ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 144

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
3 juni 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/897 van de Commissie van 12 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 748/2012 met betrekking tot de opname van risicogebaseerde nalevingscontrole in bijlage I en de tenuitvoerlegging van eisen voor milieubescherming ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/898 van de Commissie van 29 mei 2019 tot verlening van een vergunning voor het preparaat van eugenol als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder Lidervet SL) ( 1 )

29

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/899 van de Commissie van 29 mei 2019 betreffende de verlenging van de vergunning voor Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestlammeren, melkgeiten, melkschapen, melkbuffels, paarden en mestvarkens en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 232/2009, (EG) nr. 186/2007 en (EG) nr. 209/2008 (vergunninghouder S.I. Lesaffre) ( 1 )

32

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/900 van de Commissie van 29 mei 2019 tot verlening van een vergunning voor 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

36

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/901 van de Commissie van 29 mei 2019 tot verlening van een vergunning voor riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) (bronnen van vitamine B2) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

41

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/902 van de Commissie van 28 mei 2019 betreffende een door Zweden op grond van Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om het in de handel brengen van een door TWA Equipment S.r.l. vervaardigde schaarhefbrug voor voertuigen (model TL530LF) te verbieden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 3886)  ( 1 )

47

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/903 van de Commissie van 29 mei 2019 tot vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelen voor het netwerk voor luchtverkeersbeheer voor de derde referentieperiode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 ( 1 )

49

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 144/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/897 VAN DE COMMISSIE

van 12 maart 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 748/2012 met betrekking tot de opname van risicogebaseerde nalevingscontrole in bijlage I en de tenuitvoerlegging van eisen voor milieubescherming

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1), met name artikel 19, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 77 van Verordening (EU) 2018/1139 oefent het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (het Agentschap) namens de lidstaten de functies en taken uit van het land van ontwerp, productie of registratie, voor zover deze functies en taken verband houden met ontwerpcertificering. Overeenkomstig artikel 77, lid 1, onder a), in samenhang met artikel 62, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2018/1139 ontvangt en beoordeelt het Agentschap de aanvragen en geeft het de passende certificaten af. Daartoe stelt het Agentschap de certificeringsgrondslag, de toepasselijke eisen inzake milieubescherming en de certificeringsgrondslag voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid vast en deelt het deze mee aan de aanvrager.

(2)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie (2) ontvangt een aanvrager een certificaat van het Agentschap nadat is aangetoond dat het te certificeren product voldoet aan de toepasselijke certificeringsgrondslag, met inbegrip van de toepasselijke specificaties inzake luchtwaardigheidscertificering en milieubeschermingseisen. Aanvragers van dergelijke certificaten moeten aantonen dat zij alle aspecten van de vastgestelde certificeringsgrondslag volledig naleven. Overeenkomstig artikel 83 van Verordening (EU) 2018/1139 verricht het Agentschap zelf of via nationale bevoegde autoriteiten of gekwalificeerde instanties de onderzoeken die nodig zijn voor de uitvoering van zijn certificeringstaken. Het Agentschap beoordeelt de aanvragen, maar is overeenkomstig artikel 83 van Verordening (EU) 2018/1139 niet verplicht om in alle gevallen een uitgebreid onderzoek uit te voeren. Om de veiligheidsrisico's ten gevolge van selectieve onderzoeken beter te beperken en de effectiviteit, transparantie en voorspelbaarheid van het certificeringsproces te verbeteren, moeten dan ook bepaalde selectiecriteria worden opgesteld op basis waarvan kan worden bepaald welke bewijzen van naleving door het Agentschap moeten worden gecontroleerd en hoe exhaustief. Die criteria moeten gebaseerd zijn op de in bijlage 19 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart ("het verdrag van Chicago") uiteengezette beginselen inzake veiligheidstoezicht en -beheer.

(3)

Krachtens Verordening (EU) nr. 748/2012 moeten bepaalde certificeringsbeslissingen bovendien worden genomen door houders van erkenningen als ontwerporganisatie in plaats van door het Agentschap, overeenkomstig de voorwaarden van hun erkenning en volgens bepaalde procedures van het ontwerpborgingssysteem. Op basis van de ervaringen met die bestaande voorrechten en teneinde de administratieve rompslomp te beperken en tegelijk rekening te houden met de risico's voor de veiligheid van de luchtvaart en de eisen inzake milieubescherming, moeten houders van een erkenning als ontwerporganisatie ook het recht krijgen om bepaalde ingrijpende wijzigingen van typecertificaten te certificeren en om bepaalde aanvullende typecertificaten af te geven. Om de risico's voor de veiligheid van de luchtvaart te beperken en rekening te houden met de eisen inzake milieubescherming mogen deze nieuwe voorrechten alleen betrekking hebben op de certificering van ingrijpende wijzigingen waarvan het vernieuwende karakter beperkt is en mogen ze alleen worden verleend aan houders die deze nieuwe voorrechten correct kunnen uitoefenen. Dit laatste moet worden aangetoond aan de hand van goede prestaties bij eerdere soortgelijke certificeringen van ingrijpende wijzigingen, met de betrokkenheid van het Agentschap.

(4)

Om duidelijkheidsredenen moet bijlage I bij Verordening (EU) nr. 748/2012 zodanig worden gewijzigd dat deel A betrekking heeft op de eisen die alleen gelden voor aanvragers en houders van een certificaat dat is afgegeven of moet worden afgegeven overeenkomstig die bijlage, en dat deel B de eisen bevat die alleen gelden voor de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van het Agentschap.

(5)

Luchtvaartmaatschappijen moeten na onderhoud controlevluchten uitvoeren om de goede werking van bepaalde systemen van het luchtvaartuig, die niet op de grond kunnen worden gecontroleerd, te garanderen. Uit ongevallen of ernstige incidenten die in het verleden plaatsvonden tijdens dergelijke vluchten blijkt dat bepaalde controlevluchten na onderhoud niet mogen worden uitgevoerd met een luchtwaardigheidscertificaat (of beperkt luchtwaardigheidscertificaat), maar alleen met een vliegvergunning. Het vliegen met een luchtvaartuig om problemen op te sporen of om de werking van een of meer systemen, onderdelen of uitrustingsstukken na onderhoud te controleren, moet derhalve worden toegevoegd aan de lijst van vluchten waarvoor een vliegvergunning vereist is.

(6)

Bepaalde inconsistenties tussen Verordening (EU) nr. 748/2012 en Verordening (EU) 2018/1139 met betrekking tot de inhoud van de typecertificeringsbasis en het kennisgevingsproces moeten worden weggewerkt.

(7)

In artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1139 is bepaald dat luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur op het vlak van geluid en uitstoot moeten voldoen aan de eisen inzake milieubescherming als vervat in wijziging 12 van boekdeel I, in wijziging 9 van boekdeel II, en in de eerste uitgave van boekdeel III van bijlage 16 bij het verdrag van Chicago, alle als toepasselijk op 1 januari 2018.

(8)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 748/2012 moet derhalve worden aangepast om rekening te houden met de milieubeschermingseisen van bijlage 16 bij het verdrag van Chicago. Aangezien bijlage 16 bij het verdrag van Chicago voorziet in uitzonderingen op de milieubeschermingseisen voor specifieke motoren of luchtvaartuigen, moet Verordening (EU) nr. 748/2012 aan productieorganisaties de mogelijkheid bieden om bij hun bevoegde autoriteit vrijstellingen van de milieueisen aan te vragen.

(9)

Om technische problemen als gevolg van de toepassing van de normen en aanbevolen praktijken en de daarmee verband houdende richtsnoeren voor de certificering van luchtvaartuigen en motoren op te lossen, moeten bovendien sommige bepalingen van Verordening (EU) nr. 748/2012 worden gewijzigd om de duidelijkheid ervan te verbeteren.

(10)

Verordening (EU) nr. 748/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Alle betrokken partijen moeten de nodige tijd krijgen om zich aan te passen aan het gewijzigde regelgevingskader dat ontstaat door de in deze verordening vastgestelde maatregelen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn gebaseerd op adviezen 07/2016 (3), 01/2017 (4) en 09/2017 (5) die het Agentschap heeft opgesteld overeenkomstig artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1)

In artikel 1, lid 2, wordt het volgende punt k) toegevoegd:

"k)   "gegevens betreffende de operationele geschiktheid": gegevens die deel uitmaken van een typecertificaat, een beperkt typecertificaat of een aanvullend typecertificaat van een luchtvaartuig, en die bestaan uit:

i)

de minimumsyllabus inzake typebevoegdverklaringsopleidingen voor piloten, inclusief de vaststelling van typebevoegdverklaring;

ii)

de definitie van het toepassingsgebied van de brongegevens voor de validering van het luchtvaartuig, ter ondersteuning van de objectieve kwalificatie van simulatoren, of de voorlopige gegevens, ter ondersteuning van de tussentijdse kwalificatie;

iii)

de minimumsyllabus inzake opleidingen voor typebevoegdverklaringen voor onderhoudscertificeringspersoneel, inclusief de vaststelling van de typebevoegdverklaringen;

iv)

de vaststelling van het type of de variant voor cabinepersoneel en typespecifieke gegevens voor cabinepersoneel;

v)

de basisminimumuitrustingslijst;".

2)

Aan artikel 9 wordt de volgende alinea 4 toegevoegd:

"4.   Bij wijze van uitzondering op lid 1 mag de productieorganisatie bij de bevoegde autoriteit een afwijking aanvragen van de milieueisen die vermeld zijn in artikel 9, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) 2018/1139 (*1).

(*1)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1)."."

3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 748/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf [OP please insert date: 9 months after date of entry into force], met uitzondering van artikel 1, lid 2, en punten 11, 13, 14, 23 tot en met 26, 28, 30, punt 21.B.85 van punt 40, en punt 43 van de bijlage, die van toepassing zijn vanaf [OP please insert date of entry into force].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 224 van 21.8.2012, blz. 1).

(3)  Advies 07/2016: Embodiment of level of involvement requirements into Part-21

(4)  Advies 01/2017: Maintenance check flights

(5)  Advies 09/2017: Implementation of the CAEP/10 amendments on climate change, emissions and noise


BIJLAGE

Bijlage I (Deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De inhoudsopgave wordt vervangen door:

"Inhoudsopgave

21.1.   Algemeen

SECTIE A —   TECHNISCHE EISEN

SUBDEEL A —   ALGEMENE BEPALINGEN

21.A.1

Toepassingsgebied

21.A.2

Uitvoering door een andere persoon dan de aanvrager of houder van een certificaat

21.A.3A

Gebreken, storingen en defecten

21.A.3B

Luchtwaardigheidsaanwijzingen

21.A.4

Coördinatie tussen ontwerp en productie

SUBDEEL B —   TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN

21.A.11

Toepassingsgebied

21.A.13

Toepassingsgebied

21.A.14

Bewijs van bekwaamheid

21.A.15

Aanvraag

21.A.19

Wijzigingen die een nieuw typecertificaat vereisen

21.A.20

Overeenstemming met de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen

21.A.21

Eisen voor de afgifte van een typecertificaat of een beperkt typecertificaat

21.A.31

Typeontwerp

21.A.33

Onderzoek en tests

21.A.35

Vliegproeven

21.A.41

Typecertificaat

21.A.44

Verplichtingen van de houder

21.A.47

Overdraagbaarheid

21.A.51

Duur en blijvende geldigheid

21.A.55

Administratie

21.A.57

Handboeken

21.A.61

Instructies voor blijvende luchtwaardigheid

21.A.62

Beschikbaarheid van gegevens betreffende de operationele geschiktheid

(SUBDEEL C —   NIET VAN TOEPASSING)

SUBDEEL D —   WIJZIGINGEN AAN DE TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN

21.A.90A

Toepassingsgebied

21A.90B

Standaardwijzigingen

21.A.91

Classificatie van wijzigingen van een typecertificaat

21.A.92

Toepassingsgebied

21.A.93

Aanvraag

21.A.95

Eisen voor de goedkeuring van geringe wijzigingen

21.A.97

Eisen voor de goedkeuring van ingrijpende wijzigingen

21.A.101

Typecertificeringsbasis, certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en milieueisen voor een ingrijpende wijziging van een typecertificaat

21.A.105

Administratie

21.A.107

Instructies voor blijvende luchtwaardigheid

21.A.108

Beschikbaarheid van gegevens betreffende de operationele geschiktheid

21.A.109

Verplichtingen en EPA-markering

SUBDEEL E —   AANVULLENDE TYPECERTIFICATEN

21.A.111

Toepassingsgebied

21.A.112A

Aanvaardbaarheid

21.A.112B

Bewijs van bekwaamheid

21.A.113

Aanvraag om een aanvullend typecertificaat

21.A.115

Eisen voor de goedkeuring van ingrijpende wijzigingen in de vorm van een aanvullend typecertificaat

21.A.116

Overdraagbaarheid

21.A.117

Wijzigingen aan het deel van een product waarop een aanvullend typecertificaat betrekking heeft

21.A.118A

Verplichtingen en EPA-markering

21.A.118B

Duur en blijvende geldigheid

21.A.119

Handboeken

21.A.120A

Instructies voor blijvende luchtwaardigheid

21.A.120B

Beschikbaarheid van gegevens betreffende de operationele geschiktheid

SUBDEEL F —   PRODUCTIE ZONDER ERKENNING ALS PRODUCTIEORGANISATIE

21.A.121

Toepassingsgebied

21.A.122

Aanvaardbaarheid

21.A.124

Aanvraag

21.A.125A

Afgifte van een akkoordverklaring

21.A.125B

Bevindingen

21.A.125C

Duur en blijvende geldigheid

21.A.126

Productiecontrolesysteem

21.A.127

Proeven: luchtvaartuigen

21.A.128

Proeven: motoren, propellers

21.A.129

Verplichtingen van de fabrikant

21.A.130

Conformiteitsverklaring

SUBDEEL G —   ERKENNING ALS PRODUCTIEORGANISATIE

21.A.131

Toepassingsgebied

21.A.133

Aanvaardbaarheid

21.A.134

Aanvraag

21.A.135

Afgifte van een erkenning als productieorganisatie

21.A.139

Kwaliteitssysteem

21.A.143

Handboek

21.A.145

Erkenningseisen

21.A.147

Wijzigingen in de erkende productieorganisatie

21.A.148

Wijzigingen van vestigingsplaats

21.A.149

Overdraagbaarheid

21.A.151

Erkenningsvoorwaarden

21.A.153

Wijzigingen van de erkenningsvoorwaarden

21.A.157

Onderzoeken

21.A.158

Bevindingen

21.A.159

Duur en blijvende geldigheid

21.A.163

Bevoegdheden

21.A.165

Verplichtingen van de houder

SUBDEEL H —   BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID EN BEPERKTE BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID

21.A.171

Toepassingsgebied

21.A.172

Aanvaardbaarheid

21.A.173

Classificatie

21.A.174

Aanvraag

21.A.175

Taal

21.A.177

Amendement of wijziging

21.A.179

Overdraagbaarheid en nieuwe afgifte binnen lidstaten

21.A.180

Inspecties

21.A.181

Duur en blijvende geldigheid

21.A.182

Identificatie van het luchtvaartuig

SUBDEEL I —   GELUIDSCERTIFICATEN

21.A.201

Toepassingsgebied

21.A.203

Aanvaardbaarheid

21.A.204

Aanvraag

21.A.207

Amendement of wijziging

21.A.209

Overdraagbaarheid en nieuwe afgifte binnen lidstaten

21.A.210

Inspecties

21.A.211

Duur en blijvende geldigheid

SUBDEEL J —   ERKENNING ALS ONTWERPORGANISATIE

21.A.231

Toepassingsgebied

21.A.233

Aanvaardbaarheid

21.A.234

Aanvraag

21.A.235

Afgifte van een erkenning als ontwerporganisatie

21.A.239

Ontwerpborgingssysteem

21.A.243

Gegevens

21.A.245

Erkenningseisen

21.A.247

Wijzigingen van het ontwerpborgingssysteem

21.A.249

Overdraagbaarheid

21.A.251

Erkenningsvoorwaarden

21.A.253

Wijzigingen van de erkenningsvoorwaarden

21.A.257

Onderzoeken

21.A.258

Bevindingen

21.A.259

Duur en blijvende geldigheid

21.A.263

Bevoegdheden

21.A.265

Verplichtingen van de houder

SUBDEEL K —   ONDERDELEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN

21.A.301

Toepassingsgebied

21.A.303

Overeenstemming met toepasselijke vereisten

21.A.305

Goedkeuring van onderdelen en uitrustingsstukken

21.A.307

Geschiktheid van onderdelen en uitrustingsstukken om te worden geïnstalleerd

(SUBDEEL L —   NIET VAN TOEPASSING)

SUBDEEL M —   REPARATIES

21.A.431A

Toepassingsgebied

21A.431B

Standaardreparaties

21.A.432A

Aanvaardbaarheid

21.A.432B

Bewijs van bekwaamheid

21.A.432C

Aanvraag van een goedkeuring van een reparatieontwerp

21.A.433

Eisen voor de goedkeuring van een reparatieontwerp

21.A.435

Classificatie en goedkeuring van reparatieontwerpen

21.A.439

Productie van reparatieonderdelen

21.A.441

Uitvoering van een reparatie

21.A.443

Beperkingen

21.A.445

Niet-gerepareerde schade

21.A.447

Administratie

21.A.449

Instructies voor blijvende luchtwaardigheid

21.A.451

Verplichtingen en EPA-markering

(SUBDEEL N —   NIET VAN TOEPASSING)

SUBDEEL O —   ETSO-AUTORISATIES

21.A.601

Toepassingsgebied

21.A.602A

Aanvaardbaarheid

21.A.602B

Bewijs van bekwaamheid

21.A.603

Aanvraag

21.A.604

ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat (APU)

21.A.605

Vereisten inzake gegevens

21.A.606

Eisen voor de afgifte van een ETSO-autorisatie

21.A.607

Bevoegdheden verbonden aan een ETSO-autorisatie

21.A.608

Ontwerp- en prestatieverklaring (DDP)

