ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
61e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
30.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1618 VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2018
tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 met betrekking tot de bewaartaken van bewaarders
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (1), en met name artikel 21, lid 17,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Als gevolg van een uiteenlopend nationaal effecten- en insolventierecht, dat niet op Unieniveau is geharmoniseerd, genieten financiële instrumenten die ten behoeve van alternatieve beleggingsinstellingen („abi's”) aan derden in bewaarneming zijn gegeven, niet dezelfde bescherming tegen insolventierisico's. Teneinde overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU een sterke bescherming van de activa van cliënten te garanderen en tegelijkertijd toe te staan dat in het nationale recht strengere vereisten op de bovenbedoelde niet-geharmoniseerde terreinen worden vastgesteld, is het noodzakelijk de in Richtlijn 2011/61/EU neergelegde verplichtingen betreffende de bewaarneming van activa te verduidelijken. |
(2) |
Momenteel worden de in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie (2) vervatte vereisten inzake de scheiding van activa door bevoegde autoriteiten en binnen de sector op verschillende wijze toegepast. Er moet worden verduidelijkt dat bewaarders, die de eerste schakel van de bewaarnemingsketen vormen, weliswaar verplicht zijn voor elke abi-cliënt een individuele rekening te openen om financiële instrumenten op aan te houden, maar dat in geval van delegatie van de bewaarnemingstaak aan een derde, deze de activa van cliënten van één en dezelfde bewaarder, waaronder de activa van abi's en instellingen voor collectieve belegging in effecten („icbe's”), op een omnibusrekening moet kunnen aanhouden. Op deze omnibusrekening mogen nooit de eigen activa van de bewaarder, de eigen activa van de derde en aan andere cliënten van de derde toebehorende activa worden aangehouden. Evenzo geldt dat ingeval de bewaarnemingstaak verder wordt gedelegeerd, de onderbewaarnemer activa van cliënten van de delegerende bewaarnemer op een omnibusrekening moet kunnen aanhouden. Op deze omnibusrekening mogen nooit de eigen activa van de onderbewaarnemer, de eigen activa van de delegerende bewaarnemer en aan andere cliënten van de onderbewaarnemer toebehorende activa worden aangehouden. Dit is noodzakelijk om een gezond evenwicht tussen marktefficiëntie en beleggersbescherming te bewerkstelligen. |
(3) |
Teneinde een zo klein mogelijk risico te lopen op verlies van activa aangehouden op omnibusrekeningen voor financiële instrumenten die worden geopend door derden aan wie de bewaarnemingstaak is gedelegeerd, moet de frequentie van de aansluitingen tussen de financiële-instrumentenrekeningen en de gegevens van de bewaarder van een abi-cliënt en de derde, dan wel, indien de bewaarnemingstaak verder langs de bewaarnemingsketen is gedelegeerd, tussen de betrokken derden, een tijdige doorzending van de desbetreffende informatie aan de bewaarder waarborgen. Bovendien moet de frequentie van deze aansluitingen afhankelijk zijn van een beweging op die omnibusrekening, onder meer ook als gevolg van transacties met betrekking tot de activa die aan andere cliënten van de bewaarder toebehoren en die op dezelfde omnibusrekening als de activa van de abi worden aangehouden. |
(4) |
De bewaarder moet zijn taken doeltreffend kunnen blijven vervullen wanneer de bewaarneming van aan zijn abi-cliënten toebehorende activa aan een derde is overgedragen. Daarom moet worden verlangd dat de bewaarder op de financiële-instrumentenrekening die hij op naam van zijn abi-cliënt of op naam van de namens de abi optredende abi-beheerder heeft geopend, een vastlegging bijhoudt waaruit blijkt dat de door een derde in bewaarneming genomen activa aan die bepaalde abi toebehoren. |
(5) |
Ter versterking van de positie van bewaarders ten aanzien van derden aan wie de bewaarneming van activa is overgedragen, moet die relatie worden gedocumenteerd door middel van een schriftelijk delegatiecontract. Op grond van dit contract moet het de bewaarder zijn toegestaan alle noodzakelijke stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de in bewaarneming gegeven activa naar behoren is gewaarborgd en dat de derde zich te allen tijde houdt aan het delegatiecontract en aan de vereisten van Richtlijn 2011/61/EU en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013. Bovendien moeten de bewaarder en de derde formeel overeenkomen of het de derde is toegestaan de bewaarnemingstaken verder te delegeren. In dat geval moeten in het kader van de regeling of het contract tussen de delegerende derde en de derde aan wie de bewaarnemingstaken verder worden gedelegeerd, rechten en plichten gelden die gelijkwaardig zijn aan die welke tussen de bewaarder en de delegerende derde zijn vastgelegd. |
(6) |
