ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 17

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
18 januari 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/61 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van het sectorale referentiedocument betreffende beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de overheidssector, in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) ( 1 )

1

 

*

Besluit (EU) 2019/62 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van het sectorale referentiedocument betreffende beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de automobielsector, in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) ( 1 )

58

 

*

Besluit (EU) 2019/63 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van het sectorale referentiedocument betreffende beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur, in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) ( 1 )

94

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

18.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/1


BESLUIT (EU) 2019/61 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2018

tot vaststelling van het sectorale referentiedocument betreffende beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de overheidssector, in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (1), en met name artikel 46, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1221/2009 is bepaald dat de Commissie sectorale referentiedocumenten voor specifieke sectoren van de economie moet opstellen. Die documenten moeten beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren en, zo nodig, benchmarks voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus bevatten. Organisaties die geregistreerd zijn of zich voorbereiden op registratie in het kader van het bij die verordening ingestelde milieubeheer- en milieuauditsysteem, zijn verplicht rekening te houden met die documenten bij het ontwikkelen van hun milieubeheersysteem en bij de beoordeling van hun milieuprestaties in de milieuverklaring of bijgewerkte milieuverklaring die zij overeenkomstig bijlage IV bij die verordening opstellen.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1221/2009 is bepaald dat de Commissie een werkplan moet opstellen met een indicatieve lijst van sectoren die als prioritair worden beschouwd voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten. In de mededeling van de Commissie Opstelling van het werkprogramma met een indicatieve lijst van sectoren voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (2) is de overheidsadministratie als prioritaire sector aangemerkt.

(3)

Gezien het brede scala aan activiteiten dat in de Unie door de overheidssector wordt bestreken, moet het sectorale referentiedocument voor deze sector zich toespitsen op de belangrijkste milieukwesties van de sector. Als beste milieubeheerpraktijk voor de sector moeten concrete acties worden aangeduid ter verbetering van het kantoorbeheer, de energie- en hulpbronnenefficiëntie, de mobiliteit, het bodemgebruik, de luchtkwaliteit, de watervoorziening en het afvalwaterbeheer, waarmee een meer circulaire economie wordt bevorderd.

(4)

Om organisaties, milieuverificateurs en anderen voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de invoering van het sectorale referentiedocument voor de overheidssector moet dit besluit 120 dagen na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van toepassing worden.

(5)

Bij de opstelling van het in de bijlage bij dit besluit opgenomen sectorale referentiedocument heeft de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 overlegd met de lidstaten en andere belanghebbenden.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het sectorale referentiedocument betreffende de beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de overheidssector ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1221/2009 is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing vanaf 18 mei 2019.

Gedaan te Brussel, 19 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB C 358 van 8.12.2011, blz. 2.


BIJLAGE

1.   INLEIDING

Dit sectorale referentiedocument (SRD) is gebaseerd op een uitvoerig wetenschappelijk en beleidsverslag (1) (een „Best Practice Report”) dat is opgesteld door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie.

Juridische achtergrond

Het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), dat uitgaat van vrijwillige deelname door organisaties, werd in 1993 ingevoerd bij Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad (2). Daarna heeft EMAS twee grote herzieningen ondergaan:

Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3);

Verordening (EG) nr. 1221/2009.

Een belangrijk nieuw element van de laatste herziening, die op 11 januari 2010 in werking is getreden, is artikel 46 betreffende de opstelling van SRD’s. De SRD’s moeten beste milieubeheerpraktijken („best environmental management practices”, BEMP’s), milieuprestatie-indicatoren voor de specifieke sectoren en, zo nodig, benchmarks voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus bevatten.

Interpretatie en gebruik van dit document

Het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) is een regeling voor vrijwillige deelneming van organisaties die zich ertoe verbinden zich continu te verbeteren op milieugebied. In dit SRD worden in dit verband sectorspecifieke richtsnoeren voor de overheidssector gegeven en worden een aantal verbetermogelijkheden en beste praktijken beschreven.

Het document is opgesteld door de Europese Commissie, waarbij is gebruikgemaakt van input van de belanghebbenden. Een technische werkgroep bestaande uit deskundigen en belanghebbenden uit de sector heeft onder leiding van het JRC de in dit document beschreven beste milieubeheerpraktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties besproken en er uiteindelijk overeenstemming over bereikt; met name deze benchmarks werden representatief geacht voor de milieuprestatieniveaus die door de best presterende organisaties uit de sector worden bereikt.

Het SRD heeft tot doel alle organisaties die hun milieuprestaties willen verbeteren, te helpen en te ondersteunen door ideeën en inspiratie te bieden, alsook praktische en technische richtsnoeren.

Het SRD is in de eerste plaats gericht op organisaties die al een EMAS-registratie hebben; in de tweede plaats op organisaties die overwegen zich in de toekomst bij EMAS te registreren; en in de derde plaats op alle organisaties die meer willen weten over de beste milieubeheerpraktijken om hun milieuprestaties te verbeteren. Bijgevolg is het doel van dit document alle organisaties in de overheidssector te helpen zich op relevante directe en indirecte milieuaspecten te concentreren. Daarnaast biedt dit SRD informatie over beste milieubeheerpraktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren waarmee de milieuprestaties kunnen worden gemeten, alsook benchmarks voor topprestaties.

Hoe organisaties met een EMAS-registratie moeten omgaan met SRD’s

Volgens Verordening (EG) nr. 1221/2009 moeten organisaties met een EMAS-registratie op twee verschillende niveaus rekening houden met SRD’s:

1.

bij de ontwikkeling en toepassing van hun milieubeheersysteem in het licht van de milieuanalyses (artikel 4, lid 1, onder b)):

organisaties moeten gebruikmaken van de relevante onderdelen van het SRD bij de vaststelling en herziening van hun milieustreefdoelen en -doelstellingen, overeenkomstig de relevante milieuaspecten die in de milieuanalyse en het milieubeleid zijn vastgesteld, alsmede bij het nemen van besluiten over de te ondernemen acties om hun milieuprestaties te verbeteren;

2.

bij de opstelling van de milieuverklaring (artikel 4, lid 1, onder d), en artikel 4, lid 4):

a)

organisaties moeten bij de keuze van de indicatoren (4) die zij bij hun milieuprestatierapportage gebruiken, rekening houden met de in het SRD opgenomen sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren.

Bij de keuze van de indicatoren voor de rapportage moeten zij rekening houden met de indicatoren die in het betrokken SRD worden voorgesteld en de relevantie ervan voor de belangrijke milieuaspecten die de organisatie in de milieuanalyse heeft vastgesteld. Er moet alleen rekening worden gehouden met indicatoren die relevant zijn voor de milieuaspecten die in de milieuanalyse als belangrijk zijn aangemerkt;

b)

organisaties die rapporteren over hun milieuprestaties en andere factoren in verband met milieuprestaties, moeten in de milieuverklaring aangeven op welke wijze rekening is gehouden met de relevante beste milieubeheerpraktijken en, in voorkomend geval, met de benchmarks voor topprestaties.

Zij moeten beschrijven hoe bij de vaststelling van maatregelen en acties, en eventueel prioriteiten, om hun milieuprestaties (verder) te verbeteren, gebruik is gemaakt van de relevante beste milieubeheerpraktijken en benchmarks voor topprestaties (die een indicatie geven van het milieuprestatieniveau dat door de best presterende organisaties wordt bereikt). Noch de toepassing van de beste milieubeheerpraktijken, noch het bereiken van de benchmarks voor topprestaties is echter verplicht: aangezien EMAS een vrijwillig karakter heeft, is het aan de organisaties zelf om op basis van een afweging van de kosten en baten te beoordelen in hoeverre het haalbaar is om de benchmarks te bereiken en de beste praktijken toe te passen. Deze beoordeling van de haalbaarheid is ook noodzakelijk voor overheidsdiensten, waarvan vaak verwacht wordt dat zij het goede voorbeeld geven.

De relevantie en de toepasbaarheid van de beste milieubeheerpraktijken en de benchmarks voor topprestaties moet de organisatie, net als bij de milieuprestatie-indicatoren, beoordelen aan de hand van de door de organisatie in de milieuanalyse vastgestelde belangrijke milieuaspecten, alsmede technische en financiële aspecten.

Elementen van SRD’s (indicatoren, beste milieubeheerpraktijken of benchmarks voor topprestaties) die niet relevant worden geacht voor de belangrijke milieuaspecten die de organisatie in de milieuanalyse heeft vastgesteld, hoeven niet in de milieuverklaring te worden gerapporteerd of beschreven.

EMAS-deelname is een continu proces. Telkens wanneer een organisatie haar milieuprestaties wil verbeteren (en haar milieuprestaties beoordeelt), zal zij het SRD over specifieke onderwerpen moeten raadplegen om inspiratie op te doen voor een stapsgewijze aanpak van de aandachtspunten.

EMAS-milieuverificateurs controleren of en zo ja, hoe de organisatie bij de opstelling van haar milieuverklaring het SRD in de overwegingen heeft betrokken (artikel 18, lid 5, onder d), van Verordening (EG) nr. 1221/2009).

Wanneer een audit wordt uitgevoerd, moeten geaccrediteerde milieuverificateurs bewijsmateriaal van de organisatie krijgen over de wijze waarop hoe de relevante elementen van het SRD aan de hand van de milieuanalyse zijn geselecteerd en in aanmerking zijn genomen. Zij controleren niet of wordt voldaan aan de beschreven benchmarks voor topprestaties, maar verifiëren bewijsmateriaal over de wijze waarop het SRD als leidraad is gebruikt om indicatoren en passende vrijwillige maatregelen vast te stellen die de organisatie kan uitvoeren om haar milieuprestaties te verbeteren.

Gezien het vrijwillige karakter van EMAS en de SRD’s mag het verstrekken van dergelijk bewijsmateriaal geen onevenredige belasting voor de organisaties vormen. De verificateurs mogen met name geen individuele motivering verwachten voor elk van de beste praktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties die in het SRD worden vermeld en door de organisatie in het licht van haar milieuanalyse niet relevant worden geacht. Niettemin kunnen zij relevante aanvullende elementen suggereren waarmee de organisatie in de toekomst rekening zou kunnen houden als verder bewijs dat zij zich erop heeft toegelegd de prestaties voortdurend te verbeteren.

Structuur van het sectorale referentiedocument

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt de juridische achtergrond van EMAS geschetst en beschreven hoe dit document gebruikt moet worden, terwijl in hoofdstuk 2 het toepassingsgebied van dit SRD wordt afgebakend. In hoofdstuk 3 worden de verschillende beste milieubeheerpraktijken (BEMP’s) (5) in het kort beschreven en wordt informatie over de toepasbaarheid gegeven. Wanneer voor een bepaalde BEMP specifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties konden worden geformuleerd, worden deze eveneens vermeld. Er konden echter niet voor alle BEMP’s benchmarks voor topprestaties worden vastgesteld vanwege de beperkte beschikbaarheid van gegevens over bepaalde gebieden of omdat de omstandigheden ter plaatse (klimaat, economie, samenleving, verantwoordelijkheden van de overheden enz.) zodanig verschillen dat de vaststelling van benchmarks geen zin heeft. Sommige indicatoren en benchmarks zijn relevant voor meer dan een BEMP en worden dus waar nodig herhaald. Hoofdstuk 4, tot slot, bevat een uitgebreide tabel met een selectie van de meest relevante milieuprestatie-indicatoren, met een toelichting en de bijbehorende benchmarks voor topprestaties.

2.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit SRD heeft betrekking op de milieuprestaties bij de activiteiten van de overheidssector. In dit document wordt ervan uitgegaan dat de overheidssector bestaat uit organisaties die hoofdzakelijk onder de volgende afdelingen van de NACE vallen (volgens de statistische classificatie van economische activiteiten zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6)):

NACE-code 84: Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen.

De geregistreerde organisaties die onder deze NACE-code vallen, vormen de doelgroep van dit document.

Bovendien kunnen de in dit SRD genoemde beste milieubeheerpraktijken ook ter inspiratie dienen voor andere organisaties, zoals overheidsbedrijven of particuliere ondernemingen die namens overheden diensten verlenen. Die organisaties kunnen onder meer onder de volgende afdelingen van de NACE vallen:

NACE-code 2: Bosbouw en de exploitatie van bossen;

NACE-code 36: Winning, behandeling en distributie van water;

NACE-code 37: Afvalwaterafvoer;

NACE-code 38: Inzameling, verwerking en verwijdering van afval; terugwinning;

NACE-code 39: Sanering en ander afvalbeheer;

NACE-code 41.2: Burgerlijke en utiliteitsbouw;

NACE-code 49.31: Personenvervoer te land binnen steden of voorsteden.

Dit SRD is gericht op een aantal aspecten die voor alle soorten overheidsdiensten van belang zijn, zoals de milieuprestaties van kantoren, de energie-efficiëntie van overheidsgebouwen en groene overheidsopdrachten (de punten 3.1, 3.2.5, 3.2.7, 3.2.8, 3.2.10 en 3.11). Alle overheidsdiensten op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau wordt aangeraden die punten van het document te raadplegen.

Voor een doeltreffend milieubeheer moet een overheidsdienst echter ook haar kernactiviteiten aanpakken, waar de grootste milieuwinst behaald kan worden. Dit document is bedoeld om deze taak voor lokale overheden en gemeenten (7) te verlichten en is toegespitst op de beste praktijken die relevant zijn voor hun rol en de diensten die zij al dan niet rechtstreeks aan hun inwoners verlenen (bv. afvalwaterzuivering, plaatselijk openbaar vervoer). Het document is specifiek op lokale overheden gericht omdat zij het grootste aandeel hebben in de overheidssector in de EU en omdat op lokaal niveau de meeste mogelijkheden liggen als het gaat om het overnemen en het leren van beste praktijken.

In onderstaande tabel worden de belangrijkste milieuaspecten, de daaraan verbonden milieudruk en de desbetreffende punten van het document vermeld. De vermelde milieuaspecten zijn gekozen omdat zij als de meest relevante voor de sector worden beschouwd. Welke milieuaspecten door elke specifieke overheidsdienst moeten worden beheerd, moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. In de tabel wordt geen onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte milieuaspecten, omdat de zelf uitgevoerde en uitbestede taken van geval tot geval verschillen. Bovendien hebben veel milieuaspecten zowel directe als indirecte kanten, aangezien zij enerzijds direct betrekking hebben op de activiteiten van de overheidsdienst, maar tegelijkertijd op alle activiteiten van de burgers, bedrijven en organisaties die gevestigd zijn in het gebied dat door de overheid wordt bestuurd of waar zij diensten verleent.

Meest relevante milieuaspecten en milieudruk voor overheidsdiensten, met verwijzing naar de desbetreffende punten van dit document

Milieuaspect

Bijbehorende belangrijkste milieudruk

Punten van het SRD

Kantoren

Productie van vast afval

Waterverbruik

Energieverbruik, uitstoot van broeikasgassen (CO2)

Emissies in de lucht (CO, SO2, NOx, fijnstof enz.)

Uitputting van hulpbronnen

Punt 3.1

Sturing van het energieverbruik in het bestuurde gebied en beheer van eigen energieverbruik

Energieverbruik, uitstoot van broeikasgassen (CO2)

Punt 3.2

Beheer van mobiliteit en/of openbaar vervoer

Emissies in de lucht (CO, SO2, NOx, fijnstof enz.)

Energieverbruik, uitstoot van broeikasgassen (CO2)

Punt 3.3

Ruimtelijke ordening en beheer van groene stedelijke zones

Bodemgebruik

Verlies van biodiversiteit

Punten 3.4 en 3.5

Beheer van luchtkwaliteit en omgevingsgeluid

Emissies in de lucht (CO, SO2, NOx, fijnstof enz.)

Geluidsbelasting

Punten 3.6 en 3.7

Afvalbeheer

Productie van vast afval

Punt 3.8

Drinkwatervoorziening

Waterverbruik

Punt 3.9

Beheer van afvalwaterzuivering

Emissies in het water (BZV, CZV, microverontreinigingen enz.)

Energieverbruik, uitstoot van broeikasgassen (CO2)

Punt 3.10

Aankoop van goederen en diensten

Productie van vast afval

Waterverbruik

Energieverbruik, uitstoot van broeikasgassen (CO2)

Emissies in de lucht (CO, SO2, NOx, fijnstof enz.)

Uitputting van hulpbronnen

Punt 3.11

Verbetering milieugedrag van burgers en bedrijven

Productie van vast afval

Waterverbruik

Energieverbruik, uitstoot van broeikasgassen (CO2)

Emissies in de lucht (CO, SO2, NOx, fijnstof enz.)

Emissies in het water (CZV, BZV, microverontreinigingen enz.)

Uitputting van hulpbronnen

Punt 3.12

De beste milieubeheerpraktijken (BEMP’s) die beschreven zijn in hoofdstuk 3, worden beschouwd als de meest relevante technieken, acties en maatregelen waarmee overheidsdiensten hun milieuprestaties kunnen verbeteren voor elk van de in bovenstaande tabel vermelde milieuaspecten. Bij de vaststelling ervan is rekening gehouden met de specifieke problemen en kansen van overheidsdiensten in vergelijking met particuliere ondernemingen. Daarbij gaat het onder meer om:

striktere aanbestedingsprocedures;

strikte financieringsregels;

tragere uitvoering van besluiten;

bestaande infrastructuur;

beperkte financiële middelen;

maar ook:

mogelijkheid om een langere terugverdientijd te aanvaarden;

mogelijkheid om bij keuzes maatschappelijke voordelen zwaarder te laten wegen dan het terugverdienen van investeringen;

stabiel personeel;

schaalvoordelen mogelijk door samenwerking met andere overheidsdiensten op lokaal, regionaal of nationaal niveau.

Als lokale overheden overwegen een van de in dit document gepresenteerde BEMP’s te gaan toepassen, moeten zij rekening houden met hun specifieke problemen en nagaan hoe zij gebruik kunnen maken van de specifieke kansen die zij hebben (8).

3.   BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN, MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN EN BENCHMARKS VOOR TOPPRESTATIES VOOR DE OVERHEIDSSECTOR

3.1.   Beste milieubeheerpraktijken voor duurzame kantoren

Dit punt geldt voor alle overheidsdiensten die kantoorwerkzaamheden verrichten.

3.1.1.   Beheer en minimalisering van energieverbruik

Het is een beste milieubeheerpraktijk om bij de uitvoering van het energiebeheer in kantoren die een overheidsdienst in eigendom of beheer heeft, de beginselen van de kwaliteitscirkel van Deming (plannen, uitvoeren, controleren, bijstellen) te volgen door:

frequent of continu gegevens over het energieverbruik te verzamelen; deze gegevens kunnen per gebouw, per deel van een gebouw (bv. toegangshal, kantoren, kantine/cafetaria), per type energiebron (bv. gas, elektriciteit) en per eindgebruikscategorie (bv. verlichting, verwarming) worden verzameld;

de gegevens te analyseren, doelen te stellen en benchmarks te bepalen en de feitelijke prestaties op het gebied van energieverbruik daarmee te vergelijken;

een strategie te bepalen en een actieplan op te stellen om de energieprestaties van het kantoorgebouw te verbeteren (zie punten 3.2.5, 3.2.7 en 3.2.8).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan breed worden toegepast op kantoorgebouwen die overheidsdiensten in eigendom of beheer hebben. Bij gehuurde gebouwen kunnen de mogelijke acties bij de toepassing ervan echter beperkter zijn.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i1)

Totaal jaarlijks energieverbruik per vloeroppervlakte-eenheid (9), uitgedrukt als eindenergie (kWh/m2/jaar).

Dit kan, indien de gegevens beschikbaar zijn, worden uitgesplitst in:

verwarming van ruimten (kWh/m2/jaar);

koeling van ruimten (kWh/m2/jaar);

verlichting (kWh/m2/jaar);

overig elektriciteitsverbruik (kWh/m2/jaar).

(i2)

Totaal jaarlijks energieverbruik per werknemer (voltijdequivalent, VTE), uitgedrukt als eindenergie (kWh/VTE/jaar).

Dit kan, indien de gegevens beschikbaar zijn, worden uitgesplitst in:

verwarming van ruimten (kWh/VTE/jaar);

koeling van ruimten (kWh/VTE/jaar);

verlichting (kWh/VTE/jaar);

overig elektriciteitsverbruik (kWh/VTE/jaar).

(i3)

Totaal jaarlijks primair energieverbruik per vloeroppervlakte-eenheid of per werknemer (voltijdequivalent, VTE) (kWh/m2/jaar, kWh/VTE/jaar)

(i4)

Totale jaarlijkse broeikasgasemissies per vloeroppervlakte-eenheid of per werknemer (voltijdequivalent, VTE) (kg CO2-eq./m2/jaar, kg CO2-eq./VTE/jaar)

3.1.2.   Beheer en minimalisering van waterverbruik

Het is een beste milieubeheerpraktijk om bij de uitvoering van het waterbeheer in kantoren die een overheidsdienst in eigendom of beheer heeft, de beginselen van de kwaliteitscirkel van Deming (plannen, uitvoeren, controleren, bijstellen) te volgen door:

frequent of continu gegevens over het waterverbruik te verzamelen; deze gegevens kunnen per gebouw, per relevant deel van een gebouw waar water wordt gebruikt (bv. toegangshal, kantoren, kantine/cafetaria) en per eindgebruikscategorie (bv. toiletten, keukens) worden verzameld;

de gegevens te analyseren, doelen te stellen en benchmarks te bepalen en het feitelijke waterverbruik daarmee te vergelijken;

een strategie te bepalen en een actieplan op te stellen om het waterverbruik te verminderen (bv. installatie van waterbesparende kranen, douches en drukreduceerventielen, regelmatig onderhoud daarvan, installatie van regenwateropvangsystemen).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan breed worden toegepast op kantoorgebouwen die overheidsdiensten in eigendom of beheer hebben, mits de installatie- en onderhoudskosten van de systemen voor het monitoren en verzamelen van gegevens over het waterverbruik worden terugverdiend door de verwachte waterbesparingen. Bij gehuurde gebouwen kunnen de mogelijke acties bij de toepassing ervan beperkter zijn.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i5)

Totaal jaarlijks waterverbruik per werknemer (voltijdequivalent, VTE) (m3/VTE/jaar), uitgesplitst in (indien relevant):

gebruik van leidingwater (m3/VTE/jaar);

gebruik van opgevangen hemelwater (m3/VTE/jaar);

hergebruik van grijs water (m3/VTE/jaar).

(i6)

Totaal jaarlijks waterverbruik per eenheid intern vloeroppervlak (m3/m2/jaar), uitgesplitst in (indien relevant):

gebruik van leidingwater (m3/m2/jaar);

gebruik van opgevangen hemelwater (m3/m2/jaar);

hergebruik van grijs water (m3/m2/jaar).

(b1)

Totaal waterverbruik in kantoorgebouwen bedraagt minder dan 6,4  m3/werknemer (VTE)/jaar

3.1.3.   Beheer en minimalisering van afvalproductie

Het is een beste milieubeheerpraktijk om in kantoren die een overheidsdienst in eigendom of beheer heeft geavanceerd afvalbeheer toe te passen op basis van:

preventie: invoering van papierloze procedures en archieven, gebruik van duurzame apparatuur en verbruiksgoederen (bv. via groene overheidsopdrachten, zie punt 3.11), hergebruik van kantoormeubilair en -apparatuur (bv. invoering van een online-inventaris van aanwezige maar niet meer noodzakelijke apparatuur, meubilair en kantoorbenodigdheden, die alle diensten en personeelsleden moeten raadplegen voordat zij nieuwe artikelen aankopen; verlenging van de levensduur door professionele reiniging, reparatie en onderhoud); stimulering van personeel om herbruikbare kopjes of bekers te gebruiken in plaats van plastic wegwerpbekers; plaatsing van drinkwaterfonteinen (zonder plastic bekers) in vergaderzalen en openbare ruimten in plaats van plastic flesjes;

afvalscheiding: gemakkelijke toegang tot recyclingcontainers voor de meest gangbare soorten afval en inrichting van recycleerpunten voor alle andere soorten afval om de hoeveelheid restafval te minimaliseren; aankoop van apparatuur en verbruiksgoederen die van recycleerbare materialen zijn gemaakt;

monitoring: regelmatige meting van de geproduceerde hoeveelheid afval per afvaltype, voor alle soorten afval (bv. gescheiden ingezameld deel, restafval, gevaarlijk afval); dit kan worden verwezenlijkt door middel van goede strategieën en betrokkenheid van personeel van verschillende diensten.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten, en is specifiek van toepassing op kantooractiviteiten. De specifieke maatregel die wordt genomen (bv. de verschillende delen waarin het afval wordt gescheiden) moet op de specifieke omstandigheden worden afgestemd (bv. soorten afval die worden geproduceerd, beschikbaarheid ter plaatse van recycleerdiensten voor bepaalde soorten afval, lokale wetgeving en kosten van afvalbeheer).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i7)

Totale jaarlijkse productie van kantoorafval per werknemer (voltijdequivalent, VTE) (kg/VTE/jaar)

(i8)

Totale jaarlijkse hoeveelheid meubilair, apparatuur en kantoorbenodigdheden die is hergebruikt (kg/VTE/jaar, uitgespaarde EUR voor aankoop/VTE/jaar)

(i9)

Kantoorafval dat wordt gerecycleerd als % van het totale afval, naar gewicht (%)

(i10)

Restkantoorafval (10) als % van het totale afval, naar gewicht (%)

(b2)

Er worden geen afvalstoffen gestort die in de kantoorgebouwen zijn geproduceerd

(b3)

Totale afvalproductie in kantoorgebouwen bedraagt minder dan 200 kg/werknemer (VTE)/jaar

3.1.4.   Minimalisering van het gebruik van papier en verbruiksartikelen op kantoor

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

interne procedures (bv. papierloze procedures, zoals elektronische workflows, handtekeningen en archieven, geen geprinte of gedrukte vergaderstukken, nieuwsbrieven en verslagen, dubbelzijdig printen als standaardinstelling) in te voeren en te bevorderen om het gebruik van kopieer- en printerpapier en verbruiksartikelen zoals pennen, potloden, markeerstiften en blocnotes door werknemers en het publiek te reduceren en zo de vraag te doen afnemen;

groene overheidsopdrachten te plaatsen (zie punt 3.11) om minder belastende keuzen te bevorderen (bv. kantoorpapier met een lager gramgewicht, duurzamere navulbare producten en alternatieven met een geringer milieueffect of een lagere toxiciteit).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan breed worden toegepast door alle overheidsdiensten.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i11)

Gebruikte aantal vellen (11) kantoorpapier per werknemer (voltijdequivalent, VTE) per dag (vellen papier/VTE/werkdag)

(i12)

Percentage van het aangekochte kantoorpapier dat een milieucertificaat heeft (%)

(i13)

Jaarlijkse kosten van de gekochte kantoorverbruiksartikelen per werknemer (voltijdequivalent, VTE) (EUR/VTE/jaar)

(b4)

Verbruik van kantoorpapier bedraagt minder dan 15 vellen A4/werknemer (VTE)/werkdag

(b5)

Gebruikte kantoorpapier is voor 100 % gerecycleerd of gecertificeerd volgens een milieukeur van ISO-type I (12) (bv. EU-milieukeur)

3.1.5.   Minimalisering van het milieueffect van woon-werkverkeer en dienstreizen

Het is een beste milieubeheerpraktijk om het milieueffect van woon-werkverkeer en dienstreizen te minimaliseren door:

bewustmaking van personeel en bevordering van gedragsverandering om het woon-werkverkeer duurzamer te maken (bv. campagnes met digitale hulpmiddelen, financiële prikkels/ontmoediging, gebruik van „social games” of stimulansen op basis van beloningen);

opstelling van vervoersregelingen voor de hele organisatie, waarmee duurzame vormen van woon-werkverkeer en dienstreizen worden aangemoedigd (bv. afspraken met plaatselijke openbaarvervoerbedrijven om routes op de behoeften van personeelsleden af te stemmen; invoering van een koolstofbudget voor dienstreizen);

opname van strikte duurzaamheidscriteria bij de aanbesteding van vervoersdiensten (bv. gebruik van trein i.p.v. vliegtuig voor korte reizen; voorkeur voor directe vluchten of multimodale reizen i.p.v. aansluitende vluchten);

reductie van woon-werkverkeer per auto als er openbaar vervoer bestaat en aanmoediging van efficiënter autogebruik (bv. afname van autoverkeer met slechts één inzittende door werknemers aan te moedigen te carpoolen);

werknemers flexibel te laten werken, waardoor de algehele transportbehoefte afneemt (bv. invoering van afstands- en thuiswerken, installatie van virtuele vergaderhulpmiddelen).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle soorten overheidsdiensten, ongeacht de schaal. De specifieke maatregelen die kunnen worden ingevoerd, hangen echter af van de omstandigheden ter plaatse, zoals de geografische ligging en de beschikbaarheid van openbaar vervoer.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i14)

Invoering van hulpmiddelen voor de bevordering van duurzaam woon-werkverkeer (j/n)

(i15)

Percentage van het personeel dat dagelijks naar het werk komt met een auto met één inzittende (%)

(i16)

Percentage van het personeel dat ten minste drie keer per week te voet, per fiets of per openbaar vervoer naar het werk komt (%)

(i17)

Totale jaarlijkse CO2-equivalentemissies door dienstreizen (ton CO2-eq./jaar)

(i18)

Totale jaarlijkse CO2-equivalentemissies door dienstreizen per werknemer (voltijdequivalent, VTE) (kg CO2-eq./VTE/jaar)

(i19)

Invoering van een koolstofbudget voor alle dienstreizen (j/n)

(i20)

Beschikbaarheid van videoconferentiefaciliteiten voor alle personeelsleden en meting en bevordering van het gebruik ervan (j/n)

(b6)

Hulpmiddelen voor de bevordering van duurzaam woon-werkverkeer van werknemers zijn ingevoerd en worden bevorderd

(b7)

Koolstofbudget is ingevoerd voor alle dienstreizen

(b8)

Videoconferentiefaciliteiten zijn beschikbaar voor alle personeelsleden en het gebruik ervan wordt gemeten en bevorderd

3.1.6.   Minimalisering van het milieueffect van kantines en cafetaria’s

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

bij aanbestedingen voor kantine- of cafetariadiensten, dan wel voor de aankoop van levensmiddelen en dranken voor kantines en cafetaria’s in eigen beheer, duurzaamheidseisen te hanteren, zoals seizoensproducten, biologische levensmiddelen, beschikbaarheid van vegetarische of veganistische keuzemogelijkheden en vermijding (zo mogelijk) van het aanbieden van producten in plastic wegwerpverpakkingen; dienstverrichters te kiezen die diensten kunnen aanbieden zonder gebruik te maken van plastic wegwerpartikelen, zoals kopjes, borden en bestek (zie ook punt 3.11);

bewustmakingscampagnes onder het personeel te voeren om duurzame voedselkeuzes te bevorderen;

gedragsveranderingen in kantines en cafetaria’s in de hand te werken door de wijze van inrichting (bv. andere presentatie waardoor een bepaalde keuze wordt bevorderd of de standaardoptie is) en door het prijsbeleid (bv. lagere prijzen voor duurzamere levensmiddelen);

maatregelen te treffen om voedselverspilling tegen te gaan door kleinere porties aan te bieden, porties van verschillende grootte aan te bieden, zorgvuldige planning van menu’s enz.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle soorten overheidsdiensten met een kantine of cafetaria, ongeacht de schaal.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i21)

Percentage geserveerde voedingsopties met klein milieueffect (bv. seizoensproducten, biologische producten) (levensmiddelen met klein milieueffect als % van de totale omzet)

(i22)

Hoeveelheid voedselafval per geserveerde maaltijd (g/maaltijd)

(i23)

Percentage voedselafval dat anaeroob wordt vergist (% van totale voedselafval dat anaeroob wordt vergist)

3.1.7.   Minimalisering van het milieueffect van vergaderingen en evenementen

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

een managementsysteem voor duurzame evenementen in te voeren; het beheersysteem kan door de overheidsdienst zelf worden toegepast en/of er kunnen contractanten en/of leveranciers worden gezocht die een dergelijk beheersysteem toepassen; leveranciers en hotels kunnen ook een milieubeheersysteem hebben (bv. EMAS);

alle belanghebbenden bij een evenement (leveranciers, afgevaardigden, het grote publiek) te informeren over de maatregelen die zij kunnen nemen om het milieueffect van het bijwonen van het evenement te reduceren en alle betrokkenen en/of deelnemers daarbij te betrekken (bv. correct gebruik van gescheiden afvalbakken, keuze voor kraanwater en herbruikbare waterflessen, gebruik van duurzame vervoermiddelen);

bij de keuze van de locatie van het evenement of de vergadering rekening te houden met milieuaspecten (zoals goede bereikbaarheid per openbaar vervoer, gebouw met gering milieueffect en milieubeheersysteem);

de producten en diensten die voor de organisatie van vergaderingen en evenementen vereist zijn, aan te kopen via groene aanbestedingen (zie punt 3.11) en de hoeveelheid gadgets en de inhoud van conferentietassen (bv. folders, USB-sticks, badges) te beperken;

bij aanbestedingen voor cateringdiensten, dan wel bij de aankoop van levensmiddelen en dranken van cateringdiensten in eigen beheer, duurzaamheidseisen te hanteren, zoals seizoensproducten, biologische levensmiddelen, beschikbaarheid van vegetarische of veganistische keuzemogelijkheden en vermijding (zo mogelijk) van het aanbieden van producten in plastic wegwerpverpakkingen; dienstverrichters te kiezen die diensten kunnen aanbieden zonder gebruik te maken van wegwerpartikelen, zoals borden, kopjes en bestek, en drinkwaterfonteinen ter beschikking te stellen in plaats van flesjes water (zie ook de punten 3.1.6 en 3.11).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle soorten overheidsdiensten die vergaderingen en evenementen organiseren, ongeacht de schaal van de dienst.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i24)

Percentage leveranciers met een erkend managementsysteem voor duurzame evenementen (bv. ISO 20121) of milieubeheersysteem (bv. EMAS) (%)

(i25)

Percentage aanbestedingen in verband met evenementen waarbij in de criteria wordt verwezen naar een erkend managementsysteem voor evenementen (bv. ISO 20121) of milieubeheersysteem (bv. EMAS) (%)

3.2.   Beste milieubeheerpraktijken in verband met duurzame energie en klimaatverandering

Dit punt geldt voor lokale overheden, zowel in hun hoedanigheid van bestuurslichaam als in hun hoedanigheid van dienstverrichters met uiteenlopende directe activiteiten waarbij energie wordt verbruikt, en in het kader van hun voorbeeldfunctie voor het grondgebied waarvoor zij verantwoordelijk zijn. De beste milieubeheerpraktijken in dit punt vallen uiteen in vier groepen:

BEMP’s op het gebied van beleid, die verband houden met de beleidsmaatregelen die een lokale overheid kan nemen om, zowel in de eigen organisatie als in het bestuurde gebied, duurzame energie te bevorderen en klimaatverandering te beperken en aanpassingen aan klimaatverandering door te voeren;

BEMP’s betreffende directe activiteiten en de wijze waarop de lokale overheden in hun eigen gebouwen en infrastructuren het energieverbruik kunnen beperken en kunnen overstappen op hernieuwbare energie;

BEMP’s betreffende rol van gemeenten op het gebied van regelgeving en planning;

BEMP’s betreffende de invloed van gemeenten op hun grondgebied, de voorbeeldfunctie die de overheid kan vervullen en de wijze waarop lokale overheden acties van burgers en organisaties op gang kunnen brengen.

