ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 311

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
7 december 2018


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/1909 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 wat betreft de uitwisseling van informatie met het oog op toezicht op de juiste toepassing van de regelingen inzake voorraad op afroep

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2018/1910 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten

3

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/1911 van de Raad van 26 november 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1588 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen ( 1 )

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1912 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire handelingen

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1913 van de Commissie van 6 december 2018 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof tribenuron overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1914 van de Commissie van 6 december 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof quinoxyfen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1915 van de Commissie van 6 december 2018 tot goedkeuring van de werkzame stof Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

20

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1916 van de Commissie van 6 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof bispyribac ( 1 )

24

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1917 van de Commissie van 6 december 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof flurtamone overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

27

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1918 van de Raad van 4 december 2018 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van de artikelen 16 en 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

30

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1919 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Beschikking 2009/790/EG waarbij Polen wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

32

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1920 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU waarbij de Republiek Litouwen wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

34

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

36

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG ( PB L 315 van 14.11.2012 )

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/1


VERORDENING (EU) 2018/1909 VAN DE RAAD

van 4 december 2018

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 wat betreft de uitwisseling van informatie met het oog op toezicht op de juiste toepassing van de regelingen inzake voorraad op afroep

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om ervoor te zorgen dat terdege toezicht kan worden gehouden op de in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (3) ingevoerde vereenvoudiging met betrekking tot regelingen inzake voorraad op afroep, moeten de betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten geautomatiseerde toegang hebben tot de bij de belastingplichtige verzamelde gegevens met betrekking tot dergelijke handelingen.

(2)

Aangezien de in deze verordening vervatte bepalingen het gevolg zijn van de wijzigingen die zijn ingevoerd bij Richtlijn (EU) 2018/1910 van de Raad (4), moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van deze wijzigingen.

(3)

Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad (5) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) nr. 904/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt c) wordt vervangen door:

„c)

de btw-identificatienummers van de personen die de onder b) bedoelde goederenlevering of dienstverrichting hebben verricht en de btw-identificatienummers van de personen die overeenkomstig artikel 262, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG informatie hebben verstrekt over de personen aan wie een btw-identificatienummer als bedoeld onder a) is toegekend;”.

2)

Het inleidende zinsgedeelte van punt e) wordt vervangen door:

„e)

de totale waarde van de onder b) bedoelde goederenleveringen en dienstverrichtingen die door elk van de onder c) bedoelde personen zijn verricht ten behoeve van elke persoon aan wie een btw-identificatienummer door een andere lidstaat is toegekend, en voor elke persoon die overeenkomstig artikel 262, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG informatie heeft verstrekt, zijn btw-identificatienummer en de informatie die hij heeft verstrekt over elke persoon aan wie een btw-identificatienummer door een andere lidstaat is toegekend, onder de volgende voorwaarden:”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

H. LÖGER


(1)  Advies van 3 juli 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 35.

(3)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(4)  Richtlijn (EU) 2018/1910 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel en tot invoering van het definitieve stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten (zie bladzijde 3 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).


RICHTLIJNEN

7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/3


RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

van 4 december 2018

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In 1967 is bij de vaststelling door de Raad van het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) bij de Eerste Richtlijn 67/227/EEG van de Raad (3) en de Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad (4) overeengekomen om binnen de Europese Gemeenschap een definitief btw-stelsel tot stand te brengen dat binnen de Europese Gemeenschap op dezelfde wijze functioneert als binnen één lidstaat. Aangezien de politieke en technische omstandigheden niet rijp waren voor een dergelijk systeem, is eind 1992 bij de afschaffing van de fiscale grenzen tussen de lidstaten een btw-overgangsregeling vastgesteld. In Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (5) is bepaald dat deze overgangsregelingen door een definitieve regeling moeten worden vervangen.

(2)

In overeenstemming met haar mededeling van 7 april 2016 over een actieplan betreffende de btw heeft de Commissie een voorstel ingediend dat de elementen uiteenzet van een definitief btw-stelsel voor grensoverschrijdende „business-to-business”-handel (b2b) tussen de lidstaten dat zou berusten op het beginsel van belastingheffing van grensoverschrijdende leveringen van goederen in de lidstaat van bestemming.

(3)

In zijn conclusies van 8 november 2016 heeft de Raad de Commissie verzocht om in de btw-regels van de Unie voor grensoverschrijdende transacties bepaalde verbeteringen aan te brengen wat betreft de rol van het btw-identificatienummer in het kader van de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen, de regeling inzake voorraad op afroep, ketentransacties en het bewijs van vervoer voor de vrijstelling met betrekking tot intracommunautaire handelingen.

(4)

In het licht van het verzoek van de Raad en aangezien het een aantal jaren zal duren voordat het definitieve btw-stelsel voor intracommunautair handelsverkeer is ingevoerd, zijn deze specifieke maatregelen, die bedoeld zijn om bepaalde regelingen voor bedrijven te harmoniseren en te vereenvoudigen, passend.

(5)

Met voorraad op afroep wordt de situatie bedoeld waarbij de leverancier op het tijdstip van vervoer van de goederen naar een andere lidstaat reeds de identiteit kent van de persoon die de goederen verkrijgt en aan wie de goederen in een later stadium en na aankomst ervan in de lidstaat van bestemming zullen worden geleverd. Daardoor ontstaat in de huidige situatie een gelijkgestelde levering (in de lidstaat van vertrek van de goederen) en een gelijkgestelde intracommunautaire verwerving (in de lidstaat van aankomst van de goederen), gevolgd door een „binnenlandse” levering in de lidstaat van aankomst, en is het nodig dat de leverancier voor btw-doeleinden in die lidstaat wordt geïdentificeerd. Om dit te voorkomen, moeten dergelijke transacties, indien zij tussen twee belastingplichtigen plaatsvinden, onder bepaalde voorwaarden als één vrijgestelde levering in de lidstaat van vertrek en één intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst worden beschouwd.

(6)

Met ketentransacties worden opeenvolgende leveringen van goederen bedoeld die aan één enkel intracommunautair vervoer zijn onderworpen. De intracommunautaire beweging van de goederen moet uitsluitend worden toegeschreven aan één van de leveringen, en alleen die levering moet in aanmerking komen voor de btw-vrijstelling voor intracommunautaire leveringen. De andere leveringen in de keten moeten worden belast, waarvoor de btw-identificatie van de leverancier in de lidstaat van levering nodig zou kunnen zijn. Om te voorkomen dat lidstaten een andere aanpak volgen, die tot dubbele belastingheffing of niet-belastingheffing kan leiden, en om de rechtszekerheid voor marktdeelnemers te vergroten, moet als gemeenschappelijke regel worden vastgesteld dat het vervoer van de goederen aan één levering binnen de keten van transacties moet worden toegeschreven mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

(7)

Ten aanzien van het btw-identificatienummer wat betreft de vrijstelling voor de levering van goederen in het intracommunautaire handelsverkeer wordt voorgesteld dat de opname in het btw-informatie-uitwisselingssysteem (VIES) van het btw-identificatienummer van de afnemer dat door een andere lidstaat dan de lidstaat van vertrek van het vervoer van de goederen is toegewezen, naast de voorwaarde dat de goederen worden vervoerd naar een andere lidstaat dan de lidstaat van levering, een materiële voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling wordt, eerder dan een formeel vereiste. Voorts is de lijst voor het VIES van essentieel belang om de lidstaat van aankomst te informeren over de aanwezigheid van goederen op zijn grondgebied, en is deze daarom een cruciaal onderdeel in de strijd tegen fraude in de Unie. Daarom dienen de lidstaten erop toe te zien dat, indien de leverancier zijn verplichtingen met betrekking tot de lijst voor het VIES niet vervult, de vrijstelling niet geldt, tenzij de leverancier te goeder trouw handelt, d.w.z. tenzij hij zijn tekortkomingen met betrekking tot de lijst voor de bevoegde belastinginstanties terdege kan verantwoorden; dit zou kunnen inhouden dat de leverancier op dat moment de correcte, bij artikel 264 van Richtlijn 2006/112/EG vereiste informatie verstrekt.

