ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 200

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
7 augustus 2018


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 betreffende geïntegreerde landbouwstatistieken en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1166/2008 en (EU) nr. 1337/2011 ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2018/1092 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie

30

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/1093 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Frankrijk — EGF/2017/009 FR/Air France)

44

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

7.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/1


VERORDENING (EU) 2018/1091 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 juli 2018

betreffende geïntegreerde landbouwstatistieken en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1166/2008 en (EU) nr. 1337/2011

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) stelt een kader vast voor Europese statistieken over de structuur van de landbouwbedrijven tot en met 2016. Die verordening moet derhalve worden ingetrokken.

(2)

Het programma van Europese enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven, dat in de Unie is uitgevoerd sinds 1966, moet worden voortgezet om de ontwikkelingen van de structuur van de landbouwbedrijven op het niveau van de Unie te onderzoeken en om de statistische kennisbasis te verschaffen die nodig is om het beleid op daarmee samenhangende gebieden, in het bijzonder het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), met inbegrip van plattelandsontwikkelingsmaatregelen, evenals het beleid van de Unie op het gebied van milieu, aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering en bodemgebruik en een aantal doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, vorm te geven, uit te voeren, te monitoren, te evalueren en te herzien. Deze kennisbasis is ook nodig om de impact van dat beleid op de vrouwelijke arbeidskrachten in landbouwbedrijven in te schatten.

(3)

De verzameling van statistische gegevens, met name over de structuur van landbouwbedrijven, moet onder meer tot doel hebben ervoor te zorgen dat er bij het besluitvormingsproces geactualiseerde gegevens voorhanden zijn met het oog op toekomstige hervormingen van het GLB.

(4)

Een internationale evaluatie van landbouwstatistieken heeft geleid tot de vaststelling van de mondiale strategie van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) ter verbetering van de landbouw- en plattelandsstatistieken, die werd ondersteund door het statistiekcomité van de Verenigde Naties (United Nations Statistics Committee (UNSC)) in 2010. Europese landbouwstatistieken moeten, voor zover van toepassing, voldoen aan de aanbevelingen van de mondiale strategie ter verbetering van de landbouw- en plattelandsstatistieken, en aan die van het mondiale FAO-programma voor landbouwtellingen 2020.

(5)

Bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) is een kader vastgesteld voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken op basis van gemeenschappelijke statistische beginselen. In die verordening worden kwaliteitscriteria vastgesteld en wordt verwezen naar de noodzaak de enquêtedruk voor de bevraagden zo veel mogelijk te beperken en er meer in het algemeen toe bij te dragen dat de administratieve lasten worden verminderd.

(6)

Voor de komende tien jaar moet een multifunctioneel statistisch programma voor landbouwbedrijven worden opgezet als kader voor geharmoniseerde, vergelijkbare en coherente statistieken. Die statistieken moeten gericht zijn op beleidsbehoeften.

(7)

De strategie voor de landbouwstatistieken voor 2020 en daarna, die in november 2015 is uitgestippeld door het Comité voor het Europees statistisch systeem (ESS-comité), beoogt twee kaderverordeningen vast te stellen die alle aspecten van landbouwstatistieken behelzen, met uitzondering van de Landbouwrekeningen. De onderhavige verordening is één van die kaderverordeningen.

(8)

Met het oog op de harmonisatie en vergelijkbaarheid van gegevens over de structuur van landbouwbedrijven en om tegemoet te komen aan de huidige behoeften van de integrale gemeenschappelijke marktordening, en met name de fruit- en wijnsector, moet Verordening (EU) nr. 1337/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4) worden geïntegreerd met de structurele gegevens op het niveau van de landbouwbedrijven vanaf 2023 en worden vervangen door deze verordening. Daarom is het noodzakelijk dat die verordening wordt ingetrokken.

(9)

Vergelijkbare statistieken uit alle lidstaten over de structuur van de landbouwbedrijven zijn van belang om de ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vast te stellen. Daarom moet, voor zover mogelijk, voor variabelen worden gebruikgemaakt van standaardclassificaties en gemeenschappelijke definities.

(10)

De statistische gegevensregisters over landbouwbedrijven maken het mogelijk kern- en modulegegevens in kruistabellen op te nemen, zodat informatie kan worden opgevraagd op basis van variabelen zoals het geslacht van de bedrijfsleider van het landbouwbedrijf, de leeftijd van die bedrijfsleider, de eigendomsstructuur en de omvang van het landbouwbedrijf en de toepassing van milieumaatregelen. De resultaten zullen kunnen worden uitgesplitst naar de criteria van de kerngegevens en naar combinaties van criteria.

(11)

Het verzamelen van informatie over het geboortejaar, het aanvangsjaar als bedrijfsleider van het landbouwbedrijf en het geslacht kan gegevens opleveren voor de ontwikkeling van acties in verband met de generatiewissel en gendergerelateerde aspecten.

(12)

Om onder meer de basisregisters van landbouwbedrijven en de overige voor de stratificatie van steekproeven vereiste informatie te kunnen bijwerken, moet in de Unie ten minste om de tien jaar een telling van de landbouwbedrijven worden gehouden. De laatste telling vond plaats in 2009/2010.

(13)

De lidstaten waarin de fase van het veldwerk voor het enquêtereferentiejaar 2020 samenvalt met de geplande werkzaamheden voor de tienjaarlijkse volkstelling, moeten de mogelijkheid hebben de landbouwenquête met een jaar te vervroegen om de zware last van gelijktijdige uitvoering van deze twee grote operaties van gegevensverzameling te vermijden.

(14)

Om onnodige lasten voor landbouwbedrijven en nationale overheden te voorkomen, moeten drempels worden vastgesteld. Om de structuur van de Europese landbouw goed te kunnen analyseren, moeten de statistieken 98 % van de oppervlakte cultuurgrond en van het vee in landbouwbedrijven bestrijken. Dit betekent dat de in deze verordening vermelde drempels te hoog zijn in bepaalde lidstaten. De landbouwbedrijven die deze drempels niet halen, zijn echter zo klein dat een steekproefsgewijze gegevensverzameling per decennium volstaat om hun structuur en de gevolgen voor de productie te kunnen ramen, waardoor de kosten en lasten aanzienlijk verminderen, terwijl er toch effectief beleid kan worden ontworpen om kleine landbouwstructuren te ondersteunen en in stand te houden.

(15)

Het voor landbouwproductie gebruikte areaal moet onder de geïntegreerde landbouwstatistieken vallen, met inbegrip van de grond die door twee of meer landbouwbedrijven wordt gebruikt omdat er gemeenschappelijke rechten van toepassing zijn.

(16)

Er moet informatie worden verkregen over de vraag of een landbouwbedrijf is aangesloten bij een groep van ondernemingen waarvan de eenheden worden gecontroleerd door een moederbedrijf.

(17)

Om de last voor de respondenten te verminderen, moeten de nationale bureaus voor de statistiek en andere nationale autoriteiten toegang hebben tot administratieve gegevens, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, in overeenstemming met artikel 17 bis van Verordening (EG) nr. 223/2009.

(18)

De lidstaten of de verantwoordelijke nationale autoriteiten moeten ernaar streven om de wijze waarop gegevens over landbouwbedrijven worden verzameld, zo veel mogelijk te moderniseren. Daartoe dient het gebruik van digitale oplossingen te worden bevorderd.

(19)

Met het oog op flexibiliteit voor het Europees statistisch systeem en de vereenvoudiging en modernisering van de landbouwstatistieken, moeten de te verzamelen variabelen worden ondergebracht in verschillende verzamelgroepen (kerngegevens en modules) die onderling verschillen qua frequentie en/of representativiteit.

(20)

De lasten en kosten voor de respondenten kunnen verder worden verlaagd door gegevens over het jaar dat onmiddellijk voorafgaat aan of volgt op het referentiejaar te hergebruiken. Dit is in het bijzonder pertinent voor aspecten waarvoor geen grote veranderingen van het ene op het andere jaar worden verwacht.

(21)

Met het oog op flexibiliteit en minder lasten voor de respondenten, de nationale bureaus voor de statistiek en andere nationale autoriteiten moet de lidstaten worden toegestaan om gebruik te maken van statistische enquêtes, administratieve bestanden en andere bronnen, methoden of innovatieve benaderingen, waaronder wetenschappelijk onderbouwde en goed gedocumenteerde methoden zoals verrekeningen, ramingen en modellen.

(22)

Het verzamelen van informatie over het gebruik van voedingstoffen en water en over landbouwproductiemethoden op landbouwbedrijven moet worden verbeterd om aanvullende statistieken te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van agro-ecologisch beleid en om de kwaliteit van de agromilieu-indicatoren te verbeteren.

(23)

Voor de geocodering van landbouwbedrijven moet worden gebruikgemaakt van de thematische categorie „statistische eenheden” overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(24)

De Commissie moet de vertrouwelijkheid van de verstrekte gegevens respecteren in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 223/2009. De noodzakelijke bescherming van de vertrouwelijkheid van gegevens moet onder meer worden gewaarborgd door het gebruik van de locatiegegevens voor ruimtelijke analyse van informatie te beperken en door middel van een adequate aggregatie bij het publiceren van statistieken. Om die reden moeten een geharmoniseerde aanpak voor de bescherming van de vertrouwelijkheid en kwaliteitsaspecten voor de verspreiding van gegevens worden ontwikkeld en moeten inspanningen worden geleverd om de onlinetoegang tot officiële statistieken gemakkelijk en gebruikersvriendelijk te maken.

(25)

Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening is onderworpen aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (6) en krachtens die verordening vastgestelde maatregelen en/of aan Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (7), naargelang van het geval.

(26)

Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) strekt tot vaststelling van de in deze verordening bedoelde statistische classificatie van economische activiteiten in de Europese Unie met het oog op de vaststelling van de relevante populatie van landbouwbedrijven.

(27)

In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (9) moeten de territoriale eenheden worden gedefinieerd overeenkomstig de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS).

(28)

Gedurende een aantal jaren moet financiering worden vereist van zowel de lidstaten als de Unie voor het uitvoeren van de gegevensverzameling. Daarom moet worden voorzien in een subsidie van de Unie ter ondersteuning van dat programma uit het Europees Landbouwgarantiefonds uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(29)

Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd van het desbetreffende meerjarig financieel kader (MFK) de financiële middelen vastgesteld die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (11). Deze verordening bevat een bepaling voor de opstelling van de begroting voor verdere gegevensverzameling binnen het volgende MFK.

(30)

De economische aspecten van deze verordening moeten worden geëvalueerd voor de periode na 2020, rekening houdend met het nieuwe MFK en andere relevante veranderingen in instrumenten van de Unie. Op basis van die evaluatie moet de Commissie overwegen voorstellen te doen voor relevante wijzigingen van deze verordening.

(31)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de systematische productie van Europese statistieken van landbouwbedrijven in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar om redenen van coherentie en vergelijkbaarheid beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(32)

Verordening (EG) nr. 223/2009 biedt een referentiekader voor Europese statistieken en verplicht de lidstaten te voldoen aan de statistische beginselen en kwaliteitscriteria die in die verordening worden uiteengezet. Kwaliteitsverslagen zijn essentieel voor het beoordelen en verbeteren van en het communiceren over de kwaliteit van de Europese statistieken. Het ESS-comité heeft zijn goedkeuring gehecht aan een ESS-norm voor de structuur van kwaliteitsverslagen in overeenstemming met artikel 12 van Verordening (EG) nr. 223/2009. Die ESS-norm moet bijdragen aan de harmonisatie van de kwaliteitsverslagen op grond van deze verordening.

(33)

Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer is een effectbeoordeling uitgevoerd. Doel daarvan was het bij deze verordening ingestelde statistische programma de noodzakelijke effectiviteit te geven voor het bereiken van de doelstellingen en de budgettaire beperkingen vanaf de ontwerpfase in aanmerking te nemen.

(34)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van de beschrijvingen van de in deze verordening opgenomen variabelen en de technische aspecten van de te verstrekken gegevens, met een definitie van de variabelen en andere praktische regelingen voor de verzameling van ad-hocgegevens als vastgesteld in deze verordening, alsmede met betrekking tot de vaststelling van de praktische regelingen voor en de inhoud van de kwaliteitsverslagen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12). Bij de uitoefening van die bevoegdheden moet de Commissie rekening houden met aspecten als de kosten en administratieve lasten voor de landbouwbedrijven en de lidstaten.

(35)

Teneinde rekening te houden met opkomende behoeften aan gegevens die hoofdzakelijk voortkomen uit nieuwe ontwikkelingen in de landbouw, herziene wetgeving en veranderende beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de lijst van gedetailleerde onderwerpen in deze verordening en het aanvullen van de relevante modulegegevens door nadere bepaling van de informatie die op ad-hocbasis moet worden verstrekt, zoals vastgesteld in deze verordening. Teneinde te zorgen voor compatibiliteit en een gemakkelijker gebruik van andere gegevensbronnen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de lijst van variabelen in deze verordening. Bij de uitoefening van die bevoegdheid moet de Commissie rekening houden met aspecten als de kosten en administratieve lasten voor de landbouwbedrijven en de lidstaten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (13). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(36)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft op 20 november 2017 advies uitgebracht (14).

