ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 302

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
28 november 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/1850 van de Commissie van 21 november 2018 tot registratie van een geografische aanduiding van een gedistilleerde drank in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 110/2008 (Гроздова ракия от Търговище/Grozdova rakya ot Targovishte (GA))

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1851 van de Commissie van 21 november 2018 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Bayrisch Blockmalz/Bayrischer Blockmalz/Echt Bayrisch Blockmalz/Aecht Bayrischer Blockmalz (BGA))

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1852 van de Commissie van 26 november 2018 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Mahón-Menorca (BOB))

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1853 van de Commissie van 27 november 2018 tot verlening van toelating van de Unie voor de biocidefamilie Teat disinfectants biocidal product family of CVAS ( 1 )

8

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1854 van de Commissie van 27 november 2018 inzake de erkenning van de vrijwillige regeling Better Biomass voor het aantonen van de naleving van de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad

73

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1855 van de Commissie van 27 november 2018 betreffende de onder Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad vallende broeikasgasemissies voor elke lidstaat voor het jaar 2016

75

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1856 van de Commissie van 27 november 2018 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 8058)  ( 1 )

78

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Reglement nr. 39 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de snelheidsmeter en de kilometerteller en de installatie ervan betreft [2018/1857]

106

 

*

Wijziging van Reglement nr. 100 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de specifieke voorschriften voor de elektrische aandrijflijn betreft [2018/1858]

114

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit (EU) 2018/860 van de Commissie van 7 februari 2018 betreffende steunmaatregel SA.45852 — 2017/C (ex 2017/N) van Duitsland voor de introductie van een capaciteitsreserve ( PB L 153 van 15.6.2018 )

115

 

*

Rectificatie van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking) ( PB L 138 van 26.5.2016 )

115

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/1


VERORDENING (EU) 2018/1850 VAN DE COMMISSIE

van 21 november 2018

tot registratie van een geografische aanduiding van een gedistilleerde drank in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 110/2008 („Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” (GA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken (1), en met name artikel 17, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 110/2008 heeft de Commissie de aanvraag van Bulgarije tot registratie van de geografische aanduiding „Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” onderzocht.

(2)

Nadat de Commissie tot de conclusie was gekomen dat de aanvraag voldoet aan Verordening (EG) nr. 110/2008, heeft zij de belangrijkste specificaties uit het technisch dossier overeenkomstig artikel 17, lid 6, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 17, lid 7, van Verordening (EG) nr. 110/2008 heeft ontvangen, moet de aanduiding „Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” als geografische aanduiding worden geregistreerd in bijlage III bij die verordening.

(4)

De naam zoals die in het Publicatieblad is bekendgemaakt met het oog op de aantekening van bezwaar, bevat een fout in de transcriptie. Naar aanleiding van de correctie van die fout moet de gecorrigeerde versie van de belangrijkste specificaties uit het technisch dossier ter informatie worden bekendgemaakt.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor gedistilleerde dranken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 110/2008 wordt in de categorie „wijn-eau-de-vie” de volgende regel toegevoegd:

„Wijn-eau-de-vie

Гроздова ракия от Търговище/Grozdova rakya ot Targovishte

Bulgarije”

Artikel 2

De gecorrigeerde versie van de belangrijkste specificaties uit het technisch dossier is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2018.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16.

(2)  PB C 294 van 5.9.2017, blz. 15.


BIJLAGE

BELANGRIJKSTE SPECIFICATIES VAN HET TECHNISCH DOSSIER

„ГРОЗДОВА РАКИЯ ОТ ТЪРГОВИЩЕ”/„GROZDOVA RAKYA OT TARGOVISHTE”

EU-nr.: PGI-BG-01864 — 7.1.2014

1.   Te registreren geografische aanduiding:„Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte”

2.   Categorie gedistilleerde drank: Wijn-eau-de-vie

3.   Beschrijving van de gedistilleerde drank:

3.1.   Fysische, chemische en/of organoleptische kenmerken

Wijn-eau-de-vie met de geografische aanduiding „Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” heeft een lichtgele kleur, een aangenaam aroma van vanille en een harmonieuze, zachte smaak. Zijn specifieke fysisch-chemische en organoleptische kenmerken zijn te danken aan de volgende factoren: de grondstoffen, het geografische gebied, de productiemethode en de menselijke factor, die bestaat uit de toepassing van goede bereidingspraktijken en de combinatie van traditie en moderne technologie.

3.2.   Specifieke kenmerken (in vergelijking met gedistilleerde dranken van dezelfde categorie)

Wijn-eau-de-vie met de geografische aanduiding „Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” wordt geproduceerd volgens een traditionele Bulgaarse methode en heeft de volgende fysisch-chemische eigenschappen:

een alcoholgehalte van ten minste 40 % vol.;

een gehalte aan vluchtige stoffen (met inbegrip van hogere alcoholen, zuren, esters en aldehyden) van 267-365 g/hl alcohol van 100 % vol.;

een gehalte aan methanol van ten hoogste 120 g/hl alcohol van 100 % vol.

De karakteristieke smaak is eveneens te danken aan het hout van de vaten waarin het distillaat wordt gerijpt, en aan het mineraalwater dat na ontharding wordt gebruikt om het wijndistillaat te verdunnen.

4.   Betrokken geografisch gebied:

Wijn-eau-de-vie met de geografische aanduiding „Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” wordt geproduceerd in de provincie Targovisjte, die in het oostelijke deel van de Donauvlakte ligt. De wijngaarden bevinden zich op zes plaatsen in de oblast Targovisjte, in de dorpen Kralevo, Dalgach, Ovcharovo, Pevets, Strazha en Ruets.

5.   Methode voor het verkrijgen van de gedistilleerde drank:

Wijn-eau-de-vie met de geografische aanduiding „Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” wordt geproduceerd van de volgende druivenrassen:

wit — chardonnay, rkatsiteli, muscat ottonel, dimyat, tamyanka, traminer, sauvignon blanc, aligoté, riesling italico;

rood — cabernet sauvignon en pamid.

De eerste productiefase is het oogsten van de druiven. De ontvangen druiven worden ingedeeld naar ras, algemene uiterlijke kenmerken en suikergehalte, en vervolgens geperst. De resulterende pulp wordt gedurende 4-12 uur gemacereerd in roterende filters. Vervolgens wordt de druivenmost geklaard en wordt het heldere deel verplaatst om te worden vergist. De alcoholische gisting duurt ongeveer twintig dagen bij een temperatuur tussen 14 en 18 °C. Als de wijn klaar is, wordt hij verplaatst en ondergaat hij een enkel of dubbel distillatieproces in een K-5-distilleerkolom tot minder dan 65 % vol. Het K-5-distilleersysteem is in Bulgarije ontwikkeld. Het verkregen wijndistillaat wordt opgeslagen in aparte compartimenten voor de rijping in eiken vaten en de vermenging (versnijding).

6.   Verband met het geografische milieu of de geografische oorsprong:

6.1.   Voor het verband relevante bijzonderheden over het geografische gebied of de oorsprong

Het geografische gebied is grotendeels heuvelachtig of golvend, met een gemiddelde hoogte van 200-520 m boven de zeespiegel. In het gebied heerst een zacht, gematigd continentaal klimaat met maritieme invloeden. Het najaar is gedurende lange tijd warm en droog, wat bijzonder gunstig is voor de suikervorming in de druiven. De gemiddelde jaartemperatuur in het gebied is ongeveer 10,7 °C. Over het hele jaar gezien valt de meeste neerslag gewoonlijk in het late voorjaar en de vroege zomer. De bodem in het gebied bestaat uit zand/leemachtige chernozems en grijze bosbodems.

6.2.   Specifieke aan het geografische gebied toe te schrijven kenmerken van de gedistilleerde drank

Wijn-eau-de-vie met de geografische aanduiding „Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” wordt geproduceerd in de provincie Targovisjte, waar dankzij een gunstige combinatie van topografie, bodems en klimaat de druiven een optimale technische rijpheid kunnen bereiken en kwaliteitsdruiven kunnen worden geteeld. Veel van de kenmerkende kwaliteiten van de drank zijn te danken aan de speciale eik van de soort Quercus frainetto (Hongaarse eik), waarvan de vaten zijn gemaakt waarin het distillaat wordt gerijpt. Het distillaat wordt verdund met onthard mineraalwater van de Boaza-bron, die 8 km ten zuidwesten van de stad Targovisjte ligt. Na de vermenging ontstaat een kwaliteitsproduct met stabiele organoleptische kenmerken: een lichtgele kleur, een aangenaam aroma van vanille en een harmonieuze, zachte smaak. De aromastoffen in de druiven die de drank zijn bouquet en aroma verschaffen, blijven bewaard door gebruik te maken van zowel traditionele als moderne productiemethoden.

7.   EU- of nationale/regionale bepalingen:

De Bulgaarse goedkeuringsprocedure voor gedistilleerde dranken met een geografische aanduiding is vastgelegd in afdeling VII („Productie van gedistilleerde dranken met een geografische aanduiding”) en hoofdstuk negen („Gedistilleerde dranken”) van de wet op wijn en gedistilleerde dranken (ZVSN), die is bekendgemaakt in staatsblad nr. 45 van 15 juni 2012.

„Гроздова ракия от Търговище”/„Grozdova rakya ot Targovishte” is erkend als wijn-eau-de-vie met een geografische aanduiding bij dienstvoorschrift nr. T-RD-27-13 van de minister van Economie van 27 november 2013, dat is gepubliceerd op de website van het ministerie van Economie: http://www.mi.government.bg/bg/library/zapoved-za-utvarjdavane-na-vinena-destilatna-spirtna-napitka-grozdova-rakiya-s-geografsko-ukazanie-t-68-c28-m361-1.html

8.   Aanvrager:

Lidstaat, derde land of rechtspersoon/natuurlijke persoon: Република България, Министерство на икономиката/Republiek Bulgarije, ministerie van Economie.

Volledig adres (straatnaam, huisnummer, gemeente/stad en postcode, land):

София 1052, ул. Славянска № 8, Република България/ul. Slavyanska 8, 1052 Sofia, Bulgarije

9.   Bijzondere etiketteringsvoorschriften:

De voorschriften voor de etikettering van in Bulgarije geproduceerde en voor de Bulgaarse markt bestemde gedistilleerde dranken met een geografische aanduiding zijn vastgelegd in artikel 170, lid 1, en artikel 172, lid 1, van de Bulgaarse wet op wijn en gedistilleerde dranken (ZVSN).


28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1851 VAN DE COMMISSIE

van 21 november 2018

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen („Bayrisch Blockmalz”/„Bayrischer Blockmalz”/„Echt Bayrisch Blockmalz”/„Aecht Bayrischer Blockmalz” (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 15, lid 1, en artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Duitsland tot registratie van de naam „Bayrisch Blockmalz”/„Bayrischer Blockmalz”/„Echt Bayrisch Blockmalz”/„Aecht Bayrischer Blockmalz” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

(3)

Bij e-mails van 19 april 2018 en 21 juni 2018 hebben de Duitse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat in het kader van de nationale bezwaarprocedure is aangevoerd dat de naam „Bayrisch Blockmalz”/„Bayrischer Blockmalz”/„Echt Bayrisch Blockmalz”/„Aecht Bayrischer Blockmalz” schade zou toebrengen aan het bestaan van een geheel identieke naam en dat producten met deze naam legaal in de handel zijn gebracht gedurende een periode van meer dan vijf jaar voorafgaand aan de datum van de in artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde bekendmaking. Bijgevolg hebben de Duitse autoriteiten uit hoofde van artikel 15, lid 1, van die verordening verzocht om een overgangsperiode tot en met 31 december 2020 ten behoeve van de producent „Kalfany Süße Werbung GmbH & Co.KG, D-79336 Herbolzheim”, die buiten het afgebakende geografische gebied van de naam „Bayrisch Blockmalz”/„Bayrischer Blockmalz”/„Echt Bayrisch Blockmalz”/„Aecht Bayrischer Blockmalz” is gevestigd en het product met de verkoopnaam „Bayrisch Blockmalz”/„Bayrischer Blockmalz”/„Echt Bayrisch Blockmalz”/„Aecht Bayrischer Blockmalz” al meer dan vijf jaar ononderbroken legaal in de handel brengt.

(4)

Aangezien de onderneming „Kalfany Süße Werbung GmbH & Co.KG, D-79336 Herbolzheim” voldoet aan de voorwaarden van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 om in aanmerking te komen voor een overgangsperiode waarin zij de verkoopnaam rechtmatig mag gebruiken na de registratie ervan, moet aan de onderneming een overgangsperiode tot en met 31 december 2020 worden toegekend waarin zij de naam „Bayrisch Blockmalz”/„Bayrischer Blockmalz”/„Echt Bayrisch Blockmalz”/„Aecht Bayrischer Blockmalz” mag gebruiken.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité kwaliteitsbeleid inzake landbouwproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam „Bayrisch Blockmalz”/„Bayrischer Blockmalz”/„Echt Bayrisch Blockmalz”/„Aecht Bayrischer Blockmalz” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 2.3. (Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Aan de producent „Kalfany Süße Werbung GmbH & Co.KG, D-79336 Herbolzheim” wordt toestemming verleend om de geregistreerde naam „Bayrisch Blockmalz”/„Bayrischer Blockmalz”/„Echt Bayrisch Blockmalz”/„Aecht Bayrischer Blockmalz” (BGA) tot en met 31 december 2020 te blijven gebruiken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2018.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 96 van 14.3.2018, blz. 38.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1852 VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2018

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen („Mahón-Menorca” (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Spanje tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Mahón-Menorca”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2), zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 913/2001 (3).

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (4).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam „Mahón-Menorca” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 november 2018.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 913/2001 van de Commissie van 10 mei 2001 tot wijziging van de bijlage van Verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 129 van 11.5.2001, blz. 8).

(4)  PB C 187 van 1.6.2018, blz. 13.


28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1853 VAN DE COMMISSIE

van 27 november 2018

tot verlening van toelating van de Unie voor de biocidefamilie „Teat disinfectants biocidal product family of CVAS”

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 Van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 44, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 28 augustus 2015 heeft Scientific Consulting Company — SCC GmbH namens CVAS Development GmbH overeenkomstig artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een aanvraag ingediend voor de toelating van een biocidefamilie met als naam „Teat disinfectants biocidal product family of CVAS” („de productfamilie”), behorende tot productsoort 3 zoals omschreven in bijlage V bij die verordening. De bevoegde autoriteit van Nederland heeft ermee ingestemd de aanvraag te beoordelen overeenkomstig artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012. De aanvraag is in het biocidenregister („het register”) geregistreerd onder zaaknummer BC-WU019429-99.

(2)

De biocidefamilie bevat jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, als werkzame stof; die stof is opgenomen in de Unielijst van goedgekeurde werkzame stoffen zoals bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012. Rekening houdend met de intrinsieke eigenschappen van de werkzame stof en aangezien de wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen zoals vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2100 van de Commissie (2) van toepassing zijn geworden, zal de Commissie overwegen of het nodig is om de goedkeuring van jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 528/2012 te herzien. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek zal de Commissie vervolgens nagaan of de toelatingen van de Unie voor producten die de werkzame stof bevatten, overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden herzien.

(3)

Op 30 augustus 2017 heeft de beoordelende bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 het beoordelingsrapport en de conclusies van haar beoordeling bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen („het Agentschap”) ingediend.

(4)

Op 19 maart 2018 heeft het Agentschap bij de Commissie een advies (3) ingediend dat overeenkomstig artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken van het biocide voor de productfamilie en het definitieve beoordelingsrapport betreffende de productfamilie bevat. In het advies wordt geconcludeerd dat de productfamilie valt onder de definitie van „biocidefamilie” zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder s), van Verordening (EU) nr. 528/2012, dat de productfamilie in aanmerking komt voor een toelating van de Unie overeenkomstig artikel 42, lid 1, van die verordening, en dat de productfamilie, onder voorbehoud van overeenstemming met de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken, voldoet aan de in artikel 19, leden 1 en 6, van die verordening gestelde voorwaarden.

(5)

Op 25 april 2018 heeft het Agentschap, in overeenstemming met artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012, de ontwerpsamenvatting van de productkenmerken in alle officiële talen van de Unie aan de Commissie doen toekomen.

(6)

De Commissie is het eens met het advies van het Agentschap en acht het daarom gepast om voor de biocidefamilie een toelating van de Unie te verlenen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan CVAS Development GmbH wordt voor de biocidefamilie „Teat disinfectants biocidal product family of CVAS” een toelating van de Unie verleend met toelatingsnummer EU-0018724-0000.

De toelating van de Unie is geldig van 18 december 2018 tot en met 30 november 2028.

De toelating van de Unie is onder voorbehoud van overeenstemming met de in de bijlage vastgestelde samenvatting van de productkenmerken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 november 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2100 van de Commissie van 4 september 2017 tot vaststelling van wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 301 van 17.11.2017, blz. 1).

(3)  Advies van het ECHA van 7 maart 2018 over de toelating van de Unie voor „Teat disinfectants biocidal product family of CVAS” (ECHA/BPC/193/2018).


BIJLAGE

Samenvatting van de productkenmerken van een biocide familie

TEAT DISINFECTANTS BIOCIDAL PRODUCT FAMILY OF CVAS

PT 03 - Dierhygiëne

Toelatingsnummer: EU-0018724-0000

Referentienummer van de asset in R4BP 3: EU-0018724-0000

DEEL I

EERSTE INFORMATIENIVEAU

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE

1.1.   Familienaam

Naam

TEAT DISINFECTANTS BIOCIDAL PRODUCT FAMILY OF CVAS

 

 

1.2.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

1.3.   Toelatingshouder

Naam en adres van de toelatingshouder

Naam

CVAS Development GmbH

Adres

Dr. Albert Reimann Str. 16a, 68526 Ladenburg, Duitsland

Toelatingsnummer

EU-0018724-0000

Referentienummer van de asset in R4BP 3

EU-0018724-0000

Toelatingsdatum

18 december 2018

Vervaldatum

30 november 2028

1.4.   Fabrikant(en) van de biociden

Naam van de fabrikant

Calvatis GmbH

Adres van de fabrikant

Dr. Albert Reimann Str. 16a, 68526 Ladenburg, Duitsland

Productielocatie

Dr. Albert Reimann Str. 16a, 68526 Ladenburg, Duitsland


Naam van de fabrikant

Arthur Schopf Hygiene GmbH & Co. KG

Adres van de fabrikant

Pfaffensteinstr. 1, 83115 Neubeuern, Duitsland

Productielocatie

Pfaffensteinstr. 1, 83115 Neubeuern, Duitsland

1.5.   Fabrikant(en) van de werkzame stof(fen)

Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

Cosayach Nitratos S.A.

