ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 113

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
3 mei 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/670 van de Commissie van 30 april 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen bromuconazool, buprofezin, haloxyfop-P en napropamide ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/671 van de Commissie van 2 mei 2018 tot onderwerping van de invoer van elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie

4

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/672 van de Commissie van 15 december 2016 inzake de regeling voor de verlening van nationale steun op lange termijn aan de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 8419)

10

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/670 VAN DE COMMISSIE

van 30 april 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen bromuconazool, buprofezin, haloxyfop-P en napropamide

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die geacht worden te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(2)

De geldigheidsduur voor de stoffen haloxyfop-P en napropamide verstrijkt op 31 december 2020.

(3)

De geldigheidsduur voor de stoffen bromuconazool en buprofezin verstrijkt op 31 januari 2021.

(4)

Er zijn aanvragen om verlenging van de goedkeuring van de in deze verordening opgenomen werkzame stoffen ingediend overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (3). Om redenen die de aanvrager niet verwijtbaar zijn, zal de goedkeuring van die stoffen waarschijnlijk vervallen voordat over de verlenging van de goedkeuring een beslissing is genomen. Daarom moet de goedkeuringsperiode worden verlengd overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(5)

Gezien de tijd en de middelen die nodig zijn om de beoordeling te voltooien van de aanvragen voor de verlenging van de goedkeuringen van het grote aantal werkzame stoffen waarvan de goedkeuringen tussen 2019 en 2021 verstrijken, is bij Uitvoeringsbesluit C(2016)6104 van de Commissie (4) een werkprogramma overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgesteld waarin soortgelijke werkzame stoffen zijn gegroepeerd en prioriteiten zijn gesteld op basis van veiligheidsrisico's voor de gezondheid van mens en dier of het milieu.

(6)

Aangezien de in deze verordening opgenomen werkzame stoffen niet vallen onder de categorieën waaraan in Uitvoeringsbesluit C(2016)6104 prioriteit wordt gegeven, moet hun goedkeuringsperiode met twee of drie jaar worden verlengd, rekening houdend met de huidige vervaldatum, het feit dat volgens artikel 6, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 het aanvullende dossier van de werkzame stof uiterlijk dertig maanden vóór het verstrijken van de goedkeuring moet worden ingediend, de noodzaak om de verantwoordelijkheden en werkzaamheden evenwichtig over de als rapporteur en corapporteur optredende lidstaten te verdelen en de voor de beoordeling en besluitvorming noodzakelijke beschikbare middelen. De geldigheidsduur voor de werkzame stof buprofezin moet daarom met twee jaar worden verlengd en de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen bromuconazool, haloxyfop-P en napropamide met drie jaar.

(7)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin uiterlijk dertig maanden vóór de respectieve vervaldatum, als vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, geen aanvullend dossier overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 wordt ingediend, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of op de vroegste datum daarna.

(8)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie — wanneer zij bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring is voldaan — de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd. In gevallen waarin de Commissie bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof wordt verlengd, zal de Commissie, wanneer dit aangewezen is, trachten om de vroegst mogelijke toepassingsdatum vast te stellen.

(9)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(4)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 28 september 2016 tot vaststelling van een werkprogramma voor de beoordeling van aanvragen voor de verlenging van goedkeuringen van werkzame stoffen die verstrijken in 2019, 2020 en 2021, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 357 van 29.9.2016, blz. 9).


BIJLAGE

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In rij 309 (haloxyfop-P), zesde kolom (geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door „31 december 2023”.

2)

In rij 310 (napropamide), zesde kolom (geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door „31 december 2023”.

3)

In rij 318 (bromuconazool), zesde kolom (geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door „31 januari 2024”.

4)

In rij 320 (buprofezin), zesde kolom (geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door „31 januari 2023”.


3.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/671 VAN DE COMMISSIE

van 2 mei 2018

tot onderwerping van de invoer van elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de antidumpingbasisverordening”), en met name artikel 14, lid 5,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) („de antisubsidiebasisverordening”), en met name artikel 24, lid 5,

Na kennisgeving aan de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 20 oktober 2017 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) („het bericht van inleiding AD”) de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure („de antidumpingprocedure”) betreffende de invoer in de Unie van elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”); zij deed dit naar aanleiding van een klacht die op 8 september 2017 door de European Bicycle Manufacturers Association („de klager” of „EBMA”) was ingediend namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van elektrische fietsen voor hun rekening nemen.

