ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 085I

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
27 maart 2019


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2019/491 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 om de voortzetting van de territoriale samenwerkingsprogramma's Peace IV (Ierland-Verenigd Koninkrijk) en Verenigd Koninkrijk-Ierland (Ierland/Noord-Ierland/Schotland) mogelijk te maken in de context van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

1

 

*

Verordening (EU) 2019/492 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 391/2009 wat betreft de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie ( 1 )

5

 

*

Verordening (EU, Euratom) 2019/493 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 wat betreft een verificatieprocedure in verband met inbreuken op de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens in de context van verkiezingen voor het Europees Parlement

7

 

*

Verordening (EU) 2019/494 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 betreffende bepaalde aspecten van de luchtvaartveiligheid in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie ( 1 )

11

 

*

Verordening (EU) 2019/495 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1316/2013 wat betreft de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie ( 1 )

16

 

*

Verordening (EU) 2019/496 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad door de verlening van een uniale algemene uitvoervergunning voor de uitvoer van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik uit de Unie naar het Verenigd Koninkrijk

20

 

*

Verordening (EU) 2019/497 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft bepaalde voorschriften met betrekking tot het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

22

 

*

Verordening (EU) 2019/498 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor Unievissersvaartuigen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in de wateren van de Unie

25

 

*

Verordening (EU) 2019/499 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot vaststelling van bepalingen voor de voortzetting van de lopende leermobiliteitsactiviteiten uit hoofde van het Erasmus+-programma vastgelegd door Verordening (EU) nr. 1288/2013, in het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

32

 

*

Verordening (EU) 2019/500 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot vaststelling van noodmaatregelen op het gebied van de coördinatie van de sociale zekerheid na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie ( 1 )

35

 

*

Verordening (EU) 2019/501 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het goederen- en personenvervoer over de weg in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie ( 1 )

39

 

*

Verordening (EU) 2019/502 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het luchtvervoer in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie ( 1 )

49

 

*

Verordening (EU) 2019/503 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 betreffende bepaalde aspecten van spoorwegveiligheid en spoorverbindingen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie ( 1 )

60

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/504 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie ( 1 )

66

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2019/216 van het Europees Parlement en de Raad van 30 januari 2019 inzake de verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad ( PB L 38 van 8.2.2019 )

69

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/1


VERORDENING (EU) 2019/491 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

om de voortzetting van de territoriale samenwerkingsprogramma's Peace IV (Ierland-Verenigd Koninkrijk) en Verenigd Koninkrijk-Ierland (Ierland/Noord-Ierland/Schotland) mogelijk te maken in de context van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 178,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen niet langer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk vanaf de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na de kennisgeving, te weten vanaf 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk unaniem tot verlenging van deze termijn besluit.

(2)

De terugtrekking zal plaatsvinden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, waarin het Verenigd Koninkrijk deelneemt aan vijftien samenwerkingsprogramma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”. Bij twee van die programma's, namelijk Peace IV (Ierland-Verenigd Koninkrijk) en Verenigd Koninkrijk-Ierland (Ierland/Noord-Ierland/Schotland) (hierna gezamenlijk de „samenwerkingsprogramma's” genoemd), is Noord-Ierland betrokken en wordt steun verleend voor vrede, verzoening en samenwerking tussen Noord en Zuid in het kader van het vredesakkoord van Noord-Ierland („Goede-Vrijdagakkoord”); de Unie wenst die programma's voort te zetten zelfs als het Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de Unie zonder dat een terugtrekkingsakkoord in werking is getreden tegen de datum vanaf welke de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 50, lid 3, VEU. Daarom moet deze verordening beperkt blijven tot die samenwerkingsprogramma's.

(3)

De samenwerkingsprogramma's vallen met name onder Verordeningen (EU) nr. 1299/2013 (3), (EU) nr. 1303/2013 (4) en (EU, Euratom) 2018/1046 (5) van het Europees Parlement en de Raad. In deze verordening moeten bepalingen worden vastgesteld met het oog op de voortzetting van de samenwerkingsprogramma's overeenkomstig de genoemde verordeningen na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

(4)

Wat de samenwerkingsprogramma's betreft, is de beheersautoriteit ondergebracht in het speciale orgaan voor EU-programma's (Special EU Programmes Body, SEUPB), dat is opgericht in het kader van de „Agreement between the Government of Ireland and the Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland establishing Implementation Bodies” (Overeenkomst tussen de regering van Ierland en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot oprichting van uitvoeringsorganen), die op 8 maart 1999 is ondertekend. Aangezien Noord-Ierland bij de samenwerkingsprogramma's betrokken is, moeten de programma's worden voortgezet met de nodige aanvullende bepalingen.

(5)

Met het oog op de voortzetting van de samenwerkingsprogramma's moet worden verduidelijkt dat onverminderd artikel 20, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1299/2013, de betrokken samenwerkingsprogramma's de deelnemende regio's in het Verenigd Koninkrijk kunnen omvatten, die gelijkwaardig moeten zijn aan regio's van NUTS-niveau 3.

(6)

Met het oog op de voortzetting van de samenwerkingsprogramma's met financiering uit de algemene Uniebegroting moet een administratieve overeenkomst worden gesloten tussen de Commissie en de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die moet ingaan op de datum vanaf welke de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, om de controles en audits van de samenwerkingsprogramma's mogelijk te maken. Als die controles en audits niet kunnen worden uitgevoerd, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om betalingstermijnen uit te stellen, betalingen te schorsen en financiële correcties toe te passen overeenkomstig de artikelen 83, 142, 144 en 145 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(7)

Overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 moeten de uitvoeringsbesluiten van de Commissie tot goedkeuring van het Peace IV-programma (Ierland-Verenigd Koninkrijk) van 30 november 2015 en het Interreg VA-programma van 12 februari 2015, financieringsbesluiten blijven in de zin van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en derhalve een juridische verbintenis in de zin van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Het Verenigd Koninkrijk blijft aansprakelijk voor de financiële verplichtingen die het als lidstaat is aangegaan met betrekking tot deze juridische verbintenissen van de Unie.

(8)

Vanaf de datum waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, zal het Verenigd Koninkrijk niet langer deel uitmaken van het tot de Unie behorende deel van het programmagebied in de zin van artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1299/2013. Daarom moeten de bepalingen van die verordening inzake de subsidiabiliteit van concrete acties afhankelijk van de plaats van uitvoering worden aangepast.

(9)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie de voortzetting van de samenwerkingsprogramma's mogelijk te maken, niet voldoende door de afzonderlijke lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(10)

Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening opgenomen maatregelen meteen kunnen worden toegepast, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening dient slechts van toepassing te zijn indien geen met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 2, VEU gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden uiterlijk op de datum waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 3, VEU,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening bevat bepalingen om de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie aan te pakken indien geen met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 2, VEU gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden uiterlijk op de datum waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 3, VEU, evenals bepalingen in verband met de voortzetting van de volgende twee onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 vallende samenwerkingsprogramma's met deelname van het Verenigd Koninkrijk (hierna gezamenlijk de „samenwerkingsprogramma's” genoemd):

1.

Peace IV (Ierland-Verenigd Koninkrijk);

2.

Verenigd Koninkrijk-Ierland (Ierland/Noord-Ierland/Schotland).

2.   Verordening (EU) nr. 1299/2013 blijft van toepassing op de samenwerkingsprogramma's, onder voorbehoud van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 2

Geografische reikwijdte

Onverminderd artikel 20, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1299/2013 kunnen de betrokken samenwerkingsprogramma's de deelnemende regio's in het Verenigd Koninkrijk omvatten, die gelijkwaardig zijn aan regio's van NUTS-niveau 3.

Artikel 3

Programma-autoriteiten

In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1299/2013:

blijft het speciale orgaan voor EU-programma's (Special EU Programmes Body, SEUPB) waar de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit van de samenwerkingsprogramma's zijn ondergebracht, zijn functies uitoefenen;

blijft het ministerie van Financiën van Noord-Ierland de auditautoriteit van de samenwerkingsprogramma's.

Artikel 4

Bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot controles

De toepassing van de regels inzake de controles en audit van de samenwerkingsprogramma's wordt overeengekomen tussen de Commissie en de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk. De controles en audits bestrijken de volledige looptijd van de samenwerkingsprogramma's.

Als de nodige controles en audits van de samenwerkingsprogramma's niet kunnen worden uitgevoerd in alle betrokken regio's, wordt dit beschouwd als een ernstige tekortkoming in het beheers- en controlesysteem voor de toepassing van maatregelen overeenkomstig de artikelen 83, 142, 144 en 145 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Artikel 5

Subsidiabiliteit van concrete acties afhankelijk van de plaats van uitvoering

Het bij artikel 20, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1299/2013 vastgestelde plafond is niet van toepassing op de samenwerkingsprogramma's.

Artikel 6

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 3, VEU.

Deze verordening is echter niet van toepassing als een overeenkomstig artikel 50, lid 2, VEU met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord tegen de in de tweede alinea van dit artikel bedoelde datum in werking is getreden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van 20 februari 2019 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en Besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(3)  Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).

(4)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/5


VERORDENING (EU) 2019/492 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 391/2009 wat betreft de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgeving verricht van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De Verdragen zijn niet langer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk vanaf de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord, of bij gebreke daarvan twee jaar na die kennisgeving, namelijk vanaf 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk, unaniem beslist om die periode te verlengen.

(2)

Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) vormen samen het regelgevend kader voor de activiteiten van erkende organisaties voor de inspectie, controle en certificatie van schepen.

(3)

Volgens artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009 moeten organisaties voor de inspectie, controle en certificering van schepen die op Unieniveau door de Commissie zijn erkend („erkende organisaties”), op regelmatige basis en ten minste om de twee jaar door de Commissie, samen met de lidstaat die de erkenningsaanvraag voor de organisatie heeft ingediend, worden beoordeeld.

(4)

Omwille van de gelijke behandeling moeten organisaties die oorspronkelijk door de betrokken lidstaat waren erkend overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG (5) van de Raad en die momenteel erkenning van de Unie genieten uit hoofde van artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009, worden beoordeeld door de Commissie samen met de lidstaat die deze organisaties oorspronkelijk heeft erkend.

(5)

Overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 391/2009 moeten erkende organisaties, om erkenning door de Unie te blijven genieten, blijven voldoen aan de eisen en minimumcriteria van bijlage I bij die verordening. Dat wordt gecontroleerd door middel van een permanente beoordeling door de Commissie en de betrokken lidstaat, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van die Verordening. Regelmatige beoordelingen spelen dan ook een belangrijke rol in de blijvende erkenning van organisaties.

(6)

Als gevolg van zijn terugtrekking uit de Unie zal het Verenigd Koninkrijk niet langer kunnen deelnemen aan de beoordelingen uit hoofde van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009.

(7)

De organisaties die oorspronkelijk door het Verenigd Koninkrijk werden erkend, genieten momenteel erkenning door de Unie en zijn door andere lidstaten belast met taken in verband met de inspectie, de controle en de certificatie van schepen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/15/EG. Artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009 moet dan ook worden gewijzigd om te waarborgen dat die organisaties verder zullen kunnen worden beoordeeld overeenkomstig de vereisten van die bepaling.

(8)

Ook moet rekening worden gehouden met de controle- en toezichtsverplichtingen waaraan de lidstaten momenteel moeten voldoen uit hoofde van artikel 9 van Richtlijn 2009/15/EG. In dat opzicht moeten erkende organisaties uit hoofde van Verordening (EG) nr. 391/2009 worden beoordeeld door de Commissie samen met de lidstaat of de lidstaten waardoor de betrokken organisatie is gemachtigd overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/15/EG.

(9)

Teneinde te zorgen voor de coördinatie van nationale en uniale werkzaamheden met betrekking tot het toezicht op erkende organisaties, moet de Commissie experten raadplegen en goede praktijken vaststellen en uitwisselen om dubbel werk te voorkomen en zo goed mogelijk gebruikmaken van bestaande capaciteiten en middelen.

(10)

Deze verordening moet met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en moet van toepassing zijn met ingang van de dag na die waarop Verordening (EG) nr. 391/2009 ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 391/2009 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie beoordeelt regelmatig en ten minste om de twee jaar samen met de lidstaat of de lidstaten die hen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/15/EG heeft/hebben gemachtigd, alle erkende organisaties om na te gaan of zij de verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen en aan de minimumcriteria van bijlage I bij deze verordening voldoen. De beoordeling wordt beperkt tot die activiteiten van de erkende organisaties die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.”.

Artikel 2

De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad over de gevolgen van deze verordening uiterlijk drie jaar na de datum van toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop Verordening (EG) nr. 391/2009 ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 298.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11).

(4)  Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47).

(5)  Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/7


VERORDENING (EU, Euratom) 2019/493 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 wat betreft een verificatieprocedure in verband met inbreuken op de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens in de context van verkiezingen voor het Europees Parlement

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 224,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) werd voorzien in een specifieke Europese rechtsstatus voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen en in de financiering van die partijen en stichtingen uit de algemene begroting van de Europese Unie. Bij die verordening werd tevens een Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen opgericht („de Autoriteit”).

(2)

Om de Autoriteit in staat te stellen haar taken ten volle en op onafhankelijke basis te vervullen, met inbegrip van de nieuwe taken waarin deze verordening voorziet, is het noodzakelijk een permanente personeelsvoorziening voor de Autoriteit tot stand te brengen en de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag over te dragen aan de directeur van de Autoriteit.

(3)

Recente gebeurtenissen hebben duidelijk gemaakt welke potentiële risico's voor verkiezingsprocessen en voor de democratie kunnen voortvloeien uit onrechtmatig gebruik van persoonsgegevens. Daarom is het noodzakelijk de integriteit van het Europese democratische proces te beschermen door te voorzien in financiële sancties voor situaties waarin Europese politieke partijen of Europese politieke stichtingen gebruikmaken van inbreuken op de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens om de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement te beïnvloeden.

(4)

Daartoe moet een verificatieprocedure worden ingevoerd die inhoudt dat de Autoriteit in bepaalde omstandigheden het bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 ingestelde comité van onafhankelijke vooraanstaande personen moet verzoeken te beoordelen of een Europese politieke partij of een Europese politieke stichting de uitslag van verkiezingen voor het Europees Parlement bewust heeft beïnvloed of heeft trachten te beïnvloeden door gebruik te maken van een inbreuk op de toepasselijke regels inzake de bescherming van persoonsgegevens. Indien uit de verificatieprocedure blijkt dat dit het geval is, dient de Autoriteit sancties op te leggen overeenkomstig de bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 ingevoerde effectieve, evenredige en afschrikkende sanctieregeling.

(5)

Wanneer de Autoriteit een Europese politieke partij of een Europese politieke stichting overeenkomstig de verificatieprocedure een sanctie oplegt, moet zij naar behoren rekening houden met het ne bis in idem-beginsel, dat inhoudt dat niet tweemaal een sanctie kan worden opgelegd voor hetzelfde strafbare feit. De Autoriteit moet tevens waarborgen dat het rechtszekerheidsbeginsel in acht wordt genomen en dat de betrokken Europese politieke partij of Europese politieke stichting in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord.

(6)

De nieuwe procedure moet bestaan naast de al bestaande procedures die worden toegepast om na te gaan of aan de registratievoorwaarden is voldaan en of er sprake is van ernstige en kennelijke schendingen van de waarden waarop de Unie berust. De termijnen voor de verificatie van de naleving van de registratievoorwaarden en van de in artikel 10 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 gestelde vereisten mogen echter niet van toepassing zijn op de nieuwe procedure.

(7)

Aangezien de nieuwe procedure wordt ingeleid door een besluit van een bevoegde nationale toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteit, moet het voor de betrokken Europese politieke partij of Europese politieke stichting mogelijk zijn te verzoeken dat de sanctie wordt herzien indien het besluit van de nationale toezichthoudende autoriteit wordt ingetrokken of indien een beroep tegen dat besluit is toegewezen en alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.

(8)

Om ervoor te zorgen dat de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2019 verlopen volgens strikte democratische regels en met volledige inachtneming van de Europese waarden van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de grondrechten, is het van belang dat de bepalingen betreffende de nieuwe verificatieprocedure tijdig in werking treden en dat de procedure zo spoedig mogelijk van toepassing wordt. Om dit doel te bereiken, moeten de bij onderhavige verordening ingevoerde wijzigingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(9)

Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 6 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   De directeur van de Autoriteit wordt bijgestaan door personeelsleden ten aanzien van wie hij de bevoegdheden uitoefent die krachtens het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie aan het tot aanstelling bevoegde gezag en de bevoegdheden die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten met andere personeelsleden bevoegde gezag zijn toegekend, zoals neergelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag”). De Autoriteit kan op al haar werkgebieden een beroep doen op andere gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet in dienst zijn van de Autoriteit.

Het Statuut van de ambtenaren, de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden en de voorschriften die in onderling overleg door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit.

De aanstelling van de personeelsleden geeft geen aanleiding tot een belangenconflict tussen hun taken voor de Autoriteit en eventuele andere officiële taken en de personeelsleden onthouden zich van alle handelingen die onverenigbaar zijn met de aard van hun taken.”.

2.

In artikel 10, lid 3, wordt de derde alinea vervangen door:

„De in de eerste en tweede alinea uiteengezette procedures worden niet ingeleid binnen een periode van twee maanden voorafgaand aan de verkiezingen voor het Europees Parlement. Deze tijdsbeperking is niet van toepassing op de procedure van artikel 10 bis.”.

3.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Verificatieprocedure in verband met inbreuken op de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens

1.   Geen enkele Europese politieke partij of Europese politieke stichting mag de uitslag van verkiezingen voor het Europees Parlement bewust beïnvloeden, of trachten te beïnvloeden, door gebruik te maken van een inbreuk door een natuurlijke of rechtspersoon op de toepasselijke regels inzake de bescherming van persoonsgegevens.

2.   Indien de Autoriteit kennis krijgt van een besluit van een nationale toezichthoudende autoriteit in de zin van artikel 4, punt 21, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*1) waarbij wordt vastgesteld dat een natuurlijke of rechtspersoon een inbreuk heeft gemaakt op de toepasselijke regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, en indien uit dat besluit blijkt dat de inbreuk verband houdt met politieke activiteiten van een Europese politieke partij of een Europese politieke stichting in de context van verkiezingen voor het Europees Parlement, of indien er andere gegronde redenen zijn om zulks te vermoeden, legt de Autoriteit deze aangelegenheid voor aan het bij artikel 11 van deze verordening opgerichte comité van onafhankelijke vooraanstaande personen. De Autoriteit kan indien nodig contact opnemen met de betrokken nationale toezichthoudende autoriteit.

3.   Het in lid 2 bedoelde comité brengt advies uit over de vraag of de betrokken Europese politieke partij of Europese politieke stichting de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement bewust heeft beïnvloed of heeft trachten te beïnvloeden door gebruik te maken van die inbreuk. De Autoriteit verzoekt om het advies zonder onnodige vertraging, uiterlijk één maand na in kennis te zijn gesteld van het besluit van de nationale toezichthoudende autoriteit. De Autoriteit legt het comité een korte, redelijke termijn op om zijn advies te geven. Het comité geeft zijn advies binnen die termijn.

4.   Rekening houdend met het advies van het comité besluit de Autoriteit overeenkomstig artikel 27, lid 2, onder a), punt vii) of zij de betreffende Europese politieke partij of Europese politieke stichting financiële sancties oplegt. Het besluit van de Autoriteit wordt met redenen omkleed, met name wat het advies van het comité betreft, en wordt snel bekendgemaakt.

5.   De in dit artikel uiteengezette procedure laat de procedure van artikel 10 onverlet.

(*1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).”."

4.

In artikel 11, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

„Op verzoek van de Autoriteit geeft het comité advies over:

a)

elke mogelijke ernstige en kennelijke schending door een Europese politieke partij of een Europese politieke stichting van de waarden waarop de Unie berust, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c), en artikel 3, lid 2, onder c);

b)

de vraag of een Europese politieke partij of een Europese politieke stichting de uitslag van verkiezingen voor het Europees Parlement bewust heeft beïnvloed of heeft trachten te beïnvloeden door gebruik te maken van een inbreuk op de toepasselijke regels inzake de bescherming van persoonsgegevens.

In de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde gevallen kan het comité relevante documenten of bewijsstukken vragen van de Autoriteit, het Europees Parlement, de betreffende Europese politieke partij of Europese politieke stichting, andere politieke partijen, politieke stichtingen of andere belanghebbenden, en kan het comité verzoeken hun vertegenwoordigers te horen. In het onder b) van de eerste alinea bedoelde geval verleent de in artikel 10 bis bedoelde toezichthoudende autoriteit medewerking aan het comité overeenkomstig het toepasselijke recht.”.

5.

