ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 74

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
18 maart 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van een protocol bij de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/423 van de Commissie van 13 maart 2019 tot verlening van toelating van de Unie voor de biocidefamilie Teat disinfectants biocidal product family of Novadan

2

 

*

Verordening (EU) 2019/424 van de Commissie van 15 maart 2019 tot vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor servers en gegevensopslagproducten overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie ( 1 )

46

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/425 van de Raad van 12 maart 2019 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw

67

 

*

Besluit (EU) 2019/426 van de Raad van 12 maart 2019 tot benoeming van een lid en twee plaatsvervangers van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk België

100

 

*

Besluit (EU) 2019/427 van de Raad van 12 maart 2019 tot benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Verenigd Koninkrijk

101

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

18.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/1


Informatie betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van een protocol bij de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

Bovengenoemd protocol is op 20 december 2018 in Brussel ondertekend.


VERORDENINGEN

18.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/2


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/423 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2019

tot verlening van toelating van de Unie voor de biocidefamilie „Teat disinfectants biocidal product family of Novadan”

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 44, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 27 augustus 2015 heeft SCC GmbH namens Novadan ApS, overeenkomstig artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een aanvraag ingediend voor de toelating van een biocidefamilie met als naam „Teat disinfectants biocidal product family of Novadan” („de biocidefamilie”), behorende tot productsoort 3 zoals omschreven in bijlage V bij die verordening. De bevoegde autoriteit van Denemarken heeft ermee ingestemd de aanvraag te beoordelen overeenkomstig artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012. De aanvraag is in het biocidenregister geregistreerd onder zaaknummer BC-YV019394-00.

(2)

De biocidefamilie bevat jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, als werkzame stof; die stof is opgenomen in de Unielijst van goedgekeurde werkzame stoffen zoals bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012. Rekening houdend met de intrinsieke eigenschappen van de werkzame stof en de wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen als vastgesteld in haar Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2100 van de Commissie (2), zal deze overwegen of het nodig is om de goedkeuring van jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 528/2012 te herzien. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek zal de Commissie vervolgens nagaan of de toelatingen van de Unie voor producten die de werkzame stof bevatten, overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden herzien.

(3)

Op 11 april 2018 heeft de beoordelende bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 het beoordelingsrapport en de conclusies van haar beoordeling bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen („het Agentschap”) ingediend.

(4)

Op 31 oktober 2018 heeft het agentschap bij de Commissie een advies (3) ingediend dat overeenkomstig artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de ontwerpsamenvatting van de biocidekenmerken van de biocidefamilie en het definitieve beoordelingsrapport over de biocidefamilie bevat. In het advies wordt geconcludeerd dat de biocidefamilie valt onder de definitie van „biocidefamilie” als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder s), van Verordening (EU) nr. 528/2012, dat de biocidefamilie in aanmerking komt voor een toelating van de Unie overeenkomstig artikel 42, lid 1, van die verordening, en dat de biocidefamilie, onder voorbehoud van overeenstemming met de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide, voldoet aan de in artikel 19, leden 1 en 6, van die verordening gestelde voorwaarden.

(5)

Op 17 januari 2019 heeft het Agentschap, in overeenstemming met artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012, de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken in alle officiële talen van de Unie aan de Commissie doen toekomen.

(6)

De Commissie sluit zich aan bij het advies van het agentschap en acht het daarom passend om voor de biocidefamilie een toelating van de Unie te verlenen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan Novadan ApS wordt voor de biocidefamilie „Teat disinfectants biocidal product family of Novadan” een toelating van de Unie verleend met toelatingsnummer EU-0019757-0000.

De toelating van de Unie is geldig van 7 april 2019 tot en met 31 maart 2029.

De toelating van de Unie geldt onder voorbehoud van overeenstemming met de samenvatting van de productkenmerken van het biocide als bedoeld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2100 van de Commissie van 4 september 2017 tot vaststelling van wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 301 van 17.11.2017, blz. 1).

(3)  Advies van het ECHA van 6 juli 2018 over de toelating van de Unie voor „Teat disinfectants biocidal product family of Novadan” (ECHA/BPC/215/2018).


BIJLAGE

Samenvatting van de productkenmerken van een biocide familie

Teat disinfectants biocidal product family of Novadan

PT 03 — Dierhygiëne (Desinfecteermiddelen)

Toelatingsnummer: EU-0019757-0000

Referentienummer van de asset in R4BP 3: EU-0019757-0000

DEEL I

EERSTE INFORMATIENIVEAU

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE

1.1.   Familienaam

Naam

Teat disinfectants biocidal product family of Novadan

1.2.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

1.3.   Toelatingshouder

Naam en adres van de toelatingshouder

Naam

Novadan ApS

Adres

Platinvej 21, 6000 Kolding, Denemarken

Toelatingsnummer

EU-0019757-0000

Referentienummer van de asset in R4BP 3

EU-0019757-0000

Toelatingsdatum

7 april 2019

Vervaldatum

31 maart 2029

1.4.   Fabrikant(en) van de biociden

Naam van de fabrikant

Novadan ApS

Adres van de fabrikant

Platinvej 21, 6000 Kolding Denemarken

Productielocatie

Platinvej 21, 6000 Kolding Denemarken

1.5.   Fabrikant(en) van de werkzame stof(fen)

Werkzame stof

Polyvinylpyrrolidone iodine

Naam van de fabrikant

Marcus Research Laboratory, Inc.

Adres van de fabrikant

Delmar Blvd., 63103-1789 Saint Louis, Missouri Verenigde Staten van Amerika

Productielocatie

Delmar Blvd., 63103-1789 Saint Louis, Missouri Verenigde Staten van Amerika


Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

Cosayach Nitratos S.A.

Adres van de fabrikant

Hnos Amunátegui 178, 8320000 Santiago Chili

Productielocatie

S.C.M. Cosayach Cala Cala, 1180000 Pozo Almonte Chili


Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

ACF Minera S.A.

Adres van de fabrikant

San Martin No 499, 1100000 Iquique Chili

Productielocatie

Lagunas-mijn, 1180000 Pozo Almonte Chili


Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

Sociedad Quimica y Minera (SQM) S.A.

Adres van de fabrikant

Los Militares 4290, Piso 4, Las Condes, 8320000 Santiago Chili

Productielocatie

Fabriek Nueva Victoria, 5090000 Fabriek Pedro de Valdivia Chili

2.   SAMENSTELLING EN FORMULERING VAN DE BIOCIDEFAMILIE

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de familie

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0,714

3,57

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,15

0,75

2.2.   Soort(en) formulering

Formulering(en)

SL — Met water mengbaar concentraat

AL — Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

EW — Emulsie, olie in water

DEEL II

TWEEDE INFORMATIENIVEAU — META-SPC('s)

META-SPC 1

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 1

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 1

Identificatiecode

meta-SPC 1

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-1

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 1

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 1

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

3,57

3,57

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,75

0,75

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 1

Formulering(en)

SL — Met water mengbaar concentraat

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 1

Gevarencategorie

Kan bijtend zijn voor metalen.

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsinformatieblad op verzoek verkrijgbaar.

Veiligheidsaanbevelingen

Buiten het bereik van kinderen houden.

Uitsluitend in de oorspronkelijke verpakking bewaren.

Voorkom lozing in het milieu.

Gelekte/gemorste stof opnemen om materiële schade te vermijden.

Inhoud naar in overeenstemming met de lokale/regionale/nationale/internationale voorschriften

verpakking afvoeren naar overeenstemming met de lokale/regionale/nationale/internationale voorschriften

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 1

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 1. Gebruik # 1: Desinfectie na het melken, handmatig dippen (concentraat)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: Desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten). Aanbrengen op de spenen na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig dippen (concentraat)

Vul het reservoir met het verdunde concentraat en schroef de dipbeker er bovenop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de dipbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat de volledige lengte van de speen is ondergedompeld in het desinfectiemiddel. Bijvullen met vers desinfectiemiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Verdunning 20 %

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling. -

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 2. Gebruik # 2: Desinfectie na het melken, handmatig sprayen, spuitfles (concentraat)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: Desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten). Aanbrengen op spenen na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig sprayen, spuitfles (concentraat)

Vul het reservoir met het verdunde concentraat en schroef de bovenkant van de spuitfles erop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het desinfectiemiddel op de spenen met behulp van de spuitfles en zorgt u ervoor dat elke speen is bedekt met desinfectiemiddel. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers desinfectiemiddel.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de spuitfles door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Verdunning 20 %

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Draag beschermende, chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie) wanneer u het product aanbrengt door handmatig te sprayen.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 3. Gebruik # 3: Desinfectie na het melken handmatig sprayen met een elektronische spuitfles (concentraat)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: Desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig sprayen, elektronische spuitfles (concentraat)

Open een vat met het verdunde concentraat en plaats de zuigbuis van de elektronische spuitfles er in.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het desinfectiemiddel op de spenen met behulp van de elektronische spuitfles en zorgt u ervoor dat elke speen is bedekt met desinfectiemiddel. Vervang het lege vat naar behoefte door een nieuw vat. Na het desinfecteren zet u het zuigbuissysteem in een emmer water en spoelt u de spuitfles door te pompen.

Dosering(en) en frequentie

Verdunning 20 %

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Draag beschermende, chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie) wanneer u het product aanbrengt door handmatig te sprayen.

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 4. Gebruik # 4: Desinfectie na het melken, automatisch dippen (concentraat)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE:Desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch dippen (concentraat)

Open een vat met het verdunde concentraat en plaats de zuigbuis van het automatische dipsysteem er in.

Reinig de spenen voor het melken zorgvuldig, automatisch of handmatig.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het desinfectiemiddel voor spenen via een spuitstuk in het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 2-4 ml desinfectiemiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken. Na het verwijderen van het melkstel wordt de binnenzijde van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht. In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de binnenzijde gedesinfecteerd (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht. Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkwinning. Het hele proces is geautomatiseerd.

Dosering(en) en frequentie

Verdunning 20 %

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 5. Gebruik # 5: Desinfectie na het melkenautomatisch, sprayen door een robot (concentraat)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: Desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch sprayen door robot (concentraat)

Open een vat met het verdunde concentraat en plaats de zuigbuis van de robotmelkmachine er in.

De spenen worden gereinigd door de robot met automatische borstels. Na het robotmelken wordt 2-4 ml van het desinfectiemiddel automatisch op de spenen gespoten vanaf een clusterarm. De spuitmond wordt automatisch gespoeld.

Dosering(en) en frequentie

Verdunning 20 %

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.5.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (1) VAN DE META-SPC 1

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Verdun het geconcentreerde product door het over te schenken of te pompen. Vul het reservoir met het verdunde concentraat en schroef de dipbeker er bovenop. Het concentraat moet 1:4 worden verdund. De geconcentreerde producten in meta-SPC 1 bevatten in totaal 0,89 % jodium en worden 1:4 verdund tot een gebruiksoplossing met in totaal 0,178 % jodium. Dit komt overeen met een verdunning van 20 % (w/w).

Het gebruik van een doseerpomp om het product in de applicatieapparatuur te vullen, wordt aanbevolen.

De producten moeten vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Om voldoende contacttijd te garanderen, moet erop worden gelet dat het product na aanbrenging niet wordt verwijderd. Bij desinfectie na het melken, laat het product op de spenen zitten en laat de dieren minimaal vijf minuten na de desinfectie behandeling staan.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van desinfectie vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het desinfecteren vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Algemeen: haal de getroffen persoon uit de buurt van de bron van vervuiling.

Na inademing: breng de persoon in frisse lucht en zorg ervoor dat hij of zij comfortabel kan ademen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na huidcontact: met water afspoelen. Doe verontreinigde kleding en schoenen uit. Win medisch advies in als er een huidreactie of ongemak optreedt.

Na oogcontact: onmiddellijk uitspoelen met water (minimaal 15 minuten). Contactlenzen verwijderen, mits aanwezig en gemakkelijk uit te nemen. Blijven spoelen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na inslikken: neem onmiddellijk contact op met een specialist voor behandeling van vergiftigingen bij symptomen en/of als er grote hoeveelheden in aanraking zijn gekomen met de mond. Dien geen vloeistoffen toe en probeer de persoon niet te laten braken als hij of zij niet bij bewustzijn is; plaats de persoon in de stabiele zijligging en win onmiddellijk medisch advies in.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Ecologische noodmaatregelen

Voorkom dat het product wegstroomt via waterwegen, afvoerleidingen of het riool

Breng de relevante autoriteiten op de hoogte als het product milieuvervuiling heeft veroorzaakt (afvoerleidingen, waterwegen, bodem of lucht)

Dam grote hoeveelheden gemorst product in

Beheers of absorbeer gemorst product met inert materiaal en doe het vervolgens in een afgesloten, geschikte verpakking om het product overeenkomstig de voorschriften af te voeren

Doe gemorste materialen niet terug in de oorspronkelijke verpakking

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Methode van verwijdering: Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Lege containers moeten worden uitgespoeld met een ruime hoeveelheid water en bij het normale of commerciële afval worden gedaan.

De papieren handdoekjes die worden gebruikt voor het reinigen van spenen kunnen bij het gewone afval.

Product geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

Verpakking geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

EWC-afvalcode: EWC: 0706 afval van de MFSU van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfectiemiddelen en cosmetische producten

Andere informatie: bij het verwerken van afval, moeten de voorzorgsmaatregelen voor verwerking van het product in acht worden genomen. De afvalcode geldt voor productrestanten in pure vorm.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Genoemd in het SDS: Opbergen in oorspronkelijke verpakking. Berg het product op uit de buurt van rechtstreeks zonlicht, in een ondoorzichtige verpakking. Uit de buurt van voedsel, diervoeding, mest en ander gevoelig materiaal houden. Boven het vriespunt bewaren.

Opslagtemperatuur: 0 — 30 °C

Houdbaarheid: 24 maanden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

pH-bereik van meta-SPC 1: 4-5

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 1

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Nova Dip

IO Dip

Udder Des 1:4 Jod

Ewodip

Jodopax vet

Fova Dip 1:4

Tehotippi

Toelatingsnummer

EU-0019757-0001 1-1

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

3,57

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,75

META-SPC 2

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 2

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 2

Identificatiecode

meta-SPC 2

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-2

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 2

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 2

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,0

1,42

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,21

0,298

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 2

Formulering(en)

AL — Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 2

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsinformatieblad op verzoek verkrijgbaar.

Veiligheidsaanbevelingen

Buiten het bereik van kinderen houden.

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar in overeenstemming met de lokale/regionale/nationale/internationale voorschriften

verpakking afvoeren naar overeenstemming met de lokale/regionale/nationale/internationale voorschriften

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 2

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 6. Gebruik # 1: Desinfectie na het melken, handmatig dippen (gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: Desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten). Aanbrengen op de spenen na het melken.

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen (gebruiksklaar product)

Vul het reservoir met het gebruiksklaar product en schroef de dipbeker er bovenop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de dipbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat de volledige lengte van de speen is ondergedompeld in het desinfectiemiddel. Bijvullen met vers desinfectiemiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 7. Gebruik # 2: Desinfectie na het melken, automatisch dippen (gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: Desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten). Aanbrengen op de spenen na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch dippen (gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van het automatische dipsysteem er in.

Reinig de spenen voor het melken zorgvuldig, automatisch of handmatig.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het desinfectiemiddel voor spenen via een spuitstuk in het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 2-4 ml desinfectiemiddel l wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken. Na het verwijderen van het melkstel wordt de binnenzijde van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht. In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de binnenzijde gedesinfecteerd (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht. Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkwinning. Het hele proces is geautomatiseerd.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (2) VAN DE META-SPC 2

5.1.   Gebruiksvoorschrift

De producten moeten vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp om de applicatieapparatuur met het product te vullen, wordt aanbevolen.

Om voldoende contacttijd te garanderen, moet erop worden gelet dat het product na aanbrenging niet wordt verwijderd. Bij desinfectie na het melken, laat het product op de spenen zitten en laat de dieren minimaal vijf minuten na de desinfectie behandeling staan.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van desinfectie vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het desinfecteren vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Algemeen: haal de getroffen persoon uit de buurt van de bron van vervuiling.

Na inademing: breng de persoon in frisse lucht en zorg ervoor dat hij of zij comfortabel kan ademen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na huidcontact: met water afspoelen. Doe verontreinigde kleding en schoenen uit. Win medisch advies in als er een huidreactie of ongemak optreedt.

Na oogcontact: onmiddellijk uitspoelen met water (minimaal 15 minuten). Contactlenzen verwijderen, mits aanwezig en gemakkelijk uit te nemen. Blijven spoelen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na inslikken: neem onmiddellijk contact op met een specialist voor behandeling van vergiftigingen bij symptomen en/of als er grote hoeveelheden in aanraking zijn gekomen met de mond. Dien geen vloeistoffen toe en probeer de persoon niet te laten braken als hij of zij niet bij bewustzijn is; plaats de persoon in de stabiele zijligging en win onmiddellijk medisch advies in.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Ecologische noodmaatregelen

Voorkom dat het product wegstroomt via waterwegen, afvoerleidingen of het riool

Breng de relevante autoriteiten op de hoogte als het product milieuvervuiling heeft veroorzaakt (afvoerleidingen, waterwegen, bodem of lucht)

Dam grote hoeveelheden gemorst product in

Beheers of absorbeer gemorst product met inert materiaal en doe het vervolgens in een afgesloten, geschikte verpakking om het product overeenkomstig de voorschriften af te voeren

Doe gemorste materialen niet terug in de oorspronkelijke verpakking

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Methode van verwijdering: Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Lege containers moeten worden uitgespoeld met een ruime hoeveelheid water en bij het normale of commerciële afval worden gedaan.

De papieren handdoekjes die worden gebruikt voor het reinigen van spenen kunnen bij het gewone afval.

Product geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

Verpakking geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

EWC-afvalcode: EWC: 0706 afval van de MFSU van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfectiemiddelen en cosmetische producten

Andere informatie: bij het verwerken van afval, moeten de voorzorgsmaatregelen voor verwerking van het product in acht worden genomen. De afvalcode geldt voor productrestanten in pure vorm.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Genoemd in het SDS: Opbergen in oorspronkelijke verpakking. Berg het product op uit de buurt van rechtstreeks zonlicht, in een ondoorzichtige verpakking. Uit de buurt van voedsel, diervoeding, mest en ander gevoelig materiaal houden. Boven het vriespunt bewaren.

Opslagtemperatuur: 0 — 30 °C

Houdbaarheid: 24 maanden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

pH-bereik van meta-SPC 2: 4-5

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 2

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Jopo Film

IO Super Dip

Barrera Dip

Toelatingsnummer

EU-0019757-0002 1-2

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,42

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,298

META-SPC 3

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 3

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 3

Identificatiecode

meta-SPC 3

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-3

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 3

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 3

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0,82

0,99

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,172

0,208

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 3

Formulering(en)

AL — Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 3

Gevarencategorie

Veiligheidsinformatieblad op verzoek verkrijgbaar.

Veiligheidsaanbevelingen

Buiten het bereik van kinderen houden.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 3

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 8. Gebruik # 1:Desinfectie na het melken, handmatig dippen (gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE:Desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig dippen (gebruiksklaar product)

Vul het reservoir met het gebruiksklaar product en schroef de dipbeker er bovenop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de dipbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat de volledige lengte van de speen is ondergedompeld in het desinfectiemiddel. Bijvullen met vers desinfectiemiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 9. Gebruik # 2: Desinfectie na het melken, automatisch dippen (gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch dippen (gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van het automatische dipsysteem er in.

Reinig de spenen voor het melken zorgvuldig, automatisch of handmatig.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het desinfectiemiddel voor spenen via een spuitstuk in het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 2-4 ml desinfectiemiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken. Na het verwijderen van het melkstel wordt de binnenzijde van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht. In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de binnenzijde gedesinfecteerd (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht. Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkwinning. Het hele proces is geautomatiseerd.

Dosering(en) en frequentie

koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (3) VAN DE META-SPC 3

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Vul het reservoir met het gebruiksklaar-product en schroef de dipbeker er bovenop.

De producten moeten vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp om de applicatieapparatuur te vullen met het product wordt aanbevolen

Om voldoende contacttijd te garanderen, moet erop worden gelet dat het product na aanbrenging niet wordt verwijderd. Bij desinfectie na het melken, laat het product op de spenen zitten en laat de dieren minimaal vijf minuten na de desinfectie behandeling staan.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van desinfectie vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het desinfecteren vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Algemeen: haal de getroffen persoon uit de buurt van de bron van vervuiling.

Na inademing: breng de persoon in frisse lucht en zorg ervoor dat hij of zij comfortabel kan ademen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na huidcontact: met water afspoelen. Doe verontreinigde kleding en schoenen uit. Win medisch advies in als er een huidreactie of ongemak optreedt.

Na oogcontact: onmiddellijk uitspoelen met water (minimaal 15 minuten). Contactlenzen verwijderen, mits aanwezig en gemakkelijk uit te nemen. Blijven spoelen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na inslikken: neem onmiddellijk contact op met een specialist voor behandeling van vergiftigingen bij symptomen en/of als er grote hoeveelheden in aanraking zijn gekomen met de mond. Dien geen vloeistoffen toe en probeer de persoon niet te laten braken als hij of zij niet bij bewustzijn is; plaats de persoon in de stabiele zijligging en win onmiddellijk medisch advies in.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Ecologische noodmaatregelen

Voorkom dat het product wegstroomt via waterwegen, afvoerleidingen of het riool

Breng de relevante autoriteiten op de hoogte als het product milieuvervuiling heeft veroorzaakt (afvoerleidingen, waterwegen, bodem of lucht)

Dam grote hoeveelheden gemorst product in

Beheers of absorbeer gemorst product met inert materiaal en doe het vervolgens in een afgesloten, geschikte verpakking om het product overeenkomstig de voorschriften af te voeren

Doe gemorste materialen niet terug in de oorspronkelijke verpakking

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Methode van verwijdering: Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Lege containers moeten worden uitgespoeld met een ruime hoeveelheid water en bij het normale of commerciële afval worden gedaan.

De papieren handdoekjes die worden gebruikt voor het reinigen van spenen kunnen bij het gewone afval.

Product geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

Verpakking geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

EWC-afvalcode: EWC: 0706 afval van de MFSU van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfectiemiddelen en cosmetische producten

Andere informatie: bij het verwerken van afval, moeten de voorzorgsmaatregelen voor verwerking van het product in acht worden genomen. De afvalcode geldt voor productrestanten in pure vorm.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Genoemd in het SDS: Opbergen in oorspronkelijke verpakking. Berg het product op uit de buurt van rechtstreeks zonlicht, in een ondoorzichtige verpakking. Uit de buurt van voedsel, diervoeding, mest en ander gevoelig materiaal houden. Boven het vriespunt bewaren.