(2)

Op 21 december 2017 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) („het bericht van inleiding AS”) de inleiding bekendgemaakt van een antisubsidieprocedure („de antisubsidieprocedure”) betreffende de invoer in de Unie van elektrische fietsen van oorsprong uit de VRC; zij deed dit naar aanleiding van een klacht die op 8 november 2017 door de klager was ingediend namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van elektrische fietsen voor hun rekening nemen.

1.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(3)

Voor beide procedures betreft het product waarvan de invoer aan registratie wordt onderworpen („het betrokken product”) rijwielen met trapondersteuning, met een elektrische hulpmotor, van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 8711 60 10 en ex 8711 60 90 (Taric-code 8711609010). Deze GN- en Taric-codes worden slechts ter informatie vermeld.

2.   VERZOEK

(4)

De klager gaf in de klacht aan dat hij van plan was om registratie te verzoeken. De klager heeft op 31 januari 2018 registratieverzoeken ingediend op grond van artikel 14, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 24, lid 5, van de antisubsidiebasisverordening. Hierin verzoekt hij de invoer van het betrokken product aan registratie te onderwerpen, zodat vervolgens met ingang van de datum van registratie op die ingevoerde producten maatregelen kunnen worden toegepast, mits aan alle voorwaarden van de basisverordeningen is voldaan.

3.   GRONDEN VOOR REGISTRATIE

(5)

Volgens artikel 14, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 24, lid 5, van de antisubsidiebasisverordening kan de Commissie de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat later met ingang van de datum van registratie op de betrokken producten maatregelen kunnen worden toegepast, mits aan alle voorwaarden van de basisverordeningen is voldaan. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen.

(6)

Volgens de klager is registratie gerechtvaardigd omdat het betrokken product met dumping en subsidiëring wordt ingevoerd. De bedrijfstak van de Unie wordt aanzienlijke schade toegebracht door een versnelling van de laaggeprijsde invoer, die de corrigerende werking van eventuele definitieve rechten zal ondermijnen doordat zij de mogelijkheid biedt om voorafgaand aan het verkoopseizoen van 2018 voorraden aan te leggen.

(7)

De Commissie heeft het verzoek getoetst aan artikel 10, lid 4, van de antidumpingbasisverordening en artikel 16, lid 4, van de antisubsidiebasisverordening.

(8)

Wat het gedeelte van het verzoek over dumping betreft, is zij nagegaan of de importeurs, gezien de omvang van de dumping en de vermeende of vastgestelde schade, van de dumping op de hoogte waren of hadden moeten zijn. Daarnaast heeft zij onderzocht of er sprake was van een aanzienlijke toename van de invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin deze plaatsvond en andere omstandigheden, de corrigerende werking van het toe te passen definitieve antidumpingrecht naar alle waarschijnlijkheid ernstig zal ondermijnen.

(9)

Wat het gedeelte van het verzoek over subsidies betreft, is de Commissie nagegaan of er kritieke omstandigheden bestaan waarin het betrokken gesubsidieerde product moeilijk te herstellen schade veroorzaakt doordat het, met steun van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, in een betrekkelijk kort tijdvak massaal wordt ingevoerd, en of het, om herhaling van dergelijke schade te voorkomen, nodig wordt geacht met terugwerkende kracht compenserende rechten op de invoer van deze producten in te stellen.

3.1.   Kennis van dumping bij importeurs, omvang van dumping en vermeende schade

(10)

Wat de dumping betreft, beschikt de Commissie in dit stadium over voldoende bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het betrokken product met dumping uit de VRC wordt ingevoerd. De klager heeft met name bewijsmateriaal verstrekt over de normale waarde op basis van de binnenlandse prijzen en de keuze van Zwitserland overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de antidumpingbasisverordening.

(11)

Het bewijs van dumping is gebaseerd op een vergelijking van de aldus vastgestelde normale waarde met de prijs (af fabriek) van het betrokken product bij uitvoer naar de Unie. Algemeen genomen en gezien de hoogte van de vermeende dumpingmarges, die uiteenlopen van 193 % tot 430 %, wijst het bewijsmateriaal er in dit stadium in voldoende mate op dat de producenten-exporteurs zich schuldig maken aan dumping.

(12)

Die gegevens waren te vinden in het bericht van inleiding van deze procedure, dat op 20 oktober 2017 is bekendgemaakt.

(13)

Giant, een met een producent-exporteur verbonden importeur, voerde aan dat de opening van een antidumpingonderzoek niet voldoende was om te concluderen dat importeurs van de dumping op de hoogte waren.

(14)

Door de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie is het bericht van inleiding een openbaar document dat voor alle importeurs toegankelijk is. Bovendien hebben importeurs, als belanghebbenden bij het onderzoek, toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van de klacht. Daarom is de Commissie van oordeel dat de importeurs ten laatste op dat tijdstip van de beweerde dumpingpraktijken, de omvang daarvan en de vermeende schade op de hoogte waren of hadden moeten zijn.

