ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
61e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1709 van de Commissie van 13 november 2018 tot vaststelling van de technische kenmerken voor de speciale module voor het jaar 2020 over arbeidsongevallen en andere werkgerelateerde gezondheidsproblemen wat de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad betreft ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1708 VAN DE COMMISSIE
van 13 november 2018
tot verlening van de in artikel 99 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde bescherming aan de naam „Însurăței” (BOB)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 99,
Overwegende hetgeen volgt,
(1) |
Overeenkomstig artikel 97, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft de Commissie de door Roemenië ingediende aanvraag tot registratie van de naam „Însurăței” onderzocht en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2). |
(2) |
Bij de Commissie zijn geen bezwaren ingediend overeenkomstig artikel 98 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. |
(3) |
De naam „Însurăței” moet overeenkomstig artikel 99 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden beschermd en moet worden ingeschreven in het in artikel 104 van die verordening bedoelde register. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De naam „Însurăței” (BOB) wordt beschermd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 november 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1709 VAN DE COMMISSIE
van 13 november 2018
tot vaststelling van de technische kenmerken voor de speciale module voor het jaar 2020 over arbeidsongevallen en andere werkgerelateerde gezondheidsproblemen wat de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 7 bis, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Zoals de Commissie heeft benadrukt in haar mededeling inzake een strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2014-2020 (2), is er behoefte aan betere statistieken over werkgerelateerde ongevallen en ziekten, beroepsmatige blootstelling en arbeidsgerelateerde gezondheidsproblemen. Een herhaling van de speciale module over arbeidsongevallen en werkgerelateerde gezondheidsproblemen, die is uitgevoerd in 1999, 2007 en 2013, moet een aanvulling mogelijk maken van de gegevens die door de lidstaten zijn ingediend in het kader van Verordening (EU) nr. 349/2011 van de Commissie (3). Bovendien moet een herhaling van deze module informatie verschaffen over beroepsmatige blootstelling aan risicofactoren voor de lichamelijke gezondheid en het geestelijk welzijn. |
(2) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1851 van de Commissie (4) stelt de lijst en een beschrijving vast van de gebieden van gespecialiseerde informatie („gespecialiseerde submodules”) die moeten worden opgenomen in de speciale module 2020 over arbeidsongevallen en andere werkgerelateerde gezondheidsproblemen. |
(3) |
De Commissie moet de technische kenmerken, de filters, de codes en de termijn voor de indiening van gegevens voor de speciale module over arbeidsongevallen en andere werkgerelateerde gezondheidsproblemen vaststellen. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De technische kenmerken van de speciale module 2020 over arbeidsongevallen en andere werkgerelateerde gezondheidsproblemen, de filters, de codes die moeten worden gebruikt en de termijn waarbinnen de resultaten aan de Commissie worden toegezonden, zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 november 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3.
(2) COM(2014) 332 final van 6 juni 2014.
(3) Verordening (EU) nr. 349/2011 van de Commissie van 11 april 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk, wat statistieken over arbeidsongevallen betreft (PB L 97 van 12.4.2011, blz. 3).
(4) Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1851 van de Commissie van 14 juni 2016 tot vaststelling van het programma van speciale modules voor de jaren 2019, 2020 en 2021 bij de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (PB L 284 van 20.10.2016, blz. 1).
BIJLAGE
Deze bijlage bevat de technische kenmerken, filters en codes die moeten worden gebruikt in de speciale module over arbeidsongevallen en andere werkgerelateerde gezondheidsproblemen die gepland is voor 2020. Ook de termijnen voor de indiening van de gegevens bij de Commissie worden hier bepaald.
Termijn voor de indiening van de resultaten bij de Commissie: 31 maart 2021.
Filters en codes die moeten worden gebruikt voor de indiening van de gegevens: zoals vastgesteld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 377/2008 van de Commissie (1).
Kolommen gereserveerd voor optionele wegingscoëfficiënten, te gebruiken bij substeekproeven of non-respons: de kolommen 226-229 bevatten gehele getallen en de kolommen 230-231 bevatten decimalen.
1) Submodule „Arbeidsongevallen”
Betreft: 15 ≤ LEEFTIJD ≤ 74
Naam/kolom |
Code |
Omschrijving |
Betreft |
|
|
|
|
ACCIDNUM |
|
Aantal arbeidsongevallen in de laatste twaalf maanden |
(WSTATOR = 1,2) |
211 |
|
Arbeidsongevallen met lichamelijk letsel in de twaalf maanden voor de referentieweek |
of (WSTATOR = 3-5 en EXISTPR = 1 |
|
0 |
Geen van beide |
en YEARPR en |
|
1 |
Een |
MONTHPR niet |
|
2 |
Twee of meer |
vóór één jaar |
|
9 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
vóór de |
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
referentieweek) |
|
|
|
|
ACCIDTYP |
|
Soort arbeidsongeval |
ACCIDNUM = 1,2 |
212 |
|
Was het recentste arbeidsongeval een verkeersongeval? |
|
|
1 |
Verkeersongeval |
|
|
2 |
Ander ongeval dan verkeersongeval |
|
|
9 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
ACCIDJOB |
|
Werkkring waarin het ongeval zich voordeed |
ACCIDNUM = 1,2 |
213 |
|
Werkkring waarin het recentste arbeidsongeval met lichamelijk letsel zich voordeed. |
|
|
1 |
Huidige eerste werkkring |
|
|
2 |
Huidige tweede werkkring |
|
|
3 |
Laatste werkkring (alleen voor niet-werkenden) |
|
|
4 |
Andere huidige of vroegere werkkring |
|
|
9 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
ACCIDBRK |
|
Duur van arbeidsverzuim ten gevolge van het arbeidsongeval |
ACCIDNUM = 1,2 |
214-215 |
|
Aantal kalenderdagen — exclusief de dag van het ongeval — in de twaalf maanden voor de referentieweek tijdens welke de betrokkene arbeidsongeschikt was ten gevolge van het recentste arbeidsongeval met lichamelijk letsel |
|
|
00 |
Nog niet hersteld van het ongeval, maar denkt het werk later te kunnen hervatten |
|
|
01 |
Denkt nooit meer te kunnen werken als gevolg van het ongeval |
|
|
02 |
Minder dan een dag of geen verzuim |
|
|
03 |
Ten minste een dag maar minder dan vier dagen |
|
|
04 |
Ten minste vier dagen maar minder dan twee weken |
|
|
05 |
Ten minste twee weken maar minder dan een maand |
|
|
06 |
Ten minste een maand maar minder dan drie maanden |
|
|
07 |
Ten minste drie maanden maar minder dan zes maanden |
|
|
08 |
Ten minste zes maanden maar minder dan negen maanden |
|
|
09 |
Van negen tot twaalf maanden |
|
|
99 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
2) Submodule „Werkgerelateerde gezondheidsproblemen”
Betreft: 15 ≤ LEEFTIJD ≤ 74
Naam/kolom |
Code |
Omschrijving |
Betreft |
|
|
|
|
HPROBNUM |
|
Aantal werkgerelateerde gezondheidsproblemen gedurende de laatste twaalf maanden |
(WSTATOR = 1,2) of |
216 |
|
Door het werk veroorzaakte of verergerde fysieke of psychische gezondheidsproblemen in de twaalf maanden voor de referentieweek, los van eerder geregistreerde arbeidsongevallen. |
(WSTATOR = 3-5 en EXISTPR = 1) |
|
0 |
Geen van beide |
|
|
1 |
Een |
|
|
2 |
Twee of meer |
|
|
9 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
HPROBTYP |
|
Aard van het werkgerelateerde gezondheidsprobleem |
HPROBNUM = 1,2 |
217-218 |
|
Aard van het ernstigste gezondheidsprobleem dat door het werk is veroorzaakt of verergerd |
|
|
00 |
Bot-, gewrichts- of spierklachten, overwegend in nek, schouders, armen of handen |
|
|
01 |
Bot-, gewrichts- of spierklachten, overwegend in heupen, knieën, benen of voeten |
|
|
02 |
Bot-, gewrichts- of spierklachten, overwegend in de rug |
|
|
03 |
Ademhalings- of longklachten |
|
|
04 |
Huidproblemen |
|
|
05 |
Hoorproblemen |
|
|
06 |
Stress, depressie of angstgevoelens |
|
|
07 |
Hoofdpijn en/of vermoeide ogen |
|
|
08 |
Hartziekte of hartaanval of andere bloedsomloop- problemen |
|
|
09 |
Infectieziekte (virale, bacteriële of andere infectie) |
|
|
10 |
Maag-, lever-, nier- of spijsverteringsstoornis |
|
|
11 |
Ander gezondheidsprobleem |
|
|
99 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
HPROBLIM |
|
Gezondheidsprobleem dat dagelijkse bezigheden belemmert |
HPROBNUM = 1,2 |
219 |
|
Wordt betrokkene door het ernstigste gezondheidsprobleem dat door het werk is veroorzaakt of verergerd, beperkt in zijn vermogen om op het werk of daarbuiten de dagelijkse bezigheden te verrichten? |
|
|
0 |
Neen |
|
|
1 |
Ja, enigszins |
|
|
2 |
Ja, in aanzienlijke mate |
|
|
