ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 173

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
9 juli 2018


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen ( 1)

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten ( 1)

16

 

*

Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen

25

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/1


VERORDENING (EU) 2018/956 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 juni 2018

betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wat de reductie van de in de EU uitgestoten broeikasgassen betreft, heeft de Europese Raad zich in zijn conclusies van 23-24 oktober 2014 over het kader voor het klimaat- en energiebeleid 2030 geschaard achter een bindend streefcijfer van ten minste 40 % eigen reductie van broeikasgasemissies voor de gehele economie tegen 2030 ten opzichte van 1990, en dit streefcijfer werd tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 17-18 maart 2016 opnieuw bevestigd.

(2)

Volgens de conclusies van de Europese Raad van 23-24 oktober 2014 moet het streefcijfer collectief door de EU op de meest kosteneffectieve wijze worden behaald, waarbij de reducties ten opzichte van 2005 door de sectoren die wel en niet onder het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (EU-ETS) vallen, tegen 2030 respectievelijk 43 % en 30 % moeten bedragen. De Overeenkomst van Parijs (3) bevat, onder meer, een streefcijfer op lange termijn dat strookt met de doelstelling om de gemiddelde wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus te houden en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C boven die niveaus. Het is noodzakelijk dat alle lidstaten een bijdrage aan deze inspanningen leveren en dat alle sectoren van de economie, inclusief de vervoerssector, bijdragen tot het verwezenlijken van de door de Europese Raad overeengekomen emissiereducties en tot het waarmaken van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.

(3)

In de Europese strategie van 2016 voor emissiearme mobiliteit van de Commissie wordt het doel gesteld dat tegen 2050 de broeikasgasemissies van het vervoer ten minste 60 % lager moeten zijn dan in 1990 en zich gestaag naar nul moeten bewegen.

(4)

Om die doelstelling te halen, is het passend een reeks verschillende maatregelen in overweging te nemen. Naast het vaststellen van CO2-emissienormen voor zware bedrijfsvoertuigen, namelijk vrachtwagens, bussen en touringcars, kunnen die maatregelen andere acties omvatten die bijdragen tot efficiëntere zware bedrijfsvoertuigen met minder CO2-emissies, zoals het optimaliseren van belading, platooning, het opleiden van bestuurders, het gebruik van alternatieve brandstoffen, het vernieuwen van het voertuigenpark, het gebruiken van banden met lage rolweerstand, het verminderen van verkeersopstoppingen en investeringen in infrastructuuronderhoud.

(5)

De broeikasgasemissies van zware bedrijfsvoertuigen zijn momenteel verantwoordelijk voor ongeveer 25 % van de emissies van het wegvervoer in de Unie en zullen, als geen bijkomende maatregelen worden genomen, naar schatting met 10 % toenemen tussen 2010 en 2030 en met 17 % tussen 2010 en 2050. Er moeten effectieve maatregelen worden genomen om de emissies van zware bedrijfsvoertuigen in te perken, zodat de vervoerssector een bijdrage levert aan de noodzakelijke emissiereductie.

(6)

In haar mededeling van 2014 betreffende een strategie voor de vermindering van het brandstofverbruik en de CO2-emissie van zware bedrijfsvoertuigen onderkent de Commissie dat dergelijke maatregelen alleen kunnen worden ingevoerd als er een gereguleerde procedure is om de CO2-emissies en het brandstofverbruik te bepalen.

(7)

Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet in het kader voor de invoering van die gereguleerde procedure. Voor een aanzienlijk deel van het zwarevoertuigenpark van de Unie zullen de volgens die procedure verrichte metingen per zware bedrijfsvoertuig betrouwbare en vergelijkbare gegevens over CO2-emissies en brandstofverbruik opleveren. De koper van een bepaald zwaar bedrijfsvoertuig en de lidstaat waar het voertuig wordt geregistreerd, zullen toegang hebben tot deze informatie, zodat de lacune in de kennis deels wordt opgevuld.

(8)

Vervoersbedrijven zijn vaak kleine of middelgrote ondernemingen. Bovendien hebben zij nog geen toegang tot gestandaardiseerde informatie om technologieën voor brandstofefficiëntie te evalueren en zware bedrijfsvoertuigen te vergelijken met het doel weloverwogen aankoopbeslissingen te kunnen nemen en hun brandstofkosten terug te dringen, die meer dan een kwart van hun exploitatiekosten bedragen.

(9)

Informatie over de CO2-emissies en het brandstofverbruik van een zwaar bedrijfsvoertuig moet openbaar worden gemaakt, zodat alle marktdeelnemers met kennis van zaken aankoopbeslissingen kunnen nemen en een hoog niveau van transparantie gegarandeerd is. Alle zwarebedrijfsvoertuigfabrikanten zullen de prestaties van hun voertuigen kunnen vergelijken met die van andere merken. Dit zal innovatie bevorderen en de ontwikkeling in de richting van zware energiezuinigere bedrijfsvoertuigen stimuleren, zodoende het concurrentievermogen versterken. Deze informatie zal beleidsmakers op EU- en lidstaatniveau ook een solide basis bieden voor de ontwikkeling van beleidsmaatregelen ter bevordering van het gebruik van zware energiezuinige bedrijfsvoertuigen.

(10)

Om volledig beeld te krijgen van de samenstelling van het zwarevoertuigenpark in de Unie, de evolutie ervan door de jaren heen en het potentiële effect op de uitstoot van CO2, is het passend dat de bevoegde instanties van de lidstaten de registratiegegevens van alle nieuwe zware voertuigen en aanhangwagens, met inbegrip van gegevens over de aandrijflijnen en de relevante carrosserie, monitoren en aan de Commissie rapporteren.

(11)

Het is dan ook passend dat zware bedrijfsvoertuigfabrikanten de CO2-emissie- en brandstofverbruikwaarden die voor ieder zwaar bedrijfsvoertuig worden bepaald overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie (5), monitoren en aan de Commissie rapporteren.

(12)

De beschikbaarheid van gegevens over CO2-emissies en brandstofverbruik voor de verschillende zware bedrijfsvoertuigcategorieën hangt af van de datum waarop Verordening (EU) 2017/2400 op de categorieën van toepassing zal zijn. Met het oog op duidelijkheid en rechtszekerheid inzake monitoring- en rapporteringsverplichtingen voor fabrikanten, moet deze verordening de aanvangsjaren voor het monitoren en rapporteren vermelden voor iedere zware bedrijfsvoertuigcategorie die binnen haar werkingssfeer valt. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 zullen de gegevens beschikbaar zijn voor bepaalde nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die in 2019 worden geregistreerd. Vanaf dat jaar moeten fabrikanten worden verplicht de technische gegevens over die voertuigen te monitoren en te rapporteren. Voor andere zware bedrijfsvoertuigcategorieën en -groepen zullen de gegevens pas vanaf een latere datum beschikbaar worden. Voor het bepalen van de aanvangsjaren voor het monitoren en rapporteren van gegevens voor die voertuigcategorieën en -groepen moet een redelijke termijn worden vastgelegd. Omdat het opstellen van de procedures voor het bepalen van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van de overblijvende zware bedrijfsvoertuigcategorieën en -groepen technisch gecompliceerd is, moet de termijn worden vastgelegd op zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(13)

Het is van algemeen belang dat de technische gegevens die absoluut noodzakelijk zijn voor het bepalen van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van een zwaar bedrijfsvoertuig actief onder het publiek worden verspreid om de zwarebedrijfsvoertuigspecificaties en de daarmee samenhangende prestaties transparanter te maken en de concurrentie tussen fabrikanten aan te zwengelen. Gegevens die gevoelig liggen met het oog op de bescherming van persoonsgegevens en eerlijke mededinging mogen niet worden bekendgemaakt. Bepaalde gegevens in verband met de aerodynamische prestaties van zware bedrijfsvoertuigen moeten openbaar worden gemaakt in de vorm van een schaal teneinde rekening te houden met overwegingen inzake eerlijke mededinging. De gerapporteerde gegevens moeten kosteloos en op een gemakkelijk toegankelijke wijze openbaar worden gemaakt. Deze verordening doet geen afbreuk aan de andere rechten van openbare toegang tot milieu-informatie, onder meer krachtens Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(14)

Het is belangrijk dat het monitoring- en rapporteringssysteem gebruiksvriendelijk is voor alle vervoersexploitanten ongeacht hun omvang en middelen. Het is evenzeer belangrijk dat de Commissie dit systeem actief propageert opdat het een wezenlijk effect heeft op de sector en om de beschikbaarheid van de gerapporteerde gegevens onder de aandacht te brengen.

(15)

De analyse door de Commissie van de gegevens die de lidstaten en de fabrikanten voor het voorgaande kalenderjaar hebben toegezonden, moet zo aan het publiek worden gepresenteerd dat de prestaties van het zwarevoertuigenpark van de Unie en van elke lidstaat, alsmede van elke fabrikant, duidelijk worden getoond. De analyse moet het mogelijk maken in en tussen voertuigenparken per opdrachtprofiel te vergelijken aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde CO2-emissies voor elke zware bedrijfsvoertuiggroep.

(16)

Het is van essentieel belang dat de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde CO2-emissie- en brandstofverbruikwaarden de prestaties van de zware bedrijfsvoertuigen juist weerspiegelen. In die verordening zijn daarom bepalingen opgenomen voor het controleren en waarborgen van de conformiteit van het gebruik van de simulatietool en van de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van de relevante onderdelen, technische eenheden en systemen. Testen op de weg moeten deel uitmaken van die controleprocedure. Het nieuwe kader voor typegoedkeuring als omschreven in Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad (7) biedt de instrumenten om ervoor te zorgen dat de fabrikant maatregelen treft bij afwijkingen en dat de Commissie in geval van niet-naleving administratieve boeten kan opleggen. In dat nieuwe kader wordt ook onderkend dat het belangrijk is derden toe te staan om onafhankelijke testen van voertuigen uit te voeren en om de nodige gegevens te raadplegen. De Commissie moet de resultaten van die controletests monitoren en in haar jaarverslag een analyse van die resultaten opnemen.

(17)

Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de gemonitorde en gerapporteerde gegevens solide en betrouwbaar zijn. Daarom moet de Commissie de middelen hebben om de uiteindelijke gegevens te verifiëren en, indien nodig, te corrigeren. Daarom moeten in de monitoringvereisten ook parameters worden opgenomen aan de hand waarvan de gegevens adequaat kunnen worden getraceerd en geverifieerd.

(18)

De Commissie moet de mogelijkheid krijgen om een administratieve boete op te leggen indien zij constateert dat de door de fabrikant gerapporteerde gegevens afwijken van de in het kader van Verordening (EG) nr. 595/2009 en, met name, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie (8) en Verordening (EU) 2017/2400 geregistreerde gegevens, of indien de fabrikant de vereiste gegevens niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt. Deze boeten moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(19)

Gezien de ervaring die het Europees Milieuagentschap (EEA) heeft opgedaan bij het monitoren en rapporteren van gegevens over CO2-emissies overeenkomstig Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (9) voor nieuwe personenauto’s en Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10) voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, is het passend om het Europees Milieuagentschap bevoegd te maken voor de uitwisseling van dergelijke gegevens met bevoegde instanties en fabrikanten en het beheer van de uiteindelijke databank namens de Commissie. Het is ook dienstig de monitoring- en rapporteringsprocedures voor zware voertuigen zo veel mogelijk op één lijn te brengen met de bestaande procedures voor lichte voertuigen.

(20)

Met het oog op gelijkvormige voorwaarden voor de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde bepalingen inzake de verificatie en correctie van de gecontroleerde data, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(21)

Opdat de gegevensvereisten en de monitoring- en rapporteringsprocedure in de loop der jaren geschikt blijven voor het beoordelen van de bijdrage van het zwarevoertuigenpark aan CO2-emissies, opdat gegevens over nieuwe en geavanceerde CO2-beperkende technologieën en over de resultaten van controletests op de weg beschikbaar blijven; opdat de waardeschalen van de luchtweerstand geschikt blijven voor informatie- en vergelijkbaarheidsdoeleinden; alsmede ter aanvulling op de bepalingen inzake administratieve boeten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van: het nader bepalen van de door de lidstaten te rapporteren gegevens voor het monitoren van de resultaten van controletests op de weg; het bepalen van de criteria, de berekening en de methode voor de inning van aan fabrikanten opgelegde administratieve boeten; het wijzigen van de gegevensvereisten; het wijzigen van de waardeschalen voor de luchtweerstand; het aanvullen van de aanvangsjaren voor het monitoren en rapporteren van de betrokken zwarebedrijfsvoertuigcategorieën; en het wijzigen van de in de bijlagen van deze verordening beschreven monitoring- en rapporteringsprocedure. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen stroken met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(22)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het monitoren en rapporteren van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de vereisten vastgesteld voor het monitoren en rapporteren van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die in de Unie worden geregistreerd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op het monitoren en rapporteren van gegevens over nieuwe zware bedrijfsvoertuigen door de lidstaten en de fabrikanten van zware bedrijfsvoertuigen.

Zij is van toepassing op voertuigen van de volgende categorieën:

a)

voertuigen van de categorieën M1, M2, N1 en N2 met een referentiemassa van meer dan 2 610 kg die niet vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad (13), en alle voertuigen van de categorieën M3 en N3;

b)

voertuigen van de categorieën O3 en O4.

Voor de toepassing van deze verordening worden die voertuigen zware bedrijfsvoertuigen genoemd.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) en Verordening (EG) nr. 595/2009.