(37)

Het ESS-comité is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening strekt tot vaststelling van een kader voor Europese statistieken op het niveau van landbouwbedrijven en tot het integreren van informatie over de structuur met informatie over productiemethoden, plattelandsontwikkelingsmaatregelen, agromilieuaspecten en andere daarmee verband houdende informatie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „landbouwbedrijf”: een technisch-economische eenheid onder één bedrijfsvoering die als hoofd- of nevenactiviteit economische activiteiten in de landbouw in de zin van Verordening (EG) nr. 1893/2006 verricht die behoren tot de groepen A.01.1, A.01.2, A.01.3, A.01.4, A.01.5 of tot „het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwgrond” van groep A.01.6 op het economisch grondgebied van de Unie. Van de activiteiten van categorie A.01.49 worden alleen de activiteiten „Fokken van semi-gedomesticeerde of andere levende dieren” (met uitzondering van het kweken van insecten) en „Bijenteelt en de productie van honing en bijenwas” in aanmerking genomen;

b)   „landbouweenheid op gemeenschappelijke grond”: een entiteit land waarop gemeenschappelijke rechten van toepassing zijn en die door twee of meer landbouwbedrijven wordt gebruikt voor landbouwproductie, maar niet aan een ervan is toegewezen;

c)   „regio”: een territoriale eenheid volgens de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS), gedefinieerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1059/2003;

d)   „grootvee-eenheid”: een gestandaardiseerde meeteenheid aan de hand waarvan de verschillende categorieën vee bij elkaar kunnen worden opgeteld om met elkaar te kunnen worden vergeleken; de coëfficiënten om de grootvee-eenheden voor individuele categorieën vee vast te stellen, zijn opgenomen in bijlage I;

e)   „oppervlakte cultuurgrond (OCG)”: de voor landbouw gebruikte grondoppervlakte, met inbegrip van bouwland, blijvend grasland, meerjarige teelten en ander in gebruik zijnde landbouwgrond;

f)   „referentiejaar”: een kalenderjaar waarop de referentieperioden betrekking hebben;

g)   „tuin voor eigen gebruik”: grond die wordt gebruikt voor de productie van levensmiddelen voor eigen gebruik;

h)   „module”: een of meer gegevensreeksen die zijn georganiseerd om onderwerpen te bestrijken;

i)   „onderwerp”: de inhoud van de te verzamelen informatie over de statistische eenheden, waarbij elk onderwerp betrekking heeft op meerdere gedetailleerde onderwerpen;

j)   „gedetailleerd onderwerp”: de gedetailleerde inhoud van de te verzamelen informatie over de statistische eenheden met betrekking tot een specifiek onderwerp, waarbij elk gedetailleerd onderwerp meerdere variabelen omvat;

k)   „variabele”: een kenmerk van een eenheid onder observatie, dat voor meer dan één waarde uit een reeks waarden kan staan.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   De op grond van deze verordening vereiste gegevens moeten betrekking hebben op 98 % van de totale OCG (met uitzondering van tuinen voor eigen gebruik) en 98 % van de grootvee-eenheden van elke lidstaat.

2.   Om aan die vereisten te voldoen, verstrekken de lidstaten gegevens die representatief zijn voor de landbouwbedrijven en de landbouweenheden op gemeenschappelijke grond die voldoen aan ten minste één van de in bijlage II vermelde fysieke drempels met betrekking tot de omvang van de landbouwgrond of het aantal grootvee-eenheden.

3.   Indien het in lid 2 vastgestelde kader meer dan 98 % van de nationale landbouwproductie bestrijkt, gemeten in standaardopbrengst overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1198/2014 van de Commissie (15), mogen de lidstaten bij wijze van uitzondering, onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de Commissie (Eurostat), hogere fysieke of overeenkomstige economische drempelwaarden vaststellen om het kader te verkleinen, zolang de drempels van 98 % van de totale OCG (met uitzondering van tuinen voor eigen gebruik) en 98 % van grootvee-eenheden van de lidstaten worden bereikt.

4.   Indien het krachtens lid 2 van dit artikel vastgestelde kader niet 98 % van de OCG en 98 % van de grootvee-eenheden bestrijkt, breiden de lidstaten het kader overeenkomstig artikel 6 uit door lagere drempelwaarden dan die bedoeld in lid 2 van dit artikel vast te stellen, of door aanvullende drempels vast te stellen, of beide.

Artikel 4

Gegevensbronnen en methoden

1.   Ter verkrijging van de in deze verordening bedoelde gegevens gebruiken de lidstaten één of meer van de volgende bronnen of methoden, mits de informatie het mogelijk maakt statistieken te produceren die voldoen aan de kwaliteitsvereisten van artikel 11:

a)

statistische enquêtes;

b)

de in lid 2 van dit artikel omschreven administratieve gegevensbronnen;

c)

andere bronnen, methoden of innovatieve benaderingen.

2.   De lidstaten kunnen gebruikmaken van de informatie afkomstig van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16), de identificatie- en registratieregeling voor runderen die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (17), de identificatie-en registratieregeling voor schapen en geiten die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (18), het wijnbouwkadaster dat is ingevoerd overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (19), en de registers van biologische bedrijven die zijn ingevoerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (20). De lidstaten mogen ook gebruikmaken van administratieve bronnen die verbonden zijn met specifieke plattelandsontwikkelingsmaatregelen.

3.   Lidstaten die besluiten om de in lid 1, onder c), vermelde bronnen, methoden of innovatieve benaderingen te gebruiken, informeren de Commissie (Eurostat) hierover in het jaar voorafgaand aan het referentiejaar en geven nadere informatie over de kwaliteit van de gegevens uit deze bronnen, methoden of innovatieve benaderingen en over de te gebruiken gegevensverzamelingsmethoden.

4.   De nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de voorschriften van deze verordening hebben recht op onmiddellijke en kosteloze toegang tot en gebruikmaking van gegevens, met inbegrip van individuele gegevens over landbouwbedrijven en persoonlijke gegevens over de houders ervan, die zijn opgenomen in de administratieve bestanden die op hun nationale grondgebied worden opgesteld overeenkomstig artikel 17 bis van Verordening (EG) nr. 223/2009. De nationale autoriteiten en de eigenaren van administratieve bestanden voorzien in de nodige samenwerkingsmechanismen.

Artikel 5

Structurele kerngegevens

1.   De lidstaten verzamelen en verstrekken de in bijlage III opgesomde structurele kerngegevens („kerngegevens”) over de in artikel 3, leden 2 en 3, bedoelde landbouwbedrijven voor de referentiejaren 2020, 2023 en 2026. Het verzamelen van kerngegevens voor het referentiejaar 2020 gebeurt in de vorm van een telling.

2.   Het verzamelen van kerngegevens voor de referentiejaren 2023 en 2026 mag plaatsvinden aan de hand van steekproeven. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de gewogen resultaten statistisch representatief zijn voor de landbouwbedrijven in elke regio en zo zijn ontworpen dat zij voldoen aan de in bijlage V bedoelde nauwkeurigheidseisen.

3.   Wanneer een in bijlage III genoemde variabele zelden of niet voorkomt in een lidstaat, mag die variabele van de gegevensverzameling worden uitgesloten, mits de betrokken lidstaat de Commissie (Eurostat) in het kalenderjaar dat aan het referentiejaar voorafgaat, informatie verstrekt waarmee deze uitsluiting afdoende wordt gerechtvaardigd.

4.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen die de beschrijvingen van de in bijlage III genoemde variabelen nader bepalen.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld uiterlijk op 28 februari 2019 voor het referentiejaar 2020, uiterlijk op 31 december 2021 voor het referentiejaar 2023, en uiterlijk op 31 december 2024 voor het referentiejaar 2026.

5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de in bijlage III opgenomen variabelen, indien zulks nodig is met het oog op harmonisatie met de in artikel 4, lid 2, vermelde gegevensbronnen voor de jaren 2023 en 2026. Bij de uitvoering van haar bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat die gedelegeerde handelingen alleen de in bijlage III opgesomde variabelen vervangen die niet meer kunnen worden afgeleid uit de gespecificeerde gegevensbronnen. Bij vervanging zorgt de Commissie ervoor dat de nieuwe variabelen kunnen worden afgeleid uit de in artikel 4, lid 2, vermelde gegevensbronnen. Voorts ziet zij erop toe dat die gedelegeerde handelingen afdoende gerechtvaardigd zijn en geen aanzienlijke extra lasten of kosten met zich meebrengen voor de lidstaten of de respondenten.

6.   Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 30 september 2021 vastgesteld voor het referentiejaar 2023 en uiterlijk op 30 september 2024 voor het referentiejaar 2026.

Artikel 6

Uitbreiding van het kader

1.   De lidstaten die het kader overeenkomstig artikel 3, lid 4, uitbreiden, verstrekken kerngegevens over de landbouwbedrijven die deel uitmaken van de uitbreiding van dat kader voor het referentiejaar 2020, welke gegevens de in bijlage III vermelde informatie bevatten.

2.   De gegevens over de bij de uitbreiding van het kader betrokken landbouwbedrijven kunnen worden verzameld aan de hand van steekproeven. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de gewogen resultaten statistisch representatief zijn voor de landbouwbedrijven in elke regio en zo zijn ontworpen dat zij voldoen aan de nauwkeurigheidseisen in bijlage V.

Artikel 7

Modulegegevens

1.   De lidstaten verzamelen en verstrekken de modules over de in bijlage IV opgenomen onderwerpen en gedetailleerde onderwerpen voor de volgende referentiejaren:

a)

module „arbeidskrachten en andere winstgevende werkzaamheden” voor 2020, 2023 en 2026;

b)

module „plattelandsontwikkeling” voor 2020, 2023 en 2026;

c)

module „huisvesting van dieren en mestbeheer” voor 2020 en 2026;

d)

module „irrigatie” voor 2023;

e)

module „bodembeheerpraktijken” voor 2023;

f)

module „machines en apparatuur” voor 2023;

g)

module „boomgaard” voor 2023;

h)

module „wijngaard” voor 2026.

2.   Het toepassingsgebied van deze gegevensverzamelingen omvat de landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 3.

3.   De modulegegevensverzameling kan worden verricht aan de hand van steekproeven van landbouwbedrijven. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de gewogen resultaten statistisch representatief zijn voor de landbouwbedrijven in elke regio en zo zijn ontworpen dat zij voldoen aan de nauwkeurigheidseisen in bijlage V.

4.   De modules worden verzameld door middel van substeekproeven van de landbouwbedrijven waarvoor kerngegevens verzameld worden. De modules geven de situatie in het referentiejaar weer, maar mogen gebaseerd zijn op het jaar dat rechtstreeks voorafgaat aan of volgt op het referentiejaar voor de in lid 1, onder f), g) en h), van dit artikel bedoelde modules. Hoe dan ook moet elk register met informatie over modules vergezeld gaan van de kerngegevens die zijn vermeld in bijlage III.

5.   Lidstaten met ten minste 1 000 hectare van een bepaalde individuele teelt die is bedoeld in de gedetailleerde onderwerpen van de module „boomgaard” in bijlage IV, waarvan de productie geheel of voornamelijk voor de markt is bestemd, voeren de module „boomgaard” voor die specifieke teelt uit.

6.   Lidstaten met ten minste 1 000 hectare wijngaarden met druiven voor de productie van wijn, waarvan de productie geheel of voornamelijk voor de markt is bestemd, voeren de module „wijngaard” uit.

7.   Lidstaten met minder dan 2 % van de OCG aan irrigeerbaar areaal, en zonder NUTS 2 regio's met minstens 5 % van de OCG aan irrigeerbaar areaal, zijn vrijgesteld van de module „irrigatie”.

8.   De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) uiterlijk eind juni van het jaar voorafgaand aan het referentiejaar in kennis van gevallen als bedoeld in de leden 5, 6 en 7.

9.   Wanneer een variabele in een bepaalde lidstaat zelden of niet voorkomt, mag die variabele worden uitgesloten van de verzameling van gegevens waarover informatie moet worden verstrekt, mits die lidstaat de Commissie (Eurostat) in het kalenderjaar dat aan het referentiejaar voorafgaat, informatie verstrekt waarmee deze uitsluiting afdoende wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8

Technische specificatie voor de modulegegevens

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen die de volgende technische elementen van de te verstrekken gegevens nader bepalen voor elke module en het bijbehorende onderwerp en gedetailleerd onderwerp zoals opgenomen in bijlage IV:

a)

de lijst van variabelen;

b)

de beschrijvingen van de variabelen.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld uiterlijk op 28 februari 2019 voor het referentiejaar 2020, uiterlijk op 31 december 2021 voor het referentiejaar 2023, en uiterlijk op 31 december 2024 voor het referentiejaar 2026.

2.   Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 1 de uitvoeringshandelingen tot nadere bepaling van de lijst van variabelen vaststelt, ziet zij erop toe dat er in totaal niet meer dan 300 kern- en modulevariabelen zijn in 2020, niet meer dan 470 in 2023 en niet meer dan 350 in 2026.

3.   Voor de jaren 2023 en 2026 is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de in bijlage IV opgenomen gedetailleerde onderwerpen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat die gedelegeerde handelingen niet leiden tot een aanzienlijke toename van de door het aantal variabelen opgelegde lasten. In het bijzonder ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen niet leiden tot een toename van het aantal variabelen als bedoeld in lid 2 van dit artikel, en dat voor elke module maximaal 20 % van de in bijlage IV genoemde gedetailleerde onderwerpen door middel van gedelegeerde handelingen wordt gewijzigd. Indien 20 % minder dan één gedetailleerd onderwerp vertegenwoordigt, mag echter wel één gedetailleerd onderwerp worden gewijzigd.

4.   Deze gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 30 september 2021 vastgesteld voor het referentiejaar 2023 en uiterlijk op 30 september 2024 voor het referentiejaar 2026.

5.   De in de leden 1 en 2 bedoelde uitvoeringshandelingen en de in lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen leggen geen significante extra kosten op die leiden tot een onevenredige en ongerechtvaardigde last voor landbouwbedrijven en voor lidstaten.

Artikel 9

Ad-hocgegevens

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen die de in bijlage IV opgenomen modulegegevens aanvullen, indien verzameling van aanvullende informatie noodzakelijk wordt geacht. In die gedelegeerde handelingen wordt het volgende gespecificeerd:

a)

de onderwerpen en gedetailleerde onderwerpen die in de ad-hocmodule moeten worden verstrekt en de redenen voor deze aanvullende statistische behoeften;

b)

het referentiejaar.