(8)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een beter functioneren van de btw-regeling in het kader van de grensoverschrijdende b2b-handel, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(9)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (6) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in verantwoorde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken verantwoord.

(10)

Richtlijn 2006/112/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/112/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 17 bis

1.   De overbrenging door een belastingplichtige in het kader van de regeling inzake voorraad op afroep van goederen die deel uitmaken van zijn bedrijfsvermogen naar een andere lidstaat, wordt niet behandeld als een levering van goederen onder bezwarende titel.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt geacht sprake te zijn van de regeling inzake voorraad op afroep wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de goederen worden verzonden of vervoerd door een belastingplichtige of door een derde partij voor diens rekening naar een andere lidstaat om die goederen daar, in een later stadium en na aankomst, aan een andere belastingplichtige te leveren die ertoe gerechtigd zal zijn om over deze goederen als eigenaar te beschikken krachtens een bestaande overeenkomst tussen de beide belastingplichtigen;

b)

de belastingplichtige die de goederen verzendt of vervoert, heeft zijn bedrijf niet gevestigd of heeft geen vaste inrichting in de lidstaat waarnaar de goederen worden verzonden of vervoerd;

c)

de belastingplichtige voor wie de goederen zijn bestemd om te worden geleverd, wordt voor btw-doeleinden geïdentificeerd in de lidstaat waarnaar de goederen worden verzonden of vervoerd, en zowel zijn identiteit als het btw-identificatienummer dat door die lidstaat aan hem is toegekend, zijn bij de in punt b) bedoelde belastingplichtige bekend op het tijdstip waarop de verzending of het vervoer aanvangt;

d)

de belastingplichtige die de goederen verzendt of vervoert, neemt het vervoer van de goederen op in het in artikel 243, lid 3, bedoelde register en vermeldt de identiteit van de belastingplichtige die de goederen afneemt, evenals het btw-identificatienummer dat aan hem is toegekend door de lidstaat waarnaar de goederen worden verzonden of vervoerd, overeenkomstig artikel 262, lid 2, in de lijst.

3.   Wanneer aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, zijn de volgende regels van toepassing op het tijdstip van overdracht van het recht om als eigenaar over de goederen te beschikken, aan de onder c) van lid 2 bedoelde belastingplichtige, op voorwaarde dat de overdracht binnen de in lid 4 bedoelde termijn plaatsvindt:

a)

een levering van goederen overeenkomstig artikel 138, lid 1, wordt geacht te zijn verricht door de belastingplichtige die de goederen zelf heeft verzonden of vervoerd of voor zijn rekening door een derde heeft laten verzenden of vervoeren in de lidstaat waaruit de goederen zijn verzonden of vervoerd;

b)

een intracommunautaire verwerving van goederen wordt geacht te zijn verricht door de belastingplichtige aan wie deze goederen worden geleverd in de lidstaat waarnaar de goederen werden verzonden of vervoerd.

4.   Indien de goederen binnen twaalf maanden na aankomst van de goederen in de lidstaat waarnaar de goederen zijn verzonden of vervoerd, niet zijn geleverd aan de belastingplichtige voor wie zij waren bestemd als bedoeld in lid 2, onder c), en lid 6, en geen van de omstandigheden van lid 7 zich hebben voorgedaan, wordt een overbrenging in de zin van artikel 17 geacht te zijn verricht op de dag na het verstrijken van de periode van twaalf maanden.

5.   Indien de volgende voorwaarden zijn vervuld, wordt geen overbrenging in de zin van artikel 17 geacht te zijn verricht:

a)

het recht om te beschikken over de goederen is niet overgedragen en die goederen worden teruggezonden naar de lidstaat waaruit zij zijn verzonden of vervoerd binnen de in lid 4 bedoelde termijn; en

b)

de belastingplichtige die de goederen heeft verzonden of vervoerd, neemt de terugzending ervan op in het in artikel 243, lid 3, bedoelde register.

6.   Indien de in lid 2, onder c), bedoelde belastingplichtige binnen de in lid 4 bedoelde termijn wordt vervangen door een andere belastingplichtige, wordt op het tijdstip van de vervanging geen overbrenging in de zin van artikel 17 geacht te zijn verricht, op voorwaarde dat:

a)

alle andere toepasselijke voorwaarden in lid 2 zijn vervuld, en

b)

de in lid 2, onder b), bedoelde belastingplichtige de vervanging opneemt in het in artikel 243, lid 3, bedoelde register.

7.   Indien een van de in de leden 2 en 6 vastgelegde voorwaarden binnen de in lid 4 bedoelde termijn niet langer is vervuld, wordt een overbrenging van goederen in de zin van artikel 17 geacht te zijn verricht op het tijdstip dat de desbetreffende voorwaarde niet langer is vervuld.

Indien de goederen worden geleverd aan een andere persoon dan de in lid 2, onder c), of in lid 6 bedoelde belastingplichtige, worden de in de leden 2 en 6 vastgelegde voorwaarden geacht niet langer te zijn vervuld onmiddellijk vóór een dergelijke levering.

Indien de goederen worden verzonden of vervoerd naar een ander land dan de lidstaat waaruit zij oorspronkelijk werden verplaatst, worden de in de leden 2 en 6 vastgelegde voorwaarden geacht niet langer te zijn vervuld onmiddellijk vóór de aanvang van een dergelijke verzending of een dergelijk vervoer.

In geval van vernietiging, verlies of diefstal van de goederen worden de in de leden 2 en 6 vastgelegde voorwaarden geacht niet langer te zijn vervuld op de datum waarop de goederen daadwerkelijk werden verwijderd of vernietigd, of indien het onmogelijk is om deze datum te bepalen, op de datum waarop werd vastgesteld dat de goederen waren vernietigd of verdwenen.”.

2)

In titel V, hoofdstuk 1, deel 2, wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 36 bis

1.   Indien dezelfde goederen het voorwerp van opeenvolgende leveringen uitmaken en die goederen van een lidstaat naar een andere lidstaat rechtstreeks van de eerste leverancier naar de laatste afnemer in de keten worden verzonden of vervoerd, wordt de verzending of het vervoer uitsluitend toegeschreven aan de levering aan de tussenhandelaar.

2.   In afwijking van lid 1 wordt de verzending of het vervoer uitsluitend aan de levering van goederen door de tussenhandelaar toegeschreven indien de tussenhandelaar aan zijn leverancier het btw-identificatienummer heeft meegedeeld dat de lidstaat waaruit de goederen worden verzonden of vervoerd, aan hem heeft toegekend.

3.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „tussenhandelaar” verstaan een andere leverancier in de keten dan de eerste leverancier in de keten, die de goederen ofwel zelf verzendt of zelf vervoert ofwel voor zijn rekening door een derde laat verzenden of vervoeren.

4.   Dit artikel is niet van toepassing op de in artikel 14 bis bedoelde situaties.”.

3)

Artikel 138 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten verlenen vrijstelling voor de levering van goederen die door of voor rekening van de verkoper of de afnemer worden verzonden of vervoerd naar een bestemming buiten hun respectieve grondgebied, maar binnen de Gemeenschap, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de goederen worden geleverd aan een andere belastingplichtige of niet-belastingplichtige rechtspersoon die als zodanig handelt in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de verzending of het vervoer van de goederen aanvangt;

b)

de belastingplichtige of niet-belastingplichtige rechtspersoon aan wie de levering wordt verricht, is voor btw-doeleinden geïdentificeerd in een andere lidstaat dan die waar de verzending of het vervoer van de goederen aanvangt, en heeft zijn btw-identificatienummer aan de leverancier meegedeeld.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   De in lid 1 geregelde vrijstelling geldt niet indien de leverancier niet voldoet aan de in de artikelen 262 en 263 neergelegde verplichting om een lijst in te dienen of indien de door hem ingediende lijst niet de krachtens artikel 264 vereiste correcte informatie betreffende deze levering bevat, tenzij de leverancier deze tekortkoming terdege ten genoegen van de bevoegde autoriteiten kan verantwoorden.”.