Adres van de fabrikant

Amunategui 178 Santiago Chili

Productielocatie

S.C.M. Cosayach Cala Cala Pozo Almonte Chili


Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

ACF Minera S.A.

Adres van de fabrikant

San Martín No 499 Iquique Chili

Productielocatie

Lagunas mine Pozo Almonte Chili


Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

SQM S.A.

Adres van de fabrikant

Los Militares 4290, Piso 4 Las Condes Chile

Productielocatie

Nueva Victoria plant Pedro de Valdivia plant Chili


Werkzame stof

Jood

Naam van de fabrikant

Nihon Tennen Gas Co., Ltd / Kanto Natural Gas Development Co., Ltd

Adres van de fabrikant

661 Mobara 297-8550 Mobara City, Chiba Japan

Productielocatie

Chiba Plant, 2508 Minami-Hinata 299-4205 Shirako-Machi, Chosei-Gun, Chiba Japan


Werkzame stof

Polyvinylpyrrolidone iodine

Naam van de fabrikant

Norkem Limited (manufacturer of PVP-iodine)

Adres van de fabrikant

Norkem House, Bexton Lane WA 16 9FB Knutsford, Cheshire Verenigd Koninkrijk

Productielocatie

Norkem House, Bexton Lane WA 16 9FB Knutsford, Cheshire Verenigd Koninkrijk

2.   SAMENSTELLING EN FORMULERING VAN DE BIOCIDEFAMILIE

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de familie

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

0,54

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0

4,16

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

0,33

2.2.   Soort(en) formulering

Formulering(en)

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

DEEL II

TWEEDE INFORMATIENIVEAU – META-SPC('S)

META-SPC 1

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 1

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 1

Identificatiecode

meta SPC 1

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-1

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 1

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 1

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,16

1,5

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

0

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 1 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 1

Gevarencategorie

 

Veiligheidsaanbevelingen

Bij het inwinnen van medisch advies, de verpakking of het etiket ter beschikking houden.

Buiten het bereik van kinderen houden.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 1

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 1. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen met behulp van een dipbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de dipbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u de dipbeker van onderaf over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 2. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch dippen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische dipsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml dipmiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (1) VOOR DE META-SPC 1

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was onmiddellijk met water en zeep en spoel goed na.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water (minimaal 15 minuten).

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk een arts.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Stabiliteit en reactiviteit

Reactiviteit: geen gevaarlijke reacties bekend.

Chemische stabiliteit: het product is chemisch stabiel onder normale omgevingsvoorwaarden (omgevingstemperatuur).

Mogelijke gevaarlijke reacties: door aangewezen gebruik zijn geen gevaarlijke reacties te verwachten.

Te vermijden omstandigheden: niet bepaald.

Incompatibele materialen: niet bepaald.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: geen gevaarlijke ontbindingsproducten bekend.

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures: Draag beschermende kleding.

Zorg voor voldoende ventilatie.

Houd ontstekingsbronnen uit de buurt - niet roken.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: Voorkom afspoeling naar de riolering en oppervlaktewater en voorkom verontreinig van grondwater.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden: gevaarlijk afval (AVV) Mag niet samen met huishoudelijk afval worden afgevoerd. Laat het product niet in de riolering komen. Moet speciaal worden behandeld volgens de officiële regelgeving.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Aanbevolen reinigingsmiddel: water, indien nodig reinigingsmiddel.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 18 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 °C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 1

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Dip es barriere

Dip es barriere 1.4

Iod Dip F 14 P

Toelatingsnummer

EU-0018724-0001 1-1

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,16

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

META-SPC 2

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 2

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 2

Identificatiecode

meta SPC 2

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-2

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 2

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 2

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,56

2,5

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

0

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 2 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 2

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Bij het inwinnen van medisch advies, de verpakking of het etiket ter beschikking houden.

Buiten het bereik van kinderen houden.

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar local/regional/national/international regulation

verpakking afvoeren naar local/regional/national/international regulation

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 2

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 3. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen met behulp van een dipbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de dipbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u de dipbeker van onderaf over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 4. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch dippen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische dipsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml dipmiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (2) VOOR DE META-SPC 2

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was onmiddellijk met water en zeep en spoel goed na.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water (minimaal 15 minuten).

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk een arts.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Stabiliteit en reactiviteit

Reactiviteit: geen gevaarlijke reacties bekend.

Chemische stabiliteit: het product is chemisch stabiel onder normale omgevingsvoorwaarden (omgevingstemperatuur).

Mogelijke gevaarlijke reacties: door aangewezen gebruik zijn geen gevaarlijke reacties te verwachten.

Te vermijden omstandigheden: niet bepaald.

Incompatibele materialen: niet bepaald.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: geen gevaarlijke ontbindingsproducten bekend.

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures: Draag beschermende kleding.

Zorg voor voldoende ventilatie.

Houd ontstekingsbronnen uit de buurt - niet roken.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: Voorkom afspoeling naar de riolering en oppervlaktewater en voorkom verontreinig van grondwater.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden: gevaarlijk afval (AVV) Mag niet samen met huishoudelijk afval worden afgevoerd. Laat het product niet in de riolering komen. Moet speciaal worden behandeld volgens de officiële regelgeving.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Aanbevolen reinigingsmiddel: water, indien nodig reinigingsmiddel.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 18 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 °C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 2

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Dip es Io-film

Dip es Io-film 3.0

Iod-Dip Io-film 30

Toelatingsnummer

EU-0018724-0002 1-2

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

2,5

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

META-SPC 3

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 3

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 3

Identificatiecode

meta SPC 3

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-3

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 3

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 3

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,56

4,16

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

0

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 3 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 3

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Bij het inwinnen van medisch advies, de verpakking of het etiket ter beschikking houden.

Buiten het bereik van kinderen houden.

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar local/regional/national/international regulation

verpakking afvoeren naar local/regional/national/international regulation

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 3

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 5. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen met behulp van een dipbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de dipbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u de dipbeker van onderaf over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 6. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch dippen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische dipsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml dipmiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (3) VOOR DE META-SPC 3

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was onmiddellijk met water en zeep en spoel goed na.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water (minimaal 15 minuten).

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk een arts.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Stabiliteit en reactiviteit

Reactiviteit: geen gevaarlijke reacties bekend.

Chemische stabiliteit: het product is chemisch stabiel onder normale omgevingsvoorwaarden (omgevingstemperatuur).

Mogelijke gevaarlijke reacties: door aangewezen gebruik zijn geen gevaarlijke reacties te verwachten.

Te vermijden omstandigheden: niet bepaald.

Incompatibele materialen: niet bepaald.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: geen gevaarlijke ontbindingsproducten bekend.

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures: Draag beschermende kleding.

Zorg voor voldoende ventilatie.

Houd ontstekingsbronnen uit de buurt - niet roken.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: Voorkom afspoeling naar de riolering en oppervlaktewater en voorkom verontreinig van grondwater.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden: gevaarlijk afval (AVV) Mag niet samen met huishoudelijk afval worden afgevoerd. Laat het product niet in de riolering komen. Moet speciaal worden behandeld volgens de officiële regelgeving.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Aanbevolen reinigingsmiddel: water, indien nodig reinigingsmiddel.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 18 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 °C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 3

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Dip es barriere S

Dip es barriere 3.0

Iod-Dip F 30 P

Baktostop Barier color

Toelatingsnummer

EU-0018724-0003 1-3

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

2,5

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

7.2.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Dip es barriere RS

Dip es barriere 5.0

Iod-Dip F 50 P

BaktoStop barier

Toelatingsnummer

EU-0018724-0004 1-3

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

4,16

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

META-SPC 4

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 4

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 4

Identificatiecode

meta SPC 4

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-4

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 4

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 4

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,56

2,5

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

0

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 4 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 4

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Bij het inwinnen van medisch advies, de verpakking of het etiket ter beschikking houden.

Buiten het bereik van kinderen houden.

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar local/regional/national/international regulation

verpakking afvoeren naar local/regional/national/international regulation

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 4

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 7. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen met behulp van een dipbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de dipbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u de dipbeker van onderaf over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 8. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig sprayen met een spuitfles

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig sprayen met een spuitfles - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de bovenkant van de spuitfles er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het ontsmettingsmiddel op de spenen met behulp van de spuitfles en zorgt u ervoor dat ongeveer 3 cm van de speen rond het tepelkanaal is bedekt met ontsmettingsmiddel.

Vul het reservoir van de spuitfles naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de spuitfles door ze met water te spoelen.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Gebruik chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie) tijdens de speendesinfectie na het melken door handmatig te sprayen met een spuitfles.

Werk niet in de spuitnevel.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 9. Gebruik # 3 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig sprayen met een elektronische spuitfles

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig sprayen met een elektronische spuitfles - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en plaats een zuiglans vanaf de elektronische spuitfles. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het ontsmettingsmiddel op de spenen met behulp van de elektronische spuitfles en zorgt u ervoor dat ongeveer 3 cm van de speen rond het tepelkanaal is bedekt met ontsmettingsmiddel.

Vervang naar behoefte de lege verpakking door een nieuwe verpakking met RTU-product.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Na het ontsmetten, zet u het zuiglanssysteem in een emmer water en spoelt u de spuitfles door water door de spuitfles te pompen.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Gebruik chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie) tijdens de speendesinfectie na het melken door handmatig te sprayen met een spuitfles.

Werk niet in de spuitnevel.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 10. Gebruik # 4 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch dippen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische dipsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml dipmiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 11. Gebruik # 5 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch sprayen door robot

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch sprayen door robot - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.5.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf de melkrobot. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

De spenen worden gereinigd door de robot met automatische borstels.

Na het robotmelken wordt het ontsmettingsmiddel automatisch op de spenen gespoten vanaf een clusterarm.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

De spuitfles wordt automatisch gespoeld.

4.5.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.5.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (4) VOOR DE META-SPC 4

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was onmiddellijk met water en zeep en spoel goed na.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water (minimaal 15 minuten).

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk een arts.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Stabiliteit en reactiviteit

Reactiviteit: geen gevaarlijke reacties bekend.

Chemische stabiliteit: het product is chemisch stabiel onder normale omgevingsvoorwaarden (omgevingstemperatuur).

Mogelijke gevaarlijke reacties: door aangewezen gebruik zijn geen gevaarlijke reacties te verwachten.

Te vermijden omstandigheden: niet bepaald.

Incompatibele materialen: niet bepaald.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: geen gevaarlijke ontbindingsproducten bekend.

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures:

Draag beschermende kleding.

Zorg voor voldoende ventilatie.

Houd ontstekingsbronnen uit de buurt - niet roken.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: Voorkom afspoeling naar de riolering en oppervlaktewater en voorkom verontreinig van grondwater.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden: gevaarlijk afval (AVV) Mag niet samen met huishoudelijk afval worden afgevoerd. Laat het product niet in de riolering komen. Moet speciaal worden behandeld volgens de officiële regelgeving.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Aanbevolen reinigingsmiddel: water, indien nodig reinigingsmiddel.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 18 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 4

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Dip es silver

Toelatingsnummer

EU-0018724-0005 1-4

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

2,5

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

META-SPC 5

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 5

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 5

Identificatiecode

meta SPC 5

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-5

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 5

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 5

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,16

1,16

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

0

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 5 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 5

Gevarencategorie

 

Veiligheidsaanbevelingen

Bij het inwinnen van medisch advies, de verpakking of het etiket ter beschikking houden.

Buiten het bereik van kinderen houden.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 5

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 12. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen met behulp van een dipbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de dipbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u de dipbeker van onderaf over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 13. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig sprayen met een spuitfles

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig sprayen met een spuitfles - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de bovenkant van de spuitfles er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het ontsmettingsmiddel op de spenen met behulp van de spuitfles en zorgt u ervoor dat ongeveer 3 cm van de speen rond het tepelkanaal is bedekt met ontsmettingsmiddel.

Vul het reservoir van de spuitfles naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de spuitfles door ze met water te spoelen.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Werk niet in de spuitnevel.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 14. Gebruik # 3 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig sprayen met een elektronische spuitfles

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig sprayen met een elektronische spuitfles - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en plaats een zuiglans vanaf de elektronische spuitfles. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het ontsmettingsmiddel op de spenen met behulp van de elektronische spuitfles en zorgt u ervoor dat ongeveer 3 cm van de speen rond het tepelkanaal is bedekt met ontsmettingsmiddel.

Vervang naar behoefte de lege verpakking door een nieuwe verpakking met RTU-product.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Na het ontsmetten, zet u het zuiglanssysteem in een emmer water en spoelt u de spuitfles door water door de spuitfles te pompen.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Werk niet in de spuitnevel.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 15. Gebruik # 4 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch dippen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische dipsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml dipmiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 16. Gebruik # 5 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch sprayen door robot

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch sprayen door robot Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.5.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf de melkrobot. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

De spenen worden gereinigd door de robot met automatische borstels.

Na het robotmelken wordt het ontsmettingsmiddel automatisch op de spenen gespoten vanaf een clusterarm.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

De spuitfles wordt automatisch gespoeld.

4.5.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.5.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (5) VOOR DE META-SPC 5

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was onmiddellijk met water en zeep en spoel goed na.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water (minimaal 15 minuten).

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk een arts.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Stabiliteit en reactiviteit

Reactiviteit: geen gevaarlijke reacties bekend.

Chemische stabiliteit: het product is chemisch stabiel onder normale omgevingsvoorwaarden (omgevingstemperatuur).

Mogelijke gevaarlijke reacties: door aangewezen gebruik zijn geen gevaarlijke reacties te verwachten.

Te vermijden omstandigheden: niet bepaald.

Incompatibele materialen: niet bepaald.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: geen gevaarlijke ontbindingsproducten bekend.

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures: Draag beschermende kleding.

Zorg voor voldoende ventilatie.

Houd ontstekingsbronnen uit de buurt - niet roken.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: Voorkom afspoeling naar de riolering en oppervlaktewater en voorkom verontreinig van grondwater.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden: gevaarlijk afval (AVV) Mag niet samen met huishoudelijk afval worden afgevoerd. Laat het product niet in de riolering komen. Moet speciaal worden behandeld volgens de officiële regelgeving.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Aanbevolen reinigingsmiddel: water, indien nodig reinigingsmiddel.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 18 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 °C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 5

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Dip es SF

Dip es SF 3.0

Iod Dip S 30 P

Dip es SF 1.4

Iod-Dip S 14 P

EUTADIPP

Toelatingsnummer

EU-0018724-0006 1-5

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,16

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

META-SPC 6

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 6

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 6

Identificatiecode

meta SPC 6

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-6

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 6

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 6

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,16

1,16

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

0

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 6 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 6

Gevarencategorie

 

Veiligheidsaanbevelingen

Bij het inwinnen van medisch advies, de verpakking of het etiket ter beschikking houden.

Buiten het bereik van kinderen houden.

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 6

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 17. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie vóór het melken door handmatig schuimen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik voorafgaand aan het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig schuimen met behulp van een schuimbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing vóór het melken: 2–3×/dag (voorafgaand aan elke melkwinning)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de schuimbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voordat u ontsmet vóór het melken.

Voordat u gaat melken, knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de schuimbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Laat het product minimaal 60 seconden op de spenen zitten.

Vul de beker van de schuimeenheid bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de schuimbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Dit product kan worden gebruikt in combinatie voor het ontsmetten vóór en na het melken. Het product mag echter niet worden gebruikt in combinatie met een ander op jodium gebaseerd product.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 18. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig schuimen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig schuimen met behulp van een schuimbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht. Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de schuimbeker er bovenop.

Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voordat u ontsmet vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de schuimbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker van de dipeenheid bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Dit product kan worden gebruikt in combinatie voor het ontsmetten vóór en na het melken. Het product mag echter niet worden gebruikt in combinatie met een ander op jodium gebaseerd product.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 19. Gebruik # 3 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch schuimen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch schuimen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische schuimsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml schuim wanneer de speenschuimbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische schuimsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Dit product kan worden gebruikt in combinatie voor het ontsmetten vóór en na het melken. Het product mag echter niet worden gebruikt in combinatie met een ander op jodium gebaseerd product.

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 20. Gebruik # 4 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie vóór en na het melken door handmatig schuimen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik vóór en na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig schuimen met behulp van een schuimbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing vóór en na het melken: 4-6 keer per dag (vóór en na elke melkwinning)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de schuimbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voordat u ontsmet vóór het melken.

Voordat u gaat melken, knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de schuimbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Laat het product minimaal 60 seconden op de spenen zitten.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met een uierdoek direct voordat u gaat melken. Na het melken herhaalt u de ontsmetting door te schuimen zoals hierboven wordt beschreven.

Vul de beker van de dipeenheid bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de schuimbeker door ze met water te spoelen.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Dit product kan worden gebruikt in combinatie voor het ontsmetten vóór en na het melken. Het product mag echter niet worden gebruikt in combinatie met een ander op jodium gebaseerd product.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (6) VOOR DE META-SPC 6

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was onmiddellijk met water en zeep en spoel goed na.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water (minimaal 15 minuten).

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk een arts.

Bij het inwinnen van medisch advies houdt u de verpakking of het etiket ter beschikking.

Stabiliteit en reactiviteit

Reactiviteit: geen gevaarlijke reacties bekend.

Chemische stabiliteit: het product is chemisch stabiel onder normale omgevingsvoorwaarden (omgevingstemperatuur).

Mogelijke gevaarlijke reacties: door aangewezen gebruik zijn geen gevaarlijke reacties te verwachten.

Te vermijden omstandigheden: niet bepaald.

Incompatibele materialen: niet bepaald.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: geen gevaarlijke ontbindingsproducten bekend.

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures:

Draag beschermende kleding.

Zorg voor voldoende ventilatie.