Artikel 4

Monitoring en rapportering door de lidstaten

1.   Met ingang van 1 januari 2019 en ieder daaropvolgend kalenderjaar monitoren de lidstaten de in bijlage I, deel A, vermelde gegevens in verband met nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die voor het eerst in de Unie worden geregistreerd.

Met ingang van 2020 rapporteren de bevoegde instanties van de lidstaten die gegevens elk jaar uiterlijk op 28 februari aan de Commissie volgens de in bijlage II beschreven rapporteringsprocedure.

Gegevens met betrekking tot nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die eerder buiten de Unie zijn geregistreerd, worden niet gemonitord en gerapporteerd, tenzij deze registratie minder dan drie maanden voor de registratie in de Unie heeft plaatsgevonden.

2.   De bevoegde instanties die belast zijn met het monitoren en rapporteren van gegevens in overeenstemming met deze verordening, zijn de instanties die door de lidstaten zijn aangewezen overeenkomstig artikel 8, lid 7, van Verordening (EG) nr. 443/2009.

Artikel 5

Monitoring en rapportering door de fabrikanten

1.   Vanaf de in bijlage I, deel B, punt 1, vastgelegde aanvangsjaren monitoren fabrikanten van zware bedrijfsvoertuigen per kalenderjaar de in bijlage I, deel B, punt 2, vermelde gegevens voor elk nieuw zwaar bedrijfsvoertuig.

Met ingang van de in bijlage I, deel B, punt 1, vastgelegde aanvangsjaren rapporteren fabrikanten van zware bedrijfsvoertuigen elk jaar uiterlijk op 28 februari die gegevens voor elk nieuw zwaar bedrijfsvoertuig met een datum van de simulatie binnen het voorgaande kalenderjaar aan de Commissie volgens de in bijlage II beschreven rapporteringsprocedure.

De datum van simulatie is de overeenkomstig bijlage I, deel B, punt 2, veld 71, gerapporteerde datum.

2.   De fabrikanten wijzen een contactpunt aan voor de rapportering van gegevens in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 6

Centraal register voor gegevens over zware bedrijfsvoertuigen

1.   De Commissie houdt een centraal register bij voor de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 gerapporteerde gegevens over zware bedrijfsvoertuigen.

Het register wordt openbaar gemaakt, met uitzondering van de gegevens vermeld in bijlage I, deel A, veld a), en bijlage I, deel B, punt 2, velden 1, 24, 25, 32, 33, 39 en 40. De waarden van de gegevens in bijlage I, deel B, punt 2, veld 23, worden openbaar gemaakt in de vorm van een schaal, als uiteengezet in bijlage I, deel C.

2.   Het register wordt namens de Commissie beheerd door het Europees Milieuagentschap.

Artikel 7

Monitoring van de resultaten van controletests op de weg

1.   De Commissie monitort indien beschikbaar de resultaten van tests op de weg die in het kader van Verordening (EG) nr. 595/2009 zijn uitgevoerd ter verifiëring van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen.

2.   De Commissie is bevoegd deze verordening bij gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 13 aan te vullen met de gegevens die de bevoegde instanties van de lidstaten voor de toepassing van lid 1 van dit artikel moeten rapporteren.

Artikel 8

Kwaliteit van de gegevens

1.   De bevoegde instanties en de fabrikanten zijn verantwoordelijk voor de juistheid en de kwaliteit van de gegevens die zij overeenkomstig de artikelen 4 en 5 rapporteren. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van eventuele fouten in de gerapporteerde gegevens.

2.   De Commissie verifieert zelf de kwaliteit van de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 gerapporteerde gegevens.

3.   Wanneer de Commissie op fouten in de gegevens wordt gewezen of als gevolg van haar eigen verificatie discrepanties in de dataset vaststelt, neemt zij waar passend de nodige maatregelen om de gegevens in het in artikel 6 vermelde register te corrigeren.

4.   De Commissie kan de in leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde verificatie- en correctiemaatregelen bij uitvoeringshandeling bepalen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 12 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

Administratieve boeten

1.   De Commissie kan een administratieve boete opleggen indien:

a)

zij constateert dat de door de fabrikant krachtens artikel 5 van deze verordening gerapporteerde gegevens afwijken van de gegevens van het gegevensdossier van de fabrikant of het op grond van Verordening (EG) nr. 595/2009 afgegeven typegoedkeuringscertificaat, en de afwijking het gevolg is van opzet of ernstige nalatigheid;

b)

indien de gegevens niet binnen de overeenkomstig artikel 5, lid 1, toepasselijke termijn worden ingediend en de vertraging niet naar behoren te verantwoorden is.

Voor het verifiëren van de in punt a) bedoelde gegevens pleegt de Commissie overleg met de bevoegde goedkeuringsinstanties.

De administratieve boeten zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend en bedragen niet meer dan 30 000 EUR per zwaar bedrijfsvoertuig waarop de afwijkende of vertraagde gegevens als bedoeld in de punten a) en b) betrekking hebben.

2.   In aanvulling op deze verordening stelt de Commissie overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen vast op basis van de in lid 3 van dit artikel vastgelegde beginselen teneinde de procedure en de methoden voor de berekening en de inning van de lid 1 van dit artikel bedoelde boeten vast te stellen.

3.   De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen zijn in overeenstemming met de volgende beginselen:

a)

de door de Commissie vastgestelde procedure eerbiedigt het recht op behoorlijk bestuur, en met name het recht om te worden gehoord en het recht op toegang tot het dossier, zulks met inachtneming van de legitieme belangen inzake vertrouwelijkheid en het handelsgeheim;

b)

bij het berekenen van de passende administratieve boete baseert de Commissie zich op de beginselen van doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikking, waar passend rekening houdend met de ernst en gevolgen van de afwijking of vertraging, het aantal bij de afwijkende of vertraagde gegevens betrokken zware bedrijfsvoertuigen, de goede trouw van de fabrikant, de mate van zorgvuldigheid en medewerking van de fabrikant, de herhaling, frequentie of duur van de afwijking of de vertraging, alsmede eerdere sancties die aan dezelfde fabrikant zijn opgelegd;

c)

administratieve boeten worden zonder onnodige vertraging geïnd door betalingstermijnen vast te stellen en, indien passend, te voorzien in de mogelijkheid om betalingen in verschillende termijnen en fasen op te splitsen.

4.   De bedragen aan administratieve boeten worden beschouwd als ontvangsten voor de algemene begroting van de Unie.

Artikel 10

Verslag

1.   De Commissie brengt elk jaar uiterlijk op 31 oktober een jaarverslag uit met haar analyse van de door de lidstaten en de fabrikanten toegezonden gegevens betreffende het voorgaande kalenderjaar.

2.   Uit de analyse blijkt ten minste hoe het zwarevoertuigenpark van de Unie, alsmede van dat van elke lidstaat en elke fabrikant, presteert met betrekking tot het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde CO2-emissies voor elke groep van zwarebedrijfsvoertuigen voor elke combinatie van opdrachtprofiel, belading en brandstof. Ook wordt rekening gehouden met het gebruik van nieuwe en geavanceerde CO2-beperkende technologieën, alsmede van alternatieve aandrijfsystemen. Daarnaast bevat de analyse, indien beschikbaar, een analyse van de resultaten van overeenkomstig artikel 7 gemonitorde controletests op de weg.

3.   De Commissie stelt de analyse op met steun van het Europees Milieuagentschap.

Artikel 11

Wijzigingen van de bijlagen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen om:

a)

de gegevensvereisten als vermeld in bijlage I, deel A en deel B, te actualiseren of bij te stellen, indien zulks nodig wordt geacht voor een grondige analyse overeenkomstig artikel 10;

b)

de aanvangsjaren in bijlage I, deel B, punt 1, te vervolledigen;

c)

de schalen in bijlage I, deel C, te actualiseren of bij te stellen teneinde rekening te houden met veranderingen van zwarebedrijfsvoertuigontwerpen en ervoor te zorgen dat de schalen geschikt blijven voor informatie- en vergelijkbaarheidsdoeleinden;

d)

de in bijlage II vervatte monitoring- en rapporteringsprocedure af te stemmen op de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van deze verordening.

2.   De in lid 1, onder b) bedoelde gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 30 juli 2025 vastgesteld.

Artikel 12

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 13

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 2, en artikel 11, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 29 juli 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 2, en artikel 11, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 2, en artikel 11, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitster

L. PAVLOVA


(1)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 95.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 juni 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 juni 2018.

(3)  Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4).

(4)  Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie van 12 december 2017 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen betreft, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie (PB L 349 van 29.12.2017, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).

(7)  Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en tot wijziging van de bijlagen I en III bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 167 van 25.6.2011, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).


BIJLAGE I

Regels inzake te monitoren en te rapporteren gegevens

DEEL A: DOOR DE LIDSTATEN TE MONITOREN EN TE RAPPORTEREN GEGEVENS:

a)

de voertuigidentificatienummers van alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen als bedoeld in artikel 2, tweede alinea, onder a) en b), die in de lidstaat zijn geregistreerd;

b)

de naam van de fabrikant;

c)

het merk (handelsnaam van de fabrikant);

d)

de carrosseriecode als vermeld in punt 38 van het certificaat van overeenstemming (indien beschikbaar);

e)

in het geval van de in artikel 2, tweede alinea, onder a), bedoelde zware bedrijfsvoertuigen: de informatie over de motor als vermeld in de punten 23, 23.1 en 26 van het certificaat van overeenstemming.

DEEL B: DOOR DE FABRIKANTEN VAN ZWARE BEDRIJFSVOERTUIGEN TE MONITOREN EN TE RAPPORTEREN GEGEVENS

1.

De aanvangsjaren voor het monitoren en rapporteren van gegevens voor de in artikel 2, tweede alinea, onder a) en b), genoemde zwarevoertuigcategorieën:

Zware bedrijfsvoertuigcategorie

Voertuiggroep in voertuigcategorie (als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) 2017/2400)

Aanvangsjaar

Monitoring

Aanvangsjaar

Rapportering

N1

N2

1 en 2

2020

2021

N3

3

2020

2021

4, 5, 9 en 10

2019

2020

11, 12 en 16

2020

2021

M1

M2

M3

O3

O4

2.

Te monitoren en te rapporteren gegevens:

Nr.

Monitoringparameters

Bron: deel I van bijlage IV bij Verordening (EU) 2017/2400, tenzij anders bepaald

Beschrijving

1

Voertuigidentificatienummer (VIN)

1.1.3

Voertuig- en onderdeelidentificatie

2

Motorcertificeringsnummer

1.2.2

3

CdxA (1)-certificeringsnummer (indien van toepassing)

1.8.3

4

Transmissiecertificeringsnummer

1.3.2

5

Ascertificeringsnummer

1.6.2

6

Bandencertificeringsnummer, as 1

1.9.2

7

Bandencertificeringsnummer, as 2

1.9.6

8

Bandencertificeringsnummer, as 3

1.9.10

9

Bandencertificeringsnummer, as 4

1.9.14

10

Voertuigcategorie (N1, N2, N3, M1, M2, M3)

1.1.4

Voertuigclassificatie

11

Assenconfiguratie

1.1.5

12

Maximaal toegelaten brutogewicht van het voertuig (t)

1.1.6

13

Voertuiggroep

1.1.7

14

Naam en adres van de fabrikant

1.1.1

Voertuig- en chassisspecificatie

15

Merk (handelsnaam van de fabrikant)

1.1.7 Deel II van bijlage IV bij Verordening (EU) 2017/2400

 

16

Gecorrigeerde feitelijke eigen massa (kg)

1.1.8

17

Nominaal motorvermogen (kW)

1.2.3

Voornaamste motorspecificaties

18

Stationair toerental (1/min)

1.2.4

19

Nominaal toerental (1/min)

1.2.5

20

Cilinderinhoud (ltr)

1.2.6

21

Referentiebrandstoftype (diesel/LPG/CNG...)

1.2.7

22

Toegepaste certificeringsoptie om het CdxA te berekenen (standaardwaarden/meting)

1.8.2

Aerodynamica

23

CdxA-waarde (luchtweerstandswaarde)

1.8.4

24

Naam en adres van de fabrikant van de transmissie

Voornaamste transmissiespecificaties

25

Merk (handelsnaam van de fabrikant van de transmissie)

26

Toegepaste certificeringsoptie om met simulatietools een verliesdiagram te genereren (optie 1/optie 2/optie 3/standaardwaarden)

1.3.3

27

Transmissietype (SMT (2), AMT (3), APT (4)-S (5), APT-P (6))

1.3.4

28

Aantal versnellingen

1.3.5

29

Eindoverbrengingsverhouding

1.3.6

30

Retardertype

1.3.7

31

Aftakas (ja/neen)

1.3.8

32

Naam en adres van de fabrikant van de as

Voornaamste asspecificaties

33

Merk (handelsnaam van de fabrikant van de as)

34

Toegepaste certificeringsoptie om met een simulatietool een verliesdiagram te genereren (standaardwaarden/meting)

1.7.3

35

Astype (bv. standaard enkelvoudig aangedreven as)

1.7.4

36

Asverhouding

1.7.5

37

Toegepaste certificeringsoptie om met een simulatietool een verliesdiagram te genereren (standaardwaarden/meting)

1.6.3

Specificaties haakse overbrenging

38

Verhouding haakse overbrenging

1.6.4

39

Naam en adres van de fabrikant van de band

Voornaamste bandspecificaties

40

Merk (handelsnaam van de fabrikant van de band)

41

Bandmaten as 1

1.9.1

42

Specifieke rolweerstandscoëfficiënt (rolling resistance coëfficient, RRC) van alle banden op as 1

1.9.3

43

Bandmaten, as 2

1.9.4

44

Tweeassig (ja/neen), as 2

1.9.5

45

Specifieke RRC van alle banden op as 2

1.9.7

46

Bandmaten, as 3

1.9.8

47

Tweeassig (ja/neen), as 3

1.9.9

48

Specifieke RRC van alle banden op as 3

1.9.11

49

Bandmaten, as 4

1.9.12

50

Tweeassig (ja/neen), as 4

1.9.13

51

Specifieke RRC van alle banden op as 4

1.9.15

52

Ventilatortechnologie voor motorkoeling

1.10.1

Voornaamste aanvullende specificaties

53

Stuurpomp

1.10.2

54

Elektrisch systeem

1.10.3

55

Pneumatisch systeem

1.10.4

56

Opdrachtprofiel (lange afstanden, lange afstanden (EMS (7)), regionaal, regionaal (EMS), stedelijk, gemeentelijk, bouw)

2.1.1

Simulatieparameters (voor iedere combinatie van opdrachtprofiel/belasting/brandstof)

57

Belasting (als bepaald in de simulatietool) (kg)

2.1.2

 

58

Brandstoftype (diesel/benzine/lpg/CNG/...)

