ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 204

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
13 augustus 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1115 van de Raad van 10 augustus 2018 tot uitvoering van artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2015/735 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan

1

 

*

Verordening (EU) 2018/1116 van de Raad van 10 augustus 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/735 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1117 van de Raad van 10 augustus 2018 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 401/2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma

9

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1118 van de Commissie van 7 juni 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wat betreft de voorwaarden voor een vermindering van het bedrag van de doorlopende zekerheid en ontheffing van zekerheidstelling

11

 

*

Verordening (EU) 2018/1119 van de Commissie van 31 juli 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 betreffende gedeclareerde opleidingsorganisaties

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1120 van de Commissie van 10 augustus 2018 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 605/2010 wat betreft de lijst van derde landen of delen daarvan waaruit het binnenbrengen in de Europese Unie van zendingen rauwe melk, zuivelproducten, colostrum en producten op basis van colostrum is toegestaan ( 1 )

31

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1121 van de Commissie van 10 augustus 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

33

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1122 van de Commissie van 10 augustus 2018 tot toelating van het in de handel brengen van pyrrolochinolinechinondinatriumzout als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie ( 1 )

36

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1123 van de Commissie van 10 augustus 2018 tot toelating van het in de handel brengen van 1-methylnicotinamidechloride als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie ( 1 )

41

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1124 van de Commissie van 10 augustus 2018 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak

46

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2018/1125 van de Raad van 10 augustus 2018 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/740 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan

48

 

*

Besluit (GBVB) 2018/1126 van de Raad van 10 augustus 2018 tot wijziging van Besluit 2013/184/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma

53

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1115 VAN DE RAAD

van 10 augustus 2018

tot uitvoering van artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2015/735 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/735 van de Raad van 7 mei 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 748/2014 (1), en met name artikel 20, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 7 mei 2015 Verordening (EU) 2015/735 vastgesteld.

(2)

Op 13 juli 2018 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 2428 (2018) aangenomen waarbij met name twee personen worden toegevoegd aan de lijst van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen. Daarom moeten die personen worden toegevoegd aan bijlage I bij Verordening (EU) 2015/735. Aangezien deze twee personen reeds op de lijst stonden van bijlage II bij Verordening (EU) 2015/735, moeten zij worden geschrapt uit bijlage II bij Verordening (EU) 2015/735 zodat ze op de lijst worden geplaatst van bijlage I.

(3)

De bijlagen I en II bij Verordening (EU) 2015/735 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) 2015/735 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Bijlage II bij Verordening (EU) 2015/735 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BLÜMEL


(1)  PB L 117 van 8.5.2015, blz. 13.


BIJLAGE I

De volgende personen worden toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) 2015/735:

„7.   Malek REUBEN RIAK RENGU (alias: a) Malek Ruben)

Titel: luitenant-generaal

Hoedanigheid: a) adjunct-chef generale staf voor logistiek; b) adjunct-chef-defensiestaf en inspecteur-generaal van het leger

Geboortedatum: 1 januari 1960

Geboorteplaats: Yei, Zuid-Sudan

Nationaliteit: Zuid-Sudan

Datum plaatsing op de VN-lijst: 13 juli 2018

Overige informatie: Als adjunct-stafchef voor logistiek van het SPLA was Riak een van de hoge ambtenaren van de regering van Zuid-Sudan, die in 2015 een offensief in de deelstaat Unity planden en leidden, die resulteerde in verregaande verwoesting en grootschalige ontheemding van de bevolking.

Informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Malek Ruben Riak is op 13 juli 2018 op de lijst geplaatst uit hoofde van de punten 6, 7 a) en 8 van Resolutie 2206 (2015), zoals bevestigd in Resolutie 2418 (2018), voor acties of beleid die de vrede, veiligheid of stabiliteit in Zuid-Sudan bedreigen; voor acties of beleid waarvan het doel, of het effect, de uitbreiding of de verlenging van het conflict in Zuid-Sudan is (...) en als leider van een entiteit, onder meer elke Zuid-Sudanese regering, oppositie, militie of andere groepering, die heeft, c.q. waarvan de leden hebben deelgenomen aan een van de activiteiten beschreven in de punten 6 en 7, en, uit hoofde van punt 14 e) van deze resolutie, voor planning, aansturing of uitvoering van daden waaronder seksueel en genderspecifiek geweld in Zuid-Sudan.

Volgens het verslag van het deskundigenpanel over Zuid-Sudan van januari 2016 (S/2016/70) behoorde Riak tot een groep hoge veiligheidsambtenaren die begin januari 2015 een offensief planden in de deelstaat Unity tegen de SPLM-IO, en vervolgens toezagen op de uitvoering ervan vanaf eind april 2015. De regering van Zuid-Sudan is vanaf begin 2015 jongeren van Bul Nuer gaan bewapenen zodat zij aan het offensief konden deelnemen. De meeste jongeren van Bul Nuer beschikten reeds over AK-achtige automatische geweren, maar munitie was van groot belang voor de ondersteuning van hun activiteiten. Het deskundigenpanel maakte melding van bewijs, met inbegrip van getuigenissen uit militaire bronnen, dat door het SPLA-hoofdkwartier munitie werd geleverd aan groepen jongeren, in het bijzonder voor het offensief. Riak was toen adjunct-stafchef voor logistiek bij het SPLA. Het offensief resulteerde in de systematische vernietiging van dorpen en infrastructuur, de gedwongen ontheemding van de plaatselijke bevolking, het willekeurig ombrengen en folteren van burgers, het wijdverbreid gebruik van seksueel geweld, onder meer tegen ouderen en kinderen, de ontvoering en rekrutering van kindsoldaten en grootschalige ontheemding van de bevolking. Na de vernietiging van een groot deel van de zuidelijke en centrale delen van de deelstaat kwamen talrijke media en humanitaire organisaties, alsmede de VN-missie in de Republiek Zuid-Sudan (UNMISS), met verslagen over de omvang van de misbruiken die waren gepleegd.

8.   Paul MALONG AWAN (alias: a) Paul Malong Awan Anei; b) Paul Malong; c) Bol Malong)

Titel: algemene opmerkingen

Hoedanigheid: a) voormalige chef van de staf van het SPLA (Sudanese Volksbevrijdingsleger); b) voormalige gouverneur, deelstaat Noord-Bahr el-Ghazal

Geboortedatum: a) 1962; b) 4 december 1960; c) 12 april 1960

Geboorteplaats: Malualkon, Zuid-Sudan

Nationaliteit: a) Zuid-Sudan; b) Uganda

Paspoortnr.: a) Zuid-Sudan nummer S00004370; b) Zuid-Sudan nummer D00001369; c) Sudan nummer 003606; d) Sudan nummer 00606; e) Sudan nummer B002606

Datum plaatsing op de VN-lijst: 13 juli 2018

Overige informatie: Als chef van de generale staf van het SPLA heeft Malong het conflict in Zuid-Sudan uitgebreid of verlengd door middel van schendingen van het Akkoord over het staken van de vijandelijkheden en schendingen van de overeenkomst van 2015 over de oplossing van het conflict in Zuid-Sudan (ARCSS). Hij zou de leiding hebben gehad bij pogingen tot moord op oppositieleider Riek Machar. Hij heeft eenheden van het SPLA opgedragen het transport van humanitaire hulpgoederen te beletten. Onder leiding van Malong heeft het SPLA burgers, scholen en ziekenhuizen aangevallen; de ontheemding van burgers bewerkstelligd; gedwongen verdwijningen doen gebeuren; burgers willekeurig vastgezet; en zich ingelaten met marteling en verkrachting. Hij heeft de stammenmilitie van de Mathiang Anyoor Dinka, die kindsoldaten inzetten, gemobiliseerd. Onder zijn leiding heeft het SPLA voor de UNMISS, de Gezamenlijke monitoring- en evaluatiecommissie (JMEC) en het CTSAMM (Ceasefire and Transitional Security Arrangements Monitoring Mechanism) de toegang tot plaatsen voor het onderzoek naar en het documenteren van misbruik, beperkt.

Informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Paul Malong Awan is op 13 juli 2018 op de lijst geplaatst uit hoofde van de punten 6, 7 a), 7 b), 7 c), 7 d), 7 f), en 8 van Resolutie 2206 (2015), zoals bevestigd in Resolutie 2418 (2018), voor acties of beleid met als doel of gevolg de uitbreiding of verlenging van het conflict in Zuid-Sudan of de belemmering van de verzoening of vredesbesprekingen of -processen, met inbegrip van schendingen van het Akkoord over het staken van de vijandelijkheden; voor acties of beleid die overgangsovereenkomsten bedreigen of het politieke proces in Zuid-Sudan ondermijnen; voor het tot doelwit maken van burgers, met inbegrip van vrouwen en kinderen, door het plegen van gewelddaden (waaronder moord, verminking, foltering, of verkrachting of ander seksueel geweld), ontvoering, gedwongen verdwijning, gedwongen ontheemding, aanvallen op scholen, ziekenhuizen, religieuze locaties, of plaatsen waar burgers toevlucht zoeken, of door gedrag dat een ernstige schending van de mensenrechten of een schending van het internationaal humanitair recht inhoudt; voor planning, aansturing of uitvoering van handelingen die een schending vormen van de toepasselijke internationale mensenrechtenwetgeving of het internationale humanitaire recht, of een inbreuk op de mensenrechten vormen, in Zuid-Sudan; voor de rekrutering van kinderen door gewapende groepen en strijdkrachten in het kader van het gewapende conflict in Zuid-Sudan; voor de belemmering van de activiteiten van internationale vredes-, diplomatieke of humanitaire missies in Zuid-Sudan, waaronder het mechanisme voor toezicht en verificatie van de IGAD, of van de levering of distributie van, of toegang tot, humanitaire bijstand; en als leider van een entiteit, onder meer elke Zuid-Sudanese regering, oppositie, militie of andere groepering, die heeft, c.q. waarvan de leden hebben deelgenomen aan een van de activiteiten beschreven in de punten 6 en 7.

Malong was van 23 april 2014 tot mei 2017 chef van de generale staf van het SPLA. In zijn eerdere functie van chef van de generale staf heeft hij het conflict in Zuid-Sudan uitgebreid of verlengd door middel van schendingen van het Akkoord over het staken van de vijandelijkheden en schendingen van de overeenkomst van 2015 over de oplossing van het conflict in Zuid-Sudan (ARCSS). Reeds begin augustus 2016 zou Malong leiding hebben gegeven bij pogingen de Zuid-Sudanese oppositieleider Riek Machar te vermoorden. Bewust ingaand tegen de bevelen van president Salva Kiir gelastte Malong op 10 juli 2016 de aanvallen met tanks, helikopters en infanterie op het huis van Machar en op de basis „Jebel” van de Sudanese Volksbevrijdingsbeweging in oppositie (SPLM-IO). Malong zag persoonlijk toe op inspanningen van het SPLA-hoofdkwartier om Machar te onderscheppen. Vanaf begin augustus 2016 wilde Malong dat het SPLA onmiddellijk de vermoedelijke verblijfplaats van Machar aanviel en liet hij de SPLA-commandanten weten dat Machar niet levend moest worden opgepakt. Bovendien blijkt uit informatie van begin 2016 dat Malong SPLA-eenheden opdroeg het vervoer te beletten van humanitaire hulpgoederen naar de overkant van Nijl, waar tienduizenden burgers werden geconfronteerd met honger, en hij gebruikte als argument dat voedselhulp zou worden afgeleid van burgers naar milities. Als gevolg van Malongs bevelen is gedurende minstens twee weken verhinderd dat voedselleveringen naar de overkant van de Nijl werden gebracht.

Gedurende zijn periode als chef van de generale staf van het SPLA was Malong verantwoordelijk voor door het SPLA en de geallieerde strijdkrachten ervan gepleegde ernstige gevallen van misbruik, waaronder aanvallen op burgers, gedwongen verplaatsing, gedwongen verdwijningen, willekeurige opsluiting, marteling en verkrachting. Onder leiding van Malong viel het SPLA de burgerbevolking aan en vermoordde het ongewapende en vluchtende burgers. Alleen al in het Yei-gebied tekende de VN 114 moorden op van burgers door de SPLA en de geallieerde strijdkrachten tussen juli 2016 en januari 2017. Het SPLA heeft opzettelijk scholen en ziekenhuizen aangevallen. In april 2017 zou Malong het SPLA hebben opgedragen alle mensen, onder wie ook burgers uit het gebied rond Wau, te verwijderen. Malong zou niets hebben gedaan om het vermoorden van burgers door de SPLA-strijders te voorkomen, en personen die ervan werden verdacht rebellen te verbergen, werden gezien als legitieme doelen.

Volgens een verslag van 15 oktober 2014 van de onderzoekscommissie van de Afrikaanse Unie over Zuid-Sudan was Malong verantwoordelijk voor de massale mobilisatie van de stammenmilitie van de Mathiang Anyoor Dinka, die volgens het CTSAMM kindsoldaten inzet.

Toen Malong het SPLA aanvoerde, hebben regeringstroepen regelmatig de toegang beperkt voor de VN-missie in de Republiek Zuid-Sudan (UNMISS), de Gezamenlijke monitoring- en evaluatiecommissie (JMEC) en het CTSAMM, wanneer zij probeerden misbruik te onderzoeken en te documenteren. Op 5 april 2017 bijvoorbeeld probeerden patrouilles van de VN en het CTSAMM toegang te krijgen tot Pajok maar zij werden teruggestuurd door SPLA-soldaten.”


BIJLAGE II

De vermeldingen voor de onderstaande personen worden geschrapt uit bijlage II bij Verordening (EU) 2015/735:

1.

Paul Malong;

3.

Malek Reuben Riak.


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/6


VERORDENING (EU) 2018/1116 VAN DE RAAD

van 10 augustus 2018

tot wijziging van Verordening (EU) 2015/735 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/740 van de Raad van 7 mei 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan en tot intrekking van Besluit 2014/449/GBVB (1),

Gezien het gezamenlijk voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2015/735 van de Raad (2) geeft uitvoering aan de bij Besluit (GBVB) 2015/740 vastgestelde maatregelen.

(2)

Op 13 juli 2018 hechtte de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn goedkeuring aan Resolutie 2428 (2018), waarin hij zijn diepste bezorgdheid uitdrukte over het onvermogen van de Zuid-Sudanese leiders om een einde te maken aan de vijandelijkheden in het land. De VN-Veiligheidsraad veroordeelt in deze resolutie ook de voortdurende ernstige schendingen van de overeenkomst betreffende de oplossing van het conflict in Zuid-Sudan van 17 augustus 2015, van het Akkoord over het staken van de vijandelijkheden, de bescherming van burgers en humanitaire toegang van 21 december 2017 en van de Verklaring van Khartoum van 27 juni 2018, en versterkt de beperkende maatregelen die ten aanzien van Zuid-Sudan zijn opgelegd bij Resolutie 2206 (2015) van de VN-Veiligheidsraad.

(3)

De VN-Veiligheidsraad wijzigt onder meer de uitzonderingen op het embargo op wapens en daarmee verband houdende technische en financiële bijstand, en wijzigt de criteria voor de aanwijzing van personen en entiteiten waarop de bevriezing van tegoeden van toepassing is.

(4)

Besluit (GBVB) 2018/1125 van de Raad (3) wijzigt Besluit (GBVB) 2015/740 om uitvoering te geven aan de bij Resolutie 2428 (2018) van de VN-Veiligheidsraad opgelegde maatregelen.

(5)

Deze maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag en derhalve is regelgevende actie op het niveau van de Unie noodzakelijk, met name om uniforme toepassing in alle lidstaten te waarborgen.

(6)

Verordening (EU) 2015/735 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2015/735 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Er geldt een verbod op het verlenen van:

1.

technische bijstand,tussenhandeldiensten of andere diensten in verband met militaire activiteiten of met het leveren, vervaardigen, onderhouden en gebruiken van wapens en alle soorten aanverwant materieel, waaronder wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting, en onderdelen daarvoor, direct of indirect, aan natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in of voor gebruik in Zuid-Sudan;

2.

financiering of financiële bijstand in verband met militaire activiteiten, met inbegrip van met name subsidies, leningen en exportkredietverzekeringen, alsook verzekering en herverzekering, voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van wapens en aanverwant materieel, of voor de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand,tussenhandeldiensten of andere diensten, direct of indirect, aan natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in of voor gebruik in Zuid-Sudan;

3.

technische bijstand, financiering, financiële bijstand of tussenhandeldiensten in verband met het leveren van gewapende huurlingen in of voor inzet in Zuid-Sudan.”.

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

De verbodsbepalingen van artikel 2 zijn niet van toepassing op het verlenen van financiering en financiële bijstand, technische bijstand en tussenhandeldiensten in verband met:

a)

wapens en aanverwant materieel die/dat uitsluitend bedoeld zijn/is ter ondersteuning van of voor gebruik door VN-personeel, met inbegrip van de VN-missie in de Republiek Zuid-Sudan (UNMISS) en de VN-veiligheidsmacht voor Abyei (UNISFA);

b)

beschermende kledingstukken, waaronder scherfwerende vesten en militaire helmen, die door VN-personeel, vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire organisaties en ontwikkelingswerkers en aanverwant personeel louter voor hun eigen bescherming tijdelijk naar Zuid-Sudan worden uitgevoerd.”.