Beste milieubeheerpraktijken op het gebied van beleid

3.2.1.   Inventarisatie van het energieverbruik en de emissies binnen de gemeente

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

systematisch gegevens te verzamelen over het energiegebruik en de emissies binnen de gemeente; deze inventarisatie omvat het energieverbruik en de emissies binnen de gemeente van alle sectoren, waaronder industrie, handel/diensten, landbouw, bouwnijverheid, huisvesting en vervoer;

de verzamelde gegevens openbaar te maken en te gebruiken voor de bepaling van acties waarmee de broeikasgasemissies in de gemeente kunnen worden verminderd (zie punt 3.2.2).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i26)

Totale jaarlijkse koolstofemissies binnen de gemeente: absoluut (t CO2-eq.) en per inwoner (kg CO2-eq./inwoner)

(i27)

Jaarlijks energieverbruik in de gemeente per inwoner, uitgedrukt als eindenergie (kWh/inwoner)

3.2.2.   Opstelling en uitvoering van een gemeentelijk actieplan op het gebied van energie en klimaat

Het is een beste milieubeheerpraktijk om op basis van de inventarisatie van het energieverbruik en de emissies (zie punt 3.2.1) een gemeentelijk actieplan op het gebied van energie en klimaat op te stellen. Het actieplan omvat wetenschappelijk en empirisch onderbouwde korte- en langetermijndoelen die bereikt kunnen worden door een aantal duidelijk omschreven acties uit te voeren (bv. verlaging van het energieverbruik van particuliere gebouwen en bedrijven, verlaging van het energieverbruik van gemeentelijke gebouwen en lokale overheidsdiensten, verbetering van het openbaar vervoer).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i28)

Er is een gemeentelijk actieplan op het gebied van energie en klimaat, met doelen en acties (j/n)

(i26)

Totale jaarlijkse koolstofemissies binnen de gemeente: absoluut (t CO2-eq.) en per inwoner (kg CO2-eq./inwoner)

(i27)

Jaarlijks energieverbruik in de gemeente per inwoner, uitgedrukt als eindenergie (kWh/inwoner)

(b9)

Er is een gemeentelijk actieplan op het gebied van energie en klimaat, met doelen en acties, dat gebaseerd is op de inventarisatie van het energieverbruik en de emissies

3.2.3.   Bepaling en toepassing van een strategie voor aanpassing aan klimaatverandering binnen de gemeente

Het is een beste milieubeheerpraktijk om een alomvattende strategie voor aanpassing aan klimaatverandering binnen de gemeente te bepalen waarmee de bebouwde en natuurlijke omgeving kan worden beschermd tegen de nadelige gevolgen en effecten van klimaatverandering (bv. overstromingen, hittegolven, droogte). De strategie voor aanpassing aan klimaatverandering kan voortbouwen op andere lokale en regionale aanpassingsstrategieën en moet ervoor zorgen dat de verschillende strategieën op elkaar zijn afgestemd. De strategie moet coherent zijn met andere relevante beleidsmaatregelen en strategieën (bv. waterbeheerplannen), die erop moeten worden afgestemd.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden. De reikwijdte van de aanpassingsstrategie moet worden bepaald in het licht van de specifieke context van de overheidsdienst. De maatregelen in de strategie moeten zijn afgestemd op de verwachte gevolgen van de klimaatverandering op het betrokken grondgebied.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i29)

Er is een alomvattende strategie voor aanpassing aan klimaatverandering binnen de gemeente (j/n)

(i30)

Percentage van de huizen en bedrijven dat als gevolg van de strategie wordt beschermd (%)

(b10)

Er is een alomvattende strategie voor aanpassing aan klimaatverandering binnen de gemeente

Beste milieubeheerpraktijken betreffende directe activiteiten

3.2.4.   Toepassing van energie-efficiënte straatverlichting

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

een audit van het straatverlichtingssysteem uit te voeren;

de armaturen te verbeteren om opwaartse en hinderlijke straling te voorkomen en de nuttige lichtopbrengst te optimaliseren;

de verlichting te beperken tot de werkelijke behoeften (vermijding van te sterke verlichting);

lampen te vervangen door technologie met een hoge energie-efficiëntie (bv. led), waarbij gelet wordt op de duurzaamheid en op de kleurweergave-index (13) en kleurtemperatuur (14) van het licht;

de verlichting ’s nachts te dimmen (minder verlichting gedurende de nacht);

slimme straatverlichting in te voeren (bv. sensoren om de verlichting tijdelijk te versterken wanneer de aanwezigheid van mensen wordt gedetecteerd).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die rechtstreeks of indirect (via een (overheids)bedrijf) de straatverlichting beheren. De investeringen die gedaan moeten worden om de vermelde maatregelen uit te voeren, kunnen in sommige gevallen een beperkende factor vormen en van invloed zijn op de gekozen maatregelen, maar zij worden over het algemeen binnen een redelijke tijd terugverdiend door de bereikte energiebesparingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i31)

Jaarlijks energieverbruik voor straatverlichting per inwoner (kWh/inwoner/jaar)

(i32)

Jaarlijks energieverbruik voor straatverlichting per kilometer verlichte straat (MWh/km/jaar)

(b11)

Energieverbruik voor straatverlichting per kilometer bedraagt minder dan 6 MWh/km/jaar

3.2.5.   Verbetering van de energie-efficiëntie van overheidsgebouwen

Het is een beste milieubeheerpraktijk om ervoor te zorgen dat overheidsgebouwen een zo hoog mogelijke energie-efficiëntie en een zo laag mogelijk energieverbruik hebben. Dit kan worden verwezenlijkt door de energieprestaties en de warmte-isolatie van het gebouw (muren, dak, vensters) te verbeteren en de luchtdichtheid te vergroten, of door energie-efficiënte apparatuur te installeren en de energiesystemen aan te pakken.

Zowel nieuwe als bestaande overheidsgebouwen kunnen energieprestaties behalen die beter zijn dan de in de nationale bouwcodes vastgestelde minimumnormen (15) en worden ontworpen of gerenoveerd als bijna-energieneutrale gebouwen voordat dit door de EU verplicht wordt gesteld (16).

Bij het bepalen van de maatregelen om de energie-efficiëntie van de gebouwen te verbeteren moet niet alleen worden gekeken naar de gewenste energieprestaties, maar ook naar het totale milieueffect tijdens de gehele levensduur van de gebouwen (17). Dit kan onder meer tot een minimum worden beperkt door te kiezen voor duurzame en energiezuinig geproduceerde bouwmaterialen, in de ontwerpfase ervoor te zorgen dat het gebouw in de toekomst gemakkelijk kan worden aangepast voor hergebruik en gemakkelijk kan worden gerenoveerd (bv. flexibele plattegronden) en de mogelijkheid van deconstructie voor hergebruik en recycling van bouwmaterialen en -elementen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten, mits zij over de vereiste financiële middelen kunnen beschikken om de energie-efficiëntie van de overheidsgebouwen te verbeteren. Bij gehuurde gebouwen kan de uitvoering van deze beste milieubeheerpraktijk lastiger zijn. De energieprestaties die in elk specifiek geval haalbaar zijn, hangen daarnaast af van de kenmerken van het gebouw (bv. de ouderdom).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i1)

Totaal jaarlijks energieverbruik per vloeroppervlakte-eenheid, uitgedrukt als eindenergie (kWh/m2/jaar)

(i33)

Totaal jaarlijks primair energieverbruik per vloeroppervlakte-eenheid (kWh/m2/jaar)

(b12)

Bij nieuwbouw is het gebouw ontworpen met een totaal primair energieverbruik (voor al het gebruik) van minder dan 60 kWh/m2/jaar

(b13)

Bij de renovatie van bestaande gebouwen is het gebouw ontworpen met een totaal primair energieverbruik (voor al het gebruik) van minder dan 100 kWh/m2/jaar

3.2.6.   Verbetering van de energie-efficiëntie van sociale woningen

Het is een beste milieubeheerpraktijk om bij zowel renovatie als nieuwbouw van sociale woningen de energie-efficiëntie te verbeteren op dezelfde wijze als hierboven voor overheidsgebouwen is beschreven (zie punt 3.2.5). Daarbij is het tevens een beste milieubeheerpraktijk om de buurtbewoners bij de planning van de renovatie of het ontwerp van de nieuwbouw te betrekken om rekening te kunnen houden met hun behoeften en hen te informeren over de voordelen van bijna-energieneutrale gebouwen en het gebruik ervan.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door overheidsdiensten die sociale woningen beheren. De vereiste investeringen kunnen een wezenlijke belemmering vormen voor de toepassing ervan. De investeringen worden echter terugverdiend in de vorm van sociale voordelen (meer welvaart, minder energiearmoede) en financiële voordelen (energiebesparingen als de energiekosten centraal worden betaald, meer huurders die hun huur betalen als de huurders hun eigen energiekosten moeten betalen).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i1)

Totaal jaarlijks energieverbruik per vloeroppervlakte-eenheid, uitgedrukt als eindenergie (kWh/m2/jaar)

(i33)

Totaal jaarlijks primair energieverbruik per vloeroppervlakte-eenheid (kWh/m2/jaar)

(b12)

Bij nieuwbouw is het gebouw ontworpen met een totaal primair energieverbruik (voor al het gebruik) van minder dan 60 kWh/m2/jaar

(b13)

Bij de renovatie van bestaande gebouwen is het gebouw ontworpen met een totaal primair energieverbruik (voor al het gebruik) van minder dan 100 kWh/m2/jaar

3.2.7.   Waarborging van de energie-efficiëntie van overheidsgebouwen door toepassing van energieprestatiecontracten

Het is een beste milieubeheerpraktijk om bij overheidsgebouwen energieprestatiecontracten toe te passen. De overheidsdienst stelt een energiedienstverlener (energy service company — ESCo) aan, die nagaat hoe de energie-efficiëntie van overheidsgebouwen kan worden verbeterd en een verbeterplan uitwerkt en uitvoert, met de garantie dat daarbij een bepaalde energiebesparing wordt behaald. Het investeringsrisico wordt gedragen door de dienstverlener, die in veel gevallen ook de financiering van de projecten regelt. Op deze wijze kunnen overheidsdiensten hun gebouwen energiezuiniger maken zonder de investeringen te moeten voorschieten.

Er bestaan twee soorten energieprestatiecontracten:

contracten met opbrengstdeling, waarbij de kostenbesparingen volgens een vooraf bepaalde verdeelsleutel gedurende een vast aantal jaren over de ESCo en de overheidsdienst worden verdeeld;

contracten met gegarandeerde besparingen, waarbij de ESCo de overheidsdienst een bepaald niveau van energiebesparing garandeert, waardoor deze haar energierekening ziet dalen. De werkelijke besparingen zijn echter hoger dan de gegarandeerde besparingen en de ESCo ontvangt het verschil.

Toepasbaarheid

Alle overheidsdiensten kunnen energieprestatiecontracten toepassen om hun gebouwen energiezuiniger te maken. Dit is met name relevant voor overheidsdiensten en/of projecten waarvoor het anders moeilijk zou zijn om de nodige investeringen te doen door gebrek aan financiële middelen of technische en beheerscapaciteit op het gebied van energie-efficiëntie.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i34)

Percentage van het totale energieverbruik van de overheidsdienst dat onder energieprestatiecontracten valt (%)

3.2.8.   Verbetering van de energie-efficiëntie van bestaande overheidsgebouwen door middel van monitoring, energiebeheer en bevordering van gedragsverandering

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

de belangrijkste personeelsleden die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de gebouwen en het energiebeheer op te leiden op het gebied van energie-efficiëntie; de opleiding moet een theorie- en praktijkgedeelte omvatten en met geschikte handboeken en gidsen worden ondersteund;

alle personeelsleden te betrekken bij energiebesparingsacties (bv. licht uitdoen, juiste kamertemperatuur instellen), met bijzondere aandacht voor gerespecteerde en invloedrijke personeelsleden (bv. „gedragsveranderingskampioenen”);

gedragsveranderingscampagnes te plannen en uit te voeren om in de hele overheidsdienst energie-efficiëntie te stimuleren; daarbij moet eerst de doelgroep van elke campagne worden bepaald, waarna specifieke energiebesparingsacties onder de betrokken personeelsleden kunnen worden bevorderd;

energieprestatiecertificaten en energie-etiketten (Display Energy Certificates) vast te stellen, die de energieprestaties van een gebouw aangeven en die op een goed zichtbare plaats in het gebouw moeten worden aangebracht. Deze kunnen in specifieke bewustmakingscampagnes worden gebruikt als instrument om de betrokkenheid te bevorderen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i1)

Totaal jaarlijks energieverbruik per vloeroppervlakte-eenheid, uitgedrukt als eindenergie (kWh/m2/jaar)

(i35)

Percentage van de personeelsleden dat zich inzet en dat zich een jaar na het begin van de bewustmakingscampagne nog steeds inzet (%)

(i36)

Jaarlijks aantal specifieke milieuopleidingsuren per werknemer (voltijdequivalent, VTE) (uren/VTE/jaar)

3.2.9.   Toepassing van stadsverwarming en -koeling

Het is een beste milieubeheerpraktijk om stadsverwarmings- en/of stadskoelingsnetten aan te leggen om overheidsgebouwen en/of huishoudens te voorzien van verwarming en warm water, respectievelijk koeling. Doordat de aan het net geleverde warmte en/of koude centraal wordt opgewekt, kan gebruik worden gemaakt van warmte-krachtkoppeling of trigeneratie (warmte-kracht-koudekoppeling). Verdere milieuvoordelen kunnen in sommige gevallen worden behaald door in deze systemen hernieuwbare biomassa, geothermische energie of restwarmte van fabrieken toe te passen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden. Zij is met name relevant voor nieuwbouwgebieden en grote renovaties van overheidsgebouwen of andere openbare infrastructuur (zoals zwembaden). Er zijn enkele beperkingen voor dunbevolkte gebieden en voor gebieden waar de vraag naar warmte en koude sterk fluctueert.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i37)

Jaarlijkse CO2-emissies van het verwarmings- of koelsysteem, voor en na de toepassing van stadsverwarming of -koeling, uitgedrukt in een absoluut cijfer of per vloeroppervlakte-eenheid van de verwarmde of gekoelde gebouwen (t CO2-eq., kg CO2-eq./m2)

3.2.10.   Gebruik van ter plaatste opgewekte hernieuwbare energie en miniwarmte-krachtkoppeling (WKK) in overheidsgebouwen en sociale woningen

Het is een beste milieubeheerpraktijk om in overheidsgebouwen en sociale woningen koolstofarme technologie toe te passen om aan de energievraag te voldoen. Daarbij kan het gaan om zonne-energiesystemen voor warmteopwekking, zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking of, bij voldoende warmtevraag, kleinschalige warmte-krachtkoppelingssystemen (mini-WKK) waarmee zowel warmte als elektriciteit wordt opgewekt, met een hoger algeheel rendement. Mini-WKK-systemen kunnen op gas werken, maar er kan ook gebruik worden gemaakt van duurzame biomassa als die energiebron in de omgeving beschikbaar is, waarmee bijkomende milieuvoordelen worden behaald.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten. Bepaalde oplossingen kunnen echter alleen worden toegepast als de daarvoor vereiste hernieuwbare energiebronnen ter plaatse beschikbaar zijn en als de vereiste financiële investeringen mogelijk zijn.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i38)

Ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie per vloeroppervlakte-eenheid (kWh/m2/jaar)

(i39)

Aandeel van ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie in het totale energieverbruik (%)

(i40)

Aandeel van ter plaatse opgewekte koolstofarme energie in het totale energieverbruik (%)

(i41)

Aandeel van ter plaatse opgewekte hernieuwbare elektriciteit in het totale elektriciteitsverbruik (%)

(i42)

Aandeel van ter plaatse opgewekte hernieuwbare warmte in warmwaterverbruik (%)

(b14)

100 % van de elektriciteit die in een overheidsgebouw wordt gebruikt, is ter plaatse opgewekt en hernieuwbaar

(b15)

100 % van het warme water dat in een overheidsgebouw of in sociale woningen wordt gebruikt, is verwarmd met ter plaatse opgewekte hernieuwbare warmte

Beste milieubeheerpraktijken betreffende rol van gemeenten op het gebied van regelgeving en planning

3.2.11.   Verhoging van de energie-efficiëntiestandaarden en opname van eisen op het gebied van hernieuwbare energie bij de planning van nieuwbouw en ingrijpende renovaties, via de plaatselijke bouwverordeningen, stadsplanning en bouwvergunningen

Het is een beste milieubeheerpraktijk om in de plaatselijke bouwverordeningen de eis te stellen dat nieuwbouw en renovaties worden uitgevoerd volgens de hoogste energiestandaarden (d.w.z. hoge energie-efficiëntie en toepassing van hernieuwbare energiebronnen). De meeste gemeenten hebben de autonomie om eisen te stellen die verder gaan dan de energiestandaarden en eisen op het gebied van hernieuwbare energie die in de nationale wetgeving zijn vastgesteld, en kunnen positieve veranderingen op lokaal niveau teweegbrengen. De plaatselijke bouwverordeningen kunnen regelmatig worden aangepast als ontwikkelingen in de bouwsector en nieuwe nationale doelstellingen daar aanleiding toe geven.

Het is ook een beste milieubeheerpraktijk om bij stadsplanning en bouwvergunningen aandacht te besteden aan de energieprestaties en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, zodat organisaties en burgers worden verplicht en/of aangemoedigd te kiezen voor duurzame energie.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die een rol hebben bij de vaststelling van de plaatselijke bouwverordening en/of de verlening van bouwvergunningen. In de nationale wetgeving kunnen echter beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van de eisen die zij mogen stellen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i43)

Vaststelling van verordeningen met hogere energie-efficiëntiestandaarden en strengere eisen op het gebied van hernieuwbare energie (j/n)

(i44)

Energieprestatieniveau dat door de plaatselijke bouwverordening wordt voorgeschreven (kWh/m2/jaar)

(i45)

Systematische aandacht voor energieprestaties en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in de bouwvergunningsprocedure (j/n)

Beste milieubeheerpraktijken betreffende de invloed van gemeenten op hun grondgebied

3.2.12.   Voorbeeldfunctie van de overheid

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

ambitie te tonen door ten aanzien van het eigen energieverbruik van de plaatselijke overheid en het energieverbruik op haar grondgebied verder te gaan dan de nationale of internationale streefdoelen, met volledige inzet van de hoogste gemeentelijke verantwoordelijken en betrokkenheid van alle andere relevante belanghebbenden;

het goede voorbeeld te geven: de gemeente kan voorbeeldmaatregelen nemen en exemplaire energieprestatieniveaus bereiken om aan te tonen dat het mogelijk is en tegelijkertijd de plaatselijke markt voor duurzame energieoplossingen te stimuleren; ook kan de gemeente zich met opvallende projecten profileren als lokale overheid die zich inzet voor duurzaamheid;

effectief te communiceren met het grote publiek: om andere belanghebbenden aan te moedigen het goede voorbeeld te volgen, moet de overheidsdienst laten zien dat hij zijn ambities waarmaakt;

de invoering van stimuleringsregelingen te ondersteunen: lokale financieringsregelingen invoeren om burgers te helpen bij het verkleinen van hun milieueffect;

institutionele belemmeringen voor de toepassing van duurzame energieoplossingen te helpen wegnemen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheidsdiensten.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i46)

Uitvoering van voorbeeld- en demonstratieprojecten (j/n)

(i47)

Realisatie van een ambitieus energieprestatieniveau bij alle gebouwen en activiteiten van de overheidsdienst (j/n)

3.2.13.   Informatie- en adviesdiensten op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie voor burgers en bedrijven en publiek-private samenwerking

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

strategische partnerschappen aan te gaan om het grote publiek te betrekken bij de ontwikkeling en uitvoering van koolstofreductieregelingen;

informatie- en adviesdiensten op te richten om burgers en bedrijven te helpen hun energieverbruik te verlagen;

publiek-private energieprojecten op te richten en mee te doen aan bestaande projecten: overheidsdiensten kunnen een partnerschap aangaan met private organisaties die beschikken over specialistische kennis over energie-efficiëntie en projecten op het gebied van hernieuwbare energie;

steun te verlenen aan koolstofarme proefprojecten: proefprojecten kunnen ervoor zorgen dat oplossingen op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op de markt komen, die door organisaties en burgers kunnen worden overgenomen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die betrokken zijn bij de bevordering van energie-efficiëntie en/of hernieuwbare energie voor burgers en bedrijven.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i48)

De overheidsdienst verleent informatie- en adviesdiensten op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie (j/n)

(i49)

De overheidsdienst ondersteunt koolstofarme proefprojecten, bijvoorbeeld door publiek-private samenwerking (j/n)

3.2.14.   Thermografisch onderzoek van de bebouwde omgeving binnen de gemeente

Het is een beste milieubeheerpraktijk om met behulp van thermografie gegevens op verschillende niveaus te verzamelen en de warmtestraling zichtbaar te maken om inzicht te krijgen in de punten die met voorrang moeten worden aangepakt om de energie-efficiëntie te vergroten en tevens burgers en plaatselijke organisaties te betrekken bij de energie-efficiëntie van gebouwen. Een thermografisch onderzoek van een groot gebied kan vanuit de lucht worden uitgevoerd.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door lokale overheden. Het thermografisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij bepaalde weersomstandigheden (temperatuur, wind), in een bepaald jaargetijde (winter) en op een bepaald tijdstip (vroeg in de morgen).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i50)

Percentage van het gebouwde gebied binnen de gemeente waarvoor een thermografisch onderzoek is uitgevoerd (%)

(i51)

Potentiële energiebesparingen die met de analyse van het thermografisch onderzoek zijn gevonden (kWh/jaar, EUR/jaar)

(b16)

Er zijn recente (< 5 jaar oude) thermografische gegevens in hoge resolutie (< 50 cm) beschikbaar voor 100 % van het bebouwde gebied binnen de gemeente

3.3.   Beste milieubeheerpraktijken voor mobiliteit

Dit punt geldt voor overheidsdiensten die op hun grondgebied verantwoordelijkheid dragen voor mobiliteit en/of openbaar vervoer.

3.3.1.   Vaststelling van een plan voor duurzame stadsmobiliteit

Het is een beste milieubeheerpraktijk om een plan voor duurzame stadsmobiliteit met een geïntegreerde benadering voor alle vervoerswijzen vast te stellen, waarin ook rekening wordt gehouden met de planning voor de omliggende gebieden. Het stadsmobiliteitsplan is bedoeld om de veiligheid te vergroten, luchtvervuiling en geluidsoverlast tegen te gaan, de emissies en het energieverbruik te verlagen, het vervoer efficiënter en goedkoper te maken en het stadsmilieu en de stadsinrichting aantrekkelijker te maken en te verbeteren. In de volgende punten (3.3.2 t/m 3.3.9) worden maatregelen beschreven die in een stadsmobiliteitsplan kunnen worden opgenomen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die verantwoordelijkheid dragen voor mobiliteit en/of openbaar vervoer. De specifieke maatregelen die in het stadsmobiliteitsplan kunnen worden opgenomen en de toepasbaarheid ervan kunnen door lokale en omgevingsfactoren worden beïnvloed.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i52)

Verdeling van verplaatsingen over vervoerwijzen (% van verplaatsingen per auto, motor, openbaar vervoer, fiets en te voet)

(i53)

Bereikbaarheid van openbaar vervoer (percentage van de inwoners dat binnen een straal van 300 meter van een halte van het openbaar vervoer woont die ten minste elke 15-20 minuten wordt bediend) (%)

3.3.2.   Bevordering van verplaatsingen per fiets en te voet door middel van fietsinfrastructuur, fietsdeelsystemen en wandelpromotie

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

beleidsmaatregelen en -strategieën vast te stellen om verplaatsingen per fiets en te voet te bevorderen; uit de beleids- en planningsdocumenten en strategische plannen van de stad moet duidelijk blijken dat zowel fietsen als wandelen als een afzonderlijke vervoerswijze wordt beschouwd, waarvoor specifieke maatregelen worden genomen;

een efficiënte infrastructuur te bieden; fietsers en voetgangers hebben aparte infrastructuur nodig om zich veilig, snel en aangenaam te kunnen verplaatsen;

methodologische instrumenten toe te passen om systematisch gegevens over fietsers en voetgangers te verzamelen; door de ontwikkeling van de aantallen fietsers en voetgangers te volgen en het effect van de getroffen maatregelen te evalueren kunnen de verdere besluitvorming en keuzes ter bevordering van duurzaam vervoer worden ondersteund;

doeltreffende en doelgerichte communicatiehulpmiddelen te ontwikkelen om te bevorderen dat burgers en werknemers zich per fiets of te voet verplaatsen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor mobiliteit. De toepasbaarheid van specifieke maatregelen kan echter worden beperkt door bepaalde lokale en omgevingsfactoren (zoals het reliëf).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i52)

Verdeling van verplaatsingen over vervoerwijzen (% van verplaatsingen per auto, motor, openbaar vervoer, fiets en te voet)

(i54)

Lengte van fietsinfrastructuur (fietsstroken en -paden), totaal (km) en in verhouding tot de lengte van het totale wegennet voor voertuigen (km fietsinfrastructuur/km wegen)

(i55)

De stad heeft een specifiek beleid of plan voor de investeringen in infrastructuur voor fietsers en voetgangers en meetbare doelen om verplaatsingen per fiets en te voet te bevorderen, die door de politiek zijn goedgekeurd (j/n)

(b17)

De stad heeft een modal split voor fietsen van 20 % of hoger OF de stad heeft haar modal split voor fietsen in de laatste vijf jaar met ten minste 50 % vergroot.

(b18)

Ten minste 10 % van de investeringen van de stad in vervoersinfrastructuur en onderhoud worden besteed aan fietsinfrastructuur.

3.3.3.   Invoering van een grootschalig autodeelsysteem

Het is een beste milieubeheerpraktijk om de invoering van een grootschalig autodeelsysteem binnen de gemeente te ondersteunen en aan te moedigen. Autodeeldiensten worden doorgaans niet beheerd door de stad waar zij worden verleend; de gemeente kan echter wel zorgen voor ondersteunende infrastructuur en beleid en regelgeving om deelauto’s in het stadsverkeer en het openbaar vervoer te integreren. De overheidsdienst kan ook een zakelijke gebruiker van de plaatselijke autodeeldienst worden, zorgen voor bekendheid, de dienst promoten en standaarden vaststellen waaraan autodeelbedrijven moeten voldoen om gebruik te mogen maken van de ondersteunende infrastructuur van de stad (bv. aparte rijstroken, verkeersluwe zones). Ook kunnen steden een subsidie geven aan een autodeelbedrijf zodat het bedrijf kan uitbreiden of sneller kan groeien.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk is in het bijzonder van belang voor lokale overheden met een stedelijk grondgebied van meer dan 200 000 inwoners. Lokale overheden van gebieden met een kleiner aantal inwoners kunnen stuiten op beperkingen bij de toepasbaarheid ervan als gevolg van het beperkte aantal deelnemers aan het autodeelsysteem, hogere kosten, een minder dicht openbaarvervoersnetwerk e.d.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i56)

Aantal gebruikers van autodeelsysteem per 10 000 inwoners (aantal/10 000 inwoners)

(i57)

Aantal geregistreerde gebruikers per deelauto (aantal gebruikers/aantal voertuigen)

(i58)

Aantal inwoners per beschikbare deelauto (aantal inwoners/aantal voertuigen)

(i59)

Jaarlijks afgelegde kilometers door gebruikers van autodeelsysteem (km/gebruiker/jaar)

(i60)

Aantal auto’s van particulieren dat vervangen is door elk voertuig van het wagenpark van een autodeelbedrijf (vervangen aantal auto’s van particulieren/aantal deelauto’s)

(b19)

Elk voertuig van het wagenpark van een autodeelbedrijf heeft ten minste 8 auto’s van particulieren vervangen

(b20)

Per 2 500 inwoners is er ten minste 1 deelauto beschikbaar

3.3.4.   Geïntegreerd betaalmiddel voor openbaar vervoer

Het is een beste milieubeheerpraktijk om een geïntegreerd ov-betaalmiddel in te voeren in de vorm van een slim systeem dat multimodale verplaatsingen registreert en afrekent. Als de overheidsdienst als ov-exploitant optreedt (bv. gemeentelijk vervoersbedrijf), kan hij het geïntegreerde ov-betaalmiddel zelf implementeren. Als de gemeente ov-diensten uitbesteedt aan particuliere ondernemingen, kan het geïntegreerde ov-betaalmiddel als eis in de aanbesteding worden opgenomen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor openbaar vervoer. Als zij echter niet over een zekere kritische massa van gebruikers en jaarlijkse transacties beschikken, kan het lastig zijn om de initiële investeringen (tijd en geld) die nodig zijn om een „slim” geïntegreerd ov-betaalmiddel in te voeren, terug te verdienen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i61)

Percentage verplaatsingen dat met een geïntegreerd ov-betaalmiddel wordt afgerekend (%)

(i62)

Aantal ov-gebruikers dat een eigen motorvoertuig zou gebruiken als er geen geïntegreerd ov-betaalmiddel zou zijn (genormaliseerd voor totale bevolking in het bestreken gebied)

(b21)

Ten minste 75 % van de verplaatsingen wordt met geïntegreerd betaalmiddel afgerekend

3.3.5.   Stimulering van elektrische voertuigen in stadsgebieden

Het is een beste milieubeheerpraktijk dat een overheidsdienst elektrische dienstvoertuigen (auto’s, scooters en fietsen) aanschaft. Daarnaast kunnen er stimuleringsregelingen voor de aankoop van elektrische voertuigen door burgers worden ingevoerd, waarbij het kan gaan om een kleine subsidie of om afspraken met lokale banken dat zij een lagere rente in rekening brengen. Overheidsdiensten kunnen het gebruik van elektrische voertuigen ook bevorderen door deze voertuigen toe te laten tot zones met beperkt verkeer of tot aparte rijstroken, (meer) openbare oplaadpunten aan te leggen, de belasting voor elektrische voertuigen te verlagen, systemen voor het delen van elektrische auto’s in te voeren of te ondersteunen en burgers te informeren over de stimuleringsmaatregelen voor elektrische voertuigen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden en zijn in het bijzonder relevant voor steden (waar vaker kleine afstanden worden afgelegd) en gebieden die kampen met fileproblematiek en luchtvervuiling.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i63)

Percentage elektrische voertuigen (per soort, bv. elektrische auto’s, e-bikes) op de weg in vergelijking tot totale aantal voertuigen (%)

(i64)

Percentage elektrische dienstvoertuigen (per soort, bv. elektrische auto’s, e-bikes) van het totale aantal dienstvoertuigen (%)

(i65)

Aantal openbare oplaadpunten per aantal inwoners (aantal/aantal inwoners)

3.3.6.   Bevordering van intermodaliteit van reizigers

Het is een beste milieubeheerpraktijk om de ontwikkeling van handige, veilige, snelle en aansluitende verbindingen tussen duurzame wijzen van vervoer te bevorderen. Bij intermodale vervoerssystemen worden de infrastructuur en diensten voor openbaar vervoer (bus, tram/lightrail en regionale treinen), voetgangers, fietsers, deelfietsen en deelauto’s aan elkaar gekoppeld. Overheidsdiensten kunnen intermodaliteit van reizigers bevorderen door samen te werken met verschillende ov-exploitanten en deelfiets- en deelautobedrijven.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden, maar is in het bijzonder relevant voor grote steden met complexe vervoersnetwerken.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i52)

Verdeling van verplaatsingen over vervoerwijzen (% van verplaatsingen per auto, motor, openbaar vervoer, fiets en te voet)

(i66)

Gemiddeld aantal fietsstalplaatsen bij openbaarvervoerhaltes per gemiddeld aantal reizigers per dag (aantal fietsstalplaatsen/aantal reizigers)

(i67)

Percentage ov-gebruikers dat de reis combineert met een verplaatsing te voet of per fiets, van de ov-gebruikers die binnen een redelijke straal (800 m voor verplaatsingen te voet en 3 km voor verplaatsingen per fiets) wonen van frequent (ten minste twee keer per uur in de ochtend- en avondspits) bediende openbaarvervoerhaltes (%)

(i68)

In de intermodale reisplansoftware die voor de inwoners beschikbaar is, zijn ook verplaatsingen te voet of per fiets opgenomen (j/n)

(b22)

In de stad wordt 60 % of meer van de verplaatsingen afgelegd met duurzame wijzen van vervoer (te voet, per fiets, bus, tram of trein)

3.3.7.   Toepassing van een fileheffing

Het is een beste milieubeheerpraktijk om in stadsgebieden met een hoge filedruk een fileheffing toe te passen. De fileheffing is een economische ontmoedigingsmaatregel voor het gebruik van verstopte wegen op de drukste momenten van de dag. Om het beoogde doel te kunnen bereiken moet de fileheffing worden ingevoerd als onderdeel van een pakket vervoersmaatregelen (zie voorgaande beste milieubeheerpraktijken in punt 3.3), zodat er een goed alternatief beschikbaar is voor het gebruik van de auto.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door lokale overheden in stedelijke gebieden met een hoge filedruk en luchtverontreiniging.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i52)

Verdeling van verplaatsingen over vervoerwijzen (% van verplaatsingen per auto, motor, openbaar vervoer, fiets en te voet)

(i69)

Procentuele afname van luchtverontreinigende stoffen (fijnstof (PM10), ammoniak en stikstofoxide) in het gebied waar de fileheffing is ingevoerd in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing (%)

(i70)

Procentuele afname van het aantal niet-vrijgestelde voertuigen dat het gebied waar de fileheffing is ingevoerd binnenrijdt in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing (%)

(i71)

Procentuele toename van de gemiddelde snelheid en punctualiteit van het openbaar vervoer in het gebied waar de fileheffing is ingevoerd in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing (%)

(b23)

De concentratie van luchtverontreinigende stoffen (PM10, ammoniak en stikstofoxide) is in het gebied waar de fileheffing is ingevoerd (gemiddeld) met 10 % afgenomen in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing

(b24)

Het aantal niet-vrijgestelde voertuigen dat het gebied waar de fileheffing is ingevoerd binnenrijdt, is in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing met 20 % afgenomen

(b25)

De snelheid en de punctualiteit van het openbaar vervoer zijn in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing met 5 % verbeterd

3.3.8.   Beperking van gratis parkeerplaatsen in steden

Het is een beste milieubeheerpraktijk om het aantal gratis parkeerplaatsen langs de weg in stedelijke gebieden te beperken en voorschriften betreffende het minimumaantal parkeerplaatsen bij nieuwbouwprojecten (langs de weg en in ondergrondse garages) te schrappen. Daarnaast kan ook een formeel beleid worden vastgesteld om eerdere voorschriften betreffende het aantal parkeerplaatsen (langs de weg en in ondergrondse garages) voor bestaande gebouwen stapsgewijs af te schaffen. Het beperken van het aantal gratis parkeerplaatsen langs de weg vormt een ontmoediging voor het gebruik van de eigen auto. Deze maatregelen zijn het meest doeltreffend als tegelijkertijd goede en betrouwbare alternatieven worden geboden, zoals openbaar vervoer en voorzieningen voor fietsers en voetgangers.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden en is met name relevant voor steden met veel files en luchtvervuiling of waar het openbaar vervoer weinig wordt gebruikt.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i52)

Verdeling van verplaatsingen over vervoerwijzen (% van verplaatsingen per auto, motor, openbaar vervoer, fiets en te voet)

(i72)

Percentage vrije parkeerplaatsen tijdens kantooruren (%)

(i73)

Bestaan van voorschriften betreffende het minimumaantal parkeerplaatsen bij nieuwbouwprojecten (langs de weg en in ondergrondse garages) (j/n)

(b26)

80 % tot 90 % van de parkeerplaatsen langs de weg zijn bezet tijdens 90 % van de kantooruren

(b27)

De stad heeft geen minimumvoorschriften voor het aantal parkeerplaatsen (langs de weg en in ondergrondse garages) bij nieuwbouwprojecten en heeft een formeel beleid om eerdere voorschriften betreffende het aantal parkeerplaatsen voor bestaande gebouwen stapsgewijs af te schaffen

3.3.9.   Oprichting van logistieke dienstencentra

Het is een beste milieubeheerpraktijk om steun te verlenen aan de oprichting van een logistiek dienstencentrum op het grondgebied van de gemeente en de relevante belanghebbenden daarbij te betrekken. Het logistieke dienstencentrum kan zich betrekkelijk dicht bij het bezorggebied bevinden, zodat binnen dat gebied gecombineerde leveringen mogelijk zijn.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die verantwoordelijkheid dragen voor mobiliteit en is met name relevant voor steden waar veel goederen worden afgeleverd en/of sprake is van veel files en luchtvervuiling.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i74)

CO2-emissies van bestelauto’s gedurende een bepaald tijdvak (bv. jaar of maand) in het bezorggebied van het logistieke dienstencentrum (kg CO2-eq./jaar of kg CO2-eq./maand)

(i75)

Aantal bezorgritten per dag in het bezorggebied (aantal/dag)

(b28)

Afname van CO2-emissies van bestelauto’s in het bezorggebied met 40 % in vergelijking met de situatie voor de oprichting van het logistieke dienstencentrum

(b29)

Afname van aantal bezorgritten per dag in het bezorggebied met 75 % in vergelijking met de situatie voor de oprichting van het logistieke dienstencentrum

3.4.   Beste milieubeheerpraktijken op het gebied van ruimtelijke ordening

Dit punt geldt voor lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening.

3.4.1.   Beperking van stadsuitbreiding in groen- en landbouwgebieden

Het is een beste milieubeheerpraktijk om de stadsuitbreiding te beperken en te beheersen door middel van regelgeving (bv. ruimtelijke ordening, beperking van specifiek landgebruik), economisch ingrijpen (bv. handel in bouwvergunningen) en institutionele verandering en beheer (bv. speciale stadsvernieuwingsdiensten). Voorbeelden van maatregelen om de stadsuitbreiding te beperken zijn aanmoediging van bebouwing van voormalige industriegebieden, verkleining van de niet-waterdoorlatende ruimte tussen gebouwen, renovatie van ongebruikte gebouwen en bevordering van hoogbouw.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i76)

Percentage van door mensen aangebrachte bodemafdichting (alle soorten bebouwing die geen water doorlaat: gebouwen, wegen, delen zonder vegetatie of water) binnen de gemeente (km2 door mensen aangebrachte bodemafdichting/km2 totale oppervlakte)

(i77)

Percentage van de totale bebouwde oppervlakte binnen de gemeente dat in een bepaalde periode (bv. 1, 5, 10 jaar) nieuw bebouwd is ten opzichte van het begin van de periode (%)

3.4.2.   Beperking van het hitte-eilandeffect

Het is een beste milieubeheerpraktijk om het hitte-eilandeffect af te remmen met een combinatie van maatregelen, zoals de aanleg van groene zones en groene daken, het gebruik van reflecterende materialen, betere isolatie van warme leidingen en voorkoming van het weglekken van afvalwarmte door hergebruik van deze warmte.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening in grote stadsgebieden. In kleine gemeenten doet het hitte-eilandeffect zich minder voor.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i78)

Implementatie van maatregelen om het hitte-eilandeffect af te remmen, zoals de aanleg van groene zones en groene daken of het gebruik van reflecterende materialen (j/n)

3.4.3.   Voorschrijven van milieuvriendelijke waterafvoer bij bodemafdichting

Het is een beste milieubeheerpraktijk om voor te schrijven dat bij nieuwbouwprojecten (en grootschalige herontwikkeling van bestaande bebouwde gebieden) milieuvriendelijke waterafvoermaatregelen worden genomen om overstromingen, bodemerosie en vervuiling van de bodem en het grondwater te helpen voorkomen en beheersen. Milieuvriendelijke waterafvoer volgens de benadering van „duurzame afwateringssystemen” (Sustainable Drainage Systems, SUDS) wordt als beste praktijk beschouwd, aangezien daarbij de beste principes worden toegepast om:

de kwaliteit van het afstromende water te verbeteren, de oppervlakteafvoer te verminderen, bij te dragen tot biodiversiteit en de belevingswaarde te vergroten;

de natuurlijke waterafvoer vóór het bouwproject zo goed mogelijk na te bootsen;

geïntegreerd beheer toe te passen met een hiërarchische structuur van preventie, toezicht op bronnen en controle van de locatie.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening. De specifieke maatregelen om de waterafvoer te verbeteren moeten op de situatie ter plaatse worden afgestemd.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i79)

Bestaan van voorschriften betreffende milieuvriendelijke waterafvoermaatregelen voor nieuwbouwprojecten en grootschalige herontwikkeling (j/n)

3.5.   Beste milieubeheerpraktijken voor groene stadsgebieden

Dit geldt voor overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van groene stadsgebieden.

