ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 284

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
12 november 2018


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/1670 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 110/2008 wat betreft de in de Unie in de handel te brengen nominale hoeveelheden van éénmaal gedistilleerde shochu die in een alambiek is gestookt en is gebotteld in Japan

1

 

*

Verordening (EU) 2018/1671 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/825 om de financiële middelen van het steunprogramma voor structurele hervormingen te verhogen en de algemene doelstelling ervan aan te passen

3

 

*

Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005

6

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld

22

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/1674 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 tot wijziging van Beschikking 2003/17/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in de Federale Republiek Brazilië verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad van groenvoedergewassen en gewassen voor de teelt van zaaigranen en de gelijkwaardigheid van in de Federale Republiek Brazilië voortgebrachte zaaizaden van groenvoedergewassen en zaaigranen, alsook wat betreft de gelijkwaardigheid van in de Republiek Moldavië verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaigranen, gewassen voor de teelt van groentezaad en gewassen voor de teelt van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen en de gelijkwaardigheid van in de Republiek Moldavië voortgebrachte zaaigranen, groentezaden en zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen

31

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/1675 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Nederland — EGF/2018/001 NL/Financiële dienstverlening)

36

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) ( PB L 243 van 15.9.2009 )

38

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) ( PB L 218 van 13.8.2008 )

39

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

12.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/1


VERORDENING (EU) 2018/1670 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 oktober 2018

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 110/2008 wat betreft de in de Unie in de handel te brengen nominale hoeveelheden van éénmaal gedistilleerde shochu die in een alambiek is gestookt en is gebotteld in Japan

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 november 2012 heeft de Raad een besluit vastgesteld waarbij de Commissie werd gemachtigd om met Japan onderhandelingen te openen over een vrijhandelsovereenkomst.

(2)

De onderhandelingen over een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Japan („de overeenkomst”) zijn succesvol afgerond en de overeenkomst werd ondertekend op 17 juli 2018.

(3)

In bijlage 2-D bij de overeenkomst is bepaald dat de in artikel 3, tiende alinea, van de Japanse wet op de alcoholbelasting (wet nr. 6 van 1953) omschreven éénmaal gedistilleerde shochu die in een alambiek is gestookt en is gebotteld in Japan, in de Unie in de handel mag worden gebracht in traditionele flessen van vier go (

Image

) of één sho (

Image

), welke overeenstemmen met nominale hoeveelheden van respectievelijk 720 ml en 1 800 ml, op voorwaarde dat wordt voldaan aan andere wettelijke voorschriften van de Unie.

(4)

In Richtlijn 2007/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) is bepaald dat voorverpakte producten uitsluitend in de Unie in de handel mogen worden gebracht indien zij in de in punt 1 van de bijlage bij die richtlijn vermelde nominale hoeveelheden zijn voorverpakt. Voor gedistilleerde dranken vermeldt punt 1 van de bijlage bij Richtlijn 2007/45/EG negen nominale hoeveelheden in het interval 100 ml – 2 000 ml, maar niet de nominale hoeveelheden van 720 ml en 1 800 ml waarin de éénmaal gedistilleerde, in een alambiek gestookte shochu in Japan wordt gebotteld en verkocht.

(5)

Een afwijking van de nominale hoeveelheden voor gedistilleerde dranken die in de bijlage bij Richtlijn 2007/45/EG zijn vermeld, is derhalve noodzakelijk om te waarborgen dat éénmaal gedistilleerde shochu, die in een alambiek is gestookt en is gebotteld in Japan conform bijlage 2-D bij de overeenkomst in de Unie in de handel mag worden gebracht in flessen met een volume van 720 ml en 1 800 ml, welke overeenstemmen met traditionele Japanse flessen met een volume van respectievelijk vier go (

Image

) en één sho (

Image

).

(6)

De afwijking van Richtlijn 2007/45/EG moet worden ingevoerd door middel van een wijziging van Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moet waarborgen dat éénmaal gedistilleerde shochu, die in een alambiek is gestookt en is gebotteld in Japan, bij de inwerkingtreding van de overeenkomst gelijktijdig in alle lidstaten in de handel mag worden gebracht.

(7)

Verordening (EG) nr. 110/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Voor de uitvoering van de overeenkomst wat betreft het in de Unie in de handel brengen van éénmaal gedistilleerde shochu die in een alambiek is gestookt en is gebotteld in Japan, is het van belang dat deze verordening van toepassing is vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 110/2008 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 24 bis

Afwijking van de voorschriften inzake nominale hoeveelheden in Richtlijn 2007/45/EG

In afwijking van artikel 3 van Richtlijn 2007/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1), en van punt 1, zesde regel, van de bijlage bij die richtlijn mag éénmaal gedistilleerde shochu  (*2) die in een alambiek is gestookt en is gebotteld in Japan, in de Unie in de handel worden gebracht in nominale hoeveelheden van 720 ml en 1 800 ml.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

K. EDTSTADLER


(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 119.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 oktober 2018.

(3)  Richtlijn 2007/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van regels betreffende nominale hoeveelheden voor voorverpakte producten, tot intrekking van de Richtlijnen 75/106/EEG en 80/232/EEG van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 76/211/EEG van de Raad (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 17).

(4)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).


12.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/3


VERORDENING (EU) 2018/1671 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 oktober 2018

tot wijziging van Verordening (EU) 2017/825 om de financiële middelen van het steunprogramma voor structurele hervormingen te verhogen en de algemene doelstelling ervan aan te passen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea, en artikel 197, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien de lidstaten hierom verzoeken, kan de Unie hun inspanningen ter verbetering van hun administratieve vermogen om het recht van de Unie te verbeteren, steunen.

(2)

Het steunprogramma voor structurele hervormingen (hierna „het programma” genoemd) werd vastgesteld met als doel het versterken van het vermogen van de lidstaten om bestuurlijke en groeiondersteunende structurele hervormingen die van belang zijn voor de Unie voor te bereiden en uit te voeren, onder andere door middel van het verstrekken van bijstand voor efficiënte en doeltreffende inzet van de fondsen van de Unie. De steun in het kader van het programma wordt op verzoek van een lidstaat door de Commissie verleend en kan betrekking hebben op een breed scala aan beleidsterreinen. Het ontwikkelen van veerkrachtige economieën en een veerkrachtige samenleving die op sterke economische, sociale en territoriale structuren zijn gebaseerd, waardoor lidstaten efficiënt schokken kunnen opvangen en er snel van kunnen herstellen, draagt bij aan economische en sociale cohesie en ontsluit groeipotentieel. De lidstaten moeten, overeenkomstig hun rechtskader, een passende bijdrage en betrokkenheid van nationale en regionale overheidsdiensten en belanghebbenden aanmoedigen. De uitvoering van institutionele, bestuurlijke en groeiondersteunende structurele hervormingen die van belang zijn voor de lidstaten, en plaatselijk draagvlak voor structurele hervormingen met een Europese toegevoegde waarde zijn belangrijke instrumenten om een dergelijke ontwikkeling te verwezenlijken.

(3)

Doeltreffende communicatie over de acties en activiteiten van het programma en de resultaten ervan op Unie-, nationaal en regionaal niveau, naargelang van het geval, is essentieel om aan bewustmaking over de verwezenlijkingen van het programma te doen, voor zichtbaarheid te zorgen en informatie te verstrekken over de effecten ervan in de praktijk.

(4)

Aangezien de vraag naar steun de financiering van het programma kan overstijgen, moeten de steunverzoeken tijdens de aanvraagprocedure door de betrokken lidstaat worden geprioriteerd. Daarbij moet aandacht worden besteed aan verzoeken om steun die verband houden met het Europees Semester en met beleidsgebieden die verband houden met cohesie, innovatie, werkgelegenheid en slimme en duurzame groei. Het programma dient een aanvulling te vormen op andere instrumenten, zodat overlappingen worden voorkomen.

(5)

Aangezien het programma de lidstaten geen financiering, maar alleen technische ondersteuning verstrekt, is het niet bedoeld om in de plaats te komen van financiering uit de nationale begrotingen.

(6)

De lidstaten hebben steeds meer gebruikgemaakt van steun in het kader van het programma, meer dan oorspronkelijk verwacht. De steunverzoeken die de Commissie tijdens de cyclus 2017 heeft ontvangen, bedroegen — op basis van de geraamde waarde ervan — aanzienlijk meer dan de beschikbare jaarlijkse toewijzing. Voor de cyclus 2018 bedroeg de geraamde waarde van de ontvangen verzoeken vijfmaal de voor dat jaar beschikbare financiële middelen. Bijna alle lidstaten hebben steun in het kader van het programma aangevraagd en de steunverzoeken werden verdeeld over alle beleidsterreinen die onder het programma vallen.

(7)

Het verbeteren van de economische en sociale cohesie via structurele hervormingen die in het belang zijn van de Unie en aansluiten bij haar beginselen en waarden, is van cruciaal belang voor het ondersteunen van de economische veerkracht en voor een succesvolle deelname aan en meer daadwerkelijke convergentie in de economische en monetaire unie, en waarborgt haar stabiliteit en welvaart op de lange termijn. Dat is even belangrijk voor lidstaten die de euro niet als munt hebben, bij hun voorbereiding op deelname aan de eurozone, als voor lidstaten die tot de eurozone behoren.

(8)

Het is dus passend om in de algemene doelstelling van het programma — in het kader van de bijdrage ervan voor het aanpakken van economische en sociale problemen — te benadrukken dat meer economische en sociale cohesie, een beter concurrentievermogen, een hogere productiviteit, meer duurzame groei, meer werkgelegenheid, meer investeringen en meer sociale inclusie ook kunnen bijdragen aan de voorbereidingen op deelname aan de eurozone door lidstaten die de euro niet als munt hebben.

(9)

Met het oog op de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen en binnen de subsidiabele acties die door dit programma zullen worden gefinancierd, dient erop te worden gewezen dat maatregelen en activiteiten van het programma ook hervormingen moeten kunnen ondersteunen die lidstaten kunnen helpen bij hun voorbereiding op deelname aan de eurozone, met inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling van alle lidstaten.

(10)

Om te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar steun van de lidstaten en in het licht van de behoefte om de uitvoering van structurele hervormingen die van belang zijn voor de Unie, ook in lidstaten die de euro niet als munt hebben, bij hun voorbereiding op deelname aan de eurozone te ondersteunen, moet de financiële toewijzing van het programma worden verhoogd tot een niveau dat voldoende is opdat de Unie steun kan verstrekken die voldoet aan de behoeften van de verzoekende lidstaten en wordt gebruikt volgens de beginselen van goed financieel beheer. Die verhoging mag geen negatieve invloed hebben op de overige prioriteiten van het cohesiebeleid. Voorts mogen de lidstaten niet worden verplicht om hun nationale en regionale toewijzingen uit Europese structuur- en investeringsfondsen over te dragen.

(11)

Om zo spoedig mogelijk steun van hoge kwaliteit te kunnen verstrekken, moet de Commissie een deel van de financiële middelen kunnen gebruiken om de kosten voor de activiteiten ter ondersteuning van het programma ook te dekken, zoals uitgaven voor kwaliteitscontrole, monitoring en evaluatie van projecten in de praktijk. Die activiteiten zijn belangrijk om ervoor te zorgen dat de projecten efficiënt worden uitgevoerd.

(12)

Verordening (EU) 2017/825 van het Europees Parlement en de Raad (4) moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening opgenomen maatregelen meteen kunnen worden toegepast, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2017/825 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van het programma is bij te dragen tot institutionele, administratieve en groeiondersteunende structurele hervormingen in de lidstaten door de nationale autoriteiten steun te verlenen voor maatregelen die gericht zijn op de hervorming en versterking van instellingen, bestuur, overheidsbestuur en economische en sociale sectoren, als antwoord op de economische en sociale uitdagingen, om zo te komen tot meer cohesie, een beter concurrentievermogen, hogere productiviteit, meer duurzame groei, meer werkgelegenheid, meer investeringen en meer sociale inclusie, en bij te dragen tot daadwerkelijke convergentie in de Unie, eventueel ook ter voorbereiding op deelname aan de eurozone, in het bijzonder in het kader van economische beleidsprocessen, inclusief door bijstand voor de efficiënte, doeltreffende en transparante inzet van de fondsen van de Unie.”.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Steun voor voorbereiding op lidmaatschap van de eurozone

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen, als bedoeld in de artikelen 4 en 5, en binnen de subsidiabele acties, als bedoeld in artikel 6, mogen met het programma ook maatregelen en activiteiten worden gefinancierd ter ondersteuning van hervormingen die lidstaten kunnen helpen bij hun voorbereiding op deelname aan de eurozone.”.

3)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma worden vastgesteld op 222 800 000 EUR in lopende prijzen.”;

b)

aan lid 2 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Uitgaven kunnen ook de kosten dekken van andere ondersteunende activiteiten, zoals kwaliteitscontrole en monitoring van steunprojecten in de praktijk.”.

4)

In artikel 16, lid 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

„f)

uitvoering van steunmaatregelen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

K. EDTSTADLER


(1)  PB C 237 van 6.7.2018, blz. 53.

(2)  PB C 247 van 13.7.2018, blz. 54.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 september 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 oktober 2018.

(4)  Verordening (EU) 2017/825 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017-2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013 (PB L 129 van 19.5.2017, blz. 1).


12.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/6


VERORDENING (EU) 2018/1672 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 oktober 2018

betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 33 en 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De bevordering van een harmonische, duurzame en inclusieve ontwikkeling van de interne markt als een ruimte waarin goederen, personen, diensten en kapitaal vrij en veilig kunnen bewegen, is een van de prioriteiten van de Unie.

(2)

Als illegale opbrengsten opnieuw in de economie worden gebracht en geld wordt weggesluisd om illegale activiteiten te financieren, leidt dit tot verstoringen en oneerlijke concurrentienadelen voor burgers en bedrijven die zich aan de wet houden en komt de werking van de interne markt in gevaar. Bovendien worden criminele en terroristische activiteiten, die een bedreiging voor de veiligheid van de burgers van de Unie vormen, door deze praktijken gestimuleerd. Daarom heeft de Unie maatregelen genomen om zichzelf te beschermen.

