.   „staat van instandhouding van een habitat”: de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten;

7.   „kwetsbare habitat”: een habitat waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van de omvang en de toestand (structuur en functie) van zijn biotische en abiotische componenten, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare habitats omvatten met name de in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen habitattypen en de habitats van de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen soorten, de habitats van de in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten, de habitats die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken en de kwetsbare mariene ecosystemen als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad (27);

8.   „kwetsbare soort”: een soort waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van haar habitat en verspreiding en de omvang of de toestand van haar populatie, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare soorten omvatten met name de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten, de soorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en de soorten die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken;

9.   „kleine pelagische soorten”: soorten zoals makreel, haring, horsmakreel, ansjovis, sardine, blauwe wijting, zilvervis, sprot en evervis;

10.   „adviesraden”: groepen van belanghebbenden die overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn opgericht;

11.   „trawl”: vistuig dat actief door een of meer vissersvaartuigen wordt gesleept en bestaat uit een net dat aan de achterkant is afgesloten door een zak of een kuil;

12.   „gesleept vistuig”: trawls, Deense zegens, dreggen en vergelijkbaar vistuig die actief door het water worden gesleept door een of meer vissersvaartuigen of door een ander mechanisch systeem;

13.   „bodemtrawl”: een trawl die is ontworpen en toegerust voor gebruik op of nabij de zeebodem;

14.   „bodemspantrawl”: een bodemtrawl die gelijktijdig door twee vaartuigen wordt gesleept, waarbij elke zijde van de trawl door één vaartuig wordt gesleept. De trawl wordt horizontaal opengehouden door de afstand tussen de twee vaartuigen tijdens het slepen;

15.   „pelagische trawl”: een trawl die is ontworpen en toegerust voor gebruik in de waterkolom (het pelagiaal);

16.   „boomkor”: vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een boom, vleugel, of een soortgelijke voorziening;

17.   „elektrische pulskor”: trawl die gebruik maakt van elektrische stroom om biologische rijkdommen van de zee te vangen;

18.   „Deense zegen” of „Schotse zegen”: een gesleept omringend vistuig dat vanaf een vaartuig wordt bediend door middel van twee lange lijnen (vislijnen), met het doel de vis naar de opening van de zegen te leiden. Dit type vistuig bestaat uit een net dat naar ontwerp vergelijkbaar is met een bodemtrawl;

19.   „landzegens”: omsluitingsnetten en gesleepte zegens die worden uitgezet vanuit een vaartuig en naar de kust worden getrokken, en die worden bediend vanaf de kust of vanuit een vaartuig dat nabij de kust is aangemeerd of geankerd;

20.   „omsluitingsnetten”: netten waarmee vis wordt gevangen door deze van opzij en van onderen te omsluiten. Deze netten zijn al dan niet voorzien van een sluitlijn;

21.   „ringzegens” of „ringnetten”: omsluitingsnet waarvan de bodem wordt samengetrokken door een sluitlijn aan de onderkant van het net, die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;

22.   „dreg”: vistuig dat hetzij actief door de hoofdmotor van het vaartuig wordt gesleept (door een vaartuig gesleepte dreg), hetzij door een motorlier vanop een geankerd vaartuig wordt bediend (motordreg), voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen en dat uit een zaknet of een metalen korf op een vast frame of een stang van variabele afmetingen en vorm met onderaan eventueel een rond, scherp of gekarteld blad bestaat en eventueel met steunblokken en duikplaten is uitgerust. Sommige dreggen zijn uitgerust met hydraulische apparatuur (hydraulische dreggen). Dreggen die in ondiep water, met of zonder vaartuig, met de hand of met handbediende lieren worden getrokken voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen (handdreggen), worden voor de toepassing van deze verordening niet als gesleept vistuig beschouwd;

23.   „staand net”: elk soort kieuwnet, warrelnet of schakelnet dat aan de bodem is geankerd en dat is bedoeld om er vis in te laten zwemmen die in het net verstrikt of verward raakt;

24.   „drijfnet”: een net dat door drijflichamen op het wateroppervlak of op een bepaalde afstand daaronder wordt gehouden en dat vrijelijk meedrijft met de stroom of met het vaartuig waaraan het is bevestigd. Dit net mag uitgerust zijn met voorzieningen om het net te stabiliseren of het drijven ervan te beperken;

25.   „kieuwnet”: staand net dat uit een enkel net bestaat en verticaal in het water wordt gehouden door drijvers en zinkers;

26.   „warrelnet”: staand net dat bestaat uit een netwerk dat zo aan de touwen is vastgemaakt dat er meer loshangend net is dan bij een kieuwnet;

27.   „schakelnet”: staand net dat bestaat uit meerdere lagen met twee grofmazige lagen aan de buitenkant en daartussen een fijnmazig net;

28.   „combinatie van kieuw- en schakelnet”: geankerd kieuwnet in combinatie met een schakelnet, dat het onderste gedeelte vormt;

29.   „beug”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn van variabele lengte waaraan bijlijnen (sneuen) met haken zijn bevestigd op een onderlinge afstand die wordt bepaald door de doelsoort. De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem of verticaal geankerd zijn, of op het zeeoppervlak drijven;

30.   „korven en kubben”: voor de vangst van schaaldieren, weekdieren of vissen bestemde, op of boven de zeebodem geplaatste vallen in de vorm van kooien of manden met een of meer openingen of gaten;

31.   „handlijn”: een enkele vislijn met daaraan een of meer exemplaren kunstaas of haken met aas bevestigd;

32.   „andreaskruis”: een grijper die met een schaarbeweging bijvoorbeeld tweekleppige weekdieren of rood koraal van de zeebodem opvist;

33.   „kuil”: het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze kan uit een of meer wanden (stukken netwerk) bestaan die langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt en kan de tunnel bevatten die bestaat uit een of meer wanden die zich vlak voor de kuil in strikte zin bevinden;

34.   

„maaswijdte”

:

i)

voor geknoopt netwerk: de langste afstand tussen twee tegenover elkaar liggende knopen in dezelfde maas wanneer die volledig is gestrekt;

ii)

voor knooploos netwerk: de binnenafstand tussen de tegenover elkaar liggende verbindingen in dezelfde maas wanneer die volledig is gestrekt langs de langst mogelijke as;

35.   „vierkante maas”: vierhoekige maas met twee stellen evenwijdige zijden van dezelfde nominale lengte, waarbij één stel evenwijdig is met de lengteas van het net en het andere er loodrecht op staat;

36.   „ruitvormige maas”: maas met vier zijden van dezelfde lengte waarbij de twee diagonalen van de maas loodrecht op elkaar staan en één diagonaal evenwijdig is met de lengteas van het net;

37.   „T90”: trawls, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een kuil en tunnel uit geknoopt netwerk met ruitvormige mazen dat 90° is gedraaid, zodat het net in hoofdzaak evenwijdig met de sleeprichting loopt;

38.   „Bacoma-ontsnappingspaneel”: een ontsnappingspaneel uit knooploos netwerk met vierkante mazen dat in het bovenpaneel van de kuil is bevestigd en waarvan de onderste rand zich niet meer dan vier mazen van de pooklijn bevindt;

39.   „zeeflap”: een stuk netwerk dat langs de volledige omtrek aan de garnalentrawl is vastgemaakt vóór de kuil of de tunnel en dat in de vorm van een trechter uitloopt in een punt die is vastgemaakt aan de bodem van de garnalentrawl. Waar de zeeflap en de kuil elkaar raken, is een ontsnappingsopening gemaakt waardoor soorten of individuele dieren die te groot zijn voor de zeef, kunnen ontsnappen, terwijl de garnalen door de zeef in de kuil kunnen zwemmen;

40.   „hoogte”: het totaal van de hoogten van de natte mazen, knopen inbegrepen, in een net, wanneer dit nat is en loodrecht is gestrekt ten opzichte van de drijflijn;

41.   „onderwater- of uitzettijd”: de periode vanaf het tijdstip waarop het vistuig voor het eerst in het water wordt gelaten tot het tijdstip waarop het vistuig weer volledig aan boord is gehaald;

42.   „monitoringsensoren voor vistuig”: elektronische sensoren die op vistuig worden bevestigd voor de monitoring van de belangrijkste prestatieparameters, zoals de afstand tussen de trawlborden of het vangstvolume;

43.   „verzwaarde lijn”: lijn van haken met aas, voorzien van extra gewicht om de zinksnelheid te verhogen en zo de tijd dat de lijn wordt blootgesteld aan zeevogels te verminderen;

44.   „akoestisch afschrikmiddel”: een middel om soorten zoals zeezoogdieren uit de buurt te houden van vistuig door akoestische signalen uit te zenden;

45.   „vogelverschrikkerlijnen”: lijnen met wimpels die tijdens het vissen met van aas voorziene haken vanaf een hoog punt nabij de achtersteven van vissersvaartuigen worden gesleept om zeevogels van de haken weg te jagen;

46.   „rechtstreekse uitzetting”: het loslaten van levende wilde dieren van een specifieke soort in wateren waar deze soort natuurlijk voorkomt, teneinde de natuurlijke productie van het aquatisch milieu te benutten om het aantal voor visserij beschikbare vissen te verhogen en/of de natuurlijke aanwas te verbeteren;

47.   „overbrenging”: het proces waarin een soort opzettelijk door de mens wordt overgebracht naar en losgelaten in gebieden met gevestigde populaties van die soort;

48.   „selectiviteitsprestatie-indicator”: een referentie-instrument voor het monitoren van de vorderingen mettertijd met de verwezenlijking van de GVB-doelstelling inzake het tot een minimum beperken van ongewenste vangsten;

49.   „harpoengeweer”: een pneumatisch of mechanisch aangedreven handwapen dat een speer afschiet met het oog op onderwatervisserij;

50.   „optimaleselectiviteitslengte (Lopt)”: de op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies vastgestelde gemiddelde lengte bij vangst voor een optimale groei van de individuen in een bestand.

HOOFDSTUK II

GEMEENSCHAPPELIJKE TECHNISCHE MAATREGELEN

AFDELING 1

Verboden vistuig en verboden toepassingen

Artikel 7

Verboden vistuig en verboden visserijmethoden

1.   Het is verboden mariene soorten te vangen of te oogsten met de volgende methoden:

a)

giftige, verdovende of bijtende stoffen;

b)

elektrische stroom, behalve voor elektrische pulskorren, waarvan het gebruik enkel overeenkomstig de specifieke bepalingen van bijlage V, deel D, wordt toegestaan;

c)

explosieven;

d)

pneumatische hamers of andere klopwerktuigen;

e)

gesleepte voorzieningen voor het oogsten van rode koraal, andere soorten koraal en koraalachtigen;

f)

andreaskruisen en soortgelijke grijpers voor het oogsten van met name rode koraal, andere soorten koraal en koraalachtigen;

g)

projectielen, met uitzondering van de projectielen die worden gebruikt voor het doden van gekooide of in tonnara’s gevangen tonijn en de draagbare harpoenen en harpoengeweren die tussen zonsopgang en zonsondergang zonder aqualong worden gebruikt in de recreatievisserij.

2.   Niettegenstaande artikel 2 is dit artikel van toepassing op Unievaartuigen in internationale wateren en in de wateren van derde landen, tenzij specifiek anders bepaald in door multilaterale visserijorganisaties, uit hoofde van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of door een derde land vastgestelde voorschriften.

AFDELING 2

Algemene beperkingen inzake vistuig en voorwaarden voor het gebruik van vistuig

Artikel 8

Algemene beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig

1.   Voor de toepassing van de bijlagen V tot en met XI betekent de maaswijdte van gesleept vistuig als bedoeld in die bijlagen de minimummaaswijdte van elke kuil en elke tunnel die aan boord van een vissersvaartuig worden aangetroffen en aan een gesleept net zijn of kunnen worden bevestigd. Dit lid is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen of bij gebruik in combinatie met ontsnappingsvoorzieningen voor vissen en schildpadden (zogenaamde „turtle excluder devices”). Verdere uitzonderingen ter verbetering van de grootte- of soortselectiviteit voor mariene soorten kunnen worden vastgesteld bij een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 15.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op dreggen. Tijdens een visreis waarbij dreggen aan boord worden gehouden, is echter het volgende van toepassing:

a)

het is verboden mariene organismen over te laden;

b)

in de Oostzee is het verboden andere mariene organismen aan boord te houden of aan te landen, ongeacht de hoeveelheid, tenzij ten minste 85 % van het levend gewicht daarvan bestaat uit weekdieren en/of Furcellaria lumbricalis;

c)

in alle andere zeebekkens, met uitzondering van de Middellandse Zee, die onder artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 valt, is het verboden andere mariene organismen aan boord te houden of aan te landen, ongeacht de hoeveelheid, tenzij ten minste 95 % van het levend gewicht daarvan bestaat uit tweekleppige weekdieren, buikpotigen en sponsen.

Punten b) en c) van dit lid zijn niet van toepassing op onbedoelde vangsten van soorten die vallen onder de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Dergelijke onbedoelde vangsten worden aangeland en op de quota in mindering gebracht.

3.   Wanneer een of meer vissersvaartuigen meer dan één net tegelijk slepen, heeft elk net dezelfde nominale maaswijdte. De Commissie is bevoegd op grond van artikel 15 en overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen die afwijken van dit lid, indien het gebruik van meerdere netten met verschillende maaswijdten leidt tot voordelen voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van bestaande visserijmethoden.

4.   Het is verboden een voorziening te gebruiken die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint, alsmede een dergelijke, specifiek daartoe ontworpen voorziening aan boord te hebben. Dit lid geldt ook voor het gebruik van gespecificeerde voorzieningen om slijtage van gesleept vistuig te beperken en gesleept vistuig te versterken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te beperken.

5.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere voorschriften inzake de specificatie van de in lid 4 bedoelde kuilen en voorzieningen. Die uitvoeringshandelingen worden gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke en technische advies en kunnen betrekking hebben op:

a)

beperkingen op de twijndikte;

b)

beperkingen op de omtrek van de kuil;

c)

beperkingen op het gebruik van netmateriaal;

d)

de structuur en bevestigingswijze van de kuil;

e)

toegestane voorzieningen om slijtage te beperken, en

f)

toegestane voorzieningen om het ontsnappen van vangsten te beperken.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

Algemene beperkingen op het gebruik van staande netten en drijfnetten

1.   Het is verboden een of meer drijfnetten met een afzonderlijke of gezamenlijke lengte van meer dan 2,5 km aan boord te hebben of te gebruiken.

2.   Het is verboden drijfnetten te gebruiken voor de visserij op de in bijlage III vermelde soorten.

3.   Niettegenstaande lid 1 is het in de Oostzee verboden drijfnetten aan boord te hebben of te gebruiken.

4.   Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken voor de visserij op de volgende soorten:

a)

witte tonijn (Thunnus alalunga),

b)

blauwvintonijn (Thunnus thynnus),

c)

braam (Brama brama),

d)

zwaardvis (Xiphias gladius),

e)

haaien die tot de volgende soorten of families behoren: Hexanchus griseus, Cetorhinus maximus, alle soorten Alopiidae, Carcharhinidae, Sphyrnidae, Isuridae en Lamnidae.

5.   In afwijking van lid 4 mogen incidentele vangsten in de Middellandse Zee van ten hoogste drie exemplaren van de in dat lid bedoelde haaiachtigen aan boord worden gehouden of aangeland, tenzij het gaat om volgens het Unierecht beschermde soorten.

6.   Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 m bedraagt.

7.   Niettegenstaande lid 6 van dit artikel:

a)

gelden bij een kaartdiepte tussen 200 en 600 m specifieke afwijkingen overeenkomstig bijlage V, deel C, punt 6.1, bijlage VI, deel C, punt 9.1, en bijlage VII, deel C, punt 4.1;

b)

is het toegestaan in de Middellandse Zee geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 m bedraagt.

AFDELING 3

Bescherming van kwetsbare soorten en habitats

Artikel 10

Verboden vissen en schaaldieren

1.   Het vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden van de in bijlage IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde soorten vissen of schaaldieren is verboden tenzij afwijkingen zijn verleend uit hoofde van artikel 16 van die richtlijn.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde soorten is het voor Unievaartuigen verboden de soorten die in bijlage I zijn opgenomen of de soorten waarvoor uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie een vangstverbod geldt, te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

3.   Incidenteel gevangen exemplaren van de in de leden 1 en 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet, tenzij voor wetenschappelijk onderzoek naar incidenteel gedode exemplaren overeenkomstig het toepasselijke Unierecht.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijst in bijlage I te wijzigen, wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat die lijst moet worden gewijzigd.

5.   Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken en kunnen rekening houden met internationale overeenkomsten inzake de bescherming van kwetsbare soorten.

Artikel 11

Vangsten van zeezoogdieren, zeevogels en zeereptielen

1.   Het vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden van de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde zeezoogdieren of zeereptielen en van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende soorten zeevogels is verboden.

2.   Gevangen exemplaren van de in lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.

3.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van incidenteel gevangen exemplaren van in lid 1 bedoelde mariene soorten toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren en voor wetenschappelijk onderzoek naar incidenteel gedode exemplaren, en op voorwaarde dat de betrokken bevoegde nationale autoriteiten daarvan vooraf, zo snel mogelijk na de vangst en in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht, volledig op de hoogte zijn gebracht.

4.   Op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies kan een lidstaat voor vaartuigen die zijn vlag voeren, maatregelen die de gebruiksgerelateerde gevolgen en het gebruik van bepaald vistuig beperken, vaststellen. De vangsten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde soorten worden door die maatregelen tot een minimum beperkt en waar mogelijk uitgebannen, en die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende technische maatregelen.

5.   Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken. De lidstaten brengen, voor controledoeleinden, de overige betrokken lidstaten op de hoogte van uit hoofde van lid 4 van dit artikel vastgestelde bepalingen. Zij maken ook de relevante informatie over deze maatregelen openbaar.

Artikel 12

Bescherming van kwetsbare habitats, met inbegrip van kwetsbare mariene ecosystemen

1.   Het is verboden het in bijlage II genoemd vistuig in de in die bijlage vermelde gebieden te gebruiken.

2.   Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II te wijzigen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 29 van deze verordening en overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II dienovereenkomstig te wijzigen. Bij de vaststelling van dergelijke wijzigingen schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere kwetsbare gebieden.

3.   Wanneer de in lid 1 bedoelde habitats, of andere kwetsbare habitats, met inbegrip van kwetsbare mariene ecosystemen, in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, kan die lidstaat overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden instellen of andere instandhoudingsmaatregelen vaststellen ter bescherming van die habitats. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen.

4.   Maatregelen die worden vastgesteld op grond van de leden 2 en 3 van dit artikel, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder c), vermelde streefdoel te bereiken.

AFDELING 4

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Artikel 13

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

1.   De in deel A van de bijlagen V tot en met X bij deze verordening vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten van mariene soorten gelden:

a)

ter bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten overeenkomstig artikel 15, leden 11 en 12, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

voor het instellen van gebieden voor herstel van de bestanden overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

c)

voor het bepalen van de minimummaten voor de afzet overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (28).

2.   De grootte van mariene soorten wordt gemeten overeenkomstig bijlage IV.

3.   Als meer dan één methode voor het meten van de grootte van een mariene soort is toegestaan, wordt het exemplaar niet geacht kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte te zijn als de volgens een van die methoden gemeten grootte gelijk is aan of groter is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

4.   Zeekreeften, langoesten, tweekleppige en buikpotige weekdieren die behoren tot een van de soorten waarvoor in bijlage V, VI of VII minimuminstandhoudingsreferentiegrootten zijn vastgesteld, mogen slechts in hun geheel aan boord gehouden en aangeland worden.

AFDELING 5

Maatregelen om teruggooi te verminderen

Artikel 14

Proefprojecten ter voorkoming van ongewenste vangsten

1.   Onverminderd artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen lidstaten proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden voor het voorkomen, beperken tot een minimum en uitbannen van ongewenste vangsten. Bij die proefprojecten wordt rekening gehouden met de adviezen van de bevoegde adviesraden, en zij worden uitgevoerd op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

2.   Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten, streven de betrokken lidstaten ernaar overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 technische maatregelen vast te stellen om die ongewenste vangsten te beperken.

HOOFDSTUK III

REGIONALISERING

Artikel 15

Regionale technische maatregelen

1.   Technische maatregelen op regionaal niveau zijn opgenomen in de volgende bijlagen:

a)

in bijlage V voor de Noordzee;

b)

in bijlage VI voor de noordwestelijke wateren;

c)

in bijlage VII voor de zuidwestelijke wateren;

d)

in bijlage VIII voor de Oostzee;

e)

in bijlage IX voor de Middellandse Zee;

f)

in bijlage X voor de Zwarte Zee;

g)

in bijlage XI voor de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan;

h)

in bijlage XIII voor kwetsbare soorten.

2.   Teneinde rekening te houden met de specifieke regionale kenmerken van de betrokken visserijtakken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 29 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de technische maatregelen in de in lid 1 van dit artikel bedoelde bijlagen te wijzigen, aan te vullen, in te trekken of daarvan af te wijken, ook bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting in het kader van artikel 15, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. De Commissie stelt dergelijke gedelegeerde handelingen vast op basis van een gezamenlijke aanbeveling die overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en de desbetreffende artikelen van hoofdstuk III van deze verordening is ingediend.

3.   Met het oog op de vaststelling van dergelijke gedelegeerde handelingen mogen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gezamenlijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, indien het de eerste maal betreft, niet later dan 24 maanden, en vervolgens niet later dan 18 maanden na elke indiening van het in artikel 31, lid 1, van deze verordening bedoelde verslag. Zij mogen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dit nodig achten.

4.   De op grond van lid 2 van dit artikel vastgestelde technische maatregelen:

a)

zijn erop gericht de in de artikelen 3 en 4 van deze verordening vermelde doelstellingen en streefdoelen te bereiken;

b)

zijn erop gericht de doelstellingen te bereiken en aan de voorwaarden te voldoen van andere desbetreffende handelingen van de Unie die op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn vastgesteld, in het bijzonder in de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vermelde meerjarenplannen;

c)

zijn in overeenstemming met de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde beginselen van goed bestuur;

d)

leiden ten minste tot voordelen voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee die, met name wat het exploitatiepatroon en het beschermingsniveau voor kwetsbare soorten en habitats betreft, op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de in lid 1 bedoelde maatregelen. Ook wordt rekening gehouden met de potentiële gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem.

5.   De toepassing van de in artikel 27 en in deel B van de bijlagen V tot en met XI vastgestelde voorwaarden met betrekking tot specificaties voor maaswijdte mag niet tot een verzwakking leiden van de op 14 augustus 2019 geldende selectiviteitsnormen, met name wat een toename van de vangsten van jonge exemplaren betreft, en moet zijn gericht op het bereiken van de doelstellingen en streefdoelen van de artikelen 3 en 4.

6.   In de gezamenlijke aanbevelingen die voor het vaststellen van de in lid 2 bedoelde maatregelen worden ingediend, leveren de lidstaten wetenschappelijk bewijs ter ondersteuning van de vaststelling van die maatregelen.

7.   De Commissie kan het WTECV verzoeken de in lid 2 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen te beoordelen.

Artikel 16

Soortselectiviteit en grootteselectiviteit van het vistuig

Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot de grootteselectieve en soortselectieve kenmerken van vistuig, levert wetenschappelijk bewijs waaruit blijkt dat die maatregelen resulteren in selectiviteitskenmerken voor specifieke soorten of combinaties van soorten die ten minste gelijkwaardig zijn aan de selectiviteitskenmerken van het vistuig in deel B van de bijlagen V tot en met X en deel A van bijlage XI.

Artikel 17

Gesloten of beperkte gebieden ter bescherming van scholen jonge of paaiende vis

Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI of met het oog op het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden, omvat de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden:

a)

het doel van de sluiting;

b)

de geografische omvang en de duur van de sluiting;

c)

beperkingen op het gebruik van bepaald vistuig, en

d)

controle- en monitoringregelingen.

Artikel 18

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot deel A van de bijlagen V tot en met X, wordt aangenomen met inachtneming van de doelstelling om jonge exemplaren van mariene soorten te beschermen.

Artikel 19

Bepalingen inzake realtimesluitingen en verplaatsing van de visserij

1.   Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot het invoeren van realtimesluitingen ter bescherming van kwetsbare soorten of van scholen jonge vis, paaiende vis of schaaldiersoorten, omvat de volgende elementen:

a)

de geografische omvang en de duur van de sluitingen;

b)

de soorten en drempelwaarden die aanleiding geven tot de sluiting;

c)

bepalingen met betrekking tot het gebruik van bijzonder selectief vistuig om toegang te krijgen tot gebieden die anders gesloten zijn, en

d)

controle- en monitoringregelingen.

2.   Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot bepalingen inzake verplaatsing van de visserij, omvat:

a)

de soorten en drempelwaarden die aanleiding geven tot een verplichting tot verplaatsing;

b)

de afstand waarover een vaartuig zich moet verwijderen van zijn vorige vispositie.

Artikel 20

Innovatief vistuig

1.   Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot het gebruik van innovatief vistuig in een bepaald zeebekken bevat een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats. De betrokken lidstaten verzamelen de gegevens die voor een dergelijke beoordeling nodig zijn.

2.   Het gebruik van innovatief vistuig is niet toegestaan indien uit de in lid 1 bedoelde beoordelingen blijkt dat het gebruik ervan aanzienlijke nadelige effecten op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten heeft.

Artikel 21

Natuurbeschermingsmaatregelen

Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot de bescherming van kwetsbare soorten en habitats kunnen met name betrekking hebben op:

a)

het vaststellen, op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, van lijsten van kwetsbare soorten en habitats die in de betrokken regio het meest door visserijactiviteiten worden bedreigd;

b)

het specificeren van de toepassing van aanvullende of alternatieve maatregelen bij de maatregelen bedoeld in bijlage XIII om incidentele vangsten van de in artikel 11 bedoelde soorten te beperken;

c)

het verstrekken van informatie over de doeltreffendheid van de bestaande mitigerende maatregelen en monitoringregelingen;

d)

het specificeren van de maatregelen ter minimalisering van de effecten van vistuig op kwetsbare habitats;

e)

het specificeren van beperkingen op de werking van bepaald vistuig of het invoeren van een totaalverbod op het gebruik van bepaald vistuig in een gebied waar dat vistuig een bedreiging vormt voor de staat van instandhouding van soorten in dat gebied, als bedoeld in de artikelen 10 en 11, of in andere kwetsbare habitats.

Artikel 22

Regionale maatregelen in het kader van tijdelijke teruggooiplannen

1.   Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het vaststellen van technische maatregelen in tijdelijke teruggooiplannen als bedoeld in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, kunnen in die aanbevelingen onder andere de volgende elementen opnemen:

a)

de specificatie van vistuig en de voorschriften bij het gebruik ervan;

b)

de specificatie van wijzigingen van vistuig of het gebruik van voorzieningen om de grootteselectiviteit of de soortselectiviteit te verbeteren;

c)

beperkingen of een verbod op het gebruik van bepaald vistuig en op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of gedurende bepaalde perioden;

d)

minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;

e)

afwijkingen vastgesteld op grond van artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde doelstellingen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren.

Artikel 23

Proefprojecten met betrekking tot volledige documentatie van vangsten en teruggooi

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door proefprojecten op te zetten waarmee, met het oog op een resultaatgericht beheer van de visserij, een regeling voor volledige documentatie van vangsten en teruggooi op basis van meetbare doelstellingen en streefdoelen wordt ontwikkeld.

2.   De in lid 1 bedoelde proefprojecten kunnen voor een specifiek gebied en gedurende maximaal één jaar afwijken van de in deel B van de bijlagen V tot en met XI vastgelegde maatregelen, mits kan worden aangetoond dat die proefprojecten bijdragen aan het bereiken van de in de artikelen 3 en 4 vastgelegde doelstellingen en streefdoelen, en met name gericht zijn op een betere selectiviteit van het vistuig of de praktijk in kwestie, of anderszins de milieueffecten ervan verminderen. Die periode van één jaar kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd met nog één jaar. De proefprojecten blijven beperkt tot maximaal 5 % van alle vaartuigen in dat metier per lidstaat.

3.   Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het opzetten van proefprojecten als bedoeld in lid 1, leveren wetenschappelijk bewijs om de aanneming ervan te ondersteunen. Het WTECV beoordeelt die gezamenlijke aanbevelingen en maakt die beoordeling openbaar. Binnen zes maanden na de afronding van het project dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de resultaten, waaronder een gedetailleerde beoordeling van de veranderingen in selectiviteit en andere milieueffecten.

4.   Het WTECV beoordeelt het in lid 3 bedoelde verslag. Bij een positieve beoordeling van de bijdrage van het nieuwe vistuig of de nieuwe praktijk aan de doelstelling in lid 2, kan de Commissie een voorstel overeenkomstig het VWEU indienen om het algemene gebruik van dat vistuig of die praktijk toe te staan. De beoordeling van het WTECV wordt openbaar gemaakt.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door de technische specificaties van de in lid 1 van dit artikel bedoelde regeling voor volledige documentatie van vangsten en teruggooi te bepalen.

Artikel 24

Uitvoeringshandelingen

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot:

a)

de specificaties van selectiviteitsvoorzieningen die worden vastgehecht aan het in deel B van de bijlagen V tot en met IX bedoelde vistuig;

b)

nadere voorschriften inzake de specificaties van het in deel D van bijlage V beschreven vistuig wat betreft beperkingen op de bouw van vistuig en de door de vlaggenlidstaat vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen;

c)

nadere voorschriften inzake de door de vlaggenlidstaat vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen met betrekking tot het gebruik van het vistuig dat is vermeld in bijlage V, deel C, punt 6, bijlage VI, deel C, punt 9, en bijlage VII, deel C, punt 4;

d)

nadere voorschriften inzake de vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen met betrekking tot de gesloten of beperkte gebieden die worden beschreven in bijlage V, deel C, punt 2, en bijlage VI, deel C, punten 6 en 7;

e)

nadere voorschriften inzake de signaal- en gebruikskenmerken van de in bijlage XIII, deel A, bedoelde akoestische afschrikmiddelen;

f)

nadere voorschriften inzake het ontwerp en het gebruik van de in bijlage XIII, deel B, bedoelde vogelverschrikkerlijnen en verzwaarde lijnen;

g)

nadere voorschriften inzake de specificaties voor de in bijlage XIII, deel C, bedoelde ontsnappingsvoorzieningen voor schildpadden.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 30, lid 2.

HOOFDSTUK IV

WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK, RECHTSTREEKSE UITZETTING EN OVERBRENGING

Artikel 25

Wetenschappelijk onderzoek

1.   De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijactiviteiten die worden uitgevoerd ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, mits:

a)

de visserijactiviteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de vlaggenlidstaat;

b)

de Commissie en de lidstaat die de soevereiniteit of jurisdictie heeft over de wateren waar de visserijactiviteiten plaatsvinden („de kustlidstaat”), ten minste twee weken van tevoren in kennis zijn gesteld van het voornemen om die visserijactiviteiten uit te voeren, onder gedetailleerde vermelding van de betrokken vaartuigen en de uit te voeren wetenschappelijke onderzoeken;

c)

het vaartuig of de vaartuigen die de visserijactiviteiten uitvoeren, een geldige vismachtiging hebben overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

d)

de kapitein van het vaartuig, indien de kustlidstaat de vlaggenlidstaat daarom verzoekt, tijdens de visserijactiviteiten een waarnemer van de kustlidstaat aan boord neemt, tenzij dit om veiligheidsredenen niet mogelijk is;

e)

door commerciële vaartuigen uitgevoerde visserijactiviteiten ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek in de tijd beperkt zijn. Indien bij de door commerciële vaartuigen voor specifiek onderzoek uitgevoerde visserijactiviteiten meer dan zes commerciële vaartuigen betrokken zijn, stelt de vlaggenlidstaat de Commissie daarvan ten minste drie maanden van tevoren in kennis en verzoekt hij het WTECV om advies om te bevestigen dat dit niveau van deelname op wetenschappelijke gronden gerechtvaardigd is; indien dat niveau van deelname volgens het advies van het WTECV niet gerechtvaardigd is, wijzigt de betrokken lidstaat de voorwaarden van het wetenschappelijk onderzoek dienovereenkomstig;

f)

indien het elektrische pulskorren betreft, vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek uitvoeren een specifiek wetenschappelijk protocol volgen in het kader van een plan voor wetenschappelijk onderzoek dat door de ICES of het WTECV is geëvalueerd of gevalideerd, evenals een monitoring- controle- en evaluatiesysteem.

2.   Mariene soorten die voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde doeleinden zijn gevangen, mogen worden verkocht, opgeslagen, uitgestald of te koop aangeboden, op voorwaarde dat zij overeenkomstig artikel 33, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1224/2009, indien van toepassing, op de quota worden afgeboekt en:

a)

zij voldoen aan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in de bijlagen IV tot en met X bij deze verordening, of

b)

zij worden verkocht voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie.

Artikel 26

Rechtstreekse uitzetting en overbrenging

1.   De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgevoerd ten behoeve van de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer.

2.   Wanneer de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste twintig kalenderdagen van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijactiviteiten uit te voeren.

HOOFDSTUK V

VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT SPECIFICATIES VOOR MAASWIJDTE

Artikel 27

Voorwaarden met betrekking tot specificaties voor maaswijdte

1.   De vangstpercentages in de bijlagen V tot en met VIII zijn de maximaal toegestane percentages per soort voor de specifieke maaswijdten vermeld in die bijlagen. Die percentages laten de verplichting tot aanlanding van de vangsten in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 onverlet.

2.   De vangstpercentages worden berekend als het aandeel, per levend gewicht, van de totale hoeveelheid biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.

3.   De in lid 2 bedoelde vangstpercentages kunnen worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt voor de berekening van het gewicht van hele langoustines het gewicht van staarten van langoustines met drie vermenigvuldigd.

5.   Lidstaten kunnen vismachtigingen afgeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voor vaartuigen die hun vlag voeren wanneer zij visserijactiviteiten verrichten waarbij de specifieke maaswijdten in de bijlagen V tot en met XI worden gebruikt. Dergelijke machtigingen kunnen worden geschorst of ingetrokken indien blijkt dat een vaartuig niet voldoet aan de in de bijlagen V tot en met VIII vastgestelde vangstpercentages.

6.   Dit artikel laat Verordening (EG) nr. 1224/2009 onverlet.

7.   De Commissie is bevoegd op grond van artikel 15 en overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de term „gerichte visserij” nader te bepalen voor de betrokken soorten in deel B van de bijlagen V tot en met X en deel A van bijlage XI. Daartoe dienen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van de betrokken visserij gezamenlijke aanbevelingen voor het eerst in uiterlijk op 15 augustus 2020.

HOOFDSTUK VI

TECHNISCHE MAATREGELEN IN HET GEREGLEMENTEERDE GEBIED VAN DE NEAFC

Artikel 28

Technische maatregelen in het gereglementeerde gebied van de NEAFC

In het gereglementeerde gebied van de NEAFC geldende technische maatregelen worden beschreven in bijlage XII.

HOOFDSTUK VII

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 29

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 2, artikel 8, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 2, artikel 23, leden 1 en 5, artikel 27, lid 7, en artikel 31, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 14 augustus 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2, artikel 8, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 2, artikel 23, leden 1 en 5, artikel 27, lid 7, en artikel 31, lid 4, bedoelde bevoegdheid te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 2, artikel 8, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 2, artikel 23, leden 1 en 5, artikel 27, lid 7, en artikel 31, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zal maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 30

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Evaluatie en verslaglegging

1.   Uiterlijk op 31 december 2020 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen en de in artikel 4 vermelde streefdoelen. In het verslag wordt ook verwezen naar advies van de ICES over de geboekte vooruitgang of over de effecten van innovatief vistuig. Er worden tevens conclusies geformuleerd over de voordelen voor of de negatieve effecten op mariene ecosystemen, kwetsbare habitats en selectiviteit.