3)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

1.   In afwijking van artikel 2 kunnen de bevoegde autoriteiten toestemming geven voor het verlenen van financiering en financiële bijstand, technische bijstand en tussenhandeldiensten in verband met:

a)

niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, op voorwaarde dat de lidstaat het Sanctiecomité vooraf daarvan in kennis heeft gesteld overeenkomstig de in punt 6 van Resolutie 2428 (2018) van de VN-Veiligheidsraad vastgestelde vereisten;

b)

wapens en aanverwant materieel die/dat tijdelijk naar Zuid-Sudan worden/wordt uitgevoerd door de strijdkrachten van een staat die overeenkomstig het internationale recht actie onderneemt uitsluitend en rechtstreeks gericht op de evacuatie van zijn onderdanen en onderdanen van andere staten voor wie die staat in Zuid-Sudan consulaire verantwoordelijkheid draagt, op voorwaarde dat de lidstaat het Sanctiecomité daarvan in kennis stelt overeenkomstig de in punt 6 van Resolutie 2428 (2018) van de VN-Veiligheidsraad vastgestelde vereisten;

c)

wapens en aanverwant materieel voor of ter ondersteuning van de regionale taskforce van de Afrikaanse Unie, die/dat uitsluitend bedoeld zijn/is voor regionale operaties ter bestrijding van het Verzetsleger van de Heer (LRA), op voorwaarde dat de lidstaat het Sanctiecomité vooraf daarvan in kennis heeft gesteld overeenkomstig de in punt 6 van Resolutie 2428 (2018) van de VN-Veiligheidsraad vastgestelde vereisten;

d)

wapens en aanverwant materieel uitsluitend ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de voorwaarden van de vredesovereenkomst, op voorwaarde dat de lidstaat vooraf de goedkeuring van het Sanctiecomité heeft verkregen overeenkomstig de in punt 6 van Resolutie 2428 (2018) van de VN-Veiligheidsraad vastgestelde vereisten;

e)

overige verkoop of levering van wapens en aanverwant materieel, of verstrekking van bijstand of levering van personeel, op voorwaarde dat de lidstaat vooraf de goedkeuring van het Sanctiecomité heeft verkregen overeenkomstig de in punt 6 van Resolutie 2428 (2018) van de VN-Veiligheidsraad vastgestelde vereisten.

2.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke op grond van lid 1 verleende toestemming.”.

4)

In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van een in bijlage I vermelde natuurlijke persoon, rechtspersoon, entiteit of lichaam, worden bevroren. Bijlage I omvat natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die overeenkomstig de punten 6, 7, 8 en 12 van Resolutie 2206 (2015) en punt 14 van Resolutie 2428 (2018) van de VN-Veiligheidsraad door het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad dat is opgericht uit hoofde van punt 16 van Resolutie 2206 (2015), zijn geïdentificeerd als verantwoordelijk voor, medeplichtig aan, of direct of indirect betrokken bij acties of beleidsmaatregelen die de vrede, de veiligheid of de stabiliteit van Zuid-Sudan bedreigen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BLÜMEL


(1)  PB L 117 van 8.5.2015, blz. 52.

(2)  Verordening (EU) 2015/735 van de Raad van 7 mei 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 748/2014 (PB L 117 van 8.5.2015, blz. 13.)

(3)  Besluit (GBVB) 2018/1125 van de Raad van 10 augustus 2018 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/740 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan (zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad).


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1117 VAN DE RAAD

van 10 augustus 2018

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 401/2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 401/2013 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 194/2008 (1), en met name artikel 4 decies,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 2 mei 2013 Verordening (EU) nr. 401/2013 vastgesteld.

(2)

Op 25 juni 2018 heeft de Raad Uitvoeringsverordening (EU) 2018/898 (2) vastgesteld, waarbij zeven personen werden toegevoegd aan de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 401/2013.

(3)

Voor verschillende lijsten werd geactualiseerde informatie ontvangen.

(4)

Bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 401/2013 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 401/2013 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BLÜMEL


(1)  PB L 121 van 3.5.2013, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/898 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 401/2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma (PB L 160 I van 25.6.2018, blz. 1).


BIJLAGE

De vermeldingen 1, 3, 4 en 5 in de lijst van personen en entiteiten in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 401/2013 worden vervangen door de volgende vermeldingen:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van plaatsing op de lijst

„1.

Aung Kyaw Zaw

Geboortedatum: 20 augustus 1961

Paspoortnr.: DM000826

Datum van afgifte: 22 november 2011

Vervaldatum: 21 november 2021

Militair identificatienummer: BC 17444

Luitenant-generaal Aung Kyaw Zaw was van augustus 2015 tot eind 2017 bevelhebber van het Bureau speciale operaties nr. 3 van het leger van Myanmar (Tatmadaw). Bureau speciale operaties nr. 3 zag toe op het Westelijke Commando en, in die context, is luitenant-generaal Aung Kyaw Zaw verantwoordelijk voor de wreedheden en ernstige schendingen van de mensenrechten van de Rohingya's in de staat Rakhine door het Westelijke Commando tijdens die periode. Het gaat om moordpartijen, seksueel geweld en het systematisch platbranden van Rohingya-huizen en -gebouwen.

25.6.2018

3.

Than Oo

Geboortedatum: 12 oktober 1973

Militair identificatienummer: BC 25723

Brigadegeneraal Than Oo is bevelhebber van de 99e lichte infanteriedivisie van het leger van Myanmar (Tatmadaw). In die context is hij verantwoordelijk voor de wreedheden en ernstige schendingen van de mensenrechten van de Rohingya's in de deelstaat Rakhine in de tweede helft van 2017 door de 99e lichte infanteriedivisie. Het gaat om moordpartijen, seksueel geweld en het systematisch platbranden van Rohingya-huizen en -gebouwen.

25.6.2018

4.

Aung Aung

Militair identificatienummer: BC 23750

Brigadegeneraal Aung Aung is bevelhebber van de 33e lichte-infanteriedivisie van het leger van Myanmar (Tatmadaw). In die context is hij verantwoordelijk voor de wreedheden en ernstige schendingen van de mensenrechten van de Rohingya's in de deelstaat Rakhine in de tweede helft van 2017 door de 33e lichte-infanteriedivisie. Het gaat om moordpartijen, seksueel geweld en het systematisch platbranden van Rohingya-huizen en -gebouwen.

25.6.2018

5.

Khin Maung Soe

 

Brigadegeneraal Khin Maung Soe is bevelhebber van het militaire operationele commando 15 (ook wel de 15e lichte-infanteriedivisie genoemd) van het leger van Myanmar (Tatmadaw), waar infanteriebataljon nr. 564 toe behoort. In die context is hij verantwoordelijk voor de wreedheden en ernstige schendingen van de mensenrechten van de Rohingya's in de deelstaat Rakhine in de tweede helft van 2017 door het militaire operationele commando 15 en in het bijzonder door infanteriebataljon nr. 564. Het gaat om moordpartijen, seksueel geweld en het systematisch platbranden van Rohingya-huizen en -gebouwen.

25.6.2018”


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/11


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1118 VAN DE COMMISSIE

van 7 juni 2018

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wat betreft de voorwaarden voor een vermindering van het bedrag van de doorlopende zekerheid en ontheffing van zekerheidstelling

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 99, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 95, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn de voorwaarden vastgelegd waaraan een marktdeelnemer moet voldoen om een doorlopende zekerheid te mogen stellen om de betaling van een douaneschuld en andere heffingen te garanderen. In artikel 95, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn verdere criteria vastgelegd waaraan een marktdeelnemer moet voldoen om een dergelijke doorlopende zekerheid te mogen stellen voor een verminderd bedrag dan wel van zekerheidstelling te worden ontheven voor mogelijke douaneschulden en andere heffingen. Een van deze criteria is dat van de financiële solvabiliteit (2). Dit criterium wordt geacht aangetoond te zijn als de aanvrager een goede financiële positie heeft die hem in staat stelt aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de kenmerken van het type zakelijke activiteiten in kwestie.

(2)

In het kader van een aanvraag voor een vermindering van de doorlopende zekerheid of voor ontheffing van zekerheidstelling moeten de douaneautoriteiten beoordelen of de aanvrager in staat is het bedrag van de douaneschuld en andere heffingen in voorkomend geval te betalen.

(3)

In artikel 84 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (3) zijn de voorwaarden vastgelegd waaraan een marktdeelnemer moet voldoen om een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag te mogen stellen of van zekerheidstelling te worden ontheven. Naast de andere voorwaarden die op het criterium van financiële solvabiliteit zijn gebaseerd, bevat dit artikel de voorwaarde dat de aanvrager aantoont dat hij over voldoende financiële middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen wat betreft het bedrag van de douaneschuld en andere heffingen die kunnen ontstaan, en die niet door de zekerheid zijn gedekt. Uit de praktische ervaring met de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 952/2013 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is evenwel gebleken dat deze voorwaarde te restrictief is omdat zij uitsluitend wordt uitgelegd als dat de nodige liquide middelen voorhanden moeten zijn. Liquide middelen vormen evenwel niet altijd de enige middelen waarmee een marktdeelnemer in staat is om de douaneschuld of andere heffingen die niet door de zekerheid zijn gedekt, te betalen. Andere elementen zoals gemakkelijk om te zetten activa zouden ook in aanmerking kunnen worden genomen. Daarom dient het liquiditeitsaspect als afzonderlijke voorwaarde te worden verwijderd en te worden verduidelijkt dat de beoordeling van de mate waarin een marktdeelnemer aan zijn verplichtingen kan voldoen om de douaneschuld en andere heffingen die niet door de zekerheid zijn gedekt, te betalen, een onderdeel vormt van de beoordeling van de financiële draagkracht van de aanvrager.

(4)

Tegelijkertijd en met het oog op een eenvormige toepassing van deze regels dient te worden verduidelijkt dat de beoordeling van de voorwaarde van „voldoende financiële draagkracht” met betrekking tot de mate waarin de marktdeelnemer in staat is de douaneschuld en andere heffingen die kunnen ontstaan en die niet door de zekerheid zijn gedekt, specifiek betrekking heeft op de beoordeling van de aanvragen voor een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag of ontheffing van zekerheidstelling (vereenvoudiging). Dit is nodig om de grenzen af te bakenen van deze beoordeling in het kader van de doorlopende zekerheid in alle gevallen waarin het bedrag wordt verminderd.

(5)

In situaties waarin het overeenkomstig artikel 155 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (4) vastgestelde referentiebedrag niet in verhouding staat tot het bedrag van de douaneschulden die zouden kunnen ontstaan, dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat de douaneautoriteiten, naar eigen oordeel, rekening houden met het risico dat een douaneschuld ontstaat wanneer zij over de hoogte van de vermindering beslissen.

(6)

Tot slot dient te worden verduidelijkt dat AEO's overeenkomstig artikel 38, lid 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 niet tweemaal aan een beoordelingsprocedure mogen worden onderworpen maar ook dat de douaneautoriteiten, voordat zij vergunning verlenen voor specifieke vereenvoudigingen waarvoor AEO's in aanmerking willen komen, kunnen nagaan of de specifieke vereisten voor die vereenvoudiging worden nageleefd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 84 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In lid 1 wordt punt f) geschrapt.

2)

In lid 2 wordt punt g) geschrapt.

3)

In lid 3 wordt punt l) geschrapt.

4)

De volgende leden 3 bis en 3 ter worden ingevoegd:

„3 bis.   Wanneer zij nagaan of de aanvrager over voldoende financiële draagkracht beschikt om vergunning te krijgen voor het gebruik van een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag of ontheffing van zekerheidstelling krachtens lid 1, onder e), lid 2, onder f), en lid 3, onder k), houden de douaneautoriteiten rekening met de mate waarin de aanvrager in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen met betrekking tot de betaling van zijn douaneschulden en andere heffingen die kunnen ontstaan en die niet door die zekerheid zijn gedekt.

Indien zulks gerechtvaardigd is, kunnen de douaneautoriteiten rekening houden met het risico dat die douaneschulden en andere heffingen zullen ontstaan afhankelijk van het soort en de omvang van de douanegerelateerde bedrijfsactiviteiten van de aanvrager en het soort goederen die onder de zekerheid moeten vallen.

3 ter.   Wanneer de voorwaarde van voldoende financiële draagkracht al is onderzocht in het kader van de toepassing van het in artikel 39, onder c), van het wetboek bedoelde criterium, gaan de douaneautoriteiten alleen na of de financiële draagkracht van de aanvrager de verlening van een vergunning voor het gebruik van een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag of ontheffing van zekerheidstelling rechtvaardigt.”.

5)

Lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Wanneer de aanvrager minder dan drie jaar gevestigd is, wordt aan de hand van de beschikbare administratie en gegevens gecontroleerd of aan de in lid 1, onder d) en e), lid 2, onder e) en f), en lid 3, onder j) en k), vastgelegde voorwaarden is voldaan.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juni 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Artikel 39, onder c), van Verordening (EU) nr. 952/2013.

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/13


VERORDENING (EU) 2018/1119 VAN DE COMMISSIE

van 31 juli 2018

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 betreffende gedeclareerde opleidingsorganisaties

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 7, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de eisen die zijn voorgeschreven in bijlage VII (Deel-ORA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie (2), moeten organisaties voor de opleiding van piloten een beheersysteem, met inbegrip van toezicht op de naleving, en een veiligheidsbeheersysteem opzetten en in stand houden. De algemene organisatie, de processen, de procedures en de activiteiten moeten worden beschreven in gedetailleerde documenten (handboeken).

(2)

Bijlage VII (Deel-ORA) vormt een passend rechtskader voor de certificering van organisaties die opleidingen verstrekken voor het verkrijgen van een bewijs van bevoegdheid als beroepspiloot. De daarin voorgeschreven eisen zijn echter onnodig belastend en, rekening houdend met de kosten, de aard en de omvang van hun activiteiten en de risico's en voordelen voor de veiligheid van de luchtvaart, niet evenredig voor organisaties die uitsluitend opleidingen verstrekken voor het verkrijgen van een bewijs van bevoegdheid en van specifieke bevoegdverklaringen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor niet-beroepspiloten. Zoals is opgemerkt in het stappenplan voor de algemene luchtvaart van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (3), moet daarom voor die organisaties een eenvoudiger systeem worden ontwikkeld.

(3)

Om die redenen moeten die organisaties worden onderworpen aan een reeks specifieke eisen, maar mag een voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit niet worden verplicht. In plaats daarvan moeten zij aan de bevoegde autoriteit kunnen verklaren dat zij voldoen aan de op hen toepasselijke eisen.

(4)

De specifieke eisen voor dergelijke gedeclareerde opleidingsorganisaties (declared training organisations, DTO's) moeten vereenvoudigde veiligheidsprocedures bevatten, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de beperktere risicosituatie waarin niet-beroepspiloten hun vluchten uitvoeren als de behoefte aan passend toezicht door de bevoegde autoriteiten. In het belang van de veiligheid moeten ook regels worden vastgesteld voor de voorlegging van opleidingsprogramma's aan de bevoegde autoriteit, alsmede voor de verklaring, het gegevensbeheer, het toezicht op de naleving door een jaarlijkse interne evaluatie en de aanstelling van vertegenwoordigers van de DTO's.

(5)

Om dezelfde redenen moeten ook de regels inzake het toezicht en de handhaving met betrekking tot DTO's door de bevoegde autoriteiten, zoals voorgeschreven in bijlage VI (Deel-ARA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, worden gewijzigd om te waarborgen dat ze evenredig, voldoende flexibel, gegrond op een risicogebaseerde aanpak en verenigbaar met de specifieke eisen voor DTO's zijn.

(6)

Het is aangewezen om ook sommige andere bepalingen van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot organisaties voor de opleiding van piloten te wijzigen, met name om duidelijkheid te scheppen, nationale bepalingen te schrappen die niet langer toepasselijk zijn en bijlage I (Deel-FCL) bij die verordening zodanig te wijzigen dat ze zowel van toepassing is op erkende als gedeclareerde opleidingsorganisaties.

(7)

Er moet extra tijd worden voorzien voor de invoering van de maatregelen inzake opleiding voor het voorkomen en herstellen van storingen.