In artikel 18 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Europese politieke partij en de Europese stichting moeten, op het ogenblik van hun verzoek, aan de in artikel 23 opgesomde verplichtingen voldoen en, vanaf de datum van de toepassing ervan tot de afsluiting van het begrotingsjaar of het einde van de activiteit waarop de bijdrage of subsidie betrekking heeft, in het register opgenomen blijven; bovendien mogen zij aan geen van de in artikel 27, lid 1, en in artikel 27, lid 2, onder a), v), vi) en vii), opgenomen sancties onderworpen zijn.”.

6.

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onder a), wordt het volgende punt ingevoegd:

„vii)

indien overeenkomstig de in artikel 10 bis bedoelde verificatieprocedure wordt vastgesteld dat een Europese politieke partij of een Europese politieke stichting de uitslag van verkiezingen voor het Europees Parlement bewust heeft beïnvloed of heeft trachten te beïnvloeden door gebruik te maken van een inbreuk op de toepasselijke regels inzake de bescherming van persoonsgegevens.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„7.   Indien een besluit van de nationale toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 10 bis is ingetrokken of indien een tegen een dergelijk besluit ingesteld beroep is toegewezen en alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, herziet de Autoriteit op verzoek van de betrokken Europese politieke partij of de Europese politieke stichting de krachtens lid 2, onder a), vii), opgelegde sanctie.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Advies van 12 december 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/11


VERORDENING (EU) 2019/494 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

betreffende bepaalde aspecten van de luchtvaartveiligheid in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na de kennisgeving, namelijk vanaf 30 maart 2019, zullen de Verdragen niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.

(2)

De voornaamste doelstelling van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (3) is de totstandbrenging en instandhouding van een hoog en uniform luchtvaartveiligheidsniveau in de Unie. Daartoe is voor verschillende luchtvaartactiviteiten een systeem van certificaten opgezet, met als doel de vereiste veiligheidsniveaus te bereiken en te zorgen voor de noodzakelijke verificaties en de wederzijdse aanvaarding van afgegeven certificaten.

(3)

Op het gebied van luchtvaartveiligheid kunnen veel belanghebbenden verschillende maatregelen nemen om zich te wapenen tegen de gevolgen die de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie heeft voor certificaten en goedkeuringen. Zo kunnen zij overstappen naar een burgerluchtvaartautoriteit van een van de overblijvende 27 lidstaten, of vóór de terugtrekkingsdatum een aanvraag indienen voor een door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het agentschap”) afgegeven certificaat dat slechts van toepassing is vanaf die datum en dus alleen mits het Verenigd Koninkrijk een derde land is geworden.

(4)

In tegenstelling tot in andere gebieden van het Unierecht, zijn er echter een aantal specifieke gevallen waarin het niet mogelijk is om een certificaat van een andere lidstaat of van het agentschap te verkrijgen, aangezien het Verenigd Koninkrijk vanaf de terugtrekkingsdatum voor zijn rechtsgebied opnieuw zijn rol opneemt als „land van ontwerp” uit hoofde van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart. Het Verenigd Koninkrijk kan op zijn beurt enkel certificaten in die nieuwe rol afgeven zodra het die nieuwe rol heeft opgenomen, namelijk zodra het Unierecht niet langer van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van de terugtrekking uit de Unie.

(5)

Daarom moet worden voorzien in een tijdelijk mechanisme om de geldigheid van bepaalde veiligheidscertificaten te verlengen, teneinde de betrokken exploitanten en het agentschap voldoende tijd te geven voor de afgifte van de noodzakelijke certificaten uit hoofde van artikel 68 van Verordening (EU) 2018/1139, gezien de status van het Verenigd Koninkrijk als derde land.

(6)

De geldigheid van die certificaten mag echter slechts worden verlengd voor de duur die strikt noodzakelijk is om rekening te houden met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit het luchtvaartveiligheidssysteem van de Unie.

(7)

Om er, indien nodig, voor te zorgen dat er meer tijd beschikbaar is voor het afgeven van certificaten aan de betrokken exploitanten overeenkomstig artikel 68 van Verordening (EU) 2018/1139, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot verdere verlenging van de geldigheidsduur van de in afdeling I van de bijlage bij deze verordening bedoelde certificaten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (4). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(8)

Voorts, en dit in tegenstelling tot de situatie op de meeste andere gebieden van het Unierecht inzake goederen, heeft de ongeldigheid van certificaten geen gevolgen voor het in de handel brengen, maar wel voor het daadwerkelijke gebruik van luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken in de Unie, bijvoorbeeld bij de installatie van onderdelen en uitrustingsstukken in een luchtvaartuig van de Unie dat in de Unie wordt ingezet. Een dergelijk gebruik van luchtvaartproducten in de Unie mag niet door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk worden belemmerd.

(9)

In het luchtvaartveiligheidssysteem van de Unie zijn de opleidingen voor piloten en technici streng gereguleerd en zijn de opleidingsmodules geharmoniseerd. Wie in één lidstaat deelneemt aan een opleidingsmodule kan niet altijd overstappen naar een andere lidstaat tijdens die opleidingsmodule. In de noodmaatregelen van de Unie moet met die specifieke situatie rekening worden gehouden.

(10)

De bepalingen van deze verordening dienen met spoed in werking te treden en in beginsel van toepassing te zijn met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij uiterlijk op die datum een terugtrekkingsakkoord met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden. Om er echter voor te zorgen dat de nodige administratieve procedures zo spoedig mogelijk kunnen worden uitgevoerd, dienen sommige bepalingen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening van toepassing te zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening voorziet, in het licht van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland („het Verenigd Koninkrijk”) uit de Europese Unie, in specifieke bepalingen voor bepaalde luchtvaartveiligheidscertificaten die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5) of uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1139 worden afgegeven aan natuurlijke personen en rechtspersonen die hun hoofdkantoor in het Verenigd Koninkrijk hebben, alsmede voor bepaalde situaties met betrekking tot luchtvaartopleidingen.

2.   Deze verordening is van toepassing op de in de bijlage bij deze verordening vermelde certificaten die geldig zijn op de dag voorafgaand aan de datum van toepassing van deze verordening en die zijn afgegeven door:

a)

het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, („het agentschap”), aan natuurlijke personen of rechtspersonen die hun hoofdkantoor in het Verenigd Koninkrijk hebben, zoals vermeld in afdeling 1 van de bijlage, of

b)

de natuurlijke of rechtspersonen die zijn gecertificeerd door de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, zoals vermeld in afdeling 2 van de bijlage.

3.   Naast de in lid 2 vermelde certificaten is deze verordening van toepassing op de opleidingsmodules als bedoeld in artikel 5.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de overeenkomstige definities van Verordening (EU) 2018/1139 en de uit hoofde van die verordening of van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen.

Artikel 3

In artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde certificaten

De in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde certificaten blijven geldig gedurende negen maanden na de datum van toepassing van deze verordening.

Indien meer tijd nodig is voor het afgeven van de in artikel 68 van Verordening (EU) 2018/1139 bedoelde certificaten aan de betrokken exploitanten, kan de Commissie bij gedelegeerde handelingen de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde geldigheidsduur verlengen.

Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 4

In artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde certificaten

De in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde certificaten, betreffende het gebruik van producten, onderdelen en uitrustingsstukken, blijven geldig.

Artikel 5

Overdracht van opleidingsmodules

In afwijking van de Verordeningen (EU) nr. 1178/2011 (6) en (EU) nr. 1321/2014 (7) van de Commissie houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of het agentschap, naargelang het geval, rekening met de examens die vóór de datum van toepassing als bedoeld in artikel 10, lid 2, tweede alinea, van deze verordening zijn afgelegd maar die nog niet hebben geleid tot de afgifte van de vergunning bij opleidingsorganisaties die onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk, alsof zij waren afgelegd bij een opleidingsorganisatie die onder toezicht staat van de bevoegde autoriteit van een lidstaat.

Artikel 6

Regels en verplichtingen ten aanzien van onder de artikelen 3 of 4 vallende certificaten

1.   Onder artikel 3 of artikel 4 van deze verordening vallende certificaten zijn onderworpen aan de regels die erop van toepassing zijn overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1139 en de uit hoofde van die verordening of van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen. Het agentschap beschikt over de bevoegdheden die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2018/1139 en de uit hoofde van die verordening of van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen en die betrekking hebben op entiteiten met een hoofdkantoor in een derde land.

2.   Op verzoek van het agentschap verstrekken de houders van de in artikel 3 bedoelde certificaten en de afgevers van de in artikel 4 bedoelde certificaten, een kopie van alle auditverslagen, bevindingen en corrigerende actieplannen die betrekking hebben op het certificaat en die zijn afgegeven in de drie jaren voorafgaande aan het verzoek. Indien die documenten niet zijn verstrekt binnen de door het agentschap in zijn verzoek vermelde termijn, kan het agentschap overgaan tot intrekking van het voordeel dat is verkregen uit hoofde van artikel 3 of artikel 4, naargelang het geval.

3.   Houders van de in artikel 3 bedoelde certificaten of afgevers van de in artikel 4 van deze verordening bedoelde certificaten stellen het agentschap onverwijld in kennis van enige actie van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die mogelijk strijdig is met hun verplichtingen krachtens deze verordening of Verordening (EU) 2018/1139.

Artikel 7

Bevoegde autoriteit

Voor de toepassing van deze verordening en met het oog op het toezicht op de houders en de afgevers van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde certificaten treedt het agentschap op als de bevoegde autoriteit voor entiteiten van derde landen in het kader van Verordening (EU) 2018/1139 en de uit hoofde van die verordening of van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen.

Artikel 8

Toepassing van Verordening (EU) nr. 319/2014 van de Commissie

Verordening (EU) nr. 319/2014 van de Commissie (8) voor de veiligheid van de luchtvaart is van toepassing op de natuurlijke personen en rechtspersonen die houder of afgever zijn van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde certificaten, onder dezelfde voorwaarden als voor houders van de overeenkomstige certificaten die worden afgegeven aan natuurlijke personen en rechtspersonen van derde landen.

Artikel 9

Aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren

Het agentschap kan, in overeenstemming met artikel 76, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1139, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren voor de toepassing van deze verordening opstellen.

Artikel 10

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen overeenkomstig artikel 50, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 5 is evenwel van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.   Deze verordening is niet van toepassing indien uiterlijk op de in lid 2, eerste alinea, van dit artikel bedoelde datum een overeenkomstig artikel 50, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Advies van 20 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(3)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

(4)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(5)  Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 319/2014 van de Commissie van 27 maart 2014 inzake de vergoedingen en rechten die worden geheven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 593/2007 (PB L 93 van 28.3.2014, blz. 58).


BIJLAGE

LIJST VAN IN ARTIKEL 1 BEDOELDE CERTIFICATEN

Afdeling 1:

Certificaten die zijn afgegeven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het agentschap”) aan natuurlijke of rechtspersonen die hun hoofdkantoor in het Verenigd Koninkrijk hebben, en voor luchtvaartuigen, als bedoeld in:

1.1.

Verordening (EU) van de Commissie nr. 748/2012 (1), bijlage I, deel 21, afdeling A, subdeel B (typecertificaten en beperkte typecertificaten)

1.2.

Verordening (EU) nr. 748/2012, bijlage I, deel 21, afdeling A, subdeel D (goedkeuring van wijzigingen aan de typecertificaten en beperkte typecertificaten)

1.3.

Verordening (EU) nr. 748/2012, bijlage I, deel 21, afdeling A, subdeel E (aanvullende typecertificaten)

1.4.

Verordening (EU) nr. 748/2012, bijlage I, deel 21, afdeling A, subdeel M (goedkeuring met betrekking tot reparaties)

1.5.

Verordening (EU) nr. 748/2012, bijlage I, deel 21, afdeling A, subdeel O (ETSO-autorisaties)

1.6.

Verordening (EU) nr. 748/2012, bijlage I, deel 21, afdeling A, subdeel J (erkenningen als ontwerporganisatie)

Afdeling 2:

Certificaten voor producten, onderdelen en uitrustingsstukken die zijn afgegeven door natuurlijke of rechtspersonen die zijn gecertificeerd door de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, als bedoeld in:

2.1.

Verordening (EU) nr. 748/2012, bijlage I, afdeling A, subdeel G, punt 21.A.163, onder c) (certificaten van vrijgave voor producten, onderdelen en uitrustingsstukken)

2.2.

Verordening (EU) nr. 1321/2014, bijlage II, deel 145, punt 145.A.75, onder e) (vrijgavecertificaten bij het voltooien van onderhoud)

2.3.

Verordening (EU) nr. 1321/2014, bijlage II, deel 145, punt 145.A.75, onder f) (certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid voor ELA1-luchtvaartuigen)

2.4.

Verordening (EU) nr. 1321/2014, bijlage I, deel M, afdeling A, subdeel F, punt M.A.615, onder d) (certificaten van vrijgave voor gebruik bij voltooiing van onderhoud)

2.5.

Verordening (EU) nr. 1321/2014, bijlage I, deel M, afdeling A, subdeel F, punt M.A.615, onder e) (certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid voor ELA1-luchtvaartuigen)

2.6.

Verordening (EU) nr. 1321/2014, bijlage I, deel M, afdeling A, subdeel G, punt M.A.711, onder a), 4, of onder b), 1 (certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid en verlengingen daarvan)

2.7.

Verordening (EU) nr. 1321/2014, bijlage I, deel-M, afdeling A, onderdeel H, punten M.A.801 onder b), 2 en 3 en onder c) (vrijgavecertificaten bij het voltooien van onderhoud).


(1)  Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 224 van 21.8.2012, blz. 1).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/16


VERORDENING (EU) 2019/495 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1316/2013 wat betreft de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De Verdragen zullen niet langer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na de kennisgeving, namelijk met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van die termijn besluit.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) werd de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility) vastgesteld, die een wezenlijk financieringsinstrument is van de Unie. Het doel van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen is het mogelijk te maken dat grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang in het kader van het beleid voor de trans-Europese netwerken in de sectoren vervoer, telecommunicatie en energie worden voorbereid en uitgevoerd teneinde de werking van de interne markt en het concurrentievermogen te verbeteren, en bij te dragen tot economische, sociale en territoriale cohesie en tot de doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling.

(3)

In deel I van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1316/2013 is een lijst van negen kernnetwerkcorridors opgenomen. Die kernnetwerkcorridors vormen een instrument om de gecoördineerde totstandbrenging van het kernnetwerk te faciliteren. Zij moeten bijdragen tot de samenhang van het kernnetwerk door een betere territoriale samenwerking, moeten ruimere vervoersbeleidsdoelen helpen verwezenlijken en interoperabiliteit, modale integratie en multimodaal vervoer bevorderen.

(4)

Het Verenigd Koninkrijk maakt deel uit van de kernnetwerkcorridor Noordzee-Middellandse Zee, die verbindingen omvat tussen Belfast, Dublin en Cork op het eiland Ierland, en verbindingen in Groot-Brittannië van Glasgow en Edinburgh in het noorden tot Folkestone en Dover in het zuiden. De trajecten en knooppunten van het Verenigd Koninkrijk zijn opgenomen in de tabel getiteld „Vooraf geselecteerde tracés, met inbegrip van projecten” van de kernnetwerkcorridors in deel I, punt 2, van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1316/2013.

(5)

Door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie worden de delen voor de aanpassing van de kernnetwerkcorridor Noordzee-Middellandse Zee die betrekking hebben op het Verenigd Koninkrijk en de trajecten en knooppunten in het Verenigd Koninkrijk die zijn opgenomen in de tabel met vooraf geselecteerde tracés, met inbegrip van projecten, overbodig en zullen zij niet langer rechtsgevolgen hebben vanaf de dag na die waarop Verordening (EU) nr. 1316/2013 ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

(6)

Voor Ierland zijn zeeverbindingen essentieel voor de directe connectiviteit met het Europese vasteland, met name gezien de onzekere evolutie van de handelsstromen via de „landbrug” die het Verenigd Koninkrijk vormt.

(7)

Om een situatie te voorkomen waarin de kernnetwerkcorridor Noordzee-Middellandse Zee uiteenvalt in twee afzonderlijke, niet met elkaar verbonden delen, en om ervoor te zorgen dat Ierland verbonden blijft met het Europese vasteland, moet de kernnetwerkcorridor Noordzee-Middellandse Zee nieuwe zeeverbindingen bevatten tussen de Ierse havens en de havens in België, Frankrijk en Nederland die deel uitmaken van die corridor. Voorts moet een verbinding tussen de corridor Noordzee-Middellandse Zee en de Atlantische corridor via Le Havre, dat op de Atlantische corridor ligt, zorgen voor een betere connectiviteit en integratie van de interne markt.

(8)

Het is belangrijk rekening te houden met de gevolgen op middellange termijn van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie op de verbindingen en de verkeersstromen, met name de mogelijke herschikking van verkeersstromen, bij het ontwerp van het opvolgingsinstrument van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en bij de evaluatie van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5). Daarom moet de Commissie tegen 2021 Verordening (EU) nr. 1315/2013 vroegtijdig herzien, om rekening te houden met mogelijke wijzigingen in de goederenstroom na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

(9)

Voor de huidige en toekomstige infrastructuurinvesteringen en voor de juridische duidelijkheid en rechtszekerheid inzake de planning van infrastructuur, is het van cruciaal belang dat Ierland verbonden blijft met de andere lidstaten van de kernnetwerkcorridor Noordzee-Middellandse Zee en een beperkt deel van de Atlantische corridor. Het is van wezenlijk belang de betreffende infrastructuur te ontwikkelen om bestaande en toekomstige handelsstromen tussen Ierland en het Europese vasteland in stand te houden en te ondersteunen.

(10)

Investeringen in apparatuur en infrastructuur voor de beveiliging van en de controles aan de buitengrenzen moet een prioritaire actie in de laatste uitvoeringsfase van de huidige programmeringsperiode van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen zijn.

(11)

Om aan die behoeften tegemoet te komen, moet de Commissie een nieuw jaarlijks werkprogramma voorstellen.

(12)

Bij de herziening van het meerjarenwerkprogramma met het oog op de aanpassing ervan aan de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, moeten met name acties die gericht zijn op het versterken van de vervoersinfrastructuur met het oog op de beveiliging van en controles aan de buitengrenzen in aanmerking worden genomen.

(13)

Deze verordening moet met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en moet van toepassing zijn met ingang van de dag na die waarop Verordening (EU) nr. 1316/2013 ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1316/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 7, lid 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

„m)

acties tot aanpassing van de vervoersinfrastructuur met het oog op beveiliging van en controles aan de buitengrenzen.”;

2.

artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De Commissie evalueert de meerjarenwerkprogramma's ten minste halverwege. In de sector vervoer evalueert zij het meerjarenwerkprogramma, om het aan te passen in het licht van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. Indien nodig stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot herziening van het meerjarenwerkprogramma. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„5 bis.   In de sector vervoer zijn de acties die zijn omschreven in artikel 7, lid 2, punt m), een prioriteit van een jaarlijks werkprogramma dat wordt aangenomen op of na 28 maart 2019.”;

3.

bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop Verordening (EU) nr. 1316/2013 ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 301.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 173.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(4)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(5)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).


BIJLAGE

Wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1316/2013

In bijlage I, deel I, punt 2 („Corridors van het kernnetwerk”), afdeling „Noordzee-Middellandse Zee”, onderafdeling „Tracé”, wordt na de regel „Belfast-Baile Átha Cliath/Dublin-Corcaigh/Cork” de volgende regel ingevoegd:

„Shannon Foynes/Baile Átha Cliath/Dublin/Corcaigh/Cork-Le Havre/Calais/Duinkerke/Zeebrugge/Terneuzen/Gent/Antwerpen/Rotterdam/Amsterdam”.


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/20


VERORDENING (EU) 2019/496 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad door de verlening van een uniale algemene uitvoervergunning voor de uitvoer van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik uit de Unie naar het Verenigd Koninkrijk

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, dat wil zeggen met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van die termijn besluit.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad (2) is een gemeenschappelijk stelsel voor de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik tot stand gebracht, dat nodig is om de veiligheid van de Unie en de internationale veiligheid te bevorderen en een gelijk speelveld voor exporteurs in de Unie te creëren.

(3)

Verordening (EG) nr. 428/2009 voorziet in uniale algemene uitvoervergunningen ter vergemakkelijking van de controles op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik naar bepaalde derde landen die weinig risico oplevert. De uniale algemene uitvoervergunning nr. EU001 in bijlage IIa bij Verordening (EG) nr. 428/2009 is momenteel geldig voor Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein) en de Verenigde Staten van Amerika.