21.A.609

Verplichtingen van de houders van ETSO-autorisaties

21.A.610

Goedkeuring voor een afwijking

21.A.611

Ontwerpwijzigingen

21.A.613

Administratie

21.A.615

Inspectie door het Agentschap

21.A.619

Duur en blijvende geldigheid

21.A.621

Overdraagbaarheid

SUBDEEL P —   VLIEGVERGUNNING

21.A.701

Toepassingsgebied

21.A.703

Aanvaardbaarheid

21.A.705

Bevoegde autoriteit

21.A.707

Aanvraag van een vliegvergunning

21.A.708

Vluchtvoorwaarden

21.A.709

Aanvraag tot goedkeuring van vluchtvoorwaarden

21.A.710

Goedkeuring van vluchtvoorwaarden

21.A.711

Afgifte van een vliegvergunning

21.A.713

Wijzigingen

21.A.715

Taal

21.A.719

Overdraagbaarheid

21.A.721

Inspecties

21.A.723

Duur en blijvende geldigheid

21.A.725

Verlenging van de vliegvergunning

21.A.727

Verplichtingen van de houder van een vliegvergunning

21.A.729

Administratie

SUBDEEL Q —   IDENTIFICATIE VAN PRODUCTEN, ONDERDELEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN

21.A.801

Identificatie van producten

21.A.803

Behandeling van de identificatiegegevens

21.A.804

Identificatie van onderdelen en uitrustingsstukken

21.A.805

Identificatie van kritieke onderdelen

21.A.807

Identificatie van ETSO-artikelen

SECTIE B —   PROCEDURES VOOR BEVOEGDE AUTORITEITEN

SUBDEEL A —   ALGEMENE BEPALINGEN

21.B.5

Toepassingsgebied

21.B.20

Verplichtingen van de bevoegde autoriteit

21.B.25

Vereisten voor de organisatie van de bevoegde autoriteit

21.B.30

Gedocumenteerde procedures

21.B.35

Wijzigingen in organisatie en procedures

21.B.40

Oplossing van geschillen

21.B.45

Rapportage/coördinatie

21.B.55

Administratie

21.B.60

Luchtwaardigheidsaanwijzingen

SUBDEEL B —   TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN

21.B.70

Certificeringsspecificaties

21.B.75

Bijzondere voorwaarden

21.B.80

Typecertificeringsbasis voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat

21.B.82

Certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat van een luchtvaartuig

21.B.85

Aanduiding van de toepasselijke milieueisen en certificeringsspecificaties voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat

21.B.100

Niveau van betrokkenheid

21.B.103

Afgifte van een typecertificaat of beperkt typecertificaat

(SUBDEEL C —   NIET VAN TOEPASSING)

SUBDEEL D —   WIJZIGINGEN IN TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN

21.B.105

Typecertificeringsbasis, milieueisen en certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een ingrijpende wijziging van een typecertificaat

21.B.107

Afgifte van een goedkeuring van een wijziging van een typecertificaat

SUBDEEL E —   AANVULLENDE TYPECERTIFICATEN

21.B.109

Typecertificeringsbasis, milieueisen en certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een aanvullend typecertificaat

21.B.111

Afgifte van een aanvullend typecertificaat

SUBDEEL F —   PRODUCTIE ZONDER ERKENNING ALS PRODUCTIEORGANISATIE

21.B.120

Onderzoek

21.B.125

Bevindingen

21.B.130

Afgifte van een akkoordverklaring

21.B.135

Behoud van de akkoordverklaring

21.B.140

Wijziging van een akkoordverklaring

21.B.145

Beperking, opschorting en intrekking van een akkoordverklaring

21.B.150

Administratie

SUBDEEL G —   ERKENNING ALS PRODUCTIEORGANISATIE

21.B.220

Onderzoek

21.B.225

Bevindingen

21.B.230

Afgifte van een certificaat

21.B.235

Permanent toezicht

21.B.240

Wijziging van een erkenning als productieorganisatie

21.B.245

Opschorting en intrekking van een erkenning als productieorganisatie

21.B.260

Administratie

SUBDEEL H —   BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID EN BEPERKTE BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID

21.B.320

Onderzoek

21.B.325

Afgifte van bewijzen van luchtwaardigheid

21.B.326

Bewijs van luchtwaardigheid

21.B.327

Beperkt bewijs van luchtwaardigheid

21.B.330

Opschorting en intrekking van bewijzen van luchtwaardigheid en beperkte bewijzen van luchtwaardigheid

21.B.345

Administratie

SUBDEEL I —   GELUIDSCERTIFICATEN

21.B.420

Onderzoek

21.B.425

Afgifte van geluidscertificaten

21.B.430

Opschorting en intrekking van een geluidscertificaat

21.B.445

Administratie

SUBDEEL J —   ERKENNING ALS ONTWERPORGANISATIE

SUBDEEL K —   ONDERDELEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN

(SUBDEEL L —   NIET VAN TOEPASSING)

SUBDEEL M —   REPARATIES

21.B.450

Typecertificeringsbasis en milieueisen voor een goedkeuring van het ontwerp voor een ingrijpende reparatie

21.B.453

Afgifte van een goedkeuring van een reparatieontwerp

(SUBDEEL N —   NIET VAN TOEPASSING)

SUBDEEL O —   ETSO-AUTORISATIES

21.B.480

Afgifte van een ETSO-autorisatie

SUBDEEL P —   VLIEGVERGUNNING

21.B.520

Onderzoek

21.B.525

Afgifte van vliegvergunningen

21.B.530

Intrekking van vliegvergunningen

21.B.545

Administratie

SUBDEEL Q —   IDENTIFICATIE VAN PRODUCTEN, ONDERDELEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN

Aanhangsels

Aanhangsel I —

EASA-formulier 1 — Certificaat van vrijgave;

Aanhangsel II —

EASA-formulier 15a — Certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid;

Aanhangsel III —

EASA-formulier 20a — Vliegvergunning;

Aanhangsel IV —

EASA-formulier 20b — Vliegvergunning (afgegeven door erkende organisaties);

Aanhangsel V —

EASA-formulier 24 — Beperkt bewijs van luchtwaardigheid;

Aanhangsel VI —

EASA-formulier 25 — Bewijs van luchtwaardigheid;

Aanhangsel VII —

EASA-formulier 45 — Geluidscertificaat;

Aanhangsel VIII —

EASA-formulier 52 — Conformiteitsverklaring voor luchtvaartuigen;

Aanhangsel IX —

EASA-formulier 53 — Bewijs van vrijgave voor gebruik;

Aanhangsel X —

EASA-formulier 55 — Certificaat erkenning als productieorganisatie;

Aanhangsel XI —

EASA-formulier 65 — Akkoordverklaring voor productie zonder erkenning als productieorganisatie;

Aanhangsel XII —

Categorieën vliegproeven en kwalificaties van bemanningsleden voor vliegproeven 85.".

2)

Punt 21.A.14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

"a)

Een aanvrager van een typecertificaat of een beperkt typecertificaat moet zijn bekwaamheid bewijzen door houder te zijn van een door het Agentschap in overeenstemming met subdeel J afgegeven erkenning als ontwerporganisatie.";

b)

punt c) wordt vervangen door:

"c)

In afwijking van punt a) mag een aanvrager zijn bekwaamheid bewijzen door van het Agentschap de aanvaarding te verkrijgen van zijn overeenkomstig punt 21.A.15, onder b), opgestelde certificeringsprogramma, voor zover het te certificeren product:

1.

een ELA1-luchtvaartuig, of

2.

een in een ELA1-luchtvaartuig geïnstalleerde motor of propeller is.".

3)

Punt 21.A.15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten b), c) en d) worden vervangen door:

"b)

Een aanvraag van een typecertificaat of beperkt typecertificaat bevat minstens voorlopige beschrijvende gegevens van het product, het beoogde gebruik van het product en het soort activiteiten waarvoor certificering wordt gevraagd. Bovendien bevat ze of wordt ze na de oorspronkelijke aanvraag aangevuld met een certificeringsprogramma voor het aantonen van de overeenstemming, overeenkomstig punt 21.A.20, dat bestaat uit:

1.

een gedetailleerde beschrijving van het typeontwerp, met inbegrip van alle te certificeren configuraties;

2.

de voorgestelde gebruikskenmerken en -beperkingen;

3.

het beoogde gebruik van het product en het soort activiteiten waarvoor certificering wordt gevraagd;

4.

een voorstel voor de oorspronkelijke typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, opgesteld overeenkomstig de eisen en opties in de punten 21.B.80, 21.B.82 en 21.B.85;

5.

een voorstel voor een uitsplitsing van het certificeringsprogramma in zinvolle groepen van activiteiten en gegevens waarmee de naleving kan worden aangetoond, met inbegrip van een voorstel voor de middelen van naleving en de bijbehorende nalevingsdocumenten;

6.

een voorstel voor de beoordeling van de zinvolle groepen van activiteiten en gegevens waarmee de naleving kan worden aangetoond, voor wat betreft de waarschijnlijkheid van een niet-geïdentificeerd geval van niet-naleving van de typecertificeringsbasis, de toepasselijke certificeringsbasis voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen en de mogelijke gevolgen daarvan voor de productveiligheid of het milieu. De voorgestelde beoordeling houdt minstens rekening met de elementen in de punten 1 tot en met 4 van 21.B.100, onder a). Op basis van deze beoordeling bevat de aanvraag een voorstel voor de betrokkenheid van het Agentschap bij de verificatie van de gegevens en activiteiten waarmee de naleving kan worden aangetoond, en

7.

een tijdschema voor het project, met inbegrip van belangrijke mijlpalen.

c)

Na de oorspronkelijke indiening bij het Agentschap wordt het certificeringsprogramma door de aanvrager geactualiseerd wanneer wijzigingen van het certificeringsproject gevolgen hebben voor een van de punten 1 tot en met 7 van het bepaalde onder b).

d)

Een aanvraag voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat voor een luchtvaartuig bevat een bijvoegsel voor de goedkeuring van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, of wordt daar na de indiening mee aangevuld.";

b)

de volgende punten e) en f) worden toegevoegd:

"e)

Een aanvraag voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat voor een groot vliegtuig of een groot hefschroefvliegtuig is vijf jaar geldig en een aanvraag voor elk ander typecertificaat of beperkt typecertificaat is drie jaar geldig, tenzij de aanvrager bij het indienen van de aanvraag aantoont dat voor zijn product een langere termijn noodzakelijk is voor het aantonen en verklaren van de naleving en het Agentschap instemt met die langere termijn.

f)

In het geval geen typecertificaat of beperkt typecertificaat is afgegeven, of het duidelijk is dat het niet zal worden afgegeven binnen de onder e) vastgestelde termijn, kan de aanvrager:

1.

een nieuwe aanvraag indienen en voldoen aan de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, zoals opgesteld en meegedeeld door het Agentschap overeenkomstig de punten 21.B.80, 21.B.82 en 21.B.85, tegen de datum van de nieuwe aanvraag, of

2.

een verlenging van de onder e) vastgestelde termijn vragen en een nieuwe datum voorstellen voor de afgifte van het typecertificaat of beperkt typecertificaat. In dat geval moet de aanvrager voldoen aan de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, zoals opgesteld en meegedeeld door het Agentschap overeenkomstig de punten 21.B.80, 21.B.82 en 21.B.85, tegen een door de aanvrager te bepalen datum. Die datum mag echter niet meer dan vijf jaar, in het geval van een aanvraag van een typecertificaat of beperkt typecertificaat voor een groot vliegtuig of groot hefschroefvliegtuig, en drie jaar, in het geval van een aanvraag voor een ander typecertificaat of beperkt typecertificaat, voorafgaan aan de door de aanvrager voorgestelde nieuwe datum voor de afgifte van het typecertificaat of beperkt typecertificaat.".

4)

Punt 21.A.16A wordt geschrapt.

5)

Punt 21.A.16B wordt geschrapt.

6)

Punt 21.A.17A wordt geschrapt.

7)

Punt 21.A.17B wordt geschrapt.

8)

Punt 21.A.18 wordt geschrapt.

9)

De punten 21.A.20 en 21.A.21 worden vervangen door:

"21.A.20   Overeenstemming met de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen

a)

Na aanvaarding van het certificeringsprogramma door het Agentschap toont de aanvrager aan dat hij voldoet aan de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, zoals opgesteld en aan de aanvrager meegedeeld door het Agentschap overeenkomstig de punten 21.B.80, 21.B.82 en 21.B.85, en verstrekt hij het Agentschap de middelen waarmee dit is aangetoond.

b)

De aanvrager brengt aan het Agentschap verslag uit over alle moeilijkheden of voorvallen die zich hebben voorgedaan tijdens het proces van het aantonen van de overeenstemming en die een aanzienlijk effect kunnen hebben op de in punt 21.A.15, onder b), punt 6, bedoelde risicobeoordeling of op het certificeringsprogramma, of die het op een andere wijze noodzakelijk maken het overeenkomstig punt 21.B.100, onder c), aan de aanvrager meegedeelde niveau van betrokkenheid van het Agentschap te wijzigen.

c)

De aanvrager registreert de motivering van de overeenstemming in overeenstemmingsdocumenten, zoals vermeld in het certificeringsprogramma.

d)

Nadat de naleving op alle punten is aangetoond overeenkomstig het certificeringsprogramma, met inbegrip van alle inspecties en tests overeenkomstig punt 21.A.33, en nadat alle vliegproeven zijn uitgevoerd overeenkomstig punt 21.A.35, verklaart de aanvrager dat:

1.

hij heeft aangetoond dat hij voldoet aan de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, zoals vastgesteld en meegedeeld door het Agentschap, overeenkomstig het door het Agentschap aanvaarde certificeringsprogramma, en

2.

geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het product onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd.

e)

De aanvrager dient de onder d) bedoelde nalevingsverklaring in bij het Agentschap. Als de aanvrager houder is van een passende erkenning als ontwerporganisatie, wordt de nalevingsverklaring opgesteld overeenkomstig subdeel J en bij het Agentschap ingediend.

21.A.21   Eisen voor de afgifte van een typecertificaat of een beperkt typecertificaat

a)

Om een typecertificaat voor een product of, als het luchtvaartuig niet voldoet aan de essentiële voorschriften van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1139, een beperkt typecertificaat voor een luchtvaartuig te krijgen, moet de aanvrager:

1.

zijn bekwaamheid overeenkomstig punt 21.A.14 aantonen;

2.

voldoen aan punt 21.A.20;

3.

aantonen dat de motor en de propeller, indien geïnstalleerd in het luchtvaartuig:

A)

een typecertificaat is afgegeven of vastgesteld in overeenstemming met deze verordening, of

B)

is aangetoond dat zij voldoen aan de door het Agentschap vastgestelde typecertificeringsbasis van het luchtvaartuig en de door het Agentschap aangewezen en erkende milieueisen, voor zover dit nodig is om de veilige vlucht van het luchtvaartuig te garanderen.

b)

Bij wijze van uitzondering op punt a), onder 2, heeft de aanvrager het recht, voor zover hij dit heeft opgenomen in de in punt 21.A.20, onder d), bedoelde verklaring, om een typecertificaat of beperkt typecertificaat voor een luchtvaartuig te krijgen vóór hij heeft aangetoond dat hij voldoet aan de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, voor zover hij aantoont dat hij aan die basis voldoet vóór de datum waarop die gegevens daadwerkelijk zullen worden gebruikt.".

10)

Punt 21.A.23 wordt geschrapt.

11)

In punt 21.A.31, onder a), wordt punt 4 vervangen door:

"4.

alle andere gegevens die het mogelijk maken om, door vergelijking, de luchtwaardigheid en, indien relevant, de milieukenmerken van latere producten van hetzelfde type te bepalen.".

12)

Punt 21.A.33 wordt vervangen door:

"21.A.33   Onderzoek en tests

a)

(Gereserveerd)

b)

Alvorens tests worden uitgevoerd tijdens het aantonen van de naleving, zoals vereist uit hoofde van punt 21.A.20, moet de aanvrager controleren of:

1.

voor het testexemplaar:

i)

de materialen en procedés in toereikende mate beantwoorden aan de specificaties voor het voorgestelde typeontwerp;

ii)

de onderdelen van de producten in toereikende mate beantwoorden aan de tekeningen van het voorgestelde typeontwerp, en

iii)

de fabricageprocessen, de constructie en de assemblage in toereikende mate beantwoorden aan die van het voorgestelde typeontwerp, en

2.

of de testuitrusting en alle voor de test gebruikte meetapparatuur geschikt zijn voor de test en juist gekalibreerd zijn.

c)

Op basis van de overeenkomstig punt b) uitgevoerde controles stelt de aanvrager een nalevingsverklaring op waarin elk potentieel geval van niet-overeenstemming is vermeld, samen met een motivering waarom dit de testresultaten niet zal beïnvloeden, en verleent hij het Agentschap toestemming om een inspectie te verrichten als dat nodig wordt geacht om de geldigheid van die verklaring te controleren.

d)

De aanvrager verleent het Agentschap toestemming om:

1.

alle gegevens en informatie met betrekking tot het aantonen van de naleving te controleren, en

2.

tests of inspecties uit te voeren of bij te wonen met het oog op het aantonen van de naleving.

e)

Voor alle tests en inspecties die overeenkomstig punt d), onder 2, door het Agentschap worden uitgevoerd of bijgewoond:

1.

moet de aanvrager de onder c) bedoelde nalevingsverklaring indienen bij het Agentschap, en

2.

mag tussen het tijdstip waarop de onder c) bedoelde nalevingsverklaring is opgesteld en het tijdstip waarop het testexemplaar aan het Agentschap wordt overhandigd met het oog op het uitvoeren van de test geen enkele wijziging worden aangebracht aan het testexemplaar of aan de test- en meetapparatuur die gevolgen heeft voor de geldigheid van de nalevingsverklaring.".

13)

Punt 21.A.41 wordt vervangen door:

"21.A.41   Typecertificaat

Het typecertificaat en beperkt typecertificaat omvatten het typeontwerp, de exploitatiebeperkingen, het gegevensblad voor luchtwaardigheid en emissies, de toepasselijke typecertificeringsbasis en de milieueisen waarvoor het Agentschap bijhoudt of eraan voldaan is, en alle andere voorwaarden of beperkingen die voor het product zijn voorgeschreven in de toepasselijke certificeringsspecificaties en milieueisen. Het typecertificaat en beperkt typecertificaat voor luchtvaartuigen omvatten bovendien ook de toepasselijke certificeringsbasis van de gegevens inzake de operationele geschiktheid, de gegevens inzake de operationele geschiktheid en het gegevensblad voor geluid. Het typecertificaat en beperkt typecertificaat voor het luchtvaartuig omvatten het register van de naleving van CO2-emissies en het gegevensblad voor de motor omvat de gegevens omtrent naleving van de emissievereisten.".

