ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 15

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
17 januari 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/66 van de Commissie van 16 januari 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van planten, plantaardige producten en ander materiaal om de naleving te verifiëren van de voorschriften van de Unie betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten die op die goederen van toepassing zijn

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/67 van de Commissie van 16 januari 2019 tot instelling van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van Indica-rijst van oorsprong uit Cambodja en Myanmar

5

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2019/68 van de Commissie van 16 januari 2019 tot vaststelling van technische specificaties voor de markering van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan uit hoofde van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens ( 1 )

18

 

*

Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2019/69 van de Commissie van 16 januari 2019 tot vaststelling van technische specificaties voor alarm- en seinwapens uit hoofde van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens ( 1 )

22

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/70 van de Commissie van 11 januari 2019 tot vaststelling van de EU-milieukeurcriteria voor grafisch papier en de EU-milieukeurcriteria voor tissuepapier en tissueproducten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 3)  ( 1 )

27

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/66 VAN DE COMMISSIE

van 16 januari 2019

tot vaststelling van voorschriften inzake eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van planten, plantaardige producten en ander materiaal om de naleving te verifiëren van de voorschriften van de Unie betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten die op die goederen van toepassing zijn

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 22, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ten minste één maal per jaar moeten officiële controles worden verricht in de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die overeenkomstig artikel 84, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (2) gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven. Dit is nodig om te zorgen voor een regelmatige en consistente controle van de productieve cycli van de desbetreffende planten en ook van de levenscyclus van alle relevante plaagorganismen en hun vectoren.

(2)

Bij de bepaling van de frequentie van deze controles moet rekening worden gehouden met de ten minste eenmaal per jaar te verrichten inspecties, en met de eventuele bemonsteringen en tests als bedoeld in artikel 92, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031, zodat de inspecties en de eventuele bemonsteringen en tests die op grond van die verordening worden verricht, niet op grond van deze verordening moeten worden herhaald.

(3)

Indien nodig kunnen de bevoegde autoriteiten op basis van risicogerelateerde criteria de frequentie verhogen van de officiële controles in de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die overeenkomstig artikel 84, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven.

(4)

Professionele exploitanten die ten minste twee opeenvolgende jaren een plan voor de beheersing van risico's op plaagorganismen als bedoeld in artikel 91 van Verordening (EU) 2016/2031 hebben uitgevoerd, verschaffen betrouwbaardere garanties voor het niveau van fytosanitaire bescherming in hun bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op hun andere locaties. Daarom moet het de bevoegde autoriteiten worden toegestaan de frequentie van de officiële controles bij die exploitanten te verminderen tot ten minste eenmaal per twee jaar.

(5)

Een bedrijfsruimte en, waar van toepassing, andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die overeenkomstig artikel 84, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven, moeten onderworpen worden aan ten minste één officiële controle, in aanvulling op de in overweging 1 bedoelde controle, indien zij de plaats van oorsprong zijn van planten, plantaardige producten en ander materiaal als omschreven in artikel 2, onder 1), 2) en 5), van Verordening (EU) 2016/2031 die ten minste gedurende een deel van hun leven zijn geteeld of zich hebben bevonden in een afgebakend gebied dat overeenkomstig artikel 18, lid 1, van die verordening is ingesteld, en waarvan verwacht kan worden dat zij besmet zijn met het plaagorganisme waarvoor dat afgebakende gebied is ingesteld. Die aanvullende officiële controle moet worden verricht zo dicht mogelijk bij het tijdstip waarop die planten, plantaardige producten en andere materialen zijn vervoerd vanuit dat afgebakende gebied of vanuit de besmette zone naar de bufferzone van dat afgebakende gebied. Dit is noodzakelijk om te waarborgen dat er zich geen fytosanitaire risico's voordoen na de normale officiële controle en voor het vervoer van de planten, plantaardige producten en andere materialen vanuit het afgebakende gebied of vanuit uit de besmette zone naar de bufferzone.

(6)

Om te zorgen voor een adequaat niveau van fytosanitaire bescherming en voor een effectief overzicht van de invoer van planten in de Unie en de daaraan verbonden risico's, moeten de bevoegde autoriteiten, wanneer de planten als bedoeld in artikel 73, eerste alinea, van Verordening (EU) 2016/2031 worden ingevoerd in het grondgebied van de Unie, bij aankomst in de Unie officiële controles verrichten op ten minste 1 % van de zendingen van die planten.

(7)

De officiële controles in de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die gemachtigd zijn het in artikel 98, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde merkteken op houten verpakkingsmateriaal aan te brengen, moeten ten minste eenmaal per jaar worden verricht. Dit is noodzakelijk om te zorgen voor een regelmatige en consistente controle betreffende de fytosanitaire risico's in verband met de productie van en de handel in dat type materiaal. Indien nodig kunnen de bevoegde autoriteiten op basis van risicogerelateerde criteria de frequentie verhogen van de officiële controles in de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die gemachtigd zijn het in artikel 98, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde merkteken op houten verpakkingsmateriaal aan te brengen.

(8)

Aangezien de Verordeningen (EU) 2016/2031 en (EU) 2017/625 van toepassing worden op 14 december 2019, moet de onderhavige verordening met ingang van dezelfde datum worden toegepast.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Eenvormige frequentie van officiële controles van professionele exploitanten die gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven

De bevoegde autoriteiten verrichten de officiële controles ten minste eenmaal per jaar in de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die overeenkomstig artikel 84, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven.

Deze controles bestaan onder meer uit inspecties en, in geval van een vermoeden van risico's voor de plantgezondheid, uit het nemen van monsters en het uitvoeren van tests als bedoeld in artikel 92, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031.

Die controles worden verricht op het meest geschikte tijdstip wat de mogelijkheid tot het opsporen van relevante plaagorganismen of tekenen of symptomen daarvan betreft.

Artikel 2

Verhoging van frequentie van officiële controles van professionele exploitanten die gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven

De bevoegde autoriteiten kunnen de frequentie van de officiële controles als bedoeld in artikel 1 verhogen, indien het risico dit vereist, rekening houdend met ten minste de volgende elementen:

a)

verhoogde fytosanitaire risico's voor de specifieke familie, geslachten of soorten van de planten of plantaardige producten die worden geproduceerd in die bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op andere locaties, wanneer meer dan één controle noodzakelijk is in verband met het biologisch ontwikkelingspatroon van het plaagorganisme of de milieuomstandigheden;

b)

fytosanitaire risico's in verband met de oorsprong of herkomst binnen de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen;

c)

aantal productiecycli in een jaar;

d)

geschiedenis van de naleving door de professionele exploitant van de toepasselijke bepalingen van de Verordeningen (EU) 2016/2031 en (EU) 2017/625;

e)

beschikbare infrastructuur en de plek waar de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, andere door de professionele exploitant gebruikte locaties zich bevinden.

Artikel 3

Verlaging van frequentie van officiële controles van professionele exploitanten die gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven

De bevoegde autoriteiten mogen de frequentie van de officiële controles als bedoeld in artikel 1 verlagen tot ten minste eenmaal in de twee jaar, indien het risico dit toestaat en de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de professionele exploitant heeft ten minste twee opeenvolgende jaren een plan voor de beheersing van risico's op plaagorganismen als bedoeld in artikel 91 van Verordening (EU) 2016/2031 uitgevoerd

b)

de bevoegde autoriteit is tot de conclusie gekomen dat dat plan doeltreffend is geweest voor het verminderen van de relevante fytosanitaire risico's en dat de betrokken professionele exploitant heeft voldaan aan de toepasselijke bepalingen van de Verordeningen (EU) 2016/2031 en (EU) 2017/625.

Artikel 4

Eenvormige minimale frequentie van officiële controles van planten, plantaardige producten en ander materiaal met een bepaalde oorsprong of herkomst binnen de Unie

1.   Een bedrijfsruimte en, waar van toepassing, andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die overeenkomstig artikel 84, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven, moeten onderworpen worden aan ten minste één officiële controle, in aanvulling op de in artikel 1 bedoelde controle, indien zij de plaats van oorsprong zijn van planten, plantaardige producten en andere materialen als omschreven in artikel 2, onder 1), 2) en 5), van Verordening (EU) 2016/2031 die ten minste gedurende een deel van hun leven zijn geteeld of zich hebben bevonden in een afgebakend gebied dat overeenkomstig artikel 18, lid 1, van die verordening is ingesteld, en waarvan verwacht kan worden dat zij besmet zijn met het plaagorganisme waarvoor dat afgebakende gebied is ingesteld. Die aanvullende officiële controle moet worden verricht zo dicht mogelijk bij het tijdstip waarop die planten, plantaardige producten en andere materialen zijn vervoerd vanuit dat afgebakende gebied of vanuit de besmette zone naar de bufferzone van dat afgebakende gebied.

2.   Bij de verrichting van de in lid 1 bedoelde officiële controles beoordelen de bevoegde autoriteiten de volgende elementen:

a)

het risico dat de planten, plantaardige producten en andere materialen drager zijn van het relevante plaagorganisme;

b)

het risico van de aanwezigheid van potentiële vectoren van dat plaagorganisme, rekening houdend met de oorsprong of herkomst binnen de Unie van de zendingen, de mate van gevoeligheid van de planten voor besmetting en de mate waarin de voor het vervoer verantwoordelijke professionele marktdeelnemer alle andere maatregelen om dat plaagorganisme uit te roeien of in te perken, naleeft.

Artikel 5

Eenvormige minimale frequentie van officiële controles van de planten bedoeld in artikel 73, eerste alinea, van Verordening (EU) 2016/2031

Overeenstemmingscontroles en materiële controles van de planten die worden bedoeld in artikel 73, eerste alinea, van Verordening (EU) 2016/2031 en die de Unie binnenkomen, worden verricht op ten minste 1 % van de zendingen van die planten.

Artikel 6

Eenvormige frequentie van officiële controles van professionele exploitanten die gemachtigd zijn het merkteken op houten verpakkingsmateriaal aan te brengen

De bevoegde autoriteiten verrichten de officiële controles ten minste eenmaal per jaar in de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die gemachtigd zijn het in artikel 98, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde merkteken op houten verpakkingsmateriaal aan te brengen.

Deze controles omvatten het toezicht als bedoeld in artikel 98, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031.

Artikel 7

Verhoging van frequentie van officiële controles van professionele exploitanten die gemachtigd zijn het merkteken op houten verpakkingsmateriaal aan te brengen

De bevoegde autoriteiten mogen de frequentie van de officiële controles als bedoeld in artikel 6 verhogen, wanneer het risico dit vereist, rekening houdend met een of meer van de volgende elementen:

a)

toegenomen fytosanitaire risico's in verband met de aanwezigheid van plaagorganismen op het grondgebied van de Unie;

b)

houten verpakkingsmateriaal, andere planten, plantaardige producten of andere materialen die het voorwerp van onderscheppingen van plaagorganismen zijn geweest;

c)

geschiedenis van de naleving door de professionele exploitant van de toepasselijke bepalingen van de Verordeningen (EU) 2016/2031 en (EU) 2017/625;

d)

beschikbare infrastructuur en de plek waar de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, andere door de professionele exploitant gebruikte locaties zich bevinden.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 januari 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).


17.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/67 VAN DE COMMISSIE

van 16 januari 2019

tot instelling van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van Indica-rijst van oorsprong uit Cambodja en Myanmar

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (1), en met name artikel 26,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 16 februari 2018 heeft de Commissie van Italië een verzoek ontvangen op grond van artikel 22 van Verordening (EU) nr. 978/2012 (hierna „de SAP-verordening” genoemd). Het verzoek strekte tot de vaststelling van vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot rijst van de soort „Indica” van oorsprong uit Cambodja en Myanmar. Andere rijstproducerende lidstaten van de Unie, te weten Spanje, Frankrijk, Portugal, Griekenland, Roemenië, Bulgarije en Hongarije, steunden het door Italië ingediende verzoek.

(2)

Nadat de Commissie had vastgesteld dat het verzoek voldoende bewijsmateriaal bevatte dat Indica-rijst van oorsprong uit Cambodja en Myanmar werd ingevoerd in hoeveelheden en tegen prijzen die ernstige moeilijkheden veroorzaken voor de bedrijfstak van de Unie, heeft zij, na kennisgeving aan de lidstaten, op 16 maart 2018 een bericht van opening van een vrijwaringsonderzoek bekendgemaakt (2).

(3)

Om de inlichtingen te verkrijgen die zij nodig achtte om een diepgaande beoordeling te verrichten, heeft de Commissie de bekende producenten („verwerkers”) van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten in de Unie en hun vereniging, evenals de bekende verwerkers-exporteurs en hun federaties, met inbegrip van de betreffende overheden, in kennis gesteld en verzocht aan het onderzoek mee te werken.

1.2.   Samenstelling van een steekproef

(4)

Gezien het grote aantal bij deze procedure betrokken producenten in de Unie, verwerkers-exporteurs en importeurs heeft de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, besloten haar onderzoek tot een redelijk aantal individuele verwerkers in de Unie te beperken. Op grond van artikel 11, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1083/2013 van de Commissie (3) heeft de Commissie haar onderzoek onderbouwd middels de samenstelling van een representatieve steekproef.

(5)

In haar bericht van opening heeft de Commissie vermeld dat zij een voorlopige steekproef van verwerkers in de Unie had samengesteld op basis van de grootste representatieve productiehoeveelheden van het soortgelijke product, waarbij een geografische spreiding was gewaarborgd. Hoewel in acht lidstaten rijst wordt verbouwd, is de productie sterk geconcentreerd in Italië en Spanje: deze twee landen zijn goed voor 80 % van de totale rijstproductie in de Unie (ongeveer 50 % in Italië en 30 % in Spanje) en zijn daarom representatief voor de bedrijfstak van de Unie. Op basis daarvan achtte de Commissie het gerechtvaardigd vragenlijsten toe te zenden aan drie Italiaanse verwerkers en één Spaanse verwerker.

(6)

Eén partij betwijfelde of de steekproef representatief was. Deze partij heeft de Commissie gevraagd hoeveel productie de in de steekproef opgenomen verwerkers vertegenwoordigden ten opzichte van de totale productie in de Unie en hoe hun situatie zich had ontwikkeld ten opzichte van deze van de bedrijfstak van de Unie. Zoals toegelicht in overweging 5 is de samenstelling van de steekproef gebaseerd op de grootste representatieve productiehoeveelheden die redelijkerwijs binnen de beschikbare termijn konden worden onderzocht. De drie in de steekproef opgenomen Italiaanse verwerkers vertegenwoordigden 50 % van de Italiaanse productie gedurende het verkoopseizoen 2016-2017 en de in de steekproef opgenomen Spaanse verwerker vertegenwoordigde 17 % van de Spaanse productie in datzelfde verkoopseizoen. Samen vertegenwoordigden de in de steekproef opgenomen verwerkers 26 % van de totale productie in de Unie. Bovendien heeft de productie van de in de steekproef opgenomen ondernemingen zich in de onderzochte periode, dat wil zeggen van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2017, op vergelijkbare wijze ontwikkeld als de productie van de gehele bedrijfstak. Voor de in de steekproef opgenomen producenten is de productie met 36 % afgenomen en voor de gehele bedrijfstak van de Unie met 38 %. De conclusie dat de steekproef daadwerkelijk representatief is, wordt daardoor bevestigd.

(7)

Ook aan enkele telers („landbouwers”) zijn vragenlijsten toegezonden, maar gezien de hoge fragmentatie van de sector (ongeveer 4 000) geven deze slechts een zeer beperkt beeld van de situatie (4).

(8)

Wat de selectie van de exporteurs betreft, heeft de Commissie in het kader van de steekproef in totaal 13 antwoorden ontvangen van verwerkers-exporteurs uit Cambodja en 15 antwoorden van verwerkers-exporteurs uit Myanmar. Het was daarom nodig een steekproef samen te stellen. Alle partijen zijn daarvan in kennis gesteld. Op basis van de van de verwerkers-exporteurs verkregen informatie had de Commissie in eerste instantie een steekproef samengesteld van drie exporteurs uit Cambodja en drie exporteurs uit Myanmar. Deze exporteurs waren geselecteerd op basis van de grootste uitvoerhoeveelheden naar de Unie. Op basis van verdere beoordeling en opmerkingen van de Cambodian Rice Federation bleken twee exporteurs uit Cambodja echter niet in staat te zijn mee te werken. Deze zijn daarom vervangen. Uiteindelijk heeft slechts één onderneming op de vragenlijst geantwoord. Wat Myanmar betreft, hebben uiteindelijk alle drie de geselecteerde ondernemingen op de vragenlijst geantwoord.

(9)

Naar aanleiding van het bericht van opening hebben vier niet-verbonden importeurs zich kenbaar gemaakt. Gezien het beperkte aantal medewerkende importeurs werd een steekproef niet noodzakelijk geacht. De Commissie heeft een vragenlijst toegezonden aan alle vier de ondernemingen. Zij hebben echter niet allemaal een volledig antwoord aangeleverd.

1.3.   Controlebezoeken

(10)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor haar onderzoek nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Op grond van artikel 12 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1083/2013 zijn bij de volgende ondernemingen controles ter plaatse uitgevoerd:

a)

Verwerkers:

Riso Scotti S.p.a. en de verbonden onderneming Riso Scotti Danubio, Italië;

Curti S.r.l. en de verbonden onderneming Riso Ticino Soc. Coop., Italië;

Riso Viazzo S.r.l., Italië;

Herba Ricemills S.L., Spanje.

b)

Verenigingen:

Ente Nazionale Risi (Enterisi), Italië

1.4.   Onderzoektijdvak

(11)

Het onderzoek had betrekking op de afgelopen vijf verkoopseizoenen, dat wil zeggen de periode van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2017 („het onderzoektijdvak”).

1.5.   Mededeling van feiten en overwegingen

(12)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de Commissie acht opmerkingen ontvangen, waaronder opmerkingen van Italië en Spanje. Ook heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van drie ondernemingen en één vereniging die geen belanghebbenden waren. Hoewel deze partijen niet als belanghebbenden waren ingeschreven, zijn hun opmerkingen grotendeels in aanmerking genomen en opgenomen in de conclusies van de Commissie, aangezien ze veelal overeenkwamen met de opmerkingen van de ingeschreven belanghebbenden.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK OF RECHTSTREEKS CONCURREREND PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(13)

Bij het „betrokken product” gaat het om halfwitte of volwitte Indica-rijst van oorsprong uit Cambodja en Myanmar, die op grond van de SAP-verordening is vrijgesteld van douanerechten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 1006 30 27, 1006 30 48, 1006 30 67 en 1006 30 98.

(14)

Het betrokken product wordt ofwel in bulk in de Unie ingevoerd voor verdere verwerking (bewerken, reinigen en verpakken), ofwel in kleine zakken tot 5 kg of tussen de 5 kg en 20 kg, die zonder verdere verwerking rechtstreeks door detailhandelaren kunnen worden verkocht.

2.2.   Soortgelijk of rechtstreeks concurrerend product

(15)

De twee belangrijkste soorten rijst zijn Indica en Japonica. De eerste is een langkorrelige rijstsoort waarvan de korrels na het koken los blijven. De tweede soort, Japonica, is een vrij ronde rijstsoort. Deze rijst wordt kleverig en wordt gebruikt voor gerechten als paella of risotto.

(16)

Wanneer de rijst wordt geoogst, heeft deze een kroonkafje en wordt deze „padie” genoemd. Na de oogst wordt de rijst aan een reeks bewerkingsprocessen onderworpen. Bij „gedopte rijst” gaat het om rijst waarvan het kroonkafje is verwijderd. Om „halfwitte” of „volwitte rijst” te verkrijgen is verdere bewerking nodig.

(17)

In deze beoordeling heeft de Commissie vastgesteld dat de volwitte of halfwitte Indica-rijst die in de Unie wordt geproduceerd, een soortgelijk of rechtstreeks concurrerend product is van het betrokken product.

(18)

De in de Unie geproduceerde en de ingevoerde volwitte of halfwitte Indica-rijst hebben inderdaad dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen. Ze worden voor dezelfde doeleinden gebruikt en worden via vergelijkbare of identieke verkoopkanalen en aan dezelfde soort afnemers verkocht. Deze afnemers zijn detailhandelaren dan wel verwerkers in de Unie.

2.3.   Opmerkingen van de partijen

(19)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben verschillende belanghebbenden (5) gesteld dat aromatische Indica-rijst van het onderzoek moest worden uitgesloten, aangezien deze rijst andere eigenschappen heeft dan andere soorten Indica-rijst en niet met in de Unie geproduceerde rijst concurreert. Zij hebben ook gesteld dat aromatische rijst sinds 2017 onder een andere GN-code is ingedeeld, waardoor de conclusie dat deze rijstsoort anders is dan de andere, zou worden versterkt.

(20)

Ten eerste, en zoals bevestigd door verschillende belanghebbenden, bestrijkt Indica-rijst een breed scala aan specifieke rijstsoorten en rijstvariëteiten, met inbegrip van geurige of aromatische rijst. Ondanks dat al deze soorten licht van elkaar verschillen, bijvoorbeeld in smaak of structuur, hebben ze allemaal dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen.

(21)

Bovendien dienen al deze verschillende soorten hetzelfde einddoel, worden ze door dezelfde verwerkers bewerkt, worden ze via dezelfde commerciële kanalen verkocht en concurreren ze met elkaar. Het feit dat er sinds 2017 een specifieke GN-code voor aromatische rijst bestaat, doet niet ter zake, aangezien de GN-codes, zoals vermeld in het bericht van opening, slechts ter informatie worden vermeld en geen doorslaggevende factor vormen voor de definiëring van een product in het kader van een handelsbeschermingsonderzoek. De argumenten werden daarom afgewezen.

3.   HET BESTAAN VAN ERNSTIGE MOEILIJKHEDEN

3.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie

(22)

Op grond van de SAP-verordening moet de betreffende bedrijfstak bestaan uit verwerkers van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten. In dit geval is de Commissie van oordeel dat de bedrijfstak van de Unie uit rijstverwerkers bestaat. Verwerkers van rijst verwerken in de Unie verbouwde/geproduceerde rijst die rechtstreeks concurreert met de vanuit Myanmar of Cambodja uitgevoerde volwitte of halfwitte Indica-rijst.

(23)

Italië heeft in zijn verzoek aangevoerd dat, gezien de nauwe onderlinge betrekkingen tussen de landbouwers en de verwerkers, zowel de verwerkers als de landbouwers moeten worden onderzocht in het kader van de schadebeoordeling. Hoewel ook de situatie van de landbouwers sterk kan worden beïnvloed door de invoer van rijst uit Cambodja en Myanmar, moeten zij echter worden beschouwd als leveranciers van een grondstof, niet als verwerker van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten.

3.2.   Verbruik in de Unie

(24)

Het verbruik van Indica-rijst in de Unie is vastgesteld op basis van de door de Commissie van de lidstaten verkregen gegevens en via Eurostat beschikbare invoerstatistieken (6).