4)

Aan artikel 243 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Iedere belastingplichtige die goederen in het kader van de in artikel 17 bis bedoelde regeling inzake voorraad op afroep overbrengt, houdt een register bij dat de belastingautoriteiten in staat stelt de correcte toepassing van dat artikel te controleren.

Iedere belastingplichtige aan wie goederen in het kader van de in artikel 17 bis bedoelde regeling inzake voorraad op afroep worden geleverd, houdt een register van deze goederen bij.”.

5)

Artikel 262 wordt vervangen door:

„Artikel 262

1.   Elke voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige dient een lijst in met de volgende gegevens:

a)

de voor btw-doeleinden geïdentificeerde afnemers aan wie hij goederen heeft geleverd overeenkomstig de voorwaarden van artikel 138, lid 1, en lid 2, onder c);

b)

de voor btw-doeleinden geïdentificeerde personen aan wie hij goederen heeft geleverd die hem via de in artikel 42 bedoelde intracommunautaire verwervingen van goederen waren geleverd;

c)

de belastingplichtigen en de voor btw-doeleinden geïdentificeerde niet-belastingplichtige rechtspersonen voor wie hij andere diensten heeft verricht dan die welke van btw zijn vrijgesteld in de lidstaat waar de handeling belastbaar is en waarvoor de afnemer overeenkomstig artikel 196 de tot voldoening van de belasting gehouden persoon is.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde informatie dient elke belastingplichtige informatie in over het btw-identificatienummer van de belastingplichtigen voor wie de goederen zijn bestemd die in het kader van de regeling inzake voorraad op afroep overeenkomstig de voorwaarden van artikel 17 bis worden verzonden of vervoerd, en geeft hij kennis van iedere wijziging in de ingediende informatie.”.

6)

De artikelen 403 en 404 worden geschrapt.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2019 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 januari 2020.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

H. LÖGER


(1)  Advies van 3 oktober 2018.

(2)  Advies van 14 maart 2018.

(3)  Eerste Richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1301).

(4)  Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1303).

(5)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(6)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/8


VERORDENING (EU) 2018/1911 VAN DE RAAD

van 26 november 2018

tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1588 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 109,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad (2) kent de Commissie de bevoegdheid toe bij verordening te verklaren dat bepaalde specifieke soorten steunmaatregelen verenigbaar zijn met de interne markt en vrijgesteld zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

(2)

Centraal beheerde EU-fondsen, dat wil zeggen fondsen onder direct of indirect beheer van de Unie (met uitsluiting van fondsen onder gedeeld beheer samen met de lidstaten), ondersteunen steeds vaker activiteiten in het gemeenschappelijk belang van de EU via financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties, en leveren daardoor een bijzonder waardevolle bijdrage aan groei en cohesie. De Commissie moet in staat worden gesteld te verklaren dat, onder bepaalde voorwaarden, de door de lidstaten verleende steunmaatregelen, indien deze worden verleend via of met steun van dergelijke centraal beheerde financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties, verenigbaar zijn met de interne markt en niet onderworpen zijn aan de aanmeldingsverplichting. Zulke steunmaatregelen geven volgens de Commissie geen aanleiding tot aanzienlijke verstoringen van de concurrentie omdat ze zijn afgestemd op de voorwaarden van de desbetreffende financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties, zoals uitgevoerd door organen van de Unie, en omdat duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden kunnen worden vastgesteld.

(3)

Het bevorderen van Europese territoriale samenwerking is een belangrijke prioriteit van het EU-cohesiebeleid. De Commissie moet in staat worden gesteld te verklaren dat, onder bepaalde voorwaarden, steunmaatregelen voor projecten voor Europese territoriale samenwerking verenigbaar zijn met de interne markt en niet onderworpen zijn aan de aanmeldingsverplichting. Volgens de Commissie hebben dergelijke steunmaatregelen slechts beperkte gevolgen voor de concurrentie en het handelsverkeer tussen de lidstaten en kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

(4)

Het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2015/1588 moet derhalve worden uitgebreid tot deze soorten steunmaatregelen.

(5)

Verordening (EU) 2015/1588 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EU) 2015/1588 worden de volgende subpunten toegevoegd:

„xv)

financiering via of met steun van centraal beheerde financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties van de EU, waarbij de steunmaatregelen bestaan in aanvullende financiering die met staatsmiddelen wordt bekostigd;

xvi)

projecten die worden ondersteund door EU-programma's voor Europese territoriale samenwerking;”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 november 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BOGNER-STRAUSS


(1)  Advies van 14 november 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten horizontale steunmaatregelen (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 1).


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1912 VAN DE RAAD

van 4 december 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire handelingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 397,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 7 april 2016 over een actieplan betreffende de btw heeft de Commissie aangekondigd dat zij voor de grensoverschrijdende „business-to-business”-handel tussen de lidstaten een voorstel voor een definitief stelsel voor de belasting over de toegevoegde waarde (btw) wilde indienen. De Raad heeft de Commissie in zijn conclusies van 8 november 2016 verzocht om in afwachting daarvan bepaalde verbeteringen aan de btw-regels van de Unie voor grensoverschrijdende transacties voor te stellen, waaronder die betreffende vrijstellingen voor intracommunautaire transacties.

(2)

In Richtlijn 2006/112/EG is een reeks voorwaarden vastgesteld om goederenleveringen bij bepaalde intracommunautaire transacties van de btw te mogen vrijstellen. Een van die voorwaarden is dat de goederen vanuit een lidstaat naar een andere zijn verzonden of vervoerd.

(3)

De uiteenlopende aanpak van de lidstaten bij de toepassing van deze vrijstellingen voor grensoverschrijdende transacties heeft evenwel tot moeilijkheden en rechtsonzekerheid voor de bedrijven geleid. Dit staat haaks op het streven naar een uitbreiding van het intracommunautaire handelsverkeer en de afschaffing van de fiscale grenzen. Het is derhalve belangrijk om de voorwaarden waaronder de vrijstellingen toepassing kunnen vinden, te specificeren en te harmoniseren.

(4)

Aangezien grensoverschrijdende btw-fraude hoofdzakelijk samenhangt met de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen, dienen bepaalde omstandigheden te worden gespecificeerd waarin goederen moeten worden geacht vanuit het grondgebied van de lidstaat van levering te zijn verzonden of vervoerd.

(5)

Teneinde bedrijven een praktische oplossing aan te reiken alsook de belastingdiensten waarborgen te bieden, moeten in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad (2) twee weerlegbare vermoedens worden geïntroduceerd.

(6)

De vereenvoudigingsregelingen inzake voorraad op afroep moeten vergezeld gaan van passende registratieverplichtingen om te zorgen voor de juiste toepassing ervan.