2.   Het in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag bevat onder meer een beoordeling van de bijdrage van technische maatregelen aan het optimaliseren van exploitatiepatronen, als bepaald in artikel 3, lid 2, onder a). Daartoe kan het verslag, onder meer, als selectiviteitsprestatie-indicator voor de belangrijkste indicatorbestanden voor de soorten in bijlage XIV de optimaleselectiviteitslengte (Lopt) bevatten, vergeleken met de gemiddelde lengte van de gevangen vis voor elk jaar van de verslagleggingsperiode.

3.   Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen twaalf maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met maatregelen om bij te dragen aan het bereiken van die doelstellingen en streefdoelen.

4.   De Commissie kan eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening. De Commissie is bevoegd op grond van artikel 15 en overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van soorten in bijlage XIV.

Artikel 32

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1967/2006

Verordening (EG) nr. 1967/2006 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De artikelen 3, 8 tot en met 12, 14, 15, 16 en 25 worden geschrapt.

b)

De bijlagen II, III en IV worden geschrapt.

Verwijzingen naar de geschrapte artikelen en bijlagen gelden als verwijzingen naar de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Artikel 33

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1224/2009

In hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt titel IV als volgt gewijzigd:

a)

Afdeling 3 wordt geschrapt.

b)

De volgende afdeling wordt toegevoegd:

Afdeling 4

Verwerking aan boord en pelagische visserijen

Artikel 54 bis

Verwerking aan boord

1.   Aan boord van vissersvaartuigen mag geen fysische of chemische verwerking van vis tot vismeel, visolie of dergelijke producten plaatsvinden; ook mogen er geen vangsten voor dergelijke doeleinden worden overgeladen.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op:

a)

het verwerken of overladen van afval, en

b)

de productie van surimi aan boord van een vissersvaartuig.

Artikel 54 ter

Beperkingen op het behandelen en lozen van vangsten voor pelagische vaartuigen

1.   De maximumafstand tussen de staven in de waterafscheider aan boord van pelagische vissersvaartuigen die op makreel, haring en horsmakreel vissen in het NEAFC-verdragsgebied als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1236/2010, is 10 mm.

De staven worden vastgelast. Als de waterafscheider niet met staven functioneert, maar met gaten, bedraagt de diameter van die gaten ten hoogste 10 mm. De diameter van de gaten in de glijgoten vóór de waterafscheider bedraagt ten hoogste 15 mm.

2.   Het is voor alle pelagische vaartuigen die actief zijn in het NEAFC-verdragsgebied, verboden vis uit buffertanks of tanks met gekoeld zeewater onder de waterlijn van het vaartuig te lozen.

3.   De door de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaten gecertificeerde plannen van de installaties voor vangstbehandeling en -lozing van pelagische vaartuigen die in het NEAFC-verdragsgebied op makreel, haring en horsmakreel vissen, en de wijzigingen daarvan worden door de kapitein van het vaartuig aan de bevoegde visserijautoriteiten van de vlaggenlidstaat toegezonden. De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat van de vaartuigen controleren regelmatig de juistheid van de voorgelegde plannen. Er zijn te allen tijde kopieën van de plannen aan boord van het vaartuig.

Artikel 54 quater

Beperkingen op het gebruik van automatische sorteermachines

1.   Op vissersvaartuigen mogen geen machines aan boord zijn of gebruikt worden waarmee haring, makreel of horsmakreel automatisch naar grootte of geslacht kan worden gesorteerd.

2.   Dergelijke machines mogen echter wel aan boord zijn en gebruikt worden indien:

a)

er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 70 mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of worden gebruikt, of

b)

de gehele vangst die legaal aan boord mag worden gehouden:

i)

wordt in bevroren toestand opgeslagen;

ii)

de gesorteerde vis wordt onmiddellijk na sortering bevroren en er wordt geen gesorteerde vis in zee teruggezet, en

iii)

de machines zijn op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd dat de mariene soorten onmiddellijk worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel mogen vaartuigen die in de Oostzee, de Belten of de Sont mogen vissen, in het Kattegat automatische sorteermachines aan boord hebben, mits overeenkomstig artikel 7 een vismachtiging is afgegeven. In de vismachtiging wordt vermeld voor welke soorten, gebieden en perioden en eventueel onder welke voorwaarden de sorteermachines aan boord mogen zijn en mogen worden gebruikt.

4.   Dit artikel is niet van toepassing op de Oostzee.”.

Artikel 34

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1380/2013

In artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt lid 12 vervangen door:

„12.   Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 niet geldt, wordt de vangst die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, niet aan boord gehouden en onmiddellijk in zee teruggezet, tenzij deze als levend aas wordt gebruikt.”.

Artikel 35

Wijziging van Verordening (EU) 2016/1139

In Verordening (EU) 2016/1139 wordt artikel 8 als volgt gewijzigd

a)

In lid 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (*1)

(*1)  vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).”."

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.”.

Artikel 36

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/973

In Verordening (EU) 2018/973 wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ter aanvulling van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (*2)

(*2)  vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).”."

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.”.

Artikel 37

Wijziging van Verordening (EU) 2019/472

In Verordening (EU) 2019/472 wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ter aanvulling van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (*3)

(*3)  vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).”."

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.”.

Artikel 38

Wijziging van Verordening (EU) 2019/1022

In Verordening (EU) 2019/1022 wordt artikel 13 als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ter aanvulling van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (*4)

(*4)  vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).”;"

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.”.

Artikel 39

Intrekkingen

De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 40

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 67.

(2)  PB C 185 van 9.6.2017, blz. 82.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(4)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(5)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(6)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(7)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(8)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 894/97 van de Raad van 29 april 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (PB L 132 van 23.5.1997, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 2549/2000 van de Raad van 17 november 2000 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa) (PB L 292 van 21.11.2000, blz. 5).

(14)  Verordening (EG) nr. 254/2002 van de Raad van 12 februari 2002 tot vaststelling van maatregelen voor 2002 voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa) (PB L 41 van 13.2.2002, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 150 van 30.4.2004, blz. 12).

(16)  Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

(18)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(19)  Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (PB L 179 van 16.7.2018, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 (PB L 83 van 25.3.2019, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 1).

(23)  ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea — Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

(24)  Cecaf-sectoren (centraaloostelijke Atlantische Oceaan of FAO-groot visgebied 34) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44).

(26)  Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot vaststelling van een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2791/1999 van de Raad (PB L 348 van 31.12.2010, blz. 17).

(27)  Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig (PB L 201 van 30.7.2008, blz. 8).

(28)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

VERBODEN SOORTEN

De in artikel 10, lid 2, bedoelde soorten waarvoor een verbod geldt te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden:

a)

de volgende zaagrogsoorten, in alle Uniewateren:

i)

mestandzaagrog (Anoxypristis cuspidata);

ii)

dwergzaagrog (Pristis clavata);

iii)

kleintandzaagrog (Pristis pectinata);

iv)

gewone zaagrog (Pristis pristis);

v)

groene zaagrog (Pristis zijsron);

b)

reuzenhaai (Cetorhinus maximus) en witte haai (Carcharodon carcharias) in alle wateren;

c)

gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus) in de Uniewateren van ICES-sector 2a en deelgebied IV en in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden 1, 5, 6, 7, 8, 12 en 14;

d)

rifmanta (Manta alfredi) in alle Uniewateren;

e)

reuzenmanta (Manta birostris) in alle Uniewateren;

f)

de volgende soorten roggen van het geslacht Mobula in alle Uniewateren:

i)

duivelsrog (Mobula mobular);

ii)

Afrikaanse duivelsrog (Mobula rochebrunei);

iii)

gestekelde duivelsrog (Mobula japanica);

iv)

gladstaartduivelsrog (Mobula thurstoni);

v)

langvinduivelsrog (Mobula eregoodootenkee);

vi)

dwergduivelsrog (Mobula munkiana);

vii)

sikkelvinduivelsrog (Mobula tarapacana);

viii)

kortvinduivelsrog (Mobula kuhlii);

ix)

Atlantische duivelsrog (Mobula hypostoma);

g)

Noorse rog (Raja (Dipturus) nidarosiensis) in de Uniewateren van de ICES-sectoren 6a, 6b, 7a, 7b, 7c, 7e, 7f, 7 g, 7h en 7k;

h)

witte rog (Raja alba) in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden 6-10;

i)

gitaarroggen (Rhinobatidae) in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden 1-10 en 12;

j)

zee-engel (Squatina squatina) in de Uniewateren;

k)

zalm (Salmo salar) en zeeforel (Salmo trutta) wanneer wordt gevist met een sleepnet in de wateren buiten de 6-mijlszone vanaf de basislijnen van de lidstaten in de ICES-deelgebieden I1, 2 en 4-10 (Uniewateren);

l)

Noordzeehouting (Coregonus oxyrinchus) in ICES-sector 4b (Uniewateren);

m)

Adriatische steur (Acipenser naccarii) en gewone steur (Acipenser sturio) in Uniewateren;

n)

vrouwelijke langoesten met eitjes (Palinurus spp.) en vrouwelijke kreeft met eitjes (Homarus gammarus) in de Middellandse Zee, behalve wanneer zij worden gebruikt voor rechtstreekse uitzetting of voor overbrenging;

o)

dadelmossel (Lithophaga lithophaga), grote steekmossel (Pinna nobilis) en boormossel (Pholas dactylus) in de Uniewateren in de Middellandse Zee;

p)

diadeemzee-egel (Centrostephanus longispinus).


BIJLAGE II

GESLOTEN GEBIEDEN VOOR DE BESCHERMING VAN KWETSBARE HABITATS

Voor de toepassing van artikel 12 zijn de volgende beperkingen van toepassing op de visserijactiviteit in de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

DEEL A

Noordwestelijke wateren

1.

Het is verboden in de volgende gebieden gebruik te maken van bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten, geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten of grondbeugen:

 

Belgica Mound Province:

51°29,4′ NB, 11°51,6′ WL

51°32,4′ NB, 11°41,4′ WL

51°15,6′ NB, 11°33,0′ WL

51°13,8′ NB, 11°44,4′ WL

51°29,4′ NB, 11°51,6′ WL

 

Hovland Mound Province:

52°16,2′ NB, 13°12,6′ WL

52°24,0′ NB, 12°58,2′ WL

52°16,8′ NB, 12°54,0′ WL

52°16,8′ NB, 12°29,4′ WL

52°04,2′ NB, 12°29,4′ WL

52°04,2′ NB, 12°52,8′ WL

52°09,0′ NB, 12°56,4′ WL

52°09,0′ NB, 13°10,8′ WL

52°16,2′ NB, 13°12,6′ WL

 

het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — Gebied I:

53°30,6′ NB, 14°32,4′ WL

53°35,4′ NB, 14°27,6′ WL

53°40,8′ NB, 14°15,6′ WL

53°34,2′ NB, 14°11,4′ WL

53°31,8′ NB, 14°14,4′ WL

53°24,0′ NB, 14°28,8′ WL

53°30,6′ NB, 14°32,4′ WL

 

het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — Gebied II:

53°43,2′ NB, 14°10,8′ WL

53°51,6′ NB, 13°53,4′ WL

53°45,6′ NB, 13°49,8′ WL

53°36,6′ NB, 14°07,2′ WL

53°43,2′ NB, 14°10,8′ WL

 

het zuidwestelijke deel van de Porcupine Bank:

51°54,6′ NB, 15°07,2′ WL

51°54,6′ NB, 14°55,2′ WL

51°42,0′ NB, 14°55,2′ WL

51°42,0′ NB, 15°10,2′ WL

51°49,2′ NB, 15°06,0′ WL

51°54,6′ NB, 15°07,2′ WL

2.

Alle pelagische vaartuigen die vissen in de in punt 1 beschreven gebieden:

worden opgenomen in een lijst van toegestane vaartuigen en beschikken over een vismachtiging overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

hebben uitsluitend pelagisch vistuig aan boord;

melden hun voornemen om in een gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats binnen te varen, vier uur tevoren bij het Ierse visserijcontrolecentrum, als gedefinieerd in artikel 4, punt 15, van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en geven tegelijkertijd de aan boord gehouden hoeveelheden vis aan;

beschikken, wanneer zij zich in een van de in punt 1 beschreven gebieden bevinden, over een operationeel, volledig functionerend, veilig satellietvolgsysteem voor vaartuigen (Vessel Monitoring System — VMS) dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften;

verzenden elk uur VMS-meldingen;

stellen het Ierse visserijcontrolecentrum in kennis van hun vertrek uit het gebied en geven tegelijkertijd de aan boord gehouden hoeveelheden vis aan, en

hebben trawls aan boord met een maaswijdte in de kuil van 16 tot 79 mm.

3.

Het is verboden in het volgende gebied gebruik te maken van bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten:

Darwin Mounds:

59°54′ NB, 6°55′ WL

59°47′ NB, 6°47′ WL

59°37′ NB, 6°47′ WL

59°37′ NB, 7°39′ WL

59°45′ NB, 7°39′ WL

59°54′ NB, 7°25′ WL

DEEL B

Zuidwestelijke wateren

1.   El Cachucho

1.1.

Het is verboden in de volgende gebieden gebruik te maken van bodemtrawls, geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten of grondbeugen:

44°12′ NB, 5°16′ WL

44°12′ NB, 4°26′ WL

43°53′ NB, 4°26′ WL

43°53′ NB, 5°16′ WL

44°12′ NB, 5°16′ WL

1.2.

Vaartuigen die in 2006, 2007 en 2008 met de grondbeug gericht op gaffelkabeljauw (Phycis blennoides) hebben gevist, mogen verder blijven vissen in het gebied ten zuiden van 44°00,00′ NB, op voorwaarde dat zij beschikken over een overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 afgegeven vismachtiging.

1.3.

Alle vaartuigen die deze vismachtiging hebben verkregen, gebruiken, ongeacht hun lengte over alles, bij het vissen in het in punt 1.1 beschreven gebied een operationeel, volledig functionerend, veilig VMS, dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften.

2.   Madeira en de Canarische Eilanden

Het is in de volgende gebieden verboden op meer dan 200 m diepte geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten te gebruiken, alsook bodemtrawls of soortgelijk gesleept vistuig te gebruiken:

27°00′ NB, 19°00′ WL

26°00′ NB, 15°00′ WL

29°00′ NB, 13°00′ WL

36°00′ NB, 13°00′ WL

36°00′ NB, 19°00′ WL

3.   Azoren

Het is in de volgende gebieden verboden op meer dan 200 m diepte geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten te gebruiken, alsook bodemtrawls of soortgelijk gesleept vistuig te gebruiken:

36°00′ NB, 23°00′ WL

39°00′ NB, 23°00′ WL

42°00′ NB, 26°00′ WL

42°00′ NB, 31°00′ WL

39°00′ NB, 34°00′ WL

36°00′ NB, 34°00′ WL


BIJLAGE III

LIJST MET SOORTEN DIE NIET MET DRIJFNETTEN MOGEN WORDEN GEVANGEN

Witte tonijn: Thunnus alalunga

Blauwvintonijn: Thunnus thynnus

Grootoogtonijn: Thunnus obesus

Gestreepte tonijn: Katsuwonus pelamis

Atlantische boniter: Sarda sarda

Geelvintonijn: Thunnus albacares

Zwartvintonijn: Thunnus atlanticus

Kleine tonijn: Euthynnus spp.

Zuidelijke blauwvintonijn: Thunnus maccoyii

Fregattonijn: Auxis spp.

Braam: Brama rayi

Marlijnen: Tetrapturus spp.; Makaira spp.

Zeilvis: Istiophorus spp.

Zwaardvis: Xiphias gladius

Makreelgeep: Scomberesox spp.; Cololabis spp.

Dolfijnvis: Coryphaena spp.

Haaien: Hexanchus griseus; Cetorhinus maximus; Alopiidae; Carcharhinidae; Sphyrnidae; Isuridae; Lamnidae

Koppotigen: alle soorten


BIJLAGE IV

METING VAN DE GROOTTE VAN EEN MARIEN ORGANISME

1.

Vissen worden, zoals figuur 1 laat zien, gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin.

2.

Langoustines (Nephrops norvegicus) worden, zoals figuur 2 laat zien, gemeten, hetzij:

in de lengte van de carapax, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan het midden van de verste rand van de carapax, hetzij

in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).

Bij losse staarten van langoustines, vanaf de voorkant van het eerste aanwezige staartsegment tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen). De staart wordt plat gemeten, zonder deze uit te rekken, en op de rugzijde.

3.

Zeekreeften (Homarus gammarus) uit de Noordzee met uitzondering van het Skagerrak of het Kattegat worden, zoals figuur 3 laat zien, gemeten in de lengte van de carapax, evenwijdig aan de middellijn vanaf de achterkant van een oogkas tot aan de verste rand van de carapax.

4.

Zeekreeft (Homarus gammarus) uit het Skagerrak of het Kattegat wordt, zoals figuur 3 laat zien, gemeten:

in de lengte van de carapax, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan het midden van de verste rand van de carapax, of

in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).

5.

Langoesten (Palinurus spp.) worden, zoals figuur 4 laat zien, gemeten in de lengte van de carapax, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de punt van het rostrum tot aan het midden van de verste rand van de carapax.

6.

Tweekleppige weekdieren worden, zoals figuur 5 laat zien, gemeten over de grootste afmeting van de schelp.

7.

Spinkrabben (Maja squinado) worden, zoals figuur 6 laat zien, gemeten in de lengterichting van de carapax, over de middellijn, beginnend aan de rand van de carapax tussen de punten van het rostrum tot de achterrand van de carapax.

8.

Noordzeekrabben (Cancer pagurus) worden, zoals figuur 7 laat zien, gemeten over de maximumbreedte van de carapax, haaks op de middellijn over voor- en achterkant van de carapax.

9.

Wulken (Buccinum spp.) worden, zoals figuur 8 laat zien, gemeten in de lengte van de schelp.

10.

Zwaardvissen (Xiphias gladius) worden, zoals figuur 9 laat zien, gemeten aan de hand van de lengte onderkaak-vork.

Figuur 1 Vissoorten

Image 4

Figuur 2 Langoustine

(Nephrops norvegicus)

Image 5

Figuur 3 Kreeft

(Homarus gammarus)

Image 6

Figuur 4 Langoest

(Palinurus spp.)

Image 7

Figuur 5 Tweekleppige weekdieren

Image 8

Figuur 6 Spinkrabben

(Maja squinado)

Image 9

Figuur 7 Noordzeekrab

(Cancer pagurus)

Image 10

Figuur 8 Wulk

(Buccinum spp)

Image 11

Figuur 9 Zwaardvis

(Xiphias gladius)

Image 12

BIJLAGE V

NOORDZEE (1)

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Noordzee

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dypterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 85 mm Carapaxlengte 25 mm Langoustinestaarten 46 mm

Makreel (Scomber spp.)

30 cm (5)

Haring (Clupea harengus)

20 cm (5)

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm (5)

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kg (5)

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

42 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (5)

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm (carapaxlengte)

Spinkrab (Maja squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messchede (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 g

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm (carapaxlengte)

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm (2)  (3)  (4)

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm

Kabeljauw (Gadus morhua)

30 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

27 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

30 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

Heek (Merluccius merluccius)

30 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

25 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

23 cm

Leng (Molva molva)

Blauwe leng (Molva dypterygia)

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 105 mm

Langoustinestaarten 59 mm

Carapaxlengte 32 mm

Makreel (Scomber spp.)

20 cm (5)

Haring (Clupea harengus)

18 cm (5)

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm (5)

Zeekreeft (Homarus gammarus)

Totale lengte 220 mm

Carapaxlengte 78 mm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm of, in het Skagerrak en het Kattegat (6), ten minste 90 mm.

1.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 1.1, mogen vaartuigen voor de Noordzee en het Skagerrak en Kattegat een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat:

i)

de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of

ii)

andere selectiviteitswijzigingen worden gebruikt die op verzoek van een of meer lidstaten zijn beoordeeld door het WTECV en worden goedgekeurd door de Commissie. Deze selectiviteitswijzigingen leiden tot dezelfde of betere selectiviteitskenmerken voor kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis dan die van 120 mm.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm (7)

Noordzee ten zuiden van 57°30′ NB

Gerichte visserij op schol en tong met bordentrawls, boomkorren en zegennetten. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 90 mm aangebracht.

Ten minste 80 mm (7)

ICES-sectoren 4b en 4c

Gerichte visserij op tong met boomkorren. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht.

Gerichte visserij op wijting, makreel en soorten waarvoor geen vangstbeperkingen met bodemtrawls gelden. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 80 mm aangebracht.

Ten minste 80 mm

Noordzee

Gerichte visserij op langoustine (Nephrops norvegicus). Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm of een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 80 mm aangebracht.

Gerichte visserij op roggen.

Ten minste 80 mm

ICES-sector 4c

Gerichte visserij op tong met bordentrawls. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 80 mm aangebracht.

Ten minste 70 mm (vierkante mazen) of 90 mm (ruitvormige mazen)

Skagerrak en Kattegat

Gerichte visserij op langoustine (Nephrops norvegicus). Er wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op inktvis (Loliginidae, Ommastrephidae).

Ten minste 35 mm

Skagerrak en Kattegat

Gerichte visserij op Noordse garnaal (Pandalus borealis). Er wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 19 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 32 mm

Hele gebied, met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat

Gerichte visserij op Noordse garnaal (Pandalus borealis). Er wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 19 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op kever. Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven aangebracht.

Gerichte visserij op Noordzeegarnalen en ringsprietgarnalen. Er wordt een zeeflap of een sorteerrooster aangebracht, overeenkomstig de op nationaal of regionaal niveau vastgestelde voorschriften.

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering.

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten

2.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm.

2.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de Noordzee en het Skagerrak en Kattegat een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op schelvis, wijting, schar en zeebaars

Ten minste 90 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op platvis of soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.   Sluiting van een gebied ter bescherming van zandspiering in de ICES-sectoren 4a en 4b

1.1.

Het is verboden om met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32 mm op zandspiering te vissen in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

de oostkust van Engeland op 55°30′ NB

55°30′ NB, 01°00′ WL

58°00′ NB, 01°00′ WL

58°00′ NB, 02°00′ WL

de oostkust van Schotland op 02°00′ WL

1.2.

Visserij voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan om het zandspieringbestand in het gebied en de gevolgen van de sluiting te monitoren.

2.   Sluiting van een gebied ter bescherming van jonge schol in ICES-deelgebied 4

2.1.

Vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 8 m mogen geen bodemtrawls, boomkorren, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig gebruiken in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

de zone binnen twaalf zeemijl voor de kust van Frankrijk, ten noorden van 51°00′ NB, van België en van Nederland tot 53°00′ NB, gemeten vanaf de basislijnen;

b)

de zone die wordt begrensd door een lijn die de punten met de volgende coördinaten verbindt:

een punt op de westkust van Denemarken op 57°00′ NB,

57°00′ NB, 7°15′ OL

55°00′ NB, 7°15′ OL

55°00′ NB, 7°00′ OL

54°30′ NB, 7°00′ OL

54°30′ NB, 7°30′ OL

54°00′ NB, 7°30′ OL

54°00′ NB, 6°00′ OL

53°50′ NB, 6°00′ OL

53°50′ NB, 5°00′ OL

53°30′ NB, 5°00′ OL

53°30′ NB, 4°15′ OL

53°00′ NB, 4°15′ OL

een punt op de kust van Nederland op 53°00′ NB

de zone binnen twaalf zeemijl voor de westkust van Denemarken, van 57°00′ NB naar het noorden tot de vuurtoren van Hirtshals, gemeten vanaf de basislijnen.

2.2.

De volgende vaartuigen mogen in het in punt 2.1 bedoelde gebied vissen:

a)

vaartuigen met een motorvermogen van niet meer dan 221 kW die met bodemtrawls of Deense zegens vissen;

b)

in span vissende vaartuigen waarvan het gezamenlijke motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en die met bodemspantrawls vissen;

c)

vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bodemtrawls of Deense zegens gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een gezamenlijk motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bodemspantrawls gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen niet gericht op schol en tong vissen en dat zij voldoen aan de toepasselijke maaswijdtevoorschriften van deel B van deze bijlage.

2.3.

Wanneer de in punt 2.2, onder a), genoemde vaartuigen boomkorren gebruiken, mag de boomlengte, of de totale lengte van de gezamenlijke boomkorren gemeten als de som van de lengten van elke boom, niet meer dan 9 m bedragen en niet tot meer dan 9 m kunnen worden verlengd, behalve wanneer vistuig met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm wordt gebruikt. Vissersvaartuigen waarvan de voornaamste activiteit de visserij op Noordzeegarnalen (Crangon crangon) is, mogen boomkorren gebruiken waarvan de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, meer bedraagt dan 9 m, wanneer zij vissen met tuig met een maaswijdte tussen 80 en 99 mm, mits voor deze vaartuigen een aanvullende vismachtiging is afgegeven.

2.4.

Vaartuigen die in het in punt 2.1 bedoelde gebied mogen vissen, worden opgenomen in een door elke lidstaat aan de Commissie toe te zenden lijst. Het totale motorvermogen van de in punt 2.2, onder a), bedoelde vaartuigen op de lijst mag het totale motorvermogen per lidstaat van 1 januari 1998 niet overschrijden. De toegelaten vissersvaartuigen beschikken over een vismachtiging die is afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   Beperkingen op het gebruik van boomkorren binnen twaalf zeemijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk

3.1.

Vaartuigen mogen in de zone van twaalf zeemijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen van de territoriale wateren, geen boomkorren gebruiken.

3.2.

In afwijking van punt 3.1 mag in het bedoelde gebied met boomkorren worden gevist, op voorwaarde dat:

het motorvermogen van de vaartuigen niet meer dan 221 kW bedraagt en hun lengte over alles niet meer dan 24 m bedraagt, en

de boomlengte of de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, niet meer dan 9 m bedraagt en niet tot meer dan 9 m kan worden verlengd, behalve wanneer gericht op noordzeegarnalen (Crangon crangon) wordt gevist met een maaswijdte van minder dan 31 mm.

4.   Beperkingen op de sprotvisserij om haring te beschermen in ICES-sector 4b

Het is verboden tijdens de volgende perioden met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32 mm of met staande netten met een maaswijdte van minder dan 30 mm te vissen in het geografische gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in ICES-gebied 39E8. Voor de toepassing van deze verordening geldt als grens van dit ICES-gebied een lijn die rechtwijzend oost loopt van de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, langs breedtegraad 55°00′ NB tot 1°00′ WL, vervolgens rechtwijzend noord tot 55°30′ NB en dan weer rechtwijzend west tot de kust van het Verenigd Koninkrijk;

van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in de binnenwateren van de Moray Firth ten westen van 3°30′ WL en in de binnenwateren van de Firth of Forth ten westen van 3°00′ WL;

van 1 juli tot en met 31 oktober in de geografische zone die wordt begrensd door de volgende coördinaten:

55°30′ NB op de westkust van Denemarken

55°30′ NB, 7°00′ OL

57°00′ NB, 7°00′ OL

57°00′ NB op de westkust van Denemarken

5.   Specifieke bepalingen voor het Skagerrak en het Kattegat in ICES-sector 3a

5.1.

Het is verboden in het Kattegat met boomkorren te vissen.

5.2.

Het is Unievaartuigen verboden zalm en zeeforel te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

5.3.

Het is verboden van 1 juli tot en met 15 september gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32 mm te gebruiken in het Skagerrak en het Kattegat binnen drie zeemijl van de basislijn, tenzij wanneer gericht wordt gevist op Noordse garnaal (Pandalus borealis). Bij gerichte visserij op puitaal (Zoarces viviparus), grondels (Gobiidae) of schorpioenvissen (Cottus spp.) voor gebruik als aas, mogen netten van elke maaswijdte worden gebruikt.

6.   Gebruik van staande netten in ICES-sectoren 3a en 4a

6.1.

Overeenkomstig artikel 9, lid 7, onder a), en in afwijking van deel B, punt 2, van deze bijlage is het toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 m bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte van ten minste 100 mm hebben en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

6.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 m gericht te vissen op de in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad (8) vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor krachtens deze verordening en andere Uniewetgeving een vangstverbod geldt, worden geregistreerd, zo ongedeerd mogelijk gelaten en onmiddellijk vrijgelaten. Diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. In situaties waarin quota niet of onvoldoende beschikbaar zijn voor de lidstaat in kwestie, kan de Commissie een beroep doen op artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan tien ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 6.1 bedoelde afwijkingen.

DEEL D

Het gebruik van elektrische pulskorren in de ICES-sectoren 4b en 4c

1.

Vissen met een elektrische pulskor is vanaf 1 juli 2021 verboden in alle Uniewateren.

2.

Gedurende de overgangsperiode die afloopt op 30 juni 2021, blijft het toegestaan in de ICES-sectoren 4b en 4c te vissen met een elektrische pulskor onder de voorwaarden die in dit deel zijn vastgesteld en onder alle voorwaarden die overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder b), van deze verordening zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de kenmerken van de gebruikte puls en monitoringmaatregelen die van kracht zijn, ten zuiden van een loxodroom die de volgende punten met elkaar verbindt (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° NB

oostwaarts tot 55° NB, 5° OL

noordwaarts tot 56° NB

ten oosten van een punt op de westkust van Denemarken op 56° NB

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

a)

per lidstaat vist ten hoogste 5 % van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom;

b)

de maximale elektrische stroom in kW bedraagt voor elke boomkor niet meer dan de lengte in meter van de boomkor vermenigvuldigd met 1,25;

c)

het werkelijke voltage tussen de elektroden bedraagt ten hoogste 15 V;

d)

het vaartuig is uitgerust met een automatisch computergestuurd beheerssysteem dat de maximale stroom per boom en het werkelijke voltage tussen de elektroden van ten minste de laatste honderd trekken registreert. Niet-bevoegde personen kunnen dit automatische computergestuurde beheerssysteem niet wijzigen;

e)

het is verboden om vóór de klossenpees een of meer kietelaars („tickler chains”) te bevestigen.

3.

Gedurende deze periode worden geen nieuwe vergunningen uitgereikt voor vaartuigen.

4.

Tot en met 30 juni 2021 mogen de lidstaten in de wateren tot twaalf zeemijl vanaf basislijnen die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, niet-discriminerende maatregelen nemen om het gebruik van elektrische pulskorren te beperken of te verbieden. De lidstaten stellen de Commissie en de betrokken lidstaten in kennis van de overeenkomstig dit punt ingevoerde maatregelen.

5.

Indien de kustlidstaat de vlaggenlidstaat daarom verzoekt, neemt de kapitein van een vaartuig dat een elektrische pulskor gebruikt, tijdens de visserijactiviteiten een waarnemer van de kustlidstaat aan boord in overeenstemming met artikel 12 van Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(1)  Voor de toepassing van deze bijlage:

is het Kattegat in het noorden begrensd door een lijn die loopt van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren in Tistlarna, en vandaar naar het dichtstbijzijnde punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn die loopt van Hasenøre Head naar Gniben Point, van Korshage naar Spodsbjerg en van Gilbjerg Head naar de Kullen;

is het Skagerrak in het westen begrensd door een lijn die loopt van de vuurtoren van Hanstholm naar de vuurtoren van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn die loopt van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren van Tistlarna, en vandaar naar het dichtstbijzijnde punt op de Zweedse kust;

omvat de Noordzee ICES-deelgebied 4, het aangrenzende deel van ICES-sector 2a ten zuiden van 64° NB, en het deel van ICES-sector 3a dat niet onder de definitie van het Skagerrak in het tweede streepje valt.

(2)  In de Uniewateren in ICES-sector 4a. In ICES-sectoren 4b en 4c geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

(3)  In een gebied in de ICES-sectoren 4b en 4c, dat wordt begrensd door een rechte lijn tussen het punt op 53°28′22″ NB en 0°09′24″ OL op de Engelse kust en het punt op 53°28′22″ NB en 0°22′24″ OL, de 6-mijlsgrens van het Verenigd Koninkrijk en een rechte lijn tussen het punt op 51°54′06″ NB en 1°30′30″ OL en het punt op 51°55′48″ NB en 1°17′00″ OL op de Engelse kust, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 115 mm.

(4)  Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

(5)  In afwijking van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel niet van toepassing op maximaal 10 % per levend gewicht van de totale vangsten van elk van die soorten aan boord.

Het percentage sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel, die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, wordt berekend als aandeel per levend gewicht van alle mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord zijn.

Het percentage kan worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling of de verkoop niet worden overschreden.

(6)  In de deelsectoren Skagerrak en Kattegat wordt een bovenpaneel met ruitvormige mazen met een maaswijdte van ten minste 270 mm of een bovenpaneel met vierkante mazen van ten minste 140 mm aangebracht. In deelsector Kattegat kan een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm worden aangebracht (op trawls in de periode van 1 oktober tot en met 31 december, en op zegens in de periode van 1 augustus tot en met 31 oktober).

(7)  Vaartuigen mogen geen boomkorren met een maaswijdte tussen 32 en 99 mm gebruiken ten noorden van een lijn die het volgende traject volgt: een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° NB, dan oostwaarts tot 55° NB, 5° OL, dan noordwaarts tot 56° NB en oostwaarts tot een punt op de westkust van Denemarken op 56° NB. Het is verboden een boomkor met een maaswijdte tussen 32 en 119 mm te gebruiken binnen ICES-sector 2a en het deel van ICES-deelgebied 4 ten noorden van 56°00′ NB.

(8)  Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 1).

(9)  Richtlijn (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende de instelling van een Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (PB L 157 van 20.6.2017, blz. 1).


BIJLAGE VI

NOORDWESTELIJKE WATEREN

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dypterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus) Langoustinestaarten

Totale lengte 85 mm, Carapaxlengte 25 mm (1) 46 mm (2)

Makreel (Scomber spp.)

20 cm (6)

Haring (Clupea harengus)

20 cm (6)

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm (6)

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kg (6)

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

42 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (6)

Rode zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm

Spinkrab (Maja squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messchede (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 g

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm (3)  (4)

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm (5)

Het percentage sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel, die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, wordt berekend als het aandeel per levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord zijn.

Het percentage mag worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling of de verkoop niet worden overschreden.

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm (7), of ten minste 100 mm in ICES-deelgebied 7b-7k.

1.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 1.1, mogen vaartuigen voor de noordwestelijke wateren een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat:

i)

de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of

ii)

andere selectiviteitswijzigingen worden gebruikt die op verzoek van een of meer lidstaten zijn beoordeeld door het WTECV en worden goedgekeurd door de Commissie. Deze selectiviteitswijzigingen leiden tot dezelfde of betere selectiviteitskenmerken voor kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis dan die van 120 mm, of respectievelijk 100 mm in ICES-deelgebied 7b-7k.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 80 mm (8)

ICES-deelgebied 7

Gerichte visserij met bodemtrawls op heek, schartong en zeeduivel, of gerichte visserij op wijting, makreel en soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm aangebracht (11)  (14).

Gerichte visserij met bordentrawls op tong en op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 80 mm aangebracht (11).

Ten minste 80 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op langoustine (Nephrops Norvegicus) (10). Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm of een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 80 mm

ICES-sectoren 7a, 7b, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, en 7j

Gerichte visserij op tong met boomkorren. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm ( (13)) aangebracht.

Ten minste 80 mm

ICES-sectoren 7d en 7e

Gerichte visserij met bodemtrawls op wijting, makreel en soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op inktvis (Lolignidae, Ommastrephidae)

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op noordzeegarnalen en ringsprietgarnalen. Er moet een zeeflap of een sorteerrooster worden aangebracht, overeenkomstig de op nationaal niveau vastgestelde voorschriften

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten

2.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm (15).