14)

Punt 21.A.91 wordt vervangen door:

"21.A.91   Classificatie van wijzigingen van een typecertificaat

Wijzigingen van een typecertificaat worden geclassificeerd in geringe en ingrijpende wijzigingen. Een "geringe wijziging" heeft geen merkbaar effect op de massa, de balans, de structurele sterkte, de betrouwbaarheid, de operationele kenmerken, de gegevens inzake operationele geschiktheid of andere kenmerken die de luchtwaardigheid van het product of de milieukenmerken ervan beïnvloeden. Onverminderd punt 21.A.19 zijn alle andere wijzigingen in dit subdeel "ingrijpende wijzigingen". Ingrijpende en geringe wijzigingen worden goedgekeurd overeenkomstig punt 21.A.95 of 21.A.97, al naargelang van toepassing, en worden op passende wijze geïdentificeerd.".

15)

Punt 21.A.93 wordt vervangen door:

"21.A.93   Aanvraag

a)

Een aanvraag om goedkeuring van een wijziging aan een typecertificaat moet gebeuren in de vorm en op de wijze zoals vastgelegd door het Agentschap.

b)

De aanvraag bevat of wordt na de oorspronkelijke aanvraag aangevuld met een certificeringsprogramma voor het aantonen van de overeenstemming, overeenkomstig punt 21.A.20, dat bestaat uit:

1.

een beschrijving van de wijziging, waarin het volgende is vermeld:

i)

de configuratie(s) van het product in het typecertificaat waarop de wijziging betrekking heeft;

ii)

alle aspecten van het product in het typecertificaat, met inbegrip van de goedgekeurde handboeken, die worden gewijzigd of die gevolgen ondervinden van de wijziging, en

iii)

als de wijziging gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, alle nodige wijzigingen van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid;

2.

eventuele nieuwe onderzoeken die nodig zijn om aan te tonen dat de wijziging en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging voldoen aan de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, en

3.

voor een ingrijpende wijziging van een typecertificaat:

i)

een voorstel voor de oorspronkelijke typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, opgesteld overeenkomstig de eisen en opties in punt 21.A.101;

ii)

een voorstel voor een uitsplitsing van het certificeringsprogramma in zinvolle groepen van activiteiten en gegevens waarmee de naleving kan worden aangetoond, met inbegrip van een voorstel voor de middelen van naleving en de bijbehorende nalevingsdocumenten;

iii)

een voorstel voor de beoordeling van de zinvolle groepen van activiteiten en gegevens waarmee de naleving kan worden aangetoond, voor wat betreft de waarschijnlijkheid van een niet-geïdentificeerd geval van niet-naleving van de typecertificeringsbasis, de toepasselijke certificeringsbasis voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen en de mogelijke gevolgen daarvan voor de productveiligheid of het milieu. De voorgestelde beoordeling houdt minstens rekening met de elementen in de punten 1 tot en met 4 van 21.B.100, onder a). Op basis van deze beoordeling bevat de aanvraag een voorstel voor de betrokkenheid van het Agentschap bij de verificatie van de gegevens en activiteiten waarmee de naleving kan worden aangetoond, en

iv)

een tijdschema voor het project, met inbegrip van belangrijke mijlpalen.

c)

Een aanvraag tot wijziging van een typecertificaat van een groot vliegtuig of een groot hefschroefvliegtuig blijft vijf jaar geldig, een aanvraag tot wijziging van een ander typecertificaat blijft drie jaar geldig. Als de wijziging niet is goedgekeurd of als het duidelijk is dat ze niet zal worden goedgekeurd binnen de in dit punt vastgelegde termijn, kan de aanvrager:

1.

een nieuwe aanvraag tot wijziging van het typecertificaat indienen en tegen de datum van de nieuwe aanvraag voldoen aan de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, zoals opgesteld door het Agentschap overeenkomstig punt 21.A.101, en meegedeeld overeenkomstig punt 21.B.105, of

2.

een verlenging vragen van de in de eerste zin van punt c) vastgestelde termijn voor de oorspronkelijke aanvraag en een nieuwe datum voor de afgifte van de goedkeuring voorstellen. In dat geval moet de aanvrager voldoen aan de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, zoals door het Agentschap opgesteld overeenkomstig punt 21.A.101 en meegedeeld overeenkomstig punt 21.B.105, tegen een door de aanvrager te bepalen datum. Die datum mag echter niet meer dan vijf jaar, in het geval van een aanvraag van een typecertificaat of beperkt typecertificaat voor een groot vliegtuig of groot hefschroefvliegtuig, en drie jaar, in het geval van een aanvraag voor een ander typecertificaat of beperkt typecertificaat, voorafgaan aan de door de aanvrager voorgestelde nieuwe datum voor de afgifte van de goedkeuring.".

16)

De punten 21.A.95, 21.A.97 en 21.A.101 worden vervangen door:

"21.A.95   Eisen voor de goedkeuring van geringe wijzigingen

a)

Geringe wijzigingen van een typecertificaat worden geclassificeerd en goedgekeurd door:

1.

het Agentschap, of

2.

een erkende ontwerporganisatie, binnen haar in punt 21.A.263, onder c), punten 1 en 2, vermelde bevoegdheden, zoals vastgelegd in de erkenningsvoorwaarden.

b)

Een geringe wijziging van een typecertificaat wordt alleen goedgekeurd:

1.

wanneer is aangetoond dat de wijziging en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging voldoen aan de typecertificeringsbasis en de milieueisen waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat;

2.

in het geval van een wijziging die gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, wanneer is aangetoond dat de nodige wijzigingen van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid voldoen aan de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat;

3.

wanneer verklaard is dat de overeenkomstig punt 1 toepasselijke typecertificeringsbasis is nageleefd en de bewijzen van de naleving zijn geregistreerd in de nalevingsdocumenten, en

4.

wanneer geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het product onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd.

c)

Bij wijze van uitzondering op punt b), onder 1, kunnen certificeringsspecificaties die van toepassing zijn geworden na die waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat, worden gebruikt voor de goedkeuring van een geringe wijziging, voor zover ze geen gevolgen hebben voor het aantonen van de naleving.

d)

Bij wijze van uitzondering op punt a) en op verzoek van de aanvrager, zoals vermeld in de in punt 21.A.20, onder d), genoemde verklaring, mag een geringe wijziging van een typecertificaat voor een luchtvaartuig worden goedgekeurd alvorens is aangetoond dat de toepasselijke certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid wordt nageleefd, voor zover de aanvrager de naleving daarvan aantoont vóór de datum waarop die gegevens daadwerkelijk worden gebruikt.

e)

De aanvrager dient bij het Agentschap de motivering voor de wijziging in, alsook een verklaring dat de naleving is aangetoond overeenkomstig punt b).

f)

De goedkeuring van een geringe wijziging van een typecertificaat blijft beperkt tot de specifieke configuratie(s) in het typecertificaat waarop de wijziging betrekking heeft.

21.A.97   Eisen voor de goedkeuring van ingrijpende wijzigingen

a)

Ingrijpende wijzigingen van een typecertificaat worden geclassificeerd en goedgekeurd door:

1.

het Agentschap, of

2.

een erkende ontwerporganisatie, binnen haar in punt 21.A.263, onder c), punten 1 en 8, vermelde bevoegdheden, zoals vastgelegd in de erkenningsvoorwaarden.

b)

Een ingrijpende wijziging van een typecertificaat wordt alleen goedgekeurd:

1.

wanneer is aangetoond dat de wijziging en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging voldoen aan de typecertificeringsbasis en de milieueisen die door het Agentschap zijn vastgesteld overeenkomstig punt 21.A.101;

2.

in het geval van een wijziging die gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, wanneer is aangetoond dat de nodige wijzigingen van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid voldoen aan de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, zoals vastgesteld door het Agentschap overeenkomstig punt 21.A.101, en

3.

wanneer de naleving van de punten 1 en 2 is aangetoond overeenkomstig punt 21.A.20, zoals van toepassing op de wijziging.

c)

Bij wijze van uitzondering op punt b), onder 2 en 3, en op verzoek van de aanvrager, zoals vermeld in de in punt 21.A.20, onder d), genoemde verklaring, mag een ingrijpende wijziging van een typecertificaat voor een luchtvaartuig worden goedgekeurd alvorens is aangetoond dat de toepasselijke certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid wordt nageleefd, voor zover de aanvrager de naleving daarvan aantoont vóór de datum waarop die gegevens daadwerkelijk worden gebruikt.

d)

Een goedkeuring van een ingrijpende wijziging van een typecertificaat blijft beperkt tot de specifieke configuratie(s) in het typecertificaat waarop de wijziging betrekking heeft.

21.A.101   Typecertificeringsbasis, certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en milieueisen voor een ingrijpende wijziging van een typecertificaat

a)

Een ingrijpende wijziging van een typecertificaat en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging moeten voldoen aan ofwel de certificeringsspecificaties die van toepassing waren op het gewijzigde product op de datum waarop de wijziging werd aangevraagd, ofwel de certificeringsspecificaties die na die datum van toepassing werden overeenkomstig punt f). De geldigheid van de aanvraag wordt bepaald overeenkomstig punt 21.A.93, onder c). Bovendien moet het gewijzigde product voldoen aan de milieueisen die overeenkomstig punt 21.B.85 door het Agentschap zijn aangeduid.

b)

Bij wijze van uitzondering op het bepaalde onder a) mag een eerdere wijziging van een onder a) vermelde certificeringsspecificatie en van elke andere certificeringsspecificatie die daar rechtstreeks verband mee houdt, worden gebruikt in elk van de volgende situaties, tenzij de eerdere wijziging van toepassing is geworden vóór de datum waarop de overeenkomstige certificeringsspecificaties waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat van toepassing zijn geworden:

1.

een wijziging die het Agentschap niet significant acht. Om te bepalen of een specifieke wijziging al dan niet significant is, beoordeelt het Agentschap de wijziging in het licht van alle eerdere relevante ontwerpwijzigingen en alle daarmee verband houdende herzieningen van de toepasselijke certificeringsspecificaties waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat voor het product. Wijzigingen die aan een van de volgende criteria beantwoorden, worden automatisch als significant beschouwd:

i)

de algemene configuratie of de constructiebeginselen zijn niet behouden;

ii)

de aannames die aan de basis liggen van de certificering van het te wijzigen product zijn niet meer geldig;

2.

elk gebied, systeem, onderdeel of uitrustingsstuk dat naar het oordeel van het Agentschap niet wordt beïnvloed door de wijziging;

3.

elk gebied, systeem, onderdeel of uitrustingsstuk dat door de wijziging wordt beïnvloed en waarvan het Agentschap oordeelt dat de naleving van de in punt a) vermelde certificeringsspecificaties niet wezenlijk bijdraagt tot het veiligheidsniveau van het gewijzigde product of onpraktisch is.

c)

In het geval van een wijziging van een ander luchtvaartuig dan een hefschroefvliegtuig met een maximumgewicht van 2 722 kg of minder, of van een hefschroefvliegtuig zonder turbine met een maximumgewicht van 1 361 kg of minder, moeten de wijziging en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging bij wijze van uitzondering op punt a) voldoen aan de typecertificeringsbasis waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat. Als het Agentschap echter van mening is dat de wijziging significant is op een bepaald gebied, kan het eisen dat de wijziging en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging voldoen aan een wijziging van een certificeringsspecificatie van de typecertificeringsbasis waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat en aan alle andere certificeringsspecificaties die daar rechtstreeks verband mee houden, tenzij het Agentschap eveneens van mening is dat de naleving van die wijziging niet wezenlijk bijdraagt tot het veiligheidsniveau van het gewijzigde product of onpraktisch is.

d)

Als het Agentschap oordeelt dat de certificeringsspecificaties die van kracht zijn op de datum van de aanvraag van een wijziging geen toereikende normen bevatten voor de voorgestelde wijziging, moeten de wijziging en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging ook voldoen aan alle bijzondere voorwaarden en wijzigingen daarvan die door het Agentschap worden voorgeschreven overeenkomstig punt 21.B.75, om te komen tot een veiligheidsniveau dat gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau dat is vastgelegd in de certificeringsspecificaties die van kracht waren op de datum van de aanvraag tot wijziging.

e)

Bij wijze van uitzondering op het bepaalde onder a), b) en c) mogen de wijziging en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging voldoen aan een alternatief voor een door het Agentschap aangeduide certificeringsspecificatie, voor zover de aanvrager dit heeft voorgesteld en het Agentschap van oordeel is dat het alternatief zorgt voor een veiligheidsniveau dat:

1.

in het geval van een typecertificaat:

i)

gelijkwaardig is aan dat van de certificeringsspecificaties die het Agentschap heeft aangeduid onder a), b) en c) hierboven, of

ii)

voldoet aan de essentiële voorschriften van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1139;

2.

in het geval van een beperkt typecertificaat, toereikend is voor het beoogde gebruik.

f)

Als een aanvrager ervoor kiest te voldoen aan een certificeringsspecificatie die is vastgesteld in een wijziging die van toepassing wordt nadat de aanvraag van een wijziging van een typecertificaat is ingediend, moeten de wijziging en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging ook voldoen aan elke andere certificeringsspecificatie die daar rechtstreeks verband mee houdt.

g)

Als een aanvraag tot wijziging van een typecertificaat voor een luchtvaartuig wijzigingen van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid omvat of daar na de eerste aanvraag mee wordt aangevuld, wordt de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid vastgesteld overeenkomstig de punten a) tot en met f).".

17)

Punt 21.A.103 wordt geschrapt.

18)

De punten 21.A.111 en 21.A.112A worden vervangen door:

"21.A.111   Toepassingsgebied

In dit subdeel wordt de procedure vastgelegd voor de goedkeuring van ingrijpende wijzigingen aan het typecertificaat overeenkomstig de procedures van het aanvullend typecertificaat, en worden ook de rechten en verplichtingen vastgelegd van de aanvragers of houders van deze certificaten. In dit subdeel wordt met typecertificaten ook verwezen naar beperkte typecertificaten.

21.A.112A   Toepassingsgebied

Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn bekwaamheid overeenkomstig punt 21.A.112B heeft aangetoond of aan het aantonen is, mag een aanvullend typecertificaat aanvragen overeenkomstig de voorwaarden van dit subdeel.".

19)

Punt 21.A.112B wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

"a)

Een aanvrager van een aanvullend typecertificaat moet zijn bekwaamheid aantonen door houder te zijn van een door het Agentschap in overeenstemming met subdeel J afgegeven erkenning als ontwerporganisatie.";

b)

punt c) wordt vervangen door:

"c)

In het geval van de in punt 21.A.14, onder c), bedoelde producten mag een aanvrager zijn bekwaamheid aantonen door, in afwijking van punt a), van het Agentschap de aanvaarding te verkrijgen van zijn overeenkomstig punt 21.A.93, onder b), opgestelde certificeringsprogramma.".

20)

Punt 21.A.113 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

"b)

Wanneer een aanvrager een aanvullend typecertificaat aanvraagt, dient hij:

i)

de overeenkomstig punt 21.A.93, onder b), vereiste informatie op te nemen in de aanvraag;

ii)

te specificeren of de certificeringsgegevens volledig zijn of zullen worden voorbereid door de aanvrager of op basis van een regeling met de eigenaar van de typecertificeringsgegevens.";

b)

het volgende punt c) wordt ingevoegd:

"c)

Punt 21.A.93, onder c), is van toepassing op de geldigheidstermijnen van de aanvraag en op de eisen met betrekking tot de behoefte aan actualisering van de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen, als de wijziging niet is goedgekeurd of als het duidelijk is dat ze niet zal worden goedgekeurd binnen de vastgelegde termijn.".

21)

Punt 21.A.114 wordt geschrapt.

22)

Punt 21.A.115 wordt vervangen door:

"21.A.115   Eisen voor de goedkeuring van ingrijpende wijzigingen in de vorm van een aanvullend typecertificaat

a)

Aanvullende typecertificaten worden afgegeven door:

1.

het Agentschap, of

2.

een erkende ontwerporganisatie, binnen haar in punt 21.A.263, onder c), punten 1 en 9, vermelde bevoegdheden, zoals vastgelegd in de erkenningsvoorwaarden.

b)

Een aanvullend typecertificaat wordt alleen afgegeven als:

1.

de aanvrager zijn bekwaamheid heeft aangetoond in overeenstemming met punt 21.A.112B;

2.

is aangetoond dat de wijziging van een typecertificaat en de gebieden die gevolgen ondervinden van de wijziging voldoen aan de typecertificeringsbasis en de milieueisen die door het Agentschap zijn vastgesteld overeenkomstig punt 21.A.101;

3.

in het geval van een aanvullend typecertificaat dat gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, is aangetoond dat de nodige wijzigingen van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid voldoen aan de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, zoals vastgesteld door het Agentschap overeenkomstig punt 21.A.101;

4.

de naleving van de punten 2 en 3 is aangetoond overeenkomstig punt 21.A.20, zoals van toepassing op de wijziging, en

5.

in het geval de aanvrager heeft aangegeven dat hij certificeringsgegevens heeft verstrekt op basis van een regeling met de eigenaar van de typecertificeringsgegevens, overeenkomstig punt 21.A.113, onder b):

i)

de houder van het typecertificaat heeft aangegeven dat hij geen technisch bezwaar heeft tegen de overeenkomstig punt 21.A.93 voorgelegde informatie, en

ii)

de houder van het typecertificaat ermee heeft ingestemd om met de houder van het aanvullend typecertificaat samen te werken om ervoor te zorgen dat alle verplichtingen inzake de blijvende luchtwaardigheid van het gewijzigde product worden nagekomen in overeenstemming met de punten 21.A.44 en 21.A.118A.

c)

Bij wijze van uitzondering op punt b), onder 3 en 4, heeft de aanvrager het recht, voor zover hij dit heeft opgenomen in de in punt 21.A.20, onder d), bedoelde verklaring, om een aanvullend typecertificaat voor een luchtvaartuig te krijgen vóór hij heeft aangetoond dat hij voldoet aan de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, voor zover de aanvrager aantoont dat hij aan die basis voldoet vóór de datum waarop die gegevens daadwerkelijk zullen worden gebruikt.

d)

Een aanvullend typecertificaat blijft beperkt tot de specifieke configuratie(s) in het typecertificaat waarop de desbetreffende ingrijpende wijziging betrekking heeft.".

