ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
61e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/2016 VAN DE COMMISSIE
van 18 december 2018
tot toelating van het in de handel brengen van gepelde granen van Digitaria exilis als traditioneel levensmiddel uit een derde land krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 15, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht. Een traditioneel levensmiddel uit een derde land is een nieuw voedingsmiddel als gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) 2015/2283. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) vastgesteld met een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen. |
(3) |
Krachtens artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2015/2283 moet de Commissie beslissen over de toelating en het in de Unie in de handel brengen van een traditioneel levensmiddel uit een derde land. |
(4) |
Op 23 januari 2018 heeft de onderneming Obà Food Srl. („de aanvrager”) een kennisgeving bij de Commissie ingediend van het voornemen om gepelde granen van Digitaria exilis (Kippist) Stapf („Fonio”) in de Unie in de handel te brengen als een traditioneel levensmiddel uit een derde land in de zin van artikel 14 van Verordening (EU) 2015/2283. De aanvrager verzoekt om toelating van gepelde granen van Digitaria exilis (Kippist) Stapf om als zodanig of als voedselingrediënt door de algemene bevolking te worden geconsumeerd. |
(5) |
Uit de gedocumenteerde gegevens die de aanvrager heeft overgelegd, blijkt dat de gepelde granen van Digitaria exilis (Kippist) Stapf een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel heeft in West-Afrikaanse landen, met name in Guinee, Nigeria en Mali. |
(6) |
Op grond van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 heeft de Commissie de geldige kennisgeving op 28 februari 2018 doorgezonden aan de lidstaten en aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de Autoriteit”). |
(7) |
Binnen de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 vastgestelde termijn van vier maanden zijn bij de Commissie geen naar behoren met redenen omklede bezwaren ingediend door lidstaten of de Autoriteit tegen het in de Unie in de handel brengen van gepelde granen van Digitaria exilis (Kippist) Stapf. |
(8) |
De Commissie moet het in de Unie in de handel brengen van gepelde granen van Digitaria exilis (Kippist) Stapf toelaten en de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen derhalve bijwerken. |
(9) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Gepelde granen van Digitaria exilis (Kippist) Stapf, zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, worden opgenomen in de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 vastgestelde Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen.
2. De in lid 1 bedoelde vermelding in de Unielijst omvat de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde gebruiksvoorwaarden en etiketteringsvoorschriften.
Artikel 2
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 december 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).
BIJLAGE
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde in tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen) ingevoegd:
|
2) |
De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde in tabel 2 (Specificaties) ingevoegd:
|
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/4 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/2017 VAN DE COMMISSIE
van 18 december 2018
tot toelating van het in de handel brengen van siroop van Sorghum bicolor (L.) Moench als traditioneel levensmiddel uit een derde land krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 15, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht. Een traditioneel levensmiddel uit een derde land is een nieuw voedingsmiddel als gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) 2015/2283. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) vastgesteld met een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen. |
(3) |
Krachtens artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2015/2283 moet de Commissie beslissen over de toelating en het in de Unie in de handel brengen van een traditioneel levensmiddel uit een derde land. Op 5 april 2018 heeft de onderneming Sorghum Zrt. („de aanvrager”) een kennisgeving bij de Commissie ingediend van het voornemen om siroop van Sorghum bicolor (L.) Moench in de Unie in de handel te brengen als een traditioneel levensmiddel uit een derde land in de zin van artikel 14 van Verordening (EU) 2015/2283. De aanvrager verzoekt om toelating van siroop van Sorghum bicolor (L.) Moench om als zodanig of als voedselingrediënt door de algemene bevolking te worden geconsumeerd. |
(4) |
Uit de gedocumenteerde gegevens die de aanvrager heeft overgelegd, blijkt dat siroop van Sorghum bicolor (L.) Moench een geschiedenis van veilig gebruik heeft in de Verenigde Staten. |
(5) |
Op grond van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 heeft de Commissie de geldige kennisgeving op 30 april 2018 doorgezonden aan de lidstaten en aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de Autoriteit”). |
(6) |
Binnen de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 vastgestelde termijn van vier maanden zijn bij de Commissie geen naar behoren met redenen omklede bezwaren ingediend door lidstaten of de Autoriteit tegen het in de Unie in de handel brengen van siroop van Sorghum bicolor (L.) Moench. |
(7) |
De Commissie moet het in de Unie in de handel brengen van siroop van Sorghum bicolor (L.) Moench derhalve toelaten en de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen bijwerken. |
(8) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Siroop van Sorghum bicolor (L.) Moench, zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, wordt opgenomen in de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 vastgestelde Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen.
2. De in lid 1 bedoelde vermelding in de Unielijst omvat de gebruiksvoorwaarden en de etiketteringsvoorschriften zoals vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 december 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).
BIJLAGE
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt als volgt gewijzigd:
(1) |
De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde in tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen) ingevoegd:
|
(2) |
De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde in tabel 2 (Specificaties) ingevoegd:
|
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/7 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/2018 VAN DE COMMISSIE
van 18 december 2018
tot vaststelling van specifieke regels voor de te volgen procedure bij de uitvoering van de risicobeoordeling van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 42, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Er moeten regels worden vastgesteld om te waarborgen dat de in artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde risicobeoordeling binnen een redelijke termijn en op basis van een tijdige verwerking van technische dossiers wordt uitgevoerd. |
(2) |
Om die risicobeoordeling te kunnen uitvoeren, mag uitsluitend de nationale plantenziektekundige dienst, in de zin van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, van het derde land een aanvraag bij de Commissie indienen. Er moet namelijk worden gewaarborgd dat alle noodzakelijke elementen voor de beoordeling van het risico in verband met planten, plantaardige producten of andere materialen die op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht, door de bevoegde overheidsinstantie van het derde land worden gecertificeerd. Dit is noodzakelijk voor de geloofwaardigheid en motivering van de risicobeoordeling als basis voor de maatregelen uit hoofde van artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031. Deze bepalingen moeten van toepassing zijn onverminderd het recht van de Commissie om een verzoek bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in te dienen om overeenkomstig artikel 29 een wetenschappelijk advies uit te brengen en overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (2) wetenschappelijke of technische bijstand te verlenen. |
(3) |
Het technische dossier moeten gegevens bevatten over de handelsartikelen die op het grondgebied van de Unie zullen worden binnengebracht, alsmede gegevens over de plaagorganismen die in het land van uitvoer met het handelsartikel in verband kunnen worden gebracht, gegevens over nationale risicobeperkende fytosanitaire maatregelen, inspecties, behandelingen en verwerking van het handelsartikel en contactgegevens van de natuurlijke persoon die het contact met de Commissie en de (EFSA) moet onderhouden. Dergelijke gegevens zijn essentieel om de risicobeoordeling van het handelsartikel te kunnen uitvoeren en om de soorten plaagorganismen te kunnen vaststellen waarvoor mogelijk risicobeperkende fytosanitaire maatregelen noodzakelijk zijn. |
(4) |
Teneinde de EFSA van alle noodzakelijke elementen voor de uitvoering van de risicobeoordeling te voorzien, moet het technische dossier de informatie bevatten zoals gespecificeerd in het EFSA-document „Information required for dossiers to support demands for import of high risk plants, plant products and other objects as foreseen in Article 42 of Regulation (EU) 2016/2031” (3). |
(5) |
Na de ontvangst van het technische dossier te hebben bevestigd, moet de Commissie controleren of het de vereiste informatie bevat en zo nodig om aanvullende informatie of verduidelijking vragen, zodat is gewaarborgd dat de aanvraag alle vereiste en passende elementen voor de risicobeoordeling bevat. |
(6) |
Er moeten regels worden opgesteld voor de uitvoering van de risicobeoordeling door de EFSA, haar communicatie met de aanvrager en de bekendmaking van die beoordeling om een transparant, doeltreffend en tijdig risicobeoordelingsproces te waarborgen. |
(7) |
Teneinde te voorkomen dat de openbaarmaking van bepaalde informatie de concurrentiepositie van bepaalde derde partijen schaadt, moeten de bepalingen betreffende vertrouwelijkheid van Verordening (EG) nr. 178/2002 dienovereenkomstig van toepassing zijn. |
(8) |
Omwille van de rechtszekerheid moet deze verordening op dezelfde datum van toepassing worden als Verordening (EU) 2016/2031. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voorwerp en toepassingsgebied
In deze verordening worden procedures vastgesteld voor de krachtens artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde risicobeoordeling om te waarborgen dat een dergelijke beoordeling binnen een redelijke termijn volgens een duidelijk omschreven procedure wordt uitgevoerd op basis van een verzoek tot invoer dat van een uitvoerig technisch dossier vergezeld gaat.