Opslagtemperatuur: 0 — 30 °C

Houdbaarheid: 18 maanden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

pH-bereik van meta-SPC 3: 4-5

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 3

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Nova Dip Barriere

IO Multi Dip

Toelatingsnummer

EU-0019757-0003 1-3

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0,82

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,172

META-SPC 4

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 4

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 4

Identificatiecode

meta-SPC 4

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-4

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 4

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 4

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0,714

0,99

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,15

0,208

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 4

Formulering(en)

AL — Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 4

Gevarencategorie

Veiligheidsinformatieblad op verzoek verkrijgbaar.

Veiligheidsaanbevelingen

Buiten het bereik van kinderen houden.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 4

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 10. Gebruik # 1: Desinfectie na het melken, handmatig dippen (gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig dippen (gebruiksklaar product)

Vul het reservoir met het gebruiksklaar-product en schroef de dipbeker er bovenop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruikdirect vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de dipbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat de volledige lengte van de speen is ondergedompeld in het desinfectiemiddel. Bijvullen met vers desinfectiemiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 11. Gebruik # 2: Desinfectie na het melken, handmatig sprayen, spuitfles (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig sprayen, spuitfles (gebruiksklaar)

Vul het reservoir met gebruiksklaar product en schroef de bovenkant van de spuitfles erop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruikdirect vóór het melken.

Na het melken spuit u het desinfectiemiddel op de spenen met behulp van de spuitfles en zorgt u ervoor dat elke speen is bedekt met desinfectiemiddel. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers desinfectiemiddel. Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de spuitfles door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Draag wanneer u het product aanbrengt beschermende, chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie).

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 12. Gebruik # 3: Desinfectie na het melken, handmatig sprayen met een elektronische spuitfles (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig sprayen, elektronische spuitfles (gebruiksklaar)

Open een vat met het gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van de elektronische spuitfles er in.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruikdirect vóór het melken.

Na het melken spuit u het desinfectiemiddel op de spenen met behulp van de elektronische spuitfles en zorgt u ervoor dat elke speen is bedekt met desinfectiemiddel. Vervang het lege vat naar behoefte door een nieuw vat. Na het desinfecteren zet u het zuigbuissysteem in een emmer water en spoelt u de spuitfles door.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Draag wanneer u het product aanbrengt beschermende, chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie).

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 13. Gebruik # 4: Desinfectie na het melken, automatisch dippen (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch dippen (gebruiksklaar)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van het automatische dipsysteem er in.

Reinig de spenen voor het melken zorgvuldig, automatisch of handmatig.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het desinfectiemiddel voor spenen via een spuitstuk in het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 2-4 ml desinfectiemiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken. Na het verwijderen van het melkstel wordt de binnenzijde van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht. In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de binnenzijde gedesinfecteerd (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht. Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkwinning. Het hele proces is geautomatiseerd.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 14. Gebruik # 5: Desinfectie na het melken,automatisch sprayen door een robot (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE:desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

atomatisch sprayen door robot, (gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van de melk robot er in.

De spenen worden gereinigd door de robot met automatische borstels. Na het robotmelken wordt 2-4 ml van het desinfectiemiddel automatisch op de spenen gespoten vanaf een clusterarm. De spuitmond wordt automatisch gespoeld.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.5.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (4) VAN DE META-SPC 4

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Vul het reservoir met het gebruiksklaar product en schroef de dipbeker er bovenop.

De producten moeten vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp om de applicatieapparatuur met het product te vullen, wordt aanbevolen.

Om voldoende contacttijd te garanderen, moet erop worden gelet dat het product na aanbrenging niet wordt verwijderd. Bij desinfectie na het melken, laat het product op de spenen zitten en laat de dieren minimaal vijf minuten staan na de desinfectie behandeling.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van desinfectie vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het desinfecteren vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Algemeen: haal de getroffen persoon uit de buurt van de bron van vervuiling.

Na inademing: breng de persoon in frisse lucht en zorg ervoor dat hij of zij comfortabel kan ademen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na huidcontact: met water afspoelen. Doe verontreinigde kleding en schoenen uit. Win medisch advies in als er een huidreactie of ongemak optreedt.

Na oogcontact: onmiddellijk uitspoelen met water (minimaal 15 minuten). Contactlenzen verwijderen, mits aanwezig en gemakkelijk uit te nemen. Blijven spoelen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na inslikken: neem onmiddellijk contact op met een specialist voor behandeling van vergiftigingen bij symptomen en/of als er grote hoeveelheden in aanraking zijn gekomen met de mond. Dien geen vloeistoffen toe en probeer de persoon niet te laten braken als hij of zij niet bij bewustzijn is; plaats de persoon in de stabiele zijligging en win onmiddellijk medisch advies in.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Ecologische noodmaatregelen

Voorkom dat het product wegstroomt via waterwegen, afvoerleidingen of het riool

Breng de relevante autoriteiten op de hoogte als het product milieuvervuiling heeft veroorzaakt (afvoerleidingen, waterwegen, bodem of lucht)

Dam grote hoeveelheden gemorst product in

Beheers of absorbeer gemorst product met inert materiaal en doe het vervolgens in een afgesloten, geschikte verpakking om het product overeenkomstig de voorschriften af te voeren

Doe gemorste materialen niet terug in de oorspronkelijke verpakking

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Methode van verwijdering: Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Lege containers moeten worden uitgespoeld met een ruime hoeveelheid water en bij het normale of commerciële afval worden gedaan.

De papieren handdoekjes die worden gebruikt voor het reinigen van spenen kunnen bij het gewone afval.

Product geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

Verpakking geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

EWC-afvalcode: EWC: 0706 afval van de MFSU van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfectiemiddelen en cosmetische producten

Andere informatie: bij het verwerken van afval, moeten de voorzorgsmaatregelen voor verwerking van het product in acht worden genomen. De afvalcode geldt voor productrestanten in pure vorm.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Genoemd in het SDS: Opbergen in oorspronkelijke verpakking. Berg het product op uit de buurt van rechtstreeks zonlicht, in een ondoorzichtige verpakking. Uit de buurt van voedsel, diervoeding, mest en ander gevoelig materiaal houden. Boven het vriespunt bewaren.

Opslagtemperatuur: 0 — 30 °C

Houdbaarheid: 24 maanden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

pH-bereik van meta-SPC 4: 4-5

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 4

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Jopo Spray

IO Spray

Barrera Spray

Agro Teat Spray

Nova Dip — gebruiksklaar

Toelatingsnummer

EU-0019757-0004 1-4

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0,714

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,15

META-SPC 5

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 5

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 5

Identificatiecode

meta-SPC 5

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-5

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 5

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 5

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,0

1,46

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,21

0,307

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 5

Formulering(en)

AL — Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 5

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsinformatieblad op verzoek verkrijgbaar.

Veiligheidsaanbevelingen

Buiten het bereik van kinderen houden.

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar in overeenstemming met de lokale/regionale/nationale/internationale voorschriften

verpakking afvoeren naar overeenstemming met de lokale/regionale/nationale/internationale voorschriften

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 5

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 15. Gebruik # 1: Desinfectie na het melken, handmatig dippen (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE:desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig dippen (gebruiksklaar product)

Vul het reservoir met het gebruiksklaar producten schroef de dipbeker er bovenop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de dipbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat de volledige lengte van de speen is ondergedompeld in het desinfectiemiddel. Bijvullen met vers desinfectiemiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 16. Gebruik # 2: Desinfectie na het melken, handmatig sprayen, spuitfles (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig sprayen, spuitfles (gebruiksklaar product)

Vul het reservoir met het gebruiksklaar product en schroef de bovenkant van de spuitfles erop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruikdirect vóór het melken.

Na het melken spuit u het desinfectiemiddel op de spenen met behulp van de spuitfles en zorgt u ervoor dat elke speen is bedekt met desinfectiemiddel. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers desinfectiemiddel.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de spuitfles door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Draag wanneer u het product aanbrengt beschermende, chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie).

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 17. Gebruik # 3: Desinfectie na het melken, handmatig sprayen met een elektronische spuitfles (gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig sprayen, electronische spuitfles (gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van de elektronische spuitfles er in.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het desinfectiemiddel op de spenen met behulp van de elektronische spuitfles en zorgt u ervoor dat elke speen is bedekt met desinfectiemiddel. Vervang het lege vat naar behoefte door een nieuw vat. Na het desinfecteren zet u het zuigbuissysteem in een emmer water en spoelt u de spuitfles door.

Dosering(en) en frequentie

koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Draag wanneer u het product aanbrengt beschermende, chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie).

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 18. Gebruik # 4: Desinfectie na het melken, automatisch dippen na het melken (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch dippen (gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van het automatische dipsysteem er in.

Reinig de spenen voor het melken zorgvuldig, automatisch of handmatig.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het desinfectiemiddel voor spenen via een spuitstuk in het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 2-4 ml desinfectiemiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken. Na het verwijderen van het melkstel wordt de binnenzijde van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht. In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de binnenzijde gedesinfecteerd (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht. Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkwinning. Het hele proces is geautomatiseerd.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 19. Gebruik # 5: Desinfectie na het melken, automatisch sprayen door een robot (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE:desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch sprayen door robot (gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van de melkrobot er in.

De spenen worden gereinigd door de robot met automatische borstels. Na het robotmelken wordt 2-4 ml van het desinfectiemiddel automatisch op de spenen gespoten vanaf een clusterarm. De spuitfles wordt automatisch gespoeld.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.5.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (5) VAN DE META-SPC 5

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Vul het reservoir met gebruiksklaar product en schroef de dipbeker er bovenop.

De producten moeten vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp om de applicatieapparatuur met het product te vullen, wordt aanbevolen.

Om voldoende contacttijd te garanderen, moet erop worden gelet dat het product na aanbrenging niet wordt verwijderd. Bij desinfectie na het melken, laat het product op de spenen zitten en laat de dieren minimaal vijf minuten staan na de desinfectie behandeling.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van desinfecteren vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het desinfecteren vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Algemeen: haal de getroffen persoon uit de buurt van de bron van vervuiling.

Na inademing: breng de persoon in frisse lucht en zorg ervoor dat hij of zij comfortabel kan ademen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na huidcontact: met water afspoelen. Doe verontreinigde kleding en schoenen uit. Win medisch advies in als er een huidreactie of ongemak optreedt.

Na oogcontact: onmiddellijk uitspoelen met water (minimaal 15 minuten). Contactlenzen verwijderen, mits aanwezig en gemakkelijk uit te nemen. Blijven spoelen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na inslikken: neem onmiddellijk contact op met een specialist voor behandeling van vergiftigingen bij symptomen en/of als er grote hoeveelheden in aanraking zijn gekomen met de mond. Dien geen vloeistoffen toe en probeer de persoon niet te laten braken als hij of zij niet bij bewustzijn is; plaats de persoon in de stabiele zijligging en win onmiddellijk medisch advies in.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Ecologische noodmaatregelen

Voorkom dat het product wegstroomt via waterwegen, afvoerleidingen of het riool

Breng de relevante autoriteiten op de hoogte als het product milieuvervuiling heeft veroorzaakt (afvoerleidingen, waterwegen, bodem of lucht)

Dam grote hoeveelheden gemorst product in

Beheers of absorbeer gemorst product met inert materiaal en doe het vervolgens in een afgesloten, geschikte verpakking om het product overeenkomstig de voorschriften af te voeren

Doe gemorste materialen niet terug in de oorspronkelijke verpakking

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Methode van verwijdering: Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Lege containers moeten worden uitgespoeld met een ruime hoeveelheid water en bij het normale of commerciële afval worden gedaan.

De papieren handdoekjes die worden gebruikt voor het reinigen van spenen kunnen bij het gewone afval.

Product geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

Verpakking geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

EWC-afvalcode: EWC: 0706 afval van de MFSU van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfectiemiddelen en cosmetische producten

Andere informatie: bij het verwerken van afval, moeten de voorzorgsmaatregelen voor verwerking van het product in acht worden genomen. De afvalcode geldt voor productrestanten in pure vorm.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Genoemd in het SDS: Opbergen in oorspronkelijke verpakking. Berg het product op uit de buurt van rechtstreeks zonlicht, in een ondoorzichtige verpakking. Uit de buurt van voedsel, diervoeding, mest en ander gevoelig materiaal houden. Boven het vriespunt bewaren.

Opslagtemperatuur: 0 — 30 °C

Houdbaarheid: 24 maanden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

pH-bereik van meta-SPC 5: 4-5

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 5

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Nova Dip Spray 3000

IO Spray Plus

PV-Plus 3000

Tehotippi Soft Plus

F 6 Robo V

Toelatingsnummer

EU-0019757-0005 1-5

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,46

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,307

META-SPC 6

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 6

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 6

Identificatiecode

meta-SPC 6

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-6

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 — Dierhygiëne

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 6

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 6

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,0

1,43

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,21

0,3

2.2.   Soort(en) formulering van de meta-SPC 6

Formulering(en)

EW — Emulsie, olie in water

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 6

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsinformatieblad op verzoek verkrijgbaar.

Veiligheidsaanbevelingen

Buiten het bereik van kinderen houden.

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar in overeenstemming met de lokale/regionale/nationale/internationale voorschriften

verpakking afvoeren naar overeenstemming met de lokale/regionale/nationale/internationale voorschriften

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 6

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 20. Gebruik # 1: Desinfectie na het melken, handmatig dippen (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig dippen (gebruiksklaar)

Vul het reservoir met gebruiksklaar product en schroef de dipbeker er bovenop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruikdirect vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de dipbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat de volledige lengte van de speen is ondergedompeld in het desinfectiemiddel. Bijvullen met vers desinfectiemiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 21. Gebruik # 2: Desinfectie na het melken, handmatig sprayen, spuitfles (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig sprayen, spuitfles (gebruiksklaar product)

Vul het reservoir met gebruiksklaar product en schroef de bovenkant van de spuitfles erop.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze voor het melken af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik. Na het melken spuit u het desinfectiemiddel op de spenen met behulp van de spuitfles en zorgt u ervoor dat elke speen is bedekt met desinfectiemiddel. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers desinfectiemiddel. Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de spuitfles door ze met water te spoelen.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Draag wanneer u het product aanbrengt beschermende, chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie).

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 22. Gebruik # 3: Desinfectie na het melken, handmatig sprayen met een elektronische spuitfles (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

handmatig sprayen, elektronische spuitfles (Gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van de elektronische spuitfles er in.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze voor het melken af te vegen met één uierpapier/-doek voor eenmalig gebruik. Na het melken spuit u het desinfectiemiddel op de spenen met behulp van de elektronische spuitfles en zorgt u ervoor dat elke speen is bedekt met desinfectiemiddel. Vervang het lege vat naar behoefte door een nieuw vat. Na het desinfecteren zet u het zuigbuissysteem in een emmer water en spoelt u de spuitfles door.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Draag wanneer u het product aanbrengt beschermende, chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie).

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 23. Gebruik # 4: Desinfectie na het melken, automatisch dippen (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch dippen (Gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar product en plaats de zuigbuis van het automatische dipsysteem er in.

Reinig de spenen voor het melken zorgvuldig, automatisch of handmatig.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het desinfectiemiddel voor spenen via een spuitstuk in het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 2-4 ml desinfectiemiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken. Na het verwijderen van het melkstel wordt de binnenzijde van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht. In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de binnenzijde gedesinfecteerd (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht. Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkwinning. Het hele proces is geautomatiseerd.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 24. Gebruik # 5: Desinfectie na het melken, automatisch sprayen door een robot (Gebruiksklaar product)

Productsoort

PT 03 — Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gist

Toepassingsgebied

Binnen

DESINFECTIE VOOR VETERINAIRE HYGIËNE: desinfectiemiddel voor spenen van melkvee (koeien, buffels, schapen, geiten) voor gebruik na het melken.

Toepassingsmethode(n)

automatisch sprayen, robot (Gebruiksklaar product)

Open een vat met gebruiksklaar-product en plaats de zuigbuis van de melkrobot er in.

De spenen worden gereinigd door de robot met automatische borstels. Na het robotmelken wordt 2-4 ml van het desinfectiemiddel automatisch op de spenen gespoten vanaf een clusterarm. De spuitfles wordt automatisch gespoeld.

Dosering(en) en frequentie

Koeien en buffels: 4 ml/dier per behandeling; schapen: 2 ml/dier per behandeling; geiten: 3 ml/dier per behandeling.

Toepassing na het melken: 1-3 keer per dag (na elke melkwinning aanbrengen).

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan, HDPE: 0,5 L, 5 L, 10 L, 20 L, 60 L

Plastic vat, HDPE: 200 L

IBC, HDPE: 1 000 L

Ondoorzichtige verpakkingen.

4.5.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZING (6) VAN DE META-SPC 6

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Vul het reservoir met het gebruiksklaar product en schroef de dipbeker er bovenop.

De producten moeten vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het gebruik van een doseerpomp om de applicatieapparatuur met het product te vullen, wordt aanbevolen.

Om voldoende contacttijd te garanderen, moet erop worden gelet dat het product na aanbrenging niet wordt verwijderd. Bij desinfectie na het melken, laat het product op de spenen zitten en laat de dieren minimaal vijf minuten staan na de desinfectie behandeling.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van desinfectie vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het desinfecteren vóór het melken.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Algemeen: haal de getroffen persoon uit de buurt van de bron van vervuiling.

Na inademing: breng de persoon in frisse lucht en zorg ervoor dat hij of zij comfortabel kan ademen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na huidcontact: met water afspoelen. Doe verontreinigde kleding en schoenen uit. Win medisch advies in als er een huidreactie of ongemak optreedt.

Na oogcontact: onmiddellijk uitspoelen met water (minimaal 15 minuten). Contactlenzen verwijderen, mits aanwezig en gemakkelijk uit te nemen. Blijven spoelen. Roep medische hulp in als de ongemakken aanhouden.

Na inslikken: neem onmiddellijk contact op met een specialist voor behandeling van vergiftigingen bij symptomen en/of als er grote hoeveelheden in aanraking zijn gekomen met de mond. Dien geen vloeistoffen toe en probeer de persoon niet te laten braken als hij of zij niet bij bewustzijn is; plaats de persoon in de stabiele zijligging en win onmiddellijk medisch advies in.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Ecologische noodmaatregelen

Voorkom dat het product wegstroomt via waterwegen, afvoerleidingen of het riool

Breng de relevante autoriteiten op de hoogte als het product milieuvervuiling heeft veroorzaakt (afvoerleidingen, waterwegen, bodem of lucht)

Dam grote hoeveelheden gemorst product in

Beheers of absorbeer gemorst product met inert materiaal en doe het vervolgens in een afgesloten, geschikte verpakking om het product overeenkomstig de voorschriften af te voeren

Doe gemorste materialen niet terug in de oorspronkelijke verpakking

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Methode van verwijdering: Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Lege containers moeten worden uitgespoeld met een ruime hoeveelheid water en bij het normale of commerciële afval worden gedaan.

De papieren handdoekjes die worden gebruikt voor het reinigen van spenen kunnen bij het gewone afval.

Product geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

Verpakking geclassificeerd als gevaarlijk afval: nee

EWC-afvalcode: EWC: 0706 afval van de MFSU van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfectiemiddelen en cosmetische producten

Andere informatie: bij het verwerken van afval, moeten de voorzorgsmaatregelen voor verwerking van het product in acht worden genomen. De afvalcode geldt voor productrestanten in pure vorm.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Genoemd in het SDS: Opbergen in oorspronkelijke verpakking. Berg het product op uit de buurt van rechtstreeks zonlicht, in een ondoorzichtige verpakking. Uit de buurt van voedsel, diervoeding, mest en ander gevoelig materiaal houden. Boven het vriespunt bewaren.

Opslagtemperatuur: 0 — 30 °C

Houdbaarheid: 24 maanden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

pH-bereik van meta-SPC 6: 4-5

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 6

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Jopo Winterspray

IO Winterspray

Jodopax gebruiksklaar

Barrera W

Toelatingsnummer

EU-0019757-0006 1-6

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,43

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,3


(1)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 1.

(2)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 2.

(3)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 3.

(4)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 4.

(5)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 5.

(6)  De gebruiksaanwijzing, de risicobeperkende maatregelen en de andere aanwijzingen voor het gebruik in dit deel gelden voor elk toegelaten gebruik in de meta-SPC 6.


18.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/46


VERORDENING (EU) 2019/424 VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2019

tot vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor servers en gegevensopslagproducten overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,

Na raadpleging van het in artikel 18 van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde overlegforum,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vaststellen voor energiegerelateerde producten met een significant omzet- en handelsvolume, een significant milieueffect en een significant potentieel voor verbetering met betrekking tot het milieueffect, zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt.

(2)

De Commissie heeft een voorbereidende studie verricht waarin zij de technische, milieu- en economische aspecten van servers en gegevensopslagproducten die gewoonlijk voor commerciële doeleinden worden gebruikt, heeft onderzocht. De studie is verricht in samenwerking met belanghebbenden en betrokken partijen uit de Unie en derde landen, en de bevindingen ervan zijn openbaar gemaakt.

(3)

Servers en gegevensopslagproducten worden gewoonlijk in de handel gebracht voor gebruik in datacentra en kantoor- en bedrijfsomgevingen.

(4)

De milieuaspecten van servers en gegevensopslagproducten die voor de toepassing van deze verordening als significant worden beschouwd, zijn het energieverbruik tijdens de gebruiksfase en de hulpbronnenefficiëntie, met name wat betreft de aspecten inzake repareerbaarheid, herbruikbaarheid, opwaardeerbaarheid en recycleerbaarheid met het oog op de voorzieningszekerheid.

(5)

De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten de eisen met betrekking tot energieverbruik en hulpbronnenefficiëntie van servers en gegevensopslagproducten overal in de Unie harmoniseren, zodat de werking van de interne markt en de milieuprestaties van die producten kunnen worden verbeterd.

(6)

In 2030 zal het jaarlijkse directe energieverbruik van servers naar verwachting 48 TWh bedragen, of 75 TWh als ook het jaarlijkse energieverbruik van de infrastructuur (bv. koelsystemen en onderbrekingsvrije stroomvoorzieningen) wordt meegerekend. Het jaarlijkse energieverbruik van gegevensopslagproducten in 2030 zal naar verwachting 30 TWh bedragen, of 47 TWh als ook de infrastructuur wordt meegerekend. Uit de voorbereidende studie blijkt dat het energieverbruik van servers en gegevensopslagproducten tijdens de gebruiksfase sterk kan worden teruggedrongen.

