ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 186

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
11 juli 2019


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 98/2013 ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 ( 2 )

21

 

*

Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten ( 1 )

57

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2019/1151 van het Europees Parlement en de Raad van van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht ( 1 )

80

 

*

Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie

105

 

*

Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad

122

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

 

(2)   Voor de EER en Zwitserland relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/1


VERORDENING (EU) 2019/1148 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 98/2013

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) werden geharmoniseerde voorschriften vastgesteld inzake het aanbieden, het binnenbrengen, het bezit en het gebruik van stoffen of mengsels die kunnen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven, teneinde de beschikbaarheid van die stoffen en mengsels voor particulieren te beperken, en ervoor te zorgen dat verdachte transacties in de gehele toeleveringsketen adequaat worden gemeld.

(2)

Verordening (EU) nr. 98/2013 heeft weliswaar bijgedragen tot een vermindering van de dreiging door precursoren voor explosieven in de Unie, maar toch moet het controlesysteem op precursoren die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van zelfgemaakte explosieven worden versterkt. Gezien het aantal benodigde wijzigingen is het omwille van de duidelijkheid passend om Verordening (EU) nr. 98/2013 te vervangen.

(3)

Bij Verordening (EU) nr. 98/2013 werden de toegang tot, en het gebruik van precursoren voor explosieven door, particulieren beperkt. Niettegenstaande die beperking konden de lidstaten evenwel besluiten om particulieren toegang te verlenen tot die stoffen door middel van een vergunnings- en registratieregeling. Beperkingen en controles op precursoren voor explosieven in de lidstaten liepen derhalve uiteen en konden de handel in de Unie belemmeren, waardoor de werking van de interne markt werd gehinderd. Voorts hebben de bestaande beperkingen en controles geen voldoende niveaus van openbare veiligheid gewaarborgd, omdat zij criminelen niet afdoende afschrikten om precursoren voor explosieven te verwerven. De bedreiging die zelfgemaakte explosieven vormen, is groot gebleven en blijft zich ontwikkelen.

(4)

Het systeem ter voorkoming van de illegale vervaardiging van explosieven dient derhalve verder te worden versterkt en geharmoniseerd met het oog op de zich ontwikkelende bedreiging van de openbare veiligheid als gevolg van terrorisme en andere ernstige criminele activiteiten. Dergelijke versterking en harmonisatie moeten tevens het vrije verkeer van precursoren voor explosieven op de interne markt waarborgen en de mededinging tussen marktdeelnemers bevorderen en innovatie stimuleren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling te faciliteren van veiligere chemische stoffen ter vervanging van precursoren voor explosieven.

(5)

De criteria aan de hand waarvan wordt bepaald welke maatregelen van toepassing moeten zijn op welke precursoren voor explosieven, zijn onder meer het dreigingsniveau van de desbetreffende precursor voor explosieven, de omvang van de handel in die precursor voor explosieven en of het mogelijk is om een concentratieniveau vast te stellen waaronder de precursor voor explosieven nog kan worden gebruikt voor het legitieme doel waarvoor hij wordt aangeboden en waarbij de kans aanzienlijk kleiner is dat die precursor kan worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven.

(6)

Het mag particulieren niet worden toegestaan bepaalde precursoren voor explosieven te verwerven, binnen te brengen, te bezitten of te gebruiken in concentraties die hoger zijn dan bepaalde grenswaarden uitgedrukt als een gewichtspercentage (g/g). Het moet particulieren echter wel worden toegestaan sommige precursoren voor explosieven in concentraties boven die grenswaarden voor legitieme doeleinden te verwerven, binnen te brengen, te bezitten of te gebruiken, mits zij daarvoor een vergunning hebben. Wanneer de aanvrager een rechtspersoon is, moet de bevoegde instantie van de lidstaat rekening houden met de achtergrond van de rechtspersoon en van personen die individueel handelen of als onderdeel van een orgaan van de rechtspersoon en die een leidende positie bekleden binnen de rechtspersoon, op basis van een bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon, een bevoegdheid om beslissingen te nemen namens de rechtspersoon of een bevoegdheid om controle uit te oefenen binnen de rechtspersoon.

(7)

Voor sommige precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt in concentraties boven de in deze verordening vastgestelde grenswaarden, bestaat er geen legitiem gebruik door particulieren. Derhalve mogen er geen vergunningen meer worden verleend voor kaliumchloraat, kaliumperchloraat, natriumchloraat en natriumperchloraat. De vergunningsverlening mag alleen worden toegestaan voor een beperkt aantal precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt en waarvoor een legitieme gebruiksreden voor particulieren bestaat. Dergelijke vergunningsverlening moet worden beperkt tot concentraties die de bovengrenswaarde van deze verordening niet overschrijden. Boven die bovengrenswaarde weegt het risico van de illegale vervaardiging van explosieven zwaarder dan het verwaarloosbare legitieme gebruik van die precursoren voor explosieven door particulieren, aangezien met een alternatief of een lagere concentratie van die precursoren hetzelfde effect kan worden bereikt. In deze verordening moet tevens worden vastgelegd met welke omstandigheden de bevoegde instanties minimaal rekening moeten houden bij de afweging om al dan niet een vergunning te verlenen. Samen met het in bijlage III vastgestelde model van een vergunning, moet dit de erkenning van door andere lidstaten verleende vergunningen faciliteren.

(8)

Wederzijdse erkenning van de door andere lidstaten verleende vergunningen moet bilateraal of multilateraal kunnen geschieden ter verwezenlijking van de doelstellingen van de interne markt.

(9)

Om de beperkingen en controles van deze verordening toe te passen moeten de marktdeelnemers die verkopen aan professionele gebruikers of particulieren met een vergunning zich kunnen baseren op informatie die hoger in de toeleveringsketen beschikbaar komt. Elke marktdeelnemer in de toeleveringsketen dient derhalve de ontvanger van gereguleerde precursoren voor explosieven ervan in kennis te stellen dat het aanbieden, het binnenbrengen, het bezit of het gebruik door particulieren van die precursoren voor explosieven onderworpen is aan deze verordening, bijvoorbeeld door een passend etiket op de verpakking aan te brengen of door na te gaan of er een passend etiket op de verpakking is aangebracht of door die informatie op te nemen in het veiligheidsinformatieblad dat is opgesteld overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(10)

Het verschil tussen een marktdeelnemer en een professionele gebruiker is dat de marktdeelnemer een precursor voor explosieven aanbiedt aan een andere persoon, terwijl een professionele gebruiker een precursor voor explosieven uitsluitend voor eigen gebruik verwerft of binnenbrengt. Marktdeelnemers die verkopen aan professionele gebruikers, andere marktdeelnemers of aan particulieren met een vergunning, dienen ervoor te zorgen dat hun bij de verkoop van de precursoren voor explosieven betrokken personeel ervan op de hoogte is welke producten die de marktdeelnemer aanbiedt, precursoren voor explosieven bevatten, bijvoorbeeld door de informatie dat een product een precursor voor explosieven bevat, op te nemen in de streepjescode van het product.

(11)

Bij het onderscheid tussen professionele gebruikers, aan wie precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, dienen te kunnen worden aangeboden, en particulieren, aan wie deze niet mogen worden aangeboden, gaat het erom of de persoon voornemens is de betreffende precursor voor explosieven te gebruiken voor doeleinden die verband houden met zijn specifieke handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteit, met inbegrip van bosbouw-, tuinbouw- en landbouwactiviteiten, voltijds of deeltijds, en niet noodzakelijkerwijs gerelateerd aan de grootte van het landoppervlak waarop die activiteit wordt verricht. Derhalve mogen marktdeelnemers geen precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, aanbieden aan een natuurlijke of rechtspersoon die professioneel actief is op een gebied waar die specifieke precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt doorgaans niet voor professionele doeleinden wordt gebruikt, of aan natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij activiteiten waaraan geen enkel professioneel doeleinde verbonden is.

(12)

Personeel van marktdeelnemers dat is betrokken bij het aanbieden van precursoren voor explosieven, dient onderworpen te zijn aan dezelfde regels van deze verordening die gelden voor particulieren, wanneer het zulke precursoren voor explosieven in persoonlijke hoedanigheid gebruikt.

(13)

Marktdeelnemers moeten transactiegegevens bewaren om de autoriteiten wezenlijk te helpen bij het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van ernstige criminaliteit, gepleegd met zelfgemaakte explosieven en bij de controle op de naleving van deze verordening. De identificatie van alle actoren in de toeleveringsketen en alle klanten is daartoe essentieel, ongeacht of dat particulieren, professionele gebruikers of marktdeelnemers zijn. Het illegaal vervaardigen en gebruiken van zelfgemaakte explosieven zou zich pas aanzienlijke tijd na de verkoop van de precursoren voor explosieven kunnen voordoen en daarom moeten transactiegegevens worden bewaard zolang dit noodzakelijk, proportioneel en passend is om het onderzoek te vergemakkelijken, rekening houdend met gemiddelde inspectieperiodes.

(14)

Deze verordening moet ook gelden voor marktdeelnemers die online actief zijn, met inbegrip van hen die actief zijn op onlinemarktplaatsen. Daarom moeten marktdeelnemers die online actief zijn, ook hun personeel opleiden en over passende procedures voor het opsporen van verdachte transacties beschikken. Voorts mogen zij uitsluitend precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt aanbieden aan een particulier in een andere lidstaat waar overeenkomstig deze verordening een vergunningsregeling wordt behouden of ingevoerd, en uitsluitend na te hebben geverifieerd dat de betreffende particulier een geldige vergunning heeft. Nadat de marktdeelnemer de identiteit van de potentiële klant heeft geverifieerd, bijvoorbeeld via in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5) bepaalde mechanismen, moet hij controleren of er voor de voorgenomen transactie een vergunning is verleend, bijvoorbeeld door een fysieke controle van de vergunning bij de levering van de precursor voor explosieven of, met toestemming van de potentiële klant, door contact op te nemen met de bevoegde instantie van de lidstaat die de vergunning heeft verleend. Marktdeelnemers die online actief zijn, moeten ook, net als zij die offline actief zijn, professionele gebruikers om een verklaring van eindgebruik vragen.

(15)

Onlinemarktplaatsen treden uitsluitend op als tussenpersoon tussen marktdeelnemers enerzijds en particulieren of professionele gebruikers of andere marktdeelnemers anderzijds, Daarom moeten onlinemarktplaatsen niet vallen onder de definitie van een marktdeelnemer en moet van hen niet te worden verlangd dat zij hun personeel dat betrokken is bij de verkoop van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, instructies geven over de verplichtingen uit hoofde van deze verordening om de identiteit en, in voorkomend geval, de vergunning van de potentiële klant te verifiëren of om de potentiële klant om nadere informatie te verzoeken. Gezien de centrale rol van onlinemarktplaatsen bij online transacties, waaronder voor de verkoop van gereguleerde precursoren voor explosieven, moeten zij echter, op duidelijke en doeltreffende wijze, gebruikers die gereguleerde precursoren voor explosieven willen aanbieden met behulp van hun diensten, op de hoogte stellen van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening. Daarnaast moeten onlinemarktplaatsen maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat hun gebruikers voldoen aan hun eigen verplichtingen ten aanzien van verificatie, bijvoorbeeld door instrumenten aan te bieden om de verificatie van vergunningen te vergemakkelijken. Gezien het toenemende belang van onlinemarktplaatsen voor alle soorten aanbod en het belang van dit aankoopkanaal, waaronder voor terroristische doeleinden, moeten dezelfde opsporings- en meldingsplichten gelden voor onlinemarktplaatsen als voor marktdeelnemers, hoewel de procedures voor het opsporen van verdachte transacties naar behoren moeten worden aangepast aan de specifieke onlineomgeving.

(16)

De verplichtingen uit hoofde van deze verordening voor een onlinemarktplaats mogen niet tot een algemene toezichtsverplichting leiden. In deze verordening moeten alleen specifieke verplichtingen worden vastgesteld voor onlinemarktplaatsen met betrekking tot de opsporing en melding van verdachte transacties die plaatsvinden op hun website of waarvoor hun computerdiensten worden gebruikt. Onlinemarktplaatsen mogen niet op grond van deze verordening aansprakelijk worden gesteld voor transacties die niet aan het licht zijn gekomen hoewel de onlinemarktplaats passende, redelijke en evenredige procedures heeft om dergelijke verdachte transacties op te sporen.

(17)

Deze verordening verlangt van marktdeelnemers dat zij verdachte transacties melden, ongeacht of de potentiële klant een particulier, een professionele gebruiker of een marktdeelnemer is. De verplichtingen met betrekking tot gereguleerde precursoren voor explosieven, met inbegrip van de verplichting om verdachte transacties te melden, dienen van toepassing te zijn op alle stoffen die zijn vermeld in de bijlagen I en II, ongeacht hun concentratie. Producten die echter precursoren voor explosieven bevatten in een dermate geringe mate en in dermate complexe mengsels dat het technisch extreem moeilijk is de precursoren voor explosieven eruit te extraheren, moeten uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van deze verordening.

(18)

Om de toepassing van deze verordening te verbeteren, moeten zowel marktdeelnemers als overheidsinstanties voorzien in passende opleidingen met betrekking tot de verplichtingen van deze verordening. De lidstaten moeten inspectie-instanties hebben, regelmatig bewustmakingsacties organiseren, die gericht zijn op de specifieke kenmerken van elke sector, en een permanente dialoog onderhouden met marktdeelnemers op alle niveaus in de toeleveringsketen, met inbegrip van de marktdeelnemers die online actief zijn.

(19)

De keuze aan stoffen die criminelen gebruiken voor de illegale vervaardiging van explosieven, kan snel veranderen. Derhalve moet het mogelijk zijn om andere stoffen, zo nodig met spoed, onder de bij deze verordening ingestelde meldingsplicht te brengen. Om rekening te houden met de mogelijke ontwikkelingen in het misbruik van stoffen als precursoren voor explosieven, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening door de grenswaarden aan te passen waarboven bepaalde stoffen waarvoor op grond van deze verordening een beperking geldt niet aan particulieren mogen worden aangeboden, en tot opname van aanvullende grondstoffen met betrekking waartoe verdachte transacties gemeld dienen te worden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden verricht overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (6). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(20)

Teneinde om te gaan met stoffen die nog niet worden vermeld in bijlage I of bijlage II, maar waarvan volgens een lidstaat op redelijke gronden kan worden aangenomen dat zij kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven, moet er een vrijwaringsclausule komen die voorziet in een adequate procedure op het niveau van de Unie. Met het oog op de specifieke risico’s die bij deze verordening moeten worden tegengegaan, is het voorts wenselijk de lidstaten toe te staan in bepaalde omstandigheden ook voor stoffen waarvoor krachtens deze verordening reeds maatregelen gelden, vrijwaringsmaatregelen vast te stellen. Voorts moet het de lidstaten worden toegestaan nationale maatregelen te behouden, waarvan zij de Commissie overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 98/2013 reeds op de hoogte hebben gesteld.

(21)

Het regelgevingskader zou eenvoudiger worden door de relevante op veiligheid gerichte beperkingen op het aanbieden van ammoniumnitraat van Verordening (EG) nr. 1907/2006 in deze verordening te verwerken. Daarom dient bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(22)

Deze verordening schrijft voor dat in het geval van verdachte transacties persoonsgegevens worden verwerkt en verder aan derden worden verstrekt. Dergelijke verwerking en verstrekking komt neer op een inbreuk op de grondrechten tot eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. Bijgevolg moet ervoor worden gezorgd dat het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens van de personen wier persoonlijke gegevens worden verwerkt in het kader van de toepassing van deze verordening, naar behoren wordt beschermd. Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (7) regelt de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening. Derhalve moet de verwerking van persoonsgegevens die gepaard gaat met de vergunningverlening en de melding van verdachte transacties, worden verricht overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679, met inbegrip van de algemene beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid, en het vereiste dat de rechten van de betrokkene naar behoren worden geëerbiedigd.

(23)

De Commissie dient een evaluatie van deze verordening uit te voeren op basis van de criteria van efficiëntie, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde. Die evaluatie dient een basis te verschaffen voor risicobeoordelingen van eventuele verdere maatregelen. Er dient regelmatig informatie te worden verzameld met het oog op de evaluatie van deze verordening.

(24)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de beperking van de toegang voor particulieren tot precursoren voor explosieven, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en effecten van de beperking beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(25)

Verordening (EU) nr. 98/2013 moet worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt geharmoniseerde voorschriften vast inzake het aanbieden, het binnenbrengen, het bezit en het gebruiken van stoffen of mengsels die kunnen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven, teneinde de beschikbaarheid van die stoffen of mengsels voor particulieren te beperken, en om ervoor te zorgen dat verdachte transacties in de gehele toeleveringsketen adequaat worden gemeld.

Deze verordening laat andere strengere bepalingen van het Unierecht betreffende de in bijlagen I en II vermelde stoffen onverlet.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de in de bijlagen I en II vermelde stoffen en op mengsels en stoffen die de vermelde stoffen bevatten.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

voorwerpen in de zin van artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

b)

pyrotechnische artikelen als omschreven in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad (8);

c)

pyrotechnische artikelen die bestemd zijn voor niet-commercieel gebruik, overeenkomstig het nationale recht, door strijdkrachten, rechtshandhavingsinstanties of brandweer;

d)

pyrotechnische uitrusting die valt onder Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad (9);

e)

pyrotechnische artikelen bestemd voor gebruik in de lucht- en ruimtevaartindustrie;

f)

voor speelgoed bestemde slaghoedjes;

g)

geneesmiddelen die op legitieme wijze zijn aangeboden aan een particulier op basis van een medisch voorschrift dat overeenkomstig het toepasselijke nationale recht is verstrekt.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   "stof": een stof zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

2)   "mengsel": een mengsel zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

3)   "voorwerp": een voorwerp zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

4)   "aanbieden": elke levering, al dan niet tegen betaling;

5)   "binnenbrengen": het binnen het grondgebied van een lidstaat brengen van een stof, ongeacht de bestemming ervan binnen de Unie, vanuit een andere lidstaat of een derde land, onder elke douaneregeling zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10), met inbegrip van doorvoer;

6)   "gebruik": gebruik zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 24, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

7)   "verdachte transactie": elke transactie met betrekking tot gereguleerde precursoren voor explosieven waarvan er, na inachtneming van alle relevante omstandigheden, redelijke vermoedens bestaan dat de betrokken stof of het betrokken mengsel bedoeld is voor de illegale vervaardiging van explosieven;

8)   "particulier": elke natuurlijke of rechtspersoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

9)   "professionele gebruiker": elke natuurlijke of rechtspersoon die, elk openbaar lichaam dat, of elke combinatie van dergelijke personen of entiteiten die aantoonbaar een precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt nodig heeft voor doeleinden die verband houden met zijn handels-, bedrijfs-, of beroepsactiviteit, met inbegrip van landbouwactiviteiten, voltijds of deeltijds, en niet noodzakelijkerwijs gerelateerd aan de grootte van het landoppervlak waarop die landbouwactiviteit wordt verricht, mits dergelijke doeleinden niet omvatten het aanbieden van die precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt aan een andere persoon;

10)   "marktdeelnemer": elke natuurlijke of rechtspersoon die, elk openbaar lichaam dat of elke combinatie van zulke personen of entiteiten die gereguleerde precursoren voor explosieven op de markt aanbiedt, offline dan wel online, waaronder op onlinemarktplaatsen;

11)   "onlinemarktplaats": een aanbieder van een intermediaire dienst die marktdeelnemers enerzijds en particulieren, professionele gebruikers of andere marktdeelnemers anderzijds in staat stelt transacties met betrekking tot gereguleerde precursoren voor explosieven af te sluiten via onlineverkoop- of onlinedienstenovereenkomsten, hetzij op de website van de onlinemarktplaats dan wel op de website van een marktdeelnemer die gebruikmaakt van door de onlinemarktplaats verstrekte computerdiensten;

12)   "precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt": een in bijlage I vermelde stof in een concentratie die de in kolom 2 van de tabel in bijlage I bepaalde overeenkomstige grenswaarde overschrijdt, met inbegrip van een mengsel of een andere stof die een in die bijlage vermelde stof bevat in een concentratie die de overeenkomstige grenswaarde overschrijdt;

13)   "gereguleerde precursor voor explosieven": een in bijlage I of II vermelde stof, met inbegrip van een mengsel of een andere stof waarin een in deze bijlagen vermelde stof aanwezig is, met uitsluiting van homogene mengsels van meer dan 5 ingrediënten waarin de concentratie van elke in bijlage I of II vermelde stof lager is dan 1 % g/g;

14)   "landbouwactiviteit": het produceren, opfokken of kweken van landbouwproducten, met inbegrip van oogsten, melken, fokken van dieren en houden van dieren voor landbouwdoeleinden, of het in goede landbouw- en milieuconditie houden van het landbouwareaal, zoals bepaald in artikel 94 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11).

Artikel 4

Vrij verkeer

Tenzij in deze verordening of in andere rechtshandelingen van de Unie anders is bepaald, mogen lidstaten het aanbieden van een gereguleerde precursor voor explosieven niet verbieden, beperken of belemmeren om redenen die verband houden met de preventie van de illegale vervaardiging van explosieven.

Artikel 5

Aanbieden, binnenbrengen, bezit en gebruik

1.   Precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, worden niet aangeboden aan, of binnengebracht, in bezit gehouden of gebruikt door particulieren.

2.   De beperking op grond van lid 1 is ook van toepassing op mengsels die de in bijlage I vermelde chloraten of perchloraten bevatten, indien de totale concentratie van die stoffen in het mengsel hoger is dan de in kolom 2 van de tabel in bijlage I bepaalde grenswaarde voor elk van de stoffen.

3.   Een lidstaat kan een vergunningsregeling behouden of invoeren waarbij wordt toegestaan dat bepaalde precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt worden aangeboden aan, of worden binnengebracht, in bezit gehouden of gebruikt door particulieren in een concentratie die de in kolom 3 van de tabel in bijlage I bepaalde overeenkomstige bovengrenswaarden niet overschrijdt.

Uit hoofde van dergelijke vergunningsregelingen moet een particulier een vergunning hebben, die hij op verzoek kan overleggen, voor het verwerven, binnenbrengen, bezitten of gebruiken van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt. Dergelijke vergunningen worden overeenkomstig artikel 6 verleend door een bevoegde instantie van de lidstaat waar het de bedoeling is dat de betreffende precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, wordt verworven, binnengebracht, in bezit gehouden of gebruikt.

4.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle maatregelen die zij nemen voor de uitvoering van de in lid 3 bedoelde vergunningsregeling. In de kennisgeving vermeldt de lidstaat voor welke precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, hij overeenkomstig lid 3 in een vergunningsregeling voorziet.

5.   De Commissie maakt een lijst openbaar van de overeenkomstig lid 4 door de lidstaten meegedeelde maatregelen.

Artikel 6

Vergunningen

1.   Een lidstaat die vergunningen verleent aan particulieren die een legitiem belang hebben bij het verwerven, binnenbrengen, bezitten of gebruiken van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, stelt regels vast betreffende de verlening van vergunningen overeenkomstig artikel 5, lid 3. Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning wordt verleend, houdt de bevoegde instantie van de lidstaat rekening met alle relevante omstandigheden, in het bijzonder:

a)

de aantoonbare noodzaak van de precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt en de legitimiteit van het beoogde gebruik ervan;

b)

de beschikbaarheid van de precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt met lagere concentraties of alternatieve stoffen met een gelijkaardige werking;

c)

de achtergrond van de aanvrager waaronder informatie over eerdere strafrechtelijke veroordelingen van de aanvrager waar dan ook in de Unie;

d)

de opslagvoorzieningen die zijn voorgesteld om ervoor te zorgen dat de precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, veilig wordt opgeslagen.

2.   De bevoegde instantie weigert de vergunning te verlenen indien zij op redelijke gronden twijfelt aan de legitimiteit van het beoogde gebruik of aan het voornemen van de particulier om de precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, voor een legitiem doel te gebruiken.

3.   De bevoegde instantie kan ervoor kiezen de geldigheid van de vergunning te beperken door enkelvoudig of meervoudig gebruik toe te staan. De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt niet meer dan drie jaar. Tot op de aangegeven datum waarop de vergunning verstrijkt, kan de bevoegde instantie van de vergunninghouder eisen aan te tonen dat nog aan de voorwaarden voor de verlening van de vergunning wordt voldaan. In de vergunning wordt aangegeven voor welke precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, zij is verleend.

4.   De bevoegde instantie kan van de aanvrager een vergoeding verlangen voor de aanvraag van de vergunning. Een dergelijke vergoeding bedraagt niet meer dan de kosten van de behandeling van de aanvraag.

5.   De bevoegde instantie kan de vergunning schorsen of intrekken indien zij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening van de vergunning. De bevoegde instantie stelt vergunninghouders onverwijld in kennis van elke schorsing of intrekking van hun vergunning, tenzij hierdoor lopende onderzoeken in gevaar kunnen worden gebracht.

6.   Een krachtens het nationale recht daarvoor bevoegde instantie neemt kennis van bezwaarschriften tegen beslissingen van de bevoegde instantie en van geschillen betreffende de naleving van de vergunningsvoorwaarden.

7.   Een lidstaat kan krachtens deze verordening door andere lidstaten verleende vergunningen erkennen.

8.   De lidstaten kunnen voor een vergunning gebruikmaken van het in bijlage III opgenomen model.

9.   De bevoegde instantie ontvangt de informatie over eerdere strafrechtelijke veroordelingen van de aanvrager in andere lidstaten als bedoeld in lid 1, punt c), van dit artikel door middel van het bij Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad (12) opgezette systeem. De in artikel 3 van dat kaderbesluit genoemde centrale autoriteiten geven binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek antwoorden op verzoeken om dergelijke informatie.

Artikel 7

De toeleveringsketen informeren

1.   Een marktdeelnemer die een precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, aan een andere marktdeelnemer aanbiedt, stelt die marktdeelnemer ervan in kennis dat het verwerven, het binnenbrengen, het bezit of het gebruik door particulieren van die precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, onderworpen is aan een beperking in de zin van artikel 5, leden 1 en 3.

Een marktdeelnemer die een gereguleerde precursor voor explosieven aan een andere marktdeelnemer aanbiedt, stelt deze marktdeelnemer ervan in kennis dat het verwerven, het binnenbrengen, het bezit of het gebruik door particulieren van die gereguleerde precursor voor explosieven, onderworpen is aan een meldingsplicht in de zin van artikel 9.

2.   Een marktdeelnemer die gereguleerde precursoren voor explosieven aanbiedt aan een professionele gebruiker of een particulier, zorgt ervoor en kan aantonen aan de in artikel 11 bedoelde nationale inspectie-instanties dat zijn bij de verkoop van gereguleerde precursoren voor explosieven betrokken personeel:

a)

weet welke van de aangeboden producten gereguleerde precursoren voor explosieven bevatten;

b)

in kennis wordt gesteld van de verplichtingen ingevolge de artikelen 5 tot en met 9.

3.   Een onlinemarktplaats neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat de gebruikers van die marktplaats, wanneer zij via haar diensten gereguleerde precursoren voor explosieven aanbieden, geïnformeerd worden over hun verplichtingen ingevolge deze verordening.

Artikel 8

Verificatie bij verkoop

1.   Een marktdeelnemer die een precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, overeenkomstig artikel 5, lid 3, aanbiedt aan een particulier, verifieert voor iedere transactie het legitimatiebewijs en de vergunning van die particulier overeenkomstig de vergunningsregeling die is ingesteld door de lidstaat waar de precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt wordt aangeboden en noteert de hoeveelheid van de precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt op de vergunning.

2.   Om te verifiëren of een potentiële klant een professionele gebruiker is of een andere marktdeelnemer, verlangt de marktdeelnemer die een precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt aanbiedt aan een professionele gebruiker of een andere marktdeelnemer, voorafgaand aan elke transactie de volgende informatie, tenzij een dergelijke verificatie voor die potentiële klant reeds heeft plaatsgevonden binnen een termijn van één jaar vóór de datum van die transactie en de transactie niet aanzienlijk afwijkt van eerdere transacties:

a)

het legitimatiebewijs van de persoon die gemachtigd is de potentiële klant te vertegenwoordigen;

b)

de handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteit van de potentiële klant, evenals de naam en het adres van zijn onderneming en het btw-nummer of enig ander eventueel relevant registratienummer van de onderneming;

c)

het door de potentiële klant beoogde gebruik van de precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt.

De lidstaten kunnen voor de verklaring van de klant gebruikmaken van het in bijlage IV opgenomen model.

3.   Met het oog op de verificatie van het beoogde gebruik van de precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, beoordeelt de marktdeelnemer of het beoogde gebruik overeenstemt met de handels-, bedrijfs-, - of beroepsactiviteit van de potentiële klant. De marktdeelnemer kan de transactie weigeren indien hij redelijke gronden heeft om te twijfelen aan de legitimiteit van het beoogde gebruik van of het oogmerk van de potentiële klant bij het gebruik van de precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt voor een legitiem doeleinde. De marktdeelnemer meldt dergelijke transacties of dergelijke pogingen daartoe overeenkomstig artikel 9.

4.   Om de naleving van deze verordening te verifiëren en de illegale vervaardiging van explosieven te voorkomen en op te sporen, bewaren marktdeelnemers de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie gedurende 18 maanden vanaf de transactiedatum. Gedurende die tijd is de informatie op verzoek van de bevoegde nationale inspectie- of rechtshandhavingsinstanties beschikbaar voor inspectie.

5.   Een onlinemarktplaats neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat de gebruikers van die marktplaats, als zij precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt aanbieden via de diensten van die marktplaats, voldoen aan hun verplichtingen overeenkomstig dit artikel.

Artikel 9

Melding van verdachte transacties, verdwijningen en diefstallen

1.   Om de illegale vervaardiging van explosieven te voorkomen en op te sporen, melden marktdeelnemers en onlinemarktplaatsen verdachte transacties. Marktdeelnemers en onlinemarktplaatsen melden dergelijke verdachte transacties na inachtneming van alle omstandigheden en met name wanneer de potentiële klant één of meer van onderstaande gedragingen vertoont:

a)

onduidelijk is over het beoogde gebruik van de gereguleerde precursoren voor explosieven;

b)

niet vertrouwd lijkt te zijn met het beoogde gebruik van de gereguleerde precursoren voor explosieven of er geen plausibele verklaring voor kan geven;

c)

voornemens is gereguleerde precursoren voor explosieven te kopen in hoeveelheden, combinaties of concentraties die ongebruikelijk zijn voor legitiem gebruik;

d)

geen bewijsstukken betreffende zijn identiteit, zijn verblijfplaats of, indien van toepassing, zijn status als professionele gebruiker of marktdeelnemer wil overleggen;

e)

nadrukkelijk verzoekt om op een ongebruikelijke wijze te betalen, onder meer met grote sommen contant geld.

2.   Marktdeelnemers en onlinemarktplaatsen beschikken over passende, redelijke en evenredige procedures voor het opsporen van verdachte transacties, aangepast aan de specifieke omgeving waarin de gereguleerde precursoren voor explosieven worden aangeboden.

3.   Elke lidstaat stelt een of meer nationale contactpunten in met een duidelijk aangegeven telefoonnummer en e-mailadres, webformulier of ander doeltreffend instrument voor het melden van verdachte transacties en aanmerkelijke verdwijningen en diefstallen. De nationale contactpunten zijn 24 uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar.

4.   Marktdeelnemers en onlinemarktplaatsen kunnen de verdachte transactie weigeren. Zij melden de verdachte transactie of de poging daartoe binnen 24 uur nadat ze de transactie of de poging daartoe als verdacht hebben aangemerkt. Wanneer zij dergelijke transacties melden, delen zij zo mogelijk de identiteit van de klant en alle omstandigheden die hen ertoe hebben gebracht de transactie als verdacht te beschouwen, mee aan het nationale contactpunt van de lidstaat waar de verdachte transactie of de poging daartoe heeft plaatsgevonden.

5.   Marktdeelnemers en professionele gebruikers melden aanmerkelijke verdwijningen en diefstal van gereguleerde precursoren voor explosieven binnen 24 uur na de vaststelling daarvan aan het nationale contactpunt van de lidstaat waar de verdwijning of de diefstal heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling of het om de verdwijning of diefstal van een significante hoeveelheid gaat, houden zij rekening met de vraag of de hoeveelheid, gelet op alle omstandigheden van het geval ongebruikelijk is.

6.   Particulieren die precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, overeenkomstig artikel 5, lid 3, hebben verworven, melden aanmerkelijke verdwijningen en diefstal van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt binnen 24 uur na de vaststelling daarvan aan het nationale contactpunt van de lidstaat waar de verdwijning of de diefstal heeft plaatsgevonden.

Artikel 10

Opleiding en bewustmaking

1.   De lidstaten bieden voldoende middelen voor, en nemen de organisatie op zich van opleidingen voor rechtshandhavingsinstanties, eerstehulpverleners en douanefunctionarissen, zodat deze bij hun werkzaamheden gereguleerde precursoren voor explosieven kunnen herkennen en tijdig en passend op een verdachte activiteit kunnen reageren. De lidstaten kunnen het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking en opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), opgericht bij Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad (13), om aanvullende specifieke opleidingen verzoeken.

2.   De lidstaten organiseren ten minste eens per jaar bewustmakingsacties die aangepast zijn aan de specifieke kenmerken van elk van de sectoren waar gereguleerde precursoren voor explosieven worden gebruikt.

3.   De lidstaten organiseren regelmatige uitwisselingen tussen de rechtshandhavingsinstanties, nationale inspectie-instanties, marktdeelnemers, onlinemarktplaatsen, en vertegenwoordigers van de sectoren die gebruikmaken van gereguleerde precursoren voor explosieven, teneinde de samenwerking te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat alle betrokken partijen deze verordening op doeltreffende wijze uitvoeren. Marktdeelnemers zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van informatie aan hun personeel over de wijze waarop precursoren voor explosieven krachtens deze verordening moeten worden aangeboden en voor de bewustmaking van het personeel op dit gebied.

Artikel 11

Nationale inspectie-instanties

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat er bevoegde instanties zijn om te inspecteren en te controleren of de artikelen 5 tot en met 9 correct worden toegepast ("nationale inspectie-instanties").

2.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de nationale inspectie-instanties over de nodige middelen en onderzoeksbevoegdheden beschikken om hun taken krachtens deze verordening goed te kunnen uitvoeren.

Artikel 12

Richtsnoeren

1.   De Commissie voorziet in regelmatig geactualiseerde richtsnoeren om de actoren in de chemische toeleveringsketen en de bevoegde instanties bij te staan, en om de samenwerking tussen de bevoegde instanties en marktdeelnemers te vergemakkelijken. De Commissie raadpleegt het Permanent Comité voor precursoren voor explosieven over ontwerprichtsnoeren of actualiseringen daarvan. De richtsnoeren omvatten met name:

a)

informatie over de uitvoering van inspecties;

b)

informatie over de toepassing van de beperkingen en controles op grond van deze verordening op gereguleerde precursoren voor explosieven die op afstand door particulieren of professionele gebruikers worden besteld;

c)

informatie over mogelijke door onlinemarktplaatsen te nemen maatregelen om de naleving van deze verordening te waarborgen;

d)

informatie over de uitwisseling van relevante informatie tussen de bevoegde instanties en nationale contactpunten en tussen lidstaten;

e)

informatie over hoe verdachte transacties kunnen worden herkend en gemeld;

f)

informatie over de opslagvoorzieningen die verzekeren dat een gereguleerde precursor voor explosieven veilig wordt bewaard;

g)

andere eventueel nuttig geachte informatie.

2.   De bevoegde instanties zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde richtsnoeren regelmatig worden verspreid op de wijze die volgens de bevoegde instanties het best beantwoordt aan de doelstellingen van de richtsnoeren.

3.   De Commissie zorgt ervoor dat de in lid 1 bedoelde richtsnoeren beschikbaar zijn in alle officiële talen van de Unie.

Artikel 13

Sancties

De lidstaten stellen de voorschriften vast inzake de sancties die in geval van inbreuk op deze verordening van toepassing zijn en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

Artikel 14

Vrijwaringsclausule

1.   Indien een lidstaat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat een bepaalde, niet in bijlage I of II vermelde stof gebruikt zou kunnen worden voor de illegale vervaardiging van explosieven, kan hij het aanbieden, het binnenbrengen, het bezit en het gebruik van de stof of van mengsels of stoffen die de stof bevatten, beperken of verbieden, of bepalen dat de stof valt onder de meldingsplicht overeenkomstig artikel 9.

2.   Indien een lidstaat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat een bepaalde in bijlage I vermelde stof in een concentratie die gelijk is aan of lager dan de in kolom 2 of 3 van de tabel in bijlage I vermelde grenswaarden, gebruikt zou kunnen worden voor de illegale vervaardiging van explosieven, kan hij het aanbieden, het binnenbrengen, het bezit en het gebruik van die stof verder beperken of verbieden door een lagere grenswaarde vast te stellen.

3.   Indien een lidstaat redelijke gronden heeft voor het vaststellen van een grenswaarde waarboven een in bijlage II vermelde stof onderworpen moet zijn aan de beperkingen die normaliter gelden voor precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, kan die lidstaat het aanbieden, het binnenbrengen, het bezit en het gebruik van die stof beperken of verbieden door die grenswaarde vast te stellen.

4.   Indien een lidstaat overeenkomstig de leden 1, 2 of 3 stoffen beperkt of verbiedt, brengt hij de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk op de hoogte van dergelijke beperkingen of verboden, met opgave van redenen.

5.   Een lidstaat die overeenkomstig de leden 1, 2 of 3 stoffen beperkt of verbiedt, maakt de marktdeelnemers en onlinemarktplaatsen op zijn grondgebied bewust van dergelijke beperkingen of verboden.

6.   Na ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie, onderzoekt de Commissie onmiddellijk of zij overeenkomstig artikel 15, lid 1, een wijziging van de bijlagen, dan wel een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de bijlagen dient op te stellen. In voorkomend geval worden de nationale maatregelen door de betrokken lidstaat aangepast of ingetrokken, om rekening te houden met de wijzigingen van die bijlagen.

7.   Onverminderd lid 6 kan de Commissie, na raadpleging van de betrokken lidstaat en, indien passend, derde partijen, besluiten dat de door de lidstaat genomen maatregel niet gerechtvaardigd is en van die lidstaat verlangen dat hij de voorlopige maatregel intrekt of wijzigt. De Commissie besluit binnen 60 dagen na ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie. De betrokken lidstaat maakt de marktdeelnemers en onlinemarktplaatsen op zijn grondgebied bewust van dergelijke besluiten.

8.   Maatregelen waarvan de lidstaten de Commissie uit hoofde van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 98/2013 op de hoogte hebben gesteld vóór 1 februari 2021, vallen niet onder dit artikel.

Artikel 15

Wijzigingen in de bijlagen

1.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van deze verordening door:

a)

aanpassing van de grenswaarden in bijlage I, voor zover dat nodig is om in te spelen op ontwikkelingen in het misbruik van stoffen als precursor voor explosieven of op grond van onderzoek en tests;

b)

de toevoeging van nieuwe stoffen aan bijlage II waar dat nodig is om in te spelen op ontwikkelingen in het misbruik van stoffen als precursor voor explosieven.

Bij de voorbereiding van die gedelegeerde handelingen raadpleegt de Commissie belanghebbenden, in het bijzonder uit de chemische industrie en de kleinhandel.

Indien zich een plotselinge verandering voordoet in de risicobeoordeling ten aanzien van het misbruik van stoffen voor de illegale vervaardiging van explosieven en indien dwingende redenen van spoed daartoe nopen, is de in artikel 17 neergelegde procedure van toepassing op krachtens dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   Iedere aanpassing van de grenswaarden in bijlage I en iedere toevoeging van een stof aan bijlage II wordt door de Commissie bij afzonderlijke gedelegeerde handeling vastgesteld. Iedere gedelegeerde handeling is gebaseerd op een analyse waarin wordt aangetoond dat de wijziging waarschijnlijk niet zal leiden tot onevenredige lasten voor de marktdeelnemers of de consumenten, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de nagestreefde doelen.

Artikel 16

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 31 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgevingen aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn aan de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 17

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 16, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 18

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006

In bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, wordt in punt 58 (Ammoniumnitraat (AN)), kolom 2, leden 2 en 3, geschrapt.

Artikel 19

Verslaglegging

1.   De lidstaten voorzien de Commissie uiterlijk op 2 februari 2022 en vervolgens jaarlijks van informatie in inzake:

a)

het aantal meldingen van respectievelijk verdachte transacties, aanmerkelijke verdwijningen en diefstallen;

b)

het aantal uit hoofde van een krachtens artikel 5, lid 3, gehandhaafde of ingevoerde vergunningsregeling ontvangen vergunningsaanvragen alsmede het aantal verleende vergunningen en de meest voorkomende redenen voor het weigeren van de verlening van vergunningen;

c)

bewustmakingsacties als bedoeld in artikel 10, lid 2;

d)

de verrichte inspecties zoals bedoeld in artikel 11, met inbegrip van het aantal inspecties en de daarbij betrokken marktdeelnemers.

2.   Bij de verzending van de in lid 1, punten a), c) en d), bedoelde informatie naar de Commissie geven de lidstaten aan welke verslagen, acties en inspecties betrekking hebben op respectievelijk online- en offline-activiteiten.

Artikel 20

Monitoringprogramma

1.   Uiterlijk op 1 augustus 2020 stelt de Commissie een gedetailleerd programma op voor het monitoren van de outputs, resultaten en het effect van deze verordening.

2.   In het monitoringprogramma wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en ander noodzakelijk bewijs moeten worden verzameld. In het programma wordt aangegeven welke acties de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen om die gegevens en ander bewijs te verzamelen en te analyseren.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens en het ander bewijs die nodig zijn voor de monitoring.

Artikel 21

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 2 februari 2026 voert de Commissie een evaluatie uit van deze verordening en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. De evaluatie wordt verricht overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van dit verslag.

Artikel 22

Intrekking

1.   Verordening (EU) nr. 98/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 februari 2021.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EU) nr. 98/2013 gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 23

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 februari 2021.

3.   Niettegenstaande lid 2 blijven op grond van Verordening (EU) nr. 98/2013 geldig verleende vergunningen geldig tot de datum die oorspronkelijk is genoemd in die vergunningen, of tot 2 februari 2022, indien deze datum eerder is.

4.   Aanvragen voor de verlenging van de in lid 3 bedoelde vergunningen die worden ingediend op of na 1 februari 2021, geschieden overeenkomstig deze verordening.

5.   Niettegenstaande artikel 5, lid 1, worden het bezit, het binnenbrengen en gebruik door particulieren van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt en die legaal verworven zijn vóór 1 februari 2021, toegestaan 2 februari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 35.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 juni 2019.

(3)  Verordening (EU) nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(6)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(7)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 27).

(9)  Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 146).

(10)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(12)  Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 23).

(13)  Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad (PB L 319 van 4.12.2015, blz. 1).


BIJLAGE I

PRECURSOREN VOOR EXPLOSIEVEN WAARVOOR EEN BEPERKING GELDT

Lijst van stoffen die niet mogen worden aangeboden aan, of binnengebracht, in bezit gehouden of gebruikt door particulieren, op zichzelf of in mengsels of stoffen die die stoffen bevatten, tenzij de concentratie gelijk is aan of lager is dan de in kolom 2 vermelde grenswaarden, en waarvoor verdachte transacties en aanmerkelijke verdwijningen en diefstallen binnen 24 uur moeten worden gemeld:

1.

Naam van de stof en het Chemical Abstracts Service Registry number (CAS RN)

2.

Grenswaarde

3.

Bovengrenswaarde ten behoeve van vergunningverlening op grond van artikel 5, lid 3

4.

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN) voor een geïsoleerde chemisch welbepaalde verbinding die voldoet aan de vereisten van aantekening 1 bij respectievelijk hoofdstuk 28 en hoofdstuk 29 van de GN (1)

5.

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN) voor een mengsel zonder bestanddelen (bv. kwik, edele metalen, zeldzame aardmetalen of radioactieve elementen) die zouden leiden tot een indeling onder een andere GN code (1)

Salpeterzuur (CAS RN 7697-37-2)

3 % g/g

10 % g/g

ex 2808 00 00

ex 3824 99 96

Waterstofperoxide (CAS RN 7722-84-1)

12 % g/g

35 % g/g

2847 00 00

ex 3824 99 96

Zwavelzuur (CAS RN 7664-93-9)

15 % g/g

40 % g/g

ex 2807 00 00

ex 3824 99 96

Nitromethaan (CAS RN 75-52-5)

16 % g/g

100 % g/g

ex 2904 20 00

ex 3824 99 92

Ammoniumnitraat (CAS RN 6484-52-2)

16 % g/g stikstof in verhouding tot ammoniumnitraat (4)

Geen verlening van vergunningen toegestaan

3102 30 10 (in waterige oplossing)

3102 30 90 (andere)

ex 3824 99 96

Kaliumchloraat (CAS RN 3811-04-9)

40 % g/g

Geen verlening van vergunningen toegestaan

ex 2829 19 00

ex 3824 99 96

Kaliumperchloraat (CAS RN 7778-74-7)

40 % g/g

Geen verlening van vergunningen toegestaan

ex 2829 90 10

ex 3824 99 96

Natriumchloraat (CAS RN 7775-09-9)

40 % g/g

Geen verlening van vergunningen toegestaan

2829 11 00

ex 3824 99 96

Natriumperchloraat (CAS RN 7601-89-0)

40 % g/g

Geen verlening van vergunningen toegestaan

ex 2829 90 10

ex 3824 99 96


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925 van de Commissie (2). Latere wijzigingen van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (3) dienen te worden geraadpleegd met betrekking tot geactualiseerde GN-codes.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925 van de Commissie van 12 oktober 2017 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 282 van 31.10.2017, blz. 1).

(3)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(4)  16 % g/g stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat komt overeen met 45,7 % ammoniumnitraat na verwijdering onzuiverheden.


BIJLAGE II

PRECURSOREN VOOR EXPLOSIEVEN DIE MOETEN WORDEN GEMELD

Lijst van stoffen op zichzelf of in mengsels of in stoffen waarvoor verdachte transacties en aanmerkelijke verdwijningen en diefstallen binnen 24 uur moeten worden gemeld:

1.

Naam van de stof en het Chemical Abstracts Service Registry number (CAS RN)

2.

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN) (1)

3.

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN) voor mengsels zonder bestanddelen (bv. kwik, edele metalen, zeldzame aardmetalen of radioactieve elementen) die zouden leiden tot een indeling onder een andere GN-code (1)

Hexamine (CAS RN 100-97-0)

ex 2933 69 40

ex 3824 99 93

Aceton (CAS RN 67-64-1)

2914 11 00

ex 3824 99 92

Kaliumnitraat (CAS RN 7757-79-1)

2834 21 00

ex 3824 99 96

Natriumnitraat (CAS RN 7631-99-4)

3102 50 00

ex 3824 99 96

Calciumnitraat (CAS RN 10124-37-5)

ex 2834 29 80

ex 3824 99 96

Calciumammoniumnitraat (CAS RN 15245-12-2)

ex 3102 60 00

ex 3824 99 96

Magnesium, poeders (CAS RN 7439-95-4) (2)  (3)

ex 8104 30 00

 

Magnesiumnitraathexahydraat (CAS RN 13446-18-9)

ex 2834 29 80

ex 3824 99 96

Aluminium, poeders (CAS RN 7429-90-5) (2)  (3)

7603 10 00

ex 7603 20 00

 


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925. Latere wijzigingen van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 dienen te worden geraadpleegd met betrekking tot geactualiseerde GN-codes.

(2)  Met een deeltjesgrootte van minder dan 200 μm.

(3)  Als stof of in mengsels met minimaal 70 % g/g aluminium of magnesium.


BIJLAGE III

MODEL VOOR EEN VERGUNNING

Model van een vergunning voor een particulier voor het verwerven, binnenbrengen, bezitten en gebruiken van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, zoals bedoeld in artikel 6, lid 8.

Image 1

Tekst van het beeld

Image 2

Tekst van het beeld

BIJLAGE IV

VERKLARING VAN DE KLANT

over het specifieke gebruik of de specifieke vormen van gebruik van een precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, als bedoeld in Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad (1)

(In hoofdletters invullen) (*1)

Ondergetekende,

Naam (klant):

Legitimatiebewijs (nummer, afgegeven door):

Gemachtigde van:

(Hoofd)onderneming:

Btw-nummer of ander identificatienummer van de onderneming (*2)/Adres:

_

Handel/bedrijf/beroep:

Handelsnaam van het product

Precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt

CAS-nr.

Hoeveelheid (kg/liter)

Concentratie

Beoogd gebruik

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hierbij verklaar ik dat het commerciële product en de stof of het mengsel met deze stof alleen worden gebruikt voor het aangegeven gebruik, dat in ieder geval legitiem is, en uitsluitend worden verkocht of geleverd aan een andere klant indien deze een soortgelijke verklaring van gebruik opstelt, met inachtneming van de beperkingen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2019/1148 voor het aanbieden aan particulieren.

Handtekening: Naam:

Functie: Datum:


(1)  Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 98/2013 (PB L186 van 11.7.2019, blz. 1).

(*1)  U kunt in de tabel met stoffen de nodige rijen toevoegen.

(*2)  U kunt de geldigheid van een btw-nummer van een marktdeelnemer controleren op de VIES-website van de Commissie. Afhankelijk van de nationale regels inzake gegevensbescherming zullen sommige lidstaten ook naam en adres geven die gekoppeld zijn aan het opgegeven btw-nummer zoals vermeld in de nationale gegevensbanken.


11.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/21


VERORDENING (EU) 2019/1149 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344

(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 46 en 48,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting zijn grondbeginselen van de interne markt van de Unie die in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn verankerd.

(2)

Op grond van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) zet de Unie zich in voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, bevordert zij sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en bestrijdt zij discriminatie. Op grond van artikel 9 VWEU houdt de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting en de bevordering van een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid.

(3)

De Europese pijler van sociale rechten was het onderwerp van een gezamenlijke afkondiging van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdens de sociale top voor eerlijke banen en groei in Göteborg op 17 november 2017. Tijdens die top is de noodzaak beklemtoond om mensen op de eerste plaats te zetten teneinde de sociale dimensie van de Unie verder tot ontwikkeling te brengen, en om convergentie te bevorderen via inspanningen op alle niveaus, zoals bevestigd in de conclusies van de Europese Raad na zijn bijeenkomst op 14 en 15 december 2017.

(4)

In hun gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor 2018 en 2019 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich ertoe verbonden maatregelen te nemen om de sociale dimensie van de Unie te versterken door de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels te verbeteren, de werknemers tegen gezondheidsrisico’s op het werk te beschermen, een rechtvaardige behandeling van iedereen op de arbeidsmarkt van de Unie te waarborgen met behulp van gemoderniseerde regels inzake de detachering van werknemers, en de grensoverschrijdende handhaving van het Unierecht verder te verbeteren.

(5)

Teneinde de rechten van mobiele werkers te beschermen en eerlijke mededinging tussen bedrijven te bevorderen, met name in kleine en middelgrote ondernemingen, is het van cruciaal belang de grensoverschrijdende handhaving van het Unierecht op het gebied van de arbeidsmobiliteit te verbeteren en misbruik aan te pakken.