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In hoofdstuk VIII wordt de volgende afdeling ingevoegd:

Afdeling 2 bis

Vrijstellingen met betrekking tot intracommunautaire handelingen

(Artikelen 138 tot en met 142 van Richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 45 bis

1.   Voor de toepassing van de in artikel 138 van Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde vrijstellingen geldt het vermoeden dat goederen zijn verzonden of vervoerd van een lidstaat naar een bestemming buiten zijn grondgebied maar binnen de Gemeenschap in elk van de volgende gevallen:

a)

de verkoper geeft aan dat de goederen door hemzelf of door een derde voor zijn rekening zijn verzonden of vervoerd, en ofwel is de verkoper in het bezit van ten minste twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken als bedoeld in lid 3, onder a), afgegeven door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer, ofwel is de verkoper in het bezit van één niet-tegenstrijdig bewijsstuk als bedoeld in lid 3, onder a), samen met één niet-tegenstrijdig bewijsstuk als bedoeld in lid 3, onder b), die de verzending of het vervoer bewijzen en die zijn uitgereikt door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer;

b)

de verkoper is in het bezit van het volgende:

i)

een schriftelijke verklaring van de afnemer waarin wordt bevestigd dat de goederen door de afnemer of door een derde voor rekening van de afnemer zijn verzonden of vervoerd, en waarin de lidstaat van bestemming van de goederen is vermeld; die schriftelijke verklaring bevat: de datum van afgifte; de naam en het adres van de afnemer; de hoeveelheid en de aard van de goederen; de datum en plaats van aankomst van de goederen; in het geval van levering van vervoermiddelen, het identificatienummer van het vervoermiddel; en de identificatie van de persoon die de goederen namens de afnemer aanvaardt, en

ii)

ten minste twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken als bedoeld in lid 3, onder a), die zijn uitgereikt door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer, of één niet-tegenstrijdig bewijsstuk als bedoeld in lid 3, onder a), samen met één niet-tegenstrijdig bewijsstuk als bedoeld in lid 3, onder b), die de verzending of het vervoer bewijzen en die zijn uitgereikt door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer.

De afnemer moet de onder b), i), bedoelde schriftelijke verklaring uiterlijk op de tiende dag van de maand volgende op de levering aan de verkoper bezorgen.

2.   Een belastingdienst kan een vermoeden uit hoofde van lid 1 weerleggen.

3.   Voor de toepassing van lid 1 wordt het volgende aanvaard als bewijs van verzending of vervoer:

a)

documenten met betrekking tot de verzending of het vervoer van de goederen, zoals een ondertekend CMR-document of een ondertekende CMR-vrachtbrief, een cognossement, een factuur voor het luchtvrachtvervoer van de goederen of een factuur van de vervoerder van de goederen;

b)

de volgende documenten:

i)

een verzekeringsovereenkomst voor de verzending of het vervoer van de goederen of bankdocumenten die de betaling van de verzending of het vervoer of de verzending staven;

ii)

officiële documenten uitgereikt door een openbare instantie, zoals een notaris, waarin de aankomst van de goederen in de lidstaat van bestemming wordt bevestigd;

iii)

een ontvangstbewijs van een entrepothouder afgegeven in de lidstaat van bestemming, waarin de opslag van de goederen in die lidstaat wordt bevestigd.”.

2)

In hoofdstuk X wordt de volgende afdeling ingevoegd:

Afdeling 1 bis

Algemene verplichtingen

(Artikelen 242 tot en met 243 van Richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 54 bis

1.   Het register als bedoeld in artikel 243, lid 3, van Richtlijn 2006/112/EG dat wordt bijgehouden door elke belastingplichtige die in het kader van regelingen inzake voorraad op afroep goederen overbrengt, bevat de volgende informatie:

a)

de lidstaat waaruit de goederen zijn verzonden of vervoerd, en de datum van verzending of vervoer van de goederen;

b)

het btw-identificatienummer van de belastingplichtige voor wie de goederen zijn bestemd, toegekend door de lidstaat waarnaar de goederen worden verzonden of vervoerd;

c)

de lidstaat waarnaar de goederen worden verzonden of vervoerd, het btw-identificatienummer van de entrepothouder, het adres van het entrepot waar de goederen bij aankomst worden opgeslagen en de datum van aankomst van de goederen in het entrepot;

d)

de waarde, de beschrijving en de hoeveelheid van de in het entrepot aangekomen goederen;

e)

het btw-identificatienummer van de belastingplichtige die in de in artikel 17 bis, lid 6, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde omstandigheden de onder punt b) van dit lid bedoelde persoon vervangt;

f)

de maatstaf van heffing, de beschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen en de datum waarop de levering van de in artikel 17 bis, lid 3, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde goederen plaatsvindt, en het btw-identificatienummer van de koper;

g)

de maatstaf van heffing, de beschrijving en de hoeveelheid van de goederen, de datum waarop één van de bedoelde omstandigheden zich voordoet en de respectieve grond overeenkomstig artikel 17 bis, lid 7 van Richtlijn 2006/112/EG;

h)

de waarde, de beschrijving en de hoeveelheid van de teruggezonden goederen en de datum van terugzending van de goederen als bedoeld in artikel 17 bis, lid 5, van Richtlijn 2006/112/EG.

2.   Het register als bedoeld in artikel 243, lid 3, van Richtlijn 2006/112/EG dat moet worden bijgehouden door elke belastingplichtige aan wie goederen worden geleverd in het kader van regelingen inzake voorraad op afroep, bevat de volgende informatie:

a)

het btw-identificatienummer van de belastingplichtige die goederen overbrengt in het kader van regelingen inzake voorraad op afroep;

b)

de beschrijving en de hoeveelheid van de voor hem bestemde goederen;

c)

de datum van aankomst in het entrepot van de voor hem bestemde goederen;

d)

de maatstaf van heffing, de beschrijving en de hoeveelheid van de aan hem geleverde goederen en de datum waarop de intracommunautaire verwerving van de goederen als bedoeld in artikel 17 bis, lid 3, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG plaatsvindt;

e)

de beschrijving en de hoeveelheid van de goederen en de datum waarop de goederen in opdracht van de onder a) bedoelde belastingplichtige uit het entrepot worden verwijderd;

f)

de beschrijving en de hoeveelheid van de vernietigde of verdwenen goederen en de datum van vernietiging, verlies of diefstal van de voordien in het entrepot aangekomen goederen of de datum waarop de vernietiging of verdwijning van de goederen is vastgesteld;

Ingeval de goederen in het kader van regelingen inzake voorraad op afroep worden verzonden of vervoerd naar een entrepothouder die niet de belastingplichtige is voor wie de goederen zijn bestemd, hoeft de onder de punten c), e) en f) van de eerste alinea bedoelde informatie niet in het register van die belastingplichtige te worden opgenomen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

H. LÖGER


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 77 van 23.3.2011, blz. 1).


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1913 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2018

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof tribenuron overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2005/54/EG van de Commissie (2) is tribenuron in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de werkzame stof tribenuron, zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 31 oktober 2019.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van tribenuron ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5) en binnen de in dat artikel vermelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 23 juni 2016 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

De EFSA heeft het beoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft de aanvullende beknopte dossiers tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek.

(8)

Op 29 juni 2017 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of tribenuron naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De Commissie heeft het ontwerpverslag over de verlenging voor tribenuron op 12 december 2017 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd.

(9)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over het ontwerpverslag over de verlenging. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht.

(10)

Er is met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat tribenuron bevat, vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Het is derhalve passend de goedkeuring van tribenuron te verlengen.

(11)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van tribenuron is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die tribenuron bevatten, mogen worden toegelaten. Het is derhalve passend om de beperking tot gebruik als herbicide te schrappen.

(12)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1262 van de Commissie (7) is de geldigheidsduur voor tribenuron tot en met 31 oktober 2019 verlengd opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuring van die stof kan worden voltooid. Aangezien er vóór de vervaldatum van de verlengde geldigheidsduur een besluit is genomen over de verlenging, treedt deze verordening in werking vanaf 1 februari 2019.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof

De goedkeuring van de werkzame stof tribenuron wordt verlengd zoals vastgesteld in bijlage I.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze is van toepassing met ingang van 1 februari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2005/54/EG van de Commissie van 19 september 2005 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde tribenuron op te nemen als werkzame stof (PB L 244 van 20.9.2005, blz. 21).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2017. Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance tribenuron. EFSA Journal 2017;15(7):4912 [39 blz.]. doi: 10.2903/j.efsa.2017.4912.