3.5.1.   Opstelling en uitvoering van een lokale strategie en een lokaal actieplan voor biodiversiteit

Het is een beste milieubeheerpraktijk om een lokale strategie en een lokaal actieplan voor biodiversiteit in te voeren, waarvan de doelstellingen in overleg met deskundigen, belanghebbenden en bewoners worden bepaald. In het actieplan moeten de te nemen maatregelen worden beschreven, met vermelding van de planning, het beschikbare budget, mijlpalen, partnerschappen voor de uitvoering en de verantwoordelijkheden. Er kan publiciteit worden gegeven aan de resultaten van het actieplan, die ook onder burgers en belanghebbenden kunnen worden verspreid.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van groene stadsgebieden.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i80)

Percentage en aantal inheemse soorten (voor verschillende categorieën, bv. vogels, vlinders) in het stadsgebied (%)

(i81)

Percentage van de totale oppervlakte van het stedelijke gebied dat bestaat uit natuurlijke en seminatuurlijke zones (%)

(i82)

Groene ruimte per inwoner (m2/inwoner) — uitgesplitst naar stadsgebieden, semistadsgebieden en plattelandsgebieden

3.5.2.   Ontwikkeling van blauw-groene netwerken

Het is een beste milieubeheerpraktijk om blauw-groene netwerken (18) te ontwikkelen en zo een natuurgerichte watercyclus te ontwikkelen en bij te dragen tot de leefbaarheid van de stad, door waterbeheer en groene infrastructuur samen te brengen. In blauw-groene netwerken kunnen de hydrologische en ecologische waarden van het stedelijk landschap worden gecombineerd en beschermd, terwijl tegelijkertijd mogelijkheden ontstaan om flexibele aanpassingsmaatregelen te nemen bij overstromingen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i83)

Percentage groene en blauwe stedelijke zones in het stadsgebied in verhouding tot het totale stedelijke gebied (%)

3.5.3.   Bevordering van de aanleg van groene daken

Het is een beste milieubeheerpraktijk om beleid te ontwikkelen waarmee de aanleg van groene daken op nieuwe en bestaande gebouwen van de overheid en van particulieren wordt ondersteund. Op groene daken kunnen ook systemen voor hernieuwbare energie, zoals zonnepanelen, worden aangebracht (zie punt 3.2.10 voor meer informatie over de opwekking van hernieuwbare energie in overheidsgebouwen en sociale woningen). Het beleid waarmee de aanleg van groene daken wordt bevorderd kan onder meer bestaan uit economische stimulansen, beperking van de bureaucratie en specifieke technische ondersteuning voor de aanleg van groene daken bij de bouw of renovatie van gebouwen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i84)

Percentage van de totale oppervlakte van het stedelijke gebied dat bestaat uit groene daken (m2 groene daken/m2 stedelijk gebied)

(i85)

Percentage of aantal gebouwen met groene daken in een bepaald stedelijk gebied (%)

3.5.4.   Een nieuwe milieuwaarde geven aan vervallen groenzones en randgebieden

Het is een beste milieubeheerpraktijk om een herstelplan op te stellen voor vervallen groenzones en randgebieden binnen de gemeente, zodat bodem- en waterverontreiniging kan worden weggenomen, de leefomgeving voor wilde fauna kan worden verbeterd, het hitte-eilandeffect kan worden beperkt en bescherming kan worden geboden tegen erosie en overstromingen, terwijl buurtbewoners tegelijkertijd de beschikking krijgen over groene recreatiegebieden.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i86)

Vaststelling van een herstel- en milieubeheerplan voor vervallen groenzones en randgebieden binnen het stedelijk gebied (j/n)

3.6.   Beste milieubeheerpraktijken voor lokale luchtkwaliteit

Dit punt geldt voor overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de luchtkwaliteit.

3.6.1.   Verbetering van de lokale luchtkwaliteit

Het is een beste milieubeheerpraktijk om een gestructureerd plan voor luchtkwaliteitsverbetering te hebben met regelmatig aangepaste doelstellingen voor de korte en lange termijn, die vooraf zijn bepaald en verder gaan dan de streefwaarden en grenswaarden in de Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) (de luchtkwaliteitsrichtlijn). Het plan moet alle aspecten omvatten van vervoer (autogebruik, maximumsnelheid, openbaar vervoer enz.), bedrijfsinstallaties, energieopwekking, verwarmingssystemen in gebouwen, energie-efficiëntie van gebouwen en ruimtelijke ordening en moet worden opgesteld in overleg met de overheden en belanghebbenden die bij de sector betrokken zijn. De doeltreffendheid van het plan kan in bepaalde gevallen worden vergroot door de opstelling ervan met overheidsdiensten op een hoger niveau en aangrenzende gemeenten te coördineren. In het plan voor luchtkwaliteitsverbetering kan ook aandacht worden besteed aan de voorlichting van bewoners over de effecten en het belang van de luchtkwaliteit, waarbij bijvoorbeeld het gebruik van duurzame vervoermiddelen kan worden bevorderd.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de luchtkwaliteit op hun grondgebied en is gericht op de aanpak van specifieke lokale problemen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i87)

Jaarlijkse gemiddelde PM10-concentratie (μg/m3)

(i88)

Jaarlijks aantal dagen waarop de gemiddelde dagelijkse PM10-concentratie hoger is dan 50 μg/m3 (dagen/jaar)

(i89)

Jaarlijkse gemiddelde PM2,5 -concentratie (μg/m3)

(i90)

Jaarlijks aantal dagen waarop de gemiddelde dagelijkse PM2,5 -concentratie hoger is dan 25 μg/m3 (dagen/jaar)

(i91)

Jaarlijks aantal dagen waarop de concentratie ozon (O3) hoger is dan de waarde van het hoogste 8-uurgemiddelde van een dag van 120 μg/m3 (dagen/jaar)

(i92)

Jaarlijkse gemiddelde stikstofdioxideconcentratie (NO2) (μg/m3)

(i93)

Jaarlijks aantal dagen waarop de NO2-concentratie-uurwaarde hoger is dan 200 μg/m3 (dagen/jaar)

(b30)

Voor alle in deze beste milieubeheerpraktijk gedefinieerde indicatoren liggen de waarden binnen de niveaus van de luchtkwaliteitsrichtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie

3.7.   Beste milieubeheerpraktijken op het gebied van geluidsoverlast

Dit punt geldt voor overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor de aanpak van geluidsoverlast.

3.7.1.   Monitoring, in kaart brengen en verminderen van geluidsoverlast

Het is een beste milieubeheerpraktijk om de geluidsniveaus binnen de gemeente in kaart te brengen en het publiek over de effecten van geluidsoverlast en de uitkomsten van het geluidsonderzoek te informeren via een doeltreffende voorlichtingscampagne. Op basis van de uitkomsten van het geluidsonderzoek moeten de lokale overheden geluidsactieplannen opstellen om de geluidsniveaus plaatselijk te verlagen en in stille gebieden te behouden.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor de aanpak van geluidsoverlast.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i94)

Percentage van het totale aantal geluidsniveaumetingen waarbij de plaatselijke grenswaarden werden overschreden (%)

(i95)

Percentage van de inwoners dat is blootgesteld aan geluidniveaus boven de lokale grenswaarden (%)

(i96)

Percentage van de inwoners dat ’s nachts is blootgesteld aan geluidsniveaus die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie schadelijk zijn voor de gezondheid (%)

3.8.   Beste milieubeheerpraktijken op het gebied van afvalbeheer

Dit punt geldt voor overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor afvalbeheer.

3.8.1.   Rekening houden met het sectorale referentiedocument van EMAS voor de afvalbeheersector

Het is een beste milieubeheerpraktijk om rekening te houden met beste milieubeheerpraktijken die beschreven zijn in het sectorale referentiedocument van EMAS voor de afvalbeheersector (20) en te rapporteren over de in dat document vermelde indicatoren.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor afvalbeheer.

3.9.   Beste milieubeheerpraktijken op het gebied van watervoorziening

Dit punt geldt voor overheidsdiensten die op hun grondgebied verantwoordelijk zijn voor de drinkwatervoorziening.

3.9.1.   Aanbrengen van watermeters bij alle huishoudens en andere eindgebruikers

Het is een beste milieubeheerpraktijk om watermeters te installeren voor elke wooneenheid en andere individuele eindgebruiker (fabriek, winkel, overheidsgebouw enz.), zodat alle waterrekeningen op het feitelijke watergebruik worden gebaseerd. Als slimme watermeters worden geïnstalleerd, kan het waterverbruik op afstand en frequent worden gemonitord, waardoor bijvoorbeeld de consumptiepatronen van verschillende afnemers kunnen worden geanalyseerd en zwakke punten in de waterleidingen kunnen worden opgespoord. Door facturering van het werkelijke waterverbruik en vroegtijdige opsporing van buitensporig watergebruik (bv. als gevolg van lekken) kunnen aanzienlijke waterbesparingen worden behaald.

Toepasbaarheid

De techniek kan worden toegepast op elk bestaand waterleidingnet.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i97)

Penetratiegraad van watermeters (% van de consumenten, % van het waterverbruik dat door meters wordt gemeten)

(i98)

Percentage van de watermeters die in gebruik zijn dat bestaat uit slimme meters (%)

(i99)

Afname van het waterverbruik door eindgebruikers na installatie van watermeters en/of slimme meters (l/gebruiker)

(b31)

Penetratiegraad van watermeters op het niveau van huishoudens of eindgebruikers bedraagt 99 % of meer

(b32)

In gebieden met waterschaarste (21) (ten minste een deel van het jaar), zijn op het niveau van de huishoudens of eindgebruikers slimme watermeters geïnstalleerd

(b33)

Alle nieuwe gebouwen zijn uitgerust met watermeters (slimme meters in gebieden met waterschaarste)

3.9.2.   Minimalisering van lekverliezen in het waterleidingnet

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

een gedetailleerde waterbalans van het waterleidingnet te verrichten en de waterdruk zodanig te regelen dat te hoge niveaus worden vermeden;

het waterleidingnet te analyseren en op te delen in geschikte meetsegmenten om lekverliezen te detecteren met behulp van handmatige of automatische akoestische waterlekdetectoren;

snel en doeltreffend te reageren op geconstateerde tekortkomingen en lekkages in het distributienet;

een databank van alle technische installaties te maken met gegevens over de geografische locatie, de ouderdom van de leidingen, het type leiding, hydraulische gegevens, eerdere reparaties enz.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast op nieuwe en bestaande waterleidingnetten.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i100)

Percentage van het beschikbare inputvolume dat verloren gaat (%)

(i101)

Infrastructuurlekkage-index (ILI): berekend als de huidige jaarlijkse werkelijke verliezen, gedeeld door de onvermijdelijke jaarlijkse werkelijke verliezen (22)

(b34)

De infrastructuurlekkage-index bedraagt minder dan 1,5

3.10.   Beste milieubeheerpraktijken op het gebied van afvalwaterbeheer

Dit punt geldt voor overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor afvalwaterbeheer en stedelijke riolering.

3.10.1.   Energie-efficiënt afvalwaterbeheer door omstandigheden voor volledige nitrificatie te creëren

Het is een beste milieubeheerpraktijk om:

een zuiveringscapaciteit te installeren die voldoende is om (bij regen of dooi) ten minste twee keer de afvalwaterstroom bij droog weer te kunnen verwerken;

rioolwater te zuiveren onder nitrificerende omstandigheden (verhouding tussen levensmiddelen en micro-organismen < 0,15 kg BZV5/kg MLSS (23) per dag), denitrificatie toe te passen en fosfor te verwijderen;

bij kwetsbare ontvangende wateren gesuspendeerde vaste stoffen te verwijderen door middel van zandfiltratie (of met ondergedompelde membranen);

andere tertiaire zuivering toe te passen om de hoeveelheid microverontreinigingen te verlagen (zie punt 3.10.2);

bij installaties met een capaciteit van meer dan 100 000 inwonerequivalenten (i.e.) (24) of een dagelijkse instromende BZV5-massa van meer dan 6 000 kg continue monitoring toe te passen voor organische verbindingen (totaal organische koolstof), ammoniak, nitraat en fosfor;

het primaire en overtollige slib in anaerobe gistingstanks te stabiliseren (zie punt 3.10.3);

het anaeroob gestabiliseerde slib te drogen en te laten verbranden (zie punt 3.10.4);

in de biologische fase energie-efficiënte technologieën toe te passen, zoals energie-efficiënte beluchtingssystemen met fijne belletjes en energie-efficiënte pompen en vijzels.

Toepasbaarheid

Deze techniek kan door overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor afvalwaterbeheer worden toegepast in zowel nieuwe als bestaande afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i102)

Concentraties in het geloosde effluent of verwijderingsrendement van CZV, BZV5, ammoniak, totaal stikstof en totaal fosfor (mg/l, %)

(i103)

Elektriciteitsverbruik van de afvalwaterzuiveringsinstallatie per verwijderde BZV5-massa (kWh/kg verwijderd BZV5)

(i104)

Elektriciteitsverbruik van de afvalwaterzuiveringsinstallatie per gezuiverd volume (kWh/m3 gezuiverd afvalwater)

(i105)

Jaarlijks elektriciteitsverbruik van de afvalwaterzuiveringsinstallatie per inwonerequivalent (KWh/inwonerequivalent/jaar)

(b35)

Het behaalde verwijderingsrendement bedraagt: ten minste 98 % voor BZV5, ten minste 90 % voor CZV, ten minste 90 % voor ammoniak, ten minste 80 % voor totaal organische stikstofverbindingen en ten minste 90 % voor totaal fosfor

(b36)

Het elektriciteitsverbruik van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) bedraagt:

minder dan 18 kWh/inwonerequivalent/jaar voor grote awzi’s (met een omvang van meer dan 10 000 inwonerequivalenten)

minder dan 25 kWh/inwonerequivalent/jaar voor kleine awzi’s (met een omvang van minder dan 10 000 inwonerequivalenten)

3.10.2.   Minimalisering van afvalwateremissies met speciale aandacht voor microverontreinigingen

Het is een beste milieubeheerpraktijk om met tertiaire zuivering significante hoeveelheden microverontreinigingen te verwijderen, bijvoorbeeld door adsorptie aan poedervormige actieve kool (PAC) of oxidatie met een chloorvrije oxidator (in het bijzonder ozon).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan door overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor afvalwaterbeheer worden toegepast in zowel nieuwe als bestaande afvalwaterzuiveringsinstallaties; bij bestaande installaties kan er echter te weinig ruimte zijn, maar dit probleem kan worden opgelost door aanpassing van het ontwerp van de apparatuur.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i106)

Verwijderingsrendement voor microverontreinigingen in de adsorptie- of ozonisatiefase, uitgedrukt in CZV of DOC (25) (%)

(i107)

Percentage van de jaarlijkse afvalwaterstroom dat tertiair gezuiverd wordt om microverontreinigingen te verwijderen (%)

(b37)

Het gemiddelde verwijderingsrendement voor microverontreinigingen bedraagt meer dan 80 %

(b38)

Uit ten minste 90 % van de jaarlijkse afvalwaterstroom worden microverontreinigingen verwijderd

3.10.3.   Anaerobe slibvergisting en optimale energieterugwinning

Het is een beste milieubeheerpraktijk om het primaire en overtollige slib in anaerobe gistingstanks te stabiliseren en het geproduceerde biogas ter plaatse te gebruiken voor efficiënte elektriciteitsopwekking en slibdroging, met behulp van efficiënte pompen en vijzels.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan door overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor afvalwaterbeheer worden toegepast in grote nieuwe en bestaande afvalwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan 100 000 inwonerequivalenten of een dagelijkse instromende BZV5-massa van meer dan 6 000 kg.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i108)

Percentage van de elektriciteits- en warmtebehoefte van de afvalwaterzuiveringsinstallatie waarin wordt voorzien met zelf uit biogas opgewekte elektriciteit en warmte, op jaarbasis (%)

(i109)

Elektrisch rendement van de generator op biogas (%)

(i110)

Productie van specifiek biogas (Nℓ (26)/kg input van organische droge stof)

(b39)

Zelf uit biogas opgewekte elektriciteit en warmte komt voor afvalwaterzuiveringsinstallaties met een omvang van meer dan 100 000 inwonerequivalenten zonder thermale slibdroging ter plaatse overeen met 100 % van het energieverbruik, en met 50 % voor installaties met thermale slibdroging ter plaatse

3.10.4.   Droging en verbranding van slib

Het is een beste milieubeheerpraktijk om het anaeroob gestabiliseerde slib mechanisch te ontwateren, bijvoorbeeld met kamerfilterpersen, en vervolgens volledig te oxideren in een monoverbrandingsinstallatie (zoals gespecificeerd in de referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken (27) overeenkomstig de richtlijn industriële emissies (28)). Het fosfor dat in de verbrandingsresten aanwezig is, kan worden teruggewonnen.

Toepasbaarheid

Deze techniek kan door overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor afvalwaterbeheer worden toegepast in zowel nieuwe als bestaande afvalwaterzuiveringsinstallaties. Bij kleine installaties kan het mechanisch ontwaterde slib naar een afzonderlijke centrale monoverbrandingsinstallatie worden gezonden in plaats van ter plaatse te worden verbrand.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i111)

Percentage van het in de afvalwaterzuiveringsinstallatie geproduceerde zuiveringsslib dat wordt monoverbrand (%)

(i112)

Percentage van het in de verbrandingsresten van de afvalwaterzuiveringsinstallatie aanwezige fosfor dat wordt teruggewonnen (%)

3.10.5.   Bevordering van gebruik van teruggewonnen water uit het effluent van afvalwaterzuiveringsinstallaties

Het is een beste milieubeheerpraktijk om het gebruik van teruggewonnen water uit het effluent van afvalwaterzuiveringsinstallaties te bevorderen. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor:

irrigatie, ook voor niet-landbouwdoeleinden, zoals parken;

stedelijk gebruik waarvoor geen drinkwater vereist is, bijvoorbeeld straatreiniging, het maken van kunstmatige sneeuw voor naburige skioorden, het doorspoelen van toiletten in overheidsgebouwen, stadsfonteinen;

industriële doeleinden, bijvoorbeeld koeling;

verhoging van de grondwaterstand.

Lokale overheidsdiensten kunnen het gebruik van teruggewonnen water voor bepaalde toepassingen mogelijk maken door afvalwaterzuiveringsinstallaties te voorzien van de systemen voor tertiaire zuivering en desinfectie die daarvoor nodig zijn. Daarbij moeten lokale overheidsdiensten overleggen met relevante belanghebbenden (bv. plaatselijke landbouwers, landbouwcoöperaties) die belangstelling kunnen hebben voor het gebruik van teruggewonnen water.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor afvalwaterzuivering. Hergebruik van water is echter met name belangrijk in gebieden met waterschaarste, aangezien de druk op de beschikbare waterbronnen erdoor kan afnemen en de kans groter is dat de extra investeringen en operationele kosten in die gebieden economisch haalbaar zijn.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i113)

Hoeveelheid teruggewonnen water die in een bepaalde periode door afvalwaterzuiveringsinstallaties wordt geproduceerd (m3/jaar, m3/uur)

(i114)

Percentage van de totale hoeveelheid gezuiverd afvalwater dat wordt teruggewonnen (%)

3.10.6.   Retentie en zuivering van overstortwater van gemengde rioolstelsels en hemelwater van gescheiden rioolstelsels

Bij gemengde rioolstelsels (29) is het een beste milieubeheerpraktijk om het overstortwater van de retentiebassins te zuiveren met behulp van fijne zeven (4-6 mm) en bezinkbassins en, afhankelijk van de waterkwaliteit van het influent, met bodemfilters en andere technieken met een soortgelijk verwijderingsrendement voor gesuspendeerde vaste stoffen, CVZ, zware metalen en organische verontreinigingen.

Bij gescheiden rioolstelsels is het een beste milieubeheerpraktijk om het hemelwater op basis van het vervuilingsniveau te zuiveren en alleen rechtstreeks te lozen als het hemelwater niet of nauwelijks verontreinigd is.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor afvalwaterbeheer en stedelijke afwatering.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i115)

Voor gemengde rioolstelsels: verhouding tussen de uit afvalwaterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren geloosde verontreinigingen (totaal gesuspendeerde vaste stoffen, CVZ en zware metalen) en de totale emissies (van gezuiverd afvalwater plus overstort van hemelwater) (%)

(i116)

Voor gescheiden rioolstelsels: percentage van verontreinigde ondoorlatende oppervlakken waarvan het hemelwater voldoende wordt gezuiverd (%)

3.10.7.   Duurzame stedelijke riolering

Het is een beste milieubeheerpraktijk om de instroom van hemelwater in gemengde en gescheiden rioolstelsels te beperken door de infiltratie in de bodem te verbeteren (bijvoorbeeld door de bodemafdichting te verminderen). Zo kan de hoeveelheid overstortwater bij zeer hevige regenval worden beperkt en blijven lozingen van overtollig stedelijk hemelwater beheersbaar, zodat voorkomen wordt dat verontreinigingen in ontvangende wateren terechtkomen. Lokale overheden kunnen duurzame stedelijke riolering bevorderen door passende maatregelen op te nemen in het lokale ruimtelijkeordeningsbeleid, op basis van een alomvattende benadering per stroomgebied (zie ook punt 3.4.3).

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor stedelijke riolering en ruimtelijke ordening. De maatregelen op het gebied van duurzame stedelijke riolering kunnen worden toegepast bij nieuwbouwprojecten en bij bestaande bebouwing. Bij bestaande bebouwde gebieden kunnen er echter enkele beperkingen zijn (bv. te weinig ruimte voor lokale infiltratie).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i76)

Percentage van kunstmatige oppervlakken (alle soorten bebouwing die geen water doorlaat: gebouwen, wegen, delen zonder vegetatie of water) binnen de gemeente (km2 kunstmatige oppervlakte/km2 totale oppervlakte)

(i117)

Geschat jaarlijks percentage van de totale geschatte hoeveelheid hemelwater die op het stedelijke gebied van de gemeente valt, dat ter plaatse wordt vastgehouden en in de ondergrond infiltreert (%)

3.11.   Beste milieubeheerpraktijken voor groene overheidsopdrachten

Dit punt geldt voor alle overheidsdiensten.

3.11.1.   Systematische opname van milieucriteria in alle overheidsopdrachten

Het is een beste milieubeheerpraktijk om milieucriteria voor aanbestedingen van producten (goederen, diensten en werken) te hanteren en in de aanbestedingscriteria voor de bepaling van de meest economische inschrijving uit te gaan van de levenscycluskosten van een product of dienst, en niet alleen van de initiële investering voor de aanschaf.

Milieucriteria kunnen worden opgenomen in de technische specificaties, selectiecriteria, gunningscriteria en contractuele uitvoeringsvoorwaarden van elke aanbesteding waarvan een relevant milieueffect kan worden verwacht.

Overheidsdiensten die behoefte hebben aan richtsnoeren voor de opstelling van milieucriteria, kunnen:

in de technische specificaties, selectiecriteria, gunningscriteria en contractuele uitvoeringsvoorwaarden de overkoepelende EU-criteria voor groene overheidsopdrachten (GPP) (30) gebruiken, indien beschikbaar voor het specifieke product;

als er geen GPP-aanbevelingen van de EU zijn, verwijzen naar de EU-milieukeur, indien beschikbaar voor het specifieke product, door in de aanbesteding de EU-milieukeurcriteria op te nemen (31);

de EMAS-registratie van leveranciers als gunningscriterium in overheidsopdrachten voor goederen, diensten en werken opnemen, waarvoor bij de beoordeling van de inschrijvingen extra punten worden toegekend, mits de toepassing van een milieubeheersysteem relevant is voor het voorwerp van het contract. In bedrijfstakken of op gebieden waar slechts weinig marktdeelnemers over een EMAS-registratie beschikken, waardoor het aantal inschrijvingen zou kunnen worden beperkt, kan deze verwijzing worden uitgebreid tot milieubeheersystemen volgens een internationale norm (bv. ISO 14001). Overheidsdiensten kunnen de grotere credibiliteit en betrouwbaarheid van EMAS echter waarderen door meer punten toe te kennen aan organisaties met een EMAS-registratie dan aan organisatie met andere milieubeheersysteem, die niet dezelfde garanties bieden.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i118)

Percentage van het totale aantal aanbestedingen waarin milieucriteria zijn opgenomen, uitgesplitst naar productcategorie (%)

(b40)

In 100 % van de aanbestedingen zijn milieucriteria opgenomen, waarin — voor producten waarvoor GPP-criteria beschikbaar zijn — ten minste het in die criteria vastgestelde prestatieniveau wordt verlangd (bv. kantoorpapier, reinigingsmiddelen, meubilair)

3.12.   Beste milieubeheerpraktijken voor milieueducatie en -voorlichting

Dit punt geldt voor overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor de milieueducatie van burgers en voor het geven van milieuvoorlichting aan bedrijven.

3.12.1.   Milieueducatie en -voorlichting voor burgers en bedrijven

Het is een beste milieubeheerpraktijk om burgers en bedrijven milieueducatie en -voorlichting te geven met als doel:

het milieubewustzijn te vergroten;

praktische voorlichting te geven over de bijdrage die burgers en bedrijven dagelijks kunnen leveren om het milieu te beschermen en efficiënt gebruik te maken van hulpbronnen;

nieuwe gewoonten aan te leren aan verschillende groepen van de samenleving;

burgers te inspireren om hun omgeving te leren kennen en waarderen en dichter bij de natuur te komen;

het inzicht in de wederzijdse afhankelijkheid tussen steden en de omliggende plattelands- en natuurgebieden te vergroten.

Deze doelen kunnen worden bereikt door cursussen, lezingen en workshops over specifieke onderwerpen te organiseren voor het grote publiek of voor specifieke groepen burgers, bedrijven of professionals (bv. over energiezuinige gebouwen). Daarnaast kan de lokale overheidsdienst specifieke voorlichting geven over onder meer juridische milieuaspecten en over de bestaande stimuleringsmaatregelen (bv. op het gebied van energie-efficiëntie). Alle activiteiten kunnen worden georganiseerd in overleg en in samenwerking met buurtbewoners, lokale organisaties en bedrijven die de milieueducatie en -voorlichting van burgers ondersteunen.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk kan worden toegepast door alle overheidsdiensten die een rol hebben bij de publieksvoorlichting over milieuaangelegenheden.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i119)

Percentage burgers dat rechtstreeks en indirect wordt bereikt met milieueducatiemaatregelen

(i120)

Aanwezigheid van gemeentelijke dienst of gemeentelijk bureau voor milieuvoorlichting van bedrijven (j/n)

4.   BELANGRIJKSTE AANBEVOLEN SECTORSPECIFIEKE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN

Onderstaande tabel bevat een selectie van de belangrijkste milieuprestatie-indicatoren voor de overheidssector. Het betreft een deelverzameling van de in hoofdstuk 3 vermelde indicatoren. De tabel is onderverdeeld volgens de structuur van dit document.

Indicator

Gebruikelijke eenheid

Hoofddoelgroep

Korte beschrijving

Aanbevolen minimummonitoringniveau

Betrokken kernindicator

volgens bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 (hoofdstuk C, punt 2)

Benchmark voor topprestaties

Betrokken beste milieubeheerpraktijken

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN VOOR DUURZAME KANTOREN

1.

Totaal jaarlijks energieverbruik

kWh/m2/jaar

kWh/VTE/jaar

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Totaal jaarlijks energieverbruik, gedeeld door het totale interne vloeroppervlak of het aantal werknemers (voltijdequivalenten, VTE). De indicator kan ook worden uitgesplitst in:

verwarming van ruimten;

koeling van ruimten;

verlichting;

overig elektriciteitsverbruik.

Per gebouw

Energie-efficiëntie

BEMP 3.1.1

2.

Totale jaarlijkse broeikasgasemissies

kg CO2-eq./m2/jaar

kg CO2-eq./VTE/jaar

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Totale jaarlijkse broeikasgasemissies als gevolg van het gebruik van kantoorgebouwen, gedeeld door het totale interne vloeroppervlak of het aantal werknemers (voltijdequivalenten, VTE)

Per gebouw

Energie-efficiëntie

BEMP 3.1.1

3.

Totaal jaarlijks waterverbruik

m3/VTE/jaar

m3/m2/jaar

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Totaal jaarlijks waterverbruik in kantoorgebouwen, gedeeld door het totale interne vloeroppervlak of het aantal werknemers (voltijdequivalenten, VTE), uitgesplitst naar (indien relevant):

gebruik van leidingwater;

gebruik van opgevangen hemelwater;

hergebruik van grijs water.

Per gebouw

Water

Waterverbruik in kantoorgebouwen bedraagt minder dan 6,4  m3/werknemer (VTE)/jaar

BEMP 3.1.2

4.

Totale jaarlijkse productie van kantoorafval

kg/VTE/jaar

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Totale jaarlijkse afvalproductie in kantoorgebouwen, gedeeld door het aantal werknemers (voltijdequivalenten, VTE)

Per gebouw

Afval

Totale afvalproductie in kantoorgebouwen bedraagt minder dan 200 kg/werknemer (VTE)/jaar

BEMP 3.1.3

5.

Totaal jaarlijks gerecycleerd kantoorafval

%

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Gewichtspercentage van de totale afvalproductie in kantoorgebouwen dat gescheiden is ingezameld om te worden gerecycleerd

Per gebouw

Afval

Er worden geen afvalstoffen gestort die in de kantoorgebouwen zijn geproduceerd

BEMP 3.1.3

6.

Dagelijks gebruikte hoeveelheid kantoorpapier per werknemer (voltijdequivalent, VTE)

vellen papier/VTE/werkdag

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Totaal aantal vellen kantoorpapier dat jaarlijks wordt gebruikt, gedeeld door totaal aantal werknemers (voltijdequivalenten, VTE) en het aantal werkdagen

Per organisatie

Materiaalefficiëntie

Verbruik van kantoorpapier bedraagt minder dan 15 vellen A4/werknemer (VTE)/werkdag

BEMP 3.1.4

7.

Percentage van het aangekochte kantoorpapier dat een milieucertificaat heeft

%

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Percentage van de totale hoeveelheid (aantal riemen) aangekocht kantoorpapier dat een milieucertificaat heeft

Per organisatie

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

Gebruikte kantoorpapier is voor 100 % gerecycleerd of gecertificeerd volgens een milieukeur van ISO-type I (bv. EU-milieukeur)

BEMP 3.1.4

8.

Invoering van hulpmiddelen voor de bevordering van duurzaam woon-werkverkeer van werknemers

j/n

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Personeel is zich bewust van duurzaam woon-werkverkeer dankzij invoering en bevordering van hulpmiddelen voor gedragsverandering

Per organisatie

Emissies

Hulpmiddelen voor de bevordering van duurzaam woon-werkverkeer van werknemers zijn ingevoerd en worden bevorderd

BEMP 3.1.5

9.

Invoering van een koolstofbudget voor dienstreizen

j/n

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Er wordt voor een bepaalde periode een bepaald koolstofbudget voor dienstreizen toegewezen. Het koolstofemissie-equivalent van elke gemaakte dienstreis worden van het resterende koolstofbudget afgetrokken.

Per organisatie

Emissies

Koolstofbudget is ingevoerd voor alle dienstreizen

BEMP 3.1.5

10.

Beschikbaarheid en meting van het gebruik van videoconferentiefaciliteiten

j/n

Overheidsdiensten die kantoren in eigendom of beheer hebben

Videoconferentiefaciliteiten worden binnen de organisatie bevorderd en het aantal gebruiksuren wordt gemeten. Alle personeelsleden kunnen de videoconferentiefaciliteiten gebruiken.

Per organisatie

Emissies

Videoconferentiefaciliteiten zijn beschikbaar voor alle personeelsleden en het gebruik ervan wordt gemeten en bevorderd

BEMP 3.1.5

11.

Voedselafval

g/maaltijd

Overheidsdiensten die kantines en cafetaria’s in eigendom of beheer hebben

Hoeveelheid voedselafval per geserveerde maaltijd in kantines en cafetaria’s

Per organisatie

Afval

BEMP 3.1.6

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN IN VERBAND MET DUURZAME ENERGIE EN KLIMAATVERANDERING

12.

Koolstofemissies binnen de gemeente

kg CO2-eq./inwoner

Alle lokale overheden

Totale jaarlijkse koolstofemissies (in ton CO2-equivalent) binnen de gemeente (met inbegrip van emissies door huisvesting, industrie, handel/diensten zoals bouwnijverheid), gedeeld door het aantal inwoners

Bestuurd gebied

Emissies

BEMP’s 3.2.1, 3.2.2

13.

Bestaan van een gemeentelijk actieplan op het gebied van energie en klimaat

j/n

Alle lokale overheden

Het gemeentelijk actieplan op het gebied van energie en klimaat, met doelen en acties voor de lange en korte termijn, is gebaseerd op de inventarisatie van het energieverbruik en de emissies binnen de gemeente

Bestuurd gebied

Emissies

Er is een gemeentelijk actieplan op het gebied van energie en klimaat, met doelen en acties, dat gebaseerd is op de inventarisatie van het energieverbruik en de emissies

BEMP 3.2.2

14.

Vaststelling van een strategie voor aanpassing aan klimaatverandering

j/n

Alle lokale overheden

Een alomvattende strategie voor aanpassing aan klimaatverandering binnen de gemeente kan voortbouwen op andere lokale en regionale aanpassingsstrategieën

Bestuurd gebied

Er is een alomvattende strategie voor aanpassing aan klimaatverandering binnen de gemeente

BEMP 3.2.3

15.

Energieverbruik voor straatverlichting

kWh/inwoner/jaar

MWh/km/jaar

Overheidsdiensten die rechtstreeks of indirect straatverlichting beheren

Jaarlijks energieverbruik voor straatverlichting berekend per inwoner of per km verlichte straat

Bestuurd gebied

Energie-efficiëntie

Energieverbruik voor straatverlichting per kilometer bedraagt minder dan 6 MWh/km/jaar

BEMP 3.2.4

16.

Totaal jaarlijks energieverbruik in overheidsgebouwen

kWh/m2/jaar

Overheidsdiensten die gebouwen in eigendom of beheer hebben

Totaal jaarlijks energieverbruik in het betrokken overheidsgebouw (rekening houdend met verwarming en koeling van ruimten en elektriciteit), uitgedrukt als eindverbruik van energie, gedeeld door het vloeroppervlak van het gebouw

Per gebouw

Energie-efficiëntie

Bij nieuwbouw is het gebouw ontworpen met een totaal primair energieverbruik (voor al het gebruik) van minder dan 60 kWh/m2/jaar

Bij de renovatie van bestaande gebouwen is het gebouw ontworpen met een totaal primair energieverbruik (voor al het gebruik) van minder dan 100 kWh/m2/jaar

BEMP’s 3.2.5, 3.2.6, 3.2.7, 3.2.8

17.

Opleiding van personeelsleden op het gebied van energie-efficiëntie

uren/VTE/jaar

Overheidsdiensten die gebouwen in eigendom of beheer hebben

Jaarlijks aantal specifieke milieuopleidingsuren van personeelsleden om de energie-efficiëntie in gebouwen te vergroten. Het jaarlijkse aantal opleidingsuren wordt gedeeld door het totale aantal werknemers (voltijdequivalenten, VTE)

Per gebouw

Energie-efficiëntie

BEMP 3.2.8

18.

CO2-emissies door stadsverwarming of -koeling

t CO2-eq.

kg CO2-eq./m2

Alle lokale overheden

Emissie van CO2-equivalenten door verwarmings- en koelsysteem voor en na de aanleg van een stadsverwarmings- en/of stadskoelingsnet, in totaal of per vloeroppervlakte-eenheid van de verwarmde of gekoelde gebouwen

Stadsverwarmings- en/of stadskoelingsnet

Emissies

BEMP 3.2.9

19.

Percentage van de verbruikte energie dat afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen

%

Overheidsdiensten die gebouwen in eigendom of beheer hebben

Hernieuwbare energie (elektriciteit en warmte afzonderlijk) die ter plaatse of in de nabije omgeving is opgewekt, gedeeld door het energieverbruik (elektriciteit en warmte afzonderlijk) van de overheidsgebouwen of sociale woningen

Per gebouw

Energie-efficiëntie

Emissies

100 % van de elektriciteit die in een overheidsgebouw wordt gebruikt, is ter plaatse opgewekt en hernieuwbaar

100 % van het warme water dat in een overheidsgebouw of in sociale woningen wordt gebruikt, is verwarmd met ter plaatse opgewekte hernieuwbare warmte

BEMP 3.2.10

20.

In plaatselijke bouwverordeningen worden hogere energie-efficiëntiestandaarden voorgeschreven en zijn strengere eisen op het gebied van de opwekking van hernieuwbare energie opgenomen

j/n

Lokale overheden die de plaatselijke bouwverordening vaststellen en/of bouwvergunningen verlenen

In de plaatselijke bouwverordeningen wordt voorgeschreven dat nieuwbouw en renovaties worden uitgevoerd volgens de hoogste energiestandaarden en worden minimumeisen op het gebied van de opwekking van hernieuwbare energie gesteld

Bestuurd gebied

Energie-efficiëntie

Emissies

BEMP 3.2.11

21.

Verlening van informatie- en adviesdiensten

j/n

Overheidsdiensten die energie-efficiëntie en/of hernieuwbare energie voor burgers en bedrijven bevorderen

De overheidsdienst verleent informatie- en adviesdiensten op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie aan burgers en bedrijven om hun energieverbruik te verlagen

Bestuurd gebied

Energie-efficiëntie

Emissies

BEMP 3.2.13

22.