(7)

Het effect van de in deze verordening vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp zal tegen 2030 naar schatting een jaarlijkse energiebesparing van ongeveer 9 TWh (ongeveer het jaarlijkse elektriciteitsverbruik van Estland in 2014) opleveren. Nader bekeken zullen de in deze verordening vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp voor servers tegen 2030 naar verwachting een directe jaarlijkse energiebesparing opleveren van ongeveer 2,4 TWh en een indirecte (m.a.w. voor infrastructuur) jaarlijkse energiebesparing van ongeveer 3,7 TWh, wat neerkomt op een totale besparing van 6,1 TWh, goed voor een totaal van 2,1 Mt CO2-equivalent. Het effect van de in deze verordening vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp voor gegevensopslagproducten zal tegen 2030 naar verwachting een directe jaarlijkse energiebesparing opleveren van ongeveer 0,8 TWh en een indirecte (m.a.w. voor infrastructuur) jaarlijkse energiebesparing van ongeveer 2 TWh, wat neerkomt op een totale besparing van 2,8 TWh, goed voor een totaal van 0,9 Mt CO2-equivalent.

(8)

Overeenkomstig het EU-actieplan voor de circulaire economie (2) moet de Commissie er bij de vaststelling of herziening van criteria inzake ecologisch ontwerp voor zorgen dat speciale nadruk wordt gelegd op aspecten die voor de circulaire economie relevant zijn, zoals duurzaamheid en repareerbaarheid. Daarom moeten eisen worden vastgesteld met betrekking tot niet-energiegerelateerde aspecten, waaronder het terugwinnen van belangrijke componenten en kritieke grondstoffen, de beschikbaarheid van functionaliteit voor veilige verwijdering van gegevens en de verstrekking van de meest recente beschikbare versie van de firmware.

(9)

De eis met betrekking tot de terugwinning van belangrijke componenten zal naar verwachting de repareerbaarheid en opwaardeerbaarheid van servers en gegevensopslagproducten, met name door derde partijen (zoals reparateurs en onderhoudstechnici), bevorderen.

(10)

De mogelijkheid om kritieke grondstoffen op te nemen in verordeningen inzake ecologisch ontwerp (met inbegrip van bedrijfsservers) is aangehaald in het recente werkdocument van de diensten van de Commissie „Report on Critical Raw Materials and the Circular Economy” (3).

(11)

De eis met betrekking tot een functionaliteit voor veilige verwijdering van gegevens kan worden uitgevoerd middels technische oplossingen zoals, maar niet beperkt tot, een functionaliteit die is ingebouwd in firmware, doorgaans in het Basic Input/Output System (BIOS); in software binnen een op zichzelf staande bootable omgeving die op een met het product meegeleverd(e) bootable compact disc (cd), digital versatile disc (dvd) of usb-apparaat voor gegevensopslag wordt verstrekt; of in software die in de met het product meegeleverde ondersteunde besturingssystemen kan worden geïnstalleerd.

(12)

De eisen met betrekking tot niet-energiegerelateerde aspecten zullen naar verwachting bijdragen tot verlenging van de levensduur van servers door ze gemakkelijker renoveerbaar en herbruikbaar te maken, en zullen tegelijk ook bijdragen tot verdere naleving van de beginselen inzake persoonlijke levenssfeer en bescherming van persoonsgegevens zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(13)

Het energieverbruik van servers en gegevensopslagproducten zou verminderd kunnen worden door de toepassing van bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden technologieën die geen toename tot gevolg hebben van de gecombineerde kosten van aankoop en gebruik van die producten.

(14)

De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen de functionaliteit of betaalbaarheid van servers en gegevensopslagproducten voor de eindgebruiker niet negatief beïnvloeden en mogen geen negatief effect hebben op de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu.

(15)

Deze verordening moet gelden zonder afbreuk te doen aan de eisen van de wetgeving van de Unie inzake veiligheid en gezondheid, met name Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad (5), die van toepassing is op alle gezondheids- en veiligheidsrisico's van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik bij een wisselspanning tussen 50 en 1 000 V en bij een gelijkspanning tussen 75 en 1 500 V.

(16)

Bij de invoering van eisen inzake ecologisch ontwerp moeten de fabrikanten voldoende tijd krijgen om het ontwerp van hun producten aan deze verordening aan te passen. Het tijdschema dient zodanig te zijn dat rekening wordt gehouden met kosteneffecten voor fabrikanten, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), zonder dat de tijdige verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening in het gedrang komt.

(17)

De productparameters moeten worden gemeten en berekend met gebruikmaking van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden die beantwoorden aan de erkende stand van de techniek voor meet- en rekenmethoden, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen die op verzoek van de Commissie door Europese normalisatie-instellingen zijn opgesteld, overeenkomstig de procedures van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(18)

Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG wordt in deze verordening gespecificeerd welke overeenstemmingsbeoordelingsprocedures moeten worden gebruikt.

(19)

Om controles op de naleving te vergemakkelijken, moeten de fabrikanten de informatie verstrekken die is opgenomen in de technische documentatie als bedoeld in de bijlagen IV en V bij Richtlijn 2009/125/EG, voor zover deze informatie betrekking heeft op de eisen van deze verordening.

(20)

Naast de in deze verordening vastgestelde juridisch bindende eisen, moeten indicatieve benchmarks voor de beste op de markt beschikbare technologieën worden vastgesteld om te garanderen dat informatie over de milieuprestaties tijdens de levensduur van servers en gegevensopslagproducten op grote schaal beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is.

(21)

Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie (7) moet worden gewijzigd zodat zij niet langer van toepassing is op computerservers, teneinde overlappingen met dezelfde producten in het toepassingsgebied van deze verordening te vermijden.

(22)

De definities van deze verordening met betrekking tot gegevensopslagproducten zijn in overeenstemming met de in het kader van het Green Storage Initiative van de Storage Networking Industry Association (SNIA) ontwikkelde terminologie zoals gedefinieerd in het Emerald-classificatiesysteem van de SNIA.

(23)

Meer bepaald stemt de definitie voor kleine gegevensopslagproducten overeen met apparatuur van de categorie „online 1” van het Emerald-classificatiesysteem van de SNIA, en komt de definitie voor grote gegevensopslagproducten overeen met apparatuur van de categorieën „online 5” en „online 6” van het Emerald-classificatiesysteem van de SNIA.

(24)

De in deze verordening gebruikte definities van serverproducttypen, serverefficiëntie, serverprestaties en maximaal vermogen zijn in overeenstemming met de terminologie in EN 303 470:2018. De methoden om de serverefficiëntie te meten en te berekenen zijn in overeenstemming met de methoden van EN 303 470:2018.

(25)

De categorieën van bedrijfsomstandigheden en hun kenmerken zijn in overeenstemming met de indeling van de „Thermal Guidelines for Data Processing Environments” van de American Society of Heating, Refrigerating and Air-Conditioning Engineers. Meer bepaald zijn de grensvoorwaarden van elke categorie van bedrijfsomstandigheden (zoals temperatuur en vochtigheid) in overeenstemming met de toelaatbare omgevingsbereiken van de Thermal Guidelines for Data Processing Environments, waarbinnen de fabrikanten hun apparatuur testen om zich ervan te vergewissen dat zij binnen die grenzen functioneert.

(26)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp vastgesteld voor het in de handel brengen en de ingebruikneming van servers en producten voor online gegevensopslag.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op de volgende producten:

a)

servers bestemd voor ingebedde toepassingen;

b)

servers ingedeeld als kleinschalige servers in de zin van Verordening (EU) nr. 617/2013;

c)

servers met meer dan vier processorsockets;

d)

server appliances;

e)

grote servers;

f)

volledig fouttolerante servers;

g)

netwerkservers;

h)

kleine gegevensopslagproducten;

i)

grote gegevensopslagproducten.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)   „server”: een computerproduct dat diensten verleent en in netwerken georganiseerde systeemelementen biedt aan netwerkclientapparaten, zoals desktopcomputers, notebookcomputers, desktop thin clients, IP (internetprotocol)-telefoons, smartphones, tablets, telecommunicatie, geautomatiseerde systemen of andere servers, dat hoofdzakelijk wordt bediend via netwerkverbindingen en niet met direct ermee verbonden gebruikersinvoerapparaten zoals een toetsenbord of een muis, en:

a)

dat is ontworpen om besturingssystemen voor servers en/of hypervisors te ondersteunen en bedoeld is voor het uitvoeren van door de gebruiker geïnstalleerde bedrijfstoepassingen;

b)

dat geheugen met foutcorrectiecode en/of gebufferd geheugen (waaronder zowel gebufferde dual in-line memory-modules als gebufferde on-board-configuraties) ondersteunt;

c)

waarvan alle processoren toegang hebben tot het gedeelde systeemgeheugen en afzonderlijk aanspreekbaar zijn door één besturingssysteem of hypervisor;

(2)   „server met meer dan vier processorsockets”: een server die beschikt over meer dan vier sleuven voor de installatie van een processor. Voor multinodeservers verwijst deze term naar een server met meer dan vier processorsockets in elke servernode;

(3)   „ingebedde toepassing”: een softwaretoepassing die permanent is ondergebracht in een voor de industrie of voor consumenten bestemd toestel, en doorgaans is opgeslagen in een niet-vluchtig geheugen zoals een lees- of flashgeheugen;

(4)   „server appliance”: een server die niet bedoeld is voor het uitvoeren van door de gebruiker aangeleverde software, diensten verleent via een of meer netwerken, doorgaans wordt beheerd via een webinterface of een commandline interface en gebundeld is met een voorgeïnstalleerd besturingssysteem en met toepassingssoftware die bestemd is voor een specifieke functie of een aantal onderling nauw verbonden functies;

(5)   „robuuste server”: een server waarvan de microarchitectuur van het systeem, de centrale verwerkingseenheid (CPU) en de chipset zijn ontworpen met het oog op een uitgebreide betrouwbaarheid, beschikbaarheid, onderhoudbaarheid (reliability, availability, serviceability) en schaalbaarheid;

(6)   „grote server”: een robuuste server die wordt verscheept als een vooraf geïntegreerd/getest systeem dat is ondergebracht in een of meer volledige behuizingen of racks en dat een input/output-subsysteem met hoge connectiviteit met minimaal 32 toepassingsgerichte input/output-slots omvat;

(7)   „multinodeserver”: een server die is ontworpen met twee of meer onafhankelijke servernodes, die één behuizing en een of meer stroomvoorzieningseenheden delen. In een multinodeserver wordt de gecombineerde energie voor alle nodes verdeeld via de gedeelde stroomvoorzieningseenheden. Servernodes in een multinodeserver zijn niet ontworpen om hot-swappable te zijn;

(8)   „volledig fouttolerante server”: een server die is ontworpen met volledige hardwareredundantie (om simultaan en repetitief één enkele taak uit te voeren met het oog op permanente beschikbaarheid voor kritische toepassingen) waarin elke rekencomponent verdubbeld is tussen twee nodes die identieke en simultane taken uitvoeren (d.w.z. als één node uitvalt of moet worden gerepareerd, kan de tweede node de taak alleen uitvoeren zodat het apparaat niet hoeft te worden stilgelegd);

(9)   „netwerkserver”: een netwerkproduct dat dezelfde componenten bevat als een server en daarnaast beschikt over meer dan elf netwerkpoorten met een totale snelheid van gegevensoverdracht van 12 Gb/s of hoger, het vermogen om op dynamische wijze poorten en snelheid te herconfigureren en om ondersteuning te bieden voor een gevirtualiseerde netwerkomgeving via een software-defined netwerk;

(10)   „gegevensopslagproduct”: een volledig functioneel opslagsysteem dat gegevensopslagdiensten levert aan clients en apparaten die er direct of via een netwerk mee verbonden zijn. Componenten en subsystemen die integraal deel uitmaken van de architectuur van het gegevensopslagproduct (bv. om interne communicatie tussen controllers en harde schijven mogelijk te maken) worden beschouwd als deel uitmakend van het gegevensopslagproduct. Componenten die normaliter echter geassocieerd worden met een opslagomgeving op datacentrumniveau (bv. apparaten die vereist zijn voor de werking van een extern opslagnetwerk), worden niet als deel van het gegevensopslagproduct beschouwd. Een gegevensopslagproduct kan zijn samengesteld uit geïntegreerde opslagcontrollers, apparaten voor gegevensopslag, ingebedde netwerkelementen, software en andere apparaten;

(11)   „harde schijf (HDD)”: een apparaat voor gegevensopslag bestaande uit een of meer roterende magnetische schijven, waarvan/waarop informatie wordt gelezen/weggeschreven;

(12)   „solid state drive (SDD)”: een apparaat voor gegevensopslag dat gegevens leest van en wegschrijft in een niet-vluchtig solid-stategeheugen in plaats van op roterende magnetische schijven;

(13)   „apparaat voor gegevensopslag”: een apparaat dat in niet-vluchtige gegevensopslag voorziet, met uitzondering van aggregerende opslagelementen zoals subsystemen van RAID's (Redundant Arrays of Independent Disks), gerobotiseerde magneetbandbibliotheken, filers, en bestandsservers en opslagapparaten die niet direct toegankelijk zijn door toepassingsprogramma's voor eindgebruikers en als een vorm van interne cache worden gebruikt;

(14)   „product voor online gegevensopslag”: een gegevensopslagproduct dat bestemd is voor online, willekeurige toegang tot gegevens, die toegankelijk zijn in een willekeurig of sequentieel patroon met een „maximale tijd tot eerste gegevens” (Maximum Time to First Data, MaxTTFD) van minder dan 80 milliseconden;

(15)   „klein gegevensopslagproduct”: een gegevensopslagproduct dat maximaal drie apparaten voor gegevensopslag bevat;

(16)   „groot gegevensopslagproduct”: een gegevensopslagproduct met hoge capaciteit of in de vorm van een mainframe dat in zijn meest uitgebreide configuratie meer dan 400 apparaten voor gegevensopslag kan bevatten en met de volgende vereiste kenmerken: geen Single Point of Failure, niet-disruptieve onderhoudbaarheid en geïntegreerde opslagcontroller.

2.   Aanvullende definities voor de bijlagen II tot en met V zijn opgenomen in bijlage I.

Artikel 3

Eisen inzake ecologisch ontwerp en tijdschema

1.   De eisen inzake ecologisch ontwerp voor servers en producten voor online gegevensopslag zijn opgenomen in bijlage II.

2.   Vanaf 1 maart 2020 voldoen servers aan de eisen inzake ecologisch ontwerp zoals vastgesteld in de punten 1.1.1, 1.2.1, 1.2.2, 2.1, 2.2, 3.1, 3.3 en 3.4 van bijlage II.

3.   Vanaf 1 maart 2020 voldoen producten voor online gegevensopslag aan de eisen inzake ecologisch ontwerp zoals vastgesteld in de punten 1.1.1, 1.2.1, 1.2.2, 3.2, 3.3 en 3.4 van bijlage II.

a)

Vanaf 1 maart 2021 voldoen servers en producten voor online gegevensopslag aan de eisen inzake ecologisch ontwerp zoals vastgesteld in punt 1.2.3 van bijlage II.

b)

Vanaf 1 januari 2023 voldoen servers en producten voor online gegevensopslag aan de eisen inzake ecologisch ontwerp zoals vastgesteld in punt 1.1.2 van bijlage II.

c)

Voor het meten en berekenen van de naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp worden de methoden van bijlage III gebruikt.

Artikel 4

Overeenstemmingsbeoordeling

1.   De in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure bestaat uit de in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole of het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem.

2.   Voor de toepassing van de overeenstemmingsbeoordeling overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG bevat het technische documentatiedossier de in punt 3.4 van bijlage II bij deze verordening uiteengezette informatie.

Artikel 5

Controleprocedure voor markttoezichtsdoeleinden

Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtcontroles gebruiken de lidstaten de in bijlage IV bij deze verordening vastgestelde controleprocedure.

Artikel 6

Ontwijking

De fabrikant of importeur mag geen producten op de markt brengen die zijn ontworpen om in staat te zijn te herkennen dat zij getest worden (bv. door de testomstandigheden of testcyclus te herkennen) en daarop te reageren door tijdens de test automatisch beter te presteren en zo betere waarden te behalen voor de door de fabrikant of de importeur in de technische documentatie aangegeven of in de documentatie opgenomen parameters.

Artikel 7

Indicatieve benchmarks

De indicatieve benchmarks voor de best presterende servers en gegevensopslagproducten die op 7 april 2019 op de markt beschikbaar zijn, zijn vastgelegd in bijlage V.

Artikel 8

Evaluatie

De Commissie evalueert deze verordening en legt de resultaten van deze beoordeling met inbegrip van (in voorkomend geval) een ontwerp van voorstel tot herziening tegen maart 2022 aan het overlegforum voor. Deze beoordeling evalueert de voorschriften in het licht van de technologische vooruitgang en bekijkt met name of het passend is:

a)

de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp bij te werken wat betreft de efficiëntie van servers in actieve modus;

b)

de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp bij te werken wat betreft servers in onbelaste toestand;

c)

de definities of het toepassingsgebied van de verordening bij te werken;

d)

de eisen op het gebied van materiaalefficiëntie voor servers en gegevensopslagproducten bij te werken, met inbegrip van de informatievoorschriften betreffende bijkomende kritieke grondstoffen (tantaal, gallium, dysprosium en palladium), rekening houdend met de behoeften van de recyclingbedrijven;

e)

serverappliances, grote servers, volledig fouttolerante servers en netwerkservers vrij te stellen van het toepassingsgebied van de verordening,

f)

robuuste servers, HPC-servers en servers met geïntegreerde versnellerkaarten vrij te stellen van de eisen inzake ecologisch ontwerp van bijlage II, punt 2.1 en punt 2.2;

g)

specifieke eisen vast te stellen inzake ecologisch ontwerp van de processorstroombeheersfunctie van servers;

h)

specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen met betrekking tot de categorie van bedrijfsomstandigheden;

i)

specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen met betrekking tot de efficiëntie, het prestatievermogen en het opgenomen vermogen van gegevensopslagproducten.

Artikel 9

Wijziging van Verordening (EU) nr. 617/2013

Verordening (EU) nr. 617/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Bij deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp voor het in de handel brengen van computers vastgesteld.”;

b)

in lid 2 wordt punt h) geschrapt;

c)

in lid 3 worden de punten a) tot en met d) geschrapt;

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2 wordt geschrapt;

b)

punt 4 wordt vervangen door:

„4.   interne stroomvoorziening”: een onderdeel dat ontworpen is om wisselspanning van het elektriciteitsnet om te zetten naar gelijkspanning om de computer van stroom te voorzien, en dat de volgende kenmerken heeft:

a)

het bevindt zich binnen de behuizing van de computer, maar staat los van het moederbord van de computer;

b)

de stroomvoorziening is verbonden met het elektriciteitsnet door middel van een enkelvoudige kabel zonder tussenschakelingen tussen de stroomvoorziening en het elektriciteitsnet, en

c)

alle aansluitingen tussen de stroomvoorziening en de onderdelen van de computer, met uitzondering van een gelijkstroomaansluiting voor een beeldscherm in een geïntegreerde desktopcomputer, bevinden zich binnen de computerbehuizing.

Interne gelijkstroom-naar-gelijkstroomomzetters die worden gebruikt om één gelijkspanning van een externe voeding om te zetten naar verscheidene spanningen voor een computer, worden niet als interne voedingen beschouwd;”;

c)

de punten 12 tot en met 16 worden geschrapt;

d)

punt 22 wordt vervangen door:

„22.   „producttype”: desktopcomputer, geïntegreerde desktopcomputer, notebookcomputer, desktop thin client, werkstation, mobiel werkstation, kleinschalige server, spelconsole, dockingstation, interne stroomvoorziening of externe stroomvoorziening;”.

3)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Eisen inzake ecologisch ontwerp

„De eisen inzake ecologisch ontwerp voor computers zijn vastgesteld in bijlage II.

De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp voor computers wordt gemeten volgens de in bijlage III vastgestelde methoden.”.

4)

In artikel 7 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp voor computers wordt geverifieerd volgens de in bijlage III, punt 2, bij deze verordening beschreven verificatieprocedure.”.

5)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 5.2 wordt geschrapt;

b)

de titel van punt 7.3 wordt vervangen door:

„Werkstations, mobiele werkstations, desktop thin clients, en kleinschalige servers”.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 9 is evenwel van toepassing met ingang van 1 maart 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

(2)  COM(2015) 614 final.

(3)  SWD(2018) 36 final.

(4)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 357).

(6)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(7)  Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie van 26 juni 2013 houdende uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de eisen inzake ecologisch ontwerp voor computers en computerservers (PB L 175 van 27.6.2013, blz. 13).