2.1.3

 

59

Totale massa van het voertuig bij simulatie (kg)

2.1.4

 

60

Gemiddelde snelheid (km/h)

2.2.1

Rijprestaties van het voertuig (voor iedere combinatie van opdrachtprofiel/belasting/brandstof)

61

Minimale momentane snelheid (km/h)

2.2.2

62

Maximale momentane snelheid (km/h)

2.2.3

63

Maximumvertraging (m/s2)

2.2.4

64

Maximumversnelling (m/s2)

2.2.5

65

Percentage volle belasting tijdens rijtijd

2.2.6

66

Totaal aantal versnellingen

2.2.7

67

Totale afgelegde afstand (km)

2.2.8

68

CO2-emissies (uitgedrukt in g/km, g/t-km, g/p-km, g/m3-km)

2.3.13-2.3.16

CO2-emissies en brandstofverbruik (voor iedere combinatie van opdrachtprofiel/belasting/brandstof)

69

Brandstofverbruik (uitgedrukt in g/km, g/t-km, g/p-km, g/m3-km, l/100 km, l/t-km, l/p-km, l/m3-km, MJ/km, MJ/t-km, MJ/p-km, MJ/m3-km)

2.3.1-2.3.12

70

Versie van de simulatietool (X.X.X.)

3.1.1

Software- en gebruikersgegevens

71

Datum en tijdstip van de simulatie

3.1.2

72

Licentienummer voor het gebruik van de simulatietool

73

Cryptografische hash van het resultaat van de simulatietool

3.1.4

74

Geavanceerde CO2-beperkende technologieën

CO2-beperkende voertuigtechnologieën

75

CO2-massa-emissie van de motor boven WHTC (8) (g/kWh)

Punt 1.4.2 van het addendum bij aanhangsel 5 of punt 1.4.2 van het addendum bij aanhangsel 7 bij bijlage I van Verordening (EU) nr. 582/2011, naargelang toepasselijk

CO2-emissie en specifiek brandstofverbruik van de motor

76

Brandstofverbruik van de motor boven WHTC [g/kWh]

Punt 1.4.2 van het addendum bij aanhangsel 5 of punt 1.4.2 van het addendum bij aanhangsel 7 bij bijlage I van Verordening (EU) nr. 582/2011, naargelang toepasselijk

77

CO2-massa-emissie van de motor boven WHSC (9) (g/kWh)

Punt 1.4.1 van het addendum bij aanhangsel 5 of punt 1.4.1 van het addendum bij aanhangsel 7 bij bijlage I van Verordening (EU) nr. 582/2011, naargelang toepasselijk

78

Brandstofverbruik van de motor boven WHSC [g/kWh]

Punt 1.4.1 van het addendum bij aanhangsel 5 of punt 1.4.1 van het addendum bij aanhangsel 7 bij bijlage I van Verordening (EU) nr. 582/2011, naargelang toepasselijk

 

DEEL C: LUCHTWEERSTANDSWAARDE (CDXA) VOOR PUBLICATIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 6

Met het oog op het openbaar maken van de in veld 23 vermelde CdxA-waarde overeenkomstig artikel 6, gebruikt de Commissie de schalen die zijn vastgelegd in de volgende tabel, die voor elke CdxA-waarde de overeenkomstige schaal bevat:

Schaal

CdxA-waarde [m2]

Min CdxA (CdxA ≥ min CdxA)

Max CdxA (CdxA < MaxCdxA)

A1

0,00

3,00

A2

3,00

3,15

A3

3,15

3,31

A4

3,31

3,48

A5

3,48

3,65

A6

3,65

3,83

A7

3,83

4,02

A8

4,02

4,22

A9

4,22

4,43

A10

4,43

4,65

A11

4,65

4,88

A12

4,88

5,12

A13

5,12

5,38

A14

5,38

5,65

A15

5,65

5,93

A16

5,93

6,23

A17

6,23

6,54

A18

6,54

6,87

A19

6,87

7,21

A20

7,21

7,57

A21

7,57

7,95

A22

7,95

8,35

A23

8,35

8,77

A24

8,77

9,21


(1)  Luchtweerstand.

(2)  Gesynchroniseerde manuele transmissie.

(3)  Geautomatiseerde manuele transmissie of automatische mechanisch gekoppelde transmissie.

(4)  Transmissie met automatische vermogenswisseling.

(5)  „S-opstelling”: seriële opstelling van een koppelomvormer en de daarmee verbonden mechanische delen van de transmissie.

(6)  „P-opstelling”: parallelle opstelling van een koppelomvormer en de daarmee verbonden mechanische delen van de transmissie (bv. bij installaties waarbij het vermogen wordt gesplitst).

(7)  Europees modulair systeem (EMS) overeenkomstig Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).

(8)  Wereldwijd geharmoniseerde transiënte rijcyclus.

(9)  Wereldwijd geharmoniseerde stationaire rijcyclus.


BIJLAGE II

Rapportering en beheer van gegevens

1.   RAPPORTERING DOOR DE LIDSTATEN

1.1.

Het contactpunt van de bevoegde instantie zendt de in bijlage I, deel A, vermelde gegevens overeenkomstig artikel 4 langs elektronische weg door aan het centrale gegevensarchief dat door het Europees Milieuagentschap („het Agentschap”) wordt beheerd.

Het contactpunt stelt de Commissie en het Agentschap in kennis van de gegevensoverdracht door een e-mail te sturen naar de volgende adressen:

EC-CO2-HDV-IMPLEMENTATION@ec.europa.eu

en

HDV-monitoring@eea.europa.eu

2.   RAPPORTERING DOOR FABRIKANTEN

2.1.

De fabrikanten stellen de Commissie onverwijld, en uiterlijk op 31 december 2018 in kennis van de volgende informatie:

a)

de naam van de fabrikant vermeld op het certificaat van overeenstemming of het individuelegoedkeuringscertificaat;

b)

de in Verordening (EU) nr. 19/2011 van de Commissie (1) vastgestelde WMI-code (World Manufacturer Identifier) die moet worden gebruikt in de voertuigidentificatienummers van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die in de handel wordt gebracht;

c)

het contactpunt dat verantwoordelijk is voor het uploaden van de gegevens naar het Business Data Repository van het Agentschap.

Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen in die informatie.

De kennisgevingen worden verzonden naar de in punt 1.1 vermelde adressen.

2.2.

Nieuwe fabrikanten die zich op de markt begeven, stellen de Commissie onverwijld in kennis van de in punt 2.1 vermelde informatie.

2.3.

Het contactpunt van de fabrikant zendt de in bijlage I, deel B, punt 2 vermelde gegevens overeenkomstig artikel 5, lid 1, door middel van elektronische gegevensoverdracht door aan het door het Agentschap beheerde Business Data Repository.

Het contactpunt stelt de Commissie en het Agentschap in kennis van de gegevensoverdracht door een e-mail te sturen naar de in punt 1.1 bedoelde adressen.

3.   GEGEVENSVERWERKING

3.1.

Het Agentschap verwerkt de overeenkomstig de punten 1.1 en 2.3 toegezonden gegevens en neemt de verwerkte gegevens op in het register.

3.2.

De gegevens over de zware bedrijfsvoertuigen die in het voorgaande kalenderjaar zijn geregistreerd en in het register zijn opgenomen, worden uiterlijk op 31 oktober van elk jaar, met ingang van 2020, bekendgemaakt, met uitzondering van de in artikel 6, lid 1, bedoelde gegevens.

3.3.

Indien een bevoegde instantie of fabrikanten fouten vaststellen in de ingediende gegevens, stellen zij de Commissie en het Agentschap hiervan onverwijld in kennis door een foutrapport in te dienen bij het centrale gegevensarchief of het Business Data Repository en door een e-mail te sturen aan de in punt 1.1 adressen.

3.4.

De Commissie verifieert de gemelde fouten met de steun van het Agentschap en corrigeert deze indien passend in het register.

3.5.

De Commissie stelt met de steun van het Agentschap binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de indieningstermijnen elektronische formulieren ter beschikking voor de in de punten 1.1 en 2.3 bedoelde gegevensoverdrachten.

(1)  Verordening (EU) nr. 19/2011 van de Commissie van 11 januari 2011 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de voorgeschreven constructieplaat en voor het voertuigidentificatienummer van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (PB L 8 van 12.1.2011, blz. 1).


RICHTLIJNEN

9.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/16


RICHTLIJN (EU) 2018/957 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 juni 2018

tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, en artikel 62,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting zijn grondbeginselen van de interne markt die zijn verankerd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De toepassing en handhaving van die beginselen worden door de Unie verder ontwikkeld en moeten waarborgen dat voor ondernemingen een gelijk speelveld geldt en dat de rechten van werknemers worden geëerbiedigd.

(2)

De vrijheid van dienstverrichting houdt onder meer in dat ondernemingen het recht hebben om diensten te verrichten op het grondgebied van een andere lidstaat en om hun eigen werknemers tijdelijk te mogen detacheren op het grondgebied van die lidstaat. Overeenkomstig artikel 56 VWEU zijn beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie verboden ten aanzien van onderdanen van lidstaten die zijn gevestigd in een andere lidstaat dan die waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.

(3)

Volgens artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie dient de Unie sociale rechtvaardigheid en bescherming te bevorderen. Volgens artikel 9 VWEU dient de Unie bij het bepalen en uitvoeren van haar beleid en optreden rekening te houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting, alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de menselijke gezondheid.

(4)

Ruim twintig jaar na de vaststelling ervan is het noodzakelijk geworden na te gaan of Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) nog steeds een goed evenwicht biedt tussen de noodzaak het vrij verrichten van diensten te bevorderen en voor een gelijk speelveld te zorgen, enerzijds, en de noodzaak de rechten van ter beschikking gestelde werknemers te beschermen, anderzijds. Voor het waarborgen van een uniforme toepassing van de regels en van een reële sociale convergentie moet naast de herziening van Richtlijn 96/71/EG prioriteit worden gegeven aan de uitvoering en handhaving van Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad (5).

(5)

Voldoende en nauwkeurige statistische gegevens in verband met ter beschikking gestelde werknemers zijn van fundamenteel belang, met name het aantal ter beschikking gestelde werknemers in bepaalde beroepssectoren en lidstaten. De lidstaten en de Commissie moeten die gegevens verzamelen en monitoren.

(6)

Het beginsel van gelijke behandeling en het verbod op elke discriminatie op grond van nationaliteit zijn sinds de oprichtingsverdragen in het Unierecht verankerd. Het beginsel van gelijke beloning is via secundair recht ingevoerd, niet alleen voor mannen en vrouwen, maar ook voor werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers in vaste dienst, voor deeltijdse en voltijdse werknemers en voor uitzendkrachten en vergelijkbare werknemers van de inlenende onderneming. Die beginselen omvatten ook het verbod op maatregelen die direct of indirect discrimineren op grond van nationaliteit. Bij de toepassing van die beginselen moet rekening worden gehouden met de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(7)

De bevoegde autoriteiten en instanties moeten, in overeenstemming met het nationale recht en/of de nationale praktijk, kunnen controleren of de direct of indirect door werkgevers geboden huisvestingsvoorwaarden voor ter beschikking gestelde werknemers in overeenstemming zijn met de nationale regels in de lidstaat naar wiens grondgebied de werknemers gedetacheerd zijn (de ontvangende lidstaat) en die ook gelden voor ter beschikking gestelde werknemers.

(8)

Ter beschikking gestelde werknemers die van hun gewone werkplaats in de ontvangende lidstaat tijdelijk worden uitgezonden naar een andere werkplaats, moeten ten minste dezelfde toeslagen of kostenvergoedingen ontvangen voor de reis-, maaltijd-, en verblijfkosten voor werknemers die beroepshalve van huis zijn, als de lokale werknemers in die lidstaat. Hetzelfde geldt voor de kosten die ter beschikking gestelde werknemers maken bij het reizen naar en vanuit hun gewone werkplaats in de ontvangende lidstaat. Dubbele betaling van reis-, maaltijd-, en verblijfskosten dient te worden vermeden.