(4)

Het Verenigd Koninkrijk is een partij bij de relevante internationale verdragen en lid van internationale regimes op het gebied van non-proliferatie, leeft de daarmee verband houdende verplichtingen en toezeggingen ten volle na. Het Verenigd Koninkrijk voert, in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van Verordening (EG) nr. 428/2009, evenredige en passende controles uit met het oog op een doeltreffende aanpak van overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik en het onttrekkingsgevaar.

(5)

Aangezien het Verenigd Koninkrijk een belangrijke bestemming is voor in de Unie vervaardigde producten voor tweeërlei gebruik, is het passend het Verenigd Koninkrijk toe te voegen aan de lijst van bestemmingen waarvoor de uniale algemene uitvoervergunning nr. EU001 geldig is teneinde de uniforme en consistente toepassing van de controles in de hele Unie te waarborgen, een gelijk speelveld voor exporteurs in de Unie te bevorderen en onnodige administratieve lasten te vermijden, en tegelijkertijd de veiligheid van de Unie en de internationale veiligheid te beschermen.

(6)

Gezien de urgentie die voortvloeit uit de omstandigheden van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie moet deze verordening betreffende de opneming van het Verenigd Koninkrijk in uniale algemene uitvoervergunning nr. EU001 spoedig van toepassing kunnen worden. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(7)

Slechts in een situatie waarin op de datum waarop de Verdragen krachtens artikel 50, lid 3, VEU niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn, geen overeenkomstig artikel 50, lid 2, VEU met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden, moet het Verenigd Koninkrijk worden toegevoegd aan de lijst van bestemmingen waarvoor uniale algemene uitvoervergunning nr. EU001 geldig is,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IIa bij Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel „Uitvoer naar Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland, met inbegrip van Liechtenstein, en de Verenigde Staten” wordt vervangen door:

„Uitvoer naar Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland, met inbegrip van Liechtenstein, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de Verenigde Staten”;

b)

in deel 2 wordt het volgende streepje ingevoegd na het streepje „Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein)”:

„—

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag volgend op die waarop de Verdragen niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn krachtens artikel 50, lid 3, VEU.

Deze verordening is niet van toepassing indien uiterlijk op de in de tweede alinea van dit artikel bedoelde datum een in overeenstemming met artikel 50, lid 2, VEU met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(2)  Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/22


VERORDENING (EU) 2019/497 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft bepaalde voorschriften met betrekking tot het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken op grond van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebrek daaraan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, namelijk met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad, met instemming van het Verenigd Koninkrijk, met eenparigheid van stemmen tot verlenging van die termijn besluit.

(2)

Het terugtrekkingsakkoord dat op 19 februari 2019 werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) bevat regelingen voor de toepassing van bepalingen van het Unierecht op het Verenigd Koninkrijk na de datum waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk. Indien dat akkoord in werking treedt, zal het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) gedurende de overgangsperiode overeenkomstig dat akkoord van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk en zal dat niet langer het geval zijn na het verstrijken van die periode.

(3)

Wanneer het GVB ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, zullen de wateren van het Verenigd Koninkrijk (territoriale wateren en de aangrenzende exclusieve economische zone) geen deel meer uitmaken van de wateren van de Unie. Derhalve dreigen Unievaartuigen, bij gebrek aan een terugtrekkingsakkoord, de toegang tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk en de vangstmogelijkheden in die wateren te verliezen met ingang van 30 maart 2019. Dat zou een grote impact hebben op de visserijactiviteiten van de Unievloot en de economische opbrengsten.

(4)

Er zijn al maatregelen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) beschikbaar die kunnen worden ingezet voor het verzachten van de negatieve economische gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie in de hele productie- en afzetketen.

(5)

Verordening (EU) nr. 508/2014 bevat de voorschriften en regelingen op grond waarvan vissers en eigenaren van vissersvaartuigen financieel kunnen worden vergoed voor een tijdelijke stopzetting van hun visserijactiviteiten. De criteria met betrekking tot een tijdelijke stopzetting voorzien echter niet in een vergoeding wegens de terugtrekking van een lidstaat uit de Unie en het daaruit volgende verlies van de toegang tot en van vangstmogelijkheden in de wateren van die staat.

(6)

Om de negatieve economische gevolgen van de terugtrekking van een lidstaat uit de Unie te verzachten, moet, in aanvulling op de maatregelen die al beschikbaar zijn uit hoofde van Verordening (EU) nr. 508/2014, overheidssteun voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten kunnen worden verleend aan vissers en marktdeelnemers die sterk afhankelijk zijn van de toegang tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk.

(7)

Verordening (EU) nr. 508/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De resterende kredieten kunnen worden aangewend voor elke in aanmerking komende maatregel die de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie verzacht.

(9)

Ter wille van de vereenvoudiging wordt de betrokken lidstaten verzocht te overwegen om de wijzigingen van hun operationele programma in het kader van artikel 22, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) te combineren.

(10)

Gezien de noodzaak om er vóór de datum van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voor te zorgen dat steun uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij beschikbaar is voor de tijdelijke stillegging, door Unievissersvaartuigen die sterk afhankelijk zijn van de toegang tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk, van hun visserijactiviteiten ingeval het Verenigd Koninkrijk geen toegang tot die wateren verleent vanaf de datum waarop het zich terugtrekt uit de Unie, die 30 maart 2019 zou kunnen zijn, werd het passend geacht om te voorzien in een uitzondering op de periode van acht weken die bedoeld is in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(11)

Deze verordening moet met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en moet gelden met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij uiterlijk op die datum een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 508/2014

Verordening (EU) nr. 508/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan artikel 13 wordt het volgende lid toegevoegd:

„9.   De lidstaten hebben de mogelijkheid om het in lid 2 van dit artikel vermelde bedrag te overschrijden en de in de leden 3 tot en met 7 van dit artikel vermelde bedragen te onderschrijden ter ondersteuning van de in artikel 33 van deze verordening geformuleerde maatregelen indien het Verenigd Koninkrijk geen toegangsrechten tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk verleent aan Unievissersvaartuigen die sterk afhankelijk zijn van die wateren voor hun visserijactiviteiten, in het geval dat de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 50, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).”;

2)

in artikel 25 wordt het volgende lid ingevoegd:

„3 bis.   Bij het bepalen of de in de punten a) en b) van lid 3 van dit artikel bedoelde drempels zijn overschreden, wordt geen rekening gehouden met de totale financiële bijdrage van het EFMZV aan de in artikel 33, lid 1, onder d), bedoelde maatregelen.”;

3)

artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

om de gevolgen het hoofd te bieden van een situatie waarin het Verenigd Koninkrijk geen toegangsrechten tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk verleent voor Unievissersvaartuigen die sterk afhankelijk zijn van die wateren voor hun visserijactiviteiten, in het geval dat de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 50, lid 3, van het VEU.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde steun mag in de periode van 2014 tot en met 2020 gedurende ten hoogste zes maanden per vaartuig worden verleend en de in lid 1, onder d), bedoelde steun mag in de periode van 2014 tot en met 2020 gedurende ten hoogste negen maanden per vaartuig worden verleend. Uitgaven in verband met lid 1, onder d), zijn subsidiabel vanaf de datum van toepassing van Verordening (EU) 2019/497 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

(*1)  Verordening (EU) 2019/497 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft bepaalde voorschriften met betrekking tot het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (PB L 85 I van 27.3.2019, blz. 22).”."

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen op grond van artikel 50, lid 3, VEU ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

Deze verordening is evenwel niet van toepassing indien uiterlijk op de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, een terugtrekkingsakkoord in werking is getreden dat overeenkomstig artikel 50, lid 2, VEU met het Verenigd Koninkrijk is gesloten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(2)  PB C 66 I van 19.2.2019, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/25


VERORDENING (EU) 2019/498 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor Unievissersvaartuigen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in de wateren van de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken op grond van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebrek daaraan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, namelijk met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad, met instemming van het Verenigd Koninkrijk, met eenparigheid van stemmen tot verlenging van die termijn besluit.

(2)

Het terugtrekkingsakkoord dat op 19 februari 2019 werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) bevat regelingen voor de toepassing van bepalingen van het Unierecht op het Verenigd Koninkrijk na de datum waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk. Indien dat akkoord in werking treedt, zal het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) gedurende de overgangsperiode overeenkomstig dat akkoord van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk en zal dat niet langer het geval zijn na het verstrijken van die periode.

(3)

Wanneer het GVB ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, zullen de wateren van het Verenigd Koninkrijk (de territoriale wateren en de aangrenzende exclusieve economische zone) geen deel meer uitmaken van de wateren van de Unie. Bij gebrek aan een terugtrekkingsakkoord lopen Unievissersvaartuigen en vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk bijgevolg het risico de voor 2019 vastgestelde vangstmogelijkheden niet ten volle te kunnen benutten.

(4)

Om de duurzaamheid van de visserij te waarborgen en in het licht van het belang van de visserij voor het levensonderhoud van tal van gemeenschappen in de Unie en in het Verenigd Koninkrijk, moet de mogelijkheid worden opengehouden van een regeling betreffende ononderbroken volledige wederzijdse toegang voor Unievissersvaartuigen en vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk tot de visserij in elkaars wateren, gedurende een beperkte periode nadat het GVB ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk als lidstaat. Deze verordening heeft tot doel het geschikte juridische kader voor zulke wederzijdse toegang te creëren.

(5)

De territoriale werkingssfeer van deze verordening en elke hierin vervatte verwijzing naar het Verenigd Koninkrijk heeft geen betrekking op Gibraltar.

(6)

De vangstmogelijkheden voor 2019 zijn, ook door het Verenigd Koninkrijk zelf, op grond van de Verordeningen (EU) 2019/124 (3) en (EU) 2018/2025 (4) van de Raad overeengekomen tijdens het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Unie. Die vangstmogelijkheden werden vastgesteld met volledige inachtneming van de vereisten die zijn uiteengezet in de artikelen 61 en 62 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Om een duurzame exploitatie van de levende rijkdommen van de zee en stabiliteit in de wateren van de Unie en de wateren van het Verenigd Koninkrijk te waarborgen, dienen de overeengekomen quotumtoewijzingen en aandelen daarvan voor de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk beschikbaar te blijven overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(7)

In het licht van de reeds lang bestaande visserijpatronen van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in de wateren van de Unie, en vice versa, moet de Unie voorzien in een mechanisme waarbij vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk toegang hebben tot de wateren van de Unie door middel van machtigingen, zodat zij gedurende een beperkte periode de hun toegekende quota-aandelen uit hoofde van de Verordeningen (EU) 2019/124 en (EU) 2018/2025 kunnen benutten onder dezelfde voorwaarden als Unievissersvaartuigen. Zulke machtigingen mogen alleen worden verleend indien en voor zover het Verenigd Koninkrijk machtigingen blijft verstrekken aan Unievissersvaartuigen opdat die de vangstmogelijkheden kunnen blijven benutten die hun overeenkomstig de betrokken verordeningen inzake vangstmogelijkheden zijn toegewezen.

(8)

In Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn de regels vastgesteld voor de afgifte en het beheer van vismachtigingen voor vaartuigen die visserijactiviteiten verrichten in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van een derde land vallen en voor vissersvaartuigen van derde landen die visserijactiviteiten verrichten in de wateren van de Unie.

(9)

In Verordening (EU) 2017/2403 zijn regels vastgesteld voor visserijactiviteiten die worden verricht door Unievissersvaartuigen in de wateren van een derde land buiten het kader van een visserijovereenkomst, en is bepaald dat een vlaggenlidstaat rechtstreekse machtigingen mag toekennen en welke de voorwaarden en procedures voor de toekenning van zulke machtigingen zijn. Gezien het aantal Unievissersvaartuigen dat visserijactiviteiten verricht in de wateren van het Verenigd Koninkrijk, zouden die voorwaarden en procedures bij gebrek aan een terugtrekkingsakkoord of een visserijovereenkomst leiden tot aanzienlijke vertragingen en grotere administratieve lasten. Het is daarom noodzakelijk te voorzien in specifieke voorwaarden en procedures die de afgifte van machtigingen door het Verenigd Koninkrijk aan Unievissersvaartuigen voor de verrichting van visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk vergemakkelijken.

(10)

Er moet worden afgeweken van de regels die gelden voor vissersvaartuigen van derde landen en er moeten specifieke voorwaarden en procedures worden bepaald die de Unie in staat stellen machtigingen af te geven aan vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk voor visserijactiviteiten in de wateren van de Unie.

(11)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de lidstaten de bevoegdheid om de hun toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uit te wisselen. Het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten wisselen jaarlijks ongeveer 1 000 quota uit. Zonder te raken aan de exclusieve bevoegdheid van de Unie is na de datum waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, een flexibel systeem nodig dat de Unie in staat stelt quota uit te wisselen met het Verenigd Koninkrijk. Daarom zou het voor lidstaten mogelijk moeten zijn besprekingen aan te knopen met het Verenigd Koninkrijk en waar passend een mogelijk overzicht van een beoogde overdracht of uitwisseling van quota op te stellen. De Commissie moet verantwoordelijk blijven voor de uitvoering van dergelijke overdrachten of uitwisselingen van quota. De vangstmogelijkheden die een lidstaat heeft ontvangen van of overgedragen aan het Verenigd Koninkrijk in het kader van een overdracht of uitwisseling van quota, moeten worden beschouwd als quota die aan de betrokken lidstaat zijn toegewezen dan wel op zijn toewijzing in mindering zijn gebracht.

(12)

Verordening (EU) 2017/2403 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Gezien de noodzaak om er vóór de datum van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voor te zorgen dat een wettelijk kader beschikbaar is om een onderbreking te vermijden in de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in de wateren van de Unie en van Unievissersvaartuigen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk op de datum waarop het Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de Unie, die 30 maart 2019 zou kunnen zijn, werd het passend geacht om te voorzien in een uitzondering op de periode van acht weken die bedoeld is in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(14)

Deze verordening moet met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en moet gelden met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij uiterlijk op die datum een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden. Zij moet van toepassing zijn tot en met 31 december 2019.

(15)

Om zowel de exploitanten van de Unie als die van het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen te blijven vissen overeenkomstig de desbetreffende aan hen toegewezen vangstmogelijkheden, mogen vismachtigingen voor visserijactiviteiten in de wateren van de Unie alleen aan vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk worden verleend indien en voor zover de Commissie de zekerheid heeft dat het Verenigd Koninkrijk op basis van wederkerigheid toegangsrechten verleent aan Unievissersvaartuigen om visserijactiviteiten te verrichten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2403

Verordening (EU) 2017/2403 wordt als volgt gewijzigd:

1.

aan hoofdstuk II van titel II wordt de volgende afdeling toegevoegd:

Afdeling 4

Visserijactiviteiten door unievissersvaartuigen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk

Artikel 18 bis

Toepassingsgebied

In afwijking van afdeling 3 is de onderhavige afdeling tot en met 31 december 2019 van toepassing op visserijactiviteiten die worden verricht door Unievissersvaartuigen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 18 ter

Definitie

Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder „wateren van het Verenigd Koninkrijk” verstaan: de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk vallen zoals is vastgesteld in overeenstemming met het internationaal recht.

Artikel 18 quater

Procedure voor het verkrijgen van vismachtigingen van het Verenigd Koninkrijk

1.   Een vlaggenlidstaat die heeft vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 5, zendt de Commissie de betreffende aanvraag of lijst van aanvragen voor de machtiging door het Verenigd Koninkrijk toe.

2.   Elke aanvraag of lijst van aanvragen bevat de door het Verenigd Koninkrijk voor de afgifte van de machtiging gevraagde informatie in het vereiste formaat, zoals het Verenigd Koninkrijk dit heeft meegedeeld aan de Commissie.

3.   De Commissie informeert de lidstaten over de in lid 2 bedoelde informatie en het in lid 2 bedoelde formaat. De Commissie kan de vlaggenlidstaat een verzoek toezenden om alle aanvullende informatie te ontvangen die zij noodzakelijk acht om de naleving van de in de leden 1 en 2 bedoelde voorwaarden te verifiëren.

4.   Na ontvangst van de aanvraag of de eventuele aanvullende informatie waarom op grond van lid 3 is verzocht, zendt de Commissie de aanvraag onverwijld door aan het Verenigd Koninkrijk.

5.   Zodra het Verenigd Koninkrijk de Commissie ervan in kennis heeft gesteld dat het heeft besloten een machtiging aan een Unievissersvaartuig af te geven of te weigeren, stelt de Commissie de vlaggenlidstaat daarvan in kennis.

6.   Een vlaggenlidstaat mag enkel een vismachtiging voor visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk afgeven na erover te zijn ingelicht dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten een machtiging te verlenen aan het betrokken Unievissersvaartuig.

7.   De visserijactiviteiten worden pas aangevangen nadat zowel de vlaggenlidstaat als het Verenigd Koninkrijk een vismachtiging heeft afgegeven.

8.   Indien het Verenigd Koninkrijk de Commissie ervan in kennis stelt dat het heeft besloten een vismachtiging voor een Unievissersvaartuig te schorsen of in te trekken, stelt de Commissie de vlaggenlidstaat daarvan onmiddellijk in kennis. Dienovereenkomstig schorst de lidstaat zijn vismachtiging voor visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk of trekt deze in.

9.   Indien het Verenigd Koninkrijk de vlaggenlidstaat rechtstreeks in kennis stelt van zijn besluit een vismachtiging voor een Unievissersvaartuig af te geven, te weigeren, te schorsen of in te trekken, stelt de vlaggenlidstaat de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. Dienovereenkomstig schorst de lidstaat zijn vismachtiging voor visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk of trekt deze in.

Artikel 18 quinquies

Monitoring

De Commissie monitort de afgifte van vismachtigingen door het Verenigd Koninkrijk voor visserijactiviteiten die worden verricht door Unievissersvaartuigen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk.”;

2.

de volgende titel wordt ingevoegd:

„TITEL III bis

VISSERIJACTIVITEITEN VAN VISSERSVAARTUIGEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK IN DE WATEREN VAN DE UNIE

Artikel 38 bis

Toepassingsgebied

In afwijking van titel III is de onderhavige titel tot en met 31 december 2019 van toepassing op visserijactiviteiten die worden verricht door vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in de wateren van de Unie.

Artikel 38 ter

Visserijactiviteiten door vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk

Vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk mogen visserijactiviteiten verrichten in de wateren van de Unie in overeenstemming met de voorwaarden die zijn uiteengezet in de Verordeningen (EU) 2019/124 (*1) en (EU) 2018/2025 (*2) van de Raad, waarin de vangstmogelijkheden zijn vastgesteld.

Artikel 38 quater

Algemene beginselen

1.   Een vissersvaartuig van het Verenigd Koninkrijk verricht geen visserijactiviteiten in de wateren van de Unie tenzij het een vismachtiging van de Commissie heeft ontvangen. Een dergelijk vaartuig krijgt de machtiging in kwestie alleen indien het de in lid 2 vastgestelde machtigingscriteria vervult.

2.   De Commissie mag een vismachtiging afgeven aan vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk indien:

a)

het vissersvaartuig beschikt over een geldige visvergunning die is afgegeven door de autoriteit van het Verenigd Koninkrijk;

b)

het vissersvaartuig door het Verenigd Koninkrijk is opgenomen in een vlootregister waartoe de Commissie toegang heeft;

c)

het vissersvaartuig en elk bijbehorend ondersteuningsvaartuig de geldende regeling inzake scheepsidentificatienummers van de IMO toepast voor zover het Unierecht dat vereist;

d)

het vissersvaartuig niet is opgenomen in een door een ROVB en/of de Unie krachtens de IOO-verordening vastgestelde lijst van IOO-vaartuigen;

e)

het Verenigd Koninkrijk niet krachtens de IOO-verordening op een lijst van niet-meewerkende landen is geplaatst en niet krachtens Verordening (EU) nr. 1026/2012 op een lijst van landen die niet-duurzame vangstmogelijkheden toelaten is geplaatst;

f)

vangstmogelijkheden beschikbaar zijn voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   Een vissersvaartuig van het Verenigd Koninkrijk dat is gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen, houdt zich aan de regels die van toepassing zijn op de visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen in het visserijgebied waar het actief is.

Artikel 38 quinquies

Procedure voor het verkrijgen van vismachtigingen

1.   Het Verenigd Koninkrijk zendt de Commissie de aanvraag of lijst van aanvragen voor machtiging voor zijn vissersvaartuigen toe.

2.   De Commissie kan het Verenigd Koninkrijk vragen om aanvullende informatie die noodzakelijk is om te kunnen nagaan of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 38 quater, lid 2.

3.   Wanneer vaststaat dat de in artikel 38 quater, lid 2, bedoelde voorwaarden zijn vervuld, kan de Commissie een vismachtiging afgeven en het Verenigd Koninkrijk en de betrokken lidstaten daarvan onverwijld in kennis stellen.