(15)

Dezelfde belanghebbende voerde aan dat van een importeur niet kan worden verwacht dat hij op de hoogte is van de toepassing van artikel 2, lid 7, van de antidumpingbasisverordening, en nog minder dat hij de normale waarde anticipeert in vergelijking waarmee de Chinese uitvoerprijzen naar de Unie zouden moeten worden beoordeeld.

(16)

De Commissie merkte op dat de toepassing van artikel 2, lid 7, van de antidumpingbasisverordening in de klacht was vermeld en verwees hier ook in het bericht van inleiding naar.

(17)

De klacht bevatte tevens voldoende bewijsmateriaal voor de vermeende schade, met een marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie dat scherp daalde van 42,5 % in 2014 tot 28,6 % in de voor de klacht gebruikte periode, een lage en verder afnemende winstgevendheid van 3,4 % van de omzet in 2014 tot 2,1 % in de voor de klacht gebruikte periode, en berekeningen van het prijsbederf die varieerden van 153 % tot 206 %.

(18)

De Commissie concludeerde dus dat wat het gedeelte van het verzoek over dumping betreft aan het eerste criterium voor registratie was voldaan.

3.2.   Aanzienlijke toename van invoer

(19)

Op basis van gegevens van Eurostat kan geen volledige analyse worden gemaakt van de ontwikkeling van de invoer van elektrische fietsen in de Unie. Dit komt doordat het onderzoektijdvak in oktober 2016 begint, terwijl naar schatting 99 % van de invoer van elektrische fietsen tot januari 2017 werd ingedeeld onder een GN-code die betrekking had op andere producten.

(20)

In deze context heeft de klager gedetailleerde cijfers verstrekt die gebaseerd zijn op Chinese douanegegevens over de uitvoer van januari 2014 tot en met februari 2018. Op basis van de opmerkingen van belanghebbenden en een combinatie van statistieken was de Commissie van oordeel dat er een vertraging van twee maanden zit tussen de uitvoer uit de VRC en de invoer in de Unie.

(21)

In haar analyse was de Commissie derhalve van mening dat de Chinese douanegegevens over de uitvoer voldoende voorlopig bewijsmateriaal vormden voor de invoer in de Unie, rekening houdend met een vertraging van twee maanden voor de verzending. Om de omvang van de invoer tijdens het onderzoektijdvak te bepalen (d.w.z. van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017) heeft de Commissie dus gebruikgemaakt van de Chinese uitvoergegevens tussen augustus 2016 en juli 2017.

(22)

Het uitvoervolume uit de VRC naar de Unie nam van november 2017 tot en met februari 2018 met 82 % toe in vergelijking met de periode van november 2016 tot en met februari 2017. Bovendien lag het gemiddelde maandelijkse uitvoervolume uit de VRC naar de Unie in de periode van november 2017 tot en met februari 2018 64 % hoger dan het gemiddelde maandelijkse invoervolume in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Volgens de Commissie bleek uit deze cijfers dat de invoer aanzienlijk was toegenomen.

(23)

Een aantal niet-verbonden importeurs en Giant voerden aan dat de ruwe gegevens over de uitvoer uit China, waarop de klager zich baseerde om zijn verzoek tot registratie te onderbouwen, in het niet-vertrouwelijke dossier moeten worden vermeld om de mate van betrouwbaarheid van de bron en van de verstrekte gegevens te kunnen bepalen. De importeurs voeren aan dat de gebruikte codes niet werden vermeld en dat er ook andere producten onder zouden kunnen vallen.

(24)

De klager heeft aan de Commissie de gedetailleerde statistieken verstrekt waarmee hij zijn verzoek onderbouwde. De bekendmaking van deze gegevens zou inbreuk maken op auteursrechten. In de niet-vertrouwelijke versie van het verzoek zijn door de klager echter de geaggregeerde uitvoercijfers per maand en per jaar verstrekt. De klager gaf eveneens aan dat de bron de Chinese douane was, vermeldde de gebruikte codes en lichtte toe met welke methode hij andere producten dan het betrokken product had uitgesloten. De bron was dus bekend en tegen betaling openbaar toegankelijk. Bovendien werden deze gegevens in grote lijnen bevestigd door de Eurostat-gegevens die voor de periode beschikbaar zijn. Geen enkele andere belanghebbende heeft alternatieve gegevens of een alternatieve methode voorgesteld. In die omstandigheden, en gezien de mate van openbaarheid van de geaggregeerde gegevens en de methode in het niet-vertrouwelijke dossier, is de Commissie van mening dat de oorspronkelijke gegevens voor de belanghebbenden niet noodzakelijk zijn om hun rechten van verdediging uit te oefenen. Daarom moest dit argument worden afgewezen.