Houd ontstekingsbronnen uit de buurt - niet roken.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: Voorkom afspoeling naar de riolering en oppervlaktewater en voorkom verontreinig van grondwater.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden: gevaarlijk afval (AVV) Mag niet samen met huishoudelijk afval worden afgevoerd. Laat het product niet in de riolering komen. Moet speciaal worden behandeld volgens de officiële regelgeving.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Aanbevolen reinigingsmiddel: water, indien nodig reinigingsmiddel.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 18 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 °C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 6

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

Dip es Io-foam

Dip es Io-foam 1.4

Iod-Dip Io-foam

BaktoStop foam

Toelatingsnummer

EU-0018724-0007 1-6

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

1,16

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0

META-SPC 7

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 7

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 7

Identificatiecode

meta SPC 7

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-7

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 7

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 7

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,14

0,14

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0

0

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0,11

0,33

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 7 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 7

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar local/regional/national/international regulation

verpakking afvoeren naar local/regional/national/international regulation

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 7

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 21. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen met behulp van een dipbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de dipbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u de dipbeker van onderaf over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 22. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig schuimen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig schuimen met behulp van een schuimbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht. Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de schuimbeker er bovenop.

Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voordat u ontsmet vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de schuimbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker van de dipeenheid bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 23. Gebruik # 3 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig sprayen met een spuitfles

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig sprayen met een spuitfles - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de bovenkant van de spuitfles er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het ontsmettingsmiddel op de spenen met behulp van de spuitfles en zorgt u ervoor dat ongeveer 3 cm van de speen rond het tepelkanaal is bedekt met ontsmettingsmiddel.

Vul het reservoir van de spuitfles naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de spuitfles door ze met water te spoelen.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Gebruik chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie) tijdens de speendesinfectie na het melken door handmatig te sprayen met een spuitfles.

Werk niet in de spuitnevel.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 24. Gebruik # 4 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig sprayen met een elektronische spuitfles

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig sprayen met een elektronische spuitfles - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en plaats een zuiglans vanaf de elektronische spuitfles. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het ontsmettingsmiddel op de spenen met behulp van de elektronische spuitfles en zorgt u ervoor dat ongeveer 3 cm van de speen rond het tepelkanaal is bedekt met ontsmettingsmiddel.

Vervang naar behoefte de lege verpakking door een nieuwe verpakking met RTU-product.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Na het ontsmetten, zet u het zuiglanssysteem in een emmer water en spoelt u de spuitfles door water door de spuitfles te pompen.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Gebruik chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie) tijdens de speendesinfectie na het melken door handmatig te sprayen met een elektronische spuitfles.

Werk niet in de spuitnevel.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 25. Gebruik # 5 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch dippen Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling -

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.5.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische dipsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml dipmiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.5.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.5.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.6.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 26. Gebruik # 6 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch schuimen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch schuimen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.6.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische schuimsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml schuim wanneer de speenschuimbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische schuimsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.6.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.6.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.6.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.6.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.7.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 27. Gebruik # 7 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch sprayen door robot

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch sprayen door robot - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.7.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf de melkrobot. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

De spenen worden gereinigd door de robot met automatische borstels.

Na het robotmelken wordt het ontsmettingsmiddel automatisch op de spenen gespoten vanaf een clusterarm.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

De spuitfles wordt automatisch gespoeld.

4.7.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.7.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.7.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.7.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (7) VOOR DE META-SPC 7

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was met water en zeep.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk medisch advies.

Stabiliteit en reactiviteit

Mogelijke gevaarlijke reacties: reactie met oxidatie- en reductiemiddel.

Te vermijden omstandigheden: geen verdere relevante informatie beschikbaar.

Incompatibele materialen: geen verdere relevante informatie beschikbaar.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: jood (bij opwarmen).

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures: geen speciale maatregelen vereist.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: laat het product niet in grote hoeveelheden in de riolering of watermassa's lopen.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden

Aanbeveling: moet speciaal worden behandeld met betrekking tot de officiële regelgeving.

Afvalstof-sleutelnummer: overeenkomstig de regelgeving van de Europese afvalcatalogus moet de relatie van de afvalstofsleutelnummers specifiek worden gemaakt voor de sector en het proces.

Europese afvalcatalogus: overeenkomstig de regelgeving van de Europese afvalcatalogus moet de relatie van de afvalstofsleutelnummers specifiek worden gemaakt voor de industrie en het proces.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Aanbevolen reinigingsmiddel: water, indien nodig reinigingsmiddel.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 24 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 °C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 7

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

calgodip D 1200

Jod-Dip S 12

Dip es SF 1200

Toelatingsnummer

EU-0018724-0008 1-7

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,14

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0,15

META-SPC 8

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 8

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 8

Identificatiecode

meta SPC 8

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-8

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 8

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 8

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,14

0,54

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0

0

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0,11

0,33

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 8 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 8

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar local/regional/national/international regulation

verpakking afvoeren naar local/regional/national/international regulation

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 8

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 28. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen met behulp van een dipbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de dipbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u de dipbeker van onderaf over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 29. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch dippen Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische dipsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml dipmiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (8) VOOR DE META-SPC 8

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was met water en zeep.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk medisch advies.

Stabiliteit en reactiviteit

Mogelijke gevaarlijke reacties: reactie met oxidatie- en reductiemiddel.

Te vermijden omstandigheden: geen verdere relevante informatie beschikbaar.

Incompatibele materialen: geen verdere relevante informatie beschikbaar.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: jood (bij opwarmen).

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures: geen speciale maatregelen vereist.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: laat het product niet in grote hoeveelheden in de riolering of watermassa's lopen.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden

Aanbeveling: moet speciaal worden behandeld met betrekking tot de officiële regelgeving.

Afvalstof-sleutelnummer: overeenkomstig de regelgeving van de Europese afvalcatalogus moet de relatie van de afvalstofsleutelnummers specifiek worden gemaakt voor de sector en het proces.

Europese afvalcatalogus: overeenkomstig de regelgeving van de Europese afvalcatalogus moet de relatie van de afvalstofsleutelnummers specifiek worden gemaakt voor de industrie en het proces.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 24 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 °C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 8

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

calgodip D 3000 Film

Jod-Dip F 30

Jod Dipp 30 Film (Technolit)

Jod 30 Film (Iwetec)

Dip es barriere 3000

Lerapur Dip Jod 30

BaktoStop barrier color 3.0

Toelatingsnummer

EU-0018724-0009 1-8

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,34

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0,26

7.2.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

calgodip D 5000

Jod Dip F 50

Jod Dipp 50 (Iwetec)

Jod-Dipp 50 (Technolit)

Dip es barriere 5000

BaktoStop barrier 5.0

Toelatingsnummer

EU-0018724-0010 1-8

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,54

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0,26

META-SPC 9

1.   ADMINISTRATIEVE INFORMATIE VAN DE META-SPC 9

1.1.   Identificatiecode van de meta-SPC 9

Identificatiecode

meta SPC 9

1.2.   Achtervoegsel van het toelatingsnummer

Nummer

1-9

1.3.   Productsoort(en)

Productsoort(en)

PT 03 - Dierhygiëne

 

 

2.   SAMENSTELLING VAN DE META-SPC 9

2.1.   Kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de samenstelling van de meta-SPC 9

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Min.

Max.

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,34

0,34

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0

0

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0,11

0,33

2.2.   Soort(en) formulering van de groep producten waarop de meta-SPC 9 betrekking heeft

Formulering

AL - Vloeistof voor toepassing zonder verdunning

 

 

3.   GEVARENAANDUIDINGEN EN VEILIGHEIDSAANBEVELINGEN VAN DE META-SPC 9

Gevarencategorie

Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

Veiligheidsaanbevelingen

Voorkom lozing in het milieu.

Inhoud naar local/regional/national/international regulation

verpakking afvoeren naar local/regional/national/international regulation

4.   TOEGESTANE VORM(EN) VAN GEBRUIK VAN DE META-SPC 9

4.1.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 30. Gebruik # 1 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig dippen met behulp van een dipbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.1.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de dipbeker er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken. Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u de dipbeker van onderaf over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.1.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.1.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.1.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 31. Gebruik # 2 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig schuimen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig schuimen met behulp van een schuimbeker - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.2.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht. Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de schuimbeker er bovenop.

Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek voordat u ontsmet vóór het melken.

Na het melken knijpt u het reservoir in en zet u van onderaf de schuimbeker over elke speen, waarbij u ervoor zorgt dat ongeveer 3 cm van de speen is ondergedompeld in het ontsmettingsmiddel.

Vul de beker van de dipeenheid bij met vers ontsmettingsmiddel door het reservoir naar behoefte in te knijpen. Vul het reservoir naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de dipbeker door ze met water te spoelen.

4.2.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.2.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.2.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 32. Gebruik # 3 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig sprayen met een spuitfles

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig sprayen met een spuitfles - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.3.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Het wordt aanbevolen het product met behulp van een doseerpomp in de toedieningsapparatuur over te brengen.

Vul het reservoir met het RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en schroef de bovenkant van de spuitfles er bovenop. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het ontsmettingsmiddel op de spenen met behulp van de spuitfles en zorgt u ervoor dat ongeveer 3 cm van de speen rond het tepelkanaal is bedekt met ontsmettingsmiddel.

Vul het reservoir van de spuitfles naar behoefte bij met vers ontsmettingsmiddel.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Leeg na het desinfecteren het reservoir en reinig het reservoir en de spuitfles door ze met water te spoelen.

4.3.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Gebruik chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie) tijdens de speendesinfectie na het melken door handmatig te sprayen met een spuitfles.

Werk niet in de spuitnevel.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.3.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.3.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 33. Gebruik # 4 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door handmatig sprayen met een elektronische spuitfles

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Handmatig sprayen met een elektronische spuitfles - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.4.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product, waarbij u uitgaat van 5 ml product per koe, en plaats een zuiglans vanaf de elektronische spuitfles. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Reinig de spenen zorgvuldig door ze af te vegen met één uierpapier/-doek direct vóór het melken.

Na het melken spuit u het ontsmettingsmiddel op de spenen met behulp van de elektronische spuitfles en zorgt u ervoor dat ongeveer 3 cm van de speen rond het tepelkanaal is bedekt met ontsmettingsmiddel.

Vervang naar behoefte de lege verpakking door een nieuwe verpakking met RTU-product.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Na het ontsmetten, zet u het zuiglanssysteem in een emmer water en spoelt u de spuitfles door water door de spuitfles te pompen.

4.4.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Gebruik chemisch resistente handschoenen (handschoenmateriaal moet door de vergunninghouder worden gespecificeerd in de productinformatie) tijdens de speendesinfectie na het melken door handmatig te sprayen met een elektronische spuitfles.

Werk niet in de spuitnevel.

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.4.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.4.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 34. Gebruik # 5 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch dippen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch dippen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.5.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische dipsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml dipmiddel wanneer de melkbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische dipsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.5.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.5.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.5.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.6.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 35. Gebruik # 6 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch schuimen

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch schuimen - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.6.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf het automatische schuimsysteem. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

Na het melken wordt het vacuüm uitgeschakeld en wordt het speenontsmettingsmiddel in een spuitstuk op het melkstel geïnjecteerd. De spenen worden bedekt met ca. 5 ml schuim wanneer de speenschuimbeker wordt teruggetrokken door de Automatic Cluster Removal (ACR). Na het verwijderen van de ACR wordt elke voering van het automatische schuimsysteem grondig gespoeld met water en uitgeblazen met perslucht.

In een laatste reinigingsstap na elke melksessie van de kudde worden de voeringen ontsmet (bijv. met een product op basis van chloor) en opnieuw uitgeblazen met perslucht.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

Daarna is het melksysteem klaar voor de volgende melkbeurt.

Het hele proces is geautomatiseerd.

4.6.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.6.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.6.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.6.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.7.   Omschrijving van het gebruik

Tabel 36. Gebruik # 7 – Speendesinfectie van melkvee: speendesinfectie na het melken door automatisch sprayen door robot

Productsoort

PT 03 - Dierhygiëne

Indien van toepassing, een precieze beschrijving van het toegelaten gebruik

Doelorganisme(n) (met inbegrip van ontwikkelingsstadium)

Bacteriën

Gisten

Toepassingsgebied

Binnen

Speendesinfectie voor melkvee (melkkoeien) voor gebruik na het melken

Toepassingsmethode(n)

Automatisch sprayen door robot - Zie gebruiksaanwijzing

Dosering en frequentie van de toepassing

Koeien: 5 ml per behandeling

Toepassing na het melken: 2–3×/dag (na het melken)

Categorie/categorieën gebruikers

Professioneel

Verpakkingsgrootte en verpakkingsmateriaal

Jerrycan (HDPE): 5 – 60 kg

Ton (HDPE): 60 – 200 kg

IBC (HDPE): 600 - 1 000 kg

4.7.1.   Gebruik-specifieke gebruiksinstructies

Het product moet vóór gebruik op een temperatuur van boven de 20 °C worden gebracht.

Open een verpakking met RTU-product en plaats een zuigbuis vanaf de melkrobot. Voorkom lekken van overtollige vloeistoffen.

De spenen worden gereinigd door de robot met automatische borstels.

Na het robotmelken wordt het ontsmettingsmiddel automatisch op de spenen gespoten vanaf een clusterarm.

Laat het product op de spenen zitten tot de volgende melkbeurt. Laat de dieren minimaal 5 minuten staan na de behandeling.

De spuitfles wordt automatisch gespoeld.

4.7.2.   Gebruik-specifieke risicobeperkende maatregelen

Indien een combinatie van ontsmetting vóór en na het melken nodig is, moet u het gebruik van een ander product dat geen jodium bevat overwegen voor het ontsmetten vóór het melken.

4.7.3.   Waar specifiek voor het gebruik, de bijzonderheden betreffende mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO-instructies en noodmaatregelen om het milieu te beschermen

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.7.4.   Waar specifiek voor het gebruik, instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

4.7.5.   Waar specifiek voor het gebruik, voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Raadpleeg de algemene gebruiksaanwijzing.

5.   ALGEMENE GEBRUIKSAANWIJZINGEN (9) VOOR DE META-SPC 9

5.1.   Gebruiksvoorschrift

Raadpleeg de gebruiksspecifieke gebruiksaanwijzing.

5.2.   Risicobeperkende maatregelen

Raadpleeg de gebruiksspecifieke risicobeperkende maatregelen.

5.3.   Bijzonderheden van mogelijke directe of indirecte effecten, EHBO instructies en noodmaatregelen om mens, dier en milieu te beschermen

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Beschrijving eerstehulpmaatregelen

Na inademen: voer verse lucht toe; raadpleeg een arts in geval van klachten.

Na huidcontact: was met water en zeep.

Na oogcontact: spoel geopend oog een aantal minuten onder stromend water. Raadpleeg vervolgens een arts.

Na inslikken: spoel de mond en drink vervolgens veel water. Raadpleeg onmiddellijk medisch advies.

Stabiliteit en reactiviteit

Mogelijke gevaarlijke reacties: reactie met oxidatie- en reductiemiddel.

Te vermijden omstandigheden: geen verdere relevante informatie beschikbaar.

Incompatibele materialen: geen verdere relevante informatie beschikbaar.

Gevaarlijke ontbindingsproducten: jood (bij opwarmen).

Maatregelen in geval van onbedoeld vrijkomen

Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermende uitrusting en noodprocedures: geen speciale maatregelen vereist.

Milieuvoorzorgsmaatregelen: laat het product niet in grote hoeveelheden in de riolering of watermassa's lopen.

Insluitings- en reiningsmethoden en -materiaal: absorberen met vloeistofbindend materiaal (zand, diatomiet, zuurbinders, universele binders, zaagsel). Voer het verzamelde materiaal af volgens de lokale voorschriften.

5.4.   Instructies voor de veilige verwijdering van het product en zijn verpakking

Vermeld in het veiligheidsinformatieblad.

Afvalverwerkingsmethoden

Aanbeveling: moet speciaal worden behandeld met betrekking tot de officiële regelgeving.

Afvalstof-sleutelnummer: overeenkomstig de regelgeving van de Europese afvalcatalogus moet de relatie van de afvalstofsleutelnummers specifiek worden gemaakt voor de sector en het proces.

Europese afvalcatalogus: overeenkomstig de regelgeving van de Europese afvalcatalogus moet de relatie van de afvalstofsleutelnummers specifiek worden gemaakt voor de industrie en het proces.

Voer ongebruikt product en verpakking af volgens de lokale voorschriften. Residuen in bijvoorbeeld dipbekers en spuitflacons mag, afhankelijk van de lokale voorschriften, worden geloosd op de gemeentelijke riolering of de mestopslag. Voorkom lozen op installaties voor individuele afvalwaterbehandeling.

Aanbevolen reinigingsmiddel: water, indien nodig reinigingsmiddel.

5.5.   Voorwaarden voor opslag en de houdbaarheid van het product onder normale opslagomstandigheden

Houdbaarheid: 24 maanden

Producten moeten worden beschermd tegen vorst, worden opgeslagen bij temperaturen van maximaal 30 °C en uit de buurt van direct zonlicht worden gehouden.

6.   OVERIGE INFORMATIE

7.   DERDE INFORMATIENIVEAU: INDIVIDUELE BIOCIDEN IN DE META-SPC 9

7.1.   Handelsnaam (-namen), toelatingsnummer en specifieke samenstelling van elke individuele biocide

Handelsnaam

calgodip D 3000

Jod-Dip S 30

Bestfarm Dip Premium

Jod 30 Universal (Iwetec)

Jod-Dipp 30 (Technolit)

Dip es SF 3000

Lerapur Jod SP 30

Toelatingsnummer

EU-0018724-0011 1-9

Triviale naam

IUPAC-naam

Functie

CAS-nummer

EG-nummer

Gehalte (%)

Jood

 

Werkzame stof

7553-56-2

231-442-4

0,34

Polyvinylpyrrolidone iodine

 

Werkzame stof

25655-41-8

 

0

Azijnzuur

ethanoic acid

Niet-werkzame stof

64-19-7

200-580-7

0,26


(1)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC1 betrekking heeft.

(2)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC2 betrekking heeft.

(3)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC3 betrekking heeft.

(4)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC4 betrekking heeft.

(5)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC5 betrekking heeft.

(6)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC6 betrekking heeft.

(7)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC7 betrekking heeft.

(8)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC8 betrekking heeft.

(9)  De aanwijzingen voor gebruik, risicobeperkende maatregelen en andere gebruiksrichtsnoeren in het kader van deze afdeling gelden voor alle toegestane vormen van gebruik van de groep producten waarop de meta-SPC9 betrekking heeft.


BESLUITEN

28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/73


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1854 VAN DE COMMISSIE

van 27 november 2018

inzake de erkenning van de vrijwillige regeling „Better Biomass” voor het aantonen van de naleving van de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (1), en met name artikel 7 quater, lid 4, tweede alinea,

Gezien Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (2), en met name artikel 18, lid 4, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de artikelen 7 ter en 7 quater van en bijlage IV bij Richtlijn 98/70/EG en de artikelen 17 en 18 van en bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG zijn soortgelijke duurzaamheidscriteria vastgesteld voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en soortgelijke procedures voor de controle op de naleving van deze criteria.