(3)

Een van de belangrijkste door de Unie genomen maatregelen was Richtlijn 91/308/EEG van de Raad (3), waarin een reeks voorwaarden en verplichtingen is vastgesteld ten aanzien van financiële instellingen, rechtspersonen en bepaalde beroepen, onder meer wat betreft transparantie en administratie, alsmede ken-uw-cliënt-bepalingen, en waarin een verplichting is vastgesteld om verdachte transacties te melden aan nationale financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s). FIE's werden opgericht als centraal knooppunt voor de beoordeling van die transacties, om in contact te treden met hun tegenhangers in andere landen en zo nodig een beroep te doen op gerechtelijke autoriteiten. Richtlijn 91/308/EEG is sindsdien gewijzigd en door opeenvolgende maatregelen vervangen. De bepalingen inzake de voorkoming van het witwassen van geld liggen momenteel vervat in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(4)

Aangezien het risico bestond dat met de toepassing van Richtlijn 91/308/EEG ook het vervoer van liquide middelen voor illegale doeleinden zou toenemen, hetgeen een bedreiging kon vormen voor het financiële stelsel en de interne markt, werd deze richtlijn aangevuld met Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad (5). Deze verordening strekt ertoe het witwassen van geld en terrorismefinanciering te voorkomen en op te sporen, door de invoering van een systeem van controles op natuurlijke personen die de Unie binnenkomen of verlaten met liquide middelen of verhandelbare instrumenten aan toonder ten bedrage van 10 000 EUR of meer of de tegenwaarde daarvan in andere valuta. De term „de Unie binnenkomen of verlaten” moet worden gedefinieerd aan de hand van het grondgebied van de Unie zoals vastgesteld in artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zodat deze verordening een zo breed mogelijk toepassingsgebied heeft en er geen gebieden van de toepassing ervan worden uitgesloten en zij geen mogelijkheden bieden om de toepasselijke controles te omzeilen.

(5)

Met Verordening (EG) nr. 1889/2005 werd in de Gemeenschap uitvoering gegeven aan de internationale normen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, die zijn ontwikkeld door de Financial Action Task Force (FATF).

(6)

De FATF, die in 1989 is opgericht op de G7-top van Parijs, is een intergouvernementeel orgaan dat normen vaststelt en ijvert voor de effectieve tenuitvoerlegging van wettelijke, bestuursrechtelijke en operationele maatregelen ter bestrijding van witwassen van geld, terrorismefinanciering en andere daarmee samenhangende bedreigingen voor de integriteit van het internationale financiële stelsel. Verschillende lidstaten zijn lid van de FATF of zijn via een regionaal orgaan in de FATF vertegenwoordigd. De Unie is in de FATF vertegenwoordigd door de Commissie en heeft zich verbonden tot de effectieve tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de FATF. Op FATF-niveau is in aanbeveling 32 betreffende geldkoeriers bepaald dat moet worden voorzien in maatregelen voor passende controles op grensoverschrijdend liquidemiddelenverkeer.

(7)

Richtlijn (EU) 2015/849 identificeert en beschrijft een reeks criminele activiteiten waarvan de opbrengsten kunnen worden witgewassen of voor terrorismefinanciering kunnen worden gebruikt. Vaak worden de opbrengsten van deze criminele activiteiten met het oog op het witwassen of het gebruik ervan voor terrorismefinanciering over de buitengrenzen van de Unie vervoerd. Deze verordening moet daarmee rekening houden en voorzien in een systeem van regels dat niet alleen bijdraagt aan de voorkoming van witwassen, in het bijzonder basisdelicten zoals belastingmisdrijven als gedefinieerd in nationaal recht, en terrorismefinanciering op zich, maar ook de preventie, de opsporing en het onderzoek naar de in Richtlijn (EU) 2015/849 gedefinieerde criminele activiteiten vergemakkelijkt.

(8)

Er is vooruitgang geboekt wat betreft het inzicht in de mechanismen die worden gebruikt om illegaal verkregen geldsommen naar het buitenland te sluizen. Als gevolg daarvan zijn de FATF-aanbevelingen bijgewerkt, zijn bij Richtlijn (EU) 2015/849 wijzigingen aangebracht aan het rechtskader van de Unie en zijn er nieuwe beste praktijken ontwikkeld. In het licht van deze ontwikkelingen en op basis van de evaluatie van de bestaande wetgeving van de Unie, moet Verordening (EG) nr. 1889/2005 worden aangepast. Gezien de ruime omvang van de vereiste wijzigingen moet Verordening (EG) nr. 1889/2005 echter worden ingetrokken en door een nieuwe verordening worden vervangen.

(9)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid die de lidstaten hebben om krachtens hun nationaal recht aanvullende nationale controles op het liquidemiddelenverkeer binnen de Unie vast te stellen, op voorwaarde dat die controles in overeenstemming zijn met de fundamentele vrijheden van de Unie, met name de artikelen 63 en 65 VWEU.

(10)

Een reeks regels op het niveau van de Unie waarmee vergelijkbare controles van liquide middelen binnen de Unie zouden kunnen gebeuren, zou een grote bijdrage leveren aan de inspanningen om het witwassen van geld en terrorismefinanciering te voorkomen.

(11)

Deze verordening is niet van toepassing op maatregelen van de Unie of de lidstaten krachtens artikel 66 VWEU die het kapitaalverkeer beperken wanneer dat ernstige moeilijkheden voor de werking van de economische en monetaire unie veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, of krachtens de artikelen 143 en 144 VWEU als gevolg van een plotselinge crisis in de betalingsbalans.

(12)

Gezien de aanwezigheid van de douaneautoriteiten aan de buitengrenzen van de Unie, hun knowhow op het gebied van de controle van passagiers en vracht die de buitengrens overschrijden, en hun ervaring die zij hebben opgedaan bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1889/2005, moeten deze autoriteiten ook voor de toepassing van deze verordening optreden als de bevoegde autoriteiten. Daarnaast moeten de lidstaten de mogelijkheid behouden om andere nationale autoriteiten die aanwezig zijn aan de buitengrenzen, aan te wijzen als bevoegde autoriteiten De lidstaten moeten passende opleidingen blijven bieden aan het personeel van douaneautoriteiten en andere nationale autoriteiten om deze controles uit te voeren, onder meer met betrekking tot het witwassen van zwart geld.

(13)

Een van de belangrijkste begrippen die in deze verordening worden gebruikt, is dat van „liquide middelen”, die moeten worden omschreven als omvattende vier categorieën: contant geld, verhandelbare instrumenten aan toonder, als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s, en bepaalde soorten prepaidkaarten. Gezien hun kenmerken komen bepaalde verhandelbare instrumenten aan toonder, als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s, en prepaidkaarten die niet aan een bankrekening zijn gekoppeld en waarop een geldbedrag kan worden opgeslagen dat moeilijk kan worden gedetecteerd, waarschijnlijk in aanmerking als alternatief voor contant geld om geldsommen anoniem over de buitengrenzen te sluizen zonder sporen na te laten in het klassieke systeem van toezicht door de overheid. In deze verordening moeten daarom de essentiële onderdelen van de definitie van „liquide middelen” worden vastgesteld en moet de Commissie de mogelijkheid krijgen om de niet-essentiële onderdelen van deze verordening ervan te wijzigen wanneer criminelen en hun medeplichtigen aan een toezichtmaatregel die op slechts één soort zeer liquide waardedrager ziet, trachten te ontsnappen door de buitengrenzen te overschrijden met een ander soort. Indien er bewijs is dat er op aanzienlijke schaal sprake is van dergelijk gedrag, is het zaak snel maatregelen te nemen om de situatie te verhelpen. Ondanks het aan virtuele valuta verbonden hoge risiconiveau, zoals blijkt uit het verslag van de Commissie van 26 juni 2017 over de beoordeling van risico's op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering die van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten, beschikken douaneautoriteiten niet over de bevoegdheid om hier toezicht op te houden.

(14)

Verhandelbare instrumenten aan toonder maken het de fysieke houder van het instrument mogelijk aanspraak te maken op de betaling van een geldsom zonder dat hij geregistreerd is of bij naam genoemd wordt. Zij kunnen gemakkelijk worden gebruikt om aanzienlijke bedragen weg te sluizen en vertonen opvallende gelijkenissen met contant geld wat liquiditeit, anonimiteit en het risico van misbruik betreft.

(15)

Als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s hebben een hoge verhouding waarde/omvang waarvoor een vlot toegankelijke internationale handelsmarkt bestaat, waardoor zij tegen beperkte transactiekosten in contant geld kunnen worden omgezet. Deze commodity's worden meestal in een standaardvorm aangeboden waardoor hun waarde snel kan worden nagegaan.

(16)

Prepaidkaarten zijn niet op naam gestelde kaarten voor de opslag van of toegang tot geldswaarde of tegoeden die kunnen worden gebruikt voor betalingstransacties, de aankoop van goederen of diensten of de inwisseling van contant geld. Zij zijn niet gekoppeld aan een bankrekening. Prepaidkaarten omvatten anonieme prepaidkaarten als bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/849. Zij worden op grote schaal gebruikt voor uiteenlopende legitieme doeleinden en sommige ervan hebben ook een onmiskenbaar sociaal belang. Dergelijke prepaidkaarten zijn gemakkelijk over te dragen en kunnen worden gebruikt om aanzienlijke geldsommen over de buitengrenzen te sluizen. Prepaidkaarten moeten daarom onder de definitie van liquide middelen vallen, met name kaarten die kunnen worden gekocht zonder klantenonderzoeksprocedure. Op die manier zullen de controles ook toepassing kunnen vinden op bepaalde soorten prepaidkaarten, rekening houdend met de beschikbare technologie, mits het bewijsmateriaal zulks rechtvaardigt, op voorwaarde dat bij deze controles naar behoren rekening wordt gehouden met overwegingen van evenredigheid en praktische afdwingbaarheid.

(17)

Ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering moet natuurlijke personen die de Unie binnenkomen of verlaten een verplichting tot aangifte van liquide middelen worden opgelegd. Om het vrije verkeer niet onnodig te beperken en burgers en autoriteiten niet te overladen met administratieve formaliteiten, moet deze aangifteplicht worden gekoppeld aan een drempel van 10 000 EUR. Zij moet gelden voor vervoerders die deze bedragen persoonlijk bij zich dragen dan wel meevoeren in hun bagage of in het vervoermiddel waarmee ze de buitengrenzen overschrijden. Deze personen moeten de verplichting hebben om de liquide middelen voor controle ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteiten, en indien nodig aan deze autoriteiten te overhandigen. Onder de definitie van „vervoerder” vallen geen vervoerders die beroepsmatig goederen of mensen vervoeren.

(18)

Wat het vervoer betreft van onbegeleide liquide middelen, zoals liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten in postcolli, koerierzendingen, onbegeleide bagage of containervracht, moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om te eisen dat de afzender of de ontvanger of een vertegenwoordiger daarvan hiervan kennis geeft, op systematische wijze of per geval, overeenkomstig de nationale procedures. Deze kennisgeving moet een aantal gegevens bevatten, die niet worden verstrekt in de gebruikelijke documenten die aan de douane worden voorgelegd, zoals vervoersdocumenten en douaneaangiften. Dergelijke gegevens zijn de oorsprong, de bestemming, de economische herkomst en het beoogde gebruik van de liquide middelen. De verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen moet worden onderworpen aan een drempel die gelijk is aan de drempel voor liquide middelen die vervoerders bij zich dragen.

(19)

Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening moet een reeks gestandaardiseerde gegevenselementen met betrekking tot het liquidemiddelenvervoer worden vastgelegd, zoals de persoonsgegevens van de aangever, de eigenaar of de ontvanger, de economische herkomst en het beoogde gebruik van de liquide middelen. Met name is het nodig dat de aangever, de eigenaar of de ontvanger hun persoonsgegevens verstrekken, zoals deze in hun identificatiedocumenten zijn vermeld, teneinde het risico op fouten ten aanzien van hun identiteit en vertragingen als gevolg van mogelijk vereiste verificatie achteraf tot een minimum te beperken.

(20)

Wat de verplichting tot aangifte van begeleide liquide middelen en de verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen betreft, moet aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid worden verleend om alle noodzakelijke controles te verrichten op personen, hun bagage, het vervoermiddel waarmee de buitengrenzen worden overschreden, en alle onbegeleide bagage of recipiënten die die grens overschrijden en liquide middelen kunnen bevatten, of het vervoermiddel waarop of waarin zij zich bevinden. Ingeval niet wordt voldaan aan deze verplichtingen, dienen de bevoegde autoriteiten ambtshalve een aangifte op te stellen ten behoeve van de latere doorgifte van de desbetreffende gegevens aan andere autoriteiten.

(21)

Om de uniforme toepassing door de bevoegde autoriteiten te waarborgen, moeten de controles voornamelijk gebaseerd zijn op een risicoanalyse, die ertoe strekt de risico's in kaart te brengen en te evalueren alsmede de nodige tegenmaatregelen te ontwikkelen.

(22)

De vaststelling van een gemeenschappelijk risicobeheerskader mag de bevoegde autoriteiten niet beletten steekproefsgewijs controles te verrichten wanneer zij dit noodzakelijk achten.

(23)

Wanneer zij liquide middelen aantreffen die de drempel niet overschrijden, maar er aanwijzingen zijn dat deze middelen verband kunnen houden met criminele activiteiten waarop deze verordening van toepassing is, moeten de bevoegde autoriteiten, als het gaat om begeleide liquide middelen, gegevens kunnen registreren over de vervoerder, de eigenaar en, wanneer beschikbaar, de beoogde ontvanger van de liquide middelen, met inbegrip van de volledige naam, contactgegevens, gegevens inzake de aard en het bedrag of de waarde van de liquide middelen, de economische herkomst en het beoogde gebruik ervan.

(24)

Als het gaat om onbegeleide liquide middelen moeten de bevoegde autoriteiten gegevens kunnen registreren over de aangever, de eigenaar, de afzender en de ontvanger of beoogde ontvanger van de liquide middelen, met inbegrip van de volledige naam, contactgegevens, nadere gegevens inzake de aard en het bedrag of de waarde van de liquide middelen, de economische herkomst en het beoogde gebruik ervan.

(25)

Deze informatie moet worden doorgegeven aan de FIE van de lidstaat in kwestie, die ervoor moet zorgen dat de FIE eventuele relevante informatie op eigen initiatief of op verzoek doorgeeft aan de FIE’s van de overige lidstaten. Die eenheden zijn aangewezen als het centrale knooppunt in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering, waar informatie uit diverse bronnen zoals financiële instellingen wordt ontvangen en verwerkt en vervolgens geanalyseerd om na te gaan of er redenen voor verder onderzoek zijn die de bevoegde autoriteiten die uit hoofde van deze verordening de aangiften verzamelen en controles verrichten, mogelijkerwijs zijn ontgaan. Om de doeltreffende informatiestroom te waarborgen, moeten de FIE’s worden aangesloten aan het douane-informatiesysteem (het „DIS”) zoals ingesteld bij Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (6), en de door de bevoegde autoriteiten en de FIE's geproduceerde of uitgewisselde gegevens moeten verenigbaar en vergelijkbaar zijn.