Teneinde bewaarders in staat te stellen hun taken te vervullen, is het noodzakelijk het toezicht van bewaarders op de betrokken derden te versterken, ongeacht of deze derden binnen of buiten de Unie zijn gevestigd. Bewaarders moeten ertoe worden verplicht te verifiëren of de financiële instrumenten van abi's correct in de boeken van een derde zijn vastgelegd en of de bijgehouden gegevens nauwkeurig genoeg zijn om de aard, locatie en eigendom van de in bewaarneming gegeven activa te kunnen bepalen. Teneinde de doeltreffende uitvoering van de taken van de bewaarders te faciliteren, moeten derden hun een overzicht verstrekken van alle wijzigingen die van invloed zijn op de activa die ten behoeve van de abi-cliënten van bewaarders in bewaarneming zijn genomen. |
(7) |
Als onderdeel van de verplichtingen van de bewaarder om de nodige zorg en zorgvuldigheid te betrachten ingeval hij bewaarnemingstaken delegeert, moet hij, voordat hij deze taken delegeert aan een derde die buiten de Unie is gevestigd, een onafhankelijk juridisch advies inwinnen over het insolventierecht van het land waar de derde is gevestigd; dit advies omvat ook een evaluatie van het niveau van bescherming dat in die jurisdictie door gescheiden financiële-instrumentenrekeningen wordt geboden. Het advies dat voor elke jurisdictie door de relevante brancheorganisaties of door advocatenkantoren ten behoeve van de afzonderlijke bewaarders wordt afgegeven, moet aanvaardbaar zijn. Bovendien moet de bewaarder erop toezien dat de buiten de Unie gevestigde derde hem in kennis stelt van elke wijziging in de omstandigheden of in het insolventierecht van het betrokken derde land die van invloed kan zijn op de status van de activa van abi-cliënten van de bewaarder. |
(8) |
Teneinde bewaarders voldoende tijd te gunnen om zich naar de nieuwe vereisten van deze verordening te voegen, moet de aanvangsdatum van de toepassing van deze verordening worden uitgesteld tot achttien maanden na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(9) |
De bij deze verordening ingevoerde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (3). |
(10) |
De bij deze verordening ingevoerde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de deskundigengroep van het Europees Comité voor het effectenbedrijf. |
(11) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
In artikel 98 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd: „2 bis. Een contract waarbij de bewaarder een derde aanwijst om activa van abi-cliënten van die bewaarder in bewaarneming te nemen, bevat ten minste de volgende bepalingen:
|
3) |
Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1).
(3) Advies van de ESMA van 20 juli 2017, ESMA34-45-277.
30.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/6 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1619 VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2018
tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 met betrekking tot de bewaartaken van bewaarders
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (1), en met name artikel 26 ter,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Als gevolg van een uiteenlopend nationaal effecten- en insolventierecht, dat niet op Unieniveau is geharmoniseerd, genieten financiële instrumenten die ten behoeve van instellingen voor collectieve belegging in effecten („icbe's”) aan derden in bewaarneming zijn gegeven, niet dezelfde bescherming tegen insolventierisico's. Teneinde overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG een sterke bescherming van de activa van cliënten te garanderen en tegelijkertijd toe te staan dat in het nationale recht strengere vereisten op de bovenbedoelde niet-geharmoniseerde terreinen worden vastgesteld, is het noodzakelijk de in Richtlijn 2009/65/EG neergelegde verplichtingen betreffende de bewaarneming van activa te verduidelijken. |
(2) |
Momenteel worden de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 van de Commissie (2) vervatte vereisten inzake de scheiding van activa door bevoegde autoriteiten en binnen de sector op verschillende wijze toegepast. Er moet worden verduidelijkt dat bewaarders, die de eerste schakel van de bewaarnemingsketen vormen, weliswaar verplicht zijn voor elke icbe-cliënt een individuele rekening te openen om financiële instrumenten op aan te houden, maar dat in geval van delegatie van de bewaarnemingstaak aan een derde, deze de activa van cliënten van één en dezelfde bewaarder, waaronder de activa van icbe's en alternatieve beleggingsinstellingen („abi's”), op een omnibusrekening moet kunnen aanhouden. Op deze omnibusrekening mogen nooit de eigen activa van de bewaarder, de eigen activa van de derde en aan andere cliënten van de derde toebehorende activa worden aangehouden. Evenzo geldt dat ingeval de bewaarnemingstaak verder wordt gedelegeerd, de onderbewaarnemer activa van cliënten van de delegerende bewaarnemer op een omnibusrekening moet kunnen aanhouden. Op deze omnibusrekening mogen nooit de eigen activa van de onderbewaarnemer, de eigen activa van de delegerende bewaarnemer en aan andere cliënten van de onderbewaarnemer toebehorende activa worden aangehouden. Dit is noodzakelijk om een gezond evenwicht tussen marktefficiëntie en beleggersbescherming te bewerkstelligen. |
(3) |