(6)

Er moet een Europese Arbeidsautoriteit (de „Autoriteit”) worden opgericht met het oog op meer rechtvaardigheid en vertrouwen in de interne markt. De doelstellingen van de Autoriteit moeten duidelijk worden omschreven met een sterke nadruk op een beperkt aantal taken om ervoor te zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet op gebieden waar de Autoriteit de grootste toegevoegde waarde kan leveren. Daartoe moet de Autoriteit de lidstaten en de Commissie bijstaan bij het versterken van de toegang tot informatie, moet zij de naleving en de samenwerking tussen de lidstaten ondersteunen bij de consequente, efficiënte en doeltreffende toepassing en handhaving van het Unierecht betreffende arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de Unie, en moet zij bemiddelen en tot een oplossing bijdragen als er zich geschillen voordoen.

(7)

Het verbeteren van de toegang van personen en werkgevers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, tot informatie over hun rechten en plichten op het gebied van arbeidsmobiliteit, vrij verkeer van diensten en de coördinatie van de sociale zekerheid, is van essentieel belang om hen in staat te stellen het volledige potentieel van de interne markt te genieten.

(8)

De Autoriteit moet haar activiteiten uitvoeren op het gebied van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit in de gehele Unie en de coördinatie van de sociale zekerheid, met inbegrip van de vrijheid van verkeer voor werknemers, de detachering van werknemers en uiterst mobiele diensten. Zij moet ook de samenwerking tussen de lidstaten versterken bij de bestrijding van zwartwerk en andere situaties waarin de goede werking van de interne markt in het gedrang komt, zoals brievenbusmaatschappijen en schijnzelfstandigheid, onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten om over nationale maatregelen te beslissen. Wanneer de Autoriteit bij de uitvoering van haar activiteiten onregelmatigheden op gebieden van het Unierecht vermoedt, zoals schendingen van de arbeidsvoorwaarden of gezondheids- en veiligheidsvoorschriften, of arbeidsuitbuiting, moet zij hierover verslag kunnen uitbrengen aan, en rond die aangelegenheden kunnen samenwerken met, de nationale autoriteiten van de betrokken lidstaten en waar passend de Commissie en andere bevoegde organen van de Unie.

(9)

Tot het werkterrein van de Autoriteit moeten specifieke, in deze verordening vermelde rechtshandelingen van de Unie behoren, met inbegrip van wijzigingen hiervan. Die lijst moet worden uitgebreid wanneer verdere rechtshandelingen van de Unie op het gebied van de arbeidsmobiliteit in de gehele Unie worden goedgekeurd.

(10)

De Autoriteit moet proactief bijdragen aan Unie- en nationale inspanningen op het gebied van arbeidsmobiliteit in de gehele Unie en de coördinatie van de sociale zekerheid, door haar taken uit te voeren in volledige samenwerking met de instellingen en organen van de Unie en de lidstaten, en daarbij dubbel werk vermijden, en synergie en complementariteit bevorderen.

(11)

De Autoriteit moet de toepassing en de handhaving van het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening helpen vergemakkelijken en de handhaving van die bepalingen ondersteunen die door middel van algemeen verbindend verklaarde collectieve overeenkomsten worden uitgevoerd overeenkomstig de praktijken van de lidstaten. Daartoe moet de Autoriteit één Uniewebsite opzetten die toegang geeft tot alle relevante websites van de Unie en de nationale websites die zijn opgezet overeenkomstig Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2014/54/EU van het Europees Parlement en de Raad (5). Zonder afbreuk te doen aan de taken en activiteiten van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels die is opgericht bij Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (6) (de „Administratieve Commissie”), moet de Autoriteit ook bijstand verlenen bij de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

(12)

In bepaalde gevallen is sectorspecifiek Unierecht vastgesteld om aan specifieke behoeften in bepaalde sectoren, zoals het internationaal vervoer, met inbegrip van het vervoer over de weg, het spoor, de zee, binnenlandse waterwegen en via de lucht, te voldoen. Binnen het toepassingsgebied van deze verordening moet de Autoriteit zich ook bezighouden met grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit- en socialezekerheidsaspecten van de toepassing van dergelijk sectorspecifiek Unierecht. De reikwijdte van de activiteiten van de Autoriteit, met name de vraag of haar activiteiten moeten worden uitgebreid tot verdere rechtshandelingen van de Unie die de sectorspecifieke behoeften op het gebied van internationaal vervoer betreffen, moet regelmatig worden geëvalueerd en moet, indien nodig, worden herzien.

(13)

De activiteiten van de Autoriteit moeten zich uitstrekken over personen die onderworpen zijn aan het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening, met inbegrip van werknemers, zelfstandigen en werkzoekenden. Tot deze personen moeten burgers van de Unie behoren, evenals onderdanen van derde landen die legaal in de Unie verblijven – bijvoorbeeld gedetacheerde werknemers, binnen een onderneming overgeplaatste personen of langdurig ingezetenen – en hun gezinsleden, overeenkomstig het Unierecht waarbij hun mobiliteit binnen de Unie wordt geregeld.

(14)

De oprichting van de Autoriteit mag geen nieuwe rechten of plichten meebrengen voor personen of werkgevers, met inbegrip van marktdeelnemers en organisaties zonder winstoogmerk, aangezien de activiteiten van de Autoriteit die personen en werkgevers moeten betreffen in de mate waarin ze onder het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Meer samenwerking op het gebied van handhaving mag geen buitensporige administratieve lasten opleveren voor mobiele werknemers of werkgevers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, noch de arbeidsmobiliteit ontmoedigen.

(15)

Om ervoor te zorgen dat personen en werkgevers de voordelen kunnen genieten van een eerlijke en doeltreffende interne markt, moet de Autoriteit de lidstaten ondersteunen bij het bevorderen van de mogelijkheden inzake arbeidsmobiliteit of inzake het verlenen van diensten en aanwervingen overal in de Unie, met inbegrip van mogelijkheden voor de toegang tot diensten op het gebied van grensoverschrijdende mobiliteit, zoals de grensoverschrijdende matching van jobs, stages en leerlingplaatsen, en mobiliteitsregelingen, bijvoorbeeld „Je eerste Eures-baan” of „ErasmusPRO”. De Autoriteit moet tevens de transparantie van de informatie, ook over de in het Unierecht bepaalde rechten en plichten, helpen verbeteren, alsook de toegang tot diensten voor personen en werkgevers, in samenwerking met andere informatiediensten van de Unie, zoals „Uw Europa — Advies”, en ertoe bijdragen dat ten volle wordt gebruikgemaakt van en voor consistentie wordt gezorgd met de portaalsite „Uw Europa”, die de ruggengraat moet vormen van de éne digitale toegangspoort die is opgericht bij Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(16)

De Autoriteit moet daartoe samenwerken binnen andere relevante initiatieven en netwerken van de Unie – met name het Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening, het European Enterprise Network, het Border Focal Point Solvit en het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie, evenals in relevante nationale diensten, zoals de overeenkomstig Richtlijn 2014/54/EU door de lidstaten aangewezen organen ter bevordering van gelijke behandeling en ter ondersteuning van werknemers in de Unie en hun familieleden. De Autoriteit moet de Commissie vervangen bij het beheer van het bij Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad (8) opgerichte Europees coördinatiebureau van het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures), met inbegrip van de vaststelling van de behoeften van de gebruikers en de vereisten voor de doeltreffendheid van het Eures-portaal en de bijbehorende diensten op het gebied van informatietechnologie (IT), maar met uitzondering van het verlenen van IT en de exploitatie en ontwikkeling van de IT-infrastructuur, waarvoor de Commissie zelf zal blijven zorgen.

(17)

Teneinde te zorgen voor een eerlijke, eenvoudige en doeltreffende toepassing en handhaving van het Unierecht moet de Autoriteit de samenwerking en de tijdige uitwisseling van informatie tussen de lidstaten bevorderen. Samen met andere personeelsleden is het aan de nationale verbindingsfunctionarissen die binnen de Autoriteit werkzaam zijn, de naleving door de lidstaten van hun samenwerkingsverplichtingen te bevorderen, uitwisselingen tussen lidstaten te versnellen met behulp van procedures die vertragingen moeten verminderen en voor links met andere krachtens het Unierecht opgerichte nationale verbindingsbureaus, organen en contactpunten te zorgen. De Autoriteit moet het gebruik van innovatieve methoden voor doeltreffende en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking stimuleren, met inbegrip van elektronische instrumenten voor de uitwisseling van gegevens, zoals het systeem voor de elektronische uitwisseling van socialezekerheidsgegevens (EESSI) en het Informatiesysteem interne markt (IMI-systeem), en bijdragen tot de verdere digitalisering van procedures en tot de verbetering van IT-instrumenten voor de uitwisseling van berichten tussen nationale autoriteiten.

(18)

Om de lidstaten beter in staat te stellen de bescherming te garanderen van personen die hun recht op vrij verkeer uitoefenen en grensoverschrijdende onregelmatigheden aan te pakken met betrekking tot het Unierecht dat binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, moet de Autoriteit de nationale autoriteiten ondersteunen bij het uitvoeren van onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties, onder meer door de uitvoering van de inspecties overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2014/67/EU te vergemakkelijken. Die inspecties moeten plaatsvinden als de lidstaten erom verzoeken of als de lidstaten met het voorstel van de Autoriteit instemmen. De Autoriteit moet strategische, logistieke en technische bijstand verlenen aan de lidstaten die aan de onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties deelnemen, met volledige inachtneming van de vertrouwelijkheidsvoorschriften. De inspecties moeten in overeenstemming met de betrokken lidstaten worden uitgevoerd en binnen het rechtskader van het nationale recht of de nationale praktijk van de lidstaten vallen waar zij plaatsvinden. De lidstaten moeten zorgen voor de follow-up van de resultaten van de onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties overeenkomstig hun nationale recht of praktijk.

(19)

Onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties mogen niet in de plaats komen van en geen afbreuk doen aan nationale bevoegdheden. De nationale autoriteiten moeten ook volledig bij dergelijke inspecties betrokken zijn en volledig gezag hebben. Indien vakbonden op nationaal niveau met de inspecties belast zijn, moeten onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties plaatsvinden na instemming van en in samenwerking met de relevante sociale partners.

(20)

Om op de hoogte te blijven van nieuwe trends, uitdagingen of lacunes op het gebied van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid, moet de Autoriteit, in samenwerking met de lidstaten en waar passend de sociale partners, een analytische en risicobeoordelingscapaciteit ontwikkelen. Daarbij moeten studies en analyses van de arbeidsmarkt worden uitgevoerd, evenals collegiale toetsingen (peer reviews). De Autoriteit moet potentiële onevenwichtigheden in termen van vaardigheden en grensoverschrijdende arbeidsstromen monitoren, met inbegrip van de mogelijke effecten ervan voor de territoriale samenhang. De Autoriteit moet ook de in artikel 10 van Richtlijn 2014/67/EU bedoelde risicobeoordeling ondersteunen. De Autoriteit moet zorgen voor synergieën en complementariteit met agentschappen, diensten of netwerken van de Unie. Daarbij moet onder meer worden gestreefd naar input van Solvit en soortgelijke diensten over sectorspecifieke uitdagingen en steeds terugkerende problemen inzake arbeidsmobiliteit binnen het toepassingsgebied van deze verordening. De Autoriteit moet ook die activiteiten op het gebied van gegevensverzameling vergemakkelijken en stroomlijnen waarin het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening voorziet. Dit brengt geen nieuwe rapportageverplichtingen voor de lidstaten mee.

(21)

Om de capaciteit van de nationale autoriteiten op het gebied van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van sociale zekerheid te versterken en de samenhang bij de toepassing van het Unierecht binnen het toepassingsgebied van deze verordening te verbeteren, moet de Autoriteit operationele bijstand verlenen aan nationale autoriteiten, onder meer door praktische richtsnoeren op te stellen, opleidingen en programma’s voor collegiaal leren te ontwikkelen, ook voor arbeidsinspectiediensten om problemen als schijnzelfstandigheid en misbruik van detacheringen aan te pakken, projecten voor wederzijdse assistentie te bevorderen, uitwisselingen van personeel, zoals de in artikel 8 van Richtlijn 2014/67/EU bedoelde uitwisselingen, te vergemakkelijken en de lidstaten te steunen bij de organisatie van voorlichtingscampagnes om personen en werkgevers over hun rechten en plichten te informeren. De Autoriteit moet de uitwisseling, de verspreiding en de toepassing van goede praktijken en kennis bevorderen, alsook wederzijds begrip van de verschillende nationale stelsels en praktijken bevorderen.

(22)

De Autoriteit moet synergieën tot stand brengen bij haar taak om te zorgen voor een eerlijke arbeidsmobiliteit en het aanpakken van zwartwerk. Voor de toepassing van deze verordening betekent zwartwerk „aanpakken” het voorkomen, tegengaan en bestrijden van zwartwerk, alsmede het bevorderen van de aanmelding van zwartwerk. Voortbouwend op de kennis en de werkmethoden van het Europees Platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk, opgericht bij Besluit (EU) 2016/344 van het Europees Parlement en de Raad (9), moet de Autoriteit, met de betrokkenheid van de sociale partners, een permanente werkgroep opzetten, eveneens genaamd het Platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk. De Autoriteit moet zorgen voor een soepele overdracht van de bestaande activiteiten van het platform dat werd opgericht bij Besluit (EU) 2016/344 aan de nieuwe werkgroep binnen de Autoriteit.

(23)

De Autoriteit moet een bemiddelende rol spelen. De lidstaten moeten individuele gevallen voor bemiddeling naar de Autoriteit kunnen verwijzen, nadat zij er niet in zijn geslaagd deze door middel van rechtstreekse contacten en dialoog op te lossen. Bemiddeling mag enkel geschillen tussen lidstaten betreffen, terwijl personen en werkgevers die bij de uitoefening van hun Unierechten moeilijkheden ondervinden, moeten kunnen blijven beschikken over de diensten van de lidstaten en van de Unie die zich specifiek met dergelijke zaken bezighouden, zoals het Solvit-netwerk, waarnaar de Autoriteit dergelijke zaken moet verwijzen. Het Solvit-netwerk moet ook zaken ter overweging naar de Autoriteit kunnen verwijzen die niet kunnen worden opgelost als gevolg van meningsverschillen tussen nationale overheidsdiensten. De Autoriteit moet haar bemiddelende rol kunnen spelen, onverminderd de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het „Hof van Justitie”) betreffende de interpretatie van het Unierecht en onverminderd de bevoegdheid van de Administratieve Commissie.

(24)

Het Europees interoperabiliteitskader biedt beginselen en aanbevelingen om de governance van interoperabiliteitsactiviteiten en de openbare dienstverlening te verbeteren, organisatie- en grensoverschrijdende verbanden op te zetten, processen ter ondersteuning van digitale eind-tot-einddiensten te stroomlijnen en ervoor te zorgen dat bestaande en nieuwe wetgeving de interoperabiliteitsbeginselen ondersteunt. De Europese interoperabiliteitsreferentiearchitectuur (EIRA) is een generieke structuur die beginselen en richtsnoeren omvat voor de uitvoering van interoperabiliteitsoplossingen, als bedoeld in Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad (10). Het Europees interoperabiliteitskader en de EIRA moeten als richtsnoer en steun voor de Autoriteit fungeren op het gebied van interoperabiliteit.

(25)

De Autoriteit moet ernaar streven betere toegang te verlenen tot online-informatie en -diensten voor belanghebbenden op Unie- en nationaal niveau, en moet de informatie-uitwisseling tussen hen onderling faciliteren. Daarom moet de Autoriteit het gebruik van digitale instrumenten waar mogelijk aanmoedigen. Naast IT-systemen en websites spelen digitale instrumenten zoals onlineplatforms en databanken een steeds belangrijkere rol op de markt van de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Dergelijke instrumenten zijn dus nuttig om gemakkelijk toegang te verschaffen tot relevante online-informatie, en om de informatie-uitwisseling voor belanghebbenden op Unie- en nationaal niveau betreffende hun grensoverschrijdende activiteiten te vergemakkelijken.

(26)

De Autoriteit moet ernaar streven dat websites en mobiele applicaties voor de uitvoering van de in deze verordening vastgelegde taken voldoen aan de toepasselijke toegankelijkheidsvoorschriften van de Unie. Volgens Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun overheidswebsites toegankelijk zijn in overeenstemming met de beginselen van waarneembaarheid, bedienbaarheid, begrijpelijkheid en robuustheid en dat zij voldoen aan de eisen van die richtlijn. Die richtlijn is niet van toepassing op websites of mobiele applicaties van instellingen, organen en instanties van de Unie. De Autoriteit moet er evenwel naar streven om te voldoen aan de in die richtlijn vervatte beginselen.

(27)

De Autoriteit moet worden bestuurd en beheerd overeenkomstig de beginselen van de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 juli 2012 over de gedecentraliseerde agentschappen.

(28)

Het gelijkheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel van Unierecht. Dit houdt in dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning. Alle partijen moeten streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur en de stakeholdergroep. Die doelstelling moet ook worden nagestreefd door de raad van bestuur met betrekking tot zijn voorzitter en vicevoorzitters, samen beschouwd.

(29)

De lidstaten en de Commissie moeten in een raad van bestuur vertegenwoordigd zijn om ervoor te zorgen dat de Autoriteit doeltreffend kan functioneren. Het Europees Parlement en de sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau, met een gelijke vertegenwoordiging van de vakbonden en de werkgeversorganisaties en met een adequate vertegenwoordiging van de kleine en middelgrote ondernemingen, kunnen ook vertegenwoordigers in de raad van bestuur benoemen. Bij de samenstelling van de raad van bestuur, met inbegrip van de selectie van de voorzitter en de vicevoorzitter, moet rekening worden gehouden met het evenwicht tussen mannen en vrouwen, ervaring en kwalificaties. Met het oog op het doeltreffend en efficiënt functioneren van de Autoriteit moet de raad van bestuur met name een jaarlijks werkprogramma vaststellen, zijn taken met betrekking tot de begroting van de Autoriteit uitvoeren, de voor de Autoriteit geldende financiële regels vaststellen, een uitvoerend directeur benoemen en de procedures vaststellen die de uitvoerend directeur moet volgen bij het nemen van besluiten met betrekking tot de operationele taken van de Autoriteit. Vertegenwoordigers van derde landen die het Unierecht toepassen binnen het toepassingsgebied van deze verordening, moeten als waarnemers aan de vergaderingen van de raad van bestuur kunnen deelnemen.

(30)

In uitzonderlijke gevallen waarin het hoogste niveau aan vertrouwelijkheid moet worden gehandhaafd, mogen de door het Europees Parlement benoemde onafhankelijke deskundige en de vertegenwoordigers van de sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau niet aan de beraadslagingen van de raad van bestuur deelnemen. Een dergelijke bepaling moet duidelijk in het reglement van orde van de raad van bestuur worden vastgelegd en beperkt zijn tot gevoelige informatie over individuele gevallen om te waarborgen dat de doeltreffende participatie van de deskundige en de vertegenwoordigers in de werkzaamheden van de raad van bestuur niet onnodig wordt beperkt.

(31)

Er moet een uitvoerend directeur worden benoemd om zorg te dragen voor het algehele administratieve bestuur van de Autoriteit en de uitvoering van de aan de Autoriteit toebedeelde taken. Andere personeelsleden kunnen de uitvoerend directeur vervangen wanneer dit nodig wordt geacht om voor het dagelijks bestuur van de Autoriteit te zorgen overeenkomstig de interne regels van de Autoriteit, zonder dat extra leidinggevende functies worden gecreëerd.

(32)

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie moeten de raad van bestuur en de uitvoerend directeur onafhankelijk zijn bij de uitvoering van hun taken en in het algemeen belang handelen.

(33)

Op de gebieden binnen het toepassingsgebied van deze verordening moet de Autoriteit op de deskundigheid van relevante belanghebbenden kunnen rekenen via een specifieke stakeholdergroep. De leden moeten vertegenwoordigers van de sociale partners op Unieniveau zijn, waaronder erkende sectorale sociale partners op Unieniveau die sectoren vertegenwoordigen waar de problemen met betrekking tot arbeidsmobiliteit zich met name voordoen. De stakeholdergroep moet van tevoren worden gebriefd en moet adviezen bij de Autoriteit kunnen indienen, op verzoek of op eigen initiatief. Bij de uitvoering van haar activiteiten houdt de stakeholdergroep naar behoren rekening met het advies en de expertise van het bij Verordening (EG) nr. 883/2004 opgerichte Raadgevend Comité voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en het op grond van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12) opgerichte Raadgevend Comité voor het vrije verkeer van werknemers.

(34)

Om haar volledige autonomie en onafhankelijkheid te waarborgen moet de Autoriteit over een autonome begroting beschikken met inkomsten uit de algemene begroting van de Unie, eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten en eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van de Autoriteit deelnemen. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen moet de Autoriteit ook financiering in de vorm van delegatieovereenkomsten of ad-hocsubsidies kunnen krijgen, evenals vergoedingen voor publicaties en eventuele andere door de Autoriteit verleende diensten.

(35)

De voor de werking van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten dienen te worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (Vertaalbureau). De Autoriteit moet met het Vertaalbureau samenwerken om indicatoren inzake kwaliteit, tijdigheid en vertrouwelijkheid vast te stellen, de behoeften en prioriteiten van de Autoriteit duidelijk af te bakenen en transparante en objectieve procedures voor het vertaalproces in het leven te roepen.

(36)

Persoonsgegevens moeten in het kader van deze verordening worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 (13) of (EU) 2018/1725 (14) van het Europees Parlement en de Raad, naargelang welke verordening van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om aan de verplichtingen van die verordeningen te voldoen, en met name maatregelen met betrekking tot de rechtmatigheid van de verwerking van gegevens, de beveiliging van de verwerkingsactiviteiten, de verstrekking van informatie en de rechten van de betrokkenen.

(37)

Met het oog op het transparant functioneren van de Autoriteit moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (15) op de Autoriteit van toepassing zijn. De activiteiten van de Autoriteit moeten door de Europese Ombudsman kunnen worden onderzocht overeenkomstig artikel 228 VWEU.

(38)

Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) moet op de Autoriteit van toepassing zijn en de Autoriteit moet toetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

(39)

De gastlidstaat waar de Autoriteit gevestigd is, moet de best mogelijke voorwaarden bieden voor het efficiënt functioneren van de Autoriteit.

(40)

Met het oog op open en transparante arbeidsvoorwaarden en de gelijke behandeling van de personeelsleden moeten het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, beide vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (17) (hierna respectievelijk „het Statuut” en „de Regeling” genoemd), van toepassing zijn op de personeelsleden en de uitvoerend directeur van de Autoriteit, met inbegrip van de voorschriften inzake het beroepsgeheim of andere gelijkwaardige geheimhoudingsplichten.

(41)

Binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden moet de Autoriteit samenwerken met agentschappen van de Unie, met name met de agentschappen op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid, waarbij van hun deskundigheid wordt gebruikgemaakt en naar zoveel mogelijk synergieën wordt gestreefd: de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA), de Europese Stichting voor opleiding (ETF) en, bij de strijd tegen de georganiseerde misdaad en de mensenhandel, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust). Met deze samenwerking moet worden gezorgd voor coördinatie, moeten synergieën worden bevorderd en moeten overlappingen tussen hun activiteiten worden voorkomen.

(42)

Op het gebied van de coördinatie van de sociale zekerheid moeten de Autoriteit en de Administratieve Commissie nauw samenwerken met als doel synergieën tot stand te brengen en overlappingen te voorkomen.

(43)

Om de activiteiten van bestaande organen binnen het toepassingsgebied van deze verordening een operationele dimensie te verlenen, moet de Autoriteit de taken verrichten van het op grond van Verordening (EU) nr. 492/2011 opgerichte Technisch Comité voor het vrije verkeer van werknemers, het bij Besluit 2009/17/EG van de Commissie (18) ingestelde Comité van deskundigen inzake de detachering van werknemers, waaronder de uitwisseling van informatie over administratieve samenwerking, hulp bij vragen over de uitvoering evenals grensoverschrijdende handhaving, en het bij Besluit (EU) 2016/344 opgerichte platform. Zodra de Autoriteit operationeel is, moeten die organen ophouden te bestaan. De raad van bestuur kan beslissen om speciale werkgroepen of deskundigenpanels in te stellen.

(44)

Het Raadgevend Comité voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en het Raadgevend Comité voor het vrije verkeer van werknemers bieden een forum voor de raadpleging van de sociale partners en regeringsvertegenwoordigers op nationaal niveau. De Autoriteit moet aan hun werkzaamheden bijdragen en kan aan hun vergaderingen deelnemen.

(45)

In het licht van de nieuwe institutionele structuur moeten de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589 worden gewijzigd en moet Besluit (EU) 2016/344 worden ingetrokken zodra de Autoriteit operationeel is.

(46)

De Autoriteit moet de verschillen tussen de nationale stelsels van arbeidsverhoudingen respecteren evenals de autonomie van de sociale partners zoals uitdrukkelijk erkend door het VWEU. Deelname aan de activiteiten van de Autoriteit doet geen afbreuk aan de bevoegdheden, verplichtingen en verantwoordelijkheden van de lidstaten in het kader van onder meer de relevante en toepasselijke verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), bijvoorbeeld Verdrag nr. 81 betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel, en aan de bevoegdheden van de lidstaten om inzake nationale arbeidsverhoudingen te reguleren, te bemiddelen of te monitoren, met name wat betreft de uitoefening van het recht op collectieve onderhandelingen en op collectieve actie.

(47)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk bij te dragen, binnen haar toepassingsgebied, tot het waarborgen van een eerlijke arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en de lidstaten en de Commissie bijstand te verlenen bij de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels binnen de Unie, niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt bij een ongecoördineerd optreden van de lidstaten, maar vanwege de grensoverschrijdende aard van die activiteiten en de noodzaak van nauwere samenwerking tussen de lidstaten beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(48)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd, zoals erkend in artikel 6 VEU,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

BEGINSELEN

Artikel 1

Oprichting, onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt de Europese Arbeidsautoriteit (de „Autoriteit”) opgericht.

2.   De Autoriteit verleent de lidstaten en de Commissie bijstand bij hun effectieve toepassing en handhaving van het Unierecht op het gebied van de arbeidsmobiliteit in de gehele Unie en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de Unie. De Autoriteit treedt op binnen het toepassingsgebied van de in lid 4 genoemde handelingen van de Unie, met inbegrip van alle op die handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten, en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie waarmee taken aan de Autoriteit worden opgedragen.

3.   Deze verordening doet geenszins afbreuk aan de uitoefening van de grondrechten zoals die in de lidstaten en op Unieniveau zijn erkend, met inbegrip van het stakingsrecht of de stakingsvrijheid dan wel het recht of de vrijheid om conform de in de lidstaten bestaande specifieke stelsels van arbeidsverhoudingen andere acties te voeren, overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk. Zij doet evenmin afbreuk aan het recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen, deze te sluiten en de naleving ervan af te dwingen, of om collectieve actie te voeren overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk.

4.   Het werkterrein van de Autoriteit bestrijkt de volgende handelingen van de Unie, met inbegrip van toekomstige wijzigingen van deze handelingen:

a)

Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);

b)

Richtlijn 2014/67/EU;

c)

Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (20), inclusief de bepalingen van Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 (21) en (EEG) nr. 574/72 (22) van de Raad, voor zover deze nog van kracht zijn, Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad (23) en Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad (24), waarbij het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 wordt uitgebreid tot onderdanen van derde landen die nog niet onder deze verordeningen vallen op grond van hun nationaliteit alleen;

d)

Verordening (EU) nr. 492/2011;

e)

Richtlijn 2014/54/EU;

f)

Verordening (EU) 2016/589;

g)

Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (25);

h)

Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (26);

i)

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (27).

5.   De activiteiten van de Autoriteit betreffen ook de bepalingen van deze verordening inzake de samenwerking tussen de lidstaten voor het aanpakken van zwartwerk.

6.   Deze verordening eerbiedigt de bevoegdheden van de lidstaten wat betreft de toepassing en de handhaving van het in de lijst van lid 4 genoemde Unierecht.

De door het Unierecht of door het nationale recht of de nationale praktijk verleende rechten of verplichtingen van personen of werkgevers, en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen van nationale instanties, alsmede de autonomie van de sociale partners, zoals erkend in het VWEU, worden door deze verordening onverlet gelaten.

De bestaande bilaterale overeenkomsten en regelingen voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten, in het bijzonder die welke betrekking hebben op gecoördineerde en gezamenlijke inspecties, worden door deze verordening onverlet gelaten.

Artikel 2

Doelstellingen

De doelstellingen van de Autoriteit bestaan erin bij te dragen tot het waarborgen van eerlijke arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en de lidstaten en de Commissie bijstand te verlenen bij de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels binnen de Unie. Daartoe, en binnen het toepassingsgebied op grond van artikel 1:

a)

bevordert de Autoriteit de toegang tot informatie over rechten en plichten met betrekking tot arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en tot relevante diensten;

b)

bevordert en versterkt de Autoriteit de samenwerking tussen de lidstaten bij de handhaving van het toepasselijke Unierecht in de gehele Unie, onder meer door onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties te vergemakkelijken;

c)

bemiddelt de Autoriteit in en draagt zij bij tot een oplossing voor grensoverschrijdende geschillen tussen lidstaten; en

d)

ondersteunt de Autoriteit de samenwerking tussen lidstaten bij het aanpakken van zwartwerk.

Artikel 3

Juridische status

1.   De Autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet de Autoriteit de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die op grond van hun nationale recht aan rechtspersonen wordt verleend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen verwerven of van de hand doen en in rechte optreden.

HOOFDSTUK II

TAKEN VAN DE AUTORITEIT

Artikel 4

Taken van de Autoriteit

Om haar doelstellingen te verwezenlijken voert de Autoriteit de volgende taken uit:

a)

overeenkomstig de artikelen 5 en 6 bevordert zij de toegang tot informatie en coördineert zij Eures;

b)

overeenkomstig artikel 7 bevordert zij de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen lidstaten met het oog op de consequente, efficiënte en doeltreffende toepassing en handhaving van het toepasselijke Unierecht;

c)

overeenkomstig de artikelen 8 en 9 coördineert en ondersteunt zij onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties;

d)

overeenkomstig artikel 10 voert zij analyses en risicobeoordelingen uit met betrekking tot grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit;

e)

overeenkomstig artikel 11 ondersteunt zij de lidstaten bij de capaciteitsopbouw met het oog op de doeltreffende toepassing en handhaving van het toepasselijke Unierecht;

f)

overeenkomstig artikel 12 ondersteunt zij de lidstaten bij het aanpakken van zwartwerk;

g)

overeenkomstig artikel 13 bemiddelt zij bij geschillen tussen de lidstaten over de toepassing van het relevante Unierecht.

Artikel 5

Informatie over arbeidsmobiliteit

De autoriteit verbetert de beschikbaarheid, de kwaliteit en de toegankelijkheid van de aan personen, werkgevers en organisaties van de sociale partners verstrekte informatie van algemene aard over hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de in artikel 1, lid 4, genoemde handelingen van de Unie om de arbeidsmobiliteit binnen de Unie te bevorderen. Daartoe:

a)

draagt de Autoriteit bij tot het verstrekken van relevante informatie over de rechten en plichten van personen in gevallen van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, onder meer door middel van één website voor de hele Unie, die fungeert als enig portaal dat toegang verschaft tot informatiebronnen en -diensten op Unie- en nationaal niveau in alle officiële talen van de Unie, zoals opgericht bij Verordening (EU) 2018/1724;

b)

ondersteunt de Autoriteit de lidstaten bij de toepassing van Verordening (EU) 2016/589;

c)

ondersteunt de Autoriteit de lidstaten bij het voldoen aan de verplichtingen inzake de toegang tot en de verspreiding van informatie over het vrije verkeer van werknemers, met name zoals vastgesteld in artikel 6 van Richtlijn 2014/54/EU en in artikel 22 van Verordening (EU) 2016/589, over de coördinatie van sociale zekerheid, zoals vastgelegd in artikel 76, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 883/2004, en over de detachering van werknemers, zoals vastgesteld in artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU, onder meer door te verwijzen naar nationale informatiebronnen zoals de unieke officiële nationale websites;

d)

ondersteunt de Autoriteit de lidstaten bij het verbeteren van de nauwkeurigheid, de volledigheid en de gebruikersvriendelijkheid van relevante nationale informatiebronnen en -diensten overeenkomstig de kwaliteitscriteria van Verordening (EU) 2018/1724;

e)

ondersteunt de Autoriteit de lidstaten bij het op vrijwillige basis stroomlijnen van de informatie- en dienstverlening aan personen en werkgevers met betrekking tot grensoverschrijdende mobiliteit;

f)

bevordert de Autoriteit de samenwerking tussen de bevoegde organen die overeenkomstig Richtlijn 2014/54/EU zijn aangewezen om aan personen en werkgevers informatie, advies en bijstand met betrekking tot arbeidsmobiliteit op de interne markt te verstrekken.

Artikel 6

Coördinatie van Eures

Om de lidstaten te ondersteunen bij het verlenen van diensten aan personen en werkgevers via Eures, zoals de grensoverschrijdende matching van vacatures, stages en opleidingsplaatsen met cv’s, en dus ter vergemakkelijking van de arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, beheert de Autoriteit het Europees coördinatiebureau van Eures, opgericht uit hoofde van artikel 7 van Verordening (EU) 2016/589.

Met uitzondering van de technische exploitatie en de ontwikkeling van het Eures-portaal en aanverwante IT-diensten, die de Commissie blijft beheren, voert het Europees coördinatiebureau onder het beheer van de Autoriteit zijn taken overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2016/589 uit. De Autoriteit zorgt er onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur, zoals bepaald in artikel 22, lid 4, onder n), van deze verordening, voor dat deze activiteit volledig voldoet aan de vereisten van de toepasselijke gegevensbeschermingswetgeving, met inbegrip van de vereiste een functionaris voor gegevensbescherming aan te stellen, zoals bepaald in artikel 36 van deze verordening.

Artikel 7

Samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten

1.   De Autoriteit bevordert de samenwerking en de versnelde uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en ondersteunt hun daadwerkelijke naleving van de samenwerkingsverplichtingen, onder meer inzake de uitwisseling van informatie, die zijn vastgesteld in het Unierecht dat onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.

Daartoe is het aan de Autoriteit om met name:

a)

op verzoek van een of meer lidstaten de nationale autoriteiten te helpen bij het identificeren van de relevante contactpunten van de nationale autoriteiten in andere lidstaten;

b)

op verzoek van een of meer lidstaten de follow-up van verzoeken en de uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten te bevorderen door logistieke en technische steun, met inbegrip van vertaal- en tolkendiensten, te verlenen en informatie over de stand van bepaalde zaken uit te wisselen;

c)

beste praktijken onder de lidstaten te bevorderen, deze tussen de lidstaten uit te wisselen en bij te dragen aan de verspreiding ervan onder de lidstaten;

d)

op verzoek van een of meer lidstaten, indien van toepassing, de grensoverschrijdende handhaving van sancties en boetes te bevorderen en te ondersteunen, binnen het toepassingsgebied van deze verordening overeenkomstig artikel 1;

e)

tweemaal per jaar aan de Commissie verslag uit te brengen over onvoldane verzoeken tussen lidstaten en te overwegen of voor die verzoeken een bemiddelingsprocedure wordt gestart overeenkomstig artikel 13, lid 2.

2.   Op verzoek van een of meer lidstaten en bij de uitvoering van haar taken verschaft de Autoriteit informatie om de betrokken lidstaat te ondersteunen bij de doeltreffende toepassing van handelingen van de Unie die onder de bevoegdheid van de Autoriteit vallen.

3.   De Autoriteit bevordert het gebruik van elektronische instrumenten en procedures voor de uitwisseling van berichten tussen nationale autoriteiten, met inbegrip van het IMI-systeem.

4.   De Autoriteit stimuleert het gebruik van innovatieve methoden voor doeltreffende en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking en bevordert het mogelijke gebruik van elektronische uitwisselingsmechanismen en databanken tussen de lidstaten om de realtimetoegang tot gegevens en de opsporing van fraude te vergemakkelijken, en doet eventueel voorstellen voor mogelijke verbeteringen in het gebruik van die mechanismen en databanken. De Autoriteit dient verslagen bij de Commissie in met het oog op de verdere ontwikkeling van mechanismen voor elektronische uitwisseling en databanken.

Artikel 8

Coördinatie en ondersteuning van onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties

1.   Op verzoek van een of meer lidstaten coördineert en ondersteunt de Autoriteit onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties op gebieden die onder de bevoegdheid van de Autoriteit vallen. De Autoriteit kan de autoriteiten van de betrokken lidstaten ook op eigen initiatief voorstellen dat zij zelf een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie uitvoeren.

Onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties vinden plaats na instemming van de betrokken lidstaten.

Organisaties van de sociale partners op nationaal niveau kunnen zaken onder de aandacht van de Autoriteit brengen.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

onderling afgestemde inspecties: inspecties die gelijktijdig in twee of meer lidstaten inzake met elkaar verwante zaken worden verricht waarbij elke nationale autoriteit op haar eigen grondgebied optreedt en die, waar passend, door het personeel van de Autoriteit worden ondersteund;

b)

gezamenlijke inspecties: inspecties die in een lidstaat met deelneming van de nationale autoriteiten van een of meer andere lidstaten worden verricht en die, waar passend, door het personeel van de Autoriteit worden ondersteund.

3.   Overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking streven de lidstaten ernaar deel te nemen aan onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties.

Er kan alleen een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie worden uitgevoerd, indien alle deelnemende lidstaten er vooraf mee hebben ingestemd, en deze instemming moet worden medegedeeld via de op grond van artikel 32 aangewezen nationale verbindingsfunctionarissen.

Als een of meer lidstaten besluiten niet aan de onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie deel te nemen, voeren de nationale autoriteiten van de andere lidstaten een dergelijke inspectie alleen uit in de deelnemende lidstaten. Lidstaten die besluiten niet deel te nemen, houden de informatie over een dergelijke inspectie vertrouwelijk.

4.   Wanneer een lidstaat besluit niet aan een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie deel te nemen, stelt de Autoriteit de modaliteiten voor een passende follow-up vast en keurt deze goed.

In dergelijke gevallen stelt de betrokken lidstaat de Autoriteit en de andere betrokken lidstaten schriftelijk, ook via elektronische weg, onverwijld in kennis van de redenen van zijn besluit en eventueel van de maatregelen die zij wil nemen om de zaak op te lossen, alsmede van het resultaat van deze maatregelen, zodra deze bekend zijn. De Autoriteit kan voorstellen dat de lidstaat die niet aan een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie heeft deelgenomen, op vrijwillige basis zijn eigen inspectie uitvoert.

5.   De lidstaten en de Autoriteit zorgen ervoor dat de informatie over voorgenomen inspecties vertrouwelijk blijft ten aanzien van derden.

Artikel 9

Regelingen voor onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties

1.   In een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten en de Autoriteit over de uitvoering van een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie worden de voorwaarden voor het uitvoeren van die inspectie vastgesteld, waaronder de reikwijdte en het doel van de inspectie en in voorkomend geval de regelingen inzake de deelname van het personeel van de Autoriteit aan de inspectie. De overeenkomst kan bepalingen bevatten op grond waarvan overeengekomen en geplande onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties op korte termijn kunnen plaatsvinden. De Autoriteit stelt een modelovereenkomst op overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht of de nationale praktijk.

2.   Onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties worden uitgevoerd overeenkomstig het recht of de praktijk van de lidstaten waar de inspecties plaatsvinden. De eventuele follow-up van dergelijke inspecties wordt uitgevoerd overeenkomstig het recht of de praktijk van de betrokken lidstaten.

3.   Onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties vinden plaats op een operationeel doeltreffende wijze. Daartoe verlenen de lidstaten, in de overeenkomst inzake de inspectie, aan ambtenaren van een andere lidstaat die aan dergelijke inspecties deelnemen, een passende rol en status, overeenkomstig het recht of de praktijk van de lidstaat waar de inspectie wordt verricht.

4.   De Autoriteit verleent conceptuele, logistieke en technische steun en waar passend juridisch advies, indien de betrokken lidstaat hierom verzoekt, waaronder vertaal- en tolkendiensten, aan de lidstaten die onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties uitvoeren.

5.   Personeelsleden van de Autoriteit kunnen de inspectie als waarnemer bijwonen, logistieke ondersteuning bieden of aan een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie deelnemen, als de lidstaat op het grondgebied waarvan zij bijstand bij de inspectie verlenen, hier vooraf mee instemt, overeenkomstig het recht of de praktijk van de lidstaat.

6.   De autoriteit van een lidstaat die een onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie uitvoert, brengt bij de Autoriteit uiterlijk zes maanden na het einde van de inspectie verslag uit over de resultaten van de inspectie in die lidstaat en over het algehele operationele verloop van de onderling afgestemde of gezamenlijke inspectie.

7.   Het is mogelijk de informatie die is verzameld tijdens onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties te gebruiken als bewijs in gerechtelijke procedures in de betrokken lidstaten, overeenkomstig het recht of de praktijk van die lidstaat.

8.   Informatie over de onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties die zijn gecoördineerd door de Autoriteit, evenals de informatie die is verstrekt door de lidstaten en door de Autoriteit, zoals bedoeld in artikel 8, leden 2 en 3, wordt opgenomen in de verslagen die tweemaal per jaar aan de raad van bestuur moeten worden voorgelegd. Deze verslagen worden tevens aan de stakeholdergroep toegezonden, waarbij de gevoelige informatie op passende wijze is bewerkt. In het jaarlijkse activiteitenverslag van de Autoriteit wordt een jaarverslag over de door de Autoriteit ondersteunde inspecties opgenomen.

9.   Als de Autoriteit tijdens onderling afgestemde of gezamenlijke inspecties of bij enige andere activiteit onregelmatigheden bij de toepassing van het Unierecht vermoedt, kan zij die vermoede onregelmatigheden waar passend aan de betrokken lidstaat en aan de Commissie melden.

Artikel 10

Analyses en risicobeoordelingen van arbeidsmobiliteit

1.   In samenwerking met de lidstaten en, waar passend, de sociale partners beoordeelt de Autoriteit risico’s en voert zij analyses uit met betrekking tot de arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid in de gehele Unie. De risicobeoordelingen en analytische werkzaamheden richten zich op thema’s als onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt, sectorspecifieke uitdagingen en terugkerende problemen, en de Autoriteit kan tevens gerichte diepgaande analyses en studies van specifieke vraagstukken uitvoeren. Bij de uitvoering van risicobeoordelingen en analytische werkzaamheden maakt de Autoriteit zoveel mogelijk gebruik van relevante en actuele statistische gegevens die zijn verkregen bij eerdere onderzoeken, zorgt zij voor complementariteit met agentschappen of diensten van de Unie en met nationale autoriteiten, agentschappen of diensten, en maakt zij gebruik van hun expertise, onder meer op het gebied van fraude, uitbuiting, discriminatie, de prognose van vaardigheidsbehoeften en gezondheid en veiligheid op het werk.

2.   De Autoriteit organiseert collegiale toetsingen tussen de lidstaten die bereid zijn daaraan deel te nemen om:

a)

eventuele vraagstukken, problemen en specifieke kwesties te onderzoeken met betrekking tot de uitvoering en de praktische toepassing van het Unierecht op gebieden die binnen de bevoegdheid van de Autoriteit vallen, evenals de handhaving ervan in de praktijk;

b)

de samenhang bij de dienstverlening aan personen en bedrijven te versterken;

c)

de kennis van en het wederzijds inzicht in verschillende systemen en praktijken te verbeteren en de doeltreffendheid van verschillende beleidsmaatregelen te beoordelen, met inbegrip van preventieve en afschrikkingsmaatregelen.

3.   Wanneer een risicobeoordeling of een ander soort analyse is afgerond, brengt de Autoriteit verslag uit over haar bevindingen bij de Commissie en rechtstreeks bij de betrokken lidstaten en stelt zij mogelijke maatregelen voor om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.

De Autoriteit neemt in haar jaarverslagen aan het Europees Parlement en aan de Commissie een overzicht van haar bevindingen op.

4.   De Autoriteit verzamelt waar passend door de lidstaten gebundelde en verstrekte statistische gegevens op de gebieden van het Unierecht die binnen de bevoegdheid van de Autoriteit vallen. De Autoriteit streeft er daarbij naar de huidige gegevensverzameling op die gebieden te stroomlijnen om overlapping bij de gegevensverzameling te voorkomen. In voorkomend geval is artikel 15 van toepassing. Waar passend neemt de Autoriteit contact op met de Commissie (Eurostat) en deelt zij de resultaten van haar activiteiten op het gebied van gegevensverzameling.

Artikel 11

Steun voor capaciteitsopbouw

De Autoriteit steunt de lidstaten bij de capaciteitsopbouw ter bevordering van de consistente handhaving van het Unierecht op alle in artikel 1 genoemde gebieden. De Autoriteit voert met name de volgende activiteiten uit:

a)

in samenwerking met de nationale autoriteiten en, waar passend, de sociale partners, het ontwikkelen van niet-bindende gemeenschappelijke richtsnoeren ten behoeve van de lidstaten en de sociale partners, met inbegrip van richtsnoeren voor inspecties in zaken met een grensoverschrijdend karakter, en van gedeelde definities en gemeenschappelijke begrippen op basis van relevante werkzaamheden op nationaal en Unieniveau;

b)

het bevorderen en ondersteunen van wederzijdse bijstand, in de vorm van „peer-to-peer”-activiteiten of groepsactiviteiten, en van uitwisselingen van personeel en detacheringsprogramma’s tussen nationale autoriteiten;

c)

het bevorderen van de uitwisseling en de verspreiding van ervaringen en goede praktijken, met inbegrip van voorbeelden van samenwerking tussen de relevante nationale autoriteiten;

d)

het ontwikkelen van sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, ook voor arbeidsinspectiediensten, en specifiek opleidingsmateriaal, onder meer op basis van online-leren;

e)

het bevorderen van voorlichtingscampagnes, met inbegrip van campagnes om personen en werkgevers, en vooral kleine en middelgrote ondernemingen, te informeren over hun rechten en plichten en hun mogelijkheden.

Artikel 12

Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk

1.   Het overeenkomstig artikel 16, lid 2, opgerichte Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk (het „platform”) steunt de werkzaamheden van de Autoriteit bij de aanpak van zwartwerk door:

a)

de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en andere betrokken actoren te versterken met het oog op het doelmatiger en doeltreffender aanpakken van de diverse vormen van zwartwerk en bedrieglijk gemeld werk dat met zwartwerk in verband wordt gebracht, waaronder schijnzelfstandigheid;

b)

de capaciteit van de diverse bevoegde autoriteiten en actoren van de lidstaten voor het aanpakken van zwartwerk met betrekking tot de grensoverschrijdende aspecten ervan te verbeteren; en zo ertoe bij te dragen dat voor iedereen dezelfde regels gelden;

c)

het bewustzijn van het publiek ten aanzien van de diverse aspecten van zwartwerk en de dringende noodzaak van passend optreden te vergroten en de lidstaten ertoe aan te moedigen hun inspanningen voor het aanpakken van zwartwerk op te voeren.

d)

de in de bijlage genoemde werkzaamheden uit te voeren.

2.   Het platform spoort de lidstaten ertoe aan samen te werken door:

a)

optimale praktijken en informatie uit te wisselen;

b)

expertise en analyse te ontwikkelen, waarbij overlapping wordt voorkomen;

c)

innovatieve benaderingen ten aanzien van doeltreffende en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking aan te moedigen en te bevorderen, en ervaringen te evalueren;

d)

bij te dragen tot een horizontaal begrip van zaken die verband houden met zwartwerk.

3.   Het platform bestaat uit:

a)

een door elke lidstaat benoemde hooggeplaatste vertegenwoordiger;

b)

een vertegenwoordiger van de Commissie;

c)

ten hoogste vier vertegenwoordigers van sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau, die door die organisaties zijn benoemd, en waarbij de vakbonden in gelijke mate worden vertegenwoordigd als de werkgeversorganisaties.

4.   De volgende stakeholders kunnen in de hoedanigheid van waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van het platform en er wordt naar behoren rekening gehouden met hun bijdragen:

a)

ten hoogste 14 vertegenwoordigers van de organisaties van de sociale partners uit sectoren waar zwartwerk veel voorkomt, die door die organisaties zijn benoemd, en waarbij de vakbonden in gelijke mate worden vertegenwoordigd als de werkgeversorganisaties;

b)

telkens een vertegenwoordiger van Eurofound, EU-OSHA en de IAO;

c)

een vertegenwoordiger van elk derde land dat lid is van de Europese Economische Ruimte.

Andere waarnemers dan die bedoeld in de eerste alinea kunnen worden uitgenodigd om de vergaderingen van het platform bij te wonen en er wordt naar behoren rekening gehouden met hun bijdragen.

Het platform wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Autoriteit.

Artikel 13

Bemiddeling tussen lidstaten

1.   De Autoriteit kan een oplossing faciliteren in geval van een geschil tussen twee of meer lidstaten met betrekking tot individuele gevallen van toepassing van het Unierecht op de gebieden die onder deze verordening vallen, onverminderd de bevoegdheden van het Hof van Justitie. Dergelijke bemiddeling heeft tot doel de verschillende standpunten van de lidstaten die partij zijn bij het geschil, met elkaar te verzoenen en een niet-bindend advies aan te nemen.

2.   Als een geschil niet kan worden opgelost door rechtstreekse contacten en dialoog tussen de lidstaten die partij zijn bij het geschil, start de Autoriteit een bemiddelingsprocedure, op verzoek van een of meer betrokken lidstaten. De Autoriteit kan ook voorstellen een bemiddelingsprocedure te starten op eigen initiatief. Er wordt alleen bemiddeling uitgevoerd met instemming van alle lidstaten die partij zijn bij het geschil.

3.   De eerste fase van de bemiddeling wordt uitgevoerd tussen de lidstaten die partij zijn bij het geschil en een bemiddelaar, die in onderling overleg een niet-bindend advies uitbrengt. In de eerste fase van de bemiddeling kunnen deskundigen van de lidstaten, van de Commissie en van de Autoriteit een adviserende rol spelen.

4.   Als in de eerste fase van de bemiddeling geen oplossing wordt gevonden, start de Autoriteit een tweede fase van de bemiddeling bij de bemiddelingscommissie, als alle lidstaten die partij zijn bij het geschil, ermee instemmen.

5.   De bemiddelingscommissie, die bestaat uit deskundigen uit andere lidstaten dan die welke partij zijn bij het geschil, probeert de standpunten van de lidstaten die partij zijn bij het geschil, met elkaar te verzoenen en komt tot een niet-bindend advies. In de tweede fase van de bemiddeling kunnen deskundigen van de Commissie en van de Autoriteit een adviserende rol spelen.

6.   De raad van bestuur stelt het reglement van orde voor de bemiddeling vast, met inbegrip van praktische afspraken en de aanwijzing van bemiddelaars, de toepasselijke termijnen, de betrokkenheid van deskundigen uit de lidstaten, van de Commissie en van de Autoriteit, en de mogelijkheid dat de bemiddelingscommissie zitting heeft in panels met diverse leden.