(2)

Wanneer biobrandstoffen en vloeibare biomassa in aanmerking moeten worden genomen voor de doeleinden van artikel 17, lid 1, onder a), b) en c), van Richtlijn 2009/28/EG, verplichten de lidstaten de marktpartijen aan te tonen dat die biobrandstoffen en vloeibare biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17, leden 2 tot en met 5, van die Richtlijn.

(3)

De Commissie kan besluiten dat vrijwillige nationale of internationale regelingen waarbij normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten, accurate gegevens bevatten met het oog op de toepassing van artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG en/of aantonen dat leveringen van biobrandstoffen of vloeibare biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17, leden 3, 4 en 5, en/of dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd zodat de levering of een deel ervan onder bijlage IX komt te vallen. Als een marktpartij bewijzen of gegevens indient die verkregen zijn overeenkomstig een door de Commissie erkende vrijwillige regeling, mag een lidstaat, voor zover het erkenningsbesluit daarop betrekking heeft, de leverancier niet vragen om verdere bewijzen van de naleving van de duurzaamheidscriteria in te dienen.

(4)

Het verzoek om te erkennen dat de vrijwillige regeling „Better Biomass” aantoont dat leveringen van biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG, werd op 20 februari 2018 bij de Commissie ingediend. De regeling, die is gevestigd op het adres Vlinderweg 6, NL-2623 AX Delft, Nederland, heeft betrekking op een breed gamma aan grondstoffen, met inbegrip van afvalstoffen en residuen, en de gehele bewakingsketen. De documenten met betrekking tot de erkende regeling moeten worden bekendgemaakt op het bij Richtlijn 2009/28/EG opgerichte transparantieplatform.

(5)

Uit beoordelingen door de Commissie van de vrijwillige regeling „Better Biomass” is gebleken dat die regeling in de juiste mate aan de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG voldoet en dat zij een massabalansmethodologie toepast in overeenstemming met de eisen van artikel 7 quater, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG en van artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2009/28/EG.

(6)

Uit de evaluatie van de vrijwillige regeling „Better Biomass” is gebleken dat zij beantwoordt aan passende normen inzake betrouwbaarheid, transparantie en onafhankelijke auditing, en aan de methodologische eisen van bijlage IV bij Richtlijn 98/70/EG en bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de duurzaamheid van biobrandstof en vloeibare biomassa,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De vrijwillige regeling „Better Biomass” (hierna „de regeling” genoemd), waarvoor op 20 februari 2018 een verzoek tot erkenning is ingediend bij de Commissie, toont aan dat leveringen van biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in overeenstemming met de in de regeling vastgestelde normen voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, voldoen aan de duurzaamheidscriteria zoals vastgesteld in artikel 7 ter, leden 3, 4 en 5, van Richtlijn 98/70/EG en artikel 17, leden 3, 4 en 5, van Richtlijn 2009/28/EG.

De regeling bevat ook accurate gegevens voor de toepassing van artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 ter, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG.

Artikel 2

Indien de inhoud van de regeling, zoals ingediend voor erkenning bij de Commissie op 20 februari 2018, wijzigingen ondergaat die gevolgen kunnen hebben voor de grondslag van dit besluit, worden dergelijke wijzigingen onverwijld aan de Commissie gemeld. De Commissie beoordeelt de gemelde wijzigingen om na te gaan of de regeling nog steeds in de juiste mate voldoet aan de duurzaamheidscriteria waarvoor ze is erkend.

Artikel 3

De Commissie kan dit besluit intrekken, onder meer in de volgende gevallen:

(a)

als duidelijk wordt aangetoond dat de regeling elementen die van doorslaggevend belang voor dit besluit worden geacht, niet ten uitvoer heeft gelegd of als een ernstige en structurele inbreuk op deze elementen heeft plaatsgevonden;

(b)

als de regeling geen jaarlijks verslag indient bij de Commissie overeenkomstig artikel 7 quater, lid 6, van Richtlijn 98/70/EG en artikel 18, lid 6, van Richtlijn 2009/28/EG;

(c)

als de regeling de in uitvoeringshandelingen omschreven normen voor onafhankelijke auditing als bedoeld in artikel 7 quater, lid 5, derde alinea, van Richtlijn 98/70/EG en artikel 18, lid 5, derde alinea, van Richtlijn 2009/28/EG niet toepast of geen verbeteringen uitvoert met betrekking tot andere elementen van de regeling die van doorslaggevend belang worden geacht voor een blijvende erkenning.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing tot en met 18 december 2023.

Gedaan te Brussel, 27 november 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.

(2)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.


28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/75


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1855 VAN DE COMMISSIE

van 27 november 2018

betreffende de onder Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad vallende broeikasgasemissies voor elke lidstaat voor het jaar 2016

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (1), en met name artikel 19, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) is voor elke lidstaat de jaarlijkse emissieruimte voor elk jaar van de periode 2013 tot en met 2020 vastgesteld, alsook een mechanisme om jaarlijks te beoordelen of aan deze doelstelling is voldaan. De jaarlijkse emissieruimte voor elke lidstaat, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, is opgenomen in Besluit 2013/162/EU van de Commissie (3). Bij Uitvoeringsbesluit 2013/634/EU van de Commissie (4) zijn de aanpassingen van de jaarlijkse emissieruimte van elke lidstaat vastgesteld.

(2)

Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 525/2013 voorziet in een procedure voor de beoordeling van de broeikasgasinventarissen van de lidstaten teneinde de naleving van Beschikking nr. 406/2009/EG te beoordelen. De in artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) nr. 525/2013 bedoelde jaarlijkse beoordeling is overeenkomstig de in hoofdstuk III van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 749/2014 van de Commissie (5) en bijlage XVI bij die verordening vastgestelde procedures uitgevoerd op basis van de emissiegegevens over 2016 die in maart 2018 aan de Commissie zijn verstrekt.

(3)

Bij het bepalen van de totale hoeveelheid onder Beschikking nr. 406/2009/EG vallende broeikasgasemissies voor elke lidstaat voor het jaar 2016 moet rekening worden gehouden met de technische correcties en herziene ramingen die tijdens de jaarlijkse beoordeling zijn berekend en in de overeenkomstig artikel 35, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 749/2014 opgestelde definitieve beoordelingsverslagen zijn opgenomen.

(4)

Dit besluit moet in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan om te voldoen aan de bepalingen van artikel 19, lid 7, van Verordening (EU) nr. 525/2013, waarin is vastgesteld dat de datum van bekendmaking van dit besluit het beginpunt is van de periode van vier maanden waarin de lidstaten gebruik kunnen maken van de in Beschikking nr. 406/2009/EG genoemde flexibele instrumenten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De totale hoeveelheid onder Beschikking nr. 406/2009/EG vallende broeikasgasemissies voor elke lidstaat voor het jaar 2016 die voortvloeit uit de gecorrigeerde inventarisgegevens na voltooiing van de in artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) nr. 525/2013 bedoelde jaarlijkse beoordeling, is vervat in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 27 november 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13.

(2)  Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).

(3)  Besluit 2013/162/EU van de Commissie van 26 maart 2013 tot vaststelling van de jaarlijkse emissieruimte van de lidstaten voor de periode 2013 tot en met 2020 overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 90 van 28.3.2013, blz. 106).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2013/634/EU van de Commissie van 31 oktober 2013 inzake de aanpassingen van de jaarlijkse emissieruimte van de lidstaten voor de periode 2013 tot en met 2020 overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 292 van 1.11.2013, blz. 19).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 749/2014 van de Commissie van 30 juni 2014 betreffende de structuur, de indeling, de indieningsprocedure en de beoordeling van de informatie die door de lidstaten is verstrekt op grond van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 203 van 11.7.2014, blz. 23).


BIJLAGE

Lidstaat

Onder Beschikking nr. 406/2009/EG vallende broeikasgasemissies voor het jaar 2016

(ton koolstofdioxide-equivalent)

België

74 063 149

Bulgarije

25 587 947

Tsjechië

62 816 957

Denemarken

33 124 678

Duitsland

454 157 411

Estland

6 218 046

Ierland

43 798 177

Griekenland

44 897 200

Spanje

198 472 205

Frankrijk

351 924 668

Kroatië

16 006 813

Italië

270 685 435

Cyprus

4 111 441

Letland

9 107 440

Litouwen

13 921 700

Luxemburg

8 524 455

Hongarije

42 059 940

Malta

1 329 995

Nederland

101 333 437

Oostenrijk

50 618 898

Polen

198 664 758

Portugal

41 572 594

Roemenië

73 123 042

Slovenië

11 236 888

Slowakije

19 758 694

Finland

31 358 144

Zweden

32 612 247

Verenigd Koninkrijk

333 899 779


28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/78


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1856 VAN DE COMMISSIE

van 27 november 2018

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten

(kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 8058)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (4) zijn in bepaalde lidstaten, waar gevallen van Afrikaanse varkenspest in tamme of wilde varkens zijn bevestigd („de betrokken lidstaten”), maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met die ziekte. In de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit zijn bepaalde gebieden in de betrokken lidstaten afgebakend, die in de lijsten in de delen I tot en met IV van die bijlage zijn opgenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende risiconiveaus op basis van de epidemiologische situatie van die ziekte. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU is verscheidene keren gewijzigd om rekening te houden met veranderingen in de epidemiologische situatie ten aanzien van Afrikaanse varkenspest in de Unie die in die bijlage moeten worden weerspiegeld. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU is laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1689 van de Commissie (5), naar aanleiding van recente gevallen van Afrikaanse varkenspest in Polen en Roemenië.

(2)

Het risico van verspreiding van Afrikaanse varkenspest bij wilde dieren hangt samen met de natuurlijke trage verspreiding van die ziekte bij wilde varkens en met de risico's die aan menselijke activiteiten verbonden zijn, zoals is gebleken uit de recente epidemiologische ontwikkeling van de ziekte in de Unie en zoals is gedocumenteerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in het op 14 juli 2015 gepubliceerde wetenschappelijk advies van het Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn, het op 23 maart 2017 gepubliceerde wetenschappelijk verslag van de EFSA over het epidemiologisch onderzoek naar Afrikaanse varkenspest in de Baltische staten en Polen, en het op 8 november 2017 gepubliceerde wetenschappelijk verslag van de EFSA (6) over het epidemiologisch onderzoek naar Afrikaanse varkenspest in de Baltische staten en Polen.

(3)

Bij Richtlijn 2002/60/EG (7) van de Raad zijn de in de Unie te treffen minimummaatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest vastgesteld. Zo voorziet met name artikel 9 van Richtlijn 2002/60/EG in de instelling van een beschermings- en een toezichtsgebied indien in een bedrijf bij varkens Afrikaanse varkenspest officieel wordt bevestigd en bevatten de artikelen 10 en 11 van die richtlijn de maatregelen die moeten worden genomen in de beschermings- en toezichtsgebieden om de verspreiding van die ziekte te voorkomen. Daarnaast voorziet artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG in maatregelen die moeten worden genomen na bevestiging van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens, met inbegrip van het onder officieel toezicht plaatsen van varkensbedrijven in het afgebakende besmette gebied. Uit recente ervaringen is gebleken dat de bij Richtlijn 2002/60/EG vastgestelde maatregelen, en met name de maatregelen voor het reinigen en ontsmetten van de besmette bedrijven, doeltreffend zijn om de verspreiding van die ziekte tegen te gaan.

(4)

Rekening houdend met de doeltreffendheid van de maatregelen die overeenkomstig Richtlijn 2002/60/EG in de lidstaten worden toegepast, en met name de maatregelen die zijn neergelegd in artikel 10, lid 4, onder b), artikel 10, lid 5, en artikel 15 van die richtlijn, en in overeenstemming met de risicobeperkende maatregelen ten aanzien van Afrikaanse varkenspest die zijn vermeld in de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE), moeten bepaalde gebieden in Letland, Litouwen en Polen die momenteel in de lijst in deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU zijn opgenomen, nu in deel II van die bijlage worden opgenomen in het licht van het verstrijken van de periode van drie maanden na de datum van de definitieve reiniging en ontsmetting van de besmette bedrijven. Aangezien deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU de gebieden bevat waar de epidemiologische situatie zeer dynamisch is en zich nog steeds ontwikkelt, moet bij het aanbrengen van wijzigingen aan de in dat deel opgenomen gebieden altijd bijzondere aandacht worden besteed aan het effect op de omliggende gebieden.

(5)

In september 2018 hebben zich een aantal gevallen van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij wilde zwijnen in België. Naar aanleiding van die gevallen zijn de Uitvoeringsbesluiten (EU) 2018/1242 (8) en (EU) 2018/1281 van de Commissie (9) vastgesteld. Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1242 is ingetrokken en vervangen door Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1281, dat van toepassing is tot en met 30 november 2018. In Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1281 is bepaald dat het door België afgebakende besmette gebied waar de in artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG bedoelde maatregelen van toepassing zijn, ten minste de gebieden moet omvatten die zijn opgenomen in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit.

(6)

Door deze recente gevallen van Afrikaanse varkenspest in België moet in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moet dit door Afrikaanse varkenspest getroffen gebied in de Belgische Ardennen nu in de lijst in deel II van die bijlage worden opgenomen.

(7)

Sinds de datum waarop Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1689 is vastgesteld, hebben zich in andere lidstaten bijkomende gevallen van Afrikaanse varkenspest voorgedaan die ook in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moeten worden weerspiegeld.

(8)

In oktober 2018 is een geval van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij een wild varken in het district Marijampolė in Litouwen. Door dit geval van Afrikaanse varkenspest bij een wild varken moet in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moet dit door Afrikaanse varkenspest getroffen gebied in Litouwen nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van die bijlage worden opgenomen.

(9)

In oktober en november 2018 hebben zich enkele gevallen van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij wilde varkens in het district Liepaja in Letland, in de onmiddellijke nabijheid van een gebied dat momenteel is opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door deze gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens moet in die bijlage met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten deze door Afrikaanse varkenspest getroffen gebieden in Letland nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden opgenomen.

(10)

In oktober en november 2018 hebben zich enkele gevallen van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij wilde varkens in de districten Krasnystaw en Garwolin in Polen, in de onmiddellijke nabijheid van gebieden die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door deze gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens moet in die bijlage met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten deze door Afrikaanse varkenspest getroffen gebieden in Polen nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden opgenomen.

(11)

In oktober en november 2018 hebben zich enkele gevallen van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij wilde varkens in het district Borsod-Abaúj-Zemplén in Hongarije, in de onmiddellijke nabijheid van een gebied dat momenteel is opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door deze gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens moet in die bijlage met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten deze door Afrikaanse varkenspest getroffen gebieden in Hongarije nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden opgenomen.

(12)

Om rekening te houden met recente ontwikkelingen in de epidemiologische evolutie van Afrikaanse varkenspest in de Unie, en met het oog op de proactieve bestrijding van de met de verspreiding van die ziekte samenhangende risico's, moeten voor België, Litouwen, Letland, Polen en Hongarije nieuwe gebieden met een hoog risico van voldoende omvang worden afgebakend en in de lijsten in de delen I, II en III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden opgenomen. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 november 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1689 van de Commissie van 8 november 2018 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (PB L 279 van 9.11.2018, blz. 39).

(6)  EFSA Journal (2015);13(7):4163; EFSA Journal (2017);15(3):4732; EFSA Journal (2017);15(11):5068.

(7)  Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192, 20.7.2002, blz. 27).

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1242 van de Commissie van 14 september 2018 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in België (PB L 231I van 14.9.2018, blz. 1).

(9)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1281 van de Commissie van 21 september 2018 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in België (PB L 239 van 24.9.2018, blz. 18).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door:

„BIJLAGE

DEEL I

1.   België

De volgende gebieden in België:

in de provincie Luxemburg:

het gebied dat langs de buitenzijde met de wijzers van de klok mee wordt afgebakend door:

de grens met Frankrijk,

N85: Rue de Carignan, Rue de France, Rue des Généraux Cuvelier, Rue de la Station, Rue de Neufchâteau,

N894: Rue de Chiny, Rue de la Fontenelle, Rue du Millénaire, Rue de la Goulette, Pont saint Nicolas, Rue des Combattants, Rue du Pré au bois,

N801: Rue Notre-Dame,

N894: Rue des Combattants, Rue des Tilleuls, Naleumont, Rue de Rindchay, Rue de la Distillerie,

N40: Rue de Luxembourg, Rue Ranci, Rue de la Chapelle,

Rue du Tombois,

Rue Du Pierroy,

Rue Saint-Orban,

Rue Saint-Aubain,

Rue des Cottages,

Rue de Relune,

Rue de Rulune,

Route de l'Ermitage,

N87: Route de Habay,

Chemin des Ecoliers,

Le Routy,

Rue Burgknapp,

Rue de la Halte,

Rue du Centre,

Rue de l'Eglise,

Rue du Marquisat,

Rue de la Carrière,

Rue de la Lorraine,

Rue du Beynert,

Millewée,

Rue du Tram,

Millewée,

N4: Route de Bastogne, Avenue de Longwy, Route de Luxembourg,

de grens met het Groothertogdom Luxemburg,

het gebied dat langs de buitenzijde met de wijzers van de klok mee wordt afgebakend door:

de N88 vanaf de kruising met de N883 ter hoogte van Aubange tot de kruising met de N891 ter hoogte van Gérouville,

de N891 tot de kruising met de N83 ter hoogte van Jamoigne,

de N83 tot de kruising met de N891,

de N891 tot de kruising met de N879 ter hoogte van Marbehan,

de N879 tot de kruising met de N897 ter hoogte van Marbehan,

de N897 tot de kruising met de E25-E411,

de E25-E411 tot de kruising met de N81 ter hoogte van Marbehan,

de N81 tot de kruising met de N883 ter hoogte van Aubange,

de N883 tot de kruising met de N88.