2.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de noordwestelijke wateren een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm ( (16))

Hele gebied

Gerichte visserij op platvis of soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op wijting, schar en zeebaars

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op mul

3.

Dit deel laat Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 van de Commissie (17) onverlet, voor de onder die gedelegeerde verordening vallende vormen van visserij.

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.   Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in ICES-sector 6a

Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept vistuig of staande netten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

55° 25′ NB, 7°07′ WL

55° 25′ NB, 7°00′ WL

55° 18′ NB, 6°50′ WL

55° 17′ NB, 6°50′ WL

55°17′ NB, 6°52′ WL

55°25′ NB, 7°07′ WL

2.   Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in de ICES-sectoren 7f en 7g

2.1.

Het is elk jaar van 1 februari tot en met 31 maart verboden enige visserijactiviteit uit te voeren in de volgende statistische ICES-vakken: 30E4, 31E4, 32E3. Dat verbod is niet van toepassing binnen zes zeemijl vanaf de basislijn.

2.2.

In het betrokken gebied en de betrokken periode mogen visserijactiviteiten met korven en kubben worden uitgevoerd, op voorwaarde dat:

i)

geen ander vistuig dan korven en kubben aan boord wordt gehouden, en

ii)

bijvangsten van soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

2.3.

Het is toegestaan gericht te vissen op kleine pelagische soorten met gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 55 mm, op voorwaarde dat:

i)

geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden gehouden, en

ii)

bijvangsten van soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

3.   Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in ICES-sector 7a

3.1.

Het is elk jaar tijdens de periode van 14 februari tot en met 30 april verboden bodemtrawls, zegens of soortgelijke sleepnetten, kieuwnetten, schakelnetten, warrelnetten of vistuig met haken te gebruiken in het gedeelte van ICES-sector 7a dat wordt begrensd door de oostkust van Ierland en de oostkust van Noord-Ierland en rechte lijnen die achtereenvolgens de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, met elkaar verbinden:

een punt op de oostkust van het schiereiland Ards in Noord-Ierland op 54°30′ NB

54°30′ NB, 04°50′ WL

53°15′ NB, 04°50′ WL

een punt op de oostkust van Ierland op 53°15′ NB

3.2.

In afwijking van punt 3.1 is in het gebied en de periode die daarin zijn bepaald, het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat die trawls zijn voorzien van selectiviteitsvoorzieningen die zijn beoordeeld door het WTECV.

4.   Rockall-schelvisbox in ICES-deelgebied 6

Iedere vorm van visserij, met uitzondering van de visserij met de beug, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

57°00′ NB, 15°00′ WL

57°00′ NB, 14°00′ WL

56°30′ NB, 14°00′ WL

56°30′ NB, 15°00′ WL

57°00′ NB, 15°00′ WL

5.   Gesloten gebied voor de instandhouding van langoustines in de ICES-sectoren 7c en 7k

5.1.

Het is elk jaar van 1 mei tot en met 31 mei verboden gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus) en samen met de doelsoort voorkomende soorten (namelijk kabeljauw, scharretong, zeeduivel, schelvis, wijting, heek, schol, witte koolvis, zwarte koolvis, roggen, tong, lom, blauwe leng, leng en doornhaai) binnen het geografische gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

52°27′ NB, 12°19′ WL

52°40′ NB, 12°30′ WL

52°47′ NB, 12°39,60′ WL

52°47′ NB, 12°56′ WL

52°13,5′ NB, 13°53,83′ WL

51°22′ NB, 14°24′ WL

51°22′ NB, 14°03′ WL

52°10′ NB, 13°25′ WL

52°32′ NB, 13°07,50′ WL

52°43′ NB, 12°55′ WL

52°43′ NB, 12°43′ WL

52°38,80′ NB, 12°37′ WL

52°27′ NB, 12°23′ WL

52°27′ NB, 12°19′ WL

5.2.

Het is toegestaan overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 door de Porcupine Bank te varen met de in punt 5.1 genoemde soorten aan boord.

6.   Bijzondere voorschriften voor de bescherming van blauwe leng in ICES-sector 6a

6.1.

Het is elk jaar van 1 maart tot en met 31 mei verboden gericht te vissen op blauwe leng in de gebieden van ICES-sector 6a die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

Rand van het Schotse continentale plat

59°58′ NB, 07°00′ WL

59°55′ NB, 06°47′ WL

59°51′ NB, 06°28′ WL

59°45′ NB, 06°38′ WL

59°27′ NB, 06°42′ WL

59°22′ NB, 06°47′ WL

59°15′ NB, 07°15′ WL

59°07′ NB, 07°31′ WL

58°52′ NB, 07°44′ WL

58°44′ NB, 08°11′ WL

58°43′ NB, 08°27′ WL

58°28′ NB, 09°16′ WL

58°15′ NB, 09°32′ WL

58°15′ NB, 09°45′ WL

58°30′ NB, 09°45′ WL

59°30′ NB, 07°00′ WL

59°58′ NB, 07°00′ WL

Rand van de Rosemary Bank

60°00′ NB, 11°00′ WL

59°00′ NB, 11°00′ WL

59°00′ NB, 09°00′ WL

59°30′ NB, 09°00′ WL

59°30′ NB, 10°00′ WL

60°00′ NB, 10°00′ WL

60°00′ NB, 11°00′ WL

Niet inbegrepen is het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

59°15′ NB, 10°24′ WL

59°10′ NB, 10°22′ WL

59°08′ NB, 10°07′ WL

59°11′ NB, 09°59′ WL

59°15′ NB, 09°58′ WL

59°22′ NB, 10°02′ WL

59°23′ NB, 10°11′ WL

59°20′ NB, 10°19′ WL

59°15′ NB, 10°24′ WL

6.2.

Een bijvangst van blauwe leng van niet meer dan zes ton mag aan boord worden gehouden en worden aangeland. Zodra die drempelwaarde van zes ton blauwe leng is bereikt:

a)

zet het vaartuig de visserij onmiddellijk stop en verlaat het onmiddellijk het gebied waarin het zich bevindt;

b)

mag het vaartuig een van de gebieden pas na aanlanding van zijn vangst weer binnenvaren;

c)

mag het vaartuig geen blauwe leng in zee terugzetten.

6.3.

Van 15 februari tot en met 15 april van elk jaar is het verboden bodemtrawls, beugen en staande netten te gebruiken in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

60°58,76′ NB, 27°27,32′ WL

60°56,02′ NB, 27°31,16′ WL

60°59,76′ NB, 27°43,48′ WL

61°03,00′ NB, 27°39,41′ WL

60°58,76′ NB, 27°27,32′ WL

7.   Beperkingen op de makreelvisserij in de ICES-sectoren 7e, 7f, 7 g en 7h

7.1.

Gerichte visserij op makreel met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 80 mm, of met ringzegens, is verboden, behalve indien de in gewicht uitgedrukte hoeveelheid makreel niet groter is dan 15 % per levend gewicht van de totale hoeveelheid makreel en andere mariene organismen aan boord die zijn gevangen binnen het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

een punt op de zuidkust van het Verenigd Koninkrijk op 02°00′ WL

49°30′ NB, 2°00′ WL

49°30′ NB, 7°00′ WL

52°00′ NB, 7°00′ WL

een punt op de westkust van het Verenigd Koninkrijk op 52°00′ NB

7.2.

In het in punt 7.1 omschreven gebied mag worden gevist met:

staande netten en/of met de beug;

bodemtrawls, Deense zegens of soortgelijke sleepnetten, met een maaswijdte van meer dan 80 mm.

7.3.

Vaartuigen die niet zijn uitgerust voor de visserij en waarop makreel wordt overgeladen, zijn in het in punt 7.1 omschreven gebied toegelaten.

8.   Beperkingen op het gebruik van boomkorren binnen twaalf zeemijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk en Ierland

8.1.

Het is verboden boomkorren met een maaswijdte van minder dan 100 mm te gebruiken in ICES-sector 5b en in ICES-deelgebied 6 ten noorden van 56° NB.

8.2.

Vaartuigen mogen geen boomkorren gebruiken in de zone van twaalf zeemijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten.

8.3.

In het bedoelde gebied mag met boomkorren worden gevist, op voorwaarde dat:

de vaartuigen een motorvermogen van niet meer dan 221 kW en een lengte van niet meer dan 24 m hebben, en

de boomlengte of de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, niet meer dan 9 m bedraagt en niet tot meer dan 9 m kan worden verlengd, behalve wanneer gericht op noordzeegarnaal (Crangon crangon) wordt gevist met een maaswijdte in de kuil van minder dan 31 mm.

9.   Gebruik van staande netten in de ICES-sectoren 5b, 6a, 6b, 7b, 7c, 7h, 7j en 7k

9.1.

Overeenkomstig artikel 9, lid 7, onder a), en in afwijking van deel B, punt 2, van deze bijlage is het toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 m bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte van ten minste 100 mm hebben en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

9.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 m gericht te vissen op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2016/2336 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor krachtens deze verordening en andere Uniewetgeving een vangstverbod geldt, moeten worden geregistreerd, zo ongedeerd mogelijk worden gelaten en onmiddellijk worden vrijgelaten. Diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. In situaties waarin quota niet of onvoldoende beschikbaar zijn voor de lidstaat in kwestie, kan de Commissie een beroep doen op artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan tien ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 9.1 bedoelde afwijkingen.

(1)  In de ICES-sectoren 6a en 7a gelden de volgende minimuminstandhoudingsreferentiegrootten: totale lengte 70 mm en carapaxlengte 20 mm.

(2)  In de ICES-sectoren 6a en 7a geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 37 mm.

(3)  In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden 5, 6 ten zuiden van 56° NB en 7, behalve de ICES-sectoren 7d, 7e en 7f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

(4)  Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

(5)  In ICES-sector 7a ten noorden van 52°30′ NB en ICES-sector 7d geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 110 mm.

(6)  In afwijking van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel niet van toepassing voor maximaal 10 % per levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

(7)  Geleidelijk in te voeren gedurende een periode van twee jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(8)  Onverminderd artikel 5 van Verordening (EG) nr. 494/2002 (9) van de Commissie.

(9)  Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICES-sectoren VIIIa, b, d, e (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 8).

(10)  Voor vaartuigen met enkelvoudig voortuig in ICES-sector 7a geldt een maaswijdte van ten minste 70 mm.

(11)  Onverminderd artikel 2, lid 5, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 737/2012 (12) van de Commissie.

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 737/2012 van de Commissie van 14 augustus 2012 inzake de bescherming van bepaalde bestanden in de Keltische Zee (PB L 218 van 15.8.2012, blz. 8).

(13)  Deze bepaling is niet van toepassing op ICES-sector 7d.

(14)  Deze bepaling is niet van toepassing bij gerichte visserij op wijting, makreel en soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden in de ICES-sectoren 7d en 7e.

(15)  Een maaswijdte van ten minste 220 mm is van toepassing bij het vissen op zeeduivel. Een maaswijdte van ten minste 110 mm is van toepassing bij gerichte visserij op witte koolvis en heek in de ICES-sectoren 7d en 7e.

(16)  Voor ICES-sector 7d geldt een maaswijdte van ten minste 90 mm.

(17)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren voor de periode 2019-2021 (PB L 327 van 21.12.2018, blz. 8).


BIJLAGE VII

ZUIDWESTELIJKE WATEREN

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dypterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 70 mm,

carapaxlengte 20 mm

Langoustinestaarten

37 mm

Makreel (Scomber spp.)

20 cm (6)

Haring (Clupea harengus)

20 cm (6)

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm (1)  (6)  (7)

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kg (2)  (6)

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

36 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (6)

Rode zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm

Spinkrab (Maja squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messchede (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 g (3)

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm (4)  (5)

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 70 mm (8)(9) of ten minste 55 mm in ICES-sector 9a ten oosten van 7°23′48″ WL.

1.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de zuidwestelijke wateren een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat:

i)

de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van heek niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of

ii)

andere selectiviteitswijzigingen worden gebruikt die op verzoek van een of meer lidstaten zijn beoordeeld door het WTECV en worden goedgekeurd door de Commissie. Deze selectiviteitswijzigingen leiden tot dezelfde of betere selectiviteitskenmerken voor heek dan die van 70 mm, of respectievelijk 55 mm in ICES-sector 9a ten oosten van 7°23′48″ WL.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 55 mm

Hele gebied, met uitzondering van ICES-sector 9a ten oosten van 7°23′48″W

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op rode zeebrasem

Gerichte visserij met bodemtrawls op makreel, horsmakreel en blauwe wijting

Ten minste 35 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op wigtong

Ten minste 55 mm

ICES-sector 9a ten westen van 7°23′48″ WL

Gerichte visserij op schaaldieren

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op garnalen (Palaemon serratus, Crangon crangon) en krab (Polybius henslowii)

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten

2.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 100 mm (10), of ten minste 80 mm in de ICES-sector 8c en ICES-deelgebied 9.

2.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de zuidwestelijke wateren een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van heek niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 80 mm

Hele gebied, met uitzondering van ICES-sector 8c en ICES-deelgebied 9

Gerichte visserij op zeebaars, wijting, tarbot, bot en witte koolvis

Ten minste 60 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten (11) die niet elders in de tabel zijn vermeld

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op mul, garnalen (Penaeus spp.), bidsprinkhaankreeft, wigtong en lipvis

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.   Gesloten gebied voor de instandhouding van heek in ICES-sector 9a

Het is verboden met trawls, Deense zegens of soortgelijke sleepnetten te vissen in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

van 1 oktober tot en met 31 januari van het daaropvolgende jaar:

43°46,5′ NB, 07°54,4′ WL

44°01,5′ NB, 07°54,4′ WL

43°25,0′ NB, 09°12,0′ WL

43°10,0′ NB, 09°12,0′ WL

b)

van 1 december tot en met de laatste dag van februari van het daaropvolgende jaar:

37°50′ NB op de westkust van Portugal

37°50′ NB, 09°08′ WL

37°00′ NB, 09°07′ WL

37°00′ NB op de westkust van Portugal

2.   Gesloten gebieden voor de instandhouding van langoustines in ICES-sector 9a

2.1.

Het is verboden met bodemtrawls, Deense zegens of soortgelijke sleepnetten, dan wel met korven, gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus) in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

van 1 juni tot en met 31 augustus:

42°23′ NB, 08°57′ WL

42°00′ NB, 08°57′ WL

42°00′ NB, 09°14′ WL

42°04′ NB, 09°14′ WL

42°09′ NB, 09°09′ WL

42°12′ NB, 09°09′ WL

42°23′ NB, 09°15′ WL

42°23′ NB, 08°57′ WL

b)

van 1 mei tot en met 31 augustus:

37°45′ NB, 09°00′ WL

38°10′ NB, 09°00′ WL

38°10′ NB, 09°15′ WL

37°45′ NB, 09°20′ WL

2.2.

Het is toegestaan in de geografische gebieden en tijdens de perioden als vermeld in punt 2.1., onder b), met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten of met korven te vissen, op voorwaarde dat alle bijvangsten van langoustines (Nephrops norvegicus) worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

2.3.

Het is in de geografische gebieden en buiten de perioden als vermeld in punt 2.1., verboden gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus). Bijvangsten van langoustines (Nephrops norvegicus) worden aangeland en op de quota afgeboekt.

3.   Beperkingen op de gerichte visserij op ansjovis in ICES-sector 8c

3.1.

Het is verboden in ICES-sector 8c met pelagische trawls gericht te vissen op ansjovis.

3.2.

Het is verboden in ICES-sector 8c tegelijkertijd pelagische trawls en ringzegens aan boord te hebben.

4.   Gebruik van staande netten in de ICES-deelgebieden 8, 9, 10 en 12 ten oosten van 27° WL

4.1.

Overeenkomstig artikel 9, lid 7, onder a), en in afwijking van deel B, punt 2, van deze bijlage is het toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 m bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte hebben van ten minste 80 mm in ICES-sector 8c en ICES-deelgebied 9 en 100 mm in alle overige gebieden, en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt;

schakelnetten die worden gebruikt in ICES-deelgebied 9 voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 220 mm hebben en die niet meer dan 30 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van de uitgezette netten ten hoogste 20 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

4.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 m gericht te vissen op de in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2336 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor krachtens deze verordening en andere Uniewetgeving een vangstverbod geldt, moeten worden geregistreerd, zo ongedeerd mogelijk worden gelaten en onmiddellijk worden vrijgelaten. Diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. In situaties waarin quota niet of onvoldoende beschikbaar zijn voor de lidstaat in kwestie, kan de Commissie een beroep doen op artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan tien ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 4.1 bedoelde afwijkingen.

4.3.

Voorwaarden voor de in de Golf van Biskaje toegestane visserij met bepaalde soorten gesleept vistuig.

In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 494/2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden 3-7 en in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e, mag in het in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 494/2002 omschreven gebied worden gevist met trawls, Deense zegens en soortgelijk vistuig, met uitzondering van boomkorren, met een maaswijdte van 70 tot 99 mm, indien het vistuig is voorzien van een paneel met vierkante mazen van 100 mm.


(1)  Voor blauwe horsmakreel (Trachurus picturatus) die wordt gevangen in de wateren bij de Azoren, die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Portugal vallen, geldt geen minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

(2)  In ICES-deelgebied 9 en Cecaf-gebied 34.1.2 geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 9 cm.

(3)  Voor alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de Cecaf-zone geldt een gegromd gewicht van 450 g.

(4)  In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden 8 en 9 geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

(5)  Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

(6)  In afwijking van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel niet van toepassing op maximaal 10 % per levend gewicht van de totale vangsten van elk van die soorten aan boord.

Het percentage sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel, die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, wordt berekend als aandeel per levend gewicht van alle mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord zijn.

Het percentage kan worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling of de verkoop niet worden overschreden.

(7)  Niet meer dan 5 % mag bestaan uit horsmakreel tussen 12 en 15 cm. Voor de controle van die hoeveelheid wordt een omrekeningsfactor van 1,20 toegepast op het gewicht van de vangsten. Deze bepaling geldt niet voor vangsten die vallen onder de aanlandingsverplichting.

(8)  Deze bepaling doet geen afbreuk aan artikel 2 van Verordening (EG) nr. 494/2002.

(9)  Voor gerichte visserij op langoustine (Nephrops norvegicus) wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 100 mm of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht bij het vissen in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e. Voor gerichte visserij op tong met boomkorren wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm in de bovenste helft van het voorste deel van het net aangebracht.

(10)  Voor gerichte visserij op zeeduivel wordt een maaswijdte van ten minste 220 mm gebruikt.

(11)  A mesh size of less than 40 mm may be used for sardines.


BIJLAGE VIII

OOSTZEE

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Geografische gebieden

Minimuminstandhoudings- referentiegrootte

Kabeljauw (Gadus morhua)

Deelsectoren 22 32

35cm

Schol (Pleuronectes platessa)

Deelsectoren 22 32

25 cm

Zalm (Salmo salar)

Deelsectoren 22 30 en 32

60 cm

Deelsector 31

50 cm

Bot (Platichthys flesus)

Deelsectoren 22 25

23 cm

Deelsectoren 26, 27 en 28

21 cm

Deelsectoren 29 32 ten zuiden van 59° NB

18 cm

Tarbot (Psetta maxima)

Deelsectoren 22 32

30 cm

Griet (Scophthalmus rhombus)

Deelsectoren 22 32

30 cm

Paling (Anguilla anguilla)

Deelsectoren 22 32

35 cm

Zeeforel (Salmo trutta)

Deelsectoren 22 25 en 29 32

40 cm

Deelsectoren 26, 27 en 28

50 cm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm, vervaardigd uit T90, of van ten minste 105 mm, vervaardigd met een Bacoma-ontsnappingspaneel van 120 mm.

1.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 1.1, mogen vaartuigen voor de Oostzee een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat:

i)

de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw niet meer bedragen dan 10 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of

ii)

andere selectiviteitswijzigingen worden gebruikt die op verzoek van een of meer lidstaten zijn beoordeeld door het WTECV en worden goedgekeurd door de Commissie. Deze selectiviteitswijzigingen leiden tot dezelfde of betere selectiviteitskenmerken voor kabeljauw dan die van 120 mm T90, of respectievelijk van 105 mm in geval van bevestiging van een Bacoma-ontsnappingspaneel van 120 mm.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 90 mm

Deelsectoren 22 en 23

Gerichte visserij op platvis (1)

Gerichte visserij op wijting

Ten minste 32 mm

Deelsectoren 22 27

Gerichte visserij op haring, makreel, horsmakreel en blauwe wijting

Ten minste 16 mm

Deelsectoren 22 27

Gerichte visserij op sprot (2)

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op andere soorten dan platvis waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld

Ten minste 16 mm

Deelsectoren 28 32

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

2.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 110 mm, of 157 mm bij het vissen op zalm.

2.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de Oostzee een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw niet meer bedragen dan 10 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of bijvangsten van zalm ten hoogste vijf exemplaren bedragen.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden (3)

Ten minste 90 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op platvissoorten

Minder dan 90 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.

Beperkingen op de visserij met gesleept vistuig

Het is het hele jaar verboden met gesleept vistuig te vissen in de geografische zone die wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

54°23′ NB, 14°35′ OL

54°21′ NB, 14°40′ OL

54°17′ NB, 14°33′ OL

54°07′ NB, 14°25′ OL

54°10′ NB, 14°21′ OL

54°14′ NB, 14°25′ OL

54°17′ NB, 14°17′ OL

54°24′ NB, 14°11′ OL

54°27′ NB, 14°25′ OL

54°23′ NB, 14°35′ OL

2.   Beperkingen voor de visserij op zalm en zeeforel

2.1.

Het is verboden gericht te vissen op zalm (Salmo salar) of zeeforel (Salmo trutta):

a)

elk jaar van 1 juni tot en met 15 september in de wateren van de deelsectoren 22-31;

b)

elk jaar van 15 juni tot en met 30 september in de wateren van deelsector 32.

2.2.

Dit verbod in het gesloten seizoen geldt in het gebied dat zich uitstrekt buiten vier zeemijl vanaf de basislijnen.

2.3.

Het is toegestaan zalm (Salmo salar) of zeeforel (Salmo trutta) die met kommen is gevangen, aan boord te houden.

3.   Specifieke maatregelen voor de Golf van Riga

3.1.

Voor de visserij in deelsector 28-1 moeten vaartuigen beschikken over een vismachtiging die is afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.2.

De lidstaten zorgen ervoor dat vaartuigen waaraan een vismachtiging zoals bedoeld in punt 3.1. is afgegeven, onder vermelding van hun naam en intern registratienummer worden opgenomen in een lijst, die voor het publiek beschikbaar wordt gesteld via een website op het internet, waarvan het adres door elke lidstaat aan de Commissie en de andere lidstaten wordt meegedeeld.

3.3.

De vaartuigen op die lijst moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

het totale motorvermogen (kW) van de in de lijsten opgenomen vaartuigen mag niet groter zijn dan het vermogen dat voor de betrokken lidstaat in de jaren 2000-2001 in deelsector 28-1 is geconstateerd, en

b)

hun motorvermogen mag nooit groter zijn dan 221 kW.

3.4.

Elk vaartuig op de in punt 3.2. bedoelde lijst mag worden vervangen door een of meer andere vaartuigen, op voorwaarde dat:

a)

vervanging in geen enkel geval leidt tot een verhoging van het in punt 3.3, onder a), bedoelde totale motorvermogen voor de betrokken lidstaat, en

b)

het motorvermogen van het vervangende vaartuig nooit 221 kW overschrijdt.

3.5.

De motor van een vaartuig dat voorkomt op de in punt 3.2. bedoelde lijst, mag worden vervangen, op voorwaarde dat:

a)

de vervanging van een motor er nooit toe leidt dat het motorvermogen van een vaartuig 221 kW overschrijdt, en

b)

het vermogen van de ruilmotor niet zodanig is dat de vervanging leidt tot een verhoging van het totale motorvermogen voor de betrokken lidstaat, zoals bedoeld in punt 3.3, onder a).

3.6.

In deelsector 28-1 is trawlvisserij verboden in wateren van minder dan 20 m diepte.

4.   Gebieden waar beperkingen voor de visserij gelden

4.1.

Alle visserijactiviteiten zijn elk jaar van 1 mei tot en met 31 oktober verboden in de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

Gebied 1:

55°45′ NB, 15°30′ OL

55°45′ NB, 16°30′ OL

55°00′ NB, 16°30′ OL

55°00′ NB, 16°00′ OL

55°15′ NB, 16°00′ OL

55°15′ NB, 15°30′ OL

55°45′ NB, 15°30′ OL

b)

Gebied 2:

55°00′ NB, 19°14′ OL

54°48′ NB, 19°20′ OL

54°45′ NB, 19°19′ OL

54°45′ NB, 18°55′ OL

55°00′ NB, 19°14′ OL

c)

Gebied 3:

56°13′ NB, 18°27′ OL

56°13′ NB, 19°31′ OL

55°59′ NB, 19°13′ OL

56°03′ NB, 19°06′ OL

56°00′ NB, 18°51′ OL

55°47′ NB, 18°57′ OL

55°30′ NB, 18°34′ OL

56°13′ NB, 18°27′ OL

4.2.

Het is toegestaan gericht te vissen op zalm met kieuwnetten, warrelnetten en schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer of met drijvende lijnen. Er mag geen ander vistuig aan boord worden gehouden.

4.3.

Het is verboden gericht te vissen op kabeljauw met het in punt 5.2 bedoelde vistuig.

5.   Beperkingen voor de visserij op bot en tarbot

5.1.

Het is verboden de volgende vissoorten die zijn gevangen in de geografische gebieden en tijdens de perioden die hierna worden gespecificeerd, aan boord te houden:

Soort

Geografische gebieden

Periode

Bot

Deelsectoren 26 29 ten zuiden van 59°30′ NB

15 februari tot en met 15 mei

Deelsector 32

15 februari tot en met 31 mei

Tarbot

Deelsectoren 25, 26 en 28 ten zuiden van 56°50′ NB

1 juni tot en met 31 juli

5.2.

Het is verboden gericht te vissen met trawls, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, of met kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer. Bijvangsten van bot en tarbot mogen aan boord worden gehouden en aangeland, mits het aandeel van die soorten niet meer bedraagt dan 10 % van de totale aan boord gehouden vangst in levend gewicht tijdens de in punt 6.1 bedoelde perioden.

6.   Beperkingen voor de visserij op paling

Het is verboden paling die is gevangen met enig actief vistuig, aan boord te houden. Incidenteel gevangen paling moet ongedeerd worden gelaten en onmiddellijk worden vrijgelaten.


(1)  Het gebruik van boomkorren is niet toegestaan.

(2)  De vangst mag tot 45 % haring in levend gewicht bevatten.

(3)  Het gebruik van kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een lengte van meer dan 9 km is verboden voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m en het gebruik van dergelijke netten met een lengte van meer dan 21 km is verboden voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 12 m. De maximale uitzettijd voor dergelijk vistuig bedraagt 48 uur, behalve voor het vissen onder een ijslaag.


BIJLAGE IX

MIDDELLANDSE ZEE

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

25 cm

Goudgestreepte zeebrasem (Diplodus annularis)

12 cm

Spitssnuitzeebrasem (Diplodus puntazzo)

18 cm

Witte zeebrasem (Diplodus sargus)

23 cm

Zwartkopzeebrasem (Diplodus vulgaris)

18 cm

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

9 cm (1)

Tandbaarzen (Epinephelus spp.)

45 cm

Zandsteenbaars (Lithognathus mormyrus)

20 cm

Heek (Merluccius merluccius)

20 cm

Mullen (Mullus spp.)

11 cm

Spaanse zeebrasem (Pagellus acarne)

17 cm

Rode zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Zeebrasem (Pagellus erythrinus)

15 cm

Gewone zeebrasem (Pagrus pagrus)

18 cm

Wrakbaars (Polyprion americanus)

45 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (2), (4)

Makreel (Scomber spp.)

18 cm

Tong (Solea solea)

20 cm

Goudbrasem (Sparus aurata)

20 cm

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

20 mm CL (3)

70 mm TL (3)

Zeekreeft (Homarus gammarus)

105 mm CL (3)

300 mm TL (3)

Langoesten (Palinuridae)

90 mm CL (3)

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

20 mm CL (3)

Mediterrane Sint-jakobsschelp (Pecten jacobeus)

10 cm

Tapijtschelpen (Venerupis spp.)

25 mm

Venusschelpen (Venusspp.)

25 mm

DEEL B

Maaswijdten

1.

Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten zijn van toepassing in de Middellandse Zee.

Maaswijdte (5)

Geografische gebieden

Voorwaarden

Een kuil (6) met vierkante mazen van ten minste 40 mm

Hele gebied

Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm2 worden gebruikt

Ten minste 20 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op sardine en ansjovis

2.

Basisnormen voor maaswijdten van omsluitingsnetten

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 14 mm

Hele gebied

Geen

3.

Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor geankerde kieuwnetten zijn van toepassing in de Middellandse Zee.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Geen

4.

Bestaande afwijkingen van de bepalingen in de punten 1, 2 en 3, voor bootzegens en landzegens waarvoor een beheersplan is opgesteld als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, en die zijn vastgesteld in het kader van artikel 9 van die verordening, blijven van toepassing, tenzij anders bepaald door artikel 15 van deze verordening.

DEEL C

Beperkingen op het gebruik van vistuig

1.   Beperkingen op het gebruik van dreggen

Dreggen mogen niet breder zijn dan 3 m, tenzij zij worden gebruikt voor de gerichte visserij op sponsen.

2.   Beperkingen op het gebruik van ringzegens

Ringzegens en zegens zonder sluitlijn mogen maximaal 800 m lang en 120 m hoog zijn, tenzij voor ringzegens die worden gebruikt voor de gerichte visserij op tonijn.

3.   Beperkingen op het gebruik van staande netten

3.1.

Het is verboden de volgende staande netten te gebruiken:

a)

schakelnetten met een hoogte van meer dan 4 m;

b)

geankerde kieuwnetten of combinaties van kieuw- en schakelnetten met een hoogte van meer dan 10 m; wanneer dergelijke netten echter korter dan 500 m zijn, is een hoogte van maximaal 30 m toegestaan.

3.2.

Het is verboden gebruik te maken van kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een twijndikte van meer dan 0,5 mm.

3.3.

Het is verboden meer dan 2 500 m gecombineerd kieuw- en schakelnet, en meer dan 6 000 m kieuwnet, warrelnet of schakelnet aan boord te hebben of te gebruiken.

4.

Beperkingen op het gebruik van beugen

4.1.

Vaartuigen die vissen met de grondbeug mogen niet meer dan 5 000 haken aan boord hebben of gebruiken; wanneer die vaartuigen een visreis van meer dan drie dagen maken, mogen zij echter maximaal 7 000 haken aan boord hebben of gebruiken.

4.2.

Vaartuigen die met de drijvende beug vissen, mogen niet meer dan het volgende aantal haken per vaartuig aan boord hebben of gebruiken:

a)

2 500 haken voor de directe visserij op zwaardvis, en

b)

5 000 haken voor de directe visserij op witte tonijn.

4.3.

Een vaartuig dat een visreis van meer dan twee dagen maakt, mag eenzelfde aantal reservehaken aan boord hebben.

5.

Beperkingen op het gebruik van korven en kubben

Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water.

6.

Beperkingen van de gerichte visserij op zeebrasem

Het is verboden met het volgende vistuig gericht te vissen op zeebrasem (Pagellus bogaraveo):

kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm;

beugen met haken met een totale lengte van minder dan 3,95 cm en een breedte van minder dan 1,65 cm.

7.

Beperkingen op de visserij met harpoengeweren

Het is verboden te vissen met harpoengeweren indien deze worden gebruikt in combinatie met onderwaterademapparaten (aqualong) of ’s nachts tussen zonsondergang en zonsopgang.


(1)  De lidstaten mogen de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte omzetten in 110 exemplaren per kg.

(2)  De lidstaten mogen de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte omzetten in 55 exemplaren per kg.

(3)  CL — carapaxlengte; TL — totale lengte.

(4)  Deze minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt niet voor jonge sardine die is aangeland voor menselijke consumptie als deze wordt gevangen met boot- of landzegens, en als daarvoor toestemming is verleend overeenkomstig nationale voorschriften die zijn vastgesteld in een beheersplan als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, op voorwaarde dat het betrokken sardinebestand zich binnen de biologisch veilige marges bevindt.

(5)  Het is verboden gebruik te maken van netten met een twijndikte van meer dan 3 mm of met meervoudige twijnen, of van netten met een twijndikte van meer dan 6 mm in enig onderdeel van een bodemtrawl.

(6)  Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.


BIJLAGE X

ZWARTE ZEE

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

Tarbot (Scophtalmus maximus)

45 cm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig voor demersale bestanden

De volgende maaswijdten zijn van toepassing in de Zwarte Zee.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm (1) worden gebruikt

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Zwarte Zee.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 400 mm

Hele gebied

Geankerde kieuwnetten voor de visserij op tarbot

3.   Beperkingen op het gebruik van trawls en dreggen

Het is verboden op een diepte van meer dan 1 000 m trawls of dreggen te gebruiken.


(1)  Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.


BIJLAGE XI

UNIEWATEREN IN DE INDISCHE OCEAAN EN HET WESTELIJKE DEEL VAN DE ATLANTISCHE OCEAAN

DEEL A

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen

Geen

Ten minste 45 mm

Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen

Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri)

2.   Basisnormen voor maaswijdten van omsluitingsnetten

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 14 mm

Hele gebied

Geen

DEEL B

Gesloten of beperkte gebieden

Beperkingen op de visserij in de 24-mijlszone rond Mayotte

Het is vaartuigen verboden binnen 24 zeemijl voor de kust van Mayotte, gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, ringzegens te gebruiken voor scholen tonijn en tonijnachtigen.


BIJLAGE XII

GEREGLEMENTEERDE GEBIED VAN DE NEAFC

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

NEAFC

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dipterygia)

70 cm

Makreel (Scomber spp.)

30 cm

Haring (Clupea harengus)

20 cm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in het gereglementeerde gebied van de NEAFC.

Maaswijdte van de kuil

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Geen

Ten minste 35 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op blauwe wijting

Ten minste 32 mm

ICES-deelgebieden 1 en 2

Gerichte visserij op Noordse garnaal (Pandalus borealis)

Er wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 22 mm tussen de staven aangebracht

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op makreel, lodde en zilvervis

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in het gereglementeerde gebied van de NEAFC.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 220 mm

Hele gebied

Geen

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.   Maatregelen voor de visserij op roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren

1.1.

Het is verboden roodbaars te vangen in de internationale wateren van ICES-deelgebied 5 en in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14.

In afwijking van het eerste alinea is het vangen van roodbaars toegestaan van 11 mei tot en met 31 december in het gebied dat worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem) („het beschermingsgebied voor roodbaars”):

64°45′ NB, 28°30′ WL

62°50′ NB, 25°45′ WL

61°55′ NB, 26°45′ WL

61°00′ NB, 26°30′ WL

59°00′ NB, 30°00′ WL

59°00′ NB, 34°00′ WL

61°00′ NB, 34°00′ WL

62°50′ NB, 36°00′ WL

64°45′ NB, 28°30′ WL

1.2.

Niettegenstaande punt 1.1 mag visserij op roodbaars bij een rechtshandeling van de Unie jaarlijks van 11 mei tot en met 31 december buiten het beschermingsgebied voor roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren worden toegestaan op basis van wetenschappelijk advies en op voorwaarde dat de NEAFC voor het roodbaarsbestand in dat geografische gebied een herstelplan heeft opgesteld. Alleen vaartuigen van de Unie die door hun lidstaat overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 naar behoren zijn gemachtigd en bij de Commissie zijn aangemeld, nemen aan de visserij deel.

1.3.

Het gebruik van sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm is verboden.

1.4.

De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.

1.5.