Artikel 2
Indiening van technische dossiers
Alleen een nationale plantenziektekundige dienst van een derde land mag bij de Commissie een technisch dossier voor de uitvoering van de in artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde risicobeoordeling indienen.
Het technische dossier gaat vergezeld van elementen waaruit blijkt dat een verzoek tot invoer in de zin van artikel 42, lid 5, van Verordening (EU) 2016/2031 bestaat.
Artikel 3
Inhoud van het technische dossier
Het technische dossier bevat voor elke plant, elk plantaardig product of andere materialen de volgende elementen:
a) |
informatie over het handelsartikel, waaronder behandelingen en verwerking van het handelsartikel; |
b) |
informatie over de plaagorganismen die in het land van uitvoer met het handelsartikel in verband kunnen worden gebracht; |
c) |
informatie over risicobeperkende fytosanitaire maatregelen en inspecties; |
d) |
de contactgegevens van het contactpunt van de nationale plantenziektekundige dienst van het derde land dat het contact met de Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moet onderhouden. |
Het technische dossier bevat ook alle elementen waarnaar wordt verwezen in het EFSA-document „Information required for dossiers to support demands for import of high risk plants, plant products and other objects as foreseen in Article 42 of Regulation (EU) 2016/2031”.
De aanvrager mag aangeven van welke informatie openbaarmaking de concurrentiepositie van een bepaalde derde partij zou kunnen schaden en welke informatie derhalve overeenkomstig artikel 6 van deze verordening als vertrouwelijk moet worden behandeld. In dergelijke gevallen moeten verifieerbare redenen worden aangevoerd.
Het dossier wordt in een van de officiële talen van de Unie ingediend.
Artikel 4
Ontvangst en onderzoek van het technische dossier door de Commissie
De Commissie bevestigt de ontvangst van het technische dossier.
Zij onderzoekt of het technische dossier de in artikel 3, eerste alinea, punten a) tot en met d), omschreven informatie bevat en mag de aanvrager om aanvullende informatie of verduidelijking vragen, indien dat gezien de inhoud en het onderwerp van dat technische dossier noodzakelijk is.
Wanneer de Commissie vaststelt dat aan die voorschriften is voldaan, stuurt zij het technische dossier door aan de EFSA en informeert zij de lidstaten dienovereenkomstig.
Artikel 5
Uitvoering en voltooiing van de risicobeoordeling
De EFSA controleert of het technische dossier voldoet aan haar in artikel 3, tweede alinea, bedoelde document en mag de aanvrager om aanvullende informatie of verduidelijking vragen, indien dat gezien de inhoud en het onderwerp van dat technische dossier noodzakelijk is.
Na deze controle voert de EFSA de risicobeoordeling uit.
Tijdens de uitvoering van de risicobeoordeling mag de EFSA rechtstreeks met de aanvrager communiceren om aanvullende informatie of verduidelijking te verkrijgen.
De EFSA informeert de Commissie over elke communicatie met de aanvrager.
De EFSA voltooit de risicobeoordeling binnen een redelijke termijn en dient deze bij de Commissie in. De EFSA maakt de risicobeoordeling in het EFSA Journal bekend.
Op basis van die risicobeoordeling wijzigt de Commissie zo nodig de in artikel 42, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico overeenkomstig artikel 42, lid 4, van die verordening.
Artikel 6
Vertrouwelijkheid
In het kader van deze verordening zijn de bepalingen van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 178/2002 betreffende de vertrouwelijkheid van door de aanvrager ingediende informatie dienovereenkomstig van toepassing.
Artikel 7
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 december 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.
(2) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
(3) European Food Safety Authority (EFSA), Dehnen-Schmutz K, Jaques Miret JA, Jeger M, Potting R, Corini A, Simone G, Kozelska S, Munoz Guajardo I, Stancanelli G en Gardi C, 2018. Information required for dossiers to support requests for import of high risk plants, plant products and other objects as foreseen in Article 42 of Regulation (EU) 2016/2031. EFSA supporting publication 2018:EN-1492, 22 blz., doi:10.2903/sp.efsa.2018.1492.
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/10 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/2019 VAN DE COMMISSIE
van 18 december 2018
tot vaststelling van een voorlopige lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42 van Verordening (EU) 2016/2031 en een lijst van planten waarvoor geen fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen in de Unie in de zin van artikel 73 van die verordening
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 42, lid 3, en artikel 73,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 42, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031 moet de Commissie op basis van een voorlopige beoordeling door middel van een uitvoeringshandeling een voorlopige lijst vaststellen van planten, plantaardige producten of andere materialen die voor het grondgebied van de Unie een onaanvaardbaar risico op plaagorganismen opleveren. |
(2) |
Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031 zijn verscheidene voorlopige beoordelingen uitgevoerd met betrekking tot de vraag of planten en plantaardige producten uit derde landen een onaanvaardbaar risico op plaagorganismen opleveren voor het grondgebied van de Unie. Uit die beoordelingen kwam naar voren dat bepaalde planten en plantaardige producten voldoen aan een of meer van de in bijlage III bij de verordening vermelde criteria en daarom als „plant met een hoog risico” of „plantaardig product met een hoog risico” in de zin van artikel 42 van die verordening konden worden aangemerkt. Uit diezelfde voorlopige beoordelingen is gebleken dat zaden en in-vitromateriaal van deze „planten met een hoog risico” van het toepassingsgebied van deze verordening moeten worden uitgesloten, omdat het risico op plaagorganismen daarbij aanvaardbaar is. Daarnaast moeten op natuurlijke of kunstmatige wijze gekweekte houtachtige miniatuurplanten bestemd voor opplant eveneens van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, omdat voor de invoer van deze planten op grond van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad (2) specifieke eisen gelden die het risico op plaagorganismen tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen en met ingang van 14 december 2019 ook de bijzondere voorschriften van artikel 41 van Verordening (EU) 2016/2031 zullen gelden. |
(3) |
Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, in-vitromateriaal en op natuurlijke of kunstmatige wijze gekweekte houtachtige miniatuurplanten bestemd voor opplant, van Acacia Mill., Acer L., Albizia Durazz., Alnus Mill., Annona L., Bauhinia L., Berberis L., Betula L., Caesalpinia L., Cassia L., Castanea Mill., Cornus L., Corylus L., Crataegus L., Diospyros L., Fagus L., Fraxinus L., Hamamelis L., Jasminum L., Juglans L., Ligustrum L., Lonicera L., Malus Mill., Nerium L., Persea Mill., Populus L., Prunus L., Quercus L., Robinia L., Salix L., Sorbus L., Taxus L., Tilia L., Ulmus L., en planten van Ullucus tuberosus Loz. staan bekend als waard voor plaagorganismen die gewoonlijk op een waard leven en waarvan bekend is dat zij een aanzienlijke impact hebben op plantensoorten die van groot economisch, sociaal of ecologisch belang zijn voor de Unie. Van deze planten is ook bekend dat zij gewoonlijk drager zijn van plaagorganismen zonder tekenen van besmetting te vertonen, of althans met een latentieperiode voordat die tekenen zichtbaar worden. Hierdoor wordt de kans kleiner dat bij inspecties bij het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie de aanwezigheid van dergelijke plaagorganismen wordt opgemerkt. Bovendien worden de voor opplant bestemde planten gewoonlijk in de vorm van een struik of boom de Unie binnengebracht en zijn zij gewoonlijk in die vorm in de Unie aanwezig. Derhalve worden de bestaande maatregelen met betrekking tot het binnenbrengen van de in bijlage I bij deze verordening opgenomen voor opplant bestemde planten en planten van Ullucus tuberosus Loz. afkomstig uit derde landen niet toereikend geacht om het binnendringen van plaagorganismen te voorkomen. De in bijlage I opgenomen voor opplant bestemde planten en planten van Ullucus tuberosus Loz. moeten derhalve worden aangemerkt als planten met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 en het binnenbrengen ervan in de Unie moet voorlopig worden verboden. |