9 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
HPROBJOB |
|
Werkkring waarin het gezondheidsprobleem zich voordeed |
HPROBNUM = 1,2 |
220 |
|
Werkkring die het ernstigste gezondheidsprobleem veroorzaakte of verergerde. |
|
|
1 |
Huidige eerste werkkring |
|
|
2 |
Huidige tweede werkkring |
|
|
3 |
Laatste werkkring (alleen voor niet-werkenden) |
|
|
4 |
Andere huidige of vroegere werkkring |
|
|
9 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
HPROBBRK |
|
Duur van arbeidsverzuim ten gevolge van het werkgerelateerde gezondheidsprobleem |
HPROBNUM = 1,2 |
221-222 |
|
Aantal kalenderdagen in de twaalf maanden voor de referentieweek tijdens welke de betrokkene arbeidsongeschikt was ten gevolge van het ernstigste gezondheidsprobleem dat door het werk is veroorzaakt of verergerd. |
|
|
00 |
Nog niet hersteld van het gezondheidsprobleem, maar denkt het werk later te kunnen hervatten |
|
|
01 |
Denkt nooit meer te kunnen werken als gevolg van het gezondheidsprobleem |
|
|
02 |
Minder dan een dag of geen verzuim |
|
|
03 |
Ten minste een dag maar minder dan vier dagen |
|
|
04 |
Ten minste vier dagen maar minder dan twee weken |
|
|
05 |
Ten minste twee weken maar minder dan een maand |
|
|
06 |
Ten minste een maand maar minder dan drie maanden |
|
|
07 |
Ten minste drie maanden maar minder dan zes maanden |
|
|
08 |
Ten minste zes maanden maar minder dan negen maanden |
|
|
09 |
Van negen tot twaalf maanden |
|
|
99 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
3) Submodule „Risicofactoren voor lichamelijke gezondheid en/of geestelijk welzijn”
Naam/kolom |
Code |
Omschrijving |
Betreft |
|
|
|
|
PHYSRISK |
|
Blootstelling aan risicofactoren voor de lichamelijke gezondheid |
WSTATOR = 1,2 |
223-224 |
|
Blootstelling op het werk aan een van de volgende risicofactoren die de lichamelijke gezondheid kunnen beïnvloeden Vermeld de factor die als het grootste risico voor de lichamelijke gezondheid wordt beschouwd. |
|
|
01 |
Ja, voornamelijk vermoeiende of pijnlijke houdingen |
|
|
02 |
Ja, voornamelijk repetitieve hand- of armbewegingen |
|
|
03 |
Ja, voornamelijk het hanteren van zware lasten |
|
|
04 |
Ja, voornamelijk lawaai |
|
|
05 |
Ja, voornamelijk sterke trillingen |
|
|
06 |
Ja, voornamelijk chemicaliën, stof, dampen, rook of gassen |
|
|
07 |
Ja, voornamelijk activiteiten die sterke visuele concentratie vereisen |
|
|
08 |
Ja, voornamelijk uitglijden, struikelen en vallen |
|
|
09 |
Ja, voornamelijk gebruik van machines of handgereedschap (excl. voertuigen) |
|
|
10 |
Ja, voornamelijk gebruik van voertuigen (tijdens het werk, niet op weg naar en van het werk) |
|
|
11 |
Ja, voornamelijk een andere aanzienlijke risicofactor voor de lichamelijke gezondheid |
|
|
00 |
Geen belangrijke risicofactor voor lichamelijke gezondheid |
|
|
99 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
MENTRISK |
|
Blootstelling aan risicofactoren voor het geestelijk welzijn |
WSTATOR = 1,2 |
225 |
|
Blootstelling op het werk aan een van de volgende risicofactoren die het geestelijk welzijn kunnen beïnvloeden. Vermeld de factor die als het grootste risico voor het geestelijk welzijn wordt beschouwd. |
|
|
1 |
Ja, voornamelijk grote tijdsdruk of overbelasting |
|
|
2 |
Ja, voornamelijk geweld of dreiging met geweld |
|
|
3 |
Ja, voornamelijk intimidatie of mobbing |
|
|
4 |
Ja, voornamelijk slechte communicatie of samenwerking binnen de organisatie |
|
|
5 |
Ja, voornamelijk het omgaan met moeilijke klanten, patiënten, leerlingen enz. |
|
|
6 |
Ja, voornamelijk werkonzekerheid |
|
|
7 |
Ja, voornamelijk gebrek aan autonomie, of gebrek aan invloed op werktempo of arbeidsprocessen |
|
|
8 |
Ja, voornamelijk een andere aanzienlijke risicofactor voor het geestelijk welzijn |
|
|
0 |
Geen significant risico voor het geestelijk welzijn |
|
|
9 |
Niet van toepassing (niet inbegrepen volgens de kolom „Betreft”) |
|
|
Blanco |
Geen antwoord/Weet niet |
|
|
|
|
|
(1) Verordening (EG) nr. 377/2008 van de Commissie van 25 april 2008 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap, wat de codering voor de indiening van de gegevens vanaf 2009, het gebruik van een substeekproef voor de verzameling van gegevens over structurele variabelen en de vaststelling van de referentiekwartalen betreft (PB L 114 van 26.4.2008, blz. 57).
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/10 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1710 VAN DE COMMISSIE
van 13 november 2018
tot aanpassing van de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad op de rechtstreekse betalingen toe te passen aanpassingscoëfficiënt voor het kalenderjaar 2018 en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/866 van de Commissie
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 26, lid 4,
Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/866 van de Commissie (2) is de aanpassingscoëfficiënt voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgesteld voor het kalenderjaar 2018. De aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld op basis van de in de context van de ontwerpbegroting 2019 beschikbare informatie, en met name rekening houdend met een financiële-disciplinebedrag van 468,7 miljoen EUR voor de in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde reserve voor crises in de landbouwsector. |
(2) |
Hoewel de financiële discipline 468,7 miljoen EUR voor de reserve voor crises in de landbouwsector moet blijven bedragen, blijkt uit de informatie die beschikbaar is in verband met de nota van wijzigingen nr. 1 van de Commissie bij de ontwerpbegroting 2019, die ramingen van rechtstreekse betalingen en marktgerelateerde uitgaven betreft, desalniettemin de noodzaak om het in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/866 vastgestelde percentage van de financiële discipline aan te passen. |
(3) |
Op grond van de nieuwe informatie waarover de Commissie beschikt, is het bijgevolg passend de aanpassingscoëfficiënt overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan te passen vóór 1 december van het kalenderjaar waarvoor de aanpassingscoëfficiënt geldt. |
(4) |
Landbouwers die een steunaanvraag voor rechtstreekse betalingen voor een bepaald kalenderjaar N indienen, ontvangen de betaling doorgaans binnen een vastgestelde betalingstermijn die in het begrotingsjaar (N+1) valt. De lidstaten mogen echter, binnen bepaalde grenzen, betalingen aan landbouwers doen nadat deze betalingstermijn is verstreken. Dergelijke betalingen kunnen in een later begrotingsjaar worden gedaan. Bij de toepassing van de financiële discipline voor een bepaald kalenderjaar mag de aanpassingscoëfficiënt niet worden toegepast op betalingen waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in andere kalenderjaren dan het kalenderjaar waarvoor de financiële discipline geldt. Daarom moet met het oog op een gelijke behandeling van de landbouwers worden bepaald dat de aanpassingscoëfficiënt alleen wordt toegepast op betalingen waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in het kalenderjaar waarvoor de financiële discipline geldt, ongeacht het moment waarop de betaling aan de landbouwers wordt gedaan. |
(5) |
In artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is bepaald dat de overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde aanpassingscoëfficiënt voor rechtstreekse betalingen alleen van toepassing is op rechtstreekse betalingen van meer dan 2 000 EUR die in het desbetreffende kalenderjaar aan een landbouwer worden toegekend. Voorts is in artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bepaald dat als gevolg van de geleidelijke invoering van de rechtstreekse betalingen de aanpassingscoëfficiënt pas vanaf 1 januari 2022 van toepassing is op Kroatië. De bij deze verordening bepaalde aanpassingscoëfficiënt mag dus niet van toepassing zijn op betalingen aan landbouwers in die lidstaat. |
(6) |
De aangepaste aanpassingscoëfficiënt moet worden gebruikt voor de berekening van alle betalingen die in het kader van een voor het kalenderjaar 2018 ingediende steunaanvraag aan een landbouwer moeten worden toegekend. Duidelijkheidshalve dient Uitvoeringsverordening (EU) 2018/866 te worden ingetrokken. |
(7) |
Om te garanderen dat de aangepaste aanpassingscoëfficiënt geldt met ingang van de datum waarop de betalingen aan de landbouwers overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 van start moeten gaan, dient deze verordening met ingang van 1 december 2018 van toepassing te zijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Met het oog op de vaststelling van de in de artikelen 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde aanpassingscoëfficiënt worden, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, de rechtstreekse betalingen van meer dan 2 000 EUR die in het kader van de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde steunregelingen aan landbouwers worden toegekend voor een voor het kalenderjaar 2018 ingediende steunaanvraag, verminderd met een aanpassingscoëfficiënt van 1,411917 %.