2.   De Commissie is bevoegd in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen met ingang van het referentiejaar 2023 en vervolgens om de drie jaar. Voor referentiejaren waarin gegevensverzameling in de vorm van een telling plaatsvindt, stelt zij geen ad-hocmodules voor.

3.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen voor het verstrekken van:

a)

een lijst van bij de Commissie (Eurostat) in te dienen variabelen, met maximaal 20 variabelen en de desbetreffende meeteenheden;

b)

de beschrijvingen van de variabelen;

c)

de nauwkeurigheidseisen;

d)

de referentieperiodes;

e)

de indieningsdatums.

Deze uitvoeringshandelingen worden uiterlijk twaalf maanden vóór het begin van het referentiejaar vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen en de in lid 3 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen leggen geen significante extra kosten op die leiden tot een onevenredige en ongerechtvaardigde last voor landbouwbedrijven en voor lidstaten.

Artikel 10

Referentieperiode

De verzamelde informatie heeft betrekking op een enkel referentiejaar dat gemeenschappelijk is voor alle lidstaten, onder verwijzing naar de situatie gedurende een vastgestelde termijn of op een vastgestelde datum, en wel als volgt:

a)

Voor variabelen inzake landbouwgrond betreft het gebruik van de grond het referentiejaar. Wanneer op hetzelfde perceel opeenvolgende gewassen worden geteeld, refereert het landgebruik aan een gewas dat gedurende het referentiejaar wordt geoogst (ongeacht wanneer het betrokken gewas wordt ingezaaid).

b)

Voor variabelen inzake irrigatie en bodembeheerpraktijken is de referentieperiode een periode van twaalf maanden eindigend binnen het referentiejaar, die door elke lidstaat wordt vastgesteld met als doel alle betrokken productiecycli te bestrijken.

c)

Voor variabelen inzake de veestapel, huisvesting van dieren en mestbeheer stelt elke lidstaat een gemeenschappelijke referentiedatum binnen het referentiejaar vast. De variabelen inzake mestbeheer betreffen de periode van twaalf maanden waarbinnen die datum valt.

d)

Voor variabelen inzake arbeidskrachten stelt elke lidstaat een referentieperiode van twaalf maanden vast die eindigt op een referentiedatum binnen het referentiejaar.

e)

Voor variabelen inzake plattelandsontwikkelingsmaatregelen die worden toegepast op de afzonderlijke landbouwbedrijven, is de referentieperiode de periode van drie jaar die eindigt op 31 december van het referentiejaar.

f)

Voor alle andere variabelen stelt elke lidstaat een gemeenschappelijke referentiedatum binnen het referentiejaar vast.

Artikel 11

Kwaliteit

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gegevens en metagegevens van goede kwaliteit worden toegezonden.

2.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

3.   De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de ingediende gegevens en metagegevens.

4.   Daartoe delen de lidstaten, voor elk onder deze verordening vallend referentiejaar, een kwaliteitsverslag bij de Commissie (Eurostat) in met een beschrijving van het statistische proces en met name:

a)

metagegevens waarin wordt beschreven welke methode is gebruikt en hoe de technische specificaties zijn verwezenlijkt ten opzichte van de bij deze verordening vastgestelde technische specificaties;

b)

informatie over de naleving van de minimumeisen voor de gebruikte steekproefkaders, mede bij de ontwikkeling en de actualisering ervan, als bepaald in deze verordening.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de praktische regelingen en de inhoud van de kwaliteitsverslagen worden bepaald. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure en brengen geen aanzienlijke extra lasten of kosten mee voor de lidstaten.

5.   De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) onverwijld in kennis van elke relevante informatie of wijziging in verband met de uitvoering van deze verordening die van invloed kan zijn op de kwaliteit van de ingediende gegevens.

6.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) desgevraagd de aanvullende verduidelijking die nodig is om de kwaliteit van de statistische informatie te beoordelen.

Artikel 12

Indiening van gegevens en metagegevens en uiterste termijnen

1.   Voor het referentiejaar 2020 dienen de lidstaten binnen 15 maanden na afloop van dat referentiejaar gevalideerde kern- en modulegegevens en een kwaliteitsverslag bij de Commissie (Eurostat) in.

2.   Voor de referentiejaren 2023 en 2026 dienen de lidstaten binnen twaalf maanden na afloop van het betreffende referentiejaar gevalideerde kern- en modulegegevens en een kwaliteitsverslag bij de Commissie (Eurostat) in.

3.   De bij de Commissie (Eurostat) ingediende gegevens betreffen het niveau van individuele landbouwbedrijven. De modulegegevens en de ad-hocgegevens moeten worden verbonden met de in bijlage III vermelde kerngegevens op het niveau van individuele landbouwbedrijven voor hetzelfde referentiejaar. De verstrekte gegevens omvatten de extrapolatiefactoren en informatie over de stratificatie.

4.   De lidstaten dienen de gegevens en metagegevens in met gebruikmaking van een door de Commissie (Eurostat) voorgeschreven technisch formaat. De gegevens en metagegevens worden bij de Commissie (Eurostat) ingediend via de diensten van het centrale toegangspunt.

Artikel 13

Bijdrage van de Unie

1.   Voor de uitvoering van deze verordening kent de Unie financiële steun toe aan de nationale instituten voor de statistiek en andere nationale instanties zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009, voor

a)

de ontwikkeling of tenuitvoerlegging van gegevensvereisten, of beide;

b)

de ontwikkeling van methoden voor de modernisering van statistische systemen die zijn gericht op een hogere kwaliteit of op lagere kosten en voor de verlichting van de administratieve lasten van het produceren van geïntegreerde landbouwstatistieken door gebruik te maken van de in artikel 4 bedoelde bronnen en methoden.

2.   De lidstaten ontvangen subsidies van de Unie om de kosten te dekken van de in de artikelen 5, 6 en 7 vermelde gegevensverzamelingen, binnen de grenzen van de in artikel 14 vermelde financiële middelen.

3.   De in lid 2 bedoelde financiële bijdrage van de Unie mag niet meer bedragen dan 75 % van de subsidiabele kosten, met inachtneming van de in de leden 4 en 5 vermelde maximumbedragen.

4.   Voor de gecombineerde kosten van de verzamelingen van kerngegevens en modulegegevens voor 2020 wordt de financiële bijdrage van de Unie beperkt tot de onderstaande maximumbedragen:

a)

voor Luxemburg en Malta: elk 50 000 EUR;

b)

voor Ierland, Kroatië, Litouwen en Oostenrijk: elk 1 000 000 EUR;

c)

voor Bulgarije, Duitsland, Hongarije, Portugal en het Verenigd Koninkrijk: elk 2 000 000 EUR;

d)

voor Frankrijk, Griekenland en Spanje: elk 3 000 000 EUR;

e)

voor Italië, Polen en Roemenië: elk 4 000 000 EUR;

f)

voor alle andere lidstaten: elk 300 000 EUR.

5.   Voor het verzamelen van de kerngegevens en modulegegevens in 2023 en 2026 worden de in lid 4 vermelde bedragen verlaagd met 50 %, onverminderd het bepaalde in het kader van het MFK voor de periode na 2020.

6.   Voor het verzamelen van de in artikel 9 bedoelde ad-hocgegevens kent de Unie subsidies toe aan de nationale instituten voor de statistiek en andere nationale instanties als bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009, om de kosten van de verrichting van een ad-hocgegevensverzameling te dekken. Die financiële bijdrage van de Unie bedraagt niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten.

7.   De financiële bijdrage van de Unie voor de in lid 2 van dit artikel bedoelde subsidies wordt verstrekt door het Europees Landbouwgarantiefonds uit hoofde van artikel 4, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 14

Financiële middelen

1.   De financiële middelen van de Unie voor de uitvoering van het programma van gegevensverzamelingen voor het referentiejaar 2020 — met inbegrip van de kredieten die nodig zijn voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van de databanksystemen die bij de Commissie worden gebruikt voor de verwerking van de door de lidstaten overeenkomstig deze verordening verstrekte gegevens — bedragen 40 000 000 EUR voor de periode 2018-2020 en vallen onder het MFK 2014-2020.

2.   Na de inwerkingtredingsdatum van het MFK voor de periode na 2020 wordt het bedrag voor de periode na 2020 vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie.

Artikel 15

Bescherming van de financiële belangen van Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde activiteiten, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van consequente en doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door de terugvordering van de ten onrechte uitgekeerde bedragen en, in voorkomend geval, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om, op basis van documenten en controles ter plaatse, audits uit te voeren bij alle subsidieontvangers, contractanten en subcontractanten en derden die uit hoofde van het programma rechtstreeks of onrechtstreeks middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan controles en verificaties ter plaatse uitvoeren bij marktdeelnemers die direct of indirect bij dergelijke financiering betrokken zijn, overeenkomstig de procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (22), om vast te stellen of er — in verband met een subsidieovereenkomst, een subsidiebesluit of een direct dan wel indirect in het kader van deze verordening gefinancierd contract — sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   De samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties en de subsidieovereenkomsten en -besluiten, voortvloeiend uit de toepassing van deze verordening, verlenen de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.

5.   Wanneer de uitvoering van een handeling geheel of gedeeltelijk wordt uitbesteed of verder wordt gedelegeerd of wanneer hiervoor een overheidsopdracht moet worden geplaatst of financiële steun moet worden verleend aan een derde partij, wordt in het contract, de subsidieovereenkomst of het subsidiebesluit bepaald dat de contractant of de begunstigde elke betrokken derde partij ertoe moet verplichten die bevoegdheden van de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk te aanvaarden.

6.   De leden 4 en 5 zijn van toepassing onverminderd de leden 1, 2 en 3.

Artikel 16

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 27 augustus 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 17

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 ingestelde ESS-comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 18

Verslag van de Commissie

Uiterlijk op 31 december 2024 en na raadpleging van het ESS-comité, dient de Commissie een verslag over de uitvoering en verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 19

Afwijkingen

In afwijking van artikel 5, artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1, onder a), b) en c), artikel 8, lid 2, artikel 12, lid 1, artikel 13, lid 4, artikel 14, lid 1, en bijlage V, worden de verwijzingen naar het jaar 2020 voor Griekenland en Portugal indien nodig vervangen door verwijzingen naar het jaar 2019.

Artikel 20

Intrekking

1.   Verordening (EU) nr. 1337/2011 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2022.

2.   Verordening (EG) nr. 1166/2008 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2019.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

J. BOGNER-STRAUSS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 3 juli 2018 (nog niet bekendgemaakt in de het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 juli 2018.

(2)  Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad (PB L 321 van 1.12.2008, blz. 14).

(3)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(4)  Verordening (EU) nr. 1337/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende Europese statistieken van meerjarige teelten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 357/79 van de Raad en Richtlijn 2001/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 7).

(5)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(11)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(14)  PB C 14 van 16.1.2018, blz. 6.

(15)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1198/2014 van de Commissie van 1 augustus 2014 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Unie (PB L 321 van 7.11.2014, blz. 2).

(16)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(17)  Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).

(19)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(20)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(21)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(22)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

Coëfficiënten voor de grootvee-eenheden

Diersoort

Kenmerk van dier

Coëfficiënt

Runderen

Jonger dan een jaar

0,400

Tussen één en twee jaar oud

0,700

Mannelijke runderen van twee jaar en ouder

1,000

Vaarzen van twee jaar en ouder

0,800

Melkkoeien

1,000

Andere koeien

0,800

Schapen en geiten

0,100

Varkens

Biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg

0,027

Fokzeugen met een levend gewicht van 50 kg of meer

0,500

Andere varkens

0,300

Pluimvee

Mesthoenders

0,007

Leghennen

0,014

Ander pluimvee

 

Kalkoenen

0,030

Eenden

0,010

Ganzen

0,020

Struisvogels

0,350

Ander pluimvee, niet elders genoemd

0,001

Moederkonijnen (voedsters)

0,020


BIJLAGE II

Lijst van fysieke drempels  (1)

Post

Drempel

OCG

5 ha

Bouwland

2 ha

Aardappelen

0,5 ha

Verse groenten en aardbeien

0,5 ha

Aromatische planten, geneeskrachtige kruiden en specerijen, bloemen en sierplanten, zaden en zaailingen, boomkwekerijen

0,2 ha

Fruitbomen, kleinfruit, notenbomen, citrusbomen, andere meerjarige teelten met uitzondering van boomkwekerijen, wijngaarden en olijfbomen

0,3 ha

Wijngaarden

0,1 ha

Olijfbomen

0,3 ha

Broeikassen

100 m2

Gekweekte paddenstoelen

100 m2

Vee

1,7 grootvee-eenheden


(1)  Voor de posten gelden de in de lijst opgenomen drempels.


BIJLAGE III

Structurele kerngegevens: Variabelen

Algemene variabelen

Eenheden/Categorieën voor waarden

Informatie uit enquêtes

 

Identificatiecode van het landbouwbedrijf

Identificatiecode van landbouwbedrijf

Ligging van het landbouwbedrijf

 

Geografische locatie

De celcode van het statistische eenhedenraster van INSPIRE voor pan-Europees gebruik.