7.   De deelname van de lidstaten die partij zijn bij het geschil aan beide fasen van de bemiddeling is vrijwillig. Indien een dergelijke lidstaat besluit niet aan de bemiddeling deel te nemen, brengt hij de Autoriteit en de andere lidstaten die partij zijn bij het geschil schriftelijk, inclusief langs elektronische weg, op de hoogte van de redenen voor zijn beslissing, binnen de termijn als bepaald in het in lid 6 bedoelde reglement van orde.

8.   Wanneer de lidstaten een zaak ter bemiddeling voorleggen, zorgen zij ervoor dat alle persoonsgegevens met betrekking tot die zaak zodanig anoniem zijn gemaakt dat de betrokkene niet of niet meer identificeerbaar is. De Autoriteit verwerkt in geen enkel stadium van de bemiddeling persoonsgegevens van personen die bij de zaak betrokken zijn.

9.   De Autoriteit kan niet bemiddelen bij zaken waarvoor al gerechtelijke procedures lopen op nationaal of Unieniveau. Als gerechtelijke procedures worden geïnitieerd tijdens de bemiddeling, wordt de bemiddelingsprocedure geschorst.

10.   De bemiddeling laat de bevoegdheid onverlet van de Administratieve Commissie, inclusief alle door deze commissie genomen besluiten. Bij de bemiddeling wordt rekening gehouden met alle relevante besluiten van de Administratieve Commissie.

11.   Als een geschil geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op kwesties in verband met sociale zekerheid, brengt de Autoriteit dit ter kennis van de Administratieve Commissie.

Om te zorgen voor een goede samenwerking, de activiteiten in onderlinge overeenstemming te coördineren en dubbel werk te voorkomen in bemiddelingsgevallen die zowel betrekking hebben op sociale zekerheid als op de arbeidswetgeving, stellen de Administratieve Commissie en de Autoriteit een samenwerkingsovereenkomst op.

Op verzoek van de Administratieve Commissie en met de instemming van de lidstaten die partij zijn bij het geschil, verwijst de Autoriteit de kwestie in verband met sociale zekerheid op grond van artikel 74 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 naar de Administratieve Commissie. De bemiddeling kan voortgaan voor de kwesties die geen verband houden met sociale zekerheid.

Op verzoek van een lidstaat die partij is bij het geschil, verwijst de Autoriteit de kwestie inzake de coördinatie van de sociale zekerheid naar de Administratieve Commissie. Die verwijzing kan plaatshebben in elk stadium van de bemiddeling. De bemiddeling kan voortgaan voor de kwesties die geen verband houden met sociale zekerheid.

12.   Uiterlijk drie maanden na de aanneming van het niet-bindende advies brengen de lidstaten die partij zijn bij het geschil bij de Autoriteit verslag uit over de maatregelen die zij naar aanleiding van het advies hebben genomen dan wel, indien zij geen maatregelen hebben genomen, over de redenen waarom zij geen maatregelen hebben genomen.

13.   De Autoriteit brengt tweemaal per jaar verslag uit bij de Commissie over de resultaten van de bemiddelingszaken die zij heeft afgehandeld en over de zaken die niet in behandeling zijn genomen.

Artikel 14

Samenwerking met agentschappen en gespecialiseerde organen

De Autoriteit streeft bij al haar activiteiten naar samenwerking, het voorkomen van dubbel werk en het bevorderen van synergieën en complementariteit met andere gedecentraliseerde agentschappen en gespecialiseerde organen van de Unie, zoals de Administratieve Commissie. Daartoe kan de Autoriteit samenwerkingsovereenkomsten sluiten met relevante agentschappen van de Unie, zoals het Cedefop, Eurofound, het EU-OSHA, de ETF, Europol en Eurojust.

Artikel 15

Interoperabiliteit en uitwisseling van informatie

De Autoriteit zorgt voor de coördinatie, de ontwikkeling en de toepassing van interoperabiliteitskaders om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en met de Autoriteit te waarborgen. Die interoperabiliteitskaders zijn gebaseerd op en worden ondersteund door het Europees interoperabiliteitskader en de in Besluit (EU) 2015/2240 bedoelde Europese interoperabiliteitsreferentiearchitectuur.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE VAN DE AUTORITEIT

Artikel 16

Administratieve en beheerstructuur

1.   De administratieve en beheerstructuur van de Autoriteit bestaat uit:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend directeur;

c)

een stakeholdergroep.

2.   Voor de uitvoering van haar specifieke taken of voor specifieke beleidsgebieden kan de Autoriteit werkgroepen of deskundigenpanels oprichten, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten of de Commissie, of externe op basis van een selectieprocedure gekozen deskundigen, of een combinatie daarvan. Zij richt het in artikel 12 bedoelde platform, als een permanente werkgroep, en de in artikel 13 bedoelde bemiddelingscommissie op.

De Autoriteit stelt, na raadpleging van de Commissie, het reglement van orde van deze werkgroepen en panels vast.

Artikel 17

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit:

a)

één lid van elke lidstaat;

b)

twee leden die de Commissie vertegenwoordigen;

c)

een door het Europees Parlement benoemde onafhankelijke deskundige;

d)

vier leden die de sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau vertegenwoordigen, die in gelijke mate de vakbonden en de werkgeversorganisaties vertegenwoordigen.

Alleen de in de eerste alinea, onder a) en b), genoemde leden hebben stemrecht.

2.   Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid bij diens afwezigheid.

3.   De in lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde leden en hun plaatsvervangers worden door hun lidstaat benoemd.

De Commissie benoemt de in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde leden.

Het Europees Parlement benoemt de in lid 1, eerste alinea, onder c), bedoelde deskundige.

De sectoroverschrijdende organisaties van de sociale partners op Unieniveau benoemen hun vertegenwoordigers en het Europees Parlement benoemt zijn onafhankelijke deskundige nadat zij hebben vastgesteld dat er geen sprake is van een belangenconflict.

De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op de in artikel 1 genoemde gebieden en in het licht van hun relevante leidinggevende administratieve en budgettaire vaardigheden.

Alle in de raad van bestuur vertegenwoordigde partijen trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

4.   Elk lid en elke plaatsvervanger ondertekent bij ambtsaanvaarding een schriftelijke verklaring dat hij niet in een situatie van belangenconflict verkeert. Elk lid en elke plaatsvervanger actualiseert zijn verklaring wanneer zich een verandering in de omstandigheden betreffende belangenconflicten voordoet. De Autoriteit publiceert de verklaringen en de geactualiseerde versies op haar website.

5.   De ambtstermijn van de leden en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Die termijn kan worden verlengd.

6.   Vertegenwoordigers van derde landen die het Unierecht toepassen op de gebieden die onder deze verordening vallen, kunnen als waarnemers aan de vergaderingen en beraadslagingen van de raad van bestuur deelnemen.

7.   Een vertegenwoordiger van Eurofound, een vertegenwoordiger van het EU-OHSA, een vertegenwoordiger van het Cedefop en een vertegenwoordiger van de ETF kunnen worden uitgenodigd om als waarnemer aan de vergaderingen van de raad van bestuur deel te nemen teneinde de efficiëntie van de agentschappen en de onderlinge synergie te bevorderen.

Artikel 18

Taken van de raad van bestuur

1.   Het is aan de raad van bestuur om met name:

a)

voor de strategische aansturing te zorgen en toezicht op de activiteiten van de Autoriteit te houden;

b)

de jaarlijkse begroting van de Autoriteit met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden goed te keuren en andere taken met betrekking tot de begroting van de Autoriteit uit te voeren op grond van hoofdstuk IV;

c)

het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit te beoordelen en goed te keuren, met inbegrip van een overzicht van de uitvoering van de taken van de Autoriteit, en het jaarlijks uiterlijk op 1 juli bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer in te dienen en het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit openbaar te maken;

d)

de op de Autoriteit toepasselijke financiële regels vast te stellen overeenkomstig artikel 29;

e)

een strategie ter bestrijding van fraude vast te stellen die evenredig is aan het frauderisico, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

f)

regels vast te stellen om belangenconflicten van zijn leden en onafhankelijke deskundigen, de leden van de stakeholdergroep en de leden van de overeenkomstig artikel 16, lid 2, opgerichte werkgroepen en panels van de Autoriteit, alsmede de in artikel 33 bedoelde gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden die niet bij de Autoriteit in dienst zijn, te voorkomen en te behandelen en jaarlijks op zijn website de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur bekend te maken;

g)

de in artikel 36, lid 3, bedoelde communicatie- en verspreidingsplannen vast te stellen en op gezette tijden bij te werken op basis van een analyse van de behoeften;

h)

zijn reglement van orde vast te stellen;

i)

het reglement van orde voor de bemiddeling op grond van artikel 13 vast te stellen;

j)

werkgroepen en deskundigenpanels op grond van artikel 16, lid 2, op te richten en hun reglement van orde vast te stellen;

k)

overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van de Autoriteit de door het Statuut toegekende bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en de door de Regeling toegekende bevoegdheden van het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag uit te oefenen („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

l)

uitvoeringsvoorschriften vast te stellen ter uitvoering van het Statuut en de Regeling overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

m)

waar passend een interne auditcapaciteit op te bouwen;

n)

de uitvoerend directeur te benoemen en zo nodig zijn ambtstermijn te verlengen of hem uit zijn ambt te ontzetten overeenkomstig artikel 31;

o)

een rekenplichtige te benoemen voor wie het Statuut en de Regeling geldt en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

p)

de procedure voor de selectie van de leden en de plaatsvervangers van de overeenkomstig artikel 23 opgerichte stakeholdergroep vast te stellen en die leden en plaatsvervangers te benoemen;

q)

voor een passende follow-up te zorgen van de bevindingen en aanbevelingen die het resultaat zijn van interne of externe auditverslagen en evaluaties en van onderzoeken van OLAF;

r)

alle beslissingen met betrekking tot de oprichting van de interne comités of andere organen van de Autoriteit – en zo nodig de wijziging ervan – te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de activiteitenbehoeften van de Autoriteit en naar een gezond financieel beheer wordt gestreefd;

s)

het ontwerp van het in artikel 24 bedoelde enig programmeringsdocument van de Autoriteit goed te keuren, vóórdat het voor advies aan de Commissie wordt voorgelegd;

t)

na ontvangst van het advies van de Commissie, het enig programmeringsdocument van de Autoriteit goed te keuren met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur en overeenkomstig artikel 24.

2.   De raad van bestuur keurt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling gebaseerd besluit goed dat de relevante bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur delegeert en de voorwaarden vaststelt waaronder die delegatie van bevoegdheden kan worden geschorst. De uitvoerend directeur kan die bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

3.   Wanneer uitzonderlijke omstandigheden zulks vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en van de door de uitvoerend directeur op zijn beurt gedelegeerde bevoegdheden tijdelijk schorsen en die bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 19

Voorzitter van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest een voorzitter en een vicevoorzitter uit de stemgerechtigde leden en streeft naar evenwicht tussen mannen en vrouwen. De voorzitter en de vicevoorzitter worden verkozen met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur.

Als de eerste stemronde geen tweederdemeerderheid oplevert, wordt een tweede stemronde georganiseerd waarbij een gewone meerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur volstaat om de voorzitter en de vicevoorzitter te verkiezen.

De vicevoorzitter vervangt de voorzitter automatisch wanneer hij niet in staat is zijn taken uit te voeren.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt drie jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter tijdens hun ambtstermijn eindigt, loopt hun ambtstermijn automatisch op die datum af.

Artikel 20

Vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De voorzitter belegt de vergaderingen van de raad van bestuur.

2.   De voorzitter organiseert de beraadslagingen volgens de punten op de agenda. De in artikel 17, lid 1, eerste alinea, onder c) en d), genoemde leden nemen niet deel aan beraadslagingen over kwesties die verband houden met gevoelige informatie met betrekking tot individuele gevallen, zoals gespecificeerd in het reglement van orde van de raad van bestuur.

3.   De uitvoerend directeur van de Autoriteit neemt deel aan de beraadslagingen maar heeft geen stemrecht.

4.   De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Bovendien komt de raad van bestuur samen op verzoek van de voorzitter, de Commissie of ten minste één derde van zijn leden.

5.   De raad van bestuur belegt ten minste eenmaal per jaar een vergadering met de stakeholdergroep.

6.   De raad van bestuur kan personen of organisaties die interessant advies kunnen verlenen, inclusief leden van de stakeholdergroep, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

7.   De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers kunnen, met inachtneming van zijn reglement van orde, tijdens de vergaderingen door adviseurs of deskundigen worden bijgestaan.

8.   De Autoriteit verzorgt het secretariaat voor de raad van bestuur.

Artikel 21

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   Onverminderd artikel 18, lid 1, onder b) en t), artikel 19, lid 1, en artikel 31, lid 8, neemt de raad van bestuur besluiten bij meerderheid van de stemgerechtigde leden.

2.   Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid is zijn plaatsvervanger gerechtigd zijn stem uit te brengen.

3.   De uitvoerend directeur van de Autoriteit neemt deel aan de beraadslagingen maar heeft geen stemrecht.

4.   In het reglement van orde van de raad van bestuur worden meer gedetailleerde stemprocedures vastgesteld, met name de omstandigheden waarin een lid mag handelen namens een ander lid en waarin schriftelijke procedures voor de stemming moeten worden gebruikt.

Artikel 22

Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het leiden van de Autoriteit en streeft naar een evenwicht tussen mannen en vrouwen binnen de Autoriteit. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.   De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag aan het Europees Parlement uit over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur uitnodigen om verslag over de uitvoering van zijn taken uit te brengen.

3.   De uitvoerend directeur vertegenwoordigt de Autoriteit in rechte.

4.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan de Autoriteit worden toegewezen, met name:

a)

de dagelijkse leiding van de Autoriteit op zich nemen;

b)

de besluiten van de raad van bestuur uitvoeren;

c)

het ontwerp van het enig programmeringsdocument opstellen en ter goedkeuring bij de raad van bestuur indienen;

d)

het enig programmeringsdocument uitvoeren en bij de raad van bestuur verslag over de uitvoering ervan uitbrengen;

e)

het ontwerp van geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit opstellen en ter beoordeling en goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen;

f)

een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, evenals van onderzoeken van OLAF opstellen, en tweemaal per jaar aan de Commissie en op gezette tijden aan de raad van bestuur verslag over de geboekte vooruitgang uitbrengen;

g)

de financiële belangen van de Unie beschermen door preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te nemen, doeltreffende controles uit te voeren, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF, en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en waar passend doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties op te leggen, met inbegrip van financiële sancties;

h)

een fraudebestrijdingsstrategie voor de Autoriteit te ontwikkelen en ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor te leggen;

i)

het ontwerp van de voor de Autoriteit geldende financiële regels op te stellen en aan de raad van bestuur voor te leggen;

j)

de ontwerpverklaring van de geraamde inkomsten en uitgaven voor de Autoriteit als onderdeel van het enig programmeringsdocument van de Autoriteit op te stellen en de begroting van de Autoriteit uit te voeren;

k)

overeenkomstig het in artikel 18, lid 2, bedoelde besluit beslissingen te nemen op het gebied van personeelsbeheer;

l)

beslissingen te nemen over de interne structuren van de Autoriteit, zo nodig met inbegrip van het laten waarnemen van functies die het dagelijks beheer van de Autoriteit kunnen omvatten en, waar nodig, de wijziging daarvan, rekening houdend met de behoeften in verband met de activiteiten van de Autoriteit en een gezond begrotingsbeheer;

m)

indien nodig samen te werken met agentschappen van de Unie en samenwerkingsovereenkomsten met deze agentschappen te sluiten;

n)

de door de raad van bestuur vastgestelde maatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 2018/1725 door de Autoriteit uit te voeren;

o)

de raad van bestuur in kennis te stellen van de adviezen van de stakeholdergroep.

5.   De uitvoerend directeur beslist of het noodzakelijk is een of meer personeelsleden in een of meer lidstaten te vestigen en of het nodig is een verbindingsbureau in Brussel op te richten om de samenwerking van de Autoriteit met de relevante instellingen en organen van de Unie te bevorderen. Alvorens te beslissen een plaatselijk kantoor of een verbindingsbureau te openen, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de lidstaat waar het kantoor of bureau moet worden gevestigd. In het besluit wordt het bereik van de activiteiten in het kantoor of bureau zodanig gespecificeerd dat onnodige kosten en de verdubbeling van de administratieve taken van de Autoriteit worden vermeden. Het kan nodig zijn een vestigingsovereenkomst te sluiten met de lidstaat waar het plaatselijk kantoor of verbindingsbureau moet worden gevestigd.

Artikel 23

Stakeholdergroep

1.   Er wordt een stakeholdergroep opgericht om de raadpleging van relevante belanghebbenden te vergemakkelijken en van hun deskundigheid te profiteren op gebieden die onder deze verordening vallen. De stakeholdergroep wordt aan de Autoriteit toegevoegd en heeft adviserende taken.

2.   De stakeholdergroep wordt vooraf gebriefd en kan op verzoek van de Autoriteit of op eigen initiatief bij de Autoriteit adviezen indienen over:

a)

kwesties in verband met de toepassing en handhaving van het Unierecht op de gebieden die onder deze verordening vallen, inclusief de in artikel 10 bedoelde analyses en risicobeoordeling met betrekking tot grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit;

b)

het in artikel 18 bedoelde ontwerp van het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit;

c)

het in artikel 24 bedoelde ontwerp van enig programmeringsdocument.

3.   De stakeholdergroep wordt door de uitvoerend directeur voorgezeten en komt ten minste tweemaal per jaar samen op initiatief van de uitvoerend directeur of op verzoek van de Commissie.

4.   De stakeholdergroep bestaat uit twee vertegenwoordigers van de Commissie en tien vertegenwoordigers van de sociale partners op Unieniveau die in gelijke mate de vakbonden en de werkgeversorganisaties vertegenwoordigen, met inbegrip van erkende sectorale sociale partners van de Unie die bedrijfstakken vertegenwoordigen die in het bijzonder te maken hebben met kwesties in verband met arbeidsmobiliteit.

5.   De leden en plaatsvervangers van de stakeholdergroep worden door hun organisaties voorgedragen en door de raad van bestuur benoemd. De plaatsvervangers worden benoemd door de raad van bestuur onder dezelfde voorwaarden als de leden en vervangen afwezige leden automatisch. In de mate van het mogelijke wordt voor een passend evenwicht tussen mannen en vrouwen gezorgd, evenals voor een adequate vertegenwoordiging van kleine en middelgrote ondernemingen.

6.   De Autoriteit verzorgt het secretariaat voor de stakeholdergroep. De stakeholdergroep keurt haar reglement van orde goed met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden. Het reglement van orde wordt ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorgelegd.

7.   De stakeholdergroep kan deskundigen of vertegenwoordigers van relevante internationale organisaties voor haar vergaderingen uitnodigen.

8.   De Autoriteit maakt de adviezen en aanbevelingen van de stakeholdergroep en de resultaten van haar raadplegingen openbaar, behalve als vertrouwelijkheid vereist is.

HOOFDSTUK IV

VASTSTELLING EN STRUCTUUR VAN DE BEGROTING VAN DE AUTORITEIT

SECTIE 1

Enig programmeringsdocument van de autoriteit

Artikel 24

Jaarlijkse en meerjarige programmering

1.   Rekening houdend met de richtsnoeren van de Commissie en eventuele adviezen van de stakeholdergroep stelt de uitvoerend directeur jaarlijks overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (28) een ontwerp van het enig programmeringsdocument op, dat met name meerjarige en jaarlijkse programmering bevat.

2.   De raad van bestuur stelt jaarlijks uiterlijk op 30 november het in lid 1 bedoelde ontwerp van het enig programmeringsdocument vast. De raad van bestuur stuurt het document, alsook eventuele later bijgewerkte versies ervan, uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het enig programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast

3.   Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en verwachte resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat ook een beschrijving van de te financieren maatregelen en een indicatie van de aan elke maatregel toegewezen financiële en personele middelen. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 4 bedoelde meerjarige werkprogramma. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt in vergelijking met het vorige begrotingsjaar. De raad van bestuur wijzigt het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma, wanneer de Autoriteit binnen het toepassingsgebied van deze verordening een nieuwe taak toebedeeld krijgt.

Alle wezenlijke wijzigingen van het jaarlijkse werkprogramma worden volgens dezelfde procedure vastgesteld als het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma. De raad van bestuur kan de bevoegdheid om niet-wezenlijke wijzigingen aan het jaarlijkse werkprogramma aan te brengen aan de uitvoerend directeur delegeren.

4.   Het meerjarige werkprogramma bevat de algemene strategische programmering, met inbegrip van doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren. Het bevat voor elke activiteit ook een indicatie van de financiële en personele middelen die nodig worden geacht om de doelstellingen te verwezenlijken.

De strategische programmering wordt waar passend bijgewerkt, met name in het licht van de resultaten van de in artikel 40 bedoelde evaluatie.

Artikel 25

Vaststelling van de begroting

1.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een voorlopige ontwerpraming op van de inkomsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar, met inbegrip van de personeelsformatie, en stuurt die naar de raad van bestuur.

2.   De voorlopige ontwerpraming stoelt op de doelstellingen en verwachte resultaten van het jaarlijkse programmeringsdocument zoals bedoeld in artikel 24, lid 3, en houdt rekening met de financiële middelen die nodig zijn voor het verwezenlijken van die doelstellingen en verwachte resultaten, in overeenstemming met het beginsel van resultaatgericht begroten.

3.   De raad van bestuur stelt op basis van de voorlopige ontwerpraming een ontwerpraming vast van de inkomsten van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar en zendt deze jaarlijks uiterlijk op 31 januari toe aan de Commissie.

4.   De Commissie stuurt de ontwerpraming samen met het ontwerp van de algemene begroting van de Unie naar de begrotingsautoriteit. De ontwerpraming wordt tevens beschikbaar gesteld aan de Autoriteit.

5.   Op basis van de ontwerpraming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij voor de personeelsformatie nodig acht en het bedrag van de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het ontwerp van de algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU aan de begrotingsautoriteit voorlegt.

6.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage uit de algemene begroting van de Unie aan de Autoriteit goed.

7.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van de Autoriteit vast.

8.   De raad van bestuur stelt de begroting van de Autoriteit vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en zo nodig wordt zij dienovereenkomstig aangepast.

9.   Voor bouwprojecten met mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de begroting van de Autoriteit geldt Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

SECTIE 2

Indiening, uitvoering en controle van de begroting van de autoriteit

Artikel 26

Structuur van de begroting

1.   Alle inkomsten en uitgaven van de Autoriteit worden elk begrotingsjaar geraamd en de ramingen worden in de begroting van de Autoriteit opgenomen. Het begrotingsjaar komt overeen met het kalenderjaar.

2.   De inkomsten en uitgaven in de begroting van de Autoriteit zijn in evenwicht.

3.   Onverminderd andere middelen bestaan de inkomsten van de Autoriteit uit:

a)

een in de algemene begroting van de Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b)

eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

c)

eventuele bijdragen van derde landen die bij de werkzaamheden van de Autoriteit zijn betrokken, als bepaald in artikel 42;

d)

mogelijke financiering van de Unie in de vorm van delegatieovereenkomsten of ad-hocsubsidies overeenkomstig de in artikel 29 bedoelde financiële regels van de Autoriteit en de bepalingen van de relevante instrumenten ter ondersteuning van het beleid van de Unie;

e)

vergoedingen voor publicaties en eventuele andere door de Autoriteit verleende diensten.

4.   De uitgaven van de Autoriteit omvatten de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de werkingskosten.

Artikel 27

Uitvoering van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van de Autoriteit uit.

2.   De uitvoerend directeur stuurt jaarlijks alle informatie met betrekking tot de resultaten van de evaluatieprocedures naar de begrotingsautoriteit.

Artikel 28

Indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De rekenplichtige van de Autoriteit zendt de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N + 1) aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer toe.

2.   De rekenplichtige van de Autoriteit verstrekt ook de voor consolidatiedoeleinden vereiste boekhoudkundige informatie uiterlijk op 1 maart van het jaar N + 1 aan de rekenplichtige van de Commissie op de wijze en in de vorm die door deze laatste worden vereist.

3.   De Autoriteit zendt uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 het verslag over het budgettair en financieel beheer voor het jaar N toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Autoriteit voor het jaar N stelt de rekenplichtige van de Autoriteit de definitieve rekeningen van de Autoriteit op onder zijn eigen verantwoordelijkheid. De uitvoerend directeur legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt een advies uit over de definitieve rekeningen van de Autoriteit voor het jaar N.

6.   De rekenplichtige van de Autoriteit dient uiterlijk op 1 juli van het jaar N + 1 de definitieve rekeningen voor het jaar N samen het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.   Uiterlijk op 15 november van het jaar N + 1 wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een link bekendgemaakt naar de website met de definitieve rekeningen van de Autoriteit.

8.   Uiterlijk op 30 september van het jaar N + 1 stuurt de uitvoerend directeur de Rekenkamer een antwoord op de opmerkingen die de Rekenkamer in haar jaarverslag heeft gemaakt. De uitvoerend directeur stuurt dit antwoord ook naar de raad van bestuur en de Commissie.

9.   Overeenkomstig artikel 261, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (29) verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het jaar N.

10.   Op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, verleent het Europees Parlement de uitvoerend directeur vóór 15 mei van het jaar N + 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van het jaar N.

Artikel 29

Financiële regels

De financiële regels die op de Autoriteit van toepassing zijn, worden door de raad van bestuur vastgesteld na raadpleging van de Commissie. Zij wijken niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013, tenzij dat specifiek voor het functioneren van de Autoriteit vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

HOOFDSTUK V

PERSONEEL

Artikel 30

Algemene bepaling

Het Statuut en de Regeling, en de voorschriften die in onderling overleg door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van het Statuut en de Regeling, zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit.

Artikel 31

Uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als tijdelijk functionaris van de Autoriteit overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten. De geselecteerde kandidaat wordt verzocht voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden. Die gedachtewisseling mag de benoeming van de uitvoerend directeur niet onnodig vertragen.

3.   Voor het sluiten van de overeenkomst met de uitvoerend directeur wordt de Autoriteit vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

4.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Vóór het einde van die termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarbij rekening wordt gehouden met een evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur en met de toekomstige taken en uitdagingen van de Autoriteit.

5.   De raad van bestuur kan, rekening houdend met de in lid 4 bedoelde beoordeling, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met hoogstens vijf jaar.

6.   Als op grond van lid 5 de ambtstermijn van een uitvoerend directeur is verlengd, mag hij na afloop van de totale periode niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

7.   De uitvoerend directeur kan enkel uit zijn ambt worden ontzet op grond van een besluit van de raad van bestuur. In zijn besluit houdt de raad van bestuur rekening met de in lid 4 bedoelde evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur door de Commissie.

8.   De raad van bestuur neemt met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van zijn ambtstermijn of de ontzetting van de uitvoerend directeur uit zijn ambt.

Artikel 32

Nationale verbindingsfunctionarissen

1.   Elke lidstaat wijst één nationale verbindingsfunctionaris aan die op grond van artikel 33 als nationale deskundige bij de Autoriteit wordt gedetacheerd en werkzaam is op de vestigingsplaats van de Autoriteit.

2.   De nationale verbindingsfunctionarissen helpen bij de uitvoering van de taken van de Autoriteit, inclusief door de in artikel 7 bedoelde samenwerking en uitwisseling van informatie en de coördinatie en ondersteuning van inspecties overeenkomstig artikel 8 te vergemakkelijken. Zij fungeren ook als nationaal contactpunt voor vragen van en over hun lidstaten, hetzij door die vragen rechtstreeks te beantwoorden, hetzij door contact met hun nationale overheidsdiensten te leggen.

3.   De nationale verbindingsfunctionarissen hebben het recht, zoals bepaald bij deze verordening, om bij hun lidstaten om alle relevante informatie te verzoeken en om deze informatie te ontvangen, met volledige inachtneming van het nationale recht of de nationale praktijk van hun lidstaten, met name wat gegevensbescherming en geheimhoudingsregels betreft.

Artikel 33

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.   Naast de nationale verbindingsfunctionarissen kan de Autoriteit op al haar werkgebieden een beroep doen op andere gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet in dienst zijn van de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur stelt een besluit vast met regels voor de detachering van nationale deskundigen, met inbegrip van nationale verbindingsfunctionarissen.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 34

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op de Autoriteit en haar personeel.

Artikel 35

Talenregeling

1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad (30) zijn van toepassing op de Autoriteit.

2.   De voor het functioneren van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau.

Artikel 36

Transparantie, bescherming van persoonsgegevens en communicatie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten van de Autoriteit. De raad van bestuur stelt uiterlijk zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

2.   De raad van bestuur stelt maatregelen vast om aan de verplichtingen van Verordening (EU) 2018/1725 te voldoen, met name de verplichtingen met betrekking tot de benoeming van een functionaris voor gegevensbescherming van de Autoriteit, de rechtmatigheid van de verwerking van gegevens, de beveiliging van de verwerkingsactiviteiten, de verstrekking van informatie en de rechten van de betrokkenen.

3.   De Autoriteit kan op eigen initiatief communicatieactiviteiten ontplooien op gebieden die onder haar bevoegdheid vallen. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten gaat niet ten koste van de doeltreffende uitvoering van de in artikel 4 vermelde taken. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.

Artikel 37

Fraudebestrijding

1.   Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te vergemakkelijken, treedt de Autoriteit binnen zes maanden na de datum waarop ze operationeel wordt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt de Autoriteit op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor al haar werknemers.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om op basis van documenten en controles ter plaatse audits uit te voeren bij alle subsidiebegunstigden, contractanten en subcontractanten die van de Autoriteit middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (31) onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door de Autoriteit gefinancierde overeenkomst.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van de Autoriteit bepalingen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, dergelijke audits en onderzoeken te verrichten.

Artikel 38

Veiligheidsvoorschriften ter bescherming van gerubriceerde gegevens en gevoelige niet-gerubriceerde gegevens

De Autoriteit stelt haar eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als uiteengezet in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (32) en (EU, Euratom) 2015/444 (33) van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van de Autoriteit bestrijken onder meer de uitwisseling, de verwerking en de opslag van deze informatie.

Artikel 39

Aansprakelijkheid

1.   Voor de contractuele aansprakelijkheid van de Autoriteit geldt het recht dat op het betrokken contract van toepassing is.

2.   Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op grond van arbitrageclausules in de door de Autoriteit gesloten contracten.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit alle door haar afdelingen of personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   Voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens de Autoriteit gelden de bepalingen van het Statuut en de Regeling die op hen van toepassing zijn.

Artikel 40

Evaluatie en herziening

1.   Uiterlijk op 1 augustus 2024, en daarna om de vijf jaar beoordeelt de Commissie de prestaties van de Autoriteit ten aanzien van haar doelstellingen, mandaat en taken. Bij de evaluatie worden met name de ervaringen beoordeeld die zijn opgedaan met de bemiddelingsprocedure op grond van artikel 13. Er wordt ook bij nagegaan of het eventueel nodig is het mandaat van de Autoriteit en de reikwijdte van haar activiteiten te wijzigen, inclusief een uitbreiding van die reikwijdte om rekening te houden met sectorspecifieke behoeften, en wat de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen zijn, daarbij ook rekening houdend met het werk dat de agentschappen van de Unie op die gebieden verrichten. Bij de evaluatie worden ook meer synergieën en stroomlijning met agentschappen op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid onderzocht. Op basis van de evaluatie kan de Commissie, indien wenselijk, wetgevingsvoorstellen indienen om het toepassingsgebied van deze verordening te herzien.

2.   Als de Commissie van oordeel is dat het voortbestaan van de Autoriteit niet langer gerechtvaardigd is in het licht van haar doelstellingen, mandaat en taken, kan zij voorstellen om deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen of in te trekken.

3.   De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 41

Administratief onderzoek

De activiteiten van de Autoriteit kunnen door de Europese Ombudsman worden onderzocht overeenkomstig artikel 228 VWEU.

Artikel 42

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten en de instellingen van de Unie, kan de Autoriteit samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties.

Daartoe mag de Autoriteit, onder voorbehoud van machtiging door de raad van bestuur en na goedkeuring door de Commissie, werkregelingen treffen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties. Die regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie of de lidstaten.

2.   De Autoriteit staat open voor de deelname van derde landen die daartoe met de Unie overeenkomsten hebben gesloten.

Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten worden regelingen opgesteld voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van de Autoriteit, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van de Autoriteit, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, stroken die afspraken in elk geval met het Statuut en de Regeling.

3.   De Commissie zorgt ervoor dat de Autoriteit binnen haar mandaat en het bestaande institutionele kader opereert door een passende werkovereenkomst met de uitvoerend directeur van de Autoriteit te sluiten.

Artikel 43

Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden

1.   De nodige afspraken over de accommodatie die de gastlidstaat ter beschikking van de Autoriteit moet stellen, en de specifieke regels die in de gastlidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de personeelsleden en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de Autoriteit en de lidstaat waar de Autoriteit gevestigd is, die moet worden gesloten na goedkeuring door de raad van bestuur en uiterlijk op 1 augustus 2021.

2.   De gastlidstaat waar de Autoriteit gevestigd is, biedt de best mogelijke voorwaarden voor het vlot en efficiënt functioneren van de Autoriteit, met inbegrip van meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

Artikel 44

Begin van de activiteiten van de Autoriteit

1.   De Autoriteit wordt uiterlijk op 1 augustus 2021 operationeel met de capaciteit om zelf haar begroting uit te voeren.

2.   Het is aan de Commissie om de Autoriteit op te richten en in een beginfase te leiden, totdat de Autoriteit operationeel wordt. Daartoe:

a)

kan de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om ad interim als uitvoerend directeur te fungeren en de aan de uitvoerend directeur toegewezen taken uit te voeren, totdat de uitvoerend directeur zijn taken opneemt nadat hij overeenkomstig artikel 31 door de raad van bestuur is benoemd;

b)

oefent de uitvoerend directeur ad interim de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, in afwijking van artikel 18, lid 1, onder k), en tot de goedkeuring van een in artikel 18, lid 2, bedoeld besluit;

c)

kan de Commissie de Autoriteit bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van de Autoriteit uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur ad interim of de uitvoerend directeur;

d)

kan de uitvoerend directeur ad interim na goedkeuring door de raad van bestuur alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door in de begroting van de Autoriteit opgenomen kredieten en contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, na goedkeuring van de personeelsformatie van de Autoriteit.

Artikel 45

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 883/2004

Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 1 wordt het volgende punt ingevoegd:

„n bis)

wordt onder „Europese Arbeidsautoriteit” het orgaan verstaan dat bij Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad (*1) is opgericht en wordt bedoeld in artikel 74 bis.

(*1)  Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21).”;"

2)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 74 bis

De Europese Arbeidsautoriteit

1.   Onverminderd de taken en activiteiten van de Administratieve Commissie ondersteunt de Europese Arbeidsautoriteit de toepassing van deze verordening overeenkomstig haar in Verordening (EU) 2019/1149 vastgestelde taken. De Administratieve Commissie werkt samen met de Europese Arbeidsautoriteit om de activiteiten in onderlinge overeenstemming te coördineren en overlappingen te voorkomen. Daartoe sluit zij met de Europese Arbeidsautoriteit een samenwerkingsovereenkomst.

2.   De Administratieve Commissie kan de Europese Arbeidsautoriteit verzoeken een kwestie in verband met sociale zekerheid die het voorwerp uitmaakt van een bemiddeling overeenkomstig artikel 13, lid 11, derde alinea, van Verordening (EU) 2019/1149, te verwijzen.”.

Artikel 46

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 492/2011

.

Verordening (EU) nr. 492/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan artikel 26 wordt het volgende lid toegevoegd:

„De bij Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad (*2) opgerichte Europese Arbeidsautoriteit neemt als waarnemer aan de vergaderingen van het raadgevend comité deel en verleent daarbij voor zover relevant technische input en expertise.

(*2)  Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21).”;"

2)

de artikelen 29 tot en met 34 worden geschrapt met ingang van de datum waarop de Autoriteit operationeel wordt overeenkomstig artikel 44, lid 1, van deze verordening;

3)

artikel 35 wordt vervangen door:

„Artikel 35

Het reglement van orde van het raadgevend comité, dat van kracht is op 8 november 1968, blijft van toepassing.”;

4)

artikel 39 wordt vervangen door:

„Artikel 39

De administratieve uitgaven van het raadgevend comité worden op de algemene begroting van de Europese Unie in de afdeling betreffende de Commissie geboekt.”

Artikel 47

Wijzigingen van Verordening (EU) 2016/589

Verordening (EU) 2016/589 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

het opzetten van het Eures-netwerk tussen de Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten;”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

de samenwerking tussen de Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten bij de uitwisseling van relevante beschikbare gegevens over vacatures, sollicitaties en cv’s;”;

c)

punt f) wordt vervangen door:

„f)

het bevorderen van het Eures-netwerk op Unieniveau door middel van effectieve communicatiemaatregelen van de Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten.”;

2)

aan artikel 3 wordt het volgende punt toegevoegd:

„8)   „Europese Arbeidsautoriteit”: het op grond van Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad (34) opgerichte orgaan;

(34)  Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 21).”;"

3)

in artikel 4 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De toegankelijkheid van personen met een handicap tot de op het EURES-portaal verstrekte informatie en tot de ondersteunende diensten op nationaal niveau wordt gewaarborgd. De Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de Eures-leden en -partners bepalen hoe zij dit doen op grond van hun respectieve verplichtingen.”;

4)

artikel 7, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

een binnen de Europese Arbeidsautoriteit opgericht Europees coördinatiebureau, dat verantwoordelijk is om het Eures-netwerk bij te staan bij het verrichten van zijn taken;”;

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„e)

de Commissie.”;

5)

artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de inleidende formule wordt vervangen door:

„Het Europees coördinatiebureau staat het Eures-netwerk bij het verrichten van diens taken bij, in het bijzonder bij het, in nauwe samenwerking met de nationale coördinatiebureaus en de Commissie, ontwikkelen en verrichten van de volgende activiteiten:”;

ii)

onder a) wordt punt i) vervangen door:

„i)

als de systeemeigenaar voor het Eures-portaal en de bijbehorende IT-diensten, de vaststelling van de behoeften van de gebruikers en de bedrijfsmatige vereisten die aan de Commissie moeten worden doorgegeven voor de exploitatie en ontwikkeling van het portaal, met inbegrip van systemen en procedures voor de uitwisseling van vacatures, sollicitaties, cv’s, ondersteunende documenten en andere informatie, in samenwerking met andere betrokken informatiediensten of -netwerken en adviesdiensten of -netwerken van de Unie en initiatieven van de Unie;”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Het Europees Coördinatiebureau wordt beheerd door de Europese Arbeidsautoriteit. Het Europees Coördinatiebureau onderhoudt een regelmatige dialoog met de vertegenwoordigers van de sociale partners op Unieniveau.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Het Europees Coördinatiebureau stelt zijn meerjarige werkprogramma’s op na raadpleging van de in artikel 14 bedoelde coördinatiegroep en van de Commissie.”;

6)

in artikel 9, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

„b)

de samenwerking met de Commissie, de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten inzake de clearance binnen het in hoofdstuk III bepaalde kader;”;

7)

in artikel 14 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De coördinatiegroep bestaat uit vertegenwoordigers, op het passende niveau, van de Commissie, het Europees Coördinatiebureau en de nationale coördinatiebureaus.”;

8)

in artikel 16 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   De lidstaten onderzoeken, samen met de Commissie en het Europees Coördinatiebureau, alle mogelijkheden om de beschikbare vacatures bij voorrang te laten vervullen door burgers van de Unie, met het oog op de afstemming van de vraag naar en het aanbod van arbeid in de Unie. De lidstaten kunnen de daartoe noodzakelijke maatregelen nemen.”;

9)

in artikel 19 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De lidstaten werken onderling en met de Commissie en het Europees Coördinatiebureau samen met betrekking tot de interoperabiliteit van de nationale systemen en de door de Commissie ontwikkelde Europese classificatie. De Commissie houdt de lidstaten op de hoogte van de ontwikkeling van de Europese classificatie.”;

10)

artikel 29 wordt vervangen door:

„Artikel 29

Uitwisseling van informatie over mobiliteitsstromen en -patronen

De Commissie en de lidstaten monitoren de arbeidsmobiliteitsstromen en -patronen binnen de Unie op basis van verslagen van de Europese Arbeidsautoriteit en met behulp van statistische gegevens van Eurostat en beschikbare nationale gegevens en maken de resultaten van de monitoring openbaar.”.

Artikel 48

Intrekking

Besluit (EU) 2016/344 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de Autoriteit operationeel wordt overeenkomstig artikel 44, lid 1, van deze verordening.

Verwijzingen naar het ingetrokken besluit gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 49

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 128.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 16.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(4)  Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening”) (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).

(5)  Richtlijn 2014/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende maatregelen om de uitoefening van de in de context van het vrije verkeer van werknemers aan werknemers verleende rechten te vergemakkelijken (PB L 128 van 30.4.2014, blz. 8).

(6)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (PB L 107 van 22.4.2016, blz. 1).

(9)  Besluit (EU) 2016/344 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 12).

(10)  Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van een programma inzake interoperabiliteitsoplossingen en gemeenschappelijke kaders voor Europese overheidsdiensten, bedrijven en burgers (ISA2-programma) als middel om de overheidssector te moderniseren (PB L 318 van 4.12.2015, blz. 1).

(11)  Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(15)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(16)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(17)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(18)  Besluit 2009/17/EG van de Commissie van 19 december 2008 tot instelling van een Comité van deskundigen inzake de detachering van werknemers (PB L 8 van 13.1.2009, blz. 26).

(19)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

(20)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).

(21)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2).

(22)  Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1).

(23)  Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).

(24)  Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1).

(25)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

(26)  Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35).

(27)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(28)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

(29)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(30)  Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58).

(31)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(32)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(33)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de EU (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).


BIJLAGE

ACTIVITEITEN VAN HET OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 16, LID 2, OPGERICHTE PLATFORM

Bij de ondersteuning van de doelstellingen van de Autoriteit met betrekking tot de aanpak van zwartwerk streeft het platform in het bijzonder naar:

1)

het verbeteren van de kennis over zwartwerk, met inbegrip van de oorzaken, regionale verschillen en grensoverschrijdende aspecten ervan, door middel van gedeelde definities en gemeenschappelijke concepten, op bewijs gebaseerde meetinstrumenten en het bevorderen van vergelijkende analyse; het ontwikkelen van wederzijds begrip van verschillende systemen en praktijken voor de aanpak van zwartwerk en het analyseren van de doeltreffendheid van beleidsmaatregelen, met inbegrip van preventieve maatregelen en sancties;

2)

het faciliteren en evalueren van verschillende vormen van samenwerking tussen de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, zoals de uitwisseling van personeel, het gebruik van databanken, gezamenlijke activiteiten en gezamenlijke opleidingen, en het opzetten van een systeem voor de uitwisseling van informatie voor administratieve samenwerking met behulp van een specifieke module voor zwartwerk in het kader van het IMI-systeem;

3)

het tot stand brengen van instrumenten, zoals een kennisbank, voor een efficiënte uitwisseling van informatie en ervaringen, en het ontwikkelen van richtsnoeren voor handhaving, handboeken van goede praktijken, gemeenschappelijke beginselen voor inspecties met het oog op het aanpakken van zwartwerk en gemeenschappelijke activiteiten zoals Europese campagnes; het evalueren van de ervaringen met deze instrumenten;

4)

het ontwikkelen van een programma voor peer learning voor de identificatie van goede praktijken op alle gebieden die relevant zijn voor de aanpak van zwartwerk en het organiseren van collegiale toetsingen om de vooruitgang bij de aanpak van zwartwerk te volgen in de lidstaten die aan deze toetsingen wensen deel te nemen;

5)

het uitwisselen van ervaringen die nationale autoriteiten hebben opgedaan bij de toepassing van het Unierecht dat relevant is voor de aanpak van zwartwerk.


11.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/57


VERORDENING (EU) 2019/1150 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Onlinetussenhandelsdiensten zijn van doorslaggevend belang voor ondernemerschap, nieuwe bedrijfsmodellen, handel en innovatie, kunnen ook het welzijn van de consument verbeteren en worden steeds meer gebruikt in zowel de particuliere als publieke sector. Ze bieden toegang tot nieuwe markten en commerciële kansen, zodat ondernemingen de voordelen van de interne markt kunnen benutten. Deze diensten maken het mogelijk dat consumenten in de Unie deze voordelen benutten, met name door de ruimere keuze aan goederen en diensten en doordat zij bijdragen aan het aanbod van concurrerende prijzen online, maar zij brengen ook uitdagingen mee die moeten worden aangepakt om rechtszekerheid te waarborgen.

(2)

Onlinetussenhandelsdiensten kunnen van cruciaal belang zijn voor het commerciële succes van ondernemingen die gebruikmaken van zulke diensten om consumenten te bereiken. Om de voordelen van de onlineplatformeconomie ten volle te benutten, is het dan ook belangrijk dat ondernemingen onlinetussenhandelsdiensten waarmee zij een handelsverhouding aangaan, kunnen vertrouwen. Dat is voornamelijk belangrijk omdat die zakelijke gebruikers, met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, door de groeiende tussenhandel via onlinetussenhandelsdiensten, aangedreven door sterke datagestuurde indirecte netwerkeffecten, in grotere mate afhankelijk worden van deze diensten om consumenten te bereiken. Door deze toenemende afhankelijkheid hebben de aanbieders van zulke diensten vaak een sterkere onderhandelingspositie, waardoor zij zich in de praktijk eenzijdig kunnen gedragen op een manier die oneerlijk en schadelijk kan zijn voor de rechtmatige belangen van hun zakelijke gebruikers, en indirect ook van de consumenten in de Unie. Zo kunnen zij aan zakelijke gebruikers eenzijdig praktijken opleggen die sterk afwijken van goede commerciële gedragingen of indruisen tegen de beginselen van goede trouw en billijke handel. Deze verordening pakt dergelijke potentiële fricties in de onlineplatformeconomie aan.

(3)

Consumenten maken actief gebruik van onlinetussenhandelsdiensten. Een concurrerende, eerlijke en transparante onlineomgeving waar bedrijven zich verantwoordelijk gedragen, is ook essentieel voor de consumentenwelvaart. Het waarborgen van de transparantie van en het vertrouwen in de onlineplatformeconomie in betrekkingen tussen bedrijven kan ook indirect bijdragen tot het verbeteren van het vertrouwen van de consument in de onlineplatformeconomie. De directe gevolgen van de ontwikkeling van de onlineplatformeconomie voor consumenten worden evenwel in ander Unierecht behandeld, in het bijzonder het consumentenacquis.

(4)

Eveneens kunnen onlinezoekmachines belangrijke bronnen van internetverkeer zijn voor bedrijven die goederen of diensten aanbieden aan consumenten via websites en kunnen zij derhalve aanzienlijke invloed hebben op het commerciële succes van dergelijke bedrijfswebsitegebruikers die hun goederen of diensten online aanbieden op de interne markt. De rangschikking van websites door aanbieders van onlinezoekmachines, met inbegrip van de websites waarop bedrijfswebsitegebruikers hun goederen en diensten aan consumenten aanbieden, heeft in dit opzicht een grote impact op de keuze van de consument en het commerciële succes van die bedrijfswebsitegebruikers. Zelfs bij het ontbreken van een contractverhouding met bedrijfswebsitegebruikers, kunnen aanbieders van onlinezoekmachines zich dan ook in de praktijk eenzijdig gedragen op een manier die oneerlijk en schadelijk kan zijn voor de gerechtvaardigde belangen van bedrijfswebsitegebruikers en indirect ook van consumenten in de Unie.

(5)

De aard van de verhouding tussen onlinetussenhandelsdienstverleners en zakelijke gebruikers kan ook leiden tot situaties waarin zakelijke gebruikers vaak beperkte mogelijkheden hebben om verhaal te halen wanneer eenzijdige acties van de aanbieders van die onlinetussenhandelsdiensten tot een geschil leiden. In veel gevallen voorzien deze aanbieders niet in toegankelijke en doeltreffende interne klachtenafhandelingssystemen. Daarnaast kunnen de bestaande alternatieve mechanismen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting ondoeltreffend zijn om diverse redenen, waaronder een gebrek aan gespecialiseerde bemiddelaars en de vrees van zakelijke gebruikers voor represailles.

(6)

Onlinetussenhandelsdiensten en onlinezoekmachines, evenals de transacties die worden vergemakkelijkt door die diensten, hebben een intrinsiek grensoverschrijdend potentieel en zijn van bijzonder belang voor de goede werking van de interne markt van de Unie in de hedendaagse economie. De mogelijk oneerlijke en schadelijke handelspraktijken van bepaalde aanbieders van die diensten en het ontbreken van doeltreffende verhaalmogelijkheden belemmeren de volledige verwezenlijking van dat potentieel en hebben een negatieve invloed op de goede werking van de interne markt.

(7)

Er moet op Unieniveau een gerichte reeks bindende regels worden vastgesteld om een eerlijk, voorspelbaar, duurzaam en betrouwbaar online ondernemingsklimaat binnen de interne markt te waarborgen. Aan zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten moeten in de hele Unie met name passende transparantie en doeltreffende verhaalmogelijkheden worden geboden, teneinde grensoverschrijdende zakelijke activiteiten binnen de Unie te faciliteren en zodoende de interne markt beter te doen functioneren en teneinde de versnippering die mogelijk begint op te treden in de specifieke onder deze verordening vallende gebieden tegen te gaan.

(8)

Deze regels moeten ook zorgen voor passende prikkels om billijkheid en transparantie te bevorderen, met name over de rangschikking van bedrijfswebsitegebruikers in de door onlinezoekmachines gegenereerde zoekresultaten. Tegelijkertijd moeten deze regels het belangrijke innovatiepotentieel van de ruimere onlineplatformeconomie erkennen en veiligstellen en gezonde concurrentie mogelijk maken zodat de consument meer keuzemogelijkheden heeft. Er zij op gewezen dat deze verordening geen afbreuk mag doen aan nationaal burgerlijk recht, met name contractenrecht, zoals de regels betreffende de geldigheid, de totstandkoming, de gevolgen of de beëindiging van een overeenkomst, voor zover de regels in het nationaal burgerlijk recht in overeenstemming zijn met het Unierecht en de relevante aspecten niet onder deze verordening vallen. Het moet de lidstaten vrij blijven staan nationale wetten toe te passen die eenzijdige gedragingen en oneerlijke handelspraktijken verbieden of bestraffen voor zover de relevante aspecten niet onder deze verordening vallen.