(8)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 heeft het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart een ontwerp van uitvoeringsvoorschriften bij de Commissie ingediend als Advies nr. 11/2016.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 65 van Verordening (EG) nr. 216/2008 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 worden de volgende definities toegevoegd:

„14.   „aanvaardbare wijzen van naleving (Acceptable Means of Compliance, AMC)”: door het Agentschap vastgestelde niet-bindende normen waarin is aangegeven met welke middelen Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsbepalingen daarvan kunnen worden nageleefd;

15.   „alternatieve wijzen van naleving (Alternative Means of Compliance, AltMoC)”: wijzen van naleving die een alternatief voorstellen op een bestaande aanvaardbare wijze van naleving of die een nieuwe methode voorstellen om overeenstemming te bereiken met Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsvoorschriften daarvan waarvoor het Agentschap geen bijbehorende aanvaardbare wijzen van naleving heeft vastgesteld;

16.   „erkende opleidingsorganisatie (approved training organisation, ATO)”: een organisatie die gerechtigd is om aan piloten opleiding te verstrekken op basis van een goedkeuring die is afgegeven overeenkomstig de eerste alinea van artikel 10 bis, lid 1;

17.   „basisinstrumentopleidingstoestel (basic instrument training device, BITD)”: een opleidingstoestel op de grond voor de opleiding van piloten dat de positie van de leerling-piloot voor een klasse van luchtvaartuigen voorstelt, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een instrumentenpaneel op een scherm en veerbelaste besturingselementen, en dat een opleidingsplatform biedt voor ten minste de procedurele aspecten van instrumentvliegen;

18.   „certificeringsspecificaties”: door het Agentschap vastgestelde technische normen waarin is aangegeven welke middelen een organisatie moet gebruiken voor certificeringsdoeleinden;

19.   „vlieginstructeur”: een instructeur die het recht heeft een opleiding te geven in een luchtvaartuig, in overeenstemming met subdeel J van bijlage I (Deel-FCL);

20.   „vluchtnabootser (flight simulation training device, FSTD)”: een toestel voor de opleiding van piloten dat:

a)

in het geval van vliegtuigen een volledige vluchtsimulator (full flight simulator, FFS), een vluchtopleidingstoestel (flight training device, FTD), een opleidingstoestel voor vlucht- en navigatieprocedures (flight and navigation procedures trainer, FNPT) of een opleidingstoestel voor basisinstrumenten (basic instrument training device, BITD) is;

b)

in het geval van helikopters een volledige vluchtsimulator (full flight simulator, FFS), een vluchtopleidingstoestel (flight training device, FTD) of een opleidingstoestel voor vlucht- en navigatieprocedures (flight and navigation procedures trainer, FNPT) is;

21.   „FSTD-kwalificatie”: het technische capaciteitsniveau van een FSTD zoals gedefinieerd in de certificeringsspecificaties betreffende de FSTD in kwestie;

22.   „hoofdvestiging” van een organisatie: het hoofdkantoor of de statutaire zetel van de organisatie waar de voornaamste financiële functies en operationele controle worden uitgeoefend van de activiteiten waarnaar in deze verordening wordt verwezen;

23.   „qualification test guide (QTG)”: een document om aan te tonen dat de prestatie- en besturingseigenschappen van een FSTD bij een simulatie binnen voorgeschreven grenzen overeenstemmen met die van het luchtvaartuig, de vliegtuigklasse of het helikoptertype, en dat alle toepasselijke vereisten werden nageleefd. De QTG omvat zowel gegevens over het luchtvaartuig, de vliegtuigklasse of het helikoptertype als FSTD-gegevens ter ondersteuning van de validering;

24.   „gedeclareerde opleidingsorganisatie (declared training organisation, DTO)”: een organisatie die gerechtigd is om aan piloten opleiding te verstrekken op basis van een verklaring die is afgelegd overeenkomstig de tweede alinea van artikel 10 bis, lid 1;

25.   „DTO-opleidingsprogramma”: een door een DTO opgesteld document waarin de door die DTO verstrekte opleiding gedetailleerd is beschreven.”.

2)

Artikel 10 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 216/2008 zijn organisaties uitsluitend gerechtigd om opleiding te verstrekken aan piloten die betrokken zijn bij de exploitatie van de in artikel 4, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 216/2008 bedoelde luchtvaartuigen, als die organisaties van de bevoegde autoriteit een goedkeuring hebben gekregen waarin wordt bevestigd dat zij voldoen aan de essentiële eisen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 216/2008 en aan de eisen van bijlage VII bij deze verordening.

In afwijking van artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de eerste alinea van dit lid, zijn organisaties echter gerechtigd om de in DTO.GEN.110 van bijlage VIII bij deze verordening bedoelde opleiding te verstrekken zonder een dergelijke goedkeuring, als zij aan de bevoegde autoriteit een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig de in DTO.GEN.115 van die bijlage genoemde eisen en, als dat vereist is volgens DTO.GEN.230, onder c), van die bijlage, de bevoegde autoriteit het opleidingsprogramma heeft goedgekeurd.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   JAR-conforme opleidingsorganisaties mogen opleidingen verstrekken voor het verkrijgen van een bewijs van bevoegdheid als privépiloot (PPL) overeenkomstig deel-FCL, voor de bijbehorende bevoegdverklaringen die zijn opgenomen in de registratie, en voor een bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger (LAPL) tot 8 april 2019, zonder dat zij hoeven te voldoen aan de bepalingen van de bijlagen VII en VIII, voor zover ze vóór 8 april 2015 zijn geregistreerd.”.

3)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 bis wordt vervangen door:

„2 bis.   In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten besluiten de volgende bepalingen niet toe te passen tot 8 april 2020:

1)

de bepalingen van bijlage I in verband met bewijzen van bevoegdheid als piloot van zweefvliegtuigen en luchtballonnen;

2)

de bepalingen van de bijlagen VII en VIII in het geval van een opleidingsorganisatie die uitsluitend opleidingen verzorgt voor een nationale vergunning die overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1178/2011 kan worden omgezet in een bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger (LAPL) overeenkomstig deel-FCL, een bewijs van bevoegdheid als zweefvlieger (SPL) overeenkomstig deel-FCL, of een bewijs van bevoegdheid voor luchtballonnen (BPL) overeenkomstig deel-FCL;

3)

de bepalingen van subdeel B van bijlage I.”;

b)

een nieuw lid 8 wordt toegevoegd:

„8.   In afwijking van lid 1 zijn FCL.315.A, de tweede zin van punt a) van FCL.410.A en punt c) van FCL.725.A van bijlage I (deel-FCL) van toepassing vanaf 8 april 2019.”.

4)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

5)

Bijlage VI wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

6)

Bijlage VII wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

7)

Bijlage VIII wordt toegevoegd overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 juli 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).

(3)  http://www.easa.europa.eu/easa-and-you/general-aviation


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 (Deel-FCL) wordt als volgt gewijzigd:

1)

In FCL.010 wordt de definitie van „basisinstrumentopleidingstoestel (Basic Instrument Training Device — BITD)” geschrapt.

2)

FCL.025 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder a) worden de punten 2 en 3 vervangen door:

„2)

Kandidaten mogen het theorie-examen pas afleggen wanneer ze worden voorgedragen door de gedeclareerde opleidingsorganisatie (DTO) of erkende opleidingsorganisatie (ATO) die verantwoordelijk is voor hun opleiding, nadat ze de toepasselijke onderdelen van de theorieopleiding hebben voltooid op een bevredigend niveau.

3)

De voordracht door een DTO of ATO blijft twaalf maanden geldig. Als de kandidaat er niet in slaagt om ten minste één theorie-examen af te leggen binnen de voornoemde geldigheidsperiode, wordt de behoefte aan verdere opleiding bepaald door de DTO of ATO op basis van de behoeften van de kandidaat.”;

b)

punt b) wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea wordt punt 3 vervangen door:

„3)

Een kandidaat moet opnieuw alle examenonderdelen afleggen indien hij er voor een afzonderlijk schriftelijk theorie-examenonderdeel na 4 pogingen niet in geslaagd is een voldoende te behalen, of er niet in geslaagd is voor alle tests een voldoende te behalen binnen ofwel 6 zittingen, ofwel de in punt 2 vermelde periode.

Alvorens opnieuw aan de theorie-examens deel te nemen, moet de kandidaat verdere opleiding volgen bij een DTO of ATO. De omvang en reikwijdte van de vereiste opleiding worden bepaald door de DTO of ATO op basis van de behoeften van de kandidaat.”;

ii)

de tweede alinea wordt geschrapt.

3)

FCL.115 wordt vervangen door:

FCL.115   LAPL — Opleiding

a)

Een kandidaat voor een LAPL moet een opleiding afronden aan een DTO of ATO.

b)

De opleiding moet theoriekennis en vlieginstructie bevatten die toepasselijk zijn voor de bevoegdheden van de aangevraagde LAPL.

c)

Het theorieonderwijs en de vlieginstructie kunnen worden voltooid aan een andere DTO of ATO dan die waar de kandidaten hun opleiding zijn begonnen.”.

4)

In FCL.110.A worden de punten b) en c) vervangen door:

„b)

Specifieke eisen voor kandidaten die houder zijn van een LAPL(S) of een SPL met uitbreiding naar TMG. Kandidaten voor een LAPL(A) die houder zijn van een LAPL(S) of een SPL met een TMG-uitbreiding moeten ten minste 21 uur hebben gevlogen op TMG's na de aantekening van de TMG-uitbreiding en moeten voldoen aan de eisen onder FCL.135.A, punt a), voor vleugelvliegtuigen.

c)

Vrijstelling. Kandidaten met voorafgaande ervaring als PIC kunnen vrijstelling krijgen ten behoeve van de eisen onder a).

De omvang van de vrijstelling wordt bepaald door de DTO of ATO waar de bestuurder de opleidingscursus volgt, op basis van een toelatingsvliegtest, maar mag in geen geval:

1)

de totale vliegtijd als PIC overschrijden;

2)

50 % van de uren opgelegd in punt a) overschrijden;

3)

de eisen onder a), 2) omvatten.”.

5)

In FCL.110.H wordt punt b) vervangen door:

„b)

Vrijstelling. Kandidaten met voorafgaande ervaring als PIC kunnen vrijstelling krijgen ten behoeve van de eisen onder a).

De omvang van de vrijstelling wordt bepaald door de DTO of ATO waar de bestuurder de opleidingscursus volgt, op basis van een toelatingsvliegtest, maar mag in geen geval:

1)

de totale vliegtijd als PIC overschrijden;

2)

50 % van de uren opgelegd in punt a) overschrijden;

3)

de eisen onder a), 2) omvatten.”.

6)

In FCL.110.S wordt punt c) vervangen door:

„c)

Vrijstelling. Kandidaten met voorafgaande ervaring als PIC kunnen vrijstelling krijgen ten behoeve van de eisen onder a).

De omvang van de vrijstelling wordt bepaald door de DTO of ATO waar de bestuurder de opleidingscursus volgt, op basis van een toelatingsvliegtest, maar mag in geen geval:

1)

de totale vliegtijd als PIC overschrijden;

2)

50 % van de uren opgelegd in punt a) overschrijden;

3)

de eisen onder a), 2) tot en met a), 4) omvatten.”.

7)

In FCL.135.S wordt de inleidende zin vervangen door:

„De bevoegdheden van een LAPL(S) kunnen worden uitgebreid naar een TMG wanneer de bestuurder ten minste het onderstaande heeft voltooid in een DTO of ATO:”.

8)

In FCL.110.B wordt punt b) vervangen door:

„b)

Vrijstelling. Kandidaten met voorafgaande ervaring als PIC in luchtballonnen kunnen vrijstelling krijgen ten behoeve van de eisen onder a).

De omvang van de vrijstelling wordt bepaald door de DTO of ATO waar de bestuurder de opleidingscursus volgt, op basis van een toelatingsvliegtest, maar mag in geen geval:

1)

de totale vliegtijd als PIC in luchtballonnen overschrijden;

2)

50 % van de uren opgelegd in punt a) overschrijden;

3)

de eisen onder a), 2) tot en met a), 3) omvatten.”.

9)

In FCL.135.B wordt de inleidende zin vervangen door:

„De bevoegdheden van de LAPL(B) zijn beperkt tot de klasse van luchtballonnen die bij de vaardigheidstest werd gebruikt. Deze beperking kan worden opgeheven wanneer de bestuurder ten minste het onderstaande in een andere klasse heeft voltooid aan een DTO of ATO:”.

10)

FCL.210 wordt vervangen door:

FCL.210   Opleidingscursus

a)

Een kandidaat voor een BPL, SPL of PPL moet een opleidingscursus voltooien aan een DTO of ATO.

b)

De cursus moet theoriekennis en vlieginstructie bevatten die toepasselijk zijn voor de bevoegdheden van de aangevraagde BPL, SPL of PPL.

c)

Het theorieonderwijs en de vlieginstructie kunnen worden voltooid aan een andere DTO of ATO dan die waar de kandidaten hun opleiding zijn begonnen.”.

11)

In FCL.210.A worden de punten b) en c) vervangen door:

„b)

Specifieke eisen voor kandidaten die houder zijn van een LAPL(A). Kandidaten voor een PPL(A) die houder zijn van een LAPL(A) moeten ten minste 15 uur hebben gevlogen op vleugelvliegtuigen na de afgifte van de LAPL(A), waarvan ten minste 10 uur vlieginstructie in een opleidingscursus aan een DTO of ATO. Deze opleidingscursus moet ten minste 4 uur solovliegtijd onder toezicht bevatten, met inbegrip van ten minste 2 uur solo-overlandvluchten met ten minste 1 overlandvlucht van ten minste 270 km (150 NM), gedurende welke landingen met volledige stilstand moeten worden uitgevoerd op 2 luchtvaartterreinen die verschillen van het luchtvaartterrein van vertrek.

c)

Specifieke eisen voor kandidaten die houder zijn van een LAPL(S) of een SPL met een TMG-uitbreiding. Kandidaten voor een PPL(A) die houder zijn van een LAPL(S) of een SPL met een TMG-uitbreiding, moeten het onderstaande hebben voltooid:

1)

ten minste 24 uur vliegtijd in een TMG na de aantekening van de TMG-uitbreiding, en

2)

ten minste 15 uur vlieginstructie in vleugelvliegtuigen in een opleidingscursus aan een DTO of ATO, met inbegrip van ten minste de eisen onder a), 2).”.

12)

In FCL.210.H wordt punt b) vervangen door:

„b)

Specifieke eisen voor kandidaten die houder zijn van een LAPL(H). Een kandidaat voor een PPL(H) die houder is van een LAPL(H), moet een opleidingscursus voltooien aan een DTO of ATO. Deze opleidingscursus moet ten minste 5 uur dubbelbesturingsonderricht bevatten en ten minste 1 solo-overlandvlucht onder toezicht van ten minste 185 km (100 NM), met landingen met volledige stilstand op 2 luchtvaartterreinen die verschillen van het luchtvaartterrein van vertrek.”.

13)

In FCL.725 wordt punt a) vervangen door:

„a)

Opleidingscursus. Een kandidaat voor een klasse- of typebevoegdverklaring moet een opleidingscursus voltooien aan een ATO. Een kandidaat voor een klassebevoegdverklaring voor eenmotorige zuigervliegtuigen zonder groot prestatievermogen, een klassebevoegdverklaring voor TMG's of een typebevoegdverklaring voor eenmotorige helikopers als bedoeld in DTO.GEN.110, onder a), 2), c), van bijlage VIII (Deel-DTO), mag de opleiding aan een DTO voltooien. De opleidingscursus voor een typebevoegdverklaring moet de verplichte opleidingselementen bevatten voor het relevante type zoals gedefinieerd in de gegevens voor operationele geschiktheid die zijn bepaald in overeenstemming met bijlage I (Deel-21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012.”.

14)

In FCL.740 wordt punt b) vervangen door:

„b)

Hernieuwde afgifte. Als een klasse- of typebevoegdverklaring is verlopen, moet de kandidaat:

1)

slagen voor een bekwaamheidsproef overeenkomstig aanhangsel 9 van deze bijlage;

2)

indien nodig, vóór de in punt 1 bedoelde bekwaamheidsproef een herhalingstraining volgen aan een ATO om het bekwaamheidsniveau te behalen dat vereist is voor de veilige bediening van de relevante klasse of het relevante type luchtvaartuig. De kandidaat mag de training echter volgen:

i)

aan een DTO of een ATO als de verlopen bevoegdverklaring een klassebevoegdverklaring voor eenmotorige zuigervliegtuigen zonder groot prestatievermogen, een klassebevoegdverklaring voor TMG's of een typebevoegdverklaring voor eenmotorige helikopers was als bedoeld in DTO.GEN.110, onder a), 2), c), van bijlage VIII (Deel-DTO);

ii)

aan een DTO of ATO of met een instructeur als de bevoegdverklaring niet meer dan drie jaar verlopen is en het om een klassebevoegdverklaring voor eenmotorige zuigervliegtuigen zonder groot prestatievermogen of voor TMG's gaat.”.

15)

In FCL.800 wordt onder b) de inleidende zin van punt 2 vervangen door:

„2)

een opleidingscursus aan een DTO of ATO, met inbegrip van:”.

16)

FCL.805 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder b) wordt de inleidende zin van punt 2 vervangen door:

„2)

een opleidingscursus aan een DTO of ATO, met inbegrip van:”;

b)

onder c) wordt de inleidende zin van punt 2 vervangen door:

„2)

een opleidingscursus aan een DTO of ATO, met inbegrip van:”.

17)

FCL.810 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder a) wordt de inleidende zin van punt 1 vervangen door:

„1)

Als de bevoegdheden van een LAPL, een SPL of een PPL voor vleugelvliegtuigen, TMG's of luchtschepen moeten worden uitgeoefend in VFR-omstandigheden 's nachts, moeten kandidaten een opleidingscursus aan een DTO of ATO hebben afgerond. De cursus moet het volgende omvatten:”;

b)

onder b) wordt de inleidende zin van punt 2 vervangen door:

„2)

een opleidingscursus aan een DTO of ATO hebben voltooid. De cursus moet worden afgerond binnen een periode van zes maanden en moet het volgende omvatten:”.