2.   Bulgarije

De volgende gebieden in Bulgarije:

in Silistra region:

within municipality of Alfatar:

Bistra,

Alekovo,

within municipality of Dulovo:

Kolobar,

Varbina,

Kozyak,

Mezhden,

Chukovetz,

Tzar Asen,

Cherkovna,

Dulovo,

Chernik,

Poroyno,

Vodno,

Chernolik,

within municipality of Sitovo:

Sitovo,

Yastrebno,

Slatina,

within municipality of Silistra:

Bradvari,

Zlatoklas,

Yordanovo,

Profesor Ishirkovo,

Kazimir,

Babuk,

Sarpovo,

Smiletz,

Tzenovich,

Polkovnik Lambrinovo,

Srebarna,

Aydemir,

Silistra,

Kalipetrovo,

in Dobrich region:

within municipality of General Toshevo:

Rosen,

Krasen,

Zhiten,

Snop,

Gradini,

within municipality of Krushari:

Severnyak,

Abrit,

Dobrin,

Alexandria,

Polkovnik Dyakovo,

Zagortzi,

Krushartzi,

Bistretz,

Telerig,

Lozenetz,

within municipality of Tervel:

Onogur,

Balik,

Аngelariy,

Sarnetz,

Bozhan,

Popgruevo,

Kochmar,

Guslar,

Mali Izvor,

Тervel,

Bonevo,

Voynikovo,

Bezmer,

Chestimensko,

Profesor Zlatarski,

Kableshkovo,

Glavantzi,

Nova kamena,

Kladentzi,

Gradnitza,

within municipality of Dobrich:

Kragulevo,

Dobrevo,

Cherna,

Pchelnik,

Zhitnitza,

Polkovnik Ivanovo,

Hitovo,

Vodnyantzi,

Feldfebel Denkovo (Dyankovo),

Podslon,

Geshanovo.

3.   Tsjechië

De volgende gebieden in Tsjechië:

okres Uherské Hradiště,

okres Kroměříž,

okres Vsetín,

katastrální území obcí v okrese Zlín:

Bělov,

Biskupice u Luhačovic,

Bohuslavice nad Vláří,

Brumov,

Bylnice,

Divnice,

Dobrkovice,

Dolní Lhota u Luhačovic,

Drnovice u Valašských Klobouk,

Halenkovice,

Haluzice,

Hrádek na Vlárské dráze,

Hřivínův Újezd,

Jestřabí nad Vláří,

Kaňovice u Luhačovic,

Kelníky,

Kladná-Žilín,

Kochavec,

Komárov u Napajedel,

Křekov,

Lipina,

Lipová u Slavičína,

Ludkovice,

Luhačovice,

Machová,

Mirošov u Valašských Klobouk,

Mysločovice,

Napajedla,

Návojná,

Nedašov,

Nedašova Lhota,

Nevšová,

Otrokovice,

Petrůvka u Slavičína,

Pohořelice u Napajedel,

Polichno,

Popov nad Vláří,

Poteč,

Pozlovice,

Rokytnice u Slavičína,

Rudimov,

Řetechov,

Sazovice,

Sidonie,

Slavičín,

Smolina,

Spytihněv,

Svatý Štěpán,

Šanov,

Šarovy,

Štítná nad Vláří,

Tichov,

Tlumačov na Moravě,

Valašské Klobouky,

Velký Ořechov,

Vlachova Lhota,

Vlachovice,

Vrbětice,

Žlutava.

4.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Hiiu maakond.

5.   Hongarije

De volgende gebieden in Hongarije:

Borsod-Abaúj-Zemplén megye 650100, 650200, 650300, 650400, 650500, 650600, 650700, 650800, 650900, 651000, 651100, 651200, 651300, 651400, 651500, 651610, 651700, 651801, 651802, 651803, 651900, 652000, 652100, 652200, 652300, 652400, 652500, 652601, 652602, 652603, 652700, 652800, 652900, 653000, 653100, 653200, 653300, 653401, 653403, 653500, 653600, 653700, 653800, 653900, 654000, 654201, 654202, 654301, 654302, 654400, 654501, 654502, 654600, 654700, 654800, 654900, 655000, 655100, 655200, 655300, 655400, 655500, 655600, 655700, 655800, 655901, 655902, 656000, 656100, 656200, 656300, 656400, 656600, 657300, 657400, 657500, 657600, 657700, 657800, 657900, 658000, 658100, 658201, 658202, 658403, 659210, 659220, 659300, 659400, 659500, 659601, 659602, 659901, 660000, 660100, 660200, 660400, 660501, 660502, és 660600 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Hajdú-Bihar megye 900150, 900250, 900350, 900450, 900550, 900650, 900660, 900670, 900750, 900850, 900860, 900930, 900950, 901050, 901150, 901250, 901260, 901270, 901350, 901450, 901551, 901560, 901570, 901580, 901590, 901650, 901660, 901850, 901950, 902050, 902850, 902860, 902950, 902960, 903050, 903150, 903250, 903350, 903360, 903370, 903450, 903550, 904450, 904460, 904550, 904650, 904750, 904760, 905450 és 905550 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Heves megye 700150, 700250, 700260, 700350, 700450, 700460, 700550, 700650, 700750, 700850, 702350, 702450, 702550, 702750, 702850, 703350, 703360, 703450, 703550, 703610, 703750, 703850, 703950, 704050, 704150, 704250, 704350, 704450, 704550, 704650, 704750, 704850, 704950, 705050, 705250, 705350, 705510 és 705610 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Jász-Nagykun-Szolnok megye 750150, 750160, 750250, 750260, 750350, 750450, 750460, 750550, 750650, 750750, 750850, 750950 és 750960 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Nógrád megye 550120, 550130, 550210, 550710, 550810, 551450, 551460, 551550, 551650, 551710, 552010, 552150, 552250, 552350, 552360, 552450, 552460, 552520, 552550, 552610, 552620, 552710, 552850, 552860, 552950, 552960, 552970, 553050, 553110, 553250, 553260, 553350, 553650, 553750, 553850, 553910és 554050 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Pest megye 571250, 571350, 571550, 571610, 571750, 571760, 572250, 572350, 572550, 572850, 572950, 573360, 573450, 580050 és 580450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Szabolcs-Szatmár-Bereg megye 850650, 850850, 851851, 851852, 851950, 852350, 852450, 852550, 852750, 853560, 853650, 853751, 853850, 853950, 853960, 854050, 854150, 854250, 854350, 855250, 855350, 855450, 855460, 855550, 855650, 855660, 855750, 855850, 855950, 855960, 856012, 856050, 856150, 856260, 857050, 857150, 857350 és 857450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe.

6.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Aizputes novads,

Alsungas novads,

Kuldīgas novada Gudenieku, Turlavas un Laidu pagasts,

Pāvilostas novada Sakas pagasts un Pāvilostas pilsēta,

Priekules novada Bunkas, Virgas un Kalētu pagasts,

Skrundas novada Rudbāržu pagasts,

Stopiņu novada daļa, kas atrodas uz rietumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes,

Ventspils novada Jūrkalnes pagasts,

Grobiņas novada Bārtas un Gaviezes pagasts,

Rucavas novada Dunikas pagasts.

7.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Jurbarko rajono savivaldybė: Smalininkų ir Viešvilės seniūnijos,

Kelmės rajono savivaldybė: Kelmės, Kelmės apylinkių, Kražių, Kukečių, Liolių, Pakražančio seniūnijos, Tytyvėnų seniūnijos dalis į vakarus ir šiaurę nuo kelio Nr. 157 ir į vakarus nuo kelio Nr. 2105 ir Tytuvėnų apylinkių seniūnijos dalis į šiaurę nuo kelio Nr. 157 ir į vakarus nuo kelio Nr. 2105, ir Vaiguvos seniūnijos,

Mažeikių rajono savivaldybė: Sedos, Šerkšnėnų ir Židikų seniūnijos,

Pagėgių savivaldybė,

Plungės rajono savivaldybė,

Raseinių rajono savivaldybė: Girkalnio ir Kalnūjų seniūnijos dalis į šiaurę nuo kelio Nr A1, Nemakščių, Paliepių, Raseinių, Raseinių miesto ir Viduklės seniūnijos,

Rietavo savivaldybė,

Šakių rajono savivaldybė: Barzdų, Griškabūdžio, Kriūkų, Kudirkos Naumiesčio, Lekėčių, Sintautų, Slavikų, Sudargo ir Žvirgždaičių seniūnijos,

Šilalės rajono savivalybė,

Šilutės rajono savivaldybė: Juknaičių, Kintų, Šilutės ir Usėnų seniūnijos,

Tauragės rajono savivaldybė: Lauksargių, Skaudvilės, Tauragės, Mažonų, Tauragės miesto ir Žygaičių seniūnijos.

8.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

w województwie warmińsko-mazurskim:

gmina Stare Juchy w powiecie ełckim,

gmina Dubeninki w powiecie gołdapskim,

gmina Ruciane — Nida i część gminy Pisz położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 58 oraz miasto Pisz w powiecie piskim,

powiat giżycki,

gminy Mikołajki, Piecki, część gminy Sorkwity położona na południe od drogi nr 16 i część gminy wiejskiej Mrągowo położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 16 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Mrągowo oraz na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 59 biegnącą od wschodniej granicy gminy do granicy miasta Mrągowo w powiecie mrągowskim,

gmina Bisztynek w powiecie bartoszyckim,

gminy Dźwierzuty i Świętajno w powiecie szczycieńskim.

gminy Lubomino, część gminy Orneta położona na zachód od linii wyznaczonej przez linię kolejową łącząca miejscowości Lubomino i Pieniężno, część gminy wiejskiej Lidzbark Warmiński położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 513 biegnącą od wschodniej granicy gminy do wschodniej granicy miasta Lidzbark Warmiński oraz na południowy wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 51 i część gminy Kiwity położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 513 w powiecie lidzbarskim,

gminy Elbląg, Godkowo, Gronowo Elbląskie, Markusy, Pasłęk i część gminy Tolkmicko niewymieniona w części II załącznika w powiecie elbląskim oraz strefa wód przybrzeżnych Zalewu Wiślanego i Zatoki Elbląskiej,

powiat miejski Elbląg,

gminy Biskupiec, Dobre Miasto, Jeziorany, Kolno i Świątki w powiecie olsztyńskim,

gmina Miłakowo w powiecie ostródzkim,

w województwie podlaskim:

gminy Brańsk z miastem Brańsk, Rudka i Wyszki w powiecie bielskim,

gmina Perlejewo w powiecie siemiatyckim,

gminy Kolno z miastem Kolno, Mały Płock i Turośl w powiecie kolneńskim,

gmina Poświętne w powiecie białostockim,

gminy Kołaki Kościelne, Rutki, Szumowo, część gminy Zambrów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr S8 i miasto Zambrów w powiecie zambrowskim,

gminy Wiżajny i Przerośl w powiecie suwalskim,

gminy Kulesze Kościelne, Nowe Piekuty, Szepietowo, Klukowo, Ciechanowiec, Wysokie Mazowieckie z miastem Wysokie Mazowieckie, Czyżew w powiecie wysokomazowieckim,

gminy Miastkowo, Nowogród i Zbójna w powiecie łomżyńskim,

w województwie mazowieckim:

gminy Ceranów, Kosów Lacki, Sabnie, Sterdyń, część gminy Bielany położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 i część gminy wiejskiej Sokołów Podlaski położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 w powiecie sokołowskim,

gminy Grębków, Korytnica, Liw, Łochów, Miedzna, Sadowne, Stoczek, Wierzbno i miasto Węgrów w powiecie węgrowskim,

część gminy Kotuń położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Nowa Dąbrówka, Pieróg, Kotuń wzdłuż ulicy Gorzkowskiego i Kolejowej do przejazdu kolejowego łączącego się z ulicą Siedlecką, Broszków, Żuków w powiecie siedleckim,

gminy Rzekuń, Troszyn, Lelis, Czerwin i Goworowo w powiecie ostrołęckim,

powiat miejski Ostrołęka,

powiat ostrowski,

gminy Karniewo, Maków Mazowiecki, Rzewnie i Szelków w powiecie makowskim,

gmina Krasne w powiecie przasnyskim,

gminy Mała Wieś i Wyszogród w powiecie płockim,

gminy Ciechanów z miastem Ciechanów, Glinojeck, Gołymin — Ośrodek, Ojrzeń, Opinogóra Górna i Sońsk w powiecie ciechanowskim,

gminy Baboszewo, Czerwińsk nad Wisłą, Naruszewo, Płońsk z miastem Płońsk, Sochocin i Załuski w powiecie płońskim,

gminy Gzy, Obryte, Zatory, Pułtusk i część gminy Winnica położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Bielany, Winnica i Pokrzywnica w powiecie pułtuskim,

gminy Brańszczyk, Długosiodło, Rząśnik, Wyszków, Zabrodzie i część gminy Somianka położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 62 w powiecie wyszkowskim,

gminy Jadów, Klembów, Poświętne, Strachówka i Tłuszcz w powiecie wołomińskim,

gminy Dobre, Jakubów, Mrozy, Kałuszyn, Stanisławów, część gminy Cegłów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od zachodniej granicy gminy łączącą miejscowości Wiciejów, Mienia, Cegłów i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Cegłów, Skwarne i Podskwarne biegnącą do wschodniej granicy gminy i część gminy Mińsk Mazowiecki położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 92 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Mińsk Mazowiecki i na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy miasta Mińsk Mazowiecki łączącą miejscowości Targówka, Budy Barcząckie do wschodniej granicy gminy w powiecie mińskim,

gminy Górzno, Łaskarzew z miastem Łaskarzew, Sobolew, Trojanów, Żelechów i część gminy Miastków Kościelny położona na południe od rzeki Wilga w powiecie garwolińskim,

gminy Garbatka Letnisko, Gniewoszów i Sieciechów w powiecie kozienickim,

gminy Baranów i Jaktorów w powiecie grodziskim,

powiat żyrardowski,

gminy Belsk Duży, Błędów, Goszczyn i Mogielnica w powiecie grójeckim,

gminy Białobrzegi, Promna, Stara Błotnica, Wyśmierzyce i część gminy Stromiec położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 48 w powiecie białobrzeskim,

gminy Jedlińsk, Jastrzębia i Pionki z miastem Pionki w powiecie radomskim,

gminy Iłów, Młodzieszyn, Nowa Sucha, Rybno, Sochaczew z miastem Sochaczew i Teresin w powiecie sochaczewskim,

gmina Policzna w powiecie zwoleńskim,

gmina Solec nad Wisłą w powiecie lipskim,

w województwie lubelskim:

gminy Bełżyce, Borzechów, Niedrzwica Duża, Jabłonna, Krzczonów, Jastków, Konopnica, Wólka, Głusk, Strzyżewice i Wojciechów w powiecie lubelskim,

gminy Miączyn, Nielisz, Sitno, Stary Zamość, Komarów-Osada i część gminy wiejskiej Zamość położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 w powiecie zamojskim,

powiat miejski Zamość,

gminy Trzeszczany i Werbkowice w powiecie hrubieszowskim,

gminy Jeziorzany i Kock w powiecie lubartowskim,

gminy Adamów i Serokomla w powiecie łukowskim,

powiat rycki,

gminy Janowiec, i część gminy wiejskiej Puławy położona na zachód od rzeki Wisły w powiecie puławskim,

gminy Chodel, Karczmiska, Łaziska, Opole Lubelskie, Poniatowa i Wilków w powiecie opolskim,

gminy Mełgiew, Rybczewice, miasto Świdnik i część gminy Piaski położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 biegnącą od wschodniej granicy gminy Piaski do skrzyżowania z drogą nr S12 i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od skrzyżowania dróg nr 17 i nr S12 przez miejscowość Majdan Brzezicki do północnej granicy gminy w powiecie świdnickim;

gminy Gorzków, Rudnik i Żółkiewka w powiecie krasnostawskim,

gminy Bełżec, Jarczów, Lubycza Królewska, Łaszczów, Susiec, Tyszowce i Ulhówek w powiecie tomaszowskim,

gminy Łukowa i Obsza w powiecie biłgorajskim,

powiat miejski Lublin,

gminy Kraśnik z miastem Kraśnik, Szastarka, Trzydnik Duży, Urzędów, Wilkołaz i Zakrzówek w powiecie kraśnickim,

gminy Modliborzyce i Potok Wielki w powiecie janowskim,

w województwie podkarpackim:

gminy Horyniec-Zdrój, Narol, Stary Dzików, Wielkie Oczy i część gminy Oleszyce położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy przez miejscowość Borchów do skrzyżowania z drogą nr 865 w miejscowości Oleszyce, a następnie na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 865 biegnącą w kierunku północno-wschodnim do skrzyżowania z drogą biegnąca w kierunku północno-zachodnim przez miejscowość Lubomierz - na południe od linii wyznaczonej przez tę drogę do skrzyżowania z drogą łączącą miejscowości Uszkowce i Nowy Dzików — na zachód od tej drogi w powiecie lubaczowskim,

gminy Laszki i Wiązownica w powiecie jarosławskim,

gminy Pysznica, Zaleszany i miasto Stalowa Wola w powiecie stalowowolskim,

gmina Gorzyce w powiecie tarnobrzeskim,

w województwie świętokrzyskim:

gminy Tarłów i Ożarów w powiecie opatowskim,

gminy Dwikozy, Zawichost i miasto Sandomierz w powiecie sandomierskim.

9.   Roemenië

De volgende gebieden in Roemenië:

Județul Alba cu următoarea delimitare:

La nord de drumul național nr. 7,

Județul Arad cu următoarea delimitare:

La nord de linia descrisă de următoarele localități:

Macea,

Șiria,

Bârzava,

Toc, care se află la joncțiunea cu drumul național nr. 7,

La nord de drumul național nr. 7,

Restul județului Argeș care nu a fost inclus în partea III,

Județul Bistrița,

Județul Brașov,

Județul Cluj,

Județul Covasna,

Județul Harghita,

Județul Hunedoara cu următoarea delimitare:

La nord de linia descrisă de următoarele localități:

Brănișca,

Municipiul Deva,

Turdaș,

Localitățile Zam și Aurel Vlaicu, care se află la joncțiunea cu drumul național nr. 7,

La nord de drumul național nr. 7,

Județul Iași,

Județul Neamț,

Județul Vâlcea,

Județul Bistrița Nasaud,

Restul județului Maramureș care nu a fost inclus în Partea III cu următoarele comune:

Comuna Vișeu de Sus,

Comuna Borșa,

Comuna Oarța de Jos,

Comuna Suciu de Sus,

Comuna Moisei,

Comuna Coroieni,

Comuna Târgu Lăpuș,

Comuna Vima Mică,

Comuna Boiu Mare,

Comuna Valea Chioarului,

Comuna Ulmeni,

Comuna Băsești,

Comuna Baia Mare,

Comuna Tăuții Magherăuș,

Comuna Cicărlău,

Comuna Seini,

Comuna Ardusat,

Comuna Farcasa,

Comuna Salsig,

Comuna Asuaju de Sus,

Comuna Băița de sub Codru,

Comuna Bicaz,

Comuna Grosi,

Comuna Recea,

Comuna Baia Sprie,

Comuna Sisesti,

Comuna Cernesti,

Copalnic Mănăstur,

Comuna Dumbrăvița,

Comuna Cupseni,

Comuna Șomcuța Mare,

Comuna Sacaleșeni,

Comuna Remetea Chioarului,

Comuna Mireșu Mare,

Comuna Ariniș.