(9)

Detachering is van tijdelijke aard. Ter beschikking gestelde werknemers keren na beëindiging van de werkzaamheden waarvoor zij werden gedetacheerd, gewoonlijk terug naar de lidstaat van waaruit de werknemer was gedetacheerd. Gezien de lange duur van bepaalde detacheringen en gelet op het verband tussen de arbeidsmarkt van de ontvangende lidstaat en de voor zulke lange perioden ter beschikking gestelde werknemers, moeten de ontvangende lidstaten er bij detachering voor meer dan twaalf maanden op toezien dat ondernemingen die werknemers detacheren op hun grondgebied, een extra reeks arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden waarborgen die verplicht van toepassing zijn op werknemers in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd. Die periode moet worden verlengd indien de dienstverlener een gemotiveerde kennisgeving verstrekt.

(10)

Betere bescherming van werknemers is nodig om de vrijheid van dienstverrichting op een eerlijke basis voor zowel de korte als de lange termijn veilig te stellen, met name door het voorkomen van misbruik van de door de verdragen gewaarborgde rechten. Regels die werknemers een dergelijke bescherming bieden, mogen echter geen afbreuk doen aan het recht van ondernemingen die werknemers op het grondgebied van een andere lidstaat detacheren, om de vrijheid van dienstverrichting in te roepen, ook indien een detachering langer duurt dan twaalf maanden of, in voorkomend geval, 18 maanden. Elke bepaling die van toepassing is op ter beschikking gestelde werknemers die voor meer dan twaalf maanden of, in voorkomend geval, 18 maanden worden gedetacheerd, moet derhalve verenigbaar zijn met die vrijheid. Volgens vaste jurisprudentie mag de vrijheid van dienstverlening slechts worden beperkt indien dat om dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd is en die beperking proportioneel en noodzakelijk is.

(11)

Indien een detachering langer duurt dan twaalf maanden of, in voorkomend geval, 18 maanden moeten de extra arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die moeten worden gewaarborgd door de onderneming die werknemers detacheert op het grondgebied van een andere lidstaat, ook gelden voor werknemers die zijn gedetacheerd ter vervanging van andere ter beschikking gestelde werknemers die dezelfde taak uitvoeren op dezelfde plaats, zulks om ervoor te zorgen dat dergelijke vervangingen niet worden aangewend om de anderszins toepasselijke regels te omzeilen.

(12)

Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) geeft uitdrukking aan het beginsel dat de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die voor uitzendkrachten gelden, ten minste dezelfde moeten zijn als die welke voor deze werknemers zouden gelden als zij door de inlenende onderneming voor dezelfde functie in dienst zouden worden genomen. Dat beginsel moet ook gelden voor uitzendkrachten die op het grondgebied van een andere lidstaat worden gedetacheerd. Waar dat beginsel van toepassing is, moet de inlenende onderneming de uitzendonderneming op de hoogte brengen van de arbeidsomstandigheden en beloning die gelden voor haar werknemers. De lidstaten kunnen in bepaalde gevallen voorzien in uitzonderingen op de beginselen van gelijke behandeling en van gelijke beloning op grond van artikel 5, leden 2 en 3, van Richtlijn 2008/104/EG. Indien een dergelijke uitzondering geldt, heeft het uitzendbureau de informatie over de arbeidsomstandigheden van de inlenende onderneming niet nodig en is het voorschrift betreffende de verstrekking van deze gegevens niet van toepassing.

(13)

De ervaring leert dat werknemers die door een uitzendbureau of een onderneming van herkomst worden uitgezonden naar een inlenende onderneming soms naar het grondgebied van een andere lidstaat worden gezonden in het kader van het grensoverschrijdend verrichten van diensten. De bescherming van deze werknemers moet worden gewaarborgd. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de inlenende onderneming het uitzendbureau of de onderneming van herkomst informeert over de ter beschikking gestelde werknemers die tijdelijk op het grondgebied van een andere lidstaat werken dan de lidstaat waar ze doorgaans werken voor het uitzendbureau of de onderneming van herkomst of de inlenende onderneming, om de werkgever in staat te stellen in voorkomend geval gunstiger arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden toe te passen voor de ter beschikking gestelde werknemer.

(14)

Deze richtlijn dient, op dezelfde wijze als Richtlijn 96/71/EG, de toepassing van Verordeningen (EG) nr. 883/2004 (7) en (EG) nr. 987/2009 (8) van het Europees Parlement en de Raad onverlet te laten.

(15)

Gezien de zeer mobiele aard van het werk in het internationaal wegvervoer doet de uitvoering van deze richtlijn in die sector bijzondere juridische vragen en moeilijkheden rijzen, die moeten worden aangepakt met specifieke regels voor het wegvervoer die tevens de strijd tegen fraude en misbruik in het kader van het mobiliteitspakket zullen versterken.

(16)

In een daadwerkelijk geïntegreerde en concurrerende interne markt concurreren ondernemingen op basis van factoren als productiviteit, efficiëntie en het opleidings- en vaardighedenniveau van de arbeidskrachten, alsmede de kwaliteit van goederen en diensten en de mate van innovatie daarvan.

(17)

Het behoort tot de bevoegdheden van de lidstaten om overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk beloningsvoorschriften vast te stellen. De loonvorming valt onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten en de sociale partners. Er moet nauw op worden toegezien dat de nationale loonvormingssystemen of de vrijheid van de betrokken partijen niet worden ondermijnd.

(18)

Bij het vergelijken van de aan een ter beschikking gestelde werknemer betaalde beloning en de beloning die verschuldigd is overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk van de ontvangende lidstaat, moet het brutobedrag van de beloning in aanmerking worden genomen. De totale brutobedragen van de beloning moeten worden vergeleken, in plaats van de afzonderlijke beloningscomponenten die verplicht zijn zoals bepaald in deze richtlijn. Met het oog op de transparantie en als hulp voor de bevoegde autoriteiten en instanties bij het verrichten van controles, is het niettemin noodzakelijk dat de beloningscomponenten overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk van de lidstaat van waaruit de werknemer was gedetacheerd, in voldoende detail kunnen worden onderscheiden. Toeslagen in verband met de detachering moeten worden beschouwd als een deel van de beloning; deze toeslagen moeten derhalve worden meegenomen in de vergelijking van de totale brutobedragen van de beloning, tenzij zij betrekking hebben op daadwerkelijk in verband met de detachering gemaakte kosten, zoals reis-, maaltijd- en verblijfkosten.

(19)

Toeslagen in verband met de detachering dienen vaak meerdere doelen. Voor zover zij bestemd zijn voor de terugbetaling van in verband met de detachering gemaakte onkosten, zoals reis-, maaltijd- en verblijfkosten, mogen zij niet worden beschouwd als deel van de beloning. Het is aan de lidstaten, in overeenstemming met hun nationale recht en/of praktijk, om regels vast te stellen betreffende de vergoeding van dergelijke kosten. De werkgever moet die kosten terugbetalen aan de ter beschikking gestelde werknemers volgens het voor het dienstverband geldende nationaal recht en/of de voor het dienstverband geldende nationale praktijk.

(20)

Gelet op het belang van toeslagen in verband met de detachering, moet onduidelijkheid vermeden worden over welke onderdelen van deze toeslagen bestemd zijn voor de vergoeding van kosten in verband met de detachering. De volledige toeslag moet worden geacht te zijn betaald ter vergoeding van kosten, tenzij de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, collectieve arbeidsovereenkomsten, scheidsrechterlijke uitspraken of overeenkomsten die van toepassing zijn op het dienstverband, bepalen welke onderdelen van de toeslag bestemd zijn voor de vergoeding van kosten die verband houden met de detachering en die deel uitmaken van de beloning.

(21)

De componenten van de beloning en andere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die voortvloeien uit het nationaal recht of collectieve arbeidsovereenkomsten als bedoeld in deze richtlijn, moeten duidelijk en transparant zijn voor alle ondernemingen en ter beschikking gestelde werknemers. Aangezien transparantie van en toegang tot informatie essentieel zijn voor de rechtszekerheid en de rechtshandhaving, is het ten aanzien van artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU gerechtvaardigd om de lidstaten de verplichting op te leggen om op de enige officiële nationale website de informatie over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, en de verplichte componenten van de beloning bekend te maken, alsmede de aanvullende voorwaarden en omstandigheden die van toepassing zijn op detachering langer dan twaalf maanden of, in voorkomend geval, 18 maanden, op grond van deze richtlijn. Elke lidstaat moet erop toezien dat de enige officiële nationale website juiste informatie bevat en regelmatig wordt geactualiseerd. Sancties tegen een dienstverrichter wegens niet-naleving van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die ter beschikking gestelde werknemers moeten worden geboden, moeten proportioneel zijn, en bij de vaststelling moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de vraag of de informatie op de enige officiële nationale website over arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden is verstrekt in overeenstemming met artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU, met eerbiediging van de autonomie van de sociale partners.

(22)

In Richtlijn 2014/67/EU zijn een aantal bepalingen opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de regels met betrekking tot de detachering van werknemers worden gehandhaafd en door alle ondernemingen worden geëerbiedigd. Artikel 4 van die richtlijn bevat feitelijke elementen waarmee rekening kan worden gehouden bij de algemene beoordeling van de specifieke situaties, teneinde daadwerkelijke detacheringssituaties te identificeren en misbruik en omzeiling van de regels te voorkomen.

(23)

Werkgevers moeten vóór het begin van een detachering passende maatregelen nemen om overeenkomstig Richtlijn 91/533/EEG van de Raad (9) essentiële informatie aan de werknemer over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden wat betreft de detachering te verstrekken.

(24)

Deze richtlijn brengt een evenwichtig kader tot stand betreffende het vrij verrichten van diensten en de bescherming van ter beschikking gestelde werknemers, dat niet-discriminerend, transparant en evenredig is en tegelijk de diversiteit van de nationale arbeidsverhoudingen eerbiedigt. Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de toepassing van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die gunstiger zijn voor ter beschikking gestelde werknemers.

(25)

Om misbruiken in situaties van onderaanneming tegen te gaan en om de rechten van ter beschikking gestelde werknemers te beschermen, dienen de lidstaten passende maatregelen overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2014/67/EU te nemen, opdat aansprakelijkheid in het geval van onderaanneming is gewaarborgd.

(26)

Opdat Richtlijn 96/71/EG correct wordt toegepast, moeten de coördinatie tussen de bevoegde instanties en/of organen van de lidstaten en de samenwerking op Unieniveau bij de bestrijding van fraude bij de detachering van werknemers worden versterkt.

(27)

Bij de bestrijding van fraude met betrekking tot de detachering van werknemers moet het bij Besluit (EU) 2016/344 van het Europees Parlement en de Raad (10) opgerichte Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk („het platform”) binnen zijn mandaat deelnemen aan de monitoring en beoordeling van gevallen van fraude, de uitvoering en de doeltreffendheid van de administratieve samenwerking tussen de lidstaten verbeteren, waarschuwingsmechanismen ontwikkelen en bijstand en steun verlenen voor meer administratieve samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten of instanties. Daarbij moet het platform nauw samenwerken met het Comité van deskundigen inzake de detachering van werknemers, dat bij Besluit 2009/17/EG van de Commissie (11) is opgericht.

(28)

Het transnationale karakter van bepaalde gevallen van fraude of misbruik in verband met de detachering van werknemers rechtvaardigt het nemen van concrete maatregelen ter versterking van de transnationale dimensie van inspecties, onderzoeken en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten of instanties van de betrokken lidstaten. Daartoe moeten de nationale bevoegde autoriteiten of instanties in het kader van de administratieve samenwerking als bedoeld in Richtlijnen 96/71/EG en 2014/67/EU, in het bijzonder artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2014/67/EU beschikken over de nodige middelen om voor dergelijke situaties te waarschuwen en informatie uit te wisselen ter voorkoming en bestrijding van fraude en misbruiken.

(29)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (12) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om indien gerechtvaardigd de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(30)

Richtlijn 96/71/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 96/71/EG

Richtlijn 96/71/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door: „Onderwerp en toepassingsgebied”;

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

„-1.   Deze richtlijn waarborgt de bescherming van ter beschikking gestelde werknemers tijdens hun detachering in verband met het vrij verrichten van diensten, door het vaststellen van bindende bepalingen inzake de arbeidsvoorwaarden en bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers die moeten worden geëerbiedigd.

-1 bis.   Deze richtlijn doet geenszins afbreuk aan de uitoefening van de grondrechten zoals die in de lidstaten en op Unieniveau zijn erkend, met inbegrip van het stakingsrecht of de stakingsvrijheid dan wel het recht of de vrijheid om conform de in de lidstaten bestaande specifieke stelsels van arbeidsverhoudingen andere acties te voeren overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk. Zij doet evenmin afbreuk aan het recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen, deze te sluiten en naleving ervan af te dwingen, en om collectieve actie te voeren overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk.”;

c)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

als uitzendbedrijf of als onderneming van herkomst, een werknemer detacheren bij een inlenende onderneming die op het grondgebied van een lidstaat gevestigd is of actief is, voor zover er gedurende de periode van detachering een dienstverband tussen het uitzendbureau of de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat.”;

ii)

de volgende alinea’s worden toegevoegd:

„Indien een werknemer die ter beschikking is gesteld door een uitzendbedrijf of onderneming van herkomst aan een inlenende onderneming als bedoeld in punt c), werk moet uitvoeren in het kader van de transnationale dienstverrichting in de zin van punt a), b) of c), door de inlenende onderneming op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de werknemer gewoonlijk werkt voor hetzij het uitzendbedrijf of de onderneming van herkomst, hetzij de inlenende onderneming, wordt de werknemer geacht op het grondgebied van die lidstaat ter beschikking te zijn gesteld door het uitzendbedrijf of de onderneming van herkomst waarmee de werknemer een dienstverband heeft. Het uitzendbedrijf of de onderneming van herkomst wordt beschouwd als een onderneming als bedoeld in lid 1 en leeft de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn en Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en van de Raad (*1) onverkort na.