(26)

Aangezien doeltreffende informatie-uitwisseling tussen de betrokken autoriteiten, met inbegrip van de FIE's binnen het wettelijke kader voor deze instanties, van belang is voor de succesvolle follow-up van deze verordening en het zaak is de samenwerking tussen de FIE's in de Unie te versterken, moet de Commissie vóór 1 juni 2019 evalueren of het mogelijk is een gemeenschappelijk mechanisme ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering in te voeren.

(27)

De detectie van bedragen aan liquide middelen die de drempel niet overschrijden in situaties waarin er aanwijzingen zijn van criminele activiteiten, is in deze context bijzonder relevant. Daarom moet het ook mogelijk zijn om informatie die betrekking heeft op bedragen die de drempel niet overschrijden, te delen met de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten als er aanwijzingen van criminele activiteiten zijn.

(28)

Aangezien de controles uit hoofde van deze verordening betrekking hebben op het vervoer van liquide middelen over de buitengrenzen en het moeilijk is om maatregelen te nemen zodra deze middelen de plaats van binnenkomst of uitgang hebben verlaten, en gelet op het daarmee samenhangende risico bij illegaal gebruik van zelfs maar kleine bedragen, moeten de bevoegde autoriteiten in bepaalde omstandigheden de liquide middelen tijdelijk in bewaring kunnen nemen, mits de nodige teugels en tegenwichten worden ingebouwd, dat wil zeggen: ten eerste, wanneer de verplichting tot aangifte of kennisgeving van liquide middelen niet is nageleefd, en ten tweede, wanneer er aanwijzingen zijn van criminele activiteiten, ongeacht het bedrag aan liquide middelen en ongeacht of de liquide middelen begeleid dan wel onbegeleid zijn. Gezien de aard van deze tijdelijke inbewaringneming en de mogelijke gevolgen ervan voor het vrije verkeer en het eigendomsrecht moet de termijn voor inbewaringneming worden beperkt tot de absolute minimumtijd die andere bevoegde autoriteiten nodig hebben om na te gaan of er gronden zijn voor verder optreden, zoals onderzoeken of de inbeslagneming van de liquide middelen op grond van andere juridische instrumenten. Een besluit om liquide middelen op grond van deze verordening tijdelijk in bewaring te nemen, moet worden gemotiveerd en de specifieke factoren die aanleiding hebben gegeven tot de maatregel, moeten er zorgvuldig in worden beschreven. In specifieke en naar behoren geëvalueerde gevallen moet de periode van tijdelijke inbewaringneming van de liquide middelen kunnen worden verlengd, bijvoorbeeld indien de bevoegde autoriteiten problemen ondervinden bij het verkrijgen van informatie over een potentieel criminele activiteit, onder meer wanneer de communicatie met een derde land nodig is, wanneer documenten moeten worden vertaald of wanneer het moeilijk is de afzender of ontvanger van onbegeleide liquide middelen te identificeren of te contacteren. Indien er bij het verstrijken van de termijn voor inbewaringneming nog geen besluit over verder optreden is genomen of indien de bevoegde autoriteit besluit dat er geen gronden zijn om de inbewaringneming te verlengen, moeten de liquide middelen onmiddellijk worden vrijgegeven aan de persoon, naargelang de situatie, van wie de liquide middelen tijdelijk in bewaring waren genomen, de vervoerder of de eigenaar.

(29)

Teneinde de bewustmaking van deze verordening te vergroten moeten de lidstaten in samenwerking met de Commissie geschikt materiaal ontwikkelen inzake de verplichting liquide middelen aan te geven of er kennisgeving van te doen.

(30)

Het is van wezenlijk belang dat de bevoegde autoriteiten die op grond van deze verordening informatie verzamelen, deze tijdig doorgeven aan de nationale FIE om deze eenheid in staat te stellen de informatie te analyseren en te vergelijken met andere gegevens zoals bepaald in Richtlijn (EU) 2015/849.

(31)

Voor de toepassing van deze verordening geldt dat, wanneer de bevoegde autoriteiten vaststellen dat geen aangifte of kennisgeving van liquide middelen is gedaan of wanneer er aanwijzingen zijn van een criminele activiteit, zij die informatie onmiddellijk via passende kanalen moeten delen met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Een dergelijke informatie-uitwisseling zou evenredig zijn, aangezien al in een lidstaat aangehouden personen die een inbreuk hebben gepleegd op de verplichting tot aangifte of kennisgeving van liquide middelen waarschijnlijk zouden kiezen voor een andere lidstaat van binnenkomst of uitgang waarvan de bevoegde autoriteiten niet op de hoogte zijn van hun eerdere overtreding. De uitwisseling van dergelijke informatie moet verplicht worden om een consequente toepassing van deze verordening in de lidstaten te garanderen. Indien er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen verband houden met een criminele activiteit die de financiële belangen van de Unie kan schaden, moet die informatie ook ter beschikking worden gesteld van de Commissie, van het Europees Openbaar Ministerie zoals ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (7), door de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking overeenkomstig die verordening, en van Europol zoals ingesteld bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (8). Om de doelstellingen van deze verordening, met name de preventie en afschrikking van de omzeiling van de verplichting tot aangifte of kennisgeving van liquide middelen, te verwezenlijken, moet ook de uitwisseling van geanonimiseerde risico-informatie en resultaten van risicoanalyse verplicht worden tussen de lidstaten en met de Commissie, overeenkomstig de normen die moeten worden vastgelegd in de uitvoeringshandelingen die krachtens deze verordening worden vastgesteld.

(32)

Het moet mogelijk zijn om informatie uit te wisselen tussen een bevoegde instantie van een lidstaat of de Commissie en de autoriteiten van een derde land, op voorwaarde dat er passende waarborgen zijn. Een dergelijke uitwisseling mag alleen worden toegestaan indien de relevante nationale en Uniebepalingen betreffende de grondrechten en de doorgifte van persoonsgegevens worden nageleefd en nadat de autoriteiten die de informatie oorspronkelijk hebben verkregen, daarmee hebben ingestemd. De Commissie moet in kennis worden gesteld van elk geval van informatie-uitwisseling met derde landen overeenkomstig deze verordening en moet hierover verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.

(33)

Gezien de aard van de verzamelde informatie en het gewettigde vertrouwen van vervoerders en kennisgevers dat hun persoonsgegevens en de informatie over de waarde van de liquide middelen die zij de Unie hebben binnen- of buitengebracht, vertrouwelijk worden behandeld, moeten de bevoegde autoriteiten voldoende waarborgen bieden om ervoor te zorgen dat functionarissen die toegang tot de informatie moeten hebben het beroepsgeheim naleven en die informatie op passende wijze beschermen tegen ongeoorloofde toegang, gebruik of verstrekking. Tenzij anders is bepaald in deze verordening of het nationale recht, met name in het kader van gerechtelijke procedures, mag die informatie niet openbaar worden gemaakt zonder de toestemming van de autoriteit die deze heeft verkregen.

De verwerking van gegevens op grond van deze verordening kan ook persoonsgegevens omvatten en dient in overeenstemming met het Unierecht te worden uitgevoerd. De lidstaten en de Commissie mogen persoonsgegevens alleen verwerken op een wijze die verenigbaar is met de doelstellingen van deze verordening. De verzameling, openbaarmaking, doorzending, verstrekking en andere verwerking van persoonsgegevens binnen het toepassingsgebied van deze verordening moeten onderworpen zijn aan de vereisten van Verordeningen (EG) nr. 45/2001 (9) en (EU) 2016/679 (10) van het Europees Parlement en de Raad. De verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening moet tevens in overeenstemming zijn met de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven als erkend in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa, alsook het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven en het recht op de bescherming van persoonsgegevens die worden gewaarborgd in respectievelijk de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest”).

(34)

Opdat de FIE’s hun analyses kunnen verrichten en autoriteiten in andere lidstaten de verplichting tot aangifte van liquide middelen kunnen controleren en handhaven, met name ten aanzien van personen die deze verplichting eerder al hebben overtreden, is het noodzakelijk dat de gegevens die zijn vermeld in overeenkomstig deze verordening gedane aangiften lang genoeg worden bewaard. Om de FIE's in staat te stellen hun analyse doeltreffend te verrichten en de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de verplichting tot aangifte of kennisgeving van liquide middelen te controleren en doeltreffend te handhaven, mag de bewaartermijn van gegevens die zijn vermeld in overeenkomstig deze verordening gedane aangiften niet langer zijn dan vijf jaar met een mogelijke verdere verlenging, na een gedegen evaluatie van de noodzaak en evenredigheid van een dergelijke verdere bewaring, die niet meer dan drie jaar extra mag bedragen.

(35)

Om naleving te bevorderen en ontwijking tegen te gaan, moeten de lidstaten voorzien in sancties voor de niet-naleving van de verplichtingen tot aangifte of kennisgeving van liquide middelen. Die sancties dienen uitsluitend te zien op het feit dat geen krachtens deze verordening vereiste aangifte of kennisgeving van liquide middelen is gedaan en mogen geen rekening houden met de mogelijke criminele activiteiten die verband houden met de liquide middelen en het voorwerp kunnen uitmaken van verder onderzoek en maatregelen die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en mogen niet verder gaan dan nodig is om de naleving te bevorderen. Door de lidstaten ingevoerde sancties moeten een in de gehele Unie vergelijkbaar, afschrikkend effect hebben met betrekking tot de schending van deze verordening.

(36)

Hoewel de meeste lidstaten reeds op vrijwillige basis een geharmoniseerd aangifteformulier gebruiken, het EU-aangifteformulier voor contanten, om de uniforme toepassing van de controles en de efficiënte verwerking, doorzending en analyse van de aangiften door de bevoegde autoriteiten te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend ten behoeve van de vaststelling van de modellen van het aangifteformulier en het kennisgevingsformulier, van de criteria voor een gemeenschappelijk risicobeheerskader, van de technische voorschriften voor de informatie-uitwisseling en het model van de formulieren die moeten worden gebruikt voor de doorgifte van informatie, en ten behoeve van de vaststelling van de regels en het formaat dat moet worden gebruikt voor het verstrekken van statistische informatie aan de Commissie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(37)

Ter verbetering van de huidige situatie waarin statistische informatie beperkt toegankelijk is en er slechts een aantal aanwijzingen voorhanden zijn over de omvang van de liquide middelen die door criminelen over de buitengrenzen van de Unie worden gesmokkeld, zou een doeltreffender samenwerking via informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten en met de Commissie moeten worden ingevoerd. Om te waarborgen dat deze informatie-uitwisseling doeltreffend en efficiënt is, moet de Commissie evalueren of het ingevoerde systeem aan het doel beantwoordt en of er belemmeringen bestaan voor de tijdige en rechtstreekse informatie-uitwisseling. Bovendien zou de Commissie de statistische informatie op haar website moeten publiceren.

(38)

Teneinde snel rekening te kunnen houden met toekomstige wijzigingen van internationale normen zoals standaarden die zijn vastgesteld door de FATF, of om ontwijking van deze verordening met behulp van als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s of met behulp van prepaidkaarten tegen te gaan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van bijlage I bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(39)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de transnationale omvang van het witwassen van geld en terrorismefinanciering, en de specifieke kenmerken van de interne markt en van de fundamentele vrijheden, waaraan slechts ten volle uitvoering kan worden gegeven als wordt gegarandeerd dat liquide middelen die de buitengrenzen van de Unie overschrijden, geen te zeer uiteenlopende behandeling krijgen op grond van nationale wetgeving, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(40)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in artikel 6 VEU zijn erkend en zijn opgenomen in het handvest, met name in titel II.

(41)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in een controlesysteem ten aanzien van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten, in aanvulling op het in Richtlijn (EU) 2015/849 vastgestelde rechtskader ter voorkoming van het witwassen van geld en terrorismefinanciering.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „liquide middelen”:

i)

contant geld;

ii)

verhandelbare instrumenten aan toonder;

iii)

als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s;

iv)

prepaidkaarten;

b)   „de Unie binnenkomen of verlaten”: zich begeven vanuit een grondgebied dat geen deel uitmaakt van het onder artikel 355 VWEU vallende grondgebied naar het onder dat artikel vallende grondgebied, dan wel vertrekken vanaf het onder dat artikel vallend grondgebied;

c)   „contant geld”: bankbiljetten en muntstukken die als betaalmiddel in omloop zijn of die als betaalmiddel in omloop zijn geweest en nog altijd via financiële instellingen of centrale banken kunnen worden ingewisseld voor bankbiljetten en muntstukken die als betaalmiddel in omloop zijn;

d)   „verhandelbare instrumenten aan toonder”: andere instrumenten dan contant geld die de houders ervan aanspraak geven op een geldsom op vertoon van het instrument zonder dat hij het bewijs van zijn identiteit of zijn aanspraak op die som hoeft te leveren. Het betreft de volgende instrumenten:

i)

reischeques, en

ii)

cheques, promessen of betalingsopdrachten die aan toonder gesteld zijn, ondertekend zijn zonder dat de naam van de begunstigde is vermeld, geëndosseerd zijn zonder beperking, op naam van een fictieve begunstigde gesteld zijn, of anderszins een zodanige vorm hebben dat de aanspraak erop bij afgifte wordt overgedragen;

e)   „als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity”: een goed, zoals vermeld in punt 1 van bijlage I, met een hoge verhouding waarde/omvang, dat via toegankelijke handelsmarkten gemakkelijk kan worden omgezet in contant geld tegen slechts beperkte transactiekosten;

f)   „prepaidkaart”: een niet op naam gestelde kaart, zoals vermeld in punt 2 van bijlage I, voor de opslag van of toegang tot geldswaarde of tegoeden die kunnen worden gebruikt voor betalingstransacties, de aankoop van goederen of diensten of de inwisseling van contant geld, en die niet aan een bankrekening is gekoppeld;

g)   „bevoegde autoriteiten”: de douaneautoriteiten van de lidstaten en andere autoriteiten die door de lidstaten met de toepassing van deze verordening zijn belast;

h)   „vervoerder”: een natuurlijke person die de Unie binnenkomt of verlaat en liquide middelen persoonlijk bij zich draagt dan wel meevoert in zijn bagage of in zijn vervoermiddel;

i)   „onbegeleide liquide middelen”: liquide middelen die deel uitmaken van een zending zonder vervoerder;

j)   „criminele activiteit”: een van de activiteiten vermeld in artikel 3, punt 4, van Richtlijn (EU) 2015/849;

k)   „financiële-inlichtingeneenheid (FIE)”: de entiteit die in een lidstaat is opgericht met het oog op de tenuitvoerlegging van artikel 32 van Richtlijn (EU) 2015/849.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I bij deze verordening te wijzigen teneinde rekening te houden met nieuwe trends op het gebied van het witwassen van geld zoals omschreven in artikel 1, leden 3 en 4, van Richtlijn (EU) 2015/849 of terrorismefinanciering zoals omschreven in artikel 1, lid 5, van die richtlijn, of teneinde rekening te houden met beste praktijken ter voorkoming van het witwassen van geld of terrorismefinanciering, of teneinde te voorkomen dat criminelen gebruikmaken van als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s en prepaidkaarten om de in de artikelen 3 en 4 van deze verordening vastgestelde verplichtingen te omzeilen.