Teneinde een zo klein mogelijk risico te lopen op verlies van activa aangehouden op omnibusrekeningen voor financiële instrumenten die worden geopend door derden aan wie de bewaarnemingstaak is gedelegeerd, moet de frequentie van de aansluitingen tussen de financiële-instrumentenrekeningen en de gegevens van de bewaarder van een icbe-cliënt en de derde, dan wel, indien de bewaarnemingstaak verder langs de bewaarnemingsketen is gedelegeerd, tussen de betrokken derden, een tijdige doorzending van de desbetreffende informatie aan de bewaarder waarborgen. Bovendien moet de frequentie van deze aansluitingen afhankelijk zijn van een beweging op die omnibusrekening, onder meer ook als gevolg van transacties met betrekking tot de activa die aan andere cliënten van de bewaarder toebehoren en die op dezelfde omnibusrekening als de activa van de icbe worden aangehouden. |
(4) |
De bewaarder moet zijn taken doeltreffend kunnen blijven vervullen wanneer de bewaarneming van aan zijn icbe-cliënten toebehorende activa aan een derde is overgedragen. Daarom moet worden verlangd dat de bewaarder op de financiële-instrumentenrekening die hij op naam van een icbe of op naam van de namens de icbe optredende beheermaatschappij heeft geopend, een vastlegging bijhoudt waaruit blijkt dat de door een derde in bewaarneming genomen activa aan die bepaalde icbe toebehoren. |
(5) |
Ter versterking van de positie van bewaarders ten aanzien van derden aan wie de bewaarneming van activa is overgedragen, moet die relatie worden gedocumenteerd door middel van een schriftelijk delegatiecontract. Op grond van dit contract moet het de bewaarder zijn toegestaan alle noodzakelijke stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de in bewaarneming gegeven activa naar behoren is gewaarborgd en dat de derde zich te allen tijde houdt aan het delegatiecontract en aan de vereisten van Richtlijn 2009/65/EG en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438. Bovendien moeten de bewaarder en de derde formeel overeenkomen of het de derde is toegestaan de bewaarnemingstaken verder te delegeren. In dat geval moeten in het kader van het contract tussen de delegerende derde en de derde aan wie de bewaarnemingstaken verder worden gedelegeerd, rechten en plichten gelden die gelijkwaardig zijn aan die welke tussen de bewaarder en de delegerende derde zijn vastgelegd. |
(6) |
Teneinde bewaarders in staat te stellen hun taken te vervullen, is het noodzakelijk het toezicht van bewaarders op de betrokken derden te versterken, ongeacht of deze binnen dan wel buiten de Unie zijn gevestigd. Er moet dan ook worden voorgeschreven dat bewaarders moeten verifiëren of de financiële instrumenten van icbe's correct in de boeken van die derden zijn vastgelegd. De door derden bijgehouden gegevens moeten nauwkeurig genoeg zijn om de aard, locatie en eigendom van de activa te kunnen bepalen. Teneinde de doeltreffende uitvoering van de taken van de bewaarders te faciliteren, moeten derden hun een overzicht verstrekken van alle wijzigingen die van invloed zijn op de activa die ten behoeve van icbe-cliënten van bewaarders in bewaarneming zijn genomen. |
(7) |
Ter bevordering van de duidelijkheid en rechtszekerheid van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 is het noodzakelijk bepaalde foutieve interne verwijzingen te corrigeren. Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
Teneinde bewaarders voldoende tijd te gunnen om zich naar deze nieuwe vereisten te voegen, moet de toepassingsdatum ervan worden uitgesteld tot achttien maanden na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(9) |
De bij deze verordening ingevoerde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (3). |
(10) |
De bij deze verordening ingevoerde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de deskundigengroep van het Europees Comité voor het effectenbedrijf. |
(11) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
In artikel 15 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd: „2 bis Een contract waarbij de bewaarder een derde aanwijst om activa van icbe-cliënten van die bewaarder in bewaarneming te nemen, bevat ten minste de volgende bepalingen:
|
3) |
In artikel 16 wordt lid 1 vervangen door: „1. Wanneer bewaarnemingstaken geheel of gedeeltelijk aan een derde zijn overgedragen, zorgt een bewaarder ervoor dat de derde aan wie overeenkomstig artikel 22 bis van Richtlijn 2009/65/EG bewaarnemingstaken zijn gedelegeerd, handelt conform de scheidingsverplichting van artikel 22 bis, lid 3, onder c), van genoemde richtlijn door erop toe te zien dat en te verifiëren of de derde:
|
4) |
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 22 wordt lid 3 vervangen door: „De beheermaatschappij of de beleggingsmaatschappij toont ten behoeve van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de icbe aan tevreden te zijn met de aanstelling van de bewaarder en ervan overtuigd te zijn dat de aanstelling van de bewaarder uitsluitend het belang van de icbe en de beleggers in die icbe dient. De beheermaatschappij of de beleggingsmaatschappij stelt de in lid 2 genoemde bewijsstukken ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de icbe.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verplichtingen van bewaarders (PB L 78 van 24.3.2016, blz. 11).