2. De in lid 1 bedoelde vermindering geldt niet voor Kroatië.
Artikel 2
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/866 wordt ingetrokken.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 december 2018.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 november 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/866 van de Commissie van 13 juni 2018 tot vaststelling, op grond van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van het aanpassingspercentage voor de rechtstreekse betalingen voor het kalenderjaar 2018 (PB L 149 van 14.6.2018, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/12 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1711 VAN DE COMMISSIE
van 13 november 2018
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 van de Raad wat betreft de datum van toepassing van de aan Indiase producenten-exporteurs verleende vrijstellingen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 11, lid 3, artikel 13, lid 4, en artikel 14, lid 3,
Na raadpleging van de lidstaten,
Overwegende hetgeen volgt:
1. GELDENDE MAATREGELEN
(1) |
Op 9 augustus 2011 heeft de Raad naar aanleiding van een antidumpingonderzoek bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 (2) een definitief antidumpingrecht van 62,9 % ingesteld op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”). |
(2) |
Op 24 juli 2012 heeft de Raad, na een onderzoek naar ontwijking op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (3) („de basisverordening”), bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 672/2012 (4) de maatregelen uitgebreid tot de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië. |
(3) |
Op 16 januari 2013 heeft de Raad, na een onderzoek naar ontwijking op grond van artikel 13 van de basisverordening, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 21/2013 (5) de maatregelen uitgebreid tot de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit Taiwan of Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan of Thailand. |
(4) |
Op 20 december 2013 heeft de Raad, na een onderzoek naar ontwijking op grond van artikel 13 van de basisverordening, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 (6) de maatregelen uitgebreid tot de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië, en heeft hij een vrijstelling van dat recht verleend aan Montex Glass Fibre Industries Pvt. Ltd Ingevolge artikel 1, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 werden rechten verschuldigd op alle invoer van het betrokken product (met uitzondering van de door Montex Glass Fibre Industries Pvt. Ltd vervaardigde producten), die voorheen aan registratie was onderworpen op grond van Verordening (EU) nr. 322/2013 van de Commissie (7) tot opening van het onderzoek naar ontwijking. |
(5) |
Op 21 januari 2014 heeft Pyrotek Incorporated, een Noord-Amerikaanse onderneming met fabrieken of verkoopkantoren in verschillende landen, waaronder de lidstaten van de Unie, verzocht Pyrotek India Pvt. Ltd, een producent-exporteur uit India, op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening vrij te stellen van de maatregelen zoals uitgebreid. |
(6) |
In antwoord op een vragenlijst van de Commissie heeft Pyrotek India Pvt. Ltd aangegeven het betrokken product te hebben uitgevoerd in het tijdvak van het antiontwijkingsonderzoek dat tot uitbreiding van de maatregelen tot India heeft geleid, dat wil zeggen van 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013. Pyrotek India Pvt. Ltd voldeed derhalve niet aan de voorwaarden van artikel 11, lid 4, van de basisverordening. Het verzoek bevatte echter voldoende bewijsmateriaal voor de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de maatregelen zoals uitgebreid tot India op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening. |
(7) |
Op 23 september 2014 heeft de Commissie op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend. Tijdens dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat Pyrotek India Pvt. Ltd het betrokken product sinds de start van de productie in augustus 2011 werkelijk heeft geproduceerd en niet bij ontwijkingspraktijken betrokken is geweest. |
(8) |
Op 10 september 2015 heeft de Commissie, na een onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1507 (8) bepaalde Indiase producenten, waaronder Pyrotek India Pvt. Ltd, vrijgesteld van de uitbreiding van het recht dat van toepassing is op de invoer van het betrokken product verzonden vanuit India, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India. Pyrotek India Pvt. Ltd is bijgevolg met ingang van die datum voor de uitvoer naar de Unie vrijgesteld van de maatregelen zoals uitgebreid. |
(9) |
Op 6 november 2017 heeft de Commissie, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1993 (9) een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de VRC zoals uitgebreid tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen. |
2. HEROPENING VAN HET VRIJSTELLINGSONDERZOEK
(10) |
Zoals uiteengezet in overweging 6, heeft de Commissie vastgesteld dat Pyrotek India Pvt. Ltd het betrokken product sinds de start van de productie in augustus 2011 werkelijk heeft geproduceerd en niet bij ontwijkingspraktijken betrokken is geweest. Zij heeft derhalve besloten het vrijstellingsonderzoek gedeeltelijk te heropenen. |
(11) |
Op 18 mei 2018 heeft de Commissie het vrijstellingsonderzoek gedeeltelijk heropend met betrekking tot de invoer van open weefsels van glasvezels, met een celgrootte van meer dan 1,8 mm, in zowel lengte als breedte, en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, met uitzondering van glasvezelschijven, van oorsprong uit de VRC of verzonden vanuit India, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 51 00 en ex 7019 59 00. Zij heeft daartoe een bericht van opening gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (10) („het bericht van opening”). |
(12) |
In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat de heropening was beperkt tot het beoordelen van de wenselijkheid van een uitbreiding van het temporele toepassingsgebied van de vrijstelling tot de periode tussen 21 december 2013 en 10 september 2015. |
(13) |
Tevens is de belanghebbenden in het bericht van opening verzocht om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Zij heeft Pyrotek India Pvt. Ltd, de bedrijfstak van de Unie en andere haar bekende betrokken belanghebbenden specifiek van de opening van het vrijstellingsonderzoek in kennis gesteld en hun verzocht mee te werken. |
(14) |
De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. |
3. BETROKKEN PRODUCT
(15) |
Dit onderzoek heeft betrekking op open weefsels van glasvezels, met een celgrootte van meer dan 1,8 mm, in zowel lengte als breedte, en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, met uitzondering van glasvezelschijven, van oorsprong uit de VRC of verzonden vanuit India, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 51 00 en ex 7019 59 00 (Taric-codes 7019510014 en 7019590014). |
4. ONDERZOEK
a) Reikwijdte van het onderzoek
(16) |
Het onderzoek beperkt zich tot het beoordelen van de wenselijkheid van een uitbreiding van het temporele toepassingsgebied van de vrijstelling tot de periode tussen 21 december 2013 en 10 september 2015. |
b) Pyrotek India Pvt. Ltd.