De kapitein van een vissersvaartuig dat betrokken is bij de visserij buiten het beschermingsgebied voor roodbaars zendt dagelijks na afsluiting van de visserijactiviteiten van die kalenderdag een vangstaangifte door als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010. Hierin worden de sinds de laatste mededeling van vangstgegevens aan boord genomen vangsten aangegeven.

1.6.

In aanvulling op artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om op roodbaars te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van genoemde verordening.

1.7.

De in punt 1.6 bedoelde vangstaangiften worden volgens de toepasselijke voorschriften opgesteld.

2.   Bijzondere voorschriften voor de bescherming van blauwe leng

2.1.

Jaarlijks van 1 maart tot en met 31 mei is het verboden per visreis meer dan zes ton blauwe leng aan boord te hebben in het gebied van ICES-sector 6a dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

a)

rand van het Schotse continentale plat

59°58′ NB, 07°00′ WL

59°55′ NB, 06°47′ WL

59°51′ NB, 06°28′ WL

59°45′ NB, 06°38′ WL

59°27′ NB, 06°42′ WL

59°22′ NB, 06°47′ WL

59°15′ NB, 07°15′ WL

59°07′ NB, 07°31′ WL

58°52′ NB, 07°44′ WL

58°44′ NB, 08°11′ WL

58°43′ NB, 08°27′ WL

58°28′ NB, 09°16′ WL

58°15′ NB, 09°32′ WL

58°15′ NB, 09°45′ WL

58°30′ NB, 09°45′ WL

59°30′ NB, 07°00′ WL

59°58′ NB, 07°00′ WL

b)

rand van de Rosemary Bank

60°00′ NB, 11°00′ WL

59°00′ NB, 11°00′ WL

59°00′ NB, 09°00′ WL

59°30′ NB, 09°00′ WL

59°30′ NB, 10°00′ WL

60°00′ NB, 10°00′ WL

60°00′ NB, 11°00′ WL

Niet inbegrepen is het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

59°15′ NB, 10°24′ WL

59°10′ NB, 10°22′ WL

59°08′ NB, 10°07′ WL

59°11′ NB, 09°59′ WL

59°15′ NB, 09°58′ WL

59°22′ NB, 10°02′ WL

59°23′ NB, 10°11′ WL

59°20′ NB, 10°19′ WL

59°15′ NB, 10°24′ WL

2.2.

Indien blauwe leng valt onder de aanlandingsverplichting bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, is punt 2.1 niet van toepassing.

Het is verboden blauwe leng te bevissen met gebruikmaking van eender welk vistuig in de periode en in de geografische zones die in punt 2.1 worden genoemd.

2.3.

Bij het binnenvaren of verlaten van de in punt 2.1 bedoelde gebieden registreert de kapitein van het vissersvaartuig in het logboek op welke dag, welke tijd en welke plaats het vaartuig het gebied binnenvaart of verlaat.

2.4.

Als een vaartuig in een van de twee in punt 2.1 bedoelde gebieden de hoeveelheid van zes ton blauwe leng bereikt:

a)

zet het vaartuig de visserij onmiddellijk stop en verlaat het onmiddellijk het gebied waarin het zich bevindt;

b)

mag het vaartuig een van de gebieden pas na aanlanding van zijn vangst weer binnenvaren;

c)

mag het vaartuig geen blauwe leng in zee terugzetten.

2.5.

De in artikel 16 van Verordening (EU) 2016/2336 bedoelde waarnemers die zijn toegewezen aan vissersvaartuigen die zich in een van de in punt 1 bedoelde gebieden bevinden, meten, voor adequate monsters van de gevangen blauwe leng, de lengte van de vis en bepalen het stadium van geslachtsrijpheid van de submonsters. Op basis van het advies van het WTECV stellen de lidstaten gedetailleerde protocollen op voor de bemonstering en voor het collationeren van de resultaten.

2.6.

Jaarlijks van 15 februari tot en met 15 april is het verboden bodemtrawls, beuglijnen en kieuwnetten te gebruiken in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

60°58,76′ NB, 27°27,32′ WL

60°56,02′ NB, 27°31,16′ WL

60°59,76′ NB, 27°43,48′ WL

61°03,00′ NB, 27°39,41′ WL

60°58,76′ NB, 27°27,32′ WL

3.   Maatregelen voor de visserij op roodbaars in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 2

3.1.

Het gericht vissen op roodbaars in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 2 is enkel toegestaan jaarlijks van 1 juli tot en met 31 december voor vaartuigen die al eerder hebben gevist op roodbaars in het gereglementeerde gebied van de NEAFC.

3.2.

De vaartuigen beperken hun bijvangsten van roodbaars in andere visserijtakken tot maximaal 1 % van de totale aan boord gehouden vangst.

3.3.

De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.

3.4.

In afwijking van artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010 rapporteren de kapiteins van vissersvaartuigen die bij deze visserij betrokken zijn, dagelijks hun vangsten.

3.5.

In aanvulling op artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om op roodbaars te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van genoemde verordening.

3.6.

De lidstaten zien erop toe dat er aan boord van vaartuigen die hun vlag voeren, wetenschappelijke informatie wordt verzameld door wetenschappelijke waarnemers. De verzamelde informatie dient ten minste representatieve gegevens inzake geslacht, leeftijd en lengte met betrekking tot de samenstelling van de visbestanden per diepte te bevatten. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten delen deze informatie aan de ICES mee.

3.7.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de datum waarop het secretariaat van de NEAFC de verdragsluitende partijen van de NEAFC heeft meegedeeld dat de totaal toegestane vangst (TAC) volledig is opgebruikt. Vanaf die datum verbieden de lidstaten het gericht vissen op roodbaars door vaartuigen die hun vlag voeren.

4.   Rockall-schelvisbox in ICES-deelgebied 6

Iedere vorm van visserij, met uitzondering van de visserij met de beug, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de onderstaande geografische coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

57°00′ NB, 15°00′ WL

57°00′ NB, 14°00′ WL

56°30′ NB, 14°00′ WL

56°30′ NB, 15°00′ WL

57°00′ NB, 15°00′ WL

DEEL D

Gesloten gebieden voor de bescherming van kwetsbare habitats

1.

De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de volgende gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die moeten worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden.

Deel van de Reykjanes Ridge:

55°04,5327′ NB, 36°49,0135′ WL

55°05,4804′ NB, 35°58,9784′ WL

54°58,9914′ NB, 34°41,3634′ WL

54°41,1841′ NB, 34°00,0514′ WL

54°00′ NB, 34°00′ WL

53°54,6406′ NB, 34°49,9842′ WL

53°58,9668′ NB, 36°39,1260′ WL

55°04,5327′ NB, 36°49,0135′ WL

Noordelijke deel van de Mid-Atlantische rug:

59°45′ NB, 33°30′ WL

57°30′ NB, 27°30′ WL

56°45′ NB, 28°30′ WL

59°15′ NB, 34°30′ WL

59°45′ NB, 33°30′ WL

Centrale deel van de Mid-Atlantische rug (breukzone Charlie-Gibbs en subpolaire frontale regio):

53°30′ NB, 38°00′ WL

53°30′ NB, 36°49′ WL

55°04,5327′ NB, 36°49′ WL

54°58,9914′ NB, 34°41,3634′ WL

54°41,1841′ NB, 34°00′ WL

53°30′ NB, 30°00′ WL

51°30′ NB, 28°00′ WL

49°00′ NB, 26°30′ WL

49°00′ NB, 30°30′ WL

51°30′ NB, 32°00′ WL

51°30′ NB, 38°00′ WL

53°30′ NB, 38°00′ WL

Zuidelijke deel van de Mid-Atlantische rug:

44°30′ NB, 30°30′ WL

44°30′ NB, 27°00′ WL

43°15′ NB, 27°15′ WL

43°15′ NB, 31°00′ WL

44°30′ NB, 30°30′ WL

De Altair Seamounts:

45°00′ NB, 34°35′ WL

45°00′ NB, 33°45′ WL

44°25′ NB, 33°45′ WL

44°25′ NB, 34°35′ WL

45°00′ NB, 34°35′ WL

De Antialtair Seamounts:

43°45′ NB, 22°50′ WL

43°45′ NB, 22°05′ WL

43°25′ NB, 22°05′ WL

43°25′ NB, 22°50′ WL

43°45′ NB, 22°50′ WL

De Hatton Bank:

59°26′ NB, 14°30′ WL

59°12′ NB, 15°08′ WL

59°01′ NB, 17°00′ WL

58°50′ NB, 17°38′ WL

58°30′ NB, 17°52′ WL

58°30′ NB, 18°22′ WL

58°03′ NB, 18°22′ WL

58°03′ NB, 17°30′ WL

57°55′ NB, 17°30′ WL

57°45′ NB, 19°15′ WL

58°11,15′ NB, 18°57,51′ WL

58°11,57′ NB, 19°11,97′ WL

58°27,75′ NB, 19°11,65′ WL

58°39,09′ NB, 19°14,28′ WL

58°38,11′ NB, 19°01,29′ WL

58°53,14′ NB, 18°43,54′ WL

59°00,29′ NB, 18°01,31′ WL

59°08,01′ NB, 17°49,31′ WL

59°08,75′ NB, 18°01,47′ WL

59°15,16′ NB, 18°01,56′ WL

59°24,17′ NB, 17°31,22′ WL

59°21,77′ NB, 17°15,36′ WL

59°26,91′ NB, 17°01,66′ WL

59°42,69′ NB, 16°45,96′ WL

59°20,97′ NB, 15°44,75′ WL

59°21′ NB, 15°40′ WL

59°26′ NB, 14°30′ WL

Het noordwestelijke deel van Rockall:

57°00′ NB, 14°53′ WL

57°37′ NB, 14°42′ WL

57°55′ NB, 14°24′ WL

58°15′ NB, 13°50′ WL

57°57′ NB, 13°09′ WL

57°50′ NB, 13°14′ WL

57°57′ NB, 13°45′ WL

57°49′ NB, 14°06′ WL

57°29′ NB, 14°19′ WL

57°22′ NB, 14°19′ WL

57°00′ NB, 14°34′ WL

56°56′ NB, 14°36′ WL

56°56′ NB, 14°51′ WL

57°00′ NB, 14°53′ WL

Het zuidwestelijke deel van Rockall (Empress of Britain Bank):

Gebied 1:

56°24′ NB, 15°37′ WL

56°21′ NB, 14°58′ WL

56°04′ NB, 15°10′ WL

55°51′ NB, 15°37′ WL

56°10′ NB, 15°52′ WL

56°24′ NB, 15°37′ WL

Gebied 2:

55°56,90 NB – 16°11,30 WL

55°58,20 NB – 16°11,30 WL

55°58,30 NB – 16°02,80 WL

55°56,90 NB – 16°02,80 WL

55°56,90 NB – 16°11,30 WL

Gebied 3:

55°49,90 NB – 15°56,00 WL

55°48,50 NB – 15°56,00 WL

55°48,30 NB – 15°50,60 WL

55°49,60 NB – 15°50,60 WL

55°49,90 NB – 15°56,00 WL

Edora’s bank

56°26,00 NB – 22°26,00 WL

56°28,00 NB – 22°04,00 WL

56°16,00 NB – 21°42,00 WL

56°05,00 NB – 21°40,00 WL

55°55,00 NB – 21°47,00 WL

55°45,00 NB – 22°00,00 WL

55°43,00 NB – 23°14,00 WL

55°50,00 NB – 23°16,00 WL

56°05,00 NB – 23°06,00 WL

56°18,00 NB – 22°43,00 WL

56°26,00 NB – 22°26,00 WL

Southwest Rockall Bank

Gebied 1:

55°58,16 NB – 16°13,18 WL

55°58,24 NB – 16°02,56 WL

55°54,86 NB – 16°05,55 WL

55°58,16 NB – 16°13,18 WL

Gebied 2:

55°55,86 NB – 15°40,84 WL

55°51,00 NB – 15°37,00 WL

55°47,86 NB – 15°53,81 WL

55°49,29 NB – 15°56,39 WL

55°55,86 NB – 15°40,84 WL

Hatton-Rockall bekken

Gebied 1:

58°00,15 NB – 15°27,23 WL

58°00,15 NB – 15°38,26 WL

57°54,19 NB – 15°38,26 WL

57°54,19 NB – 15°27,23 WL

58°00,15 NB – 15°27,23 WL

Gebied 2:

58°06,46 NB – 16°37,15 WL

58°15,93 NB – 16°28,46 WL

58°06,77 NB – 16°10,40 WL

58°03,43 NB – 16°10,43 WL

58°01,49 NB – 16°25,19 WL

58°02,62 NB – 16°36,96 WL

58°06,46 NB – 16°37,15 WL

Hatton Bank 2

Gebied 1:

57°51,76 NB – 18°05,87 WL

57°55,00 NB – 17°30,00 WL

58°03,00 NB – 17°30,00 WL

57°53,10 NB – 16°56,33 WL

57°35,11 NB – 18°02,01 WL

57°51,76 NB – 18°05,87 WL

Gebied 2:

57°59,96 NB – 19°05,05 WL

57°45,00 NB – 19°15,00 WL

57°50,07 NB – 18°23,82 WL

57°31,13 NB – 18°21,28 WL

57°14,09 NB – 19°28,43 WL

57°02,21 NB – 19°27,53 WL

56°53,12 NB – 19°28,97 WL

56°50,22 NB – 19°33,62 WL

56°46,68 NB – 19°53,72 WL

57°00,04 NB – 20°04,22 WL

57°10,31 NB – 19°55,24 WL

57°32,67 NB – 19°52,64 WL

57°46,68 NB – 19°37,86 WL

57°59,96 NB – 19°05,05 WL

Logachev Mound:

55°17′ NB, 16°10′ WL

55°34′ NB, 15°07′ WL

55°50′ NB, 15°15′ WL

55°33′ NB, 16°16′ WL

55°17′ NB, 16°10′ WL

West Rockall Mound:

57°20′ NB, 16°30′ WL

57°05′ NB, 15°58′ WL

56°21′ NB, 17°17′ WL

56°40′ NB, 17°50′ WL

57°20′ NB, 16°30′ WL

2.

Wanneer tijdens visserijoperaties in nieuwe en bestaande bodemvisserijgebieden binnen het gereglementeerde gebied van de NEAFC de hoeveelheid levend koraal of levende sponzen per uitzetting meer dan 60 kg levend koraal en/of 800 kg levende sponzen bedraagt, brengt het vaartuig zijn vlaggenstaat daarvan op de hoogte, staakt het vissen en verwijdert het zich ten minste twee zeemijl van de positie die volgens de beschikbare gegevens het dichtst is gelegen bij de exacte locatie waar deze vangst is gedaan.

BIJLAGE XIII

MITIGERENDE MAATREGELEN VOOR HET VERMINDEREN VAN INCIDENTELE VANGSTEN VAN KWETSBARE SOORTEN

De volgende maatregelen voor het monitoren en het verminderen van incidentele vangsten van kwetsbare soorten zijn van toepassing:

1.

De in de delen A, B en C genoemde maatregelen.

2.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om wetenschappelijke gegevens te verzamelen over incidentele vangsten van kwetsbare soorten.

3.

Teneinde recht te doen aan door de ICES, het WTCEV, of in het kader van de GFCM gevalideerd wetenschappelijk bewijs van de nadelige effecten van vistuig voor kwetsbare soorten, doen de lidstaten op grond van artikel 15 van deze verordening gezamenlijke aanbevelingen voor aanvullende mitigerende maatregelen voor het verminderen van de incidentele vangsten van de betrokken soorten of in een betrokken gebied.

4.

De lidstaten zien toe op en verrichten een evaluatie van de uit hoofde van deze bijlage vastgestelde mitigerende maatregelen.

DEEL A

Walvisachtigen

1.   Visserijtakken waarvoor het gebruik van akoestische afschrikmiddelen verplicht is

1.1.

Het is voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer verboden in de hieronder omschreven gebieden gebruik te maken van vistuig, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

Gebied

Vistuig

Het Oostzeegebied begrensd door een lijn die loopt van de Zweedse kust op het punt 13° OL naar het zuiden tot 55° NB, naar het oosten tot 14° OL, en naar het noorden naar de kust van Zweden, en het gebied begrensd door een lijn die loopt van de oostkust van Zweden op het punt 55° 30′ NB, naar het oosten tot 15° OL, naar het noorden tot 56° NB, naar het oosten tot 16° OL, en naar het noorden naar de kust van Zweden

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten

Oostzee-deelsector 24 (behalve het hierboven bedoelde gebied)

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten

ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 4a (uitsluitend van 1 augustus tot en met 31 oktober)

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten, of een combinatie van deze netten, waarvan de totale lengte niet meer bedraagt dan 400 m

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten ≥ 220 mm

ICES-sectoren 7e, 7f, 7 g, 7h en 7j

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten

ICES-sector 7d

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten

1.2.

Punt 1.1 is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en die worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaat of de betrokken lidstaten, en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

1.3.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om door middel van wetenschappelijk onderzoek of proefprojecten toezicht te houden op en een evaluatie te maken van de gevolgen mettertijd van het gebruik van akoestische afschrikmiddelen in de betrokken visserijtakken en gebieden.

2.   Visserijtakken waarop toezicht moet worden gehouden

2.1.

Er moeten jaarlijks regelingen voor toezicht worden getroffen en vastgesteld voor vaartuigen die hun vlag voeren en een lengte over alles van 15 m of meer hebben, om de bijvangst van walvisachtigen te monitoren, voor de visserijtakken en onder de voorwaarden hieronder vermeld.

Gebied

Vistuig

ICES-deelgebieden 6,7 en 8

Pelagische trawls (alleen of in span)

Middellandse Zee (ten oosten van 5°36′ WL)

Pelagische trawls (alleen of in span)

ICES-sectoren 6a, 7a, 7b, 8a, 8b, 8c en 9a

Geankerde kieuwnetten of warrelnetten met een maaswijdte van 80 mm of groter

ICES-deelgebied 4, ICES-sector 6a, en ICES-deelgebied 7 met uitzondering van de ICES-sectoren 7c en 7k

Drijfnetten

ICES-sectoren 3a, 3b, 3c ten zuiden van 59° NB, 3d ten noorden van 59° NB (uitsluitend van 1 juni tot en met 30 september) en ICES-deelgebieden 4 en 9

Pelagische trawls (alleen of in span)

ICES-deelgebieden 6, 7, 8 en 9

Rondvistrawls

ICES-sectoren 3b, 3c en 3d

Geankerde kieuwnetten of warrelnetten met een maaswijdte van 80 mm of groter

2.2.

Punt 2.1 is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en die worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaat of de betrokken lidstaten, en die tot doel hebben nieuwe technische maatregelen te ontwikkelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

DEEL B

Zeevogels

Indien uit de in punt 2 van de inleidende alinea van deze bijlage bedoelde gegevens in specifieke visserijtakken een niveau van incidentele vangsten van zeevogels blijkt dat de staat van instandhouding van deze zeevogels ernstig in gevaar kan brengen, gebruiken de lidstaten vogelverschrikkerlijnen en/of verzwaarde lijnen als het wetenschappelijk is bewezen dat het gebruik daarvan nut heeft op het vlak van instandhouding in dat gebied, en zetten zij waar dat haalbaar en nuttig is, de beugen in het donker uit, met de minimale dekverlichting die voor de veiligheid is vereist.

DEEL C

Zeeschildpadden

1.   Visserijtakken waarvoor het gebruik van een ontsnappingsvoorziening voor schildpadden (zogenaamde „turtle excluder device”) verplicht is

1.1.

Het is voor vaartuigen verboden in de hieronder omschreven gebieden gebruik te maken van vistuig, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van een ontsnappingsvoorziening voor schildpadden.

Gebied

Soort

Vistuig

Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan

Garnalen (Penaeus spp., Xiphopenaeus kroyeri)

Iedere garnalentrawl

1.2.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere voorschriften inzake de specificatie van de in punt 1.1 bedoelde voorziening.

BIJLAGE XIV

SOORTEN VOOR SELECTIVITEITSPRESTATIE-INDICATOREN

Noordzee

Noordwestelijke wateren

Zuidwestelijke wateren

Oostzee

Middellandse Zee

Kabeljauw

Kabeljauw

Heek

Kabeljauw

Heek

Schelvis

Schelvis

Wijting

Pladijs

Mul

Zwarte koolvis

Zwarte koolvis

Scharretong

 

 

Wijting

Wijting

 

 

 

Pladijs

Pladijs

 

 

 


25.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/202


VERORDENING (EU) 2019/1242 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst van Parijs bevat, onder meer, een streefcijfer op lange termijn dat strookt met de doelstelling om de gemiddelde wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus te houden en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C boven die niveaus. In de meest recente wetenschappelijke bevindingen, gerapporteerd door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) in haar speciaal verslag over de effecten van de opwarming van de aarde met 1,5 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus en de daarmee verband houdende mondiale broeikasgasemissietrajecten, worden de negatieve gevolgen van de klimaatverandering op ondubbelzinnige wijze bevestigd. De conclusie van dat speciaal verslag luidt dat emissiereducties in alle sectoren van cruciaal belang zijn om de opwarming van de aarde te beperken.

(2)

Om bij te dragen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs moet in de volledige vervoersector versneld een transformatie plaatsvinden in de richting van nul emissies, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 28 november 2018 getiteld „Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie”, waarin een visie wordt geschetst op de vereiste economische en maatschappelijke veranderingen, waarbij alle sectoren van de economie en de samenleving worden betrokken, teneinde de transitie naar broeikasgasneutraliteit in 2050 te verwezenlijken. Tevens moet de uitstoot door het vervoer van voor de gezondheid en het milieu bijzonder schadelijke luchtverontreinigende stoffen onverwijld drastisch worden verlaagd.

(3)

De Commissie heeft op 31 mei 2017 mobiliteitspakketten („Europa in beweging: Agenda voor een sociaal rechtvaardige transitie naar schone, concurrerende en geconnecteerde mobiliteit voor iedereen”), en op 8 november 2017 („Invulling geven aan emissiearme mobiliteit — Een Europese Unie die de planeet beschermt, haar consumenten sterker maakt en haar industrie en werknemers verdedigt”) goedgekeurd. Deze pakketten omvatten een positieve agenda die eveneens moet zorgen voor een vlotte transitie naar schone, concurrerende en geconnecteerde mobiliteit voor iedereen.

(4)

Deze verordening maakt deel uit van het derde mobiliteitspakket van de Commissie van 17 mei 2018, getiteld „Europa in beweging — Duurzame mobiliteit voor Europa: veilig, geconnecteerd en schoon”, dat een vervolg is op de mededeling van de Commissie van 13 september 2017 getiteld „Investeren in een slimme, innovatieve en duurzame industrie — Een hernieuwde strategie voor het industriebeleid van de EU”. Deze verordening is tevens ontworpen om het proces dat de Unie in staat moet stellen ten volle profijt te trekken van de modernisering en het koolstofvrij maken van mobiliteit, af te ronden. Met dit derde mobiliteitspakket wordt beoogd de Europese mobiliteit veiliger en toegankelijker, de Europese industrie concurrerender, Europese banen zekerder, en het mobiliteitssysteem schoner en beter aangepast te maken om het probleem van de klimaatverandering aan te pakken. Dit vergt de volledige inzet van de Unie, de lidstaten en belanghebbenden, vooral voor het opvoeren van de inspanningen om de emissies van kooldioxide (CO2) en luchtverontreiniging te verminderen.

(5)

Deze verordening biedt, samen met Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad (3), een duidelijk traject voor CO2-emissiereducties van de wegvervoersector en draagt bij tot de verwezenlijking van de bindende doelstelling om de broeikasgasemissies in de gehele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen ten opzichte van 1990, zoals onderschreven in de conclusies van de Europese Raad van 23-24 oktober 2014 en door de Raad op 6 maart 2015 goedgekeurd als de voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie krachtens de Overeenkomst van Parijs.

(6)

De Europese Raad schaarde zich in zijn conclusies van 23-24 oktober 2014 achter een broeikasgasemissiereductie tegen 2030 van 30 % ten opzichte van 2005 voor de sectoren die geen deel uitmaken van het emissiehandelssysteem van de Unie. De broeikasgasemissies van de wegvervoersector vormen een groot deel van de totale emissies van die sectoren. De wegvervoersector was goed voor bijna een kwart van de totale emissies van de Unie in 2016. Emissies van het wegvervoer vertonen een stijgende lijn en liggen nog steeds ver boven de niveaus van 1990. Als de emissies van de wegvervoersector verder toenemen, zullen de emissieverminderingen van andere sectoren om de klimaatverandering tegen te gaan, ongedaan worden gemaakt.

(7)

In de conclusies van de Europese Raad van 23-24 oktober 2014 werd onderstreept dat het belangrijk is de emissies van broeikasgassen en de risico’s van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in de vervoersector te verlagen via een brede, technologieneutrale aanpak ter bevordering van emissiereductie en energie-efficiëntie in de vervoersector, van elektrisch vervoer en van hernieuwbare energiebronnen in de vervoersector, ook na 2020.

(8)

Teneinde consumenten in de Unie betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te bieden, is de bijdrage van energie-efficiëntie aan de matiging van de energievraag een van de vijf, elkaar wederzijds versterkende en nauw met elkaar samenhangende dimensies die worden genoemd in de mededeling van de Commissie van 25 februari 2015 getiteld „Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering”. In die mededeling is vermeld dat hoewel alle economische sectoren maatregelen moeten nemen om de efficiëntie van hun energieverbruik te verhogen, de vervoersector een zeer groot energie-efficiëntiepotentieel heeft.

(9)

De CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen, waaronder vrachtauto’s, bussen en touringcars, bedragen ongeveer 6 % van alle CO2-emissies in de Unie en ongeveer 25 % van alle CO2-emissies van het wegvervoer. Zonder verdere maatregelen, zal het aandeel van de CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen tussen 2010 en 2030 naar verwachting met ongeveer 9 % stijgen. Momenteel zijn in het recht van de Unie nog geen CO2-emissiereductievereisten voor zware bedrijfsvoertuigen vastgesteld, en daarom zijn er voor dergelijke voertuigen dringend specifieke maatregelen nodig.

(10)

Derhalve moeten voor 2025 en 2030 CO2-emissiereductieniveaus voor het gehele wagenpark van de Unie van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen worden vastgesteld, gelet op de vervangingstijd van het wagenpark en de noodzaak dat de vervoersector bijdraagt tot de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en daarna. Een dergelijke stapsgewijze benadering geeft de sector ook een duidelijk en vroegtijdig signaal dat de invoering op de markt van energie-efficiënte technologieën en emissiearme en emissievrije zware bedrijfsvoertuigen moet worden versneld. De inzet van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen moet eveneens bijdragen aan de aanpak van stedelijke mobiliteitsproblemen. De keuze van fabrikanten voor zware bedrijfsvoertuigen is niet alleen essentieel om de CO2-uitstoot van het wegvervoer te verminderen, maar ook belangrijk voor de doeltreffende vermindering van luchtverontreinigende stoffen en excessieve geluidsniveaus in steden en stedelijke gebieden.

(11)

Om ervoor te zorgen dat het energie-efficiëntiepotentieel ten volle wordt benut en dat de wegvervoersector als geheel bijdraagt tot de overeengekomen broeikasgasemissiereducties, is het passend de reeds bestaande CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen aan te vullen door CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen vast te stellen. Deze prestatienormen zullen een drijvende kracht zijn voor innovatie in brandstofefficiënte technologieën, waarmee de technologische voortrekkersrol van de fabrikanten en leveranciers van de Unie wordt versterkt, en op lange termijn hooggeschoolde banen worden geschapen.

(12)

Aangezien klimaatverandering een grensoverschrijdend probleem is, en vanwege de noodzaak een goed functionerende eengemaakte markt voor wegvervoersdiensten en zware bedrijfsvoertuigen te waarborgen en tegelijkertijd marktversnippering te vermijden, is het passend op het niveau van de Unie CO2-emissienormen voor zware bedrijfsvoertuigen vast te stellen. Die prestatienormen moeten het mededingingsrecht van de Unie onverlet laten.

(13)

Bij het vaststellen van de door het wagenpark van zware bedrijfsvoertuigen van de Unie te bereiken CO2-emissiereductieniveaus moet rekening worden gehouden met de mate waarin die reductieniveaus doeltreffend zijn om een kostenefficiënte bijdrage te leveren aan de vermindering tegen 2030 van de CO2-emissies van sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (4) vallen, met de daaruit voortvloeiende kosten en besparingen voor de samenleving, fabrikanten, vervoerondernemers en consumenten, alsook met de directe en indirecte gevolgen voor de werkgelegenheid, innovatie en de bijkomende voordelen wat betreft verminderde luchtverontreiniging en verbeterde energiezekerheid.

(14)

Een maatschappelijk aanvaardbare en rechtvaardige transitie naar emissievrije mobiliteit moet worden gewaarborgd. Daarom is het van belang rekening te houden met de sociale effecten van de transitie in de hele waardeketen van de automobielsector en proactief in te spelen op de gevolgen voor de werkgelegenheid. Om die reden moet worden overwogen gerichte programma’s op niveau van de Unie, op nationaal en op regionaal niveau tot stand te brengen voor de omscholing, de bijscholing en het opnieuw inzetten van werknemers, alsook onderwijs en initiatieven voor werkzoekenden in getroffen gemeenschappen en regio’s, die worden uitgevoerd in nauwe samenspraak met de sociale partners en de bevoegde instanties. Deze transitie moet gepaard gaan met een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen en de bevordering van gelijke kansen in deze sector.

(15)

Een geslaagde transitie naar emissievrije mobiliteit vereist een geïntegreerde benadering en het juiste gunstige klimaat om innovatie te stimuleren en het technologisch leiderschap van de Unie in de wegvervoersector te behouden. Hiervoor zijn onder meer openbare en particuliere investeringen in onderzoek en innovatie nodig, een toenemend aanbod van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen, de uitrol van oplaad- en tankinfrastructuur, de integratie in de energiesystemen, alsook de duurzame toelevering van materialen voor en duurzame productie, hergebruik en recycling van batterijen in Europa. Dit vereist coherente maatregelen op Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, onder meer door middel van stimulansen om het gebruik van emissiearme en emissievrije zware bedrijfsvoertuigen te ondersteunen.

(16)

In het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) is een nieuwe procedure ingevoerd voor het bepalen van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van individuele zware bedrijfsvoertuigen. Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie (6) bevat een op de VECTO-tool gebaseerde methode waarmee de CO2-emissies en het brandstofverbruik van volledige zware bedrijfsvoertuigen kunnen worden gesimuleerd. Deze methode maakt het mogelijk rekening te houden met de diversiteit van de sector zware bedrijfsvoertuigen en de hoge mate van aanpassing van individuele zware bedrijfsvoertuigen. In eerste instantie worden vanaf 1 juli 2019 de CO2-emissies bepaald voor vier groepen zware bedrijfsvoertuigen die ongeveer 65 tot 70 % van alle CO2-emissies van het wagenpark van zware bedrijfsvoertuigen van de Unie voor hun rekening nemen.

(17)

In het licht van innovatie en teneinde rekening te houden met de toepassing van nieuwe technologieën die de brandstofefficiëntie van zware bedrijfsvoertuigen verbeteren, zullen de simulatietool VECTO en Verordening (EU) 2017/2400 voortdurend en tijdig worden geactualiseerd.

(18)

Op grond van Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad (7) moet monitoring plaatsvinden van de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde gegevens betreffende CO2-emissies. Die gegevens moeten de basis vormen voor het bepalen van de CO2-emissiereductiedoelstellingen voor de vier groepen zware bedrijfsvoertuigen met de meeste uitstoot in de Unie, alsook voor het bepalen van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant in een bepaalde rapporteringsperiode.

(19)

Voor 2025 moet een CO2-emissiereductiedoelstelling worden vastgesteld als een relatieve vermindering ten opzichte van de gemiddelde CO2-emissies van die zware bedrijfsvoertuigen die tijdens de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 nieuw zijn ingeschreven; deze vermindering moet de toepassing van direct beschikbare kostenefficiënte technologieën voor conventionele voertuigen weerspiegelen. Voor de periode na 2030 moet eveneens een CO2-emissiereductiedoelstelling worden vastgesteld. Die doelstelling moet gelden tenzij op basis van de in 2022 uit te voeren beoordeling anders wordt besloten. De doelstelling voor 2030 moet worden beoordeeld in overeenstemming met de verplichtingen van de Europese Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs.

(20)

Om de robuustheid van de referentiewaarden van CO2-emissies te waarborgen tegen het verhogen van CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen door middel van ongeoorloofde procedurele middelen, hetgeen niet representatief zou zijn voor een situatie waarin CO2-emissies reeds zijn gereguleerd, is het passend te voorzien in een methodologie om de referentiewaarden van de CO2-emissies indien nodig te corrigeren.

(21)

Vloeibaar aardgas (liquified natural gas, lng) is als alternatieve brandstof voor diesel beschikbaar voor zware bedrijfsvoertuigen. De toepassing van de huidige en meer innovatieve toekomstige op lng gebaseerde technologieën, zal bijdragen tot het verwezenlijken van de CO2-emissiereductiedoelstellingen op de korte en de middellange termijn, aangezien het gebruik van lng-technologieën leidt tot lagere CO2-emissies in vergelijking met dieselvoertuigen. Het CO2-emissiereductiepotentieel van lng-voertuigen komt reeds volledig tot uitdrukking in VECTO. De huidige lng-technologieën zorgen ook voor een laag niveau van luchtverontreinigende emissies zoals stikstofoxiden en fijn stof. Er is tevens een adequate minimale tankinfrastructuur opgezet die verder wordt uitgerold als onderdeel van nationale beleidskaders voor de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.

(22)

Bij de berekening van de referentiewaarden van CO2-emissies op basis waarvan de specifieke CO2-emissiedoelstellingen voor 2025 en 2030 worden bepaald, moet rekening worden gehouden met het verwachte CO2-emissiereductiepotentieel van het wagenpark van zware bedrijfsvoertuigen. Het is derhalve passend werkvoertuigen zoals vuilniswagens of voor bouwactiviteiten gebruikte vrachtauto’s niet in die berekening op te nemen. Die voertuigen leggen relatief kleine afstanden af en wegens hun specifieke rijpatroon lijken technische maatregelen voor de vermindering van CO2-emissies en brandstofverbruik voor deze voertuigen minder kostenefficiënt dan voor zware bedrijfsvoertuigen die gebruikt worden voor de levering van goederen.

(23)

De CO2-emissiereductievereisten moeten in gram CO2 per tonkilometer worden uitgedrukt om rekening te houden met de gebruikswaarde van de zware bedrijfsvoertuigen.

(24)

Er moet worden gezorgd voor een eerlijke verdeling van de totale CO2-emissiereductievereisten onder de fabrikanten, waarbij rekening wordt gehouden met de diversiteit van zware bedrijfsvoertuigen wat betreft hun ontwerp en rijpatroon, jaarlijks afgelegde afstand, belasting en configuratie van de aanhangwagen. Het is derhalve passend de zware bedrijfsvoertuigen te onderscheiden naar de verschillende en aparte subgroepen voertuigen die het typische gebruikspatroon en de specifieke technische kenmerken van de voertuigen weerspiegelen. Door jaarlijkse fabrikantspecifieke CO2-emissiedoelstellingen vast te stellen als een gewogen gemiddelde van de voor elke subgroep voertuigen bepaalde doelstellingen, krijgen de fabrikanten ook de middelen om een mogelijk mindere prestatie van voertuigen in bepaalde subgroepen voertuigen doeltreffend te compenseren met een betere prestatie in andere subgroepen voertuigen, rekening houdend met de gemiddelde CO2-emissies van voertuigen gedurende hun levensduur in de verschillende subgroepen voertuigen.