(25)

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Totaal verbruik in de Unie (ton)

1 061 793

1 146 701

1 090 662

1 040 969

993 184

Index (2012-2013 = 100)

100

108

103

98

94

Bron: Door de Commissie verzamelde gegevens op basis van gegevens van de lidstaten en Eurostat — equivalent volwitte Indica-rijst.

(26)

In het onderzoektijdvak is het verbruik van Indica-rijst in de Unie met 6 % gedaald. Het hoogste verbruik is in 2013-2014 bereikt (+ 8 %) en viel samen met een belangrijke toename van de invoer van Indica-rijst uit Cambodja en Myanmar, met een verzadiging van de markt tot gevolg. Tijdens de daaropvolgende verkoopseizoenen heeft het verbruik een neerwaartse tendens vertoond.

3.3.   Ontwikkeling van de invoer

(27)

De invoer van het betrokken product in de Unie uit Cambodja en Myanmar heeft zich als volgt ontwikkeld:

 

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Cambodja

ton

163 337

228 878

251 666

299 740

249 320

index

100

140

154

184

153

Myanmar

ton

2 075

28 856

52 680

36 088

62 683

index

100

1 391

2 539

1 739

3 021

Totaal

ton

165 412

257 734

304 346

335 828

312 003

index

100

156

184

203

189

Bron: Statistieken van Eurostat (halfwit omgerekend naar volwit (Voor het omrekenen van hoeveelheden met betrekking tot de verschillende verwerkingsstadia van rijst (padie, gedopte, halfwitte of volwitte rijst) heeft de Commissie een omrekeningsgetal vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1312/2008 van de Commissie van 19 december 2008 houdende vaststelling van de omrekeningsgetallen, de bewerkingskosten en de waarde van de bijproducten toevallend aan de verschillende verwerkingsstadia van rijst (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 56). Het omrekeningsgetal tussen gedopte Indica-rijst en volwitte Indica-rijst is bijvoorbeeld 0,69. Dit geldt zowel voor ingevoerde als in de Unie geproduceerde rijst.)) en door de Commissie verzamelde gegevens op basis van gegevens van de lidstaten.

(28)

Het volume van de invoer uit Cambodja is gestegen van 163 000 naar 249 000 ton. Tot 2015-2016 is het sterk gestegen en vervolgens in 2016-2017, tegelijk met een afname van het verbruik, licht gedaald. Ondanks de afname is de invoer nog steeds 50 % hoger dan in 2012-2013. Aan het eind van het onderzoektijdvak vertegenwoordigde Cambodja 25 % van de totale invoer.

(29)

Ook de invoer uit Myanmar is in de loop van het onderzoektijdvak opvallend sterk gestegen, van 2 000 ton naar 62 000 ton. Vergeleken met Cambodja is deze invoer echter nog altijd lager. Aan het eind van het onderzoektijdvak vertegenwoordigde de invoer uit Myanmar 6,3 % van de totale invoer van rijst in de Unie (zie onderstaande tabel over marktaandeel).

(30)

Wat marktaandeel betreft, heeft de invoer zich als volgt ontwikkeld:

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Marktaandeel van Cambodja (%)

15,4

20,0

23,1

28,8

25,1

Marktaandeel van Myanmar (%)

0,2

2,5

4,8

3,5

6,3

Totaal

15,6

22,5

27,9

32,3

31,4

Bron: Eurostat en door de Commissie verzamelde gegevens op basis van gegevens van de lidstaten, volwitterijstequivalent.

(31)

Het marktaandeel van Cambodja is sterk toegenomen, van 15,4 % naar 25,1 %, en het marktaandeel van Myanmar is gestegen van 0,2 % naar 6,3 %.

(32)

De ontwikkeling van de prijzen is volgens de volgende tendensen verlopen:

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Prijs bij invoer uit Cambodja (EUR/ton)

588,4

512,8

562,6

547,4

552,2

Index (2012-2013 = 100)

100

87

96

93

94

Prijs bij invoer uit Myanmar (EUR/ton)

420,0

366,5

414,7

410,1

405,4

Index (2012-2013 = 100)

100

87

99

98

97

Gewogen gemiddelde

586,3

496,2

536,7

532,6

523,1

Index (2012-2013 = 100)

100

85

92

91

89

Bron: Eurostat.

(33)

Over het geheel is de prijs bij invoer uit Cambodja met 6 % gedaald, terwijl de prijs bij invoer uit Myanmar met 3 % is gedaald. Ondanks de beperkte prijsdaling bij invoer uit Cambodja en Myanmar is op basis van een vergelijking tussen de gemiddelde invoerprijs en de verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie (zie overweging 64) gebleken dat de prijzen bij invoer uit zowel Cambodja als Myanmar (op basis van gegevens van Eurostat) de prijzen in de Unie aanzienlijk onderbieden, met respectievelijk 22 % en 43 %.

(34)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft het Ministerie van Handel van Cambodja (hierna „Cambodja” genoemd) vraagtekens geplaatst bij de methode aan de hand waarvan de Commissie de prijsonderbiedingsmarges heeft berekend. Cambodja heeft gesteld dat bij de berekening van de Cambodjaanse uitvoerprijs geen rekening is gehouden met de kosten na invoer en dat de prijsonderbieding is gebaseerd op een vergelijking tussen gemiddelde prijzen zonder rekening te houden met het verschil in handelsstadium. Ook heeft Cambodja betwijfeld of voor de vaststelling van de schade de door de medewerkende exporteurs aangeleverde gegevens zijn gebruikt.

(35)

Gezien de argumenten die zij na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ontvangen, heeft de Commissie besloten haar prijsonderbiedingsberekeningen te herzien en de relevante kosten na invoer of vervoerskosten erin op te nemen, de verschillen in handelsstadium die invloed hebben op de vergelijkbaarheid van de prijzen in aanmerking te nemen en voor zover mogelijk de door de medewerkende exporteurs aangeleverde gegevens te gebruiken.

(36)

Om een eerlijke vergelijking te garanderen, heeft de Commissie besloten de invoerprijzen aan te passen door rekening te houden met de kosten na invoer, zoals door Cambodja aangevoerd. Aan de andere kant was de Commissie van oordeel dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie ook moesten worden aangepast om rekening te houden met de vervoerskosten van de rijst van Zuid-Europa (in dit geval Italië en Spanje) naar Noord-Europa, aangezien de concurrentie voor halfwitte en volwitte Indica-rijst voornamelijk in Noord-Europa plaatsvindt. Op basis van de beschikbare informatie (in het kader van een eerder onderzoek naar een ander levensmiddel, namelijk satsuma's, verkregen gegevens) heeft de Commissie de kosten na invoer geschat op ongeveer 2 % van de invoerprijs, en de vervoerskosten naar de Unie op 49 EUR/ton, op basis van in de klacht opgenomen informatie die tijdens het onderzoek ter plaatse is gecontroleerd.

(37)

Bovendien heeft de Commissie, om de verschillen in handelsstadium in aanmerking te nemen, de prijsvergelijking uitgevoerd tussen de verkoop van volwitte rijst in bulk en de verkoop in kleine verpakkingen. Op basis van de statistieken die van de GN-codes zijn afgeleid, moet hierbij worden opgemerkt dat Cambodja rijst zowel in bulk als in kleine verpakkingen uitvoert, maar Myanmar vrijwel uitsluitend in bulk.

(38)

Uiteindelijk is besloten de uitvoerprijs te bepalen op basis van de antwoorden van producenten-exporteurs op de vragenlijst. Wat Cambodja betreft, is de steekproef mislukt, omdat slechts één Cambodjaanse exporteur op de vragenlijst heeft geantwoord. Aangezien de medewerkende exporteur slechts een zeer klein deel van de invoer vanuit Cambodja vertegenwoordigt, heeft de Commissie op grond van artikel 13 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1083/2013 de beste beschikbare gegevens moeten gebruiken. Daarom is in het geval van Cambodja gebruikgemaakt van de prijzen van Eurostat. Wat Myanmar betreft, zijn de prijzen uit de antwoorden op de vragenlijst gebruikt.

(39)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de prijsonderbieding bij verkoop in bulk 13 % is voor Cambodja en 43 % voor Myanmar. Wat betreft de prijsvergelijking van de verpakte rijst was de vastgestelde prijsonderbieding voor Cambodja 14 %.

(40)

Het prijsverschil tussen de ingevoerde en de in de Unie geproduceerde rijst is dus aanzienlijk, vooral wanneer in overweging wordt genomen dat rijst in het algemeen een prijsgevoelig product is. In het algemeen maken consumenten geen onderscheid tussen verschillende herkomsten.

(41)

Cambodja heeft ook gesteld dat de Commissie de ernstige moeilijkheden had vastgesteld op basis van een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van het volume en de prijs van de invoer van rijst uit Cambodja en Myanmar. Dit argument is echter verworpen, aangezien in de bovenstaande analyse duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de situatie van Cambodja en die van Myanmar.

(42)

Kortom, de invoer vanuit Cambodja en Myanmar is in de loop van het onderzoektijdvak aanmerkelijk gestegen, zowel in absolute zin als in termen van marktaandeel. Hoewel het gecombineerde invoervolume in 2016-2017 licht is gedaald, is het over het geheel nog altijd veel hoger dan aan het begin van het onderzoektijdvak. Daarnaast is de gecombineerde gewogen gemiddelde invoerprijs van beide landen in de loop van het onderzoektijdvak gedaald en onderbiedt deze de prijzen in de Unie aanzienlijk.

3.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

3.4.1.   Algemene opmerkingen

(43)

Op grond van artikel 23 van de SAP-verordening moeten ernstige moeilijkheden worden geacht zich voor te doen wanneer verwerkers in de Unie kampen met een verslechtering van hun economische en/of financiële situatie. Wanneer de Commissie onderzoekt of van een dergelijke verslechtering sprake is, moet zij, indien dergelijke informatie beschikbaar is, rekening houden met de in artikel 23 opgesomde factoren betreffende verwerkers in de Unie.

(44)

Zoals in overweging 5 is vermeld, heeft de Commissie voor de vaststelling van ernstige moeilijkheden voor de bedrijfstak van de Unie gebruikgemaakt van een steekproef. Voor de vaststelling van de schade heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro- en micro-economische schade-indicatoren.

(45)

De Commissie heeft de macro-economische indicatoren (marktaandeel, productie en voorraden — invoer wordt hierboven geanalyseerd) beoordeeld op basis van de algemene, op maandelijkse basis verzamelde marktgegevens over de rijstproductie, omgerekend naar volwitte rijst. Er zijn geen betrouwbare gegevens over faillissementen en werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie beschikbaar. Deze konden daarom niet in de analyse worden opgenomen.

(46)

De Commissie heeft de micro-economische indicatoren (prijzen en winstgevendheid) beoordeeld op basis van de gecontroleerde gegevens op het niveau van de steekproef. Bij gebrek aan gegevens op macroniveau is ook de productiecapaciteit op het niveau van de steekproef geanalyseerd.

3.4.2.   Macro-economische indicatoren

(47)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie heeft zich in de loop van het onderzoektijdvak als volgt ontwikkeld:

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Marktaandeel (%)

61,4

54,8

46,7

40,5

39,3

Index (2012-2013 = 100)

100

101

80

66

62

Bron: Door de Commissie verzamelde gegevens op basis van gegevens van de lidstaten.

(48)

Het marktaandeel is ook sterk gedaald, van 61 % naar 39 %, een daling van meer dan 20 procentpunten.

(49)

Ook de productie van Indica-rijst door de bedrijfstak van de Unie heeft in de loop van het onderzoektijdvak een sterk dalende tendens vertoond:

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Productievolume (ton)

685 183

692 740

547 908

449 313

423 962

Index (2012-2013 = 100)

100

101

80

66

62

Bron: Door de Commissie verzamelde gegevens op basis van gegevens van de lidstaten.

(50)

De productie is met bijna 40 % afgenomen, van 685 000 ton naar 424 000 ton.

(51)

De voorraden volwitte rijst in de Unie zijn in de loop van het onderzoektijdvak met 4 % gestegen, van 255 000 ton naar 265 000 ton. De voorraden zijn eerst sterk gestegen, met 11 %, en vervolgens licht gedaald.

(52)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft Cambodja gesteld dat de gegevens over de productie in de Unie onjuist zijn, omdat de productie in de Unie verminderd met het verkoopvolume niet overeenkomt met de eindvoorraden zoals hieronder vermeld. De Commissie heeft inderdaad slechts een gedeeltelijke berekening aangeleverd, aangezien in de gegevens de beginvoorraad, het gebruik van rijst als zaden enz. niet zijn weergegeven. Toch is de berekening in overeenstemming met de berekening van de balans die door de Commissie wordt gebruikt (zie overweging 24).

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Eindvoorraden (ton)

255 301

280 507

283 126

272 136

264 766

Index (2012-2013 = 100)

100

110

111

107

104

Bron: Door de Commissie verzamelde gegevens op basis van gegevens van de lidstaten.

(53)

Bij gebrek aan gegevens over de productiecapaciteit op macroniveau heeft de Commissie deze gegevens op het niveau van de steekproef onderzocht. Het gebied dat in de Unie is gewijd aan het verbouwen van Indica-rijst, geeft echter een behoorlijk goede indicatie van de beschikbare Indica-rijst voor verwerkers en dus voor hun potentiële bezettingsgraad. Dit gebied is over het algemeen met 37 % afgenomen in de loop van het onderzoektijdvak en heeft zich als volgt ontwikkeld:

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Gebied (hectaren)

145 781

145 783

124 270

101 865

91 685

Index (2012-2013 = 100)

100

100

85

70

63

Bron: Door de Commissie verzamelde gegevens op basis van gegevens van de lidstaten.

3.4.3.   Micro-economische indicatoren

(54)

Op basis van de antwoorden van de verwerkers in de Unie op de vragenlijst hebben de prijzen en de winstgevendheid zich als volgt ontwikkeld:

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Prijs (EUR/ton)

667,3

649,5

693,3

728,3

711,5

Index (2012-2013 = 100)

100

97

104

109

107

Winstgevendheid (%)

1,4

0,1

1,5

4,3

1,2

Index (2012-2013 = 100)

100

8

107

312

88

Bron: Antwoorden op de vragenlijst(De door de verwerkers aangeleverde gegevens zijn gebaseerd op kalenderjaren, niet op verkoopseizoenen. Aangezien deze perioden voor een aanzienlijk deel overeenkomen, blijven de tendensen desondanks representatief voor het onderzoektijdvak).

(55)

De eenheidsprijzen van de in de steekproef opgenomen verwerkers zijn in de loop van het onderzoektijdvak met 7 % gestegen. Op basis van het resultaat van de door de Commissie verrichte controles lijkt het erop dat de in de steekproef opgenomen verwerkers in de Unie, gezien de toenemende druk van goedkope invoer, hebben besloten waar mogelijk hun verkoop te concentreren op kleinere volumes halfwitte en volwitte Indica-rijst en zich te richten op merkproducten in plaats van op verkoop aan distributeurs onder een eigen merknaam.

(56)

Door hun oorspronkelijke productassortiment te veranderen zijn de verwerkers in de Unie er dus in geslaagd een stabiele mate van winstgevendheid te behouden ten koste van hun marktaandeel, dat ingrijpend is gedaald. Niettemin heeft deze verandering in het productassortiment mogelijk geholpen, voornamelijk in 2015-2016 (toen de winstgevendheid zelfs toenam), maar in 2016-2017 waren de winstniveaus alweer gedaald. In een situatie waarvoor is vastgesteld dat de invoerprijzen de prijzen in de Unie in 2016-2017 significant onderboden (respectievelijk met 22 % en 43 %) kan deze strategie slechts een kortetermijnoplossing zijn. De verwerkers zullen in de nabije toekomst steeds meer onder druk komen te staan door de lage invoerprijzen. Cambodja is zelfs al gedeeltelijk overgestapt van verkoop in bulk op verkoop van kleine verpakte producten die op het niveau van de detailhandelaar worden verkocht. Dit verkoopkanaal is winstgevender dan verkoop in bulk en de kans is groot dat Cambodja steeds meer op dit niveau gaat verkopen en met de bedrijfstak van de Unie gaat concurreren, ook op nichemarkten.

(57)

De winstgevendheid is op een relatief stabiel — maar laag — niveau gebleven, aangezien het verlies aan volume door de prijsstijging kon worden gecompenseerd. Een mate van winstgevendheid van 1 %-2 % ligt bovendien ver onder de 6 % die wordt beschouwd als de mate van winstgevendheid die nodig is ter dekking van alle kosten en investeringen, onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie.

(58)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft één partij om aanvullende informatie over de bovengenoemde 6 % verzocht. Bij de modernisering van de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU in 2018 is in de respectieve wetgeving bepaald dat het te verwachten winstniveau onder normale concurrentievoorwaarden bij het berekenen van de schademarge niet lager mag zijn dan 6 % (7). Dit voor handelsbeschermingsonderzoeken gebruikte ijkpunt is ook relevant bij een vrijwaringsonderzoek. Daarom heeft de Commissie dit ijkpunt ook in dit geval gebruikt.

(59)

De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie voor soortgelijke producten, dat wil zeggen Indica-rijst, is lastig te beoordelen, aangezien de verwerkende bedrijfstak zijn capaciteit kan gebruiken voor zowel ingevoerde als in de Unie verbouwde Indica- en Japonica-rijst. Bovendien zijn er geen macrogegevens beschikbaar (zie hierboven). Op basis van de steekproef is de bezettingsgraad, zoals hieronder getoond, van 22 % naar 14 % gedaald. Mogelijk lijken deze percentages relatief laag, omdat ze gebaseerd zijn op de productie van het soortgelijke product (Indica-rijst) ten opzichte van een productiecapaciteit voor alle soorten rijst.

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Bezettingsgraad (%)

22,1

21,1

19,0

13,0

14,0

Index (2012-2013 = 100)

100

96

86

59

64

Bronnen: Antwoorden op de vragenlijst.

3.4.4.   Conclusie

(60)

Concluderend is de situatie van de bedrijfstak van de Unie in economisch opzicht verslechterd. Terwijl de invoer vanuit Cambodja en Myanmar in absolute zin aanmerkelijk is toegenomen, is de bedrijfstak van de Unie ongeveer 6 % aan marktaandeel kwijtgeraakt aan Myanmar en 10 % aan Cambodja. Ook heeft de bedrijfstak van de Unie te maken gekregen met een belangrijke prijsonderbieding van 22 % en 43 %. De productie in de Unie is verder gedaald, met 38 %. De economische moeilijkheden hebben zich daarom in de loop van het onderzoektijdvak voornamelijk in termen van volume voorgedaan. De verwerkers in de Unie hebben besloten hun prijsniveau ondanks de concurrentie van goedkope invoer niet te verlagen en hebben een bepaald winstniveau behouden. Waar mogelijk hebben de verwerkers in de Unie besloten hun productassortiment te veranderen en zich te richten op nichesegmenten en merkproducten om ondanks een afname van hun verkoop- en productievolume hun winstniveau te behouden. Deze oplossing is echter slechts tijdelijk, aangezien de invoer vanuit Cambodja en Myanmar al is verschoven, zij het in beperkte mate, van verkoop in bulk naar verkoop van kleine verpakte producten, waardoor deze ook op het niveau van de detailhandelaren met de bedrijfstak van de Unie concurreert. Naar verwachting zullen beide landen hun goedkope invoer via dit winstgevender verkoopkanaal verhogen en ook gaan concurreren op nichemarkten en wat merkproducten betreft, met negatieve gevolgen voor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie.

4.   OORZAKELIJK VERBAND

(61)

De Commissie heeft vastgesteld dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het volume van de invoer van het betrokken product enerzijds en de ernstige moeilijkheden voor de verwerkers in de Unie anderzijds, op basis van het volgende. Ook heeft de Commissie geanalyseerd of de ernstige moeilijkheden niet aan andere factoren dan invoer en prijzen kunnen worden toegeschreven.

4.1.   Gevolgen van de invoer uit Cambodja en Myanmar

(62)

In onderstaande grafiek valt de invoer uit Cambodja en Myanmar duidelijk samen met de situatie van de bedrijfstak van de Unie, aangetoond door een aanzienlijk verlies van marktaandeel, dat ernstige moeilijkheden oplevert voor de verwerkers in de Unie.

Image

Cambodja/Myanmar/Birma

EU

2015/2016

2014/2015

2013/2014

2012/2013

2016/2017

Marktaandeel

70,0 %

60,0 %

50,0 %

40,0 %

30,0 %

20,0 %

10,0 %

0,0 %

Bron:

Eurostat en door de Commissie verzamelde gegevens op basis van gegevens van de lidstaten.

(63)

De Commissie is van oordeel dat de invoer uit zowel Cambodja als Myanmar ook afzonderlijk ernstige moeilijkheden heeft veroorzaakt. De invoer uit zowel Cambodja als Myanmar is afzonderlijk inderdaad toegenomen in absoluut volume (respectievelijk met 53 % en meer dan 2 000 %) en in termen van marktaandeel (respectievelijk met 9,7 en 6,1 procentpunten). Daarnaast heeft de invoer uit zowel Cambodja als Myanmar de prijs in de Unie afzonderlijk onderboden (respectievelijk met ongeveer 22 % en 43 %). Daarom kan worden geconcludeerd dat de invoer uit zowel Cambodja als Myanmar ernstige moeilijkheden voor de bedrijfstak van de Unie heeft veroorzaakt.

(64)

De snelle groei van de invoer uit Cambodja en Myanmar kan worden verklaard door het lage prijsniveau ervan, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk worden onderboden. Indica-rijst is een prijsgevoelig product, met name omdat consumenten gewoonlijk geen onderscheid maken tussen producten uit de Unie en ingevoerde producten. Voor consumenten die rijst kopen bij de detailhandelaren, is de herkomst van de rijst grotendeels onbekend. Dit is in het bijzonder het geval wanneer de rijst onder een eigen merknaam wordt verkocht, dat wil zeggen het merk van de detailhandelaar. Door rijst tegen een zeer lage prijs aan te bieden, zoals wordt geïllustreerd door de mate van onderbieding waarnaar in overweging 33 wordt verwezen, zijn Cambodja en Myanmar erin geslaagd hun uitvoer van rijst naar de markt van de Unie aanzienlijk en snel te vergroten. Bovendien verkoopt Cambodja, dat voorheen voornamelijk rijst in bulk uitvoerde voor verdere verwerking in de Unie, steeds meer verpakte rijst rechtstreeks aan detailhandelaren in de Unie, waardoor aanvullende prijsdruk en concurrentie ontstaat op het niveau van de verwerkers in de Unie.

4.2.   Andere factoren

(65)

Er zijn ook andere factoren beoordeeld die mogelijk hebben bijgedragen aan de ernstige moeilijkheden voor de bedrijfstak van de Unie.

4.2.1.   Invoer uit andere derde landen

(66)

De invoer uit andere derde landen is in de loop van het onderzoektijdvak ook gestegen in termen van marktaandeel, van 23 % naar 29,3 % (+ 6,3 %).