18)

In FCL.815 wordt punt b) vervangen door:

„b)

Opleidingscursus. Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor het vliegen in bergachtige gebieden moeten binnen een periode van 24 maanden een cursus theorieonderwijs en vlieginstructie hebben voltooid aan een DTO of ATO. De inhoud van de cursus moet zijn afgestemd op de bevoegdheden van de aangevraagde bevoegdverklaring voor het vliegen in bergachtige gebieden.”.

19)

In FCL.830 wordt onder b) de inleidende zin van punt 2 vervangen door:

„2)

een opleidingscursus aan een DTO of ATO, met inbegrip van:”.

20)

FCL.930 wordt vervangen door:

FCL.930   Opleidingscursus

a)

Kandidaten voor een certificaat als instructeur moeten een theorieopleiding en vlieginstructie hebben afgerond aan een ATO. Kandidaten voor een certificaat als instructeur voor zweefvliegtuigen of luchtballonnen mogen een theorieopleiding en vlieginstructie hebben afgerond aan een DTO.

b)

Naast de specifieke in Deel-FCL van deze bijlage beschreven elementen voor elke categorie van instructeur, moet de opleidingscursus de elementen bevatten die zijn vereist in FCL.920.”.

21)

In FCL.910.FI wordt de inleidende zin onder a) vervangen door:

„a)

De bevoegdheden van een FI worden beperkt tot het uitvoeren van vlieginstructie onder toezicht van een FI voor dezelfde luchtvaartuigcategorie die voor dit doel door de DTO of ATO is aangeduid, in de volgende gevallen:”.

22)

In FCL.1015 wordt punt a) vervangen door:

„a)

Kandidaten voor een certificaat van examinator moeten een standaardisatiecursus volgen die wordt gegeven door de bevoegde autoriteit of door een ATO en is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. Kandidaten voor een certificaat van examinator voor zweefvliegtuigen of luchtballonnen mogen een standaardisatiecursus volgen die wordt gegeven door een DTO en goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.”.

23)

In FCL.1025 wordt punt 2 onder b) vervangen door:

„2)

tijdens het laatste jaar van de geldigheidsperiode een herhalingscursus voor examinatoren heeft gevolgd, georganiseerd door de bevoegde autoriteit of een ATO en erkend door de bevoegde autoriteit. Een examinator die houder is van een certificaat voor zweefvliegtuigen of luchtballonnen mag tijdens het laatste jaar van de geldigheidsperiode een herhalingscursus voor examinator hebben gevolgd, georganiseerd door een DTO en goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.”.

BIJLAGE II

Bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 (Deel-ARA) wordt als volgt gewijzigd:

1)

ARA.GEN.105 wordt geschrapt.

2)

In ARA.GEN.200 wordt punt c) vervangen door:

„c)

De bevoegde autoriteit stelt procedures vast om deel te nemen aan de wederzijdse uitwisseling van alle noodzakelijke informatie en assistentie met andere betrokken bevoegde autoriteiten, met inbegrip van alle vastgestelde bevindingen, de corrigerende follow-upmaatregelen die overeenkomstig die bevindingen zijn genomen en de handhavingsmaatregelen die zijn genomen als gevolg van het toezicht op personen en organisaties die activiteiten uitoefenen op het grondgebied van een lidstaat, maar die zijn gecertificeerd door of die een verklaring hebben afgelegd aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of het Agentschap.”.

3)

ARA.GEN.220 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder a) wordt punt 4 vervangen door:

„4)

certificerings- en verklaringsprocessen alsmede toezicht op gecertificeerde en gedeclareerde organisaties;”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

De bevoegde autoriteit stelt een lijst op van alle organisatiecertificaten, FSTD-kwalificatiecertificaten en bewijzen van bevoegdheid voor personeel, certificaten en attesten die zij heeft afgegeven, DTO-verklaringen die zij heeft ontvangen en DTO-opleidingsprogramma's die zij op overeenstemming met bijlage I (Deel-FCL) heeft getoetst of heeft goedgekeurd, en actualiseert die lijst.”.

4)

In ARA.GEN.300 wordt onder a) punt 2 vervangen door:

„2)

de permanente naleving van de toepasselijke eisen voor personen die houders zijn van bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen en certificaten, voor organisaties die zij heeft gecertificeerd, voor houders van een FSTD-kwalificatie en voor organisaties waarvan zij een verklaring heeft ontvangen;”.

5)

Aan ARA.GEN.305 wordt het volgende punt f) toegevoegd:

„f)

Onverminderd het bepaalde onder b), c) en c bis) moet het toezichtsprogramma voor DTO's worden ontwikkeld met inachtneming van de specifieke aard van de organisatie, de complexiteit van haar activiteiten en de resultaten van vorige toezichtsactiviteiten, en moet het gebaseerd zijn op de beoordeling van de risico's die met het soort opleiding samengaan. Het toezicht omvat inspecties, met inbegrip van onaangekondigde inspecties, en kan ook audits omvatten als de bevoegde autoriteit dat nodig acht.”.

6)

Aan ARA.GEN.330 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Onverminderd het bepaalde onder a), b) en c) dient de bevoegde autoriteit op te treden overeenkomstig de eisen van ARA.DTO.105 en ARA.DTO.110, naargelang het geval, als de informatie in een van een DTO ontvangen verklaring of in een door een DTO gebruikt opleidingsprogramma, zoals aan de autoriteit gemeld overeenkomstig DTO.GEN.116 van bijlage VIII (Deel-DTO), wordt gewijzigd.”.

7)

ARA.GEN.350 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt d bis) wordt ingevoegd:

„d bis)

Onverminderd het bepaalde onder a) tot en met d) dient de bevoegde autoriteit, als zij bij het toezicht of op enige andere wijze bewijzen vindt waaruit blijkt dat de essentiële eisen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 216/2008 of de eisen van bijlage I (Deel-FCL) en bijlage VIII (Deel-DTO) bij deze verordening niet door een DTO worden nageleefd:

1)

een bevinding vast te stellen, te registreren en schriftelijk mee te delen aan de vertegenwoordiger van de DTO en een redelijke termijn vast te stellen waarin de DTO de maatregelen moet nemen die zijn gespecificeerd in DTO.GEN.150 van bijlage VIII (Deel-DTO);

2)

onmiddellijk passende maatregelen te treffen om de opleidingsactiviteiten waarbij sprake is van niet-naleving, te beperken of te verbieden tot de DTO de in punt 1 bedoelde corrigerende maatregelen heeft genomen wanneer een of meer van de volgende situaties optreden:

i)

er is een veiligheidsprobleem vastgesteld;

ii)

de DTO neemt geen corrigerende maatregelen overeenkomstig DTO.GEN.150;

3)

de goedkeuring van het opleidingsprogramma te beperken, te schorsen of in te trekken als het gaat om een opleidingsprogramma zoals bedoeld in DTO.GEN.230, onder c), van bijlage VIII (Deel-DTO);

4)

de nodige aanvullende handhavingsmaatregelen te treffen om te waarborgen dat de niet-naleving wordt beëindigd en, indien nodig, de gevolgen daarvan te verhelpen.”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

Wanneer de autoriteit van een lidstaat die handelt overeenkomstig ARA.GEN.300, onder d), vaststelt dat de essentiële eisen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 216/2008 of de eisen van bijlage I (Deel-FCL) en bijlage VIII (Deel-DTO) bij deze verordening niet worden nageleefd door een organisatie die werd gecertificeerd door of die een verklaring heeft afgelegd aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of het Agentschap, dient zij, onverminderd aanvullende handhavingsmaatregelen, die bevoegde autoriteit in kennis te stellen van die niet-naleving”.

8)

Na subdeel MED wordt het volgende subdeel DTO ingevoegd:

„SUBDEEL DTO

SPECIFIEKE EISEN MET BETREKKING TOT GEDECLAREERDE OPLEIDINGSORGANISATIES (DTO's)

ARA.DTO.100   Verklaring aan de bevoegde autoriteit

a)

Zodra de bevoegde autoriteit een verklaring van een DTO heeft ontvangen, controleert zij of de verklaring alle in DTO.GEN.115 van bijlage VIII (Deel-DTO) gespecificeerde informatie bevat en bevestigt zij de ontvangst van de verklaring, met inbegrip van de toekenning van een afzonderlijk DTO-referentienummer, aan de vertegenwoordiger van de DTO.

b)

Als de vereiste informatie ontbreekt of als de verklaring informatie bevat waaruit blijkt dat de essentiële eisten van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 216/2008 of de eisen van bijlage I (deel-FCL) en bijlage VIII (Deel-DTO) bij deze verordening niet worden nageleefd, treedt de bevoegde autoriteit op overeenkomstig ARA.GEN.350, onder d bis).

ARA.DTO.105   Wijziging van een verklaring

Zodra de bevoegde autoriteit ervan in kennis is gesteld dat de informatie in de verklaring van een DTO is gewijzigd, treedt zij op overeenkomstig ARA.DTO.100.

ARA.DTO.110   Controle van de naleving van het opleidingsprogramma

a)

Als de bevoegde autoriteit overeenkomstig DTO.GEN.115, onder c), van bijlage VIII (Deel-DTO) het opleidingsprogramma van een DTO heeft ontvangen of in kennis is gesteld van een wijziging daarvan, of overeenkomstig DTO.GEN.230, onder c), van die bijlage een aanvraag heeft ontvangen voor de goedkeuring van een ingediend opleidingsprogramma, controleert zij of die opleidingsprogramma's in overeenstemming zijn met de eisen van bijlage I (Deel-FCL).

b)

Als de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat het opleidingsprogramma van de DTO en alle latere wijzigingen daarvan in overeenstemming zijn met die eisen, stelt zij de vertegenwoordiger van de DTO daarvan schriftelijk in kennis of keurt zij, in het in DTO.GEN.230, onder c), van bijlage VIII (Deel-DTO) bedoelde geval, het opleidingsprogramma goed. Voor een dergelijke goedkeuring gebruikt zij het formulier in aanhangsel VIII van deze bijlage (Deel-ARA).

c)

In geval van niet-naleving treedt de bevoegde overheid op overeenkomstig ARA.GEN.350, onder d bis), of keurt zij, in het in DTO.GEN.230, onder c), van bijlage VIII (Deel-DTO) bedoelde geval, de aanvraag tot goedkeuring van het opleidingsprogramma af.”.

9)

het volgende aanhangsel VIII wordt toegevoegd:

Aanhangsel VIII van bijlage VI (Deel-ARA)

Goedkeuring van het opleidingsprogramma

van een gedeclareerde opleidingsorganisatie (DTO)

Europese Unie (*1)

Bevoegde autoriteit

Afgevende instantie:

Naam van de DTO:

DTO-referentienummer:

 

Goedgekeurd(e) opleidingsprogramma('s):

 

Standaardisatie examinator — FE(S), FIE(S), FE(B), FIE(B) (*2)

 

Herhalingsseminar examinator — FE(S), FIE(S), FE(B), FIE(B) (*2)

Referentie van het document:

Opmerkingen:

Het (de) bovengenoemde opleidingsprogramma('s) is (zijn) gecontroleerd door de bovengenoemde bevoegde autoriteit en conform de eisen van bijlage I (Deel-FCL) van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie bevonden.

Datum van afgifte:

Handtekening: [bevoegde autoriteit]

EASA-formulier XXX uitgave 1 — Bladzijde 1/1

”.

(*1)  „Europese Unie” schrappen voor niet-EU-lidstaten.

(*2)  Aanpassen naargelang het geval.


BIJLAGE III

In bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 (Deel-ORA) wordt de inleidende zin van ORA.ATO.120 vervangen door:

„De volgende gegevens moeten tijdens de cursus en gedurende een periode van drie jaar na de opleiding worden bewaard:”.


BIJLAGE IV

BIJLAGE VIII

EISEN MET BETREKKING TOT GEDECLAREERDE OPLEIDINGSORGANISATIES (DTO's)

[DEEL-DTO]

DTO.GEN.100   Algemeen

Overeenkomstig de tweede alinea van artikel 10 bis, lid 1, worden in deze bijlage (Deel-DTO) de eisen beschreven die van toepassing zijn op organisaties die de in DTO.GEN.110 bedoelde opleidingen voor piloten verstrekken op grond van een verklaring die is afgelegd overeenkomstig DTO.GEN.115.

DTO.GEN.105   Bevoegde autoriteit

In Deel-DTO van deze bijlage wordt onder de voor DTO's bevoegde autoriteit die autoriteit verstaan die is aangewezen door de lidstaat op het grondgebied waarvan de DTO haar hoofdvestiging heeft.

DTO.GEN.110   Reikwijdte van de opleiding

a)

Een DTO is gerechtigd de volgende opleidingen te verstrekken, op voorwaarde dat de DTO een verklaring heeft ingediend overeenkomstig DTO.GEN.115:

1)

voor vliegtuigen:

a)

theorieonderwijs voor LAPL(A) en PPL(A);

b)

vlieginstructie voor LAPL(A) en PPL(A);

c)

opleiding voor een klassebevoegdverklaring voor SEP(land), SEP(sea) en TMG;

d)

opleiding voor aanvullende bevoegdverklaringen: nacht, kunstvliegen, bergachtige gebieden, slepen van zweefvliegtuigen en banners;

2)

voor helikopters:

a)

theorieonderwijs voor LAPL(H) en PPL(H);

b)

vlieginstructie voor LAPL(H) en PPL(H);

c)

typebevoegdverklaring voor eenmotorige helikopters waarvoor de gecertificeerde maximale zitplaatsconfiguratie niet meer dan vijf stoelen bedraagt;

d)

opleiding voor de bevoegdverklaring voor nachtvliegen;

3)

voor zweefvliegtuigen:

a)

theorieonderwijs voor LAPL(S) en SPL;

b)

vlieginstructie voor LAPL(S) en SPL;

c)

opleiding voor de uitbreiding van bevoegdheden naar TMG overeenkomstig FCL.135.S;

d)

opleiding voor aanvullende lanceringsmethoden overeenkomstig FCL.130.S;

e)

opleiding voor aanvullende bevoegdverklaringen: kunstvliegen, slepen van zweefvliegtuigen en bevoegdverklaring voor wolkenvluchten met zweefvliegtuigen;

f)

opleiding voor de bevoegdverklaring vlieginstructeur FI(S);

g)

herhalingsseminar voor FI(S);

4)

voor luchtballonnen:

a)

theorieonderwijs voor LAPL(B) en BPL;

b)

vlieginstructie voor LAPL(B) en BPL;

c)

opleiding voor klasseuitbreiding overeenkomstig FCL.135.B;

d)

opleiding voor klasse- of groepuitbreiding overeenkomstig FCL.225.B;

e)

opleiding voor uitbreiding naar verankerde vluchten overeenkomstig FCL.130.B;

f)

opleiding voor de bevoegdverklaring voor nachtvliegen;

g)

opleiding voor de bevoegdklaring vlieginstructeur FI(B);

h)

herhalingsseminar voor FI(B).

b)

Een DTO is gerechtigd om ook de in FCL.1015, onder a), en FCL.1025, onder b), 2), van bijlage I (Deel-FCL) genoemde standaardisatiecursussen voor examinator te verstrekken voor FE(S), FIE(S), FE(B) en FIE(B), op voorwaarde dat die DTO overeenkomstig DTO.GEN.115 een verklaring heeft ingediend en de bevoegde autoriteit het opleidingsprogramma overeenkomstig DTO.GEN.230, onder c), heeft goedgekeurd.

DTO.GEN.115   Verklaring

a)

Voorafgaand aan elke in DTO.GEN.110 gespecificeerde opleiding dient een organisatie die een dergelijke opleiding wenst te verstrekken, een verklaring in bij de bevoegde autoriteit. De verklaring bevat ten minste de volgende gegevens:

1)

de naam van de DTO;

2)

de contactgegevens van de hoofdvestiging van de DTO en, indien van toepassing, de contactgegevens van de luchtvaartterreinen en vluchtuitvoeringslocaties van de DTO;

3)

de namen en contactgegevens van de volgende personen:

i)

de vertegenwoordiger van de DTO;

ii)

het hoofd opleidingen van de DTO, en

iii)

alle adjunct-hoofden opleiding, indien vereist volgens DTO.GEN.250, onder b), 1);

4)

het soort opleiding, zoals gespecificeerd in DTO.GEN.110, dat op elk luchtvaartterrein en/of elke vluchtuitvoeringslocatie wordt verstrekt;

5)

een lijst van alle luchtvaartuigen en FSTD's die voor de opleiding worden gebruikt, indien van toepassing;

6)

de geplande begindatum van de opleiding;

7)

een verklaring waarin wordt bevestigd dat de DTO een veiligheidsbeleid heeft opgesteld en zal toepassen gedurende alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft, overeenkomstig DTO.GEN.210, onder a), 1), ii);

8)

een verklaring waarin wordt bevestigd dat de DTO voldoet en gedurende alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft, zal blijven voldoen aan de essentiële vereisten van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 216/2008 en de eisen van bijlage I (Deel-FCL) en bijlage VIII (Deel-DTO) bij deze verordening.

b)

Voor de verklaring en alle latere wijzigingen daarvan wordt het formulier in aanhangsel 1 gebruikt.

c)

Samen met de verklaring dient een DTO het opleidingsprogramma of de opleidingsprogramma's die zij gebruikt of wenst te gebruiken tijdens de opleiding, in bij de bevoegde autoriteit, alsmede haar aanvraag voor goedkeuring van het opleidingsprogramma of de opleidingsprogramma's, indien een dergelijke goedkeuring is vereist overeenkomstig DTO.GEN.230, onder c).

d)

In afwijking van punt c) kan een organisatie die houder is van een goedkeuring die is afgegeven overeenkomstig subdeel ATO van bijlage VII (Deel-ORA), samen met de verklaring alleen de verwijzing indienen naar het reeds goedgekeurde opleidingshandboek of de goedkeurde opleidingshandboeken.