Artikel 3

Verplichting tot aangifte van begeleide liquide middelen

1.   Vervoerders die de Unie binnenkomen of verlaten, en liquide middelen ter waarde van 10 000 EUR of meer bij zich dragen, moeten die liquide middelen aangeven bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke zij de Unie binnenkomen of verlaten, en hen deze voor controle ter beschikking stellen. Er wordt geacht niet aan de verplichting tot aangifte van liquide middelen te zijn voldaan indien de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is of indien de liquide middelen niet voor controle ter beschikking worden gesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde aangifte dient de volgende gegevens te bevatten:

a)

de vervoerder, met inbegrip van volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, geboorteplaats en geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer;

b)

de eigenaar van de liquide middelen, met inbegrip van de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, geboorteplaats en geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer indien de eigenaar een natuurlijke persoon is of de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, registratienummer en, indien van toepassing, identificatienummer voor de belasting over de toegevoegde waarde (btw), indien de eigenaar een rechtspersoon is;

c)

indien van toepassing, de beoogde ontvanger van de liquide middelen, met inbegrip van de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, geboorteplaats en geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer indien de beoogde ontvanger een natuurlijke persoon is, of de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, registratienummer en, indien van toepassing, btw-identificatienummer, indien de beoogde ontvanger een rechtspersoon is;

d)

de aard en het bedrag of de waarde van de liquide middelen;

e)

de economische herkomst van de liquide middelen;

f)

het beoogde gebruik van de liquide middelen;

g)

de transportroute, en

h)

het vervoermiddel.

3.   De in lid 2 van dit artikel vermelde gegevens worden schriftelijk of elektronisch verstrekt met behulp van het overeenkomstig artikel 16, lid 1, onder a), bedoelde aangifteformulier. Aan de declarant wordt op verzoek een gewaarmerkt exemplaar van de aangifte afgegeven.

Artikel 4

Verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen

1.   Wanneer onbegeleide liquide middelen ter waarde van 10 000 EUR of meer de Unie binnenkomen of verlaten, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke deze middelen de Unie binnenkomen of verlaten eisen dat de afzender of de ontvanger van de liquide middelen of zijn vertegenwoordiger hiervan in voorkomend geval kennis geeft binnen een termijn van dertig dagen. De bevoegde autoriteiten kunnen de liquide middelen in bewaring nemen tot de afzender, of de ontvanger, of zijn vertegenwoordiger, de kennisgeving doet. Er wordt geacht niet te zijn voldaan aan de verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen indien de kennisgeving niet vóór het verstrijken van de termijn wordt gedaan, indien de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is of de liquide middelen niet voor controle ter beschikking worden gesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving dient de volgende gegevens te bevatten:

a)

de kennisgever, met inbegrip van volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, geboorteplaats en geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer;

b)

de eigenaar van de liquide middelen, met inbegrip van de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, geboorteplaats en geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer indien de eigenaar een natuurlijke persoon is, of de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, registratienummer en, indien van toepassing, btw-identificatienummer, indien de eigenaar een rechtspersoon is;

c)

de afzender van de liquide middelen, met inbegrip van de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, geboorteplaats en geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer indien de afzender een natuurlijke persoon is, of de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, registratienummer en, indien van toepassing, btw-identificatienummer, indien de afzender een rechtspersoon is;

d)

de ontvanger of beoogde ontvanger van de liquide middelen, met inbegrip van de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, geboorteplaats en geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer indien de ontvanger of beoogde ontvanger een natuurlijke persoon is, of de volledige naam, contactgegevens, inclusief adres, registratienummer en, indien van toepassing, btw-identificatienummer, indien de ontvanger of beoogde ontvanger een rechtspersoon is;

e)

de aard en het bedrag of de waarde van de liquide middelen;

f)

de economische herkomst van de liquide middelen, en

g)

het beoogde gebruik van de liquide middelen.

3.   De in lid 2 van dit artikel vermelde gegevens worden schriftelijk of elektronisch verstrekt met behulp van het overeenkomstig artikel 16, lid 1, onder a), vastgestelde kennisgevingsformulier. Aan de kennisgever wordt op verzoek een gewaarmerkt exemplaar van de kennisgeving afgegeven.

Artikel 5

Bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten

1.   Teneinde de naleving van de in artikel 3 neergelegde verplichting tot aangifte van begeleide liquide middelen te controleren, zijn de bevoegde autoriteiten bevoegd om natuurlijke personen, hun bagage en hun vervoermiddel te controleren overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden.

2.   Met het oog op de tenuitvoerlegging van de in artikel 4 neergelegde verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen zijn de bevoegde autoriteiten bevoegd om zendingen, recipiënten of vervoermiddelen die onbegeleide liquide middelen kunnen bevatten, te controleren overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden.

3.   Indien niet is voldaan aan de verplichting tot aangifte van begeleide liquide middelen uit hoofde van artikel 3 of aan de verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen uit hoofde van artikel 4, stellen de bevoegde autoriteiten ambtshalve schriftelijk of in elektronische vorm een aangifte op die in de mate van het mogelijke de gegevens bevat als bedoeld in artikel 3, lid 2, of artikel 4, lid 2, naargelang het geval.

4.   De controles worden voornamelijk gebaseerd op risicoanalyse, die ertoe strekt de risico's in kaart te brengen en te evalueren alsmede de nodige tegenmaatregelen te ontwikkelen, en worden verricht binnen een gemeenschappelijk risicobeheerkader in overeenstemming met de in artikel 16, lid 1, onder b), bedoelde criteria, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met de door de Commissie en de FIE’s uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 ingestelde risicobeoordelingen.

5.   Voor de toepassing van artikel 6 oefenen de bevoegde autoriteiten ook de bevoegdheden uit die op grond van dit artikel aan hen zijn verleend.

Artikel 6

Bedragen die de drempel niet overschrijden maar vermoedelijk verband houden met criminele activiteiten

1.   Wanneer de bevoegde autoriteiten constateren dat een vervoerder de Unie binnenkomt of verlaat met een bedrag aan liquide middelen dat de in artikel 3 genoemde drempel niet overschrijdt en dat er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen verband houden met criminele activiteiten, registreren zij die informatie en de in artikel 3, lid 2, vermelde gegevens.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteiten constateren dat onbegeleide liquide middelen waarvan het bedrag de in artikel 4 genoemde drempel niet overschrijdt, de Unie binnenkomt of verlaat, en dat er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen verband houden met criminele activiteiten, registreren zij die informatie en de in artikel 4, lid 2, vermelde gegevens.

Artikel 7

Tijdelijke inbewaringneming van liquide middelen door bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten kunnen bij bestuurlijk besluit overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden liquide middelen tijdelijk in bewaring nemen wanneer:

a)

niet is voldaan aan de in artikel 3 neergelegde verplichting tot aangifte van begeleide liquide middelen of aan de in artikel 4 neergelegde verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen, of

b)

er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen, ongeacht het bedrag, verband houden met criminele activiteiten.

2.   Het in lid 1 bedoelde bestuurlijk besluit maakt het voorwerp uit van een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig procedures van het nationale recht. De bevoegde autoriteiten delen de motivering van het bestuurlijke besluit mee aan:

a)

de persoon die de aangifte overeenkomstig artikel 3 of de kennisgeving overeenkomstig artikel 4 moet verrichten, of

b)

de persoon die de informatie overeenkomstig artikel 6, lid 1 of lid 2, moet verstrekken.

3.   De termijn van tijdelijke inbewaringneming is krachtens het nationaal recht strikt beperkt tot de tijd die de bevoegde autoriteiten nodig hebben om na te gaan of de omstandigheden van de zaak een langere inbewaringneming rechtvaardigen. De termijn van tijdelijke inbewaringneming mag niet meer bedragen dan dertig dagen. Nadat de bevoegde autoriteiten een grondige beoordeling hebben uitgevoerd van de noodzaak en evenredigheid van een verdere tijdelijke inbewaringneming, kunnen zij beslissen om de termijn van tijdelijke inbewaringneming te verlengen tot een duur van maximaal negentig dagen.

Indien er binnen die termijn geen besluit met betrekking tot de langere inbewaringneming van de liquide middelen wordt genomen of indien wordt besloten dat de omstandigheden van de zaak geen langere inbewaringneming rechtvaardigen, worden de liquide middelen onmiddellijk vrijgegeven aan:

a)

de persoon van wie de liquide middelen tijdelijk in bewaring zijn genomen in de in artikel 3 of artikel 4 genoemde situaties, of

b)

de persoon van wie de liquide middelen tijdelijk in bewaring zijn genomen in de in artikel 6, lid 1, of artikel 6, lid 2, genoemde situaties.

Artikel 8

Voorlichtingscampagnes

De lidstaten waarborgen dat personen die de Unie binnenkomen of verlaten of personen die onbegeleide liquide middelen vanuit de Unie verzenden of onbegeleide liquide middelen in de Unie ontvangen, worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van deze verordening, en ontwikkelen in samenwerking met de Commissie passend, op deze personen gericht voorlichtingsmateriaal.

De lidstaten zorgen ervoor dat er voldoende financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor dergelijke voorlichtingscampagnes.

Artikel 9

Verstrekking van informatie aan de FIE

1.   De bevoegde autoriteiten registreren de uit hoofde van artikel 3, artikel 4, artikel 5, lid 3, of artikel 6 verkregen informatie en geven deze door aan de FIE van de lidstaat waar zij werden verkregen, overeenkomstig de in artikel 16, lid 1, onder c), bedoelde technische voorschriften.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de FIE van de betrokken lidstaat dergelijke informatie met de betrokken FIE’s van de overige lidstaten uitwisselt, overeenkomstig artikel 53, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849.

3.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de in lid 1 bedoelde informatie zo snel mogelijk en in ieder geval uiterlijk binnen 15 werkdagen na de datum waarop de informatie werd verkregen.

Artikel 10

Informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten en met de Commissie

1.   De bevoegde autoriteit van elke lidstaat geeft langs elektronische weg de volgende informatie door aan de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten:

a)

op grond van artikel 5, lid 3, ambtshalve opgestelde aangiften;

b)

krachtens artikel 6 verkregen gegevens;

c)

krachtens artikel 3 ontvangen aangiften of krachtens artikel 4 ontvangen kennisgevingen, wanneer er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen verband houden met criminele activiteiten;

d)

geanonimiseerde risico-informatie en resultaten van risicoanalyse.

2.   Wanneer er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen verband houden met criminele activiteiten die de financiële belangen van de Unie kunnen schaden, moet de in lid 1 bedoelde informatie ook aan de Commissie worden doorgegeven, alsook aan het Europees Openbaar Ministerie door de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 en wanneer het bevoegd is tot handelen uit hoofde van artikel 22 van die verordening, en aan Europol wanneer het bevoegd is tot handelen uit hoofde van artikel 3 van Verordening (EU) 2016/794.

3.   De bevoegde autoriteit geeft de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie door in overeenstemming met de in artikel 16, lid 1, onder c), bedoelde technische voorschriften en met behulp van het in artikel 16, lid 1, onder d), bedoelde formulier.

4.   De in lid 1, onder a), b) en c), en lid 2 bedoelde informatie wordt zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 15 werkdagen na de datum waarop die informatie werd verkregen, doorgegeven.

5.   De in lid 1, onder d), bedoelde informatie en resultaten worden elke zes maanden doorgegeven.

Artikel 11

Informatie-uitwisseling met derde landen

1.   Voor de toepassing van deze verordening kunnen de lidstaten of de Commissie in het kader van de wederzijdse administratieve bijstand de volgende informatie doorgeven aan een derde land, mits de bevoegde autoriteit die de informatie aanvankelijk heeft verkregen daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend en die doorgifte strookt met het toepasselijke nationale en Unierecht inzake de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen:

a)

op grond van artikel 5, lid 3, ambtshalve opgestelde aangiften;

b)

krachtens artikel 6 verkregen gegevens;

c)

krachtens artikel 3 ontvangen aangiften of krachtens artikel 4 ontvangen kennisgevingen, wanneer er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen verband houden met het witwassen van geld of terrorismefinanciering.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke doorgifte van informatie op grond van lid 1.

Artikel 12

Beroepsgeheim, vertrouwelijkheid en gegevensbeveiliging

1.   De bevoegde autoriteiten garanderen de beveiliging van de gegevens die worden verkregen op grond van artikel 3, artikel 4, artikel 5, lid 3, en artikel 6.

2.   Alle door de bevoegde autoriteiten verkregen informatie valt onder het beroepsgeheim.

Artikel 13

Bescherming van persoonsgegevens en bewaartermijnen

1.   De bevoegde autoriteiten treden op als verantwoordelijken voor de verwerking van de persoonsgegevens die zij door de toepassing van artikel 3, artikel 4, artikel 5, lid 3, en artikel 6 verkrijgen.

2.   De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening geschiedt uitsluitend met het oog op de voorkoming en de bestrijding van criminele activiteiten.

3.   De door de toepassing van artikel 3, artikel 4, artikel 5, lid 3, en artikel 6 verkregen persoonsgegevens zijn uitsluitend toegankelijk voor naar behoren gemachtigde personeelsleden van de bevoegde autoriteiten en worden op passende wijze beschermd tegen ongeoorloofde toegang of doorgifte. Tenzij anders is bepaald in de artikelen 9, 10 en 11, mogen de gegevens niet openbaar worden gemaakt of worden doorgegeven zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit die ze oorspronkelijk heeft verkregen. Deze toestemming is evenwel niet vereist wanneer de bevoegde autoriteiten er overeenkomstig het in de betrokken lidstaat geldende nationale recht, met name met betrekking tot gerechtelijke procedures, toe gehouden zijn deze gegevens openbaar te maken of door te geven.

4.   De bevoegde autoriteiten en de FIE slaan door de toepassing van artikel 3, artikel 4, artikel 5, lid 3, en artikel 6 verkregen persoonsgegevens op gedurende een termijn van vijf jaar vanaf de datum waarop de gegevens werden verkregen. Bij afloop van deze termijn worden deze persoonsgegevens gewist.

5.   De bewaartermijn kan eenmalig worden verlengd met een bijkomende periode van maximaal drie jaar, indien

a)

de FIE beslist dat verdere bewaring nodig is, nadat zij een grondige beoordeling heeft verricht van de noodzaak en evenredigheid van die verdere bewaring en heeft besloten dat die gerechtvaardigd is voor het vervullen van haar taken met betrekking tot de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering, of

b)

indien de bevoegde autoriteiten beslissen dat verdere bewaring vereist is, nadat zij een grondige beoordeling hebben verricht van de noodzaak en evenredigheid van die verdere bewaring en hebben besloten dat die gerechtvaardigd is voor het vervullen van hun taken met betrekking tot het verschaffen van effectieve controlemiddelen inzake de verplichting tot aangifte van begeleide liquide middelen of de verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen.