NUTS 3-regio

NUTS 3-code

Het landbouwbedrijf heeft gebieden met natuurlijke beperkingen in de zin van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

L/M/O/N (1)

Rechtspersoonlijkheid van het landbouwbedrijf

 

De juridische en economische aansprakelijkheid voor het landbouwbedrijf berust bij:

 

Natuurlijke persoon die „enig bedrijfshoofd” op een zelfstandig landbouwbedrijf is

ja/neen

Zo ja, is het bedrijfshoofd tevens de bedrijfsleider?

ja/neen

Zo nee, is de bedrijfsleider een familielid van het bedrijfshoofd?

ja/neen

Zo ja, is de bedrijfsleider de echtgenoot/echtgenote van het bedrijfshoofd?

ja/neen

Gedeeld eigenaarschap

ja/neen

Twee of meer natuurlijke personen die partners zijn op een landbouwbedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering

ja/neen

Rechtspersoon

ja/neen

Zo ja, is het landbouwbedrijf onderdeel van een groep bedrijven?

ja/neen

Het landbouwbedrijf is een eenheid op gemeenschappelijke grond

ja/neen

Het bedrijfshoofd ontvangt EU-steun voor grond of dieren op het landbouwbedrijf en valt dus onder het geïntegreerd beheers- en controlesysteem

ja/neen

 

Het bedrijfshoofd is een jonge landbouwer of een nieuwkomer in de landbouw die om die reden in de voorgaande drie jaar financiële steun heeft ontvangen in het kader van het GLB

ja/neen

Bedrijfsleider van het landbouwbedrijf

 

Geboortejaar

jaar

Geslacht

man/vrouw

Landbouwwerkzaamheden op het landbouwbedrijf (behalve huishoudelijk werk)

AJE-klassen (2)

 

Aanvangsjaar als bedrijfsleider van het landbouwbedrijf

jaar

Landbouwopleiding van bedrijfsleider

opleidingscodes

Beroepsopleiding in de voorgaande twaalf maanden

ja/neen

Exploitatievorm van de OCG (met betrekking tot het bedrijfshoofd)

 

Landbouw op eigen grond

ha

Landbouw op gepachte grond

ha

Deelpacht of andere exploitatievorm

ha

Gemeenschappelijke grond

ha

Biologische landbouw

ja/neen

Totale OCG van het landbouwbedrijf waarop biologische landbouwproductiemethoden worden toegepast die volgens nationale regels of regels van de Europese Unie worden gecertificeerd

ha

Totale OCG van het landbouwbedrijf waarop wordt overgeschakeld op biologische productiemethoden die volgens nationale regels of regels van de Europese Unie zullen worden gecertificeerd

ha

 

Deelname aan andere milieucertificeringsregelingen

ja/neen


Variabelen inzake de grond

Totaal hoofdareaal

waarvan gecertificeerde biologische landbouw of in overschakelingsfase

OCG

ha

ha

Bouwland

ha

ha

Granen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad)

ha

ha

Zachte tarwe en spelt

ha

ha

Harde tarwe

ha

ha

Rogge en mengsels van wintergranen (mengkoren)

ha

 

Gerst

ha

 

Mengsels van haver en zomergranen (andere graanmengsels dan mengkoren)

ha

 

Korrelmaïs en zaad-spil-mengsel

ha

 

Triticale

ha

 

Kafferkoren

ha

 

Andere granen, niet elders genoemd (boekweit, gierst, kanariezaad enz.)

ha

 

Rijst

ha

 

Drooggeoogste peulvruchten en eiwitrijke gewassen voor korrelwinning (inclusief zaden en mengsels van granen en peulvruchten)

ha

ha

Erwten, bonen en niet-bittere lupinen

ha

 

Hakvruchten

ha

ha

Aardappelen (inclusief pootaardappelen)

ha

ha

Suikerbieten (exclusief zaaizaad)

ha

ha

Andere hakvruchten, niet elders genoemd

ha

 

Handelsgewassen

ha

ha

Oliehoudende zaden

ha

ha

Kool- en raapzaad

ha

 

Zonnebloemzaad

ha

 

Sojabonen

ha

ha

Lijnzaad

ha

 

Andere oliehoudende gewassen, niet elders genoemd

ha

 

Vezelgewassen

ha

 

Vezelvlas

ha

 

Hennep

ha

 

Katoen

ha

 

Andere vezelgewassen, niet elders genoemd

ha

 

Tabak

ha

 

Hop

ha

 

Aromatische planten, geneeskrachtige kruiden en specerijen

ha

 

Energiegewassen, niet elders genoemd

ha

 

Andere handelsgewassen, niet elders genoemd

ha

 

Groen geoogste akkerbouwgewassen

ha

ha

Tijdelijk grasland

ha

ha

Groen geoogste peulgewassen

ha

ha

Voedermaïs

ha

 

Andere groen geoogste granen (exclusief snijmaïs)

ha

 

Andere groen geoogste akkerbouwgewassen, niet elders genoemd

ha

 

Verse groenten (inclusief meloenen) en aardbeien

ha

ha

Verse groenten (inclusief meloenen) en aardbeien in gewasrotatie met tuinbouwgewassen (tuinbouwmatig geteeld)

ha

 

Verse groenten (inclusief meloenen) en aardbeien in gewasrotatie met gewassen die geen tuinbouwgewassen zijn (akkerbouwmatig geteeld)

ha

 

Bloemen en sierplanten (exclusief boomkwekerijgewassen)

ha

 

Zaai- en plantgoed

ha

ha

Overige gewassen op bouwland, niet elders genoemd

ha

 

Braakland

ha

 

Blijvend grasland

ha

ha

Grasland, exclusief weiden met geringe opbrengst

ha

ha

Weiden met geringe opbrengst

ha

ha

Blijvend grasland dat niet langer voor productiedoeleinden wordt gebruikt en voor financiële steun in aanmerking komt

ha

 

Meerjarige teelten (inclusief jonge en tijdelijk verlaten aanplant, met uitzondering van arealen die uitsluitend voor eigen gebruik produceren)

ha

ha

Fruit, kleinfruit en noten (exclusief citrusvruchten, druiven en aardbeien)

ha

ha

Pitvruchten

ha

 

Steenvruchten

ha

 

Fruit van subtropische en tropische breedten

ha

 

Kleinfruit (exclusief aardbeien)

ha

 

Noten

ha

 

Citrusvruchten

ha

ha

Druiven

ha

 

Druiven voor de productie van wijn

ha

ha

Druiven voor de productie van wijn met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB)

ha

 

Druiven voor de productie van wijn met een beschermde geografische aanduiding (BGA)

ha

 

Druiven voor de productie van andere wijn, niet elders genoemd (exclusief BOB/BGA)

ha

 

Tafeldruiven

ha

 

Druiven voor de productie van rozijnen

ha

 

Olijven

ha

ha

Boomkwekerijgewassen

ha

 

Andere meerjarige teelten met inbegrip van andere meerjarige teelten voor menselijke consumptie

ha

 

Kerstbomen

ha

 

Tuinen voor eigen gebruik

ha

 

Andere landbouwgrond

ha

 

Oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond

ha

 

Bosareaal

ha

 

Hakhout met korte omlooptijd

ha

 

Overig areaal (gebouwen, erven, wegen, vijvers en andere niet-productieve oppervlakten)

ha

 

Bijzondere arealen van het landbouwbedrijf

 

 

Gekweekte paddenstoelen

ha

 

Andere OCG onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

ha

 

Groenten, met inbegrip van meloenen en aardbeien onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

ha

ha

Bloemen en sierplanten (exclusief boomkwekerijgewassen) onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

ha

 

Andere gewassen op bouwland onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

ha

 

Meerjarige teelten onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking

ha

 

Andere OCG onder glas of andere betreedbare beschermingsafdekking, niet elders genoemd

ha

 

Irrigatie op cultuurgrond in de openlucht

 

 

Totaal irrigeerbaar areaal

ha

 


Variabelen inzake vee

Totaal aantal dieren

waarvan gecertificeerde biologische landbouw of in overschakelingsfase

Runderen

 

stuks

Runderen jonger dan een jaar

stuks

 

Runderen tussen één en twee jaar oud

stuks

 

Mannelijke runderen tussen één en twee jaar oud

stuks

 

Vaarzen tussen één en twee jaar oud

stuks

 

Mannelijke runderen van twee jaar en ouder

stuks

 

Vrouwelijke runderen van twee jaar en ouder

stuks

 

Vaarzen van twee jaar en ouder

stuks

 

Koeien

stuks

 

Melkkoeien

stuks

stuks

Andere koeien

stuks

stuks

Buffelkoeien

stuks

ja/neen

Schapen en geiten

 

 

Schapen (alle leeftijden)

stuks

stuks

Vrouwelijke dieren voor de voortplanting

stuks

 

Andere schapen

stuks

 

Geiten (alle leeftijden)

stuks

stuks

Vrouwelijke dieren voor de voortplanting

stuks

 

Andere geiten

stuks

 

Varkens

 

stuks

Biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg

stuks

 

Fokzeugen met een levend gewicht van 50 kg of meer

stuks

 

Andere varkens

stuks

 

Pluimvee

 

stuks

Mesthoenders

stuks

stuks

Leghennen

stuks

stuks

Ander pluimvee

stuks

 

Kalkoenen

stuks

 

Eenden

stuks

 

Ganzen

stuks

 

Struisvogels

stuks

 

Ander pluimvee, niet elders genoemd

stuks

 

Konijnen

 

 

Vrouwelijke dieren voor de voortplanting

stuks

 

Bijen

bijenkorven

 

Herten

ja/neen

 

Pelsdieren

ja/neen

 

Dieren, niet elders genoemd

ja/neen

 


(1)  L — Andere dan berggebieden met aanzienlijke natuurlijke beperkingen; M — Achtergebleven berggebied; O — Ander gebied met specifieke beperkingen; N- Normaal gebied (geen achtergebleven gebied). Deze classificatie kan in de toekomst worden aangepast in het licht van ontwikkelingen van het GLB.

(2)  Arbeidsjaareenheid (AJE), percentageklasse 2: (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75-< 100), (100)


BIJLAGE IV

Onderwerpen en gedetailleerde onderwerpen binnen de modulegegevens

Module

Onderwerp

Gedetailleerd onderwerp

Arbeidskrachten en andere winstgevende werkzaamheden

Beheer landbouwbedrijf

Bedrijfshoofd

Arbeidsinput

Genderevenwicht

Veiligheidsmaatregelen, inclusief veiligheidsplan voor het landbouwbedrijf

Familiearbeidskrachten

Arbeidsinput

Aantal betrokken personen

Genderevenwicht

Niet-familiearbeidskrachten

Arbeidsinput

Aantal werkzame personen

Genderevenwicht

Niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten in dienst van het landbouwbedrijf

Arbeidsinput door contractanten

 

Andere rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden

Soorten activiteiten

Belang voor het landbouwbedrijf

Arbeidsinput

 

Andere niet rechtstreeks met het landbouwbedrijf verband houdende winstgevende werkzaamheden

Arbeidsinput

Plattelandsontwikkeling

Landbouwbedrijven ondersteund door plattelandsontwikkelingsmaatregelen

Advies-, bedrijfsbeheers- en bedrijfsverzorgingsdiensten

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

Investeringen in materiële activa

Herstel van door natuurrampen of rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties

Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

Agromilieubetalingen, klimaatbetalingen

Biologische landbouw

Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water

Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

Dierenwelzijn

Risicobeheer

Huisvesting van dieren en mestbeheer

Huisvesting van dieren

Huisvesting van runderen

Huisvesting van varkens

Huisvesting van leghennen

Gebruik van voedingsstoffen en mest op het landbouwbedrijf

Bemeste OCG

Door het landbouwbedrijf uitgevoerde of ingevoerde mest

Biologische en op afval gebaseerde meststoffen, anders dan dierlijke mest

Bemestingstechnieken

Onderwerkingstijd per soort toediening

Voorzieningen voor mest

Mestopslagvoorzieningen en -capaciteit

Irrigatie

Irrigatiepraktijken

Beschikbaarheid van irrigatie

Irrigatiemethoden

Bron van het voor irrigatie gebruikte water

Technische gegevens van de irrigatie-installatie

Gewassen die tijdens een periode van twaalf maanden zijn geïrrigeerd

Granen voor korrelwinning

Drooggeoogste peulvruchten en eiwitrijke gewassen voor korrelwinning

Hakvruchten

Handelsgewassen

Groen geoogste akkerbouwgewassen

Overige gewassen op bouwland

Blijvend grasland

Meerjarige teelten

Bodembeheermethoden

Bodembeheermethoden in de openlucht

Bewerken van de bodem

Bodembedekking van bouwland

Gewasrotatie op bouwland

Ecologisch aandachtsgebied

Machines, werktuigen en installaties

Machines en werktuigen

Internetvoorzieningen

Basismachines

Gebruik van precisielandbouw

Machines voor het beheer van de veestapel

Opslagruimte voor landbouwproducten

Installaties

Installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie op landbouwbedrijven

Boomgaard

Pitvruchten

Appels: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

Appels: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Peren: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

Peren: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Steenvruchten

Perziken: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

Perziken: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Nectarines: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

Nectarines: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Abrikozen: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

Abrikozen: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Citrusvruchten

Sinaasappelen: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

Sinaasappelen: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Kleine citrusvruchten: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

Kleine citrusvruchten: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Citroenen: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

Citroenen: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Olijven

Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de bomen

Tafeldruiven en druiven voor de productie van rozijnen

Tafeldruiven: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

Tafeldruiven: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de wijnstokken

 

Druiven voor de productie van rozijnen: Oppervlakte per leeftijdsklasse van aanplant

 

Druiven voor de productie van rozijnen: Oppervlakte per aanplantingsdichtheid van de wijnstokken

Wijngaard

Druiven voor de productie van wijn

Areaal en leeftijd

 

Druivenrassen

Aantal rassen

 

 

Code en areaal


BIJLAGE V

Nauwkeurigheidseisen

De kerngegevens (in 2023 en 2026) en de modulegegevens moeten statistisch representatief zijn voor de betrokken populaties van landbouwbedrijven als omschreven in de onderstaande nauwkeurigheidstabel op het niveau van de NUTS 2-regio's in termen van de grootte en het type van de landbouwbedrijven, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad (1), Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1198/2014 van de Commissie en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 van de Commissie (2).

De nauwkeurigheidseisen zijn van toepassing op de variabelen in de onderstaande tabel.