Marktaandeel (%)

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Unie

61,4

54,8

46,7

40,5

39,3

Cambodja

15,4

20,0

23,1

28,8

25,1

Myanmar

0,2

2,5

4,8

3,5

6,3

Cambodja & Myanmar

15,6

22,5

27,9

32,3

31,4

Thailand

12,2

11,5

11,8

12,9

13,8

India

4,7

4,0

5,8

6,8

7,3

Pakistan

2,5

2,9

3,3

3,3

3,2

Andere landen

3,7

4,4

4,5

4,3

5,1

Alle andere landen samen (behalve Cambodja en Myanmar)

23,0

22,8

25,4

27,3

29,3

Bron: Eurostat.

(67)

Zelfs als de afname van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gedeeltelijk kan worden verklaard door de invoer uit andere derde landen, is de toename van het marktaandeel van deze landen zelfs opgeteld nog zeer beperkt ten opzichte van de toename van het marktaandeel van Cambodja en Myanmar (+ 15 %).

(68)

Bovendien, en bovenal, zijn, zoals te zien in onderstaande tabel, de gewogen gemiddelde prijzen van andere invoer tijdens het onderzoektijdvak veel hoger dan die van de invoer uit Cambodja en Myanmar en die van de Unie (8). Uit een vergelijking tussen de invoerprijzen uit Thailand en die uit Myanmar blijkt een prijsverschil van 85 %. Bij een vergelijking van de invoerprijzen uit India en Cambodja is het prijsverschil 72 %. Ook hierdoor wordt bovenstaande conclusie dat Myanmar en Cambodja door lagere prijzen hun uitvoer naar de Unie in de loop van het onderzoektijdvak snel hebben kunnen vergroten, ondersteund.

 

2012-2013

2013-2014

2014-2015

2015-2016

2016-2017

Unie

667,3

649,5

693,3

728,3

711,5

Cambodja

588,4

512,8

562,6

547,4

552,2

Myanmar

420,0

366,5

414,7

410,1

405,4

Thailand

946,7

863,5

896,8

825,7

751,1

India

925,7

1 054,1

1 061,0

893,0

949,2

Pakistan

924,3

999,7

996,0

846,3

926,3

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst.

4.2.2.   Structurele moeilijkheden in de Italiaanse rijstsector

(69)

In haar opmerkingen na de opening van het onderzoek heeft de Cambodian Rice Federation gesteld dat de moeilijkheden in de Italiaanse rijstsector in het algemeen erger zijn dan in de rest van de Unie en daarom niet uitsluitend aan de toename van de invoer kunnen worden toegewezen.

(70)

Uit de antwoorden op de vragenlijst en de controle is inderdaad gebleken dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in Italië slechter is dan in Spanje. Dit komt gedeeltelijk doordat de Spaanse rijstmarkt anders is georganiseerd en daardoor weerbaarder is wat vraag en aanbod en ook prijsstelling betreft. Desondanks heeft de Commissie een Uniebreed onderzoek uitgevoerd op basis van de situatie van de gehele bedrijfstak van de Unie en van een representatieve steekproef. Uit het onderzoek is, zoals hierboven uitgelegd, gebleken dat er algehele moeilijkheden bestaan voor de bedrijfstak van de Unie.

4.2.3.   Invoer van „padie” uit Guyana

(71)

Belanghebbenden hebben ook gesteld dat de toegenomen invoer van rijst uit Guyana aan de ernstige moeilijkheden heeft bijgedragen. Uit Guyana ingevoerde rijst is niet bewerkt (deze bestaat uit zogenoemde „padie”), valt daarom buiten het toepassingsgebied van het onderzoek, is niet in bovenstaande invoerstatistieken opgenomen en doet hier niet ter zake.

4.2.4.   Uitvoer door de bedrijfstak van de Unie

(72)

De Cambodjaanse overheid heeft opgemerkt dat de uitvoergerichtheid van de bedrijfstak van de Unie een van de aspecten is die in het kader van het oorzakelijk verband over het hoofd zijn gezien. Dit argument is echter niet onderbouwd en hoewel de uitvoer in de loop van het onderzoektijdvak inderdaad is toegenomen van 3 % van de totale productie naar 7 % van de totale productie, vertegenwoordigt deze maar een zeer klein deel van de productie in de Unie. Daarnaast is de toename van de uitvoer (+ 11 000 ton) veel kleiner dan de toename van de invoer uit Cambodja en Myanmar (+ 147 000 ton).

4.2.5.   Afname van de productie van Indica-rijst wordt veroorzaakt door een toename van de productie van Japonica-rijst

(73)

De overheid van Cambodja heeft ook gesteld dat de productie van Indica-rijst in de Unie niet is beïnvloed door de invoer, maar simpelweg onderhevig is aan een cyclische verschuiving tussen Japonica- en Indica-rijst op basis van de keuze van telers in de Unie.

(74)

Het klopt dat telers in hun productie tussen Indica- en Japonica-rijst kunnen schuiven. Een dergelijke verschuiving is echter gebaseerd op economische overwegingen, zoals vraag en marktprijs. In dit verband is door het onderzoek bevestigd dat sommige telers, wanneer ze te maken kregen met de toegenomen concurrentie van goedkope invoer van Indica-rijst, inderdaad geen andere keus hadden dan over te stappen op de productie van Japonica-rijst. Het gaat dus om een cyclische verschuiving noch om een bewuste keuze, maar veeleer om zelfverdediging. Op de middellange termijn is dit echter geen haalbare optie, aangezien de overstap van Indica- op Japonica-rijst vervolgens weer heeft gezorgd voor een overaanbod van Japonica-rijst op de markt en voor prijsdruk voor deze soort rijst. Over het geheel bevinden landbouwers zich dus in een lastige situatie.

(75)

Bovenstaand argument doet echter slechts in beperkte mate ter zake, aangezien de bedrijfstak van de Unie bestaat uit rijstverwerkers en niet uit telers, die leveranciers van de grondstof zijn.

4.2.6.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(76)

De Commissie heeft een oorzakelijk verband vastgesteld tussen de ernstige moeilijkheden voor de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit Cambodja en Myanmar. Ook heeft de Commissie factoren vastgesteld die aan deze moeilijkheden hebben bijgedragen. Daarbij gaat het in het bijzonder om invoer uit derde landen en de invoer van padie uit Guyana. Deze factoren hebben het oorzakelijk verband echter niet afgezwakt, zelfs wanneer het gecombineerde effect ervan in aanmerking wordt genomen. Bijgevolg lijkt het erop dat het verband tussen het volume en de prijzen van de invoer uit Cambodja en Myanmar en de ernstige moeilijkheden voor de bedrijfstak van de Unie niet wordt afgezwakt door eventuele gevolgen van de bovenstaande factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

5.   CONCLUSIES EN VASTSTELLING VAN MAATREGELEN

(77)

Er wordt geconcludeerd dat Indica-rijst uit Cambodja en Myanmar wordt ingevoerd in hoeveelheden en tegen prijzen die ernstige moeilijkheden veroorzaken voor de bedrijfstak van de Unie, en dat vrijwaringsmaatregelen dus gerechtvaardigd zijn.

(78)

Op grond van artikel 22, lid 1, van de SAP-verordening moeten daarom de toegepaste rechten van het gemeenschappelijk douanetarief van 175 EUR/ton opnieuw worden ingesteld.

(79)

Op grond van artikel 28 van de SAP-verordening moeten de vrijwaringsmaatregelen opnieuw worden ingevoerd zolang als nodig is om de verslechtering van de economische en financiële situatie van verwerkers in de Unie tegen te gaan. De periode van de wederinvoering mag echter maximaal drie jaar bedragen, tenzij deze in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden wordt verlengd.

(80)

De Commissie is van oordeel dat de maatregelen in dit geval moeten worden ingevoerd voor een periode van drie jaar om de bedrijfstak van de Unie de mogelijkheid te geven zich volledig te herstellen van de gevolgen van de invoer uit Cambodja en Myanmar.

(81)

De Commissie is echter van mening dat de vrijwaringsmaatregelen gedurende deze periode geleidelijk moet worden geliberaliseerd, om de volgende redenen.

(82)

Het hoofddoel van de SAP-verordening is om ontwikkelingslanden bij te staan in hun streven om de armoede terug te dringen en goed bestuur en duurzame ontwikkeling te bevorderen door ze te helpen in het bijzonder werkgelegenheid en industrialisatie te genereren en uit internationale handel aanvullende inkomsten te verwerven. Via de bijzondere regeling „Everything But Arms” (EBA), zoals bepaald in de SAP-verordening, worden de armste en zwakste landen ter wereld geholpen te profiteren van handelsmogelijkheden. Deze landen hebben grotendeels een soortgelijk economisch profiel. Ze zijn kwetsbaar vanwege een lage, niet-gediversifieerde uitvoerbasis en genieten daarom bepaalde bescherming op grond van de SAP-verordening, zoals vrijstelling van de graduatie van producten en van de toepassing van automatische vrijwaringen.

(83)

Derhalve is de Commissie van oordeel dat een geleidelijke vermindering van het recht over de periode van drie jaar, zoals hieronder beschreven, in beginsel gerechtvaardigd is voor EBA-begunstigden.

(84)

Een geleidelijke vermindering zou ook voldoende zijn om de verslechtering van de economische en/of financiële situatie van de verwerkers in de Unie tegen te gaan. Aan de andere kant zouden Cambodja en Myanmar niet voor de volledige drie jaar met de volledige rechten te maken krijgen, waardoor de uitvoer lastiger zou worden, maar zouden ze geleidelijk meer Indica-rijst naar de Unie kunnen uitvoeren.

(85)

Dienovereenkomstig moet het douanerecht als volgt opnieuw worden ingevoerd voor een periode van drie jaar:

 

jaar 1

jaar 2

jaar 3

Douanerecht (EUR/ton)

175

150

125

(86)

Het momenteel geldende recht van het gemeenschappelijk douanetarief van 175 EUR/ton kan mogelijk naar beneden worden aangepast op grond van artikel 180 van Verordening (EU) 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9). Als het geldende recht van het gemeenschappelijk douanetarief als gevolg van deze aanpassing lager wordt dan het in overweging 85 genoemde recht, moeten die laatsten daarom zo worden afgestemd dat ze op geen enkel moment gedurende de periode dat de maatregelen zijn ingesteld, hoger zijn dan het geldende recht van het gemeenschappelijk douanetarief. De toepasselijke vrijwaringsmaatregelen moeten van de aangepaste douanerechten en het toepasselijke recht dat in overweging 85 wordt genoemd, dus de laagste zijn.

(87)

Tot slot hebben verschillende belanghebbenden, om voor rechtszekerheid te zorgen voor de importeurs van de betrokken producten, verzocht dat bovenstaande maatregelen niet zouden gelden voor de producten die al naar de Unie op weg zijn. In overeenstemming met haar huidige praktijk in vrijwaringszaken is de Commissie van oordeel dat een dergelijke „verzendingsclausule” in dit geval inderdaad gerechtvaardigd is, dus de argumenten zijn aanvaard.

(88)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 39, lid 3, van Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde Comité algemene preferenties,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden tijdelijk opnieuw ingesteld op Indica-rijst van oorsprong uit Cambodja en Myanmar en momenteel ingedeeld onder de GN-codes 1006 30 27, 1006 30 48, 1006 30 67 en 1006 30 98.

2.   Het toepasselijke recht in EUR per ton van het in lid 1 beschreven product is 175 voor het eerste jaar, 150 voor het tweede jaar en 125 voor het derde jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.   Indien de Commissie het recht van het gemeenschappelijk douanetarief aanpast op grond van artikel 180 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, moet het in lid 2 genoemde douanerecht worden vastgesteld op het niveau van het laagste van het aangepaste gemeenschappelijk douanetarief en het in lid 2 genoemde douanerecht.

Artikel 2

Het in artikel 1, lid 2, beschreven recht is niet van toepassing op de in artikel 1 genoemde producten die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening al naar de Unie onderweg zijn, mits de bestemming van die producten niet meer kan worden gewijzigd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 januari 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1.

(2)  PB C 100 van 16.3.2018, blz. 30.

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1083/2013 van de Commissie van 28 augustus 2013 tot vaststelling van regels voor de procedure voor tijdelijke intrekking van tariefpreferenties en voor instelling van algemene vrijwaringsmaatregelen in het kader van Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 16).

(4)  Er zijn vragenlijsten toegezonden aan en ter plaatse controles uitgevoerd bij de volgende telers: Laguna de Santaolalla S.L. (Spanje), Vercellino Flavio e Paolo S.S. (Italië), Coppo e Garrione Societa' Agricola S.S. (Italië), Maro Giovanni, Paolo e Pietro (Italië) en Locatelli Francesco (Italië).

(5)  Bij deze belanghebbenden ging het om Haudecoeur, Amru Rice, de Cambodjaanse overheid en de Myanmar Rice Federation (MRF).

(6)  De gegevens zijn openbaar beschikbaar op de webpagina van de Commissie: https://ec.europa.eu/agriculture/cereals/trade_nl

(7)  Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 143 van 7.6.2018, blz. 1)

(8)  Deze prijzen zijn exclusief kosten na invoer en vervoerskosten.

(9)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).


RICHTLIJNEN

17.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/18


UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2019/68 VAN DE COMMISSIE

van 16 januari 2019

tot vaststelling van technische specificaties voor de markering van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan uit hoofde van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (1), en met name artikel 4, lid 2 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 4, lid 1, van Richtlijn 91/477/EEG zijn de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan, ongeacht of deze deel uitmaken van een vuurwapen of afzonderlijk op de markt worden gebracht, van een duidelijke, blijvende en unieke markering zijn voorzien. In artikel 4, lid 2, van die richtlijn wordt bepaald welke informatie in die markering moet worden opgenomen om de traceerbaarheid van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan te verbeteren en het vrije verkeer ervan te vergemakkelijken. Voor zeer kleine essentiële onderdelen blijft de in de markering op te nemen informatie beperkt tot een serienummer of een alfanumerieke of digitale code. Bij artikel 4, lid 4, van die richtlijn zijn de lidstaten verplicht een systeem van gegevensbestanden bij te houden en daarin alle informatie bij te houden die nodig is om vuurwapens te traceren en identificeren, met inbegrip van informatie over de markering die is aangebracht op een vuurwapen en de essentiële onderdelen daarvan en informatie over iedere ombouw of aanpassing van een vuurwapen die ertoe leidt dat het moet worden ingedeeld in een andere categorie of subcategorie, zoals informatie over de entiteit die een essentieel onderdeel heeft vervangen of gewijzigd.

(2)

In het geval van uit staatsvoorraden afkomstige wapens of essentiële onderdelen daarvan die op de civiele markt worden gebracht met het oog op permanent civiel gebruik, moet de identiteit van de entiteit van herkomst ook in de markering worden opgenomen. Tenzij die identiteit al als onderdeel van een bestaande markering aanwezig is, moet deze worden opgenomen op het moment waarop zij op de civiele markt worden gebracht.

(3)

Verder zijn de lidstaten bij Richtlijn 91/477/EEG verplicht ervoor te zorgen dat elke kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie zodanig wordt gemarkeerd dat de naam van de fabrikant, het identificatienummer van de batch (de partij), het kaliber en het type munitie worden aangegeven. Gezien de huidige marktpraktijk voor de verpakking van munitie en de huidige stand van de techniek, is het in dit stadium niet nodig technische specificaties voor die markering vast te stellen. Deze richtlijn moet derhalve uitsluitend van toepassing zijn op de markering van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan (met inbegrip van zeer kleine essentiële onderdelen).

(4)

Een adequate lettergrootte van de markeringen is van cruciaal belang voor het verwezenlijken van de doelstelling om de traceerbaarheid van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan te verbeteren. In de technische specificaties moet derhalve een minimale lettergrootte worden vastgesteld die de lidstaten moeten aanhouden bij het bepalen van de lettergrootte voor die markeringen in hun nationale wetgeving.

(5)

Overeenkomstig de internationale normen voor controle op handvuurwapens van de Verenigde Naties (ISACS) inzake markering en registratie, moet voor framegroepen en kastgroepen die zijn vervaardigd uit niet-metallische materialen die het risico met zich meebrengen dat afbreuk wordt gedaan aan de duidelijkheid en bestendigheid van de markering (bijvoorbeeld uit bepaalde categorieën polymeren vervaardigde framegroepen of kastgroepen) worden voorgeschreven dat de markering ervan op een metalen plaat wordt aangebracht die permanent in het materiaal van de framegroep of de kastgroep is ingebed. De lidstaten moeten het gebruik kunnen toestaan van een andere techniek, zoals diep lasergraveren, die zorgt voor een gelijkwaardig niveau van duidelijkheid en bestendigheid van de markering van uit niet-metallische materialen vervaardigde framegroepen en kastgroepen.

(6)

Om de traceerbaarheid van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan in de systemen van gegevensbestanden van de lidstaten te vergemakkelijken, moeten de lidstaten worden verplicht om uitsluitend te kiezen uit de Latijnse, Griekse en cyrillische alfabetten wanneer zij bepalen welk alfabet of welke alfabetten mogen worden gebruikt voor de markering van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan. Evenzo moeten de talstelsels die voor de markering van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan mogen worden gebruikt, worden beperkt tot de Arabische of Romeinse stelsels, zoals door elke lidstaat vastgesteld.

(7)

Deze richtlijn laat artikel 3 van Richtlijn 91/477/EEG onverlet.

(8)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie van over toelichtende stukken (2) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 13 ter, lid 1, van Richtlijn 91/477/EEG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan, maar is niet van toepassing op de kleinste verpakkingseenheden van volledige munitie.

Artikel 2

Technische specificaties voor de markering van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan

De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 4 van Richtlijn 91/477/EEG voorgeschreven markering voldoet aan de technische specificaties in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 3

Omzettingsbepalingen

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 17 januari 2020 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 januari 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51.

(2)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


BIJLAGE

Technische specificaties voor de markering van vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan

1.

De voor de markering gebruikte lettergrootte is zoals vastgesteld door de lidstaat. De door elke lidstaat vastgestelde grootte of minimumgrootte bedraagt ten minste 1,6 mm. Indien nodig mag een kleinere lettergrootte worden gebruikt voor de markering van essentiële onderdelen die te klein zijn om te worden gemarkeerd overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 91/477/EEG.

2.

Voor framegroepen of kastgroepen van een niet-metallisch materiaal van een door de lidstaat opgegeven soort, wordt de markering op een metalen plaat aangebracht die permanent in het materiaal van de framegroep of de kastgroep is ingebed, op zodanige wijze dat:

a)

de plaat niet gemakkelijk of snel kan worden verwijderd, en

b)

bij verwijdering van de plaat een gedeelte van de framegroep of de kastgroep kapot zou worden gemaakt.

De lidstaten mogen ook het gebruik toestaan van andere technieken voor de markering van dergelijke framegroepen of kastgroepen, mits die technieken voor een gelijkwaardig niveau van duidelijkheid en bestendigheid van de markering zorgen.

Bij het bepalen welke niet-metallische materialen zij in het kader van deze specificatie opgeven, houden de lidstaten rekening met de mate waarin het materiaal afbreuk kan doen aan de duidelijkheid en bestendigheid van de markering.

3.

Het voor de markering gebruikte alfabet is zoals vastgesteld door de lidstaat. Het alfabet of de alfabetten zoals door elke lidstaat vastgesteld, moet(en) Latijns, Grieks of cyrillisch zijn.

4.

Het voor de markering gebruikte talstelstel is zoals vastgesteld door de lidstaat. Het talstelsel of de talstelsels zoals door elke lidstaat vastgesteld, moet(en) Arabisch of Romeins zijn.

17.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/22


UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2019/69 VAN DE COMMISSIE

van 16 januari 2019

tot vaststelling van technische specificaties voor alarm- en seinwapens uit hoofde van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (1), en met name artikel 10 bis, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Richtlijn 91/477/EEG wordt bepaald dat voorwerpen die voldoen aan de definitie van een vuurwapen zoals in die richtlijn vastgesteld, toch niet onder die definitie vallen indien zij zijn ontworpen voor het geven van alarm of signalen of voor reddingsactiviteiten, en zij alleen voor dat welbepaalde doel kunnen worden gebruikt.

(2)

Sommige voor het geven van alarm of signalen of voor reddingsactiviteiten ontworpen voorzieningen die momenteel op de markt beschikbaar zijn, kunnen gemakkelijk tot vuurwapens worden omgebouwd met behulp van gewoon gereedschap. Om voor de toepassing van Richtlijn 91/477/EEG als alarm- en seinwapens te worden beschouwd en vrijgesteld te worden van de controle op vuurwapens krachtens die richtlijn, moeten voorzieningen daarom van dien aard zijn dat zij niet met behulp van gewoon gereedschap kunnen worden aangepast om hetzij door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te kunnen stoten, hetzij omgebouwd te kunnen worden om daartoe in staat te zijn.

(3)

De in overweging 2 beschreven specificatie zou deel moeten uitmaken van een pakket technische specificaties die er als geheel voor moeten zorgen dat een voorziening niet kan worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te kunnen stoten. Aangezien met name de loop van een voorziening van cruciaal belang is voor het ombouwen van dergelijke voorzieningen tot vuurwapens, moet de loop van dien aard zijn dat hij niet kan worden verwijderd of aangepast zonder de hele voorziening onklaar te maken. Daarnaast moeten niet te verwijderen obstakels in de loop worden aangebracht en moeten de patroonhouder en de loop worden verschoven, gekanteld of geknikt om te voorkomen dat munitie in de voorziening kan worden geladen en daaruit kan worden afgevuurd.

(4)

Om ervoor te zorgen dat de technische specificaties voor alarm- en seinwapens geschikt zijn voor de grote verscheidenheid aan alarm- en seinwapens die momenteel beschikbaar zijn, moet in de bij deze richtlijn vastgestelde specificaties rekening worden gehouden met algemeen aanvaarde internationale normen en waarden voor patronen en kamers voor alarm- en seinwapens, en met name met tabel VIII van de tabellen met afmetingen van patronen en kamers („Tables of Dimensions of Cartridges and Chambers”, TDCC), zoals vastgesteld door de Permanente Internationale Commissie voor de beproeving van handvuurwapens (C.I.P.).

(5)

Om te voorkomen dat alarm- en seinwapens gemakkelijk kunnen worden omgebouwd tot vuurwapens, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat wapens die in de Unie worden vervaardigd of ingevoerd worden gecontroleerd om vast te stellen of zij aan de technische voorschriften van deze richtlijn voldoen. Deze controles zouden bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op verschillende modellen of typen voorzieningen, of op individuele voorzieningen, of beide.

(6)

De lidstaten moeten worden verplicht om elkaar op verzoek informatie te verstrekken over de resultaten van de door hen uitgevoerde controles op alarm- en seinwapens. Om de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken, moeten de lidstaten worden verplicht ten minste één nationaal contactpunt aan te wijzen dat informatie kan verstrekken aan de andere lidstaten.

(7)

Teneinde de uitvoering van controles op alarm- en seinwapens te vergemakkelijken, moeten de lidstaten worden verplicht met elkaar samen te werken bij het verrichten van dergelijke controles.

(8)

Deze richtlijn laat artikel 3 van Richtlijn 91/477/EEG onverlet.