Restul județului Mehedinți care nu a fost inclus în Partea III cu următoarele comune:

Comuna Garla Mare,

Hinova,

Burila Mare,

Gruia,

Pristol,

Dubova,

Municipiul Drobeta Turnu Severin,

Eselnița,

Salcia,

Devesel,

Svinița,

Gogoșu,

Simian,

Orșova,

Obârșia Closani,

Baia de Aramă,

Bala,

Florești,

Broșteni,

Corcova,

Isverna,

Balta,

Podeni,

Cireșu,

Ilovița,

Ponoarele,

Ilovăț,

Patulele,

Jiana,

Iyvoru Bârzii,

Malovat,

Bălvănești,

Breznița Ocol,

Godeanu,

Padina Mare,

Corlățel,

Vânju Mare,

Vânjuleț,

Obârșia de Câmp,

Vânători,

Vladaia,

Punghina,

Cujmir,

Oprișor,

Dârvari,

Căzănești,

Husnicioara,

Poroina Mare,

Prunișor,

Tămna,

Livezile,

Rogova,

Voloiac,

Sisești,

Sovarna,

Bălăcița,

Județul Gorj.

DEEL II

1.   België

De volgende gebieden in België:

in de provincie Luxemburg:

het gebied dat met de wijzers van de klok mee wordt afgebakend door:

de N88 vanaf de kruising met de N883 ter hoogte van Aubange tot de kruising met de N891 ter hoogte van Gérouville,

de N891 tot de kruising met de N83 ter hoogte van Jamoigne,

de N83 tot de kruising met de N891,

de N891 tot de kruising met de N879 ter hoogte van Marbehan,

de N879 tot de kruising met de N897 ter hoogte van Marbehan,

de N897 tot de kruising met de E25-E411,

de E25-E411 tot de kruising met de N81 ter hoogte van Marbehan,

de N81 tot de kruising met de N883 ter hoogte van Aubange,

de N883 tot de kruising met de N88.

2.   Bulgarije

De volgende gebieden in Bulgarije:

in Silistra region:

within municipality of Kaynardzha:

Voynovo,

Kaynardzha,

Kranovo,

Zarnik,

Dobrudzhanka,

Golesh,

Svetoslav,

Polk. Cholakovo,

Kamentzi,

Gospodinovo,

Sredishte,

Strelkovo,

Poprusanovo,

Posev,

within municipality of Alfatar:

Alfatar,

Kutlovitza,

Vasil Levski,

within municipality of Silistra:

Glavan,

Popkralevo,

Bogorovo,

Sratzimir,

Bulgarka,

in Dobrich region:

within municipality of Krushari:

Kapitan Dimitrovo,

Ognyanovo,

Zimnitza,

within municipality of Tervel:

Brestnitza,

Kolartzi.

3.   Tsjechië

De volgende gebieden in Tsjechië:

katastrální území obcí v okrese Zlín:

Bohuslavice u Zlína,

Bratřejov u Vizovic,

Březnice u Zlína,

Březová u Zlína,

Březůvky,

Dešná u Zlína,

Dolní Ves,

Doubravy,

Držková,

Fryšták,

Horní Lhota u Luhačovic,

Horní Ves u Fryštáku,

Hostišová,

Hrobice na Moravě,

Hvozdná,

Chrastěšov,

Jaroslavice u Zlína,

Jasenná na Moravě,

Karlovice u Zlína,

Kašava,

Klečůvka,

Kostelec u Zlína,

Kudlov,

Kvítkovice u Otrokovic,

Lhota u Zlína,

Lhotka u Zlína,

Lhotsko,

Lípa nad Dřevnicí,

Loučka I,

Loučka II,

Louky nad Dřevnicí,

Lukov u Zlína,

Lukoveček,

Lutonina,

Lužkovice,

Malenovice u Zlína,

Mladcová,

Neubuz,

Oldřichovice u Napajedel,

Ostrata,

Podhradí u Luhačovic,

Podkopná Lhota,

Provodov na Moravě,

Prštné,

Příluky u Zlína,

Racková,

Raková,

Salaš u Zlína,

Sehradice,

Slopné,

Slušovice,

Štípa,

Tečovice,

Trnava u Zlína,

Ublo,

Újezd u Valašských Klobouk,

Velíková,

Veselá u Zlína,

Vítová,

Vizovice,

Vlčková,

Všemina,

Vysoké Pole,

Zádveřice,

Zlín,

Želechovice nad Dřevnicí.

4.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Eesti Vabariik (välja arvatud Hiiu maakond).

5.   Hongarije

De volgende gebieden in Hongarije:

Heves megye 700860, 700950, 701050, 701111, 701150, 701250, 701350, 701550, 701560, 701650, 701750, 701850, 701950, 702050, 702150, 702250, 702260, 702950, 703050, 703150, 703250, 703370, 705150 és 705450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Szabolcs-Szatmár-Bereg megye 850950, 851050, 851150, 851250, 851350, 851450, 851550, 851560, 851650, 851660, 851751, 851752, 852850, 852860, 852950, 852960, 853050, 853150, 853160, 853250, 853260, 853350, 853360, 853450, 853550, 854450, 854550, 854560, 854650, 854660, 854750, 854850, 854860, 854870, 854950, 855050, 855150, 856250, 856350, 856360, 856450, 856550, 856650, 856750, 856760, 856850, 856950, 857650, valamint 850150, 850250, 850260, 850350, 850450, 850550, 852050, 852150, 852250 és 857550 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Nógrád megye 550110, 550310, 550320, 550450, 550460, 550510, 550610, 550950, 551010, 551150, 551160, 551250, 551350, 551360, 551810 és 551821 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Borsod-Abaúj-Zemplén megye 656701, 656702, 656800, 656900, 657010, 657100, 658310, 658401, 658402, 658404, 658500, 658600, 658700, 658801, 658802, 658901, 658902, 659000, 659100, 659701, 659800 és 660800 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe.

6.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Ādažu novads,

Aglonas novads,

Aizkraukles novads,

Aknīstes novads,

Alojas novads,

Alūksnes novads,

Amatas novads,

Apes novads,

Auces novads,

Babītes novads,

Baldones novads,

Baltinavas novads,

Balvu novads,

Bauskas novads,

Beverīnas novads,

Brocēnu novada Blīdenes pagasts, Remtes pagasta daļa uz austrumiem no autoceļa 1154 un P109,

Burtnieku novads,

Carnikavas novads,

Cēsu novads,

Cesvaines novads,

Ciblas novads,

Dagdas novads,

Daugavpils novads,

Dobeles novads,

Dundagas novads,

Engures novads,

Ērgļu novads,

Garkalnes novads,

Gulbenes novads,

Iecavas novads,

Ikšķiles novads,

Ilūkstes novads,

Inčukalna novads,

Jaunjelgavas novads,

Jaunpiebalgas novads,

Jaunpils novads,

Jēkabpils novads,

Jelgavas novads,

Kandavas novads,

Kārsavas novads,

Ķeguma novads,

Ķekavas novads,

Kocēnu novads,

Kokneses novads,

Krāslavas novads,

Krimuldas novads,

Krustpils novads,

Kuldīgas novada Ēdoles, Īvandes, Padures, Rendas, Kabiles, Rumbas, Kurmāles, Pelču, Snēpeles un Vārmes pagasts, Kuldīgas pilsēta,

Lielvārdes novads,

Līgatnes novads,

Limbažu novads,

Līvānu novads,

Lubānas novads,

Ludzas novads,

Madonas novads,

Mālpils novads,

Mārupes novads,

Mazsalacas novads,

Mērsraga novads,

Naukšēnu novads,

Neretas novads,

Ogres novads,

Olaines novads,

Ozolnieku novads,

Pārgaujas novads,

Pļaviņu novads,

Preiļu novads,

Priekules novada Priekules un Gramzdas pagasts, Priekules pilsēta,

Priekuļu novads,

Raunas novads,

republikas pilsēta Daugavpils,

republikas pilsēta Jelgava,

republikas pilsēta Jēkabpils,

republikas pilsēta Jūrmala,

republikas pilsēta Rēzekne,

republikas pilsēta Valmiera,

Rēzeknes novads,

Riebiņu novads,

Rojas novads,

Ropažu novads,

Rugāju novads,

Rundāles novads,

Rūjienas novads,

Salacgrīvas novads,

Salas novads,

Salaspils novads,

Saldus novada Novadnieku, Kursīšu, Zvārdes, Pampāļu, Šķēdes, Nīgrandes, Zaņas, Ezeres, Rubas, Jaunauces un Vadakstes pagasts,

Saulkrastu novads,

Sējas novads,

Siguldas novads,

Skrīveru novads,

Skrundas novada Nīkrāces, Skrundas un Raņķu pagasts, Skrundas pilsēta,

Smiltenes novads,

Stopiņu novada daļa, kas atrodas uz austrumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes,

Strenču novads,

Talsu novads,

Tērvetes novads,

Tukuma novads,

Vaiņodes novads,

Valkas novads,

Varakļānu novads,

Vārkavas novads,

Vecpiebalgas novads,

Vecumnieku novads,

Ventspils novada Ances, Tārgales, Popes, Vārves, Užavas, Piltenes, Puzes, Ziru, Ugāles, Usmas un Zlēku pagasts, Piltenes pilsēta,

Viesītes novads,

Viļakas novads,

Viļānu novads,

Zilupes novads.

7.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Alytaus rajono savivaldybė: Alovės, Butrimonių, Daugų, Krokialaukio, Miroslavo, Nemunaičio, Pivašiūnų Simno ir Raitininkų seniūnijos,

Anykščių rajono savivaldybė,

Biržų miesto savivaldybė,

Biržų rajono savivaldybė,

Druskininkų savivaldybė,

Elektrėnų savivaldybė,

Ignalinos rajono savivaldybė,

Jonavos rajono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė: Eržvilko, Jurbarko miesto ir Jurbarkų seniūnijos,

Kaišiadorių miesto savivaldybė,

Kaišiadorių rajono savivaldybė,

Kalvarijos savivaldybė,

Kauno miesto savivaldybė,

Kauno rajono savivaldybė,

Kazlų Rūdos savivaldybė,

Kelmės rajono savivaldybė: Tytuvėnų seniūnijos dalis į rytus ir pietus nuo kelio Nr. 157 ir į rytus nuo kelio Nr. 2105 ir Tytuvėnų apylinkių seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr. 157 ir į rytus nuo kelio Nr. 2105,

Kėdainių rajono savivaldybė,

Kupiškio rajono savivaldybė,

Lazdijų rajono savivaldybė: Būdveičių, Kapčiamiesčio, Krosnos, Kūčiūnų ir Noragėlių seniūnijos,

Marijampolės savivaldybė: Igliaukos, Gudelių, Liudvinavo, Sasnavos, Šunskų seniūnijos,

Molėtų rajono savivaldybė: Alantos, Balninkų, Čiulėnų, Inturkės, Joniškio, Luokesos, Mindūnų, Suginčių, Videniškių seniūnijos,

Pakruojo rajono savivaldybė,

Panevėžio rajono savivaldybė,

Pasvalio rajono savivaldybė,

Radviliškio rajono savivaldybė: Aukštelkų seniūnija, Baisogalos seniūnijos dalis į vakarus nuo kelio Nr. 144, Radviliškio, Radviliškio miesto seniūnija, Šeduvos miesto seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr. A9 ir į vakarus nuo kelio Nr. 3417, Tyrulių, Pakalniškių, Sidabravo, Skėmių, Šeduvos miesto seniūnijos dalis į šiaurę nuo kelio Nr. A9 ir į rytus nuo kelio Nr. 3417, ir Šiaulėnų seniūnijos,

Prienų miesto savivaldybė,

Prienų rajono savivaldybė: Ašmintos, Balbieriškio, Išlaužo, Naujosios Ūtos, Pakuonio, Šilavoto ir Veiverių seniūnijos,

Raseinių rajono savivaldybė: Ariogalos, Betygalos, Pagojukų, Šiluvos, Kalnųjų seniūnijos ir Girkalnio seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr. A1,

Rokiškio rajono savivaldybė,

Šakių rajono savivaldybė: Gelgaudiškio, Kidulių, Lukšių, Plokščių ir Šakių seniūnijos,

Šalčininkų rajono savivaldybė,

Šilutės rajono savivaldybė: Rusnės seniūnija,

Širvintų rajono savivaldybės: Čiobiškio, Gelvonų, Jauniūnų, Karnavės, Musninkų, Širvintų, Zibalų seniūnijos,

Švenčionių rajono savivaldybė,

Tauragės rajono savivaldybė: Batakių ir Gaurės seniūnijos,

Telšių rajono savivaldybė: Degaičių, Gadūnavo, Luokės, Nevarėnų, Ryškėnų, Telšių miesto, Upynos, Varnių, Viešvėnų ir Žarėnų seniūnijos,

Trakų rajono savivaldybė,

Ukmergės rajono savivaldybė,

Utenos rajono savivaldybė,

Varėnos rajono savivaldybė,

Vilniaus miesto savivaldybė,

Vilniaus rajono savivaldybė: Avižienių, Bezdonių, Buivydžių, Dūkštų, Juodšilių, Kalvelių, Lavoriškių, Maišiagalos, Marijampolio, Medininkų, Mickūnų, Nemenčinės, Nemenčinės miesto, Nemėžio, Pagirių, Riešės, Rudaminos, Rukainių, Sudervės, Sužionių, Šatrininkų, Žujūnų seniūnijos,

Vilkaviškio rajono savivaldybė,

Visagino savivaldybė,

Zarasų rajono savivaldybė.

8.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Kalinowo, Prostki i gmina wiejska Ełk w powiecie ełckim,

gminy Milejewo, Młynary i część obszaru lądowego gminy Tolkmicko położona na południe od linii brzegowej Zalewu Wiślanego i Zatoki Elbląskiej do granicy z gminą wiejską Elbląg w powiecie elbląskim,

gmina Gołdap i część gminy Banie Mazurskie położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 w powiecie gołdapskim,

gmina Pozezdrze i część gminy Węgorzewo położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 biegnącą od południowo-wschodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 650, a następnie na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 63 do skrzyżowania z drogą biegnącą do miejscowości Przystań i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Przystań, Pniewo, Kamionek Wielki, Radzieje, Dłużec w powiecie węgorzewskim,

powiat olecki,

gminy Orzysz, Biała Piska i część gminy Pisz położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 58 w powiecie piskim,

gmina Górowo Iławeckie z miastem Górowo Iławeckie, część gminy wiejskiej Bartoszyce położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 51 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 57 i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 57 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 51 do południowej granicy gminy i miasto Bartoszyce w powiecie bartoszyckim,

powiat braniewski,

gminy Kętrzyn z miastem Kętrzyn, Reszel i część gminy Korsze położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy łączącą miejscowości Krelikiejmy i Sątoczno i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Sątoczno, Sajna Wielka biegnącą do skrzyżowania z drogą nr 590 w miejscowości Glitajny, a następnie na wschód od drogi nr 590 do skrzyżowania z drogą nr 592 i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 592 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 590 w powiecie kętrzyńskim,

część gminy Kiwity położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 513, część gminy Orneta położona na wschód od linii wyznaczonej przez linię kolejową łączącą miejscowości Lubomino i Pieniężno, część gminy wiejskiej Lidzbark Warmiński położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 51 biegnącą od południowo - zachodniej granicy gminy do południowo - zachodniej granicy miasta Lidzbark Warmiński i na północ od granic miasta Lidzbark Warmiński oraz linii wyznaczonej przez drogę nr 513 biegnącą od wschodniej granicy gminy do wschodniej granicy miasta Lidzbark Warmiński w powiecie lidzbarskim,

część gminy Sorkwity położona na północ od drogi nr 16 i część gminy wiejskiej Mrągowo położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 16 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Mrągowo oraz na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 59 biegnącą od wschodniej granicy gminy do granicy miasta Mrągowo w powiecie mrągowskim;

w województwie podlaskim:

powiat grajewski,

powiat moniecki,

powiat sejneński,

gminy Łomża, Piątnica, Śniadowo, Jedwabne, Przytuły i Wizna w powiecie łomżyńskim,

powiat miejski Łomża,

gminy Mielnik, Nurzec — Stacja, Grodzisk, Drohiczyn, Dziadkowice, Milejczyce i Siemiatycze z miastem Siemiatycze w powiecie siemiatyckim,

powiat hajnowski,

gminy Kobylin-Borzymy i Sokoły w powiecie wysokomazowieckim,

część gminy Zambrów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr S8 w powiecie zambrowskim,

gminy Grabowo i Stawiski w powiecie kolneńskim,

gminy Czarna Białostocka, Dobrzyniewo Duże, Gródek, Juchnowiec Kościelny, Łapy, Michałowo, Supraśl, Suraż, Turośń Kościelna, Tykocin, Wasilków, Zabłudów, Zawady i Choroszcz w powiecie białostockim,

gminy Boćki, Orla i Bielsk Podlaski z miastem Bielsk Podlaski w powiecie bielskim,

gminy Bakałarzewo, Filipów, Jeleniewo, Raczki, Rutka-Tartak, Suwałki i Szypliszki w powiecie suwalskim,

powiat miejski Suwałki,

powiat augustowski,

powiat sokólski,

powiat miejski Białystok,

w województwie mazowieckim:

gminy Przesmyki, Wodynie, Skórzec, Mokobody, Mordy, Siedlce, Suchożebry, Zbuczyn i część gminy Kotuń położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Nowa Dąbrówka, Pieróg, Kotuń wzdłuż ulicy Gorzkowskiego i Kolejowej do przejazdu kolejowego łączącego się z ulicą Siedlecką, Broszków, Żuków w powiecie siedleckim,

powiat miejski Siedlce,

gminy Repki, Jabłonna Lacka, część gminy Bielany położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 i część gminy wiejskiej Sokołów Podlaski położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 w powiecie sokołowskim,

powiat łosicki,

gmina Brochów w powiecie sochaczewskim,

powiat nowodworski,

gminy Joniec i Nowe Miasto w powiecie płońskim,

gminy Pokrzywnica, Świercze i część gminy Winnica położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Bielany, Winnica i Pokrzywnica w powiecie pułtuskim,