Artikel 38 sexies

Beheer van vismachtigingen

1.   Indien eender welke voorwaarde van artikel 38 quater, lid 2, niet langer is vervuld, treft de Commissie passende maatregelen, waaronder wijziging of intrekking van de machtiging, en stelt zij het Verenigd Koninkrijk en de betrokken lidstaten daarvan in kennis.

2.   De Commissie kan weigeren machtigingen af te geven aan een vissersvaartuig van het Verenigd Koninkrijk of een aan zulk vaartuig afgegeven machtiging schorsen of intrekken in elk de volgende gevallen:

a)

wanneer de omstandigheden fundamenteel zijn gewijzigd;

b)

wanneer sprake is van ernstige bedreiging van de duurzame exploitatie, het duurzame beheer en de duurzame instandhouding van biologische rijkdommen van de zee;

c)

wanneer dit cruciaal is om IOO-visserij te voorkomen of te beteugelen;

d)

wanneer de Commissie het passend acht op basis van de resultaten van haar monitoringactiviteiten krachtens artikel 18 quinquies;

e)

wanneer het Verenigd Koninkrijk de machtiging van Unievissersvaartuigen voor de wateren van het Verenigd Koninkrijk ten onrechte weigert, schorst of intrekt.

3.   De Commissie stelt het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk in kennis als zij de machtiging overeenkomstig lid 2 weigert, schorst of intrekt.

Artikel 38 septies

Sluiting van visserijactiviteiten

1.   Als de aan het Verenigd Koninkrijk toegekende vangstmogelijkheden worden geacht te zijn opgebruikt, stelt de Commissie het Verenigd Koninkrijk en de bevoegde controle-instanties van de lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis. Met het oog op de voortzetting van visserijactiviteiten in het kader van niet-opgebruikte vangstmogelijkheden, die ook van invloed kunnen zijn op opgebruikte vangstmogelijkheden, vraagt de Commissie het Verenigd Koninkrijk haar in kennis te stellen van technische maatregelen ter voorkoming van nadelige effecten op de opgebruikte vangstmogelijkheden.

2.   Vanaf de datum van de in lid 1 bedoelde kennisgeving worden de vismachtigingen die zijn afgegeven voor de vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren, geacht te zijn geschorst voor de betrokken visserijactiviteiten en mogen de vaartuigen die visserijactiviteiten niet langer verrichten.

3.   Vismachtigingen worden geacht te zijn ingetrokken indien een schorsing van de vismachtigingen overeenkomstig lid 2 alle activiteiten betreft waarvoor zij zijn verleend.

Artikel 38 octies

Overschrijding van quota in de wateren van de Unie

Wanneer de Commissie vaststelt dat het Verenigd Koninkrijk de quota heeft overschreden die het voor een bestand of een groep bestanden toegewezen heeft gekregen, past de Commissie verlagingen toe op andere aan het Verenigd Koninkrijk toegewezen quota. De Commissie streeft ernaar de verlaging te doen stroken met de verlagingen die in vergelijkbare omstandigheden aan de lidstaten worden opgelegd.

Artikel 38 nonies

Controle en handhaving

1.   Een vissersvaartuig van het Verenigd Koninkrijk dat is gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen, houdt zich aan de controleregels die van toepassing zijn op de visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen in het visserijgebied waar het actief is.

2.   Een vissersvaartuig van het Verenigd Koninkrijk dat is gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen, verstrekt aan de Commissie of aan de door haar aangewezen instantie en, indien van toepassing, aan de kustlidstaat, de gegevens die Unievissersvaartuigen krachtens de controleverordening aan de vlaggenlidstaat moeten toezenden.

3.   De Commissie of de door haar aangewezen instantie zendt de overeenkomstig lid 2 ontvangen gegevens toe aan de kustlidstaat.

4.   Een vissersvaartuig van het Verenigd Koninkrijk dat is gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen, verstrekt op verzoek de in het kader van de toepasselijke waarnemersprogramma's opgestelde waarnemersverslagen aan de Commissie of aan de door haar aangewezen instantie.

5.   Een kustlidstaat registreert elke door vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk begane inbreuk, met inbegrip van de bijbehorende sancties, in het in artikel 93 van de controleverordening bedoelde nationale register.

Artikel 38 decies

Overdrachten en uitwisselingen van quota

1.   De lidstaten kunnen informele besprekingen aanknopen met het Verenigd Koninkrijk en waar passend een mogelijk overzicht van een beoogde overdracht of uitwisseling van quota opstellen.

2.   De betrokken lidstaat brengt de beoogde overdracht of uitwisseling van quota ter kennis van de Commissie, waarna die de betreffende overdracht of uitwisseling kan uitvoeren.

3.   De Commissie brengt de lidstaten op de hoogte van de overeengekomen overdracht of uitwisseling van quota.

4.   De vangstmogelijkheden die een lidstaat heeft ontvangen van of overgedragen aan het Verenigd Koninkrijk in het kader van een overdracht of uitwisseling van quota, worden beschouwd als quota die aan de betrokken lidstaat zijn toegewezen dan wel op zijn quota in mindering zijn gebracht vanaf het tijdstip dat de overdracht of uitwisseling van quota in werking treedt. Een dergelijke toewijzing of verlaging wijzigt de bestaande verdeelsleutel voor de toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten overeenkomstig het beginsel van de relatieve stabiliteit van visserijactiviteiten niet.”.

(*1)  Verordening (EU) 2019/124 van de Raad van 30 januari 2019 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 29 van 31.1.2019, blz. 1)."

(*2)  Verordening (EU) 2018/2025 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PB L 325 van 20.12.2018, blz. 7)."

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen op grond van artikel 50, lid 3, VEU ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tot en met 31 december 2019.

Deze verordening is evenwel niet van toepassing indien uiterlijk op de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, een terugtrekkingsakkoord in werking is getreden dat overeenkomstig artikel 50, lid 2, VEU met het Verenigd Koninkrijk is gesloten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(2)  PB C 66 I van 19.2.2019, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) 2019/124 van de Raad van 30 januari 2019 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 29 van 31.1.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2018/2025 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PB L 325 van 20.12.2018, blz. 7).

(5)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(6)  Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/32


VERORDENING (EU) 2019/499 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

tot vaststelling van bepalingen voor de voortzetting van de lopende leermobiliteitsactiviteiten uit hoofde van het Erasmus+-programma vastgelegd door Verordening (EU) nr. 1288/2013, in het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zijn niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord of, bij gebrek aan een akkoord, twee jaar na die kennisgeving, namelijk met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen besluit deze termijn te verlengen.

(2)

De terugtrekking vindt plaats tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 van het Erasmus+-programma, waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt.

(3)

Het Erasmus+-programma wordt vastgesteld en geregeld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3). Deze verordening moet regels vaststellen om, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, de voortzetting mogelijk te maken van de reeds aangegane juridische verbintenissen, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1288/2013, met betrekking tot lopende leermobiliteitsactiviteiten waarbij het Verenigd Koninkrijk betrokken is.

(4)

Vanaf de datum waarop de Verdragen niet langer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk, zal het Verenigd Koninkrijk niet langer deel uitmaken van een programmaland in de zin van artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1288/2013. Om te vermijden dat de huidige deelnemers aan Erasmus + hun lopende leermobiliteitsactiviteiten moeten onderbreken, moeten de regels inzake de subsidiabiliteit van lopende leermobiliteitsactiviteiten in het kader van het Erasmus+-programma worden aangepast.

(5)

Met het oog op de voortzetting van de financiering van lopende leermobiliteitsactiviteiten uit de Uniebegroting moeten de Commissie en het Verenigd Koninkrijk overeenkomen om de uitoefening van controles en audits van deze activiteiten toe te laten. Als de nodige controles en audits niet kunnen worden uitgevoerd, moet dit worden beschouwd als een ernstige tekortkoming in het beheers- en controlesysteem.

(6)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de voortzetting van de lopende leermobiliteitsactiviteiten met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk waarmee uiterlijk van start is gegaan op de datum waarop de Verdragen niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(7)

Aangezien bij het uitblijven van een terugtrekkingsovereenkomst of van een verlenging van de periode van twee jaar na de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk, de Verdragen vanaf 30 maart 2019 niet langer van toepassing zullen zijn op het Verenigd Koninkrijk, en om de voortzetting van de lopende leermobiliteitsactiviteiten van het Erasmus+-programma te garanderen, werd het passend geacht, vóór de datum van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, in een uitzondering te voorzien op de voorziene periode van acht weken als bedoeld in Artikel 4 van Protocol nr. 1 met betrekking tot de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(8)

Deze verordening moet dringend in werking treden en gelden met ingang van de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord uiterlijk op die datum in werking is getreden.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening bevat bepalingen voor de voortzetting van de in de artikelen 7 en 13 bedoelde leermobiliteitsactiviteiten van Verordening (EU) nr. 1288/2013, die plaatsvinden in het Verenigd Koninkrijk of waarbij instanties of deelnemers uit het Verenigd Koninkrijk betrokken zijn, en waarmee uiterlijk van start is gegaan op de dag waarop de Verdragen niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 2

Subsidiabiliteit

1.   De in artikel 1 bedoelde leermobiliteitsactiviteiten blijven subsidiabel.

2.   Voor de toepassing van bepalingen van Verordening (EU) nr. 1288/2013 en de uitvoeringshandelingen van die verordening die nodig zijn om lid 1 uit te voeren, wordt het Verenigd Koninkrijk behandeld als een lidstaat, behoudens deze verordening.

Vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk nemen echter niet deel aan het in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1288/2013 bedoelde comité.

Artikel 3

Controles en audits

De Commissie en de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk bereiken overeenstemming over de toepassing van de regels inzake de controles en audits van de in artikel 1 bedoelde leermobiliteitsactiviteiten. De controles en audits hebben betrekking op de volledige duur van de leermobiliteitsactiviteiten en de follow-up ervan.

Als de nodige controles en audits van het Erasmus+-programma niet kunnen worden uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk, is dat een ernstige tekortkoming bij de naleving van de belangrijkste verplichtingen bij de uitvoering van de juridische verbintenis tussen de Commissie en het nationale agentschap van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 50, lid 3, VEU.

Deze verordening is evenwel niet van toepassing indien uiterlijk op de in de tweede alinea van dit artikel bedoelde datum een overeenkomstig artikel 50, lid 2, VEU met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Advies van 20 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(3)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/35


VERORDENING (EU) 2019/500 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

tot vaststelling van noodmaatregelen op het gebied van de coördinatie van de sociale zekerheid na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 48,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, namelijk met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk en met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.

(2)

Bij gebreke van een terugtrekkingsakkoord of van een verlenging van de termijn van twee jaar na de kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk van zijn voornemen zich uit de Unie terug te trekken, zullen de regels van de Unie inzake de coördinatie van de sociale zekerheid zoals vastgelegd in de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 (2) en (EG) nr. 987/2009 (3) van het Europees Parlement en de Raad vanaf 30 maart 2019 niet langer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk.

(3)

Personen die in hun hoedanigheid van burgers van de Unie vóór de datum van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie rechtmatig het recht van vrij verkeer of van vrije van vestiging zoals neergelegd in de artikelen 45 en 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben uitgeoefend, alsmede hun gezinsleden en nabestaanden, kunnen derhalve niet langer op de regels van de Unie inzake de coördinatie van de sociale zekerheid vertrouwen wat betreft hun socialezekerheidsrechten op basis van feiten en gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan en tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen die zijn vervuld vóór de terugtrekkingsdatum en die betrekking hadden op het Verenigd Koninkrijk. Staatlozen en vluchtelingen op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die in een situatie met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk verkeren of hebben verkeerd, alsook gezinsleden en nabestaanden zullen eveneens worden getroffen.

(4)

Om het doel, namelijk het beschermen van de socialezekerheidsrechten van de betrokken personen, te bereiken, moeten de lidstaten de Uniebeginselen van gelijke behandeling, gelijkstelling en samentelling, zoals vastgelegd in de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009, alsmede de voorschriften van die verordeningen die nodig zijn om uitvoering te geven aan die beginselen, blijven toepassen ten aanzien van personen op wie zij van toepassing zijn, feiten of gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan en tijdvakken die zijn vervuld vóór de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

(5)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de bestaande verdragen en overeenkomsten inzake sociale zekerheid tussen het Verenigd Koninkrijk en een of meer lidstaten die in overeenstemming zijn met artikel 8 van Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 9 van Verordening (EG) nr. 987/2009. Zij doet evenmin afbreuk aan de mogelijkheid voor de Unie of de lidstaten om maatregelen te nemen met het oog op de administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie met de bevoegde instellingen in het Verenigd Koninkrijk ter uitvoering van de beginselen van deze verordening. Voorts heeft deze verordening geen gevolgen voor welke bevoegdheid dan ook van de Unie en de lidstaten om met derde landen of met het Verenigd Koninkrijk verdragen en overeenkomsten inzake sociale zekerheid te sluiten die betrekking hebben op de periode na de dag waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

(6)

Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten die in de periode vóór de datum van toepassing van deze verordening verworven zijn of in opbouw waren overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat. Goede samenwerking is noodzakelijk om deze rechten te beschermen en in stand te houden. Het is van belang te zorgen dat de betrokken personen over passende en tijdige informatie kunnen beschikken.

(7)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk te komen tot de eenvormige unilaterale toepassing van de socialezekerheidsbeginselen van gelijke behandeling, gelijkstelling en samentelling, niet voldoende door de afzonderlijke lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar door de reactie van de lidstaten onderling af te stemmen beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(8)

Gezien het feit dat bij gebreke van een terugtrekkingsakkoord of van een verlenging van de termijn van twee jaar na de kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken, de Verdragen vanaf 30 maart 2019 niet meer van toepassing zullen zijn op het Verenigd Koninkrijk, en gezien de noodzaak om rechtszekerheid te bieden, werd het passend geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken als bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het VWEU en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(9)

Deze verordening moet met spoed in werking treden vanaf de dag volgend op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, en zij moet van toepassing zijn vanaf de dag volgend op die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord tegen die datum in werking is getreden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de uitvoering van deze verordening zijn de definities neergelegd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van toepassing.

Artikel 2

Personele werkingssfeer

Deze verordening is van toepassing op de volgende personen:

a)

onderdanen van een lidstaat, staatlozen en vluchtelingen, op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die vóór de datum van toepassing van deze verordening in een situatie met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk verkeren of hebben verkeerd, alsmede hun gezinsleden en hun nabestaanden;

b)

onderdanen van het Verenigd Koninkrijk op wie vóór de datum van toepassing van deze verordening de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, alsmede hun gezinsleden en hun nabestaanden.

Artikel 3

Materiële werkingssfeer

Deze verordening is van toepassing op alle takken van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004.

Artikel 4

Gelijke behandeling

Het beginsel van gelijke behandeling zoals neergelegd in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 883/2004 is van toepassing op de in artikel 2 van deze verordening bedoelde personen ten aanzien van situaties die zich vóór de datum van toepassing van deze verordening hebben voorgedaan.

Artikel 5

Gelijkstelling en samentelling

1.   Het beginsel van gelijkstelling zoals neergelegd in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 883/2004 is van toepassing ten aanzien van vóór de datum van toepassing van deze verordening in het Verenigd Koninkrijk verworven uitkeringen of inkomsten en feiten of gebeurtenissen die zich vóór die datum in het Verenigd Koninkrijk hebben voorgedaan.

2.   Het beginsel van samentelling zoals neergelegd in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 883/2004 is van toepassing ten aanzien van vóór de datum van toepassing van deze verordening vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen in het Verenigd Koninkrijk.

3.   Alle overige bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 die nodig zijn om uitvoering te geven aan de in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgelegde beginselen zijn van toepassing.

Artikel 6

Verhouding met andere coördinatie-instrumenten

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de bestaande verdragen en overeenkomsten inzake sociale zekerheid tussen het Verenigd Koninkrijk en een of meer lidstaten die in overeenstemming zijn met artikel 8 van Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 9 van Verordening (EG) nr. 987/2009.

2.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de verdragen en overeenkomsten inzake sociale zekerheid tussen het Verenigd Koninkrijk en een of meer lidstaten, die zijn gesloten na de dag waarop de Verdragen overeenkomstig artikel 50, lid 3, VEU ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk en die gelden voor de periode voorafgaand aan de datum van toepassing van deze verordening, mits die overeenkomsten uitvoering geven aan de in artikel 5, leden 1 en 2, van deze verordening vastgelegde beginselen, de in artikel 5, lid 3, van deze verordening vastgelegde bepalingen toepassen, gebaseerd zijn op de beginselen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en aansluiten bij de strekking daarvan.

Artikel 7

Verslag

Eén jaar na de datum van toepassing van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening. In dat verslag moeten met name praktische problemen voor de betrokken personen aan bod komen, met inbegrip van problemen die voortvloeien uit het gebrek aan continuïteit in de coördinatie van socialezekerheidsstelsels.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen overeenkomstig artikel 50, lid 3, VEU ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

Deze verordening is evenwel niet van toepassing indien een met het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met artikel 50, lid 2, VEU gesloten terugtrekkingsakkoord uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening van kracht is geworden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(2)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/39


VERORDENING (EU) 2019/501 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het goederen- en personenvervoer over de weg in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, d.w.z. met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.

(2)

Met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zou, in de verhoudingen met de resterende 27 lidstaten en bij gebreke van bijzondere voorschriften, een eind komen aan alle rechten en verplichtingen die uit het Unierecht voortvloeien ten aanzien van markttoegang, zoals vastgesteld door de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 (3) en (EG) nr. 1073/2009 (4) van het Europees Parlement en de Raad.

(3)

Het multilaterale quotasysteem van de Europese Conferentie van Ministers van Verkeer (CEMT) is het enige andere beschikbare juridische raamwerk dat als grondslag kan dienen voor het goederenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk na de terugtrekkingsdatum. Als gevolg van het beperkte aantal thans in het CEMT-systeem beschikbare vergunningen en het beperkte toepassingsbereik ervan wat betreft de bestreken soort wegvervoersactiviteiten, is dit systeem momenteel echter ontoereikend om een volledig antwoord te bieden op de behoeften van het wegvervoer tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

(4)

Om te vermijden dat daardoor ernstige verstoringen ontstaan, onder meer wat betreft de openbare orde, moet bijgevolg een tijdelijk stel maatregelen worden vastgesteld waardoor wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten die in het Verenigd Koninkrijk over een vergunning beschikken, goederen en passagiers over de weg kunnen vervoeren tussen het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en van de resterende 27 lidstaten of van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk via een of meerdere lidstaten. Om een passend evenwicht tussen het Verenigd Koninkrijk en de resterende lidstaten te garanderen, moeten de aldus verleende rechten afhankelijk worden gesteld van de toekenning van gelijkwaardige rechten en moeten zij worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden die eerlijke concurrentie waarborgen.

(5)

Gibraltar valt niet binnen de territoriale werkingssfeer van deze verordening en de hierin vervatte verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk hebben geen betrekking op Gibraltar.

(6)

Het recht om binnen het grondgebied van een lidstaat of tussen lidstaten vervoersactiviteiten uit te voeren, is een fundamentele verworvenheid van de interne markt en mag na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en bij gebreke van eventuele specifieke andersluidende bepalingen niet langer worden verleend aan wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk die niet in de Unie zijn gevestigd. Tijdelijke uitfaseringsmaatregelen moeten echter worden overwogen om wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk toe te staan om binnen het grondgebied van de Unie in het kader van vervoersactiviteiten tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie een beperkt aantal aanvullende activiteiten te verrichten. In de onmiddellijke nasleep van een terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zonder terugtrekkingsakkoord, moeten die maatregelen helpen ter voorkoming van verstoringen van verkeersstromen, die kunnen worden verwacht als gevolg van extra controles van voertuigen en hun vracht, en daaruit voortvloeiende bedreigingen voor de openbare orde. Zij moeten meer in het bijzonder helpen om de druk te verminderen op de grenspunten, die beperkt zijn in aantal en waar dergelijke verstoringen het waarschijnlijkst zijn, aangezien de voertuigen niet meteen dienen terug te keren. De maatregelen moeten proportioneel zijn en mogen niet hetzelfde niveau van rechten repliceren dat de wegvervoerders uit de Unie genieten in het kader van de internemarktregels, en zij moeten geleidelijk worden afgeschaft in overeenstemming met deze Verordening.