23)

In punt 21.A.130 wordt het bepaalde onder b) vervangen door:

"b)

Een conformiteitsverklaring omvat al het onderstaande:

1.

voor elk product, onderdeel of uitrustingsstuk: een verklaring dat het product, onderdeel of uitrustingsstuk voldoet aan de goedgekeurde ontwerpgegevens en zich in goede werkingstoestand bevindt;

2.

voor elk luchtvaartuig: een verklaring dat het luchtvaartuig op de grond en in de lucht beproefd is overeenkomstig punt 21.A.127, onder a);

3.

voor elke motor of propeller met verstelbare spoed: een verklaring dat de motor of propeller met verstelbare spoed door de fabrikant is onderworpen aan een functionele eindtest overeenkomstig punt 21.A.128;

4.

en, in het geval van milieueisen:

i)

een verklaring dat de voltooide motor voldoet aan de motoremissievereisten die van toepassing zijn op de datum waarop de motor is gebouwd, en

ii)

een verklaring dat het voltooide vliegtuig voldoet aan de CO2-emissievereisten die van toepassing zijn op de datum waarop het eerste luchtwaardigheidscertificaat voor het vliegtuig is afgegeven.".

24)

In punt 21.A.145 wordt het bepaalde onder b) en c) vervangen door:

"b)

met betrekking tot alle noodzakelijke luchtwaardigheids- en milieugegevens:

1.

dat de productieorganisatie dergelijke gegevens heeft ontvangen van het Agentschap en van de houder of aanvrager van het typecertificaat, het beperkt typecertificaat of de ontwerpgoedkeuring, met inbegrip van alle vrijstellingen van de CO2-gerelateerde productiebeperkingen, teneinde te bepalen of voldaan is aan de toepasselijke ontwerpgegevens;

2.

dat de productieorganisatie een procedure heeft opgesteld om ervoor te zorgen dat de luchtwaardigheids- en milieugegevens correct worden opgenomen in de productiegegevens en,

3.

dat deze gegevens up-to-date worden gehouden en ter beschikking worden gesteld van alle personeel dat toegang tot deze gegevens moet hebben om zijn taken te kunnen vervullen.

c)

met betrekking tot management en personeel:

1.

dat de productieorganisatie een manager heeft benoemd die verantwoordelijkheid moet afleggen aan de bevoegde autoriteit. Hij of zij moet er binnen de organisatie voor zorgen dat alle productie beantwoordt aan de voorgeschreven normen en dat de organisatie van de productie voortdurend in overeenstemming is met de gegevens en procedures die vermeld zijn in het in punt 21.A.143 bedoelde handboek;

2.

dat de productieorganisatie een persoon of een groep van personen heeft benoemd om ervoor te zorgen dat de organisatie in overeenstemming is met de eisen van deze bijlage (deel 21), met vermelding van de identiteit en bevoegdheden van deze personen. Deze persoon (personen) staat (staan) onder de rechtstreekse autoriteit van de in punt 1 bedoelde manager. De benoemde persoon (personen) moet (moeten) kunnen aantonen over passende kennis, achtergrond en ervaring te beschikken om zijn (hun) functies te kunnen vervullen;

3.

dat het personeel op alle niveaus de passende bevoegdheid heeft om de hen toegewezen verantwoordelijkheden te kunnen uitoefenen, en dat er binnen de productieorganisatie sprake is van volledige en effectieve coördinatie met betrekking tot kwesties inzake luchtwaardigheid en milieugegevens.".

25)

In punt 21.A.147 wordt het bepaalde onder a) vervangen door:

"a)

Nadat een erkenning als productieorganisatie is afgegeven, moet elke wijziging in de erkende productieorganisatie die gevolgen heeft voor de conformiteit of voor of voor de luchtwaardigheids- en milieukenmerken van het product, onderdeel of uitrustingsstuk, met name wijzigingen van het kwaliteitssysteem, worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. De aanvraag voor een goedkeuring moet schriftelijk worden ingediend bij de bevoegde autoriteit en alvorens de wijziging toe te passen moet de organisatie aan de bevoegde autoriteit aantonen dat zij voldoet aan dit subdeel.".

26)

In punt 21.A.174 wordt het bepaalde onder b) vervangen door:

"b)

Elke aanvraag voor een luchtwaardigheidscertificaat of beperkt luchtwaardigheidscertificaat moet het volgende omvatten:

1.

de klasse van het luchtwaardigheidscertificaat waarvoor een aanvraag wordt ingediend;

2.

voor nieuwe luchtvaartuigen:

i)

een conformiteitsverklaring:

afgegeven overeenkomstig punt 21.A.163, onder b), of

afgegeven overeenkomstig punt 21.A.130 en gevalideerd door de bevoegde autoriteit, of

voor een geïmporteerd luchtvaartuig, een door de exporterende autoriteit ondertekende verklaring dat het luchtvaartuig voldoet aan een door het Agentschap goedgekeurd ontwerp;

ii)

een gewichts- en zwaartepuntsrapport met een beladingschema;

iii)

het vlieghandboek, indien vereist door de toepasselijke certificeringsspecificaties voor het betreffende luchtvaartuig.

3.

voor gebruikte luchtvaartuigen:

i)

afkomstig van een lidstaat, een overeenkomstig deel M afgegeven certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid;

ii)

afkomstig van een niet-lidstaat:

een verklaring door de bevoegde autoriteit van het land waar het luchtvaartuig geregistreerd is, of was, waarin de luchtwaardigheidstoestand van het betreffende luchtvaartuig op het moment van de overdracht wordt beschreven;

een gewichts- en zwaartepuntsrapport met een beladingschema;

het vlieghandboek indien dit wordt vereist in de toepasselijke luchtwaardigheidsvoorschriften voor het betreffende luchtvaartuig;

historische gegevens om de productie-, wijzigings- en onderhoudsstatus van het luchtvaartuig vast te stellen, met inbegrip van alle beperkingen die verbonden zijn aan een beperkt bewijs van luchtwaardigheid overeenkomstig punt 21.B.327;

een aanbeveling voor de afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid of een beperkt bewijs van luchtwaardigheid en een certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid, na een beoordeling van de luchtwaardigheid in overeenstemming met deel M, en

de datum waarop het eerste luchtwaardigheidscertificaat is afgegeven en, indien de normen van bijlage 16, volume III, van toepassing zijn, de gegevens inzake CO2-emissies in metrische waarden.".

27)

Punt 21.A.231 wordt vervangen door:

"21.A.231   Toepassingsgebied

In dit subdeel wordt de procedure vastgelegd voor de erkenning van ontwerporganisaties, en worden ook de regels betreffende de rechten en plichten van de aanvragers en houders van dergelijke erkenningen vastgelegd. In dit subdeel wordt met typecertificaten ook verwezen naar beperkte typecertificaten.".

28)

Punt 21.A.251 wordt vervangen door:

"21.A.251   Erkenningsvoorwaarden

De erkenningsvoorwaarden bepalen de ontwerpwerkzaamheden en de categorieën van producten, onderdelen en uitrustingsstukken waarvoor de ontwerporganisatie een erkenning als ontwerporganisatie heeft gekregen, evenals de functies en verplichtingen die de organisatie mag vervullen met betrekking tot de luchtwaardigheid, operationele geschiktheid en de milieukenmerken van de producten. Voor erkenningen als ontwerporganisatie die betrekking hebben op typecertificeringen of ETSO-autorisaties voor hulpaggregaten (APU's), bevatten de erkenningsvoorwaarden bovendien de lijst van producten of APU's. Die voorwaarden worden afgegeven als onderdeel van een erkenning als ontwerporganisatie.".

29)

Punt 21.A.258 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

"a)

Als tijdens de in de punten 21.A.257 en 21.B.100 vermelde onderzoeken op basis van objectieve bewijzen wordt vastgesteld dat de houder van een erkenning als ontwerporganisatie niet voldoet aan de toepasselijke eisen van deze bijlage, wordt deze vaststelling als volgt geclassificeerd:

1.

een "niveau 1"-bevinding betekent dat de niet-conformiteit met de eisen van deze bijlage kan leiden tot een ongecontroleerde niet-conformiteit met de toepasselijke eisen, en de veiligheid van het luchtvaartuig kan aantasten;

2.

een "niveau 2"-bevinding is elke niet-conformiteit met de eisen van deze bijlage die niet als "niveau 1" wordt geclassificeerd.";

b)

punten c) en d) worden vervangen door:

"c)

Na ontvangst van de kennisgeving betreffende de bevindingen volgens de door het Agentschap vastgestelde administratieve procedures:

1.

moet de houder van een erkenning als ontwerporganisatie in het geval van een "niveau 1"-bevinding tot voldoening van het Agentschap aantonen dat hij passende corrigerende maatregelen heeft genomen binnen een periode van maximum 21 werkdagen na de schriftelijke bevestiging van de bevinding;

2.

moet de houder van een erkenning als ontwerporganisatie in het geval van een "niveau 2"-bevinding tot voldoening van het Agentschap aantonen dat hij passende corrigerende maatregelen heeft genomen binnen een periode die in verhouding staat tot de aard van de bevinding en in eerste instantie niet meer dan drie maanden bedraagt. Het Agentschap kan die eerste periode verlengen als het van mening is dat de aard van de bevinding dit toelaat en als de aanvrager een corrigerend actieplan heeft ingediend waar het Agentschap voldoening mee neemt, en

3.

een "niveau 3"-bevinding vereist geen onmiddellijke maatregelen van de houder van de erkenning als ontwerporganisatie.

d)

In het geval van een "niveau 1"- of "niveau 2"-bevinding kan de erkenning als ontwerporganisatie gedeeltelijk of volledig worden opgeschort of ingetrokken volgens de administratieve procedures van het Agentschap. In dat geval moet de houder van een erkenning als ontwerporganisatie binnen een redelijke termijn bevestigen dat hij de kennisgeving van opschorting of intrekking van de erkenning heeft ontvangen.".

30)

Punt 21.A.263 wordt vervangen door:

"21.A.263   Bevoegdheden

a)

(Gereserveerd)

b)

(Gereserveerd)

c)

De houder van een erkenning als ontwerporganisatie heeft het recht om, binnen de reikwijdte van de erkenningsvoorwaarden, zoals vastgesteld door het Agentschap, en overeenkomstig de relevante procedures van het ontwerpborgingssysteem:

1.

wijzigingen van een typecertificaat of een aanvullend typecertificaat en reparaties te classificeren als "ingrijpend" of "gering";

2.

geringe wijzigingen van een typecertificaat of een aanvullend typecertificaat en geringe reparatieontwerpen goed te keuren;

3.

(Gereserveerd);

4.

(Gereserveerd);

5.

bepaalde ingrijpende wijzigingen van reparatieontwerpen van producten of hulpaggregaten (APU's) goed te keuren onder Subdeel M;

6.

voor bepaalde luchtvaartuigen de voorwaarden goed te keuren waaronder een vliegvergunning kan worden afgegeven overeenkomstig punt 21.A.710, onder a), punt 2, behoudens vliegvergunningen afgegeven krachtens punt 21.A.701, onder a), punt 15;

7.

een vliegvergunning af te geven in overeenstemming met punt 21.A.711, onder b), voor een luchtvaartuig dat hij heeft ontworpen of gewijzigd, of waarvoor hij onder punt 21.A.263, onder c), punt 6, de voorwaarden waaronder de vliegvergunning kan worden afgegeven, heeft goedgekeurd, en wanneer de houder van een erkenning als ontwerporganisatie zelf:

i)

de configuratie van het luchtvaartuig controleert, en

ii)

de conformiteit met de voor de vlucht goedgekeurde ontwerpvoorwaarden bevestigt;

8.

bepaalde ingrijpende wijzigingen van een typecertificaat onder Subdeel D goed te keuren, en

9.

bepaalde aanvullende typecertificaten af te geven onder Subdeel E en bepaalde ingrijpende wijzigingen van die certificaten goed te keuren.".

31)

Punt 21.A.265 wordt vervangen door:

"21.A.265   Verplichtingen van de houder

De houder van een erkenning als ontwerporganisatie moet, binnen de reikwijdte van de erkenningsvoorwaarden, zoals vastgesteld door het Agentschap:

a)

het uit hoofde van punt 21.A.243 vereiste handboek bijhouden in overeenstemming met het ontwerpborgingssysteem;

b)

ervoor zorgen dat dit handboek of de via kruisverwijzing daarin opgenomen relevante procedures gebruikt worden als basiswerkdocument in de organisatie;

c)

vaststellen dat het ontwerp van producten, of wijzigingen of reparaties daarvan, voldoet aan de toepasselijke specificaties en eisen en geen onveilige kenmerken vertoont;

d)

aan het Agentschap verklaringen en bijbehorende documentatie bezorgen die bevestigen dat wordt voldaan aan punt c), behalve voor erkenningsprocessen overeenkomstig punt 21.A.263, onder c);

e)

aan het Agentschap gegevens en informatie verstrekken met betrekking tot de in punt 21.A.3B voorgeschreven maatregelen;

f)

de voorwaarden waaronder een vliegvergunning kan worden afgegeven, vaststellen overeenkomstig punt 21.A.263, onder c), punt 6;

g)

vaststellen dat punt 21.A.711, onder b) en e), wordt nageleefd, alvorens een vliegvergunning voor een luchtvaartuig af te geven, overeenkomstig punt 21.A.263, onder c), punt 7;

h)

gegevens en informatie aanwijzen die worden afgegeven onder het gezag van de erkende ontwerporganisatie binnen de reikwijdte van de door het Agentschap vastgestelde erkenningsvoorwaarden, met de volgende verklaring: "De technische inhoud van dit document is goedgekeurd krachtens erkenning als ontwerporganisatie ref. EASA.21J.[XXXX]."."

32)

Punt 21.A.431A wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

"a)

In dit subdeel wordt de procedure vastgelegd voor de goedkeuring van reparatieontwerpen van producten, onderdelen of uitrustingsstukken, en worden ook de rechten en verplichtingen vastgelegd van de aanvragers en houders van deze goedkeuringen.";

b)

punten c) en d) worden vervangen door:

"c)

Een "reparatie" betekent het verwijderen van schade en/of het opnieuw in luchtwaardige toestand brengen van een product, onderdeel of uitrustingsstuk nadat het oorspronkelijk door de fabrikant voor gebruik is vrijgegeven.

d)

Als schade wordt hersteld door onderdelen of uitrustingsstukken te vervangen zonder dat enige ontwerpactiviteit nodig is, wordt dit beschouwd als een onderhoudstaak en is hiervoor bijgevolg geen goedkeuring overeenkomstig deze bijlage vereist.";

c)

het volgende punt f) wordt toegevoegd:

"f)

In dit subdeel wordt met typecertificaten ook verwezen naar beperkte typecertificaten.".

33)

Punt 21.A.432B wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

"a)

Een aanvrager van een goedkeuring van een ontwerp voor een ingrijpende reparatie moet zijn bekwaamheid bewijzen door houder te zijn van een door het Agentschap in overeenstemming met subdeel J afgegeven erkenning als ontwerporganisatie.";

b)

punt c) wordt vervangen door:

"c)

In het geval van de in punt 21.A.14, onder c), bedoelde producten mag een aanvrager zijn bekwaamheid aantonen door, in afwijking van punt a), van het Agentschap de aanvaarding te verkrijgen van zijn overeenkomstig punt 21.A.432C, onder b), opgestelde certificeringsprogramma.".

34)

Het volgende punt 21.A.432C wordt toegevoegd:

"21.A.432C   Aanvraag van een goedkeuring van een reparatieontwerp

a)

Een aanvraag van een goedkeuring van een reparatieontwerp moet worden ingediend in de vorm en op de wijze die door het Agentschap zijn vastgesteld.

b)

Een aanvraag van een goedkeuring van een ontwerp voor een ingrijpende reparatie bevat of wordt na de oorspronkelijke aanvraag aangevuld met een certificeringsprogramma dat bestaat uit:

1.

een beschrijving van de schade en het reparatieontwerp, met vermelding van de configuratie van het typeontwerp waaraan de herstelling wordt aangebracht;

2.

een identificatie van alle aspecten van het product in het typeontwerp, met inbegrip van de goedgekeurde handleidingen die worden gewijzigd of die gevolgen ondervinden van de wijziging;

3.

een identificatie van alle nieuwe onderzoeken die nodig zijn om aan te tonen dat het reparatieontwerp en alle aspecten die gevolgen ondervinden van het reparatieontwerp voldoen aan de typecertificeringsbasis waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat, het aanvullend typecertificaat of de ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat, al naargelang van toepassing;

4.

alle voorgestelde wijzigingen van de typecertificeringsbasis waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat, het aanvullend typecertificaat of de ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat, al naargelang van toepassing;

5.

een voorstel voor een uitsplitsing van het certificeringsprogramma in zinvolle groepen van activiteiten en gegevens waarmee de naleving kan worden aangetoond, met inbegrip van de middelen en de procedure die worden voorgesteld om aan te tonen dat voldaan is aan punt 21.A.433, onder a), punt 1, en verwijzingen naar de bijbehorende nalevingsdocumenten;

6.

een voorstel voor de beoordeling van de zinvolle groepen van activiteiten en gegevens waarmee de naleving kan worden aangetoond, voor wat betreft de waarschijnlijkheid van een niet-geïdentificeerd geval van niet-naleving van de typecertificeringsbasis en de mogelijke gevolgen daarvan voor de productveiligheid. De voorgestelde beoordeling houdt minstens rekening met de elementen in de punten 1 tot en met 4 van 21.B.100, onder a). Op basis van deze beoordeling bevat de aanvraag een voorstel voor de betrokkenheid van het Agentschap bij de verificatie van de gegevens en activiteiten waarmee de naleving kan worden aangetoond, en

7.

de vermelding of de certificeringsgegevens volledig zijn opgesteld door de aanvrager of op basis van een regeling met de eigenaar van de typecertificeringsgegevens.".