(9)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (2) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

(10)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 13 ter, lid 1, van Richtlijn 91/477/EEG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Technische specificaties

De lidstaten zorgen ervoor dat voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren, te allen tijde moeten voldoen aan de in de bijlage bij deze richtlijn vastgestelde technische specificaties om niet als vuurwapen te worden beschouwd uit hoofde van Richtlijn 91/477/EEG.

Artikel 2

Controle op naleving van de technische specificaties

1.   De lidstaten zien erop toe dat voorzieningen van de soort bedoeld in artikel 1 onderworpen worden aan controles om na te gaan of zij aan de technische specificaties in de bijlage voldoen.

2.   De lidstaten werken met elkaar samen bij het verrichten van de in lid 1 bedoelde controles.

Artikel 3

Uitwisseling van informatie

Op verzoek verstrekt een lidstaat aan een andere lidstaat de resultaten van de door hem overeenkomstig artikel 2 verrichte controles. Daartoe wijst elke lidstaat ten minste één nationaal contactpunt aan om die resultaten te verstrekken en stelt hij de Commissie in kennis van de contactgegevens van dat nationale contactpunt.

Artikel 4

Omzettingsbepalingen

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 17 januari 2020 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 januari 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51.

(2)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


BIJLAGE

Technische specificaties voor voorzieningen als bedoeld in artikel 1

1.

De voorzieningen zijn van dien aard dat zij aan de volgende eisen voldoen:

a)

zij kunnen alleen pyrotechnische seinpatronen afvuren wanneer een adapter op de monding is aangebracht;

b)

zij zijn van binnen voorzien van een duurzame voorziening die het afvuren van patronen met enkelvoudige of meervoudige vaste ladingen, vaste kogels of vaste projectielen verhindert;

c)

zij zijn ontworpen voor een patroon die vermeld is in en die voldoet aan de afmetingen en andere normen zoals bedoeld in tabel VIII van de tabellen met afmetingen van patronen en kamers („Tables of Dimensions of Cartridges and Chambers”, TDCC), zoals vastgesteld door de Permanente Internationale Commissie voor de beproeving van handvuurwapens (C.I.P.), in de versie van die tabel die van toepassing is op het tijdstip van vaststelling van deze richtlijn.

2.

De voorzieningen kunnen niet met behulp van gewoon gereedschap worden aangepast om hetzij door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te kunnen stoten, hetzij omgebouwd te kunnen worden om daartoe in staat te zijn.

3.

Alle essentiële onderdelen van de voorzieningen zijn van dien aard dat zij niet kunnen worden gemonteerd of gebruikt als essentiële onderdelen van vuurwapens.

4.

De lopen van de voorzieningen kunnen niet worden verwijderd of aangepast zonder de voorziening aanzienlijk te beschadigen of kapot te maken.

5.

In het geval van voorzieningen waarvan de loop niet langer is dan 30 centimeter of waarvan de totale lengte niet meer dan 60 centimeter bedraagt, bevat de voorziening niet te verwijderen obstakels over de volledige lengte van de binnenzijde van loop, waardoor een lading, kogel of projectiel niet door explosieve voortstuwing door de loop kan worden bewogen, en wel op zodanige wijze dat de eventueel resterende vrije ruimte bij de monding niet langer is dan 1 cm.

6.

In het geval van voorzieningen die niet onder punt 5 vallen, bevat de voorziening niet te verwijderen obstakels over ten minste een derde van de lengte van de binnenzijde van loop, waardoor een lading, kogel of projectiel niet door explosieve voortstuwing door de loop kan worden bewogen, en wel op zodanige wijze dat de eventueel resterende vrije ruimte bij de monding niet langer is dan 1 cm.

7.

Ongeacht of de voorziening onder punt 5 of punt 6 valt, moet het eerste obstakel in de loop in elk geval zo dicht mogelijk bij de kamer van de voorziening zijn aangebracht, waarbij gassen via openingen moeten kunnen ontsnappen.

8.

Voor voorzieningen die zijn ontworpen om enkel losse patronen af te vuren, sluiten de obstakels als bedoeld in punt 5 of punt 6 de loop geheel af, afgezien van een of meer openingen voor het ontsnappen van gasdruk. Bovendien blokkeren de obstakels de loop geheel, op zodanige wijze dat geen gas kan worden afgevuurd vanuit de voorkant van de voorziening.

9.

Alle obstakels zijn permanent van aard en kunnen niet worden gedemonteerd zonder de kamer of de loop van de voorziening kapot te maken.

Voor voorzieningen die zijn ontworpen om enkel losse patronen af te vuren, zijn de obstakels geheel vervaardigd van een materiaal dat bestand is tegen snijden, boren, uitboren of slijpen (of een vergelijkbaar procedé) en een hardheid heeft van ten minste 700 HV 30 (volgens de Vickers-hardheidstest).

Voor voorzieningen die niet onder de tweede alinea van dit punt vallen, zijn de obstakels vervaardigd van een materiaal dat bestand is tegen snijden, boren, uitboren of slijpen (of een vergelijkbaar procedé) en een hardheid heeft van ten minste 610 HV 30. Langs de as van de loop kan een kanaal verlopen waardoor de irriterende stoffen of andere werkzame stoffen uit de voorziening kunnen worden uitgestoten.

In beide gevallen zijn de obstakels van dien aard dat zij de volgende zaken verhinderen:

a)

het vormen of vergroten van een opening in de loop langs de as daarvan;

b)

het verwijderen van de loop, behalve wanneer de framegroep en het kamerbereik van de voorziening onbruikbaar worden als gevolg van de verwijdering, of wanneer de integriteit van de voorziening dusdanig wordt aangetast dat zij niet zonder significante reparaties of toevoegingen kan worden gebruikt om de basis te vormen voor een vuurwapen.

10.

De patroonhouder en de loop worden beide verschoven, gekanteld of geknikt om te voorkomen dat munitie in de voorziening kan worden geladen en daaruit kan worden afgevuurd. In het geval van voorzieningen van het type revolver worden bovendien

a)

de openingen aan de voorzijde van de cilinderkamer versmald om ervoor te zorgen dat kogels in de kamer geblokkeerd worden;

b)

die openingen verschoven ten opzichte van de kamer.


BESLUITEN

17.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/27


BESLUIT (EU) 2019/70 VAN DE COMMISSIE

van 11 januari 2019

tot vaststelling van de EU-milieukeurcriteria voor grafisch papier en de EU-milieukeurcriteria voor tissuepapier en tissueproducten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 3)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 mag de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productgroep specifieke EU-milieukeurcriteria moeten worden vastgesteld.

(3)

In Besluit 2011/333/EU van de Commissie (2) zijn criteria en daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle voor de productgroep „kopieerpapier en grafisch papier” vastgelegd. De geldigheidsduur van die criteria en eisen is bij Besluit (EU) 2015/877 van de Commissie (3) tot 31 december 2018 verlengd.

(4)

In Besluit 2012/448/EU van de Commissie (4) zijn de criteria en daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle voor de productgroep „krantenpapier” vastgelegd. De geldigheidsduur van die criteria en eisen is bij Besluit (EU) 2015/877 tot 31 december 2018 verlengd.

(5)

In Beschikking 2009/568/EG van de Commissie (5) zijn de criteria en daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle voor de productgroep „tissuepapier” vastgelegd. De geldigheidsduur van die in Beschikking 2009/568/EG vastgelegde criteria en eisen is bij Besluit (EU) 2015/877 tot 31 december 2018 verlengd.

(6)

Bij de geschiktheidscontrole (Refit) betreffende de EU-milieukeur van 30 juni 2017, waarbij de uitvoering van Verordening (EG) nr. 66/2010 (6) is geëvalueerd, werd geconcludeerd dat een meer strategische aanpak voor de EU-milieukeur moet worden ontwikkeld, waaronder, waar van toepassing, de bundeling van nauw aan elkaar verwante productgroepen.

(7)

Overeenkomstig die conclusies en na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de EU moeten de productgroepen „kopieerpapier en grafisch papier” en „krantenpapier” worden samengevoegd tot een enkele productgroep „grafisch papier” met een nieuwe definitie die voor beide oude productgroepen samen van toepassing is met bepaalde wijzigingen die passend zijn om met de wetenschappelijke en marktontwikkelingen rekening te houden. In de nieuwe definitie moeten met name de gewichtsbeperkingen die op de oude productgroepen van toepassing waren, worden geschrapt om een grotere variëteit aan stijver papier te omvatten.

(8)

Daarnaast moet overeenkomstig de evaluatie de definitie van de productgroep „tissuepapier” op bepaalde punten worden aangepast, met name om op basis van ISO-norm 12625-1 een duidelijker onderscheid te maken tussen tissuepapier en het uiteindelijke tissueproduct; de productgroep moet de nieuwe naam „tissuepapier en tissueproducten” krijgen.

(9)

Om voor deze productgroepen beter rekening te houden met de beste praktijken op de markt en de in de tussentijd ingevoerde innovaties moet voor elke van beide productgroepen een nieuwe reeks criteria worden vastgesteld.

(10)

Het doel van de nieuwe criteria voor elke productgroep is de bevordering van energie-efficiënte productieprocessen waarbij minder stoffen worden uitgestoten die tot de eutrofiëring van waterlopen, de verzuring van de atmosfeer en klimaatverandering bijdragen, beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen en toepassing van grondstoffen die afkomstig zijn uit duurzaam beheerde bossen of van hergebruikt materiaal dat bijdraagt om de overgang naar een meer circulaire economie te vergemakkelijken.

(11)

De nieuwe criteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en verificatie voor elke productgroep moeten — rekening houdend met de innovatiecyclus van beide productgroepen — tot en met 31 december 2024 geldig zijn.

(12)

Aangezien beide productgroepen „grafisch papier” en „tissuepapier en tissueproducten” nauw met elkaar verband houden en de hiervoor geldende criteria soortgelijk zullen zijn, is het passend een enkel besluit vast te stellen waarin beide reeksen criteria in dezelfde handeling worden vastgelegd. Dit moet bovendien de zichtbaarheid van de regelingen voor marktdeelnemers vergroten en de administratieve belasting voor nationale autoriteiten verminderen.

(13)

Met het oog op de rechtszekerheid moeten Besluit 2011/333/EU, Besluit 2012/448/EU en Beschikking 2009/568/EG worden ingetrokken.

(14)

Voor producenten aan wier producten de EU-milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier, krantenpapier of tissuepapier is toegekend op grond van de criteria die respectievelijk in Besluit 2011/333/EU, Besluit 2012/448/EU of Beschikking 2009/568/EG zijn vastgelegd, moet in een overgangsperiode worden voorzien, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen teneinde aan de nieuwe criteria en eisen te voldoen. Gedurende een beperkte periode na de vaststelling van dit besluit moet aan producenten tevens worden toegestaan aanvragen in te dienen op basis van de in die besluiten of beschikking vastgestelde criteria of de bij dit besluit vastgestelde nieuwe criteria. Indien een EU-milieukeur op basis van de bij een van de oude besluiten of beschikking vastgestelde criteria is toegekend, mag het gebruik daarvan slechts tot en met 31 december 2019 worden toegestaan.

(15)

De in het dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité dat is opgericht bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De productgroep „grafisch papier” omvat vellen of rollen niet bewerkt, onbedrukt blanco papier of karton, al dan niet gekleurd, gemaakt van pulp en geschikt om te worden gebruikt om op te schrijven, te bedrukken of te bewerken.

Deze productgroep omvat niet:

a)

verpakkingspapier;

b)

warmtegevoelig papier;

c)

fotografisch en zelfkopiërend papier;

d)

geparfumeerd papier;

e)

papier dat onder de productgroep „tissuepapier en tissueproducten” valt zoals omschreven in artikel 2.

Artikel 2

De productgroep „tissuepapier en tissueproducten” omvat het volgende:

1)

vellen of rollen niet bewerkt tissuepapier voor bewerking tot producten die onder 2) vallen;

2)

tissueproducten geschikt voor gebruik voor persoonlijke hygiëne, het absorberen van vloeistoffen of het schoonmaken van oppervlakken, of voor een combinatie hiervan; inclusief maar niet beperkt tot tissueproducten van de volgende aard: zakdoekjes, toiletdoekjes, gezichtsdoekjes, keuken- of huishouddoekjes, handdoekjes, tafelservetten, tafelmatjes en industriële wisdoekjes.

Deze productgroep omvat niet:

a)

producten die onder de productgroep „absorberende hygiëneproducten” vallen zoals omschreven in Besluit 2014/763/EU van de Commissie (7);

b)

producten die reinigingsmiddelen bevatten die voor het reinigen van oppervlakken bedoeld zijn;

c)

tissueproducten gelamineerd met ander materiaal dan tissuepapier;

d)

cosmetische producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8), waaronder vochtige doekjes;

e)

geparfumeerd papier;

f)

producten die onder de productgroep „grafisch papier” vallen zoals omschreven in artikel 1 of producten die onder de productgroep „bedrukt papier” vallen zoals omschreven in Besluit 2012/481/EU van de Commissie (9).

Artikel 3

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.   pulp: vezelmateriaal dat bij de vervaardiging van papier in een pulpmolen hetzij mechanisch hetzij chemisch van cellulosevezels wordt geproduceerd (meestal afkomstig van hout);

2.   verpakking: alle producten, vervaardigd van materiaal van welke aard ook, die kunnen worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verwerken, afleveren of aanbieden van goederen, van grondstoffen tot afgewerkte producten, van producent tot gebruiker of consument;

3.   tissuepapier: licht, van pulp vervaardigd papier dat droog of nat, al dan niet gecrêpt kan zijn;

4.   tissueproducten: bewerkte producten van tissuepapier in één of meer lagen, al dan niet gevouwen, gegaufreerd, gelamineerd of bedrukt en mogelijk met een nabehandeling afgewerkt.

Artikel 4

1.   Om in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 voor de productgroep „grafisch papier” moet een product onder de definitie van die productgroep in artikel 1 van dit besluit vallen en moet het aan de criteria en de eisen inzake beoordeling en controle voldoen die in bijlage I bij dit besluit zijn vastgelegd.

2.   Om in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 voor de productgroep „tissuepapier en tissueproducten” moet een product onder de definitie van die productgroep in artikel 2 van dit besluit vallen en moet het aan de criteria en de eisen inzake beoordeling en controle voldoen die in bijlage II bij dit besluit zijn vastgelegd.

Artikel 5

De milieucriteria voor de productgroepen „grafisch papier” en „tissuepapier en tissueproducten”, alsmede de daarmee verband houdende eisen voor beoordeling en controle voor elke productgroep, zijn geldig tot en met 31 december 2024.

Artikel 6

1.   Het voor administratieve doeleinden aan de productgroep „grafisch papier” toegekende codenummer is „011”.

2.   Het voor administratieve doeleinden aan de productgroep „tissuepapier en tissueproducten” toegekende codenummer is „004”.

Artikel 7

Beschikking 2009/568/EG en de Besluiten 2011/333/EU en 2012/448/EU worden ingetrokken.

Artikel 8

1.   Niettegenstaande artikel 7 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen onder de beide productgroepen „grafisch papier”, zoals in dit besluit omschreven, en „kopieerpapier en grafisch papier”, zoals in Besluit 2011/333/EU omschreven, die vóór de datum van vaststelling van dit besluit zijn ingediend, geëvalueerd aan de hand van de in Besluit 2011/333/EU vastgelegde voorwaarden.

2.   Niettegenstaande artikel 7 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen onder de beide productgroepen „grafisch papier”, zoals in dit besluit omschreven, en „krantenpapier”, zoals in Besluit 2012/448/EU omschreven, die vóór de datum van vaststelling van dit besluit zijn ingediend, geëvalueerd aan de hand van de in Besluit 2012/448/EU vastgelegde voorwaarden.

3.   Niettegenstaande artikel 7 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen onder de beide productgroepen „tissuepapier en tissueproducten”, zoals in dit besluit omschreven, en „tissuepapier”, zoals in Beschikking 2009/568/EG omschreven, die vóór de datum van vaststelling van dit besluit zijn ingediend, geëvalueerd aan de hand van de in Beschikking 2009/568/EG vastgelegde voorwaarden.

4.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen onder de productgroepen „grafisch papier” of „tissuepapier en tissueproducten” die op of na de datum van vaststelling van dit besluit maar uiterlijk op 31 december 2018 worden ingediend, mogen naargelang van het geval hetzij op de in dit besluit vastgelegde criteria zijn gebaseerd, hetzij op de in Besluit 2011/333/EU, Besluit 2012/448/EU of Beschikking 2009/568/EG vastgelegde criteria zijn gebaseerd. Bedoelde aanvragen worden geëvalueerd overeenkomstig de criteria waarop zij zijn gebaseerd.

5.   Indien de EU-milieukeur wordt toegekend op grond van een aanvraag die overeenkomstig de in Beschikking 2009/568/EG, Besluit 2011/333/EU of Besluit 2012/448/EU vastgelegde criteria is geëvalueerd, mag die EU-milieukeur slechts tot en met 31 december 2019 worden gebruikt.

Artikel 9

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 januari 2019.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Besluit 2011/333/EU van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier (PB L 149 van 8.6.2011, blz. 12).

(3)  Besluit (EU) 2015/877 van de Commissie van 4 juni 2015 tot wijziging van Beschikking 2009/568/EG en de Besluiten 2011/333/EU, 2011/381/EU, 2012/448/EU en 2012/481/EU teneinde de geldigheidsduur van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan bepaalde producten te verlengen (PB L 142 van 6.6.2015, blz. 32).

(4)  Besluit 2012/448/EU van de Commissie van 12 juli 2012 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor krantenpapier (PB L 202 van 28.7.2012, blz. 26).

(5)  Beschikking 2009/568/EG van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan tissuepapier (PB L 197 van 29.7.2009, blz. 87).

(6)  Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) en van Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (COM(2017) 355 final).

(7)  Besluit 2014/763/EU van de Commissie van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan absorberende hygiëneproducten (PB L 320 van 6.11.2014, blz. 46).

(8)  Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).

(9)  Besluit 2012/481/EU van de Commissie van 16 augustus 2012 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor bedrukt papier (PB L 223 van 21.8.2012, blz. 55).


BIJLAGE I

EU-MILIEUKEURCRITERIA VOOR DE TOEKENNING VAN DE EU-MILIEUKEUR AAN GRAFISCH PAPIER

KADER

Doelstellingen van de criteria

De criteria zijn er met name op gericht lozingen van toxische of eutrofische stoffen in water en milieuschade of met het gebruik van energie verbonden milieurisico's (klimaatverandering, verzuring, aantasting van de ozonlaag, uitputting van niet-hernieuwbare energiebronnen) te verminderen. Derhalve is het doel van de criteria:

het energieverbruik en de daarmee verband houdende luchtemissies terug te dringen;

milieuschade te verminderen door emissies in water en afvalproductie te verminderen;

milieuschade of -risico's door het gebruik van gevaarlijke chemische stoffen te verminderen; en

bossen te beschermen door te eisen dat gerecyclede vezels of primaire vezels worden gebruikt die uit bossen en gebieden die op duurzame wijze worden beheerd, afkomstig zijn.

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan grafisch papier:

1.

emissies in water en lucht;

2.

energieverbruik;

3.

vezels: instandhouding van hulpbronnen, duurzaam bosbeheer;

4.

beperking van gevaarlijke stoffen en mengsels;

5.

afvalbeheer;

6.

geschiktheid voor gebruik;

7.

informatie op de verpakking;

8.

informatie op de EU-milieukeur.

De milieucriteria hebben betrekking op de productie van pulp met inbegrip van alle subprocessen die daarvan deel uitmaken, vanaf het moment waarop de primaire vezels of gerecyclede vezels de productielocatie binnenkomen tot het moment waarop de pulp de pulpfabriek verlaat. Voor het papierproductieproces zijn de milieucriteria van toepassing op alle subprocessen in de papierfabriek, vanaf het maken van de pulp voor de productie van grafisch papier tot het moment waarop het papier op de moederrol wordt gewikkeld.

De milieucriteria hebben geen betrekking op het vervoer en de verpakking van de grondstoffen (bv. hout), pulp of papier. De bewerking van papier is ook niet inbegrepen.

Beoordeling en controle: Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analysen, testverslagen of ander bewijsmateriaal te verstrekken waaruit blijkt dat aan de criteria is voldaan, kunnen deze afkomstig zijn van de aanvrager en/of diens leverancier(s) en/of hun leveranciers enz., naargelang het geval.

De bevoegde instanties baseren zich bij voorkeur op verklaringen en controles die zijn afgegeven door instellingen die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria erkend zijn, en op controles door instellingen die erkend zijn volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instellingen die producten, processen en diensten certificeren.

Eventueel mogen andere dan de bij elk criterium vermelde testmethoden worden gebruikt indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden aanvaard.

Indien nodig, kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie vragen en onafhankelijke controles of inspecties ter plaatse uitvoeren om te controleren of aan deze criteria wordt voldaan.

Het grafischpapierproduct moet aan alle respectieve eisen voldoen van het land waar het in de handel wordt gebracht. De aanvrager bevestigt in een verklaring dat het product aan deze eis voldoet.

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.   luchtgedroogde ton: luchtgedroogde ton (ADt = air dry tonne) pulp met een gehalte van 90 % droge stof;

2.   chemische pulp: vezelmateriaal dat is verkregen door uit de grondstof een aanzienlijk deel van de niet-cellulosehoudende bestanddelen door chemische behandeling te verwijderen (koken, lignineverwijdering, bleken);

3.   CMP: mechano-chemische pulp;

4.   CTMP: chemisch-thermomechanische pulp;

5.   ontinkte pulp: pulp gemaakt van papier voor recycling waaruit inkt en andere verontreinigingen zijn verwijderd;

6.   kleurstoffen: een intens gekleurd of fluorescerend organisch materiaal dat een substraat door selectieve absorptie kleur geeft. Kleurstoffen zijn oplosbaar en/of ondergaan bij de toepassing ervan een proces waarbij elke kristalstructuur van de kleurstof, althans tijdelijk, wordt vernietigd. Kleurstoffen worden in het substraat vastgehouden door absorptie, oplossen en mechanische retentie of door ionaire of covalente chemische bindingen;

7.   ECF-pulp: elementair chloorvrij gebleekte pulp;

8.   geïntegreerde productie: pulp en papier worden op dezelfde locatie geproduceerd. De pulp wordt vóór de papierproductie niet gedroogd. De papier/kartonproductie is rechtstreeks verbonden met de pulpproductie;

9.   houthoudend papier of karton: papier of karton met een vezelsamenstelling waarvan houthoudende pulp een essentieel bestanddeel is;

10.   pigmenten en kleurstoffen op basis van metalen: pigmenten en kleurstoffen die meer dan 50 gewichtspercenten van de desbetreffende metaalverbinding(en) bevatten;

11.   niet-geïntegreerde productie: hetzij productie van marktpulp (voor verkoop) in fabrieken waar geen papiermachines in gebruik zijn, hetzij productie van papier/karton uitsluitend op basis van pulp die in andere fabrieken is geproduceerd (marktpulp);

12.   papieruitval: papiermateriaal dat tijdens het papiermachineproces wordt weggegooid maar dat de eigenschappen heeft om ter plaatse te kunnen worden hergebruikt door weer in hetzelfde fabricageproces te worden opgenomen waarin het is gemaakt. Voor de toepassing van dit besluit wordt deze term niet uitgebreid tot bewerkingsprocessen die als processen worden beschouwd die zich onderscheiden van de papiermachine;

13.   pigmenten: gekleurde, zwarte, witte of fluorescerende, organische of anorganische, vaste deeltjes die gewoonlijk niet oplosbaar zijn in, en fysiek en chemisch niet worden aangetast door, het bindmiddel of substraat waarin zij zijn opgenomen. Zij ontlenen hun kleurwerking aan de selectieve absorptie en/of verstrooiing van licht. Pigmenten worden gewoonlijk gedispergeerd in bindmiddelen of substraten voor toepassing bij de vervaardiging van bijvoorbeeld inkten, verven, kunststoffen of andere polymere materialen. Gedurende het gehele kleuringsproces blijven pigmenten een kristallijne of vaste structuur behouden;

14.   gerecyclede vezels: vezels verkregen uit de afvalstroom tijdens een productieproces of gegenereerd door huishoudens of door commerciële, industriële en institutionele inrichtingen in hun rol als eindgebruikers van het product. Deze vezels kunnen niet langer voor het beoogde doel worden gebruikt. Het hergebruik van materialen die in een proces zijn gegenereerd en die geschikt zijn om binnen datzelfde proces dat het materiaal genereerde, te worden geregenereerd (papieruitval van papierfabrieken — zelf geproduceerd of ingekocht), is hiervan uitgesloten;

15.   TCF-pulp: totaal chloorvrij gebleekte pulp;

16.   TMP: thermomechanische pulp.

EU-MILIEUKEURCRITERIA

Criterium 1 — Emissies in water en lucht

Als eerste voorwaarde moet de pulp- en papierproductielocatie aan alle respectieve wettelijke eisen voldoen van het land waar deze zich bevindt.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit, die door relevante documentatie en verklaringen van de pulpleverancier(s) worden gestaafd.