(25)

Op basis van de gemiddelde CO2-emissies van een fabrikant moet worden beoordeeld of hij zijn jaarlijkse specifieke CO2-emissiedoelstellingen naleeft. Bij de bepaling van de gemiddelde specifieke CO2-emissies moet tevens rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken die in de verschillende subgroepen voertuigen tot uitdrukking komen. Bijgevolg moeten de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant worden gebaseerd op de voor elke subgroep voertuigen bepaalde gemiddelde CO2-emissies, gewogen op basis van de veronderstelde gemiddelde jaarlijks afgelegde afstand en gemiddelde belasting, die de totale CO2-emissies gedurende de levensduur weerspiegelen. Wegens het beperkte CO2-emissiereductiepotentieel van werkvoertuigen worden die voertuigen niet in aanmerking genomen voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies.

(26)

Met het oog op de soepele overgang naar emissievrije mobiliteit en om te voorzien in stimulansen voor de ontwikkeling en inzet op de markt van de Unie van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen die een aanvulling vormen op instrumenten die gericht zijn op de vraagzijde, zoals Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (8), moet een specifiek mechanisme in de vorm van superkredieten worden ingevoerd voor de rapporteringsperiode vóór 2025 en moet een benchmark worden vastgesteld voor het aandeel van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in het wagenpark van fabrikanten voor de rapporteringsperiode vanaf 2025.

(27)

Het stimuleringsmechanisme moet worden ontworpen om investeringszekerheid te waarborgen voor aanbieders en fabrikanten van laadinfrastructuur teneinde de snelle inzet van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen op de markt van de Unie te bevorderen, terwijl wordt voorzien in enige mate van flexibiliteit voor de fabrikanten om over hun investeringstermijn te beslissen.

(28)

Voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant moeten, in de rapporteringsperiode voor 2025, alle emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen meerdere keren worden geteld. Voor de rapporteringsperiode vanaf 2025 moet voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissiedoelstelling voor een fabrikant zijn prestatie ten opzichte van de benchmark voor emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in aanmerking worden genomen. De hoogte van de stimulansen moet afhankelijk zijn van de feitelijke CO2-emissies van het voertuig. Om te voorkomen dat de milieudoelstellingen hierdoor worden afgezwakt moet voor de daaruit voortvloeiende CO2-emissiereductie een maximumwaarde gelden.

(29)

De stimulansen voor emissiearme zware bedrijfsvoertuigen mogen uitsluitend worden toegepast als de CO2-emissies ervan lager zijn dan de helft van de gemiddelde referentiewaarde van de CO2-emissies van alle voertuigen in de subgroep voertuigen waartoe het zware bedrijfsvoertuig behoort. Dit zou innovatie op dit gebied stimuleren.

(30)

Ook kleine vrachtauto’s die niet aan de CO2-emissiereductiedoelstellingen van deze verordening hoeven te voldoen, moeten bij het ontwerpen van het stimuleringsmechanisme voor de inzet van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen worden meegenomen. Deze voertuigen dragen ook aanzienlijk bij tot de aanpak van luchtverontreinigingsproblemen in de steden. Om ervoor te zorgen dat de stimulansen evenwichtig over de verschillende soorten voertuigen worden verdeeld, moet er derhalve ook een maximumwaarde gelden voor de reductie van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant die wordt behaald met emissievrije kleine vrachtauto’s.

(31)

Om een kostenefficiënte toepassing van de CO2-emissiereductievoorschriften te bevorderen, en tegelijkertijd rekening te houden met schommelingen in de samenstelling van het wagenpark van zware bedrijfsvoertuigen en de CO2-emissies over de jaren heen, moeten fabrikanten hun overtreffingen van hun specifieke CO2-emissiedoelstelling in een bepaald jaar kunnen gebruiken om ondermaatse prestaties in een ander jaar te compenseren.

(32)

Om vroegtijdige CO2-emissiereducties te stimuleren, moet een fabrikant wiens gemiddelde specifieke CO2-emissies onder het CO2-emissiereductietraject liggen dat bepaald wordt door de referentiewaarden van de CO2-emissies en de CO2-emissiedoelstelling voor 2025, die emissiekredieten kunnen opsparen om aan de doelstelling voor 2025 te voldoen. Een fabrikant wiens gemiddelde specifieke CO2-emissies onder het CO2-emissiereductietraject tussen de doelstelling voor 2025 en de doelstelling voor de periode na 2030 liggen, moet die emissiekredieten kunnen opsparen om aan de CO2-emissiedoelstellingen van 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2030 te kunnen voldoen.

(33)

Indien de fabrikant zijn specifieke CO2-emissiedoelstelling in een gegeven rapporteringsperiode van twaalf maanden vanaf 1 juli 2025 tot en met 30 juni 2030 niet naleeft, moet hij ook de mogelijkheid krijgen een beperkte emissieschuld te verwerven. Uiterlijk in de rapporteringsperiode van het jaar 2029 dat eindigt op 30 juni 2030 moeten de fabrikanten echter de resterende emissieschuld hebben weggewerkt.

(34)

Emissiekredieten en emissieschulden mogen uitsluitend in aanmerking worden genomen om te bepalen of de fabrikant zijn specifieke CO2-emissiedoelstelling heeft nageleefd en mogen niet als overdraagbare of aan fiscale maatregelen onderhevige activa worden beschouwd.

(35)

Wanneer blijkt dat een fabrikant, rekening houdend met de emissiekredieten en emissieschulden, overtollige CO2-emissies heeft, moet de Commissie een boete opleggen in de vorm van een bijdrage voor overtollige CO2-emissies. Informatie over overtollige CO2-emissies van fabrikanten moeten openbaar beschikbaar zijn. Om de fabrikanten voldoende te stimuleren om maatregelen te nemen om de specifieke CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen te verlagen, is het van belang dat de bijdrage hoger is dan de gemiddelde marginale kosten van de technologieën die nodig zijn om aan de CO2-emissiedoelstellingen te voldoen. De methode voor het verzamelen van de bijdragen moet door middel van een uitvoeringshandeling worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de krachtens Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgestelde methode. De bijdrage moet worden beschouwd als een ontvangst voor de algemene begroting van de Europese Unie. Als onderdeel van de uit hoofde van Verordening (EU) 2019/631 uit te voeren evaluatie moet de Commissie nagaan of het mogelijk is deze bedragen toe te wijzen aan een specifiek fonds of een relevant programma dat erop gericht is een rechtvaardige transitie naar emissievrije mobiliteit te waarborgen en de omscholing, bijscholing en opleiding in andere vaardigheden van werknemers in de automobielsector te ondersteunen.

(36)

Om te garanderen dat aan de CO2-doelstellingen van deze verordening worden voldaan, is een degelijk nalevingsmechanisme noodzakelijk. De krachtens Verordening (EU) 2018/956 op de fabrikanten rustende verplichting om nauwkeurige gegevens te verstrekken en de administratieve boeten die kunnen worden opgelegd als de verplichting niet wordt nageleefd, dragen bij tot het waarborgen van de robuustheid van de gegevens die voor de naleving van de doelstellingen in het kader van deze verordening worden gebruikt.

(37)

Voor het behalen van de CO2-emissiereducties krachtens deze verordening moeten de CO2-emissies van de in gebruik zijnde zware bedrijfsvoertuigen in overeenstemming zijn met de krachtens Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen van die verordening vastgestelde bepaalde waarden. Daarom moet de Commissie bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant rekening kunnen houden met door typegoedkeuringsinstanties geconstateerde systematische non-conformiteit met betrekking tot de CO2-emissies van in gebruik zijnde zware bedrijfsvoertuigen.

(38)

Om dergelijke maatregelen te kunnen nemen moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend een procedure op te stellen en ten uitvoer te leggen om te controleren of de CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik ervan, als bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsbepalingen ervan, overeenstemmen met de CO2-emissiewaarden als geregistreerd op de conformiteitscertificaten, de individuele typegoedkeuringscertificaten of de klanteninformatiedossiers. Bij de ontwikkeling van die procedure moet bijzondere aandacht worden geschonken aan het vaststellen van methoden, met inbegrip van het gebruik van gegevens van boordapparatuur voor het monitoren van het brandstof- en/of energieverbruik, om strategieën op het spoor te komen die ervoor zorgen dat de CO2-prestaties van een voertuig kunstmatig worden verbeterd in de certificeringsprocedure. Indien er bij deze controles afwijkingen of strategieën worden gevonden die ervoor zorgen dat de CO2-prestaties van een voertuig kunstmatig worden verbeterd, moet dit voldoende grond vormen om te vermoeden dat er sprake is van een ernstig risico van niet-naleving van de in Verordening (EG) nr. 595/2009 en Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad (10) vastgestelde voorschriften, en de lidstaten moeten op basis daarvan de nodige maatregelen nemen uit hoofde van hoofdstuk XI van Verordening (EU) 2018/858.

(39)

De doeltreffendheid van de in deze verordening vastgestelde CO2-emissiedoelstellingen is sterk afhankelijk van de werkelijke representativiteit van de voor het bepalen van de CO2-emissies gebruikte methode. Overeenkomstig het advies uit 2016 van het mechanisme voor wetenschappelijk advies (SAM) voor lichte bedrijfsvoertuigen, en de aanbeveling van het Europees Parlement naar aanleiding van zijn onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector, is het ook in het geval van zware bedrijfsvoertuigen passend een mechanisme in te stellen om te beoordelen of de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde waarden voor de CO2-emissie en het energieverbruik representatief zijn voor de werkelijkheid. De meest betrouwbare manier om te waarborgen dat deze waarden representatief zijn voor de werkelijkheid is gebruik te maken van gegevens van boordapparatuur voor het monitoren van het brandstof- en/of energieverbruik. De Commissie moet daarom de bevoegdheid krijgen de nodige procedures te ontwikkelen om de gegevens over brandstof- en energieverbruik die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dergelijke beoordelingen te verzamelen en te verwerken en ervoor te zorgen dat deze gegevens publiek beschikbaar zijn, met inachtneming van de bescherming van eventuele persoonsgegevens.

(40)

De Commissie moet beoordelen hoe gegevens in verband met het brandstof- en energieverbruik kunnen helpen waarborgen dat de CO2-emissies van een voertuig die worden bepaald met het VECTO-instrument overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsbepalingen ervan, representatief blijven voor de werkelijke CO2-emissies in de loop van de tijd voor alle fabrikanten, en meer bepaald hoe deze gegevens kunnen worden gebruikt om toezicht te houden op de kloof tussen de door het VECTO-instrument bepaalde CO2-emissiewaarden en de werkelijke CO2-emissies en om indien nodig te voorkomen dat deze kloof groter wordt.

(41)

De Commissie moet in 2022 een beoordeling verrichten van de doeltreffendheid van de bij deze verordening vastgestelde CO2-emissienormen, en met name het niveau van de in 2030 te behalen CO2-emissiereductiedoelstelling, de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om die doelstelling te verwezenlijken en te overtreffen, alsook de vaststelling van CO2-emissiereductiedoelstellingen voor andere soorten zware bedrijfsvoertuigen, zoals kleinere vrachtauto’s, werkvoertuigen, bussen, touringcars en aanhangwagens. In die evaluatie moet ook, uitsluitend voor de toepassing van deze verordening, aandacht worden besteed aan zware bedrijfsvoertuigen en voertuigcombinaties, rekening houdend met het gewicht en de afmetingen die voor nationaal vervoer gelden, zoals modulaire en intermodale concepten, en moeten tevens eventuele aspecten met betrekking tot de veiligheid en efficiëntie van het vervoer, evenals intermodale, milieu-, infrastructuur- en rebound-effecten alsook de geografische ligging van lidstaten worden beoordeeld.

(42)

Het is van belang de CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen gedurende de volledige levenscyclus op Unieniveau te beoordelen. Met het oog hierop moet de Commissie uiterlijk in 2023 evalueren of het mogelijk is een gemeenschappelijke methode van de Unie te ontwikkelen voor de beoordeling en consistente gegevensrapportering met betrekking tot de CO2-emissies gedurende de volledige levenscyclus van zware bedrijfsvoertuigen die in de Unie in de handel zijn gebracht. De Commissie moet follow-upmaatregelen nemen, met inbegrip van wetgevingsvoorstellen in voorkomend geval.

(43)

Om ervoor te zorgen dat de specifieke CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen representatief en volledig geactualiseerd blijven, moeten wijzigingen van Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsbepalingen ervan die voor die specifieke CO2-emissies gevolgen hebben, in deze verordening tot uiting komen. Daartoe moet de Commissie de bevoegdheid krijgen een methode vast te stellen voor het bepalen van een representatief zwaar bedrijfsvoertuig voor elke subgroep voertuigen, op basis waarvan wijzigingen van de specifieke CO2-emissies moeten worden beoordeeld.

(44)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten inzake de publicatie van een lijst van bepaalde gegevens en de prestatie van de fabrikant uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend.

(45)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend inzake: de identificatie van voertuigen die als werkvoertuigen zijn gecertificeerd en het aanbrengen van correcties in de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2 -emissies van fabrikanten; de methode voor het innen van de bijdragen voor overtollige CO2 -emissies; het melden van afwijkingen in CO2 -emissiewaarden en daarmee rekening houden bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies; het beoordelen van de toepassing van de voorwaarden waaronder de referentiewaarden van de CO2-emissies zijn vastgesteld en de criteria om te bepalen of deze emissies op oneigenlijke wijze zijn verhoogd en, indien dit het geval is, op welke manier zij moeten worden gecorrigeerd; het verzekeren dat bepaalde parameters voor de werkelijke CO2-emissies en het werkelijk energieverbruik van zware bedrijfsvoertuigen ter beschikking van de Commissie staan; het verifiëren dat de CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden die zijn opgenomen in de klanteninformatiedossiers overeenstemmen met de CO2-emissies en het brandstofverbruik van voertuigen tijdens het gebruik en of er sprake is van eventuele strategieën die de prestaties van het voertuig op kunstmatige wijze verbeteren in de uitgevoerde tests of gemaakte berekeningen; en het bepalen van een of meer representatieve voertuigen van een subgroep voertuigen op basis waarvan een aanpassingsfactor voor belasting moet worden bepaald. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 595/2009 moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend inzake het bepalen van bepaalde aspecten van de milieuprestaties van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4. De in deze overweging bedoelde bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(46)

Teneinde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen of aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanpassing van de referentiewaarden van de CO2-emissies, ten aanzien van de vaststelling van de leidende beginselen en criteria om de procedures te omschrijven om de CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik te verifiëren en ten aanzien van de wijziging van de bijlagen bij deze verordening wat bepaalde technische parameters betreft, met inbegrip van de weegfactoren van de missieprofielen, de belastingwaarden, de jaarlijks afgelegde afstanden en de aanpassingsfactoren voor de belasting. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(47)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

(48)

Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 en Richtlijn 96/53/EG (13) van de Raad moeten derhalve ook gewijzigd worden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en doel

Om bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2030 haar broeikasgasemissies in de in artikel 2 van Verordening (EU) 2018/842 bedoelde sectoren met 30 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 2005 en tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en om een goede werking van de interne markt te waarborgen, worden bij deze verordening CO2-emissieprestatievoorschriften voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen vastgesteld, waardoor de specifieke CO2-emissies van het wagenpark van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de Unie in vergelijking met de referentiewaarden van de CO2-emissies als volgt worden verminderd:

a)

voor de rapporteringsperioden vanaf het jaar 2025 met 15 %;

b)

voor rapporteringsperioden vanaf het jaar 2030 met 30 %, tenzij anders wordt besloten op grond van de in artikel 15 voorziene evaluatie.

De referentiewaarden van de CO2-emissies worden gebaseerd op de op grond van Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde monitoringgegevens voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020, („de referentieperiode”), met uitzondering van werkvoertuigen, en worden berekend overeenkomstig punt 3 van bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de categorieën N2 en N3 met de onderstaande kenmerken:

a)

niet-gelede vrachtwagens met een asconfiguratie van 4 × 2 en een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 16 ton;

b)

niet-gelede vrachtwagens met een asconfiguratie van 6 × 2;

c)

trekkers met een asconfiguratie van 4 × 2 en een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 16 ton; en

d)

trekkers met een asconfiguratie van 6 × 2.

Deze verordening is, voor de toepassing van Artikel 5 van, en punt 2.3 van bijlage I bij deze verordening, tevens van toepassing op nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van categorie N die niet binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad (14) vallen en die niet de onder a) tot en met d) van de eerste alinea beschreven kenmerken hebben.

De in de eerste en tweede alinea’s van dit lid vermelde voertuigcategorieën verwijzen naar de voertuigcategorieën zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (15).

2.   De in lid 1 bedoelde voertuigen worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als nieuwe zware bedrijfsvoertuigen in een bepaalde periode van twaalf maanden met ingang van 1 juli indien zij in die periode voor het eerst in de Unie worden geregistreerd en niet eerder buiten de Unie geregistreerd zijn.

Als een voertuig, alvorens in de Unie te worden geregistreerd, minder dan drie maanden daarvoor buiten de Unie is geregistreerd, wordt met deze eerdere registratie geen rekening gehouden.

3.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een specifieke procedure vast aan de hand waarvan kan worden bepaald welke zware bedrijfsvoertuigen die op grond van Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan als werkvoertuigen zijn gecertificeerd, echter niet als dusdanig zijn geregistreerd, en brengt correcties aan in de jaarlijkse gemiddelde specifieke CO2-emissies van fabrikanten teneinde met die voertuigen rekening te houden, met ingang van de rapporteringsperiode van het jaar 2021 en voor elke daaropvolgende rapporteringsperiode. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„referentiewaarden van de CO2-emissies”: het overeenkomstig punt 3 van bijlage I bepaalde gemiddelde van de specifieke CO2-emissies in de tweede alinea van artikel 1 genoemde referentieperiode van alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen in elke subgroep voertuigen, met uitzondering van werkvoertuigen;

2.

„specifieke CO2-emissie”: de overeenkomstig punt 2.1 van bijlage I bepaalde CO2-emissies van een individueel zwaar bedrijfsvoertuig;

3.

„rapporteringsperiode van jaar Y”: de periode van 1 juli van jaar Y tot en met 30 juni van jaar Y + 1;

4.

„gemiddelde specifieke CO2-emissies”: het overeenkomstig punt 2.7 van bijlage I bepaalde gemiddelde van de specifieke CO2-emissies van de nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van een fabrikant in een bepaalde rapporteringsperiode;

5.

„specifieke CO2-emissiedoelstelling”: de CO2-emissiedoelstelling van een individuele fabrikant die ieder jaar overeenkomstig punt 4 van bijlage I voor de voorgaande rapporteringsperiode wordt vastgesteld, uitgedrukt in g/tkm;

6.

„niet-gelede vrachtwagen”: een vrachtauto die niet is ontworpen of gebouwd voor het trekken van een oplegger;

7.

„trekker”: een trekker die uitsluitend of hoofdzakelijk is ontworpen en gebouwd om opleggers te trekken;

8.

„subgroep voertuigen”: een overeenkomstig punt 1 van bijlage I gedefinieerde groep voertuigen, die wordt gekenmerkt door een reeks gemeenschappelijke en onderscheidende technische criteria die relevant zijn voor de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van die voertuigen;

9.

„werkvoertuig”: een zwaar bedrijfsvoertuig, waarvoor de CO2-emissies en het brandstofverbruik uitsluitend voor andere dan de in punt 2.1 van bijlage I bij deze verordening bedoelde missieprofielen zijn bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan;

10.

„fabrikant”: de persoon die of het orgaan dat verantwoordelijk is voor het indienen van de gegevens over nieuwe zware bedrijfsvoertuigen ingevolge artikel 5 van Verordening (EU) 2018/956 of, in het geval van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen, de persoon die of het orgaan dat jegens de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de EG-typegoedkeuringsprocedure voor volledige voertuigen of van de individuele goedkeuringsprocedure overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG, en voor het waarborgen van conformiteit van productie;

11.

„emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig”: een zwaar bedrijfsvoertuig zonder interne verbrandingsmotor, of met een interne verbrandingsmotor die minder dan 1 g CO2/kWh uitstoot zoals bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen van die verordening of die minder dan 1 g CO2/km uitstoot zoals bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad (16) en de uitvoeringsmaatregelen daarvan;

12.

„emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig”: een zwaar bedrijfsvoertuig dat geen emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig is, met specifieke CO2-emissies die minder dan de helft bedragen van de gemiddelde referentie-CO2-emissies van alle voertuigen in de subgroep voertuigen waartoe het zware bedrijfsvoertuig behoort, zoals bepaald overeenkomstig punt 2.3.3 van bijlage I

13.

„missieprofiel”: een combinatie van een doelsnelheidscyclus, een waarde voor de belasting, een configuratie van de carrosserie of aanhangwagen en andere parameters, indien van toepassing, die het specifieke gebruik van een voertuig weergeven, aan de hand waarvan officiële CO2-emissies en brandstofverbruik van een zwaar bedrijfsvoertuig worden bepaald;

14.

„doelsnelheidscyclus”: de beschrijving van de voertuigsnelheid die de bestuurder wil bereiken of waaraan hij zich door verkeersomstandigheden moet houden, als functie van de door een rit bestreken afstand;

15.

„belasting”: het gewicht van de goederen die een voertuig onder verschillende omstandigheden vervoert.

Artikel 4

Gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant

Vanaf 1 juli 2020, en in elke daaropvolgende rapporteringsperiode, bepaalt de Commissie voor elke fabrikant de gemiddelde specifieke CO2-emissies in g/tkm voor de voorgaande rapporteringsperiode, en houdt daarbij rekening met:

a)

de krachtens Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde gegevens voor de in de voorgaande rapporteringsperiode geregistreerde nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant, met uitzondering van werkvoertuigen; en

b)

de overeenkomstig artikel 5 bepaalde factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen.

De gemiddelde specifieke CO2-emissies worden bepaald overeenkomstig punt 2.7 van bijlage I.

Artikel 5

Emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen

1.   Vanaf 1 juli 2020 en in elke daaropvolgende rapporteringsperiode bepaalt de Commissie voor elke fabrikant de factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen voor de voorgaande rapporteringsperiode.

De factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen houdt rekening met het aantal en de CO2-emissies van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in het wagenpark van de fabrikant in een rapporteringsperiode, met inbegrip van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen van de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde categorieën, alsook emissievrije en emissiearme werkvoertuigen en wordt bepaald in overeenstemming met punt 2.3 van bijlage I.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden de emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen voor de rapporteringsperioden 2019 tot en met 2024 als volgt geteld:

a)

een emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig telt als twee voertuigen; en

b)

een emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig telt als maximaal twee voertuigen, al naargelang de specifieke CO2-emissies ervan en de lage-emissiedrempel van de subgroep voertuigen waartoe het voertuig behoort als gedefinieerd in punt 2.3.3 van bijlage I.

De factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen wordt bepaald overeenkomstig punt 2.3.1 van bijlage I.

3.   Voor de rapporteringsperioden vanaf 2025 wordt de factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen bepaald op basis van een benchmark van 2 % overeenkomstig punt 2.3.2 van bijlage I.

4.   De factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen kan de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant met hoogstens 3 % verlagen. De bijdrage van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen van de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde categorieën tot die factor kan de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant met hoogstens 1,5 % verlagen.

Artikel 6

Specifieke CO2-emissiedoelstellingen van een fabrikant

Vanaf 1 juli 2026 en in elke daaropvolgende rapporteringsperiode bepaalt de Commissie voor elke fabrikant een specifieke CO2-emissiedoelstelling voor de voorgaande rapporteringsperiode. Die specifieke CO2-emissiedoelstelling is de over alle subgroepen voertuigen opgetelde som van de producten van de volgende waarden:

a)

de in artikel 1, eerste alinea, onder a) of b), bedoelde CO2-emissiereductiedoelstelling, naargelang het geval;

b)

de referentiewaarden van de CO2-emissies;

c)

het aandeel voertuigen van de fabrikant in elke subgroep voertuigen;

d)

de op elke subgroep voertuigen toegepaste weegfactoren voor de belasting en de jaarlijks afgelegde afstand.

De specifieke CO2-emissiedoelstelling wordt bepaald overeenkomstig punt 4 van bijlage I.

Artikel 7

Emissiekredieten en emissieschulden

1.   Bij de bepaling of een fabrikant zijn specifieke CO2-emissiedoelstellingen in de rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2029 heeft nageleefd, wordt rekening gehouden met zijn emissiekredieten en -schulden, bepaald overeenkomstig punt 5 van bijlage I, die overeenkomen met het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen, met uitzondering van werkvoertuigen, van de fabrikant in een rapporteringsperiode, vermenigvuldigd met:

a)

het verschil tussen het in lid 2 bedoelde CO2-emissiereductietraject en de gemiddelde specifieke CO2-emissies van die fabrikant, als dat verschil positief is („emissiekredieten”); of

b)

het verschil tussen de gemiddelde specifieke CO2-emissies en de specifieke CO2-emissiedoelstelling van die fabrikant, als dat verschil positief is („emissieschulden”).

De emissiekredieten worden in de rapporteringsperioden van de jaren 2019 tot en met 2029 verworven. De in de rapporteringsperioden van de jaren 2019 tot en met 2024 verworven emissiekredieten worden echter uitsluitend in aanmerking genomen om te bepalen of de fabrikant de specifieke CO2-emissiedoelstelling van de rapporteringsperiode van het jaar 2025 heeft nageleefd.

De emissieschulden worden in de rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2029 verworven. Echter de totale schuld van een fabrikant mag niet meer bedragen dan 5 % van de specifieke CO2-emissiedoelstelling van de fabrikant voor de rapporteringsperiode van het jaar 2025, vermenigvuldigd met het aantal zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant in die periode („emissieschuldlimiet”).

De in de rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2028 verworven emissiekredieten en -schulden worden, indien van toepassing, van de ene rapporteringsperiode op de andere overgedragen. Eventuele resterende emissieschulden worden weggewerkt in de rapporteringsperiode van het jaar 2029.

2.   Het CO2-emissiereductietraject wordt voor elke fabrikant overeenkomstig punt 5.1 van bijlage I bepaald op basis van een lineair traject tussen de in artikel 1, tweede alinea, bedoelde referentiewaarden van de CO2-emissies en de in artikel 1, onder a), vermelde doelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2025, en tussen de CO2-emissiedoelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2025 en de CO2-emissiedoelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2030, zoals vastgelegd in punt b) van het eerste lid van dat artikel.

Artikel 8

Naleving van de specifieke CO2-emissiedoelstellingen

1.   Wanneer ingevolge lid 2 blijkt dat een fabrikant overtollige CO2-emissies heeft in een bepaalde rapporteringsperiode vanaf 2025, legt de Commissie een bijdrage voor overtollige CO2-emissies op, die met onderstaande formule wordt berekend:

a)

van 2025-tot 2029:

(Bijdrage voor overtollige CO2-emissies) = (Overtollige CO2-emissies x 4 250 EUR/g CO2/tkm).

b)

vanaf 2030:

(Bijdrage voor overtollige CO2-emissies) = (Overtollige CO2-emissies x 6 800 EUR/g CO2/tkm).

2.   Een fabrikant wordt in de volgende gevallen geacht overtollige CO2-emissies te hebben:

a)

wanneer in een of meer rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2028 de som van de emissieschulden verminderd met de som van de emissiekredieten hoger is dan de in artikel 7, lid 1, derde alinea, bedoelde emissieschuldlimiet;

b)

wanneer in de rapporteringsperiode van het jaar 2029 de som van de emissieschulden verminderd met de som van de emissiekredieten positief is;

c)

wanneer vanaf de rapporteringsperiode van het jaar 2030 de gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant hoger zijn dan zijn specifieke CO2-emissiedoelstelling.

De overtollige CO2-emissies in een bepaalde rapporteringsperiode worden berekend overeenkomstig punt 6 van bijlage I.

3.   De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de methode voor het innen van de bijdragen voor overtollige CO2-emissies ingevolge lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   De bijdragen voor overtollige CO2-emissies vloeien terug als ontvangsten naar de algemene begroting van de Europese Unie.

Artikel 9

Controle van de monitoringgegevens

1.   Wanneer de typegoedkeuringsinstanties bij controles overeenkomstig de in artikel 13 van deze verordening bedoelde procedure vaststellen dat de CO2-emissiewaarden van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik afwijken van de in het conformiteitscertificaat of het in artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2017/2400 bedoelde informatiebestand van de verbruiker aangegeven waarden, melden zij dit onverwijld aan de Commissie.

2.   De Commissie houdt bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant rekening met de in lid 1 bedoelde afwijkingen.

3.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere voorschriften vast betreffende de procedures voor het melden van dergelijke afwijkingen en voor de wijze waarop daarmee rekening wordt gehouden bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 10

Beoordeling van de referentiewaarden van de CO2-emissies

Om te waarborgen dat de referentiewaarden van CO2-emissies robuust en representatief zijn om als basis voor de bepaling van de CO2-emissiedoelstellingen voor het volledige EU-wagenpark te dienen, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de methodologie vast voor het beoordelen van de toepassing van de voorwaarden waaronder de referentiewaarden van de CO2-emissies werden bepaald en de criteria om te bepalen of deze emissies op oneigenlijke wijze zijn verhoogd, en indien dit het geval is op welke manier zij moeten worden gecorrigeerd.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 11

Publicatie van gegevens en van de prestatie van de fabrikant

1.   De Commissie publiceert, door middel van uitvoeringshandelingen, jaarlijks uiterlijk op 30 april een lijst met:

a)

vanaf 1 juli 2020: voor elke fabrikant, zijn in artikel 4 bedoelde gemiddelde specifieke CO2-emissie in de voorgaande rapporteringsperiode;

b)

vanaf 1 juli 2020: voor elke fabrikant, zijn in artikel 5 bedoelde factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen in de voorgaande rapporteringsperiode;

c)

vanaf 1 juli 2026: voor elke fabrikant, zijn in artikel 6 bedoelde specifieke CO2-emissiedoelstelling in de voorgaande rapporteringsperiode;

d)

van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2031: voor elke fabrikant, het CO2-emissiereductietraject, zijn emissiekredieten en, vanaf 1 juli 2026 tot en met 30 juni 2031, zijn emissieschulden in de voorgaande rapporteringsperiode, als bedoeld in artikel 7;

e)

vanaf 1 juli 2026: voor elke fabrikant, zijn in artikel 8 bedoelde overtollige CO2-emissies in de voorgaande rapporteringsperiode;

f)

vanaf 1 juli 2020: het gemiddelde van de specifieke CO2-emissies van alle in de voorgaande rapporteringsperiode in de Unie geregistreerde nieuwe zware bedrijfsvoertuigen.

De lijst die uiterlijk op 30 april 2021 moet worden bekendgemaakt, bevat de in artikel 1, tweede alinea, bedoelde referentiewaarden van de CO2-emissies.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast om de in lid 1 van dit artikel bedoelde referentiewaarden van de CO2-emissies op de volgende wijze aan te passen:

a)

wanneer de weegfactoren van de missieprofielen of de waarden voor de belasting krachtens artikel 14, lid 1, onder b) of c), zijn aangepast: door toepassing de in punt 1 van bijlage II vastgestelde procedure;

b)

wanneer krachtens artikel 14, lid 2, aanpassingsfactoren zijn bepaald: door die aanpassingsfactoren toe te passen op de referentiewaarden van de CO2-emissies.

c)

wanneer een oneigenlijke verhoging van de referentiewaarden van de CO2-emissies is vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 10 vermelde methodologie: door correctie van de referentiewaarden van de CO2-emissies uiterlijk op 30 april 2022.

De Commissie publiceert de aangepaste referentiewaarden van de CO2-emissies en past die waarden toe bij de berekening van de fabrikantspecifieke CO2-emissiedoelstellingen die van toepassing zijn in de rapporteringsperioden welke beginnen op de datum van toepassing van de gedelegeerde handelingen waarin de waarden worden aangepast.

Artikel 12

Werkelijke CO2-emissies en werkelijk energieverbruik

1.   De Commissie monitort en beoordeelt in hoeverre de in het kader van Verordening (EG) nr. 595/2009 bepaalde waarden voor de CO2-emissies en het energieverbruik representatief zijn voor de werkelijkheid.

Bovendien verzamelt de Commissie op regelmatige basis gegevens over de werkelijke CO2-emissies en het werkelijk energieverbruik van zware bedrijfsvoertuigen aan de hand van boordapparatuur voor het monitoren van het brandstof- en/of energieverbruik, te beginnen met nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die zijn geregistreerd vanaf de datum van toepassing van de maatregelen als bedoeld in artikel 5 quater, onder b) van Verordening (EG) nr. 595/2009.

De Commissie waarborgt dat het publiek wordt ingelicht over hoe die representativiteit zich in de loop van de tijd ontwikkelt.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel zorgt de Commissie ervoor dat de volgende parameters betreffende de werkelijke CO2-emissies en het werkelijke energieverbruik van zware bedrijfsvoertuigen, vanaf de datum van toepassing van de maatregelen als bedoeld in artikel 5 quater, onder b) van Verordening (EG) nr. 595/2009, op gezette tijden door fabrikanten, nationale instanties of via directe gegevensoverdracht uit voertuigen, naargelang het geval, ter beschikking van de Commissie worden gesteld:

a)

voertuigidentificatienummer;

b)

brandstof- en elektriciteitsverbruik;

c)

totale afgelegde afstand;

d)

belasting;

e)

voor extern oplaadbare hybride elektrische zware bedrijfsvoertuigen: brandstof- en elektriciteitsverbruik en de afgelegde afstand per rijmodus;

f)

andere parameters die nodig zijn om te waarborgen dat de verplichting van lid 1 van dit artikel kan worden nageleefd.

De Commissie verwerkt de op grond van de eerste alinea van dit lid ontvangen gegevens om een geanonimiseerde en geaggregeerde dataset, onder meer per fabrikant, tot stand te brengen voor de toepassing van lid 1. De voertuigidentificatienummers worden uitsluitend gebruikt voor die gegevensverwerking en worden niet langer bewaard dan noodzakelijk voor dat doel.

3.   Teneinde te voorkomen dat de werkelijke emissiekloof groter wordt beoordeelt de Commissie uiterlijk twee jaar en vijf maanden na de datum van toepassing van de maatregelen als bedoeld in artikel 5 quater, onder b) van Verordening (EG) nr. 595/2009, hoe gegevens over brandstof- en energieverbruik kunnen worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de krachtens die verordening bepaalde CO2-emissie- en energieverbruikswaarden van voertuigen representatief blijven voor de werkelijke emissies in de loop van de tijd voor elke fabrikant.

De Commissie zorgt voor monitoring en jaarlijkse rapportering in verband met de ontwikkeling van de in de eerste alinea bedoelde kloof en beoordeelt, om te voorkomen dat de kloof groter wordt, in 2027 of het haalbaar is een mechanisme in te voeren om de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant vanaf 2030 bij te stellen, en komt in voorkomend geval met een wetgevingsvoorstel om een dergelijk mechanisme tot stand te brengen.

4.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedetailleerde procedure voor het verzamelen en verwerking van de gegevens vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13

Verificatie van de CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik

1.   Fabrikanten waarborgen dat de CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden die zijn opgenomen in het klanteninformatiedossier als bedoeld in artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2017/2400 overeenstemmen met de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik zoals bepaald in overeenstemming met die verordening.

2.   Na de inwerkingtreding van de in lid 4 van dit artikel bedoelde procedures, verifiëren de typegoedkeuringsinstanties, voor de fabrikanten aan wie zij een vergunning hebben verstrekt om het simulatie-instrument te gebruiken in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 595/2009 en zijn uitvoeringsbepalingen, op basis van passende en representatieve steekproeven van voertuigen, dat de CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden die zijn opgenomen in de klanteninformatiedossiers overeenstemmen met de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik zoals bepaald in overeenstemming met die verordening en de uitvoeringsbepalingen ervan, en houden hierbij onder meer rekening met beschikbare gegevens van boordapparatuur voor het monitoren van het brandstof- en/of energieverbruik.