(25)

Een aantal niet-verbonden importeurs voerde verder aan dat het aanleggen van voorraden niet mogelijk was vanwege de lange aanlooptijd tussen ontwerp en levering. In dit verband was de Commissie van mening dat de aanlooptijd tussen het ontwerpen van een elektrische fiets en de daadwerkelijke levering geen belemmering vormde om voorraden van een reeds ontworpen elektrische fiets aan te leggen, vooral gezien de in de klacht verstrekte informatie met betrekking tot de reservecapaciteit in de VRC. Bovendien boden de beschikbare statistische gegevens steun voor de stelling dat er sprake was van een aanzienlijke toename van de invoer. Daarom werd het argument afgewezen.

(26)

Een aantal niet-verbonden importeurs en Giant ontkenden dat de toename van de Chinese uitvoer als bewijs kon gelden voor een verdere aanzienlijke toename van de invoer, en voerden aan dat de toename het seizoensgebonden karakter van de verkoop van elektrische fietsen weerspiegelde. De Commissie was van oordeel dat een vergelijking op jaarbasis niet door seizoensgebonden effecten werd beïnvloed, en toonde met bewijsmateriaal aan dat het invoervolume na de inleiding van de zaak met 82 % was toegenomen. Daarom werd het argument afgewezen.

(27)

Giant ontkende dat de toename van de invoer aanzienlijk was en beweerde dat de toename lager was dan of gelijke tred hield met de algemene groei van de vraag naar elektrische fietsen in de Unie. Giant citeerde uit publicaties van de Confederatie van de Europese fietsindustrie („CONEBI”), die deze groei raamde op 22,2 % in 2016 in vergelijking met 2015, en van EBMA, de klager, die de groei voor 2017 ten opzichte van 2016 raamde op 23 %. Volgens Giant was oktober 2017 het moment waarop de toename van de invoer echt begon. Giant berekende op basis van Eurostat-invoergegevens dat de invoer van elektrische fietsen tussen oktober 2017 en januari 2018 met 8,7 % was toegenomen.

(28)

De Commissie merkt op dat Giant aangaf dat de termijn voor verzending tussen de uitvoer uit de VRC en de invoer in de Unie „ten minste één of twee maanden” bedroeg. Dit betekent dat de invoer in oktober 2017 overeenkwam met de uitvoer uit China in augustus 2017, vóór de opening van het onderzoek. Bovendien lag het gemiddelde maandelijkse uitvoervolume uit de VRC naar de Unie tijdens de periode van augustus 2017 tot en met februari 2018 36 % hoger dan het gemiddelde maandelijkse invoervolume in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Bij dit groeicijfer wordt de zeer aanzienlijke toename van de invoer die al had plaatsgevonden tijdens het onderzoektijdvak niet meegerekend, en toch ligt het ruim boven de groeicijfers voor de marktvraag in de Unie in 2016 en 2017.

(29)

Daarom concludeerde de Commissie dat voor het gedeelte van het verzoek over dumping eveneens aan het tweede criterium voor registratie was voldaan.

3.3.   Ondermijning van de corrigerende werking van het recht

(30)

De Commissie beschikt over voldoende aanwijzingen waaruit blijkt dat door een verdere stijging van de invoer uit de VRC bij verder dalende prijzen bijkomende schade zou worden veroorzaakt.

(31)

Zoals vastgesteld in de overwegingen 19 tot en met 29 is er voldoende bewijs voor een aanzienlijke toename van de invoer van het betrokken product.

(32)

Bovendien is er bewijs voor een dalende tendens bij de invoerprijzen van het betrokken product. De gemiddelde prijs in euro van de invoer uit de VRC in de Unie lag in de periode van november 2017 tot en met februari 2018 8 % lager dan in de periode van november 2016 tot en met februari 2017, en 7 % lager dan in het onderzoektijdvak.

(33)

Bijkomende omstandigheden laten zien dat een aanzienlijke verdere toename van de invoer de corrigerende werking van de toe te passen rechten waarschijnlijk ernstig zal ondermijnen. Zo is het redelijk om aan te nemen dat de invoer van het betrokken product nog vóór de vaststelling van eventuele voorlopige maatregelen verder zou toenemen, aangezien die vaststelling uiterlijk rond 20 juli zou plaatsvinden, wat zou samenvallen met het einde van het verkoopseizoen voor elektrische fietsen in 2018.