Criterium 1(a) Chemische zuurstofvraag (COD = Chemical Oxygen demand), zwavel (S), NOx, fosfor (P)

Deze eis is gebaseerd op informatie over emissies in verhouding tot een gespecificeerde referentiewaarde. De verhouding tussen de werkelijke emissies en de referentiewaarde wordt in een emissiescore omgezet.

De score voor een afzonderlijke emissieparameter mag niet meer dan 1,3 bedragen.

In alle gevallen mag het totale aantal punten (Ptotaal = PCOD + PS + PNOx + PP) niet meer dan 4,0 bedragen.

In geval van niet-geïntegreerde productie verstrekt de aanvrager een berekening waarin zowel de pulp- als de papierproductie is opgenomen.

Voor de pulp- en papierproductie als geheel vindt de berekening van PCOD als volgt plaats (de berekeningen van PS, PNOx en PP moeten op precies dezelfde manier plaatsvinden).

Voor elke pulp „i” die wordt gebruikt, worden de hiermee samenhangende COD-emissies (CODpulp„i” uitgedrukt in kg/luchtgedroogde ton — ADt) gewogen aan de hand van het aandeel van elke gebruikte pulp (pulp „i” met betrekking tot luchtgedroogde ton pulp) en opgeteld. Luchtgedroogde ton gaat uit van een gehalte van 90 % droge stof voor pulp en van 95 % voor papier.

De gewogen COD-emissie voor de pulp wordt vervolgens opgeteld bij de gemeten COD-emissie van de papierproductie en deze som is de totale COD-emissie, CODtotaal.

De gewogen COD-referentiewaarde voor de pulpproductie wordt op dezelfde manier berekend, dat wil zeggen dat de som van de gewogen referentiewaarden voor elke gebruikte pulpsoort, opgeteld bij de referentiewaarde voor de papierproductie de totale COD-referentiewaarde geeft, CODref,totaal. Tabel 1 bevat de referentiewaarden voor elke gebruikte pulpsoort en voor de papierproductie.

Ten slotte wordt de totale COD-emissie gedeeld door de totale COD-referentiewaarde, als volgt:

Formula

Tabel 1

Referentiewaarden voor emissies bij de productie van verschillende soorten pulp en papier

Pulpkwaliteit/papier

Emissies (kg/ADt)

COD-referentie

P-referentie

S-referentie

NOx-referentie

Gebleekte chemische pulp (behalve sulfiet)

16,00

0,025

0,09 (1)

0,35

1,60

Gebleekte chemische pulp (sulfiet)

24,00

0,04

0,75

1,60

Magnesiumpulp

28,00

0,056

0,75

1,60

Ongebleekte chemische pulp

6,50

0,016

0,35

1,60

CTMP/CMP

16,00

0,008

0,20

0,25/0,70 (2)

TMP/houtpulp

3,00/5,40 (3)

0,008

0,20

0,25

Niet-ontinkte gerecyclede vezelpulp

1,10

0,006

0,20

0,25

Ontinkte gerecyclede vezelpulp

2,40

0,008

0,20

0,25

Papierfabriek (kg/ton)

1,00

0,008

0,30

0,70

In geval van gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit in dezelfde fabriek kunnen de S- en NOx-emissies ten gevolge van de opwekking van elektriciteit van de totale hoeveelheid worden afgetrokken. Het aandeel van de emissies ten gevolge van de opwekking van elektriciteit kan als volgt worden berekend:

2 × (MWh(elektriciteit))/[2 × MWh(elektriciteit) + MWh(warmte)]

In deze berekening staat elektriciteit voor de elektriciteit die in de warmte-krachtcentrale wordt geproduceerd. De warmte in deze berekening is de nettowarmte die door de warmte-krachtcentrale aan de pulp-/papierproductie wordt geleverd.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt gedetailleerde berekeningen en testgegevens waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving, waaronder testverslagen waarbij van de volgende standaardtestmethoden voor doorlopende of periodieke controle (of gelijkwaardige standaardmethoden die de bevoegde instantie aanvaard als methoden die gegevens van gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit leveren) gebruik wordt gemaakt: COD: ISO 15705 of ISO 6060; NOx: EN 14792 of ISO 11564; S(oxid.): EN 14791 of EPA nr. 8; S(red.): EPA nr. 15A, 16A of 16B; S-gehalte in olie: ISO 8754; S-gehalte in kolen: ISO 19579; S-gehalte in biomassa: EN 15289; totaal P: EN ISO 6878.

Er kunnen ook snelle tests worden gebruikt om emissies te controleren voor zover zij regelmatig (bv. maandelijks) worden vergeleken met de relevante bovengenoemde normen of geschikte equivalenten daarvan. In geval van COD-emissies wordt doorlopende controle op basis van de analyse van het totaal aan organische koolstof (TOC) aanvaard, zolang voor de desbetreffende productielocatie een correlatie tussen de TOC- en COD-resultaten is vastgesteld.

De minimale meetfrequentie is dagelijks voor COD-emissies en wekelijks voor totale P-emissies, tenzij in de exploitatievergunning anders gespecificeerd. In elk geval worden S- en NOx-emissies doorlopend (voor emissies van ketels met een capaciteit van meer dan 50 MW) of periodiek (ten minste eenmaal per jaar voor ketels en drogers met een capaciteit van 50 MW of minder per stuk) gemeten.

De gegevens worden gerapporteerd als jaarlijkse gemiddelden, behalve in de volgende gevallen:

de productiecampagne vindt slechts gedurende een beperkte periode plaats;

de productie-installatie is nieuw of herbouwd, dan is de grondslag voor de metingen een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd.

In beide gevallen mogen de gegevens slechts worden aanvaard als deze representatief zijn voor de respectieve campagne en als voor elke emissieparameter voldoende metingen zijn gedaan.

De documentatie ter staving bevat een indicatie van de meetfrequentie en de berekening van de punten voor COD, totaal P, S en NOx.

Alle emissies van S en NOx die tijdens de productie van pulp en papier plaatsvinden, zijn in de emissies in lucht opgenomen, met inbegrip van stoom die buiten de productielocatie wordt geproduceerd, met aftrek van de emissies in verband met de productie van elektriciteit. De metingen omvatten terugwinningsinstallaties, kalkovens, stoomketels en verbrandingsovens voor sterk ruikende gassen. Ook met diffuse emissies wordt rekening gehouden. Gemelde emissiewaarden voor S in de lucht omvatten zowel geoxideerde als gereduceerde S-emissies. De S-emissies met betrekking tot warmteopwekking uit olie, kolen en overige externe brandstoffen met een S-gehalte dat bekend is, mogen worden berekend in plaats van gemeten en worden in aanmerking genomen.

Metingen van emissies in water worden op ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, verricht op het punt van lozing van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van de fabriek. Indien het fabrieksafvalwater naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie van een gemeente of een andere derde partij toe gaat, worden de ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, op het punt van lozing van het fabrieksafvalwater op het riool geanalyseerd en worden de resultaten vermenigvuldigd met een verwijderingsrendementsfactor voor die gemeentelijke of andere afvalwaterzuiveringsinstallatie. De verwijderingsrendementsfactor wordt gebaseerd op de informatie die de exploitant van de gemeentelijke of andere afvalwaterzuiveringsinstallatie verstrekt.

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke emissiewaarden voor pulp en papier te verkrijgen, worden de emissiewaarden voor pulp(soorten) op nul gezet en worden de gecombineerde emissies met de gecombineerde referentiewaarden voor de relevante pulp- en papierproductie vergeleken. Het gewogen gehalte van elke pulpsoort waaraan in tabel 1 een specifieke referentiewaarde is toegekend, komt in de berekening tot uiting.

Criterium 1(b) — Adsorbeerbare gehalogeneerde organische verbindingen (AOX)

Dit criterium heeft betrekking op elementair chloorvrije pulp (ECF).

De AOX-emissies afkomstig van de productie van elke pulpsoort die in het grafisch papier met de EU-milieukeur wordt gebruikt, mogen niet meer dan 0,17 kg/ADt bedragen.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt testverslagen waarbij de testmethode AOX ISO 9562 of een gelijkwaardige methode wordt gebruikt, samen met gedetailleerde berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving.

De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met een lijst van de verschillende ECF-pulpsoorten die in de pulpmix zijn gebruikt, het respectieve gewicht en de afzonderlijke AOX-emissies daarvan, uitgedrukt als kg AOX/ADt pulp.

De documentatie ter staving bevat een indicatie van de meetfrequentie. AOX wordt alleen gemeten bij processen waarbij chloorverbindingen voor het bleken van de pulp worden gebruikt. AOX hoeft niet te worden gemeten in het effluent van niet-geïntegreerde papierproductie of in de effluenten van pulpproductie zonder bleking of waar de bleking met chloorvrije stoffen wordt uitgevoerd.

Metingen van AOX-emissies in water worden op ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, verricht op het punt van lozing van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van de fabriek. Indien het fabrieksafvalwater naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie van een gemeente of een andere derde partij toe gaat, worden de ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, op het punt van lozing van het fabrieksafvalwater op het riool geanalyseerd en worden de resultaten vermenigvuldigd met een verwijderingsrendementsfactor voor die gemeentelijke of andere afvalwaterzuiveringsinstallatie. De verwijderingsrendementsfactor wordt gebaseerd op de informatie die de exploitant van de gemeentelijke of andere afvalwaterzuiveringsinstallatie verstrekt.

Informatie over de emissies wordt uitgedrukt als het jaarlijkse gemiddelde van metingen die ten minste elke twee maanden worden gedaan. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie is de grondslag voor de metingen een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De metingen zijn representatief voor de desbetreffende productieperiode.

Wanneer de aanvrager geen ECF-pulp gebruikt, voldoet een dienovereenkomstige verklaring aan de bevoegde instantie.

Criterium 1(c) — CO2

Kooldioxide-emissies uit fossiele brandstoffen die voor de productie van warmte en elektriciteit voor het productieproces (al dan niet op de productielocatie) worden gebruikt, mogen de volgende grenswaarden niet overschrijden:

1.

1 100 kg CO2/ton voor papier dat van 100 % ontinkte/gerecyclede pulp wordt gemaakt;

2.

1 000 kg CO2/ton voor papier dat van 100 % chemische pulp wordt gemaakt;

3.

1 600 kg CO2/ton voor papier dat van 100 % mechanische pulp wordt gemaakt.

Voor papier dat uit een combinatie van chemische pulp, gerecyclede pulp en mechanische pulp wordt gemaakt, wordt een gewogen grenswaarde berekend op basis van het aandeel van elke pulpsoort in het mengsel. De werkelijke emissiewaarde wordt berekend als de som van de emissies van de pulp- en papierproductie, gelet op het mengsel van de gebruikte pulpsoorten.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt gegevens en gedetailleerde berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving.

Voor elke gebruikte pulpsoort verstrekt de pulpfabrikant de aanvrager een enkele CO2-emissiewaarde in kg CO2/ADt. De aanvrager verstrekt ook een enkele CO2-emissiewaarde per voor de productie van grafisch papier met de EU-milieukeur gebruikte papiermachine. Voor geïntegreerde fabrieken mogen de CO2-emissies voor de pulp- en papierproductie als een enkele waarde worden gerapporteerd.

Om de maximaal toegestane CO2-emissies te bepalen, omschrijft de aanvrager de pulpmix naar pulpsoort (bv. chemische pulp, mechanische pulp en gerecyclede pulp).

Om de werkelijke CO2-emissies te berekenen, omschrijft de aanvrager de pulpmix naar afzonderlijk geleverde pulpsoort, berekent hij de gemiddelde gewogen CO2-emissies voor pulpproductie en voegt hij deze waarde toe aan de CO2-emissies van de papiermachine(s).

De gegevens over de CO2-emissies omvatten alle bronnen van niet-hernieuwbare brandstoffen bij de productie van pulp en papier, met inbegrip van de emissies bij de productie van elektriciteit (zowel op als buiten de productielocatie).

Brandstofemissiefactoren worden gebruikt overeenkomstig bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 601/2012 (4).

Voor elektriciteit van het net wordt een emissieberekeningsfactor van 384 (kg CO2/MWh) gebruikt overeenkomstig de MEErP-methode (5).

De periode voor de berekeningen of de massabalansen is gebaseerd op de productie gedurende twaalf maanden. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie zijn de berekeningen gebaseerd op een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De berekeningen zijn representatief voor de desbetreffende productieperiode.

Voor elektriciteit van het net wordt de in hierboven vermelde waarde (het Europese gemiddelde) gebruikt, tenzij de aanvrager documentatie overlegt waarin de gemiddelde waarde voor zijn elektriciteitsleveranciers (contractleveranciers) is vastgelegd. In dat geval mag de aanvrager deze waarde gebruiken in plaats van de genoemde waarde. In de documentatie die als bewijs van naleving wordt gebruikt, zijn de technische specificaties opgenomen die de gemiddelde waarde aangeven (bv. een kopie van een contract).

De hoeveelheid energie afkomstig van hernieuwbare bronnen die voor de productieprocessen wordt ingekocht en gebruikt, telt niet mee voor de berekening van de CO2-uitstoot. De aanvrager verstrekt passende documentatie waaruit blijkt dat deze energiesoort werkelijk in de fabriek wordt gebruikt of extern is ingekocht.

Criterium 2 — Energieverbruik

Deze eis is gebaseerd op informatie over het werkelijke energieverbruik tijdens de pulp- en papierproductie in verhouding tot gespecificeerde referentiewaarden.

Het energieverbruik omvat het elektriciteits- en brandstofverbruik voor de productie van warmte en moet in punten (Ptotaal) worden uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.

Het totale aantal punten (Ptotaal = PE + PF) mag de 2,5 niet overschrijden.

Tabel 2 bevat de referentiewaarden voor de berekening van het energieverbruik.

In geval van een mengsel van pulpsoorten wordt de referentiewaarde voor het elektriciteits- en brandstofverbruik voor de productie van warmte gewogen aan de hand van het aandeel van elke gebruikte pulpsoort (pulp „i” met betrekking tot luchtgedroogde ton pulp) en opgeteld.

Criterium 2(a) — Elektriciteit

Het elektriciteitsverbruik betreffende de pulp- en papierproductie wordt in punten (PE) uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.

Berekening voor pulpproductie: Voor elke pulp i die wordt gebruikt, wordt het hiermee samenhangende elektriciteitsverbruik (Epulp,i uitgedrukt in kWh/ADt) als volgt berekend:

Epulp,i = intern geproduceerde elektriciteit + gekochte elektriciteit — verkochte elektriciteit

Berekening voor papierproductie: Op dezelfde manier wordt het elektriciteitsverbruik voor de papierproductie (Epapier) als volgt berekend:

Epapier = intern geproduceerde elektriciteit + gekochte elektriciteit — verkochte elektriciteit

Ten slotte worden de punten voor de productie van pulp en papier als volgt samengevoegd om het totale aantal punten (PE) te verkrijgen:

Formula

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke elektriciteitswaarden voor pulp en papier te verkrijgen, worden de elektriciteitswaarden voor pulp(soorten) op nul gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.

Criterium 2(b) — Brandstofverbruik voor warmteproductie

Het brandstofverbruik betreffende de pulp- en papierproductie wordt in punten (PE) uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.

Berekening voor pulpproductie: Voor elke pulp i die wordt gebruikt, wordt het hiermee samenhangende brandstofverbruik (Fpulp,i uitgedrukt in kWh/ADt) als volgt berekend:

Fpulp,i = intern geproduceerde brandstof + gekochte brandstof — verkochte brandstof — 1,25 × intern geproduceerde elektriciteit

Opmerking:

1.

Fpulp,i (en de bijdrage ervan aan PF, pulp) hoeft voor mechanische pulp niet te worden berekend, tenzij het ingekochte luchtgedroogde mechanische pulp betreft met een drogestofgehalte van ten minste 90 %.

2.

De hoeveelheid brandstof die wordt gebruikt om de verkochte warmte te produceren, wordt in bovenstaande berekening opgeteld bij „verkochte brandstof”.

Berekening voor papierproductie: Op dezelfde manier wordt het brandstofverbruik betreffende de papierproductie (Fpapier, uitgedrukt in kWh/ADt) als volgt berekend:

Fpapier = intern geproduceerde brandstof + gekochte brandstof — verkochte brandstof — 1,25 × intern geproduceerde elektriciteit

Ten slotte worden de punten voor de productie van pulp en papier als volgt samengevoegd om het totale aantal punten (PF) te verkrijgen:

Formula

Tabel 2

Referentiewaarden voor elektriciteit en brandstof

Pulpkwaliteit

Brandstof kWh/ADt

Freferentie

Elektriciteit kWh/ADt

Ereferentie

Niet-admp

Admp

Niet-admp

Admp

Chemische pulp

3 650

4 650

750

750

Thermomechanische pulp (TMP)

0

900

2 200

2 200

Houtpulp (met inbegrip van onder druk verkregen houtpulp)

0

900

2 000

2 000

Chemisch-thermomechanische pulp (CTMP)

0

800

1 800

1 800

Gerecyclede pulp

350

1 350

600

600

Papierkwaliteit

kWh/ton

Ongecoat fijnpapier, tijdschriftpapier (SC), krantenpapier

1 700

750

Gecoat fijnpapier, tijdschriftpapier met coating (LWC, MWC)

1 700

800

Admp = air dried market pulp (luchtdroge ingekochte pulp)

Beoordeling en controle (voor zowel (a) als (b)): De aanvrager verstrekt gedetailleerde berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede alle hiermee samenhangende documentatie ter staving. De nadere bijzonderheden die worden gegeven, hebben zodoende ook betrekking op het totale elektriciteits- en brandstofverbruik.

De aanvrager berekent het gehele energieverbruik, onderverdeeld in warmte/brandstof en elektriciteit gebruikt voor de productie van pulp en papier, met inbegrip van de energie die bij het ontinkten van afvalpapier voor de productie van gerecyclede pulp wordt gebruikt. De energie die bij het transport van grondstoffen, alsmede bij de bewerking en verpakking wordt gebruikt, is niet begrepen in de berekeningen voor het energieverbruik.

De totale warmte-energie is inclusief alle gekochte brandstoffen. Tevens omvat zij de warmte-energie die bij de verbranding van afvalloog en afval van processen op de productielocatie (bv. houtafval, zaagsel, afvalloog, -papier en papieruitval) wordt teruggewonnen, alsmede de warmte die bij de interne opwekking van elektriciteit wordt teruggewonnen. Bij de berekening van de totale warmte-energie hoeft de aanvrager evenwel slechts 80 % van de warmte-energie uit dergelijke bronnen mee te rekenen.

Met elektrische energie wordt netto ingevoerde energie, afkomstig van het elektriciteitsnet en de interne opwekking van elektriciteit, gemeten als elektrisch vermogen, bedoeld. De voor de behandeling van afvalwater gebruikte elektriciteit hoeft niet te worden meegerekend.

Daar waar stoom met gebruik van elektriciteit als warmtebron wordt opgewekt, wordt de warmtewaarde van de stoom berekend, vervolgens wordt deze gedeeld door 0,8 en bij het totale brandstofverbruik opgeteld.

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke brandstof(warmte)waarden voor pulp en papier te verkrijgen, worden de brandstof(warmte)waarden voor pulp(soorten) op nul gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.

Criterium 3 — Vezels — instandhouding van hulpbronnen, duurzaam bosbeheer

De vezelgrondstof mag uit gerecyclede of primaire vezels bestaan.

Primaire vezels mogen niet van ggo-soorten afkomstig zijn.

Voor alle vezels zijn geldige handelsketencertificaten vereist die op basis van een onafhankelijk certificatiesysteem van een derde partij zijn afgegeven, zoals de Forest Stewardship Council (FSC), het Programme for the Endorsement of Forest Certification (PEFC — programma ter ondersteuning van boscertificering) of gelijkwaardig, of leveringsbonnen van papier voor recycling overeenkomstig EN 643.

Ten minste 70 % van al het vezelmateriaal dat voor het product of de productielijn bestemd is, is uit bossen of gebieden afkomstig die overeenkomstig beginselen van duurzaam bosbeheer worden beheerd die aan de eisen van de desbetreffende onafhankelijke handelsketenregeling voldoen en/of van gerecycled materiaal afkomstig zijn.

Uitgesloten van de berekening van het gehalte gerecyclede vezels is het hergebruik van afvalmaterialen die geschikt zijn om binnen hetzelfde proces dat het materiaal genereerde, te worden geregenereerd (bv. papieruitval van papiermachines — zelf geproduceerd of ingekocht). Grondstof van (zelfgeproduceerde of ingekochte) uitval van bewerkingsoperaties mag wel als een bijdrage aan het gehalte aan gerecyclede vezels worden beschouwd als hiervoor leveringsbonnen overeenkomstig EN 643 zijn uitgegeven.

Voor dergelijk ongecertificeerd primair materiaal is een controlesysteem vereist dat garandeert dat het materiaal van een legale bron afkomstig is en aan eventuele andere eisen van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal voldoet.