BIJLAGE I

Definities voor de bijlagen II tot en met V

Voor de doeleinden van de bijlagen II tot en met V wordt verstaan onder:

1)

„server met een of twee processorsockets”: een server die beschikt over een of twee interfaces voor de installatie van een processor. Voor multinodeservers verwijst deze term naar een server met een of twee processorsockets in elke servernode;

2)

„Invoer-/Uitvoer-apparaat (I/O-apparaat)”: een apparaat dat capaciteit voor gegevensin- en -uitvoer tussen een server of gegevensopslagproduct en andere toestellen levert. Een I/O-apparaat kan zijn geïntegreerd op het moederbord van de server of kan via uitbreidingssleuven (bv. Peripheral Component Interconnect of Peripheral Component Interconnect Express) verbonden zijn met het moederbord;

3)

„moederbord”: de voornaamste printplaat van de server. Voor de doeleinden van deze verordening omvat het moederbord connectoren voor de bevestiging van extra printplaten en omvat het doorgaans de volgende componenten: processor, geheugen, BIOS en uitbreidingssleuven;

4)

„processor”: het logisch circuit dat reageert op de basisinstructies die een server aansturen, en dat instructies verwerkt. Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder „processor” verstaan de centrale verwerkingseenheid (central processing unit — CPU) van de server. Een typische CPU is een fysiek element dat op het moederbord van de server moet worden aangesloten via een socket of via soldeerwerk. De CPU-eenheid kan een of meer processorkernen bevatten;

5)

„geheugen”: een deel van een server dat extern is aan de processor, waarin informatie wordt opgeslagen voor onmiddellijk gebruik door de processor, uitgedrukt in gigabyte (GB);

6)

„uitbreidingskaart”: een intern onderdeel dat is aangesloten door middel van een edgeaansluiting via een gemeenschappelijke interface/standaard interface zoals Peripheral Component Interconnect Express dat aanvullende functionaliteit biedt;

7)

„grafische kaart”: een uitbreidingskaart die een of meer grafische verwerkingseenheden bevat, met een lokale geheugencontrollerinterface en lokaal voor grafische toepassingen bedoeld geheugen;

8)

„gebufferd double data rate-kanaal (gebufferd DDR-kanaal)”: kanaal of geheugenpoort waarmee een geheugencontroller wordt verbonden met een bepaald aantal geheugeneenheden in een server. Een typische server kan verschillende geheugencontrollers bevatten die op hun beurt een of meer gebufferde DDR-kanalen kunnen ondersteunen. Als zodanig spreekt elk gebufferd DDR-kanaal slechts een fractie van de totale aanspreekbare geheugenruimte in een server aan;

9)

„bladeserver”: een server die is ontworpen voor gebruik in een bladebehuizing. Een bladeserver is een apparaat met hoge densiteit dat werkt als een onafhankelijke server en dat minimaal één processor en systeemgeheugen bevat, maar dat voor de werking ervan afhankelijk is van gedeelde bladebehuizingsvoorzieningen (bv. voedingseenheden, koeling). Een processor of geheugenmodule wordt niet als bladeserver beschouwd wanneer de technische documentatie voor het product niet vermeldt dat het de opwaardering betreft van een autonome server;

10)

„bladebehuizing (blade chassis)”: een behuizing die gedeelde voorzieningen bevat voor de werking van de bladeservers, blade-opslag en andere apparaten met een vormfactor voor blades. De in de bladebehuizing verwerkte gedeelde voorzieningen kunnen voedingseenheden omvatten, alsook gegevenssopslag en hardware voor gelijkstroomverdeling, warmtebeheer, systeembeheer en netwerkdiensten;

11)

„High Performance Computing-server (HPC-server)”: een server die is ontworpen en geoptimaliseerd om sterk parallelle toepassingen te draaien voor hogerperformante berekeningen of „deep learning”-artificiële intelligentie-toepassingen. HPC-servers moeten:

a)

bestaan uit verschillende rekennodes, die voornamelijk zijn gegroepeerd om de rekencapaciteit te vergroten;

b)

hogesnelheids-interprocessorverbindingen omvatten tussen nodes;

12)

„serverproductfamilie” (overkoepelende beschrijving): een groep servers met dezelfde behuizing-/moederbordcombinatie die verschillende hardware- en softwareconfiguraties kan bieden. Alle configuraties binnen een serverproductfamilie moeten:

a)

van dezelfde modellijn of van hetzelfde machinetype zijn;

b)

hetzij dezelfde vormfactor delen (d.w.z. rackgemonteerd, blade, pedestal), hetzij hetzelfde mechanische en elektrische ontwerp hebben met slechts oppervlakkige mechanische verschillen om een ontwerp mogelijk te maken dat meerdere vormfactoren kan ondersteunen;

c)

hetzij processoren van één bepaalde processorreeks delen, hetzij processoren delen die kunnen worden ingeplugd in een gemeenschappelijk sockettype;

d)

een gemeenschappelijke voedingseenheid of -eenheden delen;

e)

hetzelfde aantal beschikbare processorsockets en aantal beschikbare gevulde processorsockets hebben;

13)

„voedingseenheid (Power Supply Unit — PSU)”: een inrichting die het vermogen aan binnenkomende wisselstroom (AC) of gelijkstroom (DC) omzet naar een of meer DC-outputs met het oog op de stroomvoorziening van een server of een gegevensopslagproduct. De PSU van een server of gegevensopslagproduct moet op zichzelf staan, fysiek gescheiden kunnen worden van het moederbord en met het systeem verbonden zijn via een verwijderbare of vastbedrade elektrische verbinding;

14)

„vermogensfactor”: de verhouding tussen het werkelijk verbruikte vermogen in watt en het schijnbare afgenomen vermogen in voltampère;

15)

„PSU met één output”: een voedingseenheid die is ontworpen om het grootste deel van zijn nominaal outputvermogen af te geven aan één primaire DC-output met het doel een server of gegevensopslagproduct van stroom te voorzien. PSU's met één output kunnen beschikken over een of meer extra stand-by-outputs die actief blijven wanneer zij worden verbonden met een input-vermogensbron. Het totale nominale outputvermogen van extra PSU-outputs die geen primaire of stand-by-outputs zijn, bedraagt maximaal 20 watt. PSU's die beschikken over meerdere outputs met een identieke spanning als de primaire output, worden als PSU's met één output beschouwd, tenzij die outputs:

a)

door afzonderlijke omvormers worden opgewekt of over gescheiden outputgelijkrichters beschikken, of

b)

onafhankelijke stroombegrenzingen hebben;

16)

„PSU met meerdere outputs”: een voedingseenheid die is ontworpen om het grootste deel van zijn nominaal outputvermogen af te geven aan meer dan één primaire DC-output met het doel een server of gegevensopslagproduct van stroom te voorzien. PSU's met meerdere outputs kunnen beschikken over een of meer extra stand-by-outputs die actief blijven wanneer zij worden verbonden met een input-vermogensbron. Het totale nominale outputvermogen van extra PSU-outputs die geen primaire of stand-by-outputs zijn, mag niet meer bedragen dan 20 watt;

17)

„gelijkstroomserver”: een server die is ontworpen om uitsluitend met een gelijkstroomvoeding te werken;

18)

„gelijkstroom-gegevensopslagproduct”: een gegevensopslagproduct dat is ontworpen om uitsluitend met een gelijkstroomvoeding te werken;

19)

„onbelaste toestand”: de operationele modus waarin het besturingssysteem en andere software volledig is geladen, de server in staat is workloadtransacties uit te voeren, maar door/in het systeem geen actieve workloadtransacties worden gevraagd of in de wachtrij staan (d.w.z. de server is operationeel, maar verricht geen nuttig werk). Wanneer ACPI (Advanced Configuration and Power Interface)-normen van toepassing zijn, komt de onbelaste toestand alleen overeen met de stand System Level S0;

20)

„vermogen in onbelaste toestand” (Pidle): het opgenomen vermogen (in watt) in onbelaste toestand;

21)

„laagperformante configuratie” (van een serverproductfamilie): de combinatie van twee apparaten voor gegevensopslag, een processor met het laagste product van het aantal kernen en de frequentie (in GHz) en geheugencapaciteit (in GB) die ten minste gelijk is aan het product van het aantal geheugenkanalen en de DIMM (dual in-line memory module) met de laagste capaciteit (in GB) die wordt aangeboden op de server die het productmodel met de laagste prestaties binnen de serverproductfamilie vertegenwoordigt. Alle geheugenkanalen moeten worden gevuld met DIMMs waarvan de ruwe kaart van hetzelfde ontwerp is, en dezelfde capaciteit heeft;

22)

„hoogperformante configuratie” (van een serverproductfamilie): de combinatie van twee apparaten voor gegevensopslag, een processor met het hoogste product van het aantal kernen en frequentie (in GHz) en een geheugencapaciteit (in GB) die gelijk is aan of groter is dan driemaal het product van het aantal CPU's, kernen en hardwarethreads die het productmodel met de hoogste prestaties binnen de productfamilie vertegenwoordigt. Alle geheugenkanalen moeten worden gevuld met DIMMs waarvan de ruwe kaart van hetzelfde ontwerp is, en dezelfde capaciteit heeft;

23)

„hardwarethread”: de hardwaremiddelen in een CPU-kern om een reeks software-instructies uit te voeren. Een CPU-kern kan over de middelen beschikken om meer dan één thread simultaan uit te voeren;

24)

„efficiëntie van de actieve modus” (Effserver): de numerieke waarde voor serverefficiëntie zoals gemeten en berekend overeenkomstig bijlage III, punt 3;

25)

„actieve modus”: de operationele modus waarin de server taken uitvoert als reactie op eerdere of gelijktijdige gebruikersinvoer (bv. instructies via het netwerk). De actieve modus omvat zowel actieve verwerking als het zoeken/ophalen van gegevens in/uit het geheugen, de cache of een interne/externe opslageenheid terwijl de server op verdere invoer via het netwerk wacht;

26)

„serverprestaties”: het aantal transacties dat bij gestandaardiseerde tests van afzonderlijke systeemcomponenten (bv. processoren, geheugen en opslag) en subsystemen (bv. RAM en CPU) per tijdseenheid door de server wordt uitgevoerd;

27)

„maximumvermogen” (Pmax) het hoogste vermogen, in watt, dat is geregistreerd op de elf workletscores volgens de norm;

28)

„CPU-prestaties (PerfCPU)”: het aantal transacties dat bij gestandaardiseerde tests van het CPU-subsysteem per tijdseenheid door de server wordt uitgevoerd;

29)

„versnellerkaart (Auxiliary Processing Accelerator — APA)”: een gespecialiseerde processor en bijbehorend subsysteem die voorzien in een verhoging van de rekencapaciteit, zoals grafische verwerkingseenheden of field-programmable gate arrays. Een versnellerkaart kan niet functioneren in een server zonder een CPU. Versnellerkaarten kunnen worden geïnstalleerd op een server, op grafische of uitbreidingskaarten die worden geïnstalleerd in universele add-in-uitbreidingssleuven, of worden geïntegreerd in een servercomponent zoals het moederbord;

30)

„uitbreidingsversnellerkaart”: een versnellerkaart geplaatst op een add-in-kaart die in een add-in-uitbreidingssleuf wordt geïnstalleerd. Een add-in-kaart voor uitbreidingsversnellerkaarten kan een of meer versnellerkaarten bevatten en/of afzonderlijke, verwijderbare switches;

31)

„geïntegreerde versnellerkaart”: een versnellerkaart die in het moederbord of CPU-pakket is geïntegreerd;

32)

„producttype”: het ontwerp van de server of van het gegevensopslagproduct, met inbegrip van het chassis (rack, toren of blade), het aantal sockets en, met betrekking tot servers, of het gaat om een robuuste server, een bladeserver, een multinodeserver, een HPC-server, een server met geïntegreerde versnellerkaart, een gelijkstroomserver of geen van de voorgaande categorieën;

33)

„demontage”: een proces waarbij een apparaat op zodanige wijze uit elkaar wordt gehaald dat het vervolgens weer kan worden gemonteerd en operationeel kan worden gemaakt;

34)

„firmware”: met het product meegeleverd(e) systeem, hardware, component of randprogrammatuur met de basisinstructies die nodig zijn om de hardware aan te sturen en de toepasselijke programmering en hardware-updates te laten draaien;

35)

„veilige verwijdering van gegevens”: de effectieve verwijdering van alle sporen van bestaande gegevens van een apparaat voor gegevensopslag, waarbij de gegevens zodanig worden overschreven dat toegang tot de oorspronkelijke gegevens of een deel ervan, onhaalbaar wordt bij een bepaald niveau van inspanning.


BIJLAGE II

Eisen inzake ecologisch ontwerp

1.   SPECIFIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP VOOR SERVERS EN PRODUCTEN VOOR ONLINE GEGEVENSOPSLAG

1.1.   Eisen inzake PSU-efficiëntie en vermogensfactor

1.1.1.   Voor servers en producten voor online gegevensopslag, met uitzondering van gelijkstroomservers en gelijkstroom-gegevensopslagproducten, mag de efficiëntie van de PSU bij 10 %, 20 %, 50 % en 100 % van de nominale belasting en de vermogensfactor bij 50 % van de nominale belasting met ingang van 1 maart 2020 niet lager zijn dan de in tabel 1 vermelde waarden.

Tabel 1

Minimale eisen inzake PSU-efficiëntie en vermogensfactor met ingang van 1 maart 2020

 

Minimale PSU-efficiëntie

Minimale vermogensfactor

% van nominale belasting

10 %

20 %

50 %

100 %

50 %

Meerdere outputs

88 %

92 %

88 %

0,90

Eén output

90 %

94 %

91 %

0,95

1.1.2.   Voor servers en producten voor online gegevensopslag, met uitzondering van gelijkstroomservers en gelijkstroom-gegevensopslagproducten, mag de efficiëntie van de PSU bij 10 %, 20 %, 50 % en 100 % van de nominale belasting en de vermogensfactor bij 50 % van de nominale belasting met ingang van 1 januari 2023 niet lager zijn dan de in tabel 2 vermelde waarden.

Tabel 2

Minimale eisen inzake PSU-efficiëntie en vermogensfactor met ingang van 1 januari 2023

 

Minimale PSU-efficiëntie

Minimale vermogensfactor

% van nominale belasting

10 %

20 %

50 %

100 %

50 %

Meerdere outputs

90 %

94 %

91 %

0,95

Eén output

90 %

94 %

96 %

91 %

0,95

1.2.   Eisen inzake materiaalefficiëntie

1.2.1.   Met ingang van 1 maart 2020 moeten fabrikanten ervoor zorgen dat de demontage met het oog op reparatie of hergebruik van de volgende componenten, indien aanwezig, niet door verbindings-, bevestigings- of afdichtingstechnieken wordt belemmerd:

a)

apparaten voor gegevensopslag;

b)

geheugen;

c)

processor (CPU);

d)

moederbord;

e)

uitbreidingskaart/grafische kaart;

f)

PSU;

g)

chassis;

h)

batterijen.

1.2.2.   Met ingang van 1 maart 2020 moet een functionaliteit voor veilige verwijdering van gegevens beschikbaar worden gemaakt voor de verwijdering van de gegevens die in alle apparaten voor gegevensopslag van het product zijn opgeslagen.

1.2.3.   Met ingang van 1 maart 2021 moet, met ingang van twee jaar na het op de markt brengen van het eerste product van een bepaald model, de laatst beschikbare versie van de firmware tegen een billijke, transparante en niet-discriminerende prijs beschikbaar worden gemaakt voor een periode van ten minste acht jaar na het in de handel brengen van het product. De laatst beschikbare beveiligingsupdate van de firmwares wordt — gratis — ter beschikking gesteld vanaf het moment dat een product op de markt wordt gebracht, tot ten minste acht jaar na het in de handel brengen van het laatste product van een bepaald productmodel.

2.   SPECIFIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP VOOR SERVERS MET EEN OF TWEE PROCESSORSOCKETS

2.1.   Vermogen in onbelaste toestand

Met ingang van 1 maart 2020 mag het vermogen in onbelaste toestand (Pidle ) van servers, met uitzondering van robuuste servers, HPC-servers en servers met geïntegreerde versnellerkaart niet hoger zijn dan de waarde die is berekend aan de hand van de volgende vergelijking:

Pidle = Pbase  + ΣPadd_i

waarbij Pbase (de „basic allowance”) het aan de hand van tabel 3 bepaalde toegestane vermogen in onbelaste toestand is en ΣPadd_i de som is van de aan de hand van tabel 4 bepaalde toegestane vermogens in onbelaste toestand voor toepasselijke extra componenten. Voor bladeservers wordt Pidle berekend als het totale gemeten vermogen gedeeld door het aantal geïnstalleerde bladeservers in de geteste bladebehuizing. Voor multinodeservers wordt het aantal sockets geteld per node terwijl Pidle wordt berekend als het totale gemeten vermogen gedeeld door het aantal nodes dat in de geteste behuizing is geïnstalleerd.

Tabel 3

Toegestaan vermogen in onbelaste toestand

Producttype

Toegestaan vermogen in onbelaste toestand, Pbase (W)

servers met één socket (noch blade noch multinode)

25

servers met twee sockets (noch blade noch multinode)

38

Blade- of multinodeservers

40


Tabel 4

Extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand voor extra componenten

Systeemkenmerken

Geldt voor

Extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand

CPU-prestaties

Alle servers

Eén socket: 10 × PerfCPU W

Twee sockets: 7 × PerfCPU W

Extra PSU

Uitdrukkelijk voor voedingsredundantie geïnstalleerde PSU

10 W per PSU

HDD of SSD

Per geïnstalleerde HDD of SSD

5,0 W per HDD of SSD

Extra geheugen

Geïnstalleerd geheugen groter dan 4 GB

0,18 W per GB

Extra gebufferd DDR-kanaal

Geïnstalleerde gebufferde DDR-kanalen van meer dan 8 kanalen

4,0 W per gebufferd DDR-kanaal

Extra I/O-apparaten

Geïnstalleerde eenheden meer dan 2 poorten van ≥ 1 Gbit, onboard-Ethernet

< 1 Gb/s: geen „allowance”

= 1 Gb/s: 2,0 W/actieve poort

> 1 Gb/s en < 10 Gb/s: 4,0 W/actieve poort

≥ 10 Gb/s en < 25 Gb/s: 15,0 W/actieve poort

≥ 25 Gb/s en < 50 Gb/s: 20,0 W/actieve poort

≥ 50 Gb/s 26,0 W/actieve poort

2.2.   Efficiëntie van de actieve modus

Met ingang van 1 maart 2020 mag de efficiëntie van de actieve modus (Effserver) van servers, met uitzondering van robuuste servers, HPC-servers en servers met geïntegreerde versnellerkaart niet lager zijn dan de waarden van tabel 5.

Tabel 5

Eisen m.b.t. de efficiëntie van de actieve modus

Producttype

Minimale efficiëntie van de actieve modus

Servers met één socket

9,0

Servers met twee sockets

9,5

Blade- of multinodeservers

8,0

3.   DOOR DE FABRIKANTEN TE VERSTREKKEN INFORMATIE

3.1.   Met ingang van 1 maart 2020 moet de volgende productinformatie over servers, met uitzondering van servers die eenmalig op maat zijn gemaakt, worden verstrekt in de handleidingen voor installateurs en eindgebruikers (indien bij het product aanwezig), en op de vrij toegankelijke websites van fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers en importeurs vanaf het moment waarop een product in de handel wordt gebracht, tot ten minste acht jaar na het in de handel brengen van het laatste product van een bepaald model:

a)

producttype;

b)

de naam van de fabrikant, de geregistreerde handelsnaam en het geregistreerde ondernemingsadres waarop met hen contact kan worden opgenomen;

c)

het modelnummer van het product en, indien van toepassing, de modelnummers van de laagperformante en hoogperformante configuraties;

d)

fabricagejaar;

e)

PSU-efficiëntie bij 10 % (indien van toepassing), 20 %, 50 % en 100 % van het nominale uitgangsvermogen, met uitzondering van gelijkstroomservers, uitgedrukt in % en afgerond op de eerste decimaal;

f)

vermogensfactor op 50 % van de nominale belasting, met uitzondering van gelijkstroomservers, afgerond tot op drie decimalen;

g)

nominaal uitgangsvermogen (W) van de PSU, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal. Wanneer een productmodel onderdeel uitmaakt van een serverproductfamilie gaan alle aangeboden PSU's van die serverproductfamilie vergezeld van de informatie bedoeld onder e) en f);

h)

in onbelaste toestand opgenomen vermogen, uitgedrukt in watt en afgerond op de eerste decimaal;

i)

een lijst van alle componenten voor extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand, indien van toepassing (extra PSI's, HDD's of SSD's, extra geheugen, extra gebufferde DDR-kanalen, extra I/O-apparaten);

j)

maximumvermogen, uitgedrukt in watt en afgerond op de eerste decimaal;

k)

de opgegeven categorie van bedrijfsomstandigheden, als omschreven in tabel 6;

l)

het vermogen in onbelaste toestand (watt) bij de bovengrenstemperatuur van de opgegeven categorie van bedrijfsomstandigheden;

m)

de efficiëntie en prestaties van de server in actieve modus;

n)

informatie over de functionaliteit voor veilige verwijdering van gegevens als bedoeld in punt 1.2.2 van deze bijlage, met inbegrip van gebruiksaanwijzingen voor de functionaliteit, de gebruikte technieken en de ondersteunde standaard(en) voor veilige verwijdering van gegevens, indien van toepassing;

o)

voor bladeservers, een lijst met aanbevolen combinaties met compatibele chassis;

p)

indien een productmodel deel uitmaakt van een serverproductfamilie, wordt een lijst verstrekt van alle modelconfiguraties waarin het model voorkomt.

Indien een productmodel deel uitmaakt van een serverproductfamilie, moet de in punt 3.1, onder e) tot en met m), vereiste productinformatie voor de laagperformante configuratie en de hoogperformante configuratie van de serverproductfamilie worden verstrekt.

3.2.   Met ingang van 1 maart 2020 moet de volgende productinformatie over producten voor online-gegevensopslag, met uitzondering van producten voor gegevensopslag die eenmalig op maat zijn gemaakt, worden verstrekt in de handleidingen voor installateurs en eindgebruikers (indien bij het product aanwezig), en op de vrij toegankelijke websites van fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers en importeurs vanaf het moment waarop een product in de handel wordt gebracht, tot ten minste acht jaar na het in de handel brengen van het laatste product van een bepaald model:

a)

producttype;

b)

de naam van de fabrikant, de geregistreerde handelsnaam en het geregistreerde ondernemingsadres waarop met hen contact kan worden opgenomen;

c)

modelnummer van het product;

d)

fabricagejaar;

e)

PSU-efficiëntie bij 10 % (indien van toepassing), 20 %, 50 % en 100 % van het nominale uitgangsvermogen, met uitzondering van gelijkstroomproducten voor online gegevensopslag, uitgedrukt in % en afgerond op de eerste decimaal;

f)

vermogensfactor op 50 % van de nominale belasting, met uitzondering van gelijkstroomproducten voor online gegevensopslag, afgerond tot op drie decimalen;

g)

de opgegeven categorie van bedrijfsomstandigheden, als omschreven in tabel 6, en de vermelding: „Dit product is getest om te verifiëren dat het zal functioneren binnen de grenzen (zoals op het gebied van temperatuur en vochtigheid) van de opgegeven categorie van bedrijfsomstandigheden.”;

h)

informatie over de functionaliteit voor de verwijdering van gegevens als bedoeld in punt 1.2.2 van deze bijlage, met inbegrip van gebruiksaanwijzingen voor de functionaliteit, de gebruikte technieken en de ondersteunde standaard(en) voor veilige verwijdering van gegevens, indien van toepassing.

3.3.   Met ingang van 1 maart 2020 moet vanaf het moment waarop een product in de handel wordt gebracht, tot ten minste acht jaar na het in de handel brengen van het laatste product van een bepaald productmodel de volgende productinformatie over servers en producten voor onlineopslag van gegevens gratis beschikbaar worden gesteld door fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers en importeurs voor derden die zich bezighouden met onderhoud, reparatie, hergebruik, recycling en opwaardering van servers (met inbegrip van tussenhandelaren, reparateurs van reserveonderdelen, aanbieders van reserveonderdelen, recycleerders en derden die onderhoud uitvoeren) na inschrijving door de belanghebbende derde op een website:

a)

indicatief gewicht (minder dan 5 g, tussen 5 g en 25 g, meer dan 25 g) op het niveau van het onderdeel, of van de volgende kritieke grondstoffen:

a)

kobalt in batterijen;

b)

neodymium in de HDD's;

b)

de instructies voor de in punt 1.2.1 van deze bijlage bedoelde demontageactiviteiten, met vermelding van, voor elke noodzakelijke activiteit en component:

a)

het type activiteit;

b)

het soort en aantal ongedaan te maken bevestigingen;

c)

de vereiste instrumenten.

Indien een productmodel van een server deel uitmaakt van een serverproductfamilie, moet de in punt 3.3, onder a) en b), vereiste productinformatie hetzij voor het productmodel, hetzij voor de hoogperformante configuratie en de laagperformante configuratie van de serverproductfamilie worden verstrekt.