Percentage van het grondgebied waarvoor thermografisch onderzoek is uitgevoerd

%

Alle lokale overheden

Oppervlakte van het stedelijke gebied van de gemeente waarvoor een thermografisch onderzoek is uitgevoerd, gedeeld door de totale oppervlakte van het stedelijk gebied van de gemeente

Bestuurd gebied

Energie-efficiëntie

Emissies

Er zijn recente (< 5 jaar oude) thermografische gegevens in hoge resolutie (< 50 cm) beschikbaar voor 100 % van het bebouwde gebied binnen de gemeente

BEMP 3.2.14

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN OP HET GEBIED VAN MOBILITEIT

23.

Verdeling van verplaatsingen over vervoerwijzen

%

Voor mobiliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

Aantal verplaatsingen dat, op het grondgebied in kwestie, met de verschillende vervoermiddelen (bv. auto, bus, fiets) wordt uitgevoerd, gedeeld door het totale aantal verplaatsingen

Bestuurd gebied

Emissies

De stad heeft een modal split voor fietsen van 20 % of hoger OF de stad heeft haar modal split voor fietsen in de laatste vijf jaar met ten minste 50 % vergroot

In de stad wordt 60 % of meer van de verplaatsingen afgelegd met duurzame wijzen van vervoer (te voet, per fiets, bus, tram of trein)

BEMP 3.3.1, 3.3.2, 3.3.6, 3.3.7, 3.3.8

24.

Er is specifiek beleid voor fietsers en/of voetgangers

j/n

Voor mobiliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

De stad heeft een specifiek beleid, dat door de politiek is goedgekeurd, om verplaatsingen per fiets en te voet te bevorderen; daarnaast zijn er doelstellingen voor de verbetering van en investeringen in infrastructuur voor fietsers en voetgangers geformuleerd.

Bestuurd gebied

Emissies

Ten minste 10 % van de investeringen van de stad in vervoersinfrastructuur en onderhoud worden besteed aan fietsinfrastructuur

BEMP 3.3.2

25.

Totale lengte van de fietsinfrastructuur

km

km fietsinfrastructuur/km wegen

Voor mobiliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

De lengte van de fietsinfrastructuur (fietsstroken en -paden) kan in absolute zin worden gemeten (km) of gedeeld worden door de lengte van het wegennet voor voertuigen

Bestuurd gebied

Emissies

BEMP 3.3.2

26.

Aantal gebruikers van autodeelsystemen

Aantal gebruikers/10 000 inwoners

Aantal gebruikers/aantal deelauto’s

Voor mobiliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

Het aantal gebruikers van autodeelsystemen kan worden berekend als:

het totale aantal gebruikers van autodeelsystemen, gedeeld door het aantal inwoners, vermenigvuldigd met 10 000

het totale aantal gebruikers van autodeelsystemen, gedeeld door het aantal deelauto’s

Bestuurd gebied

Emissies

BEMP 3.3.3.

27.

Beschikbare deelauto’s

Aantal inwoners/aantal deelauto’s

Voor mobiliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

Het aantal inwoners binnen de gemeente wordt gedeeld door het aantal beschikbare deelauto’s in het autodeelsysteem

Bestuurd gebied

Emissies

Per 2 500 inwoners is er ten minste 1 deelauto beschikbaar

BEMP 3.3.3

28.

Vervangen auto’s van particulieren

Vervangen aantal auto’s van particulieren/aantal deelauto’s

Voor mobiliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

Aantal auto’s van particulieren dat vervangen is door het autodeelsysteem (doordat autobezitters geen auto meer nodig hebben), gedeeld door het totale aantal beschikbare auto’s in het wagenpark van het autodeelsysteem

Bestuurd gebied

Emissies

Elk voertuig van het wagenpark van een autodeelbedrijf heeft ten minste 8 auto’s van particulieren vervangen

BEMP 3.3.3

29.

Percentage verplaatsingen dat met een geïntegreerd ov-betaalmiddel wordt afgerekend

%

Voor openbaar vervoer verantwoordelijke overheidsdiensten

Aantal verplaatsingen per openbaar vervoer waarvoor meer dan één wijze van vervoer is gebruikt en die met een geïntegreerd ov-betaalmiddel zijn afgerekend, gedeeld door het totale aantal verplaatsingen per openbaar vervoer waarvoor meer dan één wijze van vervoer is gebruikt

Bestuurd gebied

Emissies

Ten minste 75 % van de verplaatsingen wordt met geïntegreerd betaalmiddel afgerekend

BEMP 3.3.4

30.

Percentage elektrische voertuigen

%

Alle lokale overheden

Het totale aantal elektrische voertuigen in het wegverkeer (per type, bv. elektrische auto’s, e-bikes) gedeeld door het totale aantal voertuigen van dat type

Bestuurd gebied

Emissies

BEMP 3.3.5

31.

Aantal oplaadpunten

Aantal oplaadpunten/inwoner

Alle lokale overheden

Het totale aantal openbare oplaadpunten voor elektrische voertuigen, gedeeld door het aantal inwoners in het gebied

Bestuurd gebied

Emissies

BEMP 3.3.5

32.

Afname van de concentratie van luchtverontreinigende stoffen

%

Alle lokale overheden

De concentratie van luchtverontreinigende stoffen (PM10, ammoniak en stikstofoxide) wordt in bepaalde delen van de stad (bv. bij scholen, parken, woonwijken) regelmatig gemeten

De afname van de concentratie van luchtverontreinigende stoffen wordt berekend als de initiële concentratie van elke luchtverontreinigende stof (voor invoering van de fileheffing), min de eindconcentratie van die stof (na invoering van de fileheffing), gedeeld door de initiële concentratie van de stof

Bestuurd gebied

Emissies

De concentratie van luchtverontreinigende stoffen (PM10, ammoniak en stikstofoxide) is in het gebied waar de fileheffing is ingevoerd (gemiddeld) met 10 % afgenomen in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing (%)

BEMP 3.3.7

33.

Afname van het aantal voertuigen in het gebied waar de fileheffing is ingevoerd

%

Alle lokale overheden

Aantal particuliere voertuigen dat het gebied waar de fileheffing is ingevoerd binnenrijdt, gedeeld door het aantal particuliere voertuigen dat hetzelfde gebied binnenreed voor invoering van de fileheffing

Gebied waar de fileheffing is ingevoerd

Emissies

Het aantal niet-vrijgestelde voertuigen dat het gebied waar de fileheffing is ingevoerd binnenrijdt, is in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing met 20 % afgenomen

BEMP 3.3.7

34.

Toename van de snelheid en punctualiteit van het openbaar vervoer

%

Alle lokale overheden

De gemiddelde snelheid van het openbaar vervoer na invoering van een fileheffing, gedeeld door de gemiddelde snelheid van het openbaar vervoer voor invoering van de fileheffing

Eenzelfde berekening kan worden toegepast voor de punctualiteit van het openbaar vervoer voor en na de invoering van een fileheffing

Gebied waar de fileheffing is ingevoerd

Emissies

De snelheid en de punctualiteit van het openbaar vervoer zijn in vergelijking met de situatie voor de invoering van de fileheffing met 5 % verbeterd

BEMP 3.3.7

35.

Percentage vrije parkeerplaatsen tijdens kantooruren

%

Alle lokale overheden

Gemiddeld aantal beschikbare parkeerplaatsen tijdens kantooruren, gedeeld door het totale aantal parkeerplaatsen

Bestuurd gebied

Emissies

80 % tot 90 % van de parkeerplaatsen langs de weg zijn bezet tijdens 90 % van de kantooruren

BEMP 3.3.8

36.

Voorschriften betreffende het minimumaantal parkeerplaatsen

j/n

Alle lokale overheden

De overheidsdienst kan het aantal gratis parkeerplaatsen (langs de weg en in ondergrondse garages) bij nieuwbouwprojecten beperken en kan een formeel beleid toepassen om eerdere voorschriften betreffende het aantal parkeerplaatsen voor bestaande gebouwen stapsgewijs af te schaffen

Bestuurd gebied

Emissies

Biodiversiteit

De stad heeft geen minimumvoorschriften voor het aantal parkeerplaatsen (langs de weg en in ondergrondse garages) bij nieuwbouwprojecten en heeft een formeel beleid om eerdere voorschriften betreffende het aantal parkeerplaatsen voor bestaande gebouwen stapsgewijs af te schaffen

BEMP 3.3.8

37.

CO2-emissies van bestelauto’s

kg CO2-eq./jaar

kg CO2-eq./maand

Voor mobiliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

Totale CO2-emissies van bestelauto’s gedurende een bepaald tijdvak (bv. jaar of maand) in het bezorggebied van het logistieke dienstencentrum

Bezorggebied van het logistieke dienstencentrum

Emissies

Afname van CO2-emissies van bestelauto’s in het bezorggebied met 40 % in vergelijking met de situatie voor de oprichting van het logistieke dienstencentrum

BEMP 3.3.9

38.

Dagelijks aantal bezorgritten in het bezorggebied

Aantal bezorgritten/dag

Voor mobiliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

Aantal bezorgritten per dag door bestelvoertuigen in het bezorggebied van het logistieke dienstencentrum

Bezorggebied van het logistieke dienstencentrum

Emissies

Afname van aantal bezorgritten per dag in het bezorggebied met 75 % in vergelijking met de situatie voor de oprichting van het logistieke dienstencentrum

BEMP 3.3.9

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN VOOR RUIMTELIJKE ORDENING

39.

Percentage nieuw bebouwde gebieden

%

Alle voor ruimtelijke ordening verantwoordelijke lokale overheden

Oppervlakte van het nieuw bebouwde gebied (m2), waartoe alle soorten bebouwing die geen water doorlaat worden gerekend (gebouwen, wegen, delen zonder vegetatie of water), gedeeld door het bebouwde gebied aan het begin van de periode (bv. 1, 5, 10 jaar)

Bestuurd gebied

Biodiversiteit

BEMP 3.4.1

40.

Er worden maatregelen bevorderd om het hitte-eilandeffect af te remmen

j/n

Alle voor ruimtelijke ordening verantwoordelijke lokale overheden

Binnen de gemeente worden maatregelen bevorderd om het hitte-eilandeffect af te remmen (bv. groenzones, groene daken of gebruik van reflecterende materialen) voor gebouwen en gebieden van zowel particulieren als de overheid

Bestuurd gebied

Emissies

Energie-efficiëntie

Biodiversiteit

BEMP 3.4.2

41.

Er worden milieuvriendelijke waterafvoermaatregelen voorgeschreven

j/n

Alle voor ruimtelijke ordening verantwoordelijke lokale overheden

Er worden milieuvriendelijke waterafvoermaatregelen voorgeschreven voor nieuwbouwprojecten en voor grootschalige herontwikkeling van bestaande bebouwde gebieden

Bestuurd gebied

Biodiversiteit

BEMP 3.4.3

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN VOOR GROENE STADSGEBIEDEN

42.

Percentage natuurlijke en seminatuurlijke zones

%

Voor het beheer van groene stadsgebieden verantwoordelijke overheidsdiensten

Oppervlakte (km2) van de natuurlijke en seminatuurlijke zones in het stedelijke gebied, gedeeld door de totale oppervlakte van het stedelijke gebied

Bestuurd gebied

Biodiversiteit

BEMP 3.5.1

43.

Percentage groene en blauwe stedelijke zones

%

Voor het beheer van groene stadsgebieden verantwoordelijke overheidsdiensten

Oppervlakte (km2) van de groene en blauwe stedelijke zones (in het stedelijk gebied) gedeeld door de totale oppervlakte van het stedelijke gebied

Bestuurd gebied

Biodiversiteit

BEMP 3.5.2

44.

Percentage groene daken

%

Alle voor ruimtelijke ordening verantwoordelijke lokale overheden

Aantal gebouwen met groene daken, gedeeld door het totale aantal gebouwen binnen de gemeente

Bestuurd gebied

Biodiversiteit

BEMP 3.5.3

45.

Plan voor vervallen groenzones en randgebieden

j/n

Alle voor ruimtelijke ordening verantwoordelijke lokale overheden

De overheidsdienst heeft een herstel- en milieubeheerplan voor vervallen groenzones en randgebieden binnen het stedelijk gebied

Bestuurd gebied

Biodiversiteit

BEMP 3.5.4

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJK VOOR LOKALE LUCHTKWALITEIT

46.

Concentratie luchtverontreinigende stoffen

μg/m3

Alle voor het beheer van de luchtkwaliteit verantwoordelijke overheidsdiensten

Concentratie luchtverontreinigende stoffen (PM10, PM2,5 , NO2) in het stedelijk gebied (jaarlijks gemiddelde), bemonsterd op bepaalde locaties (bv. bij scholen, parken, woonwijken)

Bestuurd gebied

Emissies

Voor alle in deze beste milieubeheerpraktijk gedefinieerde indicatoren liggen de waarden binnen de niveaus van de luchtkwaliteitsrichtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie

3.6.1

BESTE MILIEUBRAKTIJKEN VOOR GELUIDSOVERLAST

47.

Percentage geluidsniveaumetingen waarbij de plaatselijke grenswaarden werden overschreden

%

Voor de aanpak van geluidsoverlast verantwoordelijke overheidsdiensten

Aantal geluidsniveaumetingen waarbij de plaatselijke grenswaarden werden overschreden, gedeeld door het totale aantal geluidsniveaumetingen

Bestuurd gebied

BEMP 3.7.1

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN OP HET GEBIED VAN WATERVOORZIENING

48.

Penetratiegraad van watermeters

%

Voor drinkwatervoorziening verantwoordelijke overheidsdiensten

Aantal consumenten met een afzonderlijke meter (voor één eindgebruiker), gedeeld door het totale aantal consumenten

Bestuurd gebied

Water

Penetratiegraad van watermeters op het niveau van huishoudens of eindgebruikers bedraagt 99 % of meer

BEMP 3.9.1

49.

Percentage slimme watermeters

%

Voor drinkwatervoorziening verantwoordelijke overheidsdiensten

Aantal consumenten met een slimme watermeter, gedeeld door het totale aantal consumenten met een watermeter

Bestuurd gebied

Water

In gebieden met waterschaarste (ten minste een deel van het jaar), zijn op het niveau van de huishoudens of eindgebruikers slimme watermeters geïnstalleerd

Alle nieuwe gebouwen zijn uitgerust met watermeters (slimme meters in gebieden met waterschaarste)

BEMP 3.9.1

50.

Waterinfrastructuurlekkage-index (ILI)

%

Voor drinkwatervoorziening verantwoordelijke overheidsdiensten

De ILI wordt berekend als de huidige jaarlijkse werkelijke verliezen (current annual real losses, CARL), gedeeld door de onvermijdelijke jaarlijkse werkelijke verliezen (unavoidable annual real losses, UARL)

Bestuurd gebied

Water

De infrastructuurlekkage-index bedraagt minder dan 1,5

BEMP 3.9.2

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN VOOR AFVALWATERBEHEER

51.

Verwijderingsrendement voor waterverontreinigende stoffen

%

Voor afvalwaterbeheer verantwoordelijke overheidsdiensten

Het verwijderingsrendement voor waterverontreinigende stoffen (CZV, BZV5, ammoniak, totaal stikstof en totaal fosfor) wordt berekend als de initiële concentratie van elke waterverontreinigende stof, min de eindconcentratie van die stof, gedeeld door de initiële concentratie van de stof

Afvalwaterzuiveringsinstallatie

Water

Het behaalde verwijderingsrendement bedraagt: ten minste 98 % voor BZV5, ten minste 90 % voor CZV, ten minste 90 % voor ammoniak, ten minste 80 % voor totaal organische stikstofverbindingen en ten minste 90 % voor totaal fosfor

BEMP 3.10.1

52.

Elektriciteitsverbruik van afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s)

kWh/inwonerequivalent/jaar

Voor afvalwaterbeheer verantwoordelijke overheidsdiensten

Het totale jaarlijkse elektriciteitsverbruik van de awzi, gedeeld door de hoeveelheid inwonerequivalenten waarvoor de awzi is bedoeld of werkt

Afvalwaterzuiveringsinstallatie

Water

Het elektriciteitsverbruik van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) bedraagt:

minder dan 18 kWh/inwonerequivalent/jaar voor grote awzi’s (met een omvang van meer dan 10 000 inwonerequivalenten)

minder dan 25 kWh/inwonerequivalent/jaar voor kleine awzi’s (met een omvang van minder dan 10 000 inwonerequivalenten)

BEMP 3.10.1

53.

Verwijderingsrendement voor microverontreinigingen

%

Voor afvalwaterbeheer verantwoordelijke overheidsdiensten

Het verwijderingsrendement wordt berekend als de initiële concentratie microverontreinigingen, min de eindconcentratie microverontreinigingen, gedeeld door de initiële concentratie microverontreinigingen

Afvalwaterzuiveringsinstallatie

Water

Het gemiddelde verwijderingsrendement voor microverontreinigingen bedraagt meer dan 80 %

BEMP 3.10.2

54.

Percentage van de afvalwaterstroom dat tertiair gezuiverd wordt om microverontreinigingen te verwijderen

%

Voor afvalwaterbeheer verantwoordelijke overheidsdiensten

De jaarlijkse afvalwaterstroom die tertiair gezuiverd wordt om microverontreinigingen te verwijderen, gedeeld door de totale jaarlijkse afvalwaterstroom

Afvalwaterzuiveringsinstallatie

Water

Uit ten minste 90 % van de jaarlijkse afvalwaterstroom worden microverontreinigingen verwijderd

BEMP 3.10.2

55.

Percentage zelf in de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) opgewekte elektriciteit en warmte

%

Voor afvalwaterbeheer verantwoordelijke overheidsdiensten

De in de awzi gebruikte ter plaatse opgewekte energie (uit biogas opgewekte elektriciteit en warmte) door anaerobe slibvergisting, gedeeld door de totale hoeveelheid energie die in de awzi wordt gebruikt

Afvalwaterzuiveringsinstallatie

Water

Zelf uit biogas opgewekte elektriciteit en warmte komt voor afvalwaterzuiveringsinstallaties met een omvang van meer dan 10 000 inwonerequivalenten zonder thermale slibdroging ter plaatse overeen met 100 % van het energieverbruik, en met 50 % voor installaties met thermale slibdroging ter plaatse

BEMP 3.10.3

56.

Percentage monoverbrand zuiveringsslib

%

Voor afvalwaterbeheer verantwoordelijke overheidsdiensten

De hoeveelheid in de afvalwaterzuiveringsinstallatie geproduceerd zuiveringsslib die wordt monoverbrand, gedeeld door de totale hoeveelheid door afvalwaterzuivering geproduceerd zuiveringsslib

Afvalwaterzuiveringsinstallatie

Water

BEMP 3.10.4

57.

Percentage teruggewonnen water

%

Voor afvalwaterbeheer verantwoordelijke overheidsdiensten

Hoeveelheid teruggewonnen water die door afvalwaterzuiveringsinstallaties is geproduceerd, gedeeld door de totale hoeveelheid gezuiverd afvalwater

Bestuurd gebied

Water

BEMP 3.10.5

58.

Percentage in stedelijke gebieden vastgehouden en geïnfiltreerd hemelwater

%

Voor stedelijke riolering en ruimtelijke ordening verantwoordelijke overheidsdiensten

Geschat jaarlijks percentage van de totale geschatte hoeveelheid hemelwater die op het stedelijke gebied van de gemeente valt, dat ter plaatse wordt vastgehouden en in de ondergrond infiltreert

Bestuurd gebied

Water

BEMP 3.10.7

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN VOOR GROENE OVERHEIDSOPDRACHTEN

59.

Percentage aanbestedingen met milieucriteria

%

Alle overheidsdiensten

Aantal aanbestedingen waarin milieucriteria zijn opgenomen, gedeeld door het totale aantal aanbestedingen (uitgesplitst naar productcategorie)

Per organisatie

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

In 100 % van de aanbestedingen zijn milieucriteria opgenomen, waarin — voor producten waarvoor GPP-criteria beschikbaar zijn — ten minste het in die criteria vastgestelde prestatieniveau wordt verlangd (bv. kantoorpapier, reinigingsmiddelen, meubilair)

BEMP 3.11.1

BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN VOOR MILIEUEDUCATIE EN -VOORLICHTING

60.

Percentage burgers dat rechtstreeks en indirect wordt bereikt met milieueducatiemaatregelen

%

Overheidsdiensten

Percentage burgers dat rechtstreeks en indirect wordt bereikt met milieueducatiemaatregelen

Bestuurd gebied

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

BEMP 3.12.1


(1)  Het wetenschappelijk en beleidsverslag is openbaar gemaakt op de website van het JRC en kan worden geraadpleegd op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/PublicAdminBEMP.pdf. De in dit sectorale referentiedocument vermelde conclusies over beste milieubeheerpraktijken en de toepasbaarheid ervan, specifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties zijn gebaseerd op het wetenschappelijk en beleidsverslag. Alle achtergrondinformatie en technische details zijn daarin te vinden.

(2)  Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (PB L 168 van 10.7.1993, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1).

(4)  Volgens hoofdstuk B, onder e), van bijlage IV bij de EMAS-verordening bevat de milieuverklaring „een overzicht van de beschikbare gegevens over de prestaties van de organisatie ten opzichte van haar milieudoelstellingen en -streefdoelen op het gebied van haar significante milieueffecten. Daarbij wordt gerapporteerd over de kernindicatoren en over andere relevante bestaande milieuprestatie-indicatoren, zoals vermeld in hoofdstuk C”. In hoofdstuk C van bijlage IV staat „Elke organisatie rapporteert ook jaarlijks over haar prestaties in verband met de specifiekere milieuaspecten, zoals die in haar milieuverklaring worden genoemd, en houdt daarbij rekening met de in artikel 46 bedoelde sectorale referentiedocumenten, wanneer deze beschikbaar zijn.”

(5)  Een gedetailleerde beschrijving van alle beste praktijken, met praktische richtsnoeren voor de uitvoering ervan, is beschikbaar in het „Best Practice Report” van het JRC dat online beschikbaar is op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/PublicAdminBEMP.pdf. Organisaties die meer willen weten over bepaalde in dit SRD beschreven beste praktijken wordt verzocht dit verslag te raadplegen.

(6)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(7)  In dit SRD in het kader van EMAS worden de begrippen „lokale overheden” en „gemeenten” als synoniemen beschouwd; bedoeld worden overheidsdiensten die op lokaal niveau bestuurstaken uitvoeren en diensten aan burgers verlenen.

(8)  De specifieke problemen en kansen die aan de verschillende BEMP’s zijn verbonden, worden vermeld in dit document of in de praktische richtsnoeren voor de implementatie van de BEMP’s, die te vinden zijn in het „Best Practice Report” van het JRC dat online beschikbaar is op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/PublicAdminBEMP.pdf. Organisaties wordt aangeraden dit verslag te raadplegen om meer inzicht te krijgen in de beste praktijken die in dit SRD zijn beschreven.

(9)  Bij de berekening van de vloeroppervlakte kan worden uitgegaan van de bruikbare oppervlakte van het gebouw, bijvoorbeeld de oppervlakte die gebruikt wordt in de energieprestatiecertificaten.

(10)  Restafval is het deel van het afval dat niet wordt hergebruikt, gerecycleerd, gecomposteerd of anaeroob vergist.

(11)  Papier van verschillende formaten (bv. A4, A3) kan worden omgerekend in een equivalent aantal A4-vellen (bv. één vel A3 komt overeen met twee vellen A4).

(12)  De Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) heeft als onderdeel van de ISO 14000-reeks van milieunormen specifiek voor milieu-etikettering een subreeks (ISO 14020) opgesteld, die drie soorten etiketteringsregelingen beslaat. In dit verband is een „type I”-milieukeur een op meerdere criteria gebaseerd etiket ontwikkeld door een derde partij. Voorbeelden hiervan zijn de EU-milieukeur (op EU-niveau), de Blaue Engel, het Oostenrijkse Ecolabel en de Nordic Swan (op nationaal of multinationaal niveau).

(13)  De kleurweergave-index van een lichtbron is een index die aangeeft of het menselijk oog bij dat licht kleuren kan onderscheiden. Op plaatsen waar het belangrijk is dat kleuren goed kunnen worden herkend, is een hoge kleurweergave-index vereist.

(14)  Lichtbronnen met een sterke witte/koude component kunnen negatieve effecten hebben op de lokale fauna.

(15)  In Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153, 18.6.2010, blz. 13) (richtlijn energieprestatie van gebouwen, EPBD) is bepaald dat de lidstaten minimumnormen voor de energieprestatie van gebouwen moeten vaststellen, die tot uitdrukking moeten komen in de nationale bouwcodes. De richtlijn heeft een toetsingssysteem ingevoerd om deze eisen op het gebied van energie-efficiëntie geleidelijk ambitieuzer te maken, waarbij ze regelmatig onder de loep worden genomen.

(16)  In de EPBD is voorgeschreven dat alle nieuwe gebouwen uiterlijk in 2020 zeer weinig tot bijna geen energie verbruiken („bijna-energieneutrale gebouwen”) of uiterlijk in 2018 als het gaat om nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar zijn van deze gebouwen.

(17)  De Europese Commissie voert momenteel een proefproject uit, Level(s), waarbij op basis van vrijwillige rapportage de algemene duurzaamheid van gebouwen tijdens de gehele levensduur wordt gemeten. Zie voor meer informatie: http://ec.europa.eu/environment/eussd/buildings.htm

(18)  Blauw-groene netwerken zijn natuurlijke en seminatuurlijke gebieden die bestaan uit groene ruimten (en/of blauwe wanneer het om aquatische ecosystemen gaat) en andere fysieke kenmerken in landzones (met inbegrip van kustzones) en zeezones.

(19)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152, 11.6.2008, blz. 1).

(20)  Het sectorale referentiedocument van EMAS voor de afvalbeheersector wordt momenteel opgesteld. De tussentijdse resultaten zijn beschikbaar op de internetpagina http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/waste_mgmt.html, waar te zijner tijd ook het definitieve document te vinden zal zijn.

(21)  Gebieden met waterschaarste zijn gebieden die over onvoldoende waterbronnen beschikken om aan de gemiddelde langetermijnbehoefte te voldoen. Zie voor meer informatie: http://ec.europa.eu/environment/water/quantity/about.htm

(22)  Met „huidige jaarlijkse werkelijke verliezen” wordt de hoeveelheid water bedoeld die feitelijk verloren gaat in het distributienet (d.w.z. niet aan de eindgebruikers wordt geleverd). Bij de „onvermijdelijke jaarlijkse werkelijke verliezen” wordt er rekening mee gehouden dat er altijd enige lekkage optreedt in een waterleidingnet. De onvermijdelijke jaarlijkse werkelijke verliezen worden berekend op basis van factoren als de lengte van het distributienet, het aantal aansluitingen en de waterdruk in het net.

(23)  In deze beste milieubeheerpraktijk worden de volgende afkortingen gebruikt: BZV5: biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen; MLSS: concentratie gesuspendeerde vaste stoffen in het mengsel (biomassa in het actiefslibsysteem); CZV: chemisch zuurstofverbruik.

(24)  Het begrip „inwonerequivalenten” (of „i.e.”) wordt gebruikt in Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40) en betreft de organische belasting door inwoners van dorpen en steden, alsook door andere bronnen, zoals niet-ingezetenen en de levensmiddelenindustrie.

(25)  DOC: opgeloste organische koolstof.

(26)  N: standaardliter, d.w.z. volume gas gemeten onder standaardomstandigheden (druk: 1,01325 bar; temperatuur: 0 oC)

(27)  De referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BREF’s) overeenkomstig de richtlijn industriële emissies zijn te vinden op: http://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference/

(28)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking).

(29)  Bij gemengde rioolstelsels worden afvalwater en hemelwater met één stelsel verzameld. Bij gescheiden rioolstelsels worden afvalwater en hemelwater afzonderlijk verzameld en afgevoerd om te worden gezuiverd of geloosd.

(30)  Zie voor informatie over de EU-criteria voor groene overheidsopdrachten en de volledige lijst van producten waarvoor die criteria beschikbaar zijn: http://ec.europa.eu/environment/gpp/index_en.htm

(31)  Om het aantal inschrijvingen niet te beperken, kan in de technische specificaties worden verwezen naar de criteria van de EU-milieukeur voor de specifieke groep producten of diensten; ter verificatie kan een geldige EU-milieukeur worden verlangd. Overeenkomstig artikel 44, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65) moeten aanbestedende diensten ook andere bewijsmiddelen aanvaarden.


18.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/58


BESLUIT (EU) 2019/62 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2018

tot vaststelling van het sectorale referentiedocument betreffende beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de automobielsector, in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (1), en met name artikel 46, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1221/2009 is bepaald dat de Commissie sectorale referentiedocumenten voor specifieke sectoren van de economie moet opstellen. Die documenten moeten beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren en, zo nodig, benchmarks voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus bevatten. Organisaties die geregistreerd zijn of zich voorbereiden op registratie in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde milieubeheer- en milieuauditsysteem, zijn verplicht rekening te houden met die documenten bij het ontwikkelen van hun milieubeheersysteem en bij de beoordeling van hun milieuprestaties in de milieuverklaring of bijgewerkte milieuverklaring die zij overeenkomstig bijlage IV bij die verordening opstellen.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1221/2009 is bepaald dat de Commissie een werkprogramma moet opstellen met een indicatieve lijst van sectoren die als prioritair worden beschouwd voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten. In de mededeling van de Commissie „Opstelling van het werkprogramma met een indicatieve lijst van sectoren voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)” (2) is de automobielsector als prioritaire sector aangemerkt.

(3)

Het sectorale referentiedocument voor de automobielsector moet gericht zijn op beste praktijken, indicatoren en benchmarks voor autofabrikanten, met inbegrip van fabrikanten van delen en onderdelen, en voor verwerkingsinrichtingen voor afgedankte voertuigen. Het document moet verwijzen naar bestaande richtsnoeren voor aspecten die vallen onder andere beleidsinstrumenten van de Unie, zoals Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) of de referentiedocumenten inzake de beste beschikbare technieken (BAT), die zijn ontwikkeld in het kader van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (4). Verder moeten in het document als beste milieubeheerpraktijken voor de sector concrete acties worden aangeduid ter verbetering van het algemene milieubeheer van ondernemingen in de sector, met inbegrip van directe aspecten, bv. met betrekking tot het fabricageproces, en indirecte aspecten waaronder bv. het beheer van de toeleveringsketen, teneinde een meer circulaire economie te bevorderen.

(4)

Om organisaties, milieuverificateurs en andere partijen voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de invoering van het sectorale referentiedocument voor de automobielsector, moet dit besluit 120 dagen na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van toepassing worden.

(5)

Bij de opstelling van het in de bijlage bij dit besluit opgenomen sectorale referentiedocument heeft de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 overlegd met de lidstaten en andere belanghebbenden.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het sectorale referentiedocument betreffende de beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de automobielsector voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/2009 is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing vanaf 18 mei 2019.

Gedaan te Brussel, 19 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB C 358 van 8.12.2011, blz. 2.

(3)  Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).

(4)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).


BIJLAGE

1.   INLEIDING

Dit sectorale referentiedocument (SRD) voor de automobielsector is gebaseerd op een gedetailleerd wetenschappelijk en beleidsverslag (1) („Best Practice Report”) dat is opgesteld door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie.

Juridische achtergrond

Het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), dat uitgaat van vrijwillige deelname door organisaties, werd in 1993 ingevoerd bij Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad (2). Daarna heeft EMAS twee grote herzieningen ondergaan:

Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3);

Verordening (EG) nr. 1221/2009.

Een belangrijk nieuw element van de laatste herziening, die op 11 januari 2010 in werking is getreden, is artikel 46 betreffende de opstelling van SRD’s. De SRD’s moeten beste milieubeheerpraktijken („best environmental management practices”, BEMP’s), milieuprestatie-indicatoren voor de specifieke sectoren en, zo nodig, benchmarks voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus bevatten.

Interpretatie en gebruik van dit document

Het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) is een regeling voor vrijwillige deelneming van organisaties die zich ertoe verbinden zich continu te verbeteren op milieugebied. Dit SRD voorziet in dit kader in sectorspecifieke richtsnoeren voor de automobielsector en wijst op een aantal mogelijkheden voor verbetering en beste praktijken.

Het document is opgesteld door de Europese Commissie, waarbij is gebruikgemaakt van input van de belanghebbenden. Een technische werkgroep bestaande uit deskundigen en belanghebbenden uit de sector heeft onder leiding van het JRC de in dit document beschreven beste milieubeheerpraktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties besproken en er uiteindelijk overeenstemming over bereikt; met name deze benchmarks werden representatief geacht voor de milieuprestatieniveaus die door de best presterende organisaties uit de sector worden bereikt.

Het SRD heeft tot doel alle organisaties die hun milieuprestaties willen verbeteren, te helpen en te ondersteunen door ideeën en inspiratie te bieden, alsook praktische en technische richtsnoeren.

Het SRD is in de eerste plaats gericht op organisaties die al een EMAS-registratie hebben; in de tweede plaats op organisaties die overwegen zich in de toekomst bij EMAS te registreren; en in de derde plaats op alle organisaties die meer willen weten over de beste milieubeheerpraktijken om hun milieuprestaties te verbeteren. Bijgevolg is het doel van dit document alle organisaties in de automobielsector te helpen om enerzijds zich te concentreren op relevante milieuaspecten, zowel directe als indirecte, en anderzijds informatie over beste milieubeheerpraktijken te vinden. Ook passende sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren om milieuprestaties te meten en benchmarks voor topprestaties maken deel uit van dit SRD.

Hoe organisaties met een EMAS-registratie rekening moeten houden met SRD’s:

Volgens Verordening (EG) nr. 1221/2009 moeten organisaties met een EMAS-registratie op twee verschillende niveaus rekening houden met SRD’s:

1.

bij de ontwikkeling en implementatie van hun milieubeheersysteem in het licht van de milieuanalyses (artikel 4, lid 1, onder b)):

organisaties moeten gebruikmaken van de relevante onderdelen van het SRD bij de vaststelling en herziening van hun milieustreefdoelen en -doelstellingen, overeenkomstig de relevante milieuaspecten die in de milieuanalyse en het milieubeleid zijn vastgesteld, alsmede bij het nemen van besluiten over de te ondernemen acties om hun milieuprestaties te verbeteren;

2.

bij de opstelling van de milieuverklaring (artikel 4, lid 1, onder d), en artikel 4, lid 4):

a)

organisaties moeten bij de keuze van de indicatoren (4) die zij bij hun milieuprestatierapportage gebruiken, rekening houden met de in het SRD opgenomen sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren.

Bij de keuze van de indicatoren voor de rapportage moeten zij rekening houden met de indicatoren die in het betrokken SRD worden voorgesteld en de relevantie ervan voor de belangrijke milieuaspecten die de organisatie in de milieuanalyse heeft vastgesteld. Er moet alleen rekening worden gehouden met indicatoren die relevant zijn voor de milieuaspecten die in de milieuanalyse als belangrijk zijn aangemerkt;

b)

organisaties die rapporteren over hun milieuprestaties en andere factoren in verband met milieuprestaties, moeten in de milieuverklaring aangeven op welke wijze rekening is gehouden met de relevante beste milieubeheerpraktijken en, in voorkomend geval, met de benchmarks voor topprestaties.

Zij moeten beschrijven hoe bij de vaststelling van maatregelen en acties, en eventueel prioriteiten, om hun milieuprestaties (verder) te verbeteren, gebruik is gemaakt van de relevante beste milieubeheerpraktijken en benchmarks voor topprestaties (die een indicatie geven van het milieuprestatieniveau dat door de best presterende organisaties wordt bereikt). Noch de toepassing van de beste milieubeheerpraktijken, noch het bereiken van de benchmarks voor topprestaties is echter verplicht: aangezien EMAS een vrijwillig karakter heeft, is het aan de organisaties zelf om op basis van een afweging van de kosten en baten te beoordelen in hoeverre het haalbaar is om de benchmarks te bereiken en de beste praktijken toe te passen.

De relevantie en de toepasbaarheid van de beste milieubeheerpraktijken en de benchmarks voor topprestaties moet de organisatie, net als bij de milieuprestatie-indicatoren, beoordelen aan de hand van de door de organisatie in de milieuanalyse vastgestelde belangrijke milieuaspecten, alsmede technische en financiële aspecten.

Elementen van SRD’s (indicatoren, beste milieubeheerpraktijken of benchmarks voor topprestaties) die niet relevant worden geacht voor de belangrijke milieuaspecten die de organisatie in de milieuanalyse heeft vastgesteld, hoeven niet in de milieuverklaring te worden gerapporteerd of beschreven.

Deelname aan EMAS is een continu proces. Telkens als een organisatie haar milieuprestaties wil verbeteren (en haar milieuprestaties beoordeelt), raadpleegt zij het SRD over specifieke onderwerpen om inspiratie op te doen voor een stapsgewijze aanpak van de aandachtspunten.

EMAS-milieuverificateurs controleren of en zo ja, hoe de organisatie bij de opstelling van haar milieuverklaring het SRD in de overwegingen heeft betrokken (artikel 18, lid 5, onder d), van Verordening (EG) nr. 1221/2009).

Wanneer een audit wordt uitgevoerd, moeten geaccrediteerde milieuverificateurs bewijsmateriaal van de organisatie krijgen over de wijze waarop de relevante elementen van het SRD aan de hand van de milieuanalyse zijn geselecteerd en in aanmerking zijn genomen. Zij controleren niet of wordt voldaan aan de beschreven benchmarks voor topprestaties, maar verifiëren bewijsmateriaal over de wijze waarop het SRD als leidraad is gebruikt om indicatoren en passende vrijwillige maatregelen vast te stellen die de organisatie kan uitvoeren om haar milieuprestaties te verbeteren.

Gezien het vrijwillige karakter van EMAS en de SRD’s mag het verstrekken van dergelijk bewijsmateriaal geen onevenredige belasting voor de organisaties vormen. De verificateurs mogen met name geen individuele motivering verwachten voor elk van de beste praktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties die in het SRD worden vermeld en door de organisatie in het licht van haar milieuanalyse niet relevant worden geacht. Niettemin kunnen zij relevante aanvullende elementen suggereren waarmee de organisatie in de toekomst rekening zou kunnen houden als verder bewijs dat zij zich erop heeft toegelegd de prestaties voortdurend te verbeteren.