De certificeringsinstanties die certificaten met betrekking tot bosbeheer en/of handelsketens afgeven, worden door die certificeringsregeling geaccrediteerd of erkend.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van conformiteit die wordt gestaafd door een geldig handelsketencertificaat uitgegeven door een onafhankelijk certificatiesysteem van de fabrikant van grafisch papier met de EU-milieukeur en voor alle primaire vezels die in het product of de productielijn worden gebruikt. FSC, PEFC en gelijkwaardige systemen worden aanvaard als een onafhankelijk, door derden beheerd certificatiesysteem. Wanneer gerecyclede vezels zijn gebruikt en geen verklaringen van de FSC of PEFC of soortgelijke instanties betreffende recycling zijn gebruikt, wordt het bewijs geleverd door leveringsbonnen overeenkomstig EN 643.

De aanvrager verstrekt extern gecontroleerde boekhoudkundige documenten die aantonen dat ten minste 70 % van het materiaal dat voor het product of de productielijn bestemd is, uit bossen of gebieden afkomstig is die overeenkomstig beginselen van duurzaam bosbeheer worden beheerd die aan de eisen van de desbetreffende onafhankelijke handelsketenregeling voldoen en/of van gerecycled materiaal afkomstig zijn.

Indien het product of de productielijn ongecertificeerd primair materiaal bevat, worden bewijsstukken verstrekt die aantonen dat het gehalte aan ongecertificeerd primair materiaal maximaal 30 % bedraagt en onder een controlesysteem valt dat garandeert dat het materiaal van een legale bron afkomstig is en aan eventuele andere eisen van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal voldoet.

Indien het certificatiesysteem niet specifiek vereist dat al het primair materiaal afkomstig is van niet-ggo-soorten, wordt dit met aanvullende bewijsstukken aangetoond.

Criterium 4 — Beperking van gevaarlijke stoffen en mengsels

De basis om aan te tonen dat aan elk van de subcriteria van criterium 4 wordt voldaan, is dat de aanvrager een lijst verstrekt van alle chemische stoffen die worden gebruikt, samen met de bijbehorende documentatie (veiligheidsinformatieblad of een verklaring van de leverancier van de chemische stof).

Criterium 4(a) — Beperkingen van toepassing op zeer zorgwekkende stoffen

Opmerking: Alle chemische stoffen die in het productieproces van de papierfabriek worden gebruikt en een werking hebben, moeten worden gescreend. Dit criterium is niet van toepassing op chemische stoffen die voor de behandeling van afvalwater worden gebruikt, tenzij het behandelde afvalwater in het papierproductieproces wordt hergebruikt.

Het papierproduct mag stoffen die volgens de procedure van artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn vastgesteld en die in de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen zijn opgenomen, niet in hogere concentraties dan 0,10 gewichtsprocent bevatten. Geen enkele afwijking van deze eis wordt toegestaan.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring dat het papierproduct geen zeer zorgwekkende stoffen in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtsprocent bevat. De verklaring wordt gestaafd door veiligheidsinformatiebladen of passende verklaringen van leveranciers van alle chemische stoffen die in het productieproces van de papierfabriek worden gebruikt en een werking hebben, waaruit blijkt dat geen van de chemische stoffen zeer zorgwekkende stoffen in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtsprocent bevatten.

De lijst van stoffen die worden beschouwd als zeer zorgwekkend en die zijn opgenomen in de lijst van stoffen die voor opneming in aanmerking komen overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, is via de volgende link te vinden:

http://echa.europa.eu/chem_data/authorisation_process/candidate_list_table_en.asp

Op de aanvraagdatum wordt naar deze lijst verwezen.

Criterium 4(b) — Beperkingen betreffende indeling, etikettering en verpakking

Opmerking: Alle chemische stoffen die in het productieproces van de papierfabriek worden gebruikt en een werking hebben, moeten worden gescreend. Dit criterium is niet van toepassing op chemische stoffen die voor de behandeling van afvalwater worden gebruikt, tenzij het behandelde afvalwater in het papierproductieproces wordt hergebruikt.

Tenzij in tabel 3 uitgezonderd, mag het papierproduct geen stoffen of mengsels in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtspercenten bevatten die zijn ingedeeld volgens een van de volgende gevarenaanduidingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7):

Gevaren van groep 1: kankerverwekkend, mutageen en/of giftig voor de voortplanting (CMR) uit categorie 1A of 1B: H340, H350, H350i, H360, H360F, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df.

Gevaren van groep 2: CMR categorie 2: H341, H351, H361, H361f, H361d, H361fd, H362; aquatische toxiciteit categorie 1: H400, H410; acute toxiciteit categorie 1 en 2: H300, H310, H330; aspiratietoxiciteit categorie 1: H304; specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) categorie 1: H370, H372; huidallergeen categorie 1 (*1): H317.

Gevaren van groep 3: aquatische toxiciteit categorie 2, 3 en 4: H411, H412, H413; acute toxiciteit categorie 3: H301, H311, H331; STOT categorie 2: H371, H373.

Uitgesloten van bovenstaande eis is het gebruik van stoffen of mengsels waarvan de chemische samenstelling tijdens het papierproductieproces dusdanig verandert (bv. anorganische vlokmiddelen, middelen voor dwarsbinding, anorganische oxidatiemiddelen en reductiemiddelen) dat de desbetreffende gevarenbeperking niet meer van toepassing is.

Tabel 3

Afwijkingen van de gevarenbeperkingen betreffende de indeling en etikettering van chemische stoffen en toepasselijke voorwaarden

Soort stof/mengsel

Toepasselijkheid

Afwijkende indeling(en)

Uitzonderingsvoorwaarden

Kleurstoffen en pigmenten

Tijdens de productie van gekleurd papier voor toepassing in de natpartij of op het oppervlak.

H411, H412, H413

De leverancier van de chemische stoffen verklaart dat een hechtingsgraad van 98 % op het papier mogelijk is en geeft instructies hoe dit kan worden gewaarborgd.

De papierproducent verstrekt een verklaring van conformiteit met desbetreffende instructies.

Basische kleurstoffen

Kleuren van papier dat vooral van mechanische pulp en/of ongebleekte chemische pulp is gemaakt.

H400, H410, H411, H412, H413, H317

Kationische polymeren (waaronder polyetheeniminen, polyamiden en polyaminen)

Verschillende toepassingen mogelijk, onder meer als retentiehulpmiddelen, ter verbetering van de wet-web strength, droogsterkte en natsterkte.

H411, H412, H413

De papierproducent verstrekt een verklaring van conformiteit met relevante instructies voor de veilige behandeling en dosering volgens het veiligheidsinformatieblad.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een lijst met alle chemische stoffen die worden gebruikt, samen met het desbetreffende veiligheidsinformatieblad of de desbetreffende verklaring van de leverancier.

Chemische stoffen die stoffen of mengsels bevatten die zijn ingedeeld als stoffen waarvoor beperkingen gelden, worden duidelijk aangegeven. De bij benadering aangegeven doseringssnelheid van de chemische stof, de concentratie van de stof of het mengsel waarvoor een beperking geldt, in die chemische stof (zoals aangegeven in het veiligheidsinformatieblad of de verklaring van de leverancier) en een veronderstelde retentiefactor van 100 % worden gebruikt om de hoeveelheid van de stof of het mengsel waarvoor een beperking geldt, te schatten die in het eindproduct overblijft.

Een rechtvaardiging voor een mogelijke afwijking van een retentiefactor van 100 % of voor een chemische wijziging van een gevaarlijke stof of een gevaarlijk mengsel waarvoor een beperking geldt, moet schriftelijk aan de bevoegde instantie worden verstrekt.

Voor stoffen of mengsels waarvoor een beperking geldt, die in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtspercent in het papieren eindproduct aanwezig zijn maar waarvoor een uitzondering geldt, moet een bewijs van conformiteit met de desbetreffende uitzonderingsbepalingen worden verstrekt.

Criterium 4(c) — Chloor

Opmerking: Deze eis geldt voor pulp- en papierfabrikanten. Hoewel deze eis ook van toepassing is op het bleken van gerecyclede vezels, wordt aanvaard dat de vezels in hun vorige levenscyclus met chloorgas kunnen zijn gebleekt.

Chloorgas mag niet als bleekmiddel worden gebruikt. Deze eis geldt niet voor het gebruik van chloorgas in samenhang met de productie en de toepassing van chloordioxide.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring dat er tijdens het papierproductieproces geen chloorgas als bleekmiddel is gebruikt, samen met verklaringen van eventuele pulpleveranciers.

Criterium 4(d) — Alkylfenolethoxylaten

Opmerking: Deze eis geldt voor pulp- en papierfabrikanten.

Alkylfenolethoxylaten of andere alkylfenolderivaten mogen niet worden toegevoegd aan reinigingschemicaliën, ontinktingschemicaliën, schuiminhibitoren, dispergeermiddelen of coatings. Alkylfenolderivaten worden gedefinieerd als stoffen die bij afbraak alkylfenolen produceren.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt (een) verklaring(en) van zijn leverancier(s) van chemicaliën waarin staat dat er geen alkylfenolethoxylaten of andere alkylfenolderivaten aan zijn (hun) producten zijn toegevoegd.

Criterium 4(e) — Oppervlakteactieve stoffen in ontinktingsmiddelen

Opmerking: Deze eis geldt voor de producent(en) van ontinkte pulp.

Alle oppervlakteactieve stoffen die bij het ontinkten worden gebruikt, zijn snel biologisch afbreekbaar of inherent uiteindelijk biologisch afbreekbaar (zie onderstaande testmethoden en passeerniveaus). De enige uitzondering op deze eis is het gebruik van oppervlakteactieve stoffen op basis van siliconenderivaten, op voorwaarde dat het papierslib van het ontinktingsproces wordt verbrand.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van dit criterium, samen met de desbetreffende veiligheidsinformatiebladen of testverslagen voor elke oppervlakteactieve stof. Hierin worden de testmethode, de drempelwaarde en de conclusie aangegeven, waarbij een van de volgende testmethoden en drempelniveaus wordt gebruikt:

Voor snelle biologische afbreekbaarheid: OECD 301 A-F (of gelijkwaardige ISO-normen), met een afbreekpercentage (inclusief absorptie) binnen 28 dagen van ten minste 70 % voor 301 A en E en van ten minste 60 % voor 301 B, C, D en F.

Voor inherente uiteindelijke biologische afbreekbaarheid: OECD 302 A-C (of gelijkwaardige ISO-normen), met een afbreekpercentage (inclusief adsorptie) binnen 28 dagen van ten minste 70 % voor 302 A en B en van ten minste 60 % voor 302 C.

Wanneer oppervlakteactieve stoffen op siliconenbasis worden gebruikt, verstrekt de aanvrager voor de gebruikte chemische stoffen een veiligheidsinformatieblad en een verklaring dat papierslib dat van het ontinktingsproces afkomstig is, wordt verbrand, met vermelding van nadere gegevens over de verbrandingsinstallatie(s) van bestemming.

Criterium 4(f) — Beperkingen van biociden voor slijmbestrijding

Opmerking: Deze eis geldt voor de papierfabrikant.

De werkzame stoffen in biociden die worden gebruikt om slijmvormende organismen tegen te gaan in circulatiewatersystemen met vezels, zijn voor dit doel goedgekeurd of worden in afwachting van een besluit tot goedkeuring onderzocht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8) en mogen niet potentieel bioaccumulerend zijn.

Voor de toepassing van dit criterium wordt het bioaccumulatievermogen gekenmerkt door een log Kow (log octanol/water-verdelingscoëfficiënt) ≤ 3,0 of een experimenteel bepaalde bioconcentratiefactor ≤ 100.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van dit criterium, samen met het desbetreffende informatieblad voor materiaalveiligheid of testverslagen. Hierin worden de testmethode, de drempelwaarde en de getrokken conclusie aangegeven, waarbij één van de volgende testmethoden wordt gebruikt: OECD 107, 117 of 305 A-E.

Criterium 4(g) — Beperkingen voor azokleurstoffen

Opmerking: Deze eis geldt voor de papierfabrikant.

Azokleurstoffen die door reductieve splitsing van een of meer azogroepen een of meer van de in Richtlijn 2002/61/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) of Verordening (EG) nr. 1907/2006, bijlage XVII, aanhangsel 8, genoemde amines kunnen afgeven in aantoonbare concentraties, mogen bij de productie van grafisch papier met een EU-milieukeur niet worden gebruikt.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt voor alle kleurstoffen die in het productieproces van grafisch papier met een EU-milieukeur worden gebruikt, een verklaring van conformiteit met dit criterium, van de leverancier(s). De verklaring van de leverancier van de kleurstof wordt gestaafd door testverslagen overeenkomstig de passende methoden die in bijlage XVII, aanhangsel 10, bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden omschreven of overeenkomstig gelijkwaardige methoden.

Criterium 4(h) — Pigmenten en kleurstoffen op basis van metalen

Opmerking: Deze eis geldt voor de papierfabrikant. Zie de definitie van pigmenten en kleurstoffen op basis van metalen in de inleiding van deze bijlage.

Er mogen geen kleurstoffen of pigmenten worden gebruikt die zijn gebaseerd op aluminium (*2), zilver, arseen, barium, cadmium, kobalt, chroom, koper (*2), kwik, mangaan, nikkel, lood, seleen, antimoon, tin of zink.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt voor alle kleurstoffen die in het productieproces van grafisch papier met een EU-milieukeur worden gebruikt, een verklaring van conformiteit met de eisen van dit criterium, van de leverancier(s). De verklaring(en) van de leverancier(s) wordt (worden) gestaafd door veiligheidsinformatiebladen of andere relevante documentatie.

Criterium 4(i) — Ionische verontreinigingen in kleurstoffen

Opmerking: Deze eis geldt voor de papierfabrikant.

Het gehalte ionische verontreinigingen in de gebruikte kleurstoffen mag niet hoger zijn dan de volgende grenswaarden: zilver 100 ppm; arseen 50 ppm; barium 100 ppm; cadmium 20 ppm; kobalt 500 ppm; chroom 100 ppm; koper 250 ppm; kwik 4 ppm; nikkel 200 ppm; lood 100 ppm; seleen 20 ppm; antimoon 50 ppm; tin 250 ppm; zink 1 500 ppm.

De beperking voor koperverontreinigingen is niet van toepassing op kleurstoffen op basis van koperftalocyanine.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt voor alle kleurstoffen die in het productieproces van grafisch papier met een EU-milieukeur worden gebruikt, een verklaring van conformiteit met de eisen van dit criterium, van de leverancier(s). De verklaring(en) van de leverancier(s) wordt (worden) gestaafd door veiligheidsinformatiebladen of andere relevante documentatie.

Criterium 5 — Afvalbeheer

Alle locaties voor de productie van pulp en papier hebben een systeem voor de behandeling van afval dat uit het productieproces afkomstig is, en een afvalbeheers- en -minimaliseringsplan waarin het productieproces wordt beschreven en informatie over de volgende aspecten wordt gegeven:

1.

geldende procedures voor afvalpreventie;

2.

geldende procedures voor afvalscheiding, hergebruik en recycling;

3.

geldende procedures voor de veilige behandeling van gevaarlijk afval;

4.

doelstellingen voor voortdurende verbetering en streefcijfers voor de vermindering van de afvalproductie en de toename van hergebruik en recycling.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt voor alle betrokken productielocaties een plan voor de minimalisering en het beheer van afval en een verklaring van conformiteit met dit criterium.

Aanvragers die in het kader van het milieubeheer- en auditsysteem van de EU (EMAS) zijn geregistreerd en/of overeenkomstig ISO 14001 zijn gecertificeerd, worden geacht aan dit criterium te hebben voldaan, indien:

1.

het afvalbeheer in de EMAS-milieuverklaring voor de productielocatie(s) is gedocumenteerd, of

2.

het afvalbeheer in de ISO 14001-certificering voor de productielocatie(s) voldoende wordt behandeld.

Criterium 6 — Geschiktheid voor gebruik

Het papierproduct moet geschikt zijn voor gebruiksdoel.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met passende ondersteunende documentatie.

Producenten garanderen de geschiktheid van hun producten door documentatie te verstrekken waaruit blijkt dat de productkwaliteit aan de norm EN ISO/IEC 17050 voldoet. Deze norm bevat algemene criteria voor de verklaring van conformiteit met normatieve documenten, van leveranciers.

Criterium 7 — Informatie op de verpakking

Op de productverpakking moet ten minste een van de volgende verklaringen worden vermeld:

„Gelieve dubbelzijdig te printen” (voor papier dat op kantoor wordt gebruikt)

„Gelieve oud papier met het oog op hergebruik in te zamelen”

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring waarin staat dat aan dit criterium is voldaan, met een afbeelding van de productverpakking waarop de vereiste informatie is vermeld.

Criterium 8 — Informatie op de EU-milieukeur

De aanvrager volgt de instructies voor het juiste gebruik van het logo van de EU-milieukeur die in de richtsnoeren voor het logo van de EU-milieukeur worden gegeven:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf

Als gebruik wordt gemaakt van het facultatieve etiket met tekstvak, dan bevat dit de volgende drie verklaringen:

Lage emissies in lucht en water tijdens productie;

Laag energiegebruik tijdens productie;

xx % vezels uit duurzame bronnen/xx % gerecyclede vezels (naargelang het geval).

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, met een afbeelding van de verpakking van het product waarop duidelijk het etiket, het registratie/vergunningsnummer en, indien van toepassing, de verklaringen die samen met het etiket zijn aangebracht, zijn afgebeeld.


(1)  De hoogste waarde slaat op fabrieken die eucalyptus gebruiken uit regio's die rijker zijn aan fosfor (bv. Iberische eucalyptus).

(2)  NOx-emissiewaarde voor niet-geïntegreerde CTMP-fabrieken die pulp flash-drogen met stoom uit biomassa.

(3)  COD-waarde voor sterk gebleekte houthoudende pulp (70-100 % vezels in het eindproduct).

(4)  Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 12.7.2012, blz. 30).

(5)  Methodology for Ecodesign of Energy-related Products (methodologie voor het ecologisch ontwerp van energiegerelateerde producten).

(6)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(*1)  H317-beperkingen zijn alleen van toepassing op commerciële kleurstofformules, kleurstoffen, afwerkingsmiddelen en coatingmaterialen die voor papier worden gebruikt.

(8)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2002/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 tot negentiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (azokleurstoffen) (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 15).

(*2)  De beperking voor koper is niet van toepassing op koperftalocyanine en de beperking van aluminium is niet van toepassing op aluminosilicaten.


BIJLAGE II

EU-MILIEUKEURCRITERIA VOOR DE TOEKENNING VAN DE EU-MILIEUKEUR AAN TISSUEPAPIER EN TISSUEPRODUCTEN

KADER

Doelstellingen van de criteria

De criteria zijn er met name op gericht lozingen van toxische of eutrofische stoffen in water en milieuschade of met het gebruik van energie verbonden milieurisico's (klimaatverandering, verzuring, aantasting van de ozonlaag, uitputting van niet-hernieuwbare energiebronnen) te verminderen. Derhalve is het doel van de criteria:

het energieverbruik en de daarmee verband houdende luchtemissies terug te dringen;

milieuschade te verminderen door emissies in water en afvalproductie te verminderen;

milieuschade of -risico's door het gebruik van gevaarlijke chemische stoffen te verminderen; en

bossen te beschermen door te eisen dat gerecyclede vezels of primaire vezels worden gebruikt die uit bossen en gebieden die op duurzame wijze worden beheerd, afkomstig zijn.

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan tissuepapier en tissueproducten:

1.

emissies in water en lucht;

2.

energieverbruik;

3.

vezels: instandhouding van hulpbronnen, duurzaam bosbeheer;

4.

beperking van gevaarlijke stoffen en mengsels;

5.

afvalbeheer;

6.

eisen die aan het eindproduct worden gesteld;

7.

informatie op de EU-milieukeur.

De milieucriteria hebben betrekking op de productie van pulp met inbegrip van alle subprocessen die daarvan deel uitmaken, vanaf het moment waarop de primaire vezels of gerecyclede vezels de productielocatie binnenkomen tot het moment waarop de pulp de pulpfabriek verlaat. Voor het papierproductieproces zijn de milieucriteria van toepassing op alle subprocessen in de papierfabriek, vanaf het maken van de pulp voor de productie van tissuepapier tot het moment waarop het papier op de moederrol wordt gewikkeld.

Energieverbruik en emissies in water en lucht tijdens de bewerking van tissuepapier tot tissueproducten zijn niet inbegrepen. De milieucriteria hebben geen betrekking op het vervoer en de verpakking van de grondstoffen (bv. hout), pulp of het papieren eindproduct.

Beoordeling en controle: Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analysen, testverslagen of ander bewijsmateriaal te verstrekken waaruit blijkt dat aan de criteria is voldaan, kunnen deze afkomstig zijn van de aanvrager en/of diens leverancier(s) en/of hun leveranciers enz., naargelang het geval.

De bevoegde instanties baseren zich bij voorkeur op verklaringen en controles die zijn afgegeven door instellingen die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria erkend zijn, en op controles door instellingen die erkend zijn volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instellingen die producten, processen en diensten certificeren.

Eventueel mogen andere dan de bij elk criterium vermelde testmethoden worden gebruikt indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden aanvaard.

Indien nodig, kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie vragen en onafhankelijke controles of inspecties ter plaatse uitvoeren om te controleren of aan deze criteria wordt voldaan.

Het tissueproduct moet aan alle respectieve eisen voldoen van het land waar het in de handel wordt gebracht. De aanvrager bevestigt in een verklaring dat het product aan deze eis voldoet.