Artikel 14

Sancties

Elke lidstaat stelt sancties vast die van toepassing zijn indien niet is voldaan aan de in artikel 3 neergelegde verplichting tot aangifte van begeleide liquide middelen of aan de in artikel 4 neergelegde verplichting tot kennisgeving van onbegeleide liquide middelen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 15

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 2 december 2018.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 16

Uitvoeringsbevoegdheden

1.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de volgende maatregelen vast om de uniforme toepassing van de controles door de bevoegde autoriteiten te garanderen:

a)

het model voor het in artikel 3, lid 3, bedoelde aangifteformulier en het in artikel 4, lid 3, bedoelde kennisgevingsformulier;

b)

de criteria voor het in artikel 5, lid 4, bedoelde gemeenschappelijk risicobeheerskader, en meer in het bijzonder de risicocriteria en -normen, en prioritaire controlegebieden, op basis van de informatie die is uitgewisseld op grond van artikel 10, lid 1, onder d), en het Unie- en internationaal beleid en optimale werkwijzen;

c)

de technische voorschriften voor de doeltreffende informatie-uitwisseling uit hoofde van artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 10, van deze verordening via het DIS, zoals ingesteld bij artikel 23 van Verordening (EG) nr. 515/97;

d)

het model voor het formulier voor de in artikel 10, lid 3, bedoelde doorgifte van informatie, en

e)

de voorschriften en het door de lidstaten te gebruiken formaat voor het verstrekken van geanonimiseerde statistische informatie over aangiften en overtredingen aan de Commissie overeenkomstig artikel 18.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 17

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité liquidemiddelencontrole. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 18

Doorgifte van informatie over de tenuitvoerlegging van deze verordening

1.   Uiterlijk op 4 december 2021 verstrekken de lidstaten de Commissie:

a)

de lijst van bevoegde autoriteiten;

b)

de bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 14 vastgestelde sancties;

c)

geanonimiseerde statistische informatie over aangiften, controles en overtredingen, in het overeenkomstig artikel 16, lid 1, onder e), vastgestelde formaat.

2.   De lidstaten delen de Commissie iedere latere wijziging van de in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie mee uiterlijk een maand nadat de desbetreffende wijziging van kracht wordt.

De in lid 1, onder c), bedoelde informatie wordt minstens om de zes maanden aan de Commissie verstrekt.

3.   De Commissie stelt de in lid 1, onder a), bedoelde informatie en iedere latere wijziging van die informatie overeenkomstig lid 2 ter beschikking van alle andere lidstaten.

4.   De Commissie publiceert jaarlijks de in lid 1, onder a) en c), bedoelde informatie en iedere latere wijziging van die informatie overeenkomstig lid 2 op haar website en informeert de gebruikers op duidelijke wijze over de controles met betrekking tot liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten.

Artikel 19

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 3 december 2021 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie, op basis van de regelmatig van de lidstaten ontvangen informatie, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening.

In het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt met name geëvalueerd of:

a)

andere activa moeten worden opgenomen binnen het toepassingsgebied van deze verordening;

b)

de kennisgevingsprocedure voor onbegeleide liquide middelen doeltreffend is;

c)

de drempel voor onbegeleide liquide middelen moet worden herzien;

d)

de informatiestromen overeenkomstig de artikelen 9 en 10 en het gebruik van het DIS in het bijzonder doeltreffend zijn dan wel of er obstakels bestaan voor de tijdige en directe uitwisseling van verenigbare en vergelijkbare informatie tussen de bevoegde autoriteiten en de FIE's, en

e)

de door de lidstaten ingevoerde sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en in overeenstemming zijn met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en of zij in de gehele Unie een vergelijkbaar afschrikkend effect hebben met betrekking tot de schendingen van deze verordening.

2.   Het in lid 1 bedoelde verslag omvat, indien beschikbaar:

a)

een verzameling van de van de lidstaten ontvangen informatie inzake liquide middelen die verband houden met criminele activiteiten die de financiële belangen van de Unie kunnen schaden, en

b)

informatie over de informatie-uitwisseling met derde landen.

Artikel 20

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005

Verordening (EG) nr. 1889/2005 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 21

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 3 juni 2021. Artikel 16 is echter van toepassing met ingang van 2 december 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

K. EDTSTADLER


(1)  PB C 246 van 28.7.2017, blz. 22.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 oktober 2018.

(3)  Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77).

(4)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(5)  Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 9).

(6)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

(9)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


BIJLAGE I

Als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s en prepaidkaarten die worden aangemerkt als liquide middelen in overeenstemming met artikel 2, lid 1, onder a), iii) en iv)

1.

Als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s:

a)

muntstukken met een goudgehalte van ten minste 90 %, en

b)

ongemunt goud zoals baren, klompjes of slakken met een goudgehalte van ten minste 99,5 %.

2.

Prepaidkaarten: P.M.

BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1889/2005

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4, lid 1

Artikel 5

Artikel 5, lid 2

Artikel 6

Artikel 4, lid 2

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 5, lid 1

Artikel 9

Artikel 6

Artikel 10

Artikel 7

Artikel 11

Artikel 8

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 9

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 10

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 11

Artikel 21

Bijlage I

Bijlage II


RICHTLIJNEN

12.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/22


RICHTLIJN (EU) 2018/1673 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 oktober 2018

inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het witwassen van geld en de daarmee verband houdende financiering van terrorisme en georganiseerde misdaad blijven aanzienlijke problemen op het niveau van de Unie, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de integriteit, de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector, en de interne markt en de interne veiligheid van de Unie worden bedreigd. Om deze problemen aan te pakken en om Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (2) aan te vullen en de toepassing ervan kracht bij te zetten, beoogt deze richtlijn het witwassen van geld strafrechtelijk te bestrijden, zodat een doeltreffendere en snellere grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten mogelijk wordt.

(2)

Maatregelen die uitsluitend op nationaal niveau of zelfs op Unieniveau worden getroffen zonder internationale coördinatie en samenwerking, zouden een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie ter bestrijding van het witwassen van geld vastgestelde maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met en minstens even streng te zijn als andere in internationale fora ondernomen acties.

(3)

Bij het optreden van de Unie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de Financiëleactiegroep (Financial Action Task Force — FATF) en met de instrumenten van andere internationale organisaties en organen voor de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering. De relevante Unierechtshandelingen moeten in voorkomend geval verder in overeenstemming worden gebracht met de internationale normen voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en proliferatie, die in februari 2012 zijn aangenomen door de FATF (de „herziene FATF-aanbevelingen”). Als ondertekenaar van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme dient de Unie de voorschriften van dat verdrag in haar rechtsorde om te zetten.

(4)

Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad (3) bevat voorschriften inzake de strafbaarstelling van het witwassen van geld. Dat kaderbesluit is echter te beperkt en de huidige strafbaarstelling van het witwassen van geld is niet coherent genoeg om witwassen in de hele Unie te bestrijden, wat zorgt voor handhavingslacunes en belemmeringen voor de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten.

(5)

De definitie van criminele activiteiten die basisdelicten voor het witwassen van geld vormen, moet voldoende uniform zijn in alle lidstaten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat alle strafbare feiten waarop een gevangenisstraf van een bij deze richtlijn bepaalde duur staat als basisdelicten voor het witwassen van geld worden beschouwd. Voorts moeten de lidstaten, voor zover de toepassing van die strafdrempels hierin nog niet voorziet, een reeks strafbare feiten opnemen in elk van de in deze richtlijn vermelde categorieën van strafbare feiten. In dat geval moeten de lidstaten kunnen bepalen hoe zij de reeks strafbare feiten binnen elke categorie afbakenen. Wanneer een categorie van strafbare feiten zoals terrorisme of milieudelicten, strafbare feiten omvat die in de Unierechtshandelingen zijn opgenomen, moet deze richtlijn naar die rechtshandelingen verwijzen. De lidstaten moeten evenwel elk in die Unierechtshandelingen opgenomen strafbaar feit als basisdelict voor het witwassen van geld beschouwen. Elke vorm van strafbare betrokkenheid bij het plegen van een basisdelict, als strafbaar gesteld conform het nationale recht, moet voor de toepassing van deze richtlijn eveneens als een criminele activiteit worden beschouwd. In gevallen waarin de lidstaten op grond van het Unierecht in andere sancties dan strafrechtelijke sancties kunnen voorzien, mag deze richtlijn de lidstaten er niet toe verplichten om de strafbare feiten in die gevallen voor de toepassing van deze richtlijn als basisdelicten aan te merken.

(6)

Het gebruik van virtuele valuta brengt, vanuit het oogpunt van de bestrijding van het witwassen van geld, nieuwe risico’s en uitdagingen met zich mee. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat die risico’s op passende wijze worden aangepakt.

(7)

In verband met de gevolgen die door bekleders van openbare ambten gepleegde witwasdelicten kunnen hebben voor de publieke ruimte en voor de integriteit van openbare instellingen, moeten de lidstaten kunnen overwegen om in hun nationale kaders en in overeenstemming met hun nationale rechtstradities voor bekleders van openbare ambten strengere sancties in te voeren.

(8)

In overeenstemming met de herziene FATF-aanbevelingen moeten fiscale misdrijven in verband met directe en indirecte belastingen ook onder de definitie van criminele activiteit vallen. Aangezien verschillende fiscale misdrijven in elke lidstaat een criminele activiteit kunnen vormen die kan worden bestraft met de in deze richtlijn bedoelde sancties, kunnen de definities van fiscale misdrijven in het nationaal recht verschillen. Deze richtlijn beoogt echter niet de definities van fiscale misdrijven in het nationale recht te harmoniseren.

(9)

De lidstaten moeten elkaar in het kader van strafrechtelijke procedures met betrekking tot het witwassen van geld zo veel mogelijk ondersteunen en ervoor zorgen dat er tijdig en op doeltreffende wijze informatie wordt uitgewisseld, een en ander in overeenstemming met het nationale recht en het bestaande rechtskader van de Unie. Onderlinge verschillen tussen de lidstaten wat betreft de nationaalrechtelijke definities van basisdelicten mogen geen belemmering vormen voor internationale samenwerking in strafzaken met betrekking tot het witwassen van geld. De samenwerking met derde landen moet worden geïntensiveerd, met name door de vaststelling van doeltreffende maatregelen en mechanismen ter bestrijding van het witwassen van geld te stimuleren en te ondersteunen en door betere internationale samenwerking op dit gebied te waarborgen.

(10)

Deze richtlijn is niet van toepassing op het witwassen van geld waarbij voorwerpen betrokken zijn die afkomstig zijn uit strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, waarvoor de specifieke bepalingen van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (4) gelden. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de mogelijkheid van de lidstaten om deze richtlijn en Richtlijn (EU) 2017/1371 om te zetten in één overkoepelend kader op nationaal niveau. Overeenkomstig artikel 325, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), moeten de lidstaten ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen nemen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

(11)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bepaalde soorten witwasactiviteiten ook strafbaar zijn wanneer zij worden verricht door de pleger van de criminele activiteit waarmee het voorwerp is verkregen („self-laundering”). In zulke gevallen, waarin de witwasactiviteiten niet slechts neerkomen op enkel bezit of gebruik, maar ook de overdracht, de omzetting, het verhelen of verhullen van voorwerpen betreffen, en resulteren in verdere schade dan die welke reeds door de criminele activiteit is veroorzaakt, bijvoorbeeld door het door criminele activiteiten verkregen voorwerp in het verkeer te brengen en aldus de onrechtmatige herkomst ervan te verhelen, moet die witwasactiviteit strafbaar worden gesteld.

(12)

Om ervoor te zorgen dat strafrechtelijke maatregelen tegen het witwassen van geld doeltreffend zijn, moet, rekening houdend met alle relevante omstandigheden en bewijzen, een veroordeling mogelijk zijn zonder dat daarvoor exact dient te worden vastgesteld met welke criminele activiteit het voorwerp is verkregen, of zonder dat er sprake dient te zijn van een eerdere of gelijktijdige veroordeling voor die criminele activiteit. Overeenkomstig hun nationale rechtsstelsel moeten de lidstaten hiervoor kunnen zorgen met andere middelen dan wetgeving. Vervolging wegens het witwassen van geld mag ook niet worden belemmerd door het feit dat de criminele activiteit werd gepleegd in een andere lidstaat of in een derde land, onder de voorwaarden van deze richtlijn.

(13)

Deze richtlijn beoogt het witwassen van geld strafbaar te stellen wanneer het opzettelijk heeft plaatsgevonden en in de wetenschap dat het voorwerp uit criminele activiteiten werd verkregen. In die context mag deze richtlijn geen onderscheid maken tussen situaties waarin een voorwerp rechtstreeks uit criminele activiteiten is verkregen en situaties waarin het indirect uit criminele activiteiten is verkregen, in overeenstemming met de ruime definitie van „opbrengsten” in Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad (5). In ieder geval moet bij het beoordelen of het voorwerp uit criminele activiteit is verkregen en of de betrokkene dit wist, rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de zaak, zoals het feit dat de waarde van het voorwerp niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de beklaagde of het feit dat de criminele activiteit en de verwerving van het voorwerp hebben plaatsgevonden binnen hetzelfde tijdsbestek. Opzet en wetenschap kunnen worden afgeleid uit objectieve, feitelijke omstandigheden. Aangezien deze richtlijn voorziet in minimumvoorschriften inzake de definitie van strafbare feiten en in sancties op het gebied van het witwassen van geld, staat het de lidstaten vrij om strengere strafrechtelijke bepalingen op dat gebied vast te stellen of te handhaven. lidstaten moeten bijvoorbeeld kunnen bepalen dat het roekeloos of als gevolg van ernstige nalatigheid witwassen van geld een strafbaar feit vormt. Verwijzingen in deze richtlijn naar het witwassen van geld als gevolg van nalatigheid moeten als zodanig worden opgevat voor de lidstaten die dergelijk gedrag strafbaar stellen.

(14)

Teneinde het witwassen van geld in de hele Unie tegen te gaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat dit strafbaar wordt gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste vier jaar. Die verplichting doet geen afbreuk aan de individualisering en de toepassing van sancties en de uitvoering van veroordelingen op grond van de concrete omstandigheden van elk afzonderlijk geval. De lidstaten moeten ook voorzien in bijkomende sancties of maatregelen, zoals boeten, tijdelijke of permanente uitsluiting van toegang tot overheidsfinanciering, waaronder aanbestedingsprocedures, subsidies en concessies, een tijdelijk verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten of een tijdelijk verbod op kandidaatstelling voor een verkozen of openbaar ambt. Die verplichting doet geen afbreuk aan de vrijheid van de rechter of de rechtbank om te bepalen of er, rekening houdend met alle omstandigheden van het concrete geval, al dan niet bijkomende sancties of maatregelen moeten worden opgelegd.