(4) |
Vruchten van Momordica L. staan bekend als waard en bieden een belangrijke route voor de introductie en vestiging van het plaagorganisme Thrips palmi Karny, waarvan bekend is dat het een aanzienlijke impact kan hebben op plantensoorten die van groot economisch, sociaal of ecologisch belang zijn voor het grondgebied van de Unie. Dit plaagorganisme is echter niet in alle derde landen aanwezig en ook niet in alle gebieden binnen een derde land waarvan bekend is dat het er aanwezig is. Bepaalde derde landen hebben ook doeltreffende risicobeperkende maatregelen voor dit plaagorganisme getroffen. Daarom worden vruchten van Momordica L. afkomstig uit derde landen of uit bepaalde gebieden van derde landen waarvan bekend is dat dat plaagorganisme er aanwezig is en waar ten opzichte van dat plaagorganisme geen doeltreffende risicobeperkende maatregelen zijn getroffen, aangemerkt als planten met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 en moet het binnenbrengen van deze planten in de Unie voorlopig worden verboden. |
(5) |
Hout van Ulmus L. staat bekend als waard en biedt een belangrijke route voor de introductie en vestiging van het plaagorganisme Saperda tridentata Olivier. Van dit plaagorganisme is bekend dat het een aanzienlijke impact heeft op plantensoorten die van groot economisch, sociaal of ecologisch belang zijn voor het grondgebied van de Unie. Dit plaagorganisme is echter niet in alle derde landen aanwezig en ook niet in alle gebieden binnen een derde land waarvan bekend is dat het er aanwezig is. Daarom wordt hout van Ulmus L. afkomstig uit derde landen of uit gebieden van derde landen waarvan bekend is dat Saperda tridentata Olivier er aanwezig is, aangemerkt als plantaardig product met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031. Het binnenbrengen in de Unie van dit hout moet voorlopig dan ook worden verboden. |
(6) |
De in overwegingen 3, 4 en 5 genoemde planten en plantaardige producten zijn niet of alleen met betrekking tot bepaalde derde landen in een lijst overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) 2016/2031 opgenomen. Daarnaast worden zij volgens de respectieve voorlopige beoordelingen niet afdoende gedekt door de in artikel 41 van die verordening bedoelde voorschriften met betrekking tot alle derde landen en vallen zij niet onder de tijdelijke maatregelen van artikel 49 van die verordening. |
(7) |
De in overwegingen 3, 4 en 5 genoemde planten en plantaardige producten zijn nog niet onderworpen aan de volledige risicobeoordeling die nodig is om te kunnen vaststellen of zij door de kans dat een EU-quarantaineorganisme erin of erop aanwezig is een onaanvaardbaar risico vormen dan wel of dat dit risico door toepassing van bepaalde maatregelen tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. Zodra wordt geconstateerd dat er vraag is naar de invoer van de respectievelijke planten en plantaardige producten, moeten zij aan een risicobeoordeling worden onderworpen in overeenstemming met een uitvoeringshandeling die op grond van artikel 42, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 moet worden vastgesteld. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 73 van Verordening (EU) 2016/2031 bepaalt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen dat voor andere planten dan die welke zijn opgenomen in de in artikel 72, lid 1, bedoelde lijst een fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie. |
(9) |
Die uitvoeringshandelingen vermelden evenwel dat voor deze planten een fytosanitair certificaat niet is vereist wanneer een onderbouwde beoordeling op basis van gegevens over de risico's op plaagorganismen en van ervaring met de handel aantoont dat een dergelijk certificaat niet nodig is. |
(10) |
Sinds de vaststelling van die verordening zijn meerdere beoordelingen uitgevoerd met betrekking tot het risico op plaagorganismen en de ervaring die is opgedaan met de handel in verscheidene uit derde landen afkomstige planten, met uitzondering van voor opplant bestemde planten. |
(11) |
Volgens deze beoordelingen zijn vruchten van Ananas comosus (L.) Merrill, Cocos nucifera L., Durio zibethinus Murray, Musa L. en Phoenix dactylifera L. geen waard voor EU-quarantaineorganismen of plaagorganismen waarvoor krachtens artikel 30 van Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde maatregelen gelden of voor plaagorganismen die gewoonlijk op een waard leven die gevolgen kunnen hebben voor in de Unie geteelde plantensoorten. Bovendien zijn in verband met het binnenbrengen van die vruchten uit één of meer derde landen geen uitbraken van plaagorganismen gesignaleerd. De vruchten zijn ook niet herhaaldelijk terwijl zij werden binnengebracht op het grondgebied van de Unie onderschept wegens de aanwezigheid van EU-quarantaineorganismen of plaagorganismen die zijn onderworpen aan de krachtens artikel 30 van die verordening vastgestelde maatregelen. |
(12) |
Aangezien deze vruchten voldoen aan alle criteria van bijlage VI bij Verordening (EU) 2016/2031, moet voor het binnenbrengen ervan op het grondgebied van de Unie geen fytosanitair certificaat worden geëist. |
(13) |
De lijsten die uit hoofde van artikel 42, lid 3, en artikel 73 van Verordening (EU) 2016/2031 moeten worden vastgesteld, hebben beide betrekking op invoerregelingen op basis van soortgelijke criteria voor risicobeoordeling, zoals vastgesteld in de bijlagen III en VI bij die verordening. Zij betreffen hoofdzakelijk de risico's van de betrokken planten en plantaardige producten en niet de risico's van specifieke plaagorganismen. Zij zijn verder uitgewerkt in overeenstemming met een gemeenschappelijke risicobeoordelingsmethode en worden volgens deze methode en op basis van het beschikbare technisch en wetenschappelijk bewijs geactualiseerd. Het is daarom passend om ze in één verordening te bundelen. |
(14) |
Aangezien Verordening (EU) 2016/2031 vanaf 14 december 2019 van toepassing is, en om te zorgen voor een uniforme toepassing van alle voorschriften betreffende het binnenbrengen van planten, plantaardige producten en andere materialen in de Unie, moet deze verordening vanaf dezelfde datum van toepassing zijn. |
(15) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico
De in bijlage I vermelde planten, plantaardige producten en andere materialen worden beschouwd als planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 en het binnenbrengen ervan in de Unie wordt in afwachting van een risicobeoordeling verboden.
Artikel 2
Fytosanitair certificaat voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde planten
Voor het binnenbrengen in de Unie van andere planten dan die welke zijn opgenomen in de in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde lijst, is een fytosanitair certificaat vereist.
De in bijlage II opgenomen vruchten zijn echter van deze eis uitgesloten.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 december 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.
(2) Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).