De gegevens in de kaderuitbreiding in 2020 zijn statistisch representatief voor de betrokken populatie op het niveau van de NUTS 2-regio's zoals gedefinieerd in de onderstaande tabel.

Bovendien zijn de nauwkeurigheidseisen in de tabel van toepassing op alle NUTS 2-regio's met ten minste:

5 000 landbouwbedrijven in de betrokken populatie voor de modules „boomgaard” en „wijngaard”;

10 000 landbouwbedrijven in de betrokken populatie voor de kerngegevens, voor alle andere modules en voor de gegevens in de kaderuitbreiding.

Voor NUTS 2-regio's met minder bedrijven zijn de nauwkeurigheidseisen in de tabel van toepassing op de desbetreffende NUTS 1-regio's met minstens:

500 landbouwbedrijven in de betrokken populatie voor de modules „boomgaard” en „wijngaard”;

1 000 landbouwbedrijven in de betrokken populatie voor kerngegevens, alle andere modules en de gegevens voor de kaderuitbreiding.

Een nationale precisie van maximaal 5 % relatieve standaardafwijking is vereist voor de variabelen van de modules „boomgaard” en „wijngaard” waarop geen nauwkeurigheidseis voor NUTS 2- of NUTS 1-regio's van toepassing is.

Een nationale precisie van maximaal 7,5 % relatieve standaardafwijking is vereist voor alle variabelen van de andere modules waarop geen nauwkeurigheidseis voor NUTS 2- of NUTS 1-regio's van toepassing is.

Nauwkeurigheidstabel

Betrokken populatie

Variabelen waarop nauwkeurigheidseisen van toepassing zijn

Prevalentie in de betrokken populatie

Relatieve standaardafwijking

Kerngegevens in 2023 en 2026 en

module „arbeidskrachten en andere winstgevende werkzaamheden”

Zoals gedefinieerd in artikel 5 voor de kerngegevens en in artikel 7 voor de module „arbeidskrachten en andere winstgevende werkzaamheden”.

Variabelen grond

Granen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad)

Oliehoudende zaden

Groen geoogste akkerbouwgewassen

Verse groenten (inclusief meloenen), aardbeien, bloemen en sierplanten (met uitzondering van boomkwekerijgewassen)

Blijvend grasland, exclusief weiden met geringe opbrengst

Fruit, kleinfruit, noten en citrusvruchten (exclusief druiven en aardbeien)

Druiven

Olijven

7,5 % of meer van de OCG in de regio

< 5 %

Variabelen vee

Melkkoeien

Andere koeien

Andere runderen (runderen jonger dan een jaar, runderen tussen één en twee jaar oud, mannelijke runderen van twee jaar en ouder, vaarzen van twee jaar en ouder)

Fokzeugen met een levend gewicht van 50 kg of meer

Biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg en andere varkens

Schapen en geiten

Pluimvee

7,5 % of meer van het aantal grootvee-eenheden in de regio en 5 % of meer van de variabele in het land

< 5 %

Kerngegevens voor kaderuitbreiding in 2020

Als gedefinieerd in artikel 6

Variabelen grond

Bouwland

Blijvend grasland, exclusief weiden met geringe opbrengst

Meerjarige teelten

7,5 % of meer van de OCG in de regio

< 7,5 %

Variabelen vee

Totaal aantal grootvee-eenheden

5 % of meer van de variabele in het land

< 7,5 %

Module „plattelandsontwikkeling” en

module „machines, werktuigen en installaties”

Als gedefinieerd in artikel 7

Variabelen grond zoals voor de module „arbeidskrachten en andere winstgevende werkzaamheden”

7,5 % of meer van de OCG in de regio

< 7,5 %

Variabelen vee zoals voor de module „arbeidskrachten en andere winstgevende werkzaamheden”

7,5 % of meer van het aantal grootvee-eenheden in de regio en 5 % of meer van de variabele in het land

< 7,5 %

Module „huisvesting van dieren en mestbeheer”

De subreeks van de populatie landbouwbedrijven zoals gedefinieerd in artikel 7 met ten minste een van de volgende: runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee

Variabelen vee zoals voor de module „arbeidskrachten en andere winstgevende werkzaamheden”

7,5 % of meer van het aantal grootvee-eenheden in de regio en 5 % of meer van de variabele in het land

< 7,5 %

Module „irrigatie”

De subreeks van de populatie landbouwbedrijven zoals gedefinieerd in artikel 7 met irrigeerbaar areaal

Variabelen grond

Totaal irrigeerbaar areaal

7,5 % of meer van de OCG in de regio

< 7,5 %

Module „bodembeheermethoden”

De subreeks van de populatie landbouwbedrijven zoals gedefinieerd in artikel 7 met bouwland

Variabelen grond

Bouwland

7,5 % of meer van de OCG in de regio

< 7,5 %

Module „boomgaard”

De subreeks van de populatie landbouwbedrijven zoals gedefinieerd in artikel 7 met een boomgaardvariabele die voldoet aan de in artikel 7, lid 5, vastgestelde drempelwaarde

Variabelen boomgaard

De variabelen van de boomgaard waaronder appels, peren, abrikozen, perziken, nectarines, sinaasappelen, kleine citrusvruchten, citroenen, olijven, tafeldruiven, druiven voor de productie van rozijnen die voldoen aan de in artikel 7, lid 5, vastgestelde drempelwaarde

5 % of meer van de OCG in de regio

< 7,5 %

Module „wijngaard”

De subreeks van de populatie landbouwbedrijven zoals gedefinieerd in artikel 7 met druiven voor de productie van wijn

Variabelen wijngaard

Druiven voor de productie van wijn

5 % of meer van de OCG in de regio

< 7,5 %


(1)  Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Gemeenschap (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 27).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 van de Commissie van 3 februari 2015 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Unie (PB L 46 van 19.2.2015, blz. 1).


7.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/30


VERORDENING (EU) 2018/1092 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 juli 2018

tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 30 november 2016 inzake het Europees defensieactieplan heeft de Commissie zich ertoe verbonden de gezamenlijke inspanningen van de lidstaten bij de ontwikkeling van defensievermogens aan te vullen, te vergroten en te consolideren om een antwoord te bieden op uitdagingen inzake veiligheid en een concurrerende, innovatieve en efficiënte defensie-industrie in de gehele Unie te bevorderen. Met name stelde zij voor om ter ondersteuning van investeringen in gezamenlijk onderzoek en de gezamenlijke ontwikkeling van defensieapparatuur en -technologieën, een Europees Defensiefonds (het „fonds”) in te stellen teneinde aldus gezamenlijke aanschaffing en gezamenlijk onderhoud van defensieapparatuur en -technologieën te stimuleren. Het fonds zou niet in de plaats komen van die nationale inspanningen, en zou de lidstaten moeten stimuleren om samen te werken en meer te investeren in defensie. Het fonds zou samenwerking tijdens de gehele ontwikkelingscyclus van defensieproducten en -technologieën ondersteunen, om aldus synergieën en kosteneffectiviteit te bevorderen. Doel zou zijn in heel de Unie vermogens tot stand te brengen, te zorgen voor een concurrerende en innovatieve basis voor de defensie-industrie, onder meer via grensoverschrijdende samenwerking en deelname van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), en bij te dragen tot een ruimere Europese samenwerking op defensiegebied.

(2)

Ter bevordering van het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie, hetgeen bijdraagt tot de strategische autonomie van de Unie, moet er een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (het „programma”) tot stand worden gebracht. Het programma moet gericht zijn op het versterken van het concurrentievermogen van de defensie-industrie van de Unie, die zal bijdragen tot een verbetering van de defensievermogens, onder meer met betrekking tot cyberdefensie, door in de ontwikkelingsfase van defensieproducten en -technologieën steun te verlenen aan samenwerking tussen ondernemingen in de gehele Unie, met inbegrip van kmo's en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen (midcaps), onderzoekscentra en universiteiten, en aan samenwerking tussen lidstaten, waardoor schaalvoordelen in de defensie-industrie beter zullen worden benut en de normalisatie van defensiesystemen worden bevorderd, terwijl de interoperabiliteit ervan wordt verbeterd. Aan de ontwikkelingsfase, die volgt op de onderzoeksfase en de technologiefase, zijn aanzienlijke risico's en kosten verbonden die de verdere benutting van de onderzoeksresultaten belemmeren en het concurrentievermogen van de defensie-industrie van de Unie nadelig beïnvloeden. Door steun te verlenen in de ontwikkelingsfase zou het programma bijdragen tot een betere benutting van de resultaten van defensieonderzoek, het dichten van de kloof tussen onderzoek en productie en het bevorderen van alle vormen van innovatie. Afgezien van de resultaten in de defensiesector kunnen ook in de civiele sector positieve effecten worden verwacht. Het programma vormt een aanvulling op overeenkomstig artikel 182 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verrichte activiteiten en heeft geen betrekking op de productie of de aanschaf van defensieproducten of -technologieën.

(3)

Om te komen tot meer innovatieve oplossingen en een open interne markt te bevorderen, moet het programma de grensoverschrijdende participatie van kmo's krachtig steunen en nieuwe marktkansen helpen creëren.

(4)

Het programma moet een periode van twee jaar bestrijken, van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020. Het financiële bedrag voor de uitvoering van het programma moet voor die periode worden vastgesteld.

(5)

Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vastgesteld die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3).

(6)

Bij de uitvoering van het programma moeten alle financiële instrumenten in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) worden gebruikt om de ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën te maximaliseren. Aangezien de looptijd van het programma twee jaar bedraagt, kan het gebruik van financieringsinstrumenten evenwel praktische moeilijkheden met zich mee brengen. Derhalve moet in die eerste periode voorrang worden gegeven aan het gebruik van subsidies en, in uitzonderlijke omstandigheden, aan het plaatsen van overheidsopdrachten. Financieringsinstrumenten zouden geschikt kunnen zijn voor gebruik in het kader van het fonds na 2020.

(7)

De Commissie kan een deel van de uitvoering van het programma delegeren aan de in artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vermelde entiteiten.

(8)

Nadat zij op Unieniveau met name middels het vermogensontwikkelingsplan overeenstemming hebben bereikt over gezamenlijke vermogensprioriteiten op defensiegebied, en daarbij ook rekening hebben gehouden met de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie, formuleren en consolideren de lidstaten de militaire vereisten en stellen zij de technische specificaties van het project vast met het oog op de verwezenlijking van het ambitieniveau van de EU als overeengekomen door de Raad in zijn conclusies van 14 november 2016 en bekrachtigd door de Europese Raad van 15 december 2016.

(9)

De lidstaten dienen in voorkomend geval ook een projectbeheerder, zoals een internationale projectbeheerorganisatie, bijvoorbeeld de Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied, of een entiteit, zoals het Europees Defensieagentschap, aan te wijzen die de werkzaamheden betreffende de ontwikkeling van een door het programma ondersteunde gezamenlijke actie zal leiden. Als een dergelijke projectbeheerder wordt aangewezen, moet de Commissie hem eerst raadplegen over de geboekte vooruitgang, voordat zij de betaling van de subsidiabele actie aan de begunstigde uitvoert, zodat de projectbeheerder kan waarborgen dat de begunstigden zich aan de desbetreffende termijnen houden.

(10)

De financiële ondersteuning door de Unie mag geen invloed hebben op de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Unie overeenkomstig Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), noch op de uitvoer van defensieproducten, -apparatuur of -technologieën. Zij mag evenmin van invloed zijn op de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot het beleid inzake de overdracht binnen de Unie en de uitvoer van dergelijke producten, onder meer in overeenstemming met de gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie vastgelegd in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (6).

(11)

Aangezien het programma ten doel heeft het concurrentievermogen en de efficiëntie van de defensie-industrie van de Unie te ondersteunen door de risico's tijdens de ontwikkelingsfase van samenwerkingsprojecten te verminderen, moeten de acties die verband houden met de ontwikkeling van een defensieproduct of -technologie, namelijk haalbaarheidsstudies en andere begeleidende maatregelen, ontwerpen (met inbegrip van de technische specificaties waarop het ontwerp is gebaseerd, prototyping van het systeem, tests, kwalificering, certificering en het vergroten van de efficiëntie van een defensieproduct of -technologie gedurende de hele levenscyclus, in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma. Het moderniseren van bestaande defensieproducten en -technologieën en het vergroten van de interoperabiliteit ervan, moet ook in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma. Acties ter modernisering van bestaande defensieproducten en -technologieën moeten enkel in aanmerking komen wanneer reeds bestaande informatie, die nodig is voor de uitvoering van de actie, niet onderworpen is aan enige beperking die het vermogen om de actie uit te voeren beperkt.

(12)

Aangezien het programma in het bijzonder gericht is op het versterken van de samenwerking tussen ondernemingen in verschillende lidstaten, mag een actie alleen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma indien de actie wordt uitgevoerd door een consortium van ten minste drie ondernemingen die zijn gevestigd in ten minste drie verschillende lidstaten.

(13)

Grensoverschrijdende samenwerking tussen ondernemingen bij de ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën wordt vaak gehinderd door moeilijkheden bij het overeenkomen van gemeenschappelijke technische specificaties of normen. Het ontbreken of slechts beperkt voorhanden zijn van gemeenschappelijke technische specificaties of normen heeft geleid tot grotere complexiteit, vertragingen en hogere kosten in de ontwikkelingsfase. Voor acties die een hogere mate van technologische paraatheid vereisen moet een akkoord over gemeenschappelijke technische specificaties een wezenlijke voorwaarde zijn voor het ontvangen van financiering uit hoofde van het programma. Haalbaarheidsstudies en acties ter ondersteuning van het opstellen van gemeenschappelijke technische specificaties of normen moeten eveneens in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma.