(17) |
Pyrotek India Pvt. Ltd is een Indiase dochteronderneming van de in de VS gevestigde multinationale groep Pyrotek. De Pyrotek-groep is een leverancier van verscheidene soorten verbruiksmaterialen en instrumenten voor de metaal- en aluminiumindustrie. |
(18) |
De indiener van het verzoek vervaardigt het onderzochte product in zijn fabriek in Chennai (India) en verkoopt het aan zijn verbonden ondernemingen in de Unie. In de meerderheid van de gevallen verwerken de verbonden ondernemingen in de Unie het onderzochte product verder en verkopen zij het hieruit ontstane product aan de uiteindelijke afnemers. |
c) Bevindingen van het onderzoek
(19) |
Er wordt aan herinnerd dat de Commissie in haar eerdere gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek (11) heeft vastgesteld dat Pyrotek India Pvt. Ltd het betrokken product werkelijk produceert en niet bij ontwijkingspraktijken betrokken is geweest. |
(20) |
Zoals uiteengezet in overweging 6, had Pyrotek India Pvt. Ltd het betrokken product uitgevoerd in het tijdvak van het antiontwijkingsonderzoek dat tot uitbreiding van de maatregelen tot India heeft geleid, dat wil zeggen van 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013, en had zij over de door haar naar de Unie uitgevoerde producten overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 antidumpingrechten betaald. |
(21) |
Zoals uiteengezet in overweging 11, was Pyrotek India Pvt. Ltd op 10 september 2015 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1507 met ingang van 11 september 2015 voor de uitvoer naar de Unie vrijgesteld van de maatregelen zoals uitgebreid. Deze vrijstelling gold evenwel niet voor de periode voorafgaand aan die datum, tijdens welke antidumpingrechten moesten worden betaald over de door Pyrotek India Pvt. Ltd naar de Europese Unie uitgevoerde producten. |
(22) |
De Commissie heeft de situatie opnieuw beoordeeld en zich op het standpunt gesteld dat de door Pyrotek India Pvt. Ltd tijdens de periode van 21 december 2013 tot en met 10 september 2015 naar de Unie uitgevoerde producten moeten worden vrijgesteld van antiontwijkingsrechten. |
(23) |
Geen van de belanghebbenden heeft binnen de in het bericht van opening vastgestelde termijn contact met de Commissie opgenomen. Bovendien heeft geen van de belanghebbenden zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt of om een hoorzitting met de Commissie of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures verzocht. |
(24) |
De Commissie acht het daarom passend aan Pyrotek India Pvt. Ltd een vrijstelling te verlenen. Die vrijstelling moet overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening gelden voor de periode van 21 december 2013 tot en met 10 september 2015. |
(25) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 moet derhalve worden gewijzigd om te verduidelijken dat de aan Montex Glass Fibre Industries Pvt. Ltd en Pyrotek India Pvt. Ltd verleende vrijstellingen gelden met ingang van de datum van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013, dat wil zeggen 21 december 2013, tot de inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1507 op 11 september 2015. Artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(26) |
Bovendien acht de Commissie het naar aanleiding van de door Pyrotek India Pvt. Ltd na de mededeling van feiten en overwegingen ingediende opmerkingen passend te verduidelijken dat alle antidumpingrechten die zijn betaald over het betrokken product dat door Pyrotek India Pvt. Ltd is vervaardigd en tijdens de bij Verordening (EU) nr. 322/2013 vastgestelde periode van registratie van de goederen in de Unie is ingevoerd, tevens voorwerp van verzoeken tot terugbetaling of kwijtschelding zouden moeten kunnen zijn. |
(27) |
Het is derhalve passend de in artikel 121, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) bedoelde termijn te verlengen tot en met 1 september 2019, opdat de onverschuldigd betaalde rechten door de nationale douaneautoriteiten overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving kunnen worden terugbetaald of kwijtgescholden in gevallen waarin de in dat lid voorziene termijnen zijn verstreken vóór de datum van toepassing van deze verordening. |
5. PROCEDURE
(28) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door: „2. De vrijstelling voor Montex Glass Fibre Industries Pvt. Ltd en Pyrotek India Pvt. Ltd geldt alleen indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage bij deze verordening, wordt overgelegd. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, geldt het in lid 1 bedoelde antidumpingrecht. De vrijstellingen voor Montex Glass Fibre Industries Pvt. Ltd en Pyrotek India Pvt. Ltd gelden met ingang van 21 december 2013.”. |
2) |
Artikel 1, lid 4, wordt vervangen door: „4. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing. De in artikel 121, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*1) bedoelde termijn wordt voor door Montex Glass Fibre Industries Pvt. Ltd en Pyrotek India Pvt. Ltd overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving ingediende verzoeken tot terugbetaling of kwijtschelding verlengd tot en met 1 september 2019 met het oog op de terugbetaling of kwijtschelding van antidumpingrechten die gedurende de periode van 21 december 2013 tot en met 10 september 2015 of gedurende de bij artikel 2 van Verordening (EU) nr. 322/2013 vastgestelde periode van registratie over het ingevoerde betrokken product zijn betaald. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 november 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/825 (PB L 143 van 7.6.2018, blz. 1).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad van 3 augustus 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 204 van 9.8.2011, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1) (vervangen door Verordening (EU) 2016/1036, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/825).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 672/2012 van de Raad van 16 juli 2012 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (PB L 196 van 24.7.2012, blz. 1).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 21/2013 van de Raad van 10 januari 2013 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit Taiwan of Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan of Thailand (PB L 11 van 16.1.2013, blz. 1).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 van de Raad van 16 december 2013 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden uit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië (PB L 346 van 20.12.2013, blz. 20).
(7) Verordening (EU) nr. 322/2013 van de Commissie van 9 april 2013 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels, van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels, verzonden uit India en Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India en Indonesië, en tot registratie van deze invoer (PB L 101 van 10.4.2013, blz. 1).
(8) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1507 van de Commissie van 9 september 2015 houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 van de Raad tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, onder andere verzonden uit India, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India (PB L 236 van 10.9.2015, blz. 1).
(9) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1993 van de Commissie van 6 november 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China zoals uitgebreid tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, naar aanleiding van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 288 van 7.11.2017, blz. 4).
(10) Bericht van opening betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden uit India, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India (PB C 171 van 18.5.2018, blz. 10).
(11) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1507, overwegingen 12-16.
(12) Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/17 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1712 VAN DE COMMISSIE
van 13 november 2018
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 tot instelling van voorlopige vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 (1), en met name de artikelen 5 en 7,
Gezien Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 (2), en met name de artikelen 3 en 4,
Overwegende hetgeen volgt:
I. ACHTERGROND
(1) |
Op 18 juli 2018 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 (3) voorlopige vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten ingesteld. Zuid-Afrika viel onder het toepassingsgebied van deze maatregelen. |
(2) |
Krachtens artikel 33 van de economische partnerschapsovereenkomst (EPO) tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de staten van de ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika die partij zijn bij de EPO (hierna „SADC-EPO-staten” genoemd), anderzijds (4), moeten SADC-EPO-staten echter worden uitgesloten van het toepassingsgebied van vrijwaringsmaatregelen die de EU neemt uit hoofde van de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen. |
(3) |
Momenteel is Zuid-Afrika de enige SADC-EPO-staat waarop de voorlopige vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van staal van toepassing zijn, wat twee productcategorieën betreft, namelijk roestvrije warmgewalste platen en banden (productcategorie 8) en roestvrije koudgewalste platen en banden (productcategorie 9). |
(4) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 moet derhalve worden gewijzigd om Zuid-Afrika te schrappen uit het toepassingsgebied van de voorlopige maatregelen ten aanzien van deze twee productcategorieën. |
II. TOENAME VAN DE INVOER
(5) |
Zoals blijkt uit de onderstaande tabellen, leidt de uitsluiting van Zuid-Afrika uit het toepassingsgebied van de voorlopige maatregelen niet tot een wijziging van de algemene ontwikkeling van de invoer van de twee betrokken productcategorieën, waaruit nog altijd een aanzienlijke toename van de invoer blijkt.