De inlenende onderneming informeert het uitzendbureau of de onderneming van herkomst dat/die een werknemer ter beschikking heeft gesteld, tijdig en voor de aanvang van het in de tweede alinea, bedoelde werk.

(*1)  Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening”) Voor de EER relevante tekst (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).”."

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten zien er, ongeacht het recht dat van toepassing is op het dienstverband, op toe dat in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen voor de werknemers die op basis van een gelijke behandeling op hun grondgebied zijn gedetacheerd de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden waarborgen die verband houden met de volgende aangelegenheden en die, in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd, zijn neergelegd in:

wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en/of

collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard of anderszins van toepassing zijn overeenkomstig lid 8:

a)

maximale werk- en minimale rustperioden;

b)

minimumaantal betaalde jaarlijkse verlofdagen;

c)

beloning, inclusief vergoedingen voor overwerk; dit punt is niet van toepassing op aanvullende bedrijfspensioenregelingen;

d)

voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers, inzonderheid door uitzendbedrijven;

e)

gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk;

f)

beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere of onlangs bevallen vrouwen, van kinderen en jongeren;

g)

gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake niet-discriminatie;

h)

de voorwaarden van huisvesting van werknemers, indien de werkgever huisvesting ter beschikking stelt aan werknemers die zich niet op hun gewone werkplaats bevinden;

i)

toeslagen of vergoeding van uitgaven voor reis-, maaltijd- en verblijfkosten voor werknemers die beroepshalve van huis zijn.

Punt i) geldt uitsluitend voor de reis-, maaltijd-, en verblijfkosten die ter beschikking gestelde werknemers maken wanneer zij moeten reizen van en naar hun gewone werkplaats in de lidstaat op het grondgebied waarvan zij zijn gedetacheerd, of wanneer zij door hun werkgever tijdelijk vanuit die gewone werkplaats naar een andere werkplaats worden gezonden.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het begrip beloning vastgesteld overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk van de lidstaat op wiens grondgebied de werknemer is gedetacheerd, en wordt eronder verstaan alle beloningscomponenten die verplicht zijn op grond van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, of collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die in die lidstaat algemeen verbindend zijn verklaard of anderszins van toepassing zijn overeenkomstig lid 8.

Onverminderd artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU, publiceren de lidstaten overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk zonder onnodige vertraging en op transparante wijze op de in dat artikel bedoelde enige officiële nationale website informatie over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, waaronder de componenten van de beloning als bedoeld in de derde alinea van dit lid, alsmede alle arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in overeenstemming met lid 1 bis van dit artikel.

De lidstaten zien erop toe dat de op de enige officiële nationale website verstrekte informatie juist en actueel is. De Commissie publiceert de adressen van de enige officiële nationale websites op haar website.

Wanneer, in strijd met artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU, de informatie op de enige officiële nationale website niet vermeldt welke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden moeten worden toegepast, wordt bij het bepalen van sancties bij overtredingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen met deze omstandigheid overeenkomstig het nationaal recht en/of de nationale praktijk rekening gehouden, voor zover nodig ter waarborging van de evenredigheid ervan.”;

b)

De volgende leden worden ingevoegd:

„1 bis.   Wanneer de daadwerkelijke duur van een detachering meer dan twaalf maanden bedraagt, zien de lidstaten er, ongeacht het recht dat van toepassing is op het dienstverband, op toe dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen voor op hun grondgebied ter beschikking gestelde werknemers op basis van gelijke behandeling, naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, alle toepasselijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden waarborgen die in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd, zijn neergelegd in:

wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en/of

collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard of anderszins van toepassing zijn overeenkomstig lid 8.

De eerste alinea van dit lid geldt niet voor:

a)

procedures, formaliteiten en voorwaarden van de sluiting en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van concurrentiebedingen;

b)

aanvullende bedrijfspensioenregelingen.

Indien de dienstverrichter een gemotiveerde kennisgeving verstrekt, verlengt de lidstaat waar de dienst wordt verleend, de in de eerste alinea bedoelde periode tot 18 maanden.

Indien een onderneming als bedoeld in artikel 1, lid 1, een ter beschikking gestelde werknemer vervangt door een andere ter beschikking gestelde werknemer die op dezelfde plaats hetzelfde werk uitvoert, is de duur van de detachering voor de toepassing van dit lid de totale duur van de perioden van detachering van de afzonderlijke betrokken ter beschikking gestelde werknemers.

Het begrip „op dezelfde plaats hetzelfde werk” als bedoeld in de vierde alinea van dit lid wordt bepaald met inachtneming van onder meer de aard van de te verlenen dienst, het uit te voeren werk en het adres of de adressen van de werkplaats.

1 ter.   De lidstaten bepalen dat de in artikel 1, lid 3, onder c), bedoelde ondernemingen de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die krachtens artikel 5 van Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en van de Raad (*2) gelden voor uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld door uitzendbedrijven die zijn gevestigd in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd, tevens garanderen voor ter beschikking gestelde werknemers.

De inlenende onderneming stelt de in artikel 1, lid 3, onder c), bedoelde ondernemingen in kennis van de arbeidsvoorwaarden die zij toepast wat betreft arbeidsomstandigheden en beloning overeenkomstig de eerste alinea van dit lid.

(*2)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).”;"

c)

lid 7 wordt vervangen door:

„7.   De leden 1 tot en met 6 vormen geen beletsel voor de toepassing van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die gunstiger zijn voor de werknemers.

Toeslagen in verband met de detachering worden als onderdeel van de beloning beschouwd, voor zover ze niet worden uitgekeerd als vergoeding van daadwerkelijk in verband met de detachering gemaakte kosten, zoals reis-, maaltijd-, en verblijfkosten. De werkgever vergoedt onverminderd lid 1, eerste alinea, onder h), ter beschikking gestelde werknemers voor die uitgaven volgens het voor het dienstverband van de ter beschikking gestelde werknemer geldende nationaal recht en/of de nationale praktijk.

Indien niet uit de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die van toepassing zijn op het dienstverband blijkt of, en zo ja welke, onderdelen van een toeslag in verband met detachering worden uitgekeerd als vergoeding voor kosten die daadwerkelijk verband houden met de detachering of die onderdeel zijn van de beloning, dan wordt de volledige toeslag geacht te zijn betaald als vergoeding voor kosten.”;

d)

in lid 8 worden de tweede en derde alinea vervangen door:

„Bij ontstentenis van, of in aanvulling op, een stelsel voor het algemeen verbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken als bedoeld in de eerste alinea, kunnen de lidstaten besluiten zich te baseren op:

de collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemene rechtsgevolgen hebben voor alle gelijksoortige ondernemingen in het betrokken geografische gebied en in de betrokken beroepsgroep of bedrijfstak, en/of

de collectieve arbeidsovereenkomsten die gesloten zijn door de op nationaal niveau meest representatieve organisaties van de sociale partners, en die op het gehele nationale grondgebied worden toegepast,

mits de toepassing daarvan op in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen een gelijke behandeling waarborgt wat betreft de aspecten vermeld onder lid 1, eerste alinea, van dit artikel en, in voorkomend geval, ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die voor ter beschikking gestelde werknemers moeten worden gewaarborgd overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel, van die ondernemingen en de andere in deze alinea bedoelde ondernemingen die zich in een soortgelijke situatie bevinden.

Er is sprake van gelijke behandeling in de zin van dit artikel wanneer nationale ondernemingen die zich in een soortgelijke situatie bevinden:

op de plaats van de activiteit of in de betrokken bedrijfstak ten aanzien van de in lid 1, eerste alinea, vermelde aangelegenheden onderworpen zijn aan dezelfde verplichtingen als de in lid 1, alinea 1, van dit artikel bedoelde ondernemingen en, in voorkomend geval, ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die aan ter beschikking gestelde werknemers moeten worden gewaarborgd overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel, en

met dezelfde gevolgen aan deze verplichtingen moeten voldoen.”;

e)

leden 9 en 10 worden vervangen door:

„9.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen aan in artikel 1, lid 3, onder c), bedoelde werknemers, naast de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden bedoeld in lid 1 ter van dit artikel, andere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen die voor uitzendkrachten gelden in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd.

10.   Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten, met inachtneming van de Verdragen, op grond van de gelijke behandeling, aan nationale ondernemingen en aan de ondernemingen van andere lidstaten arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden voorschrijven die betrekking hebben op andere aspecten dan die vermeld in lid 1, eerste alinea, voor zover het gaat om bepalingen van openbare orde.”.

3)

In artikel 4, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door:

„2.   De lidstaten zorgen ervoor dat wordt samengewerkt tussen de bevoegde autoriteiten of instanties, met inbegrip van overheidsinstanties die overeenkomstig het nationale recht bevoegd zijn voor het toezicht op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden als bedoeld in artikel 3, ook op Unieniveau. Deze samenwerking bestaat vooral in het beantwoorden van met redenen omklede verzoeken van die autoriteiten of instanties om nadere inlichtingen over de transnationale detachering van werknemers en in de bestrijding van kennelijke gevallen van misbruik of vermoedelijke gevallen van onwettige activiteiten, zoals transnationale gevallen van zwartwerk en schijnzelfstandigheid die verband houden met de detachering van werknemers. Indien de bevoegde autoriteit of instantie in de lidstaat van waaruit de werknemer wordt gedetacheerd, niet beschikt over de informatie die is gevraagd door de bevoegde autoriteit of instantie van de lidstaat op wiens grondgebied de werknemer is gedetacheerd, vraagt zij of deze bevoegde instantie die informatie op bij andere autoriteiten of instanties in die lidstaat. Indien de verstrekking van informatie aan de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer is gedetacheerd aanhoudend vertraging oploopt, wordt de Commissie hiervan in kennis gesteld en neemt zij passende maatregelen.”.

4)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Monitoren, controle en handhaving

De lidstaat op wiens grondgebied de werknemer wordt gedetacheerd en de lidstaat van waaruit de werknemer wordt gedetacheerd, zijn verantwoordelijk voor het monitoren, controleren en handhaven van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn en Richtlijn 2014/67/EU en nemen passende maatregelen ingeval deze richtlijn niet wordt nageleefd.

De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties waarin wordt voorzien, zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

Lidstaten zorgen er met name voor dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers toegang hebben tot passende procedures om de naleving van de verplichtingen krachtens deze richtlijn af te dwingen.

Wanneer na een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/67/EU door een lidstaat verrichte algemene beoordeling wordt vastgesteld dat een onderneming ten onrechte of op bedrieglijke wijze de indruk wekt dat de situatie van een werknemer binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, zorgt die lidstaat ervoor dat de werknemer onder de toepasselijke wetgeving en praktijk valt.

De lidstaten zien erop toe dat dit artikel niet tot gevolg heeft dat de betrokken werknemer onderworpen wordt aan minder gunstige voorwaarden dan die welke gelden voor ter beschikking gestelde werknemers.”.

5)

De inleidende zin van de bijlage wordt vervangen door:

„De in artikel 3, lid 2, bedoelde activiteiten omvatten alle activiteiten in de bouwsector die betrekking hebben op het oprichten, het herstellen, het onderhouden, het verbouwen of het slopen van bouwwerken, en met name de volgende activiteiten:”.

Artikel 2

Evaluatie

1.   De Commissie evalueert de toepassing en uitvoering van deze richtlijn. Uiterlijk op 30 juli 2023 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing en uitvoering van deze richtlijn en stelt zij indien nodig noodzakelijke wijzigingen van aan deze richtlijn en Richtlijn 96/71/EG voor.

2.   Het in lid 1 bedoelde verslag bevat een beoordeling van de vraag of er behoefte is aan verdere maatregelen om ervoor te zorgen dat dezelfde spelregels gelden voor iedereen en werknemers te beschermen:

a)

bij onderaanneming;

b)

in het licht van artikel 3, lid 3 van deze richtlijn, rekening houdend met de ontwikkelingen in verband met de wetgevingshandeling tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) betreffende de handhavingsvoorschriften en tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor het detacheren van bestuurders in de wegvervoerssector.

Artikel 3

Omzetting en toepassing

1.   Uiterlijk op 30 juli 2020 stellen de lidstaten de voor het voldoen aan deze wijzigingsrichtlijn noodzakelijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 30 juli 2020. Tot die datum blijft Richtlijn 96/71/EG van toepassing zoals die luidde vóór de bij deze richtlijn aangebrachte wijzigingen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.   Deze richtlijn is van toepassing op de sector wegvervoer vanaf de datum van toepassing van een wetgevingshandeling tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG betreffende handhavingsvoorschriften en tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor het detacheren van bestuurders in de wegvervoerssector.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitster

L. PAVLOVA


(1)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 81.

(2)  PB C 185 van 9.6.2017, blz. 75.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 29 mei 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 juni 2018.

(4)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening”) (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).

(6)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(7)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).

(9)  Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288 van 18.10.1991, blz. 32).