(14)

Om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van deze verordening de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten worden geëerbiedigd, mogen acties met betrekking tot producten of technologieën waarvan het gebruik, de ontwikkeling of de productie verboden zijn op grond van het internationaal recht, niet in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma. In dat verband moet de subsidiabiliteit van acties voor de ontwikkeling van nieuwe defensiegerelateerde producten of technologieën, zoals die welke specifiek zijn ontworpen om dodelijke aanvallen uit te voeren zonder menselijke controle over de besluiten inzake het gebruik ervan, ook onderworpen zijn aan ontwikkelingen in het internationaal recht.

(15)

Aangezien het programma ten doel heeft het concurrentievermogen en de efficiëntie van de defensie-industrie van de Unie te versterken, mogen alleen entiteiten die in de Unie zijn gevestigd en niet onder zeggenschap vaneen derde land of een entiteit uit een derde land staan, in beginsel voor financiering in aanmerking komen. Bovendien mogen de infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen die begunstigden en onderaannemers gebruiken voor acties die uit hoofde van het programma worden gefinancierd, zich niet op het grondgebied van een derde land bevinden, om de bescherming van de wezenlijke veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten te waarborgen.

(16)

In bepaalde omstandigheden moet het mogelijk zijn af te wijken van het beginsel dat begunstigden en onderaannemers die bij een actie betrokken zijn niet onder zeggenschap van een derde land of een entiteit uit een derde landstaan. Bijgevolg kunnen in de Unie gevestigde ondernemingen die onder zeggenschap van derde landen of entiteiten uit derde landen staan, voor financiering in aanmerking komen indien aan desbetreffende strikte voorwaarden is voldaan met betrekking tot de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten, als vastgelegd in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid overeenkomstig titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), ook wat betreft het versterken van de Europese industriële en technologische defensiebasis. De deelname van dergelijke ondernemingen mag niet in strijd zijn met de doelstellingen van het programma. De begunstigden moeten alle relevante informatie over bij de actie te gebruiken infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen verstrekken. Er moet tevens rekening worden gehouden met bezwaren van de lidstaten op het gebied van voorzieningszekerheid.

(17)

Voor samenwerking tussen begunstigden en onderaannemers die bij de actie betrokken zijn en ondernemingen die in een derde land gevestigd zijn of die onder zeggenschap staan van een derde land of van een entiteit uit een derde land, dienen eveneens de desbetreffende voorwaarden inzake de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten te gelden. In dit verband mag een derde land of een entiteit uit een derde land niet zonder toestemming toegang hebben tot gerubriceerde informatie in verband met de uitvoering van de actie. Toegang tot gerubriceerde informatie is toegestaan overeenkomstig de betrokken beveiligingsvoorschriften die van toepassing zijn op gerubriceerde informatie van de Europese Unie en informatie die overeenkomstig de nationale veiligheidsrubricering is gerubriceerd.

(18)

Subsidiabele acties die worden ontwikkeld in het institutionele kader van de permanente gestructureerde samenwerking in de Unie zouden continu zorgen voor een betere samenwerking tussen ondernemingen in verschillende lidstaten en derhalve rechtstreeks bijdragen aan de doelstellingen van het programma. Die acties moeten dus in aanmerking komen voor een verhoogd financieringspercentage. Subsidiabele acties die worden ontwikkeld met een passende mate van deelname van midcaps en kmo's, in het bijzonder grensoverschrijdende kmo's, ondersteunen het openstellen van de toeleveringsketens en dragen bij aan de doelstellingen van het programma. Die acties moeten dus in aanmerking komen voor een verhoogd financieringspercentage, onder meer ter compensatie van het verhoogde risico en de verhoogde administratieve lasten.

(19)

Indien een consortium wenst deel te nemen aan een actie die in aanmerking komt voor financiering uit hoofde van het programma, en de financiële steun van de Unie in de vorm van een subsidie zal worden verleend, moet het consortium een van zijn leden benoemen als coördinator. De coördinator moet het voornaamste contactpunt voor de Commissie zijn.

(20)

De bevordering van innovatie en technologische ontwikkeling in de defensie-industrie van de Unie moet het mogelijk maken de vaardigheden en de knowhow van de defensie- industrie van de Unie te handhaven en te ontwikkelen, en moet bijdragen aan het versterken van haar technologische en industriële autonomie. In dat verband kan dit programma ook helpen bepalen op welke gebieden de Unie afhankelijk is van derde landen bij de ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën. Een dergelijke bevordering van innovatie en technologische ontwikkeling moet tevens stroken met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie. Dienovereenkomstig moet de bijdrage die een actie levert aan die belangen en aan de vermogensprioriteiten op defensiegebied die door de lidstaten zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, een toekenningscriterium zijn voor financiering. Binnen de Unie zijn gemeenschappelijke vermogensprioriteiten op defensiegebied met name vastgesteld in het vermogensontwikkelingsplan. Andere Unieprocessen, zoals de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie en de permanente gestructureerde samenwerking, zullen door middel van nauwere samenwerking bijdragen aan de uitvoering van relevante prioriteiten. Regionale en internationale prioriteiten, waaronder die in NAVO-context, kunnen in voorkomend geval eveneens in aanmerking komen, op voorwaarde dat zij de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie dienen en de deelname van een lidstaat niet verhinderen, en dat er tevens rekening wordt gehouden met de noodzaak onnodig dubbel werk te voorkomen.

(21)

De lidstaten werken individueel en gezamenlijk aan de ontwikkeling, de productie en het operationeel gebruik van onbemande vlieg-, voer- en vaartuigen. Operationeel gebruik in deze context omvat het uitvoeren van aanvallen op militaire doelen. Onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de ontwikkeling van deze systemen, waaronder zowel militaire als civiele systemen, zijn met Uniemiddelen ondersteund. Volgens planning zal hiermee worden doorgegaan, mogelijkerwijs ook in het kader van het programma. Niets in deze verordening staat in de weg aan het legitieme gebruik van de defensieproducten of technologieën die in het kader van het programma zijn ontwikkeld.

(22)

Om ervoor te zorgen dat de gefinancierde acties levensvatbaar zijn, moet de toezegging door de lidstaten dat zij daadwerkelijk aan de financiering van de actie zullen bijdragen, schriftelijk worden vastgelegd, bijvoorbeeld door een intentieverklaring van de betrokken lidstaten.

(23)

Om ervoor te zorgen dat de gefinancierde acties de Europese defensie-industrie concurrerender en efficiënter maken, moeten die acties op middellange tot lange termijn marktgericht, vraaggestuurd en commercieel levensvatbaar zijn, ook met betrekking tot technologieën voor tweeërlei gebruik. Daarom moet bij de subsidiabiliteitscriteria in aanmerking worden genomen of de lidstaten het voornemen hebben het uiteindelijke defensieproduct aan te schaffen of de technologie gezamenlijk, en gecoördineerd, te gebruiken, en moet bij de toekenningscriteria in aanmerking worden genomen of de lidstaten zich er politiek of juridisch toe verplichten het uiteindelijke defensieproduct of -technologie gezamenlijk te gebruiken, te bezitten of te onderhouden.

(24)

Alle toekenningscriteria moeten in aanmerking worden genomen bij de evaluatie van acties die worden voorgesteld voor financiering uit hoofde van het programma. Aangezien deze toekenningscriteria niet eliminerend zijn, mag een voorgestelde actie die niet voldoet aan een of meer van die criteria, niet automatisch worden uitgesloten.

(25)

Wanneer een actie betrekking heeft op systeemprototyping, doorgaans de actie in de ontwikkelingsfase die de meeste kosten met zich meebrengt, mag de financiële steun van de Unie uit hoofde van het programma niet meer dan 20 % van de subsidiabele kosten van de actie bedragen. Voor andere acties in de ontwikkelingsfase moet het gehele bedrag aan subsidiabele kosten wel kunnen worden gedekt. In beide gevallen moeten subsidiabele kosten worden begrepen in de zin van artikel 126 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(26)

Aangezien het programma een aanvulling dient te vormen op onderzoeksactiviteiten, met name op defensiegebied, moeten, ter wille van samenhang en administratieve vereenvoudiging, voor het programma zo veel mogelijk dezelfde regels gelden als voor de Voorbereidende actie inzake defensieonderzoek (Preparatory Action on Defence Research — „PADR”) en het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”). Het is derhalve dienstig dat indirecte kosten kunnen worden vergoed tegen een vast percentage van 25 %, zoals het geval is in de PADR en Horizon 2020.

(27)

Aangezien steun van de Unie gericht is op het versterken van het concurrentievermogen van de defensiesector en alleen betrekking heeft op de specifieke ontwikkelingsfase, mag de Unie geen eigendomsrechten of intellectuele-eigendomsrechten verwerven voor de defensieproducten of -technologieën die voortkomen uit de gefinancierde acties. De toepasselijke regeling voor intellectuele-eigendomsrechten zal contractueel door de begunstigden worden overeengekomen. Geïnteresseerde lidstaten moeten tevens de mogelijkheid krijgen aan vervolgaanschaffing in samenwerkingsverband deel te nemen. Voorts mogen de resultaten van de uit hoofde van het programma gefinancierde acties niet onder zeggenschap staan van of onderworpen zijn aan beperkingen van een derde land of een entiteit uit een derde land.

(28)

De Commissie moet een tweejarig werkprogramma opstellen dat aansluit op de doelstellingen van het programma. Het werkprogramma moet een gedetailleerde omschrijving geven van de categorieën projecten die uit hoofde van het programma worden gefinancierd, met inbegrip van defensieproducten en -technologieën zoals op afstand bestuurde systemen, communicatie, plaatsbepaling, navigatie en timing per satelliet, autonome toegang tot de ruimte en permanente observatie van de aarde, energieduurzaamheid en cyber- en maritieme beveiliging, alsmede geavanceerde militaire vermogens op lucht-, land-, en maritiem gebied en daarmee verband houdende gebieden zoals een beter omgevingsbewustzijn, bescherming, mobiliteit, logistiek en medische ondersteuning en strategische hulpmiddelen.

(29)

Bij de oprichting van het werkprogramma moet de Commissie worden bijgestaan door een comité van lidstaten („comité”). De Commissie moet ernaar streven oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. In dat verband kan het comité bijeenkomen in de samenstelling van nationale defensiedeskundigen, teneinde specifieke bijstand aan de Commissie te verstrekken. De lidstaten wijzen hun respectievelijke vertegenwoordigers in dat comité aan. De leden van het comité moeten in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgen om de ontwerpuitvoeringshandelingen te bestuderen en hun standpunt kenbaar te maken.

(30)

Aangezien kmo's in het Uniebeleid als cruciaal voor economische groei, innovatie, werkgelegenheid en sociale integratie in de Unie worden beschouwd en de gefinancierde acties normaal gezien grensoverschrijdende samenwerking zullen vereisen, is het belangrijk dat in het werkprogramma een open en transparante grensoverschrijdende toegang en deelname van kmo's tot uiting komt en mogelijk wordt gemaakt, en dat derhalve ten minste 10 % van het totale budget aan dergelijke acties word toegekend, opdat kmo's kunnen deelnemen aan de waardeketens van de acties. Een categorie projecten moet specifiek aan kmo's zijn gewijd.

(31)

Om te zorgen voor het welslagen van het programma, moet de Commissie ernaar streven een dialoog met een veelheid aan spelers in de Europese industrie, met inbegrip van kmo's en niet-traditionele leveranciers aan de defensiesector, gaande te houden.

(32)

Teneinde van de deskundigheid van het Europees Defensieagentschap (EDA) in de defensiesector te kunnen profiteren, moet het EDA worden uitgenodigd als waarnemer in het comité, overeenkomstig de bevoegdheden die eraan zijn toegekend bij het VEU. De Europese Dienst voor extern optreden moet ter ondersteuning eveneens voor deelname worden uitgenodigd.

(33)

Voor de selectie van de uit het programma te financieren acties moeten, als algemene regel, de Commissie of de in artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde entiteiten vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen organiseren zoals bepaald in die verordening, en ervoor zorgen dat de administratieve procedures zo eenvoudig mogelijk zijn en zo weinig mogelijk extra uitgaven meebrengen. In bepaalde terdege gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden kan financiering door de Unie echter ook worden toegekend overeenkomstig artikel 190 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (7).

(34)

Na beoordeling van de voorstellen met behulp van onafhankelijke deskundigen wier veiligheidsreferenties door de lidstaten moeten worden gevalideerd, selecteert de Commissie de acties die financiering uit hoofde van het programma zullen ontvangen. De Commissie moet een databank van onafhankelijke deskundigen opzetten. De databank mag niet openbaar worden gemaakt. De onafhankelijke deskundigen moeten worden aangewezen op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis, rekening houdend met de taken die hun zullen worden toevertrouwd. Bij de aanwijzing van de onafhankelijke deskundigen moet de Commissie voor zover mogelijk passende maatregelen nemen voor een evenwichtige samenstelling van de deskundigengroepen en evaluatiepanels wat betreft de verscheidenheid aan vaardigheden, ervaring, kennis, geografische diversiteit en gender, rekening houdend met de toestand op het gebied van de actie. Er moet tevens worden gestreefd naar een passende rotatie van deskundigen en een goed evenwicht tussen de particuliere en de publieke sector. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling en uitvoering van het werkprogramma en voor het toekennen van financiering aan geselecteerde acties. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8). De lidstaten moeten worden ingelicht over de evaluatieresultaten en de vorderingen met de gefinancierde acties.

(35)

Voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen moet de onderzoeksprocedure worden gebruikt, waarbij rekening moet worden gehouden met de significante gevolgen van die handelingen voor de uitvoering van deze Verordening.