(7)

Bij gebreke van speciale bepalingen zou de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie ook tot ernstige verstoringen leiden, onder meer wat betreft de openbare orde, in de context van personenvervoer over de weg. De Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (5) (de „Interbus-overeenkomst”) is het enige beschikbare juridische raamwerk dat als grondslag dient voor het vervoer van personen per autobus of touringcar tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk na de terugtrekkingsdatum. Het Verenigd Koninkrijk zal vanaf 1 april 2019 een zelfstandige overeenkomstsluitende partij bij de Interbus-overeenkomst zijn. Onder de Interbus-overeenkomst valt echter uitsluitend ongeregeld vervoer, zodat zij ontoereikend is om de verstoringen ten gevolge van de terugtrekking aan te pakken, gezien het grote aantal personen dat tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk zal willen blijven reizen. De overeenkomstsluitende partijen bij de Interbus-overeenkomst zijn een protocol bij de die overeenkomst overeengekomen, maar dit protocol zal naar verwachting niet op tijd in werking treden om een haalbare alternatieve oplossing te vormen voor de huidige situatie in de periode direct na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk. Voor geregeld personenvervoer en bijzondere vormen van geregeld personenvervoer per autobus en touringcar, voldoen de huidige instrumenten bijgevolg niet aan de behoeften van het vervoer van personen over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk. Om te voorkomen dat daardoor een grote verstoring ontstaat die de openbare orde in gevaar kan brengen, is het daarom gepast vervoersbedrijven uit het Verenigd Koninkrijk toe te staan personen van het Verenigd Koninkrijk naar de Unie en omgekeerd te vervoeren, op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk ten minste gelijkwaardige rechten toekent aan vervoersbedrijven uit de EU. De rechten die uit hoofde van deze verordening worden toegekend, moeten tot een korte periode worden beperkt, zodat het protocol bij de Interbus-overeenkomst inzake het geregeld vervoer in werking kan treden en het Verenigd Koninkrijk tot dat protocol kan toetreden.

Grensoverschrijdende touringcar- en autobusdiensten tussen Ierland en Noord-Ierland zijn van bijzonder belang voor de gemeenschappen die in de grensregio's wonen, met het oog op het waarborgen van basisconnectiviteit tussen gemeenschappen, onder meer als onderdeel van het gemeenschappelijk reisgebied (Common Travel Area). Het opnemen en afzetten van passagiers in regio's aan weerszijden van de grens ondersteunt de levensvatbaarheid van die diensten. Daarom moet het opnemen en afzetten van passagiers door exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk in de grensregio's van Ierland toegestaan blijven tijdens het internationale vervoer van personen per touringcar en autobus tussen Ierland en Noord-Ierland. Deze rechten moeten worden verleend voor een beperkte periode (tot 30 september 2019), zodat alternatieven kunnen worden gecreëerd.

(8)

Om het tijdelijke karakter van de in deze verordening vastgestelde reeks maatregelen tot uiting te brengen, zonder een precedent te scheppen, moeten zij tot een korte periode worden beperkt. Met betrekking tot wegvervoersactiviteiten wordt de beperking in de tijd vastgesteld met het oog op de regelingen voor basisconnectiviteit die mogelijk worden getroffen binnen het CEMT-systeem, onverlet eventuele onderhandelingen en de inwerkingtreding van een toekomstige overeenkomst inzake het goederenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk en toekomstige Unievoorschriften inzake vervoer. Wat het personenvervoer per autobus en touringcar betreft, wordt de beperking in de tijd vastgesteld om ervoor te zorgen dat het protocol bij de Interbus-overeenkomst inzake het geregeld vervoer in werking kan treden en het Verenigd Koninkrijk tot dat protocol kan toetreden, en onverlet een mogelijke toekomstige overeenkomst over deze kwestie tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

(9)

Overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(10)

Deze verordening moet met spoed in werking treden en gelden vanaf de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord tegen die datum in werking is getreden. Deze verordening moet in ieder geval ophouden van toepassing te zijn op 31 december 2019. Na die datum houdt de Unie derhalve op de krachtens deze verordening uitgeoefende bevoegdheid uit te oefenen. Onverminderd de andere maatregelen van de Unie, en met inachtneming van die maatregelen, zal die bevoegdheid overeenkomstig artikel 2, lid 2, VWEU daarna weer door de lidstaten worden uitgeoefend. De respectieve bevoegdheden van de Unie en de lidstaten met betrekking tot het sluiten van internationale overeenkomsten op het gebied van wegvervoer moeten worden vastgesteld in overeenstemming met de Verdragen en met inachtneming van de relevante Uniewetgeving.

(11)

Wanneer dat nodig is om een antwoord te bieden op de behoeften van de markt, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan de Commissie worden overgedragen, teneinde de gelijkwaardigheid te herstellen van de door de Unie aan wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten met door het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie en aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toegekende rechten, ook wanneer de door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten worden toegekend op grond van de lidstaat van herkomst of anderszins niet in gelijke mate voor alle exploitanten uit de Unie beschikbaar zijn, en teneinde gevallen van oneerlijke concurrentie ten koste van wegvervoerders uit de Unie en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie te verhelpen.

(12)

De gedelegeerde handelingen moeten stroken met het beginsel van evenredigheid, en de voorwaarden ervan moeten derhalve in verhouding staan tot de problemen die worden veroorzaakt doordat geen gelijkwaardige rechten worden toegekend of door oneerlijke mededingingsvoorwaarden. De opschorting van de toepassing van deze verordening mag door de Commissie alleen worden overwogen in de ernstigste gevallen, waarin geen gelijkwaardige rechten worden toegekend aan wegvervoerders uit de Unie of aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie of wanneer de toegekende rechten minimaal zijn of wanneer de voorwaarden voor mededinging voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk zo sterk verschillen van die voor exploitanten uit de Unie dat het verlenen van de diensten in kwestie economisch niet haalbaar is voor exploitanten uit de Unie.

(13)

Bij de vaststelling van de gedelegeerde handelingen is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (6). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. Er moet worden gewaarborgd dat deze gedelegeerde handelingen het goede functioneren van de interne markt niet buitensporig verstoren.

(14)

Om te waarborgen dat de door het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toegekende rechten die gelijkwaardig zijn aan de bij deze verordening aan wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten, in gelijke mate voor alle exploitanten uit de Unie beschikbaar zijn, moet het toepassingsgebied van de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 en (EG) nr. 1073/2009 tijdelijk worden uitgebreid. Deze verordeningen zijn al van toepassing op het traject van een reis tussen een lidstaat en een derde land op het grondgebied van iedere lidstaat van doorvoer. Het is echter noodzakelijk om in deze gevallen ervoor te zorgen dat Verordening (EG) nr. 1072/2009 ook van toepassing is op het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de goederen worden geladen of gelost, en dat Verordening (EG) nr. 1073/2009 van toepassing is op het grondgebied van de lidstaat waar passagiers in- of uitstappen. Deze uitbreiding is bedoeld om ervoor te zorgen dat exploitanten uit de Unie derdelandenvervoersactiviteiten kunnen verrichten naar of vanuit het Verenigd Koninkrijk, en bij het personenvervoer extra stopplaatsen kunnen inlassen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Bij deze verordening worden tijdelijke maatregelen vastgesteld die het goederenvervoer en het verrichten van geregelde personenvervoerdiensten en bijzondere vormen van geregelde personenvervoerdiensten per touringcar en autobus tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna „het Verenigd Koninkrijk” genoemd) regelen nadat dit land zich uit de Unie heeft teruggetrokken.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „voertuig”: met betrekking tot het vervoer van goederen een in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd motorvoertuig of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen en dat ofwel eigendom is van de onderneming, ofwel door haar op krediet is gekocht ofwel door haar is gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), en met betrekking tot het vervoer van personen, een autobus of touringcar;

2)   „geautoriseerd goederenvervoer”:

a)

de verplaatsingen van een geladen voertuig van het grondgebied van de Unie naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of andersom, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

b)

na een onder a) vallende verplaatsing van een geladen voertuig van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, het binnen zeven dagen na het lossen op het grondgebied van de Unie verrichten van maximaal twee aanvullende laad- en losoperaties binnen het grondgebied van de Unie voor een periode van vier maanden te rekenen vanaf de eerste dag van toepassing als bepaald in artikel 12, tweede alinea, en één operatie binnen zeven dagen na het lossen op het grondgebied van de Unie gedurende de daaropvolgende drie maanden;

c)

de verplaatsingen van een geladen voertuig van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk via het grondgebied van de Unie;

d)

de lege ritten in verband met het onder a) en c) bedoelde vervoer;

3)   „geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus”:

a)

de verplaatsingen van een autobus of touringcar voor het vervoer van personen van het grondgebied van de Unie naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of andersom, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

b)

de verplaatsingen van een autobus of touringcar voor het vervoer van personen van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk via het grondgebied van de Unie;

c)

de lege ritten in verband met het onder a) en b) bedoelde vervoer;

d)

het opnemen en afzetten van passagiers in de grensregio van Ierland tijdens geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van internationaal geregeld vervoer tussen Ierland en Noord-Ierland, tot 30 september 2019;

4)   „grensregio van Ierland”: de graafschappen van Ierland die grenzen aan de landgrens tussen Ierland en Noord-Ierland;

5)   „wegvervoerder uit de Unie”: een onderneming die actief is in het goederenvervoer over de weg en in het bezit is van een geldige communautaire vergunning in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1072/2009;

6)   „wegvervoerder uit het Verenigd Koninkrijk”: een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming die goederenvervoer over de weg mag verrichten en in het bezit is van een geldige vergunning van het Verenigd Koninkrijk;

7)   „vergunning van het Verenigd Koninkrijk”: wanneer deze wordt afgegeven aan een wegvervoerder uit het Verenigd Koninkrijk een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning ten behoeve van internationaal vervoer met betrekking tot geautoriseerd vervoer van goederen, en wanneer deze wordt afgegeven aan een exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning ten behoeve van internationaal vervoer, met betrekking tot geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus;

8)   „autobus of touringcar”: een in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd voertuig dat, vanwege zijn constructie en uitrusting, geschikt en bestemd is voor het vervoer van meer dan negen passagiers, met inbegrip van de bestuurder;

9)   „geregeld vervoer”: vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers worden opgenomen of afgezet;

10)   „bijzondere vorm van geregeld vervoer”: geregeld vervoer, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, van bepaalde categorieën reizigers, met uitsluiting van andere reizigers;

11)   „exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie”: een onderneming die actief is in het personenvervoer per touringcar en autobus en in het bezit is van een geldige communautaire vergunning in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1073/2009;

12)   „exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk”: een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming die personenvervoer per touringcar en autobus mag verrichten en in het bezit is van een geldige vergunning van het Verenigd Koninkrijk;

13)   „exploitant”: ofwel een wegvervoerder, ofwel een exploitant van touringcar- en autobusdiensten;

14)   „mededingingsrecht”: eender welk recht dat tot doel heeft de volgende gedragingen aan te pakken voor zover die wegvervoersdiensten of touringcar- en autobusdiensten ongunstig kunnen beïnvloeden:

a)

gedragingen die bestaan in:

i)

overeenkomsten tussen wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten, respectievelijk, besluiten van verenigingen van wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

ii)

misbruik door één of meer wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten van een machtspositie;

iii)

maatregelen die het Verenigd Koninkrijk neemt of handhaaft met betrekking tot overheidsbedrijven en ondernemingen waaraan het bijzondere of uitsluitende rechten verleent en die in strijd zijn met punt i) of ii), en

b)

concentraties tussen wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten, respectievelijk, die de daadwerkelijke mededinging op significante wijze belemmeren, met name als gevolg van het in leven roepen of versterken van een machtspositie;

15)   „subsidie”: alle door de overheid of door een andere overheidsinstantie aan een exploitant verleende financiële bijdragen waarmee een voordeel wordt verleend, en met inbegrip van:

a)

de directe overdracht van middelen, zoals subsidies, leningen of kapitaalinbreng, de mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen, en het overnemen van verplichtingen, zoals leninggaranties, kapitaalinjecties, eigendom, bescherming tegen faillissement of verzekering;

b)

de derving of niet-inning van inkomsten die normaal gesproken de overheid toekomen;

c)

de levering van goederen en diensten niet zijnde algemene infrastructuur, of de inkoop van goederen of diensten, of

d)

het doen van betalingen aan een financieringsmechanisme of het feit dat een particuliere instantie wordt belast met de uitvoering van één of meer van de onder a), b) en c) bedoelde functies die de overheid of een andere overheidsinstantie normaal gesproken zelf zou vervullen en die in werkelijkheid niet afwijken van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen.

Met een financiële bijdrage van een overheid of een andere overheidsinstantie wordt geacht geen voordeel te zijn verleend indien een particuliere marktdeelnemer die zich uitsluitend door winstgevendheidsvooruitzichten laat leiden, in dezelfde situatie als de betrokken overheidsinstantie, dezelfde financiële bijdrage had verstrekt;

16)   „onafhankelijke mededingingsautoriteit”: een autoriteit belast met de toepassing en handhaving van het mededingingsrecht en het toezicht op subsidies, en die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de autoriteit is operationeel onafhankelijk en is afdoende uitgerust met de middelen die nodig zijn om haar taken uit te voeren;

b)

bij de vervulling van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden beschikt de autoriteit over de nodige garanties voor haar onafhankelijkheid van politieke of andere externe beïnvloeding en treedt zij onpartijdig op, en

c)

de besluiten van de autoriteit zijn aan rechterlijke toetsing onderworpen;

17)   „discriminatie”: een onderscheid zonder objectieve rechtvaardiging ten aanzien van de levering van goederen of diensten, met inbegrip van openbare diensten, die worden gebruikt voor wegvervoersdiensten of voor touringcar- en autobusdiensten, of ten aanzien van de behandeling daarvan door overheidsinstanties die relevant zijn voor dergelijke diensten;

18)   „grondgebied van de Unie”: het grondgebied van de lidstaten waarop het VEU en het VWEU van toepassing zijn op de in die Verdragen neergelegde voorwaarden.

Artikel 3

Het recht om geautoriseerd goederenvervoer te verrichten

1.   Wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, geautoriseerd goederenvervoer verrichten.

2.   De volgende soorten geautoriseerd goederenvervoer mogen worden verricht door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen, zonder dat een vergunning van het Verenigd Koninkrijk in de zin van artikel 2, lid 7, is vereist:

a)

postvervoer, als universele dienst;

b)

vervoer van beschadigde of onklare voertuigen;

c)

goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan de toegestane massa in beladen toestand, met inbegrip van die van de aanhangwagen(s), niet meer dan 3,5 ton bedraagt;

d)

vervoer van geneesmiddelen, medische apparaten en uitrusting, alsmede van andere artikelen die nodig zijn voor eerstehulpverlening, met name in het geval van natuurrampen;

e)

goederenvervoer mits:

i)

de vervoerde goederen eigendom zijn van de onderneming of door haar zijn verkocht of gekocht, verhuurd of gehuurd, voortgebracht, gedolven, bewerkt of hersteld;

ii)

het doel van het vervoer is de goederen naar de onderneming te brengen of deze vanuit de onderneming te verzenden, ofwel deze te verplaatsen binnen of buiten de onderneming voor haar eigen behoeften;

iii)

de voor dit vervoer gebruikte motorvoertuigen worden bestuurd door personeel dat in dienst is of ter beschikking gesteld is van de onderneming krachtens een contractuele verplichting;

iv)

de voertuigen die de goederen vervoeren, eigendom zijn van de onderneming, door haar op krediet zijn gekocht of door haar zijn gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG, en

v)

dat vervoer slechts een secundaire bedrijvigheid is in het kader van de algemene werkzaamheden van de onderneming.

Artikel 4

Het recht om geregeld touringcar- en autobusvervoer en bijzondere vormen van geregeld touringcar- en autobusvervoer te verrichten

1.   Exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus verrichten in de vorm van geregeld touringcar- en autobusvervoer en bijzondere vormen van geregeld touringcar- en autobusvervoer.

2.   Exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk moeten overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 11 van Verordening (EG) nr. 1073/2009 over een vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening afgegeven vergunning beschikken om voor rekening van derden of voor eigen rekening geregeld touringcar- en autobusvervoer en bijzondere vormen van geregeld touringcar- en autobusvervoer te verrichten.

3.   Vergunningen die overeenkomstig lid 2 van dit artikel geldig blijven, kunnen, wanneer zij onder dezelfde algemene voorwaarden zijn vernieuwd of wanneer zij zijn gewijzigd met betrekking tot haltes, tarieven of dienstregeling en met inachtneming van de voorschriften en procedures die zijn opgenomen in de artikelen 6 tot en met 11 van Verordening (EG) nr. 1073/2009, uiterlijk tot en met 31 december 2019 verder worden gebruikt voor de in lid 1 van dit artikel genoemde doelstellingen.

4.   In het Verenigd Koninkrijk gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen mogen geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus verrichten voor niet-commerciële en niet-lucratieve doeleinden zonder over een vergunning van het Verenigd Koninkrijk in de zin van artikel 2, lid 7, te beschikken, op voorwaarde dat:

a)

de vervoersactiviteit slechts een bijkomende activiteit vormt voor die natuurlijke of rechtspersoon, en

b)

de gebruikte voertuigen eigendom van die natuurlijke of rechtspersoon zijn of door hem op afbetaling zijn aangekocht, dan wel dat daarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten en dat zij worden bestuurd door een personeelslid van de natuurlijke of rechtspersoon, door de natuurlijke persoon zelf of door personeel dat in dienst is van de onderneming of krachtens een contractuele verbintenis ter beschikking van de onderneming is gesteld.

Die vervoersactiviteiten zijn vrijgesteld van om het even welke vergunningenregeling binnen de Unie, op voorwaarde dat de persoon die de activiteiten uitvoert in het bezit is van een nationale vergunning die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1073/2009 is afgegeven vóór de datum van toepassing van deze verordening.

5.   Het feit dat het vervoer over een deel van het traject met een ander vervoermiddel geschiedt of dat tijdens het vervoer van voertuig wordt gewisseld, laat de toepassing van deze verordening onverlet.

Artikel 5

Bilaterale overeenkomsten of regelingen

De lidstaten onderhandelen niet over, en zij sluiten geen bilaterale overeenkomsten of regelingen met het Verenigd Koninkrijk over kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, wat betreft de periode waarin deze verordening van toepassing is. Onverminderd bestaande multilaterale overeenkomsten kennen zij wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot die periode in geen enkel ander opzicht andere rechten toe dan die welke bij deze verordening worden toegekend.

Artikel 6

Sociale en technische voorschriften

Bij geautoriseerd vervoer van goederen of personen per touringcar of autobus overeenkomstig deze verordening worden de volgende voorschriften in acht genomen:

a)

ten aanzien van mobiele werknemers en zelfstandige bestuurders: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde voorwaarden;

b)

ten aanzien van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer: de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (9);

c)

ten aanzien van tachografen in het wegvervoer: de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (10);

d)

ten aanzien van de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders: de voorwaarden van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (11);

e)

ten aanzien van de maximaal toegestane afmetingen en gewichten van bepaalde wegvoertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 96/53/EG van de Raad (12) vastgestelde voorwaarden;

f)

ten aanzien van de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 92/6/EEG van de Raad (13) vastgestelde voorwaarden;

g)

ten aanzien van het verplichte gebruik van veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in voertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 91/671/EEG van de Raad (14) vastgestelde voorwaarden;

h)

ten aanzien van de terbeschikkingstelling van werknemers: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) vastgestelde voorwaarden;

i)

ten aanzien van passagiersrechten: Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad (16).

Artikel 7

De gelijkwaardigheid van rechten

1.   De Commissie ziet toe op de door het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie en aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toegekende rechten en op de voorwaarden voor de uitoefening daarvan.

2.   Wanneer de Commissie constateert dat de rechten die het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie of aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toekent rechtens of feitelijk niet gelijkwaardig zijn aan die welke op grond van deze verordening aan exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend, of wanneer die rechten niet in gelijke mate voor alle wegvervoerders uit de Unie of voor exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie beschikbaar zijn, stelt zij, om de gelijkwaardigheid te herstellen, zonder uitstel gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 11 om te zorgen voor:

a)

de opschorting van de toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, of artikel 4, leden 1 tot en met 4, van deze verordening, indien er geen gelijkwaardige rechten worden toegekend aan exploitanten uit de Unie of indien de toegekende rechten minimaal zijn, of

b)

de vaststelling van beperkingen voor de toegestane beschikbare capaciteit en/of het aantal ritten voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk, of

c)

het aannemen van operationele beperkingen betreffende de soorten voertuigen of betreffende de voorwaarden voor deelname aan het verkeer.

Artikel 8

Eerlijke concurrentie

1.   De Commissie ziet toe op de voorwaarden waarop exploitanten uit de Unie concurreren met exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk bij het verrichten van wegvervoersdiensten en touringcar- en autobusdiensten die onder deze verordening vallen.