DTO.GEN.116   Kennisgeving van wijzigingen en stopzetting van opleidingsactiviteiten

Een DTO dient de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis te stellen van het volgende:

a)

elke wijziging van de in DTO.GEN.115, onder a), gespecificeerde informatie en van het opleidingsprogramma of de opleidingsprogramma's of het goedgekeurde opleidingshandboek of de goedgekeurde opleidingshandboeken zoals bedoeld in DTO.GEN.115, onder c) en d);

b)

de stopzetting van bepaalde of alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft.

DTO.GEN.135   Beëindiging van het recht om opleiding te verstrekken

Een DTO is niet langer gerechtigd om op grond van de verklaring bepaalde of alle in die verklaring gespecificeerde opleidingen te verstrekken, indien:

a)

de DTO de bevoegde autoriteit overeenkomstig DTO.GEN.116, onder b), in kennis heeft gesteld van de stopzetting van bepaalde of alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft;

b)

de DTO gedurende meer dan 36 opeenvolgende maanden geen opleiding heeft verstrekt.

DTO.GEN.140   Toegang

Om te kunnen vaststellen of een DTO in overeenstemming met haar verklaring handelt, moet zij te allen tijde aan elke daartoe door de bevoegde autoriteit gemachtigde persoon toegang verlenen tot alle faciliteiten, luchtvaartuigen, documenten, archieven, gegevens, procedures en andere materialen die relevant zijn voor opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft.

DTO.GEN.150   Bevindingen

Nadat de bevoegde autoriteit overeenkomstig ARA.GEN.350, onder d bis), 1), een bevinding aan de DTO heeft meegedeeld, onderneemt de DTO, binnen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn, de volgende stappen:

a)

de onderliggende oorzaak van de niet-naleving identificeren;

b)

de nodige corrigerende maatregelen treffen om de niet-naleving te beëindigen en, indien van toepassing, de gevolgen daarvan te verhelpen;

c)

de bevoegde autoriteit in kennis stellen van de genomen corrigerende maatregelen.

DTO.GEN.155   Reactie op een veiligheidsprobleem

Als reactie op een veiligheidsprobleem moet een DTO:

a)

de veiligheidsmaatregelen uitvoeren die zijn voorgeschreven door de bevoegde autoriteit overeenkomstig ARA.GEN.135, onder c);

b)

de relevante verplichte veiligheidsinformatie toepassen die door het Agentschap is verstrekt, met inbegrip van luchtwaardigheidsinstructies.

DTO.GEN.210   Personeelseisen

a)

Een DTO dient de volgende personen aan te stellen:

1)

een vertegenwoordiger, die verantwoordelijk en naar behoren gemachtigd is om ten minste de volgende taken uit te voeren:

i)

waarborgen dat de DTO en haar activiteiten voldoen aan de toepasselijke eisen en aan de verklaring;

ii)

een veiligheidsbeleid ontwikkelen en tot stand brengen om te waarborgen dat de activiteiten van de DTO veilig worden uitgevoerd, waarborgen dat de DTO dat veiligheidsbeleid volgt, en de nodige maatregelen treffen om de doelstellingen van dat veiligheidsbeleid te verwezenlijken;

iii)

de veiligheid binnen de DTO bevorderen;

iv)

ervoor zorgen dat de DTO over voldoende middelen beschikt zodat de onder i), ii) en iii) genoemde activiteiten op doeltreffende wijze kunnen worden uitgevoerd;

2)

een hoofd opleiding, dat verantwoordelijk en gekwalificeerd is om ten minste het volgende te waarborgen:

i)

de conformiteit van de verstrekte opleiding met de vereisten van bijlage I (Deel-FCL) en het opleidingsprogramma van de DTO;

ii)

de behoorlijke integratie van de vliegopleiding in een luchtvaartuig of een vluchtnabootser (FSTD) en het theorieonderwijs;

iii)

toezicht op de vooruitgang van de cursisten;

iv)

in het geval bedoeld in DTO.GEN.250, onder b), toezicht op de adjunct-opleidingshoofden.

b)

Een DTO mag eenzelfde persoon aanstellen als vertegenwoordiger en hoofd opleiding.

c)

Als er objectieve aanwijzingen zijn dat een persoon niet met de onder a) genoemde taken kan worden belast omdat de luchtvaartveiligheid niet kan worden gewaarborgd en bevorderd, mag een DTO die persoon niet als vertegenwoordiger of hoofd opleiding aanstellen. Als tegen een persoon in de voorbije drie jaar een handhavingsmaatregel overeenkomstig ARA.GEN.355 is genomen, wordt dat als een objectieve aanwijzing beschouwd, tenzij die persoon kan bewijzen dat de bevinding die tot die maatregel heeft geleid gezien haar aard, omvang of impact op de luchtvaartveiligheid, geen indicatie is dat hij of zij aldus niet met de uitvoering van die taken kan worden belast.

d)

Een DTO dient te waarborgen dat haar theorie-instructeurs over een van de volgende kwalificaties beschikken:

1)

over praktijkgerichte achtergrondkennis op luchtvaartgebied beschikken in de onderwerpen die van belang zijn voor de verstrekte opleiding en een opleidingscursus in instructietechnieken hebben gevolgd;

2)

ervaring hebben opgedaan in theoretische instructie en beschikken over gepaste theoretische achtergrondkennis van het onderwerp waarover zij theorielessen zullen geven.

e)

Vlieginstructeurs en instructeurs vluchtnabootsing moeten beschikken over de volgens Deel-FCL van bijlage I vereiste kwalificaties voor het type opleiding dat wordt gegeven.

DTO.GEN.215   Eisen inzake faciliteiten

Een DTO dient over de nodige faciliteiten te beschikken om alle activiteiten uit te voeren en te beheren overeenkomstig de essentiële eisen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 216/2008 en de eisen van deze bijlage (Deel-DTO).

DTO.GEN.220   Gegevensbeheer

a)

Een DTO dient van iedere cursist de volgende gegevens bij te houden tijdens de opleiding en gedurende een periode van drie jaar nadat de laatste opleidingssessie is voltooid:

1)

bijzonderheden over opleidingen op de grond, in de lucht of in een vluchtnabootser;

2)

informatie over individuele vooruitgang;

3)

informatie over de bevoegdheden en daarmee samenhangende bevoegdverklaringen die betrekking hebben op de verstrekte opleiding, met inbegrip van vervaldatums van bevoegdverklaringen en medische certificaten.

b)

Een DTO dient het verslag over de jaarlijkse interne evaluatie en het activiteitenverslag waarnaar wordt verwezen in respectievelijk DTO.GEN.270, onder a) en b), te bewaren gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum waarop zij die verslagen heeft opgesteld.

c)

Een DTO dient haar opleidingsprogramma te bewaren gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum waarop zij de laatste opleiding volgens dat programma heeft verstrekt.

d)

Overeenkomstig de toepasselijke wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens dient een DTO de onder a) bedoelde gegevens op zodanige wijze op te slaan dat ze door de toepasselijke instrumenten en protocollen worden beschermd en de nodige maatregelen te treffen om de toegang tot die gegevens te beperken tot de personen die recht op toegang tot die gegevens hebben.

DTO.GEN.230   Opleidingsprogramma van een DTO

a)

Een DTO dient een opleidingsprogramma op te stellen voor elke van de in DTO.GEN.110 genoemde opleidingen die zij verstrekt.

b)

De opleidingsprogramma's moeten voldoen aan de eisen van bijlage I (Deel-FCL).

c)

Een DTO is alleen gerechtigd om de in DTO.GEN.110, onder b), genoemde opleiding te verstrekken als de bevoegde autoriteit voor haar opleidingsprogramma voor die opleiding en de eventuele wijzigingen daarvan, na aanvraag door de DTO, een goedkeuring heeft afgegeven waarin wordt bevestigd dat het opleidingsprogramma en de eventuele wijzigingen daarvan voldoen aan de eisen van bijlage I (Deel-FCL), overeenkomstig ARA.DTO.110. Een DTO dient een dergelijke goedkeuring aan te vragen door indiening van haar verklaring overeenkomstig DTO.GEN.115.

d)

Punt c) is niet van toepassing op een organisatie die ook houder is van een goedkeuring die is afgegeven overeenkomstig subdeel ATO van bijlage VII (Deel-ORA) en die bevoegdheden voor die opleiding bevat.

DTO.GEN.240   Opleidingsluchtvaartuigen en FSTD's

a)

Een DTO dient gebruik te maken van een gepaste vloot opleidingsluchtvaartuigen of FSTD's die geschikt zijn voor de aangeboden opleidingen.

b)

Een DTO dient een lijst op te stellen en te actualiseren van alle luchtvaarttuigen, met inbegrip van de registratiekentekens, die worden gebruikt voor de aangeboden opleidingen.

DTO.GEN.250   Luchtvaartterreinen en exploitatievestigingen

a)

Om vliegopleidingen in een luchtvaartuig te verstrekken, dient de DTO uitsluitend gebruik te maken van luchtvaartterreinen of exploitatievestigingen die gepaste faciliteiten en kenmerken hebben voor een opleiding in relevante vliegmanoeuvres, rekening houdend met de aangeboden opleiding en de categorie en het type van het gebruikte luchtvaartuig.

b)

Als een DTO meer dan één luchtvaartterrein gebruikt om een in DTO.GEN.110, onder a), 1) en 2), gespecificeerde opleiding te verstrekken:

1)

stelt zij voor elk extra luchtvaartterrein een adjunct-hoofd opleiding aan dat verantwoordelijk is voor de in DTO.GEN.210, onder a), 2), i) tot en met iii), bedoelde taken op dat luchtvaartterrein, en

2)

waarborgt zij dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om op alle luchtvaartterreinen veilig vluchten te kunnen uitvoeren, overeenkomstig de eisen van deze bijlage (Deel-DTO).

DTO.GEN.260   Theorieonderwijs

a)

Een DTO mag het theorieonderwijs ter plaatse verstrekken of gebruikmaken van leren op afstand.

b)

Een DTO dient toe te zien op de vorderingen van elke cursist die theorieonderwijs volgt en deze bij te houden.

DTO.GEN.270   Jaarlijkse interne evaluatie en jaarlijks activiteitenverslag

Een DTO dient het volgende te doen:

a)

een jaarlijkse interne evaluatie uitvoeren van de in DTO.GEN.210 gespecificeerde taken en verantwoordelijkheden en een verslag van die evaluatie opstellen;

b)

een jaarlijks activiteitenverslag opstellen;

c)

het verslag van de jaarlijkse interne evaluatie en het jaarlijks activiteitenverslag indienen bij de bevoegde autoriteit tegen de door die autoriteit vastgestelde datum.

Aanhangsel 1 van bijlage VIII (Deel-DTO)

VERKLARING

overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie

☐ Oorspronkelijke verklaring

☐ Kennisgeving van wijzigingen (1) — DTO-referentienummer:

1.

Gedeclareerde opleidingsorganisatie (DTO)

Naam:

2.

Kantooradres(sen)

Contactgegevens (adres, telefoonnummer, e-mailadres) van de hoofdvestiging van de DTO:

3.

Personeel

Naam en contactgegevens (adres, telefoonnummer, e-mailadres) van de vertegenwoordiger van de DTO:

Naam en contactgegevens (adres, telefoonnummer, e-mailadres) van het hoofd opleiding en, indien van toepassing, de adjunct-hoofden opleiding van de DTO:

4.

Reikwijdte van de opleiding

Lijst van alle aangeboden opleidingen:

Lijst van alle opleidingsprogramma's die worden gebruikt om de opleiding te verstrekken (de verklaring moet vergezeld gaan van de nodige documenten) of, in het geval zoals bedoeld in DTO.GEN.230, onder d), van bijlage VIII (Deel-DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, referenties van alle goedgekeurde opleidingshandboeken die worden gebruikt om de opleiding te verstrekken:

5.

Opleidingsluchtvaartuigen en FSTD's

Lijst van voor de opleiding gebruikte luchtvaartuigen:

Lijst van voor de opleiding gebruikte gekwalificeerde FSTD's (indien van toepassing, lettercode zoals aangegeven op het kwalificatiecertificaat):

6.

Luchtvaartterrein(en) en exploitatievestiging(en)

Contactgegevens (adres, telefoonnummer, e-mailadres) van alle luchtvaartterreinen en exploitatievestigingen die door de DTO worden gebruikt om opleiding te verstrekken:

7.

Beoogde begindatum van de opleiding:

8.

Aanvraag voor de goedkeuring van standaardisatiecursussen voor examinator en herhalingsseminars (indien van toepassing)

☐ De DTO vraagt hierbij goedkeuring aan voor het (de) bovengenoemde opleidingsprogramma('s) voor cursussen voor examinator voor zweefvliegtuigen of luchtballonnen overeenkomstig DTO.GEN.110, onder b), en DTO.GEN.230, onder c), van bijlage VIII (Deel-DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

9.

Verklaringen

De DTO heeft een veiligheidsbeleid opgesteld overeenkomstig bijlage VIII (Deel-DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 en met name DTO.GEN.210, onder a), 1), ii), en past dat beleid toe tijdens alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft.

De DTO voldoet en zal tijdens alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft, blijven voldoen aan de essentiële eisen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 216/2008 en de vereisten van bijlage I (Deel-FCL) en bijlage VIII (Deel-DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

Wij bevestigen dat alle informatie in deze verklaring, met inbegrip van de bijlagen (indien van toepassing), volledig en correct is.

Naam, datum en handtekening van de vertegenwoordiger van de DTO.

Naam, datum en handtekening van het hoofd opleiding van de DTO.


(1)  In het geval van wijzigingen moeten alleen punt 1 en de velden die de wijzigingen bevatten, worden ingevuld.


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1120 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2018

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 605/2010 wat betreft de lijst van derde landen of delen daarvan waaruit het binnenbrengen in de Europese Unie van zendingen rauwe melk, zuivelproducten, colostrum en producten op basis van colostrum is toegestaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, punt 1, eerste alinea, en punt 4, en artikel 9, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (2), en met name artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 605/2010 van de Commissie (3) worden de volks- en diergezondheidsvoorwaarden en de certificeringsvoorschriften voor het binnenbrengen in de Unie van zendingen rauwe melk, zuivelproducten, colostrum en producten op basis van colostrum de lijst van derde landen waaruit de invoer in de Unie van dergelijke zendingen is toegestaan, vastgesteld.

(2)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 605/2010 bevat een lijst van derde landen of delen daarvan waaruit zendingen rauwe melk, zuivelproducten, colostrum en producten op basis van colostrum in de Unie mogen worden binnengebracht, met vermelding van het type behandeling dat voor die goederen vereist is.

(3)

Bosnië en Herzegovina is reeds opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 605/2010 en heeft toestemming om melk en melkproducten die behandeling „C” hebben ondergaan, uit te voeren naar de Unie.

(4)

Bosnië en Herzegovina heeft een verzoek bij de Commissie ingediend om een vergunning voor de uitvoer naar de Unie van melk, zuivelproducten, colostrum en producten op basis van colostrum die een minder strenge behandeling hebben ondergaan. Uit het oogpunt van de diergezondheid is Bosnië en Herzegovina een derde land dat door de Wereldorganisatie voor diergezondheid is opgenomen in de lijst van landen die vrij zijn van mond-en-klauwzeer (MKZ) zonder een verplicht vaccinatiebeleid en voldoet het dus aan de veterinairrechtelijke voorschriften van de Unie voor invoer.

(5)

De Commissie heeft veterinaire controles in Bosnië en Herzegovina uitgevoerd. Deze controles hebben bepaalde tekortkomingen aan het licht gebracht, met name problemen op het gebied van de volksgezondheid in de inrichtingen. De bevoegde autoriteiten van Bosnië en Herzegovina zijn die tekortkomingen aan het aanpakken.

(6)

Op grond van de gunstige diergezondheidssituatie in Bosnië en Herzegovina wat mond-en-klauwzeer betreft, is het echter wenselijk Bosnië en Herzegovina toe te voegen aan kolom A van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 605/2010. Deze toevoeging aan de lijst van kolom A van bijlage I mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit andere bepalingen van EU-wetgeving betreffende de invoer en het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong in de Unie, met name die welke betrekking hebben op de inschrijving op de lijst van inrichtingen op grond van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 854/2004.