35)

De punten 21.A.433 en 21.A.435 worden vervangen door:

"21.A.433   Eisen voor de goedkeuring van een reparatieontwerp

a)

Een reparatieontwerp wordt alleen goedgekeurd:

1.

wanneer overeenkomstig het in punt 21.A.432C, onder b), vermelde certificeringsprogramma is aangetoond dat het reparatieontwerp voldoet aan de typecertificeringsbasis waarnaar wordt verwezen in het typecertificaat, het aanvullend typecertificaat of de ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat, al naargelang van toepassing, en aan alle wijzigingen die overeenkomstig punt 21.B.450 door het Agentschap zijn vastgesteld en aangemeld;

2.

wanneer verklaard is dat de overeenkomstig punt 1 toepasselijke typecertificeringsbasis is nageleefd en de bewijzen van de naleving zijn geregistreerd in de nalevingsdocumenten;

3.

wanneer geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het product onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd, en

4.

wanneer de aanvrager heeft aangegeven dat hij certificeringsgegevens heeft verstrekt op basis van een regeling met de eigenaar van de typecertificeringsgegevens, overeenkomstig punt 21.A.432C, onder b), punt (7):

i)

als de houder heeft aangegeven dat hij geen technisch bezwaar heeft tegen de overeenkomstig het bepaalde onder a), punt 2, voorgelegde informatie, en

ii)

als de houder ermee heeft ingestemd om met de houder van de goedkeuring van het reparatieontwerp samen te werken om ervoor te zorgen dat alle verplichtingen inzake de blijvende luchtwaardigheid van het gewijzigde product nagekomen worden in overeenstemming met punt 21.A.451.

b)

De aanvrager moet de in punt a), onder 2, vermelde verklaring indienen bij het Agentschap, alsmede alle nodige gegevens ter staving daarvan, indien het Agentschap daarom vraagt.

21.A.435   Classificatie en goedkeuring van reparatieontwerpen

a)

Een reparatieontwerp wordt geclassificeerd als "ingrijpend" of "gering", overeenkomstig de criteria van punt 21.A.91 voor een wijziging van het typecertificaat.

b)

Een reparatieontwerp wordt geclassificeerd en goedgekeurd door:

1.

het Agentschap, of

2.

een erkende ontwerporganisatie, binnen haar in punt 21.A.263, onder c), punten 1, 2 en 5, vermelde bevoegdheden, zoals vastgelegd in de erkenningsvoorwaarden.".

36)

Punt 21.A.437 wordt geschrapt;

37)

De punten 21.A.604, 21.A.605 en 21.A.606 worden vervangen door:

"21.A.604   ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat (APU)

Met betrekking tot een ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat:

a)

bij wijze van uitzondering op de punten 21.A.603, 21.A.610 en 21.A.615 zijn de volgende punten van toepassing: 21.A.15, 21.A.20, 21.A.21, 21.A.31, 21.A.33, 21.A.44, 21.B.75 en 21.B.80, met dien verstande dat een ETSO-autorisatie wordt afgegeven in plaats van een typecertificaat in overeenstemming met punt 21.A.606;

b)

bij wijze van uitzondering op punt 21.A.611 zijn de eisen van Subdeel D van toepassing op de goedkeuring van ontwerpwijzigingen door de houder van de ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat en zijn de eisen van Subdeel E van toepassing op de goedkeuring van ontwerpwijzigingen door andere aanvragers. Als de eisen van Subdeel E van toepassing zijn, wordt een afzonderlijke ETSO-autorisatie afgegeven in plaats van een aanvullend typecertificaat, en

c)

de eisen van Subdeel M zijn van toepassing op de goedkeuring van reparatieontwerpen.

21.A.605   Vereisten inzake gegevens

a)

De aanvrager moet de volgende documenten indienen bij het Agentschap:

1.

een certificeringsprogramma voor de ETSO-autorisatie, waarin wordt uiteengezet met welke middelen de naleving van punt 21.A.606, onder b), zal worden aangetoond;

2.

een conformiteitsverklaring waarin wordt gecertificeerd dat de aanvrager heeft voldaan aan de vereisten van dit subdeel;

3.

een ontwerp- en prestatieverklaring, waarin wordt vermeld dat de aanvrager heeft aangetoond dat het artikel voldoet aan de toepasselijke ETSO overeenkomstig het certificeringsprogramma;

4.

een afschrift van de technische gegevens die vereist worden door de toepasselijke ETSO;

5.

het handboek, of een verwijzing naar het handboek, zoals vermeld in 21.A.143 met het oog op het verkrijgen van een erkenning als productieorganisatie overeenkomstig subdeel G of het handboek, of een verwijzing naar het handboek, zoals vermeld in punt 21.A.125A, onder b), met het oog op fabricage overeenkomstig subdeel F zonder erkenning als productieorganisatie;

6.

voor een hulpaggregaat: het handboek, of een verwijzing naar het handboek, dat vermeld wordt in punt 21.A.243 met het oog op het verkrijgen van een erkenning als ontwerporganisatie overeenkomstig subdeel J;

7.

voor alle andere artikelen, de in punt 21.A.602B, onder b), punt 2, vermelde procedures of een verwijzing naar die procedures;

b)

De aanvrager brengt aan het Agentschap verslag uit over alle moeilijkheden of voorvallen die zich hebben voorgedaan tijdens het erkenningsproces en die een aanzienlijk effect kunnen hebben op de ETSO-autorisatie.

21.A.606   Eisen voor de afgifte van een ETSO-autorisatie

Om een ETSO-autorisatie te krijgen, moet de aanvrager:

a)

zijn bekwaamheid overeenkomstig punt 21.A.602B aantonen;

b)

aantonen dat het artikel voldoet aan de technische voorwaarden van de toepasselijke ETSO of aan eventuele afwijkingen daarvan die overeenkomstig punt 21.A.610 zijn goedgekeurd;

c)

voldoen aan de eisen van dit subdeel, en

d)

verklaren dat geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het artikel onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd.".

38)

Aan punt 21.A.701 wordt het volgende punt 16 toegevoegd:

"16.

Het vliegen met een luchtvaartuig om problemen op te sporen of om de werking van een of meer systemen, onderdelen of uitrustingsstukken na onderhoud te controleren.".

39)

In punt 21.B.5 wordt het bepaalde onder a) vervangen door:

"a)

In deze sectie wordt vastgelegd welke procedure de bevoegde instantie moet volgen bij het uitoefenen van haar taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot het afgeven, handhaven, wijzigen, opschorten en intrekken van de in bijlage I behandelde certificaten, goedkeuringen en autorisaties.".

40)

Subdeel B van Sectie B wordt vervangen door:

"SUBDEEL B —   TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN

21.B.70   Certificeringsspecificaties

In overeenstemming met artikel 76, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1139 geeft het Agentschap certificeringsspecificaties en andere gedetailleerde specificaties af, met inbegrip van certificeringsspecificaties voor luchtwaardigheid, gegevens betreffende de operationele geschiktheid en milieubescherming, die door bevoegde autoriteiten, organisaties en personeel kunnen worden gebruikt om aan te tonen dat producten, onderdelen en uitrustingsstukken voldoen aan de relevante essentiële voorschriften die zijn uiteengezet in de bijlagen II, IV en V bij die verordening, en met de in artikel 9, lid 2, en bijlage III van die verordening uiteengezette essentiële voorschriften betreffende milieubescherming. Deze specificaties moeten voldoende gedetailleerd en specifiek zijn, zodat de aanvragers weten onder welke voorwaarden certificaten worden afgegeven, gewijzigd of aangevuld.

21.B.75   Bijzondere voorwaarden

a)

Het Agentschap zal speciale gedetailleerde technische specificaties, bijzondere voorwaarden genoemd, voorschrijven voor een product, als de betreffende certificeringsspecificaties geen passende of geschikte veiligheidsnormen voor dat product bevatten, omdat:

1.

het product nieuwe of ongewone ontwerpkenmerken heeft ten opzichte van de ontwerppraktijken waarop de toepasselijke certificeringsspecificaties zijn gebaseerd;

2.

het beoogde gebruik van het product onconventioneel is, of

3.

uit ervaringen met andere, vergelijkbare producten die in de praktijk worden gebruikt of met producten die vergelijkbare ontwerpkenmerken of nieuw vastgestelde risico's hebben, is gebleken dat onveilige toestanden kunnen ontstaan.

b)

De bijzondere voorwaarden bevatten de veiligheidsnormen die het Agentschap noodzakelijk acht om te komen tot een veiligheidsniveau dat gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau van de toepasselijke certificeringsspecificaties.

21.B.80   Typecertificeringsbasis voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat

Het Agentschap stelt de typecertificeringsbasis vast en deelt deze mee aan de aanvrager van een typecertificaat of beperkt typecertificaat. De typecertificeringsbasis bestaat uit:

a)

de certificeringsspecificaties voor luchtwaardigheid die het Agentschap heeft aangewezen uit die welke op de datum van de aanvraag van het certificaat van toepassing zijn op het product, tenzij:

1.

de aanvrager kiest voor of, overeenkomstig punt 21.A.15, onder f), verplicht is te kiezen voor certificeringsspecificaties die na de datum van de aanvraag van toepassing zijn geworden. Als een aanvrager ervoor kiest te voldoen aan een certificeringsspecificatie die na de datum van de aanvraag van toepassing is geworden, neemt het Agentschap alle andere direct daarmee verband houdende certificeringsspecificaties op in de typecertificeringsbasis, of

2.

het Agentschap akkoord gaat met een alternatief voor een aangewezen certificeringsspecificatie die niet kan worden nageleefd, voor zover compenserende factoren zijn gevonden die zorgen voor een gelijkwaardig veiligheidsniveau, of

3.

het Agentschap andere middelen aanvaardt of voorschrijft, die:

i)

in het geval van een typecertificaat, aantonen dat de essentiële eisen van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1139 zijn nageleefd, of

ii)

in het geval van een beperkt typecertificaat, zorgen voor een veiligheidsniveau dat passend is voor het beoogde gebruik, en

b)

alle bijzondere voorwaarden die door het Agentschap worden voorgeschreven in overeenstemming met punt 21.B.75, onder a).

21.B.82   Certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat van een luchtvaartuig

Het Agentschap stelt de typecertificeringsbasis voor gegevens betreffende operationele geschiktheid vast en deelt deze mee aan de aanvrager van een typecertificaat of beperkt typecertificaat voor een luchtvaartuig. De typecertificeringsbasis voor gegevens betreffende operationele geschiktheid bestaat uit:

a)

de certificeringsspecificaties voor gegevens betreffende operationele geschiktheid die door het Agentschap zijn aangewezen uit die welke op het luchtvaartuig van toepassing zijn op de datum van de aanvraag of op de datum van het bijvoegsel bij de aanvraag dat betrekking heeft op gegevens betreffende de operationele geschiktheid, als deze datum later is, tenzij:

1.

de aanvrager kiest voor of, overeenkomstig punt 21.A.15, onder f), verplicht is te kiezen voor certificeringsspecificaties die na de datum van de aanvraag van toepassing zijn geworden. Als een aanvrager ervoor kiest te voldoen aan een certificeringsspecificatie die na de datum van de aanvraag van toepassing is geworden, neemt het Agentschap alle andere direct daarmee verband houdende certificeringsspecificaties op in de typecertificeringsbasis, of

2.

het Agentschap andere middelen aanvaardt of voorschrijft om aan te tonen dat de relevante essentiële eisen van bijlagen II, IV en V bij Verordening (EU) 2018/1139 zijn nageleefd.

b)

alle bijzondere voorwaarden die door het Agentschap worden voorgeschreven in overeenstemming met punt 21.B.75, onder a).

21.B.85   Aanduiding van de toepasselijke milieueisen en certificeringsspecificaties voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat

a)

Het Agentschap bepaalt de toepasselijke geluidseisen die zijn vastgesteld in bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, Volume I, Deel II, Hoofdstuk 1, en deelt deze mee aan de aanvrager van een typecertificaat of een beperkt typecertificaat voor een luchtvaartuig, van een aanvullend typecertificaat of van een ingrijpende wijziging van een typecertificaat of aanvullend typecertificaat, en:

1.

voor subsonische straalvliegtuigen, in hoofdstukken 2, 3, 4 en 14;

2.

voor propellervliegtuigen, in hoofdstukken 3, 4, 5, 6, 10 en 14;

3.

voor helikopters, in hoofdstukken 8 en 11;

4.

voor supersonische vliegtuigen, hoofdstuk 12, en

5.

voor luchtvaartuigen met kantelende rotor, in hoofdstuk 13.

b)

Het Agentschap bepaalt de toepasselijke emissievoorschriften voor de preventie van opzettelijke brandstofventilatie door luchtvaartuigen die zijn vastgesteld in bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, Volume II, Deel II, hoofdstukken 1 en 2, en deelt deze mee aan de onder a) bedoelde aanvrager.

c)

Het Agentschap zorgt voor de vaststelling en mededeling aan de onder a) bedoelde aanvrager van de toepasselijke voorschriften voor de rook-, gas- en deeltjesemissies van motoren, die zijn vastgesteld in bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, Volume II, Deel III, hoofdstuk 1, en

1.

voor rook- en gasemissies van turbojet- en turbofanmotoren die alleen bestemd zijn voor aandrijving met subsonische snelheid, in hoofdstuk 2;

2.

voor rook- en gasemissies van turbojet- en turbofanmotoren die bestemd zijn voor aandrijving met supersonische snelheid, in hoofdstuk 3, en

3.

voor deeltjesemissies van turbojet- en turbofanmotoren die alleen bestemd zijn voor aandrijving met subsonische snelheid, in hoofdstuk 4.

d)

Het Agentschap zorgt voor de vaststelling en mededeling aan de onder a) bedoelde aanvrager van de toepasselijke voorschriften voor CO2-emissies van vliegtuigen, die zijn vastgesteld in bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, Volume III, Deel II, hoofdstuk 1, en

1.

voor subsonische straalvliegtuigen, in hoofdstuk 2, en

2.

voor subsonische propellervliegtuigen, in hoofdstuk 2.

21.B.100   Niveau van betrokkenheid

a)

Het Agentschap bepaalt zijn betrokkenheid bij de controle van de activiteiten en gegevens voor het aantonen van de naleving met betrekking tot de aanvraag van een typecertificaat, beperkt typecertificaat, goedkeuring van een ingrijpende wijziging, aanvullend typecertificaat, goedkeuring van een ontwerp voor een ingrijpende reparatie of ETSO-autorisatie voor APU. Het doet dit op basis van een beoordeling van de zinvolle groepen van activiteiten en gegevens van het certificeringsprogramma waarmee de naleving kan worden aangetoond. Die beoordeling heeft betrekking op:

de waarschijnlijkheid dat zich een geval van niet-naleving van de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid of de milieubeschermingseisen voordoet, en

het potentiële effect van deze niet-naleving op de productveiligheid of milieubescherming,

en houdt daarbij rekening met minstens de volgende elementen:

1.

nieuwe of ongewone kenmerken van het certificeringsproject, met inbegrip van operationele en organisatorische aspecten en aspecten met betrekking tot kennisbeheer;

2.

de complexiteit van het ontwerp en/of de punten waarmee de naleving wordt aangetoond;

3.

het kritieke karakter van het ontwerp of de technologie en de daarmee verband houdende risico's voor de veiligheid en het milieu, met inbegrip van de risico's die zijn vastgesteld met betrekking tot soortgelijke ontwerpen, en

4.

de prestaties en ervaring van de ontwerporganisatie van de aanvrager op het desbetreffende domein.

b)

Voor de goedkeuring van een geringe ontwerpwijziging, een geringe wijziging of een andere ETSO-autorisatie dan voor een APU bepaalt het Agentschap zijn betrokkenheid op het niveau van het volledige certificeringsproject, rekening houdende met alle nieuwe of ongewone kenmerken, de complexiteit van het ontwerp en/of de punten waarmee de naleving wordt aangetoond, het kritieke karakter van het ontwerp of de technologie en de prestaties en ervaring van de ontwerporganisatie van de aanvrager.

c)

Het Agentschap stelt de aanvrager in kennis van zijn mate van betrokkenheid; wanneer dit gerechtvaardigd is door de ontvangst van informatie met een merkbaar effect op het voorheen overeenkomstig punt a) of b) beoordeelde risico, stelt het Agentschap zijn mate van betrokkenheid bij en stelt het de aanvrager daarvan in kennis.

21.B.103   Afgifte van een typecertificaat of beperkt typecertificaat

a)

Het Agentschap geeft een typecertificaat voor een luchtvaartuig, motor of propeller of beperkt typecertificaat voor een luchtvaartuig af, op voorwaarde dat:

1.

de aanvrager voldoet aan punt 21.A.21;

2.

het Agentschap tijdens zijn controles op het aantonen van de naleving overeenkomstig zijn krachtens punt 21.B.100 vastgestelde betrokkenheid geen gevallen van niet-naleving van de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende operationele geschiktheid, voor zover van toepassing overeenkomstig punt 21.B.82, en de milieubeschermingseisen heeft vastgesteld, en

3.

geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het product onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd.

b)

Bij wijze van uitzondering op het bepaalde onder a) en op verzoek van de aanvrager, zoals vermeld in de in punt 21.A.20, onder d), genoemde verklaring, mag het Agentschap een typecertificaat afgeven voor een luchtvaartuig alvorens is aangetoond dat de toepasselijke certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid wordt nageleefd, voor zover de aanvrager de naleving daarvan aantoont vóór de datum waarop die gegevens daadwerkelijk worden gebruikt.".

41)

Subdeel D van Sectie B wordt vervangen door:

"21.B.105   Typecertificeringsbasis, milieueisen en certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een ingrijpende wijziging van een typecertificaat

Het Agentschap stelt de toepasselijke typecertificeringsbasis, de milieueisen en, in het geval van een wijziging die gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, de overeenkomstig punt 21.A.101 vastgestelde certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid vast en deelt deze mee aan de aanvrager van een ingrijpende wijziging van een typecertificaat.