(9)

Aangezien onlinetussenhandelsdiensten en onlinezoekmachines doorgaans een mondiale dimensie hebben, moet deze verordening van toepassing zijn op de aanbieders van die diensten, ongeacht of zij in een lidstaat of buiten de Unie zijn gevestigd, op voorwaarde dat aan twee cumulatieve voorwaarden wordt voldaan. Ten eerste moeten de zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers in de Unie zijn gevestigd. Ten tweede moeten de zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers hun goederen of diensten via de verstrekking van dergelijke diensten aanbieden aan consumenten die zich voor minstens een deel van de transactie in de Unie bevinden. Om te bepalen of zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers goederen of diensten aan consumenten in de Unie aanbieden, moet worden nagegaan of de zakelijke gebruikers of de bedrijfswebsitegebruikers klaarblijkelijk hun activiteiten richten op consumenten die zich in een of meer lidstaten bevinden. Dit criterium moet worden geïnterpreteerd in lijn met de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot artikel 17, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) en artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4). Dergelijke consumenten moeten zich in de Unie bevinden, maar hun woonplaats hoeft niet in de Unie te zijn en ze hoeven ook niet over de nationaliteit van een lidstaat te beschikken. Deze verordening mag dan ook niet van toepassing zijn wanneer zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers niet in de Unie zijn gevestigd of wanneer zij in de Unie zijn gevestigd maar alleen gebruikmaken van onlinetussenhandelsdiensten of onlinezoekmachines om goederen of diensten aan te bieden aan consumenten buiten de Unie of aan personen die geen consument zijn. Voorts moet deze verordening van toepassing zijn ongeacht het recht dat anders op een overeenkomst van toepassing zou zijn.

(10)

In een breed scala van betrekkingen tussen ondernemingen en consumenten wordt online een tussenrol gespeeld door aanbieders van meerzijdige diensten die hoofdzakelijk zijn gebaseerd op hetzelfde bedrijfsmodel waarbij ecosystemen tot stand komen. Om ervoor te zorgen dat de relevante diensten binnen het toepassingsgebied van deze verordening komen te vallen, moeten onlinetussenhandelsdiensten op een precieze en technologieneutrale wijze worden gedefinieerd. De diensten moeten met name diensten van de informatiemaatschappij zijn, die worden gekenmerkt door het feit dat zij gericht zijn op het faciliteren van het initiëren van directe transacties tussen zakelijke gebruikers en consumenten, ongeacht of die transacties uiteindelijk online, op het onlineportaal van de betrokken onlinetussenhandelsdienstverlener, op het onlineportaal van de zakelijke gebruiker, offline of helemaal niet worden uitgevoerd, wat wil zeggen dat geen enkele contractverhouding is vereist tussen de zakelijke gebruikers en de consumenten als voorwaarde voor de opname van onlinetussenhandelsdiensten in het toepassingsgebied van deze verordening. De loutere opname van een dienst die van marginale aard is, volstaat niet om te concluderen dat het doel van een website of dienst het vergemakkelijken van transacties in de zin van een onlinetussenhandelsdienst is. Daarnaast moeten de diensten worden verleend op basis van contractverhoudingen tussen de aanbieders en de zakelijke gebruikers die goederen of diensten aanbieden aan consumenten. Een dergelijke contractverhouding wordt geacht te bestaan wanneer beide betrokken partijen hun voornemen kenbaar maken om op ondubbelzinnige wijze te worden gebonden en dit op een duurzame gegevensdrager vastleggen, waarbij een uitdrukkelijke schriftelijke instemming niet noodzakelijk is vereist.

(11)

Tot de voorbeelden van onder deze verordening vallende onlinetussenhandelsdiensten, behoren derhalve onder meer onlinemarktplaatsen, met inbegrip van collaboratieve onlinemarktplaatsen waarop zakelijke gebruikers actief zijn, diensten voor onlinesoftwareapplicaties, zoals applicatiewinkels (appstores), en onlinediensten voor sociale media, ongeacht de technologie die wordt gebruikt voor het verlenen van die diensten. In deze zin kunnen onlinetussenhandelsdiensten ook worden verleend door middel van spraakassistentietechnologie. Het is ook niet noodzakelijk dat bij deze transacties tussen zakelijke gebruikers en consumenten geldelijke betalingen zijn betrokken, en de mogelijkheid dat zij deels offline verlopen is evenmin uitgesloten. Deze verordening mag echter niet van toepassing zijn op „peer-to-peer” onlinetussenhandelsdiensten zonder betrokkenheid van zakelijke gebruikers, zuivere „business-to-business” onlinetussenhandelsdiensten die niet aan consumenten worden aangeboden, onlinereclametools en onlineplatforms voor de uitwisseling van reclame die niet gericht zijn op het vergemakkelijken van het initiëren van directe transacties en geen contractverhouding met consumenten inhouden. Om diezelfde reden mogen softwarediensten voor het optimaliseren van zoekmachines, alsmede softwarediensten voor het blokkeren van reclame, niet onder deze verordening vallen. Technologische functies en interfaces die hardware en toepassingen alleen maar met elkaar verbinden, mogen niet onder deze verordening vallen, aangezien zij doorgaans niet voldoen aan de vereisten voor onlinetussenhandelsdiensten. Wanneer deze functies of interfaces echter direct gekoppeld zijn aan bepaalde onlinetussenhandelsdiensten of er een aanvulling op vormen, moeten de relevante onlinetussenhandelsdienstverleners wel onderworpen zijn aan transparantievereisten die betrekking hebben op de gedifferentieerde behandeling op basis van deze functionaliteiten en interfaces. Deze verordening mag ook niet van toepassing zijn op onlinebetalingsdiensten, aangezien zij zelf niet voldoen aan de toepasselijke vereisten, maar inherent ondergeschikt zijn aan de transactie voor de levering van goederen en diensten aan de betrokken consumenten.

(12)

Overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en gelet op het feit dat de afhankelijke positie van zakelijke gebruikers voornamelijk is waargenomen bij onlinetussenhandelsdiensten die fungeren als toegangspunt tot consumenten die natuurlijke personen zijn, moet het voor de afbakening van het toepassingsgebied van deze verordening gebruikte begrip „consument” aldus worden uitgelegd dat het uitsluitend verwijst naar natuurlijke personen die handelen voor doeleinden die buiten hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen.

(13)

Gezien het hoge innovatietempo moet de in deze verordening gebruikte definitie van onlinezoekmachine technologieneutraal zijn. Meer in het bijzonder moeten onder de definitie ook gesproken opdrachten worden verstaan.

(14)

Onlinetussenhandelsdienstverleners gebruiken doorgaans vooraf opgestelde algemene voorwaarden en om zakelijke gebruikers waar nodig doeltreffend te beschermen, moet deze verordening van toepassing zijn wanneer de algemene voorwaarden van een contractverhouding, ongeacht de naam of vorm ervan, eenzijdig worden bepaald door de onlinetussenhandelsdienstverlener. Of algemene voorwaarden eenzijdig zijn vastgesteld, moet per geval worden geëvalueerd, op basis van een algemene beoordeling. Voor deze algemene beoordeling mogen de relatieve omvang van de betrokkenen, het feit dat onderhandelingen hebben plaatsgevonden, of dat sommige bepalingen het voorwerp waren van zulke onderhandelingen en samen werden vastgesteld door de betrokken aanbieder en zakelijke gebruiker samen, op zich niet doorslaggevend zijn. Bovendien betekent de verplichting voor onlinetussenhandelsdienstverleners om hun algemene voorwaarden gemakkelijk beschikbaar te stellen voor zakelijke gebruikers, ook in de precontractuele fase van hun handelsverhouding, dat zakelijke gebruikers de uit deze verordening voortvloeiende transparantie niet zal worden ontnomen als gevolg van het feit dat zij met succes konden onderhandelen.

(15)

Om er zeker van te zijn dat de algemene voorwaarden van een contractverhouding zakelijke gebruikers in staat stellen om commerciële voorwaarden te bepalen voor het gebruik, de beëindiging en de opschorting van onlinetussenhandelsdiensten en om de voorspelbaarheid van hun zakenrelatie te waarborgen, moeten die algemene voorwaarden in duidelijke en begrijpelijke taal worden opgesteld. De algemene voorwaarden mogen niet worden geacht in duidelijke en begrijpelijke taal te zijn opgesteld wanneer zij vaag, niet-specifiek of weinig gedetailleerd zijn over belangrijke commerciële kwesties en zij zakelijke gebruikers bijgevolg geen redelijke mate van voorspelbaarheid verschaffen over de belangrijkste aspecten van de contractverhouding. Bovendien mag misleidende taal niet worden beschouwd als duidelijk en begrijpelijk.

(16)

Om ervoor te zorgen dat zakelijke gebruikers voldoende duidelijkheid hebben over waar en aan wie hun goederen of diensten op de markt worden gebracht, moeten onlinetussenhandelsdienstverleners jegens hun zakelijke gebruikers transparant zijn over extra verdelingskanalen en eventuele gelieerde programma's die zij kunnen gebruiken om die goederen of diensten op de markt te brengen. Aanvullende kanalen en gelieerde programma’s moeten op technologieneutrale wijze worden begrepen, maar kunnen onder meer andere websites, apps of andere onlinetussenhandelsdiensten omvatten die worden gebruikt om de door de zakelijke gebruiker aangeboden goederen of diensten op de markt te brengen.

(17)

De eigendom van en de controle op intellectuele-eigendomsrechten online kunnen van groot economisch belang zijn voor de onlinetussenhandelsdienstverleners en hun zakelijke gebruikers. Met het oog op duidelijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers en om tot een beter begrip te komen, moeten onlinetussenhandelsdienstverleners in hun algemene voorwaarden algemene, of desgewenst meer gedetailleerde, informatie opnemen over de eventuele algemene gevolgen van die voorwaarden voor het eigendom van en de controle op intellectuele-eigendomsrechten van de zakelijke gebruiker. Dergelijke informatie kan onder meer informatie zoals het algemene gebruik van logo’s, handelsmerken of merknamen omvatten.

(18)

Het waarborgen van transparantie in de algemene voorwaarden kan van essentieel belang zijn om duurzame zakenrelaties te bevorderen en om oneerlijke gedragingen ten nadele van zakelijke gebruikers te voorkomen. Onlinetussenhandelsdienstverleners moeten er daarom ook voor zorgen dat de algemene voorwaarden gemakkelijk toegankelijk zijn in alle fasen van de handelsrelatie, ook voor potentiële zakelijke gebruikers in de precontractuele fase, en dat alle veranderingen van deze voorwaarden aan de betrokken zakelijke gebruikers op een duurzame gegevensdrager worden meegedeeld binnen een vastgestelde opzegtermijn die redelijk en evenredig is in het licht van de specifieke omstandigheden en ten minste vijftien dagen bedraagt. Evenredig langere opzegtermijnen van meer dan 15 dagen moeten worden toegekend wanneer zakelijke gebruikers als gevolg van de voorgestelde veranderingen van de algemene voorwaarden technische of commerciële veranderingen moeten aanbrengen om aan de wijziging te voldoen, bijvoorbeeld wanneer zij worden verplicht aanzienlijke technische aanpassingen aan hun goederen of diensten door te voeren. De opzegtermijn mag niet van toepassing zijn wanneer en voor zover er op ondubbelzinnige wijze afstand van wordt gedaan door de betrokken zakelijke gebruiker, of wanneer en voor zover de noodzaak om de wijziging uit te voeren zonder inachtneming van de opzegtermijn voortvloeit uit een wettelijke of regelgevende verplichting die is opgelegd aan de aanbieder van diensten uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht. Voorgestelde redactionele veranderingen mogen, voor zover zij de inhoud of betekenis van de algemene voorwaarden niet veranderen, evenwel niet onder de term "wijziging" vallen. Het voorschrift om voorgestelde veranderingen op een duurzame gegevensdrager mee te delen moet de zakelijke gebruikers in staat stellen om deze veranderingen in een later stadium daadwerkelijk te bezien. Zakelijke gebruikers moeten het recht hebben om hun overeenkomst te beëindigen binnen 15 dagen na ontvangst van de kennisgeving van een verandering, tenzij een kortere periode geldt voor de overeenkomst, bijvoorbeeld uit hoofde van nationaal burgerlijk recht.

(19)

Over het algemeen moet het gaan aanbieden van nieuwe goederen of diensten, met inbegrip van softwareapplicaties, via de onlinetussenhandelsdiensten worden beschouwd als een ondubbelzinnige actieve handeling van de zakelijke gebruiker om afstand te doen van de opzegtermijn die geldt voor veranderingen in de algemene voorwaarden. Wanneer de redelijke en evenredige opzegtermijn echter meer dan 15 dagen bedraagt omdat de veranderingen van de algemene voorwaarden vereisen dat de zakelijke gebruiker aanzienlijke technische of commerciële aanpassingen in zijn goederen of diensten aanbrengt, mag er niet automatisch van worden uitgegaan dat afstand wordt gedaan van de opzegtermijn wanneer een zakelijke gebruiker nieuwe goederen of diensten gaat aanbieden. De onlinetussenhandelsdienstverlener moet ervan uitgaan dat de veranderingen van de algemene voorwaarden de zakelijke gebruiker ertoe noodzaken aanzienlijke technische aanpassingen aan te brengen wanneer bijvoorbeeld functies van de onlinetussenhandelsdiensten waartoe de zakelijke gebruikers toegang hadden, in hun geheel worden verwijderd of toegevoegd, of wanneer zakelijke gebruikers hun goederen moeten aanpassen of hun diensten moeten herprogrammeren om de onlinetussenhandelsdiensten te kunnen blijven gebruiken.

(20)

Met het oog op de bescherming van zakelijke gebruikers en het bieden van rechtszekerheid aan beide partijen, moeten niet-conforme algemene voorwaarden nietig en zonder gevolg zijn, en dus worden geacht nooit te hebben bestaan, met gevolgen erga omnes en ex tunc. Dit mag evenwel alleen betrekking hebben op de specifieke bepalingen van de algemene voorwaarden die niet conform zijn. De overige bepalingen moeten geldig en afdwingbaar blijven voor zover zij kunnen worden gescheiden van de niet-conforme bepalingen. Plotselinge veranderingen van de bestaande algemene voorwaarden kunnen de activiteiten van zakelijke gebruikers aanzienlijk verstoren. Om dergelijke negatieve gevolgen voor zakelijke gebruikers te beperken en dergelijke gedragingen te ontmoedigen, moeten de in strijd met de verplichting om te voorzien in een vastgestelde opzegtermijn doorgevoerde veranderingen dan ook als nietig worden beschouwd, dat wil zeggen geacht worden nooit te hebben bestaan, met gevolgen erga omnes en ex tunc.

(21)

Om te verzekeren dat zakelijke gebruikers de commerciële mogelijkheden van onlinetussenhandelsdiensten ten volle kunnen benutten, mogen de aanbieders van deze diensten hun zakelijke gebruikers niet volledig beletten hun handelsidentiteit te tonen in het kader van hun aanbod of aanwezigheid op de betreffende onlinetussenhandelsdiensten. Dit verbod op inmenging mag echter niet worden opgevat als een recht voor zakelijke gebruikers om eenzijdig de presentatie van hun aanbod of hun aanwezigheid op de betreffende onlinetussenhandelsdiensten te bepalen.

(22)

Een onlinetussenhandelsdienstverlener kan legitieme redenen hebben om te besluiten de levering van zijn diensten aan een bepaalde zakelijke gebruiker te beperken, op te schorten of te beëindigen, onder meer door afzonderlijke goederen of diensten van een bepaalde zakelijke gebruiker te delisten of daadwerkelijk zoekresultaten te verwijderen. Onlinetussenhandelsdienstverleners kunnen individuele listings van zakelijke gebruikers ook beperken in plaats van opschorten, bijvoorbeeld door de verschijning van de zakelijke gebruiker op een negatieve manier aan te passen(„dimming”) wat het verlagen van zijn rangschikking kan inhouden. Aangezien dergelijke besluiten aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de belangen van de betrokken zakelijke gebruiker, moet hem op voorhand of op het moment dat de beperking of de opschorting ingaat, een motivering van dat besluit op een duurzame gegevensdrager worden verschaft. Om de negatieve gevolgen van dergelijke besluiten voor zakelijke gebruikers tot een minimum te beperken, moeten onlinetussenhandelsdienstverleners ook de mogelijkheid openhouden om in het kader van de interne klachtenafhandelingsprocedure verduidelijking te geven bij de feiten die tot dit besluit hebben geleid, hetgeen de zakelijke gebruiker, waar mogelijk, zal helpen de naleving te herstellen. Wanneer de onlinetussenhandelsdienstverlener het besluit om te beperken, op te schorten of te beëindigen intrekt, bijvoorbeeld omdat het besluit per abuis is genomen of de inbreuk op de algemene voorwaarden die tot dit besluit heeft geleid, niet te kwader trouw werd begaan en op bevredigende wijze is verholpen, moet de aanbieder de toestand van de betrokken zakelijke gebruiker onverwijld herstellen, waaronder door de zakelijke gebruiker toegang te verschaffen tot persoonsgegevens en/of andere gegevens die vóór het besluit beschikbaar waren.

Aan de hand van de motivering van het besluit om de verstrekking van onlinetussenhandelsdiensten te beperken, op te schorten of te beëindigen, kunnen zakelijke gebruikers in dit verband bepalen of er een reden is om het besluit aan te vechten, wat de mogelijkheden voor zakelijke gebruikers verbetert om zo nodig op doeltreffende wijze verhaal te halen. In de motivering moeten de redenen van het besluit worden vermeld, waarbij wordt uitgegaan van de redenen die de aanbieder van tevoren in zijn algemene voorwaarden had vastgesteld, en moet op passende wijze worden verwezen naar de desbetreffende specifieke omstandigheden, met inbegrip van kennisgevingen door een derde, die aan het besluit ten grondslag liggen. Een onlinetussenhandelsdienstverlener mag echter niet worden verplicht een motivering te verstrekken voor beperkingen, opschortingen of beëindigingen voor zover dat een wettelijke of regelgevende verplichting zou schenden. Voorts mag een motivering niet worden vereist wanneer een onlinetussenhandelsdienstverlener kan aantonen dat de betrokken zakelijke gebruiker herhaaldelijk de toepasselijke algemene voorwaarden heeft geschonden, wat heeft geleid tot de beëindiging van de verstrekking van het geheel van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten.

(23)

De beëindiging van het geheel van de onlinetussenhandelsdiensten en de bijbehorende verwijdering van gegevens die zijn verstrekt voor het gebruik van onlinetussenhandelsdiensten of die zijn gegenereerd door de verstrekking van onlinetussenhandelsdiensten houdt een verlies van essentiële informatie in, hetgeen voor zakelijke gebruikers aanzienlijke gevolgen kan hebben en afbreuk kan doen aan hun vermogen om andere hun krachtens deze verordening verleende rechten naar behoren uit te oefenen. Daarom moet de onlinetussenhandelsdienstverlener de betrokken zakelijke gebruiker ten minste 30 dagen vóór de beëindiging van het geheel van de onlinetussenhandelsdiensten ingaat, een motivering verschaffen op een duurzame gegevensdrager. In gevallen waarin een onlinetussenhandelsdienstverlener onderworpen is aan een wettelijke of regelgevende verplichting om de verstrekking van het geheel van zijn onlinetussenhandelsdiensten aan een bepaalde zakelijke gebruiker te beëindigen, mag deze opzegtermijn echter niet gelden. De opzegtermijn van 30 dagen mag evenmin gelden indien een onlinetussenhandelsdienstverlener zich beroept op beëindigingsrechten op grond van met Unierecht conforme nationale wetgevingsbepalingen die onmiddellijke beëindiging toestaan indien, rekening houdend met alle omstandigheden van het specifieke geval en na afweging van de belangen van beide partijen, van de aanbieder niet redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij de contractverhouding voortzet tot het overeengekomen einde ervan of tot het verstrijken van een opzegtermijn. Tot slot mag de opzegtermijn van 30 dagen niet gelden wanneer een onlinetussenhandelsdienstverlener kan aantonen dat er herhaaldelijk sprake was van een inbreuk op de algemene voorwaarden. De verschillende uitzonderingen op de opzegtermijn van 30 dagen kunnen met name ontstaan bij illegale of ongepaste inhoud, de veiligheid van een goed of dienst, namaak, fraude, malware, spam, inbreuken in verband met de persoonsgegevens, andere cyberbeveiligingsrisico’s of de geschiktheid van het goed of de dienst voor minderjarigen. Om evenredigheid te verzekeren, moeten onlinetussenhandelsdienstverleners, wanneer dit redelijk en technisch haalbaar is, enkel individuele goederen of diensten van een zakelijke gebruiker delisten. Beëindiging van het geheel van de onlinetussenhandelsdiensten is de meest drastische maatregel.

(24)

De rangschikking van goederen en diensten door de onlinetussenhandelsdienstverleners heeft een belangrijke impact op de keuze van de consument en het commerciële succes van de zakelijke gebruikers die deze goederen en diensten aan de consument aanbieden. De rangschikking moet worden begrepen als het relatieve belang van de aanbiedingen van zakelijke gebruikers of de relevantie die aan zoekresultaten wordt gegeven, zoals gepresenteerd, georganiseerd of meegedeeld door onlinetussenhandelsdienstverleners of door aanbieders van onlinezoekmachines, als gevolg van het gebruik van algoritmische volgordebepaling, rating- en beoordelingsmechanismen, visuele benadrukking of andere accentueringsinstrumenten, of combinaties daarvan. Voorspelbaarheid houdt in dat de onlinetussenhandelsdienstverleners de rangschikking op een niet-arbitraire wijze bepalen. De aanbieders moeten daarom op voorhand de belangrijkste parameters aangeven die de rangschikking bepalen teneinde de voorspelbaarheid voor zakelijke gebruikers te verbeteren, zodat zij meer inzicht hebben in de werking van het rangschikkingsmechanisme en zij in staat zijn om de rangschikkingspraktijken van verschillende aanbieders te vergelijken. Het specifieke ontwerp van deze transparantieverplichting is belangrijk voor zakelijke gebruikers, aangezien het impliceert dat een beperkte reeks parameters wordt geïdentificeerd die het meest relevant zullen zijn voor de rangschikking, uit een veel groter aantal parameters die een bepaalde invloed op die rangschikking hebben. Deze gemotiveerde beschrijving moet zakelijke gebruikers helpen om de presentatie van hun goederen en diensten of van bepaalde inherente kenmerken van die goederen en diensten te verbeteren. Het begrip „belangrijkste parameters” moet worden geacht betrekking te hebben op alle algemene criteria, processen en specifieke signalen die in algoritmes zijn geïntegreerd of andere aanpassings- of degradatiemechanismen die in verband met de rangschikking worden gebruikt.

(25)

De omschrijving van de belangrijkste parameters waarmee de rangschikking wordt bepaald, moet ook een verklaring omvatten van alle mogelijkheden waarover zakelijke gebruikers beschikken om de rangschikking door middel van een aan de aanbieder betaalde vergoeding actief te beïnvloeden alsmede uitleg over de relatieve gevolgen daarvan. In dit verband kunnen vergoedingen worden begrepen als betalingen die worden verricht met als voornaamste of enige doel het verbeteren van de rangschikking, alsmede als indirecte vergoedingen in de vorm van het aanvaarden door een zakelijke gebruiker van extra verplichtingen van eender welke aard die dit als praktisch gevolg kan hebben, zoals het gebruik van diensten die aanvullend zijn of van „premium”-toepassingen. Hoewel de inhoud van de omschrijving, waaronder het aantal en het type van de belangrijkste parameters, sterk kan uiteenlopen naargelang de specifieke betrokken onlinetussenhandelsdiensten, moet zij zakelijke gebruikers adequaat inzicht bieden in de manier waarop het rangschikkingsmechanisme rekening houdt met de kenmerken van de daadwerkelijke goederen of diensten die de zakelijke gebruiker aanbiedt, en de relevantie daarvan voor de consumenten die gebruik maken van de specifieke onlinetussenhandelsdiensten. De indicatoren die worden gebruikt voor het meten van de kwaliteit van de goederen of diensten van zakelijke gebruikers, het gebruik van redacteurs en hun vermogen om de rangschikking van die goederen of diensten te beïnvloeden, de mate waarin vergoedingen effect op de rangschikking hebben, alsmede elementen die niet of slechts in geringe mate betrekking hebben op het goed of de dienst zelf, zoals de presentatiekenmerken van het online-aanbod, kunnen voorbeelden zijn van de belangrijkste parameters die, wanneer zij in heldere en begrijpelijke taal worden opgenomen in een algemene beschrijving van het rangschikkingsmechanisme, zakelijke gebruikers moeten helpen om adequaat inzicht in het functioneren ervan te verkrijgen.

(26)

Op soortgelijke wijze heeft de rangschikking van websites door de aanbieders van onlinezoekmachines, met name van de websites waarop ondernemingen goederen en diensten aan consumenten aanbieden, een grote impact op de keuze van de consument en het commerciële succes van de bedrijfswebsitegebruikers. Aanbieders van onlinezoekmachines moeten daarom een omschrijving geven van de belangrijkste parameters waarmee de rangschikking van alle geïndexeerde websites wordt bepaald en het relatieve belang van die belangrijkste parameters in vergelijking met andere parameters, met inbegrip van die van bedrijfswebsitegebruikers en van andere websites. Naast de kenmerken van de goederen en diensten en de relevantie daarvan voor de consumenten, moet de omschrijving in het geval van onlinezoekmachines bedrijfswebsitegebruikers ook in staat stellen een adequaat antwoord te krijgen op de vraag of, en zo ja in hoeverre, rekening is gehouden met bepaalde ontwerpkenmerken van de gebruikte website, zoals de optimalisering daarvan ten behoeve van de weergave op mobiele telecommunicatietoestellen. Zij moet tevens een toelichting bevatten bij de eventuele mogelijkheden voor bedrijfswebsitegebruikers om de rangschikking middels een aan de aanbieder betaalde vergoeding actief te beïnvloeden, alsmede uitleg over het relatieve effect daarvan. Aangezien er geen contractverhouding is tussen aanbieders van onlinezoekmachines en bedrijfswebsitegebruikers, moet deze omschrijving op een duidelijke en gemakkelijk toegankelijke locatie op de desbetreffende onlinezoekmachine beschikbaar zijn voor het publiek. Locaties op websites waartoe gebruikers zich moeten aanmelden of registreren mogen niet worden beschouwd als gemakkelijk en publiek toegankelijk in deze zin.

Teneinde de voorspelbaarheid voor bedrijfswebsitegebruikers te waarborgen, moet ervoor worden gezorgd dat de omschrijving actueel is; zo moet in de mogelijkheid worden voorzien dat alle veranderingen van de belangrijkste parameters gemakkelijk te herkennen zijn. Ook andere gebruikers van de onlinezoekmachine dan bedrijfswebsitegebruikers zouden baat hebben bij een up-to-date omschrijving van de belangrijkste parameters. In sommige gevallen kunnen aanbieders van onlinezoekmachines besluiten om de rangschikking in een specifiek geval te beïnvloeden of een bepaalde website uit een rangschikking te delisten op basis van kennisgevingen door een derde. In tegenstelling tot onlinetussenhandelsdienstverleners kan men van aanbieders van onlinezoekmachines niet verwachten dat zij een bedrijfswebsitegebruiker direct in kennis stellen van een verandering van de rangschikking of delisting als gevolg van een kennisgeving door een derde, aangezien er geen contractverhouding is tussen de partijen. Toch moet een bedrijfswebsitegebruiker de inhoud van de kennisgeving die aanleiding heeft gegeven tot de verandering van de rangschikking in een specifiek geval of tot de delisting van een specifieke website kunnen onderzoeken, door de inhoud van de kennisgeving te bekijken, bijvoorbeeld in een publiek toegankelijke onlinedatabase. Dit kan potentieel misbruik door concurrenten van mogelijkerwijs tot delisting leidende kennisgevingen beperken.

(27)

Onlinetussenhandelsdienstverleners of onlinezoekmachines mogen op grond van deze verordening niet worden verplicht inzage te verlenen in de gedetailleerde werking van hun rangschikkingsmechanismen, waaronder de algoritmes. Evenmin mag hun vermogen worden aangetast om op te treden tegen kwaadwillige manipulatie van de rangschikking door derden, mede in het belang van consumenten. Een algemene beschrijving van de belangrijkste rangschikkingsparameters moet die belangen beschermen, en tegelijk zakelijke gebruikers en bedrijfswebsitegebruikers een adequaat inzicht verschaffen in de werking van de rangschikking in de context van hun gebruik van specifieke onlinetussenhandelsdiensten of onlinezoekmachines. Opdat de doelstelling van deze verordening wordt verwezenlijkt, mag de inachtneming van de commerciële belangen van onlinetussenhandelsdienstverleners of onlinezoekmachines nooit leiden tot een weigering inzage te verlenen in de belangrijkste parameters voor het bepalen van de rangschikking. Hoewel deze verordening geen afbreuk doet aan Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad (5), moet de omschrijving ten minste zijn gebaseerd op actuele gegevens inzake de relevantie van de toegepaste rangschikkingsparameters.

(28)

De Commissie moet richtsnoeren ontwikkelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines ondersteunen bij de toepassing van de in deze verordening vastgelegde transparantievereisten voor de rangschikking. Dit moet bijdragen aan de optimalisering van de manier waarop de belangrijkste parameters voor de rangschikking worden geïdentificeerd en aan zakelijke gebruikers en bedrijfswebsitegebruikers worden gepresenteerd.

(29)

Aanvullende goederen en diensten moeten worden opgevat als goederen en diensten die worden aangeboden aan de consument vóór de voltooiing van een op onlinetussenhandelsdiensten geïnitieerde transactie om het door de zakelijke gebruiker geboden primaire goed of de primaire dienst aan te vullen. Aanvullende goederen en diensten zijn producten die typisch afhankelijk zijn van en rechtstreeks verband houden met het primaire goed of de primaire dienst om te kunnen functioneren. Om die reden mogen niet onder dit begrip vallen goederen en diensten die enkel worden verkocht bovenop het primaire goed of de primaire dienst in kwestie, en die niet zozeer aanvullend van aard zijn. Voorbeelden van aanvullende diensten zijn reparatiediensten voor een specifiek goed, of financiële producten zoals een autoverhuurverzekering, die worden aangeboden om de specifieke door de zakelijke gebruiker aangeboden goederen of diensten volwaardiger te maken. Tevens kunnen aanvullende goederen omvatten die het specifieke door de zakelijke gebruiker aangeboden goed aanvullen zoals een aan dat specifieke product verbonden upgrade of hulpmiddel om goederen of diensten aan persoonlijke wensen aan te passen. Onlinetussenhandeldienstverleners die aan consumenten goederen of diensten aanbieden die een aanvulling vormen op een goed dat wordt verkocht of een dienst die wordt aangeboden door een zakelijke gebruiker met gebruikmaking van hun onlinetussenhandelsdiensten moeten in hun algemene voorwaarden een beschrijving opnemen van het aangeboden type aanvullende goederen en diensten. Een dergelijke omschrijving moet beschikbaar zijn in de algemene voorwaarden, ongeacht of de aanvullende dienst of het aanvullende goed wordt verstrekt door de onlinetussenhandeldienstverlener zelf of door een derde. Een dergelijke omschrijving moet voldoende begrijpelijk zijn om een zakelijke gebruiker in staat te stellen na te gaan of een goed of een dienst ter aanvulling op een goed of dienst van de zakelijke gebruiker wordt verkocht. De omschrijving hoeft niet noodzakelijkerwijs het specifieke goed of de specifieke dienst te omvatten, maar eerder het type product dat wordt aangeboden ter aanvulling van het primaire product van de zakelijke gebruiker. Voorts moet deze omschrijving in elk geval vermelden of en onder welke voorwaarden het een zakelijke gebruiker is toegestaan zijn eigen aanvullend goed of eigen aanvullende dienst aan te bieden in aanvulling op het primaire goed of de primaire dienst die hij via de onlinetussenhandelsdiensten aanbiedt.

(30)

Wanneer een onlinetussenhandelsdienstverlener zelf bepaalde goederen of diensten aan consumenten aanbiedt via zijn eigen onlinetussenhandelsdiensten, of dat doet via een zakelijke gebruiker waarover hij zeggenschap heeft, kan die dienstverlener rechtstreeks concurreren met andere zakelijke gebruikers van zijn onlinetussenhandelsdiensten waarover de dienstverlener geen zeggenschap heeft, waardoor de dienstverlener kan beschikken over een economische stimulans en over de mogelijkheid om zijn zeggenschap over de onlinetussenhandelsdiensten aan te wenden om technische of economische voordelen toe te kennen aan zijn eigen aanbod of het aanbod dat wordt aangeboden via een zakelijke gebruiker waarover hij zeggenschap heeft, en die de dienstverlener zou kunnen ontzeggen aan concurrerende zakelijke gebruikers. Dergelijk gedrag kan de eerlijke concurrentie ondermijnen en kan de keuzeopties voor de consument beperken. Met name in dergelijke situaties is het belangrijk dat de onlinetussenhandelsdienstverlener op transparante wijze handelt en een passende omschrijving biedt van en de onderliggende overwegingen uiteenzet voor elke gedifferentieerde behandeling door middel van juridische, commerciële of technische middelen, zoals functionaliteiten in verband met besturingssystemen, die hij eventueel toepast op goederen of diensten die hij zelf aanbiedt ten opzichte van die welke worden aangeboden door zakelijke gebruikers. Om de evenredigheid te waarborgen, moet deze verplichting van toepassing zijn op het niveau van de onlinetussenhandelsdiensten in hun geheel beschouwd en niet op het niveau van afzonderlijke goederen of diensten die via dergelijke diensten worden aangeboden.

(31)

Wanneer een aanbieder van onlinezoekmachines zelf bepaalde goederen of diensten aan consumenten aanbiedt via zijn eigen onlinezoekmachines, of dat doet via een bedrijfswebsitegebruiker waarover hij zeggenschap heeft, kan die aanbieder rechtstreeks concurreren met andere bedrijfswebsitegebruikers van zijn onlinezoekmachines waarover de aanbieder geen zeggenschap heeft. Met name in dergelijke situaties is het belangrijk dat de aanbieder van onlinezoekmachines op transparante wijze handelt en een omschrijving geeft van elke gedifferentieerde behandeling door middel van juridische, commerciële of technische middelen die hij eventueel toepast op goederen of diensten die hij zelf aanbiedt of die hij aanbiedt via een door hem gecontroleerde bedrijfswebsite ten opzichte van goederen of diensten die worden aangeboden door concurrerende bedrijfswebsitegebruikers. Om de evenredigheid te waarborgen, moet deze verplichting van toepassing zijn op het niveau van de onlinezoekmachines in hun geheel beschouwd en niet op het niveau van afzonderlijke goederen of diensten die via dergelijke diensten worden aangeboden.

(32)

In deze verordening moeten specifieke contractvoorwaarden worden behandeld, in het bijzonder in situaties van onevenwichtige onderhandelingsposities, om ervoor te zorgen dat de contractuele betrekkingen te goeder trouw en op eerlijke wijze worden uitgevoerd. Met het oog op voorspelbaarheid en transparantie moeten zakelijke gebruikers een reële kans krijgen om bekend te raken met veranderingen in de algemene voorwaarden, die derhalve niet met terugwerkende kracht mogen worden opgelegd, tenzij dit voortvloeit uit een wettelijke of regelgevende verplichting of in hun voordeel is. Zakelijke gebruikers moeten bovendien duidelijkheid krijgen over de voorwaarden waaronder hun contractverhouding met onlinetussenhandelsdienstverleners kan worden beëindigd. Onlinetussenhandelsdienstverleners moeten ervoor zorgen dat de voorwaarden voor beëindiging altijd evenredig zijn en zonder onnodige moeilijkheden kunnen worden toegepast. Tot slot moeten zakelijke gebruikers ook volledig worden geïnformeerd over de mogelijke toegang die onlinetussenhandelsdienstverleners na het einde van de overeenkomst nog hebben tot informatie die zakelijke gebruikers in het kader van hun gebruik van onlinetussenhandelsdiensten verstrekken of genereren.

(33)

De mogelijkheid om toegang te krijgen tot gegevens, waaronder persoonsgegevens, en die te gebruiken, kan in de onlineplatformeconomie tot aanzienlijke meerwaarde leiden, zowel in het algemeen als voor de betrokken zakelijke gebruikers en onlinetussenhandelsdiensten. Het is dan ook belangrijk dat onlinetussenhandelsdienstverleners zakelijke gebruikers een duidelijke omschrijving geven van het toepassingsgebied, de aard en de voorwaarden betreffende de toegang die zij verlenen tot bepaalde categorieën gegevens en betreffende het gebruik daarvan. De omschrijving moet evenredig zijn en kan een vermelding omvatten van algemene voorwaarden voor toegang, in plaats van een uitputtende beschrijving van feitelijke gegevens, of van categorieën gegevens. Niettemin kunnen ook de beschrijving van en specifieke toegangsvoorwaarden voor bepaalde soorten feitelijke gegevens die voor de zakelijke gebruikers zeer relevant kunnen zijn, kunnen echter in de omschrijving worden opgenomen. Zulke gegevens kunnen ratings en beoordelingen van zakelijke gebruikers van de onlinetussenhandelsdiensten omvatten. Alles samen genomen, moet de omschrijving zakelijke gebruikers in staat stellen te begrijpen of zij de gegevens kunnen gebruiken of controleren om meerwaarde mee te creëren, onder meer door eventueel gebruik te maken van gegevensdiensten van derden.

(34)

Tevens is het belangrijk voor zakelijke gebruikers om te weten of de aanbieder gegevens die worden gegenereerd wanneer de zakelijke gebruiker gebruikmaakt van de tussenhandelsdienst uitwisselt met derden. Zakelijke gebruikers moeten met name op de hoogte worden gesteld van de uitwisseling van gegevens met derden die plaatsvindt voor doeleinden die niet noodzakelijk zijn voor de goede werking van de onlinetussenhandelsdiensten, zoals wanneer de aanbieder gegevens gebruikt voor commerciële doeleinden. Om zakelijke gebruikers in staat te stellen de beschikbare rechten om deze gegevensuitwisseling te beïnvloeden ten volle uit te oefenen, moeten onlinetussenhandelsdienstverleners ook uitdrukkelijk melden welke mogelijkheden er zijn om af te zien van de gegevensuitwisseling, indien deze in het kader van de contractverhouding met de zakelijke gebruiker bestaan.

(35)

Die vereisten mogen niet worden opgevat als een verplichting voor onlinetussenhandelsdienstverleners om niet-persoonsgebonden en persoonsgegevens door te geven, of niet door te geven, aan hun zakelijke gebruikers. Transparantiemaatregelen kunnen echter bijdragen tot meer uitwisseling van gegevens en kunnen als belangrijke bron van innovatie en groei de doelstelling om een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte tot stand te brengen, kracht bijzetten. Bij de verwerking van gegevens moet het Unierechtskader worden nageleefd inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, evenals de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens in elektronische communicatie, met name Verordening (EU) 2016/679 (6), Richtlijn (EU) 2016/680 (7) en Richtlijn 2002/58/EG (8) van het Europees Parlement en de Raad.

(36)

Onlinetussenhandelsdienstverleners kunnen in bepaalde gevallen in hun algemene voorwaarden een beperking opleggen aan zakelijke gebruikers wat betreft hun mogelijkheden om onder gunstiger voorwaarden goederen of diensten aan consumenten aan te bieden via andere middelen dan die onlinetussenhandelsdiensten. In zulke gevallen moeten de betrokken aanbieders vermelden op welke gronden zij dat doen, en met name aangeven wat de belangrijkste economische, commerciële of juridische overwegingen voor die beperkingen zijn. Deze transparantieverplichting mag echter niet worden opgevat als zijnde van invloed op de beoordeling van de rechtmatigheid van zulke beperkingen op grond van andere handelingen van het Unierecht of van met het Unierecht conform lidstatelijk recht, waaronder op het gebied van mededinging en oneerlijke handelspraktijken, en de toepassing van dergelijke wetgeving.

(37)

Teneinde zakelijke gebruikers, waaronder die waarvan het gebruik van de relevante onlinetussenhandelsdiensten eventueel is beperkt, opgeschort of beëindigd, in staat te stellen toegang te hebben tot onmiddellijke, passende en doeltreffende verhaalsmogelijkheden, moeten onlinetussenhandelsdienstverleners over een intern klachtenafhandelingssysteem beschikken. Dat interne klachtenafhandelingssysteem moet gebaseerd zijn op de beginselen van transparantie en gelijke behandeling voor gelijke situaties en moet erop zijn gericht te waarborgen dat een aanzienlijk deel van de klachten binnen een redelijke periode bilateraal kan worden opgelost door de onlinetussenhandelsdienstverlener en de desbetreffende zakelijke gebruiker. De onlinetussenhandelsdienstverleners mogen de beslissing die zij hebben genomen gedurende de duur van de klachtenprocedure handhaven. Pogingen om door de interne klachtenafhandelingsprocedure tot overeenstemming te komen, doen geen afbreuk aan de rechten van de onlinetussenhandelsdienstverleners of de zakelijke gebruikers om op elk moment tijdens of na de interne klachtenafhandelingsprocedure een gerechtelijke procedure in te leiden. Bovendien moeten onlinetussenhandelsdienstverleners informatie over de werking en de doeltreffendheid van hun interne klachtenafhandelingssysteem publiceren en ten minste jaarlijks verifiëren, om ertoe bij te dragen dat zakelijke gebruikers inzicht krijgen in de voornaamste soorten problemen die zich kunnen voordoen in het kader van de levering van verschillende onlinetussenhandelsdiensten en in de mogelijkheid om tot een snelle en bilaterale oplossing daarvan te komen.

(38)

De verplichtingen in deze verordening met betrekking tot de interne klachtenafhandelingssystemen zijn erop gericht onlinetussenhandelsdienstverleners een redelijke mate van flexibiliteit te geven bij de toepassing van die systemen en de behandeling van afzonderlijke klachten, teneinde de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Daarnaast moeten de interne klachtenafhandelingssystemen de onlinetussenhandelsdienstverleners de mogelijkheid geven om zo nodig op evenredige wijze elk gebruik te kwader trouw dat bepaalde zakelijke gebruikers van dergelijke systemen zouden trachten te maken, aan te pakken. Gezien de kosten van het opzetten en de werking van dergelijke systemen, is het passend onlinetussenhandelsdienstverleners die kleine ondernemingen zijn in de zin van de toepasselijke bepalingen van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (9) vrij te stellen van deze verplichtingen. De in die aanbeveling neergelegde consolidatieregels waarborgen dat omzeiling wordt voorkomen. Die uitzondering mag geen afbreuk doen aan het recht van die ondernemingen om op vrijwillige basis een intern klachtenafhandelingssysteem op te zetten dat aan de criteria van deze verordening voldoet.

(39)

Het gebruik van het woord „intern” mag niet aldus worden uitgelegd dat het in de weg zou staan aan de delegatie van een intern klachtenafhandelingssysteem aan een externe dienstverlener of een andere bedrijfsstructuur, zolang een dergelijke dienstverlener of bedrijfsstructuur over de volledige bevoegdheid en de mogelijkheid beschikt om te waarborgen dat het interne klachtenafhandelingssysteem voldoet aan de vereisten van deze verordening.

(40)

Bemiddeling kan onlinetussenhandelsdienstverleners en hun zakelijke gebruikers een instrument bieden om hun geschillen op bevredigende wijze op te lossen, zonder dat zij gebruik hoeven te maken van gerechtelijke procedures, die tijdrovend en duur kunnen zijn. Onlinetussenhandelsdienstverleners dienen bemiddeling dan ook te faciliteren, met name door minstens twee overheidsbemiddelaars of particuliere bemiddelaars aan te wijzen waarvan zij zouden gebruikmaken. De aanwijzing van een minimumaantal bemiddelaars strekt ertoe de neutraliteit van de bemiddelaars te waarborgen. Bemiddelaars die hun diensten verlenen vanuit een plaats buiten de Unie mogen alleen worden aangewezen wanneer is gewaarborgd dat het gebruik van deze diensten de betrokken zakelijke gebruikers op geen enkele wijze de juridische bescherming ontneemt die het Unie- of lidstatelijke recht hen biedt, waaronder de vereisten van deze verordening en het toepasselijke recht inzake de bescherming van persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen. Bemiddelaars moeten voldoen aan bepaalde vaste criteria om ervoor te zorgen dat zij toegankelijk, billijk, en zo snel, efficiënt en doeltreffend mogelijk zijn. Niettemin moet het onlinetussenhandelsdienstverleners en hun zakelijke gebruikers vrij blijven staan om gezamenlijk een door hen gekozen bemiddelaar aan te wijzen nadat tussen hen een geschil is ontstaan. In overeenstemming met Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) moet de bemiddeling waarin deze verordening voorziet een vrijwillig proces zijn in die zin dat de partijen er zelf verantwoordelijk voor zijn en de bemiddeling te allen tijde kunnen starten en beëindigen. Ondanks het vrijwillige karakter ervan moeten verzoeken om de in deze verordening geregelde bemiddeling in te zetten, door de onlinetussenhandelsdienstverleners te goeder trouw worden onderzocht.

(41)

Onlinetussenhandelsdienstverleners dienen een redelijk aandeel van de totale bemiddelingskosten te dragen, rekening houdend met alle relevante elementen van de betrokken zaak. Daartoe dient de bemiddelaar voor elke afzonderlijke zaak aan te geven welk aandeel redelijk is. Gezien de kosten en de administratieve lasten die gepaard gaan met de noodzaak bemiddelaars in de algemene voorwaarden aan te wijzen, is het passend onlinetussenhandelsdienstverleners die kleine ondernemingen zijn in de zin van de relevante bepalingen van Aanbeveling 2003/361/EG, vrij te stellen van die verplichting. De in die aanbeveling neergelegde consolidatieregels waarborgen dat omzeiling van die verplichting wordt voorkomen. Niettemin mag dit geen afbreuk doen aan het recht van die ondernemingen om in hun algemene voorwaarden bemiddelaars aan te wijzen die aan de criteria van deze verordening voldoen.

(42)

Aangezien onlinetussenhandelsdienstverleners steeds verplicht moeten zijn bemiddelaars aan te wijzen waarvan zij gebruik willen maken en verplicht moeten zijn om te goeder trouw deel te nemen aan op grond van deze verordening opgezette bemiddelingspogingen, moeten deze verplichtingen zodanig worden vastgelegd dat misbruik van het bemiddelingssysteem door zakelijke gebruikers wordt voorkomen. Zakelijke gebruikers moeten ook worden verplicht te goeder trouw aan bemiddeling deel te nemen. Onlinetussenhandelsdienstverleners mogen niet verplicht zijn in bemiddeling te gaan wanneer een zakelijke gebruiker een zaak start over een onderwerp waarvoor die zakelijke gebruiker eerder een zaak ter bemiddeling heeft aangebracht en de bemiddelaar in die zaak heeft vastgesteld dat de zakelijke gebruiker niet te goeder trouw heeft gehandeld. Onlinetussenhandelsdienstverleners mogen ook niet worden verplicht in bemiddeling te gaan met zakelijke gebruikers die herhaalde, niet-succesvolle bemiddelingspogingen hebben ondernomen. Deze uitzonderlijke situaties mogen de mogelijkheid van de zakelijke gebruiker om een zaak voor bemiddeling naar voren te brengen, niet beperken wanneer het onderwerp van de bemiddeling, zoals bepaald door de bemiddelaar, geen verband houdt met de eerdere gevallen.

(43)

Teneinde geschillenbeslechting met betrekking tot de levering van onlinetussenhandelsdiensten door middel van bemiddelingsdiensten in de Unie te bevorderen, dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, het opzetten van tot nu toe ontbrekende gespecialiseerde bemiddelingsorganisaties aan te moedigen. De betrokkenheid van bemiddelaars met gespecialiseerde kennis van onlinetussenhandelsdiensten alsmede van de specifieke bedrijfstakken waarin deze diensten worden geleverd, moet bijdragen tot het vertrouwen van beide partijen in het bemiddelingsproces en moet de waarschijnlijkheid doen toenemen dat dat proces snelle, rechtvaardige en bevredigende resultaten oplevert.

(44)

Verschillende factoren, waaronder beperkte financiële middelen, angst voor represailles en de exclusieve keuze van bepalingen inzake toepasselijk recht en forumclausules in de algemene voorwaarden, kunnen een beperking vormen voor de doeltreffendheid van bestaande gerechtelijke verhaalsmogelijkheden, met name de factoren waarbij zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers verplicht zijn individueel en herkenbaar op te treden. Om ervoor te zorgen dat deze verordening doeltreffend wordt toegepast, moeten organisaties, verenigingen die zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers vertegenwoordigen en bepaalde, in de lidstaten opgezette overheidsorganen beschikken over beroepsmogelijkheden voor nationale rechtbanken overeenkomstig het nationaal recht, met inbegrip van de nationale procedurele voorschriften. Dergelijke beroepsmogelijkheden voor de nationale rechter moeten gericht zijn op het beëindigen of verbieden van inbreuken op de in deze verordening vastgestelde regels en moeten voorkomen dat in de toekomst schade wordt berokkend die duurzame zakelijke relaties in de onlineplatformeconomie kan ondermijnen. Teneinde te waarborgen dat dergelijke organisaties en verenigingen dat recht op doeltreffende en passende wijze uitoefenen, dienen zij aan bepaalde criteria te voldoen. Zij moeten met name correct volgens het recht van een lidstaat zijn opgericht, mogen geen winstoogmerk hebben en moeten hun doelstellingen op duurzame basis nastreven. Die voorschriften moeten voorkomen dat organisaties of verenigingen ad hoc met het oog op een bepaalde actie of bepaalde acties worden opgericht, of om winst te maken. Daarnaast moet ervoor worden gezorgd dat derden die financiering verstrekken geen ongepaste invloed uitoefenen op de besluitvorming van deze organisaties of verenigingen.

Om een belangenconflict te vermijden, moet met name worden voorkomen dat organisaties of verenigingen die zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers vertegenwoordigen op ongepaste wijze beïnvloed worden door onlinetussenhandelsdienstverleners of onlinezoekmachines. De volledige openbaarmaking van informatie over het lidmaatschap en de bron van financiering moet de nationale rechterlijke instanties in staat stellen te beoordelen of is voldaan aan de vereisten om een zaak te mogen starten. Gezien de bijzondere status van de desbetreffende overheidsorganen in de lidstaten waarin dergelijke organen zijn opgericht, dient enkel te worden vereist dat deze specifiek in overeenstemming met de desbetreffende nationaalrechtelijke regels verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van dergelijke acties in het gemeenschappelijk belang van de betrokkenen of in het algemeen belang, zonder dat het noodzakelijk is deze criteria op dergelijke publieke organen toe te passen. Dergelijke acties mogen op geen enkele wijze afbreuk doen aan de rechten van de zakelijke gebruikers en bedrijfswebsitegebruikers om individueel gerechtelijke stappen te nemen.

(45)

De identiteit van organisaties, verenigingen en overheidsorganen die volgens de lidstaten in aanmerking moeten komen om overeenkomstig deze verordening beroep in te stellen, moet worden meegedeeld aan de Commissie. Bij een dergelijke mededeling moeten de lidstaten de toepasselijke nationale bepalingen vermelden waaronder de organisatie, de vereniging of het publiek orgaan werd opgericht en, in voorkomend geval, het toepasselijke openbaar register waarin de organisatie of vereniging is geregistreerd. Deze aanvullende optie van aanwijzing door de lidstaten moet een zeker niveau van rechtszekerheid en voorspelbaarheid bieden waarop zakelijke gebruikers en bedrijfswebsitegebruikers kunnen rekenen. Tegelijkertijd moet zij de gerechtelijke procedures efficiënter en korter maken, hetgeen in dit verband gepast lijkt. De Commissie moet zorgen voor de bekendmaking van een lijst van deze organisaties, verenigingen en publieke organen in het Publicatieblad van de Europese Unie. Opname op die lijst moet fungeren als weerlegbaar bewijs van de handelingsbekwaamheid van de organisatie, de vereniging of het publiek orgaan die of dat het beroep instelt. Indien er tegen een aanwijzing bezwaren worden geuit, moet de lidstaat die een organisatie, een vereniging of publiek orgaan heeft aangewezen, die bezwaren onderzoeken. Organisaties, verenigingen en publieke organen die niet door een lidstaat zijn aangewezen, moeten de mogelijkheid hebben beroep in te stellen bij nationale rechtbanken, onder voorbehoud van een onderzoek naar de handelingsbekwaamheid overeenkomstig de criteria van deze verordening.