BIJLAGE I
Lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031
1. |
Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, in-vitromateriaal en op natuurlijke of kunstmatige wijze gekweekte houtachtige miniatuurplanten bestemd voor opplant, afkomstig uit alle derde landen en behorend tot de volgende geslachten of soorten:
|
2. |
Planten van Ullucus tuberosus afkomstig uit alle derde landen:
|
3. |
Vruchten van Momordica L. afkomstig uit derde landen of gebieden binnen derde landen waarvan bekend is dat Thrips palmi Karny er aanwezig is en waar doeltreffende risicobeperkende maatregelen tegen dat plaagorganisme ontbreken:
|
4. |
Hout van Ulmus L. afkomstig uit derde landen of gebieden binnen derde landen waarvan bekend is dat Saperda tridentata Olivier er aanwezig is:
|
BIJLAGE II
Lijst van vruchten waarvoor geen fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie in de zin van artikel 73 van Verordening (EU) 2016/2031
GN-code |
Omschrijving |
ex 0804 30 00 |
Ananas comosus (L.) Merril |
ex 0801 12 00 , ex 0801 19 00 |
Cocos nucifera L. |
ex 0810 60 00 |
Durio zibethinus Murray |
ex 0803 10 10 , ex 0803 90 10 |
Musa L. |
ex 0804 10 00 |
Phoenix dactylifera L. |
BESLUITEN
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/16 |
BESLUIT (EU) 2018/2020 VAN DE RAAD
van 4 december 2018
waarbij wordt vastgesteld dat Roemenië geen doeltreffende maatregelen heeft genomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 22 juni 2018
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name artikel 10, lid 2, vierde alinea,
Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 22 juni 2018 heeft de Raad overeenkomstig artikel 121, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geconcludeerd dat in Roemenië een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting van – 1 % van het bbp bestond. |
(2) |
In het licht van de vastgestelde significante afwijking heeft de Raad Roemenië op 22 juni 2018 aanbevolen (2) de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het nominale stijgingstempo van de netto primaire overheidsuitgaven (3) in 2018 niet hoger uitkomt dan 3,3 % in 2018 en 5,1 % in 2019, wat overeenkomt met een jaarlijkse structurele aanpassing van 0,8 % van het bbp. Roemenië werd ook aanbevolen alle meevallers te benutten om het tekort terug te dringen en in te zetten op budgettaire consolidatiemaatregelen die op groeivriendelijke wijze een blijvende verbetering van het structurele overheidssaldo moeten waarborgen. De Raad heeft 15 oktober 2018 vastgesteld als uiterste datum waarop Roemenië verslag moest uitbrengen over de naar aanleiding van deze aanbeveling genomen maatregelen. |
(3) |
Op 27 en 28 september 2018 heeft de Commissie in het kader van artikel -11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1466/97 een missie voor verscherpt toezicht in Roemenië ondernomen met als doel monitoring ter plaatse. Na haar voorlopige bevindingen voor commentaar aan de Roemeense autoriteiten te hebben voorgelegd, heeft de Commissie haar bevindingen op 21 november 2018 aan de Raad gemeld. Deze bevindingen werden vervolgens openbaar gemaakt. In het verslag van de Commissie wordt geconstateerd dat de Roemeense autoriteiten vasthouden aan een nominaletekortdoelstelling van iets minder dan 3 % van het bbp voor 2018, en dus niet van plan zijn gevolg te geven aan de aanbeveling van de Raad van 22 juni 2018. De regering is van plan het nominale tekort in 2019 terug te dringen tot 2,38 % van het bbp, maar de maatregelen moeten nog nader worden ingevuld. |
(4) |
Op 16 oktober 2018 hebben de Roemeense autoriteiten een verslag ingediend over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 22 juni 2018 (4). In dat verslag herhaalden de autoriteiten dat zij voor 2018 blijven streven naar een nominaal tekort van 2,96 % van het bbp. Voor 2019 mikken zij op een tekort van 2,38 % van het bbp. In het verslag wordt geen melding gemaakt van nieuwe maatregelen voor 2018. Voor 2019 wordt in het verslag uitgegaan van een beheersing van de uitgaven voor de beloning van werknemers en voor goederen en diensten, zonder dat dit wordt ondersteund door voldoende gedetailleerde en goedgekeurde of op zijn minst op geloofwaardige wijze aangekondigde maatregelen. Aan de ontvangstenzijde wordt in het verslag melding gemaakt van een verlenging van reeds bestaande maatregelen en een aantal maatregelen met het oog op een betere naleving van de belastingregels. De gevolgen van de gerapporteerde maatregelen voor de begroting blijven over het geheel genomen achter bij het vereiste in de aanbeveling van de Raad van 22 juni 2018. |
(5) |
Volgens de najaarsprognoses 2018 van de Commissie zal de groei van de netto primaire overheidsuitgaven in 2018 oplopen tot 11,3 %, dus ruim boven de uitgavenbenchmark van 3,3 %. Het structurele saldo zal in 2018 naar verwachting grotendeels stabiel blijven op 3,3 % van het bbp. Beide indicatoren wijzen dus op een risico van afwijking van de aanbevolen aanpassing. De uitgavenbenchmark wijst op een afwijking van 2,3 % van het bbp. Het structurele saldo bevestigt deze interpretatie en wijst op een kleinere afwijking van 0,8 % van het bbp. Het structurele saldo wordt positief beïnvloed door een significant hogere bbp-deflator en een hogere (punt-)schatting van de potentiële bbp-groei in vergelijking met het over de middellange termijn berekende gemiddelde dat aan de uitgavenbenchmark ten grondslag ligt. Dit effect wordt gedeeltelijk gecompenseerd door het effect van een toename van de overheidsinvesteringen, die in de uitgavenbenchmark wordt afgevlakt. De algehele beoordeling bevestigt dan ook dat er een ruime afwijking is ten opzichte van de door de Raad aanbevolen aanpassing. |
(6) |
Op basis van de najaarsprognoses 2018 van de Commissie wordt verwacht dat de groei van de nominale overheidsuitgaven, ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde en eenmalige maatregelen, in 2019 7,5 % zal bedragen, dus ruim boven de uitgavenbenchmark van 5,1 % (afwijking van de aanbevolen aanpassing van 0,7 % van het bbp). Het structurele saldo zal naar verwachting afnemen met 0,1 % van het bbp, waardoor het tekort oploopt tot 3,4 % (afwijking van 0,9 % van het bbp). Aangezien beide indicatoren wijzen op een afwijking van de vereiste aanpassing met een vergelijkbare marge in 2019, bevestigt de algehele beoordeling de afwijking van de door de Raad aanbevolen aanpassing. |
(7) |
In de najaarsprognoses 2018 van de Commissie wordt bovendien uitgegaan van een overheidstekort van 3,3 % in 2018 en 3,4 % in 2019, wat hoger is dan de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp. |
(8) |
Op grond van bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat de reactie van Roemenië op de aanbeveling van de Raad van 22 juni 2018 ontoereikend was. De begrotingsinspanning is niet toereikend om ervoor te zorgen dat het nominale stijgingstempo van de netto primaire overheidsuitgaven niet hoger uitkomt dan 3,3 % in 2018 en 5,1 % in 2019, wat overeenkomt met een jaarlijkse structurele aanpassing van 0,8 % van het bbp, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Roemenië heeft geen doeltreffende maatregelen genomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 22 juni 2018.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot Roemenië.
Gedaan te Brussel, 4 december 2018.
Voor de Raad
De voorzitter
H. LÖGER
(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.
(2) Aanbeveling van de Raad van 22 juni 2018 met het oog op de correctie van de vastgestelde significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting in Roemenië (PB C 223 van 27.6.2018, blz. 3).
(3) De netto primaire overheidsuitgaven omvatten de totale overheidsuitgaven zonder rekening te houden met rente-uitgaven, uitgaven in het kader van programma's van de Unie die volledig met inkomsten uit fondsen van de Unie worden gefinancierd en niet-discretionaire veranderingen in de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen. Nationaal gefinancierde bruto-investeringen in vaste activa worden gespreid over een periode van vier jaar. Er wordt rekening gehouden met discretionaire inkomstenmaatregelen of bij wet verplicht gestelde inkomstenstijgingen. Eenmalige maatregelen aan zowel de inkomsten- als uitgavenzijde worden uitgevlakt.