2.   Wanneer de Commissie constateert dat, als gevolg van een van de in lid 3 van dit artikel genoemde situaties, de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden merkbaar minder gunstig zijn dan die welke exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk genieten, stelt zij, om die situatie te verhelpen, zonder uitstel gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 11 om te zorgen voor:

a)

de opschorting van de toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, of artikel 4, leden 1 tot en met 4, indien de mededingingsvoorwaarden voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk zo sterk verschillen van de mededingingsvoorwaarden voor exploitanten uit de Unie dat de verlening van diensten door exploitanten uit de Unie economisch niet haalbaar is voor hen, of

b)

de vaststelling van beperkingen voor de toegestane beschikbare capaciteit en/of het aantal ritten voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk, of

c)

het aannemen van operationele beperkingen betreffende de soorten voertuigen of betreffende de voorwaarden voor deelname aan het verkeer.

3.   De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen worden onder de in dat lid gepreciseerde voorwaarden vastgesteld om de volgende situaties te verhelpen:

a)

de toekenning van subsidies door het Verenigd Koninkrijk;

b)

het feit dat het Verenigd Koninkrijk niet beschikt over mededingingsrecht of dat niet daadwerkelijk toepast;

c)

het feit dat het Verenigd Koninkrijk geen onafhankelijke mededingingsautoriteit opricht of in stand houdt;

d)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen voor de bescherming van werknemers, de veiligheid, de beveiliging of het milieu die minder streng zijn dan die welke in Unierecht zijn vastgesteld of, bij gebreke van bepalingen ter zake in het Unierecht, dan de normen die alle lidstaten toepassen, of hoe dan ook minder streng zijn dan de desbetreffende internationale normen;

e)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen inzake de afgifte van vergunningen aan wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten die minder streng zijn dan die welke zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1071/2009 (17);

f)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen inzake de kwalificatie en opleiding van beroepsvervoerders die minder streng zijn dan die welke zijn vastgelegd in Richtlijn 2003/59/EG;

g)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van voorschriften inzake tolheffing en belastingheffing die afwijken van de voorschriften die in Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) zijn vastgesteld, en

h)

iedere vorm van discriminatie tegen exploitanten uit de Unie.

4.   Voor de toepassing van lid 1 kan de Commissie de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk of exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk om inlichtingen verzoeken. Wanneer zij de verlangde inlichtingen niet binnen de door de Commissie gestelde redelijke termijn verschaffen, of wanneer zij onvolledige inlichtingen verschaffen, kan de Commissie overeenkomstig lid 2 handelen.

Artikel 9

Uitbreiding van de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 en (EG) nr. 1073/2009

1.   In de context van wegvervoer tussen het grondgebied van de Unie en het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk door een wegvervoerder uit de Unie op basis van door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten, zoals vermeld in artikel 7 van deze verordening, die gelijkwaardig zijn met die welke op grond van deze verordening worden toegekend, is Verordening (EG) nr. 1072/2009 van toepassing op het deel van het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de goederen worden geladen of gelost.

2.   In de context van personenvervoer tussen het grondgebied van de Unie en het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk door een exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie op basis van door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten, zoals vermeld in artikel 7 van deze verordening, die gelijkwaardig zijn met die welke op grond van deze verordening worden toegekend, is Verordening (EG) nr. 1073/2009 van toepassing op het deel van het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de personen in- of uitstappen.

Artikel 10

Overleg en samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat overleggen en werken samen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voor zover nodig is om de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen.

2.   De lidstaten verschaffen de Commissie op verzoek onverwijld alle in overeenstemming met lid 1 van dit artikel verkregen inlichtingen of alle andere inlichtingen die voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 7 en 8 relevant zijn.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2019.

2.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling op grond van artikel 7, lid 2, of artikel 8, lid 2, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

3.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 12

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 3, VEU.

Deze verordening is evenwel niet van toepassing indien een met het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met artikel 50, lid 2, VEU gesloten terugtrekkingsakkoord uiterlijk op die datum van kracht is geworden.

Deze verordening houdt op van toepassing te zijn op 31 december 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Advies van 20 februari 2019 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).

(4)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).

(5)  PB L 321 van 26.11.2002, blz. 13.

(6)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(7)  Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82).

(8)  Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).

(9)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).

(12)  Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).

(13)  Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27).

(14)  Richtlijn 91/671/EEG van de Raad van 16 december 1991 betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in voertuigen (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 26).

(15)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(18)  Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PB L 187 van 20.7.1999, blz. 42).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/49


VERORDENING (EU) 2019/502 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het luchtvervoer in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De Verdragen zijn niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, namelijk met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk en met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3) worden de voorwaarden vastgesteld voor de toekenning van de exploitatievergunning van de Unie aan luchtvaartmaatschappijen en wordt de vrijheid vastgesteld om luchtdiensten binnen de EU te verrichten.

(3)

Bij gebreke van bijzondere voorschriften zou met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, wat de verhoudingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de resterende 27 lidstaten betreft, een eind komen aan alle rechten en verplichtingen die uit het Unierecht voortvloeien ten aanzien van markttoegang, zoals vastgesteld door Verordening (EG) nr. 1008/2008.

(4)

Bijgevolg moet een tijdelijk stel maatregelen worden vastgesteld waardoor luchtvaartmaatschappijen met een vergunning uit het Verenigd Koninkrijk luchtvervoersdiensten tussen het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en de resterende 27 lidstaten kunnen blijven verrichten. Om een passend evenwicht tussen het Verenigd Koninkrijk en de resterende 27 lidstaten te garanderen, moeten de aldus verleende rechten afhankelijk worden gesteld van de toekenning van gelijkwaardige rechten door het Verenigd Koninkrijk aan luchtvaartmaatschappijen die in de Unie over een vergunning beschikken, en moeten zij worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden die eerlijke concurrentie waarborgen.

(5)

Om het tijdelijke karakter ervan tot uiting te brengen, moet de toepassing van deze verordening tot een korte periode worden beperkt, onverminderd eventuele onderhandelingen en de inwerkingtreding van een toekomstige overeenkomst over het verrichten van luchtvervoersdiensten met het Verenigd Koninkrijk waarbij de Unie partij is. De Commissie moet, op haar aanbeveling, zo spoedig mogelijk worden gemachtigd om te onderhandelen over een algemene luchtvervoersovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk. Er moet onverwijld over een dergelijke overeenkomst worden onderhandeld en zij moet onverwijld worden gesloten.

(6)

Teneinde voor beide partijen gunstige niveaus van connectiviteit te behouden, moet voor zowel luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk als luchtvaartmaatschappijen uit de Unie worden voorzien in samenwerkingsregelingen op het gebied van marketing, zoals codesharing, in overeenstemming met het wederkerigheidsbeginsel.

(7)

Met het oog op de buitengewone en unieke omstandigheden waardoor het noodzakelijk is deze verordening vast te stellen, en overeenkomstig de Verdragen is het passend dat de Unie tijdelijk de relevante gedeelde bevoegdheid uitoefent die haar bij de Verdragen is toegedeeld. De duur van de eventuele gevolgen van deze verordening voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten moet echter strikt beperkt zijn. De door de Unie uitgeoefende bevoegdheid mag derhalve alleen worden uitgeoefend tijdens de toepassingsperiode van deze verordening. Dientengevolge zal de uitoefening door de Unie van de aldus uitgeoefende gedeelde bevoegdheid ophouden zodra deze verordening ophoudt van toepassing te zijn. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zullen de lidstaten vanaf dat moment hun bevoegdheid weer uitoefenen. Voorts zij eraan herinnerd dat, zoals bepaald in het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 25 betreffende de uitoefening van de gedeelde bevoegdheden, de uitoefening van bevoegdheden door de Unie in deze verordening enkel betrekking heeft op de door deze verordening geregelde materie en niet op het gehele gebied. De respectieve bevoegdheden van de Unie en de lidstaten met betrekking tot het sluiten van internationale overeenkomsten op het gebied van luchtvervoer moeten worden vastgesteld in overeenstemming met de Verdragen en met inachtneming van de relevante Uniewetgeving.

(8)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1008/2008 moeten luchtvaartmaatschappijen uit de Unie, om een geldige exploitatievergunning te behouden, in het bijzonder te allen tijde voldoen aan de in die verordening vastgestelde eigendoms- en zeggenschapsvereisten. In het geval de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie plaatsvindt zonder het terugtrekkingsakkoord, zullen sommige luchtvaartmaatschappijen uit de Unie vanaf de uittredingsdatum waarschijnlijk moeilijkheden ondervinden bij de naleving van deze vereisten. Het is derhalve noodzakelijk noodmaatregelen te treffen. Overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel moeten die maatregelen worden beperkt tot wat strikt noodzakelijk is om de problemen aan te pakken die voortkomen uit een wanordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. Met het oog op dezelfde beginselen is het ook noodzakelijk om mechanismen in te stellen om nauwlettend toezicht op de vooruitgang richting de naleving van de eigendoms- en zeggenschapsvereisten mogelijk te maken en de exploitatievergunning in te trekken als dit gerechtvaardigd is. Om een abrupte stopzetting van de activiteiten te voorkomen en met name de repatriëring van de getroffen passagiers mogelijk te maken, moet de intrekking van een niet-conforme exploitatievergunning, in het geval geen passend plan voor remediërende maatregelen is ingediend, twee weken na het besluit tot intrekking van kracht worden.

(9)

Deze verordening mag de lidstaten niet beletten vergunningen af te geven voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten door luchtvaartmaatschappijen uit de Unie in het kader van de uitoefening van de hun door het Verenigd Koninkrijk verleende rechten, op dezelfde manier als in situaties die zich voordoen in het kader van internationale overeenkomsten. Met betrekking tot deze vergunningen mogen de lidstaten geen onderscheid maken tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Unie.

(10)

De Commissie en de lidstaten moeten de problemen oplossen die gevolgen kunnen hebben voor de bestaande verkeersverdelingsregelingen ten gevolge van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. In het bijzonder moeten passende maatregelen worden getroffen zodat de volledige naleving van deze regelingen kan worden gegarandeerd en zo veel mogelijk voor een ordelijke overgang kan worden gezorgd teneinde verstoringen voor passagiers en bedrijven in de Unie te voorkomen.

(11)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend wat betreft de vaststelling van maatregelen om een eerlijke mate van wederkerigheid te garanderen tussen de rechten die de Unie en het Verenigd Koninkrijk eenzijdig toekennen aan elkaars luchtvaartmaatschappijen, en om te garanderen dat luchtvaartmaatschappijen uit de Unie eerlijk met luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk kunnen concurreren bij het verrichten van luchtdiensten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4). Gezien de potentiële gevolgen ervan voor de connectiviteit in het luchtvervoer van de lidstaten moet bij de vaststelling van die maatregelen de onderzoeksprocedure worden toegepast. De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dat, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, om dwingende redenen van urgentie is vereist. Deze naar behoren gerechtvaardigde gevallen kunnen betrekking hebben op de gevallen waarin het Verenigd Koninkrijk nalaat gelijkwaardige rechten toe te kennen aan luchtvaartmaatschappijen uit de Unie en daardoor een duidelijke onevenwichtigheid veroorzaakt, of waarin de economische levensvatbaarheid van luchtvaartmaatschappijen uit de Unie in gevaar wordt gebracht door minder gunstige mededingingsvoorwaarden dan de mededingingsvoorwaarden die luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk genieten bij het verrichten van luchtvervoersdiensten die onder deze verordening vallen.

(12)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van voorlopige maatregelen om het luchtvervoer tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te regelen in geval er geen terugtrekkingsakkoord komt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de effecten ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(13)

Gibraltar valt niet binnen de territoriale werkingssfeer van deze verordening en de hierin vervatte verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk hebben geen betrekking op Gibraltar.

(14)

Deze verordening laat de rechtsopvatting van het Koninkrijk Spanje betreffende de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven van Gibraltar gelegen is, onverlet.

(15)

De bepalingen van deze verordening moeten dringend van kracht worden en moeten in beginsel gelden vanaf de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij uiterlijk op die datum een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden. Om evenwel de nodige administratieve procedures zo snel mogelijk te kunnen voeren, moeten sommige bepalingen van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

In deze verordening wordt een tijdelijk stel maatregelen vastgesteld die het luchtvervoer tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna „het Verenigd Koninkrijk” genoemd) regelen nadat dit land zich uit de Unie heeft teruggetrokken.

Artikel 2

Uitoefening van de bevoegdheid

1.   De uitoefening van de bevoegdheid van de Unie op grond van deze verordening is beperkt tot de toepassingsperiode van deze verordening zoals vastgesteld in artikel 16, lid 4. Nadat deze periode is afgelopen, houdt de Unie onmiddellijk op die bevoegdheid uit te oefenen en oefenen de lidstaten hun bevoegdheid weer uit overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.   De uitoefening van de bevoegdheid van de Unie op grond van deze verordening laat de bevoegdheid van de lidstaten inzake verkeersrechten bij de eventuele lopende of toekomstige onderhandelingen over en ondertekening of sluiting van internationale overeenkomsten met betrekking tot luchtdiensten met elk ander derde land, en met het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de periode nadat deze verordening is opgehouden van toepassing te zijn, onverlet.

3.   De in lid 1 bedoelde uitoefening van de bevoegdheid door de Unie heeft enkel betrekking op de door deze verordening geregelde materie.

4.   Deze verordening laat de respectieve bevoegdheden van de Unie en de lidstaten op het gebied van luchtvervoer met betrekking tot andere materie dan de door deze verordening geregelde materie onverlet.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „luchtvervoer”: het afzonderlijke of gecombineerde vervoer per luchtvaartuig van passagiers, bagage, vracht en post, dat tegen vergoeding of betaling van huur aan het publiek wordt aangeboden en dat geregelde en niet-geregelde luchtdiensten omvat;

2.   „internationaal luchtvervoer”: luchtvervoer door het luchtruim boven het grondgebied van meer dan één staat;

3.   „luchtvaartmaatschappij uit de Unie”: een luchtvaartmaatschappij met een geldige, door een bevoegde vergunningverlenende autoriteit overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 1008/2008 afgegeven exploitatievergunning;

4.   „luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk”: een luchtvaartmaatschappij die:

a)

haar hoofdvestiging in het Verenigd Koninkrijk heeft, en

b)

aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

i)

het Verenigd Koninkrijk en/of ingezetenen van het Verenigd Koninkrijk zijn voor meer dan 50 % eigenaar van de onderneming en oefenen daarover daadwerkelijke zeggenschap uit, hetzij direct, hetzij indirect via een of meer tussenbedrijven, of

ii)

lidstaten van de Unie en/of ingezetenen van lidstaten van de Unie en/of andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte en/of ingezetenen van die staten, zijn, in enigerlei combinatie, alleen of samen met het Verenigd Koninkrijk en/of ingezetenen van het Verenigd Koninkrijk, voor meer dan 50 % eigenaar van de onderneming en oefenen daarover daadwerkelijke zeggenschap uit, hetzij direct, hetzij via een of meer tussenbedrijven;

c)

in het in punt b), ii), bedoelde geval: in het bezit was van een geldige exploitatievergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1008/2008 op de dag vóór de in artikel 16, lid 2, eerste alinea, vastgestelde eerste dag van toepassing van deze verordening;

5.   „daadwerkelijke zeggenschap”: een relatie gebaseerd op rechten, overeenkomsten of andere middelen die, afzonderlijk of tezamen en gelet op de desbetreffende feitelijke of juridische omstandigheden, de mogelijkheid bieden om direct of indirect een beslissende invloed uit te oefenen op een onderneming, meer bepaald via:

a)

het recht om alle of een gedeelte van de activa van een onderneming te gebruiken;

b)

rechten of overeenkomsten waardoor een beslissende invloed kan worden uitgeoefend op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de organen van een onderneming of waardoor anderszins een beslissende invloed kan worden uitgeoefend op de bedrijfsvoering van de onderneming;

6.   „mededingingsrecht”: het recht dat tot doel heeft de volgende gedragingen te voorkomen, voor zover die luchtvervoersdiensten ongunstig kunnen beïnvloeden:

a)

gedragingen die bestaan in:

i)

overeenkomsten tussen luchtvaartmaatschappijen, besluiten van verenigingen van luchtvaartmaatschappijen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

ii)

misbruik van een machtspositie door een of meer luchtvaartmaatschappijen;

iii)

maatregelen die het Verenigd Koninkrijk neemt of handhaaft met betrekking tot overheidsbedrijven en ondernemingen waaraan het bijzondere of uitsluitende rechten verleent en die in strijd zijn met punt i) of punt ii), en

b)

concentraties tussen luchtvaartmaatschappijen die de daadwerkelijke mededinging op significante wijze belemmeren, met name als gevolg van het in het leven roepen of versterken van een machtspositie;

7.   „subsidie”: alle door de overheid of door een andere openbare instantie aan een luchtvaartmaatschappij verleende financiële bijdragen waarmee een voordeel wordt verleend, en met inbegrip van:

a)

de directe overdracht van middelen, zoals subsidies, leningen of kapitaalinbreng, de mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen, het overnemen van verplichtingen, zoals leninggaranties, kapitaalinjecties, eigendom, bescherming tegen faillissement of verzekering;

b)

de derving of niet-inning van inkomsten die normaal gesproken de overheid toekomen;

c)

de levering van goederen en diensten niet zijnde algemene infrastructuur, of de inkoop van goederen of diensten, of

d)

het doen van betalingen aan een financieringsmechanisme of het feit dat een particuliere instantie wordt belast met of de uitvoering krijgt opgedragen van een of meer van de onder a), b) en c) vermelde functies die de overheid of een andere overheidsinstantie normaal gesproken zelf zou vervullen en die in werkelijkheid niet afwijken van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen.

Met een financiële bijdrage van een overheid of een andere overheidsinstantie wordt niet geacht een voordeel te zijn verleend indien een particuliere marktdeelnemer die zich uitsluitend door winstgevendheidsvooruitzichten laat leiden, in dezelfde situatie als de betrokken overheidsinstantie, dezelfde financiële bijdrage had verstrekt;

8.   „onafhankelijke mededingingsautoriteit”: een autoriteit belast met de toepassing en handhaving van het mededingingsrecht en het toezicht op subsidies, en die aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de autoriteit is operationeel onafhankelijk en is afdoende uitgerust met de middelen die nodig zijn om haar taken uit te voeren;

b)

bij de vervulling van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden beschikt de autoriteit over de nodige garanties voor haar onafhankelijkheid van politieke of andere externe beïnvloeding en treedt zij onpartijdig op, en

c)

de besluiten van de autoriteit zijn aan rechterlijke toetsing onderworpen;

9.   „discriminatie”: een onderscheid zonder objectieve rechtvaardiging ten aanzien van de levering van goederen of diensten, met inbegrip van openbare diensten, die worden gebruikt voor luchtvervoersdiensten, of ten aanzien van de behandeling daarvan door overheidsinstanties die relevant zijn voor dergelijke diensten;

10.   „geregelde luchtdienst”: een reeks vluchten die elk alle volgende kenmerken bezitten:

a)

voor elke vlucht kunnen door het publiek individueel plaatsen en/of vervoerscapaciteit voor vracht en/of post worden gekocht (rechtstreeks van de luchtvaartmaatschappij of via haar erkende agenten);

b)

zij worden uitgevoerd om het vervoer tussen dezelfde twee of meer luchthavens te verzorgen:

i)

hetzij volgens een gepubliceerde dienstregeling;

ii)

hetzij met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij duidelijk een systematische reeks vormen;

11.   „niet-geregelde luchtdienst”: een commerciële luchtdienst die anders dan als een geregelde luchtdienst wordt uitgevoerd;

12.   „grondgebied van de Unie”: het landgebied, de maritieme binnenwateren en de territoriale zee van de lidstaten waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn op de voorwaarden die in die Verdragen zijn neergelegd, en het bovenliggende luchtruim;

13.   „grondgebied van het Verenigd Koninkrijk”: het landgebied, de maritieme binnenwateren en de territoriale zee van het Verenigd Koninkrijk, en het bovenliggende luchtruim;

14.   „Verdrag van Chicago”: het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Chicago op 7 december 1944.

Artikel 4

Verkeersrechten

1.   Luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden het volgende doen:

a)

het grondgebied van de Unie overvliegen zonder er te landen;

b)

landen op het grondgebied van de Unie voor niet-verkeersgebonden doeleinden, in de zin van het Verdrag van Chicago;

c)

geregelde en niet-geregelde internationale luchtdiensten verrichten voor passagiers, een combinatie van passagiers en vracht, en vrachtdiensten tussen een punt op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en een punt op het grondgebied van de Unie;

d)

gedurende een maximale periode van vijf maanden vanaf de eerste dag van toepassing als vastgesteld in de eerste alinea van artikel 16, lid 2, geregelde en niet-geregelde internationale luchtdiensten verrichten voor vrachtdiensten tussen een punt op het grondgebied van de Unie en een punt op het grondgebied van een derde land, als onderdeel van een dienst waarvan de herkomst of bestemming op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk ligt. De totale door luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk te leveren seizoenscapaciteit voor die diensten bedraagt niet meer dan het totale aantal frequenties dat die luchtvaartmaatschappijen voor die diensten bedienden tijdens, respectievelijk, het IATA-winterseizoen 2018 en het IATA-zomerseizoen 2018, pro rata temporis;

e)

gedurende een maximale periode van zeven maanden vanaf de eerste dag van toepassing als vastgesteld in de eerste alinea van artikel 16, lid 2, geregelde luchtdiensten blijven verrichten op routes waarvoor openbaredienstverplichtingen gelden indien het recht om te exploiteren vóór de datum van toepassing van deze verordening is verleend overeenkomstig de artikelen 16 en 17 van Verordening (EG) nr. 1008/2008, mits aan de voorwaarden voor die diensten als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1008/2008 is voldaan.