(46)

De lidstaten moeten de adequate en doeltreffende handhaving van deze verordening verzekeren. Er bestaan al verschillende handhavingssystemen in de lidstaten, en zij mogen er niet toe worden verplicht nieuwe nationale handhavingsinstanties op te zetten. De lidstaten moeten de handhaving van deze verordening kunnen toevertrouwen aan bestaande instanties, waaronder rechtbanken. Deze verordening mag lidstaten niet ertoe verplichten te voorzien in ambtshalve handhaving of boetes op te leggen.

(47)

De Commissie moet de toepassing van deze verordening voortdurend monitoren, in nauwe samenwerking met de lidstaten. In dit verband moet de Commissie tot doel hebben een breed netwerk voor informatie-uitwisseling op te zetten door gebruik te maken van relevante deskundigeninstanties, expertisecentra en het Waarnemingscentrum voor de onlineplatformeconomie. De lidstaten moeten op verzoek de relevante informatie waarover zij in dit verband beschikken aan de Commissie bezorgen. Tot slot moet het monitoren profiteren van de door deze verordening nagestreefde algemene grotere transparantie van de handelsbetrekkingen tussen zakelijke gebruikers en onlinetussenhandelsdienstverleners en tussen bedrijfswebsitegebruikers en onlinezoekmachines. Om haar monitorings- en herzieningstakendoeltreffend uit te voeren, moet de Commissie trachten informatie te krijgen van onlinetussenhandelsdienstverleners. In voorkomend geval moeten de onlinetussenhandelsdienstverleners te goeder trouw samenwerken waar zij het verzamelen van dergelijke gegevens faciliteren.

(48)

Door de betrokken dienstverleners of door organisaties of verenigingen die hen vertegenwoordigen opgestelde gedragscodes kunnen bijdragen tot de juiste toepassing van deze verordening en moeten dan ook worden aangemoedigd. Bij het opstellen van dergelijke gedragscodes, in overleg met alle betrokken belanghebbenden, moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de betrokken bedrijfstakken en van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Deze gedragscodes moeten een objectieve en niet-discriminerende wijze formulering hebben.

(49)

De Commissie moet deze verordening op gezette tijden evalueren en nauwlettend haar effecten op de onlineplatformeconomie monitoren, met name om na te gaan of zij in het licht van de relevante technologische of commerciële ontwikkelingen moet worden gewijzigd. Deze evaluatie moet onder meer kijken naar de gevolgen voor zakelijke gebruikers die kunnen voortvloeien uit het algemene gebruik van de exclusieve keuze van bepalingen inzake toepasselijk recht en forumclausules in de algemene voorwaarden die eenzijdig worden bepaald door de onlinetussenhandelsdienstverlener. Om een bredere blik te krijgen op de ontwikkelingen in de sector, moet bij de evaluatie rekening worden gehouden met de ervaringen van de lidstaten en relevante belanghebbenden. De deskundigengroep van het Waarnemingscentrum voor de onlineplatformeconomie, die overeenkomstig Besluit C(2018)2393 van de Commissie is opgericht, speelt een sleutelrol bij het verstrekken van informatie voor de evaluatie van deze verordening door de Commissie. De Commissie moet daarom naar behoren rekening houden met de adviezen en verslagen die deze groep aan haar voorlegt. Na de evaluatie neemt de Commissie passende maatregelen. Verdere maatregelen, ook van wetgevende aard, kunnen passend zijn indien en in de gevallen dat de bepalingen van deze verordening blijken niet te volstaan om de aanhoudende onevenwichtigheden en oneerlijke handelspraktijken in de sector op passende wijze aan te pakken.

(50)

Bij het verstrekken van de op grond van deze verordening vereiste informatie moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van personen met een handicap, overeenkomstig de doelstellingen van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (11).

(51)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het waarborgen van een eerlijk, voorspelbaar, duurzaam en betrouwbaar online ondernemingsklimaat binnen de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden bereikt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(52)

Deze verordening beoogt de volledige eerbiediging van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijke behandeling zoals neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te waarborgen en de toepassing van de vrijheid van ondernemerschap te bevorderen zoals neergelegd in artikel 16 van het Handvest,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening beoogt bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door te voorzien in regels die waarborgen dat aan zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten en bedrijfswebsitegebruikers in verband met onlinezoekmachines passende transparantie, billijkheid en doeltreffende voorzieningen in rechte worden verleend.

2.   Deze verordening is van toepassing op onlinetussenhandelsdiensten en onlinezoekmachines die worden verstrekt of worden aangeboden om te worden verstrekt aan respectievelijk zakelijke gebruikers en bedrijfswebsitegebruikers die hun vestigings- of woonplaats in de Unie hebben en die via die onlinetussenhandelsdiensten of onlinezoekmachines goederen of diensten aanbieden aan consumenten in de Unie, ongeacht de vestigings- of woonplaats van de aanbieders van die diensten en ongeacht het recht dat anders van toepassing zou zijn.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op onlinebetalingsdiensten, onlinereclametools of onlinetussenhandelsdiensten voor de uitwisseling van reclame die niet gericht zijn op het faciliteren van het initiëren van directe transacties en die geen contractuele verhouding met consumenten bevatten.

4.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de nationale voorschriften die overeenkomstig het Unierecht eenzijdige gedragingen of oneerlijke handelspraktijken verbieden of bestraffen voor zover de relevante aspecten niet onder deze verordening vallen. Deze verordening doet geen afbreuk aan nationaal burgerlijk recht, en met name het contractenrecht, zoals de voorschriften betreffende de geldigheid, de totstandkoming, de gevolgen of de beëindiging van een overeenkomst, voor zover de voorschriften van het nationaal burgerlijk recht in overeenstemming zijn met het Unierecht en de toepasselijke aspecten niet onder deze verordening vallen.

5.   Deze verordening doet geen afbreuk aan het Unierecht, met name het Unierecht dat toepasselijk is op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, mededinging, gegevensbescherming, bescherming van bedrijfsgeheimen, consumentenbescherming, elektronische handel en financiële diensten.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „zakelijke gebruiker”: elke natuurlijke persoon die in een commerciële of professionele hoedanigheid optreedt of elke rechtspersoon, die via onlinetussenhandelsdiensten goederen of diensten aan consumenten aanbiedt voor doeleinden die verband houden met zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;

2)   

„onlinetussenhandelsdiensten”

: diensten die aan alle onderstaande vereisten voldoen:

a)

zij vormen diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (12);

b)

zij geven zakelijke gebruikers de mogelijkheid om goederen of diensten aan te bieden aan consumenten, met het oog op het faciliteren van het initiëren van directe transacties tussen die zakelijke gebruikers en consumenten, ongeacht waar die transacties uiteindelijk worden uitgevoerd;

c)

zij worden aan zakelijke gebruikers geleverd op basis van contractverhoudingen tussen de aanbieder van dergelijke diensten en zakelijke gebruikers die goederen of diensten aanbieden aan consumenten;

3)   „onlinetussenhandelsdienstverlener”: elke natuurlijke of rechtspersoon die onlinetussenhandelsdiensten aan zakelijke gebruikers levert of aanbiedt die te leveren;

4)   „consument”: elke natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen;

5)   „onlinezoekmachine”: een digitale dienst die het gebruikers mogelijk maakt zoekvragen in te voeren om zoekacties uit te voeren op in beginsel alle websites of alle websites in een bepaalde taal, op basis van een zoekvraag over eender welk onderwerp in de vorm van een trefwoord, een gesproken opdracht, een frase of andere input, en die resultaten in eender welk formaat oplevert met informatie over de opgevraagde inhoud;

6)   „aanbieder van onlinezoekmachines”: elke natuurlijke of rechtspersoon die onlinezoekmachines aan consumenten levert of aanbiedt die te leveren;

7)   „bedrijfswebsitegebruiker”: elke natuurlijke of rechtspersoon die gebruikmaakt van een online-interface, dat wil zeggen alle software, waaronder een website of een gedeelte daarvan en applicaties, met inbegrip van mobiele applicaties, om goederen of diensten aan consumenten aan te bieden voor doeleinden die verband houden met zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;

8)   „rangschikking”: het relatieve belang dat wordt gegeven aan de goederen of diensten die worden aangeboden via onlinetussenhandelsdiensten, of de relevantie die onlinezoekmachines geven aan zoekresultaten zoals gepresenteerd, georganiseerd of meegedeeld door respectievelijk de onlinetussenhandelsdienstverleners of door aanbieders van onlinezoekmachines, ongeacht de voor die presentatie, organisatie of mededeling gebruikte technologische middelen;

9)   „zeggenschap”: eigendom van, of het vermogen om beslissende invloed uit te oefenen op, een onderneming, in de zin van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (13);

10)   „algemene voorwaarden”: alle voorwaarden of specificaties, ongeacht de benaming of vorm ervan, die van toepassing zijn op de contractverhouding tussen de onlinetussenhandelsdienstverlener en zijn zakelijke gebruikers, die eenzijdig door de onlinetussenhandelsdienstverlener worden bepaald, waarbij die eenzijdige bepaling zal worden vastgesteld op basis van een algemene beoordeling, waarbij de relatieve omvang van de betrokkenen, het feit dat onderhandelingen hebben plaatsgevonden, of dat sommige bepalingen het voorwerp van dergelijke onderhandelingen waren en door de betrokken aanbieder en zakelijke gebruiker samen werden vastgesteld, op zichzelf niet doorslaggevend zijn;

11)   „aanvullende goederen en diensten”: goederen en diensten die de consument vóór de afronding van een op de onlinetussenhandelsdiensten geïnitieerde transactie naast en als aanvulling op het primaire product of de primaire dienst door de zakelijke gebruiker via de onlinetussenhandelsdiensten worden aangeboden;

12)   „bemiddeling”: een gestructureerde procedure als gedefinieerd in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2008/52/EG;

13)   „duurzame gegevensdrager”: een hulpmiddel dat zakelijke gebruikers in staat stelt persoonlijk aan hen gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op de doelstellingen waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt.

Artikel 3

Algemene voorwaarden

1.   Onlinetussenhandelsdienstverleners zorgen ervoor dat hun algemene voorwaarden:

a)

in duidelijke en begrijpelijke taal zijn opgesteld;

b)

eenvoudig beschikbaar zijn voor zakelijke gebruikers tijdens alle fasen van hun commerciële verhouding met de onlinetussenhandelsdienstverlener, waaronder tijdens de precontractuele fase;

c)

de redenen omvatten voor beslissingen tot volledige of gedeeltelijke opschorting of beëindiging van, of tot volledige of gedeeltelijke oplegging van enige andere beperking aan de verstrekking van hun onlinetussenhandelsdiensten aan zakelijke gebruikers;

d)

informatie bevatten over aanvullende distributiekanalen en potentiële gelieerde programma's waarmee de onlinetussenhandelsdienstverleners door zakelijke gebruikers aangeboden goederen en diensten op de markt zouden kunnen brengen;

e)

algemene informatie bevatten over de gevolgen van de algemene voorwaarden betreffende de eigendom en de controle van intellectuele-eigendomsrechten van zakelijke gebruikers.

2.   Onlinetussenhandelsdienstverleners stellen de betrokken zakelijke gebruikers op een duurzame gegevensdrager in kennis van elke voorgestelde verandering van hun algemene voorwaarden.

De voorgestelde veranderingen worden niet uitgevoerd voordat een opzegtermijn is verstreken die redelijk is en evenredig is aan de aard en reikwijdte van de beoogde veranderingen en aan de gevolgen daarvan voor de betrokken zakelijke gebruiker. Die opzegtermijn bedraagt ten minste 15 dagen te rekenen vanaf de datum waarop de onlinetussenhandelsdienstverlener de betrokken zakelijke gebruiker in kennis stelt van de voorgestelde veranderingen. Onlinetussenhandelsdienstverleners staan langere opzegtermijnen toe wanneer dit noodzakelijk is om zakelijke gebruikers in staat te stellen om technische of commerciële aanpassingen door te voeren om aan de veranderingen te voldoen.

De betrokken zakelijke gebruiker heeft het recht de overeenkomst met de onlinetussenhandelsdienstverlener te beëindigen voordat de opzegtermijn is verstreken. Een dergelijke beëindiging wordt van kracht binnen vijftien dagen na de ontvangst van de kennisgeving op grond van de eerste alinea, tenzij een kortere periode geldt voor de overeenkomst.

De betrokken zakelijke gebruiker kan op elk moment vanaf de ontvangst van de opzeg op grond van de eerste alinea door middel van een schriftelijke verklaring of een ondubbelzinnige actieve handeling afstand doen van de in de tweede alinea bedoelde opzegtermijn.

Tijdens de opzegtermijn wordt het aanbieden van nieuwe goederen of diensten op onlinetussenhandelsdiensten beschouwd als een ondubbelzinnige actieve handeling om afstand te doen van de opzegtermijn, met uitzondering van gevallen waarin de redelijke en evenredige opzegtermijn langer is dan 15 dagen omdat de veranderingen in de algemene voorwaarden vereisen dat de zakelijke gebruiker aanzienlijke technische aanpassingen aan zijn goederen of diensten aanbrengt. In zulke gevallen wordt er niet automatisch van uitgegaan dat afstand wordt gedaan van de opzegtermijn wanneer een zakelijke gebruikers nieuwe goederen of diensten op een onlinetussenhandelsdienst aanbiedt.

3.   Algemene voorwaarden of specifieke bepalingen daarvan, die niet voldoen aan de vereisten van lid 1, alsmede veranderingen van de algemene voorwaarden die door een onlinetussenhandelsdienstverlener worden uitgevoerd in strijd met de bepalingen van lid 2, zijn nietig.

4.   De opzegtermijn in de tweede alinea van lid 2geldt niet indien een onlinetussenhandelsdienstverlener:

a)

onderworpen is aan een wettelijke of regelgevende verplichting om zijn algemene voorwaarden te veranderen op een manier die hem niet toestaat de in de tweede alinea van lid 2 bedoelde opzegtermijn in acht te nemen;

b)

bij wijze van uitzondering zijn algemene voorwaarden moet veranderen om een onvoorzien en dreigend gevaar te ondervangen in verband met de bescherming van de onlinetussenhandelsdiensten, consumenten of zakelijke gebruikers tegen fraude, malware, spam, inbreuken in verband met de persoonsgegevens of andere risico’s op het gebied van cyberbeveiliging.

5.   Onlinetussenhandelsdienstverleners zien erop toe dat de identiteit van de zakelijke gebruiker die de goederen of diensten op de onlinetussenhandelsdiensten aanbiedt duidelijk zichtbaar is.

Artikel 4

Beperking, opschorting en beëindiging

1.   Indien een onlinetussenhandelsdienstverlener besluit om de levering van zijn onlinetussenhandelsdiensten aan een bepaalde zakelijke gebruiker van individuele door die zakelijke gebruiker aangeboden goederen of diensten te beperken of op te schorten, verstrekt hij de betrokken zakelijke gebruiker voordat of op het moment dat de beperking of opschorting ingaat, een motivering van dat besluit op een duurzame gegevensdrager.

2.   Indien een onlinetussenhandelsdienstverlener besluit om de verstrekking van het geheel van zijn onlinetussenhandelsdiensten aan een bepaalde zakelijke gebruiker te beëindigen, verstrekt hij de betrokken zakelijke gebruiker ten minste 30 dagen voordat de beëindiging ingaat een motivering van dat besluit op een duurzame gegevensdrager.

3.   Bij beperking, opschorting of beëindiging biedt de onlinetussenhandelsdienstverlener de zakelijke gebruiker de gelegenheid om de feiten en de omstandigheden in het kader van de in artikel 11 bedoelde interne klachtenafhandelingsprocedure te verduidelijken. Wanneer de beperking, opschorting of beëindiging wordt ingetrokken door de onlinetussenhandelsdienstverlener, wordt de situatie van de zakelijke gebruiker onverwijld hersteld, en wordt de zakelijke gebruiker toegang verschaft tot persoons- en/of andere gegevens, die de zakelijke gebruiker heeft verkregen bij het gebruik van de desbetreffende onlinetussenhandelsdiensten voordat de beperking, opschorting of beëindiging van kracht is geworden.

4.   De in lid 2 bedoelde opzegtermijn is niet van toepassing wanneer een onlinetussenhandelsdienstverlener:

a)

onderworpen is aan een wettelijke of regelgevende verplichting om de verstrekking van het geheel van zijn onlinetussenhandelsdiensten aan een bepaalde zakelijke gebruiker te beëindigen op een manier die hem niet de mogelijkheid biedt deze opzegtermijn in acht te nemen, of

b)

op grond van met Unierecht conforme nationale wetgevingsbepalingen een recht van beëindiging om een dwingende reden uitoefent;

c)

kan aantonen dat de betrokken zakelijke gebruiker herhaaldelijk de toepasselijke algemene voorwaarden heeft geschonden, wat heeft geleid tot de beëindiging van de levering van het geheel van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten.

In gevallen waarin de in lid 2 bedoelde opzegtermijn niet van toepassing is, verstrekt de onlinetussenhandelsdienstverlener de betrokken zakelijke gebruiker onverwijld een motivering van het besluit op een duurzame gegevensdrager.

5.   De in de leden 1 en 2 en in de tweede alinea van lid 4 bedoelde motivering omvat een verwijzing naar de specifieke feiten of omstandigheden, met inbegrip van de inhoud van meldingen van derden, die tot het besluit van de onlinetussenhandelsdienstverlener hebben geleid en de in artikel 3, lid 1, onder c), bedoelde toepasselijke redenen voor dat besluit.

Een onlinetussenhandelsdienstverlener hoeft geen motivering te verstrekken wanneer hij onderworpen is aan een wettelijke of regelgevende verplichting om de specifieke feiten of omstandigheden of de verwijzing naar de toepasselijke reden of redenen niet te verstrekken, of wanneer hij kan aantonen dat de betrokken zakelijke gebruiker herhaaldelijk de toepasselijke algemene voorwaarden heeft geschonden, wat heeft geleid tot de beëindiging van de verstrekking van het geheel van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten.

Artikel 5

Rangschikking

1.   Onlinetussenhandelsdienstverleners zetten in hun algemene voorwaarden de belangrijkste parameters uiteen die de rangschikking bepalen alsmede de redenen voor het relatieve belang van die belangrijkste parameters ten opzichte van andere parameters.

2.   Aanbieders van onlinezoekmachines zetten de belangrijkste parameters uiteen die afzonderlijk of samen het zwaarst doorwegen bij het bepalen van de rangschikking en het relatieve belang van die belangrijkste parameters, door middel van een eenvoudig en publiekelijk beschikbare omschrijving die in duidelijk en begrijpelijke taal is opgesteld, op de onlinezoekmachines van die aanbieders. Zij zorgen ervoor dat die omschrijving actueel is.

3.   Indien de belangrijkste parameters de mogelijkheid omvatten om de rangschikking te beïnvloeden door middel van een door zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers aan de aanbieder betaalde directe of indirecte vergoeding, geeft die aanbieder ook een omschrijving van die mogelijkheden en van de gevolgen van een dergelijke vergoeding voor de rangschikking, overeenkomstig de voorschriften van de leden 1 en 2.

4.   Wanneer een aanbieder van een onlinezoekmachine in een bepaald geval de rangschikking heeft aangepast of een bepaalde website heeft gedelist naar aanleiding van een kennisgeving door een derde, biedt de aanbieder de bedrijfswebsitegebruiker de mogelijkheid om kennis te nemen van de inhoud van de kennisgeving.

5.   De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde omschrijvingen moeten volstaan om de zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers in staat te stellen adequaat inzicht te krijgen in de vraag of en in hoeverre in het rangschikkingsmechanisme met het volgende rekening wordt gehouden:

a)

de kenmerken van de goederen en diensten die via de onlinetussenhandelsdiensten of de onlinezoekmachine aan consumenten worden aangeboden;

b)

de relevantie van die kenmerken voor die consumenten;

c)

wat onlinezoekmachines betreft, de ontwerpkenmerken van de door de bedrijfswebsitegebruikers gebruikte website.

6.   Bij de naleving van de vereisten van dit artikel zijn onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines niet verplicht algoritmes of informatie openbaar te maken die met redelijke zekerheid zou resulteren in het mogelijk maken van een misleiding of benadeling van consumenten als gevolg van de manipulatie van zoekresultaten. Dit artikel doet geen afbreuk aan Richtlijn (EU) 2016/943.

7.   Om de naleving door onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines van de vereisten van dit artikel te bevorderen en ervoor te zorgen dat ze deze ook toepassen, voorziet de Commissie in richtsnoeren voor de in dit artikel genoemde transparantievereisten.

Artikel 6

Aanvullende goederen en diensten

Wanneer via de onlinetussenhandelsdiensten aanvullende goederen en diensten, met inbegrip van financiële producten, aan consumenten worden aangeboden, hetzij door de onlinetussenhandelsdienstverlener, hetzij door derden, geeft de onlinetussenhandelsdienstverleners in zijn algemene voorwaarden een beschrijving van het soort aangeboden aanvullende goederen en diensten, evenals een beschrijving van het feit of en onder welke voorwaarden zakelijke gebruikers via de onlinetussenhandelsdiensten ook hun eigen aanvullende goederen en diensten mogen aanbieden.

Artikel 7

Gedifferentieerde behandeling

1.   Onlinetussenhandelsdienstverleners nemen in hun algemene voorwaarden een omschrijving op van elke gedifferentieerde behandeling die zij geven of kunnen geven ten aanzien van enerzijds goederen of diensten die via die onlinetussenhandelsdiensten worden aangeboden aan consumenten door die aanbieder zelf of door zakelijke gebruikers waarover die aanbieder zeggenschap heeft, en anderzijds andere zakelijke gebruikers. Die omschrijving vermeldt de belangrijkste economische, commerciële of juridische overwegingen voor een dergelijke gedifferentieerde behandeling.

2.   Aanbieders van onlinezoekmachines verstrekken een omschrijving van elke gedifferentieerde behandeling die zij geven of kunnen geven ten aanzien van enerzijds goederen of diensten die via die onlinezoekmachines worden aangeboden aan consumenten door die aanbieder zelf of door bedrijfswebsitegebruikers waarover die aanbieder zeggenschap heeft, en anderzijds andere bedrijfswebsitegebruikers.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde omschrijving omvat met name, indien van toepassing, elke gedifferentieerde behandeling door middel van specifieke door de onlinetussenhandelsdienstverlener of de aanbieder van onlinezoekmachines getroffen maatregelen, of door middel van diens gedrag, met betrekking tot een of meer van de volgende elementen:

a)

toegang door de aanbieder of door de zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers waarover die aanbieder zeggenschap heeft, tot persoonsgegevens en/of andere gegevens die zakelijke gebruikers, bedrijfswebsitegebruikers of consumenten verstrekken ten behoeve van het gebruik van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten of onlinezoekmachines of die worden gegenereerd door de verstrekking van zulke diensten;

b)

rangschikking of andere door de aanbieder toegepaste instellingen die invloed hebben op de toegang van consumenten tot goederen of diensten die worden aangeboden door andere zakelijke gebruikers via deze onlinetussenhandelsdiensten of door andere bedrijfswebsitegebruikers via die onlinezoekmachines;

c)

elke directe of indirecte vergoeding die in rekening wordt gebracht voor het gebruik van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten of onlinezoekmachines;

d)

toegang tot, voorwaarden voor, of elke directe of indirecte vergoeding die in rekening wordt gebracht voor het gebruik van diensten of functionaliteiten, of technische interfaces die relevant zijn voor de zakelijke gebruiker of de bedrijfswebsitegebruiker die direct zijn gekoppeld aan of een aanvulling vormen op het gebruik van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten of onlinezoekmachines.

Artikel 8

Specifieke contractvoorwaarden

Om ervoor te zorgen dat de contractverhoudingen tussen de onlinetussenhandelsdienstverleners en zakelijke gebruikers te goeder trouw worden uitgevoerd en zijn gebaseerd op eerlijk handelen, geldt voor onlinetussenhandelsdienstverleners het volgende:

a)

zij leggen niet met terugwerkende kracht veranderingen aan de algemene voorwaarden op, tenzij dit voortvloeit uit een wettelijke of regelgevende verplichting of wanneer de met terugwerkende kracht opgelegde veranderingen in het voordeel van de zakelijke gebruikers zijn;

b)

zij zorgen ervoor dat de algemene voorwaarden informatie omvatten over de voorwaarden waaronder zakelijke gebruikers de contractverhouding met de onlinetussenhandelsdienstverlener kunnen beëindigen, en

c)

zij nemen in hun algemene voorwaarden een beschrijving op van de technische en contractuele toegang tot de door de zakelijke gebruiker verstrekte of gegenereerde informatie die zij na het verstrijken van de overeenkomst tussen de onlinetussenhandelsdienstverlener en de zakelijke gebruiker al dan niet behouden.

Artikel 9

Toegang tot gegevens

1.   Onlinetussenhandelsdienstverleners nemen in hun algemene voorwaarden een omschrijving op van de technische en contractuele toegang, of het ontbreken daarvan, van zakelijke gebruikers tot persoonsgegevens of andere gegevens, dan wel beide soorten gegevens, die zakelijke gebruikers of consumenten verstrekken ten behoeve van het gebruik van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten of die worden gegenereerd bij de verstrekking van die diensten.

2.   Onlinetussenhandelsdienstverleners stellen zakelijke gebruikers door middel van de in lid 1 bedoelde omschrijving op adequate wijze in kennis van met name het volgende:

a)

of de onlinetussenhandelsdienstverlener toegang heeft tot persoonsgegevens en/of andere gegevens die zakelijke gebruikers of consumenten verstrekken ten behoeve van het gebruik van die diensten of die worden gegenereerd bij de verstrekking van die diensten, en indien dat het geval is, om welke categorieën gegevens het gaat en wat de voorwaarden voor toegang zijn;

b)

of een zakelijke gebruiker toegang heeft tot persoonsgegevens of andere gegevens, dan wel beide soorten gegevens, die deze zakelijke gebruiker verstrekt door gebruik te maken van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten of die worden gegenereerd bij de verstrekking van die diensten aan die zakelijke gebruiker en de consumenten van zijn goederen of diensten, en indien dat het geval is, om welke categorieën gegevens het gaat en wat de voorwaarden voor toegang zijn;

c)

of, in aanvulling op punt b), een zakelijke gebruiker toegang heeft tot persoonsgegevens of andere gegevens, dan wel beide soorten gegevens, waaronder in gebundelde vorm, die worden verstrekt door of worden gegenereerd bij de verstrekking van de onlinetussenhandelsdiensten aan alle zakelijke gebruikers en consumenten daarvan, en indien dat het geval is, om welke categorieën gegevens het gaat en wat de voorwaarden voor toegang zijn, en

d)

of de in punt a) bedoelde gegevens aan derden worden verstrekt, en wanneer het verstrekken van dergelijke gegevens aan derden niet noodzakelijk is voor de goede werking van de onlinetussenhandelsdiensten, informatie over het doel van die gegevensuitwisseling, alsmede mogelijkheden voor zakelijke gebruikers om van die gegevensuitwisseling af te zien.

3.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van Verordening (EU) 2016/679, Richtlijn (EU) 2016/680 en Richtlijn 2002/58/EG.

Artikel 10

Beperkingen inzake het aanbieden van afwijkende voorwaarden via andere middelen

1.   Wanneer onlinetussenhandelsdienstverleners bij de verstrekking van hun diensten aan zakelijke gebruikers beperkingen opleggen ten aanzien van het aanbieden van dezelfde goederen en diensten aan consumenten onder afwijkende voorwaarden via andere middelen dan deze diensten, vermelden zij de redenen voor die beperking in hun algemene voorwaarden en zorgen zij ervoor dat die redenen eenvoudig beschikbaar zijn voor het publiek. Die redenen moeten de belangrijkste economische, commerciële of juridische overwegingen voor die beperkingen omvatten.

2.   De in lid 1 vastgestelde verplichting doet geen afbreuk aan verbods- of beperkingsbepalingen inzake het opleggen van zulke beperkingen die voortvloeien uit de toepassing van Uniehandelingen of lidstatelijk recht dat in overeenstemming is met het Unierecht en die op de onlinetussenhandelsdienstverleners van toepassing zijn.

Artikel 11

Intern klachtenafhandelingssysteem

1.   Onlinetussenhandelsdienstverleners zorgen voor een intern systeem voor het afhandelen van de klachten van zakelijke gebruikers.

Dat interne klachtenafhandelingssysteem is eenvoudig en kosteloos toegankelijk voor zakelijke gebruikers en zorgt voor afhandeling binnen een redelijke termijn. Het systeem is gebaseerd op de beginselen van transparantie en gelijke behandeling voor gelijke situaties, en de behandeling van klachten op een wijze die in verhouding staat tot hun belang en complexiteit. Via dit systeem kunnen zakelijke gebruikers rechtstreeks klachten indienen bij de betrokken aanbieder met betrekking tot elk van de volgende kwesties:

a)

vermeende niet-naleving door die aanbieder van in deze verordening vastgestelde verplichtingen, waarbij de niet-naleving gevolgen heeft voor de zakelijke gebruiker die de klacht indient („de klager”);

b)

technologische kwesties die rechtstreeks verband houden met de verstrekking van onlinetussenhandelsdiensten en die gevolgen hebben voor de klager;

c)

maatregelen die door de aanbieder zijn getroffen, dan wel gedrag van die aanbieder, die rechtstreeks verband houden met de verstrekking van de onlinetussenhandelsdiensten en die gevolgen hebben voor de klager.

2.   In het kader van hun interne klachtenafhandelingssysteem voeren onlinetussenhandelsdienstverleners de volgende taken uit:

a)

zij nemen ingediende klachten terdege in overweging en geven er zo nodig gevolg aan teneinde de opgeworpen kwestie adequaat aan te pakken;

b)

zij verwerken klachten vlot en doeltreffend en houden daarbij rekening met het belang en de complexiteit van de opgeworpen kwestie;

c)

zij stellen de klager individueel en in duidelijk en begrijpelijke taal in kennis van het resultaat van het interne klachtenafhandelingsproces.

3.   Onlinetussenhandelsdienstverleners verschaffen in hun algemene voorwaarden alle relevante informatie die verband houdt met de toegang tot en de werking van hun interne klachtenafhandelingssysteem.

4.   Onlinetussenhandelsdienstverleners stellen informatie vast over de werking en de doeltreffendheid van hun interne klachtenafhandelingssysteem en zorgen ervoor dat de informatie eenvoudig beschikbaar is voor het publiek. Zij controleren de informatie ten minste eenmaal per jaar en werken de informatie bij wanneer significante veranderingen nodig zijn.

Die informatie omvat het totale aantal ingediende klachten, de voornaamste soorten klachten, de tijd die gemiddeld nodig was voor de verwerking van de klachten, en gebundelde informatie over de uitkomst van de klachten.

5.   De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op onlinetussenhandelsdienstverleners die kleine ondernemingen zijn in de zin van artikel 2, lid 2, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG.

Artikel 12

Bemiddeling

1.   Onlinetussenhandelsdienstverleners wijzen in hun algemene voorwaarden twee of meer bemiddelaars aan waarmee zij bereid zijn te werken om te trachten tot overeenstemming te komen met zakelijke gebruikers wat betreft de buitengerechtelijke beslechting van geschillen tussen de aanbieder en zakelijke gebruiker naar aanleiding van de verstrekking van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten, waaronder klachten die niet konden worden opgelost door middel van het in artikel 11 bedoelde interne klachtenafhandelingssysteem.

Onlinetussenhandelsdienstverleners mogen alleen bemiddelaars aanwijzen die hun diensten verlenen vanuit een plaats buiten de Unie wanneer is gewaarborgd dat zulks de betrokken zakelijke gebruikers geen in het Unie of lidstatelijk recht vastgestelde juridische bescherming ontneemt als gevolg van het feit dat de bemiddelaars die diensten vanuit een plaats buiten de Unie verlenen.

2.   De in lid 1 bedoelde bemiddelaars voldoen aan de volgende vereisten:

a)

zij zijn onpartijdig en onafhankelijk;

b)

hun bemiddelingsdiensten zijn betaalbaar voor zakelijke gebruikers van de betrokken onlinetussenhandelsdiensten;

c)

zij zijn in staat om hun bemiddelingsdiensten te verlenen in de taal van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de contractverhouding tussen de onlinetussenhandelsdienstverlener en de betrokken zakelijke gebruiker;

d)

zij zijn eenvoudig toegankelijk, ofwel fysiek op de vestigings- of woonplaats van de zakelijke gebruiker, ofwel op afstand door middel van communicatietechnologie;

e)

zij zijn in staat om hun bemiddelingsdiensten onverwijld te verlenen;

f)

zij hebben voldoende begrip van de algemene handelsbetrekkingen tussen ondernemingen, waardoor zij in staat zijn om op doeltreffende wijze bij te dragen tot de poging om geschillen te beslechten.

3.   Niettegenstaande het vrijwillige karakter van bemiddeling, werken onlinetussenhandelsdienstverleners en zakelijke gebruikers te goeder trouw mee aan bemiddelingspogingen die overeenkomstig dit artikel plaatsvinden.

4.   De onlinetussenhandelsdienstverleners dragen een redelijk aandeel van de totale kosten van de bemiddeling in elke afzonderlijke zaak. Op basis van een voorstel van de bemiddelaar wordt vastgesteld wat een redelijk aandeel van die totale kosten is, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante elementen van de desbetreffende zaak, en met name met de relatieve gegrondheid van de verwijten van de partijen bij het geschil, het gedrag van de partijen, alsmede de grootte en de financiële draagkracht van de partijen in verhouding tot elkaar.

5.   Pogingen om overeenkomstig dit artikel door bemiddeling tot overeenstemming over de beslechting van een geschil te komen, doen geen afbreuk aan de rechten van de onlinetussenhandelsdienstverleners en van de betrokken zakelijke gebruikers om op elk moment vóór, tijdens of na het bemiddelingsproces een gerechtelijke procedure in te leiden.

6.   Vóór of tijdens de bemiddeling stellen onlinetussenhandelsdienstverleners de zakelijke gebruiker op diens verzoek informatie ter beschikking over de werking en de doeltreffendheid van de bemiddeling gerelateerd aan de activiteiten van de zakelijke gebruiker.

7.   De in lid 1 vastgestelde verplichting is niet van toepassing op onlinetussenhandelsdienstverleners die kleine ondernemingen zijn in de zin van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG.

Artikel 13

Gespecialiseerde bemiddelaars

De Commissie moedigt, in nauwe samenwerking met de lidstaten, onlinetussenhandelsdienstverleners alsmede organisaties en verenigingen die hen vertegenwoordigen aan om afzonderlijk of gezamenlijk een of meerdere organisaties op te zetten die bemiddelingsdiensten aanbieden die voldoen aan de in artikel 12, lid 2, vastgestelde vereisten, met als specifiek doel het vergemakkelijken van de buitengerechtelijke beslechting van geschillen met zakelijke gebruikers die zich voordoen bij de verstrekking van dergelijke diensten, met name rekening houdend met de grensoverschrijdende aard van onlinetussenhandelsdiensten.

Artikel 14

Door vertegenwoordigende organisaties of verenigingen en door publieke organen ingeleide gerechtelijke procedures

1.   Organisaties en verenigingen die een rechtmatig belang hebben bij het vertegenwoordigen van zakelijke gebruikers of bij het vertegenwoordigen van bedrijfswebsitegebruikers, alsmede in de lidstaten opgezette publieke organen, hebben het recht een vordering in te stellen bij bevoegde nationale rechterlijke instanties in de Unie, in overeenstemming met het recht van de lidstaat waar de vordering wordt ingesteld, teneinde niet-naleving door onlinetussenhandelsdienstverleners of door aanbieders van onlinezoekmachines van de toepasselijke in deze verordening vastgestelde vereisten te beëindigen of te verbieden.

2.   De Commissie moedigt de lidstaten aan om beste praktijken en informatie uit te wisselen met andere lidstaten, op basis van registers van onrechtmatige handelingen die het voorwerp zijn geweest van een nationaal gerechtelijk bevel tot beëindiging van de inbreuk, wanneer dergelijke registers door de desbetreffende overheidsorganen of autoriteiten worden opgezet.

3.   Organisaties of verenigingen hebben het in lid 1 bedoelde recht uitsluitend wanneer zij aan alle volgende vereisten voldoen:

a)

zij zijn op geldige wijze overeenkomstig het recht van een lidstaat opgericht;

b)

zij streven doelstellingen na die in het gezamenlijk belang zijn van de groep zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers die zij op structurele basis vertegenwoordigen;

c)

zij hebben geen winstoogmerk;

d)

hun besluitvorming wordt niet onnodig beïnvloed door derden die financiering verstrekken, met name onlinetussenhandelsdienstverleners of onlinezoekmachines.

Daartoe maken organisaties en verenigingen informatie over de leden en de bron van de financiering volledig openbaar.

4.   In de lidstaten waarin publieke organen zijn opgezet, hebben die publieke organen het in lid 1 bedoelde recht wanneer zij belast zijn met het verdedigen van de gezamenlijke belangen van zakelijke gebruikers of bedrijfswebsitegebruikers of met het waarborgen van de naleving van de in deze verordening vastgestelde vereisten, overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat.

5.   De lidstaten kunnen:

a)

in hun lidstaat gevestigde organisaties en verenigingen aanwijzen die ten minste voldoen aan de voorschriften van lid 3 en de lidstaat verzoeken het in lid 1 bedoelde recht te verkrijgen;

b)

in hun lidstaat opgezette overheidsorganen aanwijzen die voldoen aan de voorschriften van lid 4,

en waaraan het in lid 1 bedoelde recht is toegekend. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de naam en het doel van zulke aangewezen organisaties, verenigingen of publieke organen.

6.   De Commissie stelt een lijst op van de overeenkomstig lid 5 aangewezen organisaties, verenigingen en overheidsorganen. Deze lijst specificeert het doel van die organisaties, verenigingen of overheidsorganen. Deze lijst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. In deze lijst aangebrachte veranderingen worden onverwijld bekendgemaakt en in elk geval wordt er om de zes maanden een geactualiseerde versie van de lijst opgesteld en bekendgemaakt.

7.   De rechterlijke instanties aanvaarden de in lid 6 bedoelde lijst als bewijs van de bekwaamheid om te handelen van de organisatie, vereniging of het overheidsorgaan, onverminderd hun recht om na te gaan of de doelstelling van de klager het instellen van een actie in een specifiek geval rechtvaardigt.

8.   Indien een lidstaat of de Commissie bezwaren opwerpt met betrekking tot de naleving van de in lid 3 vastgestelde criteria door een organisatie of vereniging, of met betrekking tot de in lid 4 vastgestelde criteria door een overheidsorgaan, onderzoekt de lidstaat die de organisatie, de vereniging of het overheidsorgaan overeenkomstig lid 5 heeft aangewezen deze bezwaren en herroept hij in voorkomend geval de aanwijzing indien een of meer van de criteria niet worden nageleefd.

9.   Het in lid 1 bedoelde recht laat het recht van zakelijke gebruikers en bedrijfswebsitegebruikers onverlet om bij bevoegde nationale rechterlijke instanties een vordering in te stellen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de vordering wordt ingesteld, op grond van individuele rechten en met als doel een einde te maken aan de niet-naleving door onlinetussenhandelsdienstverleners of aanbieders van onlinezoekmachines van de toepasselijke in deze verordening vastgestelde voorschriften.

Artikel 15

Handhaving

1.   Elke lidstaat verzekert de adequate en doeltreffende handhaving van deze verordening.

2.   De lidstaten stellen de regels vast waarin is voorzien in de maatregelen die van toepassing zijn bij schendingen van deze verordening en zorgen ervoor dat deze worden toegepast. De vastgestelde maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

Artikel 16

Monitoring

De Commissie monitort in nauwe samenwerking met de lidstaten nauwlettend de gevolgen van deze verordening voor de betrekkingen tussen onlinetussenhandelsdiensten en hun zakelijke gebruikers en tussen onlinezoekmachines en bedrijfswebsitegebruikers. Daartoe verzamelt de Commissie relevante informatie om de veranderingen in deze betrekkingen te monitoren, onder meer door relevante studies te verrichten. De lidstaten staan de Commissie bij door op verzoek relevante informatie te verstrekken, ook over specifieke gevallen. De Commissie kan, voor de toepassing van dit artikel en artikel 18, proberen informatie van onlinetussenhandelsdienstverleners te verzamelen.

Artikel 17

Gedragscodes

1.   De Commissie moedigt onlinetussenhandelsdienstverleners alsmede organisaties en verenigingen die hen vertegenwoordigen, samen met zakelijke gebruikers, met inbegrip van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, en de organisaties die hen vertegenwoordigen, aan om gedragscodes op te stellen teneinde bij te dragen tot de juiste toepassing van deze verordening, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de verschillende sectoren waarin onlinetussenhandelsdiensten worden verleend alsmede met de specifieke kenmerken van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.

2.   De Commissie moedigt aanbieders van onlinezoekmachines en organisaties en verenigingen die hen vertegenwoordigen aan om gedragscodes op te stellen die er specifiek op zijn gericht bij te dragen aan de juiste toepassing van artikel 5.

3.   De Commissie moedigt de onlinetussenhandelsdienstverleners aan om sectorspecifieke gedragscodes vast te stellen en toe te passen, wanneer deze codes bestaan en op grote schaal worden gebruikt.

Artikel 18

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 13 januari 2022 en daarna om de drie jaar evalueert de Commissie deze verordening en brengt zij hierover verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

2.   De eerste evaluatie van deze verordening wordt in het bijzonder uitgevoerd met het oog op het volgende:

a)

het beoordelen van de naleving van, en de gevolgen voor de onlineplatformeconomie, van de in de artikelen 3 tot en met 10 vastgestelde verplichtingen;

b)

het beoordelen van de invloed en de effectiviteit van gevestigde gedragscodes om de billijkheid en transparantie te verbeteren;

c)

het verder onderzoeken van de problemen veroorzaakt door de afhankelijkheid van zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten en problemen die worden veroorzaakt door oneerlijke handelspraktijken door onlinetussenhandelsdienstverleners, om verder te bepalen in hoeverre deze praktijken wijdverbreid blijven;

d)

het onderzoeken of er bij de concurrentie tussen goederen of diensten die worden aangeboden door een zakelijke gebruiker en goederen of diensten die worden aangeboden of beheerd door een aanbieder van onlinetussenhandelsdiensten sprake is van eerlijke concurrentie en of onlinetussenhandelsdienstverleners in dit verband misbruik maken van geprivilegieerde gegevens;

e)

het beoordelen of deze verordening invloed heeft op mogelijke onevenwichtigheden in de verhoudingen tussen aanbieders van besturingssystemen en hun zakelijke gebruikers;

f)

het beoordelen of het toepassingsgebied van de verordening, met name wat de definitie van „zakelijke gebruiker” betreft, geschikt is, zodat het schijnzelfstandigheid niet bevordert.

In de eerste en daaropvolgende evaluatie moet worden vastgesteld of aanvullende regels, onder meer inzake handhaving, nodig zijn om een eerlijk, voorspelbaar, duurzaam en betrouwbaar online ondernemingsklimaat binnen de interne markt te waarborgen. Na de evaluaties neemt de Commissie passende maatregelen, die onder meer kunnen bestaan in wetgevingsvoorstellen.

3.   De lidstaten voorzien de Commissie van alle hun ter beschikking staande relevante informatie die zij nodig kan hebben voor het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag.

4.   De Commissie houdt bij het uitvoeren van de evaluatie van deze verordening onder meer rekening met de adviezen en verslagen die zij ontvangt van de deskundigengroep van het Waarnemingscentrum voor de onlineplatformeconomie. Daarnaast houdt zij voor zover passend rekening met de inhoud en werking van de in artikel 17 bedoelde gedragscodes.

Artikel 19

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij wordt van toepassing met ingang van 12 juli 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 177.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 juni 2019.

(3)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).

(5)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(7)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(8)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(9)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(10)  Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (PB L 136 van 24.5.2008, blz. 3).

(11)  Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (PB L 23 van 27.1.2010, blz. 37).

(12)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de "EG-concentratieverordening") (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).


RICHTLIJNEN

11.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/80


RICHTLIJN (EU) 2019/1151 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN

van 20 juni 2019

tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, lid 1, en artikel 50, lid 2, onder b), c), f) en g),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad (3) bevat onder meer voorschriften inzake openbaarmaking en koppeling van de centrale handels- en vennootschapsregisters van de lidstaten.

(2)

Voor de doeltreffende werking, modernisering en administratieve stroomlijning van een concurrerende eengemaakte markt en voor het concurrentievermogen en de betrouwbaarheid van vennootschappen is het onder meer noodzakelijk dat het opstarten van een economische activiteit, via het oprichten van een vennootschap of het openen van een bijkantoor van die vennootschap in een andere lidstaat, gemakkelijker, sneller en tijd- en kosteneffectiever zijn beslag krijgt door middel van het gebruik van digitale instrumenten en processen, en dat in uitgebreide en toegankelijke informatie over vennootschappen wordt voorzien.

(3)

Om te zorgen voor een juridische en administratieve omgeving die aansluit bij de nieuwe sociale en economische uitdagingen van mondialisering en digitalisering is het enerzijds van essentieel belang de noodzakelijke bescherming tegen misbruik en fraude te bieden en anderzijds doelstellingen na te streven zoals de bevordering van economische groei, het scheppen van banen en het aantrekken van investeringen in de Unie, wat allemaal economische en sociale voordelen zou opleveren voor de samenleving als geheel.

(4)

Er bestaan momenteel aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de beschikbaarheid van online instrumenten die het ondernemers en vennootschappen mogelijk maken om met de autoriteiten te communiceren over vennootschapsrechtelijke aangelegenheden. E-overheidsdiensten verschillen van lidstaat tot lidstaat. Sommige lidstaten voorzien in uitgebreide en gebruiksvriendelijke diensten die volledig online beschikbaar zijn, terwijl andere lidstaten niet in staat zijn om in bepaalde belangrijke fasen van de levenscyclus van een vennootschap online oplossingen te bieden. Zo kan de oprichting van vennootschappen of de indiening van wijzigingen in documenten en informatie bij het register in sommige lidstaten uitsluitend in fysieke aanwezigheid plaatsvinden, in sommige lidstaten zowel in fysieke aanwezigheid als online en in andere lidstaten uitsluitend online.

(5)

Voorts bepaalt het Unierecht ten aanzien van de toegang tot vennootschapsinformatie dat een minimum aan gegevens altijd kosteloos moet worden verstrekt. De omvang van dergelijke informatie blijft echter beperkt. De toegang tot dergelijke informatie loopt uiteen: in sommige lidstaten is er meer informatie kosteloos beschikbaar dan in andere. Binnen de Unie is hierdoor sprake van een zekere onevenwichtigheid.

(6)

De Commissie heeft in haar mededeling over „een strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa” en in haar mededeling „EU-actieplan inzake e-overheid 2016-2020 – Voor een snellere digitalisering van overheidsdiensten” benadrukt dat de overheid het bedrijven gemakkelijker moet maken hun activiteiten op te starten, online uit te voeren en over de grenzen heen uit te breiden. In het EU-actieplan inzake e-overheid werd met name benadrukt hoe belangrijk het is om in het kader van de naleving van vereisten op het gebied van het vennootschapsrecht beter gebruik te maken van digitale instrumenten. Voorts hebben de lidstaten in de Verklaring van Tallinn van 6 oktober 2017 over e-overheid met klem ertoe opgeroepen om in de Unie meer werk te maken van efficiënte, gebruikersgerichte elektronische procedures.

(7)

Als gevolg van de operationele koppeling van de centrale handels- en vennootschapsregisters van de lidstaten in juni 2017 is de grensoverschrijdende toegang tot vennootschapsinformatie in de Unie aanzienlijk vergemakkelijkt en kunnen de registers van de lidstaten elektronisch met elkaar communiceren over bepaalde grensoverschrijdende handelingen die van invloed zijn op vennootschappen.

(8)

Om de oprichting van vennootschappen en de registratie van hun bijkantoren te vergemakkelijken en om de met de registratie gepaard gaande kosten, tijd en administratieve lasten te verminderen, met name voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo's) in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (4), moet worden voorzien in procedures waarmee de oprichting van vennootschappen en de registratie van bijkantoren volledig online kan worden verricht. Deze richtlijn mag vennootschappen niet verplichten dergelijke procedures te volgen. De lidstaten moeten evenwel kunnen besluiten sommige of alle online procedures verplicht te stellen. De huidige kosten en lasten die verband houden met de oprichtings- en registratieprocedures vloeien niet alleen voort uit de administratieve vergoedingen voor de oprichting van een vennootschap of voor de registratie van een bijkantoor, maar ook uit andere vereisten die het proces vertragen, met name wanneer de fysieke aanwezigheid van de aanvrager vereist is. Bovendien moet informatie over zulke procedures online en kosteloos beschikbaar worden gesteld.

(9)

Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (5) tot oprichting van één digitale toegangspoort bevat algemene regels inzake het online verstrekken van informatie, procedures en diensten voor ondersteuning met relevantie voor de werking van de interne markt. Bij onderhavige richtlijn worden specifieke regels vastgesteld inzake de online oprichting van kapitaalvennootschappen, de online registratie van bijkantoren en de online indiening van documenten en informatie door vennootschappen en bijkantoren („online procedures”), hetgeen niet onder die verordening valt. Meer bepaald moeten de lidstaten specifieke informatie over de online procedures als bedoeld in deze richtlijn en modellen van oprichtingsakten („modellen”) verstrekken op de websites die toegankelijk zijn via de digitale toegangspoort.

(10)

Door het mogelijk te maken de oprichting van vennootschappen, de registratie van bijkantoren en de indiening van documenten en informatie volledig online te doen, worden vennootschappen in de gelegenheid gesteld om in hun contacten met bevoegde autoriteiten van de lidstaten gebruik te maken van digitale instrumenten. Om het vertrouwen te vergroten, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat zowel hun eigen onderdanen als grensoverschrijdende gebruikers overeenkomstig Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6) gebruik kunnen maken van beveiligde elektronische identificatie en vertrouwensdiensten. Voorts moeten zij, met het oog op grensoverschrijdende elektronische identificatie, stelsels voor elektronische identificatie opzetten die voorzien in toegestane elektronische identificatiemiddelen. Dergelijke nationale stelsels kunnen dan worden gebruikt als basis voor de erkenning van elektronische identificatiemiddelen die zijn uitgegeven in een andere lidstaat. Om een hoog niveau van vertrouwen te waarborgen in grensoverschrijdende situaties, mogen alleen elektronische identificatiemiddelen die voldoen aan artikel 6 van Verordening (EU) nr. 910/2014 worden erkend. In elk geval mag deze richtlijn de lidstaten er enkel toe verplichten om aanvragers die burgers van de Unie zijn via de erkenning van hun elektronische identificatiemiddelen de mogelijkheid te bieden vennootschappen online op te richten, bijkantoren online te registreren en online documenten en informatie in te dienen. De lidstaten moeten vaststellen op welke manier de door hen erkende identificatiemiddelen, waaronder de niet onder Verordening (EU) nr. 910/2014 vallende identificatiemiddelen, voor het publiek beschikbaar worden gesteld.