Typegoedkeuringsinstanties verifiëren tevens of er sprake is van eventuele strategieën aan boord of met betrekking tot de in de steekproef opgenomen voertuigen die de prestaties van het voertuig op kunstmatige wijze verbeteren in de voor typegoedkeuring uitgevoerde tests of gemaakte berekeningen om de CO2-emissies en het brandstofverbruik te certificeren, onder meer door gebruik te maken van gegevens van boordapparatuur voor brandstof- en/of energieverbruik.

3.   Indien als gevolg van de uit hoofde van lid 2 uitgevoerde verificaties een gebrek aan overeenstemming van CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden wordt vastgesteld die niet kan worden toegeschreven aan een gebrekkige functionering van het simulatie-instrument, of de aanwezigheid van strategieën die de prestaties van het voertuig op kunstmatige wijze verbeteren, zorgt de bevoegde typegoedkeuringsinstantie, naast de nodige maatregelen als vastgesteld in hoofdstuk XI van Verordening (EU) 2018/858, voor de correctie van de klanteninformatiedossiers, de conformiteitscertificaten en de individuele typegoedkeuringscertificaten, naargelang het geval.

4.   De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedures voor het uitvoeren van de in lid 2 van dit artikel bedoelde verificaties. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

De Commissie is bevoegd, voorafgaand aan de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen, overeenkomstig artikel 17 een gedelegeerde handeling vast te stellen om deze verordening aan te vullen met de leidende beginselen en criteria voor het omschrijven van de in de eerste alinea bedoelde procedures.

Artikel 14

Wijzigingen van de bijlagen I en II

1.   Om ervoor te zorgen dat de technische parameters die worden gebruikt voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant krachtens artikel 4 en de berekening van de specifieke CO2-emissiedoelstellingen krachtens artikel 6, worden aangepast aan de technische vooruitgang en de evolutie van goederenlogistiek, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de volgende bepalingen van de bijlagen I en II te wijzigen:

a)

de in tabel 1 van bijlage I vermelde gegevens voor het soort cabine en het motorvermogen, en de definities van de in die tabel vermelde begrippen „slaapcabine” en „dagcabine”;

b)

de in tabel 2 van bijlage I vermelde weegfactoren van de missieprofielen;

c)

de in tabel 3 van bijlage I vermelde waarden voor de belasting en de in tabel 1 van bijlage II vermelde aanpassingsfactoren voor belasting;

d)

de in tabel 4 van bijlage I vermelde waarden voor de jaarlijks afgelegde afstand.

2.   Wanneer de in Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan vastgestelde typegoedkeuringsprocedures op een andere manier dan waarin is voorzien in lid 1, onder b) en c), van dit artikel, zodanig worden gewijzigd dat het niveau van de CO2-emissies van de op grond van dit lid omschreven representatieve voertuigen met meer dan 5 g CO2/km toe- of afneemt, past de Commissie, overeenkomstig artikel 11, lid 2, eerste alinea, onder b), een aanpassingsfactor op de referentiewaarden van de CO2-emissies toe, die met de in punt 2 van bijlage II vermelde formule wordt berekend.

3.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, een methode vast voor het omschrijven van een of meer representatieve voertuigen van een subgroep voertuigen, met inbegrip van hun statistische weegfactoren, aan de hand waarvan de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanpassing wordt bepaald, rekening houdend met de overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde monitoringgegevens en de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2400 vermelde technische kenmerken van de voertuigen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 15

Evaluatie en rapportering

1.   De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2022 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de doeltreffendheid van deze verordening, over de CO2-emissiereductiedoelstelling en het niveau van het stimuleringsmechanisme voor emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen dat van toepassing is vanaf 2030, over de vaststelling van CO2-emissiereductiedoelstellingen voor andere soorten zware bedrijfsvoertuigen, waaronder aanhangwagens, bussen en touringcars, en werkvoertuigen, en over de invoering van bindende CO2-emissiereductiedoelstellingen voor zware bedrijfsvoertuigen vanaf 2035 en 2040. De doelstelling voor 2030 wordt beoordeeld in overeenstemming met de verplichtingen van de Europese Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs.

2.   Het in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag bevat met name het volgende:

a)

een beoordeling van de doeltreffendheid van het in lid 7 bedoelde systeem van CO2-emissiekredieten en emissieschulden en van de wenselijkheid om de toepassing ervan tot 2030 en daarna te verlengen;

b)

een beoordeling van het gebruik van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen, rekening houdend met de in Richtlijn 2009/33/EG vastgestelde doelstellingen, en de relevante parameters en voorwaarden die van invloed zijn op het in de handel brengen van dergelijke zware bedrijfsvoertuigen;

c)

een beoordeling van de doeltreffendheid van het stimuleringsmechanisme voor emissievrije en emissiearme voertuigen als bedoeld in artikel 5 en de geschiktheid van de verschillende onderdelen, teneinde het voor de periode na 2025 aan te passen aan een mogelijke differentiatie naar nulemissiebereik en subgroep voertuigen, in combinatie met weegfactoren voor de belasting, met een toepassingsdatum die voorziet in een aanloopperiode van ten minste drie jaar;

d)

een beoordeling van de uitrol van de noodzakelijke oplaad- en tankinfrastructuur, van de mogelijkheid van de invoering van CO2-emissienormen, met name voor werkvoertuigen, en van de werkelijke representativiteit van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden;

e)

uitsluitend voor de toepassing van deze verordening, aandacht voor zware bedrijfsvoertuigen en voertuigcombinaties rekening houdend met het gewicht en de afmetingen die voor nationaal vervoer gelden, zoals modulaire en intermodale concepten, en tevens beoordeling van eventuele aspecten met betrekking tot de veiligheid en efficiëntie van het vervoer, evenals intermodale, milieu-, infrastructuur- en rebound-effecten alsook de geografische ligging van lidstaten;

f)

een beoordeling van het simulatie-instrument VECTO om te zorgen voor de voortdurende en tijdige actualisering van dit instrument;

g)

een beoordeling van de mogelijkheid om een specifieke methodologie te ontwikkelen met inbegrip van de potentiële bijdrage aan CO2-emissiereducties door het gebruik van synthetische en geavanceerde alternatieve vloeibare en gasvormige hernieuwbare brandstoffen, waaronder e-brandstoffen, die met hernieuwbare energie worden geproduceerd en voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereducties van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (17);

h)

een beoordeling van de haalbaarheid van het invoeren van een open, transparant en niet-discriminerend poolingmechanisme tussen fabrikanten;

i)

een beoordeling van de bijdrage voor overtollige CO2-emissies, teneinde ervoor te zorgen dat deze altijd hoger is dan de gemiddelde marginale kosten van de technologieën die nodig zijn om de CO2-emissiedoelstellingen te verwezenlijken.

3.   Het in lid 1 genoemde verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening.

4.   Als onderdeel van de evaluatie op grond van artikel 15, lid 5, van Verordening (EU) 2019/631 evalueert de Commissie of het mogelijk is de inkomsten uit de bijdragen voor overtollige CO2-emissies toe te wijzen aan een specifiek fonds of een relevant programma, met als doel een rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale economie te waarborgen, als bedoeld in artikel 4.1 van de Overeenkomst van Parijs, met name om de omscholing, bijscholing en opleiding in andere vaardigheden, alsook elders inzetten, van werknemers in de automobielsector te ondersteunen in alle getroffen lidstaten, met name in de regio’s en gemeenschappen die het zwaarst worden getroffen door de transitie. In voorkomend geval dient de Commissie met het oog hierop uiterlijk in 2027 een wetgevingsvoorstel in.

5.   De Commissie evalueert uiterlijk in 2023 of het mogelijk is een gemeenschappelijke methode van de Unie te ontwikkelen voor de beoordeling en consistente gegevensrapportering met betrekking tot de CO2-emissies gedurende de volledige levenscyclus van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die in de Unie in de handel zijn gebracht. De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad die evaluatie toekomen, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor follow-upmaatregelen, zoals wetgevingsvoorstellen.

Artikel 16

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 44, lid 1, onder a), van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (18) ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit punt wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11, lid 2, artikel 13, lid 4, tweede alinea, en artikel 14, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 14 augustus 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, artikel 13, lid 4, tweede alinea; en artikel 14, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, artikel 13, lid 4, tweede alinea, en artikel 14, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 18

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 595/2009

Verordening (EG) nr. 595/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1.

aan de eerste alinea van artikel 2 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Zij is, voor de toepassing van de artikelen 5 bis, 5 ter en 5 quater, tevens van toepassing op voertuigen van de categorieën O3 en O4.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Specifieke vereisten voor fabrikanten met betrekking tot de milieuprestaties van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4

1.   De fabrikanten zorgen ervoor dat alle nieuwe voertuigen van de categorieën O3 en O4 die verkocht, geregistreerd of in het verkeer gebracht worden aan de volgende vereisten voldoen:

a)

de invloed van deze voertuigen op de CO2-emissies, het brandstofverbruik, elektriciteitsverbruik en het nulemissiebereik van motorvoertuigen wordt bepaald in overeenstemming met de in artikel 5 quater, onder a), bedoelde methodologie;

b)

zij zijn uitgerust met boordapparatuur voor de monitoring en registratie van de belasting in overeenstemming met de in artikel 5 quater, onder b), bedoelde vereisten.

2.   De fabrikanten zorgen ervoor dat nieuwe voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 die verkocht, geregistreerd of in het verkeer gebracht worden zijn uitgerust met boordapparatuur voor de monitoring en registratie van het brandstof- en/of energieverbruik, de belasting en afgelegde afstand in overeenstemming met de in artikel 5 quater, onder b), bedoelde vereisten.

Zij zorgen er tevens voor dat het nulemissiebereik en het elektriciteitsverbruik van deze voertuigen wordt bepaald in overeenstemming met de in artikel 5 quater, onder c), bedoelde methodologie;

Artikel 5 ter

Specifieke vereisten voor lidstaten met betrekking tot de milieuprestaties van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4

1.   In overeenstemming met de in artikel 5 quater vermelde uitvoeringsmaatregelen weigeren de nationale autoriteiten EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4 die niet voldoen aan de in deze uitvoeringsmaatregelen vastgelegde vereisten.

2.   In overeenstemming met de in artikel 5 quater vermelde uitvoeringsmaatregelen verbieden de nationale autoriteiten de verkoop, registratie of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4 die niet voldoen aan de in deze uitvoeringsmaatregelen vastgelegde vereisten.

Artikel 5 quater

Maatregelen voor de vaststelling van bepaalde aspecten van de milieuprestatie van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4

Uiterlijk op 31 december 2021 stelt de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, de volgende maatregelen vast:

a)

een methodologie ter beoordeling van de prestaties van voertuigen van de categorieën O3 en O4 wat betreft hun invloed op CO2-emissies, brandstofverbruik, elektriciteitsverbruik en nulemissiebereik van motorvoertuigen;

b)

technische voorschriften voor de uitrusting met boordapparatuur voor de monitoring en registratie van het brandstof- en/of energieverbruik en de afgelegde afstand van motorvoertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3, en voor de vaststelling en registratie van de belasting of het totale gewicht van voertuigen die voldoen aan de kenmerken als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, eerste alinea, onder a), b), c) of d), van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad (*1) en van de combinatie hiervan met voertuigen van de categorieën O3 en O4, met inbegrip van, indien noodzakelijk, de uitwisseling van gegevens tussen voertuigen binnen een combinatie;

c)

een methodologie voor de vaststelling van nulemissiebereik en het elektriciteitsverbruik van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 13 bis bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

(*1)  Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).”;"

3.

het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 13 bis

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad (*2) ingestelde technisch comité motorvoertuigen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit punt wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(*2)  Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).”."

Artikel 19

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/956

Verordening (EU) 2018/956 wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (*3), in Verordening (EG) nr. 595/2009 en in Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad (*4)

(*3)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1)."

(*4)  Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).”;"

2.

artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Met ingang van 1 januari 2019 monitoren de lidstaten de in bijlage I, deel A, vermelde gegevens in verband met nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die voor het eerst in de Unie worden geregistreerd.

Met ingang van 2020 rapporteren de bevoegde autoriteiten van de lidstaten elk jaar uiterlijk op 30 september de gegevens van de vorige rapporteringsperiode van 1 juli tot en met 30 juni aan de Commissie, volgens de in bijlage II beschreven rapporteringsprocedure.

Voor het jaar 2019 omvatten de uiterlijk op 30 september 2020 gerapporteerde gegevens de gegevens die van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2020 zijn gemonitord.

Gegevens met betrekking tot nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die eerder buiten de Unie zijn geregistreerd, worden niet gemonitord en gerapporteerd, tenzij deze registratie minder dan drie maanden voor de registratie in de Unie heeft plaatsgevonden.”;

3.

artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Vanaf de in bijlage I, deel B, punt 1, vastgelegde aanvangsjaren monitoren fabrikanten van zware bedrijfsvoertuigen de in bijlage I, deel B, punt 2, vermelde gegevens voor elk nieuw zwaar bedrijfsvoertuig.

Met ingang van de in bijlage I, deel B, punt 1, vastgelegde aanvangsjaren rapporteren fabrikanten van zware bedrijfsvoertuigen deze gegevens elk jaar uiterlijk op 30 september voor elk nieuw zwaar bedrijfsvoertuig met een datum van simulatie binnen de voorgaande rapporteringsperiode van 1 juli tot en met 30 juni aan de Commissie, volgens de in bijlage II beschreven rapporteringsprocedure.

Voor het jaar 2019 rapporteren fabrikanten van zware bedrijfsvoertuigen deze gegevens voor elk nieuw zwaar bedrijfsvoertuig met een datum van simulatie binnen de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2020.

De datum van simulatie is de overeenkomstig bijlage I, deel B, punt 2, veld 71, gerapporteerde datum.”;

4.

artikel 10, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De Commissie brengt elk jaar uiterlijk op 30 april een jaarverslag uit met haar analyse van de gegevens die de lidstaten en de fabrikanten betreffende de voorgaande rapporteringsperiode hebben toegezonden.”;

5.

in bijlage II wordt punt 3.2 vervangen door:

„3.2.

De gegevens over de zware bedrijfsvoertuigen die in de voorgaande rapporteringsperiode zijn geregistreerd en in het register zijn opgenomen, worden uiterlijk op 30 april van elk jaar, met ingang van 2021, bekendgemaakt, met uitzondering van de in artikel 6, lid 1, bedoelde gegevens.”.

Artikel 20

Wijzigingen van Richtlijn 96/53/EG

Richtlijn 96/53/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 2 wordt de volgende definitie ingevoegd na de definitie van „door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuig”:

„—

„emissievrij voertuig”: een emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig zoals gedefinieerd in artikel 3, onder 11), van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad (*5).

(*5)  Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).”;"

2.

artikel 10 ter wordt vervangen door:

„Artikel 10 ter

Het maximaal toegestane gewicht van door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen komt overeen met het gewicht dat is vastgesteld in de punten 2.2.1, 2.2.2, 2.2.3, 2.2.4, 2.3.1, 2.3.2 en 2.4 van bijlage I.

Door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen voldoen tevens aan de in bijlage I, punt 3, vastgestelde maximaal toegestane asdruk.

Het bijkomend gewicht dat voor door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen nodig is, wordt gedefinieerd op basis van de documentatie die door de fabrikant bij de goedkeuring van het betrokken voertuig wordt verstrekt. Dat bijkomende gewicht wordt vermeld in de officiële bewijzen die overeenkomstig artikel 6 vereist zijn.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 nonies gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het actualiseren, voor de doelstellingen van deze richtlijn, van de in artikel 2 opgenomen lijst van alternatieve brandstoffen die een bijkomend gewicht vereisen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie zoals gebruikelijk overlegt met deskundigen, onder meer uit de lidstaten, voordat zij die gedelegeerde handelingen vaststelt.”;

3.

bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de tweede kolom van de punten 2.2.1, 2.2.2, 2.2.3 en 2.2.4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk.”;

b)

in de tweede kolom van punt 2.3.1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Emissievrije voertuigen: het maximaal toegestane gewicht van 18 ton wordt met het voor de emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton.”;

c)

in de derde kolom van punt 2.3.2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Emissievrije voertuigen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 25, of 26 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt, wordt met het voor de emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton.”;

d)

in de derde kolom van punt 2.4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Emissievrije autobussen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 28 ton wordt met het voor de alternatieve emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton.”.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 286.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(3)  Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 13).

(4)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(5)  Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie van 12 december 2017 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen betreft, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie (PB L 349 van 29.12.2017, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).

(9)  Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).

(14)  Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(16)  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(18)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).


BIJLAGE I

Gemiddelde specifieke CO2-emissies, de gemiddeldespecifieke CO2-emissiedoelstellingen en overtolligeCO2-emissies

1.   SUBGROEPEN VOERTUIGEN

Elk nieuw zwaar bedrijfsvoertuig wordt overeenkomstig de in tabel1 vermelde voorwaarden toegewezen aan een van de daarin vermelde subgroepenvoertuigen.

Tabel 1

Subgroepen voertuigen (sg)

Zware bedrijfsvoertuigen

Soort cabine

Motorvermogen

Subgroep voertuigen (sg)

Ongelede vrachtwagens met een asconfiguratievan 4 × 2 en een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestandvan meer dan 16 ton

Alle

< 170 kW

4-UD

Dagcabine

≥ 170 kW

4-RD

Slaapcabine

≥ 170 kW en < 265 kW

Slaapcabine

≥ 265 kW

4-LH

Ongelede vrachtwagens met een asconfiguratievan 6 × 2

Dagcabine

Alle

9-RD

Slaapcabine

9-LH

Trekkers met een asconfiguratie van 4 ×2 en een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand vanmeer dan 16 ton

Dagcabine

Alle

5-RD

Slaapcabine

< 265 kW

Slaapcabine

≥ 265 kW

5-LH

Trekkers met een asconfiguratie van 6 ×2

Dagcabine

Alle

10-RD

Slaapcabine

10-LH

„Slaapcabine”: een cabine met een ruimteachter de zitplaats van de bestuurder die is bedoeld om in te slapenzoals gerapporteerd overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956.

„Dagcabine”: een cabine die geenslaapcabine is.

Als een nieuw zwaar bedrijfsvoertuig niet aan een subgroep voertuigenkan worden toegewezen omdat informatie over het soort cabine of hetmotorvermogen ontbreekt, wordt het toegewezen aan de subgroep langeafstand (long-haul, LH) die overeenkomt met het soort chassis (ongeledevrachtwagen of trekker) en de asconfiguratie (4 × 2 of 6 × 2).

Wanneer een nieuw zwaar bedrijfsvoertuig aan subgroep voertuigen4-UD wordt toegewezen maar gegevens over de CO2-emissies in g/km ontbreken voor de missieprofielen UDL of UDR alsomschreven in tabel 2 van punt 2.1, wordt het nieuwe zware bedrijfsvoertuigaan de subgroep voertuigen 4-RD toegewezen.

2.   GEMIDDELDE SPECIFIEKE CO2-EMISSIES VAN EENFABRIKANT

2.1.   Berekening van de specifieke CO2-emissiesvan een nieuw zwaar bedrijfsvoertuig

De specifieke CO2-emissies in g/km van eennieuw zwaar bedrijfsvoertuig v (CO2v ), toegewezen aan de subgroep voertuigen sg, worden als volgt berekend:

Formula

waarbij:

Formula

mp

de som van alle missieprofielen mp in tabel 2;

sg

de subgroep voertuigen waaraan het nieuwe bedrijfsvoertuig v is toegewezen overeenkomstig punt 1 van dezebijlage;

W sg,mp

de in tabel 2 gespecificeerde weegfactor van het missieprofiel;

CO2 v,mp

de CO2-emissies in g/km van eennieuw zwaar bedrijfsvoertuig v die zijn bepaaldvoor een missieprofiel mp en gerapporteerdovereenkomstig Verordening (EU) 2018/956.

De specifieke CO2-emissies van een emissievrijzwaar bedrijfsvoertuig worden op 0 g CO2/km gesteld.

De specifieke CO2-emissies van een werkvoertuigzijn het gemiddelde van de CO2-emissies in g/kmgerapporteerd overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956.

Tabel 2

Weegfactoren van missieprofielen (Wsg,mp)

Subgroep voertuigen (sg)

Missieprofiel (1) (mp)

RDL

RDR

LHL

LHR

UDL

UDR

REL, RER, LEL, LER

4-UD

0

0

0

0

0,5

0,5

0

4-RD

0,45

0,45

0,05

0,05

0

0

0

4-LH

0,05

0,05

0,45

0,45

0

0

0

9-RD

0,27

0,63

0,03

0,07

0

0

0

9-LH

0,03

0,07

0,27

0,63

0

0

0

5-RD

0,27

0,63

0,03

0,07

0

0

0

5-LH

0,03

0,07

0,27

0,63

0

0

0

10-RD

0,27

0,63

0,03

0,07

0

0

0

10-LH

0,03

0,07

0,27

0,63

0

0

0


Omschrijvingenvan de missieprofielen

RDL

Regionale bezorging met lage belasting

RDR

Regionale bezorging met representatieve belasting

LHL

Lange afstand met lage belasting

LHR

Lange afstand met representatieve belasting

UDL

Stadsbezorging met lage belasting

UDR

Stadsbezorging met representatieve belasting

REL

Regionale bezorging (EMS) met lage belasting

RER

Regionale bezorging (EMS) met representatieve belasting

LEL

Lange afstand (EMS) met lage belasting

LER

Lange afstand (EMS) met representatieve belasting

2.2.   Gemiddelde specifieke CO2-emissies van allenieuwe zware bedrijfsvoertuigen in een subgroep voertuigen voor eenfabrikant

Voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode worden de gemiddeldespecifieke CO2-emissies in g/tkm van alle nieuwezware bedrijfsvoertuigen in de subgroep voertuigen sg als volgt berekend:

Formula

waarbij:

Formula

v

de som van alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen vande fabrikant in de subgroep voertuigen sg,met uitzondering van alle werkvoertuigen overeenkomstig artikel 4,eerste alinea, onder a);

CO2 v

de specifieke CO2-emissies van eennieuw zwaar bedrijfsvoertuig v, bepaald overeenkomstigpunt 2.1;

Vsg

het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikantin de subgroep voertuigen sg, met uitzonderingvan alle werkvoertuigen overeenkomstig artikel 4, eerste alinea, ondera);

PL sg

de gemiddelde belasting van voertuigen in de subgroepvoertuigen sg, zoals bepaald in punt 2.5.

2.3.   De factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen, bedoeldin artikel 5

2.3.1.   Rapporteringsperiode 2019 tot en met 2024

Voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode van 2019 tot enmet 2024 wordt de in artikel 5 bedoelde factor voor emissievrije enemissiearme voertuigen (ZLEV) als volgt berekend:

Formula met een minimum van 0,97

waarbij:

V

het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikantdat voldoet aan de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, vastgelegdekenmerken, met uitzondering van werkvoertuigen, overeenkomstig artikel4, eerste alinea, onder a);

Vconv

het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikantdat voldoet aan de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, vastgelegdekenmerken, met uitzondering van werkvoertuigen, overeenkomstig artikel4, eerste alinea, onder a) en met uitzondering van emissievrije enemissiearme zware bedrijfsvoertuigen;

Vzlev

de som van Vin en Vout,

waarbij:

Vin Formula

met Formula als de som van alle nieuwe emissievrije en emissiearmezware bedrijfsvoertuigen die voldoen aan de in artikel 2, lid 1, eerstealinea, bedoelde kenmerken;

CO2v

de specifieke CO2-emissies in g/kmvan een emissievrij of emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig v, bepaald overeenkomstig punt 2.1;

LETsg

de lage-emissiedrempel van de subgroep voertuigen sg waartoe het voertuig v behoort als gedefinieerd in punt 2.3.3;

Vout

het totale aantal nieuw geregistreerde emissievrijezware bedrijfsvoertuigen bedoeld in artikel 2, lid 1, tweede alinea,vermenigvuldigd met 2, en met een maximum van 1,5 % van Vconv.

2.3.2.   Rapporteringsperioden vanaf 2025

Voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode wordt de in artikel5 bedoelde factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen (ZLEV)als volgt berekend:

Formula tenzij deze som groter is dan 1 of kleiner is dan 0,97;in dat geval wordt de ZLEV factor naargelang het geval op 1 of 0,97vastgesteld;

waarbij:

x

0,02

y

de som van Vin en Vout, gedeeld door Vtotal, waarbij:

Vin

het totale aantal nieuw geregistreerde emissiearmeen emissievrije zware bedrijfsvoertuigen die voldoen aan de in artikel2, lid 1, eerste alinea, bedoelde kenmerken, waarbij elk voertuigwordt geteld als ZLEV-specific in overeenstemming met de onderstaandeformule:

Formula

waarbij:

CO2v

de specifieke CO2-emissies in g/kmvan een emissievrij of emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig v, bepaald overeenkomstig punt 2.1;

LETsg

de lage-emissiedrempel van de subgroep voertuigen sg waartoe het voertuig v behoort als gedefinieerd in punt 2.3.3;

Vout

het totale aantal nieuw geregistreerde emissievrijezware bedrijfsvoertuigen bedoeld in artikel 2, lid 1, tweede alineaen met een maximum van 0,0035 van Vtotal;

Vtotal

het totale aantal nieuw geregistreerde zware bedrijfsvoertuigenvan de fabrikant in die rapporteringsperiode.

Wanneer Vin/Vtotal lager is dan 0,0075, wordt de ZLEV-factor op1 vastgesteld.

2.3.3.   Lage-emissiedrempel

De lage-emissiedrempel LETsg van de subgroepvoertuigen sg wordt als volgt gedefinieerd:

Formula

waarbij:

rCO2 sg

de gemiddelde referentiewaarden van de CO2-emissies van de subgroep voertuigen sg, zoals bepaald in punt 3;

PLsg

de gemiddelde belasting van voertuigen in de subgroepvoertuigen sg, zoals bepaald in punt 2.5.

2.4.   Aandeel van de fabrikant van nieuwe zware bedrijfsvoertuigenin een subgroep voertuigen

Voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode wordt het aandeelvan nieuwe zware bedrijfsvoertuigen in een subgroep voertuigen sg (share sg) als volgt berekend:

Formula

waarbij:

Vsg

het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikantin de subgroep voertuigen sg, met uitzonderingvan werkvoertuigen, overeenkomstig artikel 4, eerste alinea, ondera);

V

het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikantmet uitzondering van werkvoertuigen, overeenkomstig artikel 4, eerstealinea, onder a);

2.5.   Waarden voor de gemiddelde belasting van alle voertuigen in eensubgroep

De waarde voor de gemiddelde belasting van een voertuig in de subgroepvoertuigen sg (PLsg ) wordtals volgt berekend:

Formula

waarbij:

Formula

mp

de som van alle missieprofielen mp;

W sg,mp

de in punt 2.1, tabel 2, gespecificeerde weegfactorvan het missieprofiel;

PL sg,mp

de waarde voor de belasting die is toegekend aan devoertuigen in de subgroep voertuigen sg voorhet missieprofiel mp, zoals gespecificeerdin tabel 3.

Tabel 3

Waarden voor de belasting PLsg,mp (in ton)

Subgroep voertuigen sg

Missieprofiel (2) mp

RDL

RDR

LHL

LHR

UDL

UDR

REL

RER

LEL

LER

4-UD

0,9

4,4

1,9

14

0,9

4,4

3,5

17,5

3,5

26,5

4-RD

4-LH

5-RD

2,6

12,9

2,6

19,3

2,6

12,9

3,5

17,5

3,5

26,5

5-LH

9-RD

1,4

7,1

2,6

19,3

1,4

7,1

3,5

17,5

3,5

26,5

9-LH

10-RD

2,6

12,9

2,6

19,3

2,6

12,9

3,5

17,5

3,5

26,5

10-LH

2.6.   Weegfactor voor de belasting en de afgelegde afstand

De weegfactor voor de belasting en de afgelegde afstand (MPWsg) van een subgroep voertuigen sg is gedefinieerdals het product van de in tabel 4 gespecificeerde jaarlijks afgelegdeafstand en de in punt 2.5, tabel 3, gespecificeerde waarde voor debelasting per subgroep voertuigen, genormaliseerd naar de respectievewaarde voor subgroep voertuigen 5-LH, en wordt als volgt berekend:

Formula

waarbij:

AMsg

de in tabel 4 gespecificeerde jaarlijks afgelegde afstandvoor de voertuigen in de overeenkomstige subgroep voertuigen;

AM 5-LH

de voor subgroep voertuigen 5-LH in tabel 4 gespecificeerdejaarlijks afgelegde afstand;

PLsg

waarde voor de gemiddelde belasting zoals bepaald inpunt 2.5;

PL 5-LH

de waarde voor de gemiddelde belasting voor subgroepvoertuigen 5-LH, zoals bepaald in punt 2.5.

Tabel 4

Jaarlijks afgelegde afstanden

Voertuig-subgroep sg

Jaarlijks afgelegde afstand AMsg (in km)

4-UD

60 000

4-RD

78 000

4-LH

98 000

5-RD

78 000

5-LH

116 000

9-RD

73 000

9-LH

108 000

10-RD

68 000

10-LH

107 000

2.7.   Gemiddelde specifieke CO2-emissies in g/tkmvan een fabrikant, bedoeld in artikel 4

Voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode worden de gemiddelde specifieke CO2-emissiesin g/tkm (CO2) als volgt berekend:

Formula

waarbij:

Formula

de som van alle subgroep voertuigen;

ZLEV

de factor voor emissievrije en emissiearme voertuigenzoals bepaald in punt 2.3

share,sg

het aandeel nieuwe zware bedrijfsvoertuigen in de subgroepvoertuigen sg zoals bepaald in punt 2.4

MPWsg

de weegfactor voor de belasting en de afgelegde afstandzoals bepaald in punt 2.6.

avgCO2sg

de gemiddelde specifieke CO2-emissiesin g/tkm zoals bepaald in punt 2.2.

3.   DE REFERENTIEWAARDEN VAN DE CO2-EMISSIES,BEDOELD IN HET TWEEDE LID VAN ARTIKEL 1

De referentiewaarden van de CO2-emissies (rCO2sg ) worden voor elke subgroepvoertuigen sg op basis van alle nieuwe zwarebedrijfsvoertuigen van alle fabrikanten van de referentieperiode alsvolgt berekend:

Formula

waarbij:

Formula

de som van alle in de referentieperiode geregistreerdenieuwe zware bedrijfsvoertuigen in de subgroep voertuigen sg, met uitzondering van werkvoertuigen, overeenkomstigartikel 1, tweede alinea;

CO2v

de specifieke CO2-emissies van hetnieuwe zware bedrijfsvoertuig v, zoals bepaaldovereenkomstig punt 2.1, indien van toepassing aangepast overeenkomstigbijlage II;

rVsg

het in de referentieperiode geregistreerde totale aantalnieuwe zware bedrijfsvoertuigen in de subgroep voertuigen sg, met uitzondering van werkvoertuigen, overeenkomstigartikel 1, tweede alinea;

PLsg

de gemiddelde belasting van voertuigen in de subgroepvoertuigen sg, zoals bepaald in punt 2.5.

4.   DE SPECIFIEKE CO2-EMISSIEDOELSTELLINGVAN EEN FABRIKANT, BEDOELD IN ARTIKEL 6

Voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode, vanaf 1 juli 2025, wordt de specifieke CO2-emissiedoelstelling T als volgt berekend:

Formula

waarbij:

Formula

de som van alle subgroepen voertuigen;

share,sg

het aandeel van de nieuwe zware bedrijfsvoertuiten inde subgroep voertuigen sg zoals bepaald in punt 2.4;

MPWsg

de weegfactor voor de belasting en de afgelegde afstandzoals bepaald in punt 2.6;

rf

de toepasselijke CO2-emissiereductiedoelstelling(in %) van toepassing in de specifieke rapporteringsperiode;

rCO2sg

de referentiewaarde van de CO2-emissiezoals bepaald in punt 3.

5.   EMISSIEKREDIETEN EN EMISSIESCHULDEN, BEDOELD IN ARTIKEL7

5.1.   Het CO2-reductietraject voor emissiekredieten

Voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode van de jaren Yin het tijdvak vanaf 2019 tot en met 2030, wordt een CO2-emissiereductietraject (ETY) als volgtgedefinieerd:

Formula

waarbij:

Formula

de som van alle subgroepen voertuigen;

share,sg

het aandeel van de nieuwe zware bedrijfsvoertuiten inde subgroep voertuigen sg zoals bepaald zoalsbepaald in punt 2.4;

MPWsg

de weegfactor voor de belasting en de afgelegde afstandzoals bepaald in punt 2.6;

rCO2sg

de referentiewaarde van de CO2-emissiezoals bepaald in punt 3;

R-ETY

wordt gedefinieerd als volgt:

voor de rapporteringsperiodenvan de jaren Y in het tijdvak 2019 tot en met 2025:

Formula

en, voor de rapporteringsperioden van de jaren Y in hettijdvak 2026 tot en met 2030:

Formula

rf2025 en rf2030

zijn de CO2-emissiereductiedoelstellingen(in %) die van toepassing zijn voor respectievelijk de rapporteringsperiodenvoor 2025 en 2030.

5.2.   Emissiekredieten en emissieschulden in elke rapporteringsperiode

De emissiekredieten (cCO2Y ) en emissieschulden (dCO2Y ) worden voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode vande jaren Y in het tijdvak 2019 tot en met 2029 als volgt berekend:

Indien CO2Y < ETY:

Formula

dCO2Y = 0

Indien CO2Y > TY voor dejaren 2025 tot en met 2029:

Formula

dCO2Y = 0

In alle andere gevallen worden dCO2Y en cCO2Y op 0 gesteld.

waarbij:

ETY

het overeenkomstig punt 5.1 bepaalde CO2-emissiereductietraject van de fabrikant in de rapporteringsperiodevan jaar Y;

CO2Y

de overeenkomstig punt 2.7 bepaalde gemiddelde specifiekeCO2-emissies van de fabrikant in de rapporteringsperiodevan jaar Y;

TY

de overeenkomstig punt 4 bepaalde specifieke CO2-emissiedoelstelling van de fabrikant in de rapporteringsperiodevan jaar Y;

VY

het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikantin de rapporteringsperiode van jaar Y, met uitzondering van werkvoertuigen,overeenkomstig artikel 4, eerste alinea, onder a);

5.3.   Emissieschuldlimiet

De emissieschuldlimiet (limCO2) voor elke fabrikantis als volgt gedefinieerd:

Formula

waarbij:

T2025

de overeenkomstig punt 4 bepaalde specifieke CO2-emissiedoelstelling van de fabrikant in de rapporteringsperiodevan het jaar 2025;

V2025

het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikantin de rapporteringsperiode van het jaar 2025, met uitzondering vanwerkvoertuigen, overeenkomstig artikel 4, eerste alinea, onder a);

5.4.   Vóór 2025 verworven emissiekredieten

De in de rapporteringsperiode van 2025 verworven emissiekredietenworden verminderd met een bedrag (redCO2) datovereenkomt met de vóór deze rapporteringsperiode verworven emissiekredieten,wat voor elke fabrikant als volgt wordt bepaald:

Formula

waarbij:

min

het minimum van de twee tussen haakjes vermelde waarden;

Formula

de som van de rapporteringsperioden van de jaren Y inhet tijdvak 2019 tot en met 2024;

dCO22025

de overeenkomstig punt 5.2 bepaalde emissieschuldenvoor de rapporteringsperiode van het jaar 2025;

cCO2Y

de overeenkomstig punt 5.2 bepaalde emissiekredietenin de rapporteringsperiode van jaar Y;

6.   OVERTOLLIGE CO2-EMISSIES VAN EENFABRIKANT, BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 2

Voor elke fabrikant en elke rapporteringsperiode vanaf het jaar2025 wordt de waarde van de overtollige CO2-emissies(exeCO2Y) als volgt berekendwanneer de waarde positief is:

 

voor de rapporteringsperiode van het jaar 2025

Formula

 

voor de rapporteringsperioden van de jaren Y in het tijdvak van2026 tot en met 2028

Formula

 

voor de rapporteringsperiode van het jaar 2029

Formula

 

voor de rapporteringsperioden van de jaren Y vanaf 2030

Formula

waarbij:

Formula

de som van de rapporteringsperioden van de jaren Y inhet tijdvak 2019 tot en met 2025;

Formula

de som van de rapporteringsperioden van de jaren I vanaf2025 tot en met jaar Y;

Formula

de som van de rapporteringsperioden van de jaren J vanaf2025 tot en met het jaar (Y-1);

Formula

de som van de rapporteringsperioden van de jaren J inhet tijdvak 2025 tot en met 2028;

Formula

de som van de rapporteringsperioden van de jaren I inhet tijdvak 2025 tot en met 2029;

dCO2Y

de overeenkomstig punt 5.2 bepaalde emissieschuldenin de rapporteringsperiode van jaar Y;

cCO2Y

de overeenkomstig punt 5.2 bepaalde emissiekredietenin de rapporteringsperiode van jaar Y;

limCO2

de overeenkomstig punt 5.3 bepaalde emissieschuldlimiet;

redCO2

de overeenkomstig punt 5.4 bepaalde vermindering vanemissieschulden in de rapporteringsperiode van 2025.