gminy Dąbrówka, Kobyłka, Marki, Radzymin, Wołomin, Zielonka i Ząbki w powiecie wołomińskim,

część gminy Somianka położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 62 w powiecie wyszkowskim,

gminy Dębe Wielkie, Halinów, Latowicz, Siennica, Sulejówek, część gminy Cegłów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od zachodniej granicy gminy łączącą miejscowości Wiciejów, Mienia, Cegłów i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Cegłów, Skwarne i Podskwarne biegnącą do wschodniej granicy gminy, część gminy Mińsk Mazowiecki położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 92 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Mińsk Mazowiecki i na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy miasta Mińsk Mazowiecki łączącą miejscowości Targówka, Budy Barcząckie do wschodniej granicy gminy i miasto Mińsk Mazowiecki w powiecie mińskim,

gminy Borowie, Wilga, Garwolin z miastem Garwolin, Maciejowice, Parysów, Pilawa i część gminy Miastków Kościelny położona na północ od rzeki Wilga w powiecie garwolińskim,

powiat otwocki,

powiat warszawski zachodni,

powiat legionowski,

powiat piaseczyński,

powiat pruszkowski,

gminy Chynów, Grójec, Jasieniec, Pniewy i Warka w powiecie grójeckim,

gminy Milanówek, Grodzisk Mazowiecki, Podkowa Leśna i Żabia Wola w powiecie grodziskim,

gminy Grabów nad Pilicą, Magnuszew, Głowaczów, Kozienice w powiecie kozienickim,

część gminy Stromiec położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 48 w powiecie białobrzeskim,

powiat miejski Warszawa,

w województwie lubelskim:

gminy Borki, Czemierniki, Kąkolewnica, Komarówka Podlaska, Wohyń i Radzyń Podlaski z miastem Radzyń Podlaski w powiecie radzyńskim,

gminy Stoczek Łukowski z miastem Stoczek Łukowski, Wola Mysłowska, Trzebieszów, Krzywda, część gminy Stanin położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 807, część gminy wiejskiej Łuków położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy przez miejscowość Wólka Świątkowa do północnej granicy miasta Łuków i na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 806 biegnącą od wschodniej granicy miasta Łuków do wschodniej granicy gminy wiejskiej Łuków i miasto Łuków w powiecie łukowskim,

gminy Janów Podlaski, Kodeń, Tuczna, Leśna Podlaska, Rossosz, Łomazy, Konstantynów, Piszczac, Rokitno, Biała Podlaska, Zalesie, Terespol z miastem Terespol, Drelów, Międzyrzec Podlaski z miastem Międzyrzec Podlaski w powiecie bialskim,

powiat miejski Biała Podlaska,

gmina Łęczna i część gminy Spiczyn położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 829 w powiecie łęczyńskim,

część gminy Siemień położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 815 i część gminy Milanów położona na zachód od drogi nr 813 w powiecie parczewskim,

gminy Niedźwiada, Ostrówek, Abramów, Firlej, Kamionka, Michów i Lubartów z miastem Lubartów, w powiecie lubartowskim,

gminy Niemce i Garbów w powiecie lubelskim,

część gminy Piaski położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 biegnącą od wschodniej granicy gminy Piaski do skrzyżowania z drogą nr S12 i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od skrzyżowania dróg nr 17 i nr S12 przez miejscowość Majdan Brzezicki do północnej granicy gminy w powiecie świdnickim;

gmina Fajsławice, Izbica, Kraśniczyn, część gminy Krasnystaw położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 biegnącą od północno — wschodniej granicy gminy do granicy miasta Krasnystaw, miasto Krasnystaw iczęść gminy Łopiennik Górny położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 w powiecie krasnostawskim,

gminy Dołhobyczów, Mircze i część gminy wiejskiej Hrubieszów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 844 oraz na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 i miasto Hrubieszów w powiecie hrubieszowskim,

gmina Telatyn w powiecie tomaszowskim,

część gminy Wojsławice położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy przez miejscowość Wojsławice do południowej granicy gminy w powiecie chełmskim,

gmina Grabowiec i Skierbieszów w powiecie zamojskim,

gminy Markuszów, Nałęczów, Kazimierz Dolny, Końskowola, Kurów, Wąwolnica, Żyrzyn, Baranów, część gminy wiejskiej Puławy położona na wschód od rzeki Wisły i miasto Puławy w powiecie puławskim,

gminy Annopol, Dzierzkowice i Gościeradów w powiecie kraśnickim,

gmina Józefów nad Wisłą w powiecie opolskim,

w województwie podkarpackim:

gminy Radomyśl nad Sanem i Zaklików w powiecie stalowowolskim.

DEEL III

1.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Brocēnu novada Cieceres un Gaiķu pagasts, Remtes pagasta daļa uz rietumiem no autoceļa 1154 un P109, Brocēnu pilsēta,

Saldus novada Saldus, Zirņu, Lutriņu un Jaunlutriņu pagasts, Saldus pilsēta.

2.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Akmenės rajono savivaldybė,

Alytaus miesto savivaldybė,

Alytaus rajono savivaldybė: Alytaus, Punios seniūnijos,

Birštono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė: Girdžių, Juodaičių, Raudonės, Seredžiaus,Skirsnemunės, Šimkaičiųir Veliuonos seniūnijos,

Joniškio rajono savivaldybė,

Lazdijų rajono savivaldybė: Lazdijų miesto, Lazdijų, Seirijų, Šeštokų, Šventežerio, Teizių ir Veisiejų seniūnijos,

Marijampolės savivaldybė:Degučių, Mokolų, Narto, Marijampolės seniūnijos,

Mažeikių rajono savivaldybės: Laižuvos, Mažeikių apylinkės, Mažeikių, Reivyčių, Tirkšlių ir Viekšnių seniūnijos,

Molėtų rajono savivaldybė:Dubingių, Giedraičių seniūnijos,

Prienų rajono savivaldybė: Jiezno ir Stakliškių seniūnijos,

Radviliškio rajono savivaldybė: Baisogalos seniūnijos dalis į rytus nuo kelio Nr. 144, Grinkiškio ir Šaukoto seniūnijos,

Raseinių rajono savivaldybė: Kalnųjų seniūnijos ir Girkalnio seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr. A1,

Šiaulių miesto savivaldybė,

Šiaulių rajono savivaldybė,

Širvintų rajono savivaldybė: Alionių seniūnija,

Telšių rajono savivaldybė: Tryškių seniūnija,

Vilniaus rajono savivaldybė: Paberžės sen.

3.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

w województwie warmińsko-mazurskim:

gmina Sępopol i część gminy wiejskiej Bartoszyce położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 51 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 57 i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 57 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 51 do południowej granicy gminy w powiecie bartoszyckim,

gminy Srokowo, Barciany i część gminy Korsze położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy łączącą miejscowości Krelikiejmy i Sątoczno i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Sątoczno, Sajna Wielka biegnącą do skrzyżowania z drogą nr 590 w miejscowości Glitajny, a następnie na zachód od drogi nr 590 do skrzyżowania z drogą nr 592 i na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 592 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 590 w powiecie kętrzyńskim,

gmina Budry i część gminy Węgorzewo położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 biegnącą od południowo-wschodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 650, a następnie na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 63 do skrzyżowania z drogą biegnącą do miejscowości Przystań i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Przystań, Pniewo, Kamionek Wielki, Radzieje, Dłużec w powiecie węgorzewskim,

część gminy Banie Mazurskie położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 w powiecie gołdapskim,

w województwie mazowieckim:

gminy Domanice, Korczew, Paprotnia i Wiśniew w powiecie siedleckim,

w województwie lubelskim:

gminy Białopole, Dubienka, Chełm, Leśniowice, Wierzbica, Sawin, Ruda Huta, Dorohusk, Kamień, Rejowiec, Rejowiec Fabryczny z miastem Rejowiec Fabryczny, Siedliszcze, Żmudź i część gminy Wojsławice położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy do miejscowości Wojsławice do południowej granicy gminy w powiecie chełmskim,

powiat miejski Chełm,

gmina Siennica Różana część gminy Łopiennik Górny położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 i część gminy Krasnystaw położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 biegnącą od północno — wschodniej granicy gminy do granicy miasta Krasnystaw w powiecie krasnostawskim,

gminy Hanna, Hańsk, Wola Uhruska, Urszulin, Stary Brus, Wyryki i gmina wiejska Włodawa w powiecie włodawskim,

gminy Cyców, Ludwin, Puchaczów, Milejów i część gminy Spiczyn położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 829 w powiecie łęczyńskim,

gmina Trawniki w powiecie świdnickim,

gminy Jabłoń, Podedwórze, Dębowa Kłoda, Parczew, Sosnowica, część gminy Siemień położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 815 i część gminy Milanów położona na wschód od drogi nr 813 w powiecie parczewskim,

gminy Sławatycze, Sosnówka, i Wisznice w powiecie bialskim,

gmina Ulan Majorat w powiecie radzyńskim,

gminy Ostrów Lubelski, Serniki i Uścimów w powiecie lubartowskim,

gmina Wojcieszków, część gminy wiejskiej Łuków położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy przez miejscowość Wólka Świątkowa do północnej granicy miasta Łuków, a następnie na północ, zachód, południe i wschód od linii stanowiącej północną, zachodnią, południową i wschodnią granicę miasta Łuków do jej przecięcia się z drogą nr 806 i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 806 biegnącą od wschodniej granicy miasta Łuków do wschodniej granicy gminy wiejskiej Łuków i część gminy Stanin położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 807 w powiecie łukowskim;

gminy Horodło, Uchanie i część gminy wiejskiej Hrubieszów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 844 biegnącą od zachodniej granicy gminy wiejskiej Hrubieszów do granicy miasta Hrubieszów oraz na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 biegnącą od wschodniej granicy miasta Hrubieszów do wschodniej granicy gminy wiejskiej Hrubieszów w powiecie hrubieszowskim,

w województwie podkarpackim:

gminy Cieszanów, Lubaczów z miastem Lubaczów i część gminy Oleszyce położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy przez miejscowość Borchów do skrzyżowania z drogą nr 865 w miejscowości Oleszyce, a następnie na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 865 biegnącą w kierunku północno-wschodnim do skrzyżowania z drogą biegnąca w kierunku północno-zachodnim przez miejscowość Lubomierz - na północ od linii wyznaczonej przez tę drogę do skrzyżowania z drogą łączącą miejscowości Uszkowce i Nowy Dzików — na wschód od tej drogi w powiecie lubaczowskim.

4.   Roemenië

De volgende gebieden in Roemenië:

Zona orașului București,

Județul Constanța,

Județul Satu Mare,

Județul Tulcea,

Județul Bacău,

Județul Bihor,

Județul Brăila,

Județul Buzău,

Județul Călărași,

Județul Dâmbovița,

Județul Galați,

Județul Giurgiu,

Județul Ialomița,

Județul Ilfov,

Județul Prahova,

Județul Sălaj,

Județul Vaslui,

Județul Vrancea,

Județul Teleorman,

Partea din județul Maramureș cu următoarele delimitări:

Comuna Petrova,

Comuna Bistra,

Comuna Repedea,

Comuna Poienile de sub Munte,

Comuna Vișeu e Jos,

Comuna Ruscova,

Comuna Leordina,

Comuna Rozavlea,

Comuna Strâmtura,

Comuna Bârsana,

Comuna Rona de Sus,

Comuna Rona de Jos,

Comuna Bocoiu Mare,

Comuna Sighetu Marmației,

Comuna Sarasau,

Comuna Câmpulung la Tisa,

Comuna Săpânța,

Comuna Remeti,

Comuna Giulești,

Comuna Ocna Șugatag,

Comuna Desești,

Comuna Budești,

Comuna Băiuț,

Comuna Cavnic,

Comuna Lăpuș,

Comuna Dragomirești,

Comuna Ieud,

Comuna Saliștea de Sus,

Comuna Săcel,

Comuna Călinești,

Comuna Vadu Izei,

Comuna Botiza,

Comuna Bogdan Vodă,

Localitatea Groșii Țibileșului, comuna Suciu de Sus,

Localitatea Vișeu de Mijloc, comuna Vișeu de Sus,

Localitatea Vișeu de Sus, comuna Vișeu de Sus.

Partea din județul Mehedinți cu următoarele comune:

Comuna Strehaia,

Comuna Greci,

Comuna Brejnita Motru,

Comuna Butoiești,

Comuna Stângăceaua,

Comuna Grozesti,

Comuna Dumbrava de Jos,

Comuna Băcles,

Comuna Bălăcița,

Partea din județu Arges cu următoarele comune:

Comuna Bârla,

Comuna Miroși,

Comuna Popești,

Comuna Ștefan cel Mare,

Comuna Slobozia,

Comuna Mozăceni,

Comuna Negrași,

Comuna Izvoru,

Comuna Recea,

Comuna Căldăraru,

Comuna Ungheni,

Comuna Hârsești,

Comuna Stolnici,

Comuna Vulpești,

Comuna Rociu,

Comuna Lunca Corbului,

Comuna Costești,

Comuna Mărăsești,

Comuna Poiana Lacului,

Comuna Vedea,

Comuna Uda,

Comuna Cuca,

Comuna Morărești,

Comuna Cotmeanaâ,

Comuna Răchițele de Jos,

Comuna Drăganu-Olteni,

Comuna Băbana,

Comuna Bascov,

Comuna Moșoaia,

Municipiul Pitești,

Comuna Albota,

Comuna Oarja,

Comuna Bradu,

Comuna Suseni,

Comuna Căteasca,

Comuna Rătești,

Comuna Teiu,

Județul Olt,

Județul Dolj.

DEEL IV

Italië

De volgende gebieden in Italië:

tutto il territorio della Sardegna.

”.

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/106


Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:

http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 39 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de snelheidsmeter en de kilometerteller en de installatie ervan betreft [2018/1857]

Bevat de volledige geldige tekst tot en met:

Supplement 1 op wijzigingenreeks 01 — Datum van inwerkingtreding: 10 oktober 2017

INHOUD

REGLEMENT

1.

Toepassingsgebied

2.

Definities

3.

Goedkeuringsaanvraag

4.

Goedkeuring

5.

Specificaties

6.

Wijzigingen van het voertuigtype

7.

Conformiteit van de productie

8.

Sancties bij non-conformiteit van de productie

9.

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de typegoedkeuringsinstanties

10.

Overgangsbepalingen

BIJLAGEN

1.

Mededeling

2.

Opstelling van goedkeuringsmerken

3.

Meting van de nauwkeurigheid van de snelheidsmeter voor de controle van de conformiteit van de productie

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit reglement is van toepassing op de goedkeuring van voertuigen van de categorieën L, M en N (1).

2.   DEFINITIES

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

2.1.   „goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring van een voertuigtype wat de snelheidsmeter en de kilometerteller en de installatie ervan betreft;

2.2.   „voertuigtype wat de snelheidsmeter en de kilometerteller betreft”: voertuigen die onderling geen essentiële verschillen vertonen, met name op de volgende punten:

2.2.1.

de afmetingen van de banden, gekozen uit de reeks banden die normaliter worden gemonteerd;

2.2.2.

de totale verhouding van de overbrenging, inclusief eventueel aanwezige reductoren, naar de snelheidsmeter;

2.2.3.

het type snelheidsmeter, gekenmerkt door:

2.2.3.1.

de toleranties van het meetmechanisme van de snelheidsmeter;

2.2.3.2.

de technische constante van de snelheidsmeter;

2.2.3.3.

het weergegeven snelheidsbereik;

2.2.4.

het type kilometerteller, gekenmerkt door:

2.2.4.1.

de technische constante van de kilometerteller;

2.2.4.2.

het aantal cijfers;

2.3.   „normaliter gemonteerde banden”: het type (de typen) banden dat (die) door de fabrikant voor het desbetreffende voertuigtype is (zijn) bestemd. Winterbanden worden niet als normaliter gemonteerde banden beschouwd;

2.4.   „normale bandenspanning”: de door de fabrikant aangegeven bandenspanning in koude toestand, verhoogd met 0,2 bar;

2.5.   „snelheidsmeter”: het gedeelte van het apparaat voor het meten van de snelheid dat de bestuurder de momentane snelheid van zijn voertuig aangeeft (2);

2.5.1.   „toleranties van het meetmechanisme van de snelheidsmeter”: de nauwkeurigheid van de snelheidsmeter zelf, uitgedrukt als de boven- en ondergrens van de snelheidsaanduiding voor een reeks aangegeven snelheden;

2.5.2.   „technische constante van de snelheidsmeter”: de verhouding tussen het aantal inputomwentelingen of impulsen per minuut en een aangegeven gespecificeerde snelheid;

2.6.   „kilometerteller”: het gedeelte van het apparaat voor het meten van de afgelegde afstand dat de bestuurder de totale afstand aangeeft die het voertuig sinds zijn inbedrijfstelling heeft afgelegd;

2.6.1.   „de technische constante van de kilometerteller”: de verhouding tussen de inputomwentelingen of -impulsen en de door het voertuig afgelegde afstand;

2.7.   „onbeladen voertuig”: het voertuig in rijklare toestand, met volle brandstoftank, de maximumhoeveelheid koelvloeistof en smeermiddelen, alle gereedschap en een reservewiel (indien het door de voertuigfabrikant als standaarduitrusting wordt geleverd), met een bestuurder van 75 kg, maar zonder passagier of bijrijder, facultatieve accessoires of lading.

3.   GOEDKEURINGSAANVRAAG

3.1.   De goedkeuringsaanvraag voor een voertuigtype wat de snelheidsmeter en de kilometerteller en de installatie ervan betreft wordt door de voertuigfabrikant of zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger ingediend.

3.2.   De aanvraag gaat vergezeld van de volgende stukken in drievoud en van de volgende gegevens:

3.2.1.   een beschrijving van het voertuigtype met betrekking tot de in de punten 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 vermelde items. Het voertuigtype moet worden vermeld.

3.3.   Een onbeladen voertuig dat representatief is voor het goed te keuren voertuigtype, wordt ter beschikking gesteld van de technische dienst die belast is met de goedkeuringstests.

3.4.   Voordat typegoedkeuring wordt verleend, moet de typegoedkeuringsinstantie nagaan of er afdoende maatregelen zijn genomen om een doeltreffende controle van de conformiteit van de productie te waarborgen.