(11)

Het moet de lidstaten vrij blijven staan te bepalen welke persoon krachtens het nationale recht als aanvrager van online procedures wordt beschouwd, op voorwaarde dat dit geen beperking inhoudt van het toepassingsgebied en de doelstelling van deze richtlijn.

(12)

Om de online procedures voor vennootschappen te vergemakkelijken, moeten de registers van de lidstaten ervoor zorgen ervoor dat de regels inzake vergoedingen voor de in deze richtlijn bepaalde online procedures transparant zijn en op niet-discriminerende wijze worden toegepast. Het vereiste van de transparantie van de regels inzake vergoedingen mag echter noch afbreuk doen aan de contractvrijheid, indien van toepassing, van aanvragers en personen die hun bijstand verlenen tijdens een bepaald deel van de online procedure, waaronder de vrijheid om te onderhandelen over een passende vergoeding voor dergelijke diensten.

(13)

De door de registers in rekening gebrachte kosten voor online procedures moeten worden berekend op basis van de kosten van de betrokken diensten. Dergelijke vergoedingen kunnen onder meer betrekking hebben op de kosten van kleine diensten die kosteloos zijn verricht. Bij de berekening van het bedrag ervan mogen lidstaten uitgaan van alle kosten die verband houden met het volgen van de online procedures, met inbegrip van de algemene kosten die met de desbetreffende verrichtingen samenhangen. Voorts moet de lidstaten worden toegestaan forfaitaire heffingen op te leggen waarvan het bedrag voor onbepaalde tijd wordt vastgesteld, mits zij zich regelmatig ervan vergewissen dat die heffingen de gemiddelde kosten van de desbetreffende registraties niet overschrijden. Vergoedingen die door de registers van de lidstaten in rekening worden gebracht voor online procedures, mogen niet meer bedragen dan de kosten voor het verstrekken van zulke diensten. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat, wanneer voor de afronding van de procedure een betaling is vereist, deze betaling kan worden verricht met behulp van betaaldiensten die algemeen beschikbaar zijn in het kader van grensoverschrijdende betaaldiensten, zoals creditcardbetalingen of bankoverschrijvingen.

(14)

De lidstaten personen die een vennootschap of een bijkantoor wensen op te richten, bijstand verlenen door via de digitale toegangspoort, en indien van toepassing op het e-justitieportaal, bepaalde beknopte en gebruiksvriendelijke informatie te verstrekken over de procedures en vereisten voor het oprichten van kapitaalvennootschappen, de registratie van bijkantoren en het indienen van documenten en informatie, alsook voorschriften inzake het opleggen van een bestuursverbod aan bestuurders en een overzicht van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van vennootschappen.

(15)

Het moet mogelijk zijn vennootschappen volledig online op te richten. De lidstaten moeten echter de mogelijkheid krijgen om, zoals bepaald in deze richtlijn, de online oprichting te beperken tot bepaalde soorten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, dit vanwege de complexiteit van het proces voor de oprichting van andere vennootschapsvormen overeenkomstig het nationale recht. In ieder geval moeten de lidstaten voorzien in gedetailleerde regels voor de online oprichting. In het kader van online oprichting moeten documenten of informatie in elektronische vorm kunnen worden ingediend, onverminderd de materiële en procedurele voorschriften van de lidstaten, met inbegrip van vereisten inzake juridische procedures voor het opstellen van oprichtingsakten, en inzake de authenticiteit, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en geschikte rechtsvorm van de ingediende documenten en informatie. Deze materiële en procedurele voorschriften mogen de uitvoering van online procedures, in het bijzonder de online oprichting van een vennootschap en de online registratie van een bijkantoor, echter niet onmogelijk maken. In gevallen waarin het technisch gezien niet mogelijk zou zijn om elektronische kopieën van documenten te verkrijgen die aan de vereisten van de lidstaten zouden voldoen, zouden bij wijze van uitzondering papieren documenten kunnen worden vereist.

(16)

Wanneer is voldaan aan alle voor de online oprichting van een vennootschap gestelde vereisten, waaronder het aan de vennootschap gestelde vereiste om alle documenten en informatie correct te verstrekken, is het aan de autoriteiten, personen of instanties die krachtens het nationale recht gemachtigd zijn om een bepaald deel van de online procedures te behandelen, om de online oprichting te bespoedigen. Bij twijfel of daadwerkelijk aan de noodzakelijke vormvereisten is voldaan, met inbegrip van de verificatie van de identiteit van de aanvrager, de rechtmatigheid van de naam van de vennootschap, het opleggen van een bestuursverbod aan een bestuurder of de naleving van andere juridische vereisten inzake informatie en documenten, of bij een vermoeden van fraude of misbruik, kan de online oprichting meer tijd in beslag nemen en mag de termijn waaraan de instanties zich moeten houden pas ingaan als aan deze vormvereisten is voldaan. Als de procedure niet binnen de vastgestelde termijn kan worden afgerond, zorgen de lidstaten er in ieder geval voor dat de aanvrager in kennis wordt gesteld van de redenen voor de vertraging.

(17)

Met het oog op de tijdige online oprichting van een vennootschap of online registratie van een bijkantoor, mogen de lidstaten die oprichting of registratie niet laten afhangen van het voorafgaand aan die oprichting of die registratie verkrijgen van een vergunning of machtiging, tenzij zulks in het nationaal recht is bepaald met het oog op het waarborgen van een passend toezicht op bepaalde activiteiten. Na de oprichting of registratie moet het nationale recht van toepassing zijn op situaties waarin vennootschappen of bijkantoren bepaalde activiteiten niet zonder vergunning of machtiging mogen verrichten.

(18)

Om bedrijven, met name kmo’s, te helpen bij het opstarten, moet het mogelijk zijn om een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid op te richten aan de hand van modellen van oprichtingsakten die online beschikbaar moeten zijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze modellen kunnen worden gebruikt voor online oprichting en moeten de vrijheid behouden om zelf de juridische waarde ervan te bepalen. Dergelijke modellen kunnen een vooraf vastgestelde lijst van opties bevatten in overeenstemming met het nationale recht. De aanvragers moeten een vennootschap kunnen oprichten aan de hand van zulke modellen of een op maat gesneden oprichtingsakte, en de lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om ook voor andere vennootschapsvormen modellen beschikbaar te stellen.

(19)

Om de bestaande vennootschapsrechtelijke tradities van de lidstaten te eerbiedigen, is het belangrijk dat de lidstaten enige flexibiliteit krijgen om te voorzien in een systeem voor het volledig online oprichten van vennootschappen, registreren van bijkantoren en indienen van documenten en informatie, onder meer wat betreft de rol van notarissen of advocaten in welk deel van dergelijke online procedures dan ook. De niet in deze richtlijn geregelde aangelegenheden met betrekking tot de online procedures blijven beheerst door het nationale recht.

(20)

Om fraude en bedrijfskaping aan te pakken en om waarborgen te bieden ten aanzien van de betrouwbaarheid van in de nationale registers opgenomen documenten en informatie, moeten de in deze richtlijn vervatte bepalingen inzake online procedures ook voorzien in controles van de identiteit en de handelingsbekwaamheid van personen die een vennootschap willen oprichten of een bijkantoor willen registreren of online documenten of informatie willen indienen. Deze controles mogen deel uitmaken van de in bepaalde lidstaten vereiste rechtmatigheidstoetsing. Het moet aan de lidstaten worden overgelaten de middelen en methoden voor deze controles te ontwikkelen en vast te stellen. Daartoe moeten de lidstaten kunnen eisen of er notarissen of advocaten bij een bepaald deel van de online procedures worden betrokken. Dit mag het volledig online afwikkelen van de procedure echter niet in de weg staan.

(21)

Indien dit gerechtvaardigd is om redenen van algemeen belang, namelijk het voorkomen van identiteitsmisbruik of -wijziging of het waarborgen van de naleving van de regels inzake de handelingsbekwaamheid van aanvragers en hun bevoegdheid om een vennootschap te vertegenwoordigen, moeten de lidstaten overeenkomstig het nationale recht maatregelen kunnen nemen, zoals het opleggen van het vereiste dat de aanvrager zich fysiek aanmeldt bij een autoriteit, of een persoon of instantie die krachtens het nationaal recht gemachtigd is om een bepaald aspect van online procedures te behandelen, van de lidstaat waar de vennootschap moet worden opgericht of een bijkantoor moet worden geregistreerd. Fysieke aanwezigheid mag echter niet stelselmatig worden vereist, maar alleen bij wijze van uitzondering en per geval, en alleen in gevallen waarin er redenen zijn om te vermoeden dat aanvragers identiteitsfraude hebben gepleegd of dat zij de regels inzake de handelingsbekwaamheid en hun bevoegdheid om een vennootschap te vertegenwoordigen niet hebben nageleefd. Dergelijke vermoedens moeten gebaseerd zijn op informatie van de autoriteiten, personen of instanties die krachtens het nationale recht gemachtigd zijn om dergelijke controles uit te voeren. Indien de fysieke aanwezigheid van de aanvrager is vereist, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de overige stappen van de procedure online kunnen worden voltooid. Het begrip handelingsbekwaamheid moet aldus worden opgevat dat het tevens het vermogen omvat om op te treden.

(22)

Om na te gaan of aan alle voorwaarden voor de oprichting van vennootschappen is voldaan, moeten de lidstaten in staat worden gesteld hun bevoegde autoriteiten, personen of instanties aanvullende elektronische controles van identiteit, handelingsbekwaamheid en rechtmatigheid te laten verrichten. Dergelijke controles kunnen onder meer videoconferenties of andere online middelen omvatten waarmee een real time audiovisuele verbinding tot stand kan worden gebracht.

(23)

Met het oog op de bescherming van alle personen die met vennootschappen interageren, moeten de lidstaten met het oog op de voorkoming van frauduleus of ander wangedrag de benoeming van een persoon als bestuurder van een vennootschap op hun grondgebied kunnen weigeren, daarbij niet alleen rekening houdend met het voormalige gedrag van die persoon op zijn eigen grondgebied maar ook, wanneer zo vastgesteld in het nationale recht, met inachtneming van door andere lidstaten verstrekte informatie. Derhalve moeten de lidstaten andere lidstaten om informatie kunnen verzoeken. In antwoord kan informatie worden verstrekt over het bestuursverbod dat van kracht is dan wel andere informatie die relevant is voor het bestuursverbod in een lidstaat die het verzoek heeft ontvangen. Dergelijke verzoeken om informatie moeten via het systeem van gekoppelde registers kunnen verlopen. In dat verband moet het de lidstaten vrij blijven staan om zelf te bepalen op welke manier deze informatie het best kan worden verzameld, bijvoorbeeld door de relevante informatie op te vragen bij een register of een andere plaats waar deze krachtens het nationale recht is opgeslagen of door te voorzien in speciale registers of afdelingen van ondernemingsregisters. Indien nadere informatie noodzakelijk is, bijvoorbeeld over de periode van en de redenen voor het bestuursverbod, moet het de lidstaten worden toegestaan deze aanvullende informatie, overeenkomstig het nationale recht, via alle beschikbare systemen voor informatie-uitwisseling verstrekken. Deze richtlijn mag echter geen verplichting inhouden dat in alle gevallen om dergelijke informatie mag worden verzocht. Bovendien mag de mogelijkheid om rekening te houden met informatie over bestuursverboden die in andere lidstaten hebben plaatsgevonden, de lidstaten niet ertoe verplichten bestuursverboden die in andere lidstaten gelden te erkennen.

(24)

Met het oog op de bescherming van alle personen die met vennootschappen of bijkantoren interageren, en met het oog op het voorkomen van frauduleus of ander wangedrag, is het van belang dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen nagaan of het de persoon die tot bestuurder moet worden benoemd, niet is verboden om de taken van een bestuurder uit te voeren. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten zich er via het systeem van gekoppelde registers van vergewissen dat de naam van de betrokkene niet is opgenomen in een van de registers voor bestuursverboden voor bestuurders in andere lidstaten. De registers, de autoriteiten of de autoriteiten, personen of instanties die krachtens het nationale recht gemachtigd zijn om een bepaald aspect van online procedures te behandelen, mogen dergelijke persoonsgegevens niet langer opslaan dan nodig is om te beoordelen of de betrokkene al dan niet voor een benoeming tot bestuurder in aanmerking komt. Met het oog op de eventuele herziening van een negatief besluit kan het echter nodig zijn dat zulke instanties deze gegevens voor een langere periode moeten opslaan. In elk geval mogen de gegevens niet langer worden opgeslagen dan de maximale periode voor de opslag van persoonsgegevens in verband met de oprichting van een vennootschap of de registratie van een bijkantoor of de daarmee verband houdende indiening van documenten en informatie zoals deze in de nationale voorschriften is vastgelegd.

(25)

De in deze richtlijn neergelegde verplichtingen inzake online oprichting van vennootschappen en registratie van bijkantoren gelden onverminderd alle andere, niet met het vennootschapsrecht verband houdende vormvereisten die een vennootschap moet vervullen om een activiteit op te starten overeenkomstig het Unie- en het nationale recht.

(26)

Net zoals bij de online oprichting van vennootschappen en registratie van bijkantoren, en om kosten en lasten voor vennootschappen te verminderen, moeten vennootschappen gedurende hun hele levenscyclus ook documenten en informatie volledig online kunnen indienen bij de nationale registers. Tegelijkertijd moet het de lidstaten vrij staan de mogelijkheid te bieden om documenten en informatie ook op andere manieren, onder meer op papier, in te dienen. Bovendien moet vennootschapsinformatie openbaar worden gemaakt zodra die informatie voor het publiek beschikbaar wordt gesteld in die nationale registers, aangezien zij nu gekoppeld zijn en fungeren als integraal referentiepunt voor de gebruikers. Om verstoring van de bestaande openbaarmakingsinstrumenten te voorkomen, moeten de lidstaten de optie hebben om de vennootschapsinformatie ook geheel of gedeeltelijk bekend te maken in een nationaal publicatieblad, met dien verstande dat het register deze informatie elektronisch aan het nationale publicatieblad moet bezorgen. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan nationale voorschriften inzake de juridische waarde van het register en de rol van een nationaal publicatieblad.

(27)

Om het doorzoeken van de in de nationale registers opgeslagen informatie en de uitwisseling van die informatie met andere systemen te vergemakkelijken, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle documenten en informatie die worden verstrekt aan een autoriteit, persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is om een bepaald aspect van online procedures te behandelen, na het verstrijken van de relevante omzettingsperiode in het kader van de in deze richtlijn vastgelegde online procedures door de registers worden opgeslagen in een machineleesbaar en doorzoekbaar format of als gestructureerde gegevens. Dit betekent dat een bestandsformaat zodanig moet worden gestructureerd dat softwaretoepassingen specifieke gegevens en hun interne structuur gemakkelijk kunnen identificeren, herkennen en extraheren. Het vereiste dat het format van documenten en informatie doorzoekbaar is, mag zich niet uitstrekken tot gescande handtekeningen, noch tot andere gegevens die niet geschikt zijn voor machineleesbaarheid. Om ruimte te laten voor eventueel vereiste aanpassingen in de bestaande informatiesystemen van de lidstaten, moet voor dit voorschrift een langere omzettingsperiode worden voorzien.

(28)

Om de kosten, de administratieve lasten en de duur van de procedures voor de vennootschappen te verminderen, moeten de lidstaten het eenmaligheidsbeginsel toepassen in het kader van het vennootschapsrecht, dat in de Unie is verankerd, zoals onder meer blijkt uit Verordening (EU) 2018/1724, het Europese actieplan inzake e-overheid van de Europese Commissie en de Verklaring van Tallinn over e-overheid. Het eenmaligheidsbeginsel houdt in dat van vennootschappen niet mag worden geëist dat zij dezelfde informatie meer dan één keer bij instanties indienen. Zo hoeven vennootschappen dezelfde informatie niet tegelijk bij het nationale register én bij het nationale publicatieblad in te dienen. Het register moet de reeds ingediende informatie rechtstreeks doorsturen naar het nationale publicatieblad. Vennootschappen die zijn opgericht in een bepaalde lidstaat en een bijkantoor in een andere lidstaat willen registreren, moeten kunnen gebruikmaken van de documenten of informatie die eerder bij een register zijn ingediend. Voor vennootschappen die zijn opgericht in een bepaalde lidstaat, maar een bijkantoor in een andere lidstaat hebben, moet het bovendien volstaan om bepaalde wijzigingen van de vennootschapsinformatie in te dienen bij het register waar de vennootschap is geregistreerd – en dus niet ook nog bij het register waar het bijkantoor is geregistreerd. Informatie zoals een wijziging van de naam of de statutaire zetel van de vennootschap moet elektronisch via het systeem van gekoppelde registers worden uitgewisseld tussen het register waar de vennootschap is geregistreerd en het register waar het bijkantoor is geregistreerd.

(29)

Om te zorgen voor consistente en actuele informatie over de vennootschappen in de Unie en voor een grotere transparantie, moeten de gekoppelde registers kunnen worden gebruikt om informatie uit te wisselen over elke overeenkomstig het nationale recht in de registers van de lidstaten ingeschreven vennootschapsvorm. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om via dat systeem van gekoppelde registers ook elektronische kopieën beschikbaar te stellen van de documenten en informatie inzake deze andere vennootschapsvormen.

(30)

In het belang van de transparantie en de bescherming van de belangen van werknemers, schuldeisers en minderheidsaandeelhouders, en om het vertrouwen in zakelijke transacties te bevorderen, met inbegrip van grensoverschrijdende transacties binnen de eengemaakte markt, moeten investeerders, belanghebbenden, zakenpartners en instanties gemakkelijk toegang hebben tot vennootschapsinformatie. Om de toegankelijkheid van die informatie te verbeteren, moet meer informatie kosteloos beschikbaar zijn in alle lidstaten. Dergelijke informatie zou betrekking hebben op de toestand van een vennootschap en informatie over haar bijkantoren in andere lidstaten, evenals informatie over de personen die als instantie dan wel als leden van een dergelijke instantie gemachtigd zijn om de vennootschap te vertegenwoordigen. Voorts mogen de kosten voor de verkrijging van een kopie van alle of een gedeelte van de door de vennootschap op papier dan wel langs elektronische weg openbaar gemaakte documenten of informatie niet meer bedragen dan de administratiekosten daarvan, waaronder de kosten voor het ontwikkelen en beheren van registers, op voorwaarde dat de prijs in verhouding staan tot de opgevraagde informatie.

(31)

Momenteel is het voor de lidstaten mogelijk om facultatieve punten voor toegang tot het systeem van gekoppelde registers op te zetten. Het is echter niet mogelijk voor de Commissie om andere belanghebbenden te verbinden met het systeem van gekoppelde registers. De Commissie moet de toestemming krijgen om extra toegangspunten op te zetten, zodat ook andere belanghebbenden voordeel kunnen halen uit de gekoppelde registers en ervoor kunnen zorgen dat de in hun systemen opgenomen informatie over vennootschappen accuraat, actueel en betrouwbaar is. Deze toegangspunten bestaan uit systemen die door de Commissie of andere instellingen, organen en instanties van de Unie worden ontwikkeld en beheerd om hun administratieve taken te vervullen of om aan Unierechtelijke bepalingen te voldoen.

(32)

Om vennootschappen binnen de eengemaakte markt opgerichte vennootschappen te helpen om hun bedrijfsactiviteiten gemakkelijker over de grenzen uit te breiden, moeten zij online bijkantoren in een andere lidstaat kunnen openen en registreren. De lidstaten moeten dan ook, net als voor vennootschappen, voorzien in de online registratie van bijkantoren en de online indiening van documenten en informatie, waardoor de kosten kunnen worden verlaagd en tegelijkertijd de administratieve lasten en de duur van de vormvereisten voor de grensoverschrijdende uitbreiding worden verminderd.

(33)

Wanneer in een lidstaat een bijkantoor van een in een andere lidstaat geregistreerde vennootschap wordt geregistreerd, moet de eerstgenoemde lidstaat bepaalde informatie over de vennootschap kunnen verifiëren via het systeem van gekoppelde registers. Wanneer een bijkantoor in een lidstaat wordt gesloten, moet het register van die lidstaat dit via het systeem van gekoppelde registers melden aan de lidstaat waar de vennootschap is geregistreerd en moeten beide registers deze informatie registreren.

(34)

Ter wille van de consistentie met het Unie- en het nationale recht moet de bepaling over het Contactcomité, dat niet langer bestaat, worden geschrapt en moeten de in de bijlagen I en II bij Richtlijn (EU) 2017/1132 opgenomen vennootschapsvormen worden geactualiseerd.

(35)

Teneinde aanpassing mogelijk te maken aan toekomstige wijzigingen in de wetgeving van de lidstaten en van de Unie inzake vennootschapsvormen, dient de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te worden gedelegeerd aan de Commissie met het oog op de actualisering van de lijst van vennootschapsvormen in de bijlagen I, II en IIA bij Richtlijn (EU) 2017/1132. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (7). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(36)

Deze richtlijn, met inbegrip van de vereisten inzake de registratie van vennootschappen, doet geen afbreuk aan nationale wetten aangaande belastingmaatregelen van de lidstaten of van territoriale of bestuurlijke onderdelen van de lidstaten.

(37)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om in gevallen van fraude of misbruik aanvragen tot oprichting van vennootschappen en de registratie van bijkantoren te weigeren, en evenmin aan de onderzoeks- en handhavingsmaatregelen van de lidstaten, waaronder van de politie of andere bevoegde autoriteiten. Andere Unie- en nationaalrechtelijke verplichtingen, waaronder die welke resulteren uit witwaspraktijken, maatregelen ter bestrijding van terrorismefinanciering en voorschriften inzake feitelijke eigendom, moeten eveneens onverlet worden gelaten. Wat het aanpakken van risico's op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering betreft, doet deze richtlijn geen afbreuk aan Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name de daarin opgenomen voorschriften inzake de toepassing van cliëntenonderzoeksmaatregelen naargelang van de risicogevoeligheid van deze cliënten en inzake de identificatie en registratie van de uiteindelijk begunstigde van een nieuw opgerichte entiteit in de lidstaat waar deze entiteit is opgericht.

(38)

Deze richtlijn moet worden toegepast overeenkomstig het Unierecht inzake gegevensbescherming en de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens zoals vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De verwerking van de persoonsgegevens van natuurlijke personen uit hoofde van deze richtlijn dient te geschieden in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(39)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10) geraadpleegd en heeft op 26 juli 2018 een advies uitgebracht.

(40)

Daar het doel van deze richtlijn, namelijk het aanreiken van digitale oplossingen voor vennootschappen in de eengemaakte markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege omvang of de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(41)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (11) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(42)

Gezien de complexiteit van de wijzigingen die aan de nationale systemen moeten worden aangebracht om aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen, en gezien het feit dat de mate van gebruik van digitale instrumenten en processen op het gebied van het vennootschapsrecht in de diverse lidstaten in dit verband momenteel sterk uiteenloopt, is het passend dat de lidstaten die bijzondere moeilijkheden ondervinden bij het omzetten van bepaalde bepalingen van deze richtlijn de Commissie ervan in kennis kunnen stellen dat zij een verlenging de relevante omzettingstermijn nodig hebben van maximaal één jaar. De lidstaten moeten hun objectieve redenen voor het verzoeken om een dergelijke verlenging kenbaar maken.

(43)

De Commissie moet een evaluatie van deze richtlijn verrichten. Krachtens punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet die evaluatie gebaseerd zijn op doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde, en de basis vormen voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties. De lidstaten moeten bijdragen aan die evaluatie door aan de Commissie al hun gegevens te verstrekken over de manier waarop online oprichting van vennootschappen in de praktijk verloopt, zoals gegevens over het aantal online oprichtingen, het aantal gevallen waarin er modellen werden gebruikt of waarin fysieke aanwezigheid werd vereist en de gemiddelde duur en de kosten van online oprichtingen.

(44)

Er moet informatie worden verzameld om deze richtlijn te toetsen aan de vooropgestelde doelstelling en om een evaluatie van de wetgeving te kunnen uitvoeren overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

(45)

Richtlijn (EU) 2017/1132 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2017/1132

Richtlijn (EU) 2017/1132 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 1 wordt het volgende streepje ingevoegd na het tweede streepje:

„—

de regels inzake de online oprichting van vennootschappen, de online registratie van bijkantoren en de online indiening van documenten en informatie door vennootschappen en bijkantoren van vennootschappen,”;

2)

in titel I wordt de titel van hoofdstuk III vervangen door:

„Online procedures (oprichting, registratie en indiening), openbaarmaking en registers”

3)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Toepassingsgebied

De door deze afdeling en door afdeling 1 bis voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de in bijlage II vermelde vennootschapsvormen en, waar gespecificeerd, de in de bijlagen I en IIA genoemde vennootschapsvormen.”;

4)

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk:

1)   „elektronisch identificatiemiddel”: een elektronisch identificatiemiddel zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

2)   „stelsel voor elektronische identificatie”: een stelsel voor elektronische identificatie zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Verordening (EU) nr. 910/2014;

3)   „elektronisch middel”: elektronische uitrusting die wordt gebruikt voor de verwerking – waaronder digitale compressie – en de opslag van gegevens, en aan de hand waarvan informatie aanvankelijk wordt verzonden en op haar bestemming wordt ontvangen, waarbij die informatie volledig wordt verzonden, doorgeleid en ontvangen op een door de lidstaten vast te stellen wijze;

4)   „oprichting”: het volledige proces van oprichting van een vennootschap overeenkomstig het nationale recht, waaronder het opstellen van de oprichtingsakte van de vennootschap en alle nodige stappen met het oog op opname van de vennootschap in het register;

5)   „registratie van een bijkantoor”: een proces dat leidt tot de openbaarmaking van documenten en informatie betreffende een in een lidstaat pas geopend bijkantoor;

6)   „model”: een model voor de oprichtingsakte van een vennootschap dat door de lidstaten overeenkomstig het nationale recht wordt opgesteld en wordt gebruikt voor de online oprichting van een vennootschap overeenkomstig artikel 13 octies.

Artikel 13 ter

Erkenning van identificatiemiddelen voor de online procedures

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat door aanvragers die burgers van de Unie zijn, de volgende elektronische-identificatiemiddelen kunnen worden gebruikt voor de in dit hoofdstuk bedoelde online procedures:

a)

een elektronisch identificatiemiddel dat is uitgegeven op grond van een stelsel voor elektronische identificatie dat door de eigen lidstaat is goedgekeurd;

b)

een elektronisch identificatiemiddel dat is uitgegeven in een andere lidstaat en ten behoeve van de grensoverschrijdende authenticatie is erkend overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 910/2014.

2.   De lidstaten kunnen weigeren elektronische identificatiemiddelen te erkennen, als de betrouwbaarheidsniveaus van die elektronische identificatiemiddelen niet voldoen aan de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 910/2014 gestelde voorwaarden.

3.   Alle door de lidstaten erkende identificatiemiddelen worden voor het publiek beschikbaar gesteld.

4.   Indien dit gerechtvaardigd is om redenen van algemeen belang, namelijk het voorkomen van identiteitsmisbruik of -wijziging, kunnen de lidstaten met het oog op de verificatie van de identiteit van de aanvrager maatregelen treffen op grond waarvan de aanvrager zich fysiek moet melden bij de autoriteit, persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is om een bepaald aspect van de in dit hoofdstuk bedoelde online procedures te behandelen, met inbegrip van het opstellen van de oprichtingsakte van een vennootschap. De lidstaten zorgen ervoor dat fysieke aanwezigheid van een aanvrager uitsluitend per geval wordt vereist in gevallen waarin er redenen zijn om te vermoeden dat er identiteitsfraude is gepleegd, en dat alle andere procedurehandelingen online kunnen worden afgewikkeld.

Artikel 13 quater

Algemene regels inzake online procedures

1.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan nationale wetten op grond waarvan een autoriteit, persoon of instantie overeenkomstig de rechtsstelsels en rechtstradities van de lidstaten wordt aangewezen die krachtens het nationale recht gemachtigd is om een bepaald aspect van de procedure voor online oprichting van vennootschappen, online registratie van bijkantoren of online indiening van documenten en informatie te behandelen.

2.   Deze richtlijn doet evenmin afbreuk aan de nationaalrechtelijke procedures en voorschriften, waaronder die welke betrekking hebben de wettelijke procedures voor het opstellen van oprichtingsakten, op voorwaarde dat online oprichting als bedoeld in artikel 13 octies en online registratie van een bijkantoor als bedoeld in artikel 28 bis, alsook online indiening van documenten en informatie, als bedoeld in artikel 13 undecies en artikel 28 ter, mogelijk blijven.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de voorschriften van het toepasselijke nationale recht inzake de authenticiteit, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en de geschikte rechtsvorm van de ingediende documenten en informatie, op voorwaarde dat online oprichting als bedoeld in artikel 13 nonies en online registratie van een bijkantoor als bedoeld in artikel 28 bis, alsook online indiening van documenten en informatie, als bedoeld in artikel 13 duodecies en artikel 28 ter, mogelijk blijven.

Artikel 13 quinquies

Vergoedingen voor online procedures

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de regels inzake vergoedingen voor in dit hoofdstuk bedoelde online procedures transparant zijn en op niet-discriminerende wijze worden toegepast.

2.   Vergoedingen die door de in artikel 16 bedoelde registers in rekening worden gebracht voor online procedures, mogen niet meer bedragen dan de voor het verstrekken van zulke diensten gemaakte kosten.

Artikel 13 sexies

Betalingen

Wanneer voor de voltooiing van een in dit hoofdstuk bedoelde procedure een betaling is vereist, zorgen de lidstaten ervoor dat die betaling kan worden verricht met behulp van een algemeen beschikbare online betaaldienst die kan worden gebruikt voor grensoverschrijdende betaling, die identificatie van de betaler mogelijk maakt en wordt aangeboden door een in een lidstaat gevestigde financiële instelling of betalingsdienstaanbieder.

Artikel 13 septies

Informatievereisten

De lidstaten zorgen ervoor dat op registratieportaalsites of -websites die toegankelijk zijn via de digitale toegangspoort, ten minste in een taal die zoveel mogelijk grensoverschrijdende gebruikers grotendeels begrijpen, kosteloos beknopte en gebruiksvriendelijke informatie beschikbaar wordt gesteld om de oprichting van vennootschappen en de registratie van bijkantoren van vennootschappen te vergemakkelijken. Er wordt ten minste informatie verstrekt over de volgende punten:

a)

voorschriften inzake de oprichting van vennootschappen, waaronder de in artikel 13 octies en artikel 13 undecies bedoelde online procedures, en voorschriften inzake het gebruik van modellen en andere oprichtingsdocumenten, de identificatie van personen, het gebruik van talen en inzake toepasselijke vergoedingen;

b)

voorschriften inzake de registratie van bijkantoren, waaronder de in artikel 28 bis en artikel 28 ter bedoelde online procedures, en voorschriften inzake registratiedocumenten, de identificatie van personen en het gebruik van talen;

c)

een schets van de toepasselijke voorschriften om lid te worden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een vennootschap, waaronder van de voorschriften inzake het opleggen van een bestuursverbod aan bestuurders en inzake de autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor het bijhouden van informatie over bestuurders aan wie een bestuursverbod is opgelegd;

d)

een schets van de uit en verantwoordelijkheden van het bestuurs-, leidinggevend en toezichthoudend orgaan van een vennootschap, waaronder de bevoegdheid om een vennootschap in betrekking met derden te vertegenwoordigen.

(*1)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73);”;"

(5)

in titel I, hoofdstuk III, wordt de volgende afdeling ingevoegd:

Afdeling 1 bis

Online oprichting, online indiening van informatie en openbaarmaking

Artikel 13 octies

Online oprichting van vennootschappen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat vennootschappen volledig online kunnen worden opgericht zonder dat de aanvragers zich daarvoor fysiek moeten aanmelden bij een autoriteit of een andere persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is om een bepaald aspect van de procedure voor de online oprichting van vennootschappen te behandelen, waaronder het opstellen van de oprichtingsakte van een vennootschap, met inachtneming van de bepalingen van artikel 13 ter, lid 4, en lid 8 van dit artikel.

De lidstaten kunnen evenwel besluiten om voor andere dan de in bijlage IIA genoemde vennootschapsvormen niet te voorzien in oprichtingsprocedures die online kunnen worden afgewikkeld.

2.   De lidstaten voorzien in nadere voorschriften inzake de online oprichting van vennootschappen, onder meer inzake het gebruik van de in artikel 13 nonies bedoelde modellen en inzake de documenten en informatie die vereist zijn voor de oprichting van een vennootschap. In het kader van die voorschriften zorgen de lidstaten ervoor dat een dergelijke online oprichting kan worden verricht door de indiening van documenten of informatie in elektronische vorm, waaronder elektronische kopieën van de documenten en informatie als bedoeld in artikel 16 bis, lid 4.

3.   De in lid 2 bedoelde voorschriften hebben op zijn minst betrekking op:

a)

de procedures om te waarborgen dat de aanvragers de nodige handelingsbekwaam hebben en de bevoegdheid hebben om de vennootschap te vertegenwoordigen;

b)

de middelen om de identiteit van de aanvragers te verifiëren overeenkomstig artikel 13 ter;

c)

de voorschriften voor de aanvragers om gebruik te maken van in Verordening (EU) nr. 910/2014 bedoelde vertrouwensdiensten;

d)

de procedures om de rechtmatigheid van het doel van de vennootschap te verifiëren, voor zover het nationale recht in zulke controles voorziet;

e)

de procedures om de rechtmatigheid van de naam van de vennootschap te verifiëren, voor zover het nationale recht in zulke controles voorziet;

f)

de procedures om de benoeming van bestuurders te verifiëren.

4.   De in lid 2 bedoelde voorschriften kunnen met name ook betrekking hebben op:

a)

de procedures om de rechtmatigheid van de oprichtingsakten van de vennootschap te waarborgen, onder meer via een controle van het correcte gebruik van modellen;

b)

de gevolgen van het opleggen van een bestuursverbod aan een bestuurder door de bevoegde autoriteit van een lidstaat;

c)

de rol van een notaris of een andere persoon of instantie die overeenkomstig het nationaal recht gemachtigd is om een aspect van de online oprichting van een vennootschap te behandelen;

d)

de uitsluiting van online oprichting in gevallen waarin het aandelenkapitaal van de vennootschap moet worden voldaan in natura.

5.   De lidstaten laten de online oprichting van een vennootschap niet afhangen van het voor de vennootschapsregistratie verkrijgen van een vergunning of machtiging, tenzij een dergelijke voorwaarde onontbeerlijk is voor een passend toezicht van bepaalde activiteiten als vastgelegd in het nationale recht.

6.   Wanneer in het kader van de procedure voor het oprichten van een vennootschap aandelenkapitaal moet worden betaald, zorgen de lidstaten ervoor dat een dergelijke betaling overeenkomstig artikel 13 sexies online kan worden gedaan naar een bankrekening van een in de Unie actieve bank. Bovendien zorgen de lidstaten ervoor dat het bewijs van deze betalingen ook online kan worden verstrekt.

7.   Indien een vennootschap uitsluitend wordt opgericht door natuurlijke personen die gebruikmaken van de in artikel 13 nonies bedoelde modellen, dragen de lidstaten er zorg voor dat de online oprichting wordt afgewikkeld binnen vijf werkdagen en in andere gevallen binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de meest recente van de volgende data:

a)

de datum van vervulling van alle aan de online oprichting gestelde vormvereisten, met inbegrip van de ontvangst van alle documenten en informatie die in overeenstemming zijn met het nationale recht, door een autoriteit of persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is om een bepaald aspect van de procedure voor de oprichting van een vennootschap te behandelen;

b)

de datum van betaling van een registratievergoeding, de datum van de betaling van aandelenkapitaal in contanten of de datum van de betaling van aandelenkapitaal in natura overeenkomstig het nationale recht.

Als de procedure niet binnen de in dit lid vastgestelde termijn kan worden afgerond, zorgen de lidstaten ervoor dat de aanvrager in kennis wordt gesteld van de redenen voor de vertraging.

8.   Indien dit gerechtvaardigd is om redenen van algemeen belang, namelijk het waarborgen van de naleving van de regels inzake de handelingsbekwaamheid van aanvragers en hun bevoegdheid om een vennootschap te vertegenwoordigen, mag elke autoriteit, persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is om een bepaald aspect van de procedure voor de online oprichting van vennootschappen te behandelen, waaronder het opstellen van de oprichtingsakte van een vennootschap, om de fysieke aanwezigheid van de aanvrager verzoeken. De lidstaten zorgen ervoor dat in dergelijke gevallen de fysieke aanwezigheid van een aanvrager uitsluitend per geval kan worden vereist wanneer er redenen zijn om te vermoeden dat de in lid 3, onder a), vastgestelde regels niet worden nageleefd. De lidstaten zorgen ervoor dat alle andere stappen van de procedure toch online kunnen worden afgewikkeld.

Artikel 13 nonies

Modellen voor de online oprichting van vennootschappen

1.   De lidstaten stellen de modellen voor de in bijlage IIA genoemde vennootschapsvormen ter beschikking op registratieportaalsites of -websites die toegankelijk zijn via de digitale toegangspoort. De lidstaten kunnen online ook modellen ter beschikking stellen voor de oprichting van andere vennootschapsvormen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de aanvragers de in lid 1 van dit artikel bedoelde modellen kunnen gebruiken in het kader van de in artikel 13 octies bedoelde online oprichtingsprocedure. Indien de modellen door de aanvragers zijn gebruikt in overeenstemming met de regels als bedoeld in artikel 13 octies, lid 4, onder a), wordt aangenomen dat is voldaan aan het in artikel 10 vastgelegde vereiste om de oprichtingsakte van de vennootschap bij authentieke akte te verlijden wanneer er niet is voorzien in een voorafgaande administratieve of rechterlijke controle.

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan verplichtingen uit hoofde van nationaal recht om het opstellen van oprichtingsakten onder de vorm van een authentieke akte te doen, zolang de in artikel 13 octies bedoelde online oprichting mogelijk blijft.

3.   De lidstaten stellen deze modellen ten minste beschikbaar in een officiële taal van de Unie die zoveel mogelijk grensoverschrijdende gebruikers grotendeels begrijpen. De beschikbaarheid van modellen in andere talen dan de officiële taal of talen van de betrokken lidstaat dient uitsluitend informatiedoeleinden, tenzij die lidstaat besluit dat het ook mogelijk is een vennootschap op te richten met modellen in een dergelijke andere taal.

4.   De inhoud van de modellen wordt beheerst door het nationale recht.

Artikel 13 decies

Bestuurders aan wie een bestuursverbod is opgelegd

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat zij beschikken over regels inzake bestuursverboden. Die regels voorzien onder meer in de mogelijkheid om rekening te houden met een van kracht zijnd bestuursverbod of met informatie die relevant is voor een bestuursverbod in een andere lidstaat. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „bestuurders” ten minste de in artikel 14, onder d), i), bedoelde personen verstaan.

2.   De lidstaten kunnen van personen die bestuurder willen worden, verlangen dat zij verklaren of zij op de hoogte zijn van omstandigheden die kunnen leiden tot een bestuursverbod in de betrokken lidstaat.

De lidstaten kunnen de benoeming van een persoon als bestuurder van een vennootschap weigeren indien aan die persoon een bestuursverbod is opgelegd in een andere lidstaat.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat zij antwoord kunnen geven op een verzoek van een andere lidstaat om informatie die relevant is voor het opleggen van een bestuursverbod aan bestuurders krachtens het recht van de lidstaat die op het verzoek antwoordt.

4.   Teneinde antwoord te geven op een verzoek als bedoeld in lid 3 van onderhavig artikel, nemen de lidstaten ten minste de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij, middels het in artikel 22 bedoelde systeem, onverwijld informatie kunnen verstrekken waaruit blijkt of aan een bepaalde persoon een bestuursverbod is opgelegd of of hij is ingeschreven in een van hun registers met informatie die relevant is voor het opleggen van een bestuursverbod aan. De lidstaten kunnen ook verdere informatie uitwisselen, zoals over de periode van en de redenen voor het opleggen van het bestuursverbod. Een dergelijke uitwisseling wordt beheerst door het nationale recht.

5.   De Commissie stelt nadere bepalingen en technische details vast voor de uitwisseling van de in lid 4 van onderhavig artikel bedoelde informatie door middel van de in artikel 24 bedoelde uitvoeringshandelingen.

6.   De leden 1 t/m 5 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing indien een vennootschap bij het in artikel 16 bedoelde register informatie over de benoeming van een nieuwe bestuurder indient.

7.   De persoonsgegevens van personen als bedoeld in dit artikel worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en het nationale recht teneinde de autoriteit of de persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is, in staat te stellen de nodige informatie in verband met het opleggen van een bestuursverbod aan een persoon te beoordelen met het oog op het voorkomen van frauduleus of ander onrechtmatig gedrag en het waarborgen van de bescherming van alle personen die interageren met vennootschappen of bijkantoren.

De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 16 bedoelde registers, de autoriteiten of de personen of instanties die krachtens het nationale recht gemachtigd zijn om een bepaald aspect van online procedures te behandelen de voor de toepassing van dit artikel verzonden persoonsgegevens niet langer opslaan dan nodig is en in elk geval niet langer dan persoonsgegevens met betrekking tot de oprichting van een vennootschap, de registratie van een bijkantoor of de indiening van informatie door een vennootschap of bijkantoor zijn opgeslagen.

Artikel 13 undecies

Online indiening van documenten en informatie van vennootschappen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat documenten en informatie als bedoeld in artikel 14, alsook wijzigingen daarvan, online bij het register kunnen worden ingediend binnen de termijn die is vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waar de vennootschap is ingeschreven. De lidstaten zorgen ervoor dat deze informatie volledig online kan worden ingediend zonder dat een aanvrager zich fysiek moeten aanmelden bij een autoriteit of persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is om de online indiening te behandelen, met inachtneming van de bepalingen van artikel 13 ter, lid 4, en, indien van toepassing, artikel 13 octies, lid 8.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de oorsprong en integriteit van de online ingediende documenten elektronisch kunnen worden geverifieerd.

3.   De lidstaten kunnen verlangen dat bepaalde of dat alle vennootschappen bepaalde of alle in lid 1 bedoelde documenten en informatie online indienen.

4.   Artikel 13 octies, leden 2 tot en met 5, is van overeenkomstige toepassing op online indiening van documenten en informatie.

5.   De lidstaten mogen andere dan de in lid 1 bedoelde vormen van indiening van informatie blijven toestaan, zowel langs elektronische weg of op papier, door vennootschappen, door notarissen of door andere personen of instanties die krachtens het nationale recht gemachtigd zijn om dergelijke indieningsvormen te behandelen.”;

6)

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

Openbaarmaking in het register

1.   In iedere lidstaat wordt bij een centraal handels- of vennootschapsregister („het register”) voor elke van de daar ingeschreven vennootschappen een dossier aangelegd.

De lidstaten zien erop toe dat vennootschappen een Europese unieke identificatiecode („EUID”) krijgen, zoals bedoeld in punt 8 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/884 van de Commissie (*2), waarmee zij eenduidig kunnen worden geïdentificeerd wanneer registers met elkaar communiceren via het overeenkomstig artikel 22 ingestelde systeem voor koppeling van registers („systeem van gekoppelde registers”). Die unieke identificatiecode bevat ten minste elementen die het mogelijk maken om de lidstaat van het register, het nationale register van oorsprong en het nummer van de vennootschap in dat register te bepalen en, indien nodig, kenmerken om identificatiefouten te vermijden.

2.   Alle documenten en informatie die krachtens artikel 14 openbaar gemaakt dienen te worden, worden bewaard in het in lid 1 van onderhavig artikel bedoelde dossier of worden rechtstreeks in het register opgenomen en de inhoud van de vermeldingen in het register worden opgenomen in het dossier.

Alle in artikel 14 bedoelde documenten en informatie, worden, ongeacht de manier waarop zij zijn ingediend, in het dossier in het register bewaard of er rechtstreeks elektronisch in opgenomen. De lidstaten dragen er zorg voor dat alle op papier ingediende documenten en informatie zo spoedig mogelijk door het register in elektronische vorm worden omgezet.

De lidstaten dragen er zorg voor dat in artikel 14 bedoelde documenten en informatie die vóór 31 december 2006 op papier werden ingediend, door het register in elektronische vorm worden omgezet na ontvangst van een aanvraag om openbaarmaking langs elektronische weg.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 14 bedoelde documenten en informatie openbaar worden gemaakt door deze voor het publiek beschikbaar te stellen in het register. Bovendien kunnen de lidstaten verlangen dat alle of bepaalde van die documenten en informatie worden bekendgemaakt in een daartoe bestemd nationaal publicatieblad of een even doeltreffend instrument. Dit instrument houdt minstens het gebruik in van een systeem waarbij de gepubliceerde documenten of informatie in chronologische volgorde kan worden geraadpleegd via een centraal elektronisch platform. In dergelijke gevallen zendt het register deze documenten en informatie langs elektronische weg toe aan het nationale publicatieblad of een centrale elektronische platform.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om discrepanties tussen de inhoud van het register en de inhoud van het dossier te vermijden.

De lidstaten die de publicatie van documenten en informatie in een nationaal publicatieblad of op een centraal elektronisch platform vereisen, nemen de nodige maatregelen om discrepanties te vermijden tussen hetgeen overeenkomstig lid 3 openbaar wordt gemaakt en hetgeen in het publicatieblad of op het platform wordt gepubliceerd.

In geval van discrepanties in de zin van dit artikel prevaleren de in het register beschikbaar gestelde documenten en informatie.

5.   De in artikel 14 bedoelde documenten en informatie kunnen door de vennootschap pas na de in lid 3 van onderhavig artikel bedoelde openbaarmaking worden tegengeworpen aan derden, tenzij de vennootschap aantoont dat deze derden er kennis van droegen.

Deze documenten en informatie kunnen evenwel, met betrekking tot verrichtingen van vóór de zestiende dag volgend op die van de openbaarmaking, niet worden tegengeworpen aan derden die aantonen dat zij er onmogelijk kennis van hadden kunnen dragen.

Derden kunnen zich altijd beroepen op documenten en informatie ten aanzien waarvan de vormvereisten van openbaarmaking nog niet zijn vervuld, tenzij de niet-openbaarmaking met zich brengt dat zulke documenten of informatie geen gevolgen sorteren.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle documenten en informatie die worden ingediend als onderdeel van de oprichting van een vennootschap, van de registratie van een bijkantoor of van een indiening van informatie door een vennootschap of een bijkantoor, door de registers worden opgeslagen in een machineleesbaar en doorzoekbaar format of als gestructureerde gegevens.”.

(*2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/884 van de Commissie van 8 juni 2015 tot vaststelling van de technische specificaties en de procedures voor het systeem van gekoppelde registers dat is ingesteld bij Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 144 van 10.6.2015, blz. 1)."

7)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

Toegang tot openbaar gemaakte informatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij het register zowel op papier als langs elektronische weg een kopie kan worden aangevraagd van alle of een gedeelte van de in artikel 14 bedoelde documenten en informatie.

De lidstaten kunnen echter besluiten dat bepaalde categorieën documenten en informatie die tot uiterlijk 31 december 2006 op papier werden ingediend, niet of slechts ten dele langs elektronische weg van het register kunnen worden verkregen indien zij vóór een vastgestelde termijn voorafgaand aan de datum van de aanvraag bij het register zijn ingediend. Die vastgestelde termijn mag niet korter zijn dan tien jaar.

2.   De kosten voor de verkrijging van een kopie van alle of een gedeelte van de in artikel 14 bedoelde documenten of informatie, hetzij op papier, hetzij langs elektronische weg, mogen niet meer bedragen dan de administratiekosten, waaronder de kosten voor het ontwikkelen en onderhouden van registers.

3.   De aan een aanvrager verstrekte elektronische en papieren kopieën worden voor eensluidend afschrift gewaarmerkt, tenzij de aanvrager daarvan afziet.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat elektronische kopieën en extracten van de door het register verstrekte documenten en informatie zijn gewaarmerkt door middel van vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014, teneinde te garanderen dat de elektronische kopieën of extracten door het register zijn verstrekt en dat de inhoud ervan hetzij een eensluidend afschrift is van het door het register bewaarde document, hetzij in overeenstemming is met de daarin opgenomen informatie.”.

8)

in artikel 17 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat er bijgewerkte informatie beschikbaar is, waarin toelichting wordt verschaft bij de nationaalrechtelijke bepalingen krachtens dewelke derden overeenkomstig artikel 16, leden 3, 4 en 5, kunnen vertrouwen op informatie en elk soort document als bedoeld in artikel 14.”;

9)

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Elektronische kopieën van de in artikel 14 bedoelde documenten en informatie worden eveneens voor het publiek beschikbaar gesteld via het systeem van gekoppelde registers. De lidstaten kunnen de in artikel 14 bedoelde documenten en informatie ook beschikbaar stellen voor andere dan de in bijlage II genoemde vennootschapsvormen.”;

b)

in lid 3 wordt punt a) vervangen door:

„a)

de in artikel 14 bedoelde documenten en informatie, onder meer voor andere dan de in bijlage II genoemde vennootschapsvormen, wanneer die documenten door de lidstaten ter beschikking worden gesteld;”;

10)

Artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Vergoeding voor documenten en informatie

1.   De vergoedingen die in rekening worden gebracht om de in artikel 14 bedoelde documenten en informatie via het systeem van gekoppelde registers te verkrijgen, mogen niet meer bedragen dan de daaraan verbonden administratiekosten, waaronder de kosten voor het ontwikkelen en behouden van registers.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat ten minste de volgende informatie en documenten kosteloos beschikbaar zijn via het systeem van gekoppelde registers:

a)

de naam of de namen en de rechtsvorm van de vennootschap;

b)

de statutaire zetel van de vennootschap en de lidstaat waar deze is geregistreerd;

c)

het registratienummer en de EUID van de vennootschap;

d)

nadere gegevens over de website van de vennootschap, indien dergelijke gegevens in het nationale register zijn opgenomen;

e)

de toestand van de vennootschap, zoals: bedrijfsactiviteiten gestaakt, doorgehaald in het register, vereffend, ontbonden, economisch actief of inactief, zoals gedefinieerd in het nationale recht en mits deze informatie in de nationale registers is opgenomen);

f)

het doel van de vennootschap, mits dit in het nationale register is opgenomen;

g)

de personalia van personen die, ofwel als instantie ofwel als lid van een dergelijke instantie, momenteel door de vennootschap gemachtigd zijn om haar ten opzichte van derden en in rechte te vertegenwoordigen, en informatie over de vraag of de personen die gemachtigd zijn om de vennootschap te vertegenwoordigen, dit alleen kunnen doen of gezamenlijk moeten optreden;

h)

informatie over bijkantoren die de vennootschap in een andere lidstaat heeft geopend, met inbegrip van de naam, het registratienummer, de EUID en de lidstaat waar het bijkantoor is geregistreerd.

3.   De uitwisseling van informatie via het systeem van gekoppelde registers is kosteloos voor de registers.

4.   De lidstaten kunnen besluiten dat de onder d) en f) bedoelde informatie alleen kosteloos beschikbaar is voor de autoriteiten van andere lidstaten.”