(4) Beschikbaar op http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13279-2018-INIT/en/pdf
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/18 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/2021 VAN DE COMMISSIE
van 17 december 2018
tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/348 van de Commissie wat betreft de samenhang van de herziene doelstellingen op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie in de door Portugal en Roemenië ingediende gewijzigde nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 8489)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (1), en met name artikel 11, lid 3, onder c),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties (2), en met name artikel 14, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 549/2004 moeten de lidstaten nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken (Functional Airspace Blocks, FAB's) vaststellen, inclusief bindende nationale doelen of doelen op het niveau van de FAB's, waarbij wordt gezorgd voor consistentie met de prestatiedoelen voor de gehele Unie. In Verordening (EG) nr. 549/2004 is ook bepaald dat de Commissie de consistentie van die doelen moet beoordelen op grond van de criteria als bedoeld in artikel 11, lid 6, onder d). Daartoe zijn gedetailleerde regels opgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie. |
(2) |
Na de beoordeling van de prestatieplannen heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/348 (3) vastgesteld, waarin onder meer is bepaald dat de lokale doelen op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie van Portugal en Roemenië die zijn opgenomen in het prestatieplan van het FAB South-West en Danube, samenhangend zijn met de EU-wijde prestatiedoelen voor de tweede referentieperiode (2015-2019). |
(3) |
Vervolgens heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1782 (4) vastgesteld, waardoor de mogelijkheid wordt geboden de doelstellingen van Portugal en Roemenië op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie voor luchtvaartnavigatiediensten voor de jaren 2018 en 2019 te herzien overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013. |
(4) |
Op basis daarvan hebben Portugal en Roemenië hun doelstellingen herzien en hun prestatieplannen dienovereenkomstig gewijzigd. |
(5) |
De door Portugal en Roemenië ingediende documenten werden beoordeeld door het prestatiebeoordelingsorgaan („PBO”), dat de Commissie bijstaat bij de uitvoering van de prestatieregeling krachtens artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013. Het verslag van het PBO over de beoordeling van de herziene prestatiedoelstellingen voor Portugal is op 20 september 2018 bij de Commissie ingediend en op 12 oktober 2018 geactualiseerd. |
(6) |
Het verslag van het PBO over de beoordeling van de herziene prestatiedoelstellingen voor Roemenië is op 16 oktober 2018 bij de Commissie ingediend. |
(7) |
De Commissie heeft die herziene plannen, en met name de herziene doelstellingen, beoordeeld overeenkomstig artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013, rekening houdende met de ontvangen documenten en de verslagen van het PBO. De samenhang van de doelstellingen op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie, uitgedrukt in vastgestelde en-route- en terminaleenheidskosten, met de EU-wijde prestatiedoelen is beoordeeld overeenkomstig de beginselen van punt 5, in samenhang met punt 1, van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013. De Commissie heeft met name rekening gehouden met de tendens van de vastgestelde en-route-eenheidskosten in de tweede referentieperiode, ten opzichte van de beoogde daling met gemiddeld 3,3 % per jaar, en in de eerste en de tweede referentieperiode (2012-2019) samen, ten opzichte van de beoogde gemiddelde daling met 1,7 % per jaar. Zij heeft ook rekening gehouden met het niveau van de vastgestelde en-route-eenheidskosten in vergelijking met lidstaten met vergelijkbare operationele en economische omstandigheden. |
(8) |
Wat Portugal betreft, is uit de beoordeling gebleken dat de herziene doelstellingen zijn gebaseerd op een geplande daling van de vastgestelde en-route-eenheidskosten tijdens de tweede referentieperiode met gemiddeld 2 % per jaar. Dit is minder dan de beoogde daling van de gemiddelde EU-wijde vastgestelde eenheidskosten in die periode. De herziene doelstelling voor Portugal voor 2019 is echter gebaseerd op geplande vastgestelde en-route-eenheidskosten die aanzienlijk lager zijn (– 30 %) dan de gemiddelde vastgestelde en-route-eenheidskosten van lidstaten waar de operationele en economische omstandigheden vergelijkbaar zijn met die van Portugal. In de eerste en de tweede referentieperiode samen dalen de geplande vastgestelde en-route-eenheidskosten aanzienlijk sneller (– 4 %) dan de EU-wijde doelstelling. De Commissie is dan ook van oordeel dat de herziene doelstellingen van Portugal voor de jaren 2018 en 2019 samenhangend zijn met de EU-wijde doelstellingen op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie voor de tweede referentieperiode. |
(9) |
Wat Roemenië betreft, is uit de beoordeling gebleken dat de herziene doelstellingen zijn gebaseerd op een geplande daling van de vastgestelde en-route-eenheidskosten tijdens de tweede referentieperiode met gemiddeld 3,2 % per jaar. Dit is iets minder dan de beoogde daling van de gemiddelde EU-wijde vastgestelde eenheidskosten in die periode. De herziene doelstelling voor Roemenië voor 2019 is echter gebaseerd op geplande vastgestelde en-route-eenheidskosten die lager zijn (– 1,5 %) dan de gemiddelde vastgestelde en-route-eenheidskosten van lidstaten waar de met operationele en economische omstandigheden vergelijkbaar zijn met die van Roemenië. In de eerste en de tweede referentieperiode samen dalen de geplande vastgestelde en-route-eenheidskosten even snel (– 1,7 %) als de EU-wijde doelstelling. De Commissie is dan ook van oordeel dat de herziene doelstellingen van Roemenië voor de jaren 2018 en 2019 samenhangend zijn met de EU-wijde doelstellingen op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie voor de tweede referentieperiode. |
(10) |
Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/348 moet derhalve worden gewijzigd teneinde rekening te houden met de herziene doelstellingen van Portugal en Roemenië, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/348 wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 17 december 2018.
Voor de Commissie
Violeta BULC
Lid van de Commissie
(1) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.
(2) PB L 128 van 9.5.2013, blz. 1.
(3) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/348 van de Commissie van 2 maart 2015 betreffende de samenhang tussen bepaalde doelstellingen die zijn opgenomen in de nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken die zijn ingediend krachtens Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad en de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor de tweede referentieperiode (PB L 60 van 4.3.2015, blz. 55).
(4) Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1782 van de Commissie van 15 november 2018 waarbij de doelstellingen van Roemenië en Portugal op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie voor luchtvaartnavigatiediensten in 2018 en 2019 kunnen worden herzien overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 (PB L 292 van 19.11.2018, blz. 4).
BIJLAGE
„BIJLAGE
Prestatiedoelstellingen voor de prestatiekerngebieden veiligheid, milieu, capaciteit en kosteneffectiviteit die zijn opgenomen in de nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken die zijn ingediend krachtens Verordening (EG) nr. 549/2004 en die in overeenstemming zijn bevonden met de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor de tweede referentieperiode
PRESTATIEKERNGEBIED VEILIGHEID