3.4.   Met ingang van 1 maart 2020 moet de volgende productinformatie over servers en producten voor online gegevensopslag in de technische documentatie worden opgenomen met het oog op de overeenstemmingsbeoordeling overeenkomstig artikel 4:

a)

de informatie genoemd in de punten 3.1 en 3.3 in het geval van servers

b)

de informatie genoemd in de punten 3.2 en 3.3 in het geval van producten voor gegevensopslag

Tabel 6

Categorieën van bedrijfsomstandigheden

 

Drogeboltemperatuur °C

Vochtigheidsbereik, zonder condensatie

 

 

Categorie van bedrijfsomstandigheden

Toelaatbaar bereik

Aanbevolen bereik

Toelaatbaar bereik

Aanbevolen bereik

Maximaal dauwpunt (°C)

Maximale veranderingssnelheid (°C/uur)

A1

15-32

18-27

– 12 °C dauwpunt (DP) en 8 % relatieve vochtigheid (RV) tot en met

17 °C DP en 80 % RV

– 9 °C DP tot en met

15 °C DP en 60 % RV

17

5/20

A2

10-35

18-27

– 12 °C DP en 8 % RV tot en met

21 °C DP en 80 % RV

Idem A1

21

5/20

A3

5-40

18-27

– 12 °C DP en 8 % RV tot en met

24 °C DP en 85 % RV

Idem A1

24

5/20

A4

5-45

18-27

– 12 °C DP en 8 % RV tot en met

24 °C DP en 90 % RV

Idem A1

24

5/20


BIJLAGE III

Metingen en berekeningen

1.

Met het oog op de naleving en de verificatie van de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen en berekeningen te worden verricht volgens geharmoniseerde normen, waarvan de referentienummers zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, of volgens andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden, die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied en waarvan de resultaten van geringe onzekerheid worden geacht.

2.

De servers moeten ofwel in hun afzonderlijke productmodelconfiguratie zoals opgegeven in het kader van bijlage II, punt 3.1., onder p) worden getest, dan wel — voor servers die deel uitmaken van een serverproductfamilie — in de laagperformante configuratie en de hoogperformante configuratie, zowel wat betreft de hardwareconfiguratie als de systeeminstellingen, tenzij anders aangegeven.

Tijdens de tests moeten alle configuraties binnen een serverproductfamilie hetzelfde aantal gevulde processorsockets hebben. Voor een server met slechts gedeeltelijk gevulde sockets (bv. één processor in een server met twee sockets) kan een serverproductfamilie worden vastgesteld indien de configuraties worden getest als een aparte server productfamilie, zoals vereist, en voldoen aan dezelfde eisen inzake het aantal gevulde sockets binnen deze afzonderlijke serverproductfamilie.

In het geval van servers met een uitbreidingsversnellerkaart wordt bij het te testen exemplaar de uitbreidingsversnellerkaart verwijderd voor de meting van het vermogen in onbelaste toestand, en van de efficiëntie en de prestaties van de server in actieve modus. Wanneer een uitbreidingsversnellerkaart berust op een afzonderlijke Peripheral Component Interconnect Express schakelaar voor communicatie tussen de versnellerkaart en de processor, worden de afzonderlijke Peripheral Component Interconnect Express-kaart(en) of -riser(s) verwijderd voor het testen van de actieve modus en onbelaste toestand van alle configuraties.

In het geval van multinodeservers wordt het te testen exemplaar getest op stroomverbruik per node in de configuratie met volledig gevulde behuizing. Alle in de multinodebehuizing geïnstalleerde multinodeservers hebben eenzelfde configuratie (homogeen).

In het geval van bladeservers wordt het te testen exemplaar getest op stroomverbruik in de configuratie met half gevulde behuizing, zoals volgt:

1.

Configuratie met afzonderlijke bladeserver

a)

Alle in de behuizing geïnstalleerde individuele bladeservers moeten identiek zijn en moeten dezelfde configuratie hebben.

2.

Half gevulde behuizing

a)

Het aantal bladeservers dat vereist is om de helft van het aantal in de bladebehuizing beschikbare single-wide-bladeserversleuven te vullen, moet worden berekend.

b)

Bij bladebehuizingen met meerdere vermogensdomeinen, moet het aantal vermogensdomeinen worden gekozen dat het dichtst is gelegen bij vulling van de helft van de behuizing. Wanneer er een keuze is tussen twee waarden die even dicht bij halve vulling gelegen zijn, moet de test worden verricht met het domein of de combinatie van domeinen waarbij het grootste aantal bladeservers wordt gebruikt.

c)

Alle in de gebruikershandleiding of door de fabrikant gegeven aanbevelingen voor gedeeltelijke vulling van de behuizing, met inbegrip van het loskoppelen van sommige voedingen en koelventilatoren voor de niet-gevulde vermogensdomeinen, moeten worden gevolgd.

d)

Wanneer er geen aanbevelingen in de gebruikershandleiding beschikbaar zijn, of wanneer die onvolledig zijn, moeten:

i)

de vermogensdomeinen volledig gevuld worden;

ii)

de voedingen en koelventilatoren voor de niet-gevulde vermogensdomeinen worden ontkoppeld, indien mogelijk;

iii)

alle lege bays met afdekpanelen volledig worden afgesloten of de luchtstromen gedurende de duur van de test op gelijkwaardige wijze worden beperkt.

3.

De gegevens voor de berekening van de efficiëntie van de actieve modus (Effserver) en van het vermogen in onbelaste toestand (Pidle ) worden tijdens dezelfde test gemeten overeenkomstig de relevante norm; het vermogen in onbelaste toestand mag ofwel vóór de test van de efficiëntie van de actieve modus worden gemeten, dan wel na een deel daarvan.

De efficiëntie van de actieve modus (Effserver) van servers wordt als volgt berekend:

Effserver = exp [Wcpu × ln (Effcpu ) + WMemory × ln (EffMemory ) + WStorage × ln (EffStorage )]

waarbij: WCPU , WMemory enWStorage de gewichten zijn die worden toegekend aan de CPU-, geheugen- en opslagworklets respectievelijk, als volgt:

WCPU , het aan CPU-worklets toegekend gewicht = 0,65;

WMemory , het aan de geheugenworklets toegekend gewicht = 0,30;

WStorage , het aan de opslagworklets toegekend gewicht = 0,05;

en

Formula

waarbij:

i = 1 voor workletCompress;

i = 2 voor workletLU;

i = 3 voor workletSOR;

i = 4 voor workletCrypto;

i = 5 voor workletSort;

i = 6 voor workletSHA256;

i = 7 voor workletHybrid SSJ;

Formula

waarbij:

i = 1 voor workletFlood3;

i = 2 voor workletCapacity3;

Formula

waarbij:

i = 1 voor workletSequential;

i = 2 voor workletRandom;

en

Formula

waarbij

Perfi het meetkundige gemiddelde is van de genormaliseerde metingen van prestaties per interval;

Pwri het meetkundige gemiddelde is van de gemeten vermogenswaarden per interval;

Teneinde een enkele waarde te bereiken voor energie-efficiëntie van een server worden de intervalefficiëntiewaarden voor alle afzonderlijke worklets gecombineerd, door:

a)

de intervalefficiëntiewaarden voor de afzonderlijke worklets te combineren door het meetkundige gemiddelde te gebruiken, om efficiëntiewaarden te verkrijgen voor elke afzonderlijke worklet;

b)

de efficiëntiescores voor worklets te combineren door het meetkundige gemiddelde per werkbelasting te gebruiken (CPU, geheugen, opslag) om een typewaarde ter verkrijgen voor werkbelasting;

c)

de drie soorten werkbelasting middels een gewogen meetkundig gemiddelde-functie te combineren tot één enkele efficiëntiewaarde voor de server.


BIJLAGE IV

Controleprocedure voor markttoezichtsdoeleinden

De in deze bijlage vastgestelde verificatietoleranties worden uitsluitend gebruikt voor de verificatie van de gemeten parameters door de autoriteiten van de lidstaten; zij mogen door de fabrikant of de importeur niet worden gebruikt als een toegestane tolerantie voor de vaststelling van de in de technische documentatie opgenomen waarden of om deze waarden te interpreteren om ervoor te zorgen dat naleving wordt bereikt of om op welke manier dan ook betere prestaties naar buiten te brengen.

Modellen die zijn ontworpen om in staat te zijn te herkennen dat zij getest worden (bv. door de testomstandigheden of testcyclus te herkennen) en daarop te reageren door tijdens de test automatisch beter te presteren en zo betere waarden te behalen voor de in deze verordening vastgestelde of in de technische documentatie of in de verstrekte documentatie aangegeven parameters, worden geacht niet aan de eisen te voldoen.

Wanneer de autoriteiten van de lidstaat aan de hand van de in deze verordening vervatte eisen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG, controleren of een productmodel aan de in deze bijlage vervatte eisen voldoet, passen zij de volgende procedure toe:

1.

De autoriteiten van de lidstaat verifiëren één exemplaar van het model of, als de fabrikant een serverproductfamilie opgeeft, van de modelconfiguratie. Indien de verificatie wordt uitgevoerd op de laagperformante of de hoogperformante configuratie, moeten de waarden die worden opgegeven, de waarden zijn voor de respectieve configuratie. Indien de verificatie wordt uitgevoerd op een willekeurig gekozen of een willekeurig bestelde modelconfiguratie, worden de waarden voor de hoogperformante configuratie gebruikt.

2.

Het model of de modelconfiguratie wordt geacht te voldoen aan de toepasselijke eisen als:

a)

de waarden in de technische documentatie als bedoeld in punt 2 van bijlage IV bij Richtlijn 2009/125/EG (opgegeven waarden) en, indien van toepassing, de waarden die worden gebruikt voor de berekening van deze waarden, niet gunstiger zijn voor de fabrikant of de importeur dan de resultaten van de metingen die worden uitgevoerd overeenkomstig punt 2, onder g); en

b)

de opgegeven waarden aan de in deze verordening vastgestelde eisen voldoen en de door de fabrikant of de importeur bekendgemaakte, vereiste productinformatie geen waarden bevat die gunstiger zijn voor de fabrikant of de importeur dan de opgegeven waarden; en

c)

wanneer de autoriteiten van een lidstaat het exemplaar van het model of, wanneer de fabrikant heeft aangegeven dat de server door een serverproductfamilie wordt vertegenwoordigd, de laagperformante configuratie of de hoogperformante configuratie van de serverproductfamilie testen, moeten de vastgestelde waarden (de bij het testen gemeten waarden voor de relevante parameters, en de uit deze metingen berekende waarden) voldoen aan de respectieve controletoleranties zoals vermeld in tabel 7.

3.

Als de in punt 2, onder a) of b), bedoelde resultaten niet worden behaald, worden het model en alle in het kader van bijlage II, punt 3.1, onder p), opgegeven modelconfiguraties waarop dezelfde productinformatie van toepassing is, geacht niet aan deze verordening te voldoen.

4.

Als het in punt 2, onder c), bedoelde resultaat niet wordt behaald:

a)

worden het model en alle in het kader van bijlage II, punt 3.1, onder p), opgegeven modelconfiguraties van serverproductfamilies waarop dezelfde productinformatie van toepassing is, en waarvan er minder dan vijf per jaar worden geproduceerd, geacht niet aan deze verordening te voldoen;

b)

worden, voor modellen waarvan er vijf of meer per jaar worden geproduceerd, drie extra exemplaren van hetzelfde model of, wanneer de fabrikant heeft aangegeven dat de server door een serverproductfamilie wordt vertegenwoordigd, één exemplaar van de laagperformante configuratie en één exemplaar van de hoogperformante configuratie van de serverproductfamilie door de autoriteiten van de lidstaat geselecteerd om te worden getest.

5.

Het model of de modelconfiguratie wordt geacht te voldoen aan de toepasselijke eisen als voor deze drie exemplaren het rekenkundig gemiddelde van de vastgestelde waarden aan de in tabel 7 vastgestelde respectieve controletoleranties voldoet.

6.

Als het in punt 4, onder b), bedoelde resultaat niet wordt behaald, worden het model en alle in het kader van bijlage II, punt 3.1, onder p), opgegeven modelconfiguraties waarop dezelfde productinformatie van toepassing is, geacht niet aan deze verordening te voldoen.

7.

Zodra een besluit van niet-overeenstemming van het model overeenkomstig de punten 3 en 6 is genomen, verstrekken de autoriteiten van de lidstaat alle relevante informatie aan de autoriteiten van de overige lidstaten en aan de Commissie.

De autoriteiten van de lidstaten gebruiken de in bijlage III vastgestelde meet- en berekeningsmethoden.

De autoriteiten van de lidstaten passen uitsluitend de controletoleranties toe die in tabel 7 van deze bijlage zijn vastgesteld, en gebruiken uitsluitend de in de punten 1 tot en met 7 beschreven procedure voor de in deze bijlage bedoelde eisen. Er worden geen andere toleranties toegepast.

Tabel 7

Controletoleranties

Kenmerken

Verificatietoleranties

PSU-efficiëntie (%)

De vastgestelde waarde mag niet meer dan 2 % lager zijn dan de opgegeven waarde.

Vermogensfactor

De vastgestelde waarde mag niet meer dan 10 % lager zijn dan de opgegeven waarde.

Vermogen in onbelaste toestand (Pidle) en maximumvermogen (W)

De vastgestelde waarde mag de opgegeven waarde met niet meer dan 10 % overschrijden.

Efficiëntie en prestaties in actieve modus

De vastgestelde waarde mag niet meer dan 10 % lager zijn dan de opgegeven waarde.


BIJLAGE V

Indicatieve benchmarks zoals bedoeld in artikel 6

Voor de toepassing van bijlage I, deel 3, punt 2, van Richtlijn 2009/125/EG gelden de volgende indicatieve benchmarks.

Zij verwijzen naar de beste beschikbare technologie op 7 april 2019.

De indicatieve benchmarks voor de beste op de markt beschikbare technologie voor servers en producten voor online gegevensopslag, zijn als volgt.

Tabel 8

Benchmark voor vermogen in onbelaste toestand, serverefficiëntie en categorie van bedrijfsomstandigheden

Producttype

Vermogen in onbelaste toestand (W)

Efficiëntie van de actieve modus

Categorie van bedrijfsomstandigheden

Torenserver, 1 socket

21,3

17

A3

Rackgemonteerde server, 1 socket

18

17,7

A4

Rackgemonteerde server, 2 sockets, laagperformant

49,9

18

A4

Rackgemonteerde server, 2 sockets, hoogperformant

67

26,1

A4

Rackgemonteerde server, 4 sockets

65,1

34,8

A4

Bladeserver, 2 sockets

75

47,3

A3

Bladeserver, 4 sockets

63,3

21,9

A3

Robuuste server, 2 sockets

222

9,6

A3

Gegevensopslagproducten

Niet van toepassing

Niet van toepassing

A3


Tabel 9

Benchmark voor de PSU-efficiëntie bij een belasting van 10 %, 20 %, 50 % en 100 % en de vermogensfactor bij een belasting van 20 % of 50 %

Nominaal vermogen PSU

10 %

20 %

50 %

100 %

< 750 W

91,17 %

93,76 %

94,72 %

Vermogensfactor > 0,95

94,14 %

≥ 750 W

95,02 %

95,99 %

Vermogensfactor > 0,95

96,09 %

94,69 %


BESLUITEN

18.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/67


BESLUIT (EU) 2019/425 VAN DE RAAD

van 12 maart 2019

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113 in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw (1) („de overeenkomst”) is door de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2018/1089 van de Raad (2) en is op 1 september 2018 in werking getreden.

(2)

De overeenkomst vormt een degelijk rechtskader voor samenwerking met betrekking tot de bestrijding van fraude en de invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw. Bij dergelijke samenwerking zal een beroep kunnen worden gedaan op dezelfde instrumenten als die welke thans door de lidstaten worden gebruikt voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen, zoals elektronische platforms en e-formulieren.

(3)

Het bij de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité moet aanbevelingen doen en besluiten vaststellen om de juiste werking en tenuitvoerlegging van de overeenkomst te waarborgen.

(4)

Het Gemengd Comité dient op zijn eerste vergadering zijn reglement van orde, de procedure voor het sluiten van overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau en andere besluiten betreffende de juiste werking en tenuitvoerlegging van de overeenkomst vast te stellen.

(5)

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité, aangezien de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau en andere besluiten bindend zullen zijn voor de Unie.

(6)

De Unie wordt overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie in het Gemengd Comité vertegenwoordigd door de Commissie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in te nemen standpunt op de eerste vergadering van het Gemengd Comité dat is opgericht bij de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw, is gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

E.O. TEODOROVICI


(1)  PB L 195 van 1.8.2018, blz. 3.

(2)  Besluit (EU) 2018/1089 van de Raad van 22 juni 2018 inzake de sluiting, namens de Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw (PB L 195 van 1.8.2018, blz. 1)


ONTWERP

BESLUIT Nr. 1/2019 VAN HET GEMENGD COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN HET KONINKRIJK NOORWEGEN BETREFFENDE ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING, BESTRIJDING VAN FRAUDE EN INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN OP HET GEBIED VAN DE BTW

van …

tot vaststelling van zijn reglement van orde

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw (1) („de overeenkomst”) en met name artikel 41, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 41, lid 1 van de overeenkomst is een Gemengd Comité met vertegenwoordigers van de partijen opgericht.

(2)

Overeenkomstig artikel 41, lid 3 van de overeenkomst dient het Gemengd Comité zijn eigen reglement van orde vast te stellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het reglement van orde van het Gemengd Comité, als opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter


(1)  PB L 195 van 1.8.2018, blz. 3.

BIJLAGE

Reglement van orde van het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw

Artikel 1

Samenstelling en voorzitterschap

1.   Het Gemengd Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Unie en van het Koninkrijk Noorwegen (hierna gezamenlijk „de partijen” genoemd).

2.   De Europese Unie („de Unie”) wordt vertegenwoordigd door de Europese Commissie. Het Koninkrijk Noorwegen wordt vertegenwoordigd door […].

3.   Het Gemengd Comité wordt beurtelings voorgezeten door elk van de partijen gedurende twee kalenderjaren. De eerste periode eindigt op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin de overeenkomst in werking is getreden. Het eerste voorzitterschap wordt uitgeoefend door de Unie.

Artikel 2

Waarnemers en deskundigen

1.   Vertegenwoordigers van de lidstaten van de Unie kunnen deelnemen in de hoedanigheid van waarnemer.

2.   Het Gemengd Comité kan ook andere personen tot zijn vergaderingen toelaten als waarnemers.

3.   Waarnemers kunnen met toestemming van de voorzitter aan de beraadslagingen deelnemen en deskundigheid inbrengen. Zij hebben evenwel geen stemrecht en mogen niet deelnemen aan de opstelling van besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité.

4.   Voor specifieke agendapunten kunnen ook deskundigen met bijzondere deskundigheid worden uitgenodigd.

Artikel 3

Bijeenroeping

1.   De voorzitter roept het Gemengd Comité ten minste eenmaal om de twee jaar bijeen. Elke partij kan verzoeken dat een vergadering wordt belegd.

2.   De datum en plaats van elke vergadering worden in onderlinge overeenstemming door de partijen bepaald.

3.   Vergaderingen kunnen ook worden gehouden door middel van teleconferentie of videoconferentie.

4.   De voorzitter doet de andere partij, de in artikel 2, lid 2, bedoelde waarnemers en de in artikel 2, lid 4, bedoelde deskundigen ten minste 15 werkdagen vóór de vergadering de uitnodiging toekomen. De Europese Commissie nodigt de in artikel 2, lid 1, bedoelde vertegenwoordigers van de lidstaten van de Unie uit.

5.   De vergaderingen zijn niet openbaar tenzij anders overeengekomen. De beraadslagingen van het Gemengd Comité zijn vertrouwelijk.

Artikel 4

Agenda

1.   De voorzitter stelt voor elke vergadering de voorlopige agenda op en legt deze uiterlijk zes maanden vóór de vergadering aan de partijen voor. De definitieve agenda wordt uiterlijk 15 werkdagen vóór de vergadering in onderlinge overeenstemming door de partijen vastgesteld en door de voorzitter rondgestuurd.

2.   Referentiedocumenten en ondersteunende documentatie worden uiterlijk op de datum van toezending van de voorlopige agenda aan de partijen toegezonden.

3.   Voor agendapunten die betrekking hebben op besluiten van het Gemengd Comité, worden het agenderingsverzoek en alle desbetreffende documenten ten minste zeven maanden vóór de vergadering aan het Gemengd Comité toegezonden.

Artikel 5

Secretariaat

1.   Het secretariaat van het Gemengd Comité wordt verzorgd door het voorzitterschap. Alle voor het Gemengd Comité bestemde correspondentie, met inbegrip van verzoeken om punten op de agenda te plaatsen of van de agenda te schrappen, wordt aan de voorzitter gericht.

2.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel verzorgt de Commissie het secretariaat wat betreft de in artikelen 20 en 39 van de overeenkomst bedoelde verstrekking van statistische gegevens.

Artikel 6

Notulen

1.   De voorzitter stelt de notulen van elke vergadering op. De voorzitter stuurt de notulen onverwijld en uiterlijk één maand na de vergadering rond. De notulen worden in onderlinge overeenstemming door de partijen goedgekeurd.

2.   De voorzitter zendt de goedgekeurde notulen aan de andere partij toe.

Artikel 7

Vaststelling van besluiten en aanbevelingen

1.   Alle besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité worden eerst door de partijen besproken.

2.   Besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité worden met eenparigheid van stemmen aangenomen op de vergaderingen van het Comité.

3.   Besluiten of aanbevelingen kunnen in schriftelijke procedure worden aangenomen mits beide partijen daarmee instemmen.

Bij de schriftelijke procedure zendt de voorzitter de partijen ontwerpbesluiten en -aanbevelingen toe en stelt hij een termijn vast waarbinnen zij hun standpunt kenbaar moeten maken. Indien geen partij bezwaar tegen een ontwerpbesluit of -aanbeveling heeft gemaakt vóór het verstrijken van die termijn, wordt de vaststelling van dat besluit of aanbeveling geacht stilzwijgend te zijn overeengekomen.

De voorzitter stelt alle partijen onverwijld en uiterlijk 14 kalenderdagen na het verstrijken van de in de tweede alinea genoemde termijn in kennis van de uitkomst van de schriftelijke procedure.

Artikel 8

Kosten

Elke partij, en in voorkomend geval elke waarnemer en deskundige, draagt de kosten die hij of zij maakt om aan de vergaderingen van het Gemengd Comité deel te nemen.


ONTWERP

BESLUIT Nr. 2/2019 VAN HET GEMENGD COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN HET KONINKRIJK NOORWEGEN BETREFFENDE ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING, BESTRIJDING VAN FRAUDE EN INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN OP HET GEBIED VAN DE BTW

van …

betreffende standaardformulieren voor de verstrekking en doorgifte van inlichtingen via het CCN/CSI-netwerk en de uitvoeringsvoorschriften voor de organisatie van contacten tussen centrale verbindingsbureaus en verbindingsdiensten

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 41, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Administratieve samenwerking onder de overeenkomst omvat wederzijdse uitwisseling van informatie.