11)

Artikel 20, lid 3, wordt geschrapt.

12)

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende alinea wordt toegevoegd aan lid 4:

„De Commissie kan facultatieve punten voor toegang tot het systeem van gekoppelde registers opzetten. Deze toegangspunten bestaan uit systemen die door de Commissie of andere instellingen, organen en instanties van de Unie worden ontwikkeld en beheerd om hun administratieve taken te vervullen of aan Unierechtelijke bepalingen te voldoen. De Commissie stelt de lidstaten onverwijld in kennis van de instelling van deze toegangspunten en van elke belangrijke wijziging in de werking ervan.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Toegang tot de informatie van het systeem van gekoppelde registers wordt verstrekt via het portaal en de door de lidstaten en de Commissie ingestelde facultatieve toegangspunten.”;

13)

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt d) wordt vervangen door:

„d)

de technische specificatie voor de methoden voor informatie-uitwisseling tussen het register van de vennootschap en het register van het bijkantoor als bedoeld in de artikelen 20, 28 bis, 28 quater, 30 bis en 34;”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

de gedetailleerde lijst van gegevens die worden verzonden voor de informatie-uitwisseling tussen de registers, als bedoeld in de artikelen 20, 28 bis, 28 quater, 30 bis, 34 en 130;”;

c)

punt n) wordt vervangen door:

„n)

de procedure en de technische vereisten voor de verbinding van de facultatieve toegangspunten met het platform als bedoeld in artikel 22;”;

d)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„o)

de nadere bepalingen voor en de technische details van de uitwisseling van de in artikel 13 decies bedoelde informatie tussen de registers.”;

e)

aan het eind van het artikel wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De Commissie stelt uiterlijk op 1 februari 2021 overeenkomstig de punten d), e), n) en o) de uitvoeringshandelingen vast.”;

14)

in titel I, hoofdstuk III wordt de titel van afdeling 2 vervangen door:

Registratie- en openbaarmakingsregels voor bijkantoren van vennootschappen van andere lidstaten
”;

15)

in titel I, hoofdstuk III, afdeling 2 worden de volgende artikelen ingevoegd:

„Artikel 28 bis

Online registratie van bijkantoren

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat bijkantoren van onder het recht van een andere lidstaat vallende vennootschappen bij hen volledig online kunnen worden geregistreerd zonder dat de aanvragers zich daarvoor fysiek moeten aanmelden bij een autoriteit of een persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is om een bepaald aspect van de aanvraag om registratie van bijkantoren te behandelen, met inachtneming van artikel 13 ter, lid 4, en dienovereenkomstig van artikel 13 octies, lid 8.

2.   De lidstaten stellen nadere voorschriften voor de online registratie van bijkantoren vast, waaronder inzake de documenten en informatie die bij een bevoegde autoriteit moeten worden ingediend. In het kader van deze voorschriften zorgen de lidstaten ervoor dat de online registratie kan worden verricht door de indiening van documenten of gegevens in elektronische vorm, met inbegrip van elektronische kopieën van de documenten en informatie als bedoeld in artikel 16 bis, lid 4, of door gebruikmaking van de eerder bij een register ingediende documenten of gegevens.

3.   De in lid 2 bedoelde voorschriften hebben op zijn minst betrekking op:

a)

de procedure om te waarborgen dat de aanvragers de nodige handelingsbekwaamheid hebben en de bevoegdheid hebben om de vennootschap te vertegenwoordigen;

b)

de middelen om de identiteit te verifiëren van de persoon of personen die de bijkantoren registreren, of hun vertegenwoordigers;

c)

de verplichting voor de aanvragers om gebruik te maken van de in Verordening (EU) nr. 910/2014 bedoelde vertrouwensdiensten.

4.   De in lid 2 bedoelde voorschriften kunnen ook betrekking hebben op procedures met het oog op:

a)

het verifiëren van de rechtmatigheid van het doel van het bijkantoor;

b)

het verifiëren van de rechtmatigheid van de naam van het bijkantoor;

c)

het verifiëren van de rechtmatigheid van de documenten en informatie die zijn ingediend voor de registratie van het bijkantoor te;

d)

het bepalen van de rol van een notaris of een andere overeenkomstig de nationale bepalingen gemachtigde persoon of instantie die betrokken is bij het proces van de registratie van een bijkantoor.

5.   De lidstaten kunnen, in het kader van de registratie van een bijkantoor van een in een andere lidstaat opgerichte vennootschap, de informatie over die vennootschap verifiëren aan de hand van het systeem van gekoppelde registers.

De lidstaten laten de online registratie van een bijkantoor niet afhangen van het voorafgaand verkrijgen van een vergunning of machtiging, tenzij zulks onontbeerlijk is voor een passend toezicht op bepaalde activiteiten zoals vastgelegd in het nationale recht.

6.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de online registratie van een bijkantoor wordt afgewikkeld binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop aan alle vormvereisten is voldaan, met inbegrip van de ontvangst van alle vereiste documenten en informatie die in overeenstemming zijn met het nationale recht, door een autoriteit of een persoon of instantie die krachtens het nationale recht gemachtigd is om een bepaald deel van de registratie van een bijkantoor te behandelen.

Als de procedure voor de registratie van een bijkantoor niet kan worden afgerond binnen de in dit lid gestelde termijn, zorgen de lidstaten ervoor dat de aanvrager in kennis wordt gesteld van de redenen voor de vertraging.

7.   Zodra het bijkantoor van de krachtens de wetgeving van een andere lidstaat opgerichte vennootschap is geregistreerd, meldt het register van de lidstaat waar het bijkantoor is geregistreerd dit via het systeem van gekoppelde registers aan de lidstaat waar de vennootschap is geregistreerd. De lidstaat waar de vennootschap is geregistreerd, bevestigt de ontvangst van deze melding en registreert de informatie onmiddellijk in zijn register.

Artikel 28 ter

Online indiening van documenten en informatie voor bijkantoren

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat in artikel 30 bedoelde documenten en informatie, en wijzigingen daarvan, online kunnen worden ingediend binnen de periode die is bepaald in de wetgeving van de lidstaat waar het bijkantoor is opgericht. De lidstaten zorgen ervoor dat die indiening volledig online kan plaatsvinden zonder dat de aanvragers zich fysiek moeten aanmelden bij een autoriteit of persoon of instantie die op grond van nationaal recht gemachtigd is de online indiening te behandelen, met inachtneming van de bepalingen die zijn vastgelegd in artikel 13 ter, lid 4, en op overeenkomstige wijze in artikel 13 octies, lid 8.

2.   Artikel 28 bis, leden 2 tot en met 5, is van overeenkomstige toepassing op online indiening voor bijkantoren.

3.   De lidstaten kunnen verlangen dat bepaalde of alle in lid 1 bedoelde documenten en informatie alleen online worden ingediend.

Artikel 28 quater

Sluiting van bijkantoren

De lidstaten zorgen ervoor dat het register van een lidstaat waar het bijkantoor van de vennootschap is geregistreerd, onmiddellijk na ontvangst van de in artikel 30, lid 1, onder h), bedoelde documenten en informatie, via het systeem van gekoppelde registers meldt aan het register van de lidstaat waar de vennootschap is geregistreerd dat het bijkantoor is gesloten en uit het register is geschrapt. Het register van de lidstaat van de vennootschap bevestigt ook via dat systeem dat het deze melding heeft ontvangen en registreert de informatie onmiddellijk.”;

(16)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 30 bis

Wijzigingen van documenten en informatie van de vennootschap

De lidstaat waar een vennootschap is geregistreerd geeft de lidstaat waar een bijkantoor van de vennootschap is geregistreerd er via het systeem van gekoppelde registers onverwijld kennis van wanneer een wijziging is ingediend met betrekking tot:

a)

de naam van de vennootschap;

b)

de statutaire zetel van de vennootschap;

c)

het registratienummer van de vennootschap in het register;

d)

de rechtsvorm van de vennootschap;

e)

de documenten en in artikel 14, onder d) en f) bedoelde documenten en informatie.

Het register waarin het bijkantoor is geregistreerd, bevestigt de ontvangst van de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde informatie onmiddellijk via het systeem van gekoppelde registers en zorgt ervoor dat de in artikel 30, lid 1, bedoelde documenten en informatie onverwijld worden bijgewerkt.”.

17)

In artikel 31 wordt de volgende alinea wordt toegevoegd:

„De lidstaten kunnen bepalen dat aan de verplichting tot openbaarmaking van boekhoudbescheiden als bedoeld in artikel 30, lid 1, onder g), is voldaan indien de in artikel 14, onder f), bedoelde openbaarmaking heeft plaatsgevonden in het register van de lidstaat waar de vennootschap is geregistreerd.”;

18)

Artikel 43 wordt geschrapt.

19)

Artikel 161 wordt vervangen door:

„Artikel 161

Gegevensbescherming

Verordening (EU) 2016/679 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn.”;

20)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 162 bis

Wijzigingen van de bijlagen

De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging die wordt aangebracht in de soorten kapitaalvennootschappen waarin hun nationale recht voorziet, en die gevolgen heeft voor de inhoud van de bijlagen I, II en IIA.

Wanneer een lidstaat de Commissie kennis geeft krachtens de eerste alinea van dit artikel, is de Commissie bevoegd om door middel van gedelegeerde handelingen in overeenstemming met artikel 163 de lijst van vennootschapsvormen in de bijlagen I, II en IIA aan te passen in lijn met de in de eerste alinea van onderhavig artikel bedoelde informatie.”;

21)

Artikel 163 wordt vervangen door:

„Artikel 163

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 25, lid 3, en artikel 162 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 31 juli 2019.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 25, lid 3, en artikel 162 bis, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 25, lid 3, of artikel 162 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.”;

22)

In bijlage I wordt het 27e streepje vervangen door:

„—

:

Zweden

:

publikt aktiebolag;”;

23)

In bijlage II wordt het 27e streepje vervangen door:

„—

:

Zweden

:

privat aktiebolag

publikt aktiebolag;”;

24)

Bijlage IIA, zoals opgenomen in de bijlage bij deze richtlijn, wordt ingevoegd.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 augustus 2021 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee aan de Commissie.

2.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 augustus 2023 te voldoen aan artikel 1, lid 5, van onderhavige richtlijn wat artikel 13 decies en artikel 13 undecies, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/1132 betreft, en aan artikel 1, lid 6, van onderhavige richtlijn wat artikel 16, lid 6, van Richtlijn 2017/1132 betreft.

3.   In afwijking van lid 1 komen de lidstaten die bijzondere moeilijkheden ondervinden bij het omzetten van deze richtlijn in aanmerking voor een verlenging van maximaal één jaar van de in lid 1 bepaalde termijn. Zij geven objectieve redenen voor de noodzaak van een dergelijke verlenging. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 februari 2021 in kennis van hun voornemen om van een dergelijke verlenging gebruik te maken.

4.   Wanneer de lidstaten de bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

5.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Verslaglegging, evaluatie en gegevensverzameling

1.   Uiterlijk op 1 augustus 2024 of, indien een lidstaat gebruikmaakt van de afwijking als bedoeld in artikel 2, lid 3, uiterlijk op 1 augustus 2025 verricht de Commissie een evaluatie van de bij onderhavige richtlijn in Richtlijn (EU) 2017/1132 ingevoerde bepalingen en brengt zij aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de bevindingen, behalve wat betreft de in artikel 2, lid 2, bedoelde bepalingen, waarvoor de evaluatie en dit verslag uiterlijk op 1 augustus 2026 worden opgesteld.

De lidstaten stellen de Commissie de informatie ter beschikking die zij voor het opstellen van de verslagen nodig heeft, met name gegevens over het aantal online registraties en de daarmee verbonden kosten.

2.   De evaluatie in het verslag van de Commissie heeft onder meer betrekking op:

a)

de vraag of het haalbaar is om te voorzien in de volledige online registratie van andere dan de in bijlage IIA genoemde vennootschapsvormen;

b)

de vraag of het haalbaar is om de lidstaten modellen te laten verstrekken voor alle soorten kapitaalvennootschappen, en de vraag of het noodzakelijk en haalbaar is om een geharmoniseerd model te verstrekken dat door alle lidstaten moet worden gebruikt voor de in bijlage IIA genoemde vennootschapsvormen;

c)

de praktische ervaring met de toepassing van de in artikel 13 decies bedoelde regels inzake het opleggen van een bestuursverbod aan bestuurders;

d)

de methoden voor de online indiening en online toegang, met inbegrip van het gebruik van application programming interfaces;

e)

de vraag of het noodzakelijk en haalbaar is om meer dan de in artikel 19, lid 2, vereiste informatie kosteloos ter beschikking te stellen en onbelemmerde toegang tot die informatie te waarborgen;

f)

de vraag of het noodzakelijk en haalbaar is om het eenmaligheidsbeginsel verder toe te passen.

3.   Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132.

4.   Met het oog op een betrouwbare evaluatie van de bij onderhavige richtlijn in Richtlijn (EU) 2017/1132 ingevoerde bepalingen verzamelen de lidstaten gegevens over hoe online oprichting in de praktijk werkt. Normaliter moet deze informatie bestaan uit het aantal online oprichtingen, het aantal gevallen waarin modellen werden gebruikt of waarin fysieke aanwezigheid vereist was en de gemiddelde duur en kosten van online oprichtingen. Zij stellen de Commissie tweemaal van deze informatie in kennis, uiterlijk twee jaar na de datum van omzetting.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 24.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(3)  Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).

(4)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(5)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(8)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(9)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(11)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


BIJLAGE

„BIJLAGE IIA

VENNOOTSCHAPSVORMEN

BEDOELD IN DE ARTIKELEN 13, 13 sexies, 13 octies, 13 nonies en 162 bis

:

België

:

société privée à responsabilité limitée/besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,

société privée à responsabilité limitée unipersonnelle/eenpersoons besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;

:

Bulgarije

:

дружество с ограничена отговорност,

еднолично дружество с ограничена отговорност;

:

Tsjechië

:

společnost s ručením omezeným;

:

Denemarken

:

Anpartsselskab;

:

Duitsland

:

Gesellschaft mit beschränkter Haftung;

:

Estland

:

osaühing;

:

Ierland

:

private company limited by shares or by guarantee/cuideachta phríobháideach faoi theorainn scaireanna nó ráthaíochta,

designated activity company/cuideachta ghníomhaíochta ainmnithe;

:

Griekenland

:

εταιρεία περιορισμένης ευθύνης,

ιδιωτική κεφαλαιουχική εταιρεία;

:

Spanje

:

sociedad de responsabilidad limitada;

:

Frankrijk

:

société à responsabilité limitée,

entreprise unipersonnelle à responsabilité limitée,

société par actions simplifiée,

société par actions simplifiée unipersonnelle;

:

Kroatië

:

društvo s ograničenom odgovornošću,

jednostavno društvo s ograničenom odgovornošću;

:

Italië

:

società a responsabilità limitata,

società a responsabilità limitata semplificata;

:

Cyprus

:

ιδιωτική εταιρεία περιορισμένης ευθύνης με μετοχές ή/και με εγγύηση;

:

Letland

:

sabiedrība ar ierobežotu atbildību;

:

Litouwen

:

uždaroji akcinė bendrovė;

:

Luxemburg

:

société à responsabilité limitée;

:

Hongarije

:

korlátolt felelősségű társaság;

:

Malta

:

private limited liability company/kumpannija privata;

:

Nederland

:

besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;

:

Oostenrijk

:

Gesellschaft mit beschränkter Haftung;

:

Polen

:

spółka z ograniczoną odpowiedzialnością;

:

Portugal

:

sociedade por quotas;

:

Roemenië

:

societate cu răspundere limitată;

:

Slovenië

:

družba z omejeno odgovornostjo;

:

Slowakije

:

spoločnosť s ručením obmedzeným;

:

Finland

:

yksityinen osakeyhtiö/privat aktiebolag;

:

Zweden

:

privat aktiebolag;

:

Verenigd Koninkrijk

:

private company limited by shares or guarantee.”


11.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/105


RICHTLIJN (EU) 2019/1152 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, onder b), in samenhang met artikel 153, lid 1, onder b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat iedere werknemer recht heeft op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden, op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon.

(2)

Beginsel nr. 5 van de Europese pijler van sociale rechten, die op 17 november 2017 in Göteborg is afgekondigd, bepaalt dat werknemers ongeacht de aard en de duur van hun arbeidsrelatie recht hebben op een billijke en gelijke behandeling wat betreft arbeidsvoorwaarden, toegang tot sociale bescherming en opleiding, en dat de overgang naar arbeidsrelaties voor onbepaalde duur moet worden bevorderd; dat, in overeenstemming met wetgeving en collectieve overeenkomsten, moet worden gewaarborgd dat werkgevers over de nodige flexibiliteit beschikken om zich snel aan te kunnen passen aan veranderingen in de economische context; dat innovatieve vormen van werk die goede arbeidsvoorwaarden waarborgen, moeten worden bevorderd; dat ondernemerschap en werken als zelfstandige moet worden gestimuleerd en dat arbeidsmobiliteit moet worden vergemakkelijkt; en dat arbeidsrelaties die leiden tot onzekere arbeidsvoorwaarden moeten worden voorkomen, onder meer door middel van een verbod op misbruik van atypische arbeidsovereenkomsten, en dat een proeftijd een redelijke duur moet hebben.

(3)

Beginsel nr. 7 van de Europese pijler van sociale rechten bepaalt dat werknemers het recht hebben om bij hun indiensttreding schriftelijk in kennis te worden gesteld van hun rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsrelatie, waaronder die met betrekking tot de proeftijd; dat zij voorafgaand aan een ontslag het recht hebben om de redenen voor hun ontslag te vernemen en dat hun een redelijke opzegtermijn moet worden geboden; dat zij het recht hebben op toegang tot een doeltreffend en onpartijdig systeem van geschillenbeslechting en, bij een onredelijk ontslag, een recht op verhaal, waarbij een passende schadevergoeding is inbegrepen.

(4)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 91/533/EEG van de Raad (4) hebben de arbeidsmarkten ingrijpende veranderingen ondergaan als gevolg van demografische ontwikkelingen en de digitalisering, die hebben geleid tot het ontstaan van nieuwe vormen van werk. Die hebben bijgedragen aan innovatie en de groei van de werkgelegenheid en van de arbeidsmarkt. Sommige nieuwe vormen van werk kunnen aanzienlijk minder voorspelbaar zijn dan traditionele arbeidsrelaties en kunnen zo leiden tot onzekerheid omtrent de toepasselijke rechten en sociale bescherming voor de betrokken werknemers. In die veranderende arbeidswereld is het dus steeds belangrijker voor werknemers om volledig geïnformeerd te zijn over hun essentiële arbeidsvoorwaarden, en dat moet tijdig en schriftelijk gebeuren in een voor werknemers gemakkelijk toegankelijke vorm. Om zich voldoende aan de ontwikkeling van nieuwe vormen van werk te kunnen aanpassen, moeten werknemers in de Unie ook een aantal nieuwe minimumrechten krijgen. Doel daarvan is de zekerheid en de voorspelbaarheid van arbeidsrelaties te bevorderen en tegelijkertijd opwaartse convergentie te realiseren in alle lidstaten en ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkt zijn aanpassingsvermogen behoudt.

(5)

Uit hoofde van Richtlijn 91/533/EEG heeft de meerderheid van de werknemers in de Unie het recht schriftelijke informatie te ontvangen over hun arbeidsvoorwaarden. Niet alle werknemers in de Unie vallen echter onder Richtlijn 91/533/EEG. Er zijn bovendien leemten ontstaan voor nieuwe vormen van werk die zijn gecreëerd als gevolg van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt sinds 1991.

(6)

Daarom moeten op het niveau van de Unie minimumvereisten worden vastgesteld op het gebied van informatie over de essentiële aspecten van de arbeidsrelatie en in verband met de arbeidsvoorwaarden die gelden voor elke werknemer om voor alle werknemers in de Unie een voldoende mate van transparantie en voorspelbaarheid wat betreft hun arbeidsvoorwaarden te waarborgen, maar moet er voor atypische vormen van werk tegelijkertijd een zekere mate van flexibiliteit gewaarborgd blijven, zodat werknemers en werkgevers van de voordelen daarvan kunnen blijven profiteren.

(7)

Overeenkomstig artikel 154 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft de Commissie in twee fasen een raadpleging van de sociale partners georganiseerd over de verbetering van het toepassingsgebied en de doeltreffendheid van Richtlijn 91/533/EEG en de verruiming van de doelstellingen ervan om nieuwe rechten van werknemers vast te stellen. Er was geen overeenstemming tussen de sociale partners om onderhandelingen over deze aangelegenheden te beginnen. De resultaten van de openbare raadplegingen die werden gehouden om de standpunten van diverse belanghebbenden en burgers te verzamelen, bevestigden echter dat het belangrijk is op dit gebied op het niveau van de Unie op te treden door het huidige rechtskader te moderniseren en aan nieuwe ontwikkelingen aan te passen.

(8)

In zijn jurisprudentie heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) criteria vastgesteld om de rechtspositie van een werknemer te bepalen (5). Bij de uitvoering van deze richtlijn moet rekening worden gehouden met de interpretatie door het Hof van Justitie van deze criteria. Op voorwaarde dat zij voldoen aan die criteria, zouden huishoudelijk personeel, oproepwerkers, gelegenheidswerkers, werknemers die werken op basis van een vouchersysteem, platformwerkers, stagiairs en jongeren met een leercontract binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn kunnen vallen. Echte zelfstandigen mogen niet binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, aangezien zij niet aan deze criteria voldoen. Misbruik, op nationaal niveau of in grensoverschrijdende situaties, van de rechtspositie van zelfstandige als omschreven in het nationaal recht, is een vorm van valselijk gemeld werk die vaak verband houdt met zwartwerk. Er is sprake van schijnzelfstandigheid wanneer iemand die voldoet aan de voorwaarden die kenmerkend zijn voor een arbeidsrelatie wordt aangemeld als zelfstandige, met als doel te ontkomen aan bepaalde juridische of fiscale verplichtingen. Dergelijke personen moeten binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Of er sprake is van een arbeidsrelatie moet worden bepaald aan de hand van de feiten die verband houden met de daadwerkelijke uitvoering van het werk en niet aan de hand van de beschrijving van de arbeidsrelatie door de betrokken partijen.

(9)

De lidstaten moeten, waar dat om objectieve redenen gerechtvaardigd is, kunnen voorschrijven dat sommige bepalingen van deze richtlijn niet van toepassing zijn op bepaalde categorieën ambtenaren, openbare noodhulpdiensten, de strijdkrachten, politiediensten, rechters, officieren van justitie, opsporingsambtenaren of andere rechtshandhavingsinstanties, gezien de specifieke aard van de taken die zij moeten verrichten of van hun arbeidsvoorwaarden.

(10)

De vereisten vastgesteld in deze richtlijn betreffende volgende aangelegenheden mogen niet van toepassing zijn op zeevarenden en zeevissers, gezien het specifieke karakter van hun arbeidsvoorwaarden: meerdere banen indien dat onverenigbaar is met het werk aan boord van schepen of vissersvaartuigen, minimale voorspelbaarheid van het werk, het naar een andere lidstaat of een derde land zenden van werknemers, de overgang naar een andere vorm van werk, en het verstrekken van informatie over de identiteit van de socialezekerheidsinstelling die de socialezekerheidsbijdragen ontvangt. Voor de toepassing van deze richtlijn moeten zeevarenden en zeevissers, zoals respectievelijk omschreven in Richtlijnen 2009/13/EG (6) en (EU) 2017/159 (7) van de Raad, geacht worden in de Unie te werken wanneer ze respectievelijk aan boord van schepen of vissersvaartuigen werken die in een lidstaat geregistreerd zijn of de vlag van een lidstaat voeren.

(11)

Aangezien steeds meer werknemers buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 91/533/EEG vallen op basis van uitsluitingen door de lidstaten uit hoofde van artikel 1 van die richtlijn, moeten die uitsluitingen worden vervangen door de mogelijkheid voor de lidstaten om de bepalingen van deze richtlijn niet toe te passen op een arbeidsrelatie met een vooraf bepaalde en daadwerkelijk gewerkte tijd van gemiddeld drie uur of minder per week in een referentieperiode van vier opeenvolgende weken. Bij de berekening van die uren moeten alle daadwerkelijk voor een werkgever gewerkte uren worden meegeteld, zoals overwerk of werk bovenop de in de arbeidsovereenkomst of -relatie gegarandeerde of voorziene arbeidstijd. Vanaf het moment dat een werknemer genoemde drempel overschrijdt, zijn de bepalingen van deze richtlijn op hem van toepassing, ongeacht het aantal uren dat hij daarna werkt of de in de arbeidsovereenkomst vermelde aantal werkuren.

(12)

Werknemers zonder gegarandeerde arbeidstijd, waaronder personen met een nulurenovereenkomst of sommige oproepovereenkomsten, verkeren in een zeer kwetsbare positie. Om die reden moeten de bepalingen van deze richtlijn op deze personen van toepassing zijn, ongeacht het aantal daadwerkelijk gewerkte uren.

(13)

Meerdere verschillende natuurlijke of rechtspersonen of andere entiteiten kunnen in de praktijk de taken en verantwoordelijkheden van een werkgever uitvoeren. De lidstaten moeten de vrijheid behouden om preciezer te bepalen welke personen geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk worden geacht voor de uitvoering van de verplichtingen in deze richtlijn voor werkgevers, zolang aan alle verplichtingen wordt voldaan. De lidstaten moeten ook kunnen besluiten dat sommige of alle van deze verplichtingen worden toevertrouwd aan een natuurlijke of rechtspersoon die niet oorspronkelijk partij is bij de arbeidsovereenkomst of arbeidsrelatie.

(14)

De lidstaten moeten specifieke regels kunnen vaststellen opdat personen die handelen als werkgever van huishoudelijk personeel niet onder de in deze richtlijn vervatte vereisten vallen, met het oog op de volgende onderwerpen: het overwegen van en antwoorden op een verzoek om een ander soort werk, het verstrekken van kosteloze verplichte opleiding, en het voorzien in een verhaalmechanisme dat gegrond is op gunstige vermoedens in het geval van ontbrekende informatie in de documenten die krachtens deze richtlijn aan de werknemer moeten worden verstrekt.

(15)

Richtlijn 91/533/EEG heeft een lijst ingevoerd van essentiële aspecten van de arbeidsovereenkomst of arbeidsrelatie waarover werknemers schriftelijk in kennis moeten worden gesteld. Die lijst, die door de lidstaten kan worden uitgebreid, moet worden aangepast om rekening te houden met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, met name met de toename van atypische vormen van werk.

(16)

Als de werknemer het werk niet op een vaste plaats of niet hoofdzakelijk op een vaste plaats verricht, moet hij informatie ontvangen over eventuele regelingen inzake reizen tussen de verschillende werkplekken.

(17)

Informatie betreffende het recht op opleiding die de werkgever moet bieden, moet informatie kunnen bevatten met het eventuele aantal opleidingsdagen waarop de werknemer per jaar recht heeft en informatie over het algemeen opleidingsbeleid van de werkgever.

(18)

Informatie over de procedure die de werkgever en de werknemer moeten volgen indien de arbeidsrelatie wordt beëindigd, moet de termijnen kunnen omvatten waarbinnen tegen ontslag in beroep kan worden gegaan.

(19)

Informatie over de arbeidstijd moet overeenstemmen met Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) en moet informatie bevatten over pauzes, dagelijkse en wekelijkse rusttijden en de hoeveelheid betaalde vakantie, zodat de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers wordt gewaarborgd.

(20)

Informatie die over het loon moet worden verstrekt, moet alle bestanddelen van het loon, afzonderlijk vermeld, omvatten, waaronder, in voorkomend geval, bijdragen in geld of in natura, betalingen van overuren, bonussen en andere rechten die de werknemer in het kader van zijn werk rechtstreeks of indirect ontvangt. Die informatie moet worden verstrekt zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van werkgevers om aanvullende bestanddelen van het loon, zoals eenmalige betalingen, aan te bieden. Het feit dat de loonbestanddelen die verplicht zijn bij wet of collectieve arbeidsovereenkomst niet zijn opgenomen in die informatie, mag geen reden zijn om ze niet aan de werknemer mee te delen.

(21)

Als het door de aard van het werk, bijvoorbeeld bij werk op basis van een oproepovereenkomst, niet mogelijk is een vast werkrooster aan te geven, moeten de werknemers door hun werkgever worden geïnformeerd over de manier waarop hun arbeidstijd zal worden bepaald, waaronder de tijden waarop zij kunnen worden opgeroepen om te werken en de minimumtermijn voor kennisgeving waarbinnen zij vóór de aanvang van een werkopdracht moeten worden ingelicht.

(22)

Informatie over socialezekerheidsstelsels moet informatie bevatten over de identiteit van de socialezekerheidsinstellingen die de socialezekerheidsbijdragen ontvangen, indien relevant, met betrekking tot uitkeringen bij ziekte, zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsuitkeringen, uitkeringen bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, en invaliditeits- en werkloosheidsuitkeringen, vervroegd pensioen, ouderdoms- en nabestaandenpensioen en gezinstoeslagen. Van werkgevers mag niet verlangd worden dat zij die informatie verstrekken als de werknemer de socialezekerheidsinstelling kiest. De informatie die de werkgever over socialezekerheidsbescherming verstrekt, moet indien relevant de dekking door de aanvullende pensioenregelingen omvatten in de zin van Richtlijn 2014/50/EU van het Europees Parlement en de Raad (9).en Richtlijn 98/49/EG van de Raad (10)

(23)

Werknemers moeten het recht hebben bij indiensttreding schriftelijk te worden geïnformeerd over hun rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsrelatie. Ze moeten dus zo snel mogelijk en in ieder geval binnen één kalenderweek na hun eerste werkdag de belangrijkste informatie ontvangen. De rest van de informatie moeten ze binnen een maand na hun eerste werkdag ontvangen. Onder de eerste werkdag moet worden verstaan de eigenlijke start van de beroepsprestaties door de werknemer binnen de arbeidsrelatie. De lidstaten moeten ernaar streven dat de relevante informatie over de arbeidsrelatie door de werkgevers wordt verstrekt voor het einde van de aanvankelijk overeengekomen duur van de overeenkomst.

(24)

Gelet op het toenemende gebruik van digitale communicatiemiddelen kan informatie die op grond van deze richtlijn schriftelijk moet verstrekt worden, ook in elektronische vorm aangeboden worden.

(25)

Om de werkgevers te helpen de informatie tijdig te verstrekken, moeten de lidstaten ervoor kunnen zorgen dat op nationaal niveau sjablonen beschikbaar zijn en relevante en voldoende uitgebreide informatie over het toepasselijke rechtskader. Deze sjablonen kunnen op sectoraal of lokaal niveau door de nationale autoriteiten en de sociale partners verder worden ontwikkeld. De Commissie zal, waar passend, de lidstaten bijstaan bij de ontwikkeling van sjablonen en modellen en zorgen voor beschikbaarheid ervan op grote schaal.

(26)

Werknemers die naar het buitenland worden gezonden moeten aanvullende informatie krijgen die specifiek is voor hun situatie. Voor opeenvolgende werkopdrachten in verscheidene lidstaten of derde landen moet de informatie voor opeenvolgende werkopdrachten voor het eerste vertrek gebundeld kunnen worden en vervolgens worden aangepast in geval van veranderingen. Werknemers die gedetacheerde werknemers zijn op grond van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), moeten ook op de hoogte worden gesteld van de enige officiële nationale website die door de lidstaat van ontvangst is ontwikkeld, waar zij de relevante informatie kunnen vinden over de arbeidsvoorwaarden die op hun situatie van toepassing zijn. Tenzij de lidstaten anders bepalen, zijn deze verplichtingen van toepassing als de arbeidsperiode in het buitenland langer duurt dan vier opeenvolgende weken.

(27)

Tijdens de proeftijd kunnen de partijen bij de arbeidsrelatie nagaan of een werknemer en de functie waarvoor deze is aangenomen op elkaar aansluiten, en kan aan werknemers ondersteuning geboden worden. Een intrede op de arbeidsmarkt of een overgang naar een nieuwe functie mag niet gepaard gaan met aanhoudende onzekerheid. Daarom moeten proeftijden een redelijke tijdsduur hebben, zoals vastgesteld in de Europese pijler van sociale rechten.

(28)

Een groot aantal lidstaten heeft een algemene maximale duur van de proeftijd vastgesteld tussen drie en zes maanden, wat als redelijk moet worden beschouwd. Bij wijze van uitzondering moeten proeftijden langer kunnen duren dan zes maanden als dat gerechtvaardigd is door de aard van het dienstverband, zoals voor management- of bestuursfuncties of openbare functies, of waar dit in het belang van de werknemer is, zoals in het kader van specifieke maatregelen ter bevordering van vast werk, vooral voor jonge werknemers. Proeftijden moeten ook overeenkomstig verlengd kunnen worden wanneer de werknemer tijdens de proeftijd afwezig is geweest, bijvoorbeeld door ziekte of verlof, om de werkgever de gelegenheid te geven na te gaan of de werknemer geschikt is voor de taak in kwestie. In het geval van een arbeidsrelatie voor bepaalde tijd met een duur van minder dan twaalf maanden moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de duur van die proeftijd passend is en in verhouding staat tot de verwachte duur van de overeenkomst en de aard van het werk. Indien het nationale recht daarin voorziet of dit in overeenstemming is met de nationale praktijk, moeten de werknemers gedurende de proeftijd arbeidsrechten kunnen opbouwen.

(29)

Een werkgever mag een werknemer niet verbieden buiten zijn werkrooster bij die werkgever voor andere werkgevers te gaan werken, en mag een werknemer die dat wel doet niet nadelig behandelen. Lidstaten moeten voorwaarden kunnen vaststellen voor het gebruik van onverenigbaarheidsbeperkingen; hieronder wordt verstaan beperkingen ten aanzien van het werken voor andere werkgevers om objectieve redenen zoals de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, onder meer door beperking van de arbeidstijd, de bescherming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie, de integriteit van overheidsdiensten of het voorkomen van belangenconflicten.

(30)

Werknemers met een volledig of overwegend onvoorspelbaar werkpatroon moeten kunnen rekenen op een minimaal niveau van voorspelbaarheid als hun werkrooster hetzij direct, bijvoorbeeld doordat werkopdrachten worden toegewezen, hetzij indirect, bijvoorbeeld doordat van de werknemer wordt verlangd dat hij antwoordt op verzoeken van cliënten, grotendeels door de werkgever wordt bepaald.

(31)

Bij het begin van de arbeidsrelatie moeten schriftelijk referentiedagen en -uren (dit zijn tijdvakken waarin op verzoek van de werkgever kan worden gewerkt), worden vastgelegd.

(32)

Een ander essentieel onderdeel van de voorspelbaarheid van werk in arbeidsrelaties met geheel of grotendeels onvoorspelbare werkpatronen is een redelijke minimumtermijn voor kennisgeving, waaronder wordt verstaan de periode tussen het ogenblik waarop de werknemer wordt ingelicht over een nieuwe werkopdracht en het ogenblik waarop de werkopdracht van start gaat. De duur van deze termijn voor kennisgeving kan variëren naargelang van de behoeften van de betrokken sector en moet een adequate bescherming van de werknemers waarborgen. Deze minimumtermijn voor kennisgeving is van toepassing onverminderd Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (12).

(33)

Werknemers moeten de mogelijkheid hebben een werkopdracht te weigeren als die buiten de referentiedagen en -uren valt of als de werknemer niet binnen de minimumtermijn voor kennisgeving van die werkopdracht in kennis is gesteld, zonder dat die weigering ongunstige gevolgen voor hen heeft. Werknemers moeten ook de mogelijkheid hebben om de werkopdracht te aanvaarden als zij dat wensen.

(34)

Als een werknemer met een volledig of overwegend onvoorspelbaar werkpatroon met zijn werkgever is overeengekomen een specifieke werkopdracht uit te voeren, moet de werknemer op basis daarvan zijn planning kunnen maken. De werknemer moet beschermd worden tegen inkomensverlies vanwege de late annulering van een overeengekomen werkopdracht door middel van een passende schadevergoeding.

(35)

Oproepovereenkomsten of soortgelijke arbeidsovereenkomsten, waaronder nulurenovereenkomsten, op grond waarvan de werkgever de werknemer kan oproepen indien en wanneer dat nodig is, brengen voor de werknemer een grote onzekerheid met zich mee. Lidstaten die dergelijke overeenkomsten toestaan, moeten voorzien in doeltreffende maatregelen ter voorkoming van misbruik. Dergelijke maatregelen kunnen de vorm aannemen van beperkingen inzake het gebruik en de duur van deze overeenkomsten, van een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst of -relatie met een minimumaantal betaalde uren op basis van het aantal gewerkte uren in een voorgaande referentieperiode, of van andere gelijkwaardige maatregelen die een doeltreffende preventie van misbruik waarborgen.

(36)

Als werkgevers de mogelijkheid hebben om voltijdscontracten of arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur aan werknemers met atypisch vormen van werk aan te bieden, moet in overeenstemming met de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten een overgang naar zekerdere vormen van werk worden gestimuleerd. Werknemers moeten, indien beschikbaar, kunnen verzoeken om meer voorspelbaar en zekerder werk, en moeten een gemotiveerd schriftelijk antwoord van de werkgever krijgen, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de werkgever en van de werknemer. Lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de frequentie van dergelijke verzoeken te beperken. Deze richtlijn mag de lidstaten er niet van weerhouden om te bepalen dat betrekkingen bij de openbare dienst waarvoor een vergelijkend examen vereist is, niet op eenvoudig verzoek van de werknemer als „beschikbaar” mogen worden beschouwd, en derhalve niet vallen onder het recht om te verzoeken om een vorm van werk met meer voorspelbare en zekerdere arbeidsvoorwaarden.

(37)

Als werkgevers op grond van het Unierecht of het nationale recht of bij collectieve overeenkomst verplicht zijn hun werknemers opleiding te verstrekken voor het uitvoeren van het werk waarvoor zij in dienst zijn, is het belangrijk ervoor te zorgen dat dergelijke opleiding gelijkelijk aan alle werknemers wordt gegeven, ook aan personen met atypisch vormen van werk. De kosten van dergelijke opleiding mogen niet ten laste van de werknemer komen of worden ingehouden op of afgetrokken van zijn loon. Dergelijke opleiding moet worden meegeteld als arbeidstijd en moet, indien mogelijk, tijdens de werkuren plaatsvinden. Deze verplichting heeft geen betrekking op beroepsopleidingen of opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie, zolang de werkgever niet verplicht is deze aan te bieden aan de werknemer op grond van het Unierecht of het nationale recht of een collectieve overeenkomst. De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om werknemers te beschermen tegen misbruik in verband met opleiding.

(38)

De autonomie van de sociale partners en hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van de werknemers en werkgevers moet gerespecteerd worden. Het moet voor de sociale partners dus mogelijk zijn om te oordelen dat in specifieke sectoren of situaties andere bepalingen geschikter zijn om het doel van deze richtlijn na te streven dan sommige minimumnormen die in deze richtlijn zijn vervat. De lidstaten moeten daarom de sociale partners in de gelegenheid kunnen stellen collectieve overeenkomsten te behouden, erover te onderhandelen, af te sluiten en te doen naleven die afwijken van bepaalde bepalingen van deze richtlijn, mits het algemene niveau van bescherming van de werknemers niet wordt verlaagd.

(39)

Uit de openbare raadpleging over de Europese pijler van sociale rechten is gebleken dat de handhaving van het arbeidsrecht van de Unie moet worden versterkt om de doeltreffendheid ervan te waarborgen. De evaluatie van Richtlijn 91/533/EEG in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving van de Commissie heeft bevestigd dat versterkte handhavingsmechanismen de doeltreffendheid van het arbeidsrecht van de Unie kunnen verbeteren. Uit de raadpleging bleek dat mogelijkheden tot verhaal die uitsluitend gebaseerd zijn op schadevorderingen minder doeltreffend zijn dan systemen die ook voorzien in sancties, zoals forfaitaire bedragen of verlies van vergunningen, voor werkgevers die nalaten schriftelijke verklaringen te verstrekken. Zij toonde ook aan dat werknemers zelden verhaal zoeken tijdens de arbeidsrelatie, waarmee het doel van de bepaling van de schriftelijke verklaring, namelijk ervoor zorgen dat werknemers op de hoogte worden gehouden van de belangrijkste elementen van de arbeidsrelatie, uit beeld raakt. Het is daarom noodzakelijk handhavingsbepalingen in te voeren die het gebruik waarborgen van gunstige vermoedens als er geen informatie wordt gegeven over de arbeidsrelatie, of van een procedure waarbij de werkgever kan worden verzocht de ontbrekende informatie te verstrekken en een sanctie kan krijgen als hij dat niet doet, of van beide. Dergelijke gunstige vermoedens kunnen bijvoorbeeld zijn het vermoeden dat de werknemer een arbeidsrelatie voor onbepaalde tijd heeft, dat er geen sprake is van een proefperiode of dat de werknemer een voltijdse betrekking heeft en wanneer de desbetreffende informatie hierover ontbreekt. Het recht op verhaal kan bijvoorbeeld gebonden worden aan een procedure waarbij de werknemer of een derde partij zoals een personeelsvertegenwoordiger of een andere bevoegde instantie of orgaan aan de werkgever meldt dat er informatie ontbreekt en dat deze tijdig volledige en correcte informatie moet verschaffen.

(40)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 91/533/EEG is een uitgebreid systeem van handhavingsbepalingen voor het sociaal acquis in de Unie vastgesteld, met name op het gebied van gelijke behandeling. Een aantal elementen daarvan moet worden toegepast op deze richtlijn om ervoor te zorgen dat werknemers toegang hebben tot een doeltreffend en onpartijdig systeem van geschillenbeslechting, zoals een burgerlijke of arbeidsrechter, en een recht op verhaal, in het kader waarvan een passende schadevergoeding kan worden toegekend, in lijn met beginsel nr. 7 van de Europese pijler van sociale rechten.

(41)

Gezien het fundamentele karakter van het recht op effectieve rechtsbescherming moeten werknemers in het bijzonder dergelijke bescherming kunnen blijven genieten, ook na beëindiging van de arbeidsrelatie waarbij de rechten van de werknemer krachtens deze richtlijn zouden zijn geschonden.

(42)

De doeltreffende uitvoering van deze richtlijn vereist een adequate gerechtelijke en administratieve bescherming tegen nadelige behandeling als reactie op een poging om de rechten krachtens deze richtlijn uit te oefenen, op een klacht tegen de werkgever of op een juridische of administratieve procedure met het doel de naleving van deze richtlijn af te dwingen.

(43)

Werknemers die gebruikmaken van de rechten vastgesteld in deze richtlijn, moeten worden beschermd tegen ontslag of gelijkaardig nadeel, zoals een oproepwerker die geen werk meer krijgt, of tegen alle voorbereidingen voor een mogelijk ontslag op grond van het feit dat zij van dergelijke rechten wilden gebruikmaken. Als werknemers van mening zijn dat zij op die gronden zijn ontslagen of een gelijkaardig nadeel hebben ondervonden, moeten de werknemers en de bevoegde instanties of organen de werkgever kunnen verzoeken om gegronde redenen op te geven voor het ontslag of de gelijkwaardige maatregel.

(44)

Als werknemers voor de rechter of een andere bevoegde instantie of bevoegd orgaan feiten aanvoeren die kunnen doen vermoeden dat zij zijn ontslagen of maatregelen met een soortgelijk effect hebben ondergaan omdat zij gebruik hebben gemaakt van hun rechten krachtens deze richtlijn, rust op de werkgever de last om te bewijzen dat er geen sprake is van een ontslag of gelijkaardig nadeel op die gronden. De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om deze regel niet toe te passen in procedures waarin een rechtbank of een andere bevoegde instantie of bevoegd orgaan de feiten moet onderzoeken, met name in stelsels waarin een ontslag op voorhand door een dergelijke instantie of dergelijk orgaan moet worden goedgekeurd.

(45)

De lidstaten moeten voor inbreuken op de verplichtingen krachtens deze richtlijn doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vaststellen. Deze sancties kunnen administratieve en financiële sancties, zoals boeten of het betalen van een schadevergoeding, alsmede andere soorten sancties omvatten.

(46)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de arbeidsvoorwaarden verbeteren door transparantere en beter voorspelbare werkgelegenheid te bevorderen en tegelijkertijd te zorgen voor aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de noodzaak gemeenschappelijke minimumvereisten vast te stellen, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(47)

Deze richtlijn stelt minimumvereisten vast en laat de bevoegdheid van lidstaten gunstigere bepalingen aan te nemen of te handhaven derhalve onverlet. Verworven rechten op grond van het bestaande rechtskader moeten van toepassing blijven, tenzij deze richtlijn in gunstiger bepalingen voorziet. De uitvoering van deze richtlijn mag niet worden gebruikt om bestaande rechten vastgesteld in bestaande Unie- of nationale regelgeving op dit gebied te beknotten en kan geen geldige grondslag zijn om het algemene beschermingsniveau van de werknemers op het onder deze richtlijn vallende gebied te verlagen. Hij mag met name niet gebruikt worden als rechtvaardiging voor het invoeren van nulurenovereenkomsten of gelijkaardige soorten arbeidsovereenkomsten.

(48)

Bij de uitvoering van deze richtlijn moeten de lidstaten vermijden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd. De lidstaten wordt dan ook verzocht het effect van hun omzettingswetgeving op kleine en middelgrote ondernemingen te beoordelen, om ervoor te zorgen dat zij niet onevenredig worden getroffen, en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan micro-ondernemingen en aan administratieve lasten, en de resultaten van die beoordeling bekend te maken.

(49)

De lidstaten kunnen de sociale partners belasten met de uitvoering van deze richtlijn indien zij daarom gezamenlijk verzoeken, op voorwaarde dat de lidstaten alle nodige maatregelen treffen om de door deze richtlijn beoogde resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. De lidstaten moeten voorts in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk passende maatregelen nemen om de effectieve betrokkenheid van de sociale partners te waarborgen en om de sociale dialoog te bevorderen en te versterken met het oog op de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn.

(50)

De lidstaten moeten elke passende maatregel nemen om de nakoming van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen te waarborgen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van inspecties, waar nodig.

(51)

Gezien de aanzienlijke wijzigingen die door deze richtlijn worden ingevoerd met betrekking tot het doel, het toepassingsgebied en de inhoud van Richtlijn 91/533/EEG is het niet zinvol die richtlijn te wijzigen. Richtlijn 91/533/EEG moet derhalve worden ingetrokken.

(52)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (13) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om indien gerechtvaardigd de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel, onderwerp en toepassingsgebied

1.   Het doel van deze richtlijn is arbeidsvoorwaarden te verbeteren door meer transparante en beter voorspelbare werkgelegenheid te bevorderen en tegelijkertijd te zorgen voor aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt.

2.   Deze richtlijn bepaalt minimumrechten die van toepassing zijn op elke werknemer in de Unie met een arbeidsovereenkomst of arbeidsrelatie zoals omschreven in het recht, de praktijk of de collectieve overeenkomsten die van kracht zijn in elke lidstaat, met inachtneming van de rechtspraak van het Hof van Justitie.

3.   De lidstaten kunnen besluiten de verplichtingen van deze richtlijn niet toe te passen op werknemers met een arbeidsrelatie met een vooraf bepaalde en daadwerkelijk gewerkte tijd van gemiddeld drie uur of minder per week in een referentieperiode van vier opeenvolgende weken. De gewerkte tijd bij alle werkgevers die dezelfde onderneming, groep of entiteit vormen of ertoe behoren, wordt samengeteld om tot dit gemiddelde van drie uur te komen.

4.   Lid 3 is niet van toepassing op een arbeidsrelatie waarbij geen gewaarborgde hoeveelheid betaald werk is bepaald vóór de aanvang van het werk.

5.   De lidstaten kunnen bepalen welke personen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen voor werkgevers, mits aan al deze verplichtingen is voldaan. Zij mogen ook besluiten dat die verplichtingen geheel of gedeeltelijk moeten worden toevertrouwd aan een natuurlijke of rechtspersoon die niet oorspronkelijk partij is bij de arbeidsrelatie.

Dit lid laat Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) onverlet.

6.   Lidstaten kunnen, op basis van objectieve criteria, besluiten dat de bepalingen van hoofdstuk III niet van toepassing zijn op ambtenaren, openbare noodhulpdiensten, de strijdkrachten, politiediensten, rechters, officieren van justitie, opsporingsambtenaren of andere rechtshandhavingsinstanties.

7.   De lidstaten kunnen besluiten de verplichtingen van de artikelen 12 en 13 en artikel 15, lid 1, onder a), niet toe te passen op natuurlijke personen die deel uitmaken van huishoudens die als werkgevers optreden en waar er werk voor die huishoudens wordt verricht.

8.   Hoofdstuk II van deze richtlijn is van toepassing op zeevarenden en zeevissers zonder afbreuk te doen aan respectievelijk Richtlijnen 2009/13/EG en (EU) 2017/159. De verplichtingen van artikel 4, lid 2, onder m) en o), en de artikelen 7, 9, 10 en 12 gelden niet voor zeevarenden of vissers.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „werkrooster”: het rooster waarin de uren en dagen zijn bepaald waarop de uitvoering van het werk begint en eindigt;

b)   „referentiedagen en -uren”: tijdvakken van specifieke dagen waarop kan worden gewerkt op verzoek van de werkgever;

c)   „werkpatroon”: de manier waarop de arbeidstijd wordt georganiseerd en ingedeeld volgens een door de werkgever vastgesteld patroon.

Artikel 3

Informatieverstrekking

De werkgever verstrekt elke werknemer schriftelijk de krachtens deze richtlijn vereiste informatie. De informatie wordt op papier verstrekt en overgedragen, of in elektronische vorm mits de informatie toegankelijk is voor de werknemer en kan worden opgeslagen en afgedrukt en mits de werkgever een bewijs van overdracht of ontvangst bewaart.