Doeltreffendheid van het veiligheidsbeheer (EOSM) en toepassing van de ernstclassificatie op grond van het risicoanalyse-instrument (RAT)
LIDSTAAT |
FAB |
EOSM |
ATM grond % (RAT) |
ATM totaal % (RAT) |
||||||||||||
|
STAAT Niveau |
Verlener van luchtvaartnavigatiediensten Niveau |
2017 |
2019 |
2017 |
2019 |
||||||||||
|
SC |
Andere MO |
SMI |
RI's |
ATM-S |
SMI |
RI's |
ATM-S |
SMI |
RI's |
ATM-S |
SMI |
RI's |
ATM-S |
||
Oostenrijk |
FAB CE |
C |
D |
D |
94,17 |
93,33 |
80 |
100 |
100 |
100 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
100 |
Kroatië |
||||||||||||||||
Tsjechië |
||||||||||||||||
Hongarije |
||||||||||||||||
Slowakije |
||||||||||||||||
Slovenië |
||||||||||||||||
Ierland |
VK — IR |
C |
C |
D |
80 |
80 |
80 |
100 |
100 |
100 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
100 |
Verenigd Koninkrijk |
||||||||||||||||
België/Luxemburg |
FAB EC |
C |
C |
D |
≥ 80 |
≥ 80 |
≥ 80 |
100 |
100 |
100 |
≥ 80 |
≥ 80 |
≥ 80 |
≥ 80 |
≥ 80 |
100 |
Frankrijk |
||||||||||||||||
Duitsland |
||||||||||||||||
Nederland |
||||||||||||||||
[Zwitserland] |
||||||||||||||||
Polen |
Baltische staten |
C |
C |
D |
≥ 80 |
≥ 80 |
≥ 80 |
100 |
100 |
100 |
≥ 80 |
≥ 80 |
≥ 80 |
90 |
90 |
100 |
Litouwen |
||||||||||||||||
Cyprus |
Blue Med |
C |
C |
D |
80 |
80 |
80 |
100 |
100 |
100 |
80 |
80 |
80 |
95 |
95 |
100 |
Griekenland |
||||||||||||||||
Italië |
||||||||||||||||
Malta |
||||||||||||||||
Bulgarije |
Danube |
C |
C |
D |
90 |
90 |
80 |
100 |
100 |
100 |
80 |
85 |
80 |
90 |
90 |
100 |
Roemenië |
||||||||||||||||
Denemarken |
DK — SE |
C |
C |
D |
80 |
80 |
80 |
100 |
100 |
100 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
100 |
Zweden |
||||||||||||||||
Estland |
NEFAB |
C |
C |
D |
95 |
95 |
85 |
100 |
100 |
100 |
90 |
90 |
85 |
100 |
100 |
100 |
Finland |
||||||||||||||||
Letland |
||||||||||||||||
[Noorwegen] |
||||||||||||||||
Portugal |
SW |
C |
D |
D |
90 |
90 |
90 |
100 |
100 |
100 |
80 |
80 |
90 |
80 |
80 |
100 |
Spanje |
Afkortingen:
„SC” |
: |
Beheersdoelstelling „veiligheidscultuur” in de zin van punt 1.1, onder a), van deel 2 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 |
„andere MO” |
: |
Andere beheersdoelstellingen dan „veiligheidscultuur” als genoemd in punt 1.1, onder a) van deel 2 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 |
„RI's” |
: |
Runway incursions (personen of voertuigen op start- of landingsbanen) |
„SMI” |
: |
Separation minima infringements (overschrijdingen van de minimale separarieafstand) |
„ATM-S” |
: |
ATM-specific occurrences (ATM-specifieke voorvallen) |
PRESTATIEKERNGEBIED MILIEU
Horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject
LIDSTAAT |
FAB |
FAB-DOELSTELLING MILIEU (%) |
2019 |
||
Oostenrijk |
FAB CE |
1,81 |
Kroatië |
||
Tsjechië |
||
Hongarije |
||
Slowakije |
||
Slovenië |
||
Ierland |
UK — IR |
2,99 |
Verenigd Koninkrijk |
||
België/Luxemburg |
FAB EC |
2,96 |
Frankrijk |
||
Duitsland |
||
Nederland |
||
[Zwitserland] |
||
Polen |
Baltische staten |
1,36 |
Litouwen |
||
Cyprus |
Blue Med |
2,45 |
Griekenland |
||
Italië |
||
Malta |
||
Bulgarije |
Danube |
1,37 |
Roemenië |
||
Denemarken |
DK — SE |
1,19 |
Zweden |
||
Estland |
NEFAB |
1,22 |
Finland |
||
Letland |
||
[Noorwegen] |
||
Portugal |
SW |
3,28 |
Spanje |
PRESTATIEKERNGEBIED CAPACITEIT
„En route” ATFM-vertraging (Air Traffic Flow Management) in min/vlucht
LIDSTAAT |
FAB |
FAB-DOELSTELLING EN-ROUTECAPACITEIT |
||||
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
||
Ierland |
UK — IR |
0,25 |
0,26 |
0,26 |
0,26 |
0,26 |
Verenigd Koninkrijk |
||||||
Polen |
Baltische staten |
0,21 |
0,21 |
0,21 |
0,22 |
0,22 |
Litouwen |
||||||
Denemarken |
DK — SE |
0,10 |
0,10 |
0,10 |
0,09 |
0,09 |
Zweden |
||||||
Estland |
NEFAB |
0,12 |
0,12 |
0,13 |
0,13 |
0,13 |
Finland |
||||||
Letland |
||||||
[Noorwegen] |
PRESTATIEKERNGEBIED KOSTENEFFECTIVITEIT
Verklaring:
Sleutel |
Rubriek |
Eenheden |
(A) |
Totaal vastgestelde en-routekosten |
(in nominale termen en in nationale valuta) |
(B) |
Inflatie |
(%) |
(C) |
Inflatie-index |
(100 = 2009) |
(D) |
Totaal vastgestelde en-routekosten |
(in reële prijzen 2009 en in nationale valuta) |
(E) |
Totaal en-routediensteenheden |
(TSU's) |
(F) |
Vastgestelde en-route-eenheidskost (DUC) |
(in reële prijzen 2009 en in nationale valuta) |
FAB BALTIC
Heffingszone: Litouwen — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
23 316 993 |
23 342 321 |
24 186 978 |
25 093 574 |
25 748 766 |
(B) |
1,7 % |
2,2 % |
2,5 % |
2,2 % |
2,2 % |
(C) |
112,9 |
115,4 |
118,4 |
121,0 |
123,7 |
(D) |
20 652 919 |
20 223 855 |
20 434 886 |
20 737 566 |
20 814 037 |
(E) |
490 928 |
508 601 |
524 877 |
541 672 |
559 548 |
(F) |
42,07 |
39,76 |
38,93 |
38,28 |
37,20 |
Heffingszone: Polen — valuta: PLN
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
658 592 342 |
687 375 337 |
807 874 605 |
840 660 505 |
795 098 157 |
(B) |
2,4 % |
2,5 % |
1,1 % |
1,9 % |
2,4 % |
(C) |
115,9 |
118,7 |
111,3 |
113,4 |
116,1 |
(D) |
568 474 758 |
578 848 069 |
725 678 008 |
741 339 221 |
685 060 982 |
(E) |
4 362 840 |
4 544 000 |
4 299 929 |
4 419 000 |
4 560 000 |
(F) |
130,30 |
127,39 |
168,77 |
167,76 |
150,23 |
BLUE MED FAB
Heffingszone: Cyprus — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
52 708 045 |
53 598 493 |
55 916 691 |
57 610 277 |
59 360 816 |
(B) |
1,6 % |
1,7 % |
1,7 % |
1,8 % |
2,0 % |
(C) |
112,9 |
114,8 |
116,8 |
118,9 |
121,3 |
(D) |
46 681 639 |
46 676 772 |
47 881 610 |
48 459 560 |
48 952 987 |
(E) |
1 395 081 |
1 425 773 |
1 457 140 |
1 489 197 |
1 521 959 |
(F) |
33,46 |
32,74 |
32,86 |
32,54 |
32,16 |
Heffingszone: Griekenland — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
147 841 464 |
151 226 557 |
155 317 991 |
156 939 780 |
164 629 376 |
(B) |
0,3 % |
1,1 % |
1,2 % |
1,3 % |
1,6 % |
(C) |
107,9 |
109,1 |
110,4 |
111,8 |
113,6 |
(D) |
136 958 572 |
138 630 543 |
140 635 901 |
140 350 008 |
144 936 752 |
(E) |
4 231 888 |
4 318 281 |
4 404 929 |
4 492 622 |
4 599 834 |
(F) |
32,36 |
32,10 |
31,93 |
31,24 |
31,51 |
Heffingszone: Malta — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
17 736 060 |
19 082 057 |
20 694 940 |
21 720 523 |
22 752 314 |
(B) |
1,7 % |
1,8 % |
1,7 % |
1,7 % |
1,7 % |
(C) |
111,9 |
114,0 |
115,9 |
117,9 |
119,9 |
(D) |
15 844 908 |
16 745 957 |
17 857 802 |
18 429 483 |
18 982 242 |
(E) |
609 000 |
621 000 |
880 000 |
933 000 |
990 000 |
(F) |
26,02 |
26,97 |
20,29 |
19,75 |
19,17 |
DANUBE FAB
Heffingszone: Bulgarije — valuta: BGN
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
166 771 377 |
172 805 739 |
219 350 068 |
228 283 095 |
232 773 544 |
(B) |
0,9 % |
1,8 % |
1,1 % |
1,2 % |
1,4 % |
(C) |
110,1 |
112,1 |
106,9 |
108,1 |
109,7 |
(D) |
151 495 007 |
154 219 178 |
205 254 233 |
211 080 244 |
212 260 655 |
(E) |
2 627 000 |
2 667 000 |
3 439 000 |
3 611 824 |
3 745 039 |
(F) |
57,67 |
57,82 |
59,68 |
58,44 |
56,68 |
Heffingszone: Roemenië — valuta: RON
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
690 507 397 |
704 650 329 |
718 659 958 |
848 257 273 |
859 757 273 |
(B) |
3,1 % |
3,0 % |
2,8 % |
4,7 % |
3,1 % |
(C) |
126,9 |
130,7 |
134,4 |
126,6 |
130,5 |
(D) |
543 963 841 |
538 937 162 |
534 681 066 |
670 078 574 |
658 908 133 |
(E) |
4 012 887 |
4 117 019 |
4 219 063 |
5 075 000 |
5 222 000 |
(F) |
135,55 |
130,90 |
126,73 |
132,04 |
126,18 |
DK-SE FAB
Heffingszone: Denemarken — valuta: DKK
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
726 872 134 |
724 495 393 |
735 983 926 |
749 032 040 |
750 157 741 |
(B) |
1,8 % |
2,2 % |
2,2 % |
2,2 % |
2,2 % |
(C) |
111,6 |
114,1 |
116,6 |
119,1 |
121,8 |
(D) |
651 263 654 |
635 160 606 |
631 342 985 |
628 704 443 |
616 095 213 |
(E) |
1 553 000 |
1 571 000 |
1 589 000 |
1 608 000 |
1 628 000 |
(F) |
419,36 |
404,30 |
397,32 |
390,99 |
378,44 |
Heffingszone: Zweden — valuta: SEK
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
1 951 544 485 |