(7)

Verordening (EU) nr. 605/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de tabel in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 605/2010 wordt de vermelding voor Bosnië en Herzegovina vervangen door:

„BA

Bosnië en Herzegovina

+

+

+”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(3)  Verordening (EU) nr. 605/2010 van de Commissie van 2 juli 2010 tot vaststelling van de volks- en diergezondheidsvoorwaarden en de veterinaire certificeringsvoorschriften voor het binnenbrengen in de Europese Unie van rauwe melk, zuivelproducten, colostrum en producten op basis van colostrum, bestemd voor menselijke consumptie (PB L 175 van 10.7.2010, blz. 1).


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/33


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1121 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 van de Commissie van 14 september 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (2), met name artikel 1, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad van 7 juli 2009 (3) een definitief antidumpingrecht ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („VS”).

(2)

In het oorspronkelijke onderzoek heeft zich een groot aantal producenten-exporteurs uit de VS kenbaar gemaakt. Derhalve heeft de Commissie een steekproef van te onderzoeken Amerikaanse producenten-exporteurs samengesteld.

(3)

De Raad stelde voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen individuele rechten in op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de VS, variërend van 0 tot 198 EUR per ton netto, en een gewogen gemiddeld recht van 115,6 EUR per ton netto voor andere, niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen. Daarnaast werd een recht van 172,2 EUR per ton netto ingesteld op de invoer van biodiesel van alle andere Amerikaanse ondernemingen.

(4)

Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 zijn de oorspronkelijke maatregelen bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 met vijf jaar verlengd.

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 is gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1598 van de Commissie (4) ter opneming van artikel 1, lid 6, op grond waarvan producenten-exporteurs kunnen verzoeken om behandeling als nieuwe producent-exporteur.

(6)

Artikel 1, lid 6, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 bepaalt dat de Commissie bijlage I kan wijzigen teneinde het recht vast te stellen dat van toepassing is op niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten, namelijk 115,6 EUR per ton netto, wanneer een onderneming uit de VS de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat:

a)

zij in het onderzoektijdvak (1 april 2007-31 maart 2008) geen biodiesel, van oorsprong uit de VS, heeft uitgevoerd;

b)

zij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen van toepassing zijn, en

c)

zij de betrokken goederen daadwerkelijk heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren na het eind van het onderzoektijdvak.

B.   VERZOEKEN OM BEHANDELING ALS NIEUWE PRODUCENT-EXPORTEUR

(7)

Na de bekendmaking van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 heeft zich een Amerikaanse vennootschap, Organic Technologies („de indiener van het verzoek”) gemeld met de stelling dat zij voldoet aan alle drie de criteria in overweging 6 en dat haar een behandeling als nieuwe producent-exporteur zou moeten worden toegekend. De indiener van het verzoek verstrekte informatie en ondersteunend bewijsmateriaal in antwoord op een vragenlijst van de Commissie. Na een eerste analyse van het antwoord op de vragenlijst heeft de Commissie verzoekster een brief gestuurd met het verzoek om aanvullende informatie. De indiener van het verzoek heeft hierop geantwoord.

(8)

Met betrekking tot criterium a) voerde de indiener van het verzoek aan dat hij gedurende het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek bestond. Hij voerde tevens aan te zijn begonnen met de productie van biodiesel in 2009, dat wil zeggen na het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. De Commissie controleerde de door de indiener van het verzoek verstrekte verkoopboeken. De indiener van het verzoek liet zien dat hij in 2009 met de productie van biodiesel was begonnen en dat de eerste verkoop buiten de VS pas in 2016 had plaatsgevonden. De Commissie heeft derhalve erkend dat de indiener van het verzoek gedurende het oorspronkelijke onderzoektijdvak geen biodiesel naar de Unie heeft uitgevoerd. De indiener van het verzoek voldoet derhalve aan criterium a).

(9)

Met betrekking tot criterium b), dat inhoudt dat de indiener van het verzoek niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, heeft de Commissie, op basis van de door de indiener van het verzoek overgelegde documenten, vastgesteld dat hij geen verbonden ondernemingen heeft waarop de maatregelen van toepassing zijn. Derhalve voldoet de indiener van het verzoek aan criterium b).

(10)

Voorts heeft de Commissie met betrekking tot criterium c) vastgesteld dat de indiener van het verzoek een onherroepelijke contractuele verplichting was aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van het betrokken product naar de Unie uit te voeren in 2018. In dit verband verstrekte de indiener van het verzoek een koopovereenkomst voor de levering van het betrokken product in 2018, waarmee aan dit criterium werd voldaan. Derhalve voldoet de indiener van het verzoek aan criterium c).

(11)

Bijgevolg heeft de Commissie geconcludeerd dat de indiener van het verzoek voldoet aan de drie criteria om te worden beschouwd als nieuwe producent-exporteur. Daarom moeten zijn naam worden toegevoegd aan de lijst van niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518.

(12)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de bedrijfstak van de Unie in kennis gesteld van deze bevindingen en de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

(14)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 wordt de volgende onderneming toegevoegd aan de lijst van producenten-exporteurs in de Verenigde Staten van Amerika:

Naam onderneming

Plaats

Aanvullende Taric-code

„Organic Technologies

Coshocton (Ohio)

C482 ”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 van de Commissie van 14 september 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 239 van 15.9.2015, blz. 69).

(3)  Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad van 7 juli 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 179 van 10.7.2009, blz. 26).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1598 van de Commissie van 22 september 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 245 van 23.9.2017, blz. 1).


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/36


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1122 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2018

tot toelating van het in de handel brengen van pyrrolochinolinechinondinatriumzout als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) vastgesteld, waarin een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen is vastgesteld.

(3)

Krachtens artikel 12 van Verordening (EU) 2015/2283 moet de Commissie beslissen over de toelating en het in de Unie in de handel brengen van een nieuw voedingsmiddel en de bijwerking van de Unielijst.

(4)

Op 6 december 2012 heeft het bedrijf Mitsubishi Gas Chemical Company, Inc. („de aanvrager”) bij de bevoegde Ierse autoriteit een aanvraag ingediend om uit de bacterie Hyphomicrobium denitrificans geproduceerd pyrrolochinolinechinondinatriumzout als nieuw voedselingrediënt in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (3) in de Unie in de handel te brengen. De aanvraag betreft het gebruik van pyrrolochinolinechinondinatriumzout in voedingssupplementen voor de algemene volwassen bevolking, met uitzondering van zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven.

(5)

Krachtens artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 moeten alle uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten bij een lidstaat ingediende aanvragen om een nieuw voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen waarover vóór 1 januari 2018 nog geen definitief besluit is genomen, worden behandeld als een krachtens Verordening (EU) 2015/2283 ingediende aanvraag.

(6)

De aanvraag om pyrrolochinolinechinondinatriumzout als nieuw voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen, is overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 bij een lidstaat ingediend en voldoet ook aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2015/2283.

(7)

Op 8 juli 2016 heeft de bevoegde Ierse autoriteit haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. In dat verslag wordt geconcludeerd dat voor pyrrolochinolinechinondinatriumzout een aanvullende beoordeling nodig is overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 258/97 wat de veiligheid na langdurig gebruik bij de in de aanvraag voorgestelde concentraties betreft.

(8)

Op 2 augustus 2016 heeft de Commissie het verslag van de eerste beoordeling aan de overige lidstaten toegezonden. Binnen de in artikel 6, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde termijn van zestig dagen hebben de lidstaten met het door Ierland uitgebrachte verslag van de eerste beoordeling ingestemd.

(9)

Gezien de conclusies van het door Ierland uitgebrachte verslag van de eerste beoordeling, waarmee de overige lidstaten hebben ingestemd, heeft de Commissie op 13 oktober 2016 de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) geraadpleegd en haar verzocht om overeenkomstig Verordening (EG) nr. 258/97 een aanvullende beoordeling voor pyrrolochinolinechinondinatriumzout als nieuw voedselingrediënt uit te voeren.

(10)

Op 24 oktober 2017 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies over de veiligheid van pyrrolochinolinechinondinatriumzout als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 (4) uitgebracht. Hoewel dit advies door de EFSA op grond van Verordening (EG) nr. 258/97 is opgesteld en uitgebracht, strookt het met de voorschriften van artikel 11 van Verordening (EU) 2015/2283.

(11)

Dit advies geeft voldoende redenen om vast te stellen dat pyrrolochinolinechinondinatriumzout bij de voorgestelde toepassingen en gebruiksconcentraties als ingrediënt in voedingssupplementen voldoet aan artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283.

(12)

Op 24 januari 2018 heeft de aanvrager de Commissie verzocht om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens voor een aantal studies die ter ondersteuning van de aanvraag zijn ingediend, namelijk een studie aan de hand van een terugmutatietest met bacteriën (5), een studie aan de hand van een in-vitrotest op chromosoomafwijkingen in lymfocyten uit menselijk bloed (6), een studie aan de hand van een in-vitrotest op chromosoomafwijkingen in longfibroblasten van Chinese hamsters (7), een studie aan de hand van een in-vitromicronucleustest (8), een 14 dagen durende alsook een 90 dagen durende studie van de orale toxiciteit (9), en een 28 dagen durende studie van de niertoxiciteit (10).

(13)

Op 18 februari 2018 heeft de EFSA geoordeeld (11) dat zij zich voor haar advies over pyrrolochinolinechinondinatriumzout als nieuw voedingsmiddel heeft gebaseerd op de gegevens van de studie aan de hand van een terugmutatietest met bacteriën en de studie aan de hand van een in-vitromicronucleustest om de bezorgdheid over de mogelijke genotoxiciteit van pyrrolochinolinechinondinatriumzout weg te nemen, en op de 14 dagen durende studie van de orale toxiciteit, de 28 dagen durende studie van de niertoxiciteit en de 90 dagen durende studie van de orale toxiciteit om het toxiciteitsprofiel van pyrrolochinolinechinondinatriumzout te beoordelen en om de daarmee verband houdende NOAEL (dosis of concentratie waarbij geen schadelijk effect werd vastgesteld) te bepalen. Daarom is geoordeeld dat de conclusies over de veiligheid van pyrrolochinolinechinondinatriumzout niet mogelijk waren zonder de gegevens van de ongepubliceerde verslagen van die studies.

(14)

Naar aanleiding van het advies van de EFSA heeft de Commissie de aanvrager verzocht om nadere toelichting van de rechtvaardiging voor zijn verzoek om gegevensbescherming van de verslagen van de studies, die niet waren gepubliceerd op het moment dat de aanvraag is ingediend, en om nadere toelichting van zijn verzoek om het exclusieve recht om naar die studies te verwijzen zoals bedoeld in artikel 26, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) 2015/2283.

(15)

De aanvrager heeft ook aangevoerd dat hij op het moment van de indiening van de aanvraag de eigendomsrechten of de exclusieve rechten om naar de studies te verwijzen bezat op grond van nationaal recht en dat derden dus geen rechtmatige toegang tot die studie hadden en er geen rechtmatig gebruik van konden maken. De Commissie heeft alle door de aanvrager ingediende informatie beoordeeld en heeft geoordeeld dat de aanvrager de vervulling van de voorschriften van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 voldoende heeft onderbouwd.

(16)

Dienovereenkomstig is het de EFSA krachtens artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet toegestaan om de studie aan de hand van een terugmutatietest met bacteriën, de studie aan de hand van een in-vitromicronucleustest, de 14 dagen durende studie van de orale toxiciteit, de 28 dagen durende studie van de niertoxiciteit en de 90 dagen durende studie van de orale toxiciteit in het dossier van de aanvrager te gebruiken ten voordele van een volgende aanvrager. Bijgevolg moet het in de Unie in de handel brengen van het nieuwe voedingsmiddel zoals toegelaten bij deze verordening gedurende een periode van vijf jaar tot de aanvrager worden beperkt.

(17)

De beperking van de toelating van dit nieuwe voedingsmiddel en van het verwijzen naar de studies in het dossier van de aanvrager tot uitsluitend de aanvrager verhindert evenwel niet dat andere aanvragers om toelating kunnen vragen om hetzelfde nieuwe voedingsmiddel in de handel te brengen op voorwaarde dat hun aanvraag is gebaseerd op rechtmatig verkregen gegevens ter ondersteuning van de toelating krachtens deze verordening.

(18)

Rekening houdend met het voorgenomen gebruik in voedingssupplementen voor de algemene volwassen bevolking en het feit dat de toelatingsaanvraag zwangere en borstvoeding gevende vrouwen uitsluit, moeten voedingssupplementen die pyrrolochinolinechinondinatriumzout bevatten, naar behoren worden geëtiketteerd.

(19)

Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) bevat voorschriften voor voedingssupplementen. Het gebruik van pyrrolochinolinechinondinatriumzout moet worden toegelaten onverminderd die richtlijn.

(20)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Pyrrolochinolinechinondinatriumzout zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening wordt opgenomen in de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 vastgestelde Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen.

2.   Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening heeft alleen de oorspronkelijke aanvrager:

 

Onderneming: Mitsubishi Gas Chemical Company, Inc.

 

Adres: Mitsubishi Building 5-2 Marunouchi 2-chome, Chiyoda-ku, Tokyo 100-8324, Japan;

de toelating om het in lid 1 bedoelde nieuwe voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen, tenzij een volgende aanvrager toelating verkrijgt voor het nieuwe voedingsmiddel zonder te verwijzen naar de op grond van artikel 2 van deze verordening beschermde gegevens of met toestemming van Mitsubishi Gas Chemical Company, Inc.

3.   De in lid 1 bedoelde vermelding in de Unielijst omvat de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde gebruiksvoorwaarden en etiketteringsvoorschriften.

4.   De bij dit artikel verleende toelating doet geen afbreuk aan de bepalingen van Richtlijn 2002/46/EG.

Artikel 2

De studies in het aanvraagdossier op basis waarvan het in artikel 1 bedoelde nieuwe voedingsmiddel door de EFSA is beoordeeld, die volgens de aanvrager door eigendomsrechten worden beschermd en zonder welke de gegevensbescherming niet kan worden verleend, worden gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet zonder toestemming van Mitsubishi Gas Chemical Company, Inc. ten voordele van een volgende aanvrager gebruikt.

Artikel 3

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).

(3)  Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1).

(4)  EFSA Journal 2017; 15(11):5058.

(5)  Mitsubishi Gas Chemical Company Inc., 2005b (ongepubliceerd verslag).

(6)  Mitsubishi Gas Chemical Company Inc., 2008b (ongepubliceerd verslag).

(7)  Mitsubishi Gas Chemical Company Inc., 2006d (ongepubliceerd verslag).

(8)  Mitsubishi Gas Chemical Company Inc., 2006c (ongepubliceerd verslag).

(9)  Mitsubishi Gas Chemical Company Inc., 2005a (ongepubliceerd verslag).

(10)  Mitsubishi Gas Chemical Company Inc., 2006b (ongepubliceerd verslag).

(11)  Panel voor dieetproducten, voeding en allergieën van de EFSA; notulen van de 83e plenaire zitting gehouden op 7-8 februari 2018, goedgekeurd op 18 februari 2018.

(12)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende laatste kolom wordt toegevoegd aan tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen):

„Gegevensbescherming”.

2)

De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde ingevoegd in tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen):

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Voorwaarden waaronder het nieuwe voedingsmiddel mag worden gebruikt

Aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften

Andere voorschriften

Gegevensbescherming

Pyrrolochinolinechinondinatriumzout

Gespecificeerde levensmiddelencategorie

Maximumgehalten

Het nieuwe voedingsmiddel wordt op de etikettering van het voedingsmiddel dat het bevat, aangeduid met „pyrrolochinolinechinondinatriumzout”.

Op voedingssupplementen die pyrrolochinolinechinondinatriumzout bevatten, wordt het volgende vermeld:

Dit voedingssupplement mag uitsluitend worden geconsumeerd door volwassenen, met uitzondering van zwangere en borstvoeding gevende vrouwen.

 

Toelating verleend op 2 september 2018. Deze opname in de Unielijst is gebaseerd op door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke bewijzen en wetenschappelijke gegevens die overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 zijn beschermd.

Aanvrager: Mitsubishi Gas Chemical Company, Inc., Mitsubishi Building 5-2 Marunouchi 2-chome, Chiyoda-ku, Tokyo 100-8324, Japan. Tijdens de termijn van gegevensbescherming mag het nieuwe voedingsmiddel pyrrolochinolinechinondinatriumzout uitsluitend door Mitsubishi Gas Chemical Company, Inc. in de Unie in de handel worden gebracht, tenzij een volgende aanvrager een toelating voor het nieuwe voedingsmiddel verkrijgt zonder naar de overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 beschermde wetenschappelijke bewijzen of wetenschappelijke gegevens te verwijzen of met toestemming van Mitsubishi Gas Chemical Company, Inc.

Einddatum van de gegevensbescherming: 2 september 2023.”

Voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG voor de volwassen bevolking, met uitzondering van zwangere en borstvoeding gevende vrouwen

20 mg/dag

3)

De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde in tabel 2 (Specificaties) ingevoegd:

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Specificatie

Pyrrolochinolinechinondinatriumzout

Definitie:

Chemische naam: dinatrium 9-carboxy-4,5-dioxo-1H-pyrrolo[5,4-f]chinoline-2,7-dicarboxylaat

Chemische formule: C14H4N2Na2O8

CAS-nr.: 122628-50-6

Molecuulmassa: 374,17 Da

Omschrijving:

Pyrrolochinolinechinondinatriumzout is een roodbruin poeder dat wordt geproduceerd door de niet genetisch gemodificeerde bacterie Hyphomicrobium denitrificans stam CK-275.