Structuur van het sectorale referentiedocument

Dit document bestaat uit vijf delen. Deel 1 gaat in op de juridische achtergrond van EMAS en beschrijft hoe dit document moet worden gebruikt, terwijl in deel 2 het toepassingsgebied van dit SRD wordt afgebakend. De delen 3 en 4 bevatten een korte beschrijving van de verschillende beste milieubeheerpraktijken (BEMP’s) (5) en informatie over de toepasbaarheid ervan voor respectievelijk de automobielsector en de subsector afgedankte voertuigen. Wanneer voor een bepaalde beste milieubeheerpraktijk specifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties konden worden geformuleerd, worden deze eveneens vermeld. Het was echter niet mogelijk benchmarks voor topprestaties voor alle beste milieubeheerpraktijken vast te stellen omdat er maar weinig gegevens beschikbaar zijn of omdat de specifieke omstandigheden van elke onderneming en/of fabriek (diversiteit aan fabricageprocessen in elke productie-inrichting, mate van verticale integratie enz.) zo sterk variëren dat een benchmark voor topprestaties niet zinvol zou zijn. Wanneer wel benchmarks voor topprestaties worden vermeld, zijn deze niet bedoeld als door alle ondernemingen te bereiken streefdoelen of als maatstaf om de milieuprestaties van ondernemingen uit de sector te vergelijken, maar als voorbeeld van wat mogelijk is om individuele ondernemingen te helpen hun vooruitgang te beoordelen en ze te motiveren hun prestatie nog te verbeteren. Sommige indicatoren en benchmarks zijn relevant voor meer dan één beste milieubeheerpraktijk en worden dus waar nodig herhaald. Deel 5, tot slot, bevat een uitgebreide tabel met een selectie van de meest relevante milieuprestatie-indicatoren, de bijbehorende toelichtingen en de ermee samenhangende benchmarks voor topprestaties.

2.   TOEPASSINGSGEBIED

In dit referentiedocument wordt ingegaan op de milieuprestaties van de automobielsector en een aantal aspecten van de sector afgedankte voertuigen. Dit document is gericht op ondernemingen uit de automobielsector die onder de volgende NACE-codes vallen (volgens de statistische classificatie van economische activiteiten die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6)):

NACE 29.1 Vervaardiging van auto’s

NACE 29.2 Vervaardiging van carrosserieën voor auto’s

NACE 29.3 Vervaardiging van delen en toebehoren voor auto’s

NACE 38.31 Sloop van wrakken

Ter aanvulling op het bovenstaande kunnen met betrekking tot afgedankte voertuigen twee aanvullende activiteiten in aanmerking worden genomen die elk een deelverzameling vormen van ruimere activiteiten: terugwinning van gesorteerd materiaal (NACE 38.32, waaronder het shredden van afgedankte voertuigen) en groothandel in afval en schroot (NACE 46.77, waaronder de sloop van afgedankte voertuigen met het oog op het verkrijgen en doorverkopen van bruikbare delen).

In dit referentiedocument komen maatregelen aan bod waarmee autofabrikanten en fabrikanten van delen en onderdelen van auto’s de milieuprestaties in de hele waardeketen van de automobielsector (zoals weergegeven in Afbeelding 1) kunnen verbeteren. De afbeelding toont de belangrijkste sectoren waarop dit document van toepassing is.

Afbeelding 1

Overzicht van de activiteiten in de waardeketen van de automobielsector

Image

De activiteiten in het kader van de vervaardiging van auto’s omvatten tal van procesfasen, waaronder: perserij, vervaardiging van blanke voertuigcarrosserie, spuiterij, vervaardiging van onderdelen en subsamenstel, vervaardiging van de aandrijflijn en het chassis, voorassemblage en bekleding, en eindassemblage. In dit document zijn beste milieubeheerpraktijken opgesteld die zo breed mogelijk toepasbaar moeten zijn op verschillende soorten fabrieken. Gezien de grote variatie in de verticale integratie van de bovengenoemde activiteiten binnen dezelfde fabriek is het echter moeilijk om tussen fabrieken een directe evaluatie en vergelijking te maken van milieuprestaties. Daarom moeten de toepasbaarheid en relevantie van de beste praktijken (alsook van indicatoren en benchmarks) worden beoordeeld op basis van de kenmerken van elke inrichting.

De volgende tabel (tabel 1) bevat de belangrijkste directe en indirecte milieuaspecten van de automobielsector, die in dit referentiedocument worden behandeld. Daarnaast is in die tabel voor elk van die milieuaspecten aangegeven welke de voornaamste soorten milieudruk zijn, evenals hoe zij in dit document worden behandeld: zij worden ofwel aangepakt met beste milieubeheerpraktijken die in de delen 3 en 4 zijn beschreven, ofwel door te verwijzen naar andere beschikbare referentiedocumenten zoals de referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BREF’s (7), hier aangeduid met de bijbehorende codes).

Tabel 1

De belangrijkste milieuaspecten en soorten milieudruk voor de automobielsector en hoe zij in dit referentiedocument worden behandeld

Belangrijkste milieuaspect

Bijbehorende

milieudruk

BEMP’s

Energie/klimaatverandering

Hulpbronnen/afval

Water

Emissies

Biodiversiteit

Beheer van de toeleveringsketen

 

 

 

 

 

BEMP’s over beheer van de toeleveringsketen (deel 3.6)

Ontwikkeling en ontwerp

 

 

 

 

 

BEMP over duurzaam ontwerp (deel 3.6.3)

BEMP over herfabricage van onderdelen (deel 3.7.1)

Vervaardigings- en assemblagefase

 

Perserij

 

 

 

 

 

Verwijzing naar de BEMP’s voor de sector vervaardiging van producten van metaal (8)

BEMP’s voor beheer van milieu, energie, afval, water en biodiversiteit (delen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5)

Blanke carrosserie

 

 

 

 

 

BEMP’s voor beheer van milieu, energie, afval, water en biodiversiteit (delen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5)

Spuiterij

 

 

 

 

 

Verwijzing naar BBT in BREF’s voor STS en STM

Vervaardiging van aandrijflijn en chassis

 

 

 

 

 

Verwijzing naar de BEMP’s voor de sector vervaardiging van producten van metaal

BEMP’s voor beheer van milieu, energie, afval, water en biodiversiteit (delen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5)

Vervaardiging van overige onderdelen

 

 

 

 

 

Verwijzing naar BBT in BREF’s voor FMP, SF, IS, TAN, GLS, POL, TXT enz.

Verwijzing naar de BEMP’s voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur (9)

Assemblagelijnen

 

 

 

 

 

BEMP’s voor beheer van milieu, energie, afval, water en biodiversiteit (delen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5)

Fabrieksinfrastructuur

 

 

 

 

 

BEMP’s voor beheer van milieu, energie, afval, water en biodiversiteit (delen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5)

Gebruiksfase

Buiten toepassingsgebied, zie Afbeelding 1

Fase afgedankte voertuigen

 

Verwijdering van verontreinigende stoffen

 

 

 

 

 

Verwijzing naar Richtlijnen 2000/53/EG en 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad (10)

BEMP over de toepassing van een geavanceerd milieubeheersysteem (deel 3.1.1)

BEMP over verbeterde verwijdering van verontreinigende stoffen uit voertuigen (deel 4.2.1)

Hergebruik

 

 

 

 

 

Richtlijnen 2000/53/EG en 2006/66/EG (zie referenties hierboven)

BEMP over de toepassing van een geavanceerd milieubeheersysteem (deel 3.1.1)

BEMP over netwerken voor terugname van onderdelen en materialen (deel 4.1.1)

Sloop en recyclage van onderdelen

 

 

 

 

 

Richtlijnen 2000/53/EG en 2006/66/EG (zie referenties hierboven)

BEMP over de toepassing van een geavanceerd milieubeheersysteem (deel 3.1.1)

BEMP over onderdelen van kunststof en composiet (deel 4.2.2)

Verwerking na shredding

 

 

 

 

 

Buiten toepassingsgebied (verwijzing naar BBT in het BREF voor afvalverwerking), zie Afbeelding 1

De milieuaspecten in tabel 1 zijn geselecteerd omdat zij algemeen het meest relevant zijn voor de sector. Welke milieuaspecten door welke specifieke ondernemingen moeten worden beheerd, moet echter van geval tot geval worden beoordeeld.

Bovendien blijft de toepassing van beste milieubeheerpraktijken een vrijwillig proces dat op de situatie van elke organisatie moet worden afgestemd. Daarom is het belangrijk dat belanghebbenden voorrang geven aan de beste milieubeheerpraktijken die waarschijnlijk voor hen van nut zijn. De volgende tabel bevat de specifieke belanghebbenden voor wie de beste milieubeheerpraktijken in elk deel van dit document waarschijnlijk van belang zijn.

Tabel 2

Belangrijke belanghebbenden per groep BEMP’s (X = voornaamste doelgroep, (x) = mogelijke relevantie)

 

Gebied

Essentieel aspect

Belanghebbenden

OEM’s (11)

Eerstelijnsleveranciers

Tweedelijns- en overige leveranciers

Herfabrikanten

Erkende verwerkers (12)

Shredders

FABRICAGE

HORIZONTALE SECTOREN OP HET GEBIED VAN FABRICAGE

Milieubeheer

X

X

X

X

X

(x)

Energiebeheer

X

X

X

X

X

(x)

Afvalbeheer

X

X

X

X

X

(x)

Waterbeheer

X

X

X

X

X

(x)

Biodiversiteit

X

X

X

X

X

(x)

TOELEVERINGS-KETEN, ONTWERP EN HERFABRICAGE

Toeleveringsketenbeheer, logistiek en ontwerp

X

X

X

 

 

 

Herfabricage

x)

 

 

X

 

 

AFGEDANKTE VOERTUIGEN

Logistiek voor afgedankte voertuigen

Inzameling

 

 

 

(x)

X

 

Verwerking van afgedankte voertuigen

 

 

 

 

 

X

(x)

3.   BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN, SECTORALE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN EN BENCHMARKS VOOR TOPPRESTATIES VOOR DE AUTOMOBIELSECTOR

3.1.   Beste milieubeheerpraktijken

Dit deel is relevant voor fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen en in ruime zin voor erkende verwerkers van afgedankte voertuigen.

3.1.1.   Een geavanceerd milieubeheersysteem toepassen

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het toepassen van een geavanceerd milieubeheersysteem in alle vestigingen van een onderneming. Dit maakt het mogelijk om alle belangrijkste milieuaspecten doorlopend te monitoren en te verbeteren.

Een milieubeheersysteem is een vrijwillig instrument dat organisaties helpt bij het ontwikkelen, handhaven, herzien en monitoren van beleidsmaatregelen alsook bij het verbeteren van hun milieuprestaties. Aan de hand van ISO 14001-2015 of bij voorkeur EMAS, welke internationaal erkende systemen zijn die door een derde partij worden gecontroleerd, kunnen geavanceerde systemen worden toegepast en kan nadruk worden gelegd op continue verbetering en benchmarking van de milieuprestaties van de organisatie.

Toepasbaarheid

Een milieubeheersysteem is doorgaans geschikt voor alle organisaties en vestigingen. De omvang en aard van het milieubeheersysteem kan variëren naargelang de schaal en complexiteit van de organisatie en haar processen, en naargelang de specifieke milieueffecten die de activiteiten van de organisatie met zich meebrengen. In sommige gevallen is het mogelijk dat aspecten met betrekking tot het beheer van water, biodiversiteit of bodemverontreiniging niet aan bod komen in of worden gemonitord door milieubeheersystemen van ondernemingen in de automobielsector. Dit referentiedocument (delen 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5) kan een nuttige leidraad zijn op het gebied van deze aspecten.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmark voor topprestaties

(i1)

Vestigingen met een geavanceerd milieubeheersysteem (% van inrichtingen/activiteiten)

(i2)

Aantal milieuprestatie-indicatoren die algemeen gebruikt worden in de hele organisatie en/of waarover in milieuverklaringen verslag wordt uitgebracht.

(i3)

Gebruik van interne of externe benchmarks om milieuprestaties te verbeteren (J/N)

(b1)

In alle productievestigingen wereldwijd wordt een geavanceerd milieubeheersysteem toegepast

3.2.   Beste milieubeheerpraktijken inzake energiebeheer

Dit deel is relevant voor fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen. De voornaamste beginselen zijn ook grotendeels relevant voor erkende verwerkers van afgedankte voertuigen.

3.2.1.   Systemen voor de uitvoerige monitoring en het beheer van energie toepassen

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het toepassen van uitvoerige energiemonitoring op procesniveau in alle productievestigingen, in samenhang met een door een derde partij gecertificeerd of gecontroleerd energiebeheersysteem, met als doel het energieverbruik te optimaliseren.

Energiebeheerplannen op basis van beste praktijken omvatten de volgende aspecten en worden geformaliseerd volgens een beheersysteem dat organisatorische verbeteringen oplegt, zoals een systeem dat volgens ISO 50001 is gecertificeerd of in EMAS is geïntegreerd:

een energiebeleid, -strategie en -actieplan opstellen;

actief engagement van het hogere management verkrijgen;

prestaties meten en monitoren;

opleiding verstrekken aan personeelsleden;

communicatie;

continue verbetering;

investeringen.

Toepasbaarheid

Een volgens ISO 50001 gecertificeerd of in EMAS geïntegreerd energiebeheersysteem kan op elke fabriek of vestiging worden toegepast.

Hoewel de invoering van systemen voor uitvoerige energiemonitoring en energiebeheer niet noodzakelijkerwijs voor iedere inrichting van essentieel belang is, kan het wel voordelen opleveren. Er moet worden beoordeeld wat het passende niveau is waarop deze kunnen worden ingevoerd, om op basis daarvan maatregelen te kunnen treffen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i4)

Aantal vestigingen met uitvoerige energiemonitoringsystemen (aantal of % van inrichtingen/activiteiten)

(i5)

Aantal vestigingen met een ISO 50001-gecertificeerd of in EMAS geïntegreerd energiebeheersysteem (aantal of % van inrichtingen/activiteiten)

(b2)

Toepassing van specifieke energiebeheerplannen voor alle vestigingen (op organisatieniveau)

(b3)

Toepassing van uitvoerige monitoring per proces in de vestiging (op vestigingsniveau)

(b4)

In de fabriek worden energiebeheermaatregelen toegepast, bv. uitschakeling van delen van de fabriek wanneer de productie stil ligt in vestigingen met uitvoerige monitoring (vestigingsniveau)

3.2.2.   De efficiëntie van energieverbruikende processen verhogen

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het handhaven van een hoge mate van energie-efficiëntie door energieverbruikende processen regelmatig te evalueren en opties in kaart te brengen voor het verbeteren van controles, beheer, reparaties en/of vervanging van apparatuur.

Belangrijke beginselen die kunnen worden toegepast om de energie-efficiëntie in alle inrichtingen te verhogen, zijn:

energieprestatie-evaluaties uitvoeren;

automatisering en tijden vaststellen voor vermindering van de basislast;

indeling in zones;

controles op lekken en verliezen;

leidingen en uitrusting isoleren;

zoeken naar mogelijkheden voor de installatie van warmteterugwinningsystemen zoals warmtewisselaars;

warmtekrachtkoppelingsystemen installeren;

retrofitten;

wisselen tussen of combineren van energiebronnen.

Toepasbaarheid

De in deze beste milieubeheerpraktijk vermelde technieken kunnen in beginsel op zowel nieuwe fabrieken als bestaande inrichtingen worden toegepast. De mogelijkheden voor optimalisering zijn echter doorgaans groter in bestaande installaties die in de loop van vele jaren organisch zijn ontwikkeld om aan veranderende productievereisten te voldoen, waar synergieën en rationalisering duidelijkere resultaten kunnen opleveren.

Warmtekrachtkoppeling zal niet in alle fabrieken kunnen worden geïnstalleerd: in fabrieken met weinig behoefte aan thermische processen of warmte zal warmtekrachtkoppeling geen kosteneffectieve strategie zijn.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i6)

Toepassing van regelmatige evaluaties van systemen, automatisering, reparaties, onderhoud en upgrades (% van de vestigingen)

(i7)

Totaal energieverbruik (kWh) per functionele eenheid (13)

3.2.3.   Gebruik van hernieuwbare en alternatieve energie

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het gebruiken van ter plaatse of elders opgewekte hernieuwbare energie om te voldoen aan de energiebehoeften van een productie-inrichting in de automobielsector.

Na inspanningen om het energieverbruik zo veel mogelijk te beperken (zie deel 3.2.2) kunnen de volgende bronnen van hernieuwbare of alternatieve energie worden overwogen:

ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie, bijvoorbeeld afkomstig van zonnecollectoren, zonnepanelen, windmolens of geothermische, biomassa- of hydro-elektrische installaties;

ter plaatse opgewekte alternatieve (mogelijk koolstofarme) bronnen zoals warmtekrachtkoppeling (WKK) of trigeneratie;

aankoop van elders opgewekte herbruikbare energie, hetzij rechtstreeks hetzij via grote nutsbedrijven.

Toepasbaarheid

De haalbaarheid, kosten en benodigde technologie zullen sterk variëren naargelang de lokale hernieuwbare hulpbron. De haalbaarheid van de opwekking van hernieuwbare energie ter plaatse loopt sterk uiteen naargelang de factoren die eigen zijn aan de algemene omgeving en de locatie zelf, waaronder klimaat, terrein en bodem, schaduw en blootstelling aan de zon en beschikbare ruimte. Ook zouden vergunningen inzake ruimtelijke ordening een administratieve belemmering kunnen vormen die specifiek is voor het rechtsgebied.

De aankoop van elders opgewekte energie is ruimer toepasbaar, hetzij via partnerschappen met energieproducenten (bv. op lokaal niveau) hetzij door te kiezen voor hernieuwbare energie van een nutsbedrijf, hetgeen in de meeste lidstaten steeds vaker tot het gangbare aanbod behoort.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i8)

Aandeel van productievestigingen dat is beoordeeld op mogelijkheden voor gebruik van hernieuwbare energiebronnen (%)

(i9)

Aandeel van het energieverbruik van een vestiging uit hernieuwbare bronnen (%)

(i10)

Energieverbruik uit fossiele brandstoffen (MWh of TJ) per functionele eenheid

(b5)

Alle productievestigingen zijn beoordeeld op mogelijkheden voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen

(b6)

Het energieverbruik wordt gerapporteerd, met vermelding van het aandeel fossiele en niet-fossiele energie

(b7)

Er is een beleid ingevoerd dat gericht is op een groter gebruik van hernieuwbare energie

3.2.4.   Optimalisering van verlichting in autofabrieken

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het beperken van het energieverbruik voor verlichting door een combinatie van optimaal ontwerp en optimale plaatsing middels toepassing van efficiënte verlichtingstechnologieën en strategieën voor zonaal beheer.

Bij een geïntegreerde aanpak voor de optimalisering van de energie-efficiëntie van verlichting moet rekening worden gehouden met de volgende elementen:

ruimtelijk ontwerp: waar mogelijk daglicht gebruiken in combinatie met kunstlicht;

de plaatsing en distributie van verlichtingsarmaturen optimaliseren: hoogte en ruimte tussen armaturen, binnen de beperkingen inzake onderhoud, schoonmaak, repareerbaarheid en kosten;

de efficiëntie van verlichtingsapparatuur verhogen: kiezen voor efficiënte technische oplossingen (op systeemniveau) die voldoende helderheid bieden voor veilige werkomstandigheden;

verlichtingsbeheer op basis van zones: verlichting in- of uitschakelen naargelang de vereisten en de aanwezigheid.

Combinatie van de bovenstaande maatregelen kan de meest doeltreffende en omvattende manier zijn om het energieverbruik voor verlichting te beperken.

Toepasbaarheid

Deze beste milieubeheerpraktijk is algemeen toepasbaar, hoewel verlichtingstechnologieën verschillen in toepassingsgebied en beperkingen, waardoor sommige mogelijk niet geschikt zijn voor bepaalde werkomgevingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i11)

Toepassing van verbeterde plaatsing en gebruik van energie-efficiënte verlichting (% van de verlichtingszones binnen een vestiging, % van totale aantal vestigingen)

(i12)

Toepassing van verlichtingsstrategieën op basis van zones (% van verlichtingszones binnen een vestiging, % van totale aantal vestigingen)

(i13)

Energieverbruik van verlichtingsapparatuur (14) (kWh/jaar per fabriek)

(i14)

Algemene efficiëntie van verlichtingsapparatuur in de hele fabriek (lm/W)

(b8)

In alle vestigingen worden de meest energie-efficiënte verlichtingsoplossingen op maat van specifieke werkplekvereisten toegepast

(b9)

in alle vestigingen zijn zoneplannen ingevoerd

3.2.5.   Rationeel en efficiënt gebruik van perslucht

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het verminderen van het energieverbruik door het gebruik van perslucht in kaart te brengen en te beoordelen, door persluchtsystemen te optimaliseren en lekken te verhelpen, door de vraag en aanbod van perslucht beter op elkaar af te stemmen, door de energie-efficiëntie van compressoren te verhogen en door terugwinning van afvalwarmte toe te passen.

Het gebruik van perslucht kan worden geoptimaliseerd door middel van een ruim scala aan maatregelen op drie gebieden:

maatregelen aan de vraagzijde:

verkeerd gebruik van perslucht vermijden en verhelpen;

gebruik van instrumenten op perslucht evalueren;

de vraag monitoren en beheersen;

bewustmakingsprogramma’s opzetten;

maatregelen op het niveau van het distributienetwerk en -systeem:

lekken opsporen en tot een minimum beperken;

druk verlagen;

indeling in zones;

ventielen gebruiken;

maatregelen aan de aanbodzijde:

grootte van het compressorsysteem aanpassen en compressorsysteem beheren naargelang de vraag;

algemene energie-efficiëntie van het persluchtsysteem verhogen;

de systeemdruk regelmatig controleren;

de energie-efficiëntie van belangrijke systeemonderdelen verhogen;

regelmatig filters controleren;

energie-efficiënte drogers en optimale selectie van afvoer;

afvalwarmteterugwinning installeren.

Toepasbaarheid

De methoden ter verbetering van de energie-efficiëntie van persluchtsystemen kunnen worden toegepast door alle ondernemingen die over een dergelijk systeem beschikken, ongeacht de omvang.

De vervanging persluchtapparatuur en het verhelpen van lekken is ruim toepasbaar voor alle systemen, ongeacht de ouderdom en huidige toestand.

Wat de optimalisering van systeemontwerpen betreft, zijn de aanbevelingen met name relevant voor systemen die de afgelopen decennia zijn uitgebreid — deze aanpak is naar schatting toepasbaar op ten minste 50 % van alle persluchtsystemen.

Wat het gebruik van afvalwarmte betreft, is een voortdurende behoefte aan proceswarmte nodig om energie en kosten te kunnen besparen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i15)

Elektriciteitsverbruik van het persluchtsysteem per volume-eenheid op het eindgebruikpunt (kWh/m3 geleverde perslucht)

(b10)

Het energieverbruik van het persluchtsysteem is lager dan 0,11 kWh/m3 geleverde perslucht, voor grote installaties die bij een overdruk van 6,5 bar werken, waarbij de volumestroom op 1 013 mbar en 20 oC is genormaliseerd en de drukverschillen niet meer dan 0,2 bar bedragen.

(b11)

Nadat alle luchtverbruikers zijn uitgeschakeld, blijft de netwerkdruk stabiel en schakelen de compressoren (in wachtstand) niet over op de belaste toestand.

3.2.6.   Optimalisering van het gebruik van elektrische motoren

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het verminderen van het elektriciteitsverbruik door optimaal gebruik te maken van elektrische motoren, met name door freqentieregelaars te gebruiken om het motortoerental aan te passen aan de vraag, meestal voor toepassingen zoals pompen.

Elektrische motoren zijn aanwezig in de meeste productieprocessen en kunnen geoptimaliseerd worden om ze efficiënter te maken. Voorafgaande maatregelen omvatten het zoeken naar mogelijkheden om de belasting van de motoren te verminderen, en een evaluatie van de stroomkwaliteit, de motorbesturing en de efficiëntie van de motor en de transmissie. Vervanging kan worden overwogen, aangezien moderne energie-efficiënte motoren tot 40 % energie kunnen besparen in vergelijking met oudere modellen.

Een verdere verbetering voor toepassingen met variabele snelheid/belasting is de installatie van frequentieregelaars om de werking van de motor elektronisch aan te passen met minimale verliezen. Dit is met name van belang en biedt het grootste besparingspotentieel voor algemene toepassingen zoals pompen en ventilatoren. Wegens de korte terugverdientijd zijn deze investeringen economisch aantrekkelijk.

Toepasbaarheid

Het soort belasting en de geschikte elektrische motor moeten worden beoordeeld alvorens het potentieel voor optimalisering na te gaan. Retrofitten biedt het grootste potentieel voor optimalisering, na evaluatie of een motor met een kleiner nominaal vermogen kan worden geïnstalleerd (als de belasting wordt verlaagd) en rekening houdend met de omvang, het gewicht en het startvermogen. Ook bij nieuw gebouwde of recent aangekochte installaties is het mogelijk om de werking te optimaliseren, namelijk door de keuze van motor zo nauw mogelijk af te stemmen op het gebruik.

De voornaamste negatieve effecten waarmee rekening moet worden gehouden bij installatie van een frequentieregelaar zijn harmonische vervorming, koelproblemen bij lage toerentallen en mechanische resonantie bij bepaalde toerentallen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i16)

Aandeel elektrische motoren met geïnstalleerde frequentieregelaar (% van het totale geïnstalleerde vermogen of totale aantal)

(i17)

Aandeel pompen met geïnstalleerde frequentieregelaar (% van het totale geïnstalleerde vermogen of totale aantal)

(i18)

Gemiddelde pompefficiëntie (%)

3.3.   Beste milieubeheerpraktijken inzake afvalbeheer

Dit deel is relevant voor fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen en in ruime zin voor erkende verwerkers van afgedankte voertuigen.

3.3.1.   Afvalpreventie en -beheer

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het opzetten van een afvalbeheerstrategie voor de hele organisatie met hoge streefcijfers voor afvalvermindering, en de toepassing daarvan op vestigingsniveau met afvalbeheerplannen op maat die de afvalproductie bij de activiteiten tot een minimum beperken, en het opzetten van strategische partnerschappen om markten te vinden voor de overblijvende afvalfracties.

Een doeltreffende afvalbeheerstrategie op organisatieniveau is erop gericht definitieve verwijdering te vermijden door de afvalhiërarchie (15) te volgen, m.a.w. in volgorde van prioriteit:

afval verminderen door vooruitziend te plannen, de levensduur van een product te verlengen voordat het afval wordt, verbeterde productiemethoden toe te passen en door het beheer van in de toeleveringsketen geproduceerd afval;

materialen in hun huidige vorm hergebruiken;

recycleren door te voorzien in:

inzameling en scheiding;

meting en monitoring van de afvalproductie;

procedures en methoden;

afvallogistiek;

partnerschappen en betrokkenheid van belanghebbenden;

energie uit afval terugwinnen door verbranding of meer geavanceerde technieken.

Toepasbaarheid

Beperkte lokale recyclage-infrastructuur en afvalverwijderingsvoorschriften in bepaalde regio’s kunnen een obstakel vormen voor het beperken van stortafval. In zulke gevallen vormt samenwerking met lokale belanghebbenden een belangrijk aspect van het afvalbeheerplan.

Bij de keuze van de meest geschikte opties voor afvalverwerking moet rekening worden gehouden met logistiek, materiaaleigenschappen en economische waarde.

Het is mogelijk dat kmo’s onvoldoende kapitaalkrachtig zijn om te voorzien in bepaalde afvalbeperkingstechnieken waarvoor nieuwe apparatuur, opleiding of software nodig is.

Tot slot zijn zeer ambitieuze doelstellingen zoals het volledig vermijden van stortafval mogelijk niet haalbaar voor bepaalde inrichtingen, al naargelang de mate waarin de processen verticaal zijn geïntegreerd in de fabriek.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i19)

Afvalproductie per functionele eenheid (kg/functionele eenheid)

(i20)

Productie van gevaarlijk afval per functionele eenheid (kg/functionele eenheid)

(i21)

Afval dat wordt afgevoerd naar specifieke afvalstromen waaronder recyclage, energieterugwinning en storten (kg/functionele eenheid, % van het totale afval).

(i22)

Vaststelling en toepassing van een overkoepelende afvalstrategie voor monitoring en streefcijfers voor verbeteringen (J/N)

(i23)

[Voor organisaties met meerdere vestigingen] Aantal vestigingen waar geavanceerde afvalbeheerplannen worden toegepast (aantal)

(i24)

[Voor organisaties met meerdere vestigingen] Aantal vestigingen waar stortafval wordt vermeden (aantal)

(b12)

Er zijn afvalbeheerplannen ingevoerd [in alle vestigingen]

(b13)

Door geen van de producerende en niet-producerende activiteiten en vestigingen wordt afval gestort

3.4.   Beste milieubeheerpraktijken inzake waterbeheer

Dit deel is relevant voor fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen. De voornaamste beginselen zijn ook grotendeels relevant voor erkende verwerkers van afgedankte voertuigen.

3.4.1.   Strategie en beheer inzake watergebruik

Waterbeheer is een bron van toenemende bezorgdheid die doorgaans niet in detail aan bod komt in reguliere milieubeheersystemen. Daarom bestaat deze beste milieubeheerpraktijk in het invoeren van monitoring en het beoordelen van kwesties met betrekking tot waterbeheer volgens een erkend geconsolideerd kader voor waterbeheer dat organisaties in staat stelt om:

waterverbruik en -lozing te beoordelen;

risico’s met betrekking tot het plaatselijke stroomgebied en de toeleveringsketen te beoordelen;

een plan voor efficiënter waterverbruik en verbeterde lozing van afvalwater op te stellen;

samen te werken met de toeleveringsketen en andere organisaties;

zelf verantwoording op te nemen en anderen ter verantwoording te roepen;

resultaten mee te delen.

Toepasbaarheid

Waterbeheer is een erg lokaal probleem: hetzelfde niveau van waterverbruik kan enerzijds extreme druk zetten op de beschikbare watervoorraden in waterarme gebieden en anderzijds geen probleem vormen in gebieden met een overvloed aan water. De inspanningen die ondernemingen op het gebied van waterbeheer leveren, moeten bijgevolg in verhouding staan tot de plaatselijke situatie.

Er zijn problemen met het verzamelen van voldoende gegevens om een volledige effectbeoordeling inzake water te kunnen opstellen. Daarom moeten organisaties in hun inspanningen voorrang geven aan de productieprocessen, sectoren en producten die het meest waterintensief zijn alsook die in gebieden die als gebieden met een hoog risico op waterschaarste worden beschouwd.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i25)

Waterverbruik per functionele eenheid (m3/functionele eenheid)

(i26)

Vestigingen die een beoordeling van de waterstrategie hebben verricht (% van inrichtingen/activiteiten)

(i27)

Vestigingen waar het waterverbruik wordt gemonitord (%)

(i28)

Vestigingen waar water voor productieprocessen en voor sanitair gebruik apart wordt gemonitord (%)

(b14)

Invoering van een waterstrategie volgens een erkend instrument zoals het CEO Water Mandate, waarin een beoordeling van de waterschaarste is opgenomen

(b15)

Het waterverbruik ter plaatse wordt gemeten per vestiging en per proces, in voorkomend geval door middel van geautomatiseerde software

3.4.2.   Waterbesparingsmogelijkheden in autofabrieken

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin het waterverbruik in alle inrichtingen tot een minimum te beperken, de toepassing van waterbesparende maatregelen op regelmatige basis te evalueren en ervoor te zorgen dat de meeste praktijken en apparaten als zeer efficiënt zijn ingedeeld.

Het waterbesparingspotentieel in de hele fabriek (16) kan worden benut door:

waterverbruik te vermijden:

alle zones schoonvegen alvorens ze schoon te spuiten;

lekken verhelpen;

alternatieven voor vloeistofringvacuümpompen gebruiken;

waterverbruik te verminderen:

de efficiëntie van de werkzaamheden verbeteren;

stroombegrenzers plaatsen op de leidingwatertoevoer;

waterbesparende sproeikoppen gebruiken voor schoonspoelen/-spuiten;

spoelwatertimers gebruiken;

waterbesparende personeelsvoorzieningen installeren;

ultrasone reinigingsprocedés gebruiken;

in tegenstroom spoelen;

tussentijds spoelen.

Toepasbaarheid

Waterbesparende voorzieningen zijn ruim toepasbaar en brengen de prestaties niet in het gedrang indien voor de juiste voorzieningen wordt gekozen en deze correct worden geïnstalleerd.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i25)

Waterverbruik per functionele eenheid (m3/functionele eenheid)

(i29)

Aandeel van de activiteiten die met waterbesparende sanitaire voorzieningen en processen zijn geretrofit in bestaande vestigingen (%)

(i30)

Aandeel van nieuwe vestigingen die met waterbesparende voorzieningen en processen zijn ontworpen (%)

(b16)

Alle nieuwe vestigingen zijn met waterbesparende sanitaire voorzieningen ontworpen en alle bestaande vestigingen zijn op gefaseerde wijze geretrofit met waterbesparende voorzieningen

3.4.3.   Recycleren van water en opvangen van regenwater

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin het gebruik van water van hoge kwaliteit in processen waar dit niet noodzakelijk is, te vermijden/af te schaffen en hergebruik en recyclage op te voeren om aan de overige behoeften te voldoen.

Voor tal van toepassingen zoals koeling, het doorspoelen van wc’s en urinoirs, het wassen van voertuigen/onderdelen en niet voor gewassen bestemde irrigatie, kan drinkwater of water van hoge kwaliteit worden vervangen door opgevangen water zoals regenwater of bij andere toepassingen gerecycleerd water.

Voor de installatie van deze systemen zijn doorgaans de volgende elementen vereist:

voor systemen die afvalwater recycleren:

voorbehandelingsreservoirs;

verwerkingssysteem;

pompen;

voor regenwateropvangsystemen:

opvanggebied;

transportsysteem;

opslagvoorziening;

distributiesysteem.

Toepasbaarheid

Waterrecyclagesystemen kunnen in alle nieuwe gebouwen worden voorzien. Het retrofitten van bestaande gebouwen is duur en mogelijk onpraktisch, tenzij het gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.

De economische haalbaarheid van regenwateropvangsystemen hangt sterk af van het klimaat.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i25)

Waterverbruik per functionele eenheid (m3/functionele eenheid)

(i31)

Installatie van een systeem voor de recyclage van afvalwater (J/N)

(i32)

Installatie van een systeem voor de recyclage van regenwater (J/N)

(i33)

Jaarlijkse hoeveelheid gebruikt regenwater en hergebruikt afvalwater (m3/jaar)

(i34)

Aandeel gerecycleerd regenwater of afvalwater in het totale watergebruik (%)

(b17)

Toepassing van een gesloten kringloop voor waterrecyclage met een terugwinningspercentage van ten minste 90 % indien haalbaar

(b18)

Met opgevangen water wordt voldaan aan 30 % van de waterbehoefte (in gebieden met voldoende regenval)

3.4.4.   Groendaken voor regenwaterbeheer

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin groendaken te installeren op nieuwe of bestaande industrieterreinen, met name in vanuit milieuoogpunt gevoelige gebieden waar regenwaterbeheer van groot belang is.

Met de installatie van groendaken waar dit structureel mogelijk is, kan worden bijgedragen tot de volgende doelstellingen:

bufferen van overtollig water, in het bijzonder bij zware weersomstandigheden;

verlenging van de levensduur van daken (lager materiaalverbruik);

isolerende werking (lager verbruik voor verwarming, ventilatie en airconditioning (HVAC));

instandhouding van de biodiversiteit;

verbeterde waterkwaliteit.

Toepasbaarheid

Groendaken kunnen worden toegepast in vele bestaande en nieuwe gebouwontwerpen, maar in de praktijk komen weinig locaties in aanmerking voor een grootschalige toepassing van de oplossing. Tot de beperkingen behoren het reële risico op zware regenval; structurele beperkingen van het gebouw; toegang tot zonlicht; vocht; het waterdicht maken; bestaande daksystemen; en het beheer van opgevangen regenwater.

Bovendien moet een dergelijk gebruik van het dak worden afgewogen tegen andere milieuvriendelijke toepassingen, zoals de installatie van zonne-energiesystemen (zonnecollectoren/fotovoltaïsche panelen) en de blootstelling aan daglicht.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i35)

Het aandeel van vestigingen met groendaken in het totale aantal voor groendaken geschikte vestigingen (%)

(i36)

Waterhoudend vermogen van het groendak: aandeel van de waterretentie (%), hoeveelheid afstromend water (m3)

(i37)

Koeleffect: verlaging van energiebehoefte voor HVAC (MJ)

(i38)

Kwalitatieve biodiversiteitsindicatoren (bv. aantal soorten die op het dak leven), afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden

3.5.   Beste milieubeheerpraktijken inzake biodiversiteitsbeheer

Dit deel is relevant voor fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen. De voornaamste beginselen zijn ook grotendeels relevant voor erkende verwerkers van afgedankte voertuigen.

3.5.1.   Beoordeling en strategie van ecosystemen en biodiversiteitsbeheer in de hele waardeketen

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin het ecosysteembeheer te beoordelen om een duidelijk inzicht te verkrijgen in de effecten van ecosysteemdiensten in de gehele waardeketen en samen te werken met belanghebbenden om eventuele problemen tot een minimum te beperken.

Organisaties kunnen methoden volgen zoals de Corporate Ecosystem Services Review (ontwikkeld door het World Resources Institute in samenwerking met de WBCSD), die bestaat uit vijf stappen:

het toepassingsgebied selecteren;

prioritaire ecosysteemdiensten vaststellen (kwalitatief);

tendensen in prioritaire diensten analyseren;

ondernemingsrisico’s en -kansen identificeren;

strategieën opstellen.