|
(6) |
In het algemeen leidt de uitsluiting van Zuid-Afrika evenmin tot een wijziging van de ontwikkeling van de totale invoer, gezien het kleine aandeel van het land (minder dan 0,5 %) in de totale invoer in de periode 2013-2017. Om dezelfde reden doet de invoer uit Zuid-Afrika geen afbreuk aan de conclusies van overweging 81 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 betreffende de gevolgen van andere factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
III. NIVEAU VAN DE VOORLOPIGE MAATREGELEN
(7) |
Zuid-Afrika moet worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de voorlopige vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de productcategorieën 8 en 9, en het niveau van het contingent moet dienovereenkomstig worden aangepast voor de productcategorieën 8 en 9. De invoer uit Zuid-Afrika die sinds de inwerkingtreding van de voorlopige vrijwaringsmaatregelen heeft plaatsgevonden, moet voor de resterende geldigheidsduur van de voorlopige maatregelen met terugwerkende kracht van de berekening van het rechtenvrije contingent worden uitgesloten. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2015/478 en artikel 22, lid 3, van Verordening (EU) 2015/755 ingestelde Comité vrijwaringsmaatregelen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De invoer van de in bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 vermelde productcategorieën 8 en 9 van oorsprong uit Zuid-Afrika is niet onderworpen aan de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 ingestelde voorlopige vrijwaringsmaatregelen. In bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 worden de vermeldingen voor de productcategorieën 8 en 9 vervangen door:
BIJLAGE V
Tariefcontingenten
Productnummer |
Volgnummer |
Productcategorie |
GN-codes |
Omvang tariefcontingent (ton netto) |
Aanvullend recht |
8 |
09.8508 |
Roestvrije warmgewalste platen en banden |
7219 11 00 , 7219 12 10 , 7219 12 90 , 7219 13 10 , 7219 13 90 , 7219 14 10 , 7219 14 90 , 7219 22 10 , 7219 22 90 , 7219 23 00 , 7219 24 00 , 7220 11 00 , 7220 12 00 |
178 865 |
25 % |
9 |
09.8509 |
Roestvrije koudgewalste platen en banden |
7219 31 00 , 7219 32 10 , 7219 32 90 , 7219 33 10 , 7219 33 90 , 7219 34 10 , 7219 34 90 , 7219 35 10 , 7219 35 90 , 7219 90 20 , 7219 90 80 , 7220 20 21 , 7220 20 29 , 7220 20 41 , 7220 20 49 , 7220 20 81 , 7220 20 89 , 7220 90 20 , 7220 90 80 |
423 442 |
25 % |
Artikel 2
1. In het licht van het bepaalde in artikel 1 wordt bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 gewijzigd wat de productgroepen 8 en 9 van oorsprong uit Zuid-Afrika betreft. In bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 wordt de vermelding voor Zuid-Afrika vervangen door:
BIJLAGE IV
Lijst van producten uit ontwikkelingslanden ten aanzien waarvan de voorlopige maatregelen gelden (aangemerkt met een „x”)
Land/Productgroep |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
12 |
13 |
14 |
15 |
16 |
17 |
18 |
20 |
21 |
22 |
23 |
25 |
26 |
28 |
Zuid-Afrika |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. Goederen van oorsprong uit Zuid-Afrika van de productcategorieën 8 en 9 die na de inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 in de EU zijn ingevoerd, worden uitgesloten van de berekening van het rechtenvrije contingent.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 november 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 83 van 27.3.2015, blz. 16.
(2) PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1013 van de Commissie van 17 juli 2018 tot instelling van voorlopige vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten (PB L 181 van 18.7.2018, blz. 39).
RICHTLIJNEN
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/20 |
RICHTLIJN (EU) 2018/1713 VAN DE RAAD
van 6 november 2018
tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG, wat btw-tarieven op boeken, kranten en tijdschriften betreft
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (3) is bepaald dat de lidstaten verlaagde btw-tarieven mogen toepassen op publicaties op alle fysieke dragers. Er kan evenwel geen verlaagd btw-tarief worden toegepast op langs elektronische weg geleverde publicaties, die belast moeten worden tegen het normale btw-tarief. |
(2) |
In overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 6 mei 2015 over de strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa en teneinde gelijke tred te houden met de technologische vooruitgang in de digitale economie, moet het de lidstaten worden toegestaan om de btw-tarieven voor langs elektronische weg geleverde publicaties af te stemmen op de lagere btw-tarieven voor publicaties die op fysieke dragers worden geleverd. |
(3) |
In haar mededeling van 7 april 2016 over een actieplan betreffende de btw heeft de Commissie aangegeven dat langs elektronische weg geleverde publicaties in aanmerking moeten kunnen komen voor hetzelfde preferentiële btw-tarief als publicaties die op fysieke dragers worden geleverd. In zijn recente arrest in zaak C-390/15 (4) heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de levering van digitale publicaties op fysieke dragers en de levering van digitale publicaties langs elektronische weg vergelijkbare situaties betreffen. Daarom is het passend om de mogelijkheid in te voeren voor alle lidstaten om een verlaagd btw-tarief toe te passen op de levering van boeken, kranten en tijdschriften, ongeacht of deze op een fysieke drager dan wel langs elektronische weg worden geleverd. Om dezelfde redenen is het passend om die lidstaten die momenteel overeenkomstig het Unierecht lagere btw-tarieven dan het in artikel 99 van Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde minimum toepassen of die vrijstellingen met recht op aftrek van in een voorgaande fase betaalde btw toekennen voor bepaalde boeken, kranten en tijdschriften die op een fysieke drager zijn geleverd, toe te laten dezelfde btw-behandeling toe te passen wanneer die boeken, kranten of tijdschriften langs elektronische weg zijn geleverd. |
(4) |
Sinds 1 januari 2015 wordt de btw op alle langs elektronische weg verrichte diensten geheven in de lidstaat waar de klant is gevestigd. Gezien de invoering van het bestemmingslandbeginsel is het niet langer noodzakelijk om op langs elektronische weg geleverde publicaties het normale tarief toe te passen om de totstandbrenging en werking van de interne markt te waarborgen en concurrentieverstoring te voorkomen. |
(5) |
Om te vermijden dat verlaagde btw-tarieven op grote schaal worden toegepast op audiovisuele inhoud, moeten de lidstaten in staat worden gesteld om op boeken, kranten en tijdschriften een verlaagd tarief toe te passen, maar alleen wanneer die publicaties, ongeacht of zij op een fysieke drager dan wel langs elektronische weg worden geleverd, niet uitsluitend of hoofdzakelijk uit muziek- of video-inhoud bestaan. |
(6) |
De lidstaten moeten de beslissingsruimte behouden om de btw-tarieven voor publicaties vast te stellen en de werkingssfeer van de verlaagde btw-tarieven te beperken, ook wanneer digitale publicaties, onder voorbehoud van een objectieve rechtvaardiging, dezelfde leesinhoud hebben. |
(7) |
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de lidstaten in staat stellen dezelfde btw-tarieven op langs elektronische weg geleverde publicaties toe te passen als de btw-tarieven die ze momenteel toepassen op publicaties op fysieke dragers, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(8) |
Richtlijn 2006/112/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2006/112/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 98, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door: „De verlaagde tarieven zijn niet van toepassing op langs elektronische weg verrichte diensten, met uitzondering van diensten die onder bijlage III, punt 6, vallen.”. |
2) |
Aan artikel 99 wordt het volgende lid toegevoegd: „3. In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel, en in aanvulling op de in artikel 98, lid 1, bedoelde tarieven, mogen de lidstaten die op 1 januari 2017 overeenkomstig het Unierecht verlaagde tarieven toepasten die lager zijn dan het in dit artikel vastgestelde minimum, of vrijstellingen met recht op aftrek van voorbelasting verleenden voor de levering van bepaalde in bijlage III, punt 6, bedoelde goederen, dezelfde btw-behandeling ook toepassen wanneer die levering langs elektronische weg wordt verricht, als bedoeld in bijlage III, punt 6.”. |
3) |
In bijlage III wordt punt 6) vervangen door:
|
Artikel 2
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 6 november 2018.
Voor de Raad
De voorzitter
H. LÖGER
(1) PB C 307 van 30.8.2018, blz. 205.
(2) PB C 345 van 13.10.2017, blz. 79.
(3) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
(4) Arrest van het Hof van Justitie van 7 maart 2017, RPO, C-390/15, ECLI:EU:C:2017:174, punt 49.