2.   De lidstaten gebruiken de in lid 1, onder e), bedoelde periode om eventuele maatregelen te nemen die nodig zijn om te waarborgen dat de noodzakelijk geachte openbare diensten worden voortgezet na het verstrijken van die periode, overeenkomstig de artikelen 16 en 17 van Verordening (EG) nr. 1008/2008.

3.   Met betrekking tot de periode waarin deze verordening van toepassing is, onderhandelen de lidstaten niet over, noch sluiten zij bilaterale overeenkomsten of regelingen met het Verenigd Koninkrijk over kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Met betrekking tot die periode kennen zij luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk, met betrekking tot het luchtvervoer, evenmin andere rechten toe dan de bij deze verordening toegekende rechten.

Artikel 5

Samenwerkingsregelingen op marketinggebied

1.   Luchtdiensten overeenkomstig artikel 4 van deze verordening kunnen worden verricht op basis van samenwerkingsregelingen op marketinggebied, bijvoorbeeld overeenkomsten inzake voorbehouden capaciteit of codesharingafspraken, en wel als volgt:

a)

de luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk kan optreden als verkopende luchtvaartmaatschappij in samenwerking met elke exploiterende luchtvaartmaatschappij die een luchtvaartmaatschappij uit de Unie of een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk is, of in samenwerking met elke exploiterende luchtvaartmaatschappij uit een derde land die krachtens het recht van de Unie of, naargelang het geval, het recht van de betrokken lidstaat of lidstaten, de noodzakelijke verkeersrechten geniet, alsook het recht om haar luchtvaartmaatschappijen die rechten te laten uitoefenen door middel van de regeling in kwestie;

b)

de luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk kan optreden als exploiterende luchtvaartmaatschappij in samenwerking met elke verkopende luchtvaartmaatschappij die een luchtvaartmaatschappij uit de Unie of een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk is, of in samenwerking met elke verkopende luchtvaartmaatschappij uit een derde land die krachtens het recht van de Unie of, naargelang het geval, het recht van de betrokken lidstaat of lidstaten, de noodzakelijke routerechten geniet, alsook het recht om haar luchtvaartmaatschappijen die rechten te laten uitoefenen door middel van de regeling in kwestie.

2.   In geen geval oefent een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk door een beroep doen op samenwerkingsregelingen op marketinggebied, hetzij als een exploiterende luchtvaartmaatschappij, hetzij als een verkopende luchtvaartmaatschappij, andere rechten uit dan die waarin is voorzien in artikel 4, lid 1.

3.   In geen geval worden de krachtens lid 1 aan luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk verleende rechten aldus uitgelegd dat zij aan luchtvaartmaatschappijen uit een derde land andere rechten toe te kennen dan de rechten die zij genieten uit hoofde van het recht van de Unie of het recht van de betrokken lidstaat of lidstaten.

4.   De betrokken lidstaten eisen dat de in lid 1 bedoelde regelingen worden goedgekeurd door hun bevoegde autoriteiten met het oog op het verifiëren van naleving van de in dit artikel vastgestelde voorwaarden en van de toepasselijke voorschriften van het recht van de Unie en het nationale recht, met name wat veiligheid en beveiliging betreft.

Artikel 6

Leasing van vliegtuigen

1.   Bij de uitoefening van de rechten waarin is voorzien uit hoofde van artikel 4, lid 1, kan een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk luchtdiensten verrichten met haar eigen vliegtuigen en in alle volgende gevallen:

a)

met een door een verhuurder geleaset vliegtuig zonder bemanning;

b)

met een door een andere luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk geleaset vliegtuig met bemanning;

c)

met een door een luchtvaartmaatschappij uit een ander land dan het Verenigd Koninkrijk geleaset vliegtuig met bemanning, op voorwaarde dat leasing gerechtvaardigd is op grond van uitzonderlijke behoeften, seizoensgebonden capaciteitsbehoeften of operationele problemen van de huurder en dat de leasing niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is voor het vervullen van die behoeften of het oplossen van die problemen.

2.   De betrokken lidstaten eisen dat de in lid 1 bedoelde regelingen worden goedgekeurd door hun bevoegde autoriteiten met het oog op het verifiëren van de naleving van de daarin vastgestelde voorwaarden en van de toepasselijke voorschriften van het recht van de Unie en het nationale recht, met name wat veiligheid en beveiliging betreft.

Artikel 7

Behandeling van exploitatievergunningen wat eigendoms- en zeggenschapsvereisten betreft

1.   In afwijking van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1008/2008, indien een luchtvaartmaatschappij die houder is van een exploitatievergunning die is verleend door een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk niet langer voldoet aan de in artikel 4, onder f), van die verordening vastgestelde vereisten („eigendoms- en zeggenschapsvereisten”) als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, heeft niet-naleving van die vereisten geen gevolgen voor de geldigheid van de exploitatievergunning tot en met het einde van een periode van zes maanden volgend op de eerste dag van toepassing als vastgesteld in de eerste alinea van artikel 16, lid 2, van deze verordening, mits aan de in leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De luchtvaartmaatschappij dient binnen twee weken te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening een plan met corrigerende maatregelen in bij de bevoegde vergunningverlenende autoriteit. In dat plan worden de maatregelen om uiterlijk op de eerste dag die volgt op de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode volledig te voldoen aan de eigendoms- en zeggenschapsvereisten volledig en nauwkeurig uiteengezet. Indien de luchtvaartmaatschappij binnen de gestelde termijn geen plan heeft ingediend, trekt de bevoegde vergunningverlenende autoriteit, nadat zij eerst de luchtvaartmaatschappij de kans heeft gegeven haar standpunt bekend te maken, de exploitatievergunning onmiddellijk in, zij het ten vroegste vanaf de datum bedoeld in artikel 16, lid 2, eerste alinea, en stelt zij de Commissie hiervan in kennis. Deze intrekking wordt twee weken na het besluit van de vergunningverlenende autoriteit van kracht, zij het ten vroegste vanaf de datum als bedoeld in artikel 16, lid 2. De bevoegde vergunningverlenende autoriteit stelt de luchtvaartmaatschappij in kennis van haar besluit en brengt de Commissie op de hoogte.

3.   Indien de betrokken luchtvaartmaatschappij binnen de in lid 2 bedoelde termijn een plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend, beoordeelt de bevoegde vergunningverlenende autoriteit binnen twee maanden na ontvangst van het plan of de daarin opgenomen maatregelen ertoe zouden leiden dat de eigendoms- en zeggenschapsvereisten uiterlijk op de eerste dag die volgt op de in lid 1 bedoelde periode volledig worden nageleefd, en of het waarschijnlijk lijkt dat de luchtvaartmaatschappij de maatregelen uiterlijk op die datum zal hebben voltooid. De bevoegde vergunningverlenende autoriteit stelt de luchtvaartmaatschappij en de Commissie in kennis van haar beoordeling.

4.   Indien de bevoegde vergunningverlenende autoriteit, nadat zij eerst de betrokken luchtvaartmaatschappij de kans heeft gegeven haar standpunt bekend te maken, tot de conclusie komt dat de in het plan opgenomen maatregelen ertoe zouden leiden dat de eigendoms- en zeggenschapsvereisten uiterlijk op de eerste dag die volgt op de in lid 1 bedoelde periode volledig worden nageleefd, of indien het onwaarschijnlijk lijkt dat de betrokken luchtvaartmaatschappij de maatregelen uiterlijk op die datum zal hebben voltooid, kan zij de exploitatievergunning onmiddellijk intrekken. Deze intrekking wordt twee weken na het besluit van de vergunningverlenende autoriteit van kracht. De bevoegde vergunningverlenende autoriteit stelt de luchtvaartmaatschappij in kennis van haar besluit en brengt de Commissie op de hoogte.

5.   Wanneer de bevoegde vergunningverlenende autoriteit van oordeel is dat de in het plan vastgestelde maatregelen ertoe zouden leiden dat de eigendoms- en zeggenschapsvereisten uiterlijk op de eerste dag na de in lid 1 bedoelde periode volledig worden nageleefd, en wanneer het waarschijnlijk voorkomt dat de luchtvaartmaatschappij die maatregelen uiterlijk op die datum zal voltooien, houdt zij nauwlettend en permanent toezicht op de uitvoering van het plan en stelt zij de Commissie regelmatig van haar bevindingen op de hoogte.

6.   Aan het einde van de in lid 1 bedoelde periode beslist de bevoegde vergunningverlenende autoriteit of de luchtvaartmaatschappij volledig voldoet aan de eigendoms- en zeggenschapsvereisten. Als de bevoegde vergunningverlenende autoriteit, na de betrokken luchtvaartmaatschappij in de gelegenheid te hebben gesteld haar standpunt kenbaar te maken, besluit dat de luchtvaartmaatschappij niet volledig voldoet aan de eigendoms- en zeggenschapsvereisten, trekt zij de exploitatievergunning in vanaf de eerste dag na de in lid 1 bedoelde termijn.

7.   Wanneer de Commissie, na de bevoegde vergunningverlenende autoriteit en de betrokken luchtvaartmaatschappij in de gelegenheid te hebben gesteld hun standpunt kenbaar te maken, vaststelt dat de bevoegde vergunningverlenende autoriteit de desbetreffende exploitatievergunning niet heeft ingetrokken, hoewel deze intrekking vereist is op grond van lid 2 of lid 6 van dit artikel, verzoekt de Commissie de bevoegde vergunningverlenende autoriteit overeenkomstig artikel 15, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 de exploitatievergunning in te trekken. Artikel 15, lid 3, derde en vierde alinea, van die verordening is van toepassing.

8.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van de overige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1008/2008.

Artikel 8

De gelijkwaardigheid van rechten

1.   De Commissie ziet toe op de door het Verenigd Koninkrijk aan luchtvaartmaatschappijen uit de Unie toegekende rechten en op de voorwaarden voor de uitoefening daarvan.

2.   Wanneer de Commissie constateert dat de rechten die het Verenigd Koninkrijk aan luchtvaartmaatschappijen uit de Unie toekent rechtens of feitelijk niet gelijkwaardig zijn aan die welke op grond van deze verordening aan luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend, of dat die rechten niet in gelijke mate voor alle luchtvaartmaatschappijen uit de Unie beschikbaar zijn, stelt zij, om de gelijkwaardigheid te herstellen, onverwijld uitvoeringshandelingen vast teneinde:

a)

beperkingen in te stellen van de voor geregelde luchtvervoersdiensten toegestane capaciteit die beschikbaar is voor luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk en te verlangen van de lidstaten dat zij de bestaande en nieuw toe te kennen exploitatievergunningen van luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk dienovereenkomstig aanpassen;

b)

te verlangen van de lidstaten dat zij de genoemde exploitatievergunningen weigeren, opschorten of intrekken, of

c)

financiële heffingen of operationele beperkingen op te leggen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Zij worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde spoedprocedure indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen van een ernstig gebrek aan gelijkwaardigheid voor de toepassing van lid 2, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

Artikel 9

Eerlijke concurrentie

1.   De Commissie ziet toe op de voorwaarden waarop luchtvaartmaatschappijen uit de Unie concurreren met luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk bij het verrichten van luchtvervoersdiensten die onder deze verordening vallen.

2.   Wanneer de Commissie constateert dat, als gevolg van een van de in lid 3 van dit artikel genoemde situaties, die voorwaarden merkbaar minder gunstig zijn dan die welke luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk genieten, stelt zij, om die situatie te verhelpen, onverwijld uitvoeringshandelingen vast teneinde:

a)

beperkingen in te stellen van de voor geregelde luchtvervoersdiensten toegestane capaciteit die beschikbaar is voor luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk en verlangt van de lidstaten dat zij de bestaande en nieuw toe te kennen exploitatievergunningen van luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk dienovereenkomstig aanpassen;

b)

van de lidstaten te verlangen dat zij de genoemde exploitatievergunningen weigeren, opschorten of intrekken voor sommige of alle luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk, of

c)

financiële heffingen of operationele beperkingen op te leggen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Zij worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde spoedprocedure indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen van bedreiging van de economische levensvatbaarheid van een of meer activiteiten van luchtvaartmaatschappijen uit de Unie, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

3.   De in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen worden onder de in dat lid gepreciseerde voorwaarden vastgesteld om de volgende situaties te verhelpen:

a)

de toekenning van subsidies door het Verenigd Koninkrijk;

b)

het feit dat het Verenigd Koninkrijk niet beschikt over mededingingsrecht of dat niet daadwerkelijk toepast;

c)

het feit dat het Verenigd Koninkrijk geen onafhankelijke mededingingsautoriteit opricht of in stand houdt;

d)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen voor de bescherming van werknemers, de veiligheid, de beveiliging, het milieu of de passagiersrechten die minder streng zijn dan die welke in Unierecht zijn vastgesteld of, bij gebreke van bepalingen ter zake in het Unierecht, dan de normen die alle lidstaten toepassen, of hoe dan ook minder streng zijn dan de desbetreffende internationale normen;

e)

iedere vorm van discriminatie tegen luchtvaartmaatschappijen uit de Unie.

4.   Voor de toepassing van lid 1 kan de Commissie de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk of luchthavens in het Verenigd Koninkrijk om inlichtingen verzoeken. Wanneer de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, de luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk of de luchthaven in het Verenigd Koninkrijk de verlangde inlichtingen niet binnen de door de Commissie gestelde redelijke termijn verschaffen, of wanneer zij onvolledige inlichtingen verschaffen, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen overeenkomstig lid 2.

5.   Verordening (EG) nr. 868/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5) is niet van toepassing op aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

Artikel 10

Exploitatievergunning

1.   Onverminderd wetgeving van de Unie en nationale wetgeving inzake veiligheid in de luchtvaart, moeten luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk, om de hun op grond van artikel 4 toegekende rechten te kunnen uitoefenen, een exploitatievergunning verkrijgen in iedere lidstaat waarin zij actief willen zijn.

2.   Na ontvangst van een aanvraag voor een exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk kent de betrokken lidstaat de passende exploitatievergunning onverwijld toe, op voorwaarde dat:

a)

de aanvragende luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk beschikt over een overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk geldige exploitatievergunning, en

b)

door het Verenigd Koninkrijk op doeltreffende wijze wordt gecontroleerd of de aanvragende luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk de regelgeving naleeft, de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk is vermeld en de luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk in het bezit is van een Air Operator Certificate (AOC) dat door genoemde autoriteit is afgegeven.

3.   Onverminderd de noodzaak om voldoende tijd te bieden om de nodige beoordelingen uit te voeren, zijn luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk gerechtigd hun aanvragen voor exploitatievergunningen in te dienen vanaf de dag waarop deze verordening in werking treedt. De lidstaten hebben de bevoegdheid om die aanvragen vanaf die dag goed te keuren, mits de voorwaarden voor deze goedkeuring zijn vervuld. Aldus toegekende vergunningen treden echter pas in werking op de in artikel 16, lid 2, eerste alinea, bedoelde eerste dag van toepassing.

Artikel 11

Operationele plannen, programma's en tijdschema's

1.   Luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk dienen de operationele plannen, programma's en tijdschema's voor luchtdiensten in bij de bevoegde autoriteiten van elke betrokken lidstaat, om deze te laten goedkeuren. Dit soort dossiers worden ingediend ten minste dertig dagen voordat de activiteiten van start gaan.

2.   Onder voorbehoud van artikel 10 mogen operationele plannen, programma's en tijdschema's voor het IATA-seizoen dat loopt op de in artikel 16, lid 2, eerste alinea, vastgestelde eerste dag van toepassing van deze verordening, en die voor het eerste daaropvolgende seizoen, worden ingediend — en goedgekeurd — vóór die datum.

3.   Deze verordening belet de lidstaten niet vergunningen af te geven voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten door luchtvaartmaatschappijen uit de Unie in het kader van de uitoefening van hun door het Verenigd Koninkrijk verleende rechten. Met betrekking tot die vergunningen mogen de lidstaten geen onderscheid maken tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Unie.

Artikel 12

Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen

1.   Lidstaten weigeren de exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk of, in voorkomend geval, trekken deze in of schorten deze op wanneer:

a)

de luchtvaartmaatschappij op grond van deze verordening niet als een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk wordt beschouwd, of

b)

de in artikel 10, lid 2, vastgestelde voorwaarden niet in acht worden genomen.

2.   De lidstaten weigeren de exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk, trekken deze in, schorten deze op, beperken deze of leggen daarvoor voorwaarden op, of beperken de activiteiten van die luchtvaartmaatschappij of leggen daarvoor voorwaarden op, in de volgende omstandigheden:

a)

de toepasselijke veiligheids- en beveiligingsvereisten worden niet in acht genomen;

b)

de toepasselijke vereisten met betrekking tot de toelating tot, de activiteiten binnen, of het verlaten van het grondgebied van de betrokken lidstaten van luchtvaartuigen die luchtvervoer uitvoeren, worden niet in acht genomen;

c)

de toepasselijke vereisten met betrekking tot de toelating tot, de activiteiten binnen, of het verlaten van het grondgebied van de betrokken lidstaten van passagiers, bemanning, bagage, vracht en/of post aan boord van luchtvaartuigen (met inbegrip van de formaliteiten verbonden aan binnenkomst, inklaring, immigratie, paspoorten, douane en quarantaine of, in het geval van post, postvoorschriften) worden niet in acht genomen.

3.   De lidstaten weigeren de exploitatievergunning van luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk, trekken deze in, schorten deze op, beperken deze of leggen daarvoor voorwaarden op, of beperken de activiteiten van die luchtvaartmaatschappijen of leggen daarvoor voorwaarden op, wanneer zij daarom, in overeenstemming met artikel 8 of artikel 9, door de Commissie worden verzocht.

4.   De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten onverwijld in kennis van besluiten om de exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met de leden 1 en 2 te weigeren of in te trekken.

Artikel 13

Certificaten en vergunningen

Luchtwaardigheidscertificaten, bevoegdheidsbewijzen en vergunningen afgegeven of geldig verklaard door het Verenigd Koninkrijk die nog steeds geldig zijn, worden door de lidstaten als geldig erkend ten behoeve van het op grond van deze verordening verrichten van luchtdiensten door luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk, mits die certificaten of vergunningen zijn afgegeven of geldig verklaard krachtens en onder eerbiediging van ten minste de op grond van het Verdrag van Chicago vastgestelde internationale normen ter zake.

Artikel 14

Overleg en samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten overleggen en werken samen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voor zover nodig is om de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen.

2.   De lidstaten verschaffen de Commissie op verzoek onverwijld alle in overeenstemming met lid 1 van dit artikel verkregen inlichtingen of alle andere inlichtingen die voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 8 en 9 relevant zijn.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 1008/2008 opgerichte comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van die verordening, van toepassing.

Artikel 16

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop het Unierecht ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Artikel 7, artikel 10, lid 3, en artikel 11, lid 2, zijn evenwel van toepassing met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

3.   Deze verordening is niet van toepassing indien een met het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie gesloten terugtrekkingsakkoord van kracht is geworden uiterlijk op de in lid 2, eerste alinea, bedoelde datum.

4.   Deze verordening is niet langer van toepassing vanaf het eerstkomende van de volgende twee tijdstippen:

a)

de datum waarop een algemene overeenkomst met het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot het verrichten van luchtvervoer waarbij de Unie partij is, in werking treedt of, in voorkomend geval, voorlopig wordt toegepast, of

b)

30 maart 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Advies van 20 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).

(4)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(5)  Verordening (EG) nr. 868/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende bescherming tegen aan communautaire luchtvaartmaatschappijen schade toebrengende subsidiëring en oneerlijke tariefpraktijken bij de levering van luchtdiensten vanuit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 1).


27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/60


VERORDENING (EU) 2019/503 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

betreffende bepaalde aspecten van spoorwegveiligheid en spoorverbindingen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De Verdragen zijn niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, namelijk met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk en met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.