(2)

In het kader van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad (2) en Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (3) zijn reeds instrumenten voor de verstrekking van inlichtingen, zoals standaardformulieren en elektronische communicatiesystemen, ten uitvoer gelegd, welke volledig verenigbaar zijn met het kader voor administratieve samenwerking van de overeenkomst.

(3)

Er dienen nadere uitvoeringsvoorschriften te worden vastgesteld voor artikel 41, lid 2, onder d), e), g) en h), van de overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Standaardformulieren voor de inlichtingenverstrekking

Overeenkomstig artikel 21, lid 1, en artikel 40, lid 1, van de overeenkomst maken de bevoegde autoriteiten voor de inlichtingenverstrekking uit hoofde van de titels II en III van de overeenkomst gebruik van de standaardformulieren die zijn vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 904/2010 en Richtlijn 2010/24/EU.

De structuur en opmaak van de standaardformulieren kunnen worden aangepast aan nieuwe vereisten en mogelijkheden van de communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen, op voorwaarde dat de gegevens en inlichtingen die zij bevatten, niet substantieel worden gewijzigd.

Artikel 2

Doorgifte van inlichtingen via het CCN/CSI-netwerk

De ingevolge de titels II en III van de overeenkomst verstrekte inlichtingen worden uitsluitend langs elektronische weg via het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI) doorgegeven, tenzij dit om technische redenen ondoenlijk is.

Artikel 3

Organisatie van contacten tussen centrale verbindingsbureaus en verbindingsdiensten

1.   Voor de organisatie van contacten tussen de in artikel 4, lid 2, onder b), van de overeenkomst bedoelde centrale verbindingsbureaus en de in artikel 4, lid 3, onder b), van de overeenkomst bedoelde verbindingsdiensten baseren de bevoegde autoriteiten zich op de voorschriften die zijn vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/24/EU.

2.   De ingevolge artikel 4, lid 2, van de overeenkomst aangewezen centrale verbindingsbureaus houden de lijst van ingevolge artikel 4, lid 3, aangewezen verbindingsdiensten en ingevolge artikel 4, lid 4, aangewezen bevoegde ambtenaren actueel en zorgen ervoor dat deze lijst via elektronische weg toegankelijk is voor de andere centrale verbindingsbureaus.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter


(1)  PB L 195 van 1.8.2018, blz. 3.

(2)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT Nr. 3/2019 VAN HET GEMENGD COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN HET KONINKRIJK NOORWEGEN BETREFFENDE ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING, BESTRIJDING VAN FRAUDE EN INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN OP HET GEBIED VAN DE BTW

van …

betreffende de procedure voor het sluiten van overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 41, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 5 van de overeenkomst moet volgens de door het Gemengd Comité vastgestelde procedure moet een overeenkomst inzake dienstverleningsniveau worden gesloten dat de technische kwaliteit en kwantiteit van de diensten voor de werking van de communicatie- en inlichtingenuitwisselingssystemen waarborgt. Niettemin is het aangewezen, om praktische redenen, twee afzonderlijke overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau te sluiten, waarvan elk verschillende aspecten van de communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen dekt.

(2)

Er dienen nadere uitvoeringsvoorschriften te worden vastgesteld voor artikel 5 van de overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in bijlagen I en II van dit besluit opgenomen overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau worden gesloten tussen de Europese Commissie, die de Europese Unie vertegenwoordigt, en het Koninkrijk Noorwegen, en zijn bindend voor de partijen bij de overeenkomst vanaf de dag na die waarop zij door het Gemengd Comité zijn goedgekeurd.

2.   Elke partij bij de overeenkomst kan om een herziening van de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau vragen door middel van een daartoe strekkend verzoek aan de voorzitter van het Gemengd Comité. De bepalingen van de meest recente versie van de desbetreffende overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau blijven van kracht totdat het Gemengd Comité over de voorgestelde wijzigingen heeft beslist.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter


(1)  PB L 195 van 1.8.2018, blz. 3.

BIJLAGE I

Overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau voor de systemen en applicaties voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw

1.   TOEPASSELIJKE HANDELINGEN EN REFERENTIEDOCUMENTEN

1.1.   TOEPASSELIJKE HANDELINGEN

In deze overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau wordt rekening gehouden met de onderstaande lijst van overeenkomsten en toepasselijke besluiten.

Tabel 1

Toepasselijke handelingen

[AD.1.]

Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw („de overeenkomst”) (PB L 195 van 1.8.2018, blz. 3).

[AD.2.]

Besluit nr. 2/2019 van het Gemengd Comité dat is opgericht bij de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw van … [datum]betreffende standaardformulieren voor de verstrekking en doorgifte van inlichtingen via het CCN/CSI-netwerk en de uitvoeringsvoorschriften voor de organisatie van contacten tussen centrale verbindingsbureaus en verbindingsdiensten

1.2.   REFERENTIEDOCUMENTEN

In deze overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau wordt rekening gehouden met de informatie in de onderstaande referentiedocumenten. De toepasselijke versies van deze documenten zijn gepubliceerd op CIRCABC of het ITSM-webportaal.

Tabel 2

Referentiedocumenten

[RD.1.]

CCN Mail III User Guide for NAs (ITSM- webportaal)

[RD.2.]

CCN Intranet – Local Network Administrator Guide(ITSM-webportaal)

[RD.3.]

Statistics – Guidelines and instructions (ANNEX rev1) to SCAC No 560

[RD.4.]

VAT e-Forms – Functional Specifications

[RD.5.]

VAT e-Forms – Technical Specifications

[RD.6.]

Recovery e-Forms – Functional Specifications

[RD.7.]

Recovery e-Forms – Technical Specifications

[RD.8.]

CCN/CSI General Security Policy (ITSM-webportaal)

[RD.9.]

CCN Gateway Management Procedures (ITSM-webportaal)

[RD.10.]

CCN/CSI Baseline Security Checklist (ITSM- webportaal)

2.   TERMINOLOGIE

2.1.   ACRONIEMEN

Tabel 3

Acroniemen

ACRONIEM

DEFINITIE

Btw

Belasting over de toegevoegde waarde

CCN/CSI

Gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface

CIRCABC

Kenniscentrum voor communicatie en informatie voor overheden, bedrijven en burgers

DG

Directoraat-generaal

EoF

Exchange of Forms (uitwisseling van formulieren)

ITIL (1)

Information Technology Infrastructure Library

ITSM

Information Technology Service Management

MET

Midden-Europese Tijd

Partij

Binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau wordt onder „partij” Noorwegen of de Commissie verstaan.

2.2.   DEFINITIES

Tabel 4

Definities

UITDRUKKING

DEFINITIE

MET

Midden-Europese tijd, GMT+1 en in de zomertijd GMT+2 uur

Werkdagen en -uren (ITSM-servicedesk)

7.00 tot en met 20.00 (MET), vijf dagen per week (maandag tot en met vrijdag, met inbegrip van feestdagen)

3.   INLEIDING

Dit document is een overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau tussen het Koninkrijk Noorwegen („Noorwegen”) en de Europese Commissie („de Commissie”), die gezamenlijk de „partijen bij de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau” worden genoemd.

3.1.   TOEPASSINGSGEBIED VAN DE OVEREENKOMST INZAKE HET DIENSTVERLENINGSNIVEAU

Volgens artikel 5 van de overeenkomst „wordt een overeenkomst inzake dienstverleningsniveau gesloten dat de technische kwaliteit en kwantiteit van de diensten voor het functioneren van de communicatie- en inlichtingenuitwisselingssystemen moet waarborgen”.

deze overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau regelt de betrekkingen tussen Noorwegen en de Commissie ten aanzien van het gebruik van de systemen en applicaties voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw, alsook tussen Noorwegen en de lidstaten ten aanzien van de uitwisseling van formulieren.

De volgende systemen zijn operationeel en vallen onder de voorwaarden van de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau:

Uitwisseling van formulieren (Exchange of Forms - EoF);

Monitoring, statistieken, tests.

De Commissie stuurt het proces waarmee overeenstemming wordt bereikt over de administratieve samenwerking aan de hand van informatietechnologie. Hierbij gaat het om normen, procedures, instrumenten, technologie en infrastructuur. Er wordt bijstand geboden aan Noorwegen om ervoor te zorgen dat de systemen voor gegevensuitwisseling beschikbaar zijn en naar behoren ten uitvoer worden gelegd. De Commissie staat ook in voor de monitoring, de controle en de evaluatie van het systeem als geheel. Daarnaast verstrekt de Commissie Noorwegen richtsnoeren die in acht moeten worden genomen in het kader van deze inlichtingenuitwisseling.

Alle doelstellingen waarnaar wordt verwezen in de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau, zijn alleen van toepassing onder normale werkomstandigheden.

In geval van overmacht wordt de toepasselijkheid van de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau op Noorwegen geschorst voor de duur van de situatie van overmacht.

De term „overmacht” verwijst naar een onvoorspelbare gebeurtenis of een voorval waarover Noorwegen of de Commissie geen controle heeft en die niet te wijten is aan een handeling of nalaten van de verantwoordelijke partij om preventief op te treden. Bij dergelijke gebeurtenissen gaat het om overheidsmaatregelen, oorlog, brand, ontploffing, overstroming, invoer- of uitvoervoorschriften, embargo's en arbeidsgeschillen.

De partij die overmacht inroept, deelt de andere partij onverwijld mee dat zij wegens overmacht niet in staat is om diensten te verlenen of de doelstellingen van de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau te verwezenlijken, en vermeldt hierbij om welke diensten en doelstellingen het gaat. Wanneer een einde is gekomen aan de situatie van overmacht, stelt de getroffen partij de andere partij hiervan eveneens onverwijld in kennis.

3.2.   DUUR VAN DE OVEREENKOMST

De overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau is bindend voor de partijen vanaf de dag na die waarop het is goedgekeurd door het bij artikel 41 van de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité („Gemengd Comité”).

4.   OPDRACHT

Deze overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau strekt ertoe de kwaliteit en de kwantiteit te garanderen van de diensten die de Commissie en Noorwegen moeten verlenen teneinde de gespecificeerde systemen en applicaties voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw ter beschikking te stellen van Noorwegen en de Commissie.

4.1.   DOOR DE COMMISSIE AAN NOORWEGEN VERLEENDE DIENSTEN

De Commissie stelt de volgende diensten ter beschikking:

Operationele diensten:

helpdesk en operationele activiteiten;

a)

helpdeskondersteuning;

b)

incidentenbehandeling;

c)

monitoring en kennisgeving;

d)

opleiding;

e)

beveiligingsbeheer;

f)

verslaglegging en statistieken;

g)

raadpleging;

referentiecentrum:

a)

informatiebeheer;

b)

documentatiecentrum (CIRCABC).

Om deze diensten te verlenen, gebruikt de Commissie de volgende applicaties:

statistische applicaties;

CIRCABC;

servicedeskinstrument.

4.2.   DOOR NOORWEGEN AAN DE COMMISSIE VERLEENDE DIENSTEN

Noorwegen doet het volgende diensten:

het verstrekt de Commissie alle beschikbare inlichtingen die relevant zijn voor de toepassing van de overeenkomst;

het stelt de Commissie in kennis van alle uitzonderlijke omstandigheden;

het verstrekt elk jaar statistische gegevens over de inlichtingenverstrekking zoals bepaald in artikel 20 van de overeenkomst.

5.   OVERZICHT VAN HET DIENSTVERLENINGSNIVEAU

Dit hoofdstuk bevat een nadere beschrijving van de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de diensten die de Commissie en Noorwegen zoals hierboven beschreven moeten verlenen.

5.1.   NIVEAU VAN DIENSTVERLENING VAN DE COMMISSIE

5.1.1.   Servicedesk

5.1.1.1.   Overeenkomst

De Commissie stelt een servicedesk ter beschikking om vragen te beantwoorden en problemen te melden die Noorwegen kan ondervinden met de systemen en applicaties voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw of een component die hierop van invloed kan zijn. De servicedesk zal worden verzorgd door ITSM en de openingsuren komen overeen met de werkuren van ITSM.

De ITSM-servicedesk is tijdens minstens 95 % van de openingsuren beschikbaar. Alle vragen en problemen kunnen de servicedesk telefonisch, per fax of per e-mail worden voorgelegd tijdens de werkuren van ITSM, en per fax of e-mail buiten de werkuren. De vragen of problemen die buiten de werkuren van ITSM worden verstuurd, worden automatisch geacht om 8.00 uur MET op de volgende werkdag te zijn ontvangen.

De servicedesk registreert en klasseert de oproepen in een tool voor dienstenbeheer en stelt de meldende partij in kennis wanneer de status van zijn oproep verandert.

ITSM biedt eerstelijnsondersteuning aan de gebruikers en geeft binnen de vastgestelde termijn oproepen door die onder de bevoegdheid van een andere partij vallen (bv. het ontwikkelaarsteam of contractanten van ITSM). ITSM zorgt ervoor dat de termijnen voor de registratie worden nageleefd in minstens 95 % van de gevallen die zich voordoen in de loop van een rapportagemaand.

ITSM houdt toezicht op de oplossingsprocedure voor alle oproepen en leidt een escalatieprocedure in door de Commissie in kennis te stellen indien de oplossingsperiode een vooraf vastgestelde termijn overschrijdt, die zal afhangen van de aard van het probleem.

Het prioriteitsniveau bepaalt zowel de reactie- als de oplossingstijd. Dit wordt vastgesteld door ITSM, maar de lidstaten of de Commissie kunnen een specifiek prioriteitsniveau vereisen.

De registratietijd is het maximale tijdsinterval tussen het tijdstip van ontvangst van de e-mail en het versturen van de ontvangstbevestiging per e-mail.

De oplossingstijd is het interval tussen de registratie van het incident en het versturen van de informatie voor de oplossing naar de meldende partij. De tijd die nodig was om het incident af te sluiten, wordt hier ook bij gerekend.

Deze termijnen zijn niet absoluut omdat uitsluitend rekening wordt gehouden met de tijd die ITSM met de afhandeling van een oproep bezig is. Wanneer een oproep wordt doorgegeven aan Noorwegen, de Commissie of een andere partij (bv. het ontwikkelaarsteam of contractanten van ITSM), wordt deze tijd niet tot de oplossingstijd van ITSM gerekend.

ITSM zorgt ervoor dat de termijnen voor de registratie en de oplossing worden nageleefd in minstens 95 % van de gevallen die zich voordoen in de loop van een rapportagemaand.

Tabel 5

Registratie- en oplossingstijden (werkuren/-dagen)

PRIORITEIT

REGISTRATIETIJD

OPLOSSINGSTIJD

P1: Kritiek

0,5u

4u

P2: Hoog

0,5u

13u (1 dag)

P3: Gemiddeld

0,5u

39u (3 dagen)

P4: Laag

0,5u

65u (5 dagen)

5.1.1.2.   Verslaglegging

De Commissie brengt als volgt verslag uit over alle oproepen in verband met de systemen en applicaties voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw:

alle oproepen die zijn afgesloten tijdens de maand voor Noorwegen;

alle oproepen die zijn aangemaakt tijdens de maand voor Noorwegen;

alle openstaande oproepen op de datum en het tijdstip van het verslag voor Noorwegen.

5.1.2.   Statistische dienst

5.1.2.1.   Overeenkomst

De Commissie genereert statistieken over het aantal uitgewisselde formulieren op het gebied van btw en invordering via CCN/Mail, die beschikbaar zijn op het ITSM-webportaal.

5.1.2.2.   Verslaglegging

De Commissie stelt een verslag op over de conformiteitstestrapporten, in voorkomend geval, en stelt die ter beschikking van Noorwegen.

5.1.3.   Exchange of Forms (uitwisseling van formulieren)

5.1.3.1.   Overeenkomst

De onderstaande tabel geeft de uiterste doorgiftetermijn of maximale antwoordtermijn weer voor de uitwisseling van formulieren zoals vastgesteld in de wetgeving.

Tabel 6

Prestaties EoF

CCN/Mail-mailbox

Formulier

Uiterste termijn

VIESCLO

Uitwisseling van inlichtingen op grond van de artikelen 7, 10, 12 en 18 van de overeenkomst

Algemene uitwisselingen

Inlichtingen moeten zo snel mogelijk worden verstrekt, maar niet later dan drie maanden na de datum van het verzoek (artikel 8 van de overeenkomst).

Wanneer de aangezochte autoriteit deze inlichtingen echter reeds in bezit heeft, wordt de termijn ingekort tot ten hoogste één maand (artikel 8 van de overeenkomst).

VIESCLO

Uitwisseling van inlichtingen op grond van de artikelen 7, 10, 12 en 18 van de overeenkomst

Verzoek tot notificatie

Verzoek tot notificatie met onmiddellijk antwoord (artikel 12 van de overeenkomst).

TAXFRAUD

Uitwisseling van inlichtingen op grond van de artikelen 7, 10, 12 en 18 van de overeenkomst

Uitwisselingen in het kader van fraudebestrijding

Inlichtingen over ploffers moeten worden verzonden zodra deze beschikbaar zijn geworden.

TAXAUTO

Automatische uitwisselingen

De overeenkomstig artikel 11 van de overeenkomst automatisch uit te wisselen categorieën inlichtingen worden door het Gemengd Comité bepaald.

REC-A-CUST; REC-B-VAT;

REC-C-EXCISE;

REC-D-INCOME-CAP;

REC-E-INSUR;

REC-F-INHERIT-GIFT;

REC-G-NAT-IMMOV;

REC-H-NAT-TRANSP;

REC-I-NAT-OTHER;

REC-J-REGIONAL;

REC-K-LOCAL; REC-L-OTHER; REC-M-AGRI

Verzoek om inlichtingen op grond van artikel 22 van de overeenkomst

Verzoek tot notificatie op grond van artikel 25 van de overeenkomst

Verzoek tot invordering op grond van artikel 27 van de overeenkomst

Verzoek om conservatoire maatregelen op grond van artikel 33 van de overeenkomst

Verzoek om inlichtingen:

ontvangstbevestiging binnen zeven kalenderdagen;

update na zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de bevestiging

Verzoek tot notificatie:

ontvangstbevestiging binnen zeven kalenderdagen;

Verzoek tot invordering en verzoek om conservatoire maatregelen:

ontvangstbevestiging binnen zeven kalenderdagen;

update na elke zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de bevestiging

5.1.3.2.   Verslaglegging

Noorwegen verstrekt de Commissie via e-mail op jaarbasis statistische gegevens over de inlichtingenverstrekking zoals bepaald in de artikelen 20 en 39 van de overeenkomst [RD.3.].

5.1.4.   Probleembeheer

5.1.4.1.   Overeenkomst

Noorwegen voorziet in een passend registratie (2)- en follow-upmechanisme voor alle problemen die verband houden met zijn applicatiehost, systeemsoftware, gegevens en applicatiesoftware.

Problemen met onderdelen van het CCN-network (gateways en/of Exchange Mail-servers) worden onmiddellijk gemeld aan ITSM.

5.1.4.2.   Verslaglegging

Noorwegen stelt ITSM in kennis wanneer het een intern probleem heeft met de technische infrastructuur dat verband houdt met zijn eigen systemen en applicaties voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw.

Indien Noorwegen van mening is dat een aan ITSM gemeld probleem niet wordt behandeld of opgelost, of niet naar tevredenheid is behandeld of opgelost, meldt het dit zo spoedig mogelijk aan de Commissie.

5.1.5.   Beveiligingsbeheer

5.1.5.1.   Overeenkomst (3)

Noorwegen beschermt zijn systemen en applicaties voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw tegen beveiligingsinbreuken en houdt een lijst bij van alle inbreuken op en verbeteringen van de beveiliging.

Noorwegen past de beveiligingsaanbevelingen en/of -vereisten toe die in de volgende documenten zijn vermeld:

Tabel 7

Beveiligingsaanbevelingen

Naam

Versie

Datum

https security recommendations of CCN /Mail III Webmail access – Ref. CCN /Mail III User Guide for NAs

3.0

15.6.2012

Security recommendations of CCN /Mail III Webmail access – Ref. CCN Intranet – Local Network Administrator Guide

4.0

11.9.2008

5.1.5.2.   Verslaglegging

Noorwegen brengt op ad-hocbasis verslag uit bij de Commissie over alle beveiligingsinbreuken en de daartegen genomen maatregelen.

5.2.   NIVEAU VAN DIENSTVERLENING VAN NOORWEGEN

5.2.1.   Alle gebieden van het dienstverleningsniveaubeheer

5.2.1.1.   Overeenkomst

Noorwegen registreert de onbeschikbaarheidsproblemen of wijzigingen (4) in verband met de technische, functionele en organisatorische aspecten van zijn systemen en applicaties voor administratieve samenwerking en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw.

5.2.1.2.   Verslaglegging

Noorwegen stelt ITSM indien nodig in kennis van onbeschikbaarheidsproblemen of wijzigingen in verband met de technische, functionele of organisatorische aspecten van zijn systeem. ITSM wordt altijd in kennis gesteld van veranderingen in het uitvoerend personeel (exploitanten, systeembeheerders).

5.2.2.   Servicedesk

5.2.2.1.   Overeenkomst

Noorwegen stelt een servicedesk ter beschikking om te reageren op aan Noorwegen toegewezen incidenten, bijstand te verlenen en tests te verrichten. De werkuren van de servicedesk moeten overeenkomen met de werkuren van de ITSM-servicedesk tijdens de werkdagen van ITSM. De servicedesk van Noorwegen is tijdens werkdagen ten minste tussen 10.00 en 16.00 uur MET open, met uitzondering van de nationale feestdag. Voor de behandeling van vragen en incidenten wordt aanbevolen dat de servicedesk van Noorwegen de ITIL-richtsnoeren voor serviceondersteuning volgt.

5.2.2.2.   Verslaglegging

Noorwegen stelt ITSM indien nodig in kennis van beschikbaarheidsproblemen in verband met zijn servicedesk.

6.   KWALITEITSMETING

6.1.   OVEREENKOMST

De Commissie evalueert de van ITSM en Noorwegen ontvangen verslagen (door ITSM gegenereerde activiteitenverslagen, kennisgevingen, statistieken en andere informatie), bepaalt in welke mate deze overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau wordt nageleefd en neemt in geval van problemen contact op met Noorwegen om het probleem op te lossen en ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de dienst in overeenstemming is met deze overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau.

6.2.   VERSLAGLEGGING

De Commissie brengt maandelijks verslag uit bij Noorwegen over het niveau van de dienstverlening zoals omschreven in deel 5.1.2.

7.   GOEDKEURING VAN DE OVEREENKOMST INZAKE HET DIENSTVERLENINGSNIVEAU

De overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau moet door het Gemengd Comité worden goedgekeurd voordat het van toepassing kan worden.