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.   luchtgedroogde ton: luchtgedroogde ton (ADt = air dry tonne) pulp met een gehalte van 90 % droge stof;

2.   chemische pulp: vezelmateriaal dat is verkregen door uit de grondstof een aanzienlijk deel van de niet-cellulosehoudende bestanddelen door chemische behandeling te verwijderen (koken, lignineverwijdering, bleken);

3.   CMP: mechano-chemische pulp;

4.   CTMP: chemisch-thermomechanische pulp;

5.   ontinkte pulp: pulp gemaakt van papier voor recycling waaruit inkt en andere verontreinigingen zijn verwijderd;

6.   kleurstoffen: een intens gekleurd of fluorescerend organisch materiaal dat een substraat door selectieve absorptie kleur geeft. Kleurstoffen zijn oplosbaar en/of ondergaan bij de toepassing ervan een proces waarbij elke kristalstructuur van de kleurstof, althans tijdelijk, wordt vernietigd. Kleurstoffen worden in het substraat vastgehouden door absorptie, oplossen en mechanische retentie of door ionaire of covalente chemische bindingen;

7.   ECF-pulp: elementair chloorvrij gebleekte pulp;

8.   geïntegreerde productie: pulp en papier worden op dezelfde locatie geproduceerd. De pulp wordt vóór de papierproductie niet gedroogd. De papier/kartonproductie is rechtstreeks verbonden met de pulpproductie;

9.   houthoudend papier of karton: papier of karton met een vezelsamenstelling waarvan houthoudende pulp een essentieel bestanddeel is;

10.   pigmenten en kleurstoffen op basis van metalen: pigmenten en kleurstoffen die meer dan 50 gewichtspercenten van de desbetreffende metaalverbinding(en) bevatten;

11.   moederrol: grote rol tissuepapier, waarbij het papier op een wikkeltoestel is gewikkeld dat zich hetzij over de volle breedte, hetzij over een deel van de breedte van de tissuepapiermachine uitstrekt;

12.   niet-geïntegreerde productie: hetzij productie van marktpulp (voor verkoop) in fabrieken waar geen papiermachines in gebruik zijn, hetzij productie van papier/karton uitsluitend op basis van pulp die in andere fabrieken is geproduceerd (marktpulp);

13.   papieruitval: papiermateriaal dat tijdens het papiermachineproces wordt weggegooid maar dat de eigenschappen heeft om ter plaatse te kunnen worden hergebruikt door weer in hetzelfde fabricageproces te worden opgenomen waarin het is gemaakt. Voor de toepassing van dit besluit wordt deze term niet uitgebreid tot bewerkingsprocessen die als processen worden beschouwd die zich onderscheiden van de papiermachine;

14.   pigmenten: gekleurde, zwarte, witte of fluorescerende, organische of anorganische, vaste deeltjes die gewoonlijk niet oplosbaar zijn in, en fysiek en chemisch niet worden aangetast door, het bindmiddel of substraat waarin zij zijn opgenomen. Zij ontlenen hun kleurwerking aan de selectieve absorptie en/of verstrooiing van licht. Pigmenten worden gewoonlijk gedispergeerd in bindmiddelen of substraten voor toepassing bij de vervaardiging van bijvoorbeeld inkten, verven, kunststoffen of andere polymere materialen. Gedurende het gehele kleuringsproces blijven pigmenten een kristallijne of vaste structuur behouden;

15.   gerecyclede vezels: vezels verkregen uit de afvalstroom tijdens een productieproces of gegenereerd door huishoudens of door commerciële, industriële en institutionele inrichtingen in hun rol als eindgebruikers van het product. Deze vezels kunnen niet langer voor het beoogde doel worden gebruikt. Het hergebruik van materialen die in een proces zijn gegenereerd en die geschikt zijn om binnen datzelfde proces dat het materiaal genereerde, te worden geregenereerd (papieruitval van papierfabrieken — zelf geproduceerd of ingekocht), is hiervan uitgesloten;

16.   gestructureerd tissuepapier: papier dat wordt gekenmerkt door een grotere opdikking en groter absorptievermogen verkregen door oppervlakten met een hoge en lage vezeldichtheid in de vorm van vezelpockets in het basisvel, die door specifieke processen in de tissuepapiermachine worden gegenereerd;

17.   TCF-pulp: totaal chloorvrij gebleekte pulp;

18.   TMP: thermomechanische pulp.

EU-MILIEUKEURCRITERIA

Criterium 1 — Emissies in water en lucht

Als eerste voorwaarde moet de pulp- en papierproductielocatie aan alle respectieve wettelijke eisen voldoen van het land waar deze zich bevindt.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit, die door relevante documentatie en verklaringen van de pulpleverancier(s) worden gestaafd.

Criterium 1(a) Chemische zuurstofvraag (COD = Chemical Oxygen demand), zwavel (S), NOx, fosfor (P)

Deze eis is gebaseerd op informatie over emissies in verhouding tot een gespecificeerde referentiewaarde. De verhouding tussen de werkelijke emissies en de referentiewaarde wordt in een emissiescore omgezet.

De score voor een afzonderlijke emissieparameter mag niet meer dan 1,3 bedragen.

In alle gevallen mag het totale aantal punten (Ptotaal = PCOD + PS + PNOx + PP) niet meer dan 4,0 bedragen.

In geval van niet-geïntegreerde productie verstrekt de aanvrager een berekening waarin zowel de pulp- als de papierproductie is opgenomen.

Voor de pulp- en papierproductie als geheel vindt de berekening van PCOD als volgt plaats (de berekeningen van PS, PNOx en PP moeten op precies dezelfde manier plaatsvinden).

Voor elke pulp „i” die wordt gebruikt, worden de hiermee samenhangende COD-emissies (CODpulp„i” uitgedrukt in kg/luchtgedroogde ton — ADt) gewogen aan de hand van het aandeel van elke gebruikte pulp (pulp „i” met betrekking tot luchtgedroogde ton pulp) en opgeteld. Luchtgedroogde ton gaat uit van een gehalte van 90 % droge stof voor pulp en van 95 % voor papier.

De gewogen COD-emissie voor de pulp wordt vervolgens opgeteld bij de gemeten COD-emissie van de papierproductie en deze som is de totale COD-emissie, CODtotaal.

De gewogen COD-referentiewaarde voor de pulpproductie wordt op dezelfde manier berekend, dat wil zeggen dat de som van de gewogen referentiewaarden voor elke gebruikte pulpsoort, opgeteld bij de referentiewaarde voor de papierproductie de totale COD-referentiewaarde geeft, CODref,totaal. Tabel 1 bevat de referentiewaarden voor elke gebruikte pulpsoort en voor de papierproductie.

Ten slotte wordt de totale COD-emissie gedeeld door de totale COD-referentiewaarde, als volgt:

Formula

Tabel 1

Referentiewaarden voor emissies bij de productie van verschillende soorten pulp en papier

Pulpkwaliteit/papier

Emissies (kg/ADt)

CODreferentie

Preferentie

Sreferentie

NOxreferentie

Gebleekte chemische pulp (behalve sulfiet)

16,00

0,025

0,09 (1)

0,35

1,60

Gebleekte chemische pulp (sulfiet)

24,00

0,04

0,75

1,60

Magnesiumpulp

28,00

0,056

0,75

1,60

Ongebleekte chemische pulp

6,50

0,016

0,35

1,60

CTMP/CMP

16,00

0,008

0,20

0,25/0,70 (2)

TMP/houtpulp

3,00/5,40 (3)

0,008

0,20

0,25

Niet-ontinkte gerecyclede vezelpulp

1,10

0,006

0,20

0,25

Ontinkte gerecyclede vezelpulp

3,20

0,012

0,20

0,25

 

Emissies (kg/ADt)

Tissuepapiervervaardiging

1,20

0,01

0,30

0,50

Vervaardiging van gestructureerd tissuepapier

1,20

0,01

0,30

0,70

In geval van gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit in dezelfde fabriek kunnen de S- en NOx-emissies ten gevolge van de opwekking van elektriciteit van de totale hoeveelheid worden afgetrokken. Het aandeel van de emissies ten gevolge van de opwekking van elektriciteit kan als volgt worden berekend:

2 × (MWh(elektriciteit))/[2 × MWh(elektriciteit) + MWh(warmte)]

In deze berekening staat elektriciteit voor de elektriciteit die in de warmte-krachtcentrale wordt geproduceerd. De warmte in deze berekening is de nettowarmte die door de warmte-krachtcentrale aan de pulp-/papierproductie wordt geleverd.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt gedetailleerde berekeningen en testgegevens waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving, waaronder testverslagen waarbij van de volgende standaardtestmethoden voor doorlopende of periodieke controle (of gelijkwaardige standaardmethoden die de bevoegde instantie aanvaard als methoden die gegevens van gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit leveren) gebruik wordt gemaakt: COD: ISO 15705 of ISO 6060; NOx: EN 14792 of ISO 11564; S(oxid.): EN 14791 of EPA nr. 8; S(red.): EPA nr. 15A, 16A of 16B; S-gehalte in olie: ISO 8754; S-gehalte in kolen: ISO 19579; S-gehalte in biomassa: EN 15289; totaal P: EN ISO 6878.

Er kunnen ook snelle tests worden gebruikt om emissies te controleren voor zover zij regelmatig (bv. maandelijks) worden vergeleken met de relevante bovengenoemde normen of geschikte equivalenten daarvan. In geval van COD-emissies wordt doorlopende controle op basis van de analyse van het totaal aan organische koolstof (TOC) aanvaard, zolang voor de desbetreffende productielocatie een correlatie tussen de TOC- en COD-resultaten is vastgesteld.

De minimale meetfrequentie is dagelijks voor COD-emissies en wekelijks voor totale P-emissies, tenzij in de exploitatievergunning anders gespecificeerd. In elk geval worden S- en NOx-emissies doorlopend (voor emissies van ketels met een capaciteit van meer dan 50 MW) of periodiek (ten minste eenmaal per jaar voor ketels en drogers met een capaciteit van 50 MW of minder per stuk) gemeten.

De gegevens worden gerapporteerd als jaarlijkse gemiddelden, behalve in de volgende gevallen:

de productiecampagne vindt slechts gedurende een beperkte periode plaats;

de productie-installatie is nieuw of herbouwd, dan is de grondslag voor de metingen een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd.

In beide gevallen mogen de gegevens slechts worden aanvaard als deze representatief zijn voor de respectieve campagne en als voor elke emissieparameter voldoende metingen zijn gedaan.

De documentatie ter staving bevat een indicatie van de meetfrequentie en de berekening van de punten voor COD, totaal P, S en NOx.

Alle emissies van S en NOx die tijdens de productie van pulp en papier plaatsvinden, zijn in de emissies in lucht opgenomen, met inbegrip van stoom die buiten de productielocatie wordt geproduceerd, met aftrek van de emissies in verband met de productie van elektriciteit. De metingen omvatten terugwinningsinstallaties, kalkovens, stoomketels en verbrandingsovens voor sterk ruikende gassen. Ook met diffuse emissies wordt rekening gehouden. Gemelde emissiewaarden voor S in de lucht omvatten zowel geoxideerde als gereduceerde S-emissies. De S-emissies met betrekking tot warmteopwekking uit olie, kolen en overige externe brandstoffen met een S-gehalte dat bekend is, mogen worden berekend in plaats van gemeten en worden in aanmerking genomen.

Metingen van emissies in water worden op ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, verricht op het punt van lozing van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van de fabriek. Indien het fabrieksafvalwater naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie van een gemeente of een andere derde partij toe gaat, worden de ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, op het punt van lozing van het fabrieksafvalwater op het riool geanalyseerd en worden de resultaten vermenigvuldigd met een verwijderingsrendementsfactor voor die gemeentelijke of andere afvalwaterzuiveringsinstallatie. De verwijderingsrendementsfactor wordt gebaseerd op de informatie die de exploitant van de gemeentelijke of andere afvalwaterzuiveringsinstallatie verstrekt.

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke emissiewaarden voor pulp en papier te verkrijgen, worden de emissiewaarden voor pulp(soorten) op nul gezet en worden de gecombineerde emissies met de gecombineerde referentiewaarden voor de relevante pulp- en papierproductie vergeleken. Het gewogen gehalte van elke pulpsoort waaraan in tabel 1 een specifieke referentiewaarde is toegekend, komt in de berekening tot uiting.

Criterium 1(b) — Adsorbeerbare gehalogeneerde organische verbindingen (AOX)

Dit criterium heeft betrekking op elementair chloorvrije pulp (ECF).

De AOX-emissies afkomstig van de productie van elke pulpsoort die in het tissuepapier met de EU-milieukeur wordt gebruikt, mogen niet meer dan 0,17 kg/ADt bedragen.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt testverslagen waarbij de testmethode AOX ISO 9562 of een gelijkwaardige methode wordt gebruikt, samen met gedetailleerde berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving.

De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met een lijst van de verschillende ECF-pulpsoorten die in de pulpmix zijn gebruikt, het respectieve gewicht en de afzonderlijke AOX-emissies daarvan, uitgedrukt als kg AOX/ADt pulp.

De documentatie ter staving bevat een indicatie van de meetfrequentie. AOX wordt alleen gemeten bij processen waarbij chloorverbindingen voor het bleken van de pulp worden gebruikt. AOX hoeft niet te worden gemeten in het effluent van niet-geïntegreerde papierproductie of in de effluenten van pulpproductie zonder bleking of waar de bleking met chloorvrije stoffen wordt uitgevoerd.

Metingen van AOX-emissies in water worden op ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, verricht op het punt van lozing van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van de fabriek. Indien het fabrieksafvalwater naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie van een gemeente of een andere derde partij toe gaat, worden de ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, op het punt van lozing van het fabrieksafvalwater op het riool geanalyseerd en worden de resultaten vermenigvuldigd met een verwijderingsrendementsfactor voor die gemeentelijke of andere afvalwaterzuiveringsinstallatie. De verwijderingsrendementsfactor wordt gebaseerd op de informatie die de exploitant van de gemeentelijke of andere afvalwaterzuiveringsinstallatie verstrekt.

Informatie over de emissies wordt uitgedrukt als het jaarlijkse gemiddelde van metingen die ten minste elke twee maanden worden gedaan. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie is de grondslag voor de metingen een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De metingen zijn representatief voor de desbetreffende productieperiode.

Wanneer de aanvrager geen ECF-pulp gebruikt, voldoet een dienovereenkomstige verklaring aan de bevoegde instantie.

Criterium 1(c) — CO2

Opmerking: Het criterium heeft betrekking op de totale som van CO2-emissies van de pulp- en papierpoductieprocessen. De bewerking is niet inbegrepen.

Kooldioxide-emissies uit fossiele brandstoffen die voor de productie van warmte en elektriciteit voor het productieproces (al dan niet op de productielocatie) worden gebruikt, mogen de volgende grenswaarden niet overschrijden:

1.

1 200 kg CO2/ton voor conventioneel tissuepapier,

2.

1 850 kg CO2/ton voor gestructureerd tissuepapier.

De werkelijke emissiewaarde wordt berekend als de som van de emissies van de pulp- en papierproductie, gelet op het mengsel van de gebruikte pulpsoorten.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt gegevens en gedetailleerde berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving.

Voor elke gebruikte pulpsoort verstrekt de pulpfabrikant de aanvrager een enkele CO2-emissiewaarde in kg CO2/ADt. De aanvrager verstrekt ook een enkele CO2-emissiewaarde per voor de productie van tissuepapier met de EU-milieukeur gebruikte papiermachine. Voor geïntegreerde fabrieken mogen de CO2-emissies voor de pulp- en papierproductie als een enkele waarde worden gerapporteerd.

De gegevens over de CO2-emissies omvatten alle bronnen van niet-hernieuwbare brandstoffen bij de productie van pulp en papier, met inbegrip van de emissies bij de productie van elektriciteit (zowel op als buiten de productielocatie).

Brandstofemissiefactoren worden gebruikt overeenkomstig bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 601/2012.

Voor elektriciteit van het net wordt een emissieberekeningsfactor van 384 (kg CO2/MWh) gebruikt overeenkomstig de MEErP-methode (4).

De periode voor de berekeningen of de massabalansen is gebaseerd op de productie gedurende twaalf maanden. In het geval van een nieuwe of een herbouwde productie-installatie zijn de berekeningen gebaseerd op een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De berekeningen zijn representatief voor de desbetreffende productieperiode.

Voor elektriciteit van het net wordt de in hierboven vermelde waarde (het Europese gemiddelde) gebruikt, tenzij de aanvrager documentatie overlegt waarin de gemiddelde waarde voor zijn elektriciteitsleveranciers (contractleveranciers) is vastgelegd. In dat geval mag de aanvrager deze waarde gebruiken in plaats van de genoemde waarde. In de documentatie die als bewijs van naleving wordt gebruikt, zijn de technische specificaties opgenomen die de gemiddelde waarde aangeven (bv. een kopie van een contract).

De hoeveelheid energie afkomstig van hernieuwbare bronnen die voor de productieprocessen wordt ingekocht en gebruikt, telt niet mee voor de berekening van de CO2-uitstoot. De aanvrager verstrekt passende documentatie waaruit blijkt dat deze energiesoort werkelijk in de fabriek wordt gebruikt of extern is ingekocht.

Criterium 2 — Energieverbruik

Deze eis is gebaseerd op informatie over het werkelijke energieverbruik tijdens de pulp- en papierproductie in verhouding tot gespecificeerde referentiewaarden.

Het energieverbruik omvat het elektriciteits- en brandstofverbruik voor de productie van warmte en moet in punten (Ptotaal) worden uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.

Het totale aantal punten (Ptotaal = PE + PF) mag de 2,5 niet overschrijden.

Tabel 2 bevat de referentiewaarden voor de berekening van het energieverbruik.

In geval van een mengsel van pulpsoorten wordt de referentiewaarde voor het elektriciteits- en brandstofverbruik voor de productie van warmte gewogen aan de hand van het aandeel van elke gebruikte pulpsoort (pulp „i” met betrekking tot luchtgedroogde ton pulp) en opgeteld.

Criterium 2(a) — Elektriciteit

Het elektriciteitsverbruik betreffende de pulp- en papierproductie wordt in punten (PE) uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.

Berekening voor pulpproductie: Voor elke pulp i die wordt gebruikt, wordt het hiermee samenhangende elektriciteitsverbruik (Epulp,i uitgedrukt in kWh/ADt) als volgt berekend:

Epulp,i = intern geproduceerde elektriciteit + gekochte elektriciteit — verkochte elektriciteit

Berekening voor papierproductie: Op dezelfde manier wordt het elektriciteitsverbruik voor de papierproductie (Epapier) als volgt berekend:

Epapier = intern geproduceerde elektriciteit + gekochte elektriciteit — verkochte elektriciteit

Ten slotte worden de punten voor de productie van pulp en papier als volgt samengevoegd om het totale aantal punten (PE) te verkrijgen:

Formula

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke elektriciteitswaarden voor pulp en papier te verkrijgen, worden de elektriciteitswaarden voor pulp(soorten) op nul gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.

Criterium 2(b) — Brandstofverbruik voor warmteproductie

Het brandstofverbruik betreffende de pulp- en papierproductie wordt in punten (PE) uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.

Berekening voor pulpproductie: Voor elke pulp i die wordt gebruikt, wordt het hiermee samenhangende brandstofverbruik (Fpulp,i uitgedrukt in kWh/ADt) als volgt berekend:

Fpulp,i = intern geproduceerde brandstof + gekochte brandstof — verkochte brandstof — 1,25 × intern geproduceerde elektriciteit

Opmerking:

1.

Fpulp,i (en de bijdrage ervan aan PF, pulp) hoeft voor mechanische pulp niet te worden berekend, tenzij het ingekochte luchtgedroogde mechanische pulp betreft met een drogestofgehalte van ten minste 90 %.

2.

De hoeveelheid brandstof die wordt gebruikt om de verkochte warmte te produceren, wordt in bovenstaande berekening opgeteld bij „verkochte brandstof”.

Berekening voor papierproductie: Op dezelfde manier wordt het brandstofverbruik betreffende de papierproductie (Fpapier, uitgedrukt in kWh/ADt) als volgt berekend:

Fpapier = intern geproduceerde brandstof + gekochte brandstof – verkochte brandstof – 1,25 × intern geproduceerde elektriciteit

Ten slotte worden de punten voor de productie van pulp en papier als volgt samengevoegd om het totale aantal punten (PF) te verkrijgen:

Formula

Tabel 2

Referentiewaarden voor elektriciteit en brandstof

Pulpkwaliteit

Brandstof kWh/ADt

Freferentie

Elektriciteit kWh/ADt

Ereferentie

Niet-admp

Admp

Niet-admp

Admp

Chemische pulp

3 650

4 650

750

750

Thermomechanische pulp (TMP)

0

900

2 200

2 200

Houtpulp (met inbegrip van onder druk verkregen houtpulp)

0

900

2 000

2 000

Chemisch-thermomechanische pulp (CTMP)

0

800

1 800

1 800

Gerecyclede pulp

350

1 350

700

700

Papierkwaliteit

kWh/ton

Tissuepapier

1 950

950

Gestructureerd tissue

3 000

1 500

Admp = air dried market pulp (luchtdroge ingekochte pulp)

Beoordeling en controle (voor zowel (a) als (b)): De aanvrager verstrekt gedetailleerde berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede alle hiermee samenhangende documentatie ter staving. De nadere bijzonderheden die worden gegeven, hebben zodoende ook betrekking op het totale elektriciteits- en brandstofverbruik.

De aanvrager berekent het gehele energieverbruik, onderverdeeld in warmte/brandstof en elektriciteit gebruikt voor de productie van pulp en papier, met inbegrip van de energie die bij het ontinkten van afvalpapier voor de productie van gerecyclede pulp wordt gebruikt. De energie die bij het transport van grondstoffen, alsmede bij de bewerking en verpakking wordt gebruikt, is niet begrepen in de berekeningen voor het energieverbruik.

De totale warmte-energie is inclusief alle gekochte brandstoffen. Tevens omvat zij de warmte-energie die bij de verbranding van afvalloog en afval van processen op de productielocatie (bv. houtafval, zaagsel, afvalloog, -papier en papieruitval) wordt teruggewonnen, alsmede de warmte die bij de interne opwekking van elektriciteit wordt teruggewonnen. Bij de berekening van de totale warmte-energie hoeft de aanvrager evenwel slechts 80 % van de warmte-energie uit dergelijke bronnen mee te rekenen.

Met elektrische energie wordt netto ingevoerde energie, afkomstig van het elektriciteitsnet en de interne opwekking van elektriciteit, gemeten als elektrisch vermogen, bedoeld. De voor de behandeling van afvalwater gebruikte elektriciteit hoeft niet te worden meegerekend.

Daar waar stoom met gebruik van elektriciteit als warmtebron wordt opgewekt, wordt de warmtewaarde van de stoom berekend, vervolgens wordt deze gedeeld door 0,8 en bij het totale brandstofverbruik opgeteld.

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke brandstof(warmte)waarden voor pulp en papier te verkrijgen, worden de brandstof(warmte)waarden voor pulp(soorten) op nul gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.

Criterium 3 — Vezels — instandhouding van hulpbronnen, duurzaam bosbeheer

De vezelgrondstof mag uit gerecyclede of primaire vezels bestaan.

Primaire vezels mogen niet van ggo-soorten afkomstig zijn.

Voor alle vezels zijn geldige handelsketencertificaten vereist die op basis van een onafhankelijk certificatiesysteem van een derde partij zijn afgegeven, zoals de Forest Stewardship Council (FSC), het Programme for the Endorsement of Forest Certification (PEFC — programma ter ondersteuning van boscertificering) of gelijkwaardig, of leveringsbonnen van papier voor recycling overeenkomstig EN 643.

Ten minste 70 % van al het vezelmateriaal dat voor het product of de productielijn bestemd is, is uit bossen of gebieden afkomstig die overeenkomstig beginselen van duurzaam bosbeheer worden beheerd die aan de eisen van de desbetreffende onafhankelijke handelsketenregeling voldoen en/of van gerecycled materiaal afkomstig zijn.

Uitgesloten van de berekening van het gehalte gerecyclede vezels is het hergebruik van afvalmaterialen die geschikt zijn om binnen hetzelfde proces dat het materiaal genereerde, te worden geregenereerd (bv. papieruitval van papiermachines — zelf geproduceerd of ingekocht). Grondstof van (zelfgeproduceerde of ingekochte) uitval van bewerkingsoperaties mag wel als een bijdrage aan het gehalte aan gerecyclede vezels worden beschouwd als hiervoor leveringsbonnen overeenkomstig EN 643 zijn uitgegeven.