(2)

Op het vlak van het spoorvervoer kunnen de betrokken exploitanten de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor certificaten en vergunningen verhelpen door diverse maatregelen. Die maatregelen omvatten het zich vestigen in een van de resterende lidstaten en daar de geschikte vergunningen en certificaten aanvragen.

(3)

Specifieke overeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (2), zouden nodig zijn om problemen die rechtstreeks betrekking hebben op grensoverschrijdende spoorwegdiensten en infrastructuur aan te pakken, zodat de continuïteit van dergelijke diensten wordt gewaarborgd en de verstoringen tot een minimum worden beperkt. Overeenkomstig die richtlijn, zouden dergelijke overeenkomsten ook zorgen voor een wederkerige behandeling van Unieondernemingen en in het Verenigd Koninkrijk gevestigde ondernemingen die gebruikmaken van grensoverschrijdende infrastructuur.

(4)

De sluiting van dergelijke overeenkomsten tussen de betrokken lidstaten en het Verenigd Koninkrijk is pas mogelijk nadat het Verenigd Koninkrijk een derde land is geworden. Meer bepaald wordt de toepassing van veiligheidsvoorschriften van de Unie op de Kanaaltunnel momenteel opgedragen aan een Intergouvernementele Commissie die is opgericht krachtens het op 12 februari 1986 ondertekende Verdrag van Canterbury, dat op veiligheidsgebied advies krijgt van de Channel Tunnel Safety Authority. Het bij dat verdrag ingestelde systeem moet worden aangepast aan de status van het Verenigd Koninkrijk als een derde land. Meer in het bijzonder moet het op Frans grondgebied gelegen gedeelte van de Kanaaltunnel onder de uitsluitende controle van een bevoegde autoriteit zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 7, van Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad (3) vallen, teneinde te verzekeren dat het Unierecht als dusdanig wordt toegepast op dat gedeelte van de tunnel. Om haar taken zo optimaal mogelijk te vervullen en de consistentie van beslissingen mogelijk te maken, kan die bevoegde autoriteit met betrekking tot de gemeenschappelijke kenmerken van de tunnel aan beide kanten van de grens rekening houden met de adviezen van een binationaal orgaan dat wordt opgericht bij een overeenkomst tussen de twee landen, zoals de krachtens het Verdrag van Canterbury opgerichte Channel Tunnel Safety Authority, die de Intergouvernementele Commissie adviseert, of andere manieren uitwerken voor samenwerking met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het gedeelte van de tunnel op het grondgebied van het VK.

(5)

De toepassing van veiligheidsnormen en -procedures, vereisten om als spoorwegexploitant actief te mogen zijn, en vereisten om een trein te mogen besturen, die identiek zijn aan de Unievoorschriften voor infrastructuur die wordt gebruikt om grensoverschrijdende spoorverbindingen met het Verenigd Koninkrijk te verzekeren en voor spoorwegexploitanten en bestuurders van treinen op die infrastructuur zijn voorwaarden voor de maatregelen waarin deze verordening voorziet.

(6)

Om betrokkenen in de gelegenheid te stellen de nodige overeenkomsten aan te gaan en alle andere maatregelen te nemen om verstoringen te vermijden, waarbij rekening wordt gehouden met de status van het Verenigd Koninkrijk als derde land, moet de geldigheidsduur van bepaalde certificaten en vergunningen worden verlengd.

(7)

De verlenging van de geldigheidsduur van certificaten en vergunningen moet strikt worden beperkt tot de tijd die de betrokken lidstaten nodig hebben om die noodzakelijke stappen te zetten, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) en Richtlijn 2012/34/EU.

(8)

Om ernstige verstoringen van het grensoverschrijdend spoorvervoer van en naar het Verenigd Koninkrijk te vermijden, is het ook van essentieel belang dat spoorwegexploitanten en nationale instanties snel de vereiste maatregelen nemen om te verzekeren dat certificaten en vergunningen die onder deze verordening vallen tijdig worden afgegeven, voordat deze verordening niet langer van toepassing is, en dat andere vereiste certificaten en vergunningen om actief te mogen zijn op het grondgebied van de Unie, worden afgegeven vóór de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk.

(9)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend betreffende de intrekking van het voordeel voor houders van certificaten en vergunningen als naleving van de eisen van de Unie niet wordt gewaarborgd. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6). Gezien de mogelijke gevolgen voor de spoorwegveiligheid moet voor de vaststelling van die maatregelen de onderzoeksprocedure worden toegepast. De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dat, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, om dwingende redenen van urgentie is vereist.

(10)

Gezien de urgentie die voortvloeit uit de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, is het passend dat wordt voorzien in een uitzondering op de periode van acht weken als bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(11)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van voorlopige maatregelen over bepaalde aspecten van spoorwegveiligheid en -connectiviteit in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, zelfs bij ontbreken van een terugtrekkingsakkoord, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(12)

De bepalingen van deze verordening dienen met spoed in werking te treden en moeten van toepassing zijn met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij uiterlijk op die datum een terugtrekkingsakkoord met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden, in het licht van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland („het Verenigd Koninkrijk”) uit de Europese Unie, specifieke bepalingen vastgesteld voor bepaalde veiligheidsvergunningen en veiligheidscertificaten die zijn afgegeven uit hoofde van Richtlijn 2004/49/EG, bepaalde vergunningen voor treinbestuurders die zijn afgegeven uit hoofde van Richtlijn 2007/59/EG en bepaalde vergunningen voor spoorwegondernemingen die zijn afgegeven uit hoofde van Richtlijn 2012/34/EU.

2.   Deze verordening is van toepassing op de volgende certificaten en vergunningen die geldig zijn op de dag vóór de datum van toepassing van deze verordening:

a)

veiligheidsvergunningen die uit hoofde van artikel 11 van Richtlijn 2004/49/EG zijn afgegeven aan infrastructuurbeheerders voor het beheer en de exploitatie van grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt;

b)

veiligheidscertificaten die uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 2004/49/EG zijn afgegeven aan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen;

c)

vergunningen die uit hoofde van hoofdstuk III van Richtlijn 2012/34/EU zijn afgegeven aan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen;

d)

vergunningen van treinbestuurders die in overeenstemming met de in artikel 14 van Richtlijn 2007/59/EG bedoelde procedure zijn afgegeven.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de toepasselijke definities in de Richtlijnen 2004/49/EG, 2007/59/EG en 2012/34/EU, en in de uitvoeringshandelingen die op grond van deze richtlijnen zijn vastgesteld. Voor de toepassing van deze verordening gelden de toepasselijke definities in Richtlijn (EU) 2016/798 en van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die op grond van die richtlijn zijn vastgesteld, zijn van toepassing vanaf de datum waarop die richtlijn van toepassing wordt op de in artikel 1, lid 2, onder a) en b), bedoelde vergunningen en certificaten.

Artikel 3

Geldigheid van veiligheidsvergunningen, veiligheidscertificaten, exploitatievergunningen en vergunningen voor treinbestuurders

1.   De in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde veiligheidsvergunningen en de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde veiligheidscertificaten blijven geldig gedurende negen maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening. De in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde veiligheidscertificaten gelden enkel om de in de bijlage bij deze verordening bedoelde grensstations en terminals te bereiken vanuit het Verenigd Koninkrijk of om vanuit deze stations en terminals naar het Verenigd Koninkrijk te vertrekken.

2.   De in artikel 1, lid 2, onder c), bedoelde vergunningen blijven geldig gedurende negen maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening. In afwijking van artikel 23, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU, zijn deze vergunningen slechts geldig op het grondgebied tussen de in de bijlage bij deze verordening bedoelde grensstations en terminals en het Verenigd Koninkrijk.

3.   De in artikel 1, lid 2, onder d), bedoelde vergunningen blijven geldig gedurende negen maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening voor treinbestuurders wanneer zij werkzaam zijn op het grondgebied gelegen tussen de in de bijlage bij deze verordening bedoelde grensstations en terminals en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 4

Regels en verplichtingen met betrekking tot veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen

1.   Veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen die onder artikel 3 van deze verordening vallen, zijn onderworpen aan de regels die erop van toepassing zijn overeenkomstig respectievelijk Richtlijn 2004/49/EG, Richtlijn (EU) 2016/798, vanaf de datum waarop deze laatste van toepassing wordt op die vergunningen, Richtlijn 2012/34/EU en Richtlijn 2007/59/EG, en overeenkomstig de uit hoofde van die richtlijnen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

2.   De houders van de in artikel 1, lid 2, bedoelde veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen, en, naargelang het geval, de afgevende instantie, als die verschilt van de nationale veiligheidsinstantie op het grondgebied waarvan de infrastructuur in de Unie is gelegen, respectievelijk onder wiens bevoegdheid de in de bijlage vermelde grensstations en terminals vallen, werken samen met de nationale veiligheidsinstantie en verstrekken die nationale veiligheidsinstantie alle toepasselijke informatie en documenten.

3.   Als de informatie en documenten niet zijn verstrekt binnen de termijnen die de nationale veiligheidsinstantie in haar in lid 2 van onderhavig artikel bedoelde verzoeken heeft vastgesteld, kan de Commissie na kennisgeving door de nationale veiligheidsinstantie uitvoeringshandelingen vaststellen om het aan de houder krachtens artikel 3 toegekende voordeel in te trekken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   De in artikel 1, lid 2, onder a), b) en d), van deze verordening bedoelde houders van veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen stellen de Commissie en het Spoorwegbureau van de Europese Unie onverwijld in kennis van alle maatregelen van andere bevoegde veiligheidsinstanties die in strijd kunnen zijn met hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening, Richtlijn 2004/49/EG, Richtlijn 2007/59/EG of Richtlijn (EU) 2016/798.

De in artikel 1, lid 2, onder c), bedoelde houders van vergunningen stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle maatregelen van andere bevoegde veiligheidsinstanties die in strijd kunnen zijn met hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening of uit hoofde van Richtlijn 2012/34/EU.

5.   Alvorens de krachtens artikel 3 toegekende voordelen in te trekken, informeert de Commissie te zijner tijd de in lid 2 van dit artikel bedoelde nationale veiligheidsinstantie, de instantie die de in artikel 1, lid 2, bedoelde veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen heeft afgegeven, en de houders van die certificaten en vergunningen over haar voornemen om tot dergelijke intrekking over te gaan en stelt zij hen in de gelegenheid hun standpunten kenbaar te maken.

6.   Wat de in artikel 1, lid 2, onder c), bedoelde vergunningen betreft, voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel, worden verwijzingen naar een nationale veiligheidsinstantie begrepen als verwijzingen naar een vergunningverlenende autoriteit als gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2012/34/EU.

Artikel 5

Toezicht op de naleving van het Unierecht

1.   De in artikel 4, lid 2, bedoelde nationale veiligheidsinstantie houdt toezicht op de spoorwegveiligheidsnormen die van toepassing zijn op in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen die gebruikmaken van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde grensoverschrijdende infrastructuur, en op die grensoverschrijdende infrastructuur. Daarnaast controleert de nationale veiligheidsinstantie of de infrastructuurbeheerders voldoen aan de in het Unierecht uiteengezette veiligheidsvoorschriften, en of de treinbestuurders die op het grondgebied onder zijn jurisdictie werkzaam zijn, voldoen aan de in de relevante Unierechtelijke bepalingen vastgelegde vereisten. De nationale veiligheidsinstantie verstrekt de Commissie en het Spoorwegbureau van de Europese Unie verslagen over deze kwestie, in voorkomend geval samen met een aanbeveling voor de Commissie om overeenkomstig lid 2 van onderhavig artikel op te treden.

De in artikel 4, leden 2 en 6, van onderhavige verordening bedoelde vergunningverlenende autoriteit controleert of wordt voldaan aan de in de artikelen 19 tot en met 22 van Richtlijn 2012/34/EU vastgelegde vereisten in verband met de spoorwegondernemingen als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c), van onderhavige verordening waaraan het Verenigd Koninkrijk een vergunning heeft afgeleverd.

2.   Als de Commissie gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de veiligheidsnormen die van toepassing zijn op de exploitatie van grensoverschrijdende spoorwegdiensten of infrastructuur die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt of het deel van die infrastructuur dat in het Verenigd Koninkrijk is gelegen, niet in overeenstemming zijn met de toepasselijke bepalingen van het Unierecht, stelt zij uitvoeringshandelingen vast om het aan de houder krachtens artikel 3 toegekende voordeel in te trekken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Dit is van overeenkomstige toepassing wanneer de Commissie gegronde twijfels heeft over de toepassing van de vereisten voor het verkrijgen van een vergunning als spoorwegonderneming of een vergunning om een trein te mogen besturen.

3.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kan de nationale veiligheidsinstantie of respectievelijk de in artikel 4, lid 2 en lid 6, bedoelde vergunningverlenende autoriteit bij de relevante bevoegde instanties informatie opvragen, die binnen een redelijke termijn moet worden verstrekt. Als die relevante bevoegde instanties de gevraagde informatie niet binnen de vastgestelde termijn verstrekken of onvolledige informatie verstrekken, kan de Commissie na kennisgeving door de nationale veiligheidsinstantie of, waar passend, de in artikel 4, lid 2 en lid 6, bedoelde vergunningverlenende autoriteit, uitvoeringshandelingen vaststellen om het aan de houder krachtens artikel 3 toegekende voordeel intrekken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   Alvorens de krachtens artikel 3 toegekende voordelen in te trekken, informeert de Commissie te zijner tijd de in artikel 4, lid 2, bedoelde nationale veiligheidsinstantie, de instantie die de in artikel 1, lid 2, bedoelde veiligheidscertificaten of veiligheidsvergunningen heeft afgegeven, de houders van die certificaten en vergunningen en de nationale veiligheidsinstantie en vergunningverlenende instantie van het Verenigd Koninkrijk over haar voornemen om tot dergelijke intrekking over te gaan en stelt zij hen in de gelegenheid hun standpunten kenbaar te maken.

Artikel 6

Overleg en samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten overleggen en werken samen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voor zover nodig is om de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek onverwijld alle informatie die zij uit hoofde van lid 1 hebben ontvangen of andere informatie die voor de uitvoering van deze verordening van belang is.

Artikel 7

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (7) bedoelde comité en het in artikel 62 van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde comité. Deze comités zijn comités in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Als naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van die verordening van toepassing.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

3.   Deze verordening is niet van toepassing als een overeenkomstig artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord uiterlijk op de in lid 2 bedoelde datum in werking is getreden.

4.   Overeenkomstig lid 2 is deze verordening negen maanden na de dag van inwerkingtreding ervan niet langer van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 maart 2019.

(2)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).

(3)  Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 102).

(4)  Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).

(5)  Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).


BIJLAGE

De in de artikelen 3 en 4 bedoelde grensstations en terminals zijn de volgende:

1.   IERLAND

Dún Dealgan/Dundalk

2.   FRANKRIJK

Calais-Fréthun


BESLUITEN

27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/66


BESLUIT (EU) 2019/504 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 maart 2019

tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen niet langer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord, of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na de voornoemde kennisgeving, d.w.z. met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.

(2)

Het terugtrekkingsakkoord als overeengekomen tussen de onderhandelaars voorziet in regelingen op grond waarvan bepalingen van het Unierecht op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing kunnen blijven tot na de datum waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op en in het Verenigd Koninkrijk. Indien dat akkoord in werking treedt, zullen Richtlijn (EU) 2018/2002 (3) houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (4) van het Europees Parlement en de Raad, en Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (5), van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk gedurende de overgangsperiode overeenkomstig dat akkoord en zullen zij op het einde van die periode ophouden van toepassing te zijn.

(3)

In artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2012/27/EU, dat werd ingevoegd bij Richtlijn (EU) 2018/2002, is bepaald dat de lidstaten indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen moeten vaststellen ter verwezenlijking van de energie-efficiëntiestreefcijfers van de Unie van ten minste 32,5 % in 2030. Bij de vaststelling van die bijdragen moeten de lidstaten rekening houden met het energieverbruik van de Unie in 2030 uitgedrukt in primaire en/of eindenergie.

(4)

In artikel 6, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2018/1999 is bepaald dat de lidstaten bij de vaststelling van hun indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen aan het halen van de streefcijfers van de Unie, rekening moeten houden met het energieverbruik van de Unie in 2030 uitgedrukt in primaire en/of eindenergie. Overeenkomstig artikel 29, lid 3, eerste alinea, van die verordening is het energieverbruik op het niveau van de Unie ook relevant voor de beoordeling door de Commissie van de vooruitgang in de richting van de gezamenlijke verwezenlijking van de streefcijfers van de Unie.

(5)

Als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie moeten de verwachte energieverbruikscijfers voor de Unie in 2030 worden aangepast, zodat deze betrekking hebben op de Unie van 27 lidstaten, zonder het Verenigd Koninkrijk („EU27”). Uit de prognoses die zijn opgesteld met het oog op de kernstreefcijfers van de Unie van ten minste 32,5 % blijkt dat het primaire energieverbruik gelijk moet zijn aan 1 273 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe) en dat het eindenergieverbruik gelijk moet zijn aan 956 Mtoe in 2030 voor de Unie van 28 lidstaten. Uit de overeenkomstige prognoses voor de EU27 zonder het Verenigd Koninkrijk blijkt dat het primaire energieverbruik gelijk moet zijn aan 1 128 Mtoe en het eindenergieverbruik aan 846 Mtoe in 2030. De cijfers voor de energieverbruiksniveaus in 2030 moeten daarom worden aangepast.

(6)

Dezelfde prognoses voor het energieverbruik in 2030 zijn tevens relevant voor de artikelen 6 en 29 van Verordening (EU) 2018/1999.

(7)

Krachtens artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (6) moet de buitenwerkingtreding van handelingen die op een bepaalde datum buiten werking treden geschieden bij het einde van het laatste uur van de dag waarop die datum valt. Dit besluit moet derhalve van toepassing zijn vanaf de dag volgend op die waarop Richtlijn 2012/27/EU en Verordening (EU) 2018/1999 ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

(8)

Richtlijn 2012/27/EU en Verordening (EU) 2018/1999 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Om de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk onverwijld voor te bereiden, moet dit besluit in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Richtlijn 2012/27/EU

In artikel 3 van Richtlijn 2012/27/EU wordt lid 5 vervangen door:

„5.   Elke lidstaat stelt indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen vast om de in artikel 1, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfers van de Unie voor 2030 te bereiken, overeenkomstig de artikelen 4 en 6 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (*1). Bij het vaststellen van die bijdragen houden de lidstaten er rekening mee dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 128 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 846 Mtoe eindenergie mag bedragen. De lidstaten delen deze bijdragen mee aan de Commissie in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, als bedoeld in en overeenkomstig de procedure van artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999.

Artikel 2

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/1999

Verordening (EU) 2018/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 6, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   In het kader van zijn indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage voor 2030 en voor het laatste jaar van de betrokken periode wat de latere nationale plannen betreft, overeenkomstig artikel 4, onder b), punt 1, van deze verordening houdt elke lidstaat er rekening mee dat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2012/27/EU het energieverbruik van de Unie in 2020 niet meer mag bedragen dan 1 483 Mtoe primaire energie of niet meer dan 1 086 Mtoe eindenergie, en het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer mag bedragen dan 1 128 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 846 Mtoe eindenergie.”;

2)

in artikel 29, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

„3.   Als onderdeel van de in lid 1 bedoelde beoordeling evalueert de Commissie met betrekking tot de energie-efficiëntie de vooruitgang in de richting van de gezamenlijke verwezenlijking van een maximaal energieverbruik op het niveau van de Unie van 1 128 Mtoe primaire energie en 846 Mtoe eindenergie in 2030 in overeenstemming met artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2012/27/EU.”.

Artikel 3

Termijnen

De artikelen 1 en 2 van dit besluit doen geen afbreuk aan de termijnen die zijn vastgesteld in artikel 2 van Richtlijn (EU) 2018/2002 en artikel 59 van Verordening (EU) 2018/1999.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De artikelen 1 en 2 zijn van toepassing vanaf de dag volgend op die waarop Richtlijn 2012/27/EU en Verordening (EU) 2018/1999 ophouden van toepassing te zijn op en in het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 5

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Advies van 23 januari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 maart 2019.

(3)  Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 210).

(4)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(6)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).


Rectificaties

27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/69


Rectificatie van Verordening (EU) 2019/216 van het Europees Parlement en de Raad van 30 januari 2019 inzake de verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad

( Publicatieblad van de Europese Unie L 38 van 8 februari 2019 )

Bladzijde 18, bijlage, deel A, in de tabel, 11e rij (met betrekking tot volgnummer 094166):

in plaats van:

„Halfwitte of volwitte rijst

t

25 516

OT

094166

88 %

22 442 ”

lezen:

„Halfwitte of volwitte rijst

t

25 516

EO

094166

88 %

22 442 ”