8.   WIJZIGINGEN VAN DE OVEREENKOMST INZAKE HET DIENSTVERLENINGSNIVEAU

De overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau wordt herzien op schriftelijk verzoek van de Commissie of Noorwegen aan het Gemengd Comité.

De bepalingen van de huidige overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau blijven van kracht totdat het Gemengd Comité over de voorgestelde wijzigingen heeft beslist. Het Gemengd Comité treedt op als besluitvormingsorgaan voor de onderhavige overeenkomst.

9.   CONTACTINFORMATIE

Voor vragen of opmerkingen over dit document kunt u contact opnemen met:

SERVICE PROVIDER - SERVICE DESK

support@itsmtaxud.europa.eu


(1)  ITIL: http://www.itil-officialsite.com

http://www.best-management-practice.com/gempdf/itSMF_An_Introductory_Overview_of_ITIL_V3.pdf

(2)  Gekoppeld aan ITIL-processen voor probleem- en veranderingsmanagement.

(3)  Dit zijn de documentversies die beschikbaar waren op het tijdstip van ondertekening van deze overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau. De lezer wordt aanbevolen latere updates te raadplegen op het CCN/CSI-portaal (http://portal.ccntc.ccncsi.int:8080/portal/DesktopDefault.aspx?tabid=1).

(4)  Er wordt aanbevolen gebruik te maken van de in het ITIL-incidentenbeheer beschreven beginselen.

BIJLAGE II

Overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau voor de diensten van het gemeenschappelijk communicatienetwerk met de gemeenschappelijke systeeminterface („CCN/CSI-overeenkomst”)

1.   TOEPASSELIJKE HANDELINGEN EN REFERENTIEDOCUMENTEN

1.1.   TOEPASSELIJKE HANDELINGEN

In de CCN/CSI-overeenkomst wordt rekening gehouden met de onderstaande lijst van overeenkomsten en toepasselijke besluiten.

Tabel 1

Toepasselijke handelingen

[AD.1.]

Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw („de overeenkomst”) (PB L 195 van 1.8.2018, blz. 3).

[AD.2.]

Besluit nr. 2/2019 van het Gemengd Comité dat is opgericht bij de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw van … [datum] betreffende standaardformulieren voor de verstrekking en doorgifte van informatie via het CCN/CSI-netwerk en de uitvoeringsvoorschriften voor de organisatie van contacten tussen centrale verbindingsbureaus en verbindingsdiensten

1.2.   REFERENTIEDOCUMENTEN

In deze CCN/CSI-overeenkomst wordt rekening gehouden met de informatie in de onderstaande referentiedocumenten. De toepasselijke versies van deze documenten zijn die welke beschikbaar waren op het tijdstip van ondertekening van deze overeenkomst.

Tabel 2

Referentiedocumenten

ID

REFERENTIE

TITEL

VERSIE

RD1

CCN-COVW-GEN

CCN/CSI & SPEED2 Systems Overview

EN18.01

RD2

CCN-CMPR-GW

CCN Gateways Management Procedures

EN19.20

RD3

CCN-CSEC-POL

CCN/CSI General Security Policy

EN05.00

RD4

CCN-CSEC-BSCK

CCN/CSI Baseline Security Checklist

EN03.00

RD5

CCN-CLST-ROL

Description of CCN/CSI roles

EN02.10

RD6

CCN-CNEX-031

External note 031 - Procedure for the Move of a CCN/CSI Site

EN06.20

RD7

CCN-CNEX-060

External Note 060 - Install new CCN Site

EN02.20

RD8

CCN/CSI-PRG-AP/C-01-MARB

CCN/CSI-PRG-AP/C-01-MARB-Application Programming Guide (C Language)

EN11.00

2.   TERMINOLOGIE

2.1.   ACRONIEMEN

Tabel 3

Acroniemen

ACRONIEMEN

DEFINITIE

ACT

Application Configuration Tool

AIX

IBM Unix OS

CCN

Gemeenschappelijk communicatienetwerk

CCN/CSI

Gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface

CCN/WAN

Kaderdienst voor het verlenen van netwerkdiensten aan CCN

CI

Configuration Item (configuratie-item)

CIRCABC

Kenniscentrum voor communicatie en informatie voor overheden, bedrijven en burgers.

COTS

Common Off The Shelf

CPR

Customer Premises Router

CSA

CCN Security Administrator

CSI

Gemeenschappelijke systeeminterface

DG

Directoraat-generaal

DMZ

De-Militarised Zone (gedemilitariseerde zone)

EC

Europese Commissie

HPUX

Hewlett Packard Unix Operating System

HTTP

Hyper Text Transport Protocol

HTTPS

Hyper Text Transport Protocol – Secure

HVAC

Heating, Ventilating, and Air-Conditioning

HW

Hardware

ICT

Informatie- en communicatietechnologie

IMAP

Internet Message Access Protocol

IP

Internet Protocol

ITCAM

IBM Tivoli Composite Application Manager

ITSM

IT Service Management

LAN

Local Area Network

LSA

Local System Administrator

MQ

IBM MQ Series SW

MVS

Multiple Virtual Storage

NA

National Administration

OBS

Orange Business Services

OS

Operating system (besturingssysteem)

OSP

Obligation of the Service Provider (verplichting van dienstverlener)

OSR

Obligation of the Service Requester (verplichting van dienstafnemers)

PoP

Point of Presence (inbelpunt)

QA

Kwaliteitsborging

RAP

Remote API Proxy

RD

Referentiedocument

SMTP

Simple Mail Transport Protocol

SQI

Service Quality Indicator

SSG

Secure Services Gateways (Juniper Encryption box)

SW

Software

TAXUD

Belastingen en douane-unie

TCP

Transmission Control Protocol

UPS

Uninterruptible Power Supply (onderbrekingsvrije voeding)

WAN

Wide Area Network

2.2.   BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN VOOR DE CCN/CSI-OVEREENKOMST

Tabel 4

Begripsomschrijvingen

BEGRIP

OMSCHRIJVING

Verslagperiode

De bestreken periode bedraagt één maand.

Werkdag

De werkdagen komen overeen met de werkdagen van de servicedesk van de dienstverlener, namelijk 7 dagen per week met inbegrip van feestdagen.

Werkuur

De werkuren komen overeen met de werkuren van de servicedesk van de dienstverlener, namelijk 24/24u tijdens werkdagen.

Dienstperiode

De „dienstperiode” van de dienstverlener zijn de uren waarbinnen de functie van de servicedesk wordt verzorgd. De dienst wordt gewaarborgd door de servicedesk van de dienstverlener 24/24u, 7 dagen per week met inbegrip van feestdagen.

Naargelang het Service Window van het CI wordt er onmiddellijk actie ondernomen (24/7) dan wel een interventie gepland de daaropvolgende dag. Verzoeken per brief, fax, e-mail en langs elektronische weg (via het ITSM-portaal) worden op elk tijdstip aanvaard. Inkomende verzoeken worden geregistreerd als „dienstoproepen” in het beheersysteem van de servicedesk van de dienstverlener.

3.   INLEIDING

Dit document is een overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau betreffende het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI-overeenkomst) tussen de Europese Commissie („dienstverlener”) en het Koninkrijk Noorwegen („dienstafnemer”), die gezamenlijk de „partijen bij de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau” worden genoemd.

Onder „dienstverlener” worden met name begrepen de onderstaande organisatorische eenheden van DG TAXUD:

DG TAXUD Eenheid B2, die alle CCN/CSI-activiteiten coördineert;

ITSM3 Operations, die operationele diensten levert;

CCN2DEV, die CCN-software levert (actualiserings- en correctief onderhoud);

De exploitant van het Trans-Europese „backbone”-netwerk (CCN/WAN, momenteel OBS).

Naargelang de aard van de gevraagde dienst zal een van de dienstverleners de opdracht uitvoeren.

De „dienstafnemer” is de nationale overheid (NA) van het Koninkrijk Noorwegen. De organisatorische eenheden van de NA in kwestie zijn:

het Nationale Centrum voor CCN-ondersteuning, dat is belast met de ondersteuning en het beheer van de apparatuur van DG TAXUD voor de CCN-infrastructuur in de kantoren van de NA alsook van de nationale infrastructuur die de applicaties ondersteunt die op de CCN/CSI-infrastructuur draaien;

het Nationale Centrum voor applicatieondersteuning, dat is belast met de nationale ondersteuning van de applicaties van de EC die in het nationale domein draaien en gebruikmaken van de diensten van de CCN/CSI-infrastructuur;

de Nationale Teams voor applicatieontwikkeling, die belast zijn met de ontwikkeling van applicaties die gebruikmaken van de CCN/CSI-infrastructuur, met inbegrip van hun subcontractanten.

3.1.   TOEPASSINGSGEBIED VAN HET CCN/CSI-OVEREENKOMST

Volgens artikel 5 van de overeenkomst „wordt een overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau gesloten dat de technische kwaliteit en kwantiteit van de diensten voor het functioneren van de communicatie- en inlichtingenuitwisselingssystemen moet waarborgen”.

Deze CCN/CSI-overeenkomst regelt de betrekkingen tussen de Commissie (dienstverlener) en het Koninkrijk Noorwegen (dienstafnemer) ten aanzien van de operationele fase van het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface („CCN/CSI-systeem”).

Het legt het vereiste niveau van dienstverlening aan de dienstafnemer vast. Het voorziet tevens in een wederzijds begrip van de verwachtingen inzake het dienstverleningsniveau en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen bij de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau.

Dit document beschrijft de thans door de dienstverlener verleende diensten en het niveau daarvan.

Alle doelstellingen waarnaar wordt verwezen in de CCN/CSI-overeenkomst, zijn alleen van toepassing onder normale werkomstandigheden.

In geval van overmacht is geen enkele partij aansprakelijk voor de niet-nakoming van zijn verplichtingen wanneer die niet-nakoming het resultaat is van een natuurramp (daaronder begrepen brand, overstroming, aardbeving, storm, orkaan of een andere natuurramp), oorlog, handelingen van buitenlandse vijanden, vijandelijkheden (al dan niet na een oorlogsverklaring), burgeroorlog, rebellie, revolutie, opstand, militaire macht of machtsmisbruik dan wel confiscatie, terroristische activiteiten, nationalisering, overheidssancties, blokkering, embargo, arbeidsconflict, staking, uitsluiting, onderbreking of langdurige storing van het commerciële elektriciteitsnet.

3.2.   DEFINITIE EN KENMERKEN VAN DE CCN/CSI-DIENST

Het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface is een instrument voor de uitwisseling van fiscale inlichtingen tussen de nationale overheden op het gebied van belastingheffing en fraudebestrijding. De hoofdkenmerken van de infrastructuur van het CCN/CSI-systeem worden hieronder vermeld:

Tabel 5

Kenmerken van de door CCN/CSI verleende diensten

TRANS-EUROPEES

CCN/CSI biedt een algemene WAN-toegang aan dienstafnemers via een aantal inbelpunten (PoP's) in elke lidstaat, in toetredingslanden en in het Koninkrijk Noorwegen. De „backbone” van het CCN/CSI-netwerk heeft de vereiste capaciteit en veerkracht om de dienstafnemers een hoge beschikbaarheidsgraad te bieden.

MULTI-PLATFORM

De interoperabiliteit tussen uiteenlopende platformen (Windows, Linux, Solaris, AIX, HPUX, SVR4, IBM MVS enz.) wordt gewaarborgd door een uiterst mobiele communicatiestack (CSI), die op standaard nationale applicatieplatformen geïnstalleerd is.

MULTI-PROTOCOL

Ondersteuning van diverse protocols en uitwisselingsparadigma's:

CSI-protocol, dat asynchrone en synchrone (verzoek/antwoord) communicatieparadigma's ondersteunt (CCN/CSI-kanaal);

HTTP/S-protocol voor interactieve toegang tot CCN-intranetdiensten (CCN-intranetkanaal);

POP-, IMAP-, SMTP-protocols voor de uitwisseling van e-mail tussen NA-gebruikers maar ook tussen applicaties (CCN Mail III-kanaal).

BEVEILIGD

Inlichtingenuitwisselingen via het CCN/CSI-netwerk zijn beschermd om maximale vertrouwelijkheid en integriteit van de gegevens te waarborgen. De beveiliging omvat:

Site-to-site IPSec256-bits-encryptie en -bescherming tegen ongewenste toegang met behulp van Firewall/encryptieapparaten op elke CCN/CSI-site;

Toegangscontrolemechanismen (authenticatie, autorisatie, verantwoording) op siteniveau, die bij de CCN-gateway worden toegepast en door lokale beheerinstrumenten worden ondersteund (ADM3G).

Op sessieniveau gebeurt de beveiliging met behulp van encryptie op berichtenniveau (CSI secure), SSL v.3 wederzijdse authenticatie en encryptie (HTTPS), POP-S en IMAP-S (beveiligde e-mailoverdracht).

BEHEER

De CCN/CSI-infrastructuur biedt dienstafnemers ook beheerde diensten, waaronder:

Centrale monitoring;

Logging van gebeurtenissen;

Opstelling van statistieken over berichtenuitwisselingen via CSI- en CCN-Mail III (omvang, aantal berichten, matrix) en statistieken over CCN-gateways en CCN Mail III;

Gebruikersbeheer (ADM3G) en adresboekdiensten;

Validering van CSI-stacks;

Portaaldiensten:

CCN-portaal: onlinetoegang tot statistieken, onlinebeheer van API-proxies op afstand (RAP);

ITSM-portaal: onlinenieuwsbrief, onlinedocumentatie en pakketten van CSI-stacks, Frequently Asked Questions (FAQ) in verband met CCN

ACT (Application Configuration Tool);

Tracking van dienstoproepen en onlineondersteuning.

3.3.   DUUR VAN DE OVEREENKOMST

De CCN/CSI-overeenkomst is bindend voor de partijen vanaf de dag na die waarop het is goedgekeurd door het bij artikel 41 van de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité („Gemengd Comité”).

4.   OPDRACHT

4.1   VERPLICHTINGEN VAN DE DIENSTVERLENER (OSP)

De dienstverlener:

Tabel 6

Verplichtingen van de dienstverlener (OSP)

[OSP1]

exploiteert de CCN/CSI-netwerkinfrastructuur om de in punt 8 beschreven dienstniveaus te bereiken.

[OSP2]

selecteert de diverse componenten van de CCN/CSI-infrastructuur en -software.

[OSP3]

verricht het onderhoud van de hard- en software van de apparatuur van DG TAXUD voor de CCN-infrastructuur (bv. CCN-gateways) die is geïnstalleerd in de ruimten van de dienstafnemers, en van de centrale CCN Mail III-servers.

[OSP4]

monitort de apparatuur van DG TAXUD voor de CCN-infrastructuur die is geïnstalleerd in de ruimten van de dienstafnemers.

[OSP5]

beheert de CCN/CSI-auditbestanden.

[OSP6]

beheert het CCN/CSI-adresseringsplan.

[OSP7]

leeft de voorschriften en aanbevelingen in de beveiligingsdocumentatie na:

CCN/CSI General Security Policy RD3;

CCN/CSI Baseline Security Checklist RD4.

[OSP8]

De dienstafnemer moet op geregelde tijdstippen nagaan of de beschikbaarheid van het netwerk niet daalt door onderhoud of andere verwachte situaties van onbeschikbaarheid. Als dat zo is, zal de dienstafnemer de dienstverlener daarvan ten minste één maand van tevoren in kennis stellen. Als de dienstafnemer deze termijn niet kan naleven, zal DG TAXUD arbitreren.

[OSP9]

Alle licenties voor de software die op de CCN-gateways draait, zullen door DG TAXUD worden verstrekt.

[OSP10]

leeft het back-upbeleid voor de CCN/CSI-site na (zie RD2).

[OSP11]

verricht een audit van het systeem zoals bepaald in RD2.

[OSP12]

verricht regelmatig de beveiligingscontrole van het systeem (System Security Check) zoals bepaald in RD2.

4.2.   VERPLICHTINGEN VAN DE DIENSTAFNEMER (OSR)

De dienstafnemer:

Tabel 7

Verplichtingen van de dienstafnemer (OSR)

Techniek en infrastructuur

[OSR1]

voorziet in ruimte voor het onderbrengen van de door DG TAXUD verstrekte apparatuur voor de CCN-infrastructuur en zorgt voor passende:

rackspace/opslagruimte;

stroomvoorziening;

HVAC.

[OSR2]

garandeert dat de CCN/CSI-componenten „elektrisch” verbonden zijn met de UPS. De dienstafnemer zorgt voor eventuele specifieke aanpassingen aan de lokale standaarden (bv. verloopstekkers).

Operationele activiteiten en organisatie

[OSR3]

belast personeel met de in RD5 vermelde rollen.

[OSR4]

waarborgt de aanwezigheid van personeel buiten de normale werkuren wanneer dit noodzakelijk wordt geacht en een verzoek daartoe door de dienstverlener is gedaan.

Voor sommige operationele handelingen die door de exploitant van de backbone of door de dienstverlener worden verricht, kan de coördinatie met en/of de aanwezigheid van de LSA van de dienstgebruiker vereist zijn. De planning van deze handelingen moet ten minste één maand van tevoren worden meegedeeld; er moet volledige medewerking worden verleend om rekening te houden met de complexe planningsituatie als gevolg van het aantal sites.

[OSR5]

schakelt nooit apparatuur van DG TAXUD voor de CCN-infrastructuur uit zonder officiële autorisatie van de dienstverlener.

[OSR6]

verzoekt de dienstverlener om officiële autorisatie voordat extra hardware- of softwarecomponenten die geen deel uitmaken van het standaardpakket, op de apparatuur van DG TAXUD voor de CCN-infrastructuur worden geïnstalleerd.

[OSR7]

verstrekt een duidelijke beschrijving van de vermeende/gemelde incidenten die door de dienstafnemer zijn gerapporteerd.

[OSR8]

werkt actief samen met de dienstverlener en/of zijn vertegenwoordigers wanneer dat voor de levering van diensten noodzakelijk is.

Communicatie

[OSR9]

maakt uitsluitend gebruik van de contactpunten bij de dienstverlener en binnen zijn eigen organisatie.

[OSR10]

stelt de dienstverlener in kennis van de afwezigheid van zijn contactpunt(en) tijdens de openingstijden van de dienstverlener of voorziet ten minste in een back-up.

[OSR11]

stelt de dienstverlener in kennis van wijzigingen bij zijn contactpunten, ten minste vijf werkdagen voordat de wijziging van kracht wordt.

[OSR12]

stelt de dienstverlener in kennis van gepland onderhoud aan de INFRASTRUCTUUR dat van invloed kan zijn op de apparatuur van DG TAXUD voor de CCN-infrastructuur in de ruimten van de dienstgebruiker (ten minste één week van tevoren voor alle apparatuur).

Bijv.: geplande stroomonderbrekingen of uitval van de netwerkinfrastructuur, verhuizing van het datacenter, IP-adreswijzigingen enz.

[OSR13]

stelt de dienstverlener in kennis van externe problemen zoals stroomuitval die de goede werking van de CCN-gateways en applicatieplatforms verhinderen.

[OSR14]

stelt de dienstverlener, via een officieel verzoek, ten minste zes maanden van tevoren in kennis van de eventuele verhuizing van apparatuur van DG TAXUD voor de CCN-infrastructuur. De verhuiskosten zijn voor rekening van de dienstafnemer. Zie RD6 voor nadere informatie over de procedure.

[OSR15]

stelt de dienstverlener in kennis van onderbrekingen van de beveiligde verbindingen tussen de CCN-infrastructuur van DG TAXUD en de dienstafnemer (NA of ander DG).

[OSR16]

stelt de dienstverlener in kennis van uitval van de applicatieplatforms.

[OSR28]

De dienstafnemer wordt verzocht alle geplande onderbrekingen in het lokale datacenter/de lokale computerruimte (inclusief WAN) 1 (één) werkweek van tevoren te melden. Dit moet DG TAXUD in staat stellen de nodige communicatiemogelijkheden met eventuele andere betrokkenen op te zetten.

Beveiliging en gebruiksbeheer

[OSR17]

beheert de lokale gebruikersaccounts op de CCN-gateway (zie RD2).

[OSR18]

verleent toestemming voor fysieke toegang tot de apparatuur aan de daartoe door de dienstverlener gemachtigde medewerkers indien nodig.

[OSR19]

geeft autorisatie voor de passende TCP-poorten in het netwerk van de dienstgebruiker (nationaal domein) (zie RD2).

[OSR20]

garandeert dat de netwerkencryptieapparatuur (momenteel Juniper SSG) op de site van de dienstafnemer zich bevindt in een ruimte met toegangscontrole.

[OSR21]

beperkt de toegang tot alle apparatuur van DG TAXUD voor de CCN-infrastructuur tot daartoe gemachtigd personeel. Toegang wordt uitsluitend verleend op verzoek van de CSA. Ongewenste toegang tot deze apparatuur kan de veiligheid in het gedrang brengen of althans onderbrekingen in het netwerk veroorzaken.

[OSR22]

leeft de voorschriften en aanbevelingen in de beveiligingsdocumentatie na:

CCN/CSI General Security Policy RD5;

CCN/CSI Baseline Security Checklist RD6.

Applicatiebeheer en -ontwikkeling

[OSR27]

De dienstafnemer is als enige verantwoordelijk voor de ontwikkeling, de ondersteuning en het beheer van zijn applicaties. Deze moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften die zijn vastgesteld in RD8.

4.3.   DOOR DE DIENSTVERLENER VERLEENDE DIENSTEN

4.3.1.   IT-servicedesk

De dienstverlener zorgt voor een IT-servicedesk met geïntegreerd incidenten- en probleembeheer. De IT-servicedesk reikt verder dan de klassieke helpdeskfunctie en biedt een alomvattendere aanpak die het mogelijk maakt om bedrijfsprocessen in het CCN/CSI-dienstenbeheer te integreren.

De IT-servicedesk handelt immers niet alleen incidenten, problemen en vragen af, maar vormt ook een interface voor andere activiteiten, zoals wijzigingsverzoeken, onderhoudscontracten, softwarelicenties, beheer van het dienstverleningsniveau, configuratiebeheer, beschikbaarheidsbeheer, beveiligingsbeheer en beheer van de continuïteit van de IT-dienstverlening.

Voorts stelt de IT-servicedesk de dienstafnemer uit eigen beweging in kennis van alle dringende informatie, en fungeert zo als informatiespil voor de dienstafnemer.

Een kennisgeving is gedefinieerd als een bericht van de dienstverlener aan de dienstafnemer met betrekking tot een gebeurtenis die van invloed kan zijn op de CCN/CSI-activiteiten: onbeschikbaarheid van de gateway, onderbreking van het systeem, storingen, onderhoud van de infrastructuur of software-updates.