(15)

Hoewel er geen verplichting bestaat om hogere straffen op te leggen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de rechter of de rechtbank de in deze richtlijn omschreven verzwarende omstandigheden kan laten meewegen bij de veroordeling van daders. Het behoort tot de beoordelingsvrijheid van de rechter of de rechtbank om te bepalen of de specifieke verzwarende omstandigheden worden meegewogen, rekening houdend met alle feiten van het concrete geval. De lidstaten mogen niet verplicht zijn in verzwarende omstandigheden te voorzien wanneer in het nationale recht is bepaald dat de strafbare feiten als vermeld in Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (6) of strafbare feiten die door als meldingsplichtige optredende natuurlijke personen zijn gepleegd in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten, strafbaar moeten worden gesteld als afzonderlijke strafbare feiten en dit strengere sancties tot gevolg kan hebben.

(16)

De bevriezing en de confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven doen de financiële prikkels voor criminaliteit teniet. Richtlijn 2014/42/EU voorziet in minimumregels voor de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in strafzaken. Die richtlijn verlangt ook dat de Commissie verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering ervan en, indien nodig, dat zij passende voorstellen indient. De lidstaten moeten ten minste de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven waarborgen in alle in Richtlijn 2014/42/EU bedoelde gevallen. Daarnaast moeten de lidstaten serieus nadenken over het mogelijk maken van confiscatie in alle gevallen waarin er geen strafrechtelijke procedure kan worden ingeleid of afgerond, waaronder gevallen waarin de dader overleden is. De Commissie zal, in een verklaring bij Richtlijn 2014/42/EU, overeenkomstig het verzoek van het Europees Parlement en de Raad, een verslag indienen met een analyse van de haalbaarheid en mogelijke voordelen van invoering van nadere gemeenschappelijke regels voor de confiscatie van voorwerpen die afkomstig zijn van activiteiten van criminele aard, ook bij ontstentenis van een veroordeling van een specifieke persoon of specifieke personen voor die activiteiten. Bij die analyse zal rekening worden gehouden met de verschillen tussen de rechtstradities en rechtsstelsels van de lidstaten.

(17)

Gelet op de mobiliteit van de plegers en de opbrengsten van criminele activiteiten, alsmede op de complexe grensoverschrijdende onderzoeken die nodig zijn om het witwassen van geld te bestrijden, moeten alle lidstaten hun rechtsmacht zodanig vaststellen dat de bevoegde autoriteiten dergelijke activiteiten kunnen onderzoeken en vervolgen. De lidstaten moeten er daarbij voor zorgen dat hun rechtsmacht zich uitstrekt tot situaties waarin een strafbaar feit met behulp van informatie- en communicatietechnologie vanaf hun grondgebied is gepleegd, ongeacht of die technologie zich al dan niet op hun grondgebied bevindt.

(18)

Krachtens Kaderbesluit 2009/948/JBZ (7) en Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (8) moeten de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten waar parallelle strafprocedures worden gevoerd wegens dezelfde feiten en ten aanzien van dezelfde personen met de bijstand van Eurojust overgaan tot rechtstreeks onderling overleg, met name om te waarborgen dat alle onder deze richtlijn vallende strafbare feiten worden vervolgd.

(19)

Om witwaszaken naar behoren te kunnen onderzoeken en vervolgen, moeten degenen die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek naar of de vervolging van zulke strafbare feiten, gebruik kunnen maken van doeltreffende onderzoeksmiddelen, zoals die welke worden gebruikt bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit of andere ernstige misdrijven. Daarbij moet worden gewaarborgd dat er voldoende personeel en gerichte scholing, middelen en actuele technologische capaciteit beschikbaar zijn. Bij het gebruik van die middelen overeenkomstig het nationale recht moet gericht worden gewerkt en moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en met de aard en de ernst van de strafbare feiten waarop het onderzoek betrekking heeft, en moet het recht op bescherming van persoonsgegevens worden nageleefd.

(20)

Deze richtlijn vervangt een aantal bepalingen van Kaderbesluit 2001/500/JBZ voor de lidstaten die door deze richtlijn gebonden zijn.

(21)

Deze richtlijn eerbiedigt de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) erkende beginselen, eerbiedigt de grondrechten en de fundamentele vrijheden en neemt de met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht, waaronder die welke zijn neergelegd in de titels II, III, V en VI daarvan, die onder meer betrekking hebben op het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de beginselen inzake legaliteit en evenredigheid van strafbare feiten en sancties, die ook het vereiste van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorzienbaarheid in het strafrecht omvatten, het vermoeden van onschuld alsmede het recht van verdachten en beklaagden op toegang tot een advocaat, het recht om zichzelf niet te belasten en het recht op een eerlijk proces. Deze richtlijn dient overeenkomstig die rechten en beginselen te worden toegepast, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en andere mensenrechtenverplichtingen uit hoofde van het internationaal recht.

(22)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, met name het stellen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties in alle lidstaten op het witwassen van geld, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(23)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.

(24)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat. Kaderbesluit 2001/500/JBZ blijft bindend voor en van toepassing in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn stelt minimumvoorschriften vast voor de definitie van strafbare feiten en sancties op het gebied van het witwassen van geld.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op het witwassen van geld waarbij voorwerpen betrokken zijn die afkomstig zijn uit strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, waarvoor de specifieke bepalingen van Richtlijn (EU) 2017/1371 gelden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   

„criminele activiteit”

: iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van een strafbaar feit dat overeenkomstig het nationale recht strafbaar is gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor lidstaten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, een strafbaar feit dat strafbaar is gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden. In elk geval worden strafbare feiten in de volgende categorieën als criminele activiteit aangemerkt:

a)

deelname aan een georganiseerde criminele groep en racketeering, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Kaderbesluit 2008/841/JBZ;

b)

terrorisme, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (9);

c)

mensenhandel en migrantensmokkel, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (10) en Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad (11);

d)

seksuele uitbuiting, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad (12);

e)

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad (13);

f)

illegale wapenhandel;

g)

illegale handel in gestolen goederen en andere goederen;

h)

corruptie, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (14) en in Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad (15);

i)

fraude, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (16);

j)

valsemunterij, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad (17);

k)

namaak van producten en productpiraterij;

l)

milieucriminaliteit, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) of elk strafbaar feit vermeld in Richtlijn 2009/123/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);

m)

moord en doodslag, zware mishandeling;

n)

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;

o)

roof of diefstal;

p)

smokkel;

q)

fiscale misdrijven met betrekking tot directe en indirecte belastingen, zoals neergelegd in het nationale recht;

r)

afpersing;

s)

vervalsing;

t)

piraterij;

u)

handel met voorkennis en marktmanipulatie, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad (20);

v)

cybercriminaliteit, met inbegrip van elk strafbaar feit vermeld in Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad (21);

2.   „voorwerp”: goederen van eender welke soort, lichamelijk dan wel onlichamelijk, roerend dan wel onroerend, materieel dan wel immaterieel, en rechtsbescheiden of instrumenten in eender welke vorm, ook elektronisch of digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

3.   „rechtspersoon”: elke entiteit met rechtspersoonlijkheid krachtens het toepasselijke recht, met uitzondering van staten of overheidsinstanties bij de uitoefening van hun staatsgezag en van publiekrechtelijke internationale organisaties.

Artikel 3

Witwasdelicten

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende gedragingen strafbaar worden gesteld indien er sprake is van opzet:

a)

de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze uit een criminele activiteit zijn verkregen, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of met het oogmerk een bij een dergelijke activiteit betrokken persoon te helpen aan de rechtsgevolgen van zijn daden te ontkomen;

b)

het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze uit een criminele activiteit zijn verkregen;

c)

de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze uit een criminele activiteit zijn verkregen.

2.   De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld als de dader vermoedde of had moeten weten dat het voorwerp uit criminele activiteiten was verkregen.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

a)

een voorafgaande of gelijktijdige veroordeling voor de criminele activiteit waarmee het voorwerp is verkregen, geen voorwaarde is voor een veroordeling voor de strafbare feiten bedoeld in de leden 1 en 2;

b)

een veroordeling voor de in de leden 1 en 2 bedoelde strafbare feiten mogelijk is indien is aangetoond dat het voorwerp uit een criminele activiteit is verkregen, zonder dat alle feitelijke elementen of alle omstandigheden in verband met die criminele activiteit, waaronder de identiteit van de dader, aangetoond hoeven te worden;

c)

de in de leden 1 en 2 bedoelde strafbare feiten ook betrekking hebben op voorwerpen die zijn verkregen uit gedragingen die plaatsvonden op het grondgebied van een andere lidstaat of van een derde land, indien die gedragingen een criminele activiteit zouden hebben gevormd mochten zij binnenslands hebben plaatsgevonden.

4.   In het geval lid 3, onder c), van dit artikel kunnen de lidstaten daarnaast verlangen dat de betrokken gedragingen een strafbaar feit vormen krachtens het nationale recht van de andere lidstaat of van het derde land waar die gedragingen werden gesteld, behalve als die gedragingen moeten worden aangemerkt als een van de in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met e) en h), bedoelde strafbare feiten en als omschreven in het toepasselijke Unierecht.

5.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1, onder a) en onder b), bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld indien zij worden gepleegd door personen die de criminele activiteit waaruit het voorwerp is verkregen, hebben gepleegd of hierbij waren betrokken.

Artikel 4

Medeplichtigheid, uitlokking en poging

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat medeplichtigheid aan, uitlokking van en poging tot het plegen van een in artikel 3, leden 1 en 5, bedoeld feit strafbaar worden gesteld.

Artikel 5

Sancties voor natuurlijke personen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten kunnen worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3, leden 1 en 5, bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste vier jaar.

3.   Daarnaast nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat natuurlijke personen die strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 3 en 4, hebben gepleegd, waar nodig, onderworpen worden aan aanvullende sancties of maatregelen.

Artikel 6

Verzwarende omstandigheden

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de hierna genoemde omstandigheden met betrekking tot de in artikel 3, leden 1 en 5, en artikel 4 bedoelde strafbare feiten als verzwarende omstandigheid worden beschouwd wanneer:

a)

het strafbare feit werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ, of

b)

de dader een meldingsplichtige entiteit is in de zin van artikel 2 van Richtlijn (EU) 2015/849 en het strafbare feit heeft gepleegd in het kader van de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat de hierna genoemde omstandigheden met betrekking tot de in artikel 3, leden 1 en 5, en artikel 4, bedoelde strafbare feiten als verzwarende omstandigheden worden beschouwd:

a)

het witgewassen voorwerp heeft een aanzienlijke waarde, of

b)

het witgewassen voorwerp is afkomstig van een van de in artikel 2, punt 1), onder a) tot en met e) en h), bedoelde strafbare feiten.

Artikel 7

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor alle in artikel 3, leden 1 en 5, en artikel 4 genoemde strafbare feiten die in hun voordeel zijn gepleegd door personen die individueel dan wel als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreden en die in de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:

a)

een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b)

een bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

een bevoegdheid om binnen de rechtspersoon controle uit te oefenen.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld indien als gevolg van een gebrek aan toezicht of controle door een in lid 1 van dit artikel bedoelde persoon, een van de in artikel 3, leden 1 en 5, en artikel 4 genoemde strafbare feiten kon worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.

3.   De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2 van dit artikel staat niet in de weg van strafrechtelijke vervolging van natuurlijke personen die een van de in artikel 3, leden 1 en 5, en artikel 4 bedoelde strafbare feiten plegen, daartoe aanzetten of eraan medeplichtig zijn.

Artikel 8

Sancties voor rechtspersonen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon die op grond van artikel 7 aansprakelijk is gesteld, kan worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, waaronder al dan niet strafrechtelijke geldboeten en eventuele andere sancties, zoals:

a)

uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun;

b)

tijdelijke of permanente uitsluiting van toegang tot overheidsfinanciering, waaronder aanbestedingsprocedures, subsidies en concessies;

c)

een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

d)

plaatsing onder toezicht van de rechter;

e)

een rechterlijk bevel tot liquidatie;

f)

tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.

Artikel 9

Confiscatie

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun bevoegde autoriteiten in overeenstemming met Richtlijn 2014/42/EU in voorkomend geval de opbrengsten van en de hulpmiddelen die werden gebruikt of bestemd waren om te worden gebruikt bij het plegen of het bijdragen aan het plegen van een van de in deze richtlijn genoemde strafbare feiten, bevriezen of in beslag nemen.

Artikel 10

Rechtsmacht

1.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten, indien:

a)

het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van die lidstaat is gepleegd;

b)

het strafbare feit door een van zijn onderdanen is gepleegd.

2.   Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht uit te breiden naar in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, indien:

a)

de dader zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van die lidstaat heeft;

b)

het strafbare feit is gepleegd ten voordele van een op het grondgebied van die lidstaat gevestigde rechtspersoon.

3.   Indien meer dan één lidstaat rechtsmacht heeft ten aanzien van een in de artikelen 3 en 4 bedoeld strafbaar feit en elk van hen ten aanzien van dezelfde feiten op geldige wijze vervolging kan instellen, bepalen de betrokken lidstaten in onderling overleg welk van hen de dader zal vervolgen, teneinde de procedure in één lidstaat te concentreren.

Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende factoren:

a)

het grondgebied van de lidstaat waar het strafbare feit is gepleegd;

b)

de nationaliteit of verblijfplaats van de dader;

c)

het land van oorsprong van het slachtoffer of de slachtoffers, en

d)

het grondgebied waarop de dader werd aangetroffen.

In voorkomend geval wordt de zaak overeenkomstig artikel 12 van Kaderbesluit 2009/948/JBZ naar Eurojust verwezen.

Artikel 11

Onderzoeksmiddelen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat doeltreffende onderzoeksmiddelen, zoals die welke worden gebruikt bij de bestrijding van georganiseerde of andere zware criminaliteit, ter beschikking staan van personen, eenheden of diensten die bevoegd zijn voor het onderzoeken of vervolgen van de in artikel 3, leden 1 en 5, en artikel 4 bedoelde strafbare feiten.

Artikel 12

Vervanging van een aantal bepalingen van Kaderbesluit 2001/500/JBZ

Deze richtlijn komt in de plaats van artikel 1, onder b), en artikel 2 van Kaderbesluit 2001/500/JBZ ten aanzien van de lidstaten die door deze richtlijn gebonden zijn, onverminderd de verplichtingen van die lidstaten met betrekking tot de termijn voor de omzetting van dat kaderbesluit in nationaal recht.