Voor dergelijk ongecertificeerd primair materiaal is een controlesysteem vereist dat garandeert dat het materiaal van een legale bron afkomstig is en aan eventuele andere eisen van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal voldoet.De certificeringsinstanties die certificaten met betrekking tot bosbeheer en/of handelsketens afgeven, worden door die certificeringsregeling geaccrediteerd of erkend.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van conformiteit die wordt gestaafd door een geldig handelsketencertificaat uitgegeven door een onafhankelijk certificatiesysteem van de fabrikant van tissuepapier met de EU-milieukeur en voor alle vezels die in het product of de productielijn worden gebruikt. FSC, PEFC en gelijkwaardige systemen worden aanvaard als een onafhankelijk, door derden beheerd certificatiesysteem. Wanneer gerecyclede vezels zijn gebruikt en geen verklaringen van de FSC of PEFC of soortgelijke instanties betreffende recycling zijn gebruikt, wordt het bewijs geleverd door leveringsbonnen overeenkomstig EN 643.

De aanvrager verstrekt extern gecontroleerde boekhoudkundige documenten die aantonen dat ten minste 70 % van het materiaal dat voor het product of de productielijn bestemd is, uit bossen of gebieden afkomstig is die overeenkomstig beginselen van duurzaam bosbeheer worden beheerd die aan de eisen van de desbetreffende onafhankelijke handelsketenregeling voldoen en/of van gerecycled materiaal afkomstig zijn.

Indien het product of de productielijn ongecertificeerd primair materiaal bevat, worden bewijsstukken verstrekt die aantonen dat het gehalte aan ongecertificeerd primair materiaal maximaal 30 % bedraagt en onder een controlesysteem valt dat garandeert dat het materiaal van een legale bron afkomstig is en aan eventuele andere eisen van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal voldoet.

Indien het certificatiesysteem niet specifiek vereist dat al het primair materiaal afkomstig is van niet-ggo-soorten, wordt dit met aanvullende bewijsstukken aangetoond.

Criterium 4 — Beperking van gevaarlijke stoffen en mengsels

De basis om aan te tonen dat aan elk van de subcriteria van criterium 4 wordt voldaan, is dat de aanvrager een lijst verstrekt van alle chemische stoffen die worden gebruikt, samen met de bijbehorende documentatie (veiligheidsinformatieblad of een verklaring van de leverancier van de chemische stof).

Criterium 4(a) — Beperkingen van toepassing op zeer zorgwekkende stoffen

Opmerking: Alle chemische stoffen die in het productieproces van de papierfabriek en, indien van toepassing, in het bewerkingsproces van tissuepapier worden gebruikt en een werking hebben, moeten worden gescreend. Dit criterium is niet van toepassing op chemische stoffen die voor de behandeling van afvalwater worden gebruikt, tenzij het behandelde afvalwater in het papierproductieproces wordt hergebruikt.

Het papierproduct mag stoffen die volgens de procedure van artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld en die in de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen zijn opgenomen, niet in hogere concentraties dan 0,10 gewichtsprocent bevatten. Geen enkele afwijking van deze eis wordt toegestaan.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring dat het papierproduct geen zeer zorgwekkende stoffen in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtsprocent bevat. De verklaring wordt gestaafd door veiligheidsinformatiebladen of passende verklaringen van leveranciers van alle chemische stoffen die in het productieproces van de papierfabriek worden gebruikt en een werking hebben, waaruit blijkt dat geen van de chemische stoffen zeer zorgwekkende stoffen in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtsprocent bevatten.

De lijst van stoffen die worden beschouwd als zeer zorgwekkend en die zijn opgenomen in de lijst van stoffen die voor opneming in aanmerking komen overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, is via de volgende link te vinden:

http://echa.europa.eu/chem_data/authorisation_process/candidate_list_table_en.asp

Op de aanvraagdatum wordt naar deze lijst verwezen.

Criterium 4(b) — Beperkingen betreffende indeling, etikettering en verpakking

Opmerking: Alle chemische stoffen die in het productieproces van de papierfabriek en, indien van toepassing, in het bewerkingsproces van tissuepapier worden gebruikt en een werking hebben, moeten worden gescreend. Dit criterium is niet van toepassing op chemische stoffen die voor de behandeling van afvalwater worden gebruikt, tenzij het behandelde afvalwater in het papierproductieproces wordt hergebruikt.

Tenzij in tabel 3 uitgezonderd, mag het papierproduct geen stoffen of mengsels in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtspercenten bevatten die zijn ingedeeld volgens een van de volgende gevarenaanduidingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008:

Gevaren van groep 1: kankerverwekkend, mutageen en/of giftig voor de voortplanting (CMR) uit categorie 1A of 1B: H340, H350, H350i, H360, H360F, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df.

Gevaren van groep 2: CMR categorie 2: H341, H351, H361, H361f, H361d, H361fd, H362; aquatische toxiciteit categorie 1: H400, H410; acute toxiciteit categorie 1 en 2: H300, H310, H330; aspiratietoxiciteit categorie 1: H304; specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) categorie 1: H370, H372; huidallergeen categorie 1 (*1): H317.

Gevaren van groep 3: aquatische toxiciteit categorie 2, 3 en 4: H411, H412, H413; acute toxiciteit categorie 3: H301, H311, H331; STOT categorie 2: H371, H373.

Uitgesloten van bovenstaande eis is het gebruik van stoffen of mengsels waarvan de chemische samenstelling tijdens het papierproductieproces dusdanig verandert (bv. anorganische vlokmiddelen, middelen voor dwarsbinding, anorganische oxidatiemiddelen en reductiemiddelen) dat de desbetreffende gevarenbeperking niet meer van toepassing is.

Tabel 3

Afwijkingen van de gevarenbeperkingen betreffende de indeling en etikettering van chemische stoffen en toepasselijke voorwaarden

Soort stof/mengsel

Toepasselijkheid

Afwijkende indeling(en)

Uitzonderingsvoorwaarden

Kleurstoffen en pigmenten

Tijdens de productie van gekleurd papier voor toepassing in de natpartij of op het oppervlak.

H411, H412, H413

De leverancier van de chemische stoffen verklaart dat een hechtingsgraad van 98 % op het papier mogelijk is en geeft instructies hoe dit kan worden gewaarborgd.

De papierproducent verstrekt een verklaring van conformiteit met desbetreffende instructies.

Natsterktevergroters op basis van polyaminoamide-epichloorhydrine

Worden als retentiemiddel gebruikt om de verwerkbaarheid op de pers te verbeteren of het product natsterkte te geven.

H411, H412, H413

Het gecombineerde residuele monomeergehalte aan epichloorhydrine (ECH, CAS-nummer 106-89-8) en de afbraakproducten 1,3-dichloor-2-propanol (DCP, CAS-nummer 96-23-1) en 3-monochloor-1,2-propaandiol (MCPD, CAS-nummer 96-24-2) mag niet meer bedragen dan 0,35 gewichtspercenten van het gehalte aan actieve vaste stof in de formule.

Glyoxal (gerecyclede vezel)

Verontreiniging in gerecyclede vezels.

H341, H317

Alleen toegestaan in concentraties van meer dan 0,10 gewichtspercenten indien als gevolg van verontreinigingen van gerecycled materiaal dat in het papierproductieproces is gebruikt. In dat geval moet worden aangetoond dat de in criterium 6(c) vastgestelde grenswaarde wordt nageleefd.

Chemische hulpstoffen op basis van polyaminoamide-epichloorhydrine voor de Yankee-cilinder

Gebruikt als hulpmiddel bij crêpen.

H411, H412, H413

Het gecombineerde residuele monomeergehalte aan epichloorhydrine (ECH, CAS-nummer 106-89-8) en de afbraakproducten 1,3-dichloor-2-propanol (DCP, CAS-nummer 96-23-1) en 3-monochloor-1,2-propaandiol (MCPD, CAS-nummer 96-24-2) mag niet meer bedragen dan 0,05 gewichtspercenten van het gehalte aan actieve vaste stof in de formule.

Kationische polymeren (waaronder polyetheeniminen, polyamiden en polyaminen)

Verschillende toepassingen mogelijk, onder meer als retentiehulpmiddelen, ter verbetering van de wet-web strength, droogsterkte en natsterkte.

H411, H412, H413

De papierproducent verstrekt een verklaring van conformiteit met relevante instructies voor de veilige behandeling en dosering volgens het veiligheidsinformatieblad.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een lijst met alle chemische stoffen die worden gebruikt, samen met het desbetreffende veiligheidsinformatieblad of de desbetreffende verklaring van de leverancier.

Chemische stoffen die stoffen of mengsels bevatten die zijn ingedeeld als stoffen waarvoor beperkingen gelden, worden duidelijk aangegeven. De bij benadering aangegeven doseringssnelheid van de chemische stof, de concentratie van de stof of het mengsel waarvoor een beperking geldt, in die chemische stof (zoals aangegeven in het veiligheidsinformatieblad of de verklaring van de leverancier) en een veronderstelde retentiefactor van 100 % worden gebruikt om de hoeveelheid van de stof of het mengsel waarvoor een beperking geldt, te schatten die in het eindproduct overblijft.

Een rechtvaardiging voor een mogelijke afwijking van een retentiefactor van 100 % of voor een chemische wijziging van een gevaarlijke stof of een gevaarlijk mengsel waarvoor een beperking geldt, moet schriftelijk aan de bevoegde instantie worden verstrekt.

Voor stoffen of mengsels waarvoor een beperking geldt, die in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtspercent in het papieren eindproduct aanwezig zijn maar waarvoor een uitzondering geldt, moet een bewijs van conformiteit met de desbetreffende uitzonderingsbepalingen worden verstrekt.

Criterium 4(c) — Chloor

Opmerking: Deze eis geldt voor pulp- en papierfabrikanten. Hoewel deze eis ook van toepassing is op het bleken van gerecyclede vezels, wordt aanvaard dat de vezels in hun vorige levenscyclus met chloorgas kunnen zijn gebleekt.

Chloorgas mag niet als bleekmiddel worden gebruikt. Deze eis geldt niet voor het gebruik van chloorgas in samenhang met de productie en de toepassing van chloordioxide.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring dat er tijdens het papierproductieproces geen chloorgas als bleekmiddel is gebruikt, samen met verklaringen van eventuele pulpleveranciers.

Criterium 4(d) — Alkylfenolethoxylaten

Opmerking: Deze eis geldt voor pulp- en papierfabrikanten.

Alkylfenolethoxylaten of andere alkylfenolderivaten mogen niet worden toegevoegd aan reinigingschemicaliën, ontinktingschemicaliën, schuiminhibitoren of dispergeermiddelen. Alkylfenolderivaten worden gedefinieerd als stoffen die bij afbraak alkylfenolen produceren.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt (een) verklaring(en) van zijn leverancier(s) van chemicaliën waarin staat dat er geen alkylfenolethoxylaten of andere alkylfenolderivaten aan zijn (hun) producten zijn toegevoegd.

Criterium 4(e) — Oppervlakteactieve stoffen in ontinktingsmiddelen

Opmerking: Deze eis geldt voor de producent(en) van ontinkte pulp.

Alle oppervlakteactieve stoffen die bij het ontinkten worden gebruikt, zijn snel biologisch afbreekbaar of inherent uiteindelijk biologisch afbreekbaar (zie onderstaande testmethoden en passeerniveaus). De enige uitzondering op deze eis is het gebruik van oppervlakteactieve stoffen op basis van siliconenderivaten, op voorwaarde dat het papierslib van het ontinktingsproces wordt verbrand.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van dit criterium, samen met de desbetreffende veiligheidsinformatiebladen of testverslagen voor elke oppervlakteactieve stof. Hierin worden de testmethode, de drempelwaarde en de conclusie aangegeven, waarbij een van de volgende testmethoden en drempelniveaus wordt gebruikt:

Voor snelle biologische afbreekbaarheid: OECD 301 A-F (of gelijkwaardige ISO-normen), met een afbreekpercentage (inclusief absorptie) binnen 28 dagen van ten minste 70 % voor 301 A en E en van ten minste 60 % voor 301 B, C, D en F.

Voor inherente uiteindelijke biologische afbreekbaarheid: OECD 302 A-C (of gelijkwaardige ISO-normen), met een afbreekpercentage (inclusief adsorptie) binnen 28 dagen van ten minste 70 % voor 302 A en B en van ten minste 60 % voor 302 C.

Wanneer oppervlakteactieve stoffen op siliconenbasis worden gebruikt, verstrekt de aanvrager voor de gebruikte chemische stoffen een veiligheidsinformatieblad en een verklaring dat papierslib dat van het ontinktingsproces afkomstig is, wordt verbrand, met vermelding van nadere gegevens over de verbrandingsinstallatie(s) van bestemming.

Criterium 4(f) — Beperkingen van biociden voor slijmbestrijding

Opmerking: Deze eis geldt voor de papierfabrikant.

De werkzame stoffen in biociden die worden gebruikt om slijmvormende organismen tegen te gaan in circulatiewatersystemen met vezels, zijn voor dit doel goedgekeurd of worden in afwachting van een besluit tot goedkeuring onderzocht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 en mogen niet potentieel bioaccumulerend zijn.

Voor de toepassing van dit criterium wordt het bioaccumulatievermogen gekenmerkt door een log Kow (log octanol/water-verdelingscoëfficiënt) ≤ 3,0 of een experimenteel bepaalde bioconcentratiefactor ≤ 100.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van dit criterium, samen met het desbetreffende informatieblad voor materiaalveiligheid of testverslagen. Hierin worden de testmethode, de drempelwaarde en de getrokken conclusie aangegeven, waarbij één van de volgende testmethoden wordt gebruikt: OECD 107, 117 of 305 A-E.

Criterium 4(g) — Beperkingen voor azokleurstoffen

Opmerking: Deze eis geldt voor de papierfabrikant.

Azokleurstoffen die door reductieve splitsing van een of meer azogroepen een of meer van de in Richtlijn 2002/61/EG of Verordening (EG) nr. 1907/2006, bijlage XVII, aanhangsel 8, genoemde amines kunnen afgeven in aantoonbare concentraties, mogen bij de productie van tissuepapier met een EU-milieukeur niet worden gebruikt.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt voor alle kleurstoffen die in het productieproces van tissuepapier en tissueproducten met een EU-milieukeur worden gebruikt, een verklaring van conformiteit met dit criterium, van de leverancier(s). De verklaring van de leverancier van de kleurstof wordt gestaafd door testverslagen overeenkomstig de passende methoden die in bijlage XVII, aanhangsel 10, bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden omschreven of overeenkomstig gelijkwaardige methoden.

Criterium 4(h) — Pigmenten en kleurstoffen op basis van metalen

Opmerking: Deze eis geldt voor de papierfabrikant of, indien van toepassing, voor de bewerker van tissuepapier. Zie de definitie van pigmenten en kleurstoffen op basis van metalen in de inleiding van deze bijlage.

Er mogen geen kleurstoffen of pigmenten worden gebruikt die zijn gebaseerd op aluminium (*2), zilver, arseen, barium, cadmium, kobalt, chroom, kwik, mangaan, nikkel, lood, seleen, antimoon, tin of zink.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt voor alle kleurstoffen die in het productieproces van tissueproducten met een EU-milieukeur worden gebruikt, een verklaring van conformiteit met de eisen van dit criterium, van de leverancier(s). De verklaring(en) van de leverancier(s) wordt (worden) gestaafd door veiligheidsinformatiebladen of andere relevante documentatie.

Criterium 4(i) — Ionische verontreinigingen in kleurstoffen

Opmerking: Deze eis geldt voor de papierfabrikant of, indien van toepassing, voor de bewerker van tissuepapier.

Het gehalte ionische verontreinigingen in de gebruikte kleurstoffen mag niet hoger zijn dan de volgende grenswaarden: zilver 100 ppm; arseen 50 ppm; barium 100 ppm; cadmium 20 ppm; kobalt 500 ppm; chroom 100 ppm; kwik 4 ppm; nikkel 200 ppm; lood 100 ppm; seleen 20 ppm; antimoon 50 ppm; tin 250 ppm; zink 1 500 ppm.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt voor alle kleurstoffen die in het productieproces van tissuepapier met een EU-milieukeur worden gebruikt, een verklaring van conformiteit met de eisen van dit criterium, van de leverancier(s). De verklaring(en) van de leverancier(s) wordt (worden) gestaafd door veiligheidsinformatiebladen of andere relevante documentatie.

Criterium 4(j) — Lotions

Stoffen die als H317, H334 of CMR zijn ingedeeld of in de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen zijn opgenomen, mogen niet aan lotionformules worden toegevoegd die tijdens de bewerking van tissueproducten met de EU-milieukeur worden gebruikt. Bovendien mogen geen parabenen, triclosan, formaldehyde, formaldehyde afgevende producten of methylisothiazolinone aan lotionformules worden toegevoegd.

Daarnaast mogen geen van de gebruikte lotionformules in hoeveelheden worden gedoseerd die ertoe leiden dat een afzonderlijke stof die is ingedeeld als stof waarvoor beperkingen gelden en die in criterium 4(b) is vermeld, in een grotere hoeveelheid dan 0,010 gewichtspercenten van het uiteindelijke tissueproduct aanwezig is. De som van stoffen waarvoor beperkingen gelden, mag niet meer dan 0,070 gewichtspercenten van het tissueproduct bedragen.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een lijst van lotionformules die bij de productie van tissueproducten met de EU-milieukeur worden gebruikt, samen met een verklaring van conformiteit van de respectieve leveranciers van die lotionformules, desbetreffende veiligheidsinformatiebladen en, om conformiteit met de grenswaarden in het eindproduct aan te tonen, op de door de aanvrager gebruikte dosering gebaseerde berekeningen waarmee de concentratie van stoffen waarvoor beperkingen gelden, in de formulering kan worden geschat die in het uiteindelijke tissueproduct met de EU-milieukeur achterblijven.

Criterium 5 — Afvalbeheer

Alle locaties voor de productie van pulp en papier, met inbegrip van de productielocaties voor de bewerking van tissuepapier, hebben een systeem voor de behandeling van afval dat uit het productieproces afkomstig is, en een afvalbeheers- en -minimaliseringsplan waarin het productieproces wordt beschreven en informatie over de volgende aspecten wordt gegeven:

1.

geldende procedures voor afvalpreventie;

2.

geldende procedures voor afvalscheiding, hergebruik en recycling;

3.

geldende procedures voor de veilige behandeling van gevaarlijk afval;

4.

doelstellingen voor voortdurende verbetering en streefcijfers voor de vermindering van de afvalproductie en de toename van hergebruik en recycling.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt voor alle betrokken productielocaties een plan voor de minimalisering en het beheer van afval en een verklaring van conformiteit met dit criterium.

Aanvragers die in het kader van het milieubeheer- en auditsysteem van de EU (EMAS) zijn geregistreerd en/of overeenkomstig ISO 14001 zijn gecertificeerd, worden geacht aan dit criterium te hebben voldaan, indien:

1.

het afvalbeheer in de EMAS-milieuverklaring voor de productielocatie(s) is gedocumenteerd, of

2.

het afvalbeheer in de ISO 14001-certificering voor de productielocatie(s) voldoende wordt behandeld.

Criterium 6 — Eisen die aan het eindproduct worden gesteld

Criterium 6(a) — Kleurstoffen en witmakers

Voor gekleurd tissuepapier moet een goede kleurechtheid (niveau 4 of hoger) worden aangetoond overeenkomstig de korte procedure die in EN 646 wordt omschreven.

Voor tissuepapier dat met witmakers is behandeld, moet een goede kleurechtheid (niveau 4 of hoger) worden aangetoond overeenkomstig de korte procedure die in EN 648 wordt omschreven.

Beoordeling en controle: De aanvrager of de leverancier(s) van chemische stoffen verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, met de desbetreffende testverslagen overeenkomstig de normen EN 646 en/of EN 648, al naargelang het geval.

Of de aanvrager verstrekt een verklaring dat geen kleurstoffen of witmakers zijn gebruikt.

Criterium 6(b) — Slijmwerende en antimicrobiële stoffen

Monsters van het uiteindelijke tissueproduct mogen niet leiden tot groeivertraging bij micro-organismen overeenkomstig EN 1104.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, met de desbetreffende testverslagen overeenkomstig EN 1104.

Criterium 6(c) — Productveiligheid

Uiteindelijke tissueproducten die gerecyclede vezels bevatten, mogen geen van de onderstaande gevaarlijke stoffen bevatten boven de gespecificeerde grenswaarde en overeenkomstig de gespecificeerde testnormen:

formaldehyde: 1 mg/dm2 overeenkomstig EN 1541 (extractie met koud water);

gloxal: 1,5 mg/dm2 overeenkomstig DIN 54603;

pentachloorfenol: 2 mg/kg overeenkomstig EN ISO 15320 (extractie met koud water).

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met desbetreffende testverslagen overeenkomstig de respectieve normen.

Criterium 6(d) — Geschiktheid voor gebruik

Het tissueproduct met de EU-milieukeur moet aan alle respectieve eisen voldoen van het land waar het in de handel wordt gebracht.

Voor gestructureerd tissuepapier is het absorptievermogen van een afzonderlijk basisvel tissuepapier vóór bewerking gelijk aan of hoger dan 10,0 g water/g tissuepapier.

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met relevante ondersteunende documentatie.

Producenten garanderen de geschiktheid van hun producten door documentatie te verstrekken waaruit blijkt dat de productkwaliteit aan de norm EN ISO/IEC 17050 voldoet. Deze norm bevat algemene criteria voor de verklaring van conformiteit met normatieve documenten, van leveranciers.

Voor gestructureerd tissuepapier verstrekt de aanvrager een verklaring van conformiteit met deze eis, met een desbetreffend testverslag overeenkomstig EN ISO 12625-8:2010.

Criterium 7 — Informatie op de EU-milieukeur

De aanvrager volgt de instructies voor het juiste gebruik van het logo van de EU-milieukeur die in de richtsnoeren voor het logo van de EU-milieukeur worden gegeven:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf

Als gebruik wordt gemaakt van het facultatieve etiket met tekstvak, dan bevat dit de volgende drie verklaringen:

Lage emissies in lucht en water tijdens productie;

Laag energiegebruik tijdens productie;

xx % vezels uit duurzame bronnen/xx % gerecyclede vezels (naargelang het geval).

Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, met een afbeelding van de verpakking van het product waarop duidelijk het etiket, het registratie/vergunningsnummer en, indien van toepassing, de verklaringen die samen met het etiket zijn aangebracht, zijn afgebeeld.


(1)  De hoogste waarde slaat op fabrieken die eucalyptus gebruiken uit regio's die rijker zijn aan fosfor (bv. Iberische eucalyptus).

(2)  NOx-emissiewaarde voor niet-geïntegreerde CTMP-fabrieken die pulp flash-drogen met stoom uit biomassa.

(3)  COD-waarde voor sterk gebleekte houthoudende pulp (70 - 100 % vezels in het eindproduct).

(4)  Methodology for Ecodesign of Energy-related Products (methodologie voor het ecologisch ontwerp van energiegerelateerde producten).

(*1)  H317-beperkingen zijn alleen van toepassing op commerciële kleurstofformules, kleurstoffen, afwerkingsmiddelen en coatingmaterialen die voor papier worden gebruikt.

(*2)  De beperking van aluminium is niet van toepassing op aluminosilicaten.