De interface tussen de IT-servicedesk en de dienstafnemer wordt tot stand gebracht via het contactpunt van de dienstverlener of het ITSM-webportaal, dat onlinediensten aan de dienstafnemer verleent, zoals tracking van dienstoproepen; de ACT en het CCN-webportaal, dat een downloaddienst voor CSI-pakketten aanbiedt, toegang tot statistieken en monitoringgegevens enz.

4.3.1.1.   Incidenten- en probleembeheer

Deze dienst heeft betrekking op incidenten afkomstig van gebruikers van de servicedesk (inclusief systeemexploitatie). Een incident kan worden gedefinieerd als een eenvoudig verzoek om informatie of verduidelijking, maar kan ook worden gecategoriseerd als de melding van niet-conform gedrag van een bepaalde component.

Een incident is gedefinieerd als een onverwachte gebeurtenis die geen deel uitmaakt van de normale werking van de infrastructuur, of een storing die een operationele CCN/CSI-dienst verslechtert. Een incident is opgelost als de dienst hersteld is.

Een incident kan betrekking hebben op de volgende configuratie-items (CI's):

de hardware onder de verantwoordelijkheid van de dienstverlener: CCN-gateways, beveiligingsapparatuur, Customer Premises Routers (CPR) en andere apparatuur voor netwerkconnectiviteit op het EuroDomain (DG TAXUD CCN-infrastructuur) LAN;

de software die op de encryptieapparatuur draait;

de systeemsoftware die op de gateways draait: besturingssysteem, elementaire communicatiesoftware zoals TCP/IP enz.;

de software van derden die op de gateways draait, zoals Tuxedo, MQSeries, Sun ONE Directory Server, PostgreSQL, Apache enz.;

CCN Mail III;

de CCN/CSI-software die op de gateways draait;

de CSI-software die op de applicatieplatforms draait;

SIAP (Secure Internet Access Point) – Unified Defence.

Een probleem wordt gedetecteerd op basis van één incident dat een zeer sterke negatieve impact heeft op de gebruikersdienst en waarvan de oorzaak onbekend is, dan wel op basis van verschillende incidenten met vergelijkbare symptomen. Een probleem is opgelost wanneer de oorzaak ervan geïdentificeerd en weggenomen is.

Wanneer zich een incident voordoet, wordt de situatie onderzocht om de operationele CCN/CSI-diensten te herstellen (indien nodig) en de achterliggende oorzaak van het incident te vinden. De dienstverlener helpt incidenten in de applicatiesoftware van NA's op te lossen - op het niveau van de interface met CCN/CSI -, zolang dit geen gevolgen heeft voor de andere diensten die hij moet verlenen. De bijstand van de dienstverlener bestaat erin dat hij informatie verstrekt over het juiste gebruik van CCN/CSI. Deze bijstand bestaat er niet in dat hij fouten in applicatiesoftware van NA's helpt te verwijderen.

4.3.2.   Instrumenten ter ondersteuning van het dienstenbeheer

De monitoring van de CCN-gateway-infrastructuur, applicaties en CCN-wachtrijen wordt ondersteund door de productfamilie IBM® Tivoli Monitoring (Tivoli Monitoring) en IBM Tivoli Composite Application Manager (ITCAM).

De CCN Tivoli Monitoring and Reporting service, die is gebaseerd op IBM Tivoli Monitoring suite, heeft de volgende functionaliteiten:

monitoring van de applicatiewachtrijen op de CCN-gateways (WebSphere MQ);

monitoring van de status van het besturingssysteem van de CCN-gateways;

CPU-gebruik, schijfruimte, geheugengebruik, netwerkgebruik, processen;

Out of Band HW-monitoring;

monitoring van de lopende processen op de CCN-componenten op de CCN-gateways;

monitoring van de CCN Mail III-infrastructuur;

verstrekken van een overzicht van de vorige monitoringgegevens aan de CCN Tivoli-gebruikers;

genereren van vooraf gedefinieerde waarschuwingen met betrekking tot voordien gemonitorde componenten;

opstellen van rapporten op basis van verzamelde historische gegevens (CCN Tivoli Data Warehouse);

verstrekken van informatie over de beschikbaarheid en de prestaties van de CCN/CSI-infrastructuur over een bepaalde periode, waarbij belangrijke trends op consistente en geïntegreerde wijze worden gerapporteerd.

4.3.3.   Beheer en operationele activiteiten met betrekking tot de ICT-infrastructuur

De dienstverlener is belast met de installatie, de exploitatie en het onderhoud van de operationele CCN/CSI-infrastructuur, teneinde de overeengekomen beschikbaarheidsniveaus te garanderen.

De operationele CCN/CSI-infrastructuur omvat relaisapparatuur van EuroDomain (CCN-gateways), beveiligingsapparatuur, Customer Premises Routers en telecommunicatie.

Deze dienst heeft betrekking op:

beschikbaarheidsbeheer;

crisisbeheer;

configuratiedatabeheer voor applicaties;

beveiligingsbeheer.

Dit omvat ook:

de coördinatie van de verplaatsing van CCN/CSI-apparatuur;

de coördinatie van de uitrol van nieuwe sites;

de capaciteitsplanning van de CCN-infrastructuur;

follow-up van de bovenstaande activiteiten tijdens de maandelijkse voortgangsvergadering; Deze vergadering wordt genotuleerd door de contractant die de kwaliteitsborging verricht, en bijgewoond door alle contractanten die betrokken zijn bij de CCN/CSI-dienst;

faciliëring van „Freeze”-verzoeken; Deze verzoeken kunnen alleen door geautoriseerde gebruikers worden gericht aan een daartoe aangewezen medewerker van DG TAXUD;

design, planning, uitrol, operationele activiteiten, technische ondersteuning en buitenbedrijfstelling van HW, OS en COTS;

netwerkdiensten;

HW- & OS- & COTS-diensten;

Backup & Restore;

taakbeheer;

productie & onderhoud van de planning voor het ICT-infrastructuurbeheer, d.w.z. ICT-infrastructuurplan, -beschikbaarheidsplan, -capaciteitsplan, -continuïteitsplan;

haalbaarheidsstudies met betrekking tot de infrastructuur.

4.3.3.1.   Beschikbaarheidsbeheer

De belangrijkste dienst van de dienstverlener bestaat erin ervoor te zorgen dat het CCN/CSI-systeem „in bedrijf” is op het vereiste beschikbaarheidsniveau.

De dienstverlener draagt er zorg voor dat alle CCN/CSI-sites onderling verbonden zijn via een Wide Area Network (WAN) met de nodige veerkracht en capaciteit voor een goede werking van kritieke bedrijfsapplicaties die gebruikmaken van de CCN/CSI-infrastructuur en -diensten.

De dienst beschikbaarheidsbeheer omvat de volgende onderdelen:

algemene toegang in alle verbonden NA's;

voorzieningen voor het aansluitnet (+ reservelijn) tussen het lokale toegangspunt voor het WAN (PoP) en de kantoren van de NA's;

installatie, configuratie en onderhoud van de Customer Premises Router (CPR);

installatie en onderhoud van de beveiligingsapparatuur (d.w.z. SSG encryptie-firewall box);

communicatiegateways in de DMZ op elke lokale site (d.w.z. CCN-gateways);

het centrale CCN Mail III-systeem.

De dienstverlener verstrekt ook statistische gegevens over de beschikbaarheid, die zijn verzameld onder operationele omstandigheden, evenals een monitoringdienst, zowel voor pro-actieve probleemopsporing als voor statistische doeleinden.

4.3.3.2.   Crisisbeheer

De dienstverlener is verantwoordelijk voor de CCN/CSI-componenten in de CCN-infrastructuur van DG TAXUD op elke CCN/CSI-site.

De crisisdienst strekt ertoe de overeengekomen dienstniveaus binnen een overeengekomen tijdspanne te herstellen in geval van een gedeeltelijke of volledige storing of vernietiging van het CCN/CSI-systeem, door de dienstafnemers bijstand en oplossingen aan te bieden zoals:

software-back-up van CCN-gateways (op elke site);

centrale CCN-back-upsite;

redundante encryptie-apparatuur;

schakelmogelijkheden tussen productie- en back-up-gateways;

reserve-eenheden voor hardwareapparaten;

dubbele telecommunicatielijnen voor de toegang tot de CCN-backbone (op elke site);

bijstand bij de installatie en configuratie van CCN/CSI-items in de CCN-infrastructuur van DG TAXUD;

herstelprocedures.

4.3.3.3.   Configuratiedatabeheer voor applicaties

Deze dienst heeft betrekking op het beheer van configuratiedata die in CCN/CSI-applicaties vereist zijn, door de dienstverlener.

Deze configuratiedata zijn opgeslagen in de centrale CCN/CSI-directory. Het beheer van de centrale CCN/CSI-directory wordt gezamenlijk verricht door de dienstverlener en de NA's. Elke NA is belast met het beheer van zijn lokale CCN/CSI-gebruikers. De rest wordt beheerd door de dienstverlener.

Voorbeelden van configuraties waarvoor een ASR (Administration Service Request) moet worden ingediend, zijn:

definitie van een lokaal admin-profiel;

registratie van een applicatiedienst;

registratie van een applicatiewachtrij;

registratie van een berichtensoort;

validering van configuratiedata voor een applicatie;

registratie van administratierollen;

beheer van contactenlijsten.

4.3.4.   Beveiligingsbeheer

Deze dienst heeft betrekking op het beheer van beveiligingsitems die in de CCN/CSI-omgeving vereist zijn, door de dienstverlener.

Beveiligingsbeheer gebeurt ook op het niveau van de betrokken serverapparatuur (besturingssysteem), netwerkapparatuur en op operationeel niveau.

Inlichtingenuitwisselingen via het CCN/CSI-netwerk zijn beschermd om maximale vertrouwelijkheid en integriteit van de gegevens te waarborgen.

De beveiliging omvat:

site-to-site encryptie en bescherming tegen ongewenste toegang met behulp van firewall/encryptieapparaten;

toegangscontrolemechanismen (authenticatie, autorisatie, verantwoording) op siteniveau, die bij de CCN-gateway worden toegepast en door lokale beheerinstrumenten worden ondersteund (ADM3G);

op sessieniveau gebeurt de beveiliging met behulp van encryptie op berichtenniveau (CSI secure), SSL wederzijdse authenticatie en encryptie (HTTPS & NJCSI), POP-S en IMAP-S (beveiligde e-mailoverdracht);

SIAP Unified Defense voor beveiligde internettoegang tot CCN-diensten.

4.3.5.   Documentatiebeheer

De dienstverlener draagt er zorg voor dat de volledige technische documentatie (technische documenten, gebruikershandleidingen, vaak gestelde vragen, nieuwsbrieven, komende gebeurtenissen enz.) voor CCN/CSI, dat dienst doet als documentatiecentrum, actueel is.

Hieronder valt onder meer de documentatie die betrekking heeft op de CCN/CSI-infrastructuur: Oracle-Tuxedo, IBM-MQ, CCN-gateways, CCN Mail III, CSI-software, procedures, rapporten, communicatiegeschiedenis met partners enz.

De dienstverlener beheert een lijst van documentatie met betrekking tot het CCN/CSI, die aan de dienstafnemer kan worden verstrekt. Deze documenten zijn beschikbaar op CIRCABC en het ITSM-portaal.

De dienstverlener werkt de lijst automatisch bij met de laatst goedgekeurde versie van een document.

4.3.6.   Verslaglegging en statistieken

De dienstverlener verstrekt de dienstafnemer de volgende rapporteringsfaciliteiten via het CCN en het ITSM-webportaal:

cijfers met betrekking tot de onlinebeschikbaarheid van de CCN-gateways en de CCN Mail III-servers;

onlinenieuwsbrieven;

statistieken over CCN/CSI-uitwisselingen.

De dienstverlener belegt ook op regelmatige tijdstippen een IT Tech & Infra-vergadering waarop de rapporten en statistieken worden gepresenteerd.

4.3.7.   Opleiding

De dienstverlener stelt cursussen op en geeft opleidingen met betrekking tot de technische aspecten van het CCN/CSI-systeem. De standaardcursussen worden opgezet in de vorm van opleidingspakketten die in verschillende modules zijn opgesplitst. Als algemene regel geldt dat er elk jaar een opleidingssessie wordt georganiseerd. De standaard opleidingspakketten worden tweemaal per jaar gedistribueerd via DG TAXUD en online geplaatst op het ITSM-portaal.

5.   METING VAN HET DIENSTVERLENINGSNIVEAU

5.1.   DIENSTVERLENINGSNIVEAU

Het dienstverleningsniveau is een maat voor de kwaliteit van de door de dienstverlener verleende diensten. Dit niveau wordt berekend aan de hand van een specifieke kwaliteitsindicator (Service Quality Indicator of SQI).

Er wordt verwacht dat de dienstafnemer voldoet aan zijn verplichtingen (zie §4.2) om het overeengekomen dienstverleningsniveau te bereiken.

5.2.   TOEPASSELIJKE INDICATOREN VOOR DE DIENSTVERLENINGSKWALITEIT

5.2.1.   Beschikbaarheid van de afzonderlijke CCN/CSI-sites

Deze kwaliteitsindicator geeft de laagste gemeten beschikbaarheid van een afzonderlijke site weer gedurende de „volledige periode”, d.w.z. 24/7, in een gegeven maand. De drempel voor de CCN/CSI-overeenkomst is als volgt vastgesteld:

DREMPEL

>= 97,0 % beschikbaarheid

5.2.2.   Kwaliteitsindicator voor de dienstperiode

De „dienstperiode” van de dienstverlener zijn de uren waarbinnen de functie van de servicedesk wordt verzorgd. De dienst wordt gewaarborgd door de servicedesk van de dienstverlener 24/24u, 7 dagen per week met inbegrip van feestdagen.

Naargelang het Service Window van het CI wordt er onmiddellijk actie ondernomen (24/7) dan wel een interventie gepland in het volgende Service Window. Verzoeken per brief, fax, e-mail en langs elektronische weg (via het ITSM-portaal) worden op elk tijdstip aanvaard. Inkomende verzoeken worden geregistreerd als „dienstoproepen” in het beheersysteem van de servicedesk van de dienstverlener.

De drempel voor de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau is als volgt vastgesteld:

DREMPEL

De servicedesk mag tijdens de dienstperiode niet meer dan tweemaal per maand onbereikbaar zijn.

5.2.3.   Kwaliteitsindicator voor de kennisgevingsdienst

De dienstverlener verleent kennisgevingsdiensten aan de dienstafnemer.

Er zijn twee soorten kennisgevingen, namelijk dringende kennisgevingen en normale kennisgevingen:

—   DRINGENDE KENNISGEVINGEN (wanneer er niet genoeg tijd is voor kennisgeving aan de CCN/CSI-community ten minste 7 kalenderdagen van tevoren): de kennisgevingen worden gedaan aan de passende doelgroep ten laatste 2 uur na ontvangst van een verzoek om een dringende kennisgeving.

—   NORMALE KENNISGEVINGEN (of geplande interventies): de kennisgevingen worden gedaan aan de passende doelgroep ten laatste één week (7 kalenderdagen) vóór de interventies en ten minste 24u vóór de gebeurtenis wordt een herinnering verzonden.

Deze indicator meet de naleving van de termijn voor de aankondiging (via massamails) van geplande onbeschikbaarheid.

5.2.4.   Kwaliteitsindicator voor het crisisbeheer

Cold Standby (Switch-procedure, Backup & Restore of CCN over Internet)

Het passende type „switch” dat moet worden uitgevoerd, hangt af van een grondige analyse van de specifieke opzet bij de NA en het probleem in kwestie.

De maximale termijn om te switchen van een productie-gateway van een NA naar een passende oplossing met een CCN-back-upgateway is als volgt:

DREMPEL

Maximaal 5 werkuren na het akkoord met de dienstafnemer om de switch uit te voeren

5.2.5.   Kwaliteitsindicator voor het configuratiedatabeheer voor applicaties

De maximale termijn om een configuratieverzoek voor een applicatie te implementeren via de ACT (Application Configuration Tool) voor een afzonderlijke site is als volgt:

DREMPEL

5 werkdagen

5.2.6.   Kwaliteitsindicator voor de bevestigingstermijn

De maximale termijn tussen het tijdstip van ontvangst van een verzoek door de servicedesk en het tijdstip van verzending van de bevestiging (d.w.z. nummer van de dienstoproep) aan de dienstafnemer, is als volgt:

DREMPEL

30 minuten

Incidenten worden ingedeeld volgens hun prioriteitsniveau.

De prioriteit van een incident krijgt een cijfer tussen 1 en 4:

Tabel 8

Prioriteiten van incidenten

1

KRITIEK

2

HOOG

3

GEMIDDELD

4

LAAG

5.2.7.   Kwaliteitsindicator voor de oplossingstijd

De oplossingstijd is de tijd die is verstreken tussen het tijdstip waarop het incident door de dienstverlener is bevestigd en het tijdstip waarop de dienstverlener de achterliggende oorzaak van het incident heeft opgelost of een workaround heeft geïmplementeerd.

Naargelang de prioriteit is de oplossingstijd als volgt:

Tabel 9

Oplossingstijden

PRIORITEIT

OPLOSSINGSTIJD

KRITIEK

5 werkuren

HOOG

13 werkuren

GEMIDDELD

39 werkuren

LAAG

65 werkuren


Tabel 10

Drempel van oplossingstijden voor incidenten

PRIORITEIT

DREMPEL

KRITIEK

>= 95,00 % van incidenten met prioriteit KRITIEK moet worden opgelost binnen de overeengekomen oplossingstijd (5 werkuren).

HOOG

>= 95,00 % van incidenten met prioriteit HOOG moet worden opgelost binnen de overeengekomen oplossingstijd (13 werkuren).

GEMIDDELD

>= 95,00 % van incidenten met prioriteit GEMIDDELD moet worden opgelost binnen de overeengekomen oplossingstijd (39 werkuren).

6.   GOEDKEURING VAN DE OVEREENKOMST INZAKE HET DIENSTVERLENINGSNIVEAU

De overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau moet door het Gemengd Comité worden goedgekeurd voordat het van toepassing kan worden.

7.   WIJZIGINGEN VAN DE OVEREENKOMST INZAKE HET DIENSTVERLENINGSNIVEAU

De CCN/CSI-overeenkomst wordt herzien op schriftelijk verzoek van de Commissie of het Koninkrijk Noorwegen aan het Gemengd Comité.

De bepalingen van de huidige CCN/CSI-overeenkomst blijven van kracht totdat het Gemengd Comité over de voorgestelde wijzigingen heeft beslist. Het Gemengd Comité treedt op als besluitvormingsorgaan voor de huidige CCN/CSI-overeenkomst.

8.   CONTACTINFORMATIE

Voor alle operationele diensten is ITSM3 Operations het aanspreekpunt. De contactgegevens van deze eenheid zijn als volgt:

ITSM3 Operations - IBM

Image 1 Gratis nummer: + 800 7777 4477

Image 2 Betaalnummer: + 40 214 058 422

Image 3 support@itsmtaxud.europa.eu

Image 4 http://portal.ccntc.ccncsi.int:8080/portal

(CCN-webportaal - voor geregistreerde CCN-gebruikers)

Image 5 https://itsmtaxud.europa.eu/smt/ess.do

(ITSM-webportaal - voor dienstoproepen)


ONTWERP

BESLUIT Nr. 4/2019 VAN HET GEMENGD COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN HET KONINKRIJK NOORWEGEN BETREFFENDE ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING, BESTRIJDING VAN FRAUDE EN INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN OP HET GEBIED VAN DE BTW

van …

betreffende het bedrag en de voorwaarden van de financiële bijdrage die Noorwegen aan de algemene begroting van de Unie moet leveren naar aanleiding van de kosten die uit zijn deelname aan de Europese informatiesystemen voortvloeien

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw (1) („de overeenkomst”) en met name artikel 41, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) zijn de voorschriften vastgesteld voor de ontwikkeling, de exploitatie en het onderhoud van de in punt A van de bijlage bij die verordening genoemde Europese informatiesystemen.

(2)

Het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface („CCN/CSI”) en de elektronische formulieren die op grond van artikel 41, lid 2, onder d), van de overeenkomst moeten worden vastgesteld, zijn Uniecomponenten van de Europese informatiesystemen.

(3)

Op grond van artikel 9, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1286/20136 mogen niet-deelnemende landen slechts gebruikmaken van de in punt A van de bijlage bedoelde Uniecomponenten van de Europese informatiesystemen nadat met deze landen in overeenstemming met artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een overeenkomst is gesloten.

(4)

Er dienen nadere uitvoeringsvoorschriften te worden vastgesteld voor artikel 41, lid 2, onder f), van de overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Installatiekosten

Het door het Koninkrijk Noorwegen te betalen initiële bedrag voor de totstandbrenging van de toegang tot het virtueel particulier netwerk (Virtual Private Network VPN) is 20 000 EUR.

Dit bedrag wordt betaald binnen 60 dagen na goedkeuring van dit besluit.

Artikel 2

Jaarlijkse financiële bijdrage

De door het Koninkrijk Noorwegen aan de algemene begroting van de Unie te betalen jaarlijkse financiële bijdrage is 20 000 EUR. Dit bedrag wordt elk jaar uiterlijk op 1 september betaald.

Dee bijdrage dekt de uitgaven in verband met de ontwikkeling, het onderhoud en de upgrade van IT-oplossingen (CCN/CSI, e-formulieren, enz.).

Artikel 3

Wijze van betaling

De bijdragen uit hoofde van de artikelen 1 en 2 worden betaald in euro's op de in de debetnota vermelde, in euro luidende bankrekening van de Commissie.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter


(1)  PB L 195 van 1.8.2018, blz. 3.

(2)  Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).


18.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/100


BESLUIT (EU) 2019/426 VAN DE RAAD

van 12 maart 2019

tot benoeming van een lid en twee plaatsvervangers van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk België

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Belgische regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Michel LEBRUN.

(3)

In het Comité van de Regio's zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van mevrouw Anne-Marie CORBISIER en de heer Antoine TANZILLI,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's worden de volgende personen benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020:

a)

tot lid:

de heer Willy BORSUS, Conseiller communal de Marche-en-Famenne,

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Laurent HACKEN, Conseiller communal à Forest,

de heer Etienne SERMON, Conseiller communal d'Andenne.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

E.O. TEODOROVICI


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


18.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/101


BESLUIT (EU) 2019/427 VAN DE RAAD

van 12 maart 2019

tot benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Verenigd Koninkrijk

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Britse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

Door het overlijden van de heer Paul WATSON is in het Comité van de Regio's een zetel van lid vrijgekomen.

(3)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van mevrouw Suzanne Ellen GROCOTT,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's worden de volgende personen benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, of tot de datum van terugtrekking van het VK uit de EU, naargelang welke datum eerder valt:

a)

tot lid:

de heer Simon BLACKBURN, Councillor, Blackpool Council,

en

b)

tot plaatsvervanger:

mevrouw Joanne LABAN, Councillor, Enfield Council.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

E.O. TEODOROVICI


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).