BESLUITEN
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/22 |
BESLUIT (EU) 2018/1714 VAN DE RAAD
van 6 november 2018
tot vaststelling van het door de Europese Unie in te nemen standpunt in de Gemengde Commissie die is opgericht bij de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Australië, anderzijds, over de vaststelling van het reglement van orde van de Gemengde Commissie en de vaststelling van de mandaten van haar subcommissies en werkgroepen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 212, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Australië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), werd op 7 augustus 2017 in Manilla ondertekend en bepaalde onderdelen ervan worden sinds 4 oktober 2018 voorlopig toegepast. |
(2) |
Bij artikel 56, lid 1, van de overeenkomst wordt een Gemengde Commissie opgericht om onder andere de doeltreffende tenuitvoerlegging van de overeenkomst te bevorderen. |
(3) |
Volgens artikel 56, lid 4, van de overeenkomst moet de Gemengde Commissie haar eigen reglement van orde vaststellen en kan zij subcommissies en werkgroepen oprichten om specifieke kwesties te behandelen. |
(4) |
Om de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst te waarborgen, moeten het reglement van orde en de mandaten van de subcommissies en werkgroepen van de Gemengde Commissie zo snel mogelijk worden vastgesteld. |
(5) |
Het standpunt van de Unie in de Gemengde Commissie met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van de Gemengde Commissie en de vaststelling van de mandaten van haar subcommissies en werkgroepen, moet derhalve worden gebaseerd op de aangehechte ontwerpbesluiten van de Gemengde Commissie, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen tijdens de eerste vergadering van de Gemengde Commissie die is ingesteld overeenkomstig artikel 56 van de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Australië, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van de Gemengde Commissie en de vaststelling van de mandaten van haar subcommissies en werkgroepen, wordt gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van de Gemengde Commissie.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 6 november 2018.
Voor de Raad
De voorzitter
H. LÖGER
ONTWERP
BESLUIT Nr. …/2018 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-AUSTRALIË
van …
tot vaststelling van het reglement van orde van de Gemengde Commissie
DE GEMENGDE COMMISSIE EU-AUSTRALIË,
Gezien de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Australië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 56,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bepaalde onderdelen van de overeenkomst worden sinds 4 oktober 2018 voorlopig toegepast. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 56, lid 1 van de overeenkomst wordt een Gemengde Commissie opgericht die bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 56, lid 4 van de overeenkomst moet het Gemengd Comité zijn eigen reglement van orde vaststellen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het reglement van orde van de Gemengde Commissie, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt vastgesteld.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te …,
Voor de Gemengde Commissie EU-Australië,
De medevoorzitters
BIJLAGE
REGLEMENT VAN ORDE VAN DE GEMENGDE COMMISSIE
Artikel 1
Taken en samenstelling
1. De Gemengde Commissie voert de in artikel 56 van de overeenkomst omschreven taken uit.
2. De Gemengde Commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen op het passende niveau.
Artikel 2
Voorzitter
De Gemengde Commissie wordt gezamenlijk voorgezeten door de partijen.
Artikel 3
Vergaderingen
1. De Gemengde Commissie vergadert gewoonlijk eenmaal per jaar, tenzij de partijen anders overeenkomen. De vergaderingen van de Gemengde Commissie worden bijeengeroepen door de medevoorzitters en vinden afwisselend plaats in Brussel en Canberra, op een datum die in onderling overleg is bepaald. Op verzoek van een van de partijen kunnen de partijen overeenkomen buitengewone vergaderingen van de Gemengde Commissie te beleggen.
2. De Gemengde Commissie vergadert gewoonlijk op het niveau van hoge ambtenaren, maar kan ook op ministerniveau vergaderen.
Artikel 4
Openbaarheid
Vergaderingen van de Gemengde Commissie zijn niet openbaar, tenzij de partijen anders overeenkomen.
Artikel 5
Deelnemers aan de vergaderingen
1. Vóór elke vergadering worden de medevoorzitters via de secretarissen in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegaties van beide partijen.
2. Indien nodig kunnen deskundigen of vertegenwoordigers van andere organen met toestemming van de partijen voor de vergaderingen van de Gemengde Commissie worden uitgenodigd, als waarnemer of om informatie over een specifiek onderwerp te verstrekken.
Artikel 6
Secretarissen
Een vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor extern optreden en een vertegenwoordiger van het departement Buitenlandse zaken en Handel van Australië treden gezamenlijk op als secretarissen van de Gemengde Commissie. Alle mededelingen van en aan de medevoorzitters worden doorgestuurd naar de secretarissen.
Artikel 7
Agenda voor de vergaderingen
1. De medevoorzitters stellen voor elke vergadering een voorlopige agenda op. Die wordt, samen met de nodige documenten, ten laatste 15 dagen voor de vergadering aan de andere partij doorgestuurd.
2. De voorlopige agenda bevat punten die ten laatste 21 dagen voor de vergadering aan de medevoorzitters werden voorgelegd.
3. De definitieve agenda wordt aan het begin van elke vergadering door de Gemengde Commissie goedgekeurd. Indien de partijen zulks overeenkomen, kunnen punten die niet op de voorlopige agenda staan, als agendapunt worden opgenomen.
4. Met instemming van de partijen kunnen de medevoorzitters de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen inkorten als dit vereist is.
Artikel 8
Notulen
1. De secretarissen stellen gezamenlijk van iedere vergadering ontwerpnotulen op, binnen 30 kalenderdagen na afloop van de vergadering. De ontwerpnotulen zijn gebaseerd op een samenvatting door de medevoorzitters van de conclusies die de Gemengde Commissie heeft getrokken.
2. De ontwerpnotulen worden binnen 45 kalenderdagen na afloop van de vergadering of op een andere door de partijen overeengekomen datum door de partijen goedgekeurd. Zodra overeenstemming is bereikt over de ontwerpnotulen, worden twee originelen ondertekend door de medevoorzitters en de secretarissen. Iedere partij krijgt een origineel.
Artikel 9
Besluiten en aanbevelingen
1. De Gemengde Commissie kan haar besluiten of aanbevelingen op basis van consensus tussen de partijen vaststellen, overeenkomstig artikel 56, lid 4, van de overeenkomst.
2. De Gemengde Commissie kan besluiten om besluiten of aanbevelingen vast te stellen via een schriftelijke procedure. In deze gevallen komen de partijen een termijn voor de duur van de procedure overeen. Indien bij het verstrijken van deze termijn geen partij bezwaar heeft aangetekend tegen het voorgestelde besluit of de voorgestelde aanbeveling, verklaren de medevoorzitters dat het besluit of de aanbeveling met wederzijdse instemming is goedgekeurd.
3. Besluiten of aanbevelingen van de Gemengde Commissie krijgen de benaming „besluit” of „aanbeveling”, gevolgd door een volgnummer, de datum van vaststelling en een vermelding van het onderwerp ervan. In elk besluit wordt de datum van inwerkingtreding vermeld.
4. De door de Gemengde Commissie vastgestelde besluiten en aanbevelingen worden in tweevoud opgesteld en door de medevoorzitters ondertekend.
5. De partijen kunnen beslissen om de besluiten en aanbevelingen van de Gemengde Commissie op te nemen in hun respectieve publicatieblad.
Artikel 10
Correspondentie
1. De voor de Gemengde Commissie bestemde correspondentie wordt gericht aan de secretaris van de partij waarvan de auteur van de correspondentie deel uitmaakt, die op zijn beurt de andere secretaris inlicht.
2. De secretarissen zien erop toe dat de correspondentie die aan de Gemengde Commissie is gericht, aan de medevoorzitters wordt doorgestuurd, en in voorkomend geval verder verspreid, overeenkomstig artikel 11.
3. De correspondentie van de medevoorzitters van de Gemengde Commissie wordt door het secretariaat aan de partijen doorgestuurd en, in voorkomend geval, verder verspreid, overeenkomstig artikel 11.
4. Correspondentie van en aan de medevoorzitters kan verlopen in om het even welke schriftelijke vorm, ook e-mail.
Artikel 11
Documenten
Wanneer de beraadslagingen van de Gemengde Commissie gebaseerd zijn op documenten, worden deze door de secretarissen genummerd en onder de deelnemers aan de vergaderingen verspreid.