(3) Advies van de ESMA van 20 juli 2017, ESMA34-45-277.
30.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/10 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1620 VAN DE COMMISSIE
van 13 juli 2018
tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 460,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie (2) moet worden gewijzigd zodat deze beter bij de internationale normen aansluit en een efficiënter liquiditeitsbeheer door kredietinstellingen in de hand werkt |
(2) |
Teneinde op afdoende wijze rekening te houden met de activiteiten die buiten de Unie actieve kredietinstellingen verrichten, verdient het aanbeveling ontheffing te verlenen van alle minimumvereisten voor de uitgiftewaarde die gelden voor liquide activa die door een dochteronderneming in een derde land worden aangehouden, zodat deze activa voor consolidatiedoeleinden kunnen worden erkend. Anders zou de moederinstelling op geconsolideerd niveau met een tekort aan liquide activa kunnen worden geconfronteerd omdat het liquiditeitsvereiste waartoe een dochteronderneming in een derde land aanleiding geeft, deel zou uitmaken van het liquiditeitsvereiste op geconsolideerde basis, terwijl de activa die door de betrokken dochteronderneming worden aangehouden om aan haar liquiditeitsvereiste in het betrokken derde land te voldoen, bij het liquiditeitsvereiste op geconsolideerde basis buiten beschouwing zouden worden gelaten. De activa van de dochteronderneming in een derde land mogen echter enkel worden erkend tot het niveau van de netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden die zich voordoen in dezelfde valuta als de valuta waarin de activa zijn uitgedrukt en die aan deze specifieke dochteronderneming toe te schrijven zijn. Zoals voor alle andere activa uit derde landen het geval is, geldt bovendien dat de activa enkel zouden worden erkend als zij uit hoofde van het nationale recht van het betrokken derde land als liquide activa worden aangemerkt. |
(3) |
Er wordt erkend dat centrale banken liquiditeit in hun eigen valuta kunnen verstrekken en dat de rating van centrale banken minder relevant is voor liquiditeitsdoeleinden dan voor solvabiliteitsdoeleinden. Om die reden en gezien het streven om de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 vervatte voorschriften nauwer bij de internationale norm te doen aansluiten en om een gelijk speelveld voor internationaal actieve kredietinstellingen tot stand te brengen, moeten reserves die door een dochteronderneming of bijkantoor in een derde land van een kredietinstelling uit de Unie worden aangehouden bij de centrale bank van een derde land waarvoor geen kredietbeoordeling van een aangewezen externe kredietbeoordelingsinstelling van kredietkwaliteitscategorie 1 beschikbaar is, in aanmerking komen als liquide activa van niveau 1, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder moeten die reserves in aanmerking komen, op voorwaarde dat de kredietinstelling deze tijdens stressperioden te allen tijde kan opnemen en tevens op voorwaarde dat de voorwaarden voor de opneming ervan zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen de toezichthoudende autoriteit van het betrokken derde land en de centrale bank waarbij de reserves worden aangehouden, dan wel in de toepasselijke voorschriften van dat derde land. Deze reserves mogen echter enkel als activa van niveau 1 worden erkend als zij dienen ter dekking van netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden die zich voordoen in dezelfde valuta als de valuta waarin de reserves zijn uitgedrukt. |
(4) |
Het is raadzaam rekening te houden met Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (3). Deze verordening bevat criteria om uit te maken of een securitisatie als een eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (simple, transparent and standardised, „STS”) securitisatie kan worden aangemerkt. Aangezien deze criteria garanderen dat STS-securitisaties van hoge kwaliteit zijn, zouden zij ook moeten worden gehanteerd om te bepalen welke securitisaties als liquide activa van hoge kwaliteit moeten worden meegeteld bij de berekening van het liquiditeitsdekkingsvereiste. Securitisaties dienen derhalve als activa van niveau 2B in de zin van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 in aanmerking te komen als zij zowel aan alle vereisten van Verordening (EU) 2017/2402 voldoen, als aan de reeds in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 gepreciseerde criteria die specifiek op hun liquiditeitskenmerken betrekking hebben. |