HOOFDSTUK II

INFORMATIE OVER DE ARBEIDSRELATIE

Artikel 4

Informatieplicht

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de werkgevers worden verplicht hun werknemers informatie te bieden over de belangrijkste aspecten van de arbeidsrelatie.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat ten minste het volgende:

a)

de identiteit van de partijen bij de arbeidsrelatie;

b)

de plaats van het werk; indien het werk niet op een vaste plaats of hoofdzakelijk op een vaste plaats wordt verricht, de vermelding dat de werknemer zijn arbeid op verschillende plaatsen verricht of vrij is zijn werkplek te bepalen, evenals de zetel, of in voorkomend geval, de woonplaats van de werkgever;

c)

ofwel

i)

de titel, rang, aard of categorie van arbeid waarvoor de werknemer in dienst is; ofwel

ii)

de beknopte kenmerken of omschrijving van de arbeid;

d)

de aanvangsdatum van de arbeidsrelatie;

e)

indien het een arbeidsrelatie met een bepaalde duur betreft, de einddatum of de verwachte duur ervan;

f)

in het geval van uitzendkrachten, de identiteit van de inlenende onderneming, indien en zodra deze bekend is;

g)

de duur en voorwaarden van de proeftijd, indien van toepassing;

h)

indien van toepassing, het door de werkgever geboden recht op opleiding;

i)

de duur van het betaald verlof waarop de werknemer recht heeft of, indien deze op het moment waarop de informatie wordt verstrekt niet kan worden aangegeven, de wijze waarop dit verlof wordt toegekend en vastgesteld;

j)

de procedure, met inbegrip van de formele vereisten en de opzegtermijnen, die de werkgever en de werknemer in acht moeten nemen indien de arbeidsrelatie wordt beëindigd, of, indien de duur van de opzegtermijnen op het moment waarop de informatie wordt verstrekt niet kan worden aangegeven, de wijze waarop die opzegtermijnen worden vastgesteld;

k)

het loon, met inbegrip van het aanvangsbedrag, de overige bestanddelen, indien van toepassing, afzonderlijk vermeld, en de betalingswijze en de frequentie van de betalingen van het loon waarop de werknemer recht heeft;

l)

indien het werkpatroon geheel of grotendeels voorspelbaar is, de duur van de normale dagelijkse of wekelijkse arbeidstijd en regelingen in verband met overwerk en het loon daarvoor en, in voorkomend geval, regelingen in verband met dienstwisselingen;

m)

indien het werkpatroon geheel of grotendeels onvoorspelbaar is, stelt de werkgever de werknemer in kennis van:

i)

het beginsel dat het werkrooster variabel is, het aantal gewaarborgde betaalde uren en het loon voor arbeid verricht boven op die gewaarborgde uren;

ii)

de referentiedagen en -uren waarop de werknemer kan worden verplicht om te werken;

iii)

de minimale termijn voor kennisgeving waarop de werknemer recht heeft vóór de aanvang van een werkopdracht en, in voorkomend geval, de annuleringstermijn als bedoeld in artikel 10, lid 3;

n)

collectieve overeenkomsten die van toepassing zijn op de arbeidsomstandigheden van de werknemer of indien het collectieve overeenkomsten betreft die buiten de onderneming gesloten zijn door bijzondere paritaire organen of instellingen, de vermelding van dit bevoegde orgaan of bevoegde paritaire instelling waarin deze gesloten zijn;

o)

voor zover de werkgever hiervoor verantwoordelijk is, de identiteit van de socialezekerheidsinstellingen die de sociale bijdragen in het kader van de arbeidsrelatie ontvangen en bescherming op het gebied van sociale zekerheid aangeboden door de werkgever.

3.   De in lid 2, onder g) tot en met l) en o), bedoelde gegevens kunnen waar nodig worden verstrekt door vermelding van de wettelijke, bestuursrechtelijke of statutaire bepalingen of de collectieve overeenkomsten die voor die punten gelden.

Artikel 5

Tijdstip en wijze van informatie

1.   Indien de in artikel 4, lid 2, onder a) tot en met e), g), k), l) en m), bedoelde gegevens nog niet eerder zijn verstrekt, worden deze individueel aan de werknemer verstrekt in de vorm van een of meer documenten in de periode die begint op de eerste werkdag en die eindigt uiterlijk op de zevende kalenderdag. De overige in artikel 4, lid 2, bedoelde gegevens worden binnen een maand na de eerste werkdag in de vorm van een document individueel aan de werknemer verstrekt.

2.   De lidstaten kunnen sjablonen en modellen ontwikkelen voor de in lid 1 bedoelde documenten en stellen deze ter beschikking van de werknemer en de werkgever, onder meer op een centrale officiële nationale website of via andere geschikte kanalen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de wettelijke, bestuursrechtelijke of statutaire bepalingen of algemeen verbindende collectieve overeenkomsten die gelden voor het toepasselijke rechtskader die door de werkgevers moet worden meegedeeld, algemeen en gratis beschikbaar wordt gesteld op een duidelijke, transparante, alomvattende en gemakkelijk toegankelijke manier, op afstand en langs elektronische weg, onder meer via bestaande webportalen.

Artikel 6

Wijziging van de arbeidsrelatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke wijziging in de aspecten van de arbeidsrelatie als bedoeld in artikel 4, lid 2, en elke wijziging in de aanvullende informatie van artikel 7 voor naar een andere lidstaat of een derde land gezonden werknemers zo snel mogelijk door de werkgever aan de werknemer wordt verstrekt in de vorm van een document en uiterlijk op de dag waarop de wijziging van kracht wordt.

2.   Het in lid 1 bedoelde document geldt niet voor een loutere wijziging van de wettelijke, bestuursrechtelijke of statutaire bepalingen of van de collectieve overeenkomsten waarnaar in de in artikel 5, lid 1, en, in voorkomend geval, in artikel 7 bedoelde documenten wordt verwezen.

Artikel 7

Aanvullende informatie voor naar een andere lidstaat of een derde land gezonden werknemers

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat werknemers die moeten werken in een derde land of in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij gewoonlijk werken, vóór hun vertrek de documenten als bedoeld in artikel 5, lid 1, van de werkgever ontvangen en dat deze documenten ten minste de volgende aanvullende gegevens bevatten:

a)

het land of de landen waar het werk in het buitenland moet worden verricht en de verwachte duur ervan;

b)

de munteenheid waarin het loon wordt uitbetaald;

c)

in voorkomend geval, de voordelen in geld of in natura die aan de werkopdracht(en) verbonden zijn;

d)

informatie over de vraag of de terugkeer van de werknemer naar zijn land geregeld is en, zo ja, de wijze waarop de terugkeer van de werknemer geregeld is.

2.   Lidstaten zorgen ervoor dat een gedetacheerde werknemer op wie Richtlijn 96/71/EG van toepassing is bovendien in kennis wordt gesteld van:

a)

het loon waarop de werknemer recht heeft volgens het geldende recht van de ontvangende lidstaat;

b)

in voorkomend geval, alle toeslagen in verband met de detachering en alle regelingen voor de vergoeding van reis-, verblijf- en maaltijdkosten;

c)

de link naar de door de ontvangende lidstaat uit hoofde van artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad (15) ontwikkelde unieke officiële nationale website(s).

3.   De in lid 1, onder b), en in lid 2, onder a), bedoelde gegevens mogen in voorkomend geval bestaan uit een verwijzing naar de specifieke bepalingen van de wettelijke, bestuursrechtelijke of statutaire bepalingen of collectieve overeenkomsten die voor de bedoelde onderwerpen gelden.

4.   Tenzij de lidstaten anders bepalen, zijn de leden 1 en 2 niet van toepassing wanneer de duur van elke werkperiode buiten de lidstaat waar de werknemer gewoonlijk werkt vier opeenvolgende weken of minder bedraagt.

HOOFDSTUK III

MINIMUMVEREISTEN INZAKE DE ARBEIDSVOORWAARDEN

Artikel 8

Maximale duur van de proeftijd

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, indien voor de arbeidsrelatie een proeftijd geldt krachtens het nationale recht of praktijk, die periode maximaal zes maanden bedraagt.

2.   In het geval van een arbeidsrelatie voor bepaalde tijd zorgen de lidstaten ervoor dat de duur van die proeftijd in verhouding staat tot de verwachte duur van de overeenkomst en de aard van het werk. Bij verlenging van een overeenkomst voor dezelfde functie en taken geldt geen nieuwe proeftijd voor de arbeidsrelatie.

3.   De lidstaten kunnen bij wijze van uitzondering voorzien in een langere proeftijd wanneer dat gerechtvaardigd is door de aard van het werk of wanneer dat in het belang van de werknemer is. Wanneer de werknemer tijdens de proeftijd afwezig is geweest, kunnen de lidstaten bepalen dat de proeftijd overeenkomstig mag worden verlengd, in verhouding tot de duur van de afwezigheid.

Artikel 9

Meerdere banen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de werkgever de werknemer niet verbiedt, buiten het werkrooster bij die werkgever, voor andere werkgevers te gaan werken en dat de werkgever de werknemer daarvoor geen nadelige behandeling doet ondergaan.

2.   De lidstaten kunnen voorwaarden vastleggen voor het gebruik van onverenigbaarheidsbeperkingen door werkgevers, om objectieve redenen, zoals gezondheid en veiligheid, de bescherming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie, de integriteit van overheidsdiensten of het vermijden van belangenconflicten.

Artikel 10

Minimale voorspelbaarheid van het werk

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer het werkpatroon van een werknemer geheel of grotendeels onvoorspelbaar is, de werknemer niet door de werkgever kan worden verplicht te werken, tenzij aan beide van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het werk wordt verricht binnen de vooraf bepaalde referentiedagen en -uren, als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder m), ii); en

b)

de werknemer wordt vooraf door zijn werkgever in kennis gesteld van een werkopdracht binnen een redelijke termijn voor kennisgeving die is vastgelegd overeenkomstig het nationale recht, de nationale praktijk of collectieve overeenkomsten, als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder m), iii).

2.   Indien niet is voldaan aan een van de of beide in lid 1 vastgelegde vereisten, heeft een werknemer het recht een werkopdracht zonder nadelige gevolgen te weigeren.

3.   Indien de lidstaten de werkgever toestaan zonder schadevergoeding een werkopdracht te annuleren, nemen de lidstaten de nodige maatregelen overeenkomstig het nationale recht, de nationale praktijk of collectieve overeenkomsten om ervoor te zorgen dat de werknemer recht heeft op schadevergoeding indien de werkgever de werkopdracht die eerder met de werknemer is overeengekomen na afloop van een specifieke redelijke opzegtermijn annuleert.

4.   De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale recht, collectieve overeenkomsten of praktijk nadere bepalingen vaststellen voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 11

Aanvullende maatregelen voor oproepovereenkomsten

Indien de lidstaten het gebruik van oproepovereenkomsten of soortgelijke arbeidsovereenkomsten toestaan, nemen zij een of meer van de volgende maatregelen om misbruik te voorkomen:

a)

beperkingen met betrekking tot het gebruik en de duur van oproep- of soortgelijke arbeidsovereenkomsten;

b)

een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst met een minimumaantal betaalde uren op basis van het gemiddelde aantal gewerkte uren tijdens een bepaalde periode;

c)

andere gelijkwaardige maatregelen die een doeltreffende preventie van misbruik waarborgen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van die maatregelen.

Artikel 12

Overgang naar een andere vorm van werk

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een werknemer met ten minste zes maanden anciënniteit bij dezelfde werkgever, die zijn proeftijd heeft doorlopen, kan verzoeken om een vorm van werk met meer voorspelbare en zekere arbeidsvoorwaarden, indien beschikbaar, en een gemotiveerd schriftelijk antwoord ontvangen. De lidstaten kunnen de frequentie beperken van de verzoeken die resulteren in de verplichting uit hoofde van dit artikel.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de werkgever binnen een maand na het verzoek een in lid 1 bedoeld gemotiveerd schriftelijk antwoord verstrekt. Voor natuurlijke personen die handelen als werkgever en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen mogen de lidstaten die termijn verlengen tot maximaal drie maanden en een mondeling antwoord op opeenvolgende soortgelijke verzoeken van dezelfde werknemer toestaan als de motivering voor het antwoord met betrekking tot de situatie van de werknemer ongewijzigd blijft.

Artikel 13

Verplichte opleiding

De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de werkgever op grond van het Unierecht of het nationale recht of collectieve overeenkomsten verplicht is zijn werknemers een opleiding te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangeworven uit te voeren, deze opleiding kosteloos wordt aangeboden aan de werknemers, als arbeidstijd wordt beschouwd en, indien mogelijk, plaatsvindt tijdens de werkuren.

Artikel 14

Collectieve overeenkomsten

De lidstaten mogen de sociale partners toestaan in overeenstemming met het nationale recht of de nationale praktijk collectieve overeenkomsten die de algemene bescherming van werknemers respecteren en tegelijkertijd afspraken vastleggen over de arbeidsvoorwaarden van werknemers die verschillen van die bedoeld in de artikelen 8 tot en met 13, te behouden, te sluiten en te doen naleven en erover te onderhandelen.

HOOFDSTUK IV

HORIZONTALE BEPALINGEN

Artikel 15

Wettelijk vermoedens en mechanisme voor snelle afwikkeling

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, indien een werknemer niet tijdig alle of een deel van de documenten als bedoeld in artikel 5, lid 1, of artikel 6 heeft ontvangen, een of beide van de volgende bepalingen van toepassing wordt:

a)

de werknemer geniet voordeel van gunstige vermoedens die door de lidstaat worden gedefinieerd, en die werkgevers kunnen weerleggen;

b)

de werknemer kan een klacht indienen bij een bevoegde instantie of een bevoegd orgaan en tijdig en op doelmatige wijze verhaal krijgen.

2.   De lidstaten kunnen erin voorzien dat de vermoedens en het mechanisme bedoeld in lid 1 slechts van toepassing zijn indien er een melding aan de werkgever werd gedaan en deze heeft nagelaten de ontbrekende informatie tijdig te verstrekken.

Artikel 16

Recht op verhaal

De lidstaten zorgen ervoor dat de werknemers, ook degenen wier arbeidsrelatie is geëindigd, toegang hebben tot een doeltreffend en onpartijdig systeem van geschillenbeslechting en een recht op verhaal in geval van inbreuken op de rechten uit hoofde van deze richtlijn.

Artikel 17

Bescherming tegen nadelige behandeling of gevolgen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om werknemers, met inbegrip van vertegenwoordigers van de werknemers, te beschermen tegen nadelige behandeling door de werkgever of tegen nadelige gevolgen van een klacht tegen de werkgever of van een procedure die is ingeleid om de rechten uit hoofde van deze richtlijn te doen naleven.

Artikel 18

Ontslagbescherming en bewijslast

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het ontslag of een soortgelijke maatregel en alle voorbereidingen voor een ontslag van werknemers op grond dat zij gebruik hebben gemaakt van de rechten vastgesteld in deze richtlijn, te verbieden.

2.   Werknemers die van mening zijn dat zij zijn ontslagen, of zijn onderworpen aan maatregelen met een soortgelijk effect, op grond dat zij gebruik hebben gemaakt van de rechten vastgesteld in deze richtlijn, mogen de werkgever verzoeken om gegronde redenen te geven voor het ontslag of de soortgelijke maatregelen. De werkgever verstrekt die redenen schriftelijk.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat als in lid 2 bedoelde werknemers voor de rechter of een andere bevoegde instantie of een ander bevoegd orgaan feiten aanvoeren die aannemelijk maken dat er sprake is van dergelijk ontslag of soortgelijke maatregelen, de verweerder moet bewijzen dat hun ontslag het gevolg was van andere dan in lid 1 bedoelde redenen.

4.   Lid 3 belet de lidstaten niet voor de werknemers gunstiger bewijsregels in te voeren.

5.   De lidstaten hoeven lid 3 niet toe te passen in procedures waarin het aan de rechter of een andere bevoegde instantie of een ander bevoegd orgaan is om de feiten te onderzoeken.

6.   Lid 3 is niet van toepassing op strafrechtelijke procedures, tenzij de lidstaat anders bepaalt.

Artikel 19

Sancties

De lidstaten stellen vast welke sancties gelden voor inbreuken op nationale bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn zijn vastgesteld en op de reeds geldende bepalingen met betrekking tot de onder deze richtlijn vallende rechten. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Geen achteruitgang en gunstigere bepalingen

1.   Deze richtlijn vormt geen geldige grondslag voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers in de lidstaten.

2.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om voor de werknemers gunstigere wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren, dan wel de toepassing van voor de werknemers gunstigere collectieve overeenkomsten te bevorderen of toe te staan.

3.   Deze richtlijn laat eventuele andere rechten die door andere rechtshandelingen van de Unie aan werknemers zijn verleend, onverlet.

Artikel 21

Omzetting en uitvoering

1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op 1 augustus 2022 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Wanneer lidstaten de in lid 1 bedoelde maatregelen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste maatregelen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

4.   De lidstaten nemen passende maatregelen in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk om de effectieve betrokkenheid van de sociale partners te waarborgen en om de sociale dialoog te bevorderen en te versterken met het oog op de uitvoering van deze richtlijn.

5.   De lidstaten kunnen de sociale partners belasten met de uitvoering van deze richtlijn indien de sociale partners daar gezamenlijk om verzoeken en mits de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de in het kader van deze richtlijn beoogde resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.

Artikel 22

Overgangsregelingen

De rechten en verplichtingen vastgelegd in deze richtlijn zijn uiterlijk op 1 augustus 2022 van toepassing op alle arbeidsrelaties. De documenten als bedoeld in artikel 5, lid 1, en de artikelen 6 en 7, worden evenwel slechts door een werkgever verstrekt of aangevuld op verzoek van een werknemer die op die datum al in dienst is. Het ontbreken van een dergelijk verzoek heeft niet tot gevolg dat een werknemer geen aanspraak kan maken op de minimumrechten vastgelegd in de artikelen 8 tot en met 13.

Artikel 23

Evaluatie door de Commissie

Uiterlijk op 1 augustus 2027 evalueert de Commissie, na raadpleging van de lidstaten en de sociale partners op het niveau van de Unie, en rekening houdend met de gevolgen voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, de uitvoering van deze richtlijn en komt zij indien nodig met voorstellen voor wijzigingen van de wetgeving.

Artikel 24

Intrekking

Richtlijn 91/533/EEG wordt met ingang van 1 augustus 2022 ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 26

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 39.

(2)  PB C 387 van 25.10.2018, blz. 53.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(4)  Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever om de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -relatie van toepassing zijn (PB L 288 van 18.10.1991, blz. 32).

(5)  Arresten van het Hof van Justitie van 3 juli 1986, Deborah Lawrie-Blum/Land Baden-Württemberg, C-66/85, ECLI:EU:C:1986:284; van 14 oktober 2010, Union Syndicale Solidaires Isère/Premier ministre e.a., C-428/09, ECLI:EU:C:2010:612; van 9 juli 2015, Ender Balkaya/Kiesel Abbruch- und Recycling Technik GmbH, C-229/14, ECLI:EU:C:2015:455; van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411; en 17 november 2016, Betriebsrat der Ruhrlandklinik gGmbH/Ruhrlandklinik gGmbH, C-216/15, ECLI:EU:C:2016:883.

(6)  Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30).

(7)  Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot tenuitvoerlegging van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PB L 25 van 31.1.2017, blz. 12).

(8)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9).

(9)  Richtlijn 2014/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten (PB L 128 van 30.4.2014, blz. 1).

(10)  Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 209 van 25.7.1998, blz. 46).

(11)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).

(13)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(14)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(15)  Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening”) (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).


11.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/122


RICHTLIJN (EU) 2019/1153 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 87, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Vergemakkelijking van het gebruik van financiële informatie is noodzakelijk voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten.

(2)

Om in de lidstaten en de Unie als geheel de veiligheid te vergroten, de vervolging van financiële delicten te verbeteren, het witwassen van geld te bestrijden en fiscale misdrijven te voorkomen, moet de toegang tot informatie voor financiële-inlichtingeneenheden („FIE’s”) en overheidsinstanties die belast zijn met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige vormen van criminaliteit worden verbeterd, zodat zij beter in staat zijn financiële onderzoeken uit te voeren en zodat hun onderlinge samenwerking verbetert.

(3)

Op grond van artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), dienen de Unie en de lidstaten elkaar bij te staan. Zij moeten zich er ook toe verbinden op een loyale en vlotte wijze samen te werken.

(4)

In haar mededeling van 2 februari 2016 over een actieplan ter versterking van de strijd tegen de financiering van terrorisme heeft de Commissie toegezegd de mogelijkheid te onderzoeken van een afzonderlijk, op zichzelf staand rechtsinstrument om de toegang van de autoriteiten van de lidstaten tot centrale registers van bank- en betaalrekeningen te verruimen, waaronder de voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten bevoegde autoriteiten, bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, belastingautoriteiten en corruptiebestrijdingsautoriteiten. Bovendien werd in dat actieplan opgeroepen tot een inventarisatie van de obstakels voor de toegang tot en de uitwisseling en het gebruik van informatie alsmede voor operationele samenwerking tussen FIE’s.

(5)

Het bestrijden van ernstige criminaliteit, met inbegrip van financiële fraude en het witwassen van geld, blijft een prioriteit voor de Unie.

(6)

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (3) verplicht de lidstaten tot het instellen van centrale registers van bankrekeningen of systemen voor gegevensontsluiting om de tijdige identificatie van houders van bank- en betaalrekeningen en kluizen mogelijk te maken.

(7)

Krachtens Richtlijn (EU) 2015/849 moet de informatie in dergelijke centrale registers van bankrekeningen rechtstreeks toegankelijk zijn voor FIE’s, en ook toegankelijk zijn voor de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de voorkoming van het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering.

(8)

Onmiddellijke en directe toegang tot de informatie in centrale registers van bankrekeningen is vaak onmisbaar voor het succes van een strafrechtelijk onderzoek of voor de tijdige identificatie, opsporing en bevriezing van daarmee verband houdende vermogensbestanddelen met het oog op de inbeslagname ervan. Directe toegang is de meest onmiddellijke vorm van toegang tot de informatie in centrale registers van bankrekeningen. Deze richtlijn moet daarom regels vastleggen voor de verlening van directe toegang tot informatie in centrale registers van bankrekeningen aan de aangewezen autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten. Indien een lidstaat door middel van een centraal elektronisch systeem voor gegevensontsluiting toegang tot bankrekeninggegevens verleent, dient die lidstaat ervoor te zorgen dat de autoriteit die het ontsluitingssysteem beheert, de zoekresultaten rechtstreeks en ongefilterd aan de aangewezen bevoegde autoriteiten rapporteert. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan kanalen voor het uitwisselen van informatie tussen bevoegde autoriteiten of aan hun bevoegdheden om informatie te verkrijgen van meldingsplichtige entiteiten op grond van het Unie- of het nationale recht. Toegang voor de nationale autoriteit tot informatie in centrale registers voor andere doeleinden dan die van deze richtlijn of in verband met andere strafbare feiten dan degene die door deze richtlijn worden bestreken, valt buiten het toepassingsgebied ervan.

(9)

Aangezien er in elke lidstaat vele autoriteiten of organen zijn die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, en om te zorgen voor evenredige toegang tot financiële en andere informatie in het kader van deze richtlijn, moeten de lidstaten de autoriteiten of instanties aanwijzen die gemachtigd zijn om voor de toepassing van deze richtlijn toegang te hebben tot de centrale registers van bankrekeningen en informatie kunnen opvragen bij FIE’s. Bij de uitvoering van deze richtlijn moeten de lidstaten rekening houden met de aard, de organisatorische status, de taken en de prerogatieven van die autoriteiten en organen, zoals vastgelegd in hun nationale recht, en met de bestaande mechanismen voor de bescherming van financiële stelsels tegen het witwassen van geld en terrorismefinanciering.

(10)

Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen moeten worden aangewezen vanuit de bevoegde autoriteiten en dienen rechtstreeks toegang te hebben tot de informatie in centrale registers van bankrekeningen wanneer zij zich bezighouden met het voorkomen, opsporen of onderzoeken van een specifiek ernstig strafbaar feit of het ondersteunen van een specifiek strafrechtelijk onderzoek, inclusief de identificatie, opsporing en bevriezing van vermogensbestanddelen.

(11)

Voor zover belastingautoriteiten en corruptiebestrijdingsdiensten op grond van het nationale recht bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, moeten ook zij worden beschouwd als autoriteiten die kunnen worden aangewezen voor de toepassing van deze richtlijn. Andere administratieve onderzoeken dan die welke door de FIE’s worden uitgevoerd in het kader van het voorkomen, opsporen en doeltreffend bestrijden van het witwassen van geld en terrorismefinanciering, dienen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen.

(12)

Plegers van strafbare feiten, met name criminele groeperingen en terroristen, zijn vaak in verschillende lidstaten actief, en hun bezittingen, inclusief bankrekeningen, bevinden zich vaak in andere lidstaten. Gezien de grensoverschrijdende dimensie van dergelijke ernstige strafbare feiten, inclusief terrorisme, en de bijbehorende financiële activiteiten, is het voor bevoegde autoriteiten die strafrechtelijke onderzoeken in een lidstaat uitvoeren vaak noodzakelijk om toegang te hebben tot informatie over bankrekeningen in andere lidstaten.

(13)

De informatie die door de bevoegde autoriteiten uit centrale nationale registers van bankrekeningen is verkregen, kan worden uitgewisseld met de bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat overeenkomstig Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad (4), Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) en overeenkomstig toepasselijke gegevensbeschermingsregels.

(14)

Richtlijn (EU) 2015/849 heeft het juridische kader van de Unie voor de activiteiten van en de samenwerking tussen de FIE’s aanzienlijk versterkt, waaronder de beoordeling door de Commissie van de mogelijkheid om een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme in te stellen. De juridische status van FIE’s verschilt van lidstaat tot lidstaat, van een bestuurlijke of rechtshandhavingsinstanties tot hybride instanties. De bevoegdheden van FIE’s omvatten het recht op toegang tot de financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie die zij nodig hebben om witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en te bestrijden. Desondanks zijn niet alle specifieke instrumenten en mechanismen waarover de FIE’s moeten beschikken om toegang te krijgen tot dergelijke informatie en hun taken te vervullen, in het Unierecht vastgelegd. Aangezien de lidstaten volledig verantwoordelijk zijn voor het opzetten van FIE’s en het nemen van beslissingen over de organisatorische aard ervan, hebben verschillende FIE’s in uiteenlopende mate toegang tot regelgevingsdatabanken, hetgeen leidt tot onvoldoende uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavings- of vervolgingsdiensten en FIE’s.

(15)

Om de rechtszekerheid en de operationele doeltreffendheid te vergroten, moet deze richtlijn regels omvatten ter versterking van het vermogen van de FIE’s om met de aangewezen bevoegde autoriteiten in hun lidstaat financiële informatie over en financiële analyses van alle ernstige strafbare feiten uit te wisselen. Meer bepaald moeten FIE’s worden verplicht samen te werken met de aangewezen bevoegde autoriteiten van hun lidstaten en tijdig kunnen antwoorden op gemotiveerde verzoeken om financiële informatie of financiële analyse van die aangewezen bevoegde autoriteiten, indien die financiële informatie of financiële analyse in het betrokken geval nodig is en indien dergelijke verzoeken zijn ingegeven door aangelegenheden in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten, met inachtneming van de uitzonderingen bedoeld in artikel 32, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849. Dat vereiste mag geen beletsel vormen voor de autonomie van de FIE’s uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849. Met name moet, in gevallen waarin de gevraagde informatie afkomstig is van de FIE van een andere lidstaat, worden voldaan aan alle beperkingen en voorwaarden die door die FIE worden opgelegd voor het gebruik van die informatie. Voor elk gebruik voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden is de voorafgaande toestemming van die FIE noodzakelijk. FIE’s dienen elke weigering om op een verzoek om informatie te antwoorden, naar behoren te motiveren. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de operationele onafhankelijkheid en autonomie van de FIE’s uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849, waaronder de autonomie van de FIE’s om voor de toepassing van deze richtlijn uit eigen beweging informatie te verstrekken.

(16)

Deze richtlijn moet ook een duidelijk omschreven juridisch kader omvatten om de FIE’s in staat te stellen door aangewezen bevoegde autoriteiten in hun respectieve lidstaat opgeslagen relevante gegevens op te vragen teneinde het witwassen van geld, daarmee samenhangende basisdelicten en terrorismefinanciering doeltreffend te kunnen voorkomen, opsporen en bestrijden.

(17)

FIE’s moeten trachten om in uitzonderlijke en urgente gevallen, wanneer die informatie of analyse verband houdt met terrorisme of aan terrorisme verbonden georganiseerde criminaliteit, snel financiële informatie of financiële analyses uit te wisselen.

(18)

Dergelijke uitwisseling mag geen belemmering vormen voor de actieve rol van een FIE uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 bij de verspreiding van haar analyse onder andere FIE’s wanneer deze analyse feiten, gedragingen of vermoedens van witwassen van geld en terrorismefinanciering onthult die van rechtstreeks belang zijn voor die andere FIE’s. Financiële analyse omvat operationele analyse die gericht is op individuele gevallen en specifieke doelen of op passende geselecteerde informatie, afhankelijk van het soort en de omvang van de ontvangen onthullingen en het verwachte gebruik van de informatie na verspreiding, alsmede strategische analyse ten aanzien van trends en patronen op het gebied van witwassen van geld en terrorismefinanciering. Deze richtlijn dient de organisatorische status en rol van de FIE’s krachtens het nationale recht van de lidstaten evenwel onverlet te laten.

(19)

Gezien de gevoeligheid van de financiële gegevens die door de FIE’s moeten worden geanalyseerd en gelet op de nodige waarborgen inzake gegevensbescherming, moet deze richtlijn specifiek het soort informatie en de reikwijdte daarvan vastleggen die tussen FIE’s onderling, tussen FIE’s en aangewezen bevoegde autoriteiten en tussen de aangewezen bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten kan worden uitgewisseld. Deze richtlijn mag de huidige overeengekomen methoden voor gegevensverzameling niet wijzigen. De lidstaten moeten evenwel kunnen beslissen om de reikwijdte van de financiële informatie en bankrekeninginformatie die tussen de FIE’s en de aangewezen bevoegde autoriteiten kan worden uitgewisseld, te vergroten. Ook moeten zij financiële informatie en bankrekeninginformatie met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten die geen ernstige strafbare feiten zijn, gemakkelijker toegankelijk kunnen maken voor de aangewezen bevoegde autoriteiten. Deze richtlijn mag niet afwijken van de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming.

(20)

Op grond van de specifieke bevoegdheden en taken van het bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving („Europol”), zoals vastgesteld in die verordening, biedt Europol steun aan grensoverschrijdende onderzoeken van de lidstaten naar witwasactiviteiten van transnationale criminele organisaties. In dat verband moet Europol de lidstaten in kennis stellen van alle informatie en alle verbanden tussen strafbare feiten die hen betreffen. Volgens die Verordening zijn de nationale Europol-eenheden de contactorganen tussen Europol en de voor het onderzoeken van strafbare feiten bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Om Europol de voor het vervullen van zijn taken benodigde informatie te verschaffen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun FIE’s gerechtigd zijn te antwoorden op verzoeken om financiële informatie en financiële analyse die Europol via de nationale Europol-eenheden van die lidstaat of, in voorkomend geval, via rechtstreekse contacten indient. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat hun nationale Europol-eenheid en, in voorkomend geval, hun aangewezen bevoegde autoriteiten, gerechtigd zijn te antwoorden op door Europol ingediende verzoeken om informatie over bankrekeningen. Door Europol ingediende verzoeken dienen naar behoren te worden gemotiveerd. Zij dienen per geval te worden ingediend, binnen de grenzen van de bevoegdheden van Europol en voor de uitoefening van zijn taken. De operationele onafhankelijkheid en autonomie van FIE’s mogen niet in gevaar worden gebracht en de beslissing om de gevraagde informatie of analyse te verstrekken moet een bevoegdheid van de FIE blijven. Met het oog op snelle en doeltreffende samenwerking moeten de FIE’s tijdig antwoorden op verzoeken van Europol. Overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 moet Europol zijn huidige praktijk voortzetten, namelijk de lidstaten feedback geven over het gebruik dat van de uit hoofde van deze richtlijn verstrekte informatie of analyse wordt gemaakt.

(21)

In deze richtlijn moet ook rekening worden gehouden met het feit dat, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (7) de gedelegeerd Europese aanklagers van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) onder dezelfde voorwaarden als die welke overeenkomstig de nationale wetgeving in soortgelijke gevallen gelden, alle relevante informatie kunnen verkrijgen die is opgeslagen in nationale strafonderzoeks- en rechtshandhavingsdatabanken en in andere registers van openbare instanties, inclusief centrale registers van bankrekeningen en systemen voor gegevensontsluiting.

(22)

Met het oog op nauwere samenwerking tussen de FIE’s moet de Commissie in de nabije toekomst een effectbeoordeling uitvoeren om na te gaan of het mogelijk en passend is een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op het niveau van de Europese Unie, zoals een „EU FIE” in te stellen.

(23)

Om een passend evenwicht tussen efficiëntie en een hoog niveau van gegevensbescherming te bereiken, moeten de lidstaten worden verplicht ervoor te zorgen dat gevoelige financiële informatie waaruit gevoelige gegevens aangaande ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of vakbondslidmaatschap van een persoon, of van gegevens betreffende gezondheid, seksleven of seksuele gerichtheid van een natuurlijke persoon kan blijken, alleen mag worden verwerkt door specifiek gemachtigde personen en overeenkomstig de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming.

(24)

Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die worden erkend bij artikel 6 VEU en bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name het recht op de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het verbod van discriminatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdedigingen het legaliteits- en het evenredigheidsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen, alsook de fundamentele rechten en principes zoals bepaald in het internationaal recht en de internationale overeenkomsten waarbij de Unie of alle lidstaten partij zijn, met inbegrip van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en in de grondwetten van de lidstaten, op hun respectieve toepassingsgebied.

(25)

Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn ten volle het recht op de bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd. Verwerking in deze zin is onderworpen aan Verordening (EU) 2016/679 (8) en aan Richtlijn (EU) 2016/680 (9) van het Europees Parlement en de Raad, op hun respectieve toepassingsgebied. Wat de toegang van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen tot centrale registers van bankrekeningen en systemen voor gegevensontsluiting betreft, is Richtlijn (EU) 2016/680 van toepassing, terwijl artikel 5, lid 2, van Besluit 2007/845/JBZ van de Raad (10) niet van toepassing is. Wat Europol betreft, is Verordening (EU) 2016/794 van toepassing. In deze richtlijn moeten specifieke en aanvullende waarborgen en voorwaarden voor de bescherming van persoonsgegevens worden opgenomen met betrekking tot mechanismen voor de verwerking van gevoelige gegevens en het bewaren van gegevens met betrekking tot informatieverzoeken.

(26)

Krachtens deze richtlijn verkregen persoonsgegevens mogen uitsluitend overeenkomstig de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming door de bevoegde autoriteiten worden verwerkt als dat nodig is voor en in verhouding staat tot de doeleinden van het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van ernstige strafbare feiten.

(27)

Met het oog op de eerbiediging van het recht op de bescherming van persoonsgegevens en het recht op privacy en om de gevolgen van toegang tot informatie in centrale registers van bankrekeningen en systemen voor gegevensontsluiting te beperken, is het voorts essentieel voorwaarden voor de beperking van dergelijke toegang op te nemen. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat passend beleid en passende maatregelen inzake gegevensbescherming van toepassing zijn op toegang tot persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten in het kader van deze richtlijn. Alleen bevoegd personeel mag toegang hebben tot informatie die persoonsgegevens bevat en die kan worden verkregen uit centrale registers van bankrekeningen of via authenticatieprocessen. Personeelsleden aan wie toegang tot dergelijke gevoelige gegevens is verleend, moeten een opleiding krijgen over beveiligingspraktijken die in acht moeten worden genomen bij het uitwisselen en verwerken van gegevens.

(28)

De doorgifte van financiële gegevens aan derde landen en internationale partners voor de doeleinden van deze richtlijn mag alleen worden toegestaan onder de voorwaarden van hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679 of hoofdstuk V van Richtlijn (EU) 2016/680.

(29)

De Commissie moet drie jaar na de datum van omzetting, en vervolgens om de drie jaar, verslag uitbrengen over de uitvoering van deze richtlijn. Overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (11) moet de Commissie ook een evaluatie van deze richtlijn uitvoeren op basis van informatie die door middel van specifieke monitoringregelingen is verzameld, om de daadwerkelijke effecten van de richtlijn en de behoefte aan verdere maatregelen te beoordelen.

(30)

Deze richtlijn beoogt ervoor te zorgen dat regels worden vastgesteld om de burgers van de Unie een hoger niveau van veiligheid te bieden door de voorkoming en bestrijding van criminaliteit, overeenkomstig artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Door hun grensoverschrijdende aard treffen terroristische en criminele bedreigingen de Unie als geheel, zodat een Uniebreed antwoord vereist is. Als bankrekeninginformatie en financiële informatie in een lidstaat niet efficiënt wordt gebruikt, zou dit door criminelen (kunnen) worden uitgebuit, hetgeen gevolgen kan hebben in een andere lidstaat.

(31)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verbeteren van de toegang tot informatie door FIE’s en overheidsinstanties verantwoordelijk voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van ernstige strafbare feiten, het vergroten van hun capaciteit om financiële onderzoeken te verrichten en de samenwerking tussen hen te verbeteren, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden, beter op het niveau van de Unie kan worden gerealiseerd, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(32)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn wat betreft de machtiging van de lidstaten om inzake aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van hoofdstuk II van deze richtlijn overeenkomsten met derde landen die overeenkomstsluitende partijen zijn bij de Europese Economische Ruimte zijn, voorlopig toe te passen of dergelijke overeenkomsten te sluiten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(33)

Besluit 2000/642/JBZ van de Raad moet worden ingetrokken omdat het onderwerp ervan wordt geregeld door andere rechtshandelingen van de Unie, zodat dit besluit niet langer nodig is.

(34)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol Nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennisgegeven van hun wens om aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn deel te nemen.

(35)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol Nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(36)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13) en heeft op 10 september 2018 een advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Deze richtlijn stelt maatregelen vast ter vergemakkelijking van de toegang van bevoegde autoriteiten tot en het gebruik door hen van financiële informatie en bankrekeninginformatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van ernstige strafbare feiten. Zij voorziet ook in maatregelen om de toegang van financiële-inlichtingeneenheden („FIE’s”) tot rechtshandhavingsinformatie met het oog op het voorkomen en bestrijden van het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering en maatregelen om de samenwerking tussen FIE’s te vergemakkelijken.

2.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:

a)

Richtlijn (EU) 2015/849 en de daarmee samenhangende bepalingen in het nationale recht, met inbegrip van de organisatorische status van FIE’s volgens het nationale recht en hun operationele onafhankelijkheid en autonomie;

b)

kanalen voor de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten of de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten om op grond van het Unie- of het nationale recht informatie te verkrijgen van meldingsplichtige entiteiten;

c)

Verordening (EU) 2016/794;

d)

de verplichtingen die voortvloeien uit de Unie-instrumenten inzake wederzijdse rechtshulp en wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken, alsook die welke voortvloeien uit Kaderbesluit 2006/960/JBZ.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „centrale registers van bankrekeningen”: de automatische gecentraliseerde mechanismen, zoals centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting, ingesteld overeenkomstig artikel 32 bis, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849;

2.   „bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen”: de nationale bureaus die overeenkomstig Besluit 2007/845/JBZ door elke lidstaat worden opgericht of aangewezen;

3.   „financiële-inlichtingeneenheid („FIE”)”: een FIE opgericht overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn (EU) 2015/849;

4.   „meldingsplichtige entiteiten”: de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849 bedoelde entiteiten;

5.   „financiële informatie”: elke soort informatie of gegevens, zoals gegevens over financiële activa, geldstromen of financiële zakelijke relaties, waarover FIE’s reeds beschikken voor het voorkomen, opsporen en effectief bestrijden van witwassen van geld en terrorismefinanciering;

6.   „rechtshandhavingsinformatie”:

i)

elke soort informatie of gegevens waarover de bevoegde autoriteiten reeds beschikken in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten;

ii)

elke soort informatie of gegevens waarover overheidsinstanties of particuliere entiteiten in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, beschikken en die voor de bevoegde autoriteiten beschikbaar zijn zonder dwangmaatregelen te nemen krachtens het nationale recht;

dergelijke informatie kan onder meer bestaan uit strafregisters, informatie over onderzoeken, informatie over de bevriezing en inbeslagname van activa of andere onderzoeks- of voorlopige maatregelen, en informatie over veroordelingen en over confiscaties;

7.   „bankrekeninginformatie”: de volgende informatie over bank- en betaalrekeningen en kluizen die is opgenomen in de centrale registers van bankrekeningen:

i)

betreffende de houder van de cliëntenrekening en iedere persoon die zegt namens de cliënt te handelen: de naam, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2015/849, of een uniek identificatienummer;

ii)

betreffende de uiteindelijk begunstigde van de houder van de cliëntenrekening: de naam, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2015/849 of een uniek identificatienummer;

iii)

betreffende de bank- of betaalrekening: het IBAN-nummer en de datum van de opening en van de sluiting van de rekening;

iv)

betreffende de kluis: de naam van de huurder, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849, of een uniek identificatienummer en de duur van de huurperiode;

8.   „witwassen van geld”: de in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad (14) omschreven gedragingen;

9.   „gerelateerde basisdelicten”: de in artikel 2, punt 1), van Richtlijn (EU) 2018/1673 bedoelde delicten;

10.   „terrorismefinanciering”: de in artikel 11 van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (15) omschreven gedragingen;

11.   „financiële analyse”: de resultaten van de operationele en strategische analyse die reeds door de FIE’s is verricht voor de uitvoering van hun taken overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849;

12.   „ernstige strafbare feiten”: de vormen van criminaliteit die worden genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/794.

Artikel 3

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst, uit zijn autoriteiten die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, de bevoegde autoriteiten aan die toegang krijgen tot zijn nationale centrale register van bankrekeningen en dit kunnen doorzoeken. Die bevoegde autoriteiten omvatten ten minste de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.

2.   Elke lidstaat wijst onder zijn autoriteiten die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, de bevoegde autoriteiten aan die financiële informatie of financiële analyse van de FIE kunnen opvragen en ontvangen.

3.   Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op 2 december 2021 zijn op grond van de leden 1 en 2 aangewezen bevoegde autoriteiten mede en stelt de Commissie in kennis van eventuele wijzigingen. De Commissie maakt de kennisgevingen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK II

TOEGANG VAN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN TOT BANKREKENINGINFORMATIE

Artikel 4

Toegang tot en doorzoeken van bankrekeninginformatie door de bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig artikel 3, lid 1, aangewezen bevoegde nationale autoriteiten rechtstreeks en onmiddellijk toegang hebben tot bankrekeninginformatie en deze kunnen doorzoeken wanneer dit voor het vervullen van hun taken op het gebied van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van een ernstig strafbaar feit of het ondersteunen van een strafrechtelijk onderzoek naar een ernstig strafbaar feit, inclusief de identificatie, opsporing en bevriezing van vermogensbestanddelen in verband met een dergelijk onderzoek, noodzakelijk is. De toegang en het doorzoeken worden ook als rechtstreeks en onmiddellijk beschouwd, onder meer wanneer de nationale autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, de bankrekeninginformatie onverwijld door middel van een geautomatiseerd mechanisme doorgeven aan de bevoegde autoriteiten, op voorwaarde dat geen intermediaire instelling de gevraagde gegevens of de te verstrekken informatie kan behandelen.

2.   De aanvullende informatie die de lidstaten essentieel achten en in de centrale registers van bankrekeningen opnemen op grond van artikel 32 bis, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849, is niet toegankelijk en doorzoekbaar voor de bevoegde autoriteiten op grond van deze richtlijn.

Artikel 5

Voorwaarden voor toegang en doorzoeken door de bevoegde autoriteiten

1.   De toegang tot en het doorzoeken van bankrekeninginformatie overeenkomstig artikel 4 wordt alleen per geval verricht door het personeel van elke bevoegde autoriteit dat specifiek is aangewezen en gemachtigd om die taken uit te voeren.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de aangewezen bevoegde autoriteiten hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming handhaaft, zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de gegevens overeenkomstig hoge technologische normen worden vastgesteld met het oog op de toegang en het overeenkomstig artikel 4 doorzoeken door de bevoegde autoriteiten van bankrekeninginformatie.

Artikel 6

Monitoring van toegang en doorzoeken door de bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten bepalen dat de autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, erop toezien dat er logbestanden telkens worden bijgehouden van elke toegang tot en het doorzoeken van bankrekeninginformatie door de aangewezen bevoegde autoriteiten. In de logbestanden wordt met name het volgende vermeld:

a)

het referentiekenmerk van het nationale bestand;

b)

de datum en het tijdstip van de zoekopdracht;

c)

het soort gegevens dat is gebruikt om de zoekopdracht te starten;

d)

de unieke identificatienummers van de resultaten;

e)

de naam van de aangewezen bevoegde autoriteit die het register raadpleegt;

f)

de unieke gebruikersidentificatie van de functionaris die de zoekopdracht heeft verricht en, waar van toepassing, van de functionaris die de zoekopdracht heeft gegeven en, voor zover mogelijk, de unieke gebruikersidentificatie van de ontvanger van de resultaten van de zoekopdracht.

2.   De logbestanden worden regelmatig gecontroleerd door de functionarissen voor gegevensbescherming voor de centrale registers van bankrekeningen. De logbestanden worden op verzoek ook ter beschikking gesteld van de bevoegde toezichthoudende autoriteit die is opgericht overeenkomstig artikel 41 van Richtlijn (EU) 2016/680.

3.   De logbestanden worden uitsluitend gebruikt voor het monitoren van de gegevensbescherming, onder meer door de toelaatbaarheid van een verzoek en de rechtmatigheid van de gegevensverwerking te controleren, en voor het waarborgen van de gegevensbeveiliging. De logbestanden worden met passende maatregelen tegen ongeoorloofde toegang beschermd en vijf jaar na het aanleggen ervan gewist, tenzij zij nodig zijn voor aangevangen monitoringprocedures.

4.   De lidstaten zien erop toe dat de autoriteiten die gecentraliseerde registers van bankrekeningen beheren passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het personeel op de hoogte is van het geldende Unierecht en nationale recht, met inbegrip van de toepasselijke gegevensbeschermingsregels. Dergelijke maatregelen houden onder meer gespecialiseerde opleidingsprogramma’s in.

HOOFDSTUK III

UITWISSELING VAN INFORMATIE TUSSEN BEVOEGDE AUTORITEITEN EN FIE’S EN TUSSEN FIE’S ONDERLING

Artikel 7

Verzoeken om informatie van de bevoegde autoriteiten aan een FIE

1.   Met inachtneming van de nationale procedurele waarborgen zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn nationale FIE moet samenwerken met zijn in artikel 3, lid 2, bedoelde aangewezen bevoegde nationale autoriteiten en tijdig moet kunnen antwoorden op gemotiveerde verzoeken om financiële informatie of financiële analyse van die aangewezen bevoegde autoriteiten, indien die financiële informatie of financiële analyse in het betrokken geval nodig is, wanneer het verzoek is ingegeven door aangelegenheden in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten.

2.   Indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatief effect zou hebben op lopende onderzoeken of analyses, of, in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer openbaarmaking van de informatie duidelijk niet in verhouding zou staan tot de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of niet relevant zou zijn voor de doeleinden waarvoor de informatie is gevraagd, is de FIE niet verplicht het verzoek in te willigen.

3.   Voor elk gebruik voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden is de voorafgaande toestemming van die FIE noodzakelijk. FIE’s motiveren naar behoren elke weigering om op een verzoek als bedoeld in lid 1 te reageren.

4.   Het besluit betreffende de verstrekking van informatie blijft de bevoegdheid van de FIE.

5.   De aangewezen bevoegde autoriteiten kunnen de van de FIE ontvangen financiële informatie en financiële analyse verwerken voor de specifieke doeleinden van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten anders dan de doeleinden waarvoor persoonsgegevens worden verzameld overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/680.

Artikel 8

Verzoeken om informatie van een FIE aan de bevoegde autoriteiten

Met inachtneming van de nationale procedurele waarborgen en naast de toegang tot informatie voor FIE’s, als bepaald in artikel 32, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn aangewezen bevoegde autoriteiten tijdig per geval moeten antwoorden op verzoeken om rechtshandhavingsinformatie van zijn nationale FIE wanneer die informatie nodig is voor het voorkomen, opsporen en bestrijden van witwassen van geld, daaraan gerelateerde basisdelicten en terrorismefinanciering.

Artikel 9

Uitwisseling van informatie tussen FIE’s van verschillende lidstaten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE’s in uitzonderlijke en urgente gevallen gerechtigd zijn tot het uitwisselen van financiële informatie of financiële analyse die relevant kan zijn voor de verwerking of analyse van informatie in verband met terrorisme of aan terrorisme verbonden georganiseerde criminaliteit.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s, in de in lid 1 bedoelde gevallen en met inachtneming van hun operationele beperkingen, trachten die informatie snel uit te wisselen.

Artikel 10

Uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten

1.   Met inachtneming van de nationale procedurele waarborgen zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn op grond van artikel 3, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten in staat zijn om op verzoek, per geval, financiële informatie en financiële analyse die de FIE van hun lidstaat heeft verstrekt, uit te wisselen met een aangewezen bevoegde autoriteit in een andere lidstaat, wanneer die financiële informatie of financiële analyse noodzakelijk is voor de voorkoming, opsporing en bestrijding van witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering.

Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn aangewezen bevoegde autoriteiten de op grond van dit artikel uitgewisselde financiële informatie of financiële analyse alleen gebruiken voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt

Elke lidstaat zorgt ervoor dat voor het meedelen van financiële informatie of financiële analyse die door zijn aangewezen bevoegde autoriteiten is verkregen van de FIE van die lidstaat, aan een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling, en voor het gebruik van die informatie voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden, de voorafgaande instemming noodzakelijk is van de FIE, die de informatie heeft verstrekt.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomstig dit artikel ingediend verzoek en het antwoord daarop worden verzonden via specifieke beveiligde elektronische communicatiemiddelen die een hoog niveau van gegevensbeveiliging garanderen.

HOOFDSTUK IV

UITWISSELING VAN INFORMATIE MET EUROPOL

Artikel 11

Verstrekking van bankrekeninginformatie aan Europol

Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten gerechtigd zijn om via de nationale Europol-eenheid of, indien de betrokken lidstaat dat toestaat, via rechtstreekse contacten met Europol, te antwoorden op naar behoren gemotiveerde verzoeken met betrekking tot bankrekeninginformatie die het bij Europol per geval, binnen de grenzen van zijn bevoegdheden en voor de vervulling van zijn taken indient. Artikel 7, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2016/794 zijn van toepassing.

Artikel 12

Uitwisseling van informatie tussen Europol en de FIE’s

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn FIE gerechtigd is te antwoorden op naar behoren gemotiveerde verzoeken die Europol, indient via de nationale Europol-eenheid of indien de betrokken lidstaat dat toestaat via rechtstreekse contacten tussen de FIE en Europol. Dergelijke verzoeken hebben betrekking tot financiële informatie en financiële analyse, en worden per geval binnen de grenzen van de bevoegdheden van Europol en voor de vervulling van zijn taken, ingediend.

2.   Artikel 32, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849 en artikel 7, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2016/794 zijn van toepassing op de uitwisselingen op grond van dit artikel.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat een niet-inwilliging van het verzoek naar behoren wordt gemotiveerd.

Artikel 13

Gedetailleerde regelingen voor de uitwisseling van informatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de uitwisselingen van informatie op grond van de artikelen 10 en 11 van deze Richtlijn, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794, elektronisch geschieden via:

a)

SIENA of de opvolger daarvan, in de taal die in het kader van SIENA gebruikelijk is, of

b)

in voorkomend geval via FIU.net of de opvolger daarvan.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de uitwisseling van informatie uit hoofde van artikel 12, lid 1, tijdig geschiedt, en dat in dat verband de door Europol ingediende verzoeken om informatie worden behandeld alsof zij van een andere FIE komen.

Artikel 14

Gegevensbeschermingsvereisten

1.   De verwerking van persoonsgegevens in verband met bankrekeninginformatie, financiële informatie en financiële analyse als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van deze richtlijn geschiedt overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2016/794 en wordt alleen verricht door het personeel dat bij Europol specifiek is aangewezen en gemachtigd om die taken uit te voeren.