Artikel 12
Onkosten
1. Elke partij draagt haar eigen personeels-, reis- en verblijfskosten en haar eigen kosten voor post en telecommunicatie in verband met de deelname aan vergaderingen van de Gemengde Commissie.
2. Uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de partij die de vergadering organiseert.
Artikel 13
Wijzigingen van het reglement van orde
De partijen kunnen overeenkomen dit reglement van orde te wijzigen overeenkomstig artikel 9.
Artikel 14
Subcommissies en werkgroepen
1. De Gemengde Commissie kan besluiten om subcommissies en werkgroepen op te richten om haar te helpen haar taken uit te voeren.
2. De Gemengde Commissie kan besluiten het bevoegdheidsgebied van de door haar opgerichte subcommissies of werkgroepen te wijzigen of deze subcomités of werkgroepen op te heffen.
ONTWERP
BESLUIT Nr. …/2018 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-AUSTRALIË
van …
over de vaststelling van de mandaten van haar subcommissies en werkgroepen
DE GEMENGDE COMMISSIE EU-AUSTRALIË,
Gezien de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Australië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 56, en gezien artikel 14 van het reglement van orde van de Gemengde Commissie,
Overwegende dat in artikel 13, lid 1, van haar reglement van orde bepaald wordt dat de Gemengde Commissie subcommissies en werkgroepen kan oprichten om haar te helpen bij het uitvoeren van haar taken,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het mandaat van de subcommissies en werkgroepen van de Gemengde Commissie, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt vastgesteld.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te …,
Voor de Gemengde Commissie EU-Australië,
De medevoorzitters
BIJLAGE
MANDAAT VAN DE SUBCOMMISSIES EN WERKGROEPEN VAN DE GEMENGDE COMMISSIE
Artikel 1
De subcommissies en werkgroepen kunnen de uitvoering van de overeenkomst op hun respectieve werkterreinen bespreken. Zij kunnen ook onderwerpen of specifieke projecten bespreken die verband houden met het relevante terrein van de bilaterale samenwerking.
Artikel 2
1. De subcommissies en werkgroepen werken onder het gezag van de Gemengde Commissie. Zij brengen verslag uit en sturen hun notulen en conclusies binnen 30 kalenderdagen na iedere vergadering aan de medevoorzitters.
2. De subcommissies en werkgroepen hebben geen beslissingsrecht, maar kunnen aanbevelingen doen aan de Gemengde Commissie.
Artikel 3
1. De subcommissies en werkgroepen bestaan uit vertegenwoordigers van de partijen.
2. De subcommissies en werkgroepen kunnen deskundigen voor hun vergaderingen uitnodigen en deze raadplegen met betrekking tot specifieke punten op de agenda.
Artikel 4
De subcommissies en werkgroepen worden gezamenlijk voorgezeten door de partijen.
Artikel 5
Elke partij heeft een vertegenwoordiger; deze vertegenwoordigers treden gezamenlijk op als secretaris van de subcommissies en werkgroepen.
Artikel 6
1. De subcommissies en werkgroepen vergaderen wanneer de omstandigheden zulks vereisen, op schriftelijk verzoek van een partij. Elke vergadering wordt gehouden op een door de partijen overeengekomen plaats en datum.
2. Wanneer een partij verzoekt om een vergadering van een subcommissie of een werkgroep, antwoordt de secretaris van de andere partij binnen 15 werkdagen na ontvangst van dit verzoek. In bijzonder dringende gevallen en met wederzijdse instemming tussen de partijen kunnen vergaderingen van de subcommissies en werkgroepen op kortere termijn worden bijeengeroepen.
3. Vergaderingen van de subcommissies en werkgroepen worden gezamenlijk door de beide secretarissen bijeengeroepen.
Artikel 7
1. Elke partij kan de medevoorzitters verzoeken een punt op de agenda van een vergadering te plaatsen. Het verzoek daartoe wordt uiterlijk 15 dagen voor de vergadering aan de secretarissen bezorgd, en de ondersteunende documentatie uiterlijk 10 dagen voor de vergadering.
2. De secretarissen delen de voorlopige agenda mee ten laatste vijf werkdagen voor de vergadering. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de partijen overeenkomen op kortere termijn punten aan de agenda toe te voegen.
Artikel 8
De secretarissen stellen gezamenlijk ontwerpnotulen van iedere vergadering op.
Artikel 9
Tenzij de partijen anders besluiten, zijn de vergaderingen van de subcommissies en werkgroepen niet openbaar.
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/30 |
BESLUIT (EU) 2018/1715 VAN DE RAAD
van 12 november 2018
betreffende de financiële bijdragen van de lidstaten aan het Europees Ontwikkelingsfonds, inclusief het maximum voor 2020, het jaarlijkse bedrag voor 2019, de eerste tranche voor 2019 en een indicatieve en niet-bindende prognose voor de verwachte jaarlijkse bedragen van de bijdragen voor de jaren 2021 en 2022
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (1), en met name artikel 7, lid 2,
Gezien Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (2), en met name artikel 21, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig de procedure van artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) 2015/323 dient de Commissie per 15 oktober 2018 een voorstel in dat de volgende elementen omvat: a) het maximum voor het jaarlijkse bedrag van de bijdrage voor 2020; b) het jaarlijkse bedrag van de bijdrage voor 2019; c) het bedrag van de eerste tranche van de bijdrage voor 2019, en d) een indicatieve en niet-bindende prognose voor de verwachte jaarlijkse bedragen van de bijdragen voor de jaren 2021 en 2022. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 52 van Verordening (EU) 2015/323 heeft de Europese Investeringsbank (EIB) de Commissie haar bijgewerkte vastleggings- en betalingsramingen betreffende de door haar beheerde instrumenten doen toekomen. |
(3) |
Artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2015/323 bepaalt dat bij de verzoeken om bijdragen eerst in chronologische volgorde de bedragen voor vorige Europese Ontwikkelingsfondsen (EOF's) worden opgebruikt. Daarom dient een verzoek om bijdragen in het kader van het 10e EOF voor de EIB en in het kader van het 11e EOF voor de Commissie te worden gedaan. |
(4) |
Bij Besluit (EU) 2017/2171 van de Raad (3) werd het maximum van het jaarlijkse bedrag van de bijdragen van de lidstaten aan het EOF voor 2019 vastgesteld op 4 600 000 000 EUR voor de Commissie, en 300 000 000 EUR voor de EIB, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het maximum voor het jaarlijkse bedrag van de EOF-bijdragen van de lidstaten voor 2020 wordt vastgesteld op 4 900 000 000 EUR. Het bedrag wordt gesplitst in 4 600 000 000 EUR voor de Commissie en 300 000 000 EUR voor de EIB.
Artikel 2
Het jaarlijkse bedrag van de EOF-bijdragen van de lidstaten voor 2019 wordt vastgesteld op 4 700 000 000 EUR. Het bedrag wordt gesplitst in 4 400 000 000 EUR voor de Commissie en 300 000 000 EUR voor de EIB.
Artikel 3
De individuele bijdragen aan het EOF die de lidstaten voor de eerste tranche van 2019 aan de Commissie en de EIB moeten betalen, zijn in de tabel in de bijlage weergegeven.
Artikel 4
De indicatieve en niet-bindende prognose voor het verwachte jaarlijkse bedrag van de bijdragen voor 2021 wordt vastgesteld op 4 000 000 000 EUR voor de Commissie en op 300 000 000 EUR voor de EIB, en voor 2022 op 3 500 000 000 EUR voor de Commissie en op 400 000 000 EUR voor de EIB.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 12 november 2018.
Voor de Raad
De voorzitter
G. BLÜMEL
(1) PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.
(2) PB L 58 van 3.3.2015, blz. 17.
(3) Besluit (EU) 2017/2171 van de Raad van 20 november 2017 betreffende de financiële bijdragen van de lidstaten aan het Europees Ontwikkelingsfonds, inclusief het maximum voor 2019, het jaarlijkse bedrag voor 2018, de eerste tranche voor 2018 en een indicatieve en niet-bindende prognose voor de verwachte jaarlijkse bedragen van de bijdragen voor de jaren 2020 en 2021 (PB L 306 van 22.11.2017, blz. 21).