Kenmerken/Samenstelling:

Uiterlijk: roodbruin poeder

Zuiverheid: ≥ 99,0 % (droog gewicht)

Uv-extinctie (A322/A259): 0,56 ± 0,03

Uv-extinctie (A233/A259): 0,90 ± 0,09

Vochtgehalte: ≤ 12,0 %

Oplosmiddelresten:

Ethanol: ≤ 0,05 %

Zware metalen:

Lood: < 3 mg/kg

Arseen: < 2 mg/kg

Microbiologische criteria:

Totaal aantal levensvatbare cellen: ≤ 300 kve/g

Schimmels/gisten: ≤ 12 kve/g

Coliforme bacteriën: afwezig in 1 g

Hyphomicrobium denitrificans: ≤ 25 kve/g

Kve: kolonievormende eenheden.”


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/41


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1123 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2018

tot toelating van het in de handel brengen van 1-methylnicotinamidechloride als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) vastgesteld, waarin een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen is vastgesteld.

(3)

Krachtens artikel 12 van Verordening (EU) 2015/2283 moet de Commissie beslissen over de toelating en het in de Unie in de handel brengen van een nieuw voedingsmiddel en de bijwerking van de Unielijst.

(4)

Op 18 september 2013 heeft het bedrijf Pharmena SA („de aanvrager”) bij de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk een aanvraag ingediend om synthetisch 1-methylnicotinamidechloride als nieuw voedselingrediënt in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (3) in de Unie in de handel te brengen. De aanvraag betreft het gebruik van 1-methylnicotinamidechloride in voedingssupplementen voor de algemene volwassen bevolking, met uitzondering van zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven.

(5)

Krachtens artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 moeten alle uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 bij een lidstaat ingediende aanvragen om een nieuw voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen waarover vóór 1 januari 2018 nog geen definitief besluit is genomen, worden behandeld als een krachtens Verordening (EU) 2015/2283 ingediende aanvraag.

(6)

De aanvraag om 1-methylnicotinamidechloride als nieuw voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen, is overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 bij een lidstaat ingediend en voldoet ook aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2015/2283.

(7)

Op 26 november 2015 heeft de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. In dat verslag wordt geconcludeerd dat 1-methylnicotinamidechloride voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde criteria voor nieuwe voedselingrediënten.

(8)

Op 11 december 2015 heeft de Commissie het verslag van de eerste beoordeling aan de overige lidstaten toegezonden. Binnen de in artikel 6, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde termijn van zestig dagen hebben andere lidstaten met redenen omklede bezwaren ingediend in verband met de veiligheid en tolerantie van 1-methylnicotinamidechloride, met name wat betreft de effecten van langdurige inname van 1-MNA op de gezondheid van consumenten, in het bijzonder gezien de inname van niacine uit de voeding, met inbegrip van voedingssupplementen.

(9)

Gezien de door de andere lidstaten ingediende bezwaren heeft de Commissie op 11 augustus 2016 de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) geraadpleegd en haar verzocht om overeenkomstig Verordening (EG) nr. 258/97 een aanvullende beoordeling voor 1-methylnicotinamidechloride als nieuw voedselingrediënt uit te voeren.

(10)

Op 20 september 2017 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies over de veiligheid van 1-methylnicotinamidechloride als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 (4) uitgebracht. Hoewel dit advies door de EFSA op grond van Verordening (EG) nr. 258/97 is opgesteld en uitgebracht, strookt het met de voorschriften van artikel 11 van Verordening (EU) 2015/2283.

(11)

Dit advies geeft voldoende redenen om vast te stellen dat 1-methylnicotinamidechloride bij de voorgestelde toepassingen en gebruiksconcentraties als ingrediënt in voedingssupplementen voldoet aan artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283.

(12)

Op 25 januari 2018 heeft de aanvrager de Commissie verzocht om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens voor een aantal studies die ter ondersteuning van de aanvraag zijn ingediend, namelijk de analysemethoden (5), een onderzoek van de toxiciteit bij dieren en de farmacokinetische eigenschappen (6), een farmacokinetisch onderzoek bij mensen (7), een studie aan de hand van een in-vitromicronucleustest met menselijke lymfocyten (8), een metabolismeonderzoek met menselijke lipiden (9), een 90 dagen durend onderzoek van de subchronische orale toxiciteit (10), en een onderzoek naar de biologische beschikbaarheid bij mensen met eenmalige toediening (11).

(13)

Op 18 februari 2018 heeft de EFSA geoordeeld dat zij zich voor haar advies over 1-methylnicotinamidechloride als nieuw voedingsmiddel heeft gebaseerd op de analysemethoden om de specificaties en samenstelling van 1-methylnicotinamide te beoordelen, op de studie aan de hand van een in-vitromicronucleustest met menselijke lymfocyten om the concluderen dat er geen reden tot bezorgdheid is wat de genotoxiciteit van 1-methylnicotinamidechloride betreft, en op het 90 dagen durende onderzoek naar de orale toxiciteit om een referentiepunt te bepalen en om te beoordelen of de blootstellingsmarge volstaat ten aanzien van de voorgestelde maximale inname van 1-methylnicotinamidechloride door mensen.

(14)

Naar aanleiding van het advies van de EFSA heeft de Commissie de aanvrager verzocht om nadere toelichting van de rechtvaardiging voor zijn verzoek om gegevensbescherming van de studies, die niet waren gepubliceerd op het moment dat de aanvraag is ingediend, en om nadere toelichting van zijn verzoek om het exclusieve recht om naar die studies te verwijzen zoals bedoeld in artikel 26, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) 2015/2283.

(15)

De aanvrager heeft ook aangevoerd dat hij op het moment van de indiening van de aanvraag de eigendomsrechten of de exclusieve rechten om naar de studies te verwijzen bezat op grond van nationaal recht en dat derden dus geen rechtmatige toegang tot die studie hadden en er geen rechtmatig gebruik van konden maken. De Commissie heeft alle door de aanvrager ingediende informatie beoordeeld en heeft geoordeeld dat de aanvrager de vervulling van de voorschriften van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 voldoende heeft onderbouwd.

(16)

Dienovereenkomstig is het de EFSA krachtens artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet toegestaan om de analysemethoden voor 1-methylnicotinamidechloride, de studie aan de hand van een in-vitromicronucleustest met menselijke lymfocyten en het 90 dagen durende onderzoek van de subchronische orale toxiciteit in het dossier van de aanvrager te gebruiken ten voordele van een volgende aanvrager. Bijgevolg moet het in de Unie in de handel brengen van het nieuwe voedingsmiddel zoals toegelaten bij deze verordening gedurende een periode van vijf jaar tot de aanvrager worden beperkt.

(17)

De beperking van de toelating van dit nieuwe voedingsmiddel en van het verwijzen naar de studies in het dossier van de aanvrager tot uitsluitend de aanvrager verhindert evenwel niet dat andere aanvragers om toelating kunnen vragen om hetzelfde nieuwe voedingsmiddel in de handel te brengen op voorwaarde dat hun aanvraag is gebaseerd op rechtmatig verkregen gegevens die elders dan in het dossier van de aanvrager beschikbaar zijn, ter ondersteuning van de toelating krachtens deze verordening.

(18)

Rekening houdend met het voorgenomen gebruik in voedingssupplementen voor de algemene volwassen bevolking en het feit dat de toelatingsaanvraag zwangere en borstvoeding gevende vrouwen uitsluit, moeten voedingssupplementen die 1-methylnicotinamidechloride bevatten, naar behoren worden geëtiketteerd.

(19)

Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) bevat voorschriften voor voedingssupplementen. Het gebruik van 1-methylnicotinamidechloride moet worden toegelaten onverminderd die richtlijn.

(20)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   1-Methylnicotinamidechloride zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening wordt opgenomen in de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 vastgestelde Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen.

2.   Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening heeft alleen de oorspronkelijke aanvrager:

 

Onderneming: Pharmena SA,

 

Adres: ul. Wolczanska 178, 90 530 Lodz, Polen;

de toelating om het in lid 1 bedoelde nieuwe voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen, tenzij een volgende aanvrager toelating verkrijgt voor het nieuwe voedingsmiddel zonder te verwijzen naar de op grond van artikel 2 van deze verordening beschermde gegevens of met toestemming van Pharmena S.A.

3.   De in lid 1 bedoelde vermelding in de Unielijst omvat de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde gebruiksvoorwaarden en etiketteringsvoorschriften.

4.   De bij dit artikel verleende toelating doet geen afbreuk aan de bepalingen van Richtlijn 2002/46/EG.

Artikel 2

De studies in het aanvraagdossier op basis waarvan het in artikel 1 bedoelde nieuwe voedingsmiddel door de EFSA is beoordeeld, die volgens de aanvrager door eigendomsrechten worden beschermd en zonder welke de gegevensbescherming niet kan worden verleend, worden gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet zonder toestemming van Pharmena SA ten voordele van een volgende aanvrager gebruikt.

Artikel 3

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).

(3)  Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1).

(4)  EFSA Journal 2017; 15(10):5001.

(5)  Ongepubliceerd intern bedrijfsverslag.

(6)  Przybyła M., 2013, ongepubliceerd verslag.

(7)  Proskin, H.M., 2008, ongepubliceerd verslag.

(8)  Stepnik M., 2012, ongepubliceerd verslag.

(9)  Cossette M., 2009, ongepubliceerd verslag.

(10)  Ford J.A., 2014, ongepubliceerd verslag.

(11)  Dessouki E., 2013, ongepubliceerd verslag.

(12)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende laatste kolom wordt toegevoegd aan tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen):

„Gegevensbescherming”.

2)

De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde ingevoegd in tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen):

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Voorwaarden waaronder het nieuwe voedingsmiddel mag worden gebruikt

Aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften

Andere voorschriften

Gegevensbescherming

1-Methylnicotinamidechloride

Gespecificeerde levensmiddelencategorie

Maximumgehalten

Het nieuwe voedingsmiddel wordt op de etikettering van het voedingsmiddel dat het bevat, aangeduid met „1-methylnicotinamidechloride”.

Op voedingssupplementen die 1-methylnicotinamidechloride bevatten, wordt het volgende vermeld:

Dit voedingssupplement mag uitsluitend worden geconsumeerd door volwassenen, met uitzondering van zwangere en borstvoeding gevende vrouwen.

 

Toelating verleend op 2 september 2018. Deze opname in de Unielijst is gebaseerd op door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke bewijzen en wetenschappelijke gegevens die overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 zijn beschermd.

Aanvrager: Pharmena SA, Wolczanska 178, 90 530 Lodz, Polen. Tijdens de termijn van gegevensbescherming mag het nieuwe voedingsmiddel 1-methylnicotinamidechloride uitsluitend door Pharmena SA in de Unie in de handel worden gebracht, tenzij een volgende aanvrager een toelating voor het nieuwe voedingsmiddel verkrijgt zonder naar de overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 beschermde wetenschappelijke bewijzen of wetenschappelijke gegevens te verwijzen of met toestemming van Pharmena S.A.

Einddatum van de gegevensbescherming: 2 september 2023.”

Voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG voor de volwassen bevolking, met uitzondering van zwangere en borstvoeding gevende vrouwen

58 mg/dag

3)

De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde in tabel 2 (Specificaties) ingevoegd:

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Specificatie

1-Methylnicotinamidechloride

Definitie:

Chemische naam: 3-carbamoyl-1-methyl-pyridiniumchloride

Chemische formule: C7H9N2OCl

CAS-nr.: 1005-24-9

Molecuulmassa: 172,61 Da

Omschrijving:

1-Methylnicotinamidechloride is een witte of bijna witte, kristallijne vaste stof die door een chemisch syntheseproces wordt geproduceerd.

Kenmerken/Samenstelling:

Uiterlijk: witte tot bijna witte, kristallijne vaste stof

Zuiverheid: ≥ 98,5 %

Trigonelline: ≤ 0,05 %

Nicotinezuur: ≤ 0,10 %

Nicotinamide: ≤ 0,10 %

Grootste onbekende onzuiverheid: ≤ 0,05 %

Som van de onbekende onzuiverheden: ≤ 0,20 %

Som van alle onzuiverheden: ≤ 0,50 %

Oplosbaarheid: oplosbaar in water en methanol. Vrijwel onoplosbaar in 2-propanol en dichloormethaan.

Vochtgehalte: ≤ 0,3 %

Gewichtsverlies bij drogen: ≤ 1,0 %

Gloeirest: ≤ 0,1 %

Oplosmiddelresten en zware metalen:

Methanol: ≤ 0,3 %

Zware metalen: ≤ 0,002 %

Microbiologische criteria:

Totaal aeroob kiemgetal: ≤ 100 kve/g

Schimmels/gisten: ≤ 10 kve/g

Enterobacteriaceae: afwezig in 1 g

Pseudomonas aeruginosa: afwezig in 1 g

Staphylococcus aureus: afwezig in 1 g

Kve: kolonievormende eenheden.”


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/46


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1124 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2018

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van 7 juli 2003 betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2465/96 (1), en met name artikel 11, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1210/2003 bevat een lijst van overheidsinstellingen, -ondernemingen en -agentschappen, natuurlijke personen en rechtspersonen, organen en entiteiten van de voormalige regering van Irak waarvan de tegoeden en economische middelen die zich op 22 mei 2003 buiten Irak bevonden, overeenkomstig die verordening dienen te worden bevroren.

(2)

Op 7 augustus 2018 heeft het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten een entiteit te schrappen van de lijst van personen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen dienen te worden bevroren.

(3)

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1210/2003 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1210/2003 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 169 van 8.7.2003, blz. 6.


BIJLAGE

In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1210/2003 wordt de volgende vermelding geschrapt:

„28.

DIRECTORATE GENERAL OF GEOLOGICAL SURVEY AND MINERAL INVESTIGATION. Adres: P.O. Box 986, Alwiya, Al Sadoon Park Area, Baghdad, Iraq.”.

BESLUITEN

13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/48


BESLUIT (GBVB) 2018/1125 VAN DE RAAD

van 10 augustus 2018

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/740 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 mei 2015 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2015/740 (1) betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan vastgesteld.

(2)

Op 13 juli 2018 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 2428 (2018) aangenomen, waarbij met name een wapenembargo wordt ingesteld en twee personen worden toegevoegd aan de lijst van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen.

(3)

Besluit (GBVB) 2015/740 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2015/740 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Het is tevens verboden:

a)

direct of indirect technische bijstand, tussenhandeldiensten of andere diensten, waaronder het leveren van gewapende huurlingen, te verlenen in verband met de in lid 1 bedoelde goederen of in verband met het leveren, vervaardigen, onderhouden en gebruiken van dergelijke goederen, aan natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Zuid-Sudan of bestemd voor gebruik in Zuid-Sudan;

b)

direct of indirect financiering of financiële bijstand, gerelateerd aan militaire activiteiten, te verstrekken in verband met de in lid 1 bedoelde goederen, met inbegrip van met name subsidies, leningen en exportkredietverzekering alsmede verzekering en herverzekering voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van die goederen, of voor de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand, tussenhandeldiensten of andere diensten aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Zuid-Sudan of voor gebruik in Zuid-Sudan;

c)

bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of gevolg hebben dat de onder a) of b) bedoelde maatregelen worden omzeild.”.

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Artikel 1 is niet van toepassing op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van:

a)

wapens en aanverwant materieel, alsmede opleiding en bijstand, uitsluitend bedoeld ter ondersteuning van of voor gebruik door het personeel van de Verenigde Naties, met inbegrip van de VN-missie in de Republiek Zuid-Sudan (UNMISS) en de tijdelijke VN-veiligheidsmacht voor Abyei (UNISFA);

b)

niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, en de bijbehorende technische bijstand of opleiding, waarvan vooraf kennis is gegeven aan het krachtens Resolutie 2206 (2015) opgerichte Comité van de Veiligheidsraad („het Comité”);

c)

beschermende kleding, met inbegrip van scherfwerende vesten en militaire helmen, die door personeel van de VN, vertegenwoordigers van de media en humanitaire en ontwikkelingswerkers en aanverwant personeel, louter voor persoonlijk gebruik tijdelijk naar Zuid-Sudan worden uitgevoerd;

d)

wapens en aanverwant materieel die tijdelijk naar Zuid-Sudan worden uitgevoerd door de troepen van een staat die overeenkomstig het internationaal recht actie onderneemt die uitsluitend en direct is gericht op het faciliteren van de bescherming of de evacuatie van de onderdanen van deze staat en van de personen voor wie deze staat in Zuid-Sudan consulair verantwoordelijk is, zoals ter kennis van het Comité is gebracht;

e)

wapens en aanverwant materieel alsmede technische opleiding en bijstand, aan of ter ondersteuning van de regionale taskforce van de Afrikaanse Unie, die uitsluitend bestemd zijn voor regionale operaties ter bestrijding van het Verzetsleger van de Heer, zoals vooraf ter kennis van het Comité is gebracht;

f)

wapens en aanverwant materieel alsmede technische opleiding en bijstand, uitsluitend bedoeld ter ondersteuning van de uitvoering van het vredesakkoord, zoals vooraf door het Comité is goedgekeurd;

g)

andere verkoop of levering van wapens en aanverwant materieel, of de verstrekking van bijstand of personeel, zoals vooraf door het Comité is goedgekeurd.”.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis

1.   De lidstaten inspecteren in overleg met hun nationale autoriteiten en in overeenstemming met hun nationale wetgeving en met het internationale recht alle vracht naar Zuid-Sudan op hun grondgebied, met inbegrip van zee- en luchthavens, indien zij over informatie beschikken op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat de vracht voorwerpen omvat waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer krachtens artikel 1 verboden is.