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1262 van de Commissie van 20 september 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen 1-methylcyclopropeen, beta-cyfluthrin, chloorthalonil, chloortoluron, clomazone, cypermethrin, daminozide, deltamethrin, dimethenamid-p, diuron, fludioxonil, flufenacet, flurtamone, fosthiazaat, indoxacarb, MCPA, MCPB, prosulfocarb, thiofanaat-methyl en tribenuron (PB L 238 van 21.9.2018, blz. 62).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Tribenuron (moederstof)

CAS-nr. 106040-48-6

CIPAC-nr. 546

2-[[(4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazine-2-yl)-methylcarbamoyl]sulfamoyl]benzoëzuur

≥ 960 g/kg (uitgedrukt als tribenuron-methyl)

1 februari 2019

30 januari 2034

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor tribenuron, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van de consumenten, in het bijzonder voor residuen in dierlijke producten;

de bescherming van het grondwater;

de bescherming van in het water levende organismen en van niet tot de doelsoorten behorende landplanten.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt vermelding 106 over tribenuron geschrapt.

2)

In deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„128

Tribenuron (moederstof)

CAS-nr. 106040-48-6

CIPAC-nr. 546

2-[[(4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazine-2-yl)-methylcarbamoyl]sulfamoyl]benzoëzuur

≥ 960 g/kg (uitgedrukt als tribenuron-methyl)

1 februari 2019

30 januari 2034

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor tribenuron, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van de consumenten, in het bijzonder voor residuen in dierlijke producten;

de bescherming van het grondwater;

de bescherming van in het water levende organismen en van niet tot de doelsoorten behorende landplanten.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.”


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1914 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2018

tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof quinoxyfen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2004/60/EG van de Commissie (2) is quinoxyfen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 vermelde werkzame stof quinoxyfen vervalt op 30 april 2019.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van quinoxyfen ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5) en binnen de in dat artikel vermelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de vereiste aanvullende dossiers overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 844/2012 ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 5 december 2016 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

In overeenstemming met artikel 11, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 was die beoordeling beperkt tot een gerichte beoordeling. De beoordeling was beperkt tot de identiteit, de analysemethoden, het lot en het gedrag in het milieu en de ecotoxicologische informatie die verband hield met de mogelijk persistente, bioaccumulerende en toxische (PBT) eigenschappen, de mogelijk zeer persistente en zeer bioaccumulerende (zPzB) eigenschappen en de mogelijk persistente organische verontreinigende (POP) eigenschappen van quinoxyfen omdat niet aan de goedkeuringscriteria van bijlage II, punten 3.7.2 en 3.7.3, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan.

(8)

De EFSA heeft het beoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek.

(9)

Op 24 november 2017 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of quinoxyfen naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De conclusie is beperkt tot een op de gevaren gerichte evaluatie (gericht op de in bijlage II, punt 3.7, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde elementen) en bestrijkt niet alle goedkeuringscriteria. De EFSA heeft geconcludeerd dat quinoxyfen een PBT- en een zPzB-stof is.

(10)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over het verslag over de verlenging. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht.

(11)

Ondanks de argumenten van de aanvrager blijven de punten van zorg in verband met de stof echter bestaan.

(12)

Gelet op de geconstateerde punten van zorg is met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat quinoxyfen bevat niet vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Het is dan ook passend de goedkeuring van quinoxyfen overeenkomstig artikel 20, lid 1, onder b), van die verordening niet te verlengen.

(13)

De lidstaten moet voldoende tijd worden gegund om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die quinoxyfen bevatten, in te trekken.

(14)

Als de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode toekennen voor gewasbeschermingsmiddelen die quinoxyfen bevatten, moet deze periode uiterlijk op 27 maart 2020 aflopen.

(15)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/524 van de Commissie (7) is de geldigheidsduur voor quinoxyfen tot en met 30 april 2019 verlengd opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuring van die stof kan worden voltooid. Aangezien er vóór die verlengde vervaldatum een besluit is genomen, moet deze verordening zo snel mogelijk van toepassing worden.

(16)

Deze verordening laat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor de goedkeuring van quinoxyfen in te dienen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 onverlet.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Niet-verlenging van de goedkeuring van een werkzame stof

De goedkeuring van de werkzame stof quinoxyfen wordt niet verlengd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de vermelding over quinoxyfen in rij 82 geschrapt.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

De lidstaten trekken alle toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof quinoxyfen bevatten uiterlijk op 27 juni 2019 in.

Artikel 4

Respijtperiode

Een door de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegekende respijtperiode moet zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 27 maart 2020 aflopen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2004/60/EG van de Commissie van 23 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde quinoxyfen op te nemen als werkzame stof (PB L 120 van 24.4.2004, blz. 39).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2018. Peer review of the targeted hazard assessment of the pesticide active substance quinoxyfen. EFSA Journal 2018;16(1):5085; 11 blz.; doi:10.2903/j.efsa.2018.5085.

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/524 van de Commissie van 28 maart 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen Bacillus subtilis (Cohn 1872) stam QST 713, identiek met stam AQ 713, clodinafop, clopyralid, cyprodinil, dichloorprop-P, fosetyl, mepanipyrim, metconazool, metrafenon, pirimicarb, Pseudomonas chlororaphis stam MA 342, pyrimethanil, quinoxyfen, rimsulfuron, spinosad, thiacloprid, thiamethoxam, thiram, tolclofos-methyl, triclopyr, trinexapac, triticonazool en ziram (PB L 88 van 4.4.2018, blz. 4).


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1915 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2018

tot goedkeuring van de werkzame stof Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 30 september 2014 heeft Koppert B.V. overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bij Frankrijk een aanvraag voor de goedkeuring van de werkzame stof Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 ingediend.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 3, van die verordening heeft Frankrijk, als lidstaat-rapporteur, de aanvrager, de andere lidstaten, de Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 3 juni 2015 in kennis gesteld van de ontvankelijkheid van de aanvraag.

(3)

Op 17 oktober 2016 heeft de lidstaat-rapporteur een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend bij de Commissie, met kopie aan de EFSA, waarin wordt beoordeeld of de werkzame stof naar verwachting aan de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 vermelde goedkeuringscriteria zal voldoen.

(4)

De EFSA heeft zich aan artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 gehouden. Overeenkomstig artikel 12, lid 3, van die verordening heeft zij de aanvrager op 20 maart 2017 verzocht de lidstaten, de Commissie en de EFSA aanvullende informatie te verstrekken. De beoordeling van de aanvullende informatie door de lidstaat-rapporteur werd op 12 september 2017 bij de EFSA ingediend in de vorm van een bijgewerkt ontwerpbeoordelingsverslag.

(5)

Op 24 november 2017 heeft de EFSA aan de aanvrager, de lidstaten en de Commissie haar conclusie (2) meegedeeld met betrekking tot de vraag of de werkzame stof Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 naar verwachting aan de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 vermelde goedkeuringscriteria zal voldoen. De EFSA heeft haar conclusie toegankelijk gemaakt voor het publiek.

(6)

Op 20 juli 2018 heeft de Commissie het evaluatieverslag voor Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 en een ontwerpverordening tot goedkeuring van Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd.

(7)

Voor één of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof bevat, en met name voor de gebruiksdoeleinden die zijn onderzocht en zijn opgenomen in het evaluatieverslag, is vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan.

(8)

Het is derhalve passend Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 goed te keuren.

(9)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden vast te stellen.