Voor de lidstaten die gebonden zijn door deze richtlijn, gelden verwijzingen naar de bepalingen in het eerste lid van het Kaderbesluit 2001/500/JBZ als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 13

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 3 december 2020 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

Verslaglegging

De Commissie dient uiterlijk 3 december 2022 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen.

Voorts dient de Commissie uiterlijk 3 december 2023 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin een beoordeling wordt verricht van de toegevoegde waarde van deze richtlijn voor de bestrijding van het witwassen van geld alsmede van de gevolgen van deze richtlijn voor de fundamentele rechten en vrijheden. Indien nodig dient de Commissie op basis van dit verslag een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van deze richtlijn. Daarbij houdt de Commissie rekening met de door de lidstaten verstrekte informatie.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

K. EDTSTADLER


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 oktober 2018.

(2)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(3)  Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1).

(4)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(5)  Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).

(6)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(7)  Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42).

(8)  Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1).

(9)  Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).

(10)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(11)  Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).

(13)  Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8).

(14)  Akte van de Raad van 26 mei 1997 tot opstelling op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (PB C 195 van 25.6.1997, blz. 1).

(15)  Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54).

(16)  Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (PB L 149 van 2.6.2001, blz. 1).

(17)  Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PB L 151 van 21.5.2014, blz. 1).

(18)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(19)  Richtlijn 2009/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken (PB L 280 van 27.10.2009, blz. 52).

(20)  Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik) (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 179).

(21)  Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PB L 218 van 14.8.2013, blz. 8).


BESLUITEN

12.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/31


BESLUIT (EU) 2018/1674 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 oktober 2018

tot wijziging van Beschikking 2003/17/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in de Federale Republiek Brazilië verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad van groenvoedergewassen en gewassen voor de teelt van zaaigranen en de gelijkwaardigheid van in de Federale Republiek Brazilië voortgebrachte zaaizaden van groenvoedergewassen en zaaigranen, alsook wat betreft de gelijkwaardigheid van in de Republiek Moldavië verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaigranen, gewassen voor de teelt van groentezaad en gewassen voor de teelt van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen en de gelijkwaardigheid van in de Republiek Moldavië voortgebrachte zaaigranen, groentezaden en zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2003/17/EG van de Raad (3) is bepaald dat veldkeuringen van bepaalde gewassen voor de teelt van zaaizaad die in de daarin vermelde derde landen worden verricht, onder bepaalde voorwaarden moeten worden beschouwd als gelijkwaardig aan overeenkomstig het recht van de Unie verrichte veldkeuringen en dat het zaaizaad van bepaalde soorten groenvoedergewassen, granen, bieten en oliehoudende planten en vezelgewassen dat in die landen is voortgebracht, onder bepaalde voorwaarden moet worden beschouwd als gelijkwaardig aan zaad dat overeenkomstig het recht van de Unie is voortgebracht.

(2)

De Federale Republiek Brazilië („Brazilië”) heeft bij de Commissie een verzoek ingediend om de gelijkwaardigheid te erkennen van zijn systeem van veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad van groenvoedergewassen en gewassen voor de teelt van zaaigranen, alsmede van de in Brazilië voortgebrachte en gecertificeerde zaaizaden van groenvoedergewassen en zaaigranen.

(3)

De Commissie heeft de wetgeving van Brazilië ter zake onderzocht en, op basis van een in 2016 verrichte audit betreffende het systeem van officiële controles en van de certificering van zaaizaad van groenvoedergewassen en zaaigranen in Brazilië en de gelijkwaardigheid van de wetgeving met de Unievoorschriften, een verslag met haar bevindingen gepubliceerd, getiteld: „Eindverslag van een van 11 april 2016 tot 19 april 2016 in Brazilië verrichte audit teneinde het systeem van officiële controles en certificering van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van dat systeem met de voorschriften van de Europese Unie te evalueren”.

(4)

Naar aanleiding van de audit is geconcludeerd dat de veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad, de bemonstering, het onderzoek en de officiële controles achteraf van zaaizaad van groenvoedergewassen en zaaigranen naar behoren worden verricht en voldoen aan de voorwaarden van bijlage II bij Beschikking 2003/17/EG en de desbetreffende voorschriften van de Richtlijnen 66/401/EEG (4) en 66/402/EEG (5) van de Raad. Voorts is geconcludeerd dat de nationale autoriteiten die in Brazilië belast zijn met de uitvoering van de certificering voor zaaizaad, bekwaam zijn en naar behoren functioneren.

(5)

De Republiek Moldavië heeft bij de Commissie een verzoek ingediend om de gelijkwaardigheid te erkennen van zijn systeem van veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaigranen, groentezaad en zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, alsmede van de in de Republiek Moldavië voortgebrachte en gecertificeerde zaaigranen, groentezaden en zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen.

(6)

De Commissie heeft de wetgeving van de Republiek Moldavië ter zake onderzocht en, op basis van een in 2016 verrichte audit betreffende het systeem van officiële controles en van de certificering van zaaigranen, groentezaden en zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen in de Republiek Moldavië en de gelijkwaardigheid van de wetgeving met de Unievoorschriften, een verslag met haar bevindingen gepubliceerd, getiteld: „Eindverslag van een van 14 juni tot 21 juni 2016 in de Republiek Moldavië verrichte audit teneinde het systeem van officiële controles en certificering van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van dat systeem met de voorschriften van de Europese Unie te evalueren”.

(7)

Naar aanleiding van de audit is geconcludeerd dat de veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad, de bemonstering, het onderzoek en de officiële controles achteraf van zaaigranen, groentezaden en zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen, naar behoren worden verricht en voldoen aan de voorwaarden van bijlage II bij Beschikking 2003/17/EG en de desbetreffende voorschriften van de Richtlijnen 66/402/EEG, 2002/55/EG (6) en 2002/57/EG (7) van de Raad. Voorts is geconcludeerd dat de nationale autoriteiten die in de Republiek Moldavië belast zijn met de uitvoering van de certificering voor zaaizaad, bekwaam zijn en naar behoren functioneren.

(8)

Derhalve is het passend de gelijkwaardigheid te erkennen van de veldkeuringen die in Brazilië voor gewassen voor de teelt van zaaizaad van groenvoedergewassen en gewassen voor de teelt van zaaigranen worden uitgevoerd, alsmede van de in Brazilië voortgebrachte en door de autoriteiten van Brazilië officieel gecertificeerde zaaizaden van groenvoedergewassen en zaaigranen.

(9)

Het is tevens passend de gelijkwaardigheid te erkennen van de veldkeuringen die in de Republiek Moldavië voor gewassen voor de teelt van zaaigranen, groentezaad en zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen worden uitgevoerd, alsmede van de in de Republiek Moldavië voortgebrachte en door de autoriteiten van de Republiek Moldavië officieel gecertificeerde zaaigranen, groentezaden en zaaizaden van oliehoudende planten en vezelgewassen.

(10)

In de Unie is er vraag naar de invoer van groentezaad uit derde landen, waaronder de Republiek Moldavië. Daarom moet Beschikking 2003/17/EG gelden voor het in Richtlijn 2002/55/EG bedoelde officieel gecertificeerde groentezaad, zodat aan de vraag naar groentezaad van oorsprong uit de Republiek Moldavië, en in de toekomst uit andere derde landen, kan worden voldaan.

(11)

Gelet op de toepasselijke voorschriften van de International Seed Testing Association (ISTA) is het passend dat het betrokken derde land een officiële verklaring verstrekt dat het zaad is bemonsterd en onderzocht overeenkomstig de bepalingen van de International Rules for Seed Testing van de ISTA (de „ISTA-voorschriften”) wat betreft Orange International Seed Lot Certificates, en dat de partijen zaaizaad van een dergelijk certificaat worden voorzien.

(12)

Gezien het verstrijken van het „Derogatory experiment on seed sampling and seed analysis” vastgesteld in bijlage V, deel A, van de op 28 september 2000 door de Raad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) goedgekeurde beschikking inzake de OESO-programma's voor de certificering van rassen van zaaizaad in het internationale handelsverkeer, moeten vermeldingen van dat experiment worden geschrapt.

(13)

Vermeldingen van Kroatië als derde land moeten worden geschrapt in het licht van de toetreding van Kroatië tot de Unie in 2013.

(14)

Beschikking 2003/17/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzingen van Beschikking 2003/17/EG

Beschikking 2003/17/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„De veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad die in de in bijlage I bij deze beschikking genoemde derde landen voor de in die bijlage vermelde soorten worden verricht, worden beschouwd als gelijkwaardig aan overeenkomstig de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG en 2002/57/EG en Richtlijn 2002/55/EG van de Raad (*1) verrichte veldkeuringen, op voorwaarde dat zij:

(*1)  Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33).”."

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Mits aan de in punt B van bijlage II bij deze beschikking vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt zaaizaad van de in bijlage I bij deze beschikking vermelde soorten dat in de in die bijlage genoemde derde landen is voortgebracht en door de in die bijlage vermelde autoriteiten officieel is gecertificeerd, beschouwd als gelijkwaardig aan zaad dat voldoet aan de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG.”.

3)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Wanneer gelijkwaardig zaaizaad in de Gemeenschap opnieuw wordt geëtiketteerd en verpakt („re-labelling” en „re-fastening”) als bedoeld in de OESO-programma’s voor de certificering van rassen van zaaizaad in het internationale handelsverkeer, zijn de in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG vastgestelde voorschriften betreffende het opnieuw sluiten van verpakkingen met in de Gemeenschap voortgebracht zaaizaad van overeenkomstige toepassing.

De eerste alinea geldt onverminderd de voor dergelijke handelingen geldende OESO-voorschriften.”;

b)

in lid 2 wordt punt b) vervangen door:

„b)

voor kleine EG-verpakkingen als bedoeld in Richtlijn 66/401/EEG, 2002/54/EG of 2002/55/EG.”.

4)

De bijlagen bij Beschikking 2003/17/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

K. EDTSTADLER


(1)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 76.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 september 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 9 oktober 2018.

(3)  Beschikking 2003/17/EG van de Raad van 16 december 2002 betreffende de gelijkwaardigheid van in derde landen verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van in derde landen voortgebracht zaaizaad (PB L 8 van 14.1.2003, blz. 10).

(4)  Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66).

(5)  Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66).

(6)  Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33).

(7)  Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).


BIJLAGE

De bijlagen I en II bij Beschikking 2003/17/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de tabel worden de volgende vermeldingen in alfabetische volgorde ingevoegd:

„BR

Ministry of Agriculture, Livestock and Food Supply

Esplanada dos Ministérios, bloco D

70.043-900 Brasilia-DF

66/401/EEG

66/402/EEG”

„MD

National Agency for Food Safety (ANSA)

str. Mihail Kogălniceanu 63,

MD-2009, Chișinau

66/402/EEG

2002/55/EG

2002/57/EG”

b)

in de voetnoot van de in punt a) bedoelde tabel worden de volgende vermeldingen in alfabetische volgorde ingevoegd: „BR — Brazilië”, „MD — Republiek Moldavië”;

c)

in de voetnoot van die tabel wordt de vermelding „HR — Kroatië” geschrapt.

2)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan punt A, onder 1, wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

groentezaad, voor zover het zaaizaad van de in Richtlijn 2002/55/EG bedoelde soorten betreft.”;

b)

punt B wordt als volgt gewijzigd:

i)

aan punt 1, eerste alinea, wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

groentezaad, voor zover het zaaizaad van de in Richtlijn 2002/55/EG bedoelde soorten betreft.”;

ii)

in punt 2.1 wordt na het derde streepje het volgende streepje ingevoegd:

„—

Richtlijn 2002/55/EG, bijlage II,”;

iii)

punt 2.2 wordt vervangen door:

„2.2

Met het oog op het onderzoek om na te gaan of aan de voorwaarden van punt 2.1 is voldaan, moeten overeenkomstig de ISTA-voorschriften officieel of onder officieel toezicht monsters worden genomen waarvan het gewicht in overeenstemming is met het voor de betrokken methoden vastgestelde gewicht, rekening houdend met de gewichten die zijn vastgesteld in:

Richtlijn 66/401/EEG, bijlage III, kolommen 3 en 4,

Richtlijn 66/402/EEG, bijlage III, kolommen 3 en 4,

Richtlijn 2002/54/EG, bijlage II, tweede regel,

Richtlijn 2002/55/EG, bijlage III,

Richtlijn 2002/57/EG, bijlage III, kolommen 3 en 4.”;

iv)

punt 2.3 wordt vervangen door:

„2.3

Het onderzoek moet officieel of onder officieel toezicht worden uitgevoerd overeenkomstig de ISTA-voorschriften.”;

v)

punt 2.4 wordt geschrapt;

vi)

in punt 3.1 wordt het tweede streepje vervangen door:

„—

de vermelding dat het zaad is bemonsterd en onderzocht overeenkomstig internationaal gangbare methoden, luidende als volgt: „Door … (naam of ledencode van het door de ISTA erkende proefstation voor zaadcontrole) bemonsterd en onderzocht overeenkomstig de bepalingen van de International Rules for Seed Testing van de ISTA wat betreft Orange International Seed Lot Certificates”,”;

vii)

punt 4 wordt vervangen door:

„4.

Partijen zaad moeten voorzien zijn van een Orange International Seed Lot Certificate van de ISTA met de gegevens over de in punt 2 bedoelde voorwaarden.”.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

12.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/36


BESLUIT (EU) 2018/1675 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 2 oktober 2018

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Nederland — EGF/2018/001 NL/Financiële dienstverlening)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1), en met name artikel 15, lid 4,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 13,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) heeft tot doel steun te verlenen aan werknemers die werkloos zijn geworden en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, doordat de wereldwijde financiële en economische crisis aanhoudt, of door een nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren.

(2)

Conform artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3), mag het EFG het jaarlijks maximumbedrag van 150 miljoen EUR (prijzen 2011) niet overschrijden.

(3)

Op 23 februari 2018 heeft Nederland een aanvraag ingediend om middelen uit het EFG ter beschikking te stellen voor ontslagen bij twintig ondernemingen die actief zijn in de sector financiële dienstverlening in de volgende regio’s: Friesland, Drenthe en Overijssel in Nederland. Overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 heeft Nederland aanvullende gegevens verstrekt. De aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit het EFG overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1309/2013.

(4)

Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 1 192 500 EUR te leveren in het kader van de door Nederland ingediende aanvraag.

(5)

Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 wordt een bedrag van 1 192 500 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van 2 oktober 2018.