BIJLAGE
LIDSTATEN |
Verdeelsleutel 10e EOF (%) |
Verdeelsleutel 11e EOF (%) |
Eerste tranche 2019 (EUR) |
Totaal |
|
Commissie |
EIB |
||||
11e EOF |
10e EOF |
||||
BELGIË |
3,53 |
3,24927 |
64 985 400,00 |
3 530 000,00 |
68 515 400,00 |
BULGARIJE |
0,14 |
0,21853 |
4 370 600,00 |
140 000,00 |
4 510 600,00 |
TSJECHIË |
0,51 |
0,79745 |
15 949 000,00 |
510 000,00 |
16 459 000,00 |
DENEMARKEN |
2,00 |
1,98045 |
39 609 000,00 |
2 000 000,00 |
41 609 000,00 |
DUITSLAND |
20,50 |
20,57980 |
411 596 000,00 |
20 500 000,00 |
432 096 000,00 |
ESTLAND |
0,05 |
0,08635 |
1 727 000,00 |
50 000,00 |
1 777 000,00 |
IERLAND |
0,91 |
0,94006 |
18 801 200,00 |
910 000,00 |
19 711 200,00 |
GRIEKENLAND |
1,47 |
1,50735 |
30 147 000,00 |
1 470 000,00 |
31 617 000,00 |
SPANJE |
7,85 |
7,93248 |
158 649 600,00 |
7 850 000,00 |
166 499 600,00 |
FRANKRIJK |
19,55 |
17,81269 |
356 253 800,00 |
19 550 000,00 |
375 803 800,00 |
KROATIË |
0,00 |
0,22518 |
4 503 600,00 |
0,00 |
4 503 600,00 |
ITALIË |
12,86 |
12,53009 |
250 601 800,00 |
12 860 000,00 |
263 461 800,00 |
CΥΡRUS |
0,09 |
0,11162 |
2 232 400,00 |
90 000,00 |
2 322 400,00 |
LETLAND |
0,07 |
0,11612 |
2 322 400,00 |
70 000,00 |
2 392 400,00 |
LITOUWEN |
0,12 |
0,18077 |
3 615 400,00 |
120 000,00 |
3 735 400,00 |
LUXEMBURG |
0,27 |
0,25509 |
5 101 800,00 |
270 000,00 |
5 371 800,00 |
HONGARIJE |
0,55 |
0,61456 |
12 291 200,00 |
550 000,00 |
12 841 200,00 |
MALTA |
0,03 |
0,03801 |
760 200,00 |
30 000,00 |
790 200,00 |
NEDERLAND |
4,85 |
4,77678 |
95 535 600,00 |
4 850 000,00 |
100 385 600,00 |
OOSTENRIJK |
2,41 |
2,39757 |
47 951 400,00 |
2 410 000,00 |
50 361 400,00 |
POLEN |
1,30 |
2,00734 |
40 146 800,00 |
1 300 000,00 |
41 446 800,00 |
PORTUGAL |
1,15 |
1,19679 |
23 935 800,00 |
1 150 000,00 |
25 085 800,00 |
ROEMENIË |
0,37 |
0,71815 |
14 363 000,00 |
370 000,00 |
14 733 000,00 |
SLOVENIË |
0,18 |
0,22452 |
4 490 400,00 |
180 000,00 |
4 670 400,00 |
SLOWAKIJE |
0,21 |
0,37616 |
7 523 200,00 |
210 000,00 |
7 733 200,00 |
FINLAND |
1,47 |
1,50909 |
30 181 800,00 |
1 470 000,00 |
31 651 800,00 |
ZWEDEN |
2,74 |
2,93911 |
58 782 200,00 |
2 740 000,00 |
61 522 200,00 |
VERENIGD KONINKRIJK |
14,82 |
14,67862 |
293 572 400,00 |
14 820 000,00 |
308 392 400,00 |
TOTAAL EU-28 |
100,00 |
100,00 |
2 000 000 000,00 |
100 000 000,00 |
2 100 000 000,00 |
14.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 286/33 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1716 VAN DE COMMISSIE
van 13 november 2018
tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/776/EU tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (1), en met name artikel 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2018/1475 van het Europees Parlement en de Raad (2) is het rechtskader van het Europees Solidariteitskorps vastgesteld. Het programma biedt jongeren mogelijkheden om deel te nemen aan solidariteitsactiviteiten en zal helpen tegemoet te komen aan onvervulde behoeften van de samenleving en bijdragen aan de versterking van gemeenschappen. Tegelijkertijd zal het bijdragen aan de persoonlijke, educatieve, sociale en professionele ontwikkeling van jongeren en aan hun ontwikkeling als burger. |
(2) |
Het beheer van een deel van de maatregelen in het kader van het Europees Solidariteitskorps behelst de uitvoering van projecten met een technisch karakter, die geen besluitvorming van politieke aard inhouden maar een grote technische en financiële deskundigheid vergen gedurende de gehele projectcyclus. |
(3) |
Het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur („het Agentschap”) heeft het beheer van de programma's van de Unie op doeltreffende wijze aangepakt. Bij het jarenlange beheer van de aan het Agentschap gedelegeerde programma's heeft het bekwaamheid, deskundigheid en vaardigheid opgebouwd. |
(4) |
In een overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 58/2003 uitgevoerde kosten-batenanalyse is erop gewezen dat delegatie van het beheer van een deel van de maatregelen in het kader van het Europees Solidariteitskorps aan het Agentschap zowel kwantitatieve als kwalitatieve voordelen oplevert. |
(5) |
Wanneer de kosten worden vergeleken met de optie van intern beheer, blijkt uit de kosten-batenanalyse dat de taken met een marge van 30 % in termen van netto contante waarde doeltreffender en kosteneffectiever worden beheerd door het Agentschap. De nieuwe activiteiten die in aanmerking worden genomen voor delegatie aan het Agentschap liggen in het verlengde van het huidige mandaat en de huidige opdracht van het Agentschap. Zij vertegenwoordigen ook een voortzetting van de bestaande activiteiten zoals de Europese vrijwilligersdienstprojecten die aan het Agentschap zijn gedelegeerd uit het Erasmus+-programma dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3). De belanghebbenden bij het Europees Solidariteitskorps zouden dan ook baat hebben bij de door het Agentschap opgebouwde ervaring op het gebied van programmabeheer. Een regeling van intern beheer zou tot verstoringen leiden, aangezien de activiteiten die in aanmerking worden genomen voor delegatie nooit intern zijn beheerd door de bevoegde DG's, die daartoe niet de nodige capaciteiten hebben. |
(6) |
Daarom moet het Agentschap worden belast met de uitvoering van delen van de nieuwe maatregelen in het kader van het Europees Solidariteitskorps uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1475 en moet Uitvoeringsbesluit 2013/776/EU van de Commissie (4) dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
Voor een samenhangende, tijdige uitvoering van dit besluit en van de betrokken maatregelen is het noodzakelijk dat het Agentschap zijn taken in verband met de uitvoering van deze maatregelen opneemt met ingang van de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU) 2018/1475. |
(8) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de uitvoerende agentschappen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 3, lid 1, eerste alinea, van Uitvoeringsbesluit 2013/776/EU wordt het volgende punt f) toegevoegd:
„f) |
het Europees Solidariteitskorps.
Het Agentschap wordt eveneens belast met het verlenen van diensten aan andere programma's van de Unie die bijdragen aan de doelstellingen van het Europees Solidariteitskorps, zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, van de verordening tot vaststelling van het rechtskader van het Europees Solidariteitskorps (*1). |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Het is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de basishandeling tot vaststelling van het rechtskader van het Europees Solidariteitskorps (5).
Gedaan te Brussel, 13 november 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.
(2) Verordening (EU) 2018/1475 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot vaststelling van het rechtskader van het Europees Solidariteitskorps en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1288/2013, Verordening (EU) nr. 1293/2013 en Besluit nr. 1313/2013/EU (PB L 250 van 4.10.2018, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).
(4) Uitvoeringsbesluit 2013/776/EU van de Commissie van 18 december 2013 tot oprichting van het „Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur” en tot intrekking van Besluit 2009/336/EG (PB L 343 van 19.12.2013, blz. 46).
(5) Zie voetnoot 2.