(10)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (3) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden goedgekeurd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2018. Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Metschnikowia fructicola NRRL Y-27328 EFSA Journal 2017;15(12):5084, 19 blz. doi:10.2903/j.efsa.2017.5084.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328

Volgnummer in de Agricultural Research Service Culture Collection bij het National center for agricultural utilisation research in Peoria, Illinois, Verenigde Staten

Niet van toepassing

Minimumconcentratie:

1 × 1010 kve/g

27 december 2018

27 december 2028

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van gebruikers en werknemers, waarbij zij er rekening mee moeten houden dat Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 als een potentieel sensibiliserende stof moet worden beschouwd.

De producent moet een strikte handhaving van de omgevingsomstandigheden en een analyse van de kwaliteitscontrole tijdens het productieproces waarborgen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„129

Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328

Volgnummer in de Agricultural Research Service Culture Collection bij het National center for agricultural utilisation research in Peoria, Illinois, Verenigde Staten

Niet van toepassing

Minimumconcentratie:

1 × 1010 kve/g

27 december 2018

27 december 2028

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van gebruikers en werknemers, waarbij zij er rekening mee moeten houden dat Metschnikowia fructicola stam NRRL Y-27328 als een potentieel sensibiliserende stof moet worden beschouwd.

De producent moet een strikte handhaving van de omgevingsomstandigheden en een analyse van de kwaliteitscontrole tijdens het productieproces waarborgen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1916 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof bispyribac

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(2)

De geldigheidsduur van de goedkeuring voor de werkzame stof bispyribac verstrijkt op 31 juli 2021.

(3)

De aanvraag voor de verlenging van de goedkeuring van die werkzame stof is ingediend in overeenstemming met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (3). Om redenen die de aanvrager niet verwijtbaar zijn, zal de goedkeuring waarschijnlijk vervallen voordat over de verlenging van de goedkeuring een beslissing is genomen. Daarom moet de goedkeuringsperiode worden verlengd overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(4)

Gezien de tijd en de middelen die nodig zijn om de beoordeling te voltooien van de aanvragen voor de verlenging van de goedkeuringen van het grote aantal werkzame stoffen waarvan de goedkeuringen tussen 2019 en 2021 verstrijken, is bij Uitvoeringsbesluit C(2016)6104 van de Commissie (4) een werkprogramma overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgesteld waarin soortgelijke werkzame stoffen zijn gegroepeerd en prioriteiten zijn gesteld op basis van veiligheidsrisico's voor de gezondheid van mens en dier of het milieu.

(5)

Aangezien de in deze verordening opgenomen werkzame stof niet valt onder de categorieën waaraan in Uitvoeringsbesluit C(2016)6104 prioriteit wordt gegeven, moet de goedkeuringsperiode met twee jaar worden verlengd, rekening houdend met de huidige vervaldatum, het feit dat volgens artikel 6, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 het aanvullende dossier van de werkzame stof uiterlijk dertig maanden vóór het verstrijken van de goedkeuring moet worden ingediend, de noodzaak om de verantwoordelijkheden en werkzaamheden evenwichtig over de als rapporteur en corapporteur optredende lidstaten te verdelen en de voor de beoordeling en besluitvorming noodzakelijke beschikbare middelen. Daarom is het passend de goedkeuringsperiode van de werkzame stof bispyribac met twee jaar te verlengen.

(6)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin uiterlijk dertig maanden vóór de respectieve vervaldatum, als vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, geen aanvullend dossier overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 wordt ingediend, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of op de vroegste datum daarna.

(7)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie — wanneer zij bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring is voldaan — de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd. In gevallen waarin de Commissie bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof wordt verlengd, zal de Commissie, wanneer dit aangewezen is, trachten om de vroegst mogelijke toepassingsdatum vast te stellen.

(8)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(4)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 28 september 2016 tot vaststelling van een werkprogramma voor de beoordeling van aanvragen voor de verlenging van goedkeuringen van werkzame stoffen die verstrijken in 2019, 2020 en 2021, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 357 van 29.9.2016, blz. 9).


BIJLAGE

De bijlage, deel B, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

In rij 1 (bispyribac), zesde kolom (geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door „31 juli 2023”.


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1917 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2018

tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof flurtamone overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2003/84/EG van de Commissie (2) is flurtamone in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de werkzame stof flurtamone, zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 31 oktober 2019.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van flurtamone ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5) en binnen de in dat artikel vermelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 29 mei 2015 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

De EFSA heeft het beoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek.

(8)

Op 10 augustus 2017 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of flurtamone naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(9)

De EFSA maakte gewag van bepaalde punten van bezorgdheid. Zij heeft met name geconcludeerd dat het niet mogelijk is om de mogelijke mutagene werking van flurtamone op basis van de beschikbare informatie uit te sluiten en dat geen definitieve gezondheidskundige referentiewaarden konden worden vastgesteld. Bijgevolg heeft de EFSA geconcludeerd dat de beoordelingen van het risico voor consumenten en het risico op andere dan voedingsgronden niet konden worden verricht. Bovendien heeft de EFSA geconcludeerd dat de algemene beoordeling van de risico's voor de consument van de blootstelling aan de metaboliet trifluorazijnzuur, waarvan wordt voorspeld dat hij in het grondwater in alle relevante scenario's en als residu in planten zal voorkomen, niet kon worden afgerond als gevolg van een aantal tekortkomingen in het dossier. Voorts heeft de EFSA geconcludeerd dat de beoordeling van de hormoonontregelende eigenschappen niet kon worden afgerond op basis van de beschikbare studies.

(10)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over het ontwerpverslag over de verlenging. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht.

(11)

Ondanks de argumenten van de aanvrager konden de punten van bezorgdheid met betrekking tot de werkzame stof echter niet worden weggenomen.

(12)

Bijgevolg is het niet mogelijk geweest met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel vast te stellen dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Het is dan ook passend de goedkeuring van de werkzame stof flurtamone overeenkomstig artikel 20, lid 1, onder b), van die verordening niet te verlengen.

(13)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De lidstaten moet voldoende tijd worden gegund om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die flurtamone bevatten, in te trekken.

(15)

Als de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode toekennen voor gewasbeschermingsmiddelen die flurtamone bevatten, moet deze periode uiterlijk op 27 maart 2020 aflopen.

(16)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1262 van de Commissie (7) is de geldigheidsduur voor flurtamone tot en met 31 oktober 2019 verlengd opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuring van die stof kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór die verlengde vervaldatum een besluit is genomen, moet deze verordening zo snel mogelijk van toepassing worden.

(17)

Deze verordening laat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor de goedkeuring van flurtamone in te dienen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 onverlet.

(18)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Niet-verlenging van de goedkeuring van een werkzame stof

De goedkeuring van de werkzame stof flurtamone wordt niet verlengd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de vermelding over flurtamone in rij 64 geschrapt.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

De lidstaten trekken alle toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof flurtamone bevatten uiterlijk op 27 juni 2019 in.

Artikel 4

Respijtperiode

Voor zover lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode hebben toegekend, moet deze zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 27 maart 2020 aflopen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2003/84/EG van de Commissie van 25 september 2003 houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde flurtamone, flufenacet, iodosulfuron, dimethenamid-p, picoxystrobin, fosthiazaat en silthiofam op te nemen als werkzame stof (PB L 247 van 30.9.2003, blz. 20).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2017. Conclusion on the updated peer review of the pesticide risk assessment of the active substance flurtamone. EFSA Journal 2017;15(8):4976, 25 blz. https://doi.org/10.2903/j.efsa.2017.4976

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1262 van de Commissie van 20 september 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen 1-methylcyclopropeen, beta-cyfluthrin, chloorthalonil, chloortoluron, clomazone, cypermethrin, daminozide, deltamethrin, dimethenamid-p, diuron, fludioxonil, flufenacet, flurtamone, fosthiazaat, indoxacarb, MCPA, MCPB, prosulfocarb, thiofanaat-methyl en tribenuron (PB L 238 van 21.9.2018, blz. 62).