21.B.107   Afgifte van een goedkeuring van een wijziging van een typecertificaat

a)

Het Agentschap geeft een goedkeuring van een wijziging van een typecertificaat af, op voorwaarde dat:

1.

de aanvrager van een goedkeuring heeft voldaan aan:

i)

punt 21.A.95 voor een geringe wijziging, of

ii)

punt 21.A.97 voor een ingrijpende wijziging;

2.

het Agentschap tijdens zijn controle op het aantonen van de naleving overeenkomstig het niveau van betrokkenheid dat is bepaald krachtens punt 21.B.100, onder a) of b), geen gevallen van niet-naleving van de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid, voor zover van toepassing overeenkomstig punt 21.B.82, en de milieueisen heeft vastgesteld, en

3.

geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het product onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd.

b)

In het geval van een wijziging die gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, mag het Agentschap, bij wijze van uitzondering op het bepaalde onder a), punten 1 en 2, en op verzoek van de aanvrager, zoals vermeld in de in punt 21.A.20, onder d), genoemde verklaring, een wijziging van een typecertificaat van een luchtvaartuig goedkeuren alvorens is aangetoond dat de toepasselijke certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid wordt nageleefd, voor zover de aanvrager de naleving daarvan aantoont vóór de datum waarop die gegevens daadwerkelijk worden gebruikt.

c)

De goedkeuring van de wijzigingen van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid wordt opgenomen in de goedkeuring van de wijziging van het typecertificaat.

d)

De goedkeuring van een wijziging van een typecertificaat blijft beperkt tot de specifieke configuratie(s) in het typecertificaat waarop de wijziging betrekking heeft.".

42)

Subdeel E van Sectie B wordt vervangen door:

"In dit subdeel wordt met typecertificaten ook verwezen naar beperkte typecertificaten.

21.B.109   Typecertificeringsbasis, milieueisen en certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een aanvullend typecertificaat

Het Agentschap stelt de toepasselijke typecertificeringsbasis, de milieueisen en, in het geval van een wijziging die gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, de overeenkomstig punt 21.A.101 vastgestelde certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid vast en deelt deze mee aan de aanvrager van een aanvullend typecertificaat.

21.B.111   Afgifte van een aanvullend typecertificaat

a)

Het Agentschap geeft een aanvullend typecertificaat af, op voorwaarde dat:

1.

de aanvrager voldoet aan punt 21.A.115, onder b);

2.

het Agentschap tijdens zijn controle op het aantonen van de naleving overeenkomstig het niveau van betrokkenheid dat is vastgesteld krachtens punt 21.B.100, onder a), geen gevallen van niet-naleving van de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid, voor zover van toepassing overeenkomstig punt 21.B.82, en de milieueisen heeft vastgesteld, en

3.

geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het product onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd.

b)

in het geval van een aanvullend typecertificaat dat gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, mag het Agentschap, bij wijze van uitzondering op het bepaalde onder a), punten 1 en 2, en op verzoek van de aanvrager, zoals vermeld in de in punt 21.A.20, onder d), genoemde verklaring, een aanvullend typecertificaat afgeven alvorens is aangetoond dat de toepasselijke certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid wordt nageleefd, voor zover de aanvrager de naleving daarvan aantoont vóór de datum waarop die gegevens daadwerkelijk worden gebruikt.

c)

De goedkeuring van de wijzigingen van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid wordt opgenomen in het aanvullend typecertificaat.

d)

Het aanvullend typecertificaat blijft beperkt tot de specifieke configuratie(s) in het typecertificaat waarop de desbetreffende ingrijpende wijziging betrekking heeft.".

43)

Punt 21.B.326 wordt vervangen door:

"21.B.326   Bewijs van luchtwaardigheid

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie geeft een bewijs van luchtwaardigheid af voor:

a)

nieuwe luchtvaartuigen:

1.

na voorlegging van de in punt 21.A.174, onder b), punt 2), voorgeschreven documenten;

2.

als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie ervan overtuigd is dat het luchtvaartuig beantwoordt aan een goedgekeurd ontwerp en veilig kan worden gebruikt. Hiervoor kunnen inspecties door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie nodig zijn, en

3.

als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie ervan overtuigd is dat het luchtvaartuig voldoet aan de CO2-emissievereisten die van toepassing zijn op de datum waarop het eerste luchtwaardigheidscertificaat is afgegeven;

b)

gebruikte luchtvaartuigen:

1.

na voorlegging van de in punt 21.A.174, onder b), punt 3), voorgeschreven documenten die aantonen dat:

i)

het luchtvaartuig beantwoordt aan een krachtens een typecertificaat goedgekeurd typeontwerp, en aan elk aanvullend typecertificaat, elke wijziging of reparatie die is goedgekeurd overeenkomstig deze bijlage (Deel 21), en

ii)

voldaan is aan de toepasselijke luchtwaardigheidsrichtlijnen, en

iii)

het luchtvaartuig is geïnspecteerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van bijlage I (deel M) van Verordening (EG) nr. 2042/2003 en;

iv)

het luchtvaartuig voldeed aan de CO2-emissievereisten die van toepassing waren op de datum waarop het eerste luchtwaardigheidscertificaat is afgegeven;

2.

als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie ervan overtuigd is dat het luchtvaartuig beantwoordt aan een goedgekeurd ontwerp en veilig kan worden gebruikt. Hiervoor kunnen inspecties door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie nodig zijn, en;

3.

als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie ervan overtuigd is dat het luchtvaartuig voldeed aan de CO2-emissievereisten die van toepassing waren op de datum waarop het eerste luchtwaardigheidscertificaat is afgegeven.".

44)

Subdeel M van Sectie B wordt vervangen door:

"21.B.450   Typecertificeringsbasis en milieueisen voor een goedkeuring van een reparatieontwerp

Het Agentschap bepaalt alle wijzigingen van de typecertificeringsbasis waarnaar wordt verwezen in, al naargelang van toepassing, het typecertificaat, het aanvullend typecertificaat of de ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat, die het nodig acht om het voorheen tot stand gebracht veiligheidsniveau op peil te houden, en stelt de aanvrager van een reparatieontwerp daarvan in kennis.

21.B.453   Afgifte van een goedkeuring van een reparatieontwerp

a)

Het Agentschap geeft een goedkeuring van een ontwerp voor een ingrijpende reparatie af, op voorwaarde dat:

1.

de aanvrager zijn bekwaamheid heeft aangetoond in overeenstemming met punt 21.A.432B;

2.

de aanvrager voldoet aan punt 21.A.433;

3.

het Agentschap tijdens zijn controle op het aantonen van de naleving overeenkomstig het niveau van betrokkenheid dat is vastgesteld krachtens punt 21.B.100, onder a), geen gevallen van niet-naleving van de typecertificeringsbasis en de milieueisen heeft vastgesteld, en

4.

geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het product onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd.

b)

Het Agentschap geeft een goedkeuring van een ontwerp voor een geringe reparatie af op voorwaarde dat de aanvrager voldoet aan het bepaalde onder a), punten 2 en 4, en dat het Agentschap in zijn controles op het aantonen van de naleving overeenkomstig het niveau van betrokkenheid dat is vastgesteld krachtens punt 21.B.100, onder b), geen gevallen van niet-naleving van de typecertificeringsbasis en de milieueisen heeft vastgesteld.".

45)

Subdeel O van Sectie B wordt vervangen door:

"21.B.480   Afgifte van een ETSO-autorisatie

Het Agentschap geeft een ETSO-autorisatie af, op voorwaarde dat:

a)

de aanvrager voldoet aan punt 21.A.606;

b)

het Agentschap tijdens zijn controles op het aantonen van de naleving overeenkomstig het niveau van betrokkenheid dat is vastgesteld krachtens punt 21.B.100, onder b), geen gevallen van niet-naleving van de technische voorwaarden van de ETSO of eventuele overeenkomstig punt 21.A.610 goedgekeurde afwijkingen daarvan heeft vastgesteld, en

c)

geen kenmerken of eigenschappen zijn vastgesteld die het artikel onveilig maken voor het gebruik waarvoor de certificering is aangevraagd.".


3.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 144/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/898 VAN DE COMMISSIE

van 29 mei 2019

tot verlening van een vergunning voor het preparaat van eugenol als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder Lidervet SL)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor eugenol ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

Die aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat eugenol als toevoegingsmiddel voor diervoeding in de categorie "zoötechnische toevoegingsmiddelen" voor mestkippen.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 21 oktober 2015 (2) en 4 juli 2017 (3) geconcludeerd dat eugenol onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft. De EFSA heeft geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel als doeltreffend wordt beschouwd voor de verbetering van de groei van mestkippen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen achtte de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van eugenol blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het in de bijlage bij deze verordening gespecificeerde gebruik van eugenol moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie "zoötechnische toevoegingsmiddelen" en de functionele groep "andere zoötechnische toevoegingsmiddelen", wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2015;13(11):4273.

(3)  EFSA Journal 2017;15(7):4931.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg toevoegingsmiddel/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: andere zoötechnische toevoegingsmiddelen (verbetering van zoötechnische prestaties)

4d18

Lidervet SL

Preparaat van eugenol

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van:

eugenol 5 %;

polyethyleenglycol-glycerylricinoleaat 55-56 %;

siliciumdioxide, amorf 33 %;

poly(methacrylzuur-co-ethylacrylaat) 6 %.

Korrelvorm

Karakterisering van de werkzame stof

Eugenol (2-methoxy-4-(2-propenyl)fenol, 4-allyl-2-methoxyfenol, 4-allylguajacol) (99,5 %);

CAS-nr.: 97-53-0

C10H12O2

Analysemethode  (1)

Voor de kwantificering van eugenol in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in diervoeders:

gaschromatografie in combinatie met een vlamionisatiedetector (GC-FID)

Mestkippen

100

100

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om mogelijke risico's bij gebruik te voorkomen. Als die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum beperkt, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

3.

Het mengen met andere bronnen van eugenol is niet toegestaan.

23 juni 2029


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


3.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 144/32


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/899 VAN DE COMMISSIE

van 29 mei 2019

betreffende de verlenging van de vergunning voor Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestlammeren, melkgeiten, melkschapen, melkbuffels, paarden en mestvarkens en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 232/2009, (EG) nr. 186/2007 en (EG) nr. 209/2008 (vergunninghouder S.I. Lesaffre)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures voor het verlenen en verlengen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Voor Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47 is bij Verordening (EG) nr. 1447/2006 van de Commissie (2) een vergunning verleend voor een periode van tien jaar als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestlammeren, bij Verordening (EG) nr. 186/2007 van de Commissie (3) voor paarden, bij Verordening (EG) nr. 188/2007 van de Commissie (4) voor melkgeiten en melkschapen, bij Verordening (EG) nr. 209/2008 van de Commissie (5) voor mestvarkens en bij Verordening (EG) nr. 232/2009 van de Commissie (6) voor melkbuffels.

(3)

Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn door de houder van die vergunningen aanvragen ingediend voor de verlenging van de vergunning voor Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 (voorheen NCYC Sc 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestlammeren, melkgeiten en melkschapen, melkbuffels, mestvarkens en paarden waarbij is verzocht dat het toevoegingsmiddel in de categorie "zoötechnische toevoegingsmiddelen" wordt ingedeeld. De krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 13 juni 2018 (7) geconcludeerd dat de aanvrager gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat het toevoegingsmiddel voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning.

(5)

Uit de beoordeling van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. De vergunning voor dat toevoegingsmiddel, zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, moet daarom worden verlengd.

(6)

Als gevolg van de verlenging van de vergunning voor Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 als toevoegingsmiddel voor diervoeding onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, moeten de Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 209/2008 en (EG) nr. 232/2009 worden ingetrokken.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De vergunning voor het in de bijlage gespecificeerde toevoegingsmiddel, dat behoort tot de categorie "zoötechnische toevoegingsmiddelen" en de functionele groep "darmflorastabilisatoren" wanneer het wordt gebruikt voor mestlammeren, melkgeiten, melkschapen, melkbuffels en mestvarkens en tot de functionele groep "verteringsbevorderaars" wanneer het wordt gebruikt voor paarden, wordt verlengd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47 mag als toevoegingsmiddel voor diervoeding onder de in de bijlage bij deze verordening, Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 209/2008 en (EG) nr. 232/2009 vastgestelde voorwaarden, verder in de handel worden gebracht totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, alsmede voormengsels en mengvoeders die deze stof bevatten en die vóór de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig die verordeningen zijn geëtiketteerd.

Artikel 3

De Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 209/2008 en (EG) nr. 232/2009 worden ingetrokken.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Verordening (EG) nr. 1447/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 271 van 30.9.2006, blz. 28).

(3)  Verordening (EG) nr. 186/2007 van de Commissie van 21 februari 2007 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 63 van 1.3.2007, blz. 6).

(4)  Verordening (EG) nr. 188/2007 van de Commissie van 23 februari 2007 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 57 van 24.2.2007, blz. 3).

(5)  Verordening (EG) nr. 209/2008 van de Commissie van 6 maart 2008 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 63 van 7.3.2008, blz. 3).

(6)  Verordening (EG) nr. 232/2009 van de Commissie van 19 maart 2009 betreffende de vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47 als toevoegingsmiddel voor voeding voor melkbuffels (vergunninghouder Société Industrielle Lesaffre) (PB L 74 van 20.3.2009, blz. 14).

(7)  EFSA Journal 2018;16(7):5339.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Kve/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren.

4b1702

S.I. Lesaffre

Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 met een minimumconcentratie van 5 × 109 kve/g

Vaste vorm

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407

Analysemethode  (1)

Telling: gietplaatmethode met gebruikmaking van chlooramfenicol-dextrosegistextractagar (EN 15789:2009)

Identificatie: polymerasekettingreactiemethode (PCR-methode) CEN/TS 15790:2008

Mestlammeren

1,4 × 109

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en het voormengsel worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermeld.

2.

Aanbevolen dosis (kve/dier/dag) voor:

melkgeiten: 3 × 109

melkschapen: 2 × 109

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij gebruik om te gaan. Als die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum beperkt, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ogen en de ademhaling.

23 juni 2029

Melkgeiten en melkschapen

7 × 108

Mestvarkens

1,25 × 109

Melkbuffels

5 × 108

 

 


Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Kve/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars.

4b1702

S.I. Lesaffre

Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 met een minimumconcentratie van 5 × 109 kve/g.

Vaste vorm

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare cellen van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407

Analysemethode  (2)

Telling: gietplaatmethode met gebruikmaking van chlooramfenicol-dextrosegistextractagar (EN 15789:2009)

Identificatie: polymerasekettingreactiemethode (PCR-methode) CEN/TS 15790:2008

Paarden

8 × 108

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en het voormengsel worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermeld.

2.

Aanbevolen dosis (kve/dier/dag) voor:

paarden: 1,25 × 1010- 6 × 1010

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij gebruik om te gaan. Als die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum beperkt, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ogen en de ademhaling.

23 juni 2029


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


3.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 144/36


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/900 VAN DE COMMISSIE

van 29 mei 2019

tot verlening van een vergunning voor 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. Vervolgens zijn die producten overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaande producten opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 daarvan is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. De aanvrager heeft gevraagd deze toevoegingsmiddelen in de categorie "sensoriële toevoegingsmiddelen" in te delen. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 27 november 2018 (3) geconcludeerd dat 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden in diervoeding geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens, of het milieu hebben. Zij heeft ook geconcludeerd dat beide verbindingen irriterend zijn voor de luchtwegen en dat er geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot potentiële huidsensibilisatie. De Commissie is daarom van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om negatieve effecten voor de menselijke gezondheid te voorkomen, met name betreffende de gebruikers van het toevoegingsmiddel. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat, aangezien de twee stoffen worden gebruikt in levensmiddelen en de functie ervan in diervoeding dezelfde is als in levensmiddelen, de doeltreffendheid ervan in diervoeding niet meer hoeft te worden aangetoond.

(5)

Om een betere controle mogelijk te maken, moeten beperkingen en voorwaarden worden vastgesteld. Voor 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol moeten op het etiket van het toevoegingsmiddel de aanbevolen gehalten worden vermeld. Indien deze gehalten worden overschreden, moet bepaalde informatie worden vermeld op het etiket van voormengsels en op de etikettering van mengvoeders en voedermiddelen.

(6)

Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(7)

Uit de beoordeling van de betrokken stoffen blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van deze stoffen moet daarom worden toegestaan zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening.

(8)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden voor de betrokken stoffen vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlening van een vergunning

Voor de in de bijlage beschreven stoffen, die behoren tot de categorie "sensoriële toevoegingsmiddelen" en de functionele groep "aromatische stoffen", wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddelen voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Overgangsmaatregelen

1.   De in de bijlage omschreven stoffen en de voormengsels die deze stoffen bevatten en die vóór 23 december 2019 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

2.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2020 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.

3.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2021 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2019; 17(1):5530.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: sensoriële toevoegingsmiddelen. Functionele groep: aromatische stoffen

2b12038

8-mercapto-p-menthaan-3-on

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

8-mercapto-p-menthaan-3-on

Karakterisering van de werkzame stof

8-mercapto-p-menthaan-3-on

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: min. 97 %

Chemische formule: C10H18OS

CAS-nummer: 38462-22-5

Flavis-nummer: 12.038

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van 8-mercapto-p-menthaan-3-on in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in de diervoeding worden verwerkt.

2.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

3.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

"Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 0,05 mg/kg".

4.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof moeten worden vermeld op het etiket van voormengsels en op de etikettering van voedermiddelen en mengvoeders indien het volgende gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % wordt overschreden: 0,05 mg/kg.

5.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij inhalering, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

23 juni 2029

2b12085

p-menth-1-een-8-thiol

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

p-menth-1-een-8-thiol

Karakterisering van de werkzame stof

p-menth-1-een-8-thiol

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: min. 98 %

Chemische formule: C10H18OS

CAS-nummer: 71159-90-5

Flavis-nummer: 12.085

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van p-menth-1-een-8-thiol in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in de diervoeding worden verwerkt.

2.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

3.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

"Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 0,05 mg/kg".

4.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof moeten worden vermeld op het etiket van voormengsels en op de etikettering van voedermiddelen en mengvoeders indien het volgende gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % wordt overschreden: 0,05 mg/kg.

5.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij inhalering, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

23 juni 2029


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


3.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 144/41


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/901 VAN DE COMMISSIE

van 29 mei 2019

tot verlening van een vergunning voor riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) (bronnen van vitamine B2) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddelen, als bronnen van vitamine B2, voor diervoeding voor alle diersoorten. Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn die toevoegingsmiddelen vervolgens als bestaande producten opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 daarvan zijn twee aanvragen ingediend voor de herbeoordeling van riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) voor alle diersoorten, waarbij is verzocht om die toevoegingsmiddelen in de categorie "nutritionele toevoegingsmiddelen" in te delen. Daarvan heeft de ene aanvraag betrekking op riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096) en de andere aanvraag op zowel riboflavine als riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout, die beide worden geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984). De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd.