Toepasbaarheid

Ecosysteembeoordelingen kunnen gemakkelijk in de toeleveringsketen worden uitgevoerd door ondernemingen van alle formaten, met een uiteenlopende mate van detail en grondigheid. De vermelde benaderingen bestaan in het integreren van biodiversiteitsbeheer in het (milieu)beheerplan van de organisatie, en kunnen bijgevolg eenvoudig worden gekoppeld aan tal van andere bestaande bedrijfsprocessen en analytische technieken zoals levenscyclusbeoordelingen, bodembeheerplannen, beoordelingen van de economische effecten, bedrijfsverslagen en duurzaamheidsbeoordelingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i39)

Toepassing van methoden om ecosysteemdiensten in de waardeketen te beoordelen (J/N of dekkingsgraad)

(i40)

Dekking van het relevante toepassingsgebied, zoals bepaald door de prioritering (J/N of dekkingsgraad)

(b19)

Er is een algemene ecosysteembeoordeling verricht voor de hele waardeketen, gevolgd door een meer gedetailleerde ecosysteembeoordeling in geïdentificeerde gebieden met hoog risico

(b20)

In samenwerking met plaatselijke belanghebbenden en externe deskundigen zijn strategieën opgesteld om problemen in de geïdentificeerde prioritaire gebieden te beperken

3.5.2.   Biodiversiteitsbeheer op vestigingsniveau

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin directe effecten op de diversiteit op de terreinen van de onderneming te verbeteren door inspanningen voor biodiversiteit te meten, te beheren en te rapporteren, in samenwerking met plaatselijke belanghebbenden.

Drie cruciale stappen om de effecten op de biodiversiteit ter plaatse te verbeteren zijn:

de biodiversiteit meten om de positieve en negatieve effecten van een organisatie te monitoren, bv. focussen op bodemgebruik, milieueffecten en soorten die beschermd kunnen worden. De beste praktijken omvatten o.a. locatiegebaseerde screening van biodiversiteit of risico’s, waaronder beoordeling van de omgeving en meting volgens indicatoren en een soorteninventaris;

beheer van en samenwerking met belanghebbenden: De vestiging beheren om de biodiversiteit te bevorderen en in stand te houden, ecologische compensatiemaatregelen treffen, samenwerken met gespecialiseerde organisaties op het gebied van biodiversiteit en opleiding verstrekken aan personeelsleden en aannemers;

rapportage: informatie delen met belanghebbenden over de activiteiten van een organisatie, de effecten ervan, en over de prestaties van de organisatie met betrekking tot biodiversiteit.

Toepasbaarheid

Tal van benaderingen zijn algemeen toepasselijk en kunnen te allen tijde gedurende de activiteiten van een vestiging worden ingevoerd. Bestaande vestigingen hebben mogelijk weinig of geen open ruimte beschikbaar voor nieuwe ontwikkeling, hoewel voor sommige oplossingen reeds aangelegde oppervlakken kunnen worden gebruikt (zie deel 3.4.4).

Een probleem voor organisaties bij de toepassing van deze beste milieubeheerpraktijk is de dreiging dat voor biodiversiteit bestemde gebieden beschermd worden, wat een obstakel kan vormen voor het toekomstige gebruik van dergelijke gebieden voor op lange termijn geplande uitbreidingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i41)

Aantal samenwerkingsprojecten met belanghebbenden om biodiversiteitsproblemen aan te pakken (#)

(i42)

Er worden procedures/instrumenten toegepast om de feedback van klanten, belanghebbenden en leveranciers met betrekking tot biodiversiteit te analyseren (J/N).

(i43)

Inventaris van grond of andere terreinen die in het bezit zijn van de onderneming of door haar worden geleased of beheerd in of naast beschermde gebieden of gebieden met een grote biodiversiteitswaarde (m2).

(i44)

Er is een plan voor biodiversiteitsvriendelijk tuinieren ingevoerd voor bedrijfsterreinen of andere terreinen die in het bezit zijn van de onderneming of door haar worden geleased of beheerd (J/N)

(i45)

Biodiversiteitsindex (op te stellen op basis van de plaatselijke omstandigheden)

(b21)

Er is een alomvattend biodiversiteitsplan van kracht om te zorgen voor systematische beschouwing van biodiversiteitsproblemen door middel van metingen, monitoring en rapportage

(b22)

Er wordt samengewerkt met deskundigen en plaatselijke belanghebbenden.

3.6.   Beste milieubeheerpraktijken inzake waardeketenbeheer en -ontwerp

Dit deel is relevant voor fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen.

3.6.1.   Bevordering van milieuverbeteringen in de hele toeleveringsketen

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin van alle grote leveranciers te eisen dat zij beschikken over gecertificeerde milieubeheersystemen, streefdoelen voor milieucriteria vast te stellen en audits te verrichten van leveranciers met een hoog risico om naleving te waarborgen. Dit wordt ondersteund door opleiding van en samenwerking met leveranciers om ervoor te zorgen dat hun milieuprestaties verbeteren.

Toonaangevende organisaties streven ernaar de milieuprestaties in hun toeleveringsketen te verbeteren door:

materialen te traceren met behulp van het IMDS (International Material Data System);

van directe leveranciers te eisen dat zij over gecertificeerde of geverifieerde milieubeheersystemen beschikken;

doelstellingen vast te stellen voor verbeteringen op milieuvlak en samen met eerstelijnsleveranciers na te denken over hoe deze kunnen worden bereikt (doorgaans afval verminderen en recyclagepercentages verhogen; het energieverbruik en de CO2-emissies verminderen; het percentage duurzame materialen in aangekochte onderdelen verhogen en de biodiversiteit verbeteren);

leveranciers te ondersteunen bij het verbeteren van hun milieueffecten;

te voorzien in monitoring en handhaving.

Toepasbaarheid

Vele OEM’s eisen van al hun eerstelijnsleveranciers dat zij instemmen met dezelfde algemene milieugedragscode, die in inkoopovereenkomsten wordt opgenomen. Het kan voordelig zijn zich in eerste instantie te concentreren op eerstelijnsleveranciers die het grootste aandeel uitmaken van het totale aankoopbudget of die de grootste milieueffecten hebben. Audits van eerstelijnsleveranciers vergen een aanzienlijke inspanning die enkel haalbaar lijkt voor grote organisaties die reeds nauwkeurige controles uitvoeren op de activiteiten van leveranciers. Op langere termijn kunnen de eisen naar meer leveranciers worden uitgebreid.

Wat de toepasbaarheid van deze beste praktijk op eerstelijnsleveranciers in plaats van op OEM’s betreft, moeten leveranciers rekening houden met de invloed die die organisatie kan uitoefenen om eisen op te leggen aan hun eigen leveranciers gezien hun omvang of inkoopcapaciteit en relatieve gewicht in de portefeuille van hun eigen leveranciers.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i46)

Aandeel eerstelijnsleveranciers (naar aantal of inkoopbudget/waarde) die volgens interne of externe audits aan de vereiste normen voldoen (%)

(i47)

Er zijn zelfbeoordelingsvragenlijsten verzonden naar directe leveranciers met een hoog risico (J/N)

(i48)

Er is begeleiding en opleiding verstrekt aan directe leveranciers (J/N)

(b23)

Van alle grote leveranciers wordt vereist dat zij over een milieubeheersysteem beschikken om in aanmerking te komen voor inkoopovereenkomsten

(b24)

Voor inkoopovereenkomsten zijn milieucriteria vastgesteld met betrekking tot alle gebieden waarin zich milieueffecten voordoen

(b25)

Aan alle directe leveranciers zijn zelfbeoordelingsvragenlijsten verzonden en leveranciers met een hoog risico zijn aan audits onderworpen door klanten of derden

(b26)

Er is begeleiding en opleiding verstrekt aan directe leveranciers

(b27)

Er zijn handhavingsprocedures ingesteld voor gevallen van niet-naleving

3.6.2.   Samenwerken met leveranciers en klanten om de hoeveelheid verpakkingen te verminderen

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin verpakkingen van materialen en onderdelen te verminderen en te hergebruiken.

Deze beste praktijk is gebaseerd op de volgende beginselen:

onnodige verpakkingen verminderen en tegelijk een passende mate van functionaliteit waarborgen (integriteit van de onderdelen, gemakkelijke toegang);

onderzoek doen naar alternatieve verpakkingsmaterialen die ofwel minder hulpbronnenintensief zijn ofwel gemakkelijker te hergebruiken/recycleren;

een omgekeerde logistiek opzetten voor het retourneren van lege verpakkingen aan leveranciers of de terugname van verpakkingen van klanten in een gesloten kringloop;

onderzoek doen naar alternatieve toepassingen voor wegwerpverpakkingen om verwijdering ervan tegen te gaan (hoger in de afvalhiërarchie (17)).

Toepasbaarheid

Deze beginselen zijn algemeen toepasbaar op alle verpakkingen die thans in gebruik zijn. De concrete haalbaarheid van innovatieve oplossingen zal worden beperkt door de bereidheid van leveranciers of klanten om aan de regeling deel te nemen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i20)

Afvalproductie per functionele eenheid (kg/functionele eenheid)

(i49)

Productie van verpakkingsafval per functionele eenheid (kg/functionele eenheid)

(i50)

Productie van verpakkingsafval per vestiging of onderhoudsgroep (kg/vestiging, kg/onderhoudsgroep)

3.6.3.   Duurzaam ontwerpen aan de hand van een levenscyclusanalyse (LCA)

Een levenscyclusanalyse uitvoeren, draagt bij tot het identificeren van mogelijke verbeteringen en compromissen tussen verschillende milieueffecten en helpt te vermijden dat de belasting op het milieu van de ene fase van de productlevenscyclus naar de andere verschuift.

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin uitgebreide levenscyclusanalyses uit te voeren tijdens de ontwerpfase, de vaststelling van specifieke doelstellingen voor verbetering van verschillende milieueffecten te ondersteunen en ervoor te zorgen dat die doelstellingen worden bereikt, en middels LCA-instrumenten de besluitvorming te ondersteunen om ervoor te zorgen dat:

duurzame hulpbronnen worden gebruikt;

bij de productie en het transport zo weinig mogelijk hulpbronnen worden gebruikt;

tijdens de gebruiksfase zo weinig mogelijk hulpbronnen worden gebruikt;

de producten en onderdelen een passend niveau van duurzaamheid hebben;

ontmanteling, scheiding en zuivering mogelijk zijn;

mobiliteitsconcepten onderling kunnen worden vergeleken.

Toepasbaarheid

In beginsel zijn er geen beperkingen voor de mate waarin LCA’s kunnen worden toegepast om ontwerpbeslissingen op het niveau van het voertuig evenals van de afzonderlijke delen en materialen te onderbouwen. De meeste kmo’s hebben echter onvoldoende deskundigheid en middelen om in te gaan op verzoeken om informatie over de milieuprestaties gedurende de levenscyclus, en extra steun kan nodig zijn.

Er zijn ook grenzen aan de huidige LCA-methoden, aangezien daarin onvoldoende rekening wordt gehouden met sommige effectencategorieën zoals verlies van biodiversiteit en indirecte effecten als gevolg van de verplaatsing van de landbouwproductie.

LCA kan een ineffectief instrument zijn voor het vergelijken van voertuigen tussen OEM’s, aangezien de grenzen, parameters en gegevensreeksen aanzienlijk kunnen verschillen, zelfs indien de richtsnoeren van de ISO-norm worden gevolgd. Het instrument is namelijk aanvankelijk niet voor dat doel ontwikkeld. Zoals het geval is voor milieubeheersystemen als EMAS, is LCA echter zeer nuttig voor het meten van de mate waarin een onderneming de milieuprestaties van haar producten kan verbeteren, doorgaans aan de hand van de vergelijking van een voertuig met zijn voorganger binnen dezelfde productlijn.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i51)

Er worden LCA’s van de belangrijkste productlijnen verricht om beslissingen over ontwerp en ontwikkeling te ondersteunen (J/N)

(i52)

Verbeteringen van milieu-indicatoren (CO2, energieverbruik, verontreiniging enz.) bij nieuwe modelontwerpen in de belangrijkste productlijnen vergeleken met vorige modelontwerpen (%)

(i53)

Vergelijkingen tussen verschillende soorten mobiliteitsconcepten (J/N)

(b28)

Er worden LCA’s verricht voor de belangrijkste productlijnen volgens de ISO 14040:2006-normen of gelijkwaardige normen

(b29)

Er zijn streefdoelen vastgelegd om te zorgen voor continue verbeteringen van de milieueffecten van nieuwe voertuigontwerpen.

3.7.   Beste milieubeheerpraktijken inzake herfabricage (remanufacturing)

Dit deel is relevant voor fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen.

3.7.1.   Algemene beste praktijken voor de herfabricage van onderdelen

Hogere niveaus van herfabricage bereiken, heeft een aanzienlijke invloed op het behoud van materialen en op de energiebesparing.

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin op grotere schaal herfabricageactiviteiten te verrichten, procedures in te stellen om hoge kwaliteit van geherfabriceerde delen te waarborgen en tegelijk de milieueffecten te beperken en de schaal van de activiteiten te vergroten om meer onderdelen te bestrijken.

Toepasbaarheid

Herfabricage is doorgaans rendabel voor producten met hoge herverkoopwaarden, en voor sommige onderdelen zijn de markten al ontwikkeld (bv. starters, alternators enz.). Andere sectoren bevinden zich in een vroeger stadium van ontwikkeling (zoals elektrische en elektronische onderdelen), waar de complexiteit veel groter is en de markt nog een aanzienlijk groeipotentieel heeft. Herfabricage kan ook nuttig zijn in situaties waar vorige productgeneraties nog steeds op de markt aanwezig zijn en onderhoud vereisen, maar niet meer worden geproduceerd.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i54)

Niveau van herfabricage (gewicht per onderdeel (%))

(i55)

Algemeen herfabricagepercentage (% hergebruikte onderdelen)

4.   BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN, SECTORALE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN EN BENCHMARKS VOOR TOPPRESTATIES VOOR DE SECTOR AFGEDANKTE VOERTUIGEN

4.1.   Beste milieubeheerpraktijken voor de inzameling van afgedankte voertuigen

Dit deel is relevant voor erkende verwerkers van afgedankte voertuigen.

4.1.1.   Netwerken voor terugname van onderdelen en materialen

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat erin doeltreffende terugnamenetwerken op te zetten om het economisch haalbare percentage hergebruik, recyclage en terugwinning bij de verwerking van afgedankte voertuigen te verhogen. Dit houdt in dat verschillende actoren in de sector uitgebreid moeten samenwerken met het oog op de recuperatie van onderdelen, de samenvoeging van andere afvalstromen, waar mogelijk, en de verstrekking van opleiding en ondersteuning.

Toonaangevende erkende verwerkingsinrichtingen hebben beste praktijken ingevoerd door:

samen te werken met actoren in de sector: om de tracering, inzameling en het vervoer van onderdelen en materialen te coördineren en ervoor te zorgen dat aan de actoren in de keten de juiste stimulansen wordt geboden;

de teruggave van producten te beheren/stimuleren;

te voorzien in de samenvoeging met andere afvalstromen om de administratieve lasten te verminderen en deskundigheid te bundelen;

technische ondersteuning te verstrekken en aan bewustmaking te doen.

Toepasbaarheid

De grootste potentiële milieuvoordelen blijken te worden verkregen door het inzamelen van geavanceerde technologieën met een beperkte levensduur (zoals hybride of elektrische voertuigen) evenals onderdelen/materialen die financieel minder aantrekkelijk zijn om te worden ontmanteld (zoals onderdelen van kunststof en glas). Wat het beheren/stimuleren van productteruggave betreft, zal het van de plaatselijke regelgeving, het klantenbestand, de geografische verspreiding en het soort product afhangen of alternatieve bedrijfsmodellen toepasbaar zijn en zo ja, in welke mate.

In sommige lidstaten zouden terugnameregelingen concurrentie kunnen ondervinden van de informele sector voor de sloop van afgedankte voertuigen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i56)

Percentage van specifieke producten of materialen die zijn gerecupereerd via netwerken voor afgedankte voertuigen (%)

(b30)

Er zijn samenwerkingsverbanden en partnerschappen aangegaan met plaatselijke/nationale organisaties om terugnamenetwerken op te zetten

4.2.   Verwerking van afgedankte voertuigen

Dit deel is relevant voor erkende verwerkers van afgedankte voertuigen.

4.2.1.   Verbeterde verwijdering van verontreinigende stoffen uit voertuigen

Deze beste milieubeheerpraktijk bestaat in het verrichten van de verplichte verwijdering van verontreinigende stoffen uit voertuigen door middel van speciaal ontworpen apparatuur, indien mogelijk. De milieuoverwegingen hebben betrekking op de verontreiniging van de bodem en het water, maar ook op de mogelijkheden voor recuperatie van materialen voor hergebruik en recyclage.

De beste praktijk bestaat erin doeltreffende systemen voor de verwijdering van verontreinigende stoffen in te voeren, zoals:

apparatuur om brandstoftanks op veilige wijze te doorboren en brandstof hydraulisch te verwijderen;

apparatuur voor het aftappen/verzamelen van oliën, hydraulische vloeistoffen enz.; en om olie uit schokdempers te verwijderen;

instrumenten om de katalysator te verwijderen;

apparatuur om airconditioninggassen te verwijderen en veilig te bewaren;

apparatuur voor het detoneren van airbags en

apparatuur voor het verwijderen van gordelspanners;

of om alternatieve methoden te gebruiken om dezelfde mate van verwijdering van verontreinigende stoffen te bereiken.

Toepasbaarheid

De mate waarin verontreinigende stoffen worden verwijderd, zal ervan afhangen of een inrichting voor de verwerking van afgedankte voertuigen in een bepaald type voertuig is gespecialiseerd (bv. voertuiggrootte). Ook andere elementen zullen nodig zijn, zoals machines voor de industriële verwijdering van verontreinigende stoffen in sommige gevallen of passende opslag- en verwerkingsinrichtingen, om ervoor te zorgen dat de verwijdering van verontreinigende stoffen wordt uitgevoerd zonder gevaar voor het milieu.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i57)

Percentage verwijderde onderdelen (%)

(i58)

Percentage gerecycleerde vloeistoffen (%)

(i59)

Installatie van machines voor de industriële verwijdering van verontreinigende stoffen of apparatuur met dezelfde functie (J/N)

(i60)

Gebruik van massabalanstechnieken om de mate van verwijdering van verontreinigende stoffen te monitoren (J/N)

(i61)

Invoering van een kwaliteitsbeheersysteem (J/N)

(b31)

De organisatie beschikt over een gecertificeerd kwaliteitsbeheersysteem

4.2.2.   Algemene beste praktijken voor onderdelen van kunststof en composiet

Er zijn twee hoofdmethoden voor de verwerking van onderdelen van kunststof en composiet: ontmanteling en recyclage van onderdelen en recyclage na shredding. De relatieve voor- en nadelen van deze methoden hangen grotendeels af van de beschikbaarheid en prestaties van de technologieën voor de verwerking van afgedankte voertuigen.

De beste milieubeheerpraktijk bestaat er bijgevolg in de voor- en nadelen te beoordelen op basis van specifieke informatie over onderdelen van kunststof en composiet. Toonaangevende organisaties hebben recyclage in gesloten kringloop ingevoerd voor geselecteerde onderdelen en blijven op nieuwe gebieden ontwikkelingen doorvoeren om de recycleerbaarheid van hun voertuigen te vergroten.

Toepasbaarheid

Deze beste praktijk kan zowel vóór als na shredding in recyclagestromen worden toegepast.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i62)

Beoordeling van LCA-onderzoek om de optimale materiaalroutes te bepalen op basis van lokale factoren (J/N)

(i63)

Aandeel van de onderdelen die volgens de optimale LCA-route zijn verwerkt (%)

5.   AANBEVOLEN VOORNAAMSTE SECTORSPECIFIEKE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN

In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van een aantal van de voornaamste indicatoren van milieuprestaties voor de automobielsector, samen met de bijbehorende criteria (benchmarks) en relevante beste milieubeheerpraktijken. Deze vormen een deelverzameling van alle in de delen 3 en 4 vermelde indicatoren.

#

Aanbevolen indicator

Gebruikelijke eenheid

Hoofddoelgroep

Korte beschrijving

Aanbevolen minimummonitoringniveau

Relevante EMAS-kernindicator (18)

Benchmark voor topprestaties

Betrokken beste milieubeheerpraktijk (19)

AUTOMOBIELSECTOR

1

Vestigingen met een geavanceerd milieubeheersysteem

% van inrichtingen/activiteiten

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Aantal vestigingen met een geavanceerd milieubeheersysteem (bv. met een EMAS-registratie of ISO 14001-certificering en zoals beschreven in de beste milieubeheerpraktijk) gedeeld door het totale aantal vestigingen

Ondernemingsniveau

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

In alle productievestigingen wereldwijd wordt een geavanceerd milieubeheersysteem toegepast

BEMP 3.1.1

2

Aantal inrichtingen met uitvoerige energiemonitoringsystemen

Aantal inrichtingen/activiteiten

% van inrichtingen/activiteiten

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Aantal inrichtingen met adequate energiemonitoringsystemen. Dit kan ook worden uitgedrukt als percentage van het totale aantal inrichtingen van het bedrijf

Ondernemingsniveau

Energie-efficiëntie

Er worden specifieke energiebeheerplannen toegepast in alle vestigingen

Er wordt uitvoerige monitoring per proces toegepast in de vestiging

In de fabriek worden energiebeheermaatregelen toegepast, bv. uitschakeling van delen van de fabriek wanneer de productie stil ligt in vestigingen met uitvoerige monitoring

BEMP 3.2.1

3

Totaal energieverbruik (kWh) per functionele eenheid

kWh/functionele eenheid/jaar

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Energie (warmte, koude en elektriciteit) die op jaarbasis in de productievestiging wordt verbruikt, gedeeld door de geselecteerde functionele eenheid (bv. geproduceerde voertuigen)

Ondernemingsniveau

Energie-efficiëntie

BEMP 3.2.2

4

Aandeel productievestigingen die zijn beoordeeld op mogelijkheden voor gebruik van hernieuwbare energiebronnen (%)

%

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Het aantal productievestigingen beoordeeld op mogelijkheden voor gebruik van hernieuwbare energiebronnen (%), gedeeld door het totale aantal productievestigingen

Ondernemingsniveau

Emissies

Alle productievestigingen zijn beoordeeld op mogelijkheden voor gebruik van hernieuwbare energiebronnen (%)

Er is een beleid ingevoerd dat gericht is op een groter gebruik van hernieuwbare energie

BEMP 3.2.3

5

Percentage van het energieverbruik van vestigingen dat afkomstig is uit hernieuwbare energie

%

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Hoeveelheid verbruikte hernieuwbare energie (waaronder zowel ter plaatse opgewekte als elders aangekochte energie) gedeeld door de totale hoeveelheid energie die ter plaatse wordt verbruikt.

Ondernemingsniveau

Emissies

Het energieverbruik wordt gerapporteerd, met vermelding van het aandeel fossiele en niet-fossiele energie

BEMP 3.2.3

6

Energieverbruik van verlichtingsapparatuur

kWh/jaar

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Jaarlijks energieverbruik voor verlichting, gemeten op inrichtingsniveau

Inrichtingsniveau

Energie-efficiëntie

Emissies

BEMP 3.2.4

7

Toepassing van verbeterde plaatsing, gebruik van energie-efficiënte verlichting

% verlichtingszones binnen een vestiging

% van totale aantal vestigingen

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

In de inrichting wordt verbeterde plaatsing toegepast en worden energie-efficiënte verlichtingssystemen gebruikt

Inrichtingsniveau

Energie-efficiëntie

Emissies

In alle vestigingen worden de meest energie-efficiënte verlichtingsoplossingen op maat van specifieke werkplekvereisten toegepast

BEMP 3.2.4

8

Toepassing van verlichtingsstrategieën op basis van zones

% verlichtingszones binnen een vestiging

% van totale aantal vestigingen

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Verlichting wordt beheerd op basis van zones, m.a.w. door de verlichting aan- of uit te schakelen naargelang de vereisten en de aanwezigheid in elke zone van de inrichting

Inrichtingsniveau

Energie-efficiëntie

Emissies

In alle vestigingen zijn zoneplannen ingevoerd volgens de beste praktijken

BEMP 3.2.4

9

Elektriciteitsverbruik van het persluchtsysteem per volume-eenheid op het eindgebruikpunt

kWh/m3 perslucht die bij de gespecificeerde bedrijfsdruk voor het persluchtsysteem wordt geleverd

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Elektriciteitsverbruik per standaard kubieke meter perslucht die op het eindgebruikpunt wordt geleverd bij een gespecificeerde druk

Inrichtingsniveau

Energie-efficiëntie

Emissies

Het persluchtsysteem heeft een energieverbruik van minder dan 0,11 kWh/Nm3 bij een bedrijfsdruk van ongeveer 6,5 bar

BEMP 3.2.5

10

Aandeel elektrische motoren met geïnstalleerde frequentieregelaars

%

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Aantal motoren waarin een frequentieregelaar is geïnstalleerd, gedeeld door het totale aantal motoren.

Deze indicator kan ook worden berekend door het elektrisch vermogen van de motoren met frequentieregelaar te delen door het totale elektrisch vermogen van alle elektrische motoren.

Inrichtingsniveau

Energie-efficiëntie

Emissies

BEMP 3.2.6

11

Afvalproductie per functionele eenheid

kg/functionele eenheid

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Totale hoeveelheid geproduceerd (gevaarlijk en niet-gevaarlijk) afval gedeeld door de geselecteerde functionele eenheden (bv. geproduceerde voertuigen)

Inrichtingsniveau

Afval

BEMP 3.2.7

12

Vaststelling en toepassing van een overkoepelende afvalstrategie voor monitoring en streefcijfers voor verbeteringen

J/N

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Er is een strategie opgesteld voor afvalbeheer op vestigingsniveau met monitoring en streefdoelen voor verbeteringen

Inrichtingsniveau

Afval

Er zijn afvalbeheerplannen ingevoerd [in alle vestigingen]

BEMP 3.3.1

13

Afval dat wordt afgevoerd naar specifieke afvalstromen waaronder recyclage, energieterugwinning en storten

kg/functionele eenheid

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Het geproduceerde afval wordt gemonitord en de verschillende hoeveelheden die afgevoerd worden voor recyclage, energieterugwinning en storten, worden geregistreerd

Inrichtingsniveau

Afval

Door geen van de producerende en niet-producerende activiteiten en vestigingen wordt afval gestort

BEMP 3.3.1

14

Waterverbruik per functionele eenheid

l/functionele eenheid

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Totale hoeveelheid water dat op inrichtingsniveau wordt verbruikt, gedeeld door de geselecteerde functionele eenheden (bv. geproduceerde voertuigen)

Inrichtingsniveau

Water

Invoering van een waterstrategie volgens een erkend instrument zoals het CEO Water Mandate, waarin een beoordeling van de waterschaarste is opgenomen

Het waterverbruik ter plaatse wordt gemeten per vestiging en per proces, eventueel door middel van geautomatiseerde software

Er zijn drempels voor de vermindering van verontreinigende stoffen in afvoerwater vastgesteld die strenger zijn dan de wettelijke minimumvereisten

BEMP’s 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3

15

Aandeel activiteiten die met waterbesparende voorzieningen en processen zijn geretrofit in bestaande activiteiten

%

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Aantal activiteiten die met waterbesparende voorzieningen en processen zijn geretrofit in bestaande vestigingen ten opzichte van het totale aantal activiteiten

Inrichtingsniveau

Water

Alle nieuwe vestigingen zijn met waterbesparende sanitaire voorzieningen ontworpen en alle bestaande vestigingen zijn op gefaseerde wijze geretrofit met waterbesparende voorzieningen

BEMP 3.4.2

16

Aandeel van nieuwe vestigingen die zijn ontworpen met waterbesparende voorzieningen en processen

%

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Aantal nieuwe vestigingen die met waterbesparende voorzieningen en processen zijn ontworpen ten opzichte van het totale aantal nieuwe vestigingen

Inrichtingsniveau

Water

Alle nieuwe vestigingen zijn met waterbesparende sanitaire voorzieningen ontworpen en alle bestaande vestigingen zijn op gefaseerde wijze geretrofit met waterbesparende voorzieningen

BEMP 3.4.2

17

Aandeel gerecycleerd regenwater of afvalwater in het totale watergebruik

%

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Hoeveelheid in de inrichting verbruikt water dat afkomstig is van in de productieprocessen gerecycleerd water of van regenwater dat met een systeem voor de opvang van regenwater is verzameld

Inrichtingsniveau

Water

Toepassing van een gesloten kringloop voor waterrecyclage met een terugwinningspercentage van ten minste 90 % indien haalbaar

Met opgevangen regenwater wordt voldaan aan 30 % van de waterbehoefte, alleen in gebieden met voldoende regenval

BEMP 3.4.3

18

Toepassing van methoden om ecosysteemdiensten in de waardeketen te beoordelen

J/N

% van de waardeketen waarop de methoden worden toegepast

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Er is een beoordeling uitgevoerd van de ecosysteemdiensten in de waardeketen.

Daarnaast kan worden berekend voor welk aandeel van de waardeketen een beoordeling van de ecosysteemdiensten wordt uitgevoerd

Ondernemingsniveau

Biodiversiteit

Er is een algemene ecosysteembeoordeling verricht voor de hele waardeketen, gevolgd door een meer gedetailleerde ecosysteembeoordeling in geïdentificeerde gebieden met hoog risico

In samenwerking met plaatselijke belanghebbenden en externe deskundigen zijn strategieën opgesteld om problemen in de geïdentificeerde prioritaire gebieden te beperken

BEMP 3.5.1

19

Aantal samenwerkingsprojecten met belanghebbenden om biodiversiteitsproblemen aan te pakken

#

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Het aantal opgezette samenwerkingsprojecten met lokale belanghebbenden en deskundigen met betrekking tot biodiversiteit kan worden gemonitord.

Inrichtingsniveau

Biodiversiteit

Er is een alomvattend biodiversiteitsplan van kracht om te zorgen voor systematische beschouwing van biodiversiteitsproblemen door middel van metingen, monitoring en rapportage

Er wordt samengewerkt met deskundigen en plaatselijke belanghebbenden

BEMP 3.5.2

20

Aandeel eerstelijnsleveranciers die volgens interne of externe audits aan de vereiste normen voldoen

%

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Aandeel eerstelijnsleveranciers (naar aantal of waarde van ingekochte producten) die volgens interne of externe audits aan de vereiste normen voldoen

Ondernemingsniveau

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

Van alle grote leveranciers wordt vereist dat zij over een milieubeheersysteem beschikken om in aanmerking te komen voor inkoopovereenkomsten

Voor inkoopovereenkomsten zijn milieucriteria vastgesteld met betrekking tot alle gebieden waarin zich milieueffecten voordoen

Aan alle directe leveranciers zijn zelfbeoordelingsvragenlijsten verzonden en leveranciers met een hoog risico zijn aan audits onderworpen door klanten of derden

Er is begeleiding en opleiding verstrekt aan directe leveranciers

Er zijn handhavingsprocedures ingesteld voor gevallen van niet-naleving

BEMP 3.6.1

21

Geproduceerd verpakkingsafval per functionele eenheid

Kg/functionele eenheid

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Hoeveelheid geproduceerd verpakkingsafval gedeeld door de geselecteerde functionele eenheden (bv. geproduceerde voertuigen)

Inrichtingsniveau

Afval

BEMP 3.6.2

22

Er worden LCA’s van de belangrijkste productlijnen verricht om beslissingen over ontwerp en ontwikkeling te ondersteunen

J/N

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Er worden LCA’s van de belangrijkste productlijnen verricht om beslissingen over ontwerp en ontwikkeling te ondersteunen

Ondernemingsniveau

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

Er worden LCA’s verricht voor de belangrijkste productlijnen volgens de ISO 14040:2006-normen of gelijkwaardige normen

BEMP 3.6.3

23

Verbeteringen in milieu-indicatoren (CO2, energieverbruik, verontreiniging enz.) voor nieuwe modelontwerpen in de voornaamste productlijnen ten opzichte van vorige modelontwerpen

%

Fabrikanten van voertuigen en van delen en onderdelen van voertuigen

Voor nieuwe modelontwerpen in de voornaamste productlijnen zijn verbeteringen van milieu-indicatoren (CO2, energieverbruik, verontreiniging enz.) ingevoerd ten opzichte van vorige modelontwerpen Via deze indicator wordt gecontroleerd hoeveel indicatoren voor het product zijn verbeterd

Ondernemingsniveau

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

Er zijn streefdoelen vastgelegd om te zorgen voor continue verbeteringen van de milieueffecten van nieuwe voertuigontwerpen

BEMP 3.6.3

AFGEDANKTE VOERTUIGEN

24

Percentage van specifieke producten of materialen die zijn gerecupereerd via netwerken voor afgedankte voertuigen

%

(gerecupereerd/op de markt gebracht product of materiaal)

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

Hoeveelheid specifieke producten of materialen die via netwerken voor afgedankte voertuigen zijn gerecupereerd, gedeeld door de totale hoeveelheid verwerkte materialen uit afgedankte voertuigen

Ondernemingsniveau

Afval

Materiaalefficiëntie

Er zijn samenwerkingsverbanden en partnerschappen aangegaan met plaatselijke/nationale organisaties

BEMP 4.1.1

25

Invoering van een kwaliteitsbeheersysteem

J/N

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

De verwerker van afgedankte voertuigen beschikt over een gecertificeerd kwaliteitsbeheersysteem

Ondernemingsniveau

Afval

Materiaalefficiëntie

De organisatie beschikt over een gecertificeerd kwaliteitsbeheersysteem

BEMP 4.2.1

26

Installatie van een machine voor de industriële verwijdering van verontreinigende stoffen of apparatuur met dezelfde functie

J/N

Erkende verwerkers van afgedankte voertuigen

In de inrichting is een machine voor de industriële verwijdering van verontreinigende stoffen of apparatuur met dezelfde functie geïnstalleerd

Inrichtingsniveau

Totale jaarlijkse afvalproductie

BEMP 4.2.1

27

Beoordeling van LCA-onderzoek om de optimale materiaalroutes te bepalen op basis van lokale factoren

J/N

Erkende verwerkers

Er wordt LCA-onderzoek gebruikt om optimale materiaalroutes te bepalen (ontmanteling en recyclage van onderdelen ten opzichte van recyclage na shredding) op basis van lokale factoren

Ondernemingsniveau

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

BEMP 4.2.2


(1)  Het wetenschappelijk en beleidsverslag is openbaar gemaakt op de website van het JRC en kan worden geraadpleegd op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/BEMP_CarManufacturing.pdf De in dit referentiedocument opgenomen conclusies over beste milieubeheerpraktijken en de toepasbaarheid ervan en de specifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties zijn gebaseerd op de bevindingen in het wetenschappelijk en beleidsverslag. Alle achtergrondinformatie en technische details zijn daarin te vinden.

(2)  Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (PB L 168 van 10.7.1993, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1).

(4)  Volgens bijlage IV, hoofdstuk B, onder e), bij de EMAS-verordening bevat de milieuverklaring „een overzicht van de beschikbare gegevens over de prestaties van de organisatie ten opzichte van haar milieudoelstellingen en -streefdoelen op het gebied van haar significante milieueffecten. Daarbij wordt gerapporteerd over de kernindicatoren en over andere relevante bestaande milieuprestatie-indicatoren, zoals vermeld in hoofdstuk C”. In bijlage IV, hoofdstuk C, staat het volgende: „Elke organisatie rapporteert ook jaarlijks over haar prestaties in verband met de specifiekere milieuaspecten, zoals die in haar milieuverklaring worden genoemd, en houdt daarbij rekening met de in artikel 46 bedoelde sectorale referentiedocumenten, wanneer deze beschikbaar zijn.

(5)  Een gedetailleerde beschrijving van alle beste praktijken, met praktische richtsnoeren voor de uitvoering ervan, is beschikbaar in het „Best Practice Report” van het JRC dat online beschikbaar is op http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/BEMP_CarManufacturing.pdf Lezers kunnen dat verslag raadplegen indien zij meer willen vernemen over een aantal van de in dit referentiedocument beschreven beste praktijken.

(6)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(7)  BREF’s: referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken. Zie de website van het Europees Bureau voor geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging voor meer informatie over de inhoud van de referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken en de volledige verklaring van termen en acroniemen en documentcodes: http://eippcb.jrc.ec.europa.eu/

(8)  Er loopt momenteel een onderzoek naar de beste milieubeheerpraktijken voor de sector vervaardiging van producten van metaal. Meer informatie en berichten over de laatste stand van zaken zijn te vinden op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/fab_metal_prod.html

(9)  Er loopt momenteel een onderzoek naar de beste milieubeheerpraktijken voor de sector vervaardiging van elektrische en elektronische apparatuur. Meer informatie en berichten over de laatste stand van zaken zijn te vinden op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/eeem.html

(10)  Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1), bekend als de batterijenrichtlijn.

(11)  OEM’s = fabrikanten van originele uitrusting (Original Equipment Manufacturers), in deze context de voertuigfabrikanten.

(12)  Erkende verwerkers = erkende verwerkingsinrichtingen in de zin van Richtlijn 2000/53/EG betreffende autowrakken

(13)  In deze en verschillende andere indicatoren verwijst de term „functionele eenheid” naar een eenheid van output, van activiteit of van hulpbronnengebruik die door elke organisatie is uitgekozen om aan te geven wat het meest relevant is voor haar specifieke geval (en die kan worden aangepast naargelang de vestiging, het beoordeelde milieuaspect enz.). Gebruikelijke maatstaven (doorgaans geteld gedurende een referentieperiode, bv. één jaar) die in de hele sector als functionele eenheden worden gebruikt, zijn o.a.:

aantal geproduceerde eenheden (voertuigen, motoren, versnellingsbakken, delen …);

omzet in EUR;

toegevoegde waarde in EUR;

output gemeten in kg

werknemers in voltijdequivalenten (VTE’s)

gewerkte manuren

(14)  Indien gemeten op gedetailleerd niveau.