(5) |
De toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 mag de efficiënte doorwerking van het monetaire beleid in de economie niet doorkruisen. Er mag worden aangenomen dat transacties met de ECB of met de centrale bank van een lidstaat onder ernstige stressomstandigheden zullen worden doorgerold. Bevoegde autoriteiten moeten bijgevolg ontheffing kunnen verlenen van de toepassing van het afwikkelingsmechanisme voor de berekening van de liquiditeitsbuffer in geval van gedekte transacties met de ECB of met de centrale bank van een lidstaat wanneer aan ten minste één zijde van elke transactie van liquide activa van hoge kwaliteit sprake is en de transacties binnen de volgende dertig kalenderdagen vervallen. De bevoegde autoriteiten moeten verplicht zijn de centrale bank die als tegenpartij bij de transactie optreedt en, indien de betrokken centrale bank een centrale bank van het Eurosysteem is, de ECB te raadplegen voordat zij ermee instemmen de ontheffing te verlenen. Daarenboven moet de verlening van de ontheffing afhankelijk worden gesteld van passende veiligheidsmaatregelen om eventuele mogelijkheden voor toezichtarbitrage of ongewenste prikkels voor kredietinstellingen te vermijden. Om de EU-voorschriften ten slotte beter bij de internationale norm van het Bazels Comité voor bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision, hierna „BCBS” genoemd) te doen aansluiten, moeten voorts de via derivatentransacties ontvangen zekerheden in het afwikkelingsmechanisme buiten beschouwing worden gelaten. |
(6) |
De behandeling van uitstroom- en instroompercentages voor retrocessieovereenkomsten (repo's), omgekeerde retrocessieovereenkomsten (omgekeerde repo's) en zekerhedenswaps dient voorts volledig te worden gelijkgetrokken met de benadering die wordt gevolgd in de internationale norm voor de liquiditeitsdekkingsratio die door het BCBS is vastgesteld. De berekening van de uitstromen van kasmiddelen moet meer in het bijzonder rechtstreeks worden gekoppeld aan de prolongatiekoers van de transactie (afgestemd op de reductiefactor op de verstrekte zekerheden die op de contante verplichting wordt toegepast, zoals in de BCBS-norm) in plaats van aan de liquiditeitswaarde van de onderliggende zekerheden. |
(7) |
In het licht van de uiteenlopende interpretaties die zijn ontstaan, is het belangrijk diverse bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 te verduidelijken, en met name die welke betrekking hebben op de naleving van het liquiditeitsdekkingsvereiste; het in aanmerking komen voor de buffer van activa die zijn opgenomen in een pool en die beschikbaar zijn voor het verkrijgen van financiering uit hoofde van door de centrale bank beheerde niet-gecommitteerde kredietlijnen, van icb's en van deposito's en andere financiële middelen in coöperatieve netwerken en institutionele protectiestelsels; de berekening van additionele liquiditeitsuitstromen voor overige producten en diensten; de toekenning van een voorkeursbehandeling aan krediet- en liquiditeitsfaciliteiten binnen de groep; de behandeling van shortposities; en de erkenning van gelden verschuldigd uit hoofde van binnen de volgende dertig kalenderdagen vervallende effecten. |
(8) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 2, lid 3, wordt punt a) vervangen door:
|
2) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Artikel 16 wordt vervangen door: „Artikel 16 Deposito's en andere financiële middelen in coöperatieve netwerken en institutionele protectiestelsels 1. Wanneer een kredietinstelling deel uitmaakt van een institutioneel protectiestelsel van het type als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, een netwerk dat in aanmerking komt voor de ontheffing als bedoeld in artikel 10 van genoemde verordening of een coöperatief netwerk in een lidstaat, mogen de zichtdeposito's die de kredietinstelling bij de centrale instelling aanhoudt, als liquide activa worden behandeld, tenzij de centrale instelling die de deposito's ontvangt, deze als operationele deposito's behandelt. Indien de deposito's als liquide activa worden behandeld, worden zij overeenkomstig één van de volgende bepalingen behandeld:
2. Wanneer de kredietinstelling uit hoofde van de wetgeving van een lidstaat of de wettelijk bindende documenten betreffende een van de netwerken of stelsels als bedoeld in lid 1 binnen dertig kalenderdagen toegang heeft tot niet-opgenomen liquiditeitsfinanciering door de centrale instelling of een andere instelling binnen hetzelfde netwerk of stelsel, wordt een dergelijke financiering behandeld als een actief van niveau 2B, voor zover deze niet door liquide activa wordt gedekt en niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 34 wordt behandeld. Een reductiefactor van ten minste 25 % wordt toegepast op de onbenutte gecommitteerde hoofdsom van de liquiditeitsfinanciering.”. |
11) |
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
|
12) |
Artikel 21 wordt vervangen door: „Artikel 21 Verrekening van derivatentransacties 1. Kredietinstellingen berekenen de liquiditeitsuitstromen en -instromen die gedurende een periode van dertig kalenderdagen voor de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten en voor kredietderivaten worden verwacht op nettobasis voor alle tegenpartijen, mits hiervoor bilaterale verrekeningsovereenkomsten bestaan die aan de voorwaarden van artikel 295 van genoemde verordening voldoen. 2. In afwijking van lid 1 berekenen kredietinstellingen uit- en instromen van kasmiddelen ten gevolge van derivatentransacties in vreemde valuta's waarbij tegelijkertijd (of binnen dezelfde dag) een volledige uitwisseling van hoofdsommen plaatsvindt, op nettobasis, ook al vallen deze transacties niet onder een bilaterale verrekeningsovereenkomst. 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nettobasis verstaan exclusief binnen de volgende dertig kalenderdagen te verschaffen of te ontvangen zekerheden. Indien er echter wel sprake is van binnen de volgende dertig kalenderdagen te verschaffen of te ontvangen zekerheden, wordt onder nettobasis verstaan exclusief deze zekerheden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
13) |
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
In artikel 23 wordt lid 1 vervangen door: „1. Kredietinstellingen beoordelen regelmatig de waarschijnlijkheid en de potentiële omvang van liquiditeitsuitstromen gedurende de volgende dertig kalenderdagen voor producten of diensten die niet onder de artikelen 27 tot en met 31 bis vallen en die door hen worden aangeboden of ondersteund of door potentiële kopers worden geacht met hen te zijn verbonden. Deze producten of diensten omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
|
15) |
In artikel 25, lid 2, wordt punt b) vervangen door:
|
16) |
Aan het einde van artikel 26 wordt de volgende alinea toegevoegd: „De bevoegde autoriteiten delen aan de EBA mee voor welke instellingen uit hoofde van dit artikel uitstromen met afhankelijke instromen worden verrekend. De EBA kan om bewijsstukken verzoeken.”; |
17) |
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
18) |
Artikel 29, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
19) |
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
|
20) |
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
|
21) |
Het volgende artikel 31 bis wordt ingevoegd: „Artikel 31 bis Uitstromen uit hoofde van niet onder andere bepalingen van dit hoofdstuk vallende verplichtingen 1. Kredietinstellingen vermenigvuldigen alle binnen dertig kalenderdagen vervallende verplichtingen, met uitzondering van die welke in de artikelen 24 tot en met 31 worden genoemd, met een uitstroompercentage van 100 %. 2. Indien het totaalbedrag van alle andere contractuele verplichtingen om binnen dertig kalenderdagen financiering aan niet-financiële cliënten te verlenen dan die welke in de artikelen 24 tot en met 31 worden genoemd, het bedrag van de overeenkomstig artikel 32, lid 3, onder a), berekende instromen uit hoofde van deze niet-financiële cliënten overschrijdt, geldt voor de overschrijding een uitstroompercentage van 100 %. Voor de toepassing van dit lid omvatten niet-financiële cliënten onder meer, maar niet uitsluitend, natuurlijke personen, kmo's, ondernemingen, centrale overheden, multilaterale ontwikkelingsbanken en publiekrechtelijke lichamen, maar omvatten zij geen financiële cliënten en centrale banken.”. |
22) |
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
|
23) |
Artikel 34, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
24) |
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing met ingang van 30 april 2020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 juli 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).
(3) Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).