(4)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 werd in één van de twee aanvragen eveneens verzocht om verlening van een vergunning voor riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten voor gebruik in drinkwater. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten voor gebruik in drinkwater waren bij die aanvraag gevoegd.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 3 december 2015 (3) en 13 juni 2018 (4) geconcludeerd dat riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens, of het milieu hebben. Zij heeft ook geconcludeerd dat de toevoegingsmiddelen met riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) niet irriterend zijn voor de huid en de ogen. Bij gebrek aan gegevens kan de EFSA geen conclusies formuleren met betrekking tot huidsensibilisatie. Van riboflavine is bekend dat zij een fotosensibilisator is en als zodanig fotoallergische reacties kan veroorzaken aan de huid en ogen. Werknemers kunnen bij het omgaan met riboflavine en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout worden blootgesteld aan inhaleerbare stofdeeltjes; bij gebrek aan gegevens over de inhalatietoxiciteit kan de EFSA geen conclusies formuleren over mogelijke risico's als gevolg van inademing van de stof. Daarom is de Commissie van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om effecten op de menselijke gezondheid te voorkomen, met name betreffende de gebruikers van het toevoegingsmiddel. De EFSA heeft ook vastgesteld dat riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) nuttige bronnen van vitamine B2 zijn voor het voldoen aan de voedingsbehoeften van de dieren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen in diervoeding, en, waar van toepassing, in water, geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning voor het gebruik in diervoeding en in het geval van riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) eveneens voor het gebruik in drinkwater is voldaan. Het in de bijlage bij deze verordening gespecificeerde gebruik van die toevoegingsmiddelen moet daarom worden toegestaan.

(7)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden voor de betrokken stoffen vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlening van een vergunning

Voor de in de bijlage beschreven stoffen, die behoren tot de categorie "nutritionele toevoegingsmiddelen" en de functionele groep "vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking", wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddelen voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Overgangsmaatregelen

1.   De in de bijlage beschreven stoffen en de voormengsels die deze stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2019 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen uiterlijk tot en met 23 december 2019 verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt.

2.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2020 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.

3.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2021 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2016; 14(1):4349.

(4)  EFSA Journal 2018; 16(7):5337.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg toevoegingsmiddel/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking

3a825i

"Riboflavine" of "vitamine B2"

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii DSM 23096

Karakterisering van de werkzame stof

Riboflavine

C17H20N4O6

CAS-nummer: 83-88-5

Riboflavine in vaste vorm, geproduceerd door Ashbya gossypii DSM 23096

Zuiverheidscriteria: min. 80 % riboflavine

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van riboflavine in het toevoegingsmiddel: spectrofotometrie bij 444 nm

Voor de bepaling van riboflavine in voormengsels: hogeprestatievloeistofchromatografie in combinatie met uv-detectie, HPLC-UV (VDLUFA Bd. III, 13.9.1)

Voor de bepaling van riboflavine in diervoeders: hogeprestatievloeistofchromatografie met fluorescentiedetectie, HPLC-FL (EN 14152)

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij inhalering, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

23 juni 2029

3a825ii

"Riboflavine" of "vitamine B2"

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Riboflavine

Karakterisering van de werkzame stof

Riboflavine

C17H20N4O6

CAS-nummer: 83-88-5

Riboflavine in vaste vorm, geproduceerd door Bacillus subtilis DSM 17339 en/of DSM 23984

Zuiverheidscriteria: min. 96 %

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van riboflavine in het toevoegingsmiddel: spectrofotometrie bij 444 nm (Ph. Eur. 6.0, methode 01/2008:0292)

Voor de bepaling van riboflavine in voormengsels: hogeprestatievloeistofchromatografie in combinatie met uv-detectie, HPLC-UV (VDLUFA Bd. III, 13.9.1)

Voor de bepaling van riboflavine in diervoeders en water: hogeprestatievloeistofchromatografie met fluorescentiedetectie, HPLC-FL (EN 14152)

Alle diersoorten

1.

Riboflavine mag in de handel worden gebracht en als een toevoegingsmiddel bestaande uit een preparaat worden gebruikt.

2.

Mag in drinkwater worden gebruikt.

3.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

4.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij inhalering, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

23 juni 2029

3a 826

 

"Riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout" of "vitamine B2"

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Riboflavine-5′, fosfaatester, mononatriumzout

Karakterisering van de werkzame stof

5′-fosfaatester van riboflavine, mononatriumzout

C17H22N4O9PNa

CAS-nummer: 130-40-5

5′-fosfaatester van riboflavine, mononatriumzout, vaste vorm, geproduceerd door fosforylering van riboflavine 98 % geproduceerd door Bacillus subtilis DSM 17339 en/of DSM 23984

Zuiverheidscriteria: min. 65 %

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout in toevoegingsmiddel: spectrofotometrie bij 444 nm (Ph. Eur. 6.0, methode 01/2008:0786)

Voor de bepaling van riboflavine in voormengsels: hogeprestatievloeistofchromatografie in combinatie met uv-detectie, HPLC-UV (VDLUFA Bd. III, 13.9.1)

Voor de bepaling van riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout (als totaal aan vitamine B2) in diervoeders en water: hogeprestatievloeistofchromatografie met fluorescentiedetectie, HPLC-FL (EN 14152)

Alle diersoorten

1.

Mag in drinkwater worden gebruikt.

2.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij inhalering, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

23 juni 2029


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


BESLUITEN

3.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 144/47


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/902 VAN DE COMMISSIE

van 28 mei 2019

betreffende een door Zweden op grond van Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om het in de handel brengen van een door TWA Equipment S.r.l. vervaardigde schaarhefbrug voor voertuigen (model TL530LF) te verbieden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 3886)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (1), en met name artikel 11, lid 3, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 20 juli 2017 heeft Zweden de Commissie in kennis gesteld van een maatregel die het op grond van artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2006/42/EG had genomen om het in de handel brengen van een schaarhefbrug voor voertuigen (model TL530LF), vervaardigd door TWA Equipment S.r.l., Via Inn s.n.c. 65015, Montesilvano (PE), Italië (hierna "de fabrikant" genoemd) en verdeeld door Lidköpings Carpart AB, Plastagan 12C, 53155 Lidköping, Zweden (hierna "Carpart" genoemd), te verbieden.

(2)

Zweden heeft de maatregel genomen omdat het van oordeel was dat de schaarhefbrug voor voertuigen niet voldeed aan de essentiële gezondheids- en veiligheidseis van bijlage I, punt 4.1.2.6, onder c), bij Richtlijn 2006/42/EG. Krachtens die bepaling moet de machine zo zijn ontworpen en gebouwd dat de lasten niet op gevaarlijke wijze uit hun baan of onverwachts in een vrije val kunnen geraken wanneer de krachtbron geheel of gedeeltelijk uitvalt of zelfs wanneer de bediener ophoudt de machine te bedienen. De genomen maatregel was volgens Zweden gerechtvaardigd omdat de pijpbreukklep niet naar behoren werkte, waardoor de veilige werking van de hefinrichtingen werd beïnvloed, met mogelijk ernstige veiligheidsrisico's als gevolg. Bovendien stelde Zweden dat wanneer de schaarhefbrug met een druk op de knop "geheel omlaag" omlaag werd gebracht, bepaalde veiligheidsvoorzieningen (de veiligheidsventielen) werden geblokkeerd en dat dit de rijbanen op ongelijke hoogte kon brengen.

(3)

Na ontvangst van de kennisgeving over de door Zweden genomen veiligheidsmaatregel ging de Commissie met de betrokken partijen in overleg om hun standpunten te horen. Op 12 augustus 2017 heeft de Commissie de fabrikant een brief toegezonden, waarop de fabrikant niet heeft geantwoord. Afgaande op de informatie die de Zweedse autoriteiten aan de Commissie hebben verstrekt, biedt Carpart het betrokken product niet meer aan op de Zweedse markt. Carpart meldde verder dat het begonnen was de standaard ingebouwde pijpbreukkleppen van de reeds in Zweden geleverde exemplaren van de TWA-schaarhefbrug van het model TL530LF door betere pijpbreukkleppen te vervangen. De Zweedse autoriteiten waardeerden de door Carpart genomen maatregelen ter verbetering van de veiligheid van de TL530LF.

(4)

Uit de door Zweden verstrekte toelichtingen en de bij de Commissie beschikbare documentatie blijkt dat de schaarhefbrug voor voertuigen van het model TL530LF niet voldoet aan de essentiële gezondheids- en veiligheidseis van bijlage I, punt 4.1.2.6, onder c), bij Richtlijn 2006/42/EG.

(5)

De door Zweden genomen maatregel is noodzakelijk om te waarborgen dat de schaarhefbrug voor voertuigen van het model TL530LF geen mogelijk ernstige veiligheidsrisico's oplevert ten gevolge van de slechte werking van de pijpbreukklep of de blokkering van bepaalde veiligheidsvoorzieningen. Alleen met een verbod kan ervoor worden gezorgd dat het product niet in de handel wordt gebracht totdat aan de betreffende essentiële gezondheids- en veiligheidseis is voldaan.

(6)

Daarom is de door Zweden genomen veiligheidsmaatregel passend, noodzakelijk en evenredig en moet deze als gerechtvaardigd worden beschouwd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door Zweden genomen maatregel om het in de handel brengen van een schaarhefbrug voor voertuigen (model TL530LF), vervaardigd door TWA Equipment S.r.l., Via Inn s.n.c. 65015, Montesilvano (PE), Italië en verdeeld door Lidköpings Carpart AB, Plastagan 12C, 53155 Lidköping, Zweden, te verbieden, is gerechtvaardigd.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 mei 2019.

Voor de Commissie

Elżbieta BIEŃKOWSKA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24.


3.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 144/49


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/903 VAN DE COMMISSIE

van 29 mei 2019

tot vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelen voor het netwerk voor luchtverkeersbeheer voor de derde referentieperiode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (1) ("de kaderverordening"), en met name artikel 11, lid 3, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Verordening (EG) nr. 549/2004 moet de Commissie voor elke referentieperiode EU-wijde prestatiedoelen vaststellen voor de prestatiekerngebieden veiligheid, milieu, capaciteit en kostenefficiëntie. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 van de Commissie (2) zijn uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot die doelstellingen vastgesteld. Krachtens artikel 9, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 dient de Commissie, naast de EU-wijde prestatiedoelen, de volgende waarden vast te stellen: een EU-wijde "basiswaarde voor bepaalde kosten", een EU-wijde "basiswaarde voor de bepaalde eenheidskost", alarmdrempels boven dewelke de lidstaten een herziening van de prestatiedoelen in de prestatieplannen mogen vragen, en ten slotte de vergelijkbare groepen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten met een vergelijkbaar operationeel en economisch klimaat. De bepaalde kosten worden vastgesteld op basis van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(2)

De EU-wijde prestatiedoelen voor de derde referentieperiode (RP3), die de kalenderjaren 2020 tot en met 2024 bestrijkt, de EU-wijde basiswaarden, de alarmdrempels en de vergelijkbare groepen moeten worden vastgesteld vóór 1 juni 2019, zodat de prestatieplannen kunnen worden vastgesteld en uiterlijk op 1 oktober 2019 aan de Commissie ter beoordeling kunnen worden voorgelegd.

(3)

Op 16 december 2016 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 en Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2296 van de Commissie (4) voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim een prestatiebeoordelingsorgaan aangewezen om haar bij te staan bij de toepassing van de prestatieregeling.

(4)

Om de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen voor RP3 te vergemakkelijken, heeft het prestatiebeoordelingsorgaan, namens de Commissie, van 20 juni 2018 tot 16 januari 2019 een raadpleging van belanghebbenden gehouden. Alle in artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 genoemde belanghebbenden, waaronder luchtruimgebruikers, verleners van luchtvaartnavigatiediensten en belangenorganisaties van beroepspersoneel, werden geraadpleegd over de reikwijdte van de indicatieve prestatiedoelen en de aanpak en de methodologie voor het vaststellen van prestatiedoelen en andere waarden.

(5)

Op 22 februari 2019 heeft het prestatiebeoordelingsorgaan haar eindverslag ingediend bij de Commissie. In dat verslag wordt rekening gehouden met wijzigingen die zijn ingevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, met relevante opmerkingen van belanghebbenden en met de meest recente statistieken en prognose van de Statistics and Forecast Service ("Statfor") en het Central Route Charges Office van Eurocontrol. In het verslag van het prestatiebeoordelingsorgaan worden de uitgangspunten en de onderbouwing van de voorgestelde doelstellingen, de basiswaarden, de alarmdrempels en de vergelijkbare groepen toegelicht.

(6)

Bij de in dit besluit vastgestelde EU-wijde prestatiedoelen is rekening gehouden met de input van het prestatiebeoordelingsorgaan, de netwerkbeheerder, het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart ("het EASA") en de nationale toezichthoudende autoriteiten. Voorts heeft de Commissie in januari en februari 2019 bijeenkomsten en uitwisselingen georganiseerd met lidstaten, nationale toezichthoudende autoriteiten, de netwerkbeheerder en het prestatiebeoordelingsorgaan om de meest recente informatie die relevant is voor de vaststelling van de prestatiedoelen, uit te wisselen. Tijdens die besprekingen werden de lidstaten verzocht hun oorspronkelijke kostengegevens en informatie over de verkeersprognoses bij te werken. Bij de in dit besluit vastgestelde prestatiedoelen is rekening gehouden met die informatie.

(7)

De EU-wijde prestatiedoelen en basiswaarden zijn gebaseerd op gegevens betreffende het geografisch werkgebied van de lidstaten, Noorwegen en Zwitserland en op de en-routeverkeersprognoses, uitgedrukt in IFR-bewegingen, en diensteenheden op basis van de Statfor-prognose van Eurocontrol van 18 februari 2019. Deze en-routeverkeersprognose stemt overeen met 10 534 000 IFR-bewegingen en 139 141 000 diensteenheden voor 2019, 10 824 000 IFR-bewegingen en 143 878 000 diensteenheden voor 2020, 10 996 000 IFR-bewegingen en 146 980 000 diensteenheden voor 2021, 11 191 000 IFR-bewegingen en 150 398 000 diensteenheden voor 2022, 11 355 000 IFR-bewegingen en 153 368 000 diensteenheden voor 2023, en 11 523 000 IFR-bewegingen en 156 359 000 diensteenheden voor 2024.

(8)

Bij de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen moet rekening worden gehouden met de aspecten veiligheid en milieu en met economische en operationele overwegingen. Er moet worden gestreefd naar een evenwicht om ervoor te zorgen dat de nadelen de verwachte baten niet overstijgen. Daarom moeten de EU-wijde prestatiedoelen voor RP3 rekening houden met onderlinge afhankelijkheden en wisselwerkingen tussen prestatiekerngebieden. Bij de prestatiedoelen voor de prestatiekerngebieden kostenefficiëntie en capaciteit moet immers rekening worden gehouden met de verhouding tussen de kosten voor het bieden van extra capaciteit en de verbeteringen die daartegenover staan. Bij de prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu moet er rekening mee worden gehouden dat operationele maatregelen op het gebied van luchtverkeersbeheer (ATM) om het brandstofverbruik en de emissies te beperken, in de praktijk niet altijd uitvoerbaar zijn. Dit is te wijten aan operationele beperkingen in verband met, in het bijzonder, een veilige separatieafstand tussen luchtvaartuigen en de beschikbare ATM-capaciteit. Ten slotte moet de veilige verlening van luchtvaartnavigatiediensten als fundamentele doelstelling worden meegenomen bij de vaststelling van de prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid en moet veiligheid een integrerend deel uitmaken van de bedrijfsplanning van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten.

(9)

De in dit besluit vastgestelde EU-wijde prestatiedoelen weerspiegelen het streven naar een performant netwerk als geheel. Overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 beoordeelt de Commissie of de nationale prestatiedoelen of FAB-prestatiedoelen in het ontwerpprestatieplan samenhangend zijn met de in dit besluit vastgestelde EU-wijde prestatiedoelen, rekening houdende met de lokale omstandigheden.

(10)

De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid, die in samenwerking met het EASA zijn ontwikkeld, moeten worden gemeten als het minimumniveau van de effectiviteit van het veiligheidsbeheer dat moet worden bereikt door verleners van luchtvaartnavigatiediensten die gecertificeerd zijn om luchtverkeersdiensten te verlenen. Bij die prestatiedoelen moet rekening worden gehouden met de feitelijke en beoogde prestaties in de tweede referentieperiode en moet het ambitieniveau hoger liggen dan de naleving van de minimumeisen voor de elementen van het veiligheidsbeheersysteem. Voorts heeft de Commissie het EASA de opdracht gegeven de nalevings- en toepassingsrichtsnoeren bij te werken en toe te zien op de veiligheidsindicatoren van afdeling 1, punt 1, en afdeling 2, punt 1, van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317. Hierdoor is het kader dat wordt gebruikt om de doeltreffendheid van het veiligheidsbeheer te meten, strenger dan in de tweede referentieperiode, hetgeen tot uiting komt in de aanpak die is gevolgd voor het bepalen van de EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid voor RP3. Bij deze doelstellingen moet ook rekening worden gehouden met de gevolgen voor het veiligheidsbeheer van ATM-wijzigingen die worden gepromoot door de uitvoering van Sesar-projecten als bedoeld in artikel 15 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 550/2004, door de nadruk te leggen op de doelstellingen inzake het waarborgen van de veiligheid en het beheer van veiligheidsrisico's.

(11)

Bij de EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu, gemeten als de gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject, moet rekening worden gehouden met het prestatieniveau dat in de tweede referentieperiode is bereikt, met de maatregelen die zijn uitgevoerd om de ATM-activiteiten te optimaliseren, en met de relevante input van het prestatiebeoordelingsorgaan, de netwerkbeheerder en de nationale toezichthoudende autoriteiten.

(12)

De milieu-impact van de luchtvaart blijft toenemen, maar minder snel dan verwacht werd in het licht van de toename van het aantal vluchten in de tweede referentieperiode. Dankzij de optimalisering van ATM-activiteiten in verband met het uittekenen, plannen en beheren van de luchtverkeersstromen en capaciteit is de door de inefficiëntie van het ATM-netwerk veroorzaakte extra CO2-uitstoot van "gate tot gate", berekend door een vergelijking van de werkelijke trajecten en de onbelemmerde trajecten voor alle Europese vluchten in de jongste zes jaar, stabiel gebleven op ongeveer 6 %, terwijl het aantal vluchten is gestegen. De horizontale en-routevluchtinefficiëntie is in het algemeen afgenomen en de prestatiedoelstelling voor de tweede referentieperiode zal naar verwachting worden gehaald.