In alle andere gevallen wordt de waarde voor de overtollige CO2-emissies exeCO2Y op 0 gesteld.


(1)  Zie de omschrijvingen van de missieprofielen onderaan deze tabel.

(2)  Zie omschrijvingen van de missieprofielen in punt 2.1 onder tabel2.


BIJLAGE II

Aanpassingsprocedures

1.   AANPASSINGSFACTOREN VOOR DE BELASTING, BEDOELD IN ARTIKEL 14, LID 1, ONDER C)

Voor de berekening van de in artikel 1, tweede alinea, bedoelde referentiewaarden van de CO2-emissies worden, onder voorbehoud van artikel 11, lid 2, onder a), de weegfactoren van missieprofielen en de waarden voor belasting gebruikt die van toepassing zijn in de rapporteringsperiode waarin de in artikel 14, lid 2, onder c), bedoelde wijzigingen van kracht worden voor alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en worden de CO2-emissies in g/km van een zwaar bedrijfsvoertuig v, die zijn bepaald voor een in punt 2.1, tabel 2, van bijlage I bedoeld missieprofiel mp, als volgt aangepast:

Formula

waarbij:

sg

= de subgroep voertuigen waartoe het voertuig v behoort;

CO2(RP)v,mp =

de specifieke CO2-emissies van voertuig v in g/km, zoals bepaald voor missieprofiel mp en gebaseerd op de overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde monitoringgegevens voor de referentieperiode;

PL(RP)sg,mp =

de waarde van de belasting die is toegekend aan voertuig v in de subgroep voertuigen sg voor het missieprofiel mp in de referentieperiode, overeenkomstig punt 2.5, tabel 3, van bijlage I, voor het vaststellen van de overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde monitoringgegevens voor de rapporteringsperiode;

PLsg,mp

= de waarde van de belasting die is toegekend aan voertuigen in de subgroep voertuigen sg voor het missieprofiel mp in de rapporteringsperiode waarin de in artikel 14, lid 1, bedoelde wijzigingen van kracht worden voor alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen overeenkomstig punt 2.5, tabel 3, van bijlage I;

PLasg, mp

= de in tabel 5 gedefinieerde aanpassingsfactor voor de belasting.

Tabel 5

Aanpassingsfactoren voor de belasting PLasg,mp

PLasg,mp

(in 1/ton)

Missieprofielen mp (1)

RDL, RDR

REL, RER

LHL, LHR

LEL, LER

UDL, UDR

Voertuig-sub-groepen (sg)

4-UD

0,026

n.v.t.

0,015

n.v.t.

0,026

4-RD

4-LH

5-RD

0,022

0,022

0,017

0,017

0,022

5-LH

9-RD

0,026

0,025

0,015

0,015

0,026

9-LH

10-RD

0,022

0,021

0,016

0,016

0,022

10-LH

2.   AANPASSINGSFACTOREN, BEDOELD IN ARTIKEL 11, LID 2, ONDER B)

Voor de berekening van de in artikel 1, tweede alinea, bedoelde referentiewaarden van de CO2-emissies worden, onder voorbehoud van artikel 11, lid 2, onder b), de weegfactoren van missieprofielen en de waarden voor belasting gebruikt die van toepassing zijn in de rapporteringsperiode waarin de in artikel 14, lid 2, onder c), bedoelde wijzigingen van kracht worden voor alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en worden de CO2-emissies in g/km van een zwaar bedrijfsvoertuig v, die zijn bepaald voor een in punt 2.1 van bijlage I bedoeld missieprofiel mp, als volgt aangepast:

Formula

waarbij

Formula

= de som van alle representatieve voertuigen r voor de subgroep voertuigen sg;

sg

= de subgroep voertuigen waartoe het voertuig v behoort;

s r,sg

= de statistische weegfactor van representatief voertuig r in de subgroep voertuigen sg;

CO2(RP)v,mp

= de specifieke CO2-emissies van voertuig v in g/km, zoals bepaald voor missieprofiel mp en gebaseerd op de overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde monitoringgegevens voor de referentieperiode;

CO2(RP)r,mp

= de specifieke CO2-emissies van representatief voertuig r in g/km, zoals bepaald voor missieprofiel mp overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, in de referentieperiode waarin de CO2(RP)v,mp zijn vastgesteld;

CO2r,mp

= de specifieke CO2-emissies van representatief voertuig r, zoals bepaald voor missieprofiel mp overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, in de rapporteringsperiode waarin de in artikel 14, lid 2, van deze Verordening bedoelde wijzigingen van kracht worden voor alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen.

Het representatief voertuig wordt bepaald overeenkomstig de in artikel 14, lid 3, van deze Verordening bedoelde methode.


(1)  Zie omschrijvingen van de missieprofielen in punt 2.1 van bijlage I.


25.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/241


VERORDENING (EU) 2019/1243 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen die voorzien in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 33, artikel 43, lid 2, artikel 53, lid 1, artikel 62, artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 114, artikel 153, lid 2, punt b), artikel 168, lid 4, punt b), artikel 172, artikel 192, lid 1, artikel 207, lid 2, artikel 214, lid 3, en artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag van Lissabon heeft het rechtskader voor de door de wetgever aan de Commissie toegekende bevoegdheden ingrijpend gewijzigd en een onderscheid ingevoerd tussen de aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen tot aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (gedelegeerde handelingen), en de aan de Commissie toegekende bevoegdheden om handelingen vast te stellen teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie te waarborgen (uitvoeringshandelingen).

(2)

Wetgevingshandelingen die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld, kennen de Commissie bevoegdheden toe om maatregelen te nemen volgens de bij artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad (4) ingevoerde regelgevingsprocedure met toetsing.

(3)

Eerdere voorstellen om wetgeving die verwijst naar de regelgevingsprocedure met toetsing aan te passen aan het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde juridisch kader werden ingetrokken (5) wegens de stilstand in de interinstitutionele onderhandelingen.

(4)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bereikten vervolgens overeenstemming over een nieuw kader voor gedelegeerde handelingen in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (6), en onderkenden dat alle bestaande wetgeving moest worden aangepast aan het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde juridisch kader. Met name waren zij het erover eens dat alle basishandelingen die nog voorzien in de regelgevingsprocedure met toetsing, met hoge prioriteit en spoed moesten worden aangepast. De Commissie verbond zich ertoe om uiterlijk eind 2016 een voorstel voor die aanpassing op te stellen.

(5)

De meeste bevoegdheidstoekenningen in basishandelingen die voorzien in de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoen aan de criteria van artikel 290, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en moeten aan die bepaling worden aangepast.

(6)

Andere bevoegdheidstoekenningen in basishandelingen die voorzien in de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoen aan de criteria van artikel 291, lid 2, VWEU en moeten aan die bepaling worden aangepast.

(7)

Indien uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden overgedragen, moeten deze bevoegdheden worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(8)

In een beperkt aantal basishandelingen die voorzien in de regelgevingsprocedure met toetsing, zijn de respectieve bevoegdheidstoekenningen niet meer nodig en moeten zij bijgevolg worden geschrapt.

(9)

In punt 31 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven staat dat bevoegdheidsdelegaties mogen worden gebundeld, mits de Commissie zorgt voor een objectieve motivering op basis van een wezenlijk verband tussen twee of meer bevoegdheidsdelegaties in één wetgevingshandeling, en tenzij in de wetgevingshandeling anders is bepaald. Overleg bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen dient tevens om te bepalen tussen welke bevoegdheidsdelegaties er een wezenlijk verband wordt geacht te bestaan. In die gevallen wordt in eventuele bezwaren van het Europees Parlement of de Raad duidelijk aangegeven op welke bevoegdheidsdelegatie het bezwaar specifiek betrekking heeft. In een beperkt aantal in de bijlage bij deze verordening vermelde basishandelingen is in de basishandeling een duidelijke bepaling opgenomen over de vaststelling van afzonderlijke gedelegeerde handelingen voor verschillende gedelegeerde bevoegdheden.

(10)

Deze verordening mag geen gevolgen hebben voor lopende procedures waarin het betrokken comité reeds vóór de inwerkingtreding van deze verordening advies heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(11)

Daar de aanpassingen en wijzigingen alleen betrekking hebben op procedures op het niveau van de Unie, hoeven zij in het geval van richtlijnen niet te worden omgezet door de lidstaten.

(12)

De betrokken handelingen moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen handelingen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening laat lopende procedures waarin een comité reeds advies heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG, onverlet.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C van 288 van 31.8.2017, blz. 29.

(2)  PB C van 164 van 8.5.2018, blz. 82.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 juni 2019.

(4)  Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).

(5)  PB C 80 van 7.2.2015, blz. 17.

(6)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


BIJLAGE

I.   COMMUNICATIENETWERKEN, INHOUD EN TECHNOLOGIE

1.   Verordening (EG) nr. 733/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 22 april 2002 betreffende de invoering van het.eu-topniveaudomein (1).

Teneinde de voorwaarden te bepalen voor de implementatie van het.eu-landcodetopniveaudomein (ccTLD) dat is ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 733/2002, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot aanvulling van de verordening met de criteria en de procedure voor de aanwijzing van het register, met regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de uitvoering en functies van het.eu-topniveaudomein (TLD), en met de beginselen van het overheidsbeleid inzake registratie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 733/2002 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 3, lid 1, eerste alinea, wordt punt a) vervangen door:

„a)

voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 5 bis tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van de criteria en de procedure voor de aanwijzing van het register.

Indien zulks bij de vaststelling van de criteria en de procedure voor de aanwijzing van het register om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 5 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen;”;

2.

artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Na raadpleging van het register is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het.eu-topniveaudomein (TLD), en inzake de beginselen van het overheidsbeleid inzake registratie.”;

b)

in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

„Indien een lidstaat of de Commissie binnen 30 dagen na de bekendmaking bezwaar maakt tegen een naam op een meegedeelde lijst, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening teneinde de situatie te verhelpen.”;

3.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*1).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 5 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 5 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*1)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

in artikel 6 worden de leden 3 en 4 geschrapt.

2.   Beschikking nr. 626/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2008 inzake de selectie en machtiging van systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) leveren (2)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Beschikking nr. 626/2008/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend ten aanzien van passende regelingen voor de gecoördineerde toepassing van de handhavingsregels. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.

Dienovereenkomstig wordt Beschikking nr. 626/2008/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 9 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie kan bij uitvoeringshandelingen maatregelen vaststellen tot bepaling van passende regelingen voor de gecoördineerde toepassing van de in lid 2 van dit artikel bedoelde handhavingsregels, met inbegrip van de regels voor gecoördineerde opschorting of intrekking van machtigingen vanwege inbreuken op de in artikel 7, lid 2, bedoelde gemeenschappelijke voorwaarden. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 10, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.”;

2.

in artikel 10 wordt lid 4 geschrapt.

II.   HUMANITAIRE HULP EN CIVIELE BESCHERMING

Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (3)

Sinds de vaststelling van de verordening in 1996 heeft de Commissie nooit maatregelen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing hoeven vast te stellen om niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 1257/96 te wijzigen. Naar verwachting zal dit in de toekomst evenmin noodzakelijk zijn. Daarom moet de mogelijkheid om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen volgens de regelgevingsprocedure met toetsing worden geschrapt uit Verordening (EG) nr. 1257/96, en hoeft aan de Commissie geen bevoegdheid te worden overgedragen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1257/96 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 15 wordt lid 1 geschrapt;

2.

in artikel 17 wordt lid 4 geschrapt.

III.   WERKGELEGENHEID, SOCIALE ZAKEN EN INCLUSIE

1.   Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (eerste bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (4)

Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de vervaardiging of de constructie van delen van arbeidsplaatsen, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van arbeidsplaatsen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen bij Richtlijn 89/654/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 (5) wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 89/654/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Wijzigingen in de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen, teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de vervaardiging of de constructie van delen van arbeidsplaatsen, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van arbeidsplaatsen.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 9 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*2).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 9 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 9 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*2)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

2.   Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (derde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (6)

Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen bij Richtlijn 89/656/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 89/656/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Wijzigingen in de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen, teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 9 ter, neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*3).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 9 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 9 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*3)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

3.   Richtlijn 90/269/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende de minimumveiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers (vierde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (7)

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen bij Richtlijn 90/269/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 90/269/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Wijzigingen in de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van het manueel hanteren van lasten.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 8 ter, neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*4).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 8 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 8 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*4)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

4.   Richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (8)

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en de kennis op het gebied van beeldschermapparatuur, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlage bij Richtlijn 90/270/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 90/270/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Wijzigingen in de bijlage

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlage, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, ontwikkelingen in internationale voorschriften of specificaties of de kennis op het gebied van beeldschermapparatuur.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 10 ter, neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*5).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 10 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*5)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

5.   Richtlijn 92/29/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (9)

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang of wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van medische hulpverlening aan boord van schepen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen bij Richtlijn 92/29/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/29/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Wijzigingen in de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van medische hulpverlening aan boord van schepen.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 8 ter, neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*6).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 8 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 8 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*6)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

6.   Richtlijn 92/57/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (achtste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (10)

Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in bijlage IV bij Richtlijn 92/57/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/57/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Wijzigingen in bijlage IV

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in bijlage IV, teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van tijdelijke of mobiele bouwplaatsen.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 13 ter, neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*7).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 13 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

7.   Richtlijn 92/58/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (11)

Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis op het gebied van veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen bij Richtlijn 92/58/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/58/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Wijzigingen in de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen, teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie op het gebied van het ontwerp en de vervaardiging van middelen of inrichtingen voor de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennisevolutie op het gebied van de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 9 ter, neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*8).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 9 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 9 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*8)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

8.   Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (12)

Teneinde jongeren op het werk adequaat te beschermen en teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale regels of specificaties en kennisevolutie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlage bij Richtlijn 94/33/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 94/33/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 15 wordt vervangen door:

„Artikel 15

Wijzigingen in de bijlage

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlage, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale regels of specificaties en kennisevolutie op het gebied van de bescherming van jongeren op het werk.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 15 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*9).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

9.   Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (13)

Teneinde werknemers adequaat te beschermen tegen risico’s voor hun gezondheid en veiligheid en teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van chemische agentia, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen bij Richtlijn 98/24/EG en die richtlijn aan te vullen met nieuwe of herziene indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 98/24/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 3, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze richtlijn met nieuwe of herziene indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling als bedoeld in de eerste alinea van dit lid, rekening houdend met de beschikbaarheid van meettechnieken.

De lidstaten houden werknemers- en werkgeversorganisaties op de hoogte van de op Unieniveau vastgestelde grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

in artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen, teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van chemische agentia.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

3.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 12 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 2, en artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, en artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*10).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 12, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 12 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 12 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*10)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

10.   Richtlijn 2002/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (trillingen) (zestiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (14)

Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van mechanische trillingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlage bij Richtlijn 2002/44/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/44/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Wijzigingen in de bijlage

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlage, teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van mechanische trillingen.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 11 ter, neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 11 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*11).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 11 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*11)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 12 wordt geschrapt.

11.   Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (15)

Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van lawaai, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in Richtlijn 2003/10/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2003/10/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Wijzigingen in de richtlijn

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in […] deze richtlijn teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van lawaai.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 12 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*12).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 12 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 12 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 13 wordt geschrapt.

12.   Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid l, van Richtlijn 89/391/EEG) (16)

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van carcinogene of mutagene agentia, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in bijlage II bij Richtlijn 2004/37/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/37/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 17 wordt vervangen door:

„Artikel 17

Wijziging van bijlage II

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in bijlage II, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van carcinogene of mutagene agentia.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 17 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 17 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*13).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 17 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 17 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*13)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

13.   Richtlijn 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (19e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (17)

Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of internationale specificaties en nieuwe wetenschappelijke bevindingen op het gebied van beroepsmatige blootstelling aan optische straling, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen bij Richtlijn 2006/25/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/25/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Wijzigingen van de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen, teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of internationale specificaties en nieuwe wetenschappelijke bevindingen op het gebied van beroepsmatige blootstelling aan optische straling. Die aanpassingen mogen niet leiden tot een wijziging van de grenswaarden voor blootstelling in de bijlagen.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 10 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*14).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 10 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*14)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 11 wordt geschrapt.

14.   Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (18)

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2009/148/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/148/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 9 wordt geschrapt;

2.

in artikel 18 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Vóór de blootstelling aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen op de arbeidsplaats wordt iedere werknemer in de gelegenheid gesteld een medische keuring te ondergaan.

Deze keuring omvat een specifiek onderzoek van de borstkas. Praktische aanbevelingen die de lidstaten bij de klinische keuring van werknemers als leidraad kunnen nemen, staan in bijlage I. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen, teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 18 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Zolang de blootstelling duurt, worden de werknemers ten minste eenmaal in de drie jaar in de gelegenheid gesteld zich opnieuw te laten keuren.

Van iedere werknemer wordt in overeenstemming met de nationale wetgeving en/of praktijk een individueel gezondheidsdossier aangelegd.”;

3.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 18 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 18, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 18, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*15).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 18, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 18 ter

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 18 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*15)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

IV.   ENERGIE

Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (19)

Teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen in Verordening (EG) nr. 1222/2009 moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die verordening in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1222/2009 als volgt gewijzigd:

1.

artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Wijzigingen en aanpassingen aan de technische vooruitgang

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening te wijzigen met betrekking tot:

a)

de invoering van informatievereisten met betrekking tot de gripklassen voor C2- en C3-banden, op voorwaarde dat passende geharmoniseerde testmethoden beschikbaar zijn;

b)

de aanpassing, voor zover van toepassing, van de gripklasse aan de specifieke technische kenmerken van banden die als voornaamste doelstelling hebben om bij het rijden op ijs of sneeuw, of allebei, betere prestaties te leveren dan normale banden, met name wat het in beweging brengen en houden van een voertuig, of het tot stilstand brengen ervan betreft;

c)

de aanpassing van de bijlagen I tot en met V aan de technische vooruitgang.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 12 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*16).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*16)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 13 wordt geschrapt.

V.   MILIEU

1.   Richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (20)

Teneinde te waarborgen dat de specificaties die in Richtlijn 94/63/EG zijn vastgesteld voor installaties voor vulling langs de onderzijde, waar nodig worden herzien en teneinde de bijlagen aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 94/63/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 4, lid 1, wordt de zesde alinea vervangen door:

„Alle terminals met installaties voor het laden van tankwagens zijn uitgerust met minstens één laadportaal dat beantwoordt aan de in bijlage IV vastgestelde specificaties voor installaties voor vulling langs de onderzijde. De Commissie toetst deze specificaties op gezette tijden en is bevoegd om overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV in het licht van de resultaten van die toetsing.”;

2.

artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

Aanpassing aan de technische vooruitgang

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, behalve inzake de in bijlage II, punt 2, vastgestelde grenswaarden.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, lid 1, en artikel 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 1, en artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*17).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*17)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

artikel 8 wordt geschrapt.

2.   Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (21)

Teneinde Richtlijn 2002/49/EG aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/49/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde gemeenschappelijke methoden aan te nemen voor het bepalen van Lden en Lnight.”;

b)

in lid 3 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde gemeenschappelijke methoden aan te nemen voor het bepalen van schadelijke effecten.”;

2.

artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I, punt 3, en de bijlagen II en III teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 12 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*18).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*18)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

in artikel 13 wordt lid 3 geschrapt;

5.

in bijlage III wordt de tweede zin van de inleiding vervangen door:

„De dosis/effectrelaties die in het kader van toekomstige herzieningen van deze bijlage zullen worden opgenomen, hebben vooral betrekking op:”.

3.   Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (22)

Teneinde ervoor te zorgen dat moderne analysemethoden worden gebruikt voor de controle van de naleving van de grenswaarden voor het gehalte aan vluchtige organische stoffen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2004/42/EG teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/42/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Aanpassing aan de technische vooruitgang

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 11 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*19).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*19)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.

4.   Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (23)

Teneinde Verordening (EG) nr. 166/2006 aan te passen aan de technische vooruitgang en aan internationaalrechtelijke ontwikkelingen, en teneinde te zorgen voor betere rapportage, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II en III bij die verordening in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang of als gevolg van wijzigingen, zoals besloten op de bijeenkomst van de partijen bij dat protocol, van de bijlagen bij het VN-ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, alsmede om de verordening aan te vullen door te voorzien in rapportage inzake de uitstoot van relevante verontreinigende stoffen vanuit een of meer diffuse bronnen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 166/2006 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 8 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Indien zij vaststelt dat er geen gegevens over de uitstoot vanuit diffuse bronnen bestaan, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het invoeren van rapportage inzake de uitstoot van relevante verontreinigende stoffen vanuit één of meer diffuse bronnen, in voorkomend geval met gebruikmaking van internationaal aanvaarde methoden.”;

2.

artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Wijzigingen in de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II en III met het oog op:

a)

het aanpassen van deze bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;

b)

het aanpassen van deze bijlagen als gevolg van wijzigingen van de bijlagen bij het protocol zoals besloten op de bijeenkomst van de partijen bij het protocol.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 18 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 3, en artikel 18 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 3, en artikel 18 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*20).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*20)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

in artikel 19 wordt lid 3 geschrapt.

5.   Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (24)

Teneinde ervoor te zorgen dat Verordening (EG) nr. 1272/2008 geregeld wordt geactualiseerd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van:

bijlage VI bij die verordening met het oog op de harmonisatie van de indeling en etikettering van stoffen;

bijlage VIII met het oog op de verdere harmonisatie van de informatie in verband met respons in noodgevallen en preventieve maatregelen op gezondheidsgebied;

bepaalde voorschriften van de verordening en de bijlagen I tot en met VIII bij die verordening in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1272/2008 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 37 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   Indien de Commissie de harmonisatie van de indeling en etikettering van de desbetreffende stof juist acht, stelt zij overeenkomstig artikel 53 bis onverwijld gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van bijlage VI, door te voorzien in de opneming van die stof, samen met de bijbehorende indeling en etiketteringselementen, in tabel 3.1 van deel 3 van die bijlage, alsook, in voorkomend geval, de specifieke concentratiegrenzen of M-factoren.

Tot en met 31 mei 2015 wordt onder dezelfde voorwaarden een overeenkomstige vermelding opgenomen in tabel 3.2 van deel 3 van bijlage VI.

Indien dit in geval van de harmonisatie van de indeling en etikettering van stoffen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 53 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

in artikel 45 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De Commissie is bevoegd om, na overleg met relevante belanghebbenden, zoals de European Association of Poison Centres and Clinical Toxicologists (Europese vereniging van antigifcentra en klinisch toxicologen — EAPCCT), overeenkomstig artikel 53 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VIII met het oog op de verdere harmonisatie van de informatie in verband met respons in noodgevallen en preventieve maatregelen op gezondheidsgebied.”;

3.

in artikel 53 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 53 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van artikel 6, lid 5, artikel 11, lid 3, de artikelen 12 en 14, artikel 18, lid 3, punt b), artikel 23, de artikelen 25 tot en met 29, artikel 35, lid 2, tweede en derde alinea, en de bijlagen I tot en met VIII teneinde deze aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen, waarbij zij terdege rekening houdt met de verdere ontwikkelingen betreffende het GHS, met name VN-wijzigingen met betrekking tot het gebruik van informatie over soortgelijke mengsels, en waarbij zij de ontwikkelingen in het kader van internationaal erkende chemische programma’s en de gegevens uit ongevallendatabases in acht neemt.

Indien zulks om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 53 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

4.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 53 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 37, lid 5, artikel 45, lid 4, en artikel 53, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 37, lid 5, artikel 45, lid 4, en artikel 53, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*21).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 37, lid 5, artikel 45, lid 4, en artikel 53, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 53 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 53 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 53 quater

Afzonderlijke gedelegeerde handelingen voor verschillende gedelegeerde bevoegdheden

De Commissie stelt met betrekking tot elke haar krachtens deze verordening gedelegeerde bevoegdheid een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast.

(*21)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

5.

in artikel 54 worden de leden 3 en 4 geschrapt.

6.   Richtlijn 2009/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations (25)

Teneinde te zorgen voor overeenstemming met de relevante normen die door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) zijn vastgelegd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van sommige bepalingen van Richtlijn 2009/126/EG in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/126/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Technische aanpassingen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de artikelen 4 en 5 teneinde deze waar nodig aan de technische vooruitgang aan te passen met het oog op overeenstemming met relevante, door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) vastgelegde normen.

De in lid 1 bedoelde bevoegdheidsdelegatie geldt niet voor het benzinedampafvangrendement en de damp/benzineverhouding die zijn vastgelegd in artikel 4, noch voor de in artikel 5 vastgestelde termijnen.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*22).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*22)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 9 wordt geschrapt.

VI.   Eurostat

1.   Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (26)

Teneinde Verordening (EG) nr. 1893/2006 aan te passen aan technologische en economische ontwikkelingen en teneinde NACE Rev. 2 in lijn te brengen met andere economische en sociale classificaties, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij die verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1893/2006 als volgt gewijzigd:

1.

artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„Gedelegeerde en uitvoeringshandelingen”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde rekening te houden met technologische of economische ontwikkelingen of teneinde deze in lijn te brengen met andere economische en sociale classificaties.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*23).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

(*23)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.

2.   Verordening (EG) nr. 451/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3696/93 van de Raad (27)

Teneinde Verordening (EG) nr. 451/2008 aan te passen aan technologische of economische ontwikkelingen en in lijn te brengen met andere economische en sociale classificaties, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij die verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 451/2008 als volgt gewijzigd:

1.

artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

a)

de titel wordt vervangen door:

„Gedelegeerde en uitvoeringshandelingen”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage teneinde rekening te houden met technologische of economische ontwikkelingen of teneinde deze in lijn te brengen met andere economische en sociale classificaties.

Bij de uitoefening van die bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen niet leiden tot een aanzienlijke verzwaring van de lasten of kosten voor de lidstaten of de respondenten.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*24).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

(*24)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.

VII.   INTERNE MARKT, INDUSTRIE, ONDERNEMERSCHAP EN MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF

1.   Richtlijn 76/211/EEG van de Raad van 20 januari 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar gewicht of volume van bepaalde producten in voorverpakkingen (28)

Teneinde Richtlijn 76/211/EEG aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 76/211/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*25).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 6 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*25)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

2.   Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis (29)

Teneinde Richtlijn 2000/14/EG aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2000/14/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 18 wordt lid 2 geschrapt;

2.

artikel 18 bis wordt vervangen door:

„Artikel 18 bis

Wijzigingen in bijlage III

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen. De gedelegeerde handelingen mogen niet van invloed zijn op het gemeten geluidsvermogensniveau van het in artikel 12 genoemde materieel, in het bijzonder door de opneming van verwijzingen naar bestaande toepasselijke Europese normen.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 18 ter

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 18 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 18 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*26).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 18 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*26)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

in artikel 19 wordt punt b) geschrapt.

3.   Richtlijn 2004/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de inspectie en de verificatie van de goede laboratoriumpraktijken (GLP) (30)

Teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen in Richtlijn 2004/9/EG, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van:

die richtlijn met het oog op het oplossen van geschillen in verband met de naleving van de GLP;

de bevestigingsformule in die richtlijn;

bijlage I bij die richtlijn om rekening te houden met de technische vooruitgang.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/9/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 6 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn teneinde de in lid 1 bedoelde kwesties op te lossen. De wijzigingen in bijlage I doen geen afbreuk aan de aard ervan, namelijk het bieden van een leidraad voor procedures voor het toezicht op de naleving van GLP en voor het verrichten van inspecties in onderzoeksinstellingen en study audits.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*27).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*27)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 7 wordt lid 3 geschrapt;

4.

in artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van:

a)

de formule in artikel 2, lid 2;

b)

bijlage I, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang.”.

4.   Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (31)

Teneinde rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de indicatieve lijst van veiligheidscomponenten in bijlage V bij Richtlijn 2006/42/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2006/42/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot noodzakelijk geachte maatregelen voor potentieel gevaarlijke machines. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/42/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 2, lid 2, onder c), wordt de tweede alinea vervangen door:

„In bijlage V is een indicatieve lijst opgenomen van veiligheidscomponenten.”;

2.

in artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V teneinde de indicatieve lijst van veiligheidscomponenten te actualiseren.”;

3.

in artikel 9, lid 3, worden de tweede en de derde alinea vervangen door:

„Terdege rekening houdend met het resultaat van deze raadpleging, neemt de Commissie bij uitvoeringshandeling de noodzakelijke maatregelen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde procedure.”;

4.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 21 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*28).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*28)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

5.

in artikel 22 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Indien naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*29) van toepassing.

(*29)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

5.   Richtlijn 2009/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (32)

Teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen in Richtlijn 2009/34/EG, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij de richtlijn in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Met betrekking tot de bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 5, lid 3 — op grond waarvan een lidstaat die een EG-modelgoedkeuring van beperkte strekking heeft verleend, een verzoek moet indienen om de bijlagen I en II aan te passen aan de technische vooruitgang — zij erop gewezen dat deze beperkte EG-modelgoedkeuring niet meer bestaat. De bevoegdheidsdelegatie in artikel 5, lid 3, dient derhalve te worden geschrapt.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/34/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 5 wordt lid 3 geschrapt;

2.

artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 16 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*30).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 16 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*30)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

artikel 17 wordt geschrapt.

6.   Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (33)

Teneinde ervoor te zorgen dat de lijst van defensiegerelateerde producten in de bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG strikt overeenkomt met de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van die bijlage en tot wijziging van die richtlijn wat betreft de omstandigheden waarin de lidstaten de overdracht van defensiegerelateerde producten kunnen vrijstellen van de verplichte voorafgaande toestemming. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/43/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 4 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief lid 2 te wijzigen om de volgende gevallen op te nemen:

a)

de overdracht vindt plaats onder voorwaarden die de openbare orde of de openbare veiligheid niet in het gedrang brengen;

b)

de verplichte voorafgaande toestemming is niet langer verenigbaar met internationale verplichtingen die de lidstaten na de aanneming van deze richtlijn zijn aangegaan;

c)

indien zulks noodzakelijk is voor de intergouvernementele samenwerking als bedoeld in artikel 1, lid 4.”;

2.

artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Wijziging van de bijlage

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijst van defensiegerelateerde producten in de bijlage zodanig te wijzigen dat ze strikt overeenkomt met de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.

Indien zulks om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

3.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, lid 3, en artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 3, en artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*31).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 13, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 13 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*31)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

artikel 14 wordt geschrapt.

7.   Verordening (EG) nr. 79/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen op waterstof en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG (34)

Teneinde Verordening (EG) nr. 79/2009 aan te passen aan de technische vooruitgang op het gebied van de veiligheid van motorvoertuigen op waterstof, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot aanvulling van die verordening met technische voorschriften voor dergelijke voertuigen, alsook met bestuursrechtelijke bepalingen, modellen voor administratieve documenten en modellen voor merktekens. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 79/2009 als volgt gewijzigd:

1.

artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Gedelegeerde bevoegdheden

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening in het licht van de technische vooruitgang door het vaststellen van:

a)

gedetailleerde regels voor de testprocedures, vermeld in de bijlagen II tot en met V;

b)

gedetailleerde regels voor de in bijlage VI genoemde voorschriften voor de installatie van waterstofsystemen en onderdelen daarvan;

c)

gedetailleerde regels voor de voorschriften voor de veilige en betrouwbare werking van waterstofsystemen en onderdelen daarvan, als bedoeld in artikel 5;

d)

specificaties voor voorschriften inzake:

i)

het gebruik van zuivere waterstof of een mengsel van waterstof en aardgas/biomethaan;

ii)

nieuwe vormen van waterstofopslag en -gebruik;

iii)

de botsbeveiliging van voertuigen wat betreft de integriteit van de waterstofsystemen en de onderdelen daarvan;

iv)

voorschriften voor geïntegreerde systeemveiligheid, die ten minste de lekdetectie en voorschriften inzake reinigingsgas omvatten;

v)

elektrische isolatie en elektrische veiligheid;

e)

bestuursrechtelijke bepalingen voor de EG-typegoedkeuring van voertuigen wat de waterstofaandrijving ervan betreft, en van waterstofsystemen en onderdelen daarvan;

f)

regels inzake de informatie die fabrikanten moeten verstrekken voor de typegoedkeuring en de inspectie, bedoeld in artikel 4, leden 4 en 5;

g)

gedetailleerde regels voor de in punt 16 van bijlage VI bedoelde etikettering of andere wijzen om waterstofvoertuigen duidelijk en snel te identificeren, en

h)

andere maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 12 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*32).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*32)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 13 wordt geschrapt.

8.   Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (35)

Teneinde Richtlijn 2009/81/EG aan te passen aan de snelle ontwikkelingen op technisch, economisch en regelgevingsgebied, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de drempelbedragen voor opdrachten teneinde deze in overeenstemming te brengen met die in Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (36), tot wijziging van de verwijzingen naar de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV-nomenclatuur) en tot wijziging van bepaalde codes van de CPV-nomenclatuur en de regels voor de verwijzing in de aankondigingen naar specifieke CPV-rubrieken. Tevens moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om de technische aspecten en kenmerken van de middelen voor elektronische ontvangst te wijzigen teneinde deze, zoals vereist, aan te passen aan de technologische ontwikkelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/81/EG als volgt gewijzigd:

1.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 66 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 68, lid 1, en artikel 69, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 68, lid 1, en artikel 69, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*33).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 68, lid 1, en artikel 69, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 66 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 66 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*33)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

2.

in artikel 67 worden de leden 3 en 4 geschrapt.

3.

in artikel 68 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 66 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de drempels overeenkomstig de eerste alinea;”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Indien de drempels overeenkomstig de eerste alinea moeten worden herzien en de procedure van artikel 66 bis wegens tijdsgebrek niet kan worden toegepast, en zulks derhalve om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 66 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

4.

in artikel 69 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 66 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van:

a)

de in de bijlagen I en II vermelde codenummers van de CPV-nomenclatuur, voor zover hierdoor het materiële toepassingsgebied van deze richtlijn niet wordt gewijzigd, en de regels voor de verwijzing in de aankondigingen naar specifieke CPV-posten binnen de in die bijlagen vermelde categorieën diensten;

b)

de technische aspecten en kenmerken van de middelen voor elektronische ontvangst als bedoeld in bijlage VIII, punten a), f) en g).”.