2.   De lidstaten confisqueren en verwijderen (onder meer door vernietiging, onbruikbaarmaking, opslag of overdracht naar een andere staat dan de staat van herkomst of bestemming om daar te worden vernietigd) door hen ontdekte artikelen waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer krachtens artikel 1 verboden is.”.

4)

In artikel 3, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

„a)

die door de Veiligheidsraad of het Comité zijn aangewezen overeenkomstig de punten 6, 7, 8 en 9 van VNVR-Resolutie 2206 (2015) en punt 14 van VNVR-Resolutie 2428 (2018), zoals genoemd in bijlage I bij dit besluit;”.

5)

In artikel 6, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

„a)

personen en entiteiten die door de Veiligheidsraad of het Comité zijn aangewezen overeenkomstig de punten 6, 7, 8 en 12 van VNVR-Resolutie 2206 (2015) en punt 14 van VNVR-Resolutie 2428 (2018), zoals genoemd in bijlage I bij dit besluit;”.

Artikel 2

Bijlage I bij Besluit (GBVB) 2015/740 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

Artikel 3

Bijlage II bij Besluit (GBVB) 2015/740 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BLÜMEL


(1)  Besluit (GBVB) 2015/740 van de Raad van 7 mei 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan en tot intrekking van Besluit 2014/449/GBVB (PB L 117 van 8.5.2015, blz. 52).


BIJLAGE I

De volgende personen worden toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Besluit (GBVB) 2015/740:

„7.   Malek REUBEN RIAK RENGU (alias: a) Malek Ruben)

Titel: luitenant-generaal

Hoedanigheid: a) adjunct-chef generale staf voor logistiek; b) adjunct-chef-defensiestaf en inspecteur-generaal van het leger

Geboortedatum: 1 januari 1960

Geboorteplaats: Yei, Zuid-Sudan

Nationaliteit: Zuid-Sudan

Datum plaatsing op de VN-lijst: 13 juli 2018

Overige informatie: Als adjunct-stafchef voor logistiek van het SPLA was Riak een van de hoge ambtenaren van de regering van Zuid-Sudan, die in 2015 een offensief in de deelstaat Unity planden en leidden, die resulteerde in verregaande verwoesting en grootschalige ontheemding van de bevolking.

Informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Malek Ruben Riak is op 13 juli 2018 op de lijst geplaatst uit hoofde van de punten 6, 7 a) en 8 van Resolutie 2206 (2015), zoals bevestigd in Resolutie 2418 (2018), voor acties of beleid die de vrede, veiligheid of stabiliteit in Zuid-Sudan bedreigen; voor acties of beleid waarvan het doel, of het effect, de uitbreiding of de verlenging van het conflict in Zuid-Sudan is […], en als leider van een entiteit, onder meer elke Zuid-Sudanese regering, oppositie, militie of andere groepering, die heeft, c.q. waarvan de leden hebben deelgenomen aan een van de activiteiten beschreven in de punten 6 en 7, en, uit hoofde van punt 14 e) van deze resolutie, voor planning, aansturing of uitvoering van daden waaronder seksueel en genderspecifiek geweld in Zuid-Sudan.

Volgens het verslag van het deskundigenpanel over Zuid-Sudan van januari 2016 (S/2016/70) behoorde Riak tot een groep hoge veiligheidsambtenaren die begin januari 2015 een offensief planden in de deelstaat Unity tegen de SPLM-IO, en vervolgens toezagen op de uitvoering ervan vanaf eind april 2015. De regering van Zuid-Sudan is vanaf begin 2015 jongeren van Bul Nuer gaan bewapenen zodat zij aan het offensief konden deelnemen. De meeste jongeren van Bul Nuer beschikten reeds over AK-achtige automatische geweren, maar munitie was van groot belang voor de ondersteuning van hun activiteiten. Het deskundigenpanel maakte melding van bewijs, met inbegrip van getuigenissen uit militaire bronnen, dat door het SPLA-hoofdkwartier munitie werd geleverd aan groepen jongeren, in het bijzonder voor het offensief. Riak was toen adjunct-stafchef voor logistiek bij het SPLA. Het offensief resulteerde in de systematische vernietiging van dorpen en infrastructuur, de gedwongen ontheemding van de plaatselijke bevolking, het willekeurig ombrengen en folteren van burgers, het wijdverbreid gebruik van seksueel geweld, onder meer tegen ouderen en kinderen, de ontvoering en rekrutering van kindsoldaten en grootschalige ontheemding van de bevolking. Na de vernietiging van een groot deel van de zuidelijke en centrale delen van de deelstaat kwamen talrijke media en humanitaire organisaties, alsmede de VN-missie in de Republiek Zuid-Sudan (UNMISS), met verslagen over de omvang van de misbruiken die waren gepleegd.

8.   Paul MALONG AWAN (alias: a) Paul Malong Awan Anei, b) Paul Malong, c) Bol Malong)

Titel: algemene opmerkingen

Hoedanigheid: a) voormalige chef van de staf van het SPLA (Sudanese Volksbevrijdingsleger); b) voormalige gouverneur, deelstaat Noord-Bahr el-Ghazal

Geboortedatum: a) 1962; b) 4 december 1960; c) 12 april 1960

Geboorteplaats: Malualkon, Zuid-Sudan

Nationaliteit: a) Zuid-Sudan; b) Uganda

Paspoortnr.: a) Zuid-Sudan nummer S00004370; b) Zuid-Sudan nummer D00001369; c) Sudan nummer 003606; d) Sudan nummer 00606; e) Sudan nummer B002606

Datum plaatsing op de VN-lijst: 13 juli 2018

Overige informatie: Als chef van de generale staf van het SPLA heeft Malong het conflict in Zuid-Sudan uitgebreid of verlengd door middel van schendingen van het Akkoord over het staken van de vijandelijkheden en schendingen van de overeenkomst van 2015 over de oplossing van het conflict in Zuid-Sudan (ARCSS). Hij zou de leiding hebben gehad bij pogingen tot moord op oppositieleider Riek Machar. Hij heeft eenheden van het SPLA opgedragen het transport van humanitaire hulpgoederen te beletten. Onder leiding van Malong heeft het SPLA burgers, scholen en ziekenhuizen aangevallen, de ontheemding van burgers bewerkstelligd, gedwongen verdwijningen doen gebeuren, burgers willekeurig vastgezet en zich ingelaten met marteling en verkrachting. Hij heeft de stammenmilitie van de Mathiang Anyoor Dinka, die kindsoldaten inzetten, gemobiliseerd. Onder zijn leiding heeft het SPLA voor de UNMISS, de Gezamenlijke monitoring- en evaluatiecommissie (JMEC) en het CTSAMM (Ceasefire and Transitional Security Arrangements Monitoring Mechanism) de toegang tot plaatsen voor het onderzoek naar en het documenteren van misbruik, beperkt.

Informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Paul Malong Awan is op 13 juli 2018 op de lijst geplaatst uit hoofde van de punten 6, 7 a), 7 b), 7 c), 7 d), 7 f) en 8 van Resolutie 2206 (2015), zoals bevestigd in Resolutie 2418 (2018), voor acties of beleid met als doel of gevolg de uitbreiding of verlenging van het conflict in Zuid-Sudan of de belemmering van de verzoening of vredesbesprekingen of -processen, met inbegrip van schendingen van het Akkoord over het staken van de vijandelijkheden; voor acties of beleid die overgangsovereenkomsten bedreigen of het politieke proces in Zuid-Sudan ondermijnen; voor het tot doelwit maken van burgers, met inbegrip van vrouwen en kinderen, door het plegen van gewelddaden (waaronder moord, verminking, foltering, of verkrachting of ander seksueel geweld) ontvoering, gedwongen verdwijning, gedwongen ontheemding, aanvallen op scholen, ziekenhuizen, religieuze locaties, of plaatsen waar burgers toevlucht zoeken, of door gedrag dat een ernstige schending van de mensenrechten of een schending van het internationaal humanitair recht inhoudt; voor planning, aansturing of uitvoering van handelingen die een schending vormen van de toepasselijke internationale mensenrechtenwetgeving of het internationale humanitaire recht, of een inbreuk op de mensenrechten vormen, in Zuid-Sudan; voor de rekrutering van kinderen door gewapende groepen en strijdkrachten in het kader van het gewapende conflict in Zuid-Sudan; voor de belemmering van de activiteiten van internationale vredes-, diplomatieke of humanitaire missies in Zuid-Sudan, waaronder het mechanisme voor toezicht en verificatie van de IGAD, of van de levering of distributie van, of toegang tot, humanitaire bijstand, en als leider van een entiteit, onder meer elke Zuid-Sudanese regering, oppositie, militie of andere groepering, die heeft, c.q. waarvan de leden hebben deelgenomen aan een van de activiteiten beschreven in de punten 6 en 7.

Malong was van 23 april 2014 tot mei 2017 chef van de generale staf van het SPLA. In zijn eerdere functie van chef van de generale staf heeft hij het conflict in Zuid-Sudan uitgebreid of verlengd door middel van schendingen van het Akkoord over het staken van de vijandelijkheden en schendingen van de overeenkomst van 2015 over de oplossing van het conflict in Zuid-Sudan (ARCSS). Reeds begin augustus 2016 zou Malong leiding hebben gegeven bij pogingen de Zuid Sudanese oppositieleider Riek Machar te vermoorden. Bewust ingaand tegen de bevelen van president Salva Kiir gelastte Malong op 10 juli 2016 de aanvallen met tanks, helikopters en infanterie op het huis van Machar en op de basis „Jebel” van de Sudanese Volksbevrijdingsbeweging in oppositie (SPLM-IO). Malong zag persoonlijk toe op inspanningen van het SPLA-hoofdkwartier om Machar te onderscheppen. Vanaf begin augustus 2016 wilde Malong dat het SPLA onmiddellijk de vermoedelijke verblijfplaats van Machar aanviel en liet hij de SPLA-commandanten weten dat Machar niet levend moest worden opgepakt. Bovendien blijkt uit informatie van begin 2016 dat Malong SPLA-eenheden opdroeg het vervoer te beletten van humanitaire hulpgoederen naar de overkant van Nijl, waar tienduizenden burgers werden geconfronteerd met honger, en hij gebruikte als argument dat voedselhulp zou worden afgeleid van burgers naar milities. Als gevolg van Malongs bevelen is gedurende minstens twee weken verhinderd dat voedselleveringen naar de overkant van de Nijl werden gebracht.

Gedurende zijn periode als chef van de generale staf van het SPLA was Malong verantwoordelijk voor door het SPLA en de geallieerde strijdkrachten ervan gepleegde ernstige gevallen van misbruik, waaronder aanvallen op burgers, gedwongen verplaatsing, gedwongen verdwijningen, willekeurige opsluiting, marteling en verkrachting. Onder leiding van Malong viel het SPLA de burgerbevolking aan en vermoordde het ongewapende en vluchtende burgers. Alleen al in het Yei-gebied tekende de VN 114 moorden op van burgers door de SPLA en de geallieerde strijdkrachten tussen juli 2016 en januari 2017. Het SPLA heeft opzettelijk scholen en ziekenhuizen aangevallen. In april 2017 zou Malong het SPLA hebben opgedragen alle mensen, onder wie ook burgers uit het gebied rond Wau, te verwijderen. Malong zou niets hebben gedaan om het vermoorden van burgers door de SPLA-strijders te voorkomen, en personen die ervan werden verdacht rebellen te verbergen, werden gezien als legitieme doelen.

Volgens een verslag van 15 oktober 2014 van de onderzoekscommissie van de Afrikaanse Unie over Zuid-Sudan was Malong verantwoordelijk voor de massale mobilisatie van de stammenmilitie van de Mathiang Anyoor Dinka, die volgens het CTSAMM kindsoldaten inzet.

Toen Malong het SPLA aanvoerde, hebben regeringstroepen regelmatig de toegang beperkt voor de VN-missies in de Republiek Zuid-Sudan (UNMISS), de Gezamenlijke monitoring- en evaluatiecommissie (JMEC) en het CTSAMM, wanneer zij probeerden misbruik te onderzoeken en te documenteren. Op 5 april 2017 bijvoorbeeld probeerden patrouilles van de VN en het CTSAMM toegang te krijgen tot Pajok, maar zij werden teruggestuurd door SPLA-soldaten.”


BIJLAGE II

De vermeldingen voor de onderstaande personen worden geschrapt uit bijlage II bij Besluit (GBVB) 2015/740:

1.

Paul Malong;

3.

Malek Reuben Riak.


13.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/53


BESLUIT (GBVB) 2018/1126 VAN DE RAAD

van 10 augustus 2018

tot wijziging van Besluit 2013/184/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 22 april 2013 Besluit 2013/184/GBVB (1) betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma vastgesteld.

(2)

Op 25 juni 2018 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2018/900 (2) vastgesteld, waarbij zeven personen werden toegevoegd aan de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen in de bijlage bij Besluit 2013/184/GBVB.

(3)

Voor verschillende lijsten werd geactualiseerde informatie ontvangen.

(4)

De bijlage bij Besluit 2013/184/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Besluit 2013/184/GBVB wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BLÜMEL


(1)  Besluit 2013/184/GBVB van de Raad van 22 april 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma en tot intrekking van Besluit 2010/232/GBVB (PB L 111 van 23.4.2013, blz. 75).

(2)  Besluit (GBVB) 2018/900 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van Besluit 2013/184/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma (PB L 160 I van 25.6.2018, blz. 9).


BIJLAGE

De vermeldingen 1, 3, 4 en 5 in de lijst van personen en entiteiten in de bijlage bij Besluit 2013/184/GBVB worden vervangen door de volgende vermeldingen:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van plaatsing op de lijst

„1.

Aung Kyaw Zaw

Geboortedatum: 20 augustus 1961

Paspoortnr.: DM000826

Datum van afgifte: 22 november 2011

Vervaldatum: 21 november 2021

Militair identificatienummer: BC 17444

Luitenant-generaal Aung Kyaw Zaw was van augustus 2015 tot eind 2017 bevelhebber van het Bureau speciale operaties nr. 3 van het leger van Myanmar (Tatmadaw). Bureau speciale operaties nr. 3 zag toe op het Westelijke Commando en, in die context, is luitenant-generaal Aung Kyaw Zaw verantwoordelijk voor de wreedheden en ernstige schendingen van de mensenrechten van de Rohingya's in de staat Rakhine door het Westelijke Commando tijdens die periode. Het gaat om moordpartijen, seksueel geweld en systematisch platbranden van Rohingya-huizen en -gebouwen.

25.6.2018

3.

Than Oo

Geboortedatum: 12 oktober 1973

Militair identificatienummer: BC 25723

Brigadegeneraal Than Oo is bevelhebber van de 99e lichte infanteriedivisie van het leger van Myanmar (Tatmadaw). In die context is hij verantwoordelijk voor de wreedheden en ernstige schendingen van de mensenrechten van de Rohingya's in de deelstaat Rakhine in de tweede helft van 2017 door de 99e lichte infanteriedivisie. Het gaat om moordpartijen, seksueel geweld en het systematisch platbranden van Rohingya-huizen en -gebouwen.

25.6.2018

4.

Aung Aung

Militair identificatienummer: BC 23750

Brigadegeneraal Aung Aung is bevelhebber van de 33e lichte-infanteriedivisie van het leger van Myanmar (Tatmadaw). In die context is hij verantwoordelijk voor de wreedheden en ernstige schendingen van de mensenrechten van de Rohingya's in de deelstaat Rakhine in de tweede helft van 2017 door de 33e lichte infanteriedivisie. Het gaat om moordpartijen, seksueel geweld en het systematisch platbranden van Rohingya-huizen en -gebouwen.

25.6.2018

5.

Khin Maung Soe

 

Brigadegeneraal Khin Maung Soe is bevelhebber van het militaire operationele commando 15 (ook wel de 15e lichte-infanteriedivisie genoemd) van het leger van Myanmar (Tatmadaw), waartoe infanteriebataljon nr. 564 behoort. In die context is hij verantwoordelijk voor de wreedheden en ernstige schendingen van de mensenrechten van de Rohingya's in de deelstaat Rakhine in de tweede helft van 2017 door het militaire operationele commando 15 en in het bijzonder door infanteriebataljon nr. 564. Het gaat om moordpartijen, seksueel geweld en het systematisch platbranden van Rohingya-huizen en -gebouwen.

25.6.2018”