(13)

Verbeteringen op het prestatiekerngebied milieu zijn voornamelijk te danken aan de invoering van vrije luchtcorridors, die kortere routes en een efficiënter gebruik van het Europese luchtruim mogelijk maken. Men verwacht dat de vrije luchtcorridors tegen eind 2019 in het grootste deel van het Europees luchtruim zullen zijn ingevoerd en tegen 2022 volledig operationeel zullen zijn. In combinatie met de geleidelijke invoering van grensoverschrijdende activiteiten volgens vrije luchtcorridors kan dit leiden tot directere routes en een daling van het aantal vliegmijlen en de door het luchtverkeer veroorzaakte emissies, hetgeen bijdraagt tot een duurzame vermindering van de koolstofintensiteit van de luchtvaart. Die geleidelijke invoering rechtvaardigt derhalve een verbetering van de horizontale en-routevluchtefficiëntie tot 2022. Na 2022 moet de horizontale en-routevluchtefficiëntie stabiel blijven. Op grond van de momenteel geplande maatregelen en gelet op het feit dat luchtvaartuigen steeds vaker ongunstige weersomstandigheden en gevarenzones moeten ontwijken en aangezien bij ATM-activiteiten een minimale separatieafstand tussen vliegtuigen moet worden aangehouden, wordt niet verwacht dat de horizontale en en-routevluchtefficiëntie in 2023 en 2024 nog verder zal verbeteren.

(14)

Bij de EU-wijde prestatiedoelstelling voor het prestatiekerngebied capaciteit, gemeten als de gemiddelde "en-route" ATFM-vertraging per vlucht die toe te rekenen is aan luchtvaartnavigatiediensten, moet rekening worden gehouden met het in de tweede referentieperiode bereikte prestatieniveau en met de relevante input van het prestatiebeoordelingsorgaan, de netwerkbeheerder en de nationale toezichthoudende autoriteiten.

(15)

Zoals de netwerkbeheerder heeft gedocumenteerd, is het luchtverkeer in Europa gedurende de tweede referentieperiode aanzienlijk gegroeid en heeft het inmiddels een historisch hoog niveau bereikt. De IFR-bewegingen zijn in de eerste vier jaar van de tweede referentieperiode met 13 % toegenomen en de gemiddelde "en route" ATFM-vertraging steeg van 0,73 minuut per vlucht in 2015 tot 1,73 minuut per vlucht in 2018, wat neerkomt op een toename van de vertraging met 137 %. In sommige gebieden van de Unie, met name in een beperkt aantal luchtverkeersleidingscentra in het kerngebied van Europa en in aangrenzende gebieden in Midden-Europa, was er onvoldoende ATM-capaciteit voorhanden om de groei van het verkeer op te vangen. Vijf luchtverkeersleidingscentra zijn verantwoordelijk voor meer dan de helft van de totale "en-route" ATFM-vertraging die is toe te schrijven aan luchtverkeersleidingscapaciteit (ATC) en -personeel in Europa; sommige van die centra hebben de afgesproken capaciteitsplannen nog niet uitgevoerd. Hierdoor is de EU-wijde prestatiedoelstelling voor de tweede referentieperiode van een gemiddelde ATFM-vertraging van 0,5 minuut per vlucht niet gehaald. Men verwacht dat het capaciteitstekort de komende jaren nog zal toenemen.

(16)

Op basis van de verkeersprognoses voor RP3 verwachten de netwerkbeheerder en het prestatiebeoordelingsorgaan dat de meeste verleners van luchtvaartnavigatiediensten in staat zullen zijn om de voor RP3 vereiste capaciteit te bieden. Volgens de door de nationale toezichthoudende autoriteiten verstrekte informatie zal de kwaliteit van de in het kader van het operationeel netwerkplan (NOP) verleende luchtvaartnavigatiediensten bij een aantal luchtverkeersleidingscentra ontoereikend blijven door een gebrek aan personeel, met name tijdens de eerste drie jaar van RP3. Hierdoor zal de optimale gemiddelde ATFM-vertraging van 0,5 minuut per vlucht voor het hele systeem pas aan het einde van RP3 haalbaar zijn. Om het capaciteitstekort aan te pakken en de in bij dit besluit vastgestelde streefcijfers te halen, bevelen de netwerkbeheerder en het prestatiebeoordelingsorgaan aan dat de verleners van luchtvaartnavigatiediensten voor de betrokken luchtverkeersleidingscentra specifieke maatregelen nemen.

(17)

De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie voor elk referentiejaar moeten worden uitgedrukt als een percentage van de jaarlijkse variatie ten opzichte van de gemiddelde EU-wijde "bepaalde eenheidskosten" voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten. Bij de vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie moet rekening worden gehouden met het prestatieniveau dat in de eerste en tweede referentieperiode is bereikt en met de relevante input van het prestatiebeoordelingsorgaan en de nationale toezichthoudende autoriteiten.

(18)

Over de hele EU bekeken, zijn de werkelijke en-routekosten, uitgedrukt in EUR2017, sinds het begin van de eerste referentieperiode in 2012 constant gebleven ondanks de aanzienlijke toename van het verkeer. De werkelijke kosten voor de eerste drie jaar van de tweede referentieperiode liggen lager dan de overeenkomstige bepaalde kosten. Daardoor lag het gezamenlijke surplus van de luchtvaartnavigatiediensten op EU-niveau boven de verwachtingen. Samen met de analyse van het prestatiebeoordelingsorgaan wijst dit erop dat de meeste verleners van luchtvaartnavigatiediensten in RP3 ruimte hebben om hun kostenefficiëntie te verbeteren en tegelijk in te spelen op de capaciteitsbehoeften. Tegelijkertijd zijn de vertragingen in het luchtverkeer en de en-route -ATFM-vertragingen de jongste jaren aanzienlijk toegenomen, hetgeen erop kan wijzen dat er tijdens de tweede referentieperiode onvoldoende is geïnvesteerd in het netwerk. De doelstellingen inzake kostenefficiëntie voor RP3 moeten gericht zijn op een betere kostenefficiëntie, maar die verbetering mag niet ten koste gaan van voldoende capaciteit.

(19)

Luchtruimgebruikers hebben hun bezorgdheid geuit over geschrapte of uitgestelde investeringsprojecten om de nodige capaciteit te leveren. De kosten voor die projecten waren vaak gedeeltelijk of volledig ingecalculeerd in de vastgestelde kosten van de vorige referentieperioden en derhalve in de gehanteerde heffingen. Als verleners van luchtvaartnavigatiediensten een deel van hun overschot genereren door de nodige investeringen te schrappen of uit te stellen, kunnen die overschotten worden gebruikt voor de financiering van noodzakelijke investeringen in RP3, voor zover die overschotten niet als dividend aan aandeelhouders of aan de staatsbegroting zijn uitgekeerd. Voorts moeten verleners van luchtvaartnavigatiediensten bij het vaststellen van de rentevoeten voor de berekening van de kapitaalkosten rekening houden met de beperkingen van de risico's voor de verleners van luchtvaartnavigatiediensten in het kader van de mechanismen voor verkeers- en kostenrisicodeling en de algemeen gunstige financieringsvoorwaarden.

(20)

De verwachte verbetering van de kostenefficiëntie voor de RP3 moet worden berekend op basis van de EU-wijde basiswaarde voor de bepaalde eenheidskosten, die wordt berekend door de basiswaarde voor de bepaalde kosten te delen door de verkeersraming, uitgedrukt in diensteenheden voor het jaar 2019. De basiswaarde voor de EU-wijde bepaalde kosten wordt geraamd op basis van een lineaire regressieanalyse van de werkelijke kosten voor de jaren 2015, 2016 en 2017 en aangepast op basis van de meest recente kostenramingen en verkeersvariaties en hun invloed op de kosten.

(21)

De bepaalde kosten op het niveau van de gehele Unie voor RP3 zouden in de loop van RP3 slechts licht stijgen, tot boven de basiswaarde voor de bepaalde kosten. Dit is gerechtvaardigd om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en met name om het capaciteitstekort in het Europese luchtruim aan te pakken. Over een periode die zowel RP3 als de tweede referentieperiode bestrijkt, bedraagt de jaarlijkse verandering van de gemiddelde EU-wijde bepaalde eenheidskosten voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten – 2,7 % per jaar.

(22)

Naast de EU-wijde prestatiedoelen moeten alarmdrempels worden vastgesteld boven dewelke de lidstaten een herziening van de prestatiedoelen in de prestatieplannen mogen vragen. Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 voorziet in drie verschillende soorten drempels, op basis van de volgende parameters: afwijkingen tussen het werkelijke verkeer en de verkeersraming tijdens een bepaald kalenderjaar, uitgedrukt als percentage van IFR-bewegingen; afwijkingen tussen het werkelijke verkeer en de verkeersraming tijdens een bepaald kalenderjaar, uitgedrukt als percentage van diensteenheden, en de variatie van de referentiewaarden ten gevolge van seizoensupdates van het operationeel netwerkplan. Variaties in de onderliggende factoren van deze alarmdrempels kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten, zowel wat de werkelijke inkomsten betreft, als wat de capaciteitsvoorziening betreft.

(23)

Om de alarmdrempels vast te stellen, moet rekening worden gehouden met de verkeersprognoses, in termen van en-routediensteenheden en IFR-bewegingen, van lage tot hoge groei op basis van het Statfor van Eurocontrol. De lange prognoseperiode tot eind 2024 brengt een zekere mate van onzekerheid mee, met name in verband met de economische groei, het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om de Unie te verlaten, geopolitieke risico's die tot de sluiting van het luchtruim kunnen leiden en de variaties van de verkeersstromen, zoals vastgesteld tijdens de tweede referentieperiode, alsook de ontwikkeling van economische banden met opkomende markten. In de prognoses wordt rekening gehouden met deze risico's, op basis van de tot februari 2019 beschikbare informatie. De economische vooruitzichten blijven echter onzeker en het gewicht van de risico's is uitermate variabel.

(24)

Naast de EU-wijde prestatiedoelen moeten vergelijkbare groepen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, met een vergelijkbaar operationeel en economisch klimaat, worden gedefinieerd met het oog op de beoordeling van de prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie. Om die groepen af te bakenen, moet rekening worden gehouden met de complexiteit van het luchtruim, de niveaus en veranderlijkheid van de verkeersstromen, de kosten van levensonderhoud en de arbeidskosten per eenheid van luchtverkeersleiders van alle luchtvaartnavigatiediensten.

(25)

De bij de vaststelling van dit uitvoeringsbesluit bepaalde waarden van de EU-wijde prestatiedoelen en van de alarmdrempels, moeten dezelfde blijven, zelfs als het Unierecht vanaf een later tijdstip niet meer van toepassing zou zijn op het Verenigd Koninkrijk en er geen terugtrekkingsakkoord in werking is getreden. Die mogelijke gebeurtenis zou immers geen ingrijpende gevolgen hebben voor de vaststelling van die waarden. De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid worden bepaald door factoren die onafhankelijk zijn van het aantal lidstaten. De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu zijn afhankelijk van de trajecten, maar het is niet relevant of die trajecten door het luchtruim van alleen de lidstaten of ook van derde landen lopen. Voor de EU-wijde prestatiedoelen voor de prestatiekerngebieden capaciteit en kostenefficiëntie hebben de berekeningen aangetoond dat de gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie verwaarloosbaar zouden zijn en het derhalve in geen van beide scenario's nodig zou zijn die doelstellingen te wijzigen. De basiswaarde voor de bepaalde kosten, de basiswaarde voor de bepaalde eenheidskosten en de vergelijkbare groepen moeten echter afhangen van de vraag of het Unierecht of een terugtrekkingsakkoord op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op de dag van de inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit, dan wel of geen van deze twee scenario's van toepassing is.

(26)

De maatregelen in dit besluit zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Dit besluit is van toepassing op de derde referentieperiode als bedoeld in artikel 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317.

Artikel 2

EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid

De door verleners van luchtvaartnavigatiediensten die gecertificeerd zijn om diensten te verlenen tegen eind 2024 te halen EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid, als bedoeld in punt 1.1 van afdeling 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, zijn vastgesteld op de volgende niveaus van effectiviteit van het veiligheidsbeheer:

a)

ten minste niveau C voor de beheersdoelstellingen "veiligheidscultuur", "veiligheidsbeleid en -doelstellingen", "veiligheidsborging" en "bevordering van de veiligheid";

b)

ten minste niveau D voor de beheersdoelstelling "beheer van veiligheidsrisico's".

Artikel 3

EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu

De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu, als gedefinieerd in punt 2.1 van afdeling 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, uitgedrukt als de gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject, worden gemeten als de gemiddelde extra afgelegde afstand ten opzichte van de grootcirkelafstand en mogen niet hoger liggen dan de volgende percentages: 2,53 % in 2020, 2,47 % in 2021, 2,40 % in 2022, 2,40 % in 2023 en 2,40 % in 2024.

Artikel 4

EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied capaciteit

De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied capaciteit, overeenkomstig punt 3.1 van afdeling 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, zijn de gemiddelde en-route-ATFM-vertragingen die kunnen worden toegeschreven aan luchtvaartnavigatiediensten en bedragen ten hoogste 0,9 minuut per vlucht in 2020, 0,9 minuut per vlucht in 2021, 0,7 minuut per vlucht in 2022, 0,5 minuut per vlucht in 2023 en 0,5 minuut per vlucht in 2024.

Artikel 5

EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie

1.   De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie, als gedefinieerd in punt 4.1 van afdeling 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, zijn de jaarlijkse variatie in de gemiddelde EU-wijde bepaalde eenheidskosten voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten van – 1,9 % voor 2020, – 1,9 % voor 2021, – 1,9 % voor 2022, – 1,9 % voor 2023 en – 1,9 % voor 2024. Het uitgangspunt voor de berekening van de jaarlijkse variatie is de in punt 3 vastgestelde basiswaarde voor de bepaalde eenheidskosten.

2.   De basiswaarde voor de bepaalde kosten wordt vastgesteld op:

a)

6 245 065 000 EUR in EUR2017 als het recht van de Unie niet meer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op een datum vóór de datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit en er op die datum geen uittredingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden;

b)

7 047 092 000 EUR in EUR2017 in alle andere gevallen.

3.   De basiswaarde voor de bepaalde eenheidskosten wordt vastgesteld op:

a)

49,29 EUR in EUR2017 als het recht van de Unie niet meer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op een datum vóór de datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit en er op die datum geen uittredingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden;

b)

50,65 EUR in EUR2017 in alle andere gevallen.

Artikel 6

Alarmdrempels

1.   De lidstaten mogen overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), i), van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 om een herziening van de in de prestatieplannen opgenomen prestatiedoelen vragen als:

a)

het werkelijke door Eurocontrol geregistreerde verkeersvolume in een bepaald kalenderjaar met ten minste 10 % van de IFR-bewegingen afwijkt van de verkeersprognose in het overeenkomstig artikel 16 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 vastgestelde prestatieplan;

b)

het werkelijke door Eurocontrol geregistreerde verkeersvolume in een bepaald kalenderjaar met ten minste 10 % van de diensteenheden afwijkt van de verkeersprognose in het overeenkomstig artikel 16 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 vastgestelde prestatieplan.

2.   De lidstaten mogen overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), i), van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 om een herziening van de in de prestatieplannen opgenomen prestatiedoelen vragen als: de variatie van de referentiewaarden als gevolg van de seizoensgebonden actualiseringen van het NOP overeenkomstig artikel 9, lid 4, onder a), en artikel 9, lid 8, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie (5) in vergelijking met de referentiewaarden van de meest recente versie van het NOP die beschikbaar is op het moment dat het prestatieplan wordt opgesteld, ten minste de volgende waarden bedraagt:

a)

0,05 minuut en-route-ATFM-vertraging indien de op het moment van de opstelling van het prestatieplan beschikbare referentiewaarde van de meest recente versie van het NOP minder dan 0,2 minuut en-route ATFM-vertraging bedraagt, of

b)

0,04 minuut en-route-ATFM-vertraging, verhoogd met 5 % indien de op het moment van de opstelling van het prestatieplan beschikbare referentiewaarde van de meest recente versie van het NOP gelijk is aan of groter is dan 0,2 minuut en-route ATFM-vertraging.

Artikel 7

Vergelijkbare groepen

Met het oog op de beoordeling van de prestatiedoelen op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie worden de vergelijkbare groepen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten met een vergelijkbaar operationeel en economisch klimaat als volgt bepaald:

a)

als het recht van de Unie niet meer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op een datum vóór de datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit en er op die datum geen uittredingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden:

i)

groep A: de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië;

ii)

groep B: de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Noorwegen, Zweden, Denemarken, Finland en Ierland;

iii)

groep C: de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Tsjechië, Kroatië, Slovenië, Hongarije, Slowakije, Bulgarije, Polen, Roemenië en Portugal;

iv)

groep D de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Cyprus, Malta, Estland, Letland, Litouwen en Griekenland;

v)

groep E: de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Oostenrijk, Zwitserland, België-Luxemburg en Nederland;

b)

in alle andere gevallen:

i)

groep A: de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en Italië;

ii)

groep B: de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Noorwegen, Zweden, Denemarken, Finland en Ierland;

iii)

groep C: de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Tsjechië, Kroatië, Slovenië, Hongarije, Slowakije, Bulgarije, Polen, Roemenië en Portugal;

iv)

groep D de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Cyprus, Malta, Estland, Letland, Litouwen en Griekenland;

v)

groep E: de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van Oostenrijk, Zwitserland, België-Luxemburg en Nederland.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 van de Commissie van 11 februari 2019 tot vaststelling van een prestatie- en heffingsregeling in het gemeenschappelijk Europees luchtruim en tot intrekking van Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 390/2013 en (EU) nr. 391/2013 (PB L 56 van 25.2.2019, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim ("de luchtvaartnavigatiedienstenverordening") (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2296 van de Commissie van 16 december 2016 tot oprichting van de onafhankelijke deskundigengroep die wordt aangewezen als prestatiebeoordelingsorgaan van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 92).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie van 24 januari 2019 tot vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (PB L 28 van 31.1.2019, blz. 1).