(36)

Aan het einde van het programma moet de Commissie een uitvoeringsverslag opstellen waarin zij de financiële activiteiten vanuit het oogpunt van hun resultaten van de financiële uitvoering en, zo mogelijk, hun effect onderzoekt. In het uitvoeringsverslag moet eveneens een analyse worden verricht van de grensoverschrijdende participatie van kmo's en midcaps aan acties in het kader van het programma alsmede van de participatie van kmo's en midcaps aan de mondiale waardeketen. In het verslag moet tevens informatie worden opgenomen over de herkomst van de begunstigden en over de verdeling van de gegenereerde intellectuele-eigendomsrechten.

(37)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en waar nodig met administratieve en financiële sancties.

(38)

De Commissie en de lidstaten moeten het programma zo ruim mogelijk bevorderen teneinde de doeltreffendheid ervan te vergroten en aldus het concurrentievermogen van de defensie-industrie en de defensievermogens van de lidstaten te versterken.

(39)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, gezien de kosten en de ermee verbonden risico's, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie in („het programma”) voor actie van de Unie tijdens de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „systeemprototype”: model van een product of technologie waarmee de prestaties in een operationele omgeving kunnen worden aangetoond;

2.   „kwalificering”: het gehele proces waarin wordt aangetoond dat het ontwerp van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of de tastbare of niet-tastbare defensietechnologie aan de desbetreffende vereisten voldoet. In dit proces wordt objectief bewijs geleverd waarmee wordt aangetoond dat aan bepaalde vereisten van een ontwerp is voldaan;

3.   „certificering”: het proces waardoor een nationale instantie certificeert dat het defensieproduct, het tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of de tastbare of niet-tastbare defensietechnologie aan de toepasselijke regelgeving voldoet;

4.   „onderneming”: een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, die een economische activiteit uitoefent en die is gevestigd in de lidstaat waar zij is opgericht, overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat;

5.   „uitvoerende beheersstructuur”: een overeenkomstig het nationale recht aangewezen orgaan van een onderneming dat in voorkomend geval aan de algemeen directeur rapporteert en gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene leiding te bepalen en toe te zien en controle uit te oefenen op de besluitvorming van de dagelijkse leiding;

6.   „entiteit uit een derde land”: een entiteit die in een derde land is gevestigd of, indien deze in de Unie is gevestigd, waarvan de uitvoerende beheersstructuren zich in een derde land bevinden;

7.   „zeggenschap”: het vermogen om rechtstreeks of indirect een beslissende invloed uit te oefenen op een onderneming via een of meer tussenbedrijven;

8.   „kleine of middelgrote ondernemingen” of „kmo's”: kleine en middelgrote ondernemingen als gedefinieerd in artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (9);

9.   „middelgrote beursgenoteerde onderneming” of „midcap”: een onderneming die geen kmo is en die ten hoogste 3000 werknemers telt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3 tot en met 6 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG;

10.   „consortium”: een samenwerkingsverband van ondernemingen dat is opgericht om een actie in het kader van het programma uit te voeren.

Artikel 3

Doelstellingen

Het programma heeft de volgende doelstellingen:

a)

het bevorderen van het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie in de gehele Unie, wat bijdraagt aan de strategische autonomie van de Unie, door ondersteuning van acties in de ontwikkelingsfase;

b)

het ondersteunen en stimuleren van samenwerking, met inbegrip van grensoverschrijdende samenwerking, tussen ondernemingen in de gehele Unie, waaronder kmo's en midcaps, evenals tussen lidstaten, bij de ontwikkeling van defensieproducten of -technologieën waarbij de toeleverings- en waardeketens op het gebied van defensie sterker en responsiever worden gemaakt, en de normalisatie en interoperabiliteit van defensiesystemen wordt bevorderd.

Deze samenwerking geschiedt in overeenstemming met de prioriteiten op het gebied van defensievermogens die door de lidstaten zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name het vermogensontwikkelingsplan.

In dit verband kunnen regionale en internationale prioriteiten, wanneer zij de in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bepaalde veiligheids- en defensiebelangen van de Unie dienen en ermee rekening houdend dat onnodig dubbel werk moet worden voorkomen, in voorkomend geval eveneens in aanmerking worden genomen telkens als zij de mogelijke deelname van om het even welke lidstaat niet uitsluiten;

c)

het stimuleren van een betere benutting van de resultaten van defensieonderzoek en het bijdragen aan ontwikkeling na de onderzoeksfase, om zo het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie op de interne markt en de wereldmarkt te ondersteunen, onder meer door waar nodig te consolideren.

Artikel 4

Budget

De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 worden vastgesteld op 500 miljoen EUR in lopende prijzen.

De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

Artikel 5

Algemene bepalingen inzake financiering

1.   De financiële bijstand van de Unie kan worden verstrekt door middel van de financieringsvormen waarin Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voorziet, met name subsidies en, in uitzonderlijke omstandigheden, het plaatsen van overheidsopdrachten.

2.   De in lid 1 vermelde financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het risico op belangenverstrengeling.

3.   De Commissie voert de financiële bijstand van de Unie overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 uit op directe wijze, of op indirecte wijze door de taken tot uitvoering van het budget toe te vertrouwen aan de in artikel 58, lid 1, onder c), van die verordening vermelde entiteiten.

4.   De lidstaten benoemen indien nodig een projectbeheerder. De Commissie raadpleegt de projectbeheerder over de voortgang van de actie voordat zij overgaat tot de betaling van de subsidiabele begunstigden.

Artikel 6

Subsidiabele acties

1.   Het programma verleent steun aan acties door begunstigden in de ontwikkelingsfase, zowel voor de ontwikkeling van nieuwe als voor de modernisering van bestaande defensieproducten en -technologieën, op voorwaarde dat er voor de uitvoering van de moderniseringsacties geen gebruik hoeft te worden gemaakt van reeds bestaande informatie die onderworpen is aan een beperking van een derde land of een entiteit uit een derde land, hetzij rechtstreeks hetzij indirect via een of meer tussenbedrijven.

Een subsidiabele actie houdt verband met één of meer van de volgende acties:

a)

studies, zoals haalbaarheidsstudies, en andere begeleidende maatregelen;

b)

het ontwerp van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie, alsook met de technische specificaties op basis waarvan dat ontwerp is ontwikkeld, die tevens deeltesten voor risicobeperking in een industriële of representatieve omgeving omvatten;

c)

systeemprototyping van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie;

d)

het testen van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie;

e)

de kwalificering van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie;

f)

certificering van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie;

g)

de ontwikkeling van technologieën of middelen die de efficiëntie van defensieproducten en -technologieën gedurende hun gehele levenscyclus verhogen.

2.   Acties zoals bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd door ondernemingen die samenwerken binnen een consortium van ten minste drie subsidiabele entiteiten die gevestigd zijn in ten minste drie verschillende lidstaten. Ten minste drie van die subsidiabele entiteiten die gevestigd zijn in ten minste twee verschillende lidstaten, staan niet onder zeggenschap van dezelfde entiteit, zij het direct of indirect, noch mogen zij onder zeggenschap staan van elkaar.

3.   Het in lid 2 bedoelde consortium demonstreert de levensvatbaarheid door aan te tonen dat de kosten van de actie waarvoor er geen Uniesteun is, moeten worden gedekt door andere financieringsmiddelen, zoals bijdragen van de lidstaten.

4.   Wat betreft de in lid 1, onder c) tot en met g), bedoelde acties bewijst het consortium haar bijdrage aan het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie door aan te tonen dat ten minste twee lidstaten voornemens zijn het eindproduct aan te schaffen of de eindtechnologie op gecoördineerde wijze gezamenlijk te gebruiken, onder meer via gezamenlijke aanschaffing indien van toepassing.

5.   Acties in de zin van lid 1, onder b), zijn gebaseerd op gemeenschappelijke vereisten die door ten minste twee lidstaten zijn overeengekomen. Acties in de zin van lid 1, onder c) tot en met g), zijn gebaseerd op gemeenschappelijke technische specificaties die gezamenlijk zijn overeengekomen door de lidstaten die voor de medefinanciering zorgen of voornemens zijn het eindproduct gezamenlijk aan te schaffen of de eindtechnologie gezamenlijk te gebruiken, zoals bedoeld in de leden 3 en 4, zulks ter versterking van de normalisatie en interoperabiliteit van systemen.

6.   Acties voor de ontwikkeling van producten en technologieën waarvan het gebruik, de ontwikkeling of productie door het internationaal recht verboden is, komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het programma.

Artikel 7

Subsidiabele entiteiten

1.   De begunstigden van het programma en onderaannemers die bij de actie zijn betrokken, zijn in de Unie gevestigde particuliere of openbare ondernemingen.

2.   De infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de in lid 1 bedoelde begunstigden en onderaannemers die worden gebruikt voor de doeleinden van de uit hoofde van het actie op het grondgebied van de Unie, en hun uitvoerende beheersstructuren zijn gevestigd in de Unie.

3.   Voor de doeleinden van de uit hoofde van het programma gefinancierde acties staan de begunstigden en hun onderaannemers die bij de actie betrokken zijn, niet onder zeggenschap van een derde land of een entiteit uit een derde land.

4.   In afwijking van lid 3 en onder voorbehoud van artikel 15, lid 2, komt een in de Unie gevestigde onderneming die onder zeggenschap staat van een derde land of een entiteit uit een derde land, uitsluitend in aanmerking als subsidiabele entiteit of onderaannemer die betrokken is bij de actie, indien aan de Commissie bepaalde waarborgen ter beschikking worden gesteld die door de lidstaat van vestiging overeenkomstig nationale procedures zijn goedgekeurd. Die waarborgen kunnen betrekking hebben op de in de Unie gevestigde uitvoerende beheersstructuren van de onderneming. Indien de lidstaat van vestiging van de onderneming dit passend acht, kunnen die waarborgen ook betrekking hebben op specifieke rechten van de overheid in het kader van de zeggenschap over de onderneming.

De waarborgen bieden garanties dat de betrokkenheid bij een actie van een dergelijke onderneming niet in strijd zou zijn met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten zoals bepaald in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op grond van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie, noch met de doelstellingen v vermeld in artikel 3. De waarborgen moeten tevens stroken met de bepalingen van artikel 12. De waarborgen moeten met name aantonen dat er voor de uitvoering van de actie maatregelen zijn getroffen die ervoor zorgen dat:

a)

zeggenschap over de onderneming niet zodanig wordt uitgeoefend dat het vermogen ervan om de actie uit te voeren of resultaten op te leveren op enigerlei wijze wordt belemmerd of beperkt, dat er beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de infrastructuur, faciliteiten, activa, middelen, intellectuele eigendom of kennis die nodig zijn voor de actie, of dat de vermogens of normen die nodig zijn voor de uitvoering van de actie, worden ondermijnd;

b)

een derde land of een entiteit uit een derde land geen toegang krijgt tot gevoelige informatie in verband met de actie, en de werknemers of andere personen die betrokken zijn bij de actie over nationale veiligheidsmachtigingen beschikken, voor zover nodig;

c)

de uit de actie voortgekomen intellectuele eigendom, evenals de resultaten van de actie, zowel gedurende als na de voltooiing daarvan in handen blijft van de begunstigde, niet zijn onder zeggenschap staan van of onderworpen zijn aan beperkingen door een derde land of een entiteit uit een derde land, en niet buiten de Unie wordt uitgevoerd, en toegang tot die intellectuele eigendom of die resultaten van buiten de Unie niet wordt verleend zonder toestemming van de lidstaat van vestiging van de onderneming en in overeenstemming met de doelstellingen vermeld in artikel 3.

Indien de lidstaat van vestiging van de onderneming dit passend acht, kunnen aanvullende waarborgen worden verstrekt.

De Commissie informeert het in artikel 13 bedoelde comité over ondernemingen die overeenkomstig dit lid in aanmerking komen voor steun.

5.   Indien er geen concurrerende alternatieven voorhanden zijn in de Unie, mogen begunstigden en onderaannemers die bij de actie betrokken zijn, hun activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen gebruiken die zich buiten het grondgebied van de lidstaten bevinden of worden gehouden, mits dit gebruik niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten en strookt met de doelstellingen van het programma en volledig in overeenstemming is met artikel 12.

De kosten in verband met die activiteiten komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het programma.

6.   Bij het uitvoeren van een subsidiabele actie kunnen de begunstigden en onderaannemers die bij de actie betrokken zijn ook samenwerken met ondernemingen die buiten het grondgebied van de lidstaten zijn gevestigd of onder zeggenschap staan van een derde land of een entiteit uit een derde land, onder meer via het gebruik van de activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen van deze ondernemingen, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten. Deze samenwerking moet stroken met de opgenomen doelstellingen van artikel 3 en volledig in overeenstemming zijn met artikel 12.

Een derde land of entiteit uit een derde land krijgt niet zonder toestemming toegang tot gerubriceerde informatie in verband met de uitvoering van de actie, en mogelijke negatieve effecten op het gebied van de voorzieningszekerheid van inputs die essentieel zijn voor de actie worden vermeden.

De kosten in verband met die activiteiten komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het programma.

7.   Begunstigden verstrekken alle relevante informatie die nodig is voor de beoordeling van de subsidiabiliteitscriteria. Indien er ten tijde van de uitvoering van de actie een wijziging optreedt waardoor de vraag ontstaat of nog steeds aan de subsidiabiliteitscriteria wordt voldaan, stelt de onderneming de Commissie daarvan in kennis en onderzoekt de Commissie of er nog steeds voldaan wordt aan de subsidiabiliteitscriteria, evenals de mogelijke gevolgen voor de financiering van de actie.

8.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „onderaannemers die bij de actie betrokken zijn” verstaan: onderaannemers met een rechtstreekse contractuele relatie met een begunstigde, overige onderaannemers waaraan ten minste 10 % van de totale subsidiabele kosten van de actie wordt toegewezen, en onderaannemers die om toegang tot gerubriceerde informatie kunnen verzoeken om de overeenkomst te kunnen uitvoeren.