VIII.   JUSTITIE EN CONSUMENTENZAKEN

1.   Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (37)

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in bijlage I bij Richtlijn 92/85/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Overeenkomstig het besluit van de Raad van 22 juli 2003 wordt de Commissie bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk bijgestaan door het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/85/EEG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Wijzigingen in bijlage I

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in bijlage I teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen.

Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*34).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 13 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*34)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

2.   Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (38)

Teneinde Richtlijn 2008/48/EG te actualiseren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van die richtlijn teneinde er aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage aan toe te voegen of de bestaande hypothesen te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2008/48/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 19 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   Zo nodig kan voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage worden uitgegaan van de in bijlage I genoemde aanvullende hypothesen.

Indien de in dit artikel en in deel II van bijlage I genoemde hypothesen niet voldoende zijn om het jaarlijkse kostenpercentage op uniforme wijze te berekenen of niet meer aangepast zijn aan de commerciële marktsituatie, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit artikel en van deel II van bijlage I teneinde de noodzakelijk geachte aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage toe te voegen of de bestaande te wijzigen.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 24 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 19, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*35).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 19, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*35)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 25 wordt geschrapt.

IX.   MOBILITEIT EN VERVOER

1.   Richtlijn 95/50/EG van de Raad van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (39)

Teneinde Richtlijn 95/50/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die richtlijn, met name om rekening te houden met wijzigingen in Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (40). Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 95/50/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 9 bis wordt vervangen door:

„Artikel 9 bis

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang op de onder deze richtlijn vallende gebieden, met name om rekening te houden met wijzigingen in Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (*36).

(*36)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).”;"

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 9 bis bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*37).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*37)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

Artikel 9 ter wordt geschrapt.

2.   Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (41)

Teneinde Richtlijn 2002/59/EG aan te passen aan de ontwikkeling van het recht van de Unie en het internationaal recht en aan de met de uitvoering van de richtlijn opgedane ervaring, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van:

de in de richtlijn opgenomen verwijzingen naar instrumenten van de Unie en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), teneinde deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het recht van de Unie of het internationaal recht;

bepaalde in de richtlijn opgenomen definities, teneinde deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het Unierecht of het internationaal recht;

de bijlagen I, III en IV bij de richtlijn, in het licht van de technische vooruitgang en de met de uitvoering van de richtlijn opgedane ervaring.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/59/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 27 wordt vervangen door:

„Artikel 27

Wijzigingen

1.   Binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn zoals omschreven in artikel 2 is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de verwijzingen naar instrumenten van de Unie en de IMO in deze richtlijn, alsmede de definities in bijlage 3 en de bijlagen teneinde deze in overeenstemming te brengen met bepalingen van het Unierecht of het internationaal recht die vastgesteld, gewijzigd of in werking getreden zijn.

2.   Binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn zoals omschreven in artikel 2 is de Commissies bevoegd om overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, III en IV in het licht van de technische vooruitgang en de met deze richtlijn opgedane ervaring.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 27 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 27 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 27 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*38).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 27 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*38)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 28 wordt geschrapt.

3.   Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) en houdende wijziging van de verordeningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (42)

Teneinde de in Verordening (EG) nr. 2099/2002 opgenomen lijst van handelingen van de Unie die verwijzen naar het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS), te actualiseren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van die verordening door een verwijzing op te nemen naar de in werking getreden handelingen van de Unie op grond waarvan bepaalde bevoegdheden aan het COSS worden verleend. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2099/2002 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 3 wordt lid 3 geschrapt;

2.

artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

Bevoegdheden van het COSS en wijzigingen

Het COSS oefent de bevoegdheden uit die krachtens de geldende wetgeving van de Unie aan dit comité worden verleend.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van artikel 2, punt 2, teneinde een verwijzing op te nemen naar handelingen van de Unie die na de vaststelling van deze verordening in werking zijn getreden en op grond waarvan bepaalde bevoegdheden worden verleend aan het COSS.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*39).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*39)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

4.   Richtlijn 2003/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 betreffende specifieke stabiliteitsvereisten voor ro-ro-passagiersschepen (43)

Teneinde Richtlijn 2003/25/EG aan te passen aan de technische vooruitgang, aan ontwikkelingen op internationaal niveau en aan de met de uitvoering van de richtlijn opgedane ervaring, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2003/25/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Wijziging van de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde rekening te houden met ontwikkelingen op internationaal niveau, met name bij de IMO, en teneinde de doeltreffendheid van deze richtlijn in het licht van de ervaring en de technische vooruitgang te verbeteren.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*40).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*40)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 11 wordt geschrapt.

5.   Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (44)

Teneinde Richtlijn 2003/59/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2003/59/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 11 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*41).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*41)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 12 wordt geschrapt.

6.   Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen (45)

Teneinde Verordening (EG) nr. 785/2004 aan te passen aan de ontwikkeling van het internationaal recht, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bepaalde waarden in die verordening in het licht van wijzigingen van internationale verdragen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 785/2004 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 6 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde waarden indien wijzigingen van toepasselijke internationale verdragen dit noodzakelijk maken.”;

2.

in artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in lid 1 van dit artikel bedoelde waarden indien wijzigingen van toepasselijke internationale verdragen dit noodzakelijk maken.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*42).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*42)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

in artikel 9 wordt lid 3 geschrapt.

7.   Verordening (EG) nr. 789/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de overdracht van vracht- en passagiersschepen tussen registers binnen de Gemeenschap en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 613/91 van de Raad (46)

Teneinde Verordening (EG) nr. 789/2004 aan te passen aan ontwikkelingen op internationaal niveau, met name bij de Internationale Maritieme Organisatie, en teneinde de doeltreffendheid van de verordening in het licht van de opgedane ervaring en de technische vooruitgang te verbeteren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bepaalde definities in de verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 789/2004 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 7 wordt lid 3 geschrapt;

2.

in artikel 9 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Binnen het toepassingsgebied van deze verordening zoals omschreven in artikel 3 is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de definities in artikel 2 teneinde rekening te houden met ontwikkelingen op internationaal niveau, met name bij de IMO, en teneinde de doeltreffendheid van de verordening in het licht van de ervaring en de technische vooruitgang te verbeteren.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*43).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*43)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

8.   Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (47)

Teneinde Richtlijn 2005/44/EG aan te passen aan de technische vooruitgang en rekening te houden met de ervaring die bij de toepassing ervan is opgedaan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2005/44/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Wijzigingen in de bijlagen I en II

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II teneinde rekening te houden met de ervaring die bij de toepassing van deze richtlijn is opgedaan, en teneinde die bijlagen aan de technische vooruitgang aan te passen.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*44).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*44)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 11 wordt lid 4 geschrapt.

9.   Richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (48)

Teneinde de technische maatregelen die vereist zijn om voor de nodige havenveiligheid te zorgen, geregeld te actualiseren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij Richtlijn 2005/65/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2005/65/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 14 wordt vervangen door:

„Artikel 14

Wijzigingen in de bijlagen I tot en met IV

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV teneinde deze aan de bij de toepassing ervan opgedane ervaring aan te passen, zonder daarbij evenwel het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden.

Indien dit in geval van de voor de aanpassing van de bijlagen I tot en met IV noodzakelijke wijzigingen, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 14 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

2.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 14 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*45).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 14 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 14 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*45)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 15 wordt geschrapt.

10.   Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG (49)

Teneinde Verordening (EG) nr. 2111/2005 aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en teneinde de geldende procedures nader uit te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij die verordening en tot aanvulling van die verordening met gedetailleerde voorschriften voor bepaalde procedures. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2111/2005 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De op de geldende veiligheidsnormen gebaseerde gemeenschappelijke criteria voor het opleggen van een exploitatieverbod aan een luchtvaartmaatschappij staan vermeld in de bijlage en worden hierna „gemeenschappelijke criteria” genoemd.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de bijlage vermelde gemeenschappelijke criteria in het licht van de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen.”;

2.

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Gedetailleerde voorschriften

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met gedetailleerde voorschriften voor de in dit hoofdstuk bedoelde procedures, daarbij terdege rekening houdend met de noodzaak van snelle besluitvorming bij de actualisering van de communautaire lijst.

Indien dit in geval van de in het eerste lid bedoelde maatregelen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 14 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

3.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 14 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 2 en artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, en artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*46).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met een maand verlengd.

Artikel 14 ter

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 14 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*46)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

in artikel 15 wordt lid 4 geschrapt.

11.   Verordening (EG) nr. 336/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3051/95 van de Raad (50)

Teneinde de bepalingen inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode te actualiseren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 336/2006. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 336/2006 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 11 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Binnen het toepassingsgebied van deze verordening zoals omschreven in artikel 3 is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde rekening te houden met ontwikkelingen op internationaal niveau en met name bij de IMO, of teneinde de doeltreffendheid van de verordening in het licht van de bij de uitvoering ervan opgedane ervaring te verbeteren.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 11 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*47).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*47)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.

12.   Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (51)

Teneinde Richtlijn 2008/68/EG aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2008/68/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde rekening te houden met wijzigingen van de ADR, het RID en de ADN, met name die welke verband houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang waaronder het gebruik van technologieën voor tracking en tracing.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*48).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*48)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 9 wordt lid 3 geschrapt.

13.   Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (52)

Teneinde Richtlijn 2009/15/EG aan te passen aan de ontwikkeling van ter zake relevante internationale instrumenten en teneinde de maximumbedragen voor het schadeloos stellen van de gelaedeerden te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van die richtlijn met het oog op:

de opname van in werking getreden latere wijzigingen van internationale verdragen, protocollen, codes en daarmee samenhangende resoluties;

de wijziging van de daarin genoemde bedragen.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/15/EG als volgt gewijzigd:

1.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*49).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 7, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*49)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

2.

in artikel 6 wordt lid 3 geschrapt;

3.

in artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn, zonder dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid, met het oog op:

a)

de opneming, in het kader van deze richtlijn, van in werking getreden latere wijzigingen van de internationale verdragen, protocollen, codes en resoluties als bedoeld in artikel 2, punt d), artikel 3, lid 1, en artikel 5, lid 2;

b)

de wijziging van de bedragen, vermeld in artikel 5, lid 2, punt b), onder ii) en iii).”.

14.   Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (53)

Teneinde Verordening (EG) nr. 391/2009 te vervolledigen en aan te passen aan de ontwikkeling van de internationale voorschriften, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen:

tot wijziging van de minimumcriteria in bijlage I bij de verordening, met inachtneming van met name de relevante IMO-besluiten;

tot aanvulling van de verordening met criteria voor het meten van de doeltreffendheid van de voorschriften en procedures, alsmede van de prestaties van erkende organisaties op het gebied van veiligheid van hun geklasseerde schepen en voorkoming van verontreiniging door die schepen, met name rekening houdend met de gegevens die zijn overgelegd in het kader van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs betreffende havenstaatcontrole of andere soortgelijke regelingen;

tot aanvulling van de verordening met criteria om te bepalen wanneer dergelijke prestaties geacht moeten worden een onaanvaardbare bedreiging te vormen voor de veiligheid of het milieu, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden die van invloed zijn op kleinere of hooggespecialiseerde organisaties;

tot aanvulling van de verordening met nadere voorschriften betreffende geldboetes en dwangsommen en de intrekking van de erkenning van de met inspectie en controle van schepen belaste organisaties.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 391/2009 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 12 wordt lid 4 geschrapt;

2.

in artikel 13 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I, zonder dat het toepassingsgebied ervan wordt uitgebreid, met het oog op het actualiseren van de daarin opgenomen minimumcriteria, met inachtneming van met name de relevante IMO-besluiten.”;

3.

in artikel 14 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van:

a)

criteria voor het meten van de doeltreffendheid van de voorschriften en procedures, alsmede van de prestaties van erkende organisaties op het gebied van veiligheid van hun geklasseerde schepen en voorkoming van verontreiniging door die schepen, met name rekening houdend met de gegevens die zijn overgelegd in het kader van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs betreffende havenstaatcontrole of andere soortgelijke regelingen;

b)

criteria om te bepalen wanneer dergelijke prestaties geacht moeten worden een onaanvaardbare bedreiging te vormen voor de veiligheid of het milieu, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden die van invloed zijn op kleinere of hooggespecialiseerde organisaties.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van nadere voorschriften inzake het opleggen van boeten en dwangsommen overeenkomstig artikel 6, en zo nodig inzake de intrekking van de erkenning van de met inspectie en controle van schepen belaste organisaties overeenkomstig artikel 7.”;

4.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 14 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*50).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*50)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

15.   Verordening (EG) nr. 392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen (54)

Teneinde Verordening (EG) nr. 392/2009 aan te passen aan andere regelgeving van de Unie en internationale regelgeving, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van:

bijlage I bij die verordening om er wijzigingen van de bepalingen van het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974, zoals gewijzigd bij het Protocol van 2002, in op te nemen;

de grenswaarden in bijlage I bij die verordening voor schepen van Klasse B overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (55);

bijlage II bij die verordening om er wijzigingen van de IMO-richtsnoeren in op te nemen.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 392/2009 als volgt gewijzigd:

1.

artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Wijzigingen in de bijlagen

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij deze verordening met het oog op de opname van wijzigingen van de grenswaarden die zijn vastgesteld in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 van het Verdrag van Athene teneinde rekening te houden met de ingevolge artikel 23 van dat Verdrag genomen besluiten.

De Commissie is bevoegd om op basis van een passende effectbeoordeling uiterlijk 31 december 2016 overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage I bij deze verordening neergelegde aansprakelijkheidsgrenzen voor schepen die overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (*51) overeenstemmen met Klasse B, daarbij rekening houdend met de invloed op de prijzen van biljetten en met het vermogen van de markt om een betaalbare verzekering op het vereiste niveau te verkrijgen, in het licht van een op versterking van de passagiersrechten gericht beleid en het seizoengebonden karakter van sommige verbindingen.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde wijzigingen in de bepalingen van de IMO-richtsnoeren op te nemen.

(*51)  Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1).”;"

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*52).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*52)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

artikel 10 wordt geschrapt.

X.   GEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID

1.   Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (56)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 141/2000 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot aanvulling van die verordening met een definitie van „vergelijkbaar geneesmiddel” en van „klinische superioriteit”. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 141/2000 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 8 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met een definitie van „vergelijkbaar geneesmiddel” en van „klinische superioriteit”.”;

2.

in artikel 10 bis wordt lid 3 geschrapt;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 ter

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*53).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*53)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

2.   Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (57)

Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2001/18/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die richtlijn en tot aanvulling van die richtlijn met:

criteria en informatievoorschriften inzake afwijkingen van de kennisgeving voor het in de handel brengen van bepaalde soorten genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s);

minimumdrempels onder welke producten waarin onvoorziene of technisch niet te voorkomen sporen van toegelaten GGO’s niet vallen uit te sluiten, niet hoeven te worden geëtiketteerd als GGO’s;

lagere drempelwaarden dan 0,9 %, onder welke de etiketteringsvoorschriften van de richtlijn niet van toepassing zijn op sporen van GGO’s in producten die bestemd zijn voor rechtstreekse be- of verwerking;

specifieke etiketteringsvoorschriften voor GGO’s die niet in de handel worden gebracht in de zin van deze richtlijn.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2001/18/EG als volgt gewijzigd:

1.

artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze richtlijn door het vaststellen van de in lid 1 bedoelde criteria en informatievoorschriften alsmede passende voorschriften voor een samenvatting van het dossier, na raadpleging van het bevoegde wetenschappelijke comité. De criteria en informatievoorschriften moeten een hoog veiligheidsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu waarborgen en moeten gebaseerd worden op beschikbaar wetenschappelijk bewijs over die veiligheid en de ervaring die met de introductie van vergelijkbare GGO’s is opgedaan.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Alvorens gedelegeerde handelingen krachtens lid 2 vast te stellen, stelt de Commissie het betrokken voorstel ter beschikking van het publiek. Het publiek kan gedurende 60 dagen opmerkingen aan de Commissie doen toekomen. De Commissie zendt deze opmerkingen, samen met een analyse, door aan de in artikel 29 bis, lid 4, bedoelde deskundigen.”;

2.

artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Met betrekking tot producten waarin onvoorziene of technisch niet te voorkomen sporen van toegelaten GGO’s niet vallen uit te sluiten, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze richtlijn door het vaststellen van minimumdrempels waaronder die producten niet hoeven te worden geëtiketteerd overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De drempelwaarden worden vastgesteld naargelang het betrokken product.”;

b)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze richtlijn door het vaststellen van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde drempelwaarden.”;

3.

in artikel 26 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV door het vaststellen van specifieke etiketteringsvoorschriften als bedoeld in lid 1 die niet overlappen met of in strijd zijn met de etiketteringsvoorschriften in de bestaande Uniewetgeving. Daarbij wordt naar behoren rekening gehouden met de etiketteringsvoorschriften die de lidstaten overeenkomstig de Uniewetgeving hebben vastgesteld.”;

4.

artikel 27 wordt vervangen door:

„Artikel 27

Aanpassing van de bijlagen aan de technische vooruitgang

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II, delen C en D, de bijlagen III tot en met VI, alsmede bijlage VII, deel C, teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.”;

5.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 29 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 16, lid 2, artikel 21, leden 2 en 3, artikel 26, lid 2, en artikel 27 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 2, artikel 21, leden 2 en 3, artikel 26, lid 2, en artikel 27 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*54).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 16, lid 2, artikel 21, leden 2 en 3, artikel 26, lid 2, en artikel 27 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*54)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

6.

in artikel 30 wordt lid 3 geschrapt.

3.   Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (58).

Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2001/83/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen:

tot wijziging van die richtlijn met betrekking tot een van de voorwaarden waaraan homeopathische geneesmiddelen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een speciale vereenvoudigde registratieprocedure, indien nieuwe wetenschappelijke kennis dit rechtvaardigt;

tot wijziging van die richtlijn met betrekking tot de soorten verrichtingen die worden beschouwd als vervaardiging van als grondstoffen gebruikte werkzame stoffen, teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang;

tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn teneinde rekening te houden met de technische en wetenschappelijke vooruitgang;

tot aanvulling van die richtlijn door nadere bepaling van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2001/83/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 14, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van het bepaalde in de eerste alinea, derde streepje, indien nieuwe wetenschappelijke kennis dit rechtvaardigt.”;

2.

in artikel 46 bis wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang.”;

3.

in artikel 47 wordt de eerste alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze richtlijn door nadere bepaling van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 46, punt f).”;

4.

artikel 120 wordt vervangen door:

„Artikel 120

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang.”;

5.

In artikel 121 wordt lid 2 bis geschrapt.

6.

artikel 121 bis wordt vervangen door:

„Artikel 121 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 14, lid 1, artikel 22 ter, artikel 23 ter, artikel 46 bis, artikel 47, artikel 52 ter, artikel 54 bis en artikel 120 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, lid 1, artikel 22 ter, artikel 23 ter, artikel 46 bis, artikel 47, artikel 52 ter, artikel 54 bis en artikel 120 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*55).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 14, lid 1, artikel 22 ter, artikel 23 ter, artikel 46 bis, artikel 47, artikel 52 ter, artikel 54 bis en artikel 120 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*55)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

4.   Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (59)

Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2002/32/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij die richtlijn teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, en tot aanvulling van die richtlijn met criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/32/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 7, lid 2, worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

„2.   Er wordt onverwijld besloten of de bijlagen I en II moeten worden gewijzigd. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van die bijlagen.

Indien dit in geval van die wijzigingen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 10 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

De lidstaat mag de door hem ingevoerde maatregelen handhaven zolang de Commissie geen besluit heeft genomen.”;

2.

artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen.

Indien dit in geval van deze wijzigingen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 10 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.”;

b)

in lid 2 wordt het tweede streepje vervangen door:

„—

is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze richtlijn door het definiëren van criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés als aanvulling op de criteria voor producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en dergelijke procedés hebben ondergaan”;

3.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 10 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*56).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 10 ter

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

(*56)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

in artikel 11 worden de leden 3 en 4 geschrapt.

5.   Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (60)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 178/2002 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van die verordening wat betreft het aantal en de namen van de wetenschappelijke panels, en tot aanvulling van die verordening met de procedure die de Autoriteit moet toepassen op de verzoeken om een wetenschappelijk advies, met de criteria voor de opname van een instelling in de lijst van door de lidstaten aangewezen bevoegde organisaties, en met de regelingen voor het vaststellen van geharmoniseerde kwaliteitseisen en de financiële regels voor eventuele financiële steun. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 178/2002 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 28, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 57 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de eerste alinea wat betreft het aantal en de namen van de wetenschappelijke panels, in het licht van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen en op verzoek van de Autoriteit.”;

2.

in artikel 29 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   Voor de toepassing van dit artikel gaat de Commissie na raadpleging van de Autoriteit over tot de vaststelling van:

a)

gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 57 bis tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van de door de Autoriteit toe te passen procedure op verzoeken om een wetenschappelijk advies;

b)

uitvoeringshandelingen tot vaststelling van de richtsnoeren voor de wetenschappelijke beoordeling van stoffen, producten of procedés waarvoor de wetgeving van de Unie voorafgaande toestemming of plaatsing op een positieve lijst verplicht stelt, in het bijzonder in gevallen waarin de wetgeving van de Unie voorschrijft of toestaat dat de aanvrager hiertoe een dossier indient. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.”;

3.

in artikel 36, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 57 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van de criteria voor de opneming van een instelling in de lijst van door de lidstaten aangewezen bevoegde organisaties, de regelingen voor het vaststellen van geharmoniseerde kwaliteitseisen en de financiële regels voor eventuele financiële steun.”;

4.

in hoofdstuk V wordt de titel van afdeling 1 vervangen door:

„AFDELING 1

UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE, COMITÉPROCEDURE EN BEMIDDELINGSPROCEDURE”;

5.

na de titel van afdeling 1 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 57 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 28, lid 4, artikel 29, lid 6, en artikel 36, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 28, lid 4, artikel 29, lid 6, en artikel 36, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*57).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 28, lid 4, artikel 29, lid 6, en artikel 36, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*57)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

6.

in artikel 58 wordt lid 3 geschrapt.

6.   Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (61)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1830/2003 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot aanvulling van die verordening door het vaststellen van een systeem voor de ontwikkeling van eenduidige identificatienummers en de toekenning ervan aan genetisch gemodificeerde organismen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1830/2003 als volgt gewijzigd:

1.

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Eenduidige identificatienummers

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen en aanpassen van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor GGO’s, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen in de internationale fora.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*58).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*58)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 10 wordt lid 2 geschrapt;

4.

in artikel 13 wordt lid 2 geschrapt.

7.   Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (62)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1831/2003 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij de verordening teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, en tot aanvulling van de verordening met voorschriften die vereenvoudigde regelingen voor het verlenen van vergunningen mogelijk maken voor toevoegingsmiddelen die zijn toegestaan voor gebruik in levensmiddelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1831/2003 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 3 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV teneinde de daarin opgenomen algemene voorwaarden aan te passen aan de technologische vooruitgang of aan wetenschappelijke ontwikkelingen.”;

2.

in artikel 6 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde categorieën toevoegingsmiddelen voor diervoeding en functionele groepen aan te passen aan de technologische vooruitgang of aan wetenschappelijke ontwikkelingen.”;

3.

in artikel 7, lid 5, wordt de derde alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van voorschriften die vereenvoudigde regelingen mogelijk maken voor het verlenen van vergunningen voor toevoegingsmiddelen die zijn toegestaan voor gebruik in levensmiddelen.”;

4.

in artikel 16 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde rekening te houden met de technologische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.”;

5.

in artikel 21 wordt de vierde alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II.”;

6.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 21 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 16, lid 6, en artikel 21 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 16, lid 6, en artikel 21 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*59).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 16, lid 6, en artikel 21 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*59)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

7.

in artikel 22 wordt lid 3 geschrapt.

8.   Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma’s (63)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 2065/2003 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die verordening nadat de Autoriteit om wetenschappelijke en/of technische bijstand is verzocht, en tot aanvulling van die verordening met kwaliteitscriteria voor gevalideerde analysemethoden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2065/2003 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 17 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van kwaliteitscriteria voor gevalideerde analysemethoden als bedoeld in punt 4 van bijlage II, inclusief de te meten stoffen. In die gedelegeerde handelingen wordt rekening gehouden met beschikbaar wetenschappelijk bewijs.”;

2.

in artikel 18 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen nadat de Autoriteit om wetenschappelijke en/of technische bijstand is verzocht.”;

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 18 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 17, lid 3, en artikel 18, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17, lid 3, en artikel 18, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*60).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 17, lid 3, en artikel 18, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*60)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

4.

in artikel 19 wordt lid 3 geschrapt.

9.   Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (64)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 853/2004 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II en III bij die verordening en tot aanvulling van die verordening met betrekking tot het gebruik van andere stoffen dan drinkwater om de buitenkant van producten van dierlijke oorsprong te reinigen, met betrekking tot wijzigingen van de bijzondere waarborgen voor het in de handel brengen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong in Zweden of Finland, en met betrekking tot afwijkingen van de bijlagen II en III bij die verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 853/2004 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Exploitanten van levensmiddelenbedrijven gebruiken geen andere stoffen dan drinkwater of, indien Verordening (EG) nr. 852/2004 of de onderhavige verordening het gebruik daarvan toestaat, schoon water om de buitenkant van producten van dierlijke oorsprong te reinigen, tenzij het gebruik van de betrokken stof door de Commissie is goedgekeurd. Daartoe is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven nemen tevens alle gebruiksvoorwaarden in acht die volgens dezelfde procedure worden vastgesteld. Het gebruik van een goedgekeurde stof doet niets af aan de plicht van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf om te voldoen aan de voorschriften van deze verordening.”;

2.

in artikel 8, lid 3, wordt punt a) vervangen door:

„a)

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de leden 1 en 2 van dit artikel met het oog op het actualiseren van de in die leden vastgestelde voorschriften, rekening houdend met wijzigingen in de controleprogramma’s van de lidstaten of met de aanneming van microbiologische criteria overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004.”;

3.

artikel 9 wordt geschrapt;

4.

in artikel 10 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II en III. De wijzigingen zijn bedoeld om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening te waarborgen en te vergemakkelijken, met inachtneming van de relevante risicofactoren, en worden gerechtvaardigd op basis van:

a)

de ervaring die exploitanten van levensmiddelenbedrijven en/of bevoegde autoriteiten hebben opgedaan, met name met de toepassing van de op HACCP gebaseerde systemen overeenkomstig artikel 5;

b)

de door de Commissie opgedane ervaring, met name inzake de resultaten van haar audits;

c)

technologische ontwikkelingen en de praktische gevolgen ervan en de verwachtingen van de consument ten aanzien van de samenstelling van levensmiddelen;

d)

wetenschappelijk advies, met name nieuwe risicobeoordelingen;

e)

microbiologische criteria en temperatuurcriteria voor levensmiddelen;

f)

veranderingen in de consumptiepatronen.

De wijzigingen als bedoeld in de eerste alinea hebben betrekking op:

a)

de voorschriften inzake de identificatiemerken voor producten van dierlijke oorsprong;

b)

de doelstellingen van de op HACCP gebaseerde procedures;

c)

de voorschriften inzake de informatie over de voedselketen;

d)

de specifieke hygiënevoorschriften voor de inrichtingen, inclusief vervoermiddelen, waar producten van dierlijke oorsprong worden geproduceerd, gehanteerd, verwerkt, opgeslagen of gedistribueerd;

e)

de specifieke hygiënevoorschriften voor de bewerkingen die verband houden met het produceren, hanteren, verwerken, opslaan, vervoeren of distribueren van producten van dierlijke oorsprong;

f)

de regels voor het vervoer van vlees terwijl het nog warm is;

g)

de gezondheidsnormen of -controles indien wetenschappelijk is aangetoond dat die nodig zijn om de volksgezondheid te beschermen;

h)

de uitbreiding van bijlage III, sectie VII, hoofdstuk IX, tot andere levende tweekleppige weekdieren dan pectinidae;

i)

de criteria om te bepalen uit welke epidemiologische gegevens blijkt dat een visgrond, wat de aanwezigheid van parasieten betreft, geen gevaar voor de gezondheid oplevert en de bevoegde autoriteit exploitanten van levensmiddelenbedrijven bijgevolg mag toestaan visserijproducten niet in te vriezen, zoals bepaald in bijlage III, sectie VIII, hoofdstuk III, punt D;

j)

de aanvullende gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren, in samenwerking met het betrokken referentielaboratorium van de Unie, waaronder:

i)

grenswaarden en analysemethoden voor andere mariene biotoxines;

ii)

procedures voor de opsporing van virussen, alsmede virologische normen, en

iii)

bemonsteringsschema’s, analysemethoden en -toleranties om na te gaan of aan de gezondheidsnormen wordt voldaan.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het toekennen van afwijkingen van de bijlagen II en III, daarbij rekening houdend met de relevante risicofactoren en mits deze afwijkingen geen gevolgen hebben voor het bereiken van de volgende doelstellingen van de verordening:

a)

faciliteren van de naleving door kleine ondernemingen van de in de bijlagen opgenomen voorschriften;

b)

mogelijk maken van het voortgezette gebruik van traditionele methoden in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen;

c)

tegemoetkomen aan de behoeften van levensmiddelenbedrijven die gelegen zijn in regio’s met bijzondere geografische beperkingen;

d)

faciliteren van de werkzaamheden van inrichtingen voor de vervaardiging van grondstoffen die bestemd zijn voor de productie van in hoge mate geraffineerde levensmiddelen die een behandeling hebben ondergaan welke de veiligheid ervan waarborgt.”;

5.

artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

„Onverminderd de algemene toepassing van artikel 9 en artikel 10, lid 1, kan de Commissie de volgende maatregelen vaststellen door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld:”;

b)

de punten 1, 5, 6, 7 en 8 worden geschrapt;

6.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 11 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 2, artikel 8, lid 3, punt a), en artikel 10, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, artikel 8, lid 3, punt a), en artikel 10, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*61).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 8, lid 3, punt a), en artikel 10, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

(*61)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1."

7.

in artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.

10.   Verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (65)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 183/2005 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en III bij die verordening teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, en tot aanvulling van die verordening door de specifieke microbiologische criteria en doelstellingen te bepalen, door erkenning te vereisen van inrichtingen van diervoederbedrijven en door afwijkingen van de bijlagen I, II en III bij de verordening toe te staan. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 183/2005 als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 5, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het definiëren van de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde criteria en doelen.”;

2.

in artikel 10 wordt punt 3 vervangen door:

„3.

erkenning vereist is krachtens een gedelegeerde handeling tot de vaststelling waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 30 bis bevoegd is om deze verordening aan te vullen.”;

3.

in artikel 27 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en III.”;

4.

artikel 28 wordt vervangen door:

„Artikel 28

Afwijkingen van de bijlagen I, II en III

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door om bijzondere redenen afwijkingen van de bijlagen I, II en III toe te staan, mits deze afwijkingen geen gevolgen hebben voor het bereiken van de doelstellingen van de verordening.”;

5.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 30 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 3, artikel 10, punt 3, artikel 27 en artikel 28 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 10, punt 3, artikel 27 en artikel 28 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*62).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, artikel 10, punt 3, artikel 27 en artikel 28 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*62)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

6.

in artikel 31 wordt lid 3 geschrapt.

11.   Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (66)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1394/2007 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die verordening in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1394/2007 als volgt gewijzigd:

1.

artikel 24 wordt vervangen door:

„Artikel 24

Wijzigingen in de bijlagen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, na raadpleging van het bureau.”;

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 25 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 24 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 24 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*63).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 24 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*63)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

3.

in artikel 26 wordt lid 3 geschrapt.

12.   Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (67)

Teneinde een kader tot stand te brengen voor actie van de Unie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij Richtlijn 2009/128/EG in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/128/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.”;

2.

in artikel 8 wordt lid 7 vervangen door:

„7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.”;

3.

in artikel 14, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.”;

4.

in artikel 15, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.”;

5.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 20 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*64).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

(*64)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

6.

in artikel 21 wordt lid 2 geschrapt.

XI.   BELASTINGEN EN DOUANE-UNIE

Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven (68)

Op grond van artikel 15 van Beschikking nr. 70/2008/EG is de Commissie bevoegd bepaalde termijnen te verlengen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad (69). Die bevoegdheid is nooit uitgeoefend en is niet langer nodig. Daarom hoeft er geen bevoegdheid aan de Commissie te worden toegekend. In plaats daarvan moet de bevoegdheid in Beschikking nr. 70/2008/EG worden ingetrokken en moeten de artikelen 15 en 16 van die beschikking worden geschrapt.

Dienovereenkomstig worden de artikelen 15 en 16 van Beschikking nr. 70/2008/EG geschrapt.


(*1)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*2)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*3)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*4)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*5)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*6)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*8)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*10)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*11)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*13)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*14)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*15)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*16)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*17)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*18)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*19)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*20)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*21)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*22)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*23)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*24)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*25)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*26)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*27)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*28)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*29)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”.

(*30)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*31)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*32)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*33)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*34)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*35)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*36)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).”;

(*37)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*38)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*39)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*40)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*41)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*42)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*43)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*44)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*45)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*46)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*47)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*48)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*49)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*50)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*51)  Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1).”;

(*52)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*53)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*54)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*55)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”.

(*56)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*57)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*58)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*59)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*60)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*61)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(*62)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*63)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;

(*64)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;”


(1)  PB L 113 van 30.4.2002, blz. 1.

(2)  PB L 172 van 2.7.2008, blz. 15.

(3)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1.

(4)  PB L 393 van 30.12.1989, blz. 1.

(5)  Besluit van de Raad van 22 juli 2003 tot oprichting van een Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (PB C 218 van 13.9.2003, blz. 1).

(6)  PB L 393 van 30.12.1989, blz. 18.

(7)  PB L 156 van 21.6.1990, blz. 9.

(8)  PB L 156 van 21.6.1990, blz. 14.

(9)  PB L 113 van 30.4.1992, blz. 19.

(10)  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 6.

(11)  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 23.

(12)  PB L 216 van 20.8.1994, blz. 12.

(13)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.

(14)  PB L 177 van 6.7.2002, blz. 13.

(15)  PB L 042 van 15.2.2003, blz. 38.

(16)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50.

(17)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 38.

(18)  PB L 330 van 16.12.2009, blz. 28.

(19)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 46.

(20)  PB L 365 van 31.12.1994, blz. 24.

(21)  PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12.

(22)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 87.

(23)  PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1.

(24)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(25)  PB L 285 van 31.10.2009, blz. 36.

(26)  PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1.

(27)  PB L 145 van 4.6.2008, blz. 65.

(28)  PB L 46 van 21.2.1976, blz. 1.

(29)  PB L 162 van 3.7.2000, blz. 1.

(30)  PB L 50 van 20.2.2004, blz. 28.

(31)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24.

(32)  PB L 106 van 28.4.2009, blz. 7.

(33)  PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.

(34)  PB L 35 van 4.2.2009, blz. 32.

(35)  PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76.

(36)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(37)  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.

(38)  PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66.

(39)  PB L 249 van 17.10.1995, blz. 35.

(40)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).

(41)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10.

(42)  PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.

(43)  PB L 123 van 17.5.2003, blz. 22.

(44)  PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4.

(45)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 1.

(46)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 19.

(47)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 152.

(48)  PB L 310 van 25.11.2005, blz. 28.

(49)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15.

(50)  PB L 64 van 4.3.2006, blz. 1.

(51)  PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13.

(52)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47.

(53)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.

(54)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 24.

(55)  Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1).

(56)  PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1.

(57)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(58)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(59)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.

(60)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(61)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(62)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(63)  PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1.

(64)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(65)  PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1.

(66)  PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121.

(67)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

(68)  PB L 23 van 26.1.2008, blz. 21.

(69)  Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).


Rectificaties

25.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/345


Rectificatie van Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 98/2013

( Publicatieblad van de Europese Unie L 186 van 11 juli 2019 )

Badzijde 18 wordt vervangen door:

BIJLAGE III

MODEL VOOR EEN VERGUNNING

Image 13 Tekst van het beeld