(15)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3), ook kaderrichtlijn afvalstoffen genoemd, voorziet in een volgorde van voorkeur voor acties om afval te beperken en beheren. Deze volgorde wordt de afvalhiërarchie genoemd. Afvalpreventie krijgt de hoogste prioriteit, gevolgd door hergebruik van afvalstoffen, recycling en (energie)terugwinning van afvalfracties die niet kunnen worden voorkomen, hergebruikt of gerecycleerd. De verwijdering van afval, ten slotte, mag enkel worden overwogen als er geen andere mogelijkheid is.

(16)  Deze beste milieubeheerpraktijk is niet specifiek gericht op spuiterijen (waar aanzienlijke waterbesparingen kunnen worden gerealiseerd), aangezien er reeds richtsnoeren bestaan in de desbetreffende BREF’s (oppervlaktebehandeling met behulp van organische oplosmiddelen — STS, oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen — STM).

(17)  Zie deel 3.3.1.

(18)  Zie bijlage IV, hoofdstuk C, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 voor de lijst van EMAS-kernindicatoren.

(19)  De nummers verwijzen naar de delen van dit document.


18.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 17/94


BESLUIT (EU) 2019/63 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2018

tot vaststelling van het sectorale referentiedocument betreffende beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur, in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (1), en met name artikel 46, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1221/2009 moet de Commissie sectorale referentiedocumenten voor specifieke sectoren van de economie opstellen. Die documenten moeten beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren en, zo nodig, benchmarks voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus bevatten. Organisaties die geregistreerd zijn of zich voorbereiden op registratie in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde milieubeheer- en milieuauditsysteem, zijn verplicht rekening te houden met die documenten bij het ontwikkelen van hun milieubeheersysteem en bij de beoordeling van hun milieuprestaties in de milieuverklaring of bijgewerkte milieuverklaring die zij overeenkomstig bijlage IV bij die verordening opstellen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1221/2009 moest de Commissie een werkprogramma opstellen met een indicatieve lijst van sectoren die als prioritair worden beschouwd voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten. In de mededeling van de Commissie „Opstelling van het werkprogramma met een indicatieve lijst van sectoren voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)” (2) is de sector van elektrische en elektronische apparatuur als prioritaire sector aangemerkt.

(3)

Het sectorale referentiedocument voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur moet gericht zijn op beste praktijken, indicatoren en benchmarks voor producenten van elektrische en elektronische apparatuur. Het document moet, via een beschrijving van de beste milieubeheerpraktijken voor de sector, concrete acties ter verbetering van het gehele milieubeheer van ondernemingen in de sector aangegeven op drie gebieden: fabricageprocessen, het beheer van de toeleveringsketen en acties ter bevordering van een meer circulaire economie.

(4)

Om organisaties, milieuverificateurs en anderen voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de invoering van het sectorale referentiedocument voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur, moet dit besluit 120 dagen na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van toepassing worden.

(5)

Bij de opstelling van het in de bijlage bij dit besluit opgenomen sectorale referentiedocument heeft de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 overlegd met de lidstaten en andere belanghebbenden.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het sectorale referentiedocument betreffende beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1221/2009 is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing vanaf 19 mei 2019.

Gedaan te Brussel, 19 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB C 358 van 8.12.2011, blz. 2.


BIJLAGE

1.   INLEIDING

Dit sectorale referentiedocument (SRD) is gebaseerd op een uitvoerig wetenschappelijk en beleidsverslag (1) (een „Best Practice Report”) dat is opgesteld door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie.

Juridische achtergrond

Het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), dat uitgaat van vrijwillige deelname door organisaties, werd in 1993 ingevoerd bij Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad (2). Daarna heeft EMAS twee grote herzieningen ondergaan:

Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3);

Verordening (EG) nr. 1221/2009.

Een belangrijk nieuw element van de laatste herziening, die op 11 januari 2010 in werking is getreden, is artikel 46 betreffende de opstelling van SRD’s. De SRD’s moeten beste milieubeheerpraktijken („best environmental management practices”, BEMP’s), milieuprestatie-indicatoren voor de specifieke sectoren en, zo nodig, benchmarks voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus bevatten.

Interpretatie en gebruik van dit document

Het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) is een regeling voor vrijwillige deelneming van organisaties die zich ertoe verbinden zich continu te verbeteren op milieugebied. Dit SRD voorziet in dit kader in sectorspecifieke richtsnoeren voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur en wijst op een aantal mogelijkheden voor verbetering en beste praktijken.

Het document is opgesteld door de Europese Commissie, waarbij is gebruikgemaakt van input van de belanghebbenden. Een technische werkgroep bestaande uit deskundigen en belanghebbenden uit de sector heeft onder leiding van het JRC de in dit document beschreven beste milieubeheerpraktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties besproken en er uiteindelijk overeenstemming over bereikt; met name deze benchmarks werden representatief geacht voor de milieuprestatieniveaus die door de best presterende organisaties uit de sector worden bereikt.

Het SRD heeft tot doel alle organisaties die hun milieuprestaties willen verbeteren, te helpen en te ondersteunen door ideeën en inspiratie te bieden, alsook praktische en technische richtsnoeren.

Het SRD is in de eerste plaats gericht op organisaties die al een EMAS-registratie hebben; in de tweede plaats op organisaties die overwegen zich in de toekomst bij EMAS te registreren; en in de derde plaats op alle organisaties die meer willen weten over de beste milieubeheerpraktijken om hun milieuprestaties te verbeteren. Bijgevolg is het doel van dit document alle organisaties in de sector van elektrische en elektronische apparatuur te helpen zich op relevante directe en indirecte milieuaspecten te concentreren. Daarnaast biedt dit SRD informatie over beste milieubeheerpraktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren waarmee de milieuprestaties kunnen worden gemeten, alsook benchmarks voor topprestaties.

Hoe organisaties met een EMAS-registratie moeten omgaan met SRD’s

Volgens Verordening (EG) nr. 1221/2009 moeten organisaties met een EMAS-registratie op twee verschillende niveaus rekening houden met SRD’s:

1.

bij de ontwikkeling en implementatie van hun milieubeheersysteem in het licht van de milieuanalyses (artikel 4, lid 1, onder b)):

organisaties moeten gebruikmaken van de relevante onderdelen van het SRD bij de vaststelling en herziening van hun milieustreefdoelen en -doelstellingen, overeenkomstig de relevante milieuaspecten die in de milieuanalyse en het milieubeleid zijn vastgesteld, alsmede bij het nemen van besluiten over de te ondernemen acties om hun milieuprestaties te verbeteren;

2.

bij de opstelling van de milieuverklaring (artikel 4, lid 1, onder d), en artikel 4, lid 4):

a)

organisaties moeten bij de keuze van de indicatoren (4) die zij bij hun milieuprestatierapportage gebruiken, rekening houden met de in het SRD opgenomen sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren.

Bij de keuze van de indicatoren voor de rapportage moeten zij rekening houden met de indicatoren die in het betrokken SRD worden voorgesteld en de relevantie ervan voor de belangrijke milieuaspecten die de organisatie in de milieuanalyse heeft vastgesteld. Er moet alleen rekening worden gehouden met indicatoren die relevant zijn voor de milieuaspecten die in de milieuanalyse als belangrijk zijn aangemerkt;

b)

organisaties die rapporteren over hun milieuprestaties en andere factoren in verband met milieuprestaties, moeten in de milieuverklaring aangeven op welke wijze rekening is gehouden met de relevante beste milieubeheerpraktijken en, in voorkomend geval, met de benchmarks voor topprestaties.

Zij moeten beschrijven hoe bij de vaststelling van maatregelen en acties, en eventueel prioriteiten, om hun milieuprestaties (verder) te verbeteren, gebruik is gemaakt van de relevante beste milieubeheerpraktijken en benchmarks voor topprestaties (die een indicatie geven van het milieuprestatieniveau dat door de best presterende organisaties wordt bereikt). Noch de toepassing van de beste milieubeheerpraktijken, noch het bereiken van de benchmarks voor topprestaties is echter verplicht: aangezien EMAS een vrijwillig karakter heeft, is het aan de organisaties zelf om op basis van een afweging van de kosten en baten te beoordelen in hoeverre het haalbaar is om de benchmarks te bereiken en de beste praktijken toe te passen.

De relevantie en de toepasbaarheid van de beste milieubeheerpraktijken en de benchmarks voor topprestaties moet de organisatie, net als bij de milieuprestatie-indicatoren, beoordelen aan de hand van de door de organisatie in de milieuanalyse vastgestelde belangrijke milieuaspecten, alsmede technische en financiële aspecten.

Elementen van SRD’s (indicatoren, beste milieubeheerpraktijken of benchmarks voor topprestaties) die niet relevant worden geacht voor de belangrijke milieuaspecten die de organisatie in de milieuanalyse heeft vastgesteld, hoeven niet in de milieuverklaring te worden gerapporteerd of beschreven.

Deelname aan EMAS is een continu proces. Telkens wanneer een organisatie haar milieuprestaties wil verbeteren (en haar milieuprestaties beoordeelt), raadpleegt zij het SRD over specifieke onderwerpen om inspiratie op te doen voor een stapsgewijze aanpak van de aandachtspunten.

EMAS-milieuverificateurs controleren of en zo ja, hoe de organisatie bij de opstelling van haar milieuverklaring het SRD in de overwegingen heeft betrokken (artikel 18, lid 5, onder d), van Verordening (EG) nr. 1221/2009).

Wanneer een audit wordt uitgevoerd, moeten geaccrediteerde milieuverificateurs bewijsmateriaal van de organisatie krijgen over de wijze waarop de relevante elementen van het SRD aan de hand van de milieuanalyse zijn geselecteerd en in aanmerking zijn genomen. Zij controleren niet of wordt voldaan aan de beschreven benchmarks voor topprestaties, maar verifiëren bewijsmateriaal over de wijze waarop het SRD als leidraad is gebruikt om indicatoren en passende vrijwillige maatregelen vast te stellen die de organisatie kan uitvoeren om haar milieuprestaties te verbeteren.

Gezien het vrijwillige karakter van EMAS en de SRD’s mag het verstrekken van dergelijk bewijsmateriaal geen onevenredige belasting voor de organisaties vormen. De verificateurs mogen met name geen individuele motivering verwachten voor elk van de beste praktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties die in het SRD worden vermeld en door de organisatie in het licht van haar milieuanalyse niet relevant worden geacht. Niettemin kunnen zij relevante aanvullende elementen suggereren waarmee de organisatie in de toekomst rekening zou kunnen houden als verder bewijs dat zij zich erop heeft toegelegd de prestaties voortdurend te verbeteren.

Structuur van het sectorale referentiedocument

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt de juridische achtergrond van EMAS geschetst en wordt beschreven hoe dit document gebruikt moet worden, terwijl in hoofdstuk 2 het toepassingsgebied van dit SRD wordt afgebakend. In hoofdstuk 3 worden de verschillende beste milieubeheerpraktijken (BEMP’s) (5) in het kort beschreven en wordt informatie over de toepasbaarheid ervan gegeven. Wanneer voor een bepaalde BEMP specifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties konden worden geformuleerd, worden deze eveneens vermeld. Het was echter niet mogelijk benchmarks voor topprestaties voor alle BEMP’s vast te stellen omdat er maar weinig gegevens beschikbaar zijn of omdat de specifieke omstandigheden van elke onderneming en/of fabriek (type elektrische en elektronische apparatuur die wordt geproduceerd, gaande van grote huishoudtoestellen tot kleine en micro-elektronische apparatuur voor zowel de business-to-business- als de business-to-consumer-markt, de diversiteit aan fabricageprocessen in elke productie-inrichting enz.) zo sterk variëren dat een benchmark voor topprestaties niet zinvol zou zijn. Wanneer wel benchmarks voor topprestaties worden vermeld, zijn deze niet bedoeld als door alle ondernemingen te bereiken streefdoelen of als maatstaf om de milieuprestaties van ondernemingen uit de sector te vergelijken, maar als voorbeeld van wat mogelijk is om individuele ondernemingen te helpen hun vooruitgang te beoordelen en ze te motiveren hun prestatie nog te verbeteren. Hoofdstuk 4, tot slot, bevat een uitgebreide tabel met een selectie van de meest relevante milieuprestatie-indicatoren, met een toelichting en de bijbehorende benchmarks voor topprestaties.

2.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit referentiedocument heeft betrekking op de milieuprestaties van de sector van elektrische en elektronische apparatuur (EEA). Dit document is gericht op ondernemingen uit de EEA-sector en met name ondernemingen die onder de volgende NACE-codes vallen (volgens de bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde statistische classificatie van economische activiteiten):

26 — Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten;

27 — Vervaardiging van elektrische apparatuur;

28.12, 28.13 — Vervaardiging van hydraulische apparatuur en van andere pompen en compressoren;

28.22 — Vervaardiging van hijs-, hef- en transportwerktuigen;

28.23 — Vervaardiging van kantoormachines en -uitrusting.

Dit referentiedocument bevat acties die fabrikanten van EEA kunnen implementeren om de milieuprestaties in de hele EEA-waardeketen te verbeteren, zoals geïllustreerd in de onderstaande figuur. De pijlen in de afbeelding stellen de belangrijkste materiaalstromen tussen de verschillende actoren in de waardeketen voor en de termen „direct” en „indirect” geven het onderscheid weer tussen de activiteiten waarover een fabrikant de volledige controle heeft („directe milieuaspecten”) en de activiteiten die voortvloeien uit de interactie met derde partijen maar die de fabrikant van EEA in redelijke mate kan beïnvloeden („indirecte milieuaspecten”).

Overzicht van de belangrijkste materiaalstromen van de waardeketen van de productie van elektrische en elektronische apparatuur (EEA)

Image

Dit referentiedocument is opgedeeld in drie grote delen (tabel 2-1) waarin de belangrijkste milieuaspecten van de waardeketen van elektrische en elektronische apparatuur vanuit het perspectief van de fabrikanten worden behandeld.

Tabel 2-1:

Structuur van het referentiedocument voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur en belangrijkste behandelde milieuaspecten

Deel

Beschrijving

Belangrijkste behandelde milieuaspecten

3.1.

BEMP’s voor fabricageprocessen

Dit deel gaat over de kernactiviteiten in het kader van de productie van elektrische en elektronische apparatuur.

Fabricage en assemblage van onderdelen

Assemblage van het eindproduct

Nutsvoorzieningen fabriek

Beheer vestigingen

3.2.

BEMP’s voor het beheer van de toeleveringsketen

Dit deel gaat over het beheer van de toeleveringsketen door fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur. De nadruk ligt in dit deel op wat ondernemingen in de sector kunnen doen om materialen duurzaam aan te kopen, gevaarlijke stoffen te vervangen en de effecten van hun toeleveringsketen op de biodiversiteit te verminderen.

Aankoop van materialen en onderdelen

Communicatie met en beheer van leveranciers

Productontwerp

3.3.

BEMP’s voor de bevordering van een meer circulaire economie

Dit deel gaat over strategische en beheerpraktijken die fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur kunnen toepassen om een meer circulaire economie te bevorderen, zoals het wijzigen van ontwerppraktijken, het herproduceren van producten, of het ontwikkelen van duurzamere bedrijfsmodellen.

Productontwerp/Ontwikkeling van bedrijfsmodellen

Beheer van afgedankte producten

De in tabel 2-2 opgenomen milieuaspecten zijn geselecteerd als de algemeen meest relevante voor de sector. Welke milieuaspecten door welke specifieke ondernemingen moeten worden beheerd, moet echter van geval tot geval worden beoordeeld.

Tabel 2-2

Meest relevante milieuaspecten en bijbehorende belangrijkste soorten milieudruk die in dit document worden behandeld

Meest relevante milieuaspecten

Bijbehorende belangrijkste soorten milieudruk

Fabricage en assemblage van onderdelen

Hulpbronnenefficiëntie

Water

Afval

Uitstoot in de lucht

Bodem

Energie en klimaatverandering

Gevaarlijke stoffen

Biodiversiteit

Assemblage van het eindproduct

Energie en klimaatverandering

Nutsvoorzieningen fabriek

Hulpbronnenefficiëntie

Water

Afval

Uitstoot in de lucht

Energie en klimaatverandering

Biodiversiteit

Beheer vestigingen

Water

Afval

Uitstoot in de lucht

Bodem

Energie en klimaatverandering

Biodiversiteit

Aankoop van materialen en onderdelen

Hulpbronnenefficiëntie

Energie en klimaatverandering

Biodiversiteit

Communicatie met en beheer van leveranciers

Hulpbronnenefficiëntie

Energie en klimaatverandering

Gevaarlijke stoffen

Productontwerp/Ontwikkeling van bedrijfsmodel

Hulpbronnenefficiëntie

Water

Afval

Uitstoot in de lucht

Energie en klimaatverandering

Gevaarlijke stoffen

Beheer van afgedankte producten

Hulpbronnenefficiëntie

Afval

3.   BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN, SECTORALE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN EN BENCHMARKS VOOR TOPPRESTATIES VOOR DE SECTOR VAN ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE APPARATUUR

3.1.   BEMP’s voor fabricageprocessen

Dit deel is relevant voor fabrikanten van EEA.

3.1.1.   Energie-efficiënte cleanroomtechnologie

De BEMP betreft het tot een minimum beperken van het energiegebruik van de cleanrooms. Dit kan worden bereikt door de volgende maatregelen te treffen:

De capaciteit van de cleanroom correct bepalen en de apparatuur in de cleanroom daaraan aanpassen. Het doel voor alle apparatuur is het vermogen zo klein mogelijk te houden, behalve voor koeltorens en passieve onderdelen (zoals leidingen), waarvan het vermogen verhoogd kan worden om energie te besparen. Het verhogen van het vermogen van deze elementen verbetert de prestaties van de koeler en maakt het mogelijk kleinere ventilatoren en pompen te gebruiken.

Het drukverschil tussen de cleanroom en de omgeving verkleinen en het luchtvolume aan de behoefte aanpassen om het elektriciteitsgebruik van de ventilatoren te verlagen.

Een groter gebruiksbereik toestaan voor de temperatuur en relatieve luchtvochtigheid in de cleanroom. Grotere gebruiksbereiken leiden tot een lager energieverbruik voor het koelen, voorverwarmen en ontvochtigen van de toevoerluchtstroom.

Een lagere aanstroomsnelheid (7) instellen door grotere luchtbehandelingsinstallaties te combineren met kleinere ventilatoren die het mogelijk maken de luchtcirculatie op een lagere snelheid te houden.

Het minimale ventilatievoud bepalen door vermindering van de warmtebelasting en het daadwerkelijk produceren van deeltjes in de cleanroom.

Alle kansen benutten om de in de cleanroom opgewekte warmtebelasting te beperken en de afvalwarmte van procesapparatuur terug te winnen. De teruggewonnen afvalwarmte kan bijvoorbeeld worden gebruikt om toevoerlucht opnieuw te verwarmen.

Zeer efficiënte onderdelen gebruiken, zoals ventilatormotoren met variabelefrequentiegestuurde aandrijving, pompen en koelers, om beter op de wisselende belasting van de cleanroom te kunnen inspelen.

Een te grondige zuivering van het voor de cleanroomactiviteiten benodigde water vermijden door de specificaties van de vereiste cleanroomclassificatie te volgen zonder buitensporig ruime veiligheidsmarges.

Toepasbaarheid

De BEMP kan ruim worden toegepast door alle fabrikanten van EEA die cleanrooms hebben.

Voor nieuwe cleanrooms kan het ventilatievoud lager zijn dan het overeenkomstig de classificatie aanbevolen bereik, maar er moeten inspanningen worden gedaan om de kwaliteitseisen van de cleanroom te waarborgen en aan te passen. Voor bestaande cleanrooms kunnen controles op basis van het deeltjesaantal en voortdurende monitoring worden toegepast om de waarden van het ventilatievoud te verlagen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i1)

Energiegebruik in de cleanroom voor de productie van printplaten (kWh/m2 verwerkte printplaat)

(i2)

Energiegebruik in de cleanroom voor de productie van halfgeleiders en/of geïntegreerde schakelingen (kWh/m2 siliciumwafers)

(i3)

Ventilatievoud (getal/uur)

(i4)

Prestatiecoëfficiënt van de geïnstalleerde koelapparatuur (kWh geproduceerde koelenergie/kWh gebruikte energie)

(i5)

Geleidbaarheid water (μS/cm)

N.v.t.

3.1.2.   Energie-efficiënte koeltechnologie

De BEMP betreft het beperken van de behoefte aan koeling en het verbeteren van de energie-efficiëntie van de koelsystemen die in productieprocessen en -ruimten worden gebruikt. Dit kan worden bereikt door de volgende maatregelen te treffen:

Het benodigde temperatuurniveau beoordelen en optimaliseren voor alle processen en ruimten die koeling vereisen.

Koelcascades gebruiken door het bestaande koelcircuit in twee of meer temperatuurniveaus op te delen.

Technieken voor vrije koeling toepassen. De verschillende relevante technologische opties omvatten directe koeling met doorstromende koudere buitenlucht, vrije droge koeling waarbij een watercyclus met buitenlucht wordt gekoeld en vrije natte koeling (koeltoren).

Een ventilatiesysteem met warmteterugwinning gebruiken om de binnenkomende omgevingslucht te koelen en ontvochtigen.

Absorptiekoelingstechnologie gebruiken als alternatief voor compressorkoelers. De teruggewonnen afvalwarmte kan voor de thermische compressie van het koelmiddel worden gebruikt.

Toepasbaarheid

Maatregelen om de energie-efficiëntie van koeling te verbeteren kunnen ruim worden toegepast door fabrikanten van EEA.

Om vrije koeling te kunnen toepassen moet het temperatuurniveau van de retourstroom van het koelsysteem hoger zijn dan dat van de buitenlucht en moet er in de productievestiging voldoende buitenruimte beschikbaar zijn.

Absorptiekoeling is toepasbaar wanneer in de productievestiging of in de omgeving voortdurend een bron van afvalwarmte of hernieuwbare warmte beschikbaar is.

Of de voorgestelde maatregelen economisch haalbaar zijn hangt in grote mate af van het bestaan van een koelbelasting het hele jaar lang.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i6)

Prestatiecoëfficiënt voor individuele koelapparatuur (kW verstrekt koelvermogen/kW gebruikt vermogen)

(i7)

Systeemprestatiecoëfficiënt met inbegrip van de vereiste energie om de aanvullende apparatuur van het koelsysteem, bv. pompen, te laten lopen (kW verstrekt koelvermogen/kW gebruikt vermogen)

(i8)

Gebruik van koelcascades (J/N)

(i9)

Gebruik van vrije koeling (J/N)

(i10)

Gebruik van ventilatoren op basis van warmteterugwinning (J/N)

(i11)

Gebruik van absorptiekoelers (J/N)

(i12)

Energieverbruik van het koelsysteem per omzeteenheid (kWh/EUR)

N.v.t.

3.1.3.   Energie-efficiënt solderen

De BEMP betreft het verbeteren van de energie-efficiëntie van vloeisolderen.

Voor bestaande soldeerapparatuur betreft de BEMP het volgende:

De verwerkingscapaciteit van de bestaande apparatuur voor vloeisolderen maximaliseren om de specifieke elektriciteitsbehoefte per vierkante meter geproduceerde printplaat te beperken. Dit wordt bereikt door de snelheid van de band van de soldeerlijn te optimaliseren en daarbij aanvaardbare proceswaarden te handhaven.

Isolatie aanbrengen op de soldeerapparatuur.

Voor nieuwe soldeerapparatuur betreft de BEMP het volgende:

Apparatuur selecteren met i) een verbeterd vermogensbeheersysteem (bv. beschikbare wacht- of slaapstand), ii) een flexibel koelsysteem waarmee tussen een interne en een externe koeleenheid kan worden gewisseld en waarmee afvalwarmte kan worden teruggewonnen, en iii) een verbeterd monitoring- en controlesysteem voor het verbruik van vloeibare stikstof.

In plaats van wisselstroommotoren gelijkstroommotoren voor de ventilatoren gebruiken om de snelheid van de verschillende motoren afzonderlijk te regelen.

Voor zowel bestaande systemen als voor nieuwe soldeerapparatuur betreft de BEMP het volgende:

Het gebruik van vloeibare stikstof vermijden voor minder precieze toepassingen zoals weinig complexe assemblages.

Toepasbaarheid

Deze BEMP kan worden toegepast door fabrikanten van EEA die vloeisolderen en is met name relevant voor de productie van printplaten.

De maatregelen voor nieuwe soldeerapparatuur zijn van toepassing wanneer wordt beslist een nieuwe vloeisoldeerlijn te installeren. Het resultaat van de investering hangt in grote mate af van een grotere productie, betere prestaties en het vereiste onderhoud en minder van de energiebesparing.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i13)

Totale energiebehoefte per oppervlakte-eenheid verwerkte printplaat (kWh elektriciteit/m2 printplaat)

(i14)

Stikstofverbruik per oppervlakte-eenheid verwerkte printplaat (kg stikstof/m2 printplaat)

N.v.t.

3.1.4.   Ter plekke recycleren van koper in proceschemicaliën

De BEMP betreft het terugwinnen door middel van elektrolyse van koper uit de technische hulpstoffen voor het etsproces die bij de productie van printplaten worden gebruikt. Op deze manier kan kwaliteitsvol koper worden teruggewonnen, de hoeveelheid gebruikt etsmiddel worden beperkt en water worden hergebruikt.

Toepasbaarheid

De BEMP is van toepassing voor installaties voor de productie van printplaten. De economische haalbaarheid is echter in grote mate afhankelijk van de productieniveaus en dus van de hoeveelheid kwaliteitsvol koper die kan worden teruggewonnen (bv. meer dan 60 ton koper per jaar). Een bijkomende beperking is de ruimte die nodig is voor het lokale recyclingsysteem, gaande van 50 m2 tot 80 m2 afhankelijk van de opstelling van de installatie en het volume van de buffertanks. Het recyclingsysteem hoeft zich echter niet vlak naast het etsproces te bevinden.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i15)

Er is ter plekke een koperrecyclingsysteem (J/N)

(i16)

Hoeveelheid uit de technische hulpstoffen voor het etsproces gerecycleerd koper (t/jaar)

N.v.t.

3.1.5.   Cascadesystemen voor spoelen

De BEMP betreft het tot een minimum beperken van het watergebruik in EEA-ondernemingen die printplaten produceren door meerdere cascadesystemen voor spoelen met vier of meer fasen te installeren.

Bovendien betreft de BEMP het optimaliseren van het watergebruik, bijvoorbeeld door de watertoevoer van de spoelbaden af te stemmen op de kwaliteitseisen van het specifieke proces en door spoelbadwater voor verschillende processtappen te hergebruiken.

Toepasbaarheid

De BEMP is algemeen toepasbaar op ondernemingen die printplaten produceren. De optimalisatiemaatregelen en de installatie van meerdere cascadesystemen voor spoelen met ten minste vier fasen kunnen zowel voor bestaande als voor nieuwe installaties worden toegepast. In het geval van cascadesystemen voor spoelen met vier of meer fasen kan de beschikbare ruimte bepaalde beperkingen opleggen.

Met name cascadesystemen voor spoelen met vijf fasen zijn het meest toepasbaar voor systemen met een hoge verwerkingscapaciteit van de machine of sterk geconcentreerde elektrolyten en de volgende bijkomende beperkende factoren moeten in aanmerking worden genomen:

sterk geconcentreerd spoelwater, wat er toe leidt dat er meer chemische stoffen worden gebruikt en dat er meer tijd nodig is voor sedimentatie tijdens de de-ionisatie voor de behandeling van afvalwater;

opwarmen van het spoelbadwater wegens een groter aantal pompen, waardoor de druk stijgt door verontreiniging met kiemen;

verontreiniging met kiemen moet worden beperkt door geschikte ontsmettingstechnieken op het water toe te passen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i17)

Totaal waterverbruik in de fabriek (l/m2 geproduceerde printplaat)

(i18)

Aantal cascadesystemen voor spoelen met vier of vijf fasen ten opzichte van het totale aantal spoelinrichtingen (%)

(i19)

Waterverbruik in de cascadesystemen voor spoelen met vier of vijf fasen in vergelijking met het waterverbruik in cascadesystemen voor spoelen met drie fasen (%)

(i20)

Cascadesysteem voor spoelen met vijf fasen aanwezig (J/N)

(b1)

Ten minste 50 % van de spoelinrichtingen zijn uitgerust met een cascadesysteem met vier of meer fasen

3.1.6.   Minimalisering van emissie van geperfluoreerde verbindingen

De BEMP betreft het tot een minimum beperken van de emissie van geperfluoreerde verbindingen (PFC) in inrichtingen voor de productie van halfgeleiders door middel van de volgende maatregelen:

PFC-gassen met een hoog specifiek aardopwarmingsvermogen vervangen door andere met een lager aardopwarmingsvermogen, bv. C2F6 vervangen door C3F8 voor de reiniging van CVD-kamers (chemischedampafzettingskamers).

Het proces voor de reiniging van CVD-kamers optimaliseren om de omzettingsfactor van de gebruikte PFC-gassen te verhogen om te vermijden dat na de reiniging van de proceskamers ongebruikte PFC-gassen worden uitgestoten. Dit vereist de monitoring van de emissies en de aanpassing van de operationele parameters, zoals de druk en de temperatuur in de proceskamer, de plasmakracht, het reinigingsgasdebiet en de gasverhoudingen indien mengsels met PFC-gassen worden gebruikt.

Toepassen van indirecte plasmareinigingstechnologie die het gebruik van PFC-gassen in situ (bv. C2F6 en CF4) met indirect NF3 vervangt. In dit proces wordt NF3 door het plasma ontbonden voor het de proceskamer binnenkomt, waardoor het efficiënter wordt gebruikt en er na het reinigen erg weinig NF3 uit de proceskamer wordt uitgestoten.

Installeren van technieken voor zuivering op de plaats van gebruik zoals: een brander-gaswasser, geïnstalleerd achter de vacuümpomp, of een kleine plasmabron, geïnstalleerd voor de vacuümpomp, waarmee de PFC-uitstoot van het plasma-etsen wordt verminderd.

Toepasbaarheid

De BEMP kan ruim worden toegepast in inrichtingen waar halfgeleiders worden geproduceerd met gebruik van PFC-gassen. Welke specifieke maatregelen in een inrichting kunnen worden uitgevoerd, moet echter van geval tot geval worden beoordeeld.

De procesoptimalisering kan ruim worden toegepast en kan een doeltreffende maatregel zijn in zowel bestaande inrichtingen als in nieuwe CVD-kamers. Het is de enige kostenbesparende maatregel, aangezien het een lager gasverbruik en een betere verwerkingscapaciteit mogelijk maakt.

De vervanging van PFC-gassen is vaak technisch niet haalbaar, in het bijzonder voor plasma-etsen.

Indirecte plasmareinigingstechnologie met gebruik van NF3 kan ruim worden toegepast in productie-inrichtingen. Voor de uitvoering ervan moet mogelijk verwerkingsapparatuur worden vervangen. Het is dus haalbaarder wanneer een nieuwe productie-inrichting wordt gebouwd of verouderde verwerkingsapparatuur moet worden vernieuwd.

Wat technieken voor zuivering op de plaats van gebruik betreft, zijn brander-gaswassersystemen gebruikelijker dan plasmazuivering op de plaats van gebruik. De toepasbaarheid van gaswassersystemen wordt beperkt door de benodigde ruimte, de bestaande infrastructuur en de kosten. Een van de voornaamste beperkingen van plasmazuiveringstoestellen is de lage capaciteit voor de behandeling van stromen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i21)

Genormaliseerde emissiewaarde voor geperfluoreerde verbindingen (kg CO2eq/cm2)

(i22)

Tot een minimum beperken van PFC-emissies door toepassing van één van de volgende technieken (J/N):

PFC-gassen met een hoog specifiek aardopwarmingsvermogen vervangen door andere met een lager aardopwarmingsvermogen

procesoptimalisering wat de reiniging van CVD-kamers betreft

installatie van indirecte plasmareinigingstechnologie

gebruik van technieken voor zuivering op de plaats van gebruik

(b2)

De genormaliseerde emissiewaarde voor geperfluoreerde verbindingen in nieuwe inrichtingen voor de productie van halfgeleiders of grondig gerenoveerde inrichtingen is lager dan 0,22  kg CO2eq/cm2

3.1.7.   Rationeel en efficiënt gebruik van perslucht

De BEMP betreft het verlagen, door fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur, van het energiegebruik dat verband houdt met het gebruik van perslucht in de productieprocessen door de volgende maatregelen te treffen:

Het gebruik van perslucht in kaart brengen en beoordelen. Wanneer een deel van de perslucht in inefficiënte toepassingen of op ongepaste wijze wordt gebruikt, zijn andere technologische oplossingen mogelijk geschikter of efficiënter. Indien voor een bepaalde toepassing een overstap van pneumatisch gereedschap naar elektrisch gereedschap wordt overwogen, moet een gepaste beoordeling worden uitgevoerd waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met het energieverbruik maar met alle milieuaspecten alsook met de specifieke behoeften voor de toepassing.

Het persluchtsysteem optimaliseren door:

lekken op te sporen en te dichten door geschikte controletechnologie te gebruiken, zoals meetinstrumenten op basis van ultrageluid voor verborgen of moeilijk te bereiken luchtlekken;

vraag en aanbod van perslucht binnen de productie-inrichting beter op elkaar af te stemmen, namelijk door de luchtdruk, het volume en de kwaliteit op de behoeften van de verschillende eindgebruiktoestellen af te stemmen en, in voorkomen geval, de perslucht dichter bij de verbruikscentra te produceren door gedecentraliseerde apparaten te kiezen in plaats van een grote centrale compressor voor alle toepassingen;

de perslucht bij een lagere druk te produceren door de drukverliezen in het distributienet te verminderen en, indien nodig, uitsluitend voor toestellen die een hogere druk dan de meeste toepassing vereisen, hogedrukboosters toe te voegen;

het persluchtsysteem op basis van de jaarlijkse belastingsduurkromme te ontwerpen om de toevoer voor de basis-, piek- en minimumbelastingen te verzekeren met een minimaal energieverbruik;

zeer efficiënte onderdelen voor het persluchtsysteem te kiezen, zoals zeer efficiënte compressoren, aandrijfeenheden met variabele frequentie en persluchtdrogers met geïntegreerde koudeopslag;

eens al het bovenstaande is geoptimaliseerd de warmte van de compressoren terug te winnen door middel van de installatie van een platenwarmtewisselaar in het oliecircuit van de compressoren. De teruggewonnen warmte kan in verschillende toepassingen worden gebruikt, zoals het drogen van producten, het regenereren van de adsorptiedroger, het verwarmen van ruimten, koelen door middel van een absorptiekoeler of het omzetten van de teruggewonnen warmte in mechanische energie met machines op basis van een organische rankinecyclus.

Toepasbaarheid

De maatregelen van deze BEMP zijn algemeen toepasbaar op alle EEA-ondernemingen die perslucht gebruiken.

Wat de terugwinning van warmte betreft, is een voortdurende behoefte aan proceswarmte nodig om energie en kosten te kunnen besparen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i23)

Elektriciteitsverbruik van het persluchtsysteem per volume-eenheid op het eindgebruikpunt (kWh/m3)

(i24)

Luchtverliesindex (8) (getal)

(b3)

Het elektriciteitsverbruik van het persluchtsysteem is lager dan 0,11 kWh/m3 geleverde perslucht, voor grote installaties die bij een overdruk van 6,5 bar werken, waarbij de volumestroom op 1 013 mbar en 20 oC is genormaliseerd en de drukverschillen niet meer dan 0,2 bar bedragen.

(b4)

Nadat alle luchtverbruikers zijn uitgeschakeld, blijft de netwerkdruk stabiel en schakelen de compressoren (in wachtstand) niet over op de belastingstoestand.

3.1.8.   Bescherming en verbetering van de biodiversiteit

De BEMP betreft het opstellen, uitvoeren en periodiek herzien van een actieplan om de biodiversiteit rond de fabrieken en in de omgeving te beschermen en te verbeteren. Voorbeelden van acties die in het actieplan kunnen worden opgenomen, zijn:

het planten van bomen of herintroduceren van inheemse soorten in een natuurlijke omgeving die in slechte staat verkeert;

het opstellen van een overzicht van de flora en fauna om de toestand van de biodiversiteit in een bepaalde vestiging te documenteren en te monitoren;

open land binnen een inrichting „terug naar de natuur laten gaan”;

het ontwikkelen van biotopen om nieuwe habitats te creëren;

personeelsleden, hun familieleden en lokale gemeenschappen bij biodiversiteitsprojecten betrekken.

Toepasbaarheid

De BEMP kan ruim worden toegepast door alle fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i25)

Landgebruik — landoppervlakte binnen de productievestiging en de geschatte natuurlijke waarde ervan (bv. brownfields, gebieden die aan beschermde gebieden grenzen, gebieden met hoge biodiversiteitswaarde) (m2)

(i26)

Oppervlakte van beschermde of herstelde natuurlijke habitats die binnen de productievestiging liggen of die erbuiten liggen maar door de fabrikant worden beheerd of beschermd (m2)

(i27)

Uitvoering van een biodiversiteitsactieplan voor de vestiging in alle productie-inrichtingen (J/N)

(b5)

In alle productie-inrichtingen wordt een biodiversiteitsactieplan uitgevoerd om de biodiversiteit (flora en fauna) in de specifieke vestiging te beschermen en te verbeteren

3.1.9.   Gebruik van hernieuwbare energie

De BEMP betreft het gebruik van hernieuwbare energie door fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur voor hun processen door middel van:

de aankoop van gecontroleerd additionele hernieuwbare elektriciteit of het zelf opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen;

eigen productie van warmte uit hernieuwbare energiebronnen.

Toepasbaarheid

Deze BEMP kan ruim worden toegepast door alle ondernemingen in de sector.

Het gebruik van hernieuwbare elektriciteit (zelf opgewekt of aangekocht) is in alle gevallen mogelijk.