Artikel 8

Verklaring van ondernemingen

Elke onderneming die in het kader van een consortium aan een actie wil deelnemen, verklaart schriftelijk dat zij volledig op de hoogte is van en voldoet aan de toepasselijke nationale en Unierecht inzake activiteiten op het gebied van defensie.

Artikel 9

Consortia

1.   Indien de financiële bijstand van de Unie wordt verstrekt in de vorm van een subsidie, wijzen de leden van een consortium die aan een actie willen deelnemen één van hen aan als coördinator. De coördinator wordt in de subsidieovereenkomst aangeduid. De coördinator is de belangrijkste contactpersoon van de consortiumleden in de betrekkingen met de Commissie of het betrokken financieringsorgaan, tenzij in de subsidieovereenkomst anders is bepaald of het consortium zijn verplichtingen uit hoofde van de subsidieovereenkomst niet nakomt.

2.   De leden van een consortium die aan een actie deelnemen, sluiten een interne overeenkomst waarin hun rechten en plichten ten aanzien van de uitvoering van de actie (overeenkomstig de subsidieovereenkomst) zijn neergelegd, tenzij dit om gegronde, in het werkprogramma of de oproep tot het indienen van voorstellen uiteengezette redenen niet vereist is. In de interne overeenkomst worden tevens afspraken opgenomen over de intellectuele-eigendomsrechten in verband met de ontwikkelde producten en technologieën.

Artikel 10

Toekenningscriteria

Acties die worden voorgesteld voor financiering uit hoofde van het programma worden beoordeeld op basis van elk van de volgende criteria:

a)

de bijdrage aan excellentie, waarbij in het bijzonder wordt aangetoond dat de voorgestelde actie significante voordelen biedt ten opzichte van bestaande defensieproducten of -technologieën;

b)

de bijdrage aan innovatie, waarbij in het bijzonder wordt aangetoond dat de voorgestelde actie betrekking heeft op baanbrekende of vernieuwende concepten en benaderingen, nieuwe veelbelovende technologische verbeteringen in de toekomst, of de toepassing van technologieën of concepten die voorheen niet in de defensiesector werden gebruikt;

c)

de bijdrage aan het concurrentievermogen en de groei van de defensieondernemingen in de hele Unie, in het bijzonder door het creëren van nieuwe marktkansen;

d)

de bijdrage aan de industriële autonomie van de Europese defensie-industrie en aan de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie, door verbetering van de producten of technologieën overeenkomstig de prioriteiten op het gebied van defensievermogens die door de lidstaten zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name het vermogensontwikkelingsplan, en in voorkomend geval, regionale en internationale prioriteiten wanneer zij de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie dienen en de mogelijke deelname van enige lidstaat niet uitsluiten;

e)

het aandeel in het totale budget van de actie dat zal worden toegewezen aan de deelname van in de Unie gevestigde kmo's die als leden van het consortium, als onderaannemers of als andere ondernemingen in de toeleveringsketen, industriële of technologische toegevoegde waarde creëren, en in het bijzonder het deel van het totale budget van de actie dat wordt toegewezen aan kmo's die gevestigd zijn in andere lidstaten dan die waar de ondernemingen in het consortium die geen kmo's zijn, gevestigd zijn;

f)

voor in artikel 6, lid 1, onder c) tot en met f), bedoelde acties, de bijdrage aan de verdere integratie van de Europese defensie-industrie, waarbij de begunstigden aantonen dat de lidstaten hebben toegezegd het eindproduct of de eindtechnologie gezamenlijk te gebruiken, bezitten of onderhouden.

Bij de toepassing van de criteria bedoeld in de onder a), b)en c) van de eerste alinea wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de bijdrage aan de efficiëntieverhoging in de hele levenscyclus van defensiegerelateerde producten en technologieën, met inbegrip van kosteneffectiviteit en het potentieel voor synergie in het aanschaffings- en onderhoudsproces.

Artikel 11

Financieringspercentages

1.   De door de Unie uit hoofde van het programma verleende financiële steun bedraagt ten hoogste 20 % van de totale subsidiabele kosten van een in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde actie. In alle andere gevallen mag de steun de totale subsidiabele kosten van de actie dekken.

2.   Een actie in de zin van artikel 6, lid 1, die wordt ontwikkeld in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking, kan een financieringspercentage genieten dat met 10 procentpunten is verhoogd.

3.   Een actie in de zin van artikel 6, lid 1, kan een verhoogd financieringspercentage genieten als bedoeld in de tweede en derde alinea van dit lid, indien ten minste 10 % van de totale subsidiabele kosten van de actie wordt toegewezen aan in de Unie gevestigde kmo's.

Het financieringspercentage kan worden verhoogd met het aantal procentpunten dat overeenkomt met het percentage van de totale subsidiabele kosten van een actie die worden toegewezen aan kmo's die zijn gevestigd in lidstaten waar de ondernemingen in het consortium die geen kmo's zijn, gevestigd zijn, en wel met maximaal 5 procentpunten.

Het financieringspercentage kan worden verhoogd met het aantal procentpunten dat overeenkomt met twee keer het percentage van de totale subsidiabele kosten van een actie die wordt toegewezen aan kmo's die in andere lidstaten dan de in de tweede alinea bedoelde gevestigd zijn.

4.   Een actie in de zin van artikel 6, lid 1, kan een financieringspercentage genieten dat met 10 procentpunten wordt verhoogd indien ten minste 15 % van de totale subsidiabele kosten van de actie aan in de Unie gevestigde midcaps wordt toegewezen.

5.   De indirect subsidiabele kosten worden bepaald aan de hand van een vaste omrekeningscoëfficiënt van 25 % van de totale direct subsidiabele kosten, exclusief direct subsidiabele kosten voor uitbesteding.

6.   De totale verhoging van het financieringspercentage van een actie overeenkomstig leden 2, 3 en 4 bedraagt ten hoogste 35 procentpunten.

7.   De uit hoofde van het programma door de Unie verleende financiële steun, verhoogde financieringspercentages inbegrepen, bedraagt maximaal 100 % van de subsidiabele kosten van de actie.

Artikel 12

Eigendom en intellectuele-eigendomsrechten

1.   De Unie is geen eigenaar van de producten of technologieën die voortkomen uit de actie, noch maakt zij aanspraak op enige intellectuele-eigendomsrechten die verband houden met de actie.

2.   De resultaten van uit hoofde van het programma gefinancierde acties staan niet onder zeggenschap van of zijn niet onderworpen aan beperkingen door een derde land of een entiteit uit een derde land, rechtstreeks of indirect via een of meer tussenbedrijven, inclusief wat betreft technologieoverdracht.

3.   Deze verordening laat de beslissingsvrijheid van de lidstaten in het exportbeleid voor defensiegerelateerde producten onverlet.

4.   Met betrekking tot de resultaten die zijn gegenereerd door de begunstigden die financiering uit hoofde van het programma hebben ontvangen en onverminderd lid 3 van dit artikel, wordt de Commissie in kennis gesteld van elke eigendomsoverdracht aan een derde land of een entiteit uit een derde land. Indien deze eigendomsoverdracht in strijd is met de doelstellingen van artikel 3, wordt de uit hoofde van het programma ontvangen financiering terugbetaald.

5.   Indien de bijstand van de Unie wordt verstrekt in de vorm van het plaatsen van een overheidsopdracht voor het verrichten van een studie, hebben alle lidstaten, indien zij daarom schriftelijk verzoeken, recht op een kosteloze, niet-exclusieve licentie voor het gebruik van deze studie.

Artikel 13

Comité procedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het Europees Defensieagentschap wordt als waarnemer verzocht zijn standpunten kenbaar te maken aan het comité en zijn expertise te delen. De Europese Dienst voor extern optreden zal ter ondersteuning eveneens worden uitgenodigd op vergaderingen.

Het comité komt ook bijeen in speciale samenstellingen, onder meer om defensieaspecten te bespreken.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 14

Werkprogramma

1.   De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een tweejarig werkprogramma vast. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Het werkprogramma strookt met de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen.

2.   In het werkprogramma worden details verstrekt over de uit hoofde van het programma te financieren categorieën van projecten. Deze categorieën zijn in overeenstemming met de in artikel 3, onder b), vermelde prioriteiten op het gebied van defensievermogens.

Die categorieën betreffen vermogens inzake innovatieve defensieproducten en -technologieën op het gebied van:

a)

voorbereiding, bescherming, uitrol en duurzaamheid;

b)

informatiemanagement en -superioriteit en commando, controle, communicatie, computers, inlichtingen, surveillance en verkenning (C4ISR), cyberdefensie en cyberbeveiliging; en

c)

inzet en effectoren.

Het werkprogramma bevat eveneens een categorie projecten die speciaal voor kmo's zijn bestemd.

3.   Het werkprogramma waarborgt dat ten minste 10 % van het totale budget wordt toegewezen aan de grensoverschrijdende participatie van kmo's.

Artikel 15

Evaluatie- en toekenningsprocedure

1.   Bij de uitvoering van het programma wordt de Uniefinanciering verstrekt na vergelijkende oproepen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012. In bepaalde terdege gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden kan financiering door de Unie ook worden toegekend overeenkomstig artikel 190 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

2.   De naar aanleiding van de oproep ingediende voorstellen worden geëvalueerd door de Commissie op grond van de subsidiabiliteits- en toekenningscriteria van de artikelen 6, 7, 8 en 10.

De Commissie wordt bij de toekenningsprocedure bijgestaan door onafhankelijke deskundigen van wie de veiligheidsreferenties op verzoek door de lidstaten moeten worden gevalideerd. Die deskundigen zijn onderdanen van de Unie uit zo veel mogelijk lidstaten, en worden geselecteerd op basis van sollicitatie-oproepen met het oog op het aanleggen van een databank van gegadigden.

Het in artikel 13 bedoelde comité wordt jaarlijks geïnformeerd over de lijst van deskundigen in de databank, opdat er transparantie zou zijn met betrekking tot de referenties van de deskundigen. De Commissie zorgt er tevens voor dat een deskundige geen beoordeling verricht noch advies of assistentie verleent met betrekking tot een aangelegenheid ten aanzien waarvan hij een belangenconflict heeft.

3.   De Commissie kent, door middel van uitvoeringsbesluiten, de financiering voor de geselecteerde acties toe na elke oproep of na de toepassing van artikel 190 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 16

Jaarlijkse tranches

De Commissie kan de begrotingsvastleggingen in jaarlijkse tranches opdelen.

Artikel 17

Toezicht en verslaglegging

1.   De Commissie houdt regelmatig toezicht op de uitvoering van het programma en brengt jaarlijks verslag uit over de geboekte vooruitgang overeenkomstig artikel 38, lid 3, onder e), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Daartoe stelt de Commissie de nodige toezichtsregelingen in.

2.   Ten behoeve van de efficiëntie en doeltreffendheid van toekomstige beleidsmaatregelen van de Unie stelt de Commissie een retrospectief evaluatieverslag op en zendt zij dat verslag toe aan het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt op basis van de relevante raadplegingen van de lidstaten en de belangrijkste belanghebbenden met name een beoordeling gemaakt van de geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen. Ook wordt in dat verslag een analyse verricht van de grensoverschrijdende participatie, onder meer van kmo's en midcaps, in de in het kader van het programma uitgevoerde acties, alsook van de integratie van kmo's en midcaps in de mondiale waardeketen. Het verslag bevat ook informatie over de landen van herkomst van de begunstigden en, waar mogelijk, over de verdeling van de gegenereerde intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 18

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien er onregelmatigheden worden vastgesteld, de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie, of haar vertegenwoordigers, en de Rekenkamer zijn bevoegd om audits te verrichten, of, in het geval van internationale organisaties, om controles te verrichten overeenkomstig met die organisaties gesloten overeenkomsten, op basis van documenten en ter plaatse, bij alle subsidieontvangers, contractanten en onderaannemers die middelen van de Unie hebben ontvangen uit hoofde van het programma.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (11), om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een uit hoofde het programma gefinancierde subsidieovereenkomst of -besluit of contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten en subsidieovereenkomsten en -besluiten die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

J. BOGNER-STRAUSS


(1)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 51.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 3 juli 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 juli 2018.

(3)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1).

(6)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(9)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


GEZAMENLIJKE VERKLARING OVER DE FINANCIERING VAN HET INDUSTRIEEL ONTWIKKELINGSPROGRAMMA VOOR DE EUROPESE DEFENSIE

Het Europees Parlement en de Raad komen overeen, onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, dat de financiering van de Industriële ontwikkelingsprogramma's voor de Europese defensie in de periode 2019-2020 als volgt zal worden gedekt:

200 miljoen EUR uit de niet-toegewezen marge;

116,1 miljoen EUR uit CEF;

3,9 miljoen EUR uit Egnos;

104,1 miljoen EUR uit Galileo;

12 miljoen EUR uit Copernicus;

63,9 miljoen EUR uit ITER.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

7.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/44


BESLUIT (EU) 2018/1093 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2018

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Frankrijk — EGF/2017/009 FR/Air France)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1), en met name artikel 15, lid 4,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 13,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) heeft tot doel steun te verlenen aan werknemers die werkloos zijn geworden en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, doordat de wereldwijde financiële en economische crisis aanhoudt, of door een nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren.

(2)

Conform artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3) mag het EFG het jaarlijks maximumbedrag van 150 miljoen EUR (prijzen van 2011) niet overschrijden.

(3)

Op 23 oktober 2017 heeft Frankrijk een aanvraag ingediend om middelen uit het EFG ter beschikking te stellen voor ontslagen bij Air France in Frankrijk. Frankrijk heeft overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 aanvullende gegevens ingediend. Die aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit het EFG overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1309/2013.

(4)

Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 9 894 483 EUR te leveren in het kader van de door Frankrijk ingediende aanvraag.

(5)

Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 wordt een bedrag van 9 894 483 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 4 juli 2018.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

K. EDTSTADLER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).