1 974 263 091 |
1 970 314 688 |
1 964 628 986 |
1 958 887 595 |
(B) |
1,6 % |
2,4 % |
2,1 % |
2,0 % |
2,0 % |
(C) |
106,1 |
108,6 |
110,9 |
113,1 |
115,4 |
(D) |
1 840 204 091 |
1 817 994 673 |
1 777 040 937 |
1 737 169 570 |
1 698 130 296 |
(E) |
3 257 000 |
3 303 000 |
3 341 000 |
3 383 000 |
3 425 000 |
(F) |
565,00 |
550,41 |
531,89 |
513,50 |
495,80 |
FAB CE
Heffingszone: Kroatië — valuta: HRK
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
670 066 531 |
687 516 987 |
691 440 691 |
687 394 177 |
674 346 800 |
(B) |
0,2 % |
1,0 % |
1,5 % |
2,5 % |
2,5 % |
(C) |
109,2 |
110,4 |
112,0 |
114,8 |
117,7 |
(D) |
613 414 184 |
622 991 131 |
617 287 272 |
598 707 050 |
573 017 597 |
(E) |
1 763 000 |
1 783 000 |
1 808 000 |
1 863 185 |
1 926 787 |
(F) |
347,94 |
349,41 |
341,42 |
321,34 |
297,40 |
Heffingszone: Tsjechië — valuta: CZK
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
3 022 287 900 |
3 087 882 700 |
3 126 037 100 |
3 149 817 800 |
3 102 014 900 |
(B) |
1,9 % |
2,0 % |
2,0 % |
2,0 % |
2,0 % |
(C) |
111,5 |
113,7 |
116,0 |
118,3 |
120,7 |
(D) |
2 710 775 667 |
2 715 303 433 |
2 694 955 079 |
2 662 212 166 |
2 570 401 338 |
(E) |
2 548 000 |
2 637 000 |
2 717 000 |
2 795 000 |
2 881 000 |
(F) |
1 063,88 |
1 029,69 |
991,89 |
952,49 |
892,19 |
Heffingszone: Hongarije — valuta: HUF
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
28 133 097 383 |
29 114 984 951 |
29 632 945 277 |
30 406 204 408 |
31 345 254 629 |
(B) |
1,8 % |
3,0 % |
3,0 % |
3,0 % |
3,0 % |
(C) |
119,3 |
122,8 |
126,5 |
130,3 |
134,2 |
(D) |
23 587 547 923 |
23 699 795 100 |
23 418 852 735 |
23 330 056 076 |
23 350 067 982 |
(E) |
2 457 201 |
2 364 165 |
2 413 812 |
2 453 639 |
2 512 526 |
(F) |
9 599,36 |
10 024,60 |
9 702,02 |
9 508,35 |
9 293,46 |
Heffingszone: Slovenië — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
32 094 283 |
33 168 798 |
33 870 218 |
34 392 801 |
35 029 005 |
(B) |
1,6 % |
2,1 % |
1,9 % |
2,0 % |
2,0 % |
(C) |
111,9 |
114,3 |
116,5 |
118,8 |
121,2 |
(D) |
28 675 840 |
29 018 678 |
29 079 819 |
28 949 500 |
28 906 876 |
(E) |
481 500 |
499 637 |
514 217 |
529 770 |
546 470 |
(F) |
59,56 |
58,08 |
56,55 |
54,65 |
52,90 |
NEFAB
Heffingszone: Estland — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
23 098 175 |
24 757 151 |
25 985 553 |
27 073 003 |
28 182 980 |
(B) |
3,0 % |
3,1 % |
3,0 % |
3,0 % |
3,0 % |
(C) |
123,3 |
127,1 |
130,9 |
134,8 |
138,9 |
(D) |
18 739 585 |
19 481 586 |
19 852 645 |
20 081 013 |
20 295 459 |
(E) |
774 641 |
801 575 |
827 117 |
855 350 |
885 643 |
(F) |
24,19 |
24,30 |
24,00 |
23,48 |
22,92 |
Heffingszone: Finland — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
45 050 000 |
45 596 000 |
46 064 000 |
46 321 000 |
46 468 000 |
(B) |
1,5 % |
1,7 % |
1,9 % |
2,0 % |
2,0 % |
(C) |
114,4 |
116,4 |
118,6 |
121,0 |
123,4 |
(D) |
39 368 663 |
39 179 750 |
38 843 860 |
38 294 684 |
37 662 953 |
(E) |
792 600 |
812 000 |
827 000 |
843 000 |
861 000 |
(F) |
49,67 |
48,25 |
46,97 |
45,43 |
43,74 |
Heffingszone: Letland — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
22 680 662 |
23 118 000 |
23 902 000 |
24 692 818 |
25 534 000 |
(B) |
2,5 % |
2,3 % |
2,3 % |
2,3 % |
2,3 % |
(C) |
109,7 |
112,2 |
114,8 |
117,4 |
120,1 |
(D) |
20 683 885 |
20 603 685 |
20 823 477 |
21 028 777 |
21 256 247 |
(E) |
802 000 |
824 000 |
844 000 |
867 000 |
890 000 |
(F) |
25,79 |
25,00 |
24,67 |
24,25 |
23,88 |
SW FAB
Heffingszone: Portugal — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
111 331 252 |
117 112 878 |
121 117 127 |
133 551 913 |
137 314 735 |
(B) |
1,2 % |
1,5 % |
1,5 % |
1,6 % |
1,6 % |
(C) |
110,5 |
112,2 |
113,8 |
112,9 |
114,7 |
(D) |
100 758 704 |
104 424 905 |
106 399 345 |
118 261 552 |
119 678 710 |
(E) |
3 095 250 |
3 104 536 |
3 122 232 |
3 895 148 |
4 077 832 |
(F) |
32,55 |
33,64 |
34,08 |
30,36 |
29,35 |
SPANJE
Heffingszone: Spaanse vasteland — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
620 443 569 |
622 072 583 |
622 240 962 |
625 580 952 |
627 777 294 |
(B) |
0,8 % |
0,9 % |
1,0 % |
1,0 % |
1,1 % |
(C) |
110,6 |
111,6 |
112,7 |
113,9 |
115,1 |
(D) |
561 172 369 |
557 638 172 |
552 025 959 |
549 379 889 |
545 563 910 |
(E) |
8 880 000 |
8 936 000 |
9 018 000 |
9 128 000 |
9 238 000 |
(F) |
63,20 |
62,40 |
61,21 |
60,19 |
59,06 |
Heffingszone: Canarische Eilanden — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
98 528 223 |
98 750 683 |
99 003 882 |
98 495 359 |
98 326 935 |
(B) |
0,8 % |
0,9 % |
1,0 % |
1,0 % |
1,1 % |
(C) |
110,6 |
111,6 |
112,7 |
113,9 |
115,1 |
(D) |
89 115 786 |
88 522 066 |
87 832 072 |
86 497 790 |
85 450 091 |
(E) |
1 531 000 |
1 528 000 |
1 531 000 |
1 537 000 |
1 543 000 |
(F) |
58,21 |
57,93 |
57,37 |
56,28 |
55,38 |
UK-IR FAB
Heffingszone: Ierland — valuta: EUR
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
118 046 200 |
121 386 700 |
125 595 100 |
129 364 400 |
130 778 800 |
(B) |
1,1 % |
1,2 % |
1,4 % |
1,7 % |
1,7 % |
(C) |
103,7 |
105,0 |
106,4 |
108,2 |
110,1 |
(D) |
113 811 728 |
115 644 664 |
118 001 964 |
119 511 684 |
118 798 780 |
(E) |
4 000 000 |
4 049 624 |
4 113 288 |
4 184 878 |
4 262 135 |
(F) |
28,45 |
28,56 |
28,69 |
28,56 |
27,87 |
Heffingszone: Verenigd Koninkrijk — valuta: GBP
|
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
(A) |
686 348 218 |
687 119 724 |
690 004 230 |
682 569 359 |
673 089 111 |
(B) |
1,9 % |
1,9 % |
2,0 % |
2,0 % |
2,0 % |
(C) |
118,2 |
120,5 |
122,9 |
125,3 |
127,8 |
(D) |
580 582 809 |
570 397 867 |
561 561 156 |
544 617 914 |
526 523 219 |
(E) |
10 244 000 |
10 435 000 |
10 583 000 |
10 758 000 |
10 940 000 |
(F) |
56,68 |
54,66 |
53,06 |
50,62 |
48,13 |
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/29 |
BESLUIT (EU) 2018/2022 VAN DE COMMISSIE
van 17 december 2018
tot vaststelling van een lijst van gekwalificeerde deskundigen voor de kamers van beroep van het Spoorwegbureau van de Europese Unie
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 8561)
(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (1), en met name artikel 55, lid 3, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2016/796 is aan het Spoorwegbureau van de Europese Unie („het Bureau”) de bevoegdheid verleend om afzonderlijke beslissingen te nemen op het gebied van veiligheidscertificering, de afgifte van voertuigvergunningen en het waarborgen van een geharmoniseerde uitrol van de baancomponent van het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS). De verordening voorziet ook in de oprichting van kamers van beroep, waar verzet kan worden aangetekend tegen afzonderlijke beslissingen van het Bureau. |
(2) |
Op 25 mei 2018 heeft de Commissie op de website van het directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling gepubliceerd. Kandidaten konden solliciteren tot 30 juni 2018. De Commissie ontving 46 kandidaturen. |
(3) |
De Commissie heeft die kandidaturen getoetst aan de in de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling genoemde criteria. Het gaat om de voorwaarden om aan de procedure deel te kunnen nemen, de criteria betreffende de technische en beroepsbekwaamheid, de vereiste kennis en de criteria in verband met de beslissingsbevoegdheden van het Bureau inzake voertuigvergunningen, unieke veiligheidscertificaten en ERTMS. Om mogelijke belangenconflicten te vermijden, werden kandidaten die de voorbije twee jaar bij het Bureau gewerkt hadden, uitgesloten van de selectieprocedure. Na de beoordeling van de kandidaturen werden veertig kandidaten geselecteerd en opgenomen in de lijst van gekwalificeerde deskundigen voor de kamers van beroep, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De lijst van gekwalificeerde deskundigen voor de kamers van beroep van het Bureau is opgenomen in de bijlage.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de voorzitter van de raad van bestuur van het Spoorwegbureau van de Europese Unie.