(10)  Besluit (EU) 2016/344 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 12).

(11)  Besluit 2009/17/EG van de Commissie van 19 december 2008 tot instelling van een Comité van deskundigen inzake de detachering van werknemers (PB L 8 van 13.1.2009, blz. 26).

(12)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(13)  Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35).


9.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 173/25


RICHTLIJN (EU) 2018/958 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 juni 2018

betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, artikel 53, lid 1, en artikel 62,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De vrijheid van beroep is een grondrecht. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) waarborgt de vrijheid van beroep alsmede de vrijheid van ondernemerschap. Vrij verkeer van werknemers, vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverlening zijn grondbeginselen van de interne markt die zijn verankerd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Nationale voorschriften ter regeling van de toegang tot gereglementeerde beroepen mogen derhalve geen ongerechtvaardigde of onevenredige belemmering voor de uitoefening van deze grondrechten vormen.

(2)

Bij het ontbreken van specifieke bepalingen van Unierecht ter harmonisatie van de vereisten voor de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep is het een bevoegdheid van de lidstaten om te beslissen of en hoe een beroep wordt gereglementeerd, zolang de beginselen van non-discriminatie en evenredigheid in acht worden genomen.

(3)

Het evenredigheidsbeginsel behoort tot de algemene beginselen van het recht van de Unie. Het is vaste rechtspraak (3) dat nationale maatregelen die de uitoefening van de in het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, aan vier voorwaarden moeten voldoen: zij moeten zonder discriminatie worden toegepast, zij moeten hun rechtvaardiging vinden in doelstellingen van algemeen belang, zij moeten geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen, en zij mogen niet verder gaan dan wat nodig is voor het bereiken van dat doel.

(4)

Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) bevat een verplichting voor de lidstaten om de evenredigheid te beoordelen van hun vereisten die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken en om de resultaten van die beoordeling aan de Commissie mee te delen, door het „proces van wederzijdse beoordeling” op gang te brengen. Dit proces houdt in dat de lidstaten al hun wettelijke voorschriften inzake alle op hun grondgebied gereglementeerde beroepen moeten doorlichten.

(5)

Uit het proces van wederzijdse beoordeling is naar voren gekomen dat er sprake is van onduidelijkheid met betrekking tot de criteria die door de lidstaten moeten worden gebruikt bij de beoordeling van de evenredigheid van de vereisten die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, alsook van een ongelijke toetsing van die vereisten op alle regelgevingsniveaus. Om versnippering van de interne markt te voorkomen en belemmeringen voor de toegang tot en de uitoefening van bepaalde activiteiten als werknemer of zelfstandige uit de weg te ruimen, moet er op het niveau van de Unie een gemeenschappelijke aanpak komen, en aldus worden voorkomen dat onevenredige maatregelen worden aangenomen.

(6)

In haar mededeling van 28 oktober 2015, getiteld „De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen”, wees de Commissie op de noodzaak om een analytisch evenredigheidskader op te zetten dat de lidstaten kunnen gebruiken wanneer zij bestaande beroepsregels evalueren of nieuwe beroepsregels voorstellen.

(7)

Deze richtlijn beoogt voorschriften vast te stellen voor de evenredigheidsbeoordelingen die de lidstaten moeten verrichten voordat zij nieuwe regels inzake beroepen invoeren of de bestaande regels wijzigen, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen, en tegelijk te zorgen voor transparantie en een hoog niveau van consumentenbescherming.

(8)

De onder deze richtlijn vallende activiteiten moeten betrekking hebben op de gereglementeerde beroepen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/36/EG vallen. De onderhavige richtlijn moet van toepassing zijn op de vereisten die de toegang tot of de uitoefening van bestaande gereglementeerde beroepen of nieuwe beroepen waarvoor de lidstaten overwegen reglementering vast te stellen, beperken. Deze richtlijn moet van toepassing zijn naast Richtlijn 2005/36/EG en onverminderd andere bepalingen die zijn vastgesteld in een afzonderlijke handeling van de Unie betreffende de toegang tot of de uitoefening van een bepaald gereglementeerd beroep.

(9)

Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om de organisatie en de inhoud van hun onderwijsstelsel en hun stelsel van beroepsopleidingen vast te stellen, en met name de mogelijkheid om de bevoegdheid voor de organisatie van of het toezicht op het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen aan beroepsorganisaties te delegeren. Bepalingen die niet leiden tot een beperking van de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen, met inbegrip van redactionele wijzigingen of technische aanpassingen van de inhoud van opleidingen of de modernisering van de opleidingsvoorschriften, mogen niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Indien het beroepsonderwijs of de beroepsopleiding bezoldigde activiteiten omvat, moeten de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening worden gegarandeerd.

(10)

Wanneer de lidstaten specifieke vereisten betreffende de reglementering van een bepaald beroep omzetten die zijn vastgelegd in een afzonderlijke handeling van de Unie die de lidstaten geen keuze laat ten aanzien van de precieze omzettingswijze, mag de evenredigheidsbeoordeling, zoals voorgeschreven door specifieke bepalingen van deze richtlijn, niet worden verricht.

(11)

De lidstaten moeten kunnen rekenen op een gemeenschappelijk regelgevingskader dat is gebaseerd op duidelijk omschreven rechtsbegrippen met betrekking tot de verschillende wijzen om een beroep in de Unie te reglementeren. Een beroep kan op meerdere wijzen worden gereglementeerd, bijvoorbeeld door de toegang tot of de uitoefening van een bepaalde activiteit voor te behouden aan personen die een bepaalde beroepskwalificatie bezitten. De lidstaten kunnen ook een van de wijzen van uitoefening van een beroep reglementeren door voorwaarden vast te stellen voor het voeren van een beroepstitel of door uitsluitend voor zelfstandigen, werknemers, of managers of wettelijke vertegenwoordigers van ondernemingen kwalificatievereisten vast te stellen, met name wanneer de activiteit wordt uitgeoefend door een rechtspersoon in de vorm van een professioneel bedrijf.

(12)

Alvorens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen in te voeren of te wijzigen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, moeten de lidstaten beoordelen of die bepalingen evenredig zijn. De omvang van de beoordeling moet evenredig zijn met de aard, de inhoud en de effecten van de bepaling die wordt ingevoerd.

(13)

De bewijslast inzake rechtvaardiging en evenredigheid ligt bij de lidstaten. De rechtvaardigingsgronden die een lidstaat voor regelgeving aanvoert, moeten dus vergezeld gaan van een analyse van de geschiktheid en evenredigheid van de door deze lidstaat genomen maatregel, alsmede van specifieke gegevens ter onderbouwing van zijn betoog. Hoewel een lidstaat niet noodzakelijkerwijs een specifieke studie hoeft te kunnen voorleggen of een specifieke vorm van bewijs of gegevens die het evenredige karakter van een dergelijke maatregel vaststellen vóór de goedkeuring ervan, moet hij wel een objectieve analyse uitvoeren die, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de lidstaat in kwestie, aantoont dat er reële risico’s zijn voor het realiseren van doelstellingen van algemeen belang.

(14)

De lidstaten moeten de evenredigheidsbeoordelingen op objectieve en onafhankelijke wijze uitvoeren, ook wanneer een beroep indirect wordt gereglementeerd doordat aan een specifieke beroepsorde de bevoegdheid tot reglementeren wordt verleend. Deze beoordelingen kunnen een advies omvatten dat is verkregen van een onafhankelijk orgaan — inclusief bestaande organen die een onderdeel vormen van het nationale wetgevingsproces — dat door de lidstaat in kwestie met de verlening van een dergelijk advies belast is. Dit is van bijzonder belang in gevallen waarin de beoordeling wordt uitgevoerd door lokale autoriteiten, regelgevende instanties of beroepsorganisaties, die, omdat ze dichter bij de plaatselijke situatie staan en over specifieke kennis beschikken, in bepaalde gevallen de eerst aangewezenen zouden kunnen zijn om uit te maken hoe de doelstellingen van algemeen belang het best kunnen worden bereikt, maar wier beleidskeuzes de gevestigde marktdeelnemers voordelen zouden kunnen opleveren ten koste van nieuwkomers.

(15)

Het is wenselijk nieuwe of gewijzigde bepalingen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, aan een evenredigheidstoetsing te onderwerpen nadat ze zijn vastgesteld. Bij de toetsing van de evenredigheid van een beperkende nationale maatregel op het gebied van gereglementeerde beroepen moet niet enkel rekening worden gehouden met het doel van die nationale maatregel zoals dat bestond op het ogenblik van de vaststelling ervan, maar ook met de gevolgen ervan zoals beoordeeld na de vaststelling ervan. De evenredigheid van de nationale maatregel moet worden beoordeeld op basis van de sinds de vaststelling van de maatregel waargenomen ontwikkelingen ter zake van het gereglementeerde beroep.

(16)

Overeenkomstig vaste rechtspraak is elke ongerechtvaardigde beperking als gevolg van nationale wetgeving die de vrijheid van vestiging of de vrijheid van dienstverlening beperkt, verboden, met inbegrip van discriminatie op grond van nationaliteit of woonplaats.

(17)

Wanneer voor de toegang tot en de uitoefening van activiteiten als werknemer of zelfstandige moet worden voldaan aan bepaalde vereisten met betrekking tot specifieke beroepskwalificaties, die direct of indirect door de lidstaten zijn vastgesteld, is het noodzakelijk om ervoor te zorgen dat die vereisten worden gerechtvaardigd door doelstellingen van algemeen belang, zoals die bedoeld in het VWEU, te weten openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, of door dwingende redenen van algemeen belang, die als zodanig zijn erkend in de rechtspraak van het Hof van Justitie. Tevens moet worden verduidelijkt dat de door het Hof van Justitie erkende dwingende redenen van algemeen belang onder meer de volgende zijn: de handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel; de bescherming van consumenten, van afnemers van diensten, onder meer door de kwaliteit van ambachtelijke arbeid te waarborgen, en van werknemers; het waarborgen van een goede rechtsbedeling; het waarborgen van de eerlijkheid van handelstransacties; de bestrijding van fraude en het voorkomen van belastingontduiking en -ontwijking, en het waarborgen van de doeltreffendheid van het fiscale toezicht; de veiligheid van het vervoer; de bescherming van het milieu en het stedelijk milieu; diergezondheid; intellectuele eigendom; de bescherming en instandhouding van het nationaal historisch en artistiek erfgoed; doelstellingen van het sociaal beleid; en doelstellingen van het cultuurbeleid. Volgens vaste rechtspraak kunnen noch zuiver economische redenen, namelijk de bevordering van de nationale economie ten koste van de fundamentele vrijheden, noch zuiver administratieve redenen, zoals het verrichten van controles of het verzamelen van statistieken, dwingende redenen van algemeen belang zijn.

(18)

De lidstaten bepalen zelf welk niveau van bescherming zij aan de doelstellingen van openbaar belang toekennen en de passende mate van reglementering, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Het feit dat de ene lidstaat minder strenge bepalingen vaststelt dan de andere, betekent niet dat de bepalingen van laatstgenoemde lidstaat onevenredig en dus onverenigbaar met het Unierecht zijn.

(19)

Wat de bescherming van de volksgezondheid betreft, moet overeenkomstig artikel 168, lid 1, VWEU bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid worden verzekerd. Deze richtlijn is volledig in overeenstemming met die doelstelling.

(20)

De lidstaten moeten, om ervoor te zorgen dat de bepalingen die zij vaststellen en de wijzigingen die zij aan bestaande bepalingen aanbrengen, evenredig zijn, rekening houden met de criteria voor de beoordeling van de evenredigheid en de aanvullende criteria die relevant zijn voor de gereglementeerde beroepen die worden geanalyseerd. Wanneer een lidstaat voornemens is een beroep te reglementeren of bestaande regels te wijzigen, moet rekening worden gehouden met de aard van de risico’s die verbonden zijn aan de nagestreefde doelstellingen van algemeen belang, met name de risico’s voor afnemers van diensten, waaronder consumenten, voor beroepsbeoefenaars of voor derden. Verder dient eraan te worden herinnerd dat er op het gebied van professionele diensten gewoonlijk sprake is van een asymmetrie van informatie tussen consumenten en beroepsbeoefenaars, aangezien beroepsbeoefenaars verregaande technische bekwaamheden hebben waarover de consument niet noodzakelijkerwijs beschikt.

(21)

Vereisten in verband met beroepskwalificaties mogen alleen als noodzakelijk worden beschouwd wanneer de bestaande maatregelen, zoals het recht inzake productveiligheid of het consumentenrecht, niet geschikt of werkelijk doeltreffend kunnen worden geacht om de nagestreefde doelstelling te bereiken.

(22)

Om aan het evenredigheidsbeginsel te voldoen, moet een maatregel geschikt zijn om de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling te waarborgen. Een maatregel mag alleen geschikt worden geacht om de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling te waarborgen, wanneer hij daadwerkelijk ertoe strekt die doelstelling op coherente en stelselmatige wijze te verwezenlijken, bijvoorbeeld wanneer soortgelijke risico’s in verband met bepaalde activiteiten op een vergelijkbare wijze worden aangepakt en eventuele uitzonderingen op de desbetreffende beperkingen overeenkomstig de vastgestelde doelstelling worden toegepast. Bovendien moet de nationale maatregel effectief bijdragen aan de verwezenlijking van het nagestreefde doel, zodat hij, als hij geen effect heeft op de rechtvaardigingsgrond, niet als geschikt mag worden beschouwd.