De integratie van warmte uit hernieuwbare bronnen in EEA-productieprocessen is daarentegen moeilijker wegens de complexiteit van de processen, de behoefte aan hoge temperaturen en, in sommige gevallen, de incompatibiliteit van de warmtebehoefte en de seizoensgebonden beschikbaarheid van hernieuwbare warmte.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i28)

Aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen (zelf opgewekt of aangekocht met gecontroleerde additionaliteit) in het totale elektriciteitsverbruik (%)

(i29)

Aandeel warmte uit hernieuwbare bronnen in het totale warmteverbruik (%)

N.v.t.

3.1.10.   Geoptimaliseerd afvalbeheer binnen productiefaciliteiten

De BEMP betreft het ontwikkelen en uitvoeren, door fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur, van een afvalstoffenbeheerstrategie waarin prioriteit wordt gegeven aan andere verwerkingsopties dan verwijdering voor alle in de productie-inrichtingen geproduceerde afvalstoffen en die de afvalhiërarchie volgt (9). De strategie moet zowel niet-gevaarlijke als gevaarlijke fracties afvalstoffen omvatten, voorzien in ambitieuze doelstellingen voor verbetering en in de monitoring ervan, en mogelijkheden voor industriële symbiose verkennen.

Toepasbaarheid

Deze BEMP kan ruim worden toegepast door alle fabrikanten van EEA.

Een beperkende factor voor de doeltreffende uitvoering van industriële symbiose is de behoefte aan communicatie en coördinatie tussen verschillende ondernemingen (gebrek aan kennis over en inzicht in de activiteiten van andere ondernemingen en bijgevolg mogelijke exploitatiepistes voor afval en bijproducten).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i30)

Ontwikkeling en uitvoering van een doeltreffende afvalstoffenbeheerstrategie (J/N)

(i31)

Aandeel vestigingen met een afvalstoffenbeheerstrategie (%)

(i32)

Recyclingpercentage voor in installaties geproduceerde afvalstoffen (%)

(i33)

Mate waarin de verwijdering van in installaties geproduceerde afvalstoffen wordt vermeden (%)

(i34)

Voor een specifiek product of productassortiment: gegenereerde afvalstoffen per ton product of een andere geschikte functionele eenheid (kg/t)

(b6)

De onderneming heeft een afvalstoffenbeheerstrategie in elke vestiging

(b7)

De onderneming heeft een gemiddeld vermijdingspercentage van 93 % voor de verwijdering van afval voor alle installaties

3.2.   BEMP’s voor het beheer van de toeleveringsketen

Dit deel is relevant voor fabrikanten van EEA en gaat over praktijken in verband met de toeleveringsketen.

3.2.1.   Beoordelingsinstrumenten voor de kosteneffectieve en milieuvriendelijke vervanging van gevaarlijke stoffen

De BEMP betreft het gebruik van referentiematerialen om gevaarlijke stoffen in aangekochte materialen te identificeren en te beoordelen met het oog op de vervanging ervan. Fabrikanten gebruiken inputgegevens van leveranciers, die idealiter in de vorm van volledige materiaalverklaringen of conformiteitsverklaringen worden verstrekt, om stoffen te traceren. Vervolgens verloopt de beoordeling in drie grote stappen:

verduidelijking of de betrokken stof geldt als een zeer zorgwekkende stof (op basis van de kandidatenlijst van REACH) of als een stof waarvoor krachtens de BGS-richtlijn een beperking geldt (10) — als dat het geval is, krijgt de vervanging ervan hoge prioriteit;

indeling van de betrokken stof volgens het veiligheidsinformatieblad en bevestigd door vergelijking met een gegevensbank van gevaarlijke stoffen;

voor specifieke stoffen zoals bepaalde ftalaten en gehalogeneerde brandvertragers: gebruik van een beoordelingsinstrument ter aanvulling van het bovenstaande om de beste alternatieven te onderzoeken.

Toepasbaarheid

Deze BEMP kan in principe worden toegepast door alle ondernemingen in de sector. Voor kmo’s kan het echter moeilijk zijn om van veel leveranciers volledige materiaalverklaringen te eisen; in dat geval kunnen zij leveranciers om conformiteitsverklaringen verzoeken die met laboratoriumtests worden aangevuld.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i35)

Aandeel leveranciers die volledige materiaalverklaringen verstrekken (% van de uitgaven in verband met de toeleveringsketen)

(i36)

Aandeel leveranciers die conformiteitsverklaringen verstrekken voor een lijst met beperkingen specifiek voor de onderneming, aangevuld met certificatie (bij voorkeur door derden) op basis van laboratoriumtests (% van de uitgaven in verband met de toeleveringsketen)

(i37)

Bekendmaking (bv. op de website of in jaarlijkse duurzaamheidsverslagen) van de twee voorgaande indicatoren (J/N)

(b8)

Alle grote leveranciers (op basis van het percentage van de uitgaven in verband met de toeleveringsketen) worden verplicht volledige materiaalverklaringen te verstrekken

3.2.2.   Bekendmaking en vaststelling van streefwaarden voor broeikasgasemissies in de toeleveringsketen

De BEMP betreft het beoordelen, volgens erkende normen, en regelmatig bekendmaken van alle rechtstreekse en de meest relevante onrechtstreekse emissies van broeikasgassen (BKG) (alle emissies van groep 1 en 2 en de meest relevante van groep 3 (11)). Naar aanleiding van de beoordeling betreft de BEMP het vaststellen van streefwaarden voor de vermindering van die rechtstreekse en onrechtstreekse broeikasgasemissies en het aantonen en regelmatig bekendmaken van werkelijke absolute en/of relatieve verminderingen van de broeikasgasemissies.

Toepasbaarheid

Deze BEMP kan worden toegepast door alle ondernemingen in de sector. Wegens de complexiteit van de EEA-waardeketens bestaan er echter bepaalde beperkingen voor de berekening van de emissies van groep 3.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i38)

Periodieke (bv. jaarlijkse) bekendmaking van de met een erkende standaardmethode berekende BKG-emissies (J/N)

(i39)

Categorieën van emissies van groep 3 opgenomen in de beoordeling

(i40)

Periodieke (bv. jaarlijkse) bekendmaking van aangetoonde werkelijke absolute en/of relatieve verminderingen van de BKG-emissies (J/N)

(b9)

De BKG-emissies (met inbegrip van emissies van groep 1 en 2 en de meest relevante van groep 3) worden berekend met een erkende standaardmethode en periodiek bekendgemaakt

(b10)

Absolute of relatieve BKG-emissiereductiedoelstellingen worden openbaar gemaakt

(b11)

Absolute en/of relatieve werkelijke verminderingen van de BKG-emissies worden aangetoond en periodiek bekendgemaakt

3.2.3.   Toepassing van een levenscyclusanalyse

De BEMP betreft het gebruiken van levenscyclusanalysen als een hulpmiddel ter ondersteuning van beslissingen in het kader van: de strategische planning (macroniveau), het ontwerp en de planning van producten, inrichtingen en processen (microniveau), en het monitoren van de milieuprestaties van de onderneming (boekhouding). Het uitvoeren van levenscyclusanalysen op productreeksen ter ondersteuning van verbeteringen op milieugebied is de meest relevante toepassing in de industrie en maakt het mogelijk verbeteringsdoelstellingen op basis van de levenscyclusanalyse vast te stellen voor productreeksen.

Toepasbaarheid

Deze BEMP kan ruim worden toegepast door alle fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur en met name door grote ondernemingen.

De interne middelen en de complexiteit van levenscyclusanalysen zijn mogelijke beperkende factoren voor de uitvoering van levenscyclusanalysen door kleine en middelgrote ondernemingen. Vereenvoudigde instrumenten voor levenscyclusanalysen en kant-en-klare databanken maken dit echter gemakkelijker.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i41)

Levenscyclusanalysen overeenkomstig de ISO-normen 14040 en 14044 opgenomen in de milieustrategie van de onderneming en gebruik van levenscyclusanalysen bij het nemen van belangrijke beslissingen over het ontwikkelen van nieuwe en opnieuw ontworpen producten (J/N)

(i42)

Percentage productreeksen waarvoor de verbeteringsdoelstellingen op basis van de levenscyclusanalyse zijn bereikt (gewogen volgens het aantal productmodellen of volgens de verkoopcijfers)

(b12)

De levenscyclusanalyse wordt uitgevoerd overeenkomstig de internationale normen ISO 14040 en ISO 14044

(b13)

De onderneming voert levenscyclusanalysen uit voor nieuwe en opnieuw ontworpen producten en de resultaten daarvan worden systematisch gebruikt als basis voor keuzen in verband met productontwikkeling

3.2.4.   Bescherming en verbetering van de biodiversiteit in de toeleveringsketen van elektrische en elektronische apparatuur

De BEMP betreft het opstellen en uitvoeren van een programma voor het beheer van de effecten op de biodiversiteit van producten en activiteiten van de toeleveringsketen.

Op basis van een overzicht van de door de toeleveringsketen verstrekte producten en materialen en van de relevante effecten ervan op de biodiversiteit kunnen richtsnoeren en voorschriften voor aanbestedingen worden opgesteld met als doel veranderingen in verband met producten en onderdelen met een grotere potentiële invloed op de biodiversiteit.

Toepasbaarheid

De BEMP kan worden toegepast door alle fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i43)

Uitvoering van een periodieke beoordeling van effecten op de biodiversiteit van door de toeleveringsketen verstrekte producten en materialen (J/N)

(i44)

Opstellen van richtsnoeren en voorschriften voor aanbestedingen voor de meest relevante producten en materialen die in de biodiversiteitsbeoordeling worden vermeld (J/N)

(i45)

Voor elke groep producten (bv. hout- en papierproducten) waarvoor de onderneming aanbestedingsvoorschriften heeft ontwikkeld:

aandeel producten waarvan de aanbesteding prioritair is (%)

aandeel producten waarvan de aanbesteding aanvaardbaar is (%)

aandeel producten waarvan de aanbesteding moet worden vermeden (%)

(i46)

Het aandeel (op basis van het aankoopvolume) leveranciers die initiële verslagen hebben verstrekt over hun potentiële invloed op de biodiversiteit (%)

(i47)

Het aandeel (op basis van het aankoopvolume) leveranciers die een beheerplan inzake biodiversiteit hebben ontwikkeld (%)

(i48)

Het aandeel (op basis van het aankoopvolume) leveranciers die hun beheerplan inzake biodiversiteit uitvoeren (d.w.z. die vooruitgang boeken wat het halen van vastgestelde doelstelling betreft) (%)

(b14)

De onderneming voert een programma uit voor de periodieke beoordeling van de effecten op de biodiversiteit van door de toeleveringsketen verstrekte producten en materialen en de resultaten van de beoordeling worden gebruikt om voor de meest relevante producten en materialen richtsnoeren en voorschriften voor aanbestedingen op te stellen

3.3.   BEMP’s voor de bevordering van een meer circulaire economie

Dit deel is relevant voor fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur en gaat over gaat over strategische en beheerpraktijken die een meer circulaire economie te bevorderen.

3.3.1.   Strategische richtsnoeren over het ontwerpen van producten voor de circulaire economie

De BEMP betreft het beschikken over een aanpak die verzekert dat in het ontwerpproces van producten systematisch alle milieuaspecten, en met name stappen in de richting van de circulaire economie, worden overwogen. Een dergelijke aanpak is gebaseerd op:

het bepalen van doelstellingen voor de verbetering van de milieuprestaties van de producten, op het niveau van de onderneming (algemene doelstellingen voor alle producten) of op het niveau van een specifiek product; doelstellingen moeten duidelijk en goed omschreven zijn en er moet op het niveau van de onderneming over worden gecommuniceerd, zodat alle werknemers zich van de doelstellingen bewust zijn; doelstellingen in verband met de circulaire economie kunnen, afhankelijk van het product, worden bepaald voor de duurzaamheid, repareerbaarheid, verbeterbaarheid en recycleerbaarheid, die allemaal in grote mate door het ontwerp worden beïnvloed;

het in het ontwerpproces integreren van input en feedback van de verschillende afdelingen die bij de productie, het gebruik en de afdanking van de producten betrokken zijn en, in sommige gevallen, van externe belanghebbenden;

het creëren in de hele onderneming van een gevoel van gezamenlijke inspanning voor de ontwikkeling van de verschillende ontwerpspecificaties van de nieuwe producten.

De BEMP wordt uitgevoerd door middel van de volgende benaderingen (hetzij één ervan, hetzij beide):

het op het niveau van de onderneming vaststellen van een interne milieunorm voor het ontwerp van nieuwe producten, met duidelijk omschreven algemene doelstellingen en dwingende voorschriften, die voortdurend worden verbeterd op basis van feedback van de verschillende afdelingen binnen de organisatie; bij het begin van het ontwerpproces voor elk specifiek product worden deze doelstellingen omgezet in ontwerpspecificaties voor dat specifieke product;

het oprichten van een interdisciplinair(e) ontwerpcomité of stuurgroep voor het ontwerp van elk product met vertegenwoordigers van alle relevante afdelingen die rechtstreeks bij de verschillende fasen van het eigenlijke ontwerpproces betrokken zijn.

Toepasbaarheid

De BEMP kan worden toegepast door alle fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i49)

Vaststellen van doelstellingen i.v.m. de circulaire economie voor nieuwe producten (J/N)

(i50)

Aantal afdelingen in de hele onderneming die aan ontwerpprocessen hebben bijgedragen (aantal)

(i51)

Aandeel producten of componenten (op basis van het aantal of de inkomsten) waarvoor van start is gegaan met cycli voor het ontwerpen of opnieuw ontwerpen waarin de verschillende benaderingen van de circulaire economie expliciet worden behandeld (%)

(i52)

Milieuvoordelen gerealiseerd door de tijdens het jaar verkochte producten die met inachtneming van doelstellingen i.v.m. de circulaire economie zijn ontworpen of opnieuw ontworpen, gedurende de volledige levenscyclus van die producten (kg CO2eq voor CO2-uitstoot, kg uitgespaard materiaal voor hulpbronnenefficiëntie enz.) (J/N)

(b15)

De onderneming beschikt over doelstellingen i.v.m. de circulaire economie voor nieuwe producten en over een doeltreffend ontwerpproces om ervoor te zorgen dat deze doelstellingen worden bereikt

3.3.2.   Geïntegreerde product-dienstaanbiedingen

De BEMP betreft het voorzien in geïntegreerde product-dienstaanbiedingen (Integrated Product Service Offerings, IPSO) door fabrikanten van EEA voor zowel de business-to-business- als de business-to-consumermarkt, waarbij zij opschuiven van het ontwerpen en verkopen van fysieke producten naar het aanbieden van een product-dienstcombinatie die tot betere functionele en milieuprestaties leidt. IPSO bieden fabrikanten bijvoorbeeld een stimulans om ervoor te zorgen dat hun producten duurzaam zijn of om de mogelijkheid aan te bieden producten terug te nemen om ze opnieuw ter beschikking te stellen of ze op te knappen voor verder gebruik.

Toepasbaarheid

Het IPSO-model is met name geschikt voor EEA met hoge kapitaalkosten en een lange nuttige levensduur.

Op het gebied van elektrische huishoudtoestellen met een lage aankoopkost, goedkope materialen of een aanzienlijk(e) grootte/gewicht is de toepasbaarheid beperkt (terugnemen is niet haalbaar als de economische/technische waarde te laag is in vergelijking met de vervoerskosten).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i53)

Toepassing van het IPSO-model, waarbij wordt verzekerd dat het milieuvoordelen oplevert (J/N)

(i54)

Terugnamepercentage van producten die bij klanten zijn geïnstalleerd, binnen de IPSO per productcategorie (%)

(i55)

Aandeel hergebruikte toestellen ten opzichte van het totaal aantal geïnstalleerde toestellen binnen de IPSO (%)

(b16)

De onderneming neemt IPSO op in haar bedrijfsmodel en zorgt ervoor dat dit tot een voortdurende verbetering van de milieuprestaties van de aangeboden productdienst leidt

(b17)

100 % terugname na de consumptiefase van toestellen van leasecontracten en een opknappercentage van 30 %

3.3.3.   Herproductie of kwaliteitsvolle opknapping van gebruikte producten

De BEMP betreft het voorkomen van afval door gebruikte elektrische en elektronische apparatuur te herproduceren of op te knappen en ze voor hergebruik in de handel te brengen. De geherproduceerde of opgeknapte producten hebben tenminste dezelfde kwaliteit als toen ze voor het eerst in de handel zijn gebracht en worden met passende garanties verkocht.

Toepasbaarheid

Deze praktijk is met name geschikt voor apparatuur met middelhoge of hoge kapitaalkosten.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i56)

Gebruik van levenscyclusanalysen om aan te tonen dat de herproductie- of opknapactiviteiten nettomilieuvoordelen opleveren, onder andere wat een betere energie-efficiëntie van nieuwe productmodellen betreft (J/N)

(b18)

Er worden levenscyclusanalysen gebruikt om aan te tonen dat de herproductie- of opknapactiviteiten nettomilieuvoordelen opleveren, onder andere wat een betere energie-efficiëntie van nieuwe productmodellen betreft

3.3.4.   Verhoging van het gehalte aan gerecycleerde kunststoffen in elektrische en elektronische apparatuur

De BEMP betreft het verhogen van het gebruik van gerecycleerde kunststoffen voor de productie van elektrische en elektronische apparatuur, in voorkomend geval overeenkomstig de vereiste materiaaleigenschappen. Dit kan worden bereikt door het in een gesloten systeem recycleren van plastic productieafval en kunststoffen van eigen producten na de consumptiefase alsook door het aankopen van gerecycleerde kunststoffen vervaardigd van plasticafval na de consumptiefase (open recyclingsysteem).

Toepasbaarheid

Deze BEMP kan worden toegepast voor veel polymeren die bij de productie van elektrische en elektronische apparatuur worden gebruikt. Gerecycleerde kunststoffen kunnen onbewerkte kunststoffen vervangen wanneer aan de vereiste materiaalspecificaties kan worden voldaan.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Benchmarks voor topprestaties

(i57)

Aandeel gerecycleerde kunststoffen uit afval vóór consumptie die voor de productie van een specifiek(e) product of productgroep worden gebruikt ten opzichte van de totale hoeveelheid kunststoffen die voor dat product of die productgroep worden gebruikt (%)

(i58)

Aandeel gerecycleerde kunststoffen uit afval na consumptie die voor de productie van een specifiek(e) product of productgroep worden gebruikt ten opzichte van de totale hoeveelheid kunststoffen die voor dat product of die productgroep worden gebruikt (%)

(i59)

Totale hoeveelheid gerecycleerde kunststoffen uit afval vóór consumptie die bij de productie worden gebruikt (ton)

(i60)

Totale hoeveelheid gerecycleerde kunststoffen uit afval na consumptie die bij de productie worden gebruikt (ton)

(i61)

Verkoopcijfers van producten die met gerecycleerde kunststoffen zijn vervaardigd ten opzichte van de totale verkoopcijfers van de producten (%)

N.v.t.

4.   AANBEVOLEN BELANGRIJKSTE SECTORSPECIFIEKE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN

In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van een aantal van de voornaamste indicatoren van milieuprestaties voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur, samen met de bijbehorende benchmarks en relevante BEMP’s. Deze vormen een deelverzameling van alle in deel 3 vermelde indicatoren.

Belangrijkste milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de sector van elektrische en elektronische apparatuur

Indicator

Gebruikelijke eenheden

Hoofddoelgroep

Korte beschrijving

Aanbevolen minimummonitoringniveau

Verwante EMAS-kernindicator (12)

Benchmark voor topprestaties

Verwante BEMP (13)

BEMP’s voor fabricageprocessen

Energiegebruik in de cleanroom voor de productie van printplaten

kWh/m2

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

In de cleanroom gebruikte energie voor de productie van printplaten per oppervlakte-eenheid verwerkte printplaten

Inrichting

Energie-efficiëntie

N.v.t.

3.1.1

Energiegebruik in de cleanroom voor de productie van halfgeleiders en/of geïntegreerde schakelingen

kWh/cm2

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

In de cleanroom gebruikte energie voor de productie van halfgeleiders en geïntegreerde schakelingen per oppervlakte-eenheid verwerkte halfgeleiders en/of geïntegreerde schakelingen

Inrichting

Energie-efficiëntie

N.v.t.

3.1.1

Ventilatievoud

Getal/uur

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Frequentie van de vervanging van de lucht in de cleanroom

Inrichting

Energie-efficiëntie

N.v.t.

3.1.1

Systeemprestatiecoëfficiënt

kW verstrekt koelvermogen/kW gebruikt vermogen

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Verhouding tussen het door een koelsysteem verstrekte nuttig koelvermogen en het door het koelsysteem gebruikte elektrisch vermogen. Het door de aanvullende apparatuur (bv. pompen) gebruikte vermogen wordt in de noemer van de breuk opgenomen.

Vestiging

Energie-efficiëntie

N.v.t.

3.1.2

Totale energiebehoefte per oppervlakte-eenheid verwerkte printplaat

kWh/m2 printplaat

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Hoeveelheid energie vereist voor de verwerking van printplaten gedeeld door de oppervlakte van de verwerkte printplaten

Inrichting

Energie-efficiëntie

N.v.t.

3.1.3

Stikstofverbruik per oppervlakte-eenheid verwerkte printplaat

kg stikstof/m2 geproduceerde printplaat

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Hoeveelheid in het soldeerproces gebruikte stikstof gedeeld door de totale oppervlakte van de geproduceerde printplaten

Inrichting

Materiaalefficiëntie

N.v.t.

3.1.3

Hoeveelheid uit de technische hulpstoffen voor het etsproces gerecycleerd koper

ton/jaar

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Gewicht van het gedurende een jaar uit de technische hulpstoffen voor het etsproces ter plekke gerecycleerd koper

Vestiging

Materiaalefficiëntie

N.v.t.

3.1.4

Totaal waterverbruik in de fabriek

l/m2 geproduceerde printplaat

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Totaal volume in de fabriek verbruikt water gedeeld door de oppervlakte van de geproduceerde printplaten

Vestiging

Water

Ten minste 50 % van de spoelinrichtingen zijn uitgerust met een cascadesysteem met vier of meer fasen

3.1.5

Genormaliseerde emissiewaarde voor geperfluoreerde verbindingen

kg CO2eq/cm2

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Door de uitstoot van geperfluoreerde verbindingen veroorzaakt aardopwarmingsvermogen van een productievestiging gedeeld door de oppervlakte van de geproduceerde wafers

Vestiging

Emissies

De genormaliseerde emissiewaarde voor geperfluoreerde verbindingen in nieuwe inrichtingen voor de productie van halfgeleiders of grondig gerenoveerde inrichtingen is lager dan 0,22  kg CO2eq/cm2

3.1.6

Elektriciteitsverbruik van het persluchtsysteem per volume-eenheid op het eindgebruikpunt

kWh/m3

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Elektriciteitsverbruik van het persluchtsysteem (met inbegrip van het energieverbruik van de compressoren, drogers en secundaire aandrijvingen) per standaard kubieke meter geleverde perslucht, bij een bepaald drukniveau

Vestiging

Energie-efficiëntie

Het elektriciteitsverbruik van het persluchtsysteem is lager dan 0,11 kWh/m3 geleverde perslucht, voor grote installaties die bij een overdruk van 6,5 bar werken, waarbij de volumestroom op 1 013 mbar en 20 oC is genormaliseerd en de drukverschillen niet meer dan 0,2 bar bedragen.

3.1.7

Luchtverliesindex

Getal

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

De luchtverliesindex wordt berekend wanneer alle luchtverbruikers zijn uitgeschakeld als de som voor elke compressor van de looptijd vermenigvuldigd met het vermogen van de compressor, gedeeld door de totale wachttijd en het totale nominale vermogen van de compressoren in het systeem, en wordt uitgedrukt als:

Image

waarbij: ti(cr) de periode (min) is gedurende welke een compressor draait wanneer alle luchtverbruikers zijn uitgeschakeld (wachtstand van het persluchtsysteem); Ci(cr) het vermogen (Nl/min) is van de compressor die aanslaat gedurende de periode ti(cr) terwijl alle luchtgebruikers zijn uitgeschakeld; t(sb) de totale periode (min) is gedurende welke de geïnstalleerde persluchtapparatuur in de wachtstand staat; C(tot) de som is van het nominale vermogen (Nl/min) van alle compressoren in het persluchtsysteem.

Vestiging

Energie-efficiëntie

Nadat alle luchtverbruikers zijn uitgeschakeld, blijft de netwerkdruk stabiel en schakelen de compressoren (in wachtstand) niet over op de belastingstoestand

3.1.7

Uitvoering van een biodiversiteitsactieplan voor de vestiging in alle productie-inrichtingen

J/N

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Met deze indicator wordt nagegaan of alle productie-inrichtingen over een biodiversiteitsplan voor de vestiging beschikken

Vestiging

Biodiversiteit

In alle productie-inrichtingen wordt een biodiversiteitsactieplan uitgevoerd om de biodiversiteit (flora en fauna) in de specifieke vestiging te beschermen en te verbeteren

3.1.8

Aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen (zelf opgewekt of aangekocht met gecontroleerde additionaliteit) in het totale elektriciteitsverbruik

%

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Zelf opgewekte of aangekochte elektriciteit uit hernieuwbare bronnen gedeeld door het totale energieverbruik in de vestiging.

Met aangekochte hernieuwbare elektriciteit wordt in deze indicator slechts rekening gehouden als de additionaliteit ervan is gecontroleerd (d.w.z. als deze elektriciteit nog niet is meegerekend door een andere organisatie of in de elektriciteitsmix van het net).

Vestiging

Energie-efficiëntie

N.v.t.

3.1.9

Aandeel warmte uit hernieuwbare bronnen in het totale warmteverbruik

%

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Warmte uit hernieuwbare bronnen (bv. thermische zonne-energie, aardwarmte, biomassa) gedeeld door het totale warmteverbruik in de vestiging

Vestiging

Energie-efficiëntie

N.v.t.

3.1.9

Mate waarin de verwijdering van in installaties geproduceerde afvalstoffen wordt vermeden

%

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Gewicht van de afvalstoffen die worden voorbereid voor hergebruik, recycling of energieterugwinning gedeeld door de totale hoeveelheid afval die binnen de productievestiging wordt gegenereerd.

Deze indicator kan afzonderlijk worden berekend voor gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen en/of voor de belangrijkste materialen in de afvalstroom, zoals metaalschroot en polymeren.

Vestiging

Afval

De onderneming heeft een gemiddeld vermijdingspercentage van 93 % voor de verwijdering van afval voor alle installaties

3.1.10

Aandeel vestigingen met een afvalstoffenbeheerstrategie

%

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Deze indicator wordt uitgedrukt als het aantal vestigingen dat over een afvalstoffenbeheerstrategie beschikt, op basis van de elementen van de beschrijving van deze BEMP, gedeeld door het totale aantal vestigingen van de onderneming.

Indien een onderneming slechts één vestiging heeft, kan de indicator als J/N voor de vestiging worden uitgedrukt.

Vestiging

Afval

De onderneming heeft een afvalstoffenbeheerstrategie in elke vestiging

3.1.10

BEMP’s voor het beheer van de toeleveringsketen

Aandeel leveranciers die volledige materiaalverklaringen verstrekken

%

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Deze indicator meet het percentage uitgaven in verband met de toeleveringsketen dat wordt besteed aan leveranciers die volledige materiaalverklaringen verstrekken ten opzichte van de totale uitgaven in verband met de toeleveringsketen

Vestiging

Biodiversiteit

Materiaalefficiëntie

Alle grote leveranciers (op basis van het percentage van de uitgaven in verband met de toeleveringsketen) worden verplicht volledige materiaalverklaringen te verstrekken

3.2.1

Periodieke (bv. jaarlijkse) bekendmaking van de met een erkende standaardmethode berekende BKG-emissies

J/N

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Met deze indicator wordt nagegaan of de BKG-emissies van de onderneming (met inbegrip van emissies van groep 1 en 2 en de meest relevante van groep 3) met een erkende standaardmethode worden berekend en periodiek worden bekendgemaakt

Onderneming

Emissies

De BKG-emissies (met inbegrip van emissies van groep 1 en 2 en de meest relevante van groep 3) worden berekend met een erkende standaardmethode en periodiek bekendgemaakt

3.2.2

Periodieke (bv. jaarlijkse) bekendmaking van aangetoonde werkelijke absolute en/of relatieve verminderingen van de BKG-emissies

J/N

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Met deze indicator wordt nagegaan of de onderneming de aangetoonde werkelijke verminderingen van de BKG-emissies periodiek bekendmaakt

Onderneming

Emissies

Absolute en/of relatieve werkelijke verminderingen van de BKG-emissies worden aangetoond en periodiek bekendgemaakt

3.2.2

Levenscyclusanalysen overeenkomstig de ISO-normen 14040 en 14044 opgenomen in de milieustrategie van de onderneming en gebruik van levenscyclusanalysen bij het nemen van belangrijke beslissingen over het ontwikkelen van nieuwe en opnieuw ontworpen producten

J/N

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Met deze indicator wordt nagegaan of levenscyclusanalysen zijn opgenomen in de milieustrategie van de onderneming en of zij worden gebruikt ter ondersteuning van belangrijke beslissingen over het ontwikkelen van nieuwe en opnieuw ontworpen producten

Onderneming

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Water

Afval

Biodiversiteit

Emissies

De levenscyclusanalyse wordt uitgevoerd overeenkomstig de internationale normen ISO 14040 en ISO 14044

De onderneming voert levenscyclusanalysen uit voor nieuwe en opnieuw ontworpen producten en de resultaten daarvan worden systematisch gebruikt als basis voor keuzen in verband met productontwikkeling

3.2.3

Opstellen van richtsnoeren en voorschriften voor aanbestedingen voor de meest relevante producten en materialen die in de biodiversiteitsbeoordeling worden vermeld

J/N

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Met deze indicator wordt nagegaan of biodiversiteitsrichtsnoeren en -voorschriften voor aanbestedingen worden ontwikkeld voor de producten en materialen die als de meest relevante worden aangeduid in de periodieke beoordeling van de effecten op de biodiversiteit van door de toeleveringsketen verstrekte producten en materialen

Onderneming

Biodiversiteit

De onderneming voert een programma uit voor de periodieke beoordeling van de effecten op de biodiversiteit van door de toeleveringsketen verstrekte producten en materialen en de resultaten van de beoordeling worden gebruikt om voor de meest relevante producten en materialen richtsnoeren en voorschriften voor aanbestedingen op te stellen

3.2.4

BEMP’s voor de bevordering van een meer circulaire economie

Vaststellen van doelstellingen i.v.m. de circulaire economie voor nieuwe producten

J/N

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Met deze indicator wordt nagegaan of er doelstellingen i.v.m. de circulaire economie zijn voor nieuwe producten of productgroepen

Onderneming

Materiaalefficiëntie

De onderneming beschikt over doelstellingen i.v.m. de circulaire economie voor nieuwe producten en over een doeltreffend ontwerpproces om ervoor te zorgen dat deze doelstellingen worden bereikt

3.3.1

Aandeel producten of componenten (op basis van het aantal of de inkomsten) waarvoor van start is gegaan met cycli voor het ontwerpen of opnieuw ontwerpen waarin de verschillende benaderingen van de circulaire economie expliciet worden behandeld

%

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Aantal producten of onderdelen waarvoor cycli voor het ontwerpen of opnieuw ontwerpen zijn uitgevoerd waarin de verschillende benaderingen van de circulaire economie expliciet worden behandeld gedeeld door het totale aantal door de onderneming geproduceerde producten of onderdelen

Onderneming

Materiaalefficiëntie

N.v.t.

3.3.1

Toepassing van het IPSO-model, waarbij wordt verzekerd dat het milieuvoordelen oplevert

J/N

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Met deze indicator wordt nagegaan of er een IPSO-model is dat de verbetering van de milieuprestaties van producten beoogt

Onderneming

Materiaalefficiëntie

De onderneming neemt IPSO op in haar bedrijfsmodel en zorgt ervoor dat dit tot een voortdurende verbetering van de milieuprestaties van de aangeboden productdienst leidt

3.3.2

Terugnamepercentage van producten die bij klanten zijn geïnstalleerd, binnen de IPSO per productcategorie

%

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Deze indicator wordt uitgedrukt als het percentage producten die binnen het IPSO-model bij klanten zijn geïnstalleerd en door de fabrikant zijn teruggenomen om ze opnieuw ter beschikking te stellen of ze op te knappen voor verder gebruik

Onderneming

Materiaalefficiëntie

100 % terugname na de consumptiefase van toestellen van leasecontracten en een opknappercentage van 30 %

3.3.2

Aandeel hergebruikte toestellen ten opzichte van het totaal aantal geïnstalleerde toestellen binnen de IPSO

%

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Deze indicator wordt uitgedrukt als het aantal hergebruikte toestellen gedeeld door het totale aantal door de onderneming binnen een IPSO-model geïnstalleerde toestellen

Onderneming

Materiaalefficiëntie

N.v.t.

3.3.2

Gebruik van levenscyclusanalysen om aan te tonen dat de herproductie- of opknapactiviteiten nettomilieuvoordelen opleveren, onder andere wat een betere energie-efficiëntie van nieuwe productmodellen betreft

J/N

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Met deze indicator wordt nagegaan of levenscyclusanalysen worden gebruikt om de werkelijke nettomilieuvoordelen van de herproductie- of opknapactiviteiten aan te tonen

Onderneming

Materiaalefficiëntie

Er worden levenscyclusanalysen gebruikt om aan te tonen dat de herproductie- of opknapactiviteiten nettomilieuvoordelen opleveren, onder andere wat een betere energie-efficiëntie van nieuwe productmodellen betreft

3.3.3

Totale hoeveelheid gerecycleerde kunststoffen uit afval vóór consumptie die bij de productie worden gebruikt

Ton

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Gewicht van de gerecycleerde kunststoffen uit afval vóór consumptie die voor de productie van elektrische en elektrische en elektronische apparatuur worden gebruikt

Vestiging/onderneming

Materiaalefficiëntie

N.v.t.

3.3.4

Totale hoeveelheid gerecycleerde kunststoffen uit afval na consumptie die bij de productie worden gebruikt

Ton

Fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur

Gewicht van de gerecycleerde kunststoffen uit afval na consumptie die voor de productie van elektrische en elektrische en elektronische apparatuur worden gebruikt

Vestiging/onderneming

Materiaalefficiëntie

N.v.t.

3.3.4


(1)  Het wetenschappelijk en beleidsverslag is openbaar toegankelijk op de website van het JRC op het volgende adres: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/BEMP_EEE_Manufacturing.pdf. De in dit sectorale referentiedocument vermelde conclusies over beste milieubeheerpraktijken en de toepasbaarheid ervan, de specifieke milieuprestatie-indicatoren en de benchmarks voor topprestaties zijn gebaseerd op het wetenschappelijk en beleidsverslag. Alle achtergrondinformatie en technische details zijn daarin te vinden.

(2)  Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (PB L 168 van 10.7.1993, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1).

(4)  Volgens bijlage IV, hoofdstuk B, onder e), bij de EMAS-verordening bevat de milieuverklaring „een overzicht van de beschikbare gegevens over de prestaties van de organisatie ten opzichte van haar milieudoelstellingen en -streefdoelen op het gebied van haar significante milieueffecten. Daarbij wordt gerapporteerd over de kernindicatoren en over andere relevante bestaande milieuprestatie-indicatoren, zoals vermeld in hoofdstuk C”. In bijlage IV, hoofdstuk C, staat het volgende: „Elke organisatie rapporteert ook jaarlijks over haar prestaties in verband met de specifiekere milieuaspecten, zoals die in haar milieuverklaring worden genoemd, en houdt daarbij rekening met de in artikel 46 bedoelde sectorale referentiedocumenten, wanneer deze beschikbaar zijn.

(5)  Een gedetailleerde beschrijving van alle beste praktijken, met praktische richtsnoeren voor de uitvoering ervan, is beschikbaar in het „Best Practice Report” van het JRC dat online beschikbaar is op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/BEMP_EEE_Manufacturing.pdf. Organisaties die meer willen weten over bepaalde in dit SRD beschreven beste praktijken wordt verzocht dit verslag te raadplegen.

(6)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(7)  De aanstroomsnelheid is de snelheid waarmee lucht over de filters of koelings-/verwarmingselementen in een luchtbehandelingsinstallatie stroomt.

(8)  De luchtverliesindex wordt berekend, wanneer alle luchtverbruikers zijn uitgeschakeld, als de som voor elke compressor van de looptijd vermenigvuldigd met het vermogen van de compressor, gedeeld door de totale wachttijd en het totale nominale vermogen van de compressoren in het systeem.

Image

(9)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3), ook kaderrichtlijn afvalstoffen genoemd, voorziet in een volgorde van voorkeur voor acties om afval te beperken en beheren. Deze volgorde wordt de afvalhiërarchie genoemd. Afvalpreventie krijgt de hoogste prioriteit, gevolgd door hergebruik van afvalstoffen, recycling en (energie)terugwinning (nuttige toepassing) van afvalfracties die niet kunnen worden voorkomen, hergebruikt of gerecycleerd. De verwijdering van afval, ten slotte, mag enkel worden overwogen als er geen andere mogelijkheid is.

(10)  Sommige van deze stoffen mogen op grond van vrijstellingen krachtens de BGS-richtlijn toch worden gebruikt.

(11)  Volgens het broeikasgassenprotocol zijn emissies van groep 1 alle rechtstreekse broeikasgasemissies van een onderneming, namelijk de broeikasgasemissies van inrichtingen of voertuigen die eigendom van de onderneming zijn of er door worden beheerd. Emissies van groep 2 zijn onrechtstreekse broeikasgasemissies van het verbruik van aangekochte elektriciteit, warmte, koude of stoom, namelijk emissies die elders zijn uitgestoten om de energie te produceren die binnen de onderneming wordt verbruikt. Groep 3 omvat alle andere onrechtstreeks emissies van product- (goederen of diensten) of materiaalstromen die de onderneming binnenkomen of verlaten.

(12)  Zie bijlage IV, hoofdstuk C, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 voor de lijst van EMAS-kernindicatoren.

(13)  De nummers verwijzen naar de delen van dit document.