30.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/25 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1621 VAN DE COMMISSIE
van 26 oktober 2018
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 wat betreft de datum van inslag van mageremelkpoeder dat wordt verkocht in het kader van een openbare inschrijving
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 van de Commissie van 18 mei 2016 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag (2), en met name artikel 28,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om te bepalen op welke hoeveelheden mageremelkpoeder de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 van de Commissie (3) geopende inschrijvingsprocedure betrekking heeft, is in artikel 1 van die verordening een uiterste datum vastgesteld vóór welke het mageremelkpoeder in het kader van de openbare opslag moest zijn ingeslagen. |
(2) |
Gezien de huidige situatie op de markt voor melk en zuivelproducten, waar de prijzen zich aan het herstellen zijn, en het hoge niveau van de interventievoorraden is het passend om, door een wijziging van de datum van inslag, een aanvullende hoeveelheid mageremelkpoeder voor verkoop beschikbaar te stellen. |
(3) |
Bijgevolg moet Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
Om het mageremelkpoeder onverwijld voor verkoop beschikbaar te stellen, moet de onderhavige verordening in werking treden op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 wordt de datum „1 juli 2016” vervangen door „1 augustus 2016”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 oktober 2018.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 206 van 30.7.2016, blz. 71.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 van de Commissie van 25 november 2016 tot opening van de verkoop van mageremelkpoeder in het kader van een openbare inschrijving (PB L 321 van 29.11.2016, blz. 45).
BESLUITEN
30.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/26 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1622 VAN DE COMMISSIE
van 29 oktober 2018
betreffende de niet-goedkeuring van bepaalde in biociden aanwezige werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/698 van de Commissie (3), voorziet in een lijst van de combinaties van een werkzame stof en productsoort die op 3 februari 2017 in het beoordelingsprogramma van de bestaande werkzame stoffen in biociden zijn opgenomen. |
(2) |
Voor een aantal combinaties van een werkzame stof en productsoort in die lijst hebben alle deelnemers hun ondersteuning tijdig ingetrokken. |
(3) |
Van sommige in situ gegenereerde werkzame stoffen zijn de namen van die werkzame stoffen en hun precursoren die in het beoordelingsprogramma worden ondersteund, op een nauwkeurigere wijze verduidelijkt. In sommige gevallen heeft dit geleid tot een herdefiniëring van de werkzame stof overeenkomstig artikel 13 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014. |
(4) |
Er is een kennisgeving gepubliceerd waarin personen worden uitgenodigd de combinaties van een werkzame stof en productsoort die zijn geherdefinieerd en momenteel nog niet worden ondersteund, waaronder het in situ genereren van de werkzame stoffen voor de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 vermelde productsoorten, te ondersteunen zodat de rol van deelnemer kan worden overgenomen. |
(5) |
Voor bepaalde combinaties van een werkzame stof en productsoort is geen kennisgeving ingediend of is een kennisgeving ingediend en verworpen op grond van artikel 17, lid 4 of 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 20 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 mogen die combinaties van een werkzame stof en productsoort niet worden goedgekeurd voor gebruik in biociden. |
(7) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage vermelde werkzame stoffen worden voor de daarin opgegeven productsoorten niet goedgekeurd.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 29 oktober 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/698 van de Commissie van 3 februari 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 103 van 19.4.2017, blz. 1).
BIJLAGE
Combinaties van werkzame stoffen en productsoorten die niet worden goedgekeurd, met inbegrip van nanomateriaalvormen:
— |
het in situ genereren van de werkzame stoffen voor de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 vermelde productsoorten, behalve wanneer de werkzame stof wordt gegenereerd uit de precursor(en) die in de tabel van die bijlage is (zijn) vermeld voor de betrokken combinaties van een werkzame stof en productsoort; |
— |
de in de onderstaande tabel opgenomen combinaties van een stof en productsoort, met inbegrip van het in situ genereren van die stoffen met één of meer precursoren die niet zijn vermeld in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014:
|
30.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/30 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1623 VAN DE COMMISSIE
van 29 oktober 2018
op grond van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake op niet-natuurlijke wijze met Wolbachia geïnfecteerde muggen die voor vectorbestrijding worden gebruikt
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 Van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 3, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 28 september 2017 heeft Frankrijk de Commissie verzocht te besluiten of bacteriën van het geslacht Wolbachia („de bacteriën”), preparaten met de bacteriën die bestemd zijn voor inoculatie van muggen, en muggen die met het oog op vectorbestrijding op niet-natuurlijke wijze met de bacteriën zijn geïnfecteerd („de op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen”), biociden zijn in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 of behandelde voorwerpen zijn in de zin van artikel 3, lid 1, onder l), van die verordening, of geen van beide. |