BESLUITEN

7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/30


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1918 VAN DE RAAD

van 4 december 2018

waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van de artikelen 16 en 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2006/659/EG van de Raad (2) werd het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om een bijzondere vereenvoudigingsmaatregel („de maatregel”) toe te passen waarbij het aandeel van de niet-aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde (btw) ter zake van de brandstofuitgaven voor auto's van de zaak die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, op forfaitaire basis wordt vastgesteld. Dit systeem, dat facultatief is voor belastingplichtigen, neemt het CO2-emissieniveau van de auto als grondslag, omdat er een evenredige correlatie bestaat tussen emissies en brandstofverbruik en dus ook brandstofuitgaven.

(2)

Beschikking 2006/659/EG werd vervangen door Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2109 van de Raad (3), dat op 31 december 2018 verstrijkt.

(3)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 27 april 2018, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om de maatregel tot en met 31 december 2020 te mogen blijven toepassen.

(4)

De Commissie heeft bij brief van 11 juni 2018 het verzoek van het Verenigd Koninkrijk aan de andere lidstaten toegezonden. Bij brief van 12 juni 2018 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk ervan in kennis gesteld dat zij over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek.

(5)

Zoals vereist uit hoofde van artikel 4 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2109, heeft het Verenigd Koninkrijk een verslag ingediend over de werking van de bijzondere maatregel. Volgens het Verenigd Koninkrijk heeft de regeling geleid tot een vereenvoudiging van de procedure voor inning van de btw ter zake van de brandstofuitgaven voor auto's van de zaak, zowel voor de belastingplichtigen als voor de belastingdienst.

(6)

Het is daarom passend dat het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd de maatregel toe te passen tot en met 31 december 2020.

(7)

De derogatiemaatregel zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van de artikelen 16 en 168 van Richtlijn 2006/112/EG wordt het Verenigd Koninkrijk van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 gemachtigd om de btw die is verschuldigd ter zake van de brandstofuitgaven voor auto's van de zaak die voor privédoeleinden worden gebruikt, op forfaitaire basis vast te stellen.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde verschuldigde btw wordt uitgedrukt in vaste bedragen, die worden vastgesteld op basis van het CO2-emissieniveau van het voertuigtype, en die het brandstofverbruik weergeven. Het Verenigd Koninkrijk past die vaste bedragen jaarlijks aan aan de wijzigingen van de gemiddelde brandstofprijzen.

Artikel 3

De op basis van dit besluit opgezette regeling is facultatief voor belastingplichtigen.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 4 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

H. LÖGER


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2006/659/EG van de Raad van 25 september 2006 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 5, lid 6, en artikel 11, onder A, punt 1, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB L 272 van 3.10.2006, blz. 15).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2109 van de Raad van 17 november 2015 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 305 van 21.11.2015, blz. 49).


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/32


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1919 VAN DE RAAD

van 4 december 2018

tot wijziging van Beschikking 2009/790/EG waarbij Polen wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens punt 14 van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG mag Polen een vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde (btw) toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 10 000 EUR in de nationale munteenheid tegen de op de dag van zijn toetreding geldende omrekeningskoers.

(2)

Uit hoofde van Beschikking 2009/790/EG van de Raad (2) werd Polen gemachtigd om belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 30 000 EUR in de nationale munteenheid tegen de op de dag van zijn toetreding geldende omrekeningskoers tot en met 31 december 2012 vrij te stellen van de btw. De machtiging tot toepassing van die bijzondere maatregel is nadien bij Uitvoeringsbesluit 2012/769/EU van de Raad (3) verlengd tot en met 31 december 2015, en bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1173 van de Raad (4) tot en met 31 december 2018. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2090 van de Raad (5) is de vrijstellingsdrempel verhoogd tot de tegenwaarde van 40 000 EUR in de nationale munteenheid.

(3)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 15mei 2018, heeft Polen verzocht om belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 40 000 EUR in de nationale munteenheid te mogen blijven vrijstellen van de btw.

(4)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie bij brief van 20 juli 2018 het verzoek van Polen aan de andere lidstaten toegezonden, met uitzondering van Spanje, waaraan zij het verzoek bij brief van 23 juli 2018 heeft toegezonden. Bij brief van 23 juli 2018 heeft de Commissie Polen ervan in kennis gesteld dat zij over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek.

(5)

Uit de door Polen verstrekte informatie blijkt dat de redenen voor het derogatieverzoek grotendeels ongewijzigd zijn. De derogatie verlicht de administratieve lasten voor een groter aantal belastingplichtigen die slechts beperkte bedrijfsactiviteiten verrichten. Zij leidt ook tot lagere administratieve lasten voor de belastingdienst, doordat minder controles moeten worden verricht bij kleine belastingplichtigen, hetgeen relatief duur is in vergelijking met de btw-inkomsten die op het spel staan. Die bijzondere maatregel is facultatief voor de belastingplichtigen.

(6)

Aangezien dit hogere drempelbedrag de btw-verplichtingen voor kleine bedrijven heeft verlicht, terwijl die bedrijven overeenkomstig artikel 290 van Richtlijn 2006/112/EG nog altijd voor de normale btw-regeling kunnen kiezen, dient Polen te worden gemachtigd de bijzondere maatregel gedurende een nieuwe beperkte periode toe te passen, en wel tot en met 31 december 2021.

(7)

Aangezien de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG, betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen, momenteel worden geëvalueerd, is het niet ondenkbaar dat een richtlijn tot wijziging van die artikelen vóór het verstrijken van de geldigheidstermijn van de derogatie op 31 december 2021, zal worden vastgesteld en dat die richtlijn een datum zal vaststellen met ingang waarvan de lidstaten nationale bepalingen moeten toepassen. In dat geval dient dit besluit te vervallen.

(8)

De derogatie heeft geen gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw omdat Polen een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad (6).

(9)

Beschikking 2009/790/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Beschikking 2009/790/EG wordt vervangen door:

„Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2010 tot en met de vroegste van de volgende twee datums:

a)

31 december 2021;

b)

de datum met ingang waarvan de lidstaten nationale bepalingen moeten toepassen die zij dienen vast te stellen indien er een richtlijn wordt vastgesteld tot wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG, betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van kennisgeving ervan.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 4 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

H. LÖGER


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2009/790/EG van de Raad van 20 oktober 2009 waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 283 van 30.10.2009, blz. 53).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2012/769/EU van de Raad van 4 december 2012 tot wijziging van Beschikking 2009/790/EG waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 338 van 12.12.2012, blz. 27).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1173 van de Raad van 14 juli 2015 tot wijziging van Beschikking 2009/790/EG waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 189 van 17.7.2015, blz. 36).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2090 van de Raad van 21 november 2016 tot wijziging van Beschikking 2009/790/EG waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 324 van 30.11.2016, blz. 7).

(6)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9).


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/34


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1920 VAN DE RAAD

van 4 december 2018

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU waarbij de Republiek Litouwen wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 15 mei 2006 werd Litouwen bij Beschikking 2006/388/EG (2) door de Raad gemachtigd een van artikel 21 van Richtlijn 77/388/EEG (3) afwijkende maatregel toe te passen om de belastingplichtige ontvanger van de leveringen van goederen of diensten in bepaalde omstandigheden aan te merken als de tot voldoening van de btw gehouden persoon.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU van de Raad (4) werd Litouwen in afwijking van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG gemachtigd om tot en met 31 december 2012 een bijzondere maatregel toe te passen om de belastingplichtige ontvanger voor wie de volgende leveringen van goederen en diensten worden verricht, te blijven aanmerken als de tot voldoening van de btw gehouden persoon: leveringen van goederen en diensten door een belastingplichtige die zich in een insolventieprocedure of een reorganisatieprocedure onder gerechtelijk toezicht bevindt, en leveringen van hout („de bijzondere maatregel”). De machtiging voor de toepassing van de bijzondere maatregel werd vervolgens bij Uitvoeringsbesluit 2012/704/EU van de Raad (5) tot en met 31 december 2015 en bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2395 van de Raad (6) tot en met 31 december 2018 verlengd.