(23)

De lidstaten moeten naar behoren rekening houden met de algemene impact van de maatregel op het vrije verkeer van personen en diensten in de Unie, op de keuzemogelijkheden voor de consument en op de kwaliteit van de dienstverlening. Op basis hiervan dienen de lidstaten in het bijzonder na te gaan of de omvang van de beperking van de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen evenredig is aan het belang van de nagestreefde doelstellingen en de verwachte voordelen.

(24)

De lidstaten moeten de betrokken nationale maatregel vergelijken met alternatieve en minder beperkende middelen die tot het bereiken van hetzelfde doel zouden leiden, maar minder beperkingen zouden opleggen. Wanneer de maatregelen enkel worden gerechtvaardigd door de bescherming van consumenten en wanneer de vastgestelde risico’s uitsluitend verband houden met de verhouding tussen de beroepsbeoefenaar en de consument en dus geen negatieve gevolgen hebben voor derden, moeten de lidstaten beoordelen of de doelstelling ervan kan worden bereikt met minder beperkende maatregelen dan het voorbehouden van activiteiten aan beroepsbeoefenaars. Als de consumenten bijvoorbeeld op redelijke wijze kunnen kiezen tussen gebruikmaking van de diensten van gekwalificeerde beroepsbeoefenaars of niet, moet worden gebruikgemaakt van minder beperkende maatregelen, zoals bescherming van de beroepstitel of inschrijving in een beroepsregister. Reglementering door middel van voorbehouden activiteiten en een beschermde beroepstitel moet worden overwogen wanneer de maatregelen tot doel hebben te voorkomen dat de doelstellingen van algemeen belang, bijvoorbeeld op het gebied van de volksgezondheid, ernstig in gevaar worden gebracht.

(25)

Wanneer dit relevant is in het licht van de aard en de inhoud van de maatregel in kwestie, moeten de lidstaten eveneens rekening houden met de volgende elementen: het verband tussen de omvang van de beroepsactiviteiten die onder een beroep vallen en de vereiste beroepskwalificatie; de complexiteit van de taken, met name wat betreft het niveau, de aard en de duur van de vereiste opleiding of ervaring; het bestaan van verschillende trajecten om de beroepskwalificatie te verkrijgen; de vraag of de aan bepaalde beroepsbeoefenaars voorbehouden activiteiten met andere beroepsbeoefenaars kunnen worden gedeeld; en de mate van zelfstandigheid bij de uitoefening van een gereglementeerd beroep, in het bijzonder wanneer de met een gereglementeerd beroep verband houdende activiteiten worden uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van een naar behoren gekwalificeerde beroepsbeoefenaar.

(26)

Deze richtlijn houdt rekening met de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en draagt bij aan de goede werking van de interne markt, inclusief in de digitale omgeving. Gezien de snelle technologische veranderingen en wetenschappelijke ontwikkelingen kan het voor een aantal beroepen, met name voor langs elektronische weg verleende professionele diensten, van groot belang zijn dat de toegangsvereisten worden geactualiseerd. Wanneer een lidstaat een beroep reglementeert, moet er rekening mee worden gehouden dat wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen de asymmetrie van informatie tussen beroepsbeoefenaars en consumenten kunnen verkleinen of vergroten. Indien de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen een hoog risico voor de doelstellingen van algemeen belang inhouden, is het aan de lidstaten om, indien nodig, beroepsbeoefenaars aan te moedigen gelijke tred te houden met deze ontwikkelingen.

(27)

De lidstaten moeten de omstandigheden waarin de maatregel wordt vastgesteld en uitgevoerd, alomvattend beoordelen en moeten met name nagaan wat het effect is wanneer de nieuwe of gewijzigde bepalingen worden gecombineerd met andere vereisten die de toegang tot of de uitoefening van het beroep beperken. De toegang tot en de uitoefening van bepaalde activiteiten kunnen afhankelijk zijn van de naleving van diverse vereisten, zoals die betreffende de organisatie van het beroep, verplicht lidmaatschap van een beroepsorganisatie of -orgaan, beroepsethiek, toezicht en aansprakelijkheid. Derhalve moeten de lidstaten bij de beoordeling van het effect van de nieuwe of gewijzigde bepalingen rekening houden met de bestaande vereisten, inclusief permanente beroepsontwikkeling, verplicht lidmaatschap van een beroepsorganisatie of -orgaan, registratie- of vergunningsregelingen, kwantitatieve beperkingen, specifieke vereisten inzake rechtsvorm en deelneming, territoriale beperkingen, multidisciplinaire beperkingen en incompatibiliteitsregels, vereisten inzake verzekering, vereisten inzake talenkennis, voor zover nodig voor de uitoefening van het beroep, vereisten inzake vaste minimum- of maximumtarieven, en vereisten inzake reclame.

(28)

De invoering van aanvullende vereisten kan geschikt zijn om de doelstellingen van algemeen belang te realiseren. Het loutere feit dat het afzonderlijke of gecombineerde effect ervan moet worden beoordeeld, betekent niet dat deze vereisten op het eerste gezicht onevenredig zijn. De verplichting permanente beroepsontwikkeling te volgen kan bijvoorbeeld geschikt zijn om te garanderen dat beroepsbeoefenaars gelijke tred houden met de ontwikkelingen op hun terrein, zolang er geen discriminerende en onevenredige voorwaarden mee worden vastgesteld die nadelig zijn voor nieuwkomers. Op dezelfde manier kan verplicht lidmaatschap van een beroepsorganisatie of -orgaan als passend worden beschouwd als het waarborgen van de doelstellingen van algemeen belang in kwestie door de overheid is toevertrouwd aan die beroepsorganisaties of -organen, bijvoorbeeld wat het toezicht op de legitieme uitoefening van het beroep betreft of de organisatie van of het toezicht op de doorlopende beroepsopleiding. Als de onafhankelijkheid van een beroep niet adequaat op een andere manier kan worden gegarandeerd, kunnen de lidstaten de toepassing van waarborgen overwegen, bijvoorbeeld de deelneming van personen buiten het beroep beperken of bepalen dat de meerderheid van de stemrechten in handen moet zijn van personen die het beroep uitoefenen, mits deze waarborgen niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstelling van algemeen belang te beschermen. De lidstaten kunnen overwegen vereisten inzake minimum- en/of maximumtarieven vast te stellen waar dienstverleners aan moeten voldoen, met name voor diensten waarbij dit nodig is met het oog op de doeltreffende toepassing van het beginsel van de vergoeding van kosten, op voorwaarde dat de beperking in kwestie evenredig is en, indien nodig, in afwijkingen van de minimum- en/of maximumtarieven wordt voorzien. Als de invoering van aanvullende vereisten een herhaling is van vereisten die door een lidstaat al zijn ingevoerd in de context van andere regels of procedures, kunnen deze vereisten niet worden beschouwd als evenredig voor het realiseren van de nagestreefde doelstelling.

(29)

Krachtens titel II van Richtlijn 2005/36/EG kunnen de lidstaten aan in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichters die tijdelijk en incidenteel een beroep uitoefenen niet de door die richtlijn verboden vereisten of beperkingen opleggen, zoals de verplichting een vergunning te hebben van, zich te registreren bij of lid te zijn van een beroepsorganisatie of -orgaan, of het moeten hebben van vertegenwoordigers op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst, met het oog op de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep. De lidstaten kunnen dienstverrichters die tijdelijk diensten willen verrichten, indien nodig, verplichten informatie te verstrekken in de vorm van een schriftelijke verklaring die moet worden ingediend vóór de eerste dienst wordt verleend en deze verklaring jaarlijks te hernieuwen. Teneinde het verrichten van professionele diensten te vereenvoudigen, moet derhalve worden herhaald, rekening houdend met het tijdelijke of incidentele karakter van de dienst, dat vereisten zoals een automatische tijdelijke registratie of het pro-formalidmaatschap van een beroepsorganisatie of -orgaan, voorafgaande verklaringen en vereisten betreffende documenten, alsook de betaling van een vergoeding of kosten, evenredig moeten zijn. Deze vereisten mogen geen buitensporige belasting vormen voor dienstverrichters en mogen de uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting niet belemmeren of minder aantrekkelijk maken. De lidstaten moeten met name beoordelen of de vereiste om bepaalde informatie en documenten overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG te verstrekken en de mogelijkheid om nadere details te verkrijgen door middel van administratieve samenwerking tussen de lidstaten via het Informatiesysteem interne markt (IMI) evenredig zijn en afdoende om een serieus risico van omzeiling van de geldende regels door dienstverrichters te voorkomen. De onderhavige richtlijn mag evenwel niet van toepassing zijn op maatregelen die beogen te waarborgen dat de toepasselijke regels op het gebied van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden worden nageleefd.

(30)

Zoals bevestigd door vaste rechtspraak behoren de menselijke gezondheid en het menselijk leven tot de prioritaire, door het VWEU beschermde belangen. Dit betekent dat de lidstaten terdege rekening moeten houden met de doelstelling van het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid bij het beoordelen van de vereisten voor beroepen in de gezondheidszorg, zoals voorbehouden activiteiten, beschermde beroepstitels, professionele bij- en nascholing of regels met betrekking tot de organisatie van het beroep, beroepsethiek en toezicht, met inachtneming van de minimumopleidingseisen die zijn neergelegd in Richtlijn 2005/36/EG. De lidstaten moeten met name waarborgen dat de reglementering van beroepen in de gezondheidszorg, die implicaties hebben voor de volksgezondheid en de veiligheid van de patiënt, evenredig is en bijdraagt tot het garanderen van toegang tot gezondheidszorg, hetgeen in het Handvest als een grondrecht opgenomen is, alsook van een veilige, kwalitatief hoogwaardige en doeltreffende gezondheidszorg voor de burgers op hun grondgebied. Bij het vaststellen van beleid voor gezondheidszorgdiensten moet rekening worden gehouden met de noodzaak om de toegankelijkheid, een hoge kwaliteit van diensten en een adequate en veilige bevoorrading met geneesmiddelen te waarborgen in overeenstemming met de behoeften op het gebied van de volksgezondheid op het grondgebied van de lidstaat in kwestie, alsook met de noodzaak om de professionele onafhankelijkheid van gezondheidswerkers te waarborgen. Wat betreft de rechtvaardiging voor de reglementering van beroepen in de gezondheidszorg dienen de lidstaten rekening te houden met de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren, inclusief toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg voor burgers, en de adequate en veilige bevoorrading met geneesmiddelen, met inachtneming van de in artikel 1 van deze richtlijn bedoelde beoordelingsmarge.

(31)

Het is voor de goede werking van de interne markt van cruciaal belang dat de lidstaten burgers, representatieve verenigingen en andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van de sociale partners, informeren voordat zij nieuwe vereisten invoeren of bestaande vereisten wijzigen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken. De lidstaten moeten overleggen met alle betrokken partijen en hun de gelegenheid geven hun standpunten kenbaar te maken. In voorkomend geval en voor zover passend, moeten de lidstaten openbare raadplegingen houden in overeenstemming met de nationale procedures.

(32)

De lidstaten moeten bovendien ten volle rekening houden met het recht van burgers op toegang tot de rechter, zoals gegarandeerd door artikel 47 van het Handvest en artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Hieruit volgt dat de nationale rechtbanken, overeenkomstig de in het nationale recht neergelegde procedures en de grondwettelijke beginselen, de evenredigheid moeten kunnen beoordelen van vereisten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, teneinde iedere natuurlijke of rechtspersoon het recht te garanderen om daadwerkelijk in rechte op te komen tegen beperkingen van de vrijheid een beroep te kiezen, de vrijheid van vestiging en de vrije dienstverrichting.

(33)

Voor de uitwisseling van informatie over beste praktijken moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om het delen van adequate en regelmatig geactualiseerde informatie over de reglementering van beroepen met andere lidstaten, inclusief over de effecten van deze reglementering, aan te moedigen. De Commissie moet deze uitwisseling faciliteren.

(34)

Teneinde de transparantie te verbeteren en een evenredigheidsbeoordeling op basis van vergelijkbare criteria te bevorderen, moet de door de lidstaten verstrekte informatie, onverminderd artikel 346 VWEU, gemakkelijk toegankelijk zijn in de databank met gereglementeerde beroepen, zodat andere lidstaten en belanghebbende partijen bij de Commissie en de desbetreffende lidstaat opmerkingen kunnen maken. De Commissie houdt naar behoren rekening met die opmerkingen in het samenvattend verslag dat zij overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG opstelt.

(35)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de waarborging van de deugdelijke werking van de interne markt en het vermijden van onevenredige beperkingen voor de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld voor een gemeenschappelijk kader om voorafgaand aan de invoering van nieuwe of de wijziging van bestaande wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, de evenredigheid van die bepalingen te beoordelen, met het oog op het waarborgen van de goede werking van de interne markt, waarbij een hoog niveau van consumentenbescherming wordt gegarandeerd. Zij laat de bevoegdheid van de lidstaten, bij het ontbreken van harmonisatie, en de discretionaire ruimte van de lidstaten om te beslissen of en hoe een beroep wordt gereglementeerd, onverlet, zolang de beginselen van non-discriminatie en evenredigheid in acht worden genomen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de toegang tot of de uitoefening, dan wel één van de wijzen van uitoefening, van een gereglementeerd beroep beperken, met inbegrip van het voeren van beroepstitels en de beroepsactiviteiten die een dergelijke titel toelaat, en die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/36/EG vallen.