(2) |
Volgens de door Frankrijk verstrekte gegevens worden deze intracellulaire bacteriën verticaal (van de moeder) geërfd en zijn zij van nature aanwezig in ongeveer 40 % van alle geleedpotigen. De infectie van muggen door de bacteriën kan het vermogen van sommige muggen om bepaalde pathogene virussen en parasieten door te geven verminderen door die ziekteverwekkers in de muggen tegen te werken, en bevordert de reproductie van geïnfecteerde vrouwelijke muggen en de verspreiding van de bacterie in de muggenpopulatie. Aangezien mannelijke met de bacterie geïnfecteerde muggen niet met lokale vrouwelijke muggen kunnen paren, vermindert de introductie van die geïnfecteerde mannelijke muggen in de doelpopulatie bovendien het voortplantingspotentieel van die populatie. Vectorbestrijdingscampagnes zijn dus gebaseerd op het binnen een populatie van muggen vrijlaten van muggen die op niet-natuurlijke wijze zijn geïnfecteerd om de grootte van de populatie te beheersen en/of het vermogen van de muggen om bepaalde ziekteverwekkers op de mens over te brengen te verminderen. |
(3) |
Volgens de door Frankrijk verstrekte informatie zijn noch alle soorten muggen, noch alle individuele muggen van één soort van nature geïnfecteerd met de bacterie of met een stam van die bacterie die bruikbaar is voor vectorbestrijdingsdoeleinden. Om muggen te verkrijgen die zijn geïnfecteerd met een geschikte stam van de bacteriën moeten er daarom onder laboratoriumomstandigheden niet-natuurlijke infecties worden uitgevoerd. Dat kan worden bereikt door verschillende besmettingstechnieken, waaronder inoculatie van de bacteriën in de volwassen vrouwelijke muggen of in het cytoplasma van muggeneieren. |
(4) |
Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 is het derhalve van belang de status van de bacteriën of van de bacteriënpreparaten waarmee muggen worden geïnoculeerd en de status van de op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen afzonderlijk te beoordelen, ongeacht de gebruikte besmettingstechniek. |
(5) |
De bacteriën zijn micro-organismen in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(6) |
Muggen zijn schadelijke organismen in de zin van artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EU) nr. 528/2012, aangezien zij ongewenst aanwezig kunnen zijn of een schadelijke invloed kunnen hebben op mensen of dieren. |
(7) |
De bacterie heeft een indirect effect op de muggenbevolking, hetzij wegens de beheersing van de grootte van de populatie hetzij wegens de vermindering van het vermogen ervan om bepaalde ziekteverwekkers door te geven, en moet daarom worden beschouwd als een werkzame stof in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(8) |
Productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012, omvat producten voor de bestrijding van geleedpotigen, met andere middelen dan afweren of aanlokken. Aangezien de muggen met de bacteriën worden geïnoculeerd met het doel om de muggenpopulaties te bestrijden, valt dergelijk gebruik onder de beschrijving van productsoort 18. |
(9) |
De bacteriën of het preparaat met de bacteriën bestrijdt de muggen op een andere manier dan op louter fysieke of mechanische wijze. |
(10) |
Voor de toepassing van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet de bacterie worden beschouwd als een stof bestaande uit een werkzame stof, en het preparaat met de bacteriën worden beschouwd als een mengsel dat een werkzame stof bevat. Derhalve zijn de bacteriën en de preparaten met die bacteriën, zoals geleverd aan de gebruiker die de muggen inoculeert, een biocide in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), eerste streepje, van Verordening (EU) nr. 528/2012 en vallen zij onder productsoort 18. |
(11) |
Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen zijn geen micro-organismen in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(12) |
Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen zijn geen stof of mengsel in de zin van artikel 3, punten 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2). Daarom zijn zij overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 noch een stof, noch een mengsel in de zin van die verordening. |
(13) |
Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen zijn derhalve geen werkzame stof in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012. Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen kunnen daarom geen biocide zijn in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), eerste streepje, van die verordening. |
(14) |
Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen zijn geen voorwerpen in de zin van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006. Ingevolge artikel 3, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 worden zij derhalve voor de toepassing van die verordening niet als voorwerpen beschouwd. Bijgevolg kunnen op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen niet worden beschouwd als behandelde voorwerpen in de zin van artikel 3, lid 1, onder l), van Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(15) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De bacteriën van het geslacht Wolbachia en elk preparaat met die bacteriën waarmee muggen worden geïnoculeerd met als doel het verkrijgen van op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen voor vectorbestrijdingsdoeleinden, worden beschouwd als biociden in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012.
Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen worden, ongeacht de gebruikte infectietechniek, noch als biocide, noch als behandeld voorwerp beschouwd in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) en l), van Verordening (EU) nr. 528/2012.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 29 oktober 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).