(3)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 27 april 2018, heeft Litouwen verzocht om de bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen. Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 23 juli 2018, heeft Litouwen overeenkomstig artikel 2, derde alinea, van Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU een verslag ingediend over de toepassing van de bijzondere maatregel.

(4)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie bij brief van 16 augustus 2018 de overige lidstaten van het verzoek van Litouwen in kennis gesteld, met uitzondering van Spanje en Cyprus die bij brief van 17 augustus 2018 in kennis zijn gesteld. Bij brief van 20 augustus 2018 heeft de Commissie Litouwen meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(5)

Belastingplichtigen die zich in een insolventieprocedure of een reorganisatieprocedure bevinden, kunnen vanwege financiële moeilijkheden vaak niet de btw afdragen die in rekening wordt gebracht over de goederen en diensten die zij leveren. Litouwen wordt tevens geconfronteerd met problemen op de houtmarkt, die het gevolg zijn van het specifieke karakter van deze markt en het soort bedrijven dat erop actief is. De markt wordt gekenmerkt door kleine lokale bedrijven, vaak wederverkopers en tussenpersonen, die moeilijk te controleren zijn door de belastingdiensten. De meest gebruikelijke vorm van fraude bestaat erin dat bedrijven een factuur afgeven voor de leveringen die zij verrichten, maar vervolgens verdwijnen zonder de btw te voldoen, terwijl de klant over een geldige factuur beschikt om de voorbelasting in aftrek te brengen. Volgens Litouwen zijn deze omstandigheden, die de rechtvaardiging vormden voor de toepassing van de bijzondere maatregel, niet veranderd en nog steeds relevant. Uit de onderzoeken en de analyse van de toepassing van de bijzondere maatregel die de Litouwse belastingautoriteiten hebben verricht, is gebleken dat de maatregel doeltreffend is om btw-fraude in het geval van belastingplichtigen die zich in een insolventie-of reorganisatieprocedure bevinden, en bij houttransacties, te voorkomen.

(6)

Litouwen moet daarom worden gemachtigd de bijzondere maatregel gedurende een nieuwe beperkte periode, namelijk tot en met 31 december 2021, toe te passen.

(7)

Afwijkingen worden gewoonlijk voor een beperkte periode toegestaan, zodat kan worden nagegaan of specifieke bijzondere maatregelen passend en doeltreffend zijn. De lidstaten krijgen op die manier de tijd andere klassieke maatregelen te nemen om het probleem in kwestie aan te pakken tot specifieke bijzondere maatregelen zijn verstreken, zodat een verlenging van een afwijking niet meer nodig is. Een afwijking op grond waarvan de verleggingsregeling kan worden gebruikt, wordt slechts bij uitzondering toegestaan voor specifieke gebieden waarin fraude voorkomt en moet als een laatste redmiddel worden gezien. Litouwen moet daarom tot het verstrijken van de bijzondere maatregel andere klassieke maatregelen nemen ter bestrijding en voorkoming van verdere verspreiding van btw-fraude met betrekking tot de leveringen van goederen en diensten door een belastingplichtige die zich in een insolventieprocedure of een reorganisatieprocedure onder gerechtelijk toezicht bevindt, en leveringen van hout, zodat het niet langer nodig is om ten aanzien van dergelijke leveringen van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG af te wijken.

(8)

De bijzondere maatregel zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(9)

Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 van Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het is van toepassing tot en met 31 december 2021.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van kennisgeving ervan.

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2019.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Litouwen.

Gedaan te Brussel, 4 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

H. LÖGER


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2006/388/EG van de Raad van 15 mei 2006 waarbij de Republiek Litouwen wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 21 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB L 150 van 3.6.2006, blz. 13).

(3)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU van de Raad van 16 februari 2010 waarbij de Republiek Litouwen wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 45 van 20.2.2010, blz. 10).

(5)  Uitvoeringsbesluit 2012/704/EU van de Raad van 13 november 2012 houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU waarbij de Republiek Litouwen wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 319 van 16.11.2012, blz. 7).

(6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2395 van de Raad van 10 december 2015 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2010/99/EU waarbij de Republiek Litouwen wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 332 van 18.12.2015, blz. 140).


7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/36


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1921 VAN DE RAAD

van 4 december 2018

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU van de Raad (2) werd Letland in afwijking van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG gemachtigd om een bijzondere maatregel („de bijzondere maatregel”) toe te passen. De machtiging om de bijzondere maatregel toe te passen is vervolgens bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 van de Raad (3) gewijzigd en verlengd tot en met 31 december 2018.

(2)

De bijzondere maatregel beperkt het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) ter zake van de aankoop, leasing, intracommunautaire verwerving en invoer van personenauto's met een toegestaan maximumgewicht van ten hoogste 3 500 kg en niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurdersplaats niet meegerekend, en ter zake van uitgaven in verband met onderhoud, reparatie en brandstof voor zulke auto's, tot 50 %.

(3)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 20 juni 2018, heeft Letland verzocht om machtiging tot verlenging van de bijzondere maatregel, teneinde het recht op aftrek ter zake van uitgaven voor bepaalde personenauto's die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, te mogen beperken.

(4)

Bij brief van 7 september 2018 heeft de Commissie de overige lidstaten van het verzoek van Letland in kennis gesteld. Bij brief van 10 september 2018 heeft de Commissie Letland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(5)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 heeft Letland een verslag ingediend, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de aftrekbeperking. Op basis van actuele gegevens acht Letland de beperking van 50 % nog altijd gerechtvaardigd en passend.

(6)

De verlenging van de bijzondere maatregel dient in de tijd beperkt te zijn, zodat de doeltreffendheid ervan kan worden geëvalueerd evenals de toepasselijkheid van het tarief. Gelet op het positieve effect van de bijzondere maatregel op de administratieve lasten voor belastingplichtigen en belastingautoriteiten moet Letland derhalve worden gemachtigd de bijzondere maatregel voor een beperkte periode te blijven toepassen, tot en met 31 december 2021.

(7)

Indien Letland een verlenging van de bijzondere maatregel na 2021 nodig acht, moet het de Commissie uiterlijk 31 maart 2021, samen met het verzoek om verlenging, een verslag voorleggen met daarin ook een evaluatie van het toegepaste percentage.

(8)

De bijzondere maatregel zal geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(9)

Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 6 van Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU wordt vervangen door:

„Artikel 6

1.   Dit besluit is van toepassing vanaf 1 januari 2016 en verstrijkt op 31 december 2021.

2.   Een verzoek om verlenging van de bij dit besluit verleende machtiging dient uiterlijk op 31 maart 2021 aan de Commissie te worden voorgelegd, samen met een verslag met daarin ook een evaluatie van het in artikel 1 vastgestelde percentage.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van kennisgeving ervan.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Letland.

Gedaan te Brussel, 4 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

H. LÖGER


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU van de Raad van 22 april 2013 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 113 van 25.4.2013, blz. 11).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 van de Raad van 10 december 2015 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 334 van 22.12.2015, blz. 15).


Rectificaties

7.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/38


Rectificatie van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG

( Publicatieblad van de Europese Unie L 315 van 14 november 2012 )

Bladzijde 19, artikel 10, lid 1:

in plaats van:

„1.   In de gevallen waarin de eindgebruiker niet beschikt over een slimme meter […]”,

lezen:

„1.   In de gevallen waarin de eindafnemer niet beschikt over een slimme meter […]”.