Gedaan te Straatsburg, 2 oktober 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

J. BOGNER-STRAUSS


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


Rectificaties

12.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/38


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 243 van 15 september 2009 )

Bladzijde 11, artikel 19, lid 2, tweede alinea:

in plaats van:

„De gegevens mogen uitsluitend in het VIS worden ingevoerd door naar behoren bevoegde consulaire medewerkers overeenkomstig artikel 6, lid 1, artikel 7, en artikel 9, leden 5 en 6, van de VIS-verordening.”,

lezen:

„De gegevens mogen uitsluitend in het VIS worden ingevoerd door naar behoren bevoegde consulaire medewerkers overeenkomstig artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 9, punten 5 en 6, van de VIS-verordening.”.

Bladzijde 23, artikel 54, punt 3, onder b), inleidende zin:

in plaats van:

„b)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:”,

lezen:

„b)

punt 4 wordt als volgt gewijzigd:”.


12.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/39


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 218 van 13 augustus 2008 )

Bladzijden 64 en 65, artikel 5, lid 1:

in plaats van:

„1.   Alleen de volgende categorieën gegevens worden in het VIS opgeslagen:

a)

alfanumerieke gegevens betreffende de aanvrager en de aangevraagde, afgegeven, geweigerde, nietig verklaarde, ingetrokken of verlengde visa, als bedoeld in artikel 9, leden 1 tot en met 4, en de artikelen 10 tot en met 14;

b)

foto’s als bedoeld in artikel 9, lid 5;

c)

vingerafdrukgegevens als bedoeld in artikel 9, lid 6;

d)

koppelingen naar andere aanvragen als bedoeld in artikel 8, leden 3 en 4.”,

lezen:

„1.   Alleen de volgende categorieën gegevens worden in het VIS opgeslagen:

a)

alfanumerieke gegevens betreffende de aanvrager en de aangevraagde, afgegeven, geweigerde, nietig verklaarde, ingetrokken of verlengde visa, als bedoeld in artikel 9, punten 1 tot en met 4, en de artikelen 10 tot en met 14;

b)

foto’s als bedoeld in artikel 9, punt 5;

c)

vingerafdrukgegevens als bedoeld in artikel 9, punt 6;

d)

koppelingen naar andere aanvragen als bedoeld in artikel 8, leden 3 en 4.”.

Bladzijde 68, artikel 15, lid 2, onder d):

in plaats van:

„d)

de achternaam, voornaam en het adres van de natuurlijke persoon of de naam en het adres van het bedrijf/andere organisatie, als bedoeld in artikel 9, lid 4, onder f);”,

lezen:

„d)

de achternaam, voornaam en het adres van de natuurlijke persoon of de naam en het adres van het bedrijf/andere organisatie, als bedoeld in artikel 9, punt 4, onder f);”.

Bladzijde 69, artikel 17, punten 12, 13 en 14:

in plaats van:

„12.

de gevallen waarin de in artikel 9, lid 6, bedoelde gegevens feitelijk niet konden worden verstrekt overeenkomstig de tweede zin van artikel 8, lid 5;

13.

de gevallen waarin de in artikel 9, lid 6, bedoelde gegevens om wettelijke redenen niet vereist waren, overeenkomstig de tweede zin van artikel 8, lid 5;

14.

de gevallen waarin een visum werd geweigerd aan een persoon die de in artikel 9, lid 6, bedoelde gegevens feitelijk niet kon verstrekken, overeenkomstig de tweede zin van artikel 8, lid 5.”,

lezen:

„12.

de gevallen waarin de in artikel 9, punt 6, bedoelde gegevens feitelijk niet konden worden verstrekt overeenkomstig de tweede zin van artikel 8, lid 5;

13.

de gevallen waarin de in artikel 9, punt 6, bedoelde gegevens om wettelijke redenen niet vereist waren, overeenkomstig de tweede zin van artikel 8, lid 5;

14.

de gevallen waarin een visum werd geweigerd aan een persoon die de in artikel 9, punt 6, bedoelde gegevens feitelijk niet kon verstrekken, overeenkomstig de tweede zin van artikel 8, lid 5.”.

Bladzijde 70, artikel 19, lid 2, onder a):

in plaats van:

„a)

de statusinformatie en de uit het aanvraagformulier overgenomen gegevens bedoeld in artikel 9, leden 2 en 4;”,

lezen:

„a)

de statusinformatie en de uit het aanvraagformulier overgenomen gegevens bedoeld in artikel 9, punten 2 en 4;”.

Bladzijde 70, artikel 20, lid 1, tweede alinea:

in plaats van:

„Wanneer de vingerafdrukken van de betrokkene niet kunnen worden gebruikt, of wanneer het zoeken aan de hand van de vingerafdrukken geen resultaat oplevert, wordt gezocht aan de hand van de gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder a) en/of c); er kan worden gezocht in combinatie met de gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder b).”,

lezen:

„Wanneer de vingerafdrukken van de betrokkene niet kunnen worden gebruikt, of wanneer het zoeken aan de hand van de vingerafdrukken geen resultaat oplevert, wordt gezocht aan de hand van de gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder a) en/of c); er kan worden gezocht in combinatie met de gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder b).”.

Bladzijde 70, artikel 20, lid 2, onder b):

in plaats van:

„b)

de uit het aanvraagformulier overgenomen gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4;”,

lezen:

„b)

de uit het aanvraagformulier overgenomen gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4;”.

Bladzijden 70 en 71, artikel 21:

in plaats van:

„Artikel 21

Toegang tot gegevens voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor asielaanvragen

1.   Uitsluitend om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag overeenkomstig de artikelen 9 en 21 van Verordening (EG) nr. 343/2003, hebben de bevoegde asielautoriteiten toegang om te zoeken aan de hand van de vingerafdrukken van de asielzoeker.

Wanneer de vingerafdrukken van de asielzoeker niet kunnen worden gebruikt, of wanneer het zoeken aan de hand van de vingerafdrukken geen resultaat oplevert, wordt gezocht aan de hand van de gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder a) en/of c); er kan worden gezocht in combinatie met de gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder b).

2.   Indien uit het zoeken aan de hand van de in lid 1 genoemde gegevens blijkt dat in het VIS is geregistreerd dat een visum is afgegeven waarvan de geldigheidsduur niet meer dan zes maanden vóór de datum van de asielaanvraag is verstreken en/of waarvan de geldigheidsduur is verlengd tot niet meer dan zes maanden vóór de datum van de asielaanvraag, wordt de bevoegde asielautoriteit, uitsluitend met het oog op de in lid 1 genoemde doeleinden, toegang verleend om de volgende gegevens van het aanvraagdossier van de betrokkene, en, wat betreft de onder g) genoemde gegevens, van de echtgeno(o)t(e) en de kinderen, als bedoeld in artikel 8, lid 4, te raadplegen:

a)

het nummer van de aanvraag en de autoriteit die het visum heeft afgegeven of verlengd, met vermelding of die autoriteit het visum namens een andere lidstaat heeft afgegeven;

b)

de uit het aanvraagformulier overgenomen gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder a) en b);

c)

het soort visum;

d)

de geldigheidsduur van het visum;

e)

de voorgenomen verblijfsduur;

f)

foto’s;

g)

de gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder a) en b), van de daaraan gekoppelde aanvraagdossiers betreffende de echtgeno(o)t(e) en de kinderen.

3.   Raadpleging van het VIS overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel geschiedt alleen door de aangewezen nationale autoriteiten als bedoeld in artikel 21, lid 6, van Verordening (EG) nr. 343/2003.”,

lezen:

„Artikel 21

Toegang tot gegevens voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor asielaanvragen

1.   Uitsluitend om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag overeenkomstig de artikelen 9 en 21 van Verordening (EG) nr. 343/2003, hebben de bevoegde asielautoriteiten toegang om te zoeken aan de hand van de vingerafdrukken van de asielzoeker.

Wanneer de vingerafdrukken van de asielzoeker niet kunnen worden gebruikt, of wanneer het zoeken aan de hand van de vingerafdrukken geen resultaat oplevert, wordt gezocht aan de hand van de gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder a) en/of c); er kan worden gezocht in combinatie met de gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder b).

2.   Indien uit het zoeken aan de hand van de in lid 1 genoemde gegevens blijkt dat in het VIS is geregistreerd dat een visum is afgegeven waarvan de geldigheidsduur niet meer dan zes maanden vóór de datum van de asielaanvraag is verstreken en/of waarvan de geldigheidsduur is verlengd tot niet meer dan zes maanden vóór de datum van de asielaanvraag, wordt de bevoegde asielautoriteit, uitsluitend met het oog op de in lid 1 genoemde doeleinden, toegang verleend om de volgende gegevens van het aanvraagdossier van de betrokkene, en, wat betreft de onder g) genoemde gegevens, van de echtgeno(o)t(e) en de kinderen, als bedoeld in artikel 8, lid 4, te raadplegen:

a)

het nummer van de aanvraag en de autoriteit die het visum heeft afgegeven of verlengd, met vermelding of die autoriteit het visum namens een andere lidstaat heeft afgegeven;

b)

de uit het aanvraagformulier overgenomen gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder a) en b);

c)

het soort visum;

d)

de geldigheidsduur van het visum;

e)

de voorgenomen verblijfsduur;

f)

foto’s;

g)

de gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder a) en b), van de daaraan gekoppelde aanvraagdossiers betreffende de echtgeno(o)t(e) en de kinderen.

3.   Raadpleging van het VIS overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel geschiedt alleen door de aangewezen nationale autoriteiten als bedoeld in artikel 21, lid 6, van Verordening (EG) nr. 343/2003.”.

Bladzijde 71, artikel 22, lid 1, tweede alinea:

in plaats van:

„Wanneer de vingerafdrukken van de asielzoeker niet kunnen worden gebruikt, of wanneer het zoeken aan de hand van de vingerafdrukken geen resultaat oplevert, wordt gezocht aan de hand van de gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder a) en/of c); er kan worden gezocht in combinatie met de gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder b).”,

lezen:

„Wanneer de vingerafdrukken van de asielzoeker niet kunnen worden gebruikt, of wanneer het zoeken aan de hand van de vingerafdrukken geen resultaat oplevert, wordt gezocht aan de hand van de gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder a) en/of c); er kan worden gezocht in combinatie met de gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder b).”.

Bladzijde 71, artikel 22, lid 2, onder b):

in plaats van:

„b)

de uit het aanvraagformulier overgenomen gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder a), b) en c);”,

lezen:

„b)

de uit het aanvraagformulier overgenomen gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder a), b) en c);”.

Bladzijde 71, artikel 22, lid 2, onder e):

in plaats van:

„e)

de gegevens bedoeld in artikel 9, lid 4, onder a) en b), van de daaraan gekoppelde aanvraagdossiers betreffende de echtgeno(o)t(e) en de kinderen.”,

lezen:

„e)

de gegevens bedoeld in artikel 9, punt 4, onder a) en b), van de daaraan gekoppelde aanvraagdossiers betreffende de echtgeno(o)t(e) en de kinderen.”.

Bladzijde 74, artikel 31, lid 2:

in plaats van:

„2.   In afwijking van het bepaalde in lid 1 mogen de in artikel 9, lid 4, onder a), b), c), k) en m), bedoelde gegevens worden overgedragen of ter beschikking worden gesteld […]”,

lezen:

„2.   In afwijking van het bepaalde in lid 1 mogen de in artikel 9, punt 4, onder a), b), c), k) en m), bedoelde gegevens worden overgedragen of ter beschikking worden gesteld […]”.

Bladzijde 76, artikel 37:

in plaats van:

„Artikel 37

Recht op informatie

1.   Aanvragers en de personen bedoeld in artikel 9, lid 4, onder f), worden door de bevoegde lidstaat ingelicht over:

a)

de identiteit van de in artikel 41, lid 4 bedoelde verantwoordelijke voor de verwerking, met inbegrip van zijn contactgegevens;

b)

de doelen van de verwerking van de gegevens in het VIS;

c)

de categorieën ontvangers van de gegevens, met inbegrip van de in artikel 3 bedoelde autoriteiten;

d)

de bewaringstermijn van de gegevens;

e)

de verplichting tot het verzamelen van de gegevens met het oog op de behandeling van de aanvraag;

f)

het bestaan van het recht op toegang tot de hen betreffende gegevens en van het recht te verzoeken om hen betreffende onjuiste gegevens recht te laten zetten of hen betreffende onrechtmatig verwerkte gegevens te laten verwijderen, met inbegrip van het recht op het ontvangen van informatie over de procedures om die rechten te doen gelden en van de contactgegevens van de in artikel 41, lid 1, bedoelde nationale toezichthoudende autoriteiten die bevoegd zijn kennis te nemen van verzoeken betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk aan de aanvrager meegedeeld bij het verzamelen van de gegevens van het aanvraagformulier, de foto en de vingerafdrukgegevens zoals bedoeld in artikel 9, leden 4, 5 en 6.

3.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt aan de in artikel 9, lid 4, onder f), bedoelde personen meegedeeld in de door die personen te ondertekenen formulieren ter staving van een uitnodiging, een garantstellingsverklaring (-toezegging) of huisvestingsverklaring.

Als er geen dergelijke door die personen ondertekende formulieren zijn, wordt deze informatie verstrekt overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 95/46/EG.”,

lezen:

„Artikel 37

Recht op informatie

1.   Aanvragers en de personen bedoeld in artikel 9, punt 4, onder f), worden door de bevoegde lidstaat ingelicht over:

a)

de identiteit van de in artikel 41, lid 4, bedoelde verantwoordelijke voor de verwerking, met inbegrip van zijn contactgegevens;

b)

de doelen van de verwerking van de gegevens in het VIS;

c)

de categorieën ontvangers van de gegevens, met inbegrip van de in artikel 3 bedoelde autoriteiten;

d)

de bewaringstermijn van de gegevens;

e)

de verplichting tot het verzamelen van de gegevens met het oog op de behandeling van de aanvraag;

f)

het bestaan van het recht op toegang tot de hen betreffende gegevens en van het recht te verzoeken om hen betreffende onjuiste gegevens recht te laten zetten of hen betreffende onrechtmatig verwerkte gegevens te laten verwijderen, met inbegrip van het recht op het ontvangen van informatie over de procedures om die rechten te doen gelden en van de contactgegevens van de in artikel 41, lid 1, bedoelde nationale toezichthoudende autoriteiten die bevoegd zijn kennis te nemen van verzoeken betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk aan de aanvrager meegedeeld bij het verzamelen van de gegevens van het aanvraagformulier, de foto en de vingerafdrukgegevens zoals bedoeld in artikel 9, punten 4, 5 en 6.

3.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt aan de in artikel 9, punt 4, onder f), bedoelde personen meegedeeld in de door die personen te ondertekenen formulieren ter staving van een uitnodiging, een garantstellingsverklaring (-toezegging) of huisvestingsverklaring.

Als er geen dergelijke door die personen ondertekende formulieren zijn, wordt deze informatie verstrekt overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 95/46/EG.”.