Artikel 3
Het directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer deelt de resultaten van de selectieprocedure mee aan de kandidaten.
Gedaan te Brussel, 17 december 2018.
Voor de Commissie
Violeta BULC
Lid van de Commissie
BIJLAGE
LIJST VAN GEKWALIFICEERDE DESKUNDIGEN VOOR DE KAMERS VAN BEROEP VAN HET SPOORWEGBUREAU VAN DE EUROPESE UNIE
Naam
(in alfabetische volgorde)
Dhr. Filip ADAMKIEWICZ
Dhr. Ulrik BERGMAN
Dhr. Alain BERTRAND
Dhr. Denis BIASIN
Dhr. Daniele BOZZOLO
Dhr. Angelo Carlo CHIAPPINI
Mevr. Monika CHRAPUSTA
Mevr. Katarzyna CHRUZIK
Mevr. Carole COUNE
Dhr. Gilles DALMAS
Dhr. Alessio GAGGELLI
Dhr. Johannes GRÄBER
Mevr. Marzena GRABOŃ -CHAŁUPCZAK
Dhr. Luca Maria GRANIERI
Dhr. Patrizio GRILLO
Dhr. Joaquim José Martins GUERRA
Dhr. Stefano GUIDI
Dhr. Przemysław ILCZUK
Dhr. Adam JABŁOŃSKI
Dhr. Marek JABŁOŃSKI
Dhr. Konstantinos KAPETANIDIS
Dhr. Philippe LALUC
Dhr. Dariusz LISZEWSKI
Mevr. Joanna MARCINKOWSKA
Dhr. Maciej MICHNEJ
Dhr. Juha PIIRONEN
Dhr. Witold PORANKIEWICZ
Dhr. Frank Bernhard PTOK
Mevr. Daniela RANDT
Dhr. Renato RE
Dhr. Gabriele RIDOLFI
Mevr. Friederike ROER
Mevr. Kaisa SAINIO
Dhr. Jean-Baptiste SIMONNET
Dhr. Andreas THOMASCH
Dhr. Ad TOET
Mevr. Une Elina TYYNILÄ
Dhr. Rob VAN DER BURG
Dhr. Marcel VERSLYPE
Dhr. Marcin ZALEWSKI
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/32 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/2023 VAN DE COMMISSIE
van 17 december 2018
tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1984 tot vaststelling van referentiewaarden ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen, wat betreft de referentiewaarden voor de periode van 30 maart 2019 tot en met 31 december 2020 voor in het Verenigd Koninkrijk gevestigde producenten of invoerders die na 1 januari 2015 rechtmatig fluorkoolwaterstoffen op de markt hebben gebracht, zoals gerapporteerd overeenkomstig die verordening
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 8801)
(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (1), en met name artikel 16, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 517/2014 zijn producenten of invoerders die per jaar ten minste 100 ton CO2-equivalent fluorkoolwaterstoffen („HFK's”) op de markt van de Unie brengen, onderworpen aan kwantitatieve limieten met het oog op de geleidelijke vermindering van HFK's. |
(2) |
Zoals bepaald in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 517/2014 zijn de kwantitatieve limieten — quota — gebaseerd op referentiewaarden die door de Commissie overeenkomstig bijlage V bij die verordening worden vastgesteld op basis van het jaargemiddelde van de hoeveelheden HFK's die de producenten of invoerders volgens de door hen overeenkomstig artikel 19 van die verordening gerapporteerde gegevens rechtmatig op de markt hebben gebracht in de periode met ingang van 1 januari 2015, met uitsluiting van de hoeveelheden HFK's voor het in artikel 15, lid 2, van die verordening bedoelde gebruik gedurende dezelfde periode, op basis van de beschikbare gegevens. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 16, lid 5, van Verordening (EU) nr. 517/2014 worden HFK-quota toegewezen aan producenten of invoerders die in de Unie gevestigd zijn zoals vermeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1984 van de Commissie (2), of aan invoerders uit derde landen die een enige in de Unie gevestigde vertegenwoordiger hebben aangewezen zoals vermeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1984. |
(4) |
In het licht van de kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en om te waarborgen dat de referentiewaarden en quota voor in het Verenigd Koninkrijk gevestigde producenten en invoerders na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk het rechtmatig in de handel brengen van HFK's in de Unie van 27 lidstaten weerspiegelen, moeten de referentiewaarden voor 2019 voor deze ondernemingen opnieuw worden berekend voor de periode na de terugtrekking op 30 maart 2019. |
(5) |
Voor de periode van 1 januari tot en met 29 maart 2019 moeten de in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1984 vastgestelde referentiewaarden geldig en van toepassing blijven. Voor de bepaling van de quota voor in het Verenigd Koninkrijk gevestigde producenten en invoerders zullen de referentiewaarden voor de periode tot en met 29 maart en de periode daarna worden gewogen naar het aantal dagen dat het Verenigd Koninkrijk in 2019 een lidstaat van de Unie is. |
(6) |
Voor in het Verenigd Koninkrijk gevestigde ondernemingen zijn de opnieuw berekende referentiewaarden, zoals vastgesteld in dit besluit, gebaseerd op aanvullende gecontroleerde gegevens die door deze ondernemingen bij de Commissie zijn ingediend en waarmee de reeds op grond van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 uitgevoerde rapportage wordt aangevuld door een onderscheid aan te brengen tussen HFK's die in het Verenigd Koninkrijk en HFK's die in de Unie van 27 lidstaten in de handel zijn gebracht. Voor ondernemingen die geen aanvullende gegevens hebben ingediend, moet ervan te worden uitgegaan dat alle HFK's in het Verenigd Koninkrijk in de handel zijn gebracht en hoeft er geen referentiewaarde te worden vastgesteld. |
(7) |
De opnieuw berekende referentiewaarden worden vastgesteld voor het geval dat het recht van de Unie op 30 maart 2019 niet meer op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing is. |
(8) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 24 van Verordening (EU) nr. 517/2014, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de ondernemingen waaraan dit besluit gericht is, en vanaf de datum waarop het recht van de Unie niet meer op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, wordt de respectieve referentiewaarde in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1984 vervangen door de referentiewaarde in de bijlage bij dit besluit, of wordt de onderneming uit de bijlage geschrapt zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de volgende ondernemingen:
Registratie-ID F-gas-portaal |
Onderneming |
||||||
9401 |
|
||||||
16310 |
|
||||||
9590 |
|
||||||
9605 |
American Pacific Corporation Zoals vertegenwoordigd door:
|
||||||
13985 |
|
||||||
9418 |
|
||||||
9676 |
|
||||||
9692 |
|
||||||
9711 |
|
||||||
9761 |
|
||||||
9763 |
|
||||||
9769 |
|
||||||
14063 |
|
||||||
9789 |
Fujitsu General Limited Zoals vertegenwoordigd door:
|
||||||
9791 |
|
||||||
9797 |
|
||||||
16319 |
|
||||||
9810 |
|
||||||
9545 |
|
||||||
13586 |
|
||||||
9829 |
|
||||||
9840 |
|
||||||
9842 |
|
||||||
16356 |
|
||||||
9857 |
|
||||||
9550 |
|
||||||
9475 |
|
||||||
9916 |
|
||||||
9478 |
|
||||||
9967 |
|
||||||
9558 |
|
||||||
9976 |
|
||||||
9996 |
|
||||||
10061 |
|
||||||
10063 |
|
||||||
15946 |
|
Gedaan te Brussel, 17 december 2018.
Voor de Commissie
Miguel ARIAS CAÑETE
Lid van de Commissie
(1) PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195.
(2) Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1984 van de Commissie van 24 oktober 2017 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen, van referentiewaarden voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 voor elke producent of invoerder die na 1 januari 2015 rechtmatig fluorkoolwaterstoffen op de markt heeft gebracht, zoals gerapporteerd overeenkomstig die verordening (PB L 287 van 4.11.2017, blz. 4.).