4.   GOEDKEURING

4.1.   Als het voertuigtype waarvoor goedkeuring krachtens dit reglement wordt aangevraagd, voldoet aan de voorschriften van dit reglement met betrekking tot de snelheidsmeter en de kilometerteller en de installatie ervan, wordt voor dat type goedkeuring verleend.

4.2.   Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend. De eerste twee cijfers ervan zijn het nummer van de recentste wijzigingenreeks die op de datum van goedkeuring in het reglement is opgenomen. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen (zie punt 6).

4.3.   Van de goedkeuring of de weigering van de goedkeuring van een voertuigtype krachtens dit reglement wordt aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1 en van installatieschema's die, in een formaat niet groter dan A4 (210 × 297 mm) of tot dat formaat gevouwen en op een passende schaal, door de aanvrager van de goedkeuring worden verstrekt.

4.4.   Op elk voertuig dat conform is met een voertuigtype dat krachtens dit reglement is goedgekeurd, wordt op zichtbare wijze, op een gemakkelijk toegankelijke plaats die op het goedkeuringsformulier is aangegeven, een internationaal goedkeuringsmerk aangebracht. Dit merk bestaat uit:

4.4.1.

een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (3);

4.4.2.

het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter R, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 4.4.1 van dit reglement beschreven cirkel.

4.5.   Indien het voertuig overeenstemt met een voertuigtype dat op basis van een of meer aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat de goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, hoeft het in punt 4.4.1 bedoelde symbool niet te worden herhaald; in dat geval worden de aanvullende nummers en symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat de goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 4.4.1 bedoelde symbool geplaatst.

4.6.   Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.

4.7.   Het goedkeuringsmerk moet dicht bij of op het door de fabrikant aangebrachte gegevensplaatje van het voertuig worden aangebracht.

4.8.   In bijlage 2 worden voorbeelden van de opstelling van goedkeuringsmerken gegeven.

5.   SPECIFICATIES

5.1.   Aan boord van het goed te keuren voertuig moeten een snelheidsmeter en een kilometerteller zijn gemonteerd die voldoen aan de voorschriften van dit reglement.

5.2.   Het display van de snelheidsmeter moet zich in het directe gezichtsveld van de bestuurder bevinden en moet zowel overdag als 's nachts goed leesbaar zijn. Het weergegeven snelheidsbereik moet zo groot zijn dat het de door de fabrikant voor dit voertuigtype opgegeven maximumsnelheid omvat.

5.2.1.   Bij snelheidsmeters die bestemd zijn voor montage op voertuigen van de categorieën M, N, L3, L4, L5, en L7 moet het interval tussen twee streepjes van de schaalverdeling overeenkomen met 1, 2, 5 of 10 km/h. Het interval tussen de numerieke waarden op het display mag niet meer dan 20 km/h bedragen bij snelheidsmeters met een schaalverdeling tot 200 km/h en niet meer dan 30 km/h bij snelheidsmeters met een schaalverdeling tot meer dan 200 km/h. De intervallen tussen de aangegeven waarden hoeven niet uniform te zijn.

Indien de bestuurder er door middel van een instelling voor kan kiezen om de snelheid in km/h of in mph (mijlen per uur) weer te geven, dan mag de snelheid nooit tegelijkertijd in km/h en mph worden weergegeven en moet de overeenkomstige eenheid altijd worden weergegeven.

5.2.2.   Bij voertuigen van de categorieën M, N, L3, L4, L5, en L7 die bestemd zijn voor de verkoop in landen die de meeteenheden van het imperiale stelsel gebruiken, moet het interval tussen twee streepjes van de schaalverdeling overeenkomen met 1, 2, 5 of 10 mph.

Indien de bestuurder er door middel van een instelling voor kan kiezen om de snelheid in km/h of in mph (mijlen per uur) weer te geven, dan mag de snelheid nooit tegelijkertijd in km/h en mph worden weergegeven en moet de overeenkomstige eenheid altijd worden weergegeven.

Het interval tussen de op het display aangegeven waarden mag niet meer dan 20 mph bedragen en de eerste aangegeven waarde moet 10 of 20 mph zijn. De intervallen tussen de aangegeven waarden hoeven niet uniform te zijn.

5.2.3.   Bij snelheidsmeters die bestemd zijn voor montage op voertuigen van de categorieën L1 (bromfietsen), L2 en L6, mogen de op het display aangegeven waarden niet hoger zijn dan 80 km/h. Het interval tussen twee streepjes van de schaalverdeling moet overeenkomen met 1, 2, 5 of 10 km/h en het interval tussen de aangegeven numerieke waarden mag niet meer dan 10 km/h bedragen. De intervallen tussen de aangegeven waarden hoeven niet uniform te zijn.

5.2.4.   Bij voertuigen van de categorieën L1, L2, L5, en L6 die bestemd zijn voor de verkoop in landen die de meeteenheden van het imperiale stelsel gebruiken, moet het interval tussen twee streepjes van de schaalverdeling overeenkomen met 1, 2, 5 of 10 mph. Het interval tussen de op het display aangegeven waarden mag niet meer dan 10 mph bedragen en de eerste aangegeven waarde moet 10 of 20 mph zijn. De intervallen tussen de aangegeven waarden hoeven niet uniform te zijn. Indien de bestuurder er door middel van een instelling voor kan kiezen om de snelheid in km/h of in mph weer te geven, dan mag de snelheid nooit tegelijkertijd in km/h en mph worden weergegeven en moet de overeenkomstige eenheid altijd worden weergegeven.

5.3.   De nauwkeurigheid van de snelheidsmeter wordt gecontroleerd volgens de onderstaande procedure:

5.3.1.

de banden moeten van een type zijn dat normaliter op het voertuig wordt gemonteerd volgens de definitie in punt 2.3. Voor elk type snelheidsmeter waarmee de fabrikant het voertuig wil uitrusten, moet een test worden uitgevoerd;

5.3.2.

de belasting op de as die de snelheidsmeter aandrijft, moet overeenkomen met het gewicht van het voertuig in onbeladen toestand. Het gewicht van het voertuig en de verdeling van dat gewicht over de assen moet op het mededelingenformulier (zie bijlage 1, punt 7) worden aangegeven;

5.3.3.

de referentietemperatuur op de plaats waar de snelheidsmeter zich bevindt, moet 23 ± 5 °C bedragen;

5.3.4.

bij elke test moet de bandenspanning de normale bandenspanning zijn volgens de definitie in punt 2.4;

5.3.5.

het voertuig wordt getest bij de snelheden die zijn aangegeven in onderstaande tabel:

Door de fabrikant opgegeven maximumsnelheid (Vmax) (km/h)

Testsnelheid (V1)

(km/h)

Vmax ≤ 45

80 % van Vmax

45 < Vmax ≤ 100

40 km/h en 80 % van Vmax

(als de resulterende snelheid ≥ 55 km/h)

100 < Vmax ≤ 150

40 km/h, 80 km/h en 80 % van Vmax

(als de resulterende snelheid ≥ 100 km/h)

150 < Vmax

40 km/h, 80 km/h en 120 km/h

5.3.6.

het controleapparaat dat wordt gebruikt om de werkelijke snelheid van het voertuig te meten, moet tot op ± 0,5 % nauwkeurig zijn;

5.3.6.1.   als de tests op een testbaan worden uitgevoerd, moet het oppervlak ervan effen en droog zijn en voldoende grip bieden;

5.3.6.2.   als voor de test een rollenbank wordt gebruikt, moeten de rollen een diameter hebben van ten minste 0,4 m.

5.4.   De aangegeven snelheid mag nooit lager zijn dan de werkelijke snelheid van het voertuig. Bij de in punt 5.3.5 gespecificeerde testsnelheden moet de relatie tussen de aangegeven snelheid (V1) en de werkelijke snelheid (V2) als volgt zijn:

0 ≤ (V1 – V2) ≤ 0,1 V2 + 4 km/h

5.5.   Het display van de kilometerteller moet voor de bestuurder zichtbaar of toegankelijk zijn. De kilometerteller moet ten minste een geheel getal van minimaal 6 cijfers weergeven voor voertuigen van de categorieën M en N, en ten minste een geheel getal van minimaal 5 cijfers voor voertuigen van categorie L. Desalniettemin mogen de typegoedkeuringsinstanties ook een geheel getal van ten minste 5 cijfers aanvaarden voor voertuigen van de categorieën M en N indien het beoogde gebruik van het voertuig dat rechtvaardigt.

5.5.1.   Bij voertuigen die bestemd zijn voor de verkoop in landen die de meeteenheden van het imperiale stelsel gebruiken, moet de afstand op de kilometerteller in mijlen worden aangegeven.

6.   WIJZIGINGEN VAN HET VOERTUIGTYPE

6.1.   Elke wijziging van het voertuigtype moet worden meegedeeld aan de typegoedkeuringsinstantie die het voertuigtype heeft goedgekeurd. Deze instantie kan dan:

6.1.1.

oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het voertuig in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet, of

6.1.2.

de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken.

6.2.   De bevestiging van de goedkeuring of de weigering van de goedkeuring, met vermelding van de wijzigingen, zal aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, worden meegedeeld volgens de procedure van punt 4.3.

7.   CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

7.1.   Voor de controle van de conformiteit van de productie gelden de procedures van aanhangsel 1 van de overeenkomst (E/ECE/TRANS/505/Rev.3), met inachtneming van de volgende voorschriften:

7.2.   elk krachtens dit reglement goedgekeurd voertuig moet zo worden vervaardigd dat het conform is met het goedgekeurde type door te voldoen aan de voorschriften van het relevante deel (de relevante delen) van dit reglement;

7.3.   voor elk voertuigtype moeten, wat de snelheidsmeter en de installatie ervan betreft, voldoende controles worden verricht, waaronder met name de in bijlage 3 bij dit reglement voorgeschreven test;

7.4.   de instantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productiefaciliteit toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren. Deze inspecties vinden gewoonlijk om de twee jaar plaats;

7.5.   wanneer bij de in punt 7.4 bedoelde controles en verificaties negatieve resultaten worden geconstateerd, zorgt de bevoegde instantie ervoor dat alle nodige maatregelen worden genomen om de conformiteit van de productie zo snel mogelijk te herstellen.

8.   SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

8.1.   De krachtens dit reglement voor een voertuigtype verleende goedkeuring kan worden ingetrokken, indien de in punt 7.1 gestelde voorwaarde niet wordt vervuld of indien de voertuigen de in punt 7 bedoelde controles en verificaties niet hebben doorstaan.

8.2.   Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder verleende goedkeuring intrekt, moet zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, daarvan onmiddellijk in kennis stellen door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

9.   NAAM EN ADRES VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJKE TECHNISCHE DIENSTEN EN VAN DE TYPEGOEDKEURINGSINSTANTIES

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijk zijn en van de typegoedkeuringsinstanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.

10.   OVERGANGSBEPALINGEN

10.1.   Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 01 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren typegoedkeuring krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 01 te verlenen of te aanvaarden.

10.2.   Met ingang van 1 september 2017 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, alleen nieuwe typegoedkeuringen verlenen als het goed te keuren voertuigtype voldoet aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 01.

10.3.   De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mogen geen uitbreidingen weigeren van typegoedkeuringen die voor bestaande typen krachtens de vorige wijzigingenreeks van dit reglement zijn verleend.

10.4.   Na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 01 van dit reglement moeten overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, krachtens de vorige wijzigingenreeks van dit reglement zijn verleend, blijven aanvaarden.


(1)  Zoals gedefinieerd in de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6, punt 2. — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html

(2)  Hij omvat niet het snelheidsaangevende deel van een tachograaf die voldoet aan typegoedkeuringsvoorschriften waarbij tussen de werkelijke en de aangegeven snelheid geen absoluut verschil wordt toegestaan dat groter is dan de in punt 5.4 vastgestelde waarden.

(3)  De nummers van de partijen bij de Overeenkomst van 1958 zijn opgenomen in bijlage 3 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document TRANS/WP.29/78/Rev. 6, bijlage 3 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html


BIJLAGE 1

Image Tekst van het beeld

BIJLAGE 2

OPSTELLING VAN GOEDKEURINGSMERKEN

MODEL A

(zie punt 4.4 van dit reglement)

Image

a = min. 8 mm

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E 4) is goedgekeurd krachtens Reglement nr. 39. Het goedkeuringsnummer geeft aan dat de goedkeuring is verleend overeenkomstig de voorschriften van VN-Reglement nr. 39, waarin wijzigingenreeks 01 was opgenomen.

MODEL B

(zie punt 4.5 van dit reglement)

Image

a = min. 8 mm

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E 4) krachtens de Reglementen nrs. 39 en 33 is goedgekeurd (1). De goedkeuringsnummers geven aan dat, op de respectieve data van goedkeuring, in Reglement nr. 39 wijzigingenreeks 01 was opgenomen en Reglement nr. 33 nog ongewijzigd was.


(1)  Het tweede nummer dient alleen ter illustratie.


BIJLAGE 3

METING VAN DE NAUWKEURIGHEID VAN DE SNELHEIDSMETER VOOR DE CONTROLE VAN DE CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

1.   TESTOMSTANDIGHEDEN

De testomstandigheden zijn in de punten 5.3.1 tot en met 5.3.6 van dit reglement vastgesteld.

2.   VOORSCHRIFTEN

De productie wordt geacht in overeenstemming te zijn met dit reglement, als tussen de op het display van de snelheidsmeter aangegeven snelheid (V1) en de werkelijke snelheid (V2) de volgende relatie wordt vastgesteld:

 

bij voertuigen van de categorieën M en N:

0 ≤ (V1 – V2) ≤ 0,1 V2 + 6 km/h;

 

bij voertuigen van de categorieën L3, L4 en L5:

0 ≤ (V1 – V2) ≤ 0,1 V2 + 8 km/h;

 

bij voertuigen van de categorieën L1 en L2:

0 ≤ (V1 – V2) ≤ 0,1 V2 + 4 km/h.


28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/114


Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van het VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:

http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Wijziging van Reglement nr. 100 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de specifieke voorschriften voor de elektrische aandrijflijn betreft [2018/1858]

Wijziging van Reglement nr. 100, bekendgemaakt in PB L 87 van 31 maart 2015

Bevat:

 

Supplement 2 op wijzigingenreeks 02 — Datum van inwerkingtreding: 29 januari 2016

 

Supplement 3 op wijzigingenreeks 02 — Datum van inwerkingtreding: 18 juni 2016

In de hele tekst van het reglement (met inbegrip van alle bijlagen) komt oplaadbaar energieopslagsysteem (REESS) als volgt te luiden: oplaadbaar elektrische-energieopslagsysteem (REESS).

De punten 5.1 tot en met 5.1.1.3 komen als volgt te luiden:

„5.1.   Beveiliging tegen een elektrische schok

Deze eisen inzake elektrische veiligheid gelden voor hoogspanningsbussen die niet met externe hoogspanningsvoedingen zijn verbonden.

5.1.1.   Beveiliging tegen direct contact

Beveiliging tegen direct contact met delen onder spanning is ook verplicht voor voertuigen uitgerust met een REESS waarvoor krachtens deel II typegoedkeuring is verleend.

Delen onder spanning moeten worden beveiligd tegen direct contact en moeten voldoen aan de punten 5.1.1.1 en 5.1.1.2. Afschermingen, omhullingen, vaste isolatoren en connectoren mogen niet zonder gereedschap geopend, losgemaakt, uit elkaar genomen of verwijderd kunnen worden.

Connectoren (inclusief het voertuigaansluitpunt) mogen evenwel zonder gereedschap kunnen worden losgemaakt, indien zij voldoen aan een of meer van de volgende eisen:

a)

zij voldoen aan de punten 5.1.1.1 en 5.1.1.2 wanneer zij worden losgemaakt, of

b)

zij bevinden zich onder de vloer en zijn voorzien van een vergrendelingsmechanisme, of

c)

zij zijn voorzien van een vergrendelingsmechanisme. Andere onderdelen die geen onderdeel uitmaken van de connector moeten met gereedschap worden verwijderd om de connector los te kunnen maken, of

d)

de kwadratisch gemiddelde spanning van de delen onder spanning moet binnen één seconde na het scheiden van de connector 60 V (gelijkstroom) of 30 V (wisselstroom) bedragen of minder.

5.1.1.1.   Voor de beveiliging van delen onder spanning binnen de passagiers- of bagageruimte geldt beveiligingsgraad IPXXD.

5.1.1.2.   Voor de beveiliging van delen onder spanning op andere plaatsen dan in de passagiers- of bagageruimte geldt beveiligingsgraad IPXXB.”.

De (voormalige) punten 5.1.1.4 tot en met 5.1.1.5.3 worden hernummerd tot de punten 5.1.1.3 tot en met 5.1.1.4.3.


Rectificaties

28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/115


Rectificatie van Besluit (EU) 2018/860 van de Commissie van 7 februari 2018 betreffende steunmaatregel SA.45852 — 2017/C (ex 2017/N) van Duitsland voor de introductie van een capaciteitsreserve

( Publicatieblad van de Europese Unie L 153 van 15 juni 2018 )

Bladzijde 156, voetnoot 2:

in plaats van:

„De Commissie wijst erop dat momenteel onderhandelingen worden gevoerd over een voorstel voor een nieuwe verordening betreffende de interne markt voor elektriciteit (COM(2016) 861 final van 30 november 2016), maar dat de toekomstige regels voor de ordening van de elektriciteitsmarkt de betrokken regeling onverlet laten.”,

lezen:

„De Commissie onderstreept dat het onderhavige besluit nu en later moet worden uitgelegd in het licht van relevante secundaire wetgeving, met inbegrip van wetgeving die op het tijdstip van dit besluit nog niet is aangenomen. In dit verband zou de Commissie willen wijzen op het voorstel voor een verordening betreffende de interne markt voor elektriciteit (herschikking), COM(2016) 861, en met name op de beginselen (zoals de eisen betreffende CO2-emissiegrenswaarden) die capaciteitsmechanismen moeten overnemen en toepassen, ook al zijn ze reeds in werking getreden en worden ze geacht aan de staatssteunregels van de Unie te voldoen, in overeenstemming met de definitieve tekst van de verordening wanneer die van kracht wordt.”.


28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/115


Rectificatie van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 138 van 26 mei 2016 )

Bladzijde 53, artikel 2, lid 14:

in plaats van:

„14)   „verbetering”: erkzaamheden waarbij een subsysteem of een deel daarvan aanzienlijk wordt gewijzigd, […]”,

lezen:

„14)

een subsysteem of een deel daarvan aanzienlijk wordt gewijzigd, […]”.