2.   Wanneer specifieke vereisten betreffende de reglementering van een bepaald beroep zijn vastgelegd in een afzonderlijke handeling van de Unie die de lidstaten geen keuze laat ten aanzien van de precieze wijze waarop deze vereisten moeten worden omgezet in nationaal recht, zijn de overeenkomstige bepalingen van deze richtlijn niet van toepassing.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van Richtlijn 2005/36/EG.

Daarnaast wordt verstaan onder:

a)

„beschermde beroepstitel”: een vorm van reglementering van een beroep waarbij het voeren van een titel in het kader van een beroepsactiviteit of een geheel van beroepsactiviteiten uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een specifieke beroepskwalificatie, en het onterecht voeren van die titel aanleiding geeft tot sancties;

b)

„voorbehouden activiteiten”: een vorm van reglementering van een beroep waarbij de toegang tot een beroepsactiviteit of een geheel van beroepsactiviteiten uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect wordt voorbehouden aan de beoefenaars van een gereglementeerd beroep die een specifieke beroepskwalificatie bezitten, ook wanneer de activiteit wordt gedeeld met andere gereglementeerde beroepen.

Artikel 4

Ex-antebeoordeling van nieuwe maatregelen en toezicht

1.   De lidstaten verrichten voorafgaand aan de invoering van nieuwe of de wijziging van bestaande wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, een evenredigheidsbeoordeling in overeenstemming met de voorschriften van deze richtlijn.

2.   De omvang van de in lid 1 vermelde beoordeling is evenredig met de aard, de inhoud en de effecten van de bepaling.

3.   De in lid 1 bedoelde bepalingen gaan vergezeld van een toelichting die dusdanig gedetailleerd is dat op basis daarvan de naleving van het evenredigheidsbeginsel kan worden beoordeeld.

4.   De redenen waarom een in lid 1 bedoelde bepaling gerechtvaardigd en evenredig wordt geacht, worden met kwalitatieve en, indien mogelijk en relevant, kwantitatieve elementen onderbouwd.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde beoordeling op objectieve en onafhankelijke wijze wordt uitgevoerd.

6.   De lidstaten controleren, na de vaststelling van nieuwe of gewijzigde wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, of deze bepalingen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel, daarbij naar behoren rekening houdend met de ontwikkelingen die zich sinds de vaststelling van de desbetreffende bepalingen hebben voorgedaan.

Artikel 5

Non-discriminatie

Bij de invoering van nieuwe of de wijziging van bestaande wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, zorgen de lidstaten ervoor dat deze bepalingen direct noch indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit of woonplaats.

Artikel 6

Rechtvaardiging uit hoofde van doelstellingen van algemeen belang

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voorgenomen invoering of wijziging van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, gerechtvaardigd is uit hoofde van doelstellingen van algemeen belang.

2.   De lidstaten gaan met name na of de in lid 1 bedoelde bepalingen objectief gerechtvaardigd zijn op grond van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid, dan wel uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang, zoals de handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel; de bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers; het waarborgen van een goede rechtsbedeling; het waarborgen van de eerlijkheid van handelstransacties; de bestrijding van fraude en het voorkomen van belastingontduiking en -ontwijking, en het waarborgen van de doeltreffendheid van het fiscale toezicht; de veiligheid van het vervoer; de bescherming van het milieu en het stedelijk milieu; diergezondheid; intellectuele eigendom; de bescherming en instandhouding van het nationaal historisch en artistiek erfgoed; doelstellingen van het sociaal beleid; en doelstellingen van het cultuurbeleid.

3.   Redenen van zuiver economische aard of zuiver administratieve redenen vormen geen dwingende redenen van algemeen belang die een beperking van de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen rechtvaardigen.

Artikel 7

Evenredigheid

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen ingevoerde wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken, en de wijzigingen die zij ten aanzien van bestaande bepalingen aanbrengen, geschikt zijn om de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling te waarborgen en niet verder gaan dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

2.   Daartoe houden de lidstaten, alvorens de in lid 1 bedoelde bepalingen vast te stellen, rekening met:

a)

de aard van de risico’s die verbonden zijn aan de nagestreefde doelstellingen van algemeen belang, met name de risico’s voor afnemers van diensten, met inbegrip van consumenten, voor beroepsbeoefenaars of voor derden;

b)

de vraag of bestaande voorschriften van specifieke of meer algemene aard, zoals die welke zijn neergelegd in het recht inzake productveiligheid of het consumentenrecht, ontoereikend zijn om de nagestreefde doelstelling te bereiken;

c)

de vraag of de bepaling geschikt is in die zin dat zij passend is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en of zij daadwerkelijk op coherente en stelselmatige wijze aan die doelstelling beantwoordt en dus gericht is op de risico’s die op soortgelijke wijze als bij vergelijkbare activiteiten zijn vastgesteld;

d)

de effecten op het vrije verkeer van personen en diensten in de Unie, op de keuzemogelijkheden voor de consument en op de kwaliteit van de dienstverlening;

e)

de mogelijkheid gebruik te maken van minder beperkende maatregelen om de doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken; voor de toepassing van dit punt beoordelen de lidstaten — wanneer de bepalingen alleen worden gerechtvaardigd door de bescherming van consumenten en wanneer de vastgestelde risico’s uitsluitend verband houden met de verhouding tussen de beroepsbeoefenaar en de consument en derhalve geen negatieve gevolgen hebben voor derden — met name of de doelstelling kan worden bereikt door middel van minder beperkende middelen dan het voorbehouden van activiteiten;

f)

het effect van nieuwe of gewijzigde bepalingen, in combinatie met andere bepalingen die de toegang tot of de uitoefening van het beroep beperken, en met name de vraag hoe de nieuwe of de gewijzigde bepalingen, in combinatie met andere vereisten, bijdragen tot het bereiken van dezelfde doelstelling van algemeen belang en of zij daarvoor noodzakelijk zijn.

De lidstaten besteden ook aandacht aan de volgende elementen, indien relevant voor de aard en de inhoud van de bepaling die wordt ingevoerd of gewijzigd:

a)

het verband tussen de omvang van de activiteiten die onder een beroep vallen of daaraan zijn voorbehouden en de vereiste beroepskwalificatie;

b)

het verband tussen de complexiteit van de taken in kwestie en de noodzaak dat degenen die ze uitvoeren over specifieke beroepskwalificaties beschikken, met name wat betreft het niveau, de aard en de duur van de vereiste opleiding of ervaring;

c)

de mogelijkheid om de beroepskwalificatie via alternatieve trajecten te verkrijgen;

d)

de vraag of en waarom de aan bepaalde beroepen voorbehouden activiteiten al dan niet met andere beroepen kunnen worden gedeeld;

e)

de mate van zelfstandigheid bij de uitoefening van een gereglementeerd beroep en de gevolgen van organisatorische en toezichtregelingen voor de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling, in het bijzonder wanneer de met een gereglementeerd beroep verband houdende activiteiten worden uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van een naar behoren gekwalificeerde beroepsbeoefenaar;

f)

de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen die de asymmetrie van informatie tussen beroepsbeoefenaars en consumenten daadwerkelijk kunnen verkleinen of vergroten.

3.   Voor de toepassing van lid 2, eerste alinea, onder f), beoordelen de lidstaten het effect van de nieuwe of gewijzigde bepaling wanneer die wordt gecombineerd met een of meer vereisten, rekening houdend met het feit dat een dergelijk effect zowel positief als negatief kan zijn, en in het bijzonder de volgende elementen:

a)

voorbehouden activiteiten, beschermde beroepstitel of een andere vorm van reglementering in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG;

b)

verplichtingen om permanente beroepsontwikkeling te volgen;

c)

regels betreffende de organisatie van het beroep, beroepsethiek en toezicht;

d)

verplicht lidmaatschap van een beroepsorganisatie of -orgaan alsmede registratie- of vergunningsregelingen, met name wanneer die vereisten het bezit van een specifieke beroepskwalificatie impliceren;

e)

kwantitatieve beperkingen, met name vereisten op grond waarvan het aantal vergunningen voor de uitoefening van een beroep wordt beperkt dan wel een minimum- of maximumaantal werknemers, leidinggevenden of vertegenwoordigers in het bezit van specifieke beroepskwalificaties wordt vastgesteld;

f)

specifieke vereisten inzake rechtsvorm of vereisten die verband houden met de deelneming in of het bestuur van een onderneming, voor zover deze vereisten rechtstreeks gekoppeld zijn aan de uitoefening van het gereglementeerde beroep;

g)

territoriale beperkingen, onder meer wanneer het beroep in delen van het grondgebied van een lidstaat anders is gereglementeerd dan in andere delen;

h)

vereisten op grond waarvan het gezamenlijk of in partnerschap uitoefenen van een gereglementeerd beroep wordt beperkt, alsmede incompatibiliteitsregels;

i)

vereisten inzake verzekering of andere individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid;

j)

vereisten inzake talenkennis, voor zover nodig voor de uitoefening van het beroep;

k)

vereisten inzake vaste minimum- en/of maximumtarieven;

l)

vereisten inzake reclame.

4.   Alvorens nieuwe bepalingen in te voeren of bestaande bepalingen te wijzigen, waarborgen de lidstaten daarnaast de conformiteit met het evenredigheidsbeginsel van specifieke vereisten met betrekking tot de tijdelijke of incidentele verrichting van diensten, zoals bedoeld in titel II van Richtlijn 2005/36/EG, waaronder:

a)

automatische tijdelijke registratie bij of pro-formalidmaatschap van een beroepsorganisatie of -orgaan, zoals bedoeld in artikel 6, eerste alinea, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG;

b)

een van tevoren af te leggen verklaring op grond van artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2005/36/EG, documenten die vereist zijn op grond van lid 2 van dat artikel, of enig ander equivalent vereiste;

c)

de betaling van een vergoeding, of van kosten, voor administratieve procedures, die verband houdt of houden met de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen en die voor rekening komt of komen van de dienstverrichter.

Dit lid is niet van toepassing op maatregelen die zijn ontworpen om de conformiteit te waarborgen met de toepasselijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die de lidstaten overeenkomstig het Unierecht toepassen.

5.   Indien de bepalingen waarnaar in dit artikel wordt verwezen, betrekking hebben op de reglementering van beroepen in de gezondheidszorg en gevolgen hebben voor de veiligheid van de patiënt, houden de lidstaten rekening met de doelstelling te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid.

Artikel 8

Informatie en betrokkenheid van belanghebbenden

1.   De lidstaten stellen via daartoe geëigende middelen informatie beschikbaar aan burgers, afnemers van diensten en andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van degenen die geen beoefenaars zijn van het betrokken beroep, voordat zij nieuwe wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen invoeren of bestaande bepalingen wijzigen die de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen beperken.

2.   De lidstaten overleggen op gepaste wijze met alle betrokken partijen en geven hun de gelegenheid hun standpunten kenbaar te maken. In voorkomend geval en voor zover gepast, houden de lidstaten openbare raadplegingen in overeenstemming met de nationale procedures.

Artikel 9

Effectieve beroepsmogelijkheden

De lidstaten zorgen ervoor dat er effectieve beroepsmogelijkheden beschikbaar zijn ten aanzien van de onder deze richtlijn vallende aangelegenheden, in overeenstemming met de in de nationale wetgeving vastgelegde procedures.

Artikel 10

Uitwisseling van informatie tussen lidstaten

1.   Met het oog op de doeltreffende toepassing van deze richtlijn nemen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten over onder deze richtlijn vallende aangelegenheden, alsmede over de specifieke wijze waarop zij een beroep reglementeren of over de gevolgen van die reglementering, aan te moedigen. De Commissie faciliteert deze uitwisseling van informatie.

2.   De lidstaten delen de Commissie mee welke overheidsautoriteiten verantwoordelijk zijn voor het toezenden en ontvangen van informatie met het oog op de toepassing van lid 1.

Artikel 11

Transparantie

1.   De lidstaten nemen de redenen op grond waarvan zij overeenkomstig deze richtlijn beoordeelde bepalingen gerechtvaardigd en evenredig achten, en die zij samen met die bepalingen op grond van artikel 59, lid 5, van Richtlijn 2005/36/EG aan de Commissie moeten meedelen, op in de databank met gereglementeerde beroepen als bedoeld in artikel 59, lid 1, van Richtlijn 2005/36/EG, en deze redenen worden door de Commissie bekendgemaakt.

2.   De lidstaten en andere belanghebbende partijen kunnen opmerkingen indienen bij de Commissie of bij de lidstaat die de bepalingen en de redenen waarom deze gerechtvaardigd en evenredig werden geacht, heeft meegedeeld. Met deze opmerkingen wordt naar behoren rekening gehouden door de Commissie in haar samenvattend verslag op grond van artikel 59, lid 8, van Richtlijn 2005/36/EG.

Artikel 12

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 18 januari 2024 en vervolgens om de vijf jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de uitvoering en de werking van deze richtlijn, waarin zij naast andere aspecten ook ingaat op het toepassingsgebied en de doeltreffendheid ervan.

2.   Het in lid 1 bedoelde verslag gaat zo nodig vergezeld van relevante voorstellen.

Artikel 13

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 30 juli 2020 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitster

L. PAVLOVA


(1)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 43.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 juni 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 juni 2018.

(3)  Arrest van het Hof van Justitie van 30 november 1995, Gebhard, C-55/94, ECLI:EU:C:1995:411, punt 37.

(4)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).