(34)

Een dergelijke verdere stijging van de invoer na de inleiding van de zaak zal dus waarschijnlijk, in het licht van het tijdsverloop en de omvang ervan en andere omstandigheden (zoals de overcapaciteit in de VRC en het prijsbeleid van de Chinese producenten-exporteurs), de corrigerende werking van eventuele definitieve rechten ernstig ondermijnen, tenzij die rechten met terugwerkende kracht zouden worden toegepast.

(35)

Daarom concludeerde de Commissie dat voor het gedeelte van het verzoek over dumping eveneens aan het derde criterium voor registratie was voldaan.

3.4.   Moeilijk te herstellen schade, veroorzaakt door de massale invoer van een gesubsidieerd product in een betrekkelijk kort tijdvak

(36)

Wat de subsidiëring betreft, beschikt de Commissie over voldoende bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het betrokken product met subsidiëring uit de VRC wordt ingevoerd. De vermeende subsidies bestaan onder meer uit i) rechtstreekse overdracht van middelen en passiva, zoals subsidies, preferentiële leningen, gerichte kredieten bij staatsbanken en particuliere banken en exportkredieten, exportgaranties en exportverzekeringen; ii) inkomsten waarvan de overheid afstand doet of die de overheid niet int, bijvoorbeeld in de vorm van vermindering en vrijstelling van vennootschapsbelasting, kortingen op invoerrechten, korting op bronbelasting en btw-vrijstelling of -aftrek; en iii) verstrekking door de overheid van uitgangsmaterialen en grond en energie voor een ontoereikende prijs. Dergelijk bewijsmateriaal was opgenomen in de openbare versie van de klacht en in het memorandum over voldoende bewijsmateriaal.

(37)

Volgens de klacht gaat het bij bovengenoemde regelingen om subsidies, omdat ze een financiële bijdrage van de overheid van de VRC of andere regionale overheden (waaronder overheidsinstanties) inhouden waardoor de producenten-exporteurs van het betrokken product een voordeel genieten. De subsidies zouden afhankelijk zijn van exportprestaties en/of het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen en/of beperkt zijn tot bepaalde sectoren en/of soorten ondernemingen en/of locaties, en derhalve specifiek zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding geven.

(38)

Daarom blijkt uit het in dit stadium beschikbare bewijsmateriaal dat het betrokken product met tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt uitgevoerd.

(39)

Daarnaast beschikt de Commissie over voldoende bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade lijdt door de dumping- en subsidiepraktijken van de producenten-exporteurs. Het bewijsmateriaal uit de klacht en de latere stukken in verband met de verzoeken om registratie met betrekking tot het invoervolume laat zien dat de invoer tussen 2014 en het onderzoektijdvak en ook in de afgelopen maanden enorm gestegen is, zowel in absolute cijfers als wat het marktaandeel betreft. Uit het beschikbare bewijsmateriaal blijkt met name dat de Chinese producenten-exporteurs hun uitvoer van het betrokken product naar de Unie meer dan verdriedubbeld hebben, van 219 000 tot 703 000 eenheden (+ 484 000 eenheden), wat heeft geleid tot een sterke toename van het marktaandeel van 19,2 % tot 33 %. Bovendien zette diezelfde trend zich tussen november 2017 en februari 2018 voort, zoals vermeld in overweging 22. In het algemeen blijkt uit het bewijsmateriaal dat de massale toename in de invoer van elektrische fietsen uit de VRC tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie leidt, waaronder lagere niveaus van winstgevendheid. Het bewijsmateriaal betreffende de in artikel 3, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 8, lid 4, van de antisubsidiebasisverordening genoemde schadefactoren bestaat uit gegevens uit de klachten en de latere stukken met betrekking tot de registratie.

(40)

Bovendien heeft de Commissie in dit stadium beoordeeld of de geleden schade moeilijk te herstellen is. Als Chinese leveranciers eenmaal geïntegreerd zijn in de toeleveringsketens van de afnemers van de bedrijfstak van de Unie, zouden deze laatste wel eens niet geneigd kunnen zijn om van leverancier te veranderen ten gunste van producenten in de Unie. En zelfs al zou de Commissie in de toekomst eventueel compenserende maatregelen zonder terugwerkende kracht instellen, dan is de kans klein dat de afnemers van de bedrijfstak van de Unie hogere prijzen van de bedrijfstak van de Unie zullen aanvaarden. Een dergelijke dreiging van permanent verlies van marktaandeel of lagere inkomsten vormt een schade die moeilijk te herstellen is.

3.5.   Voorkoming van herhaling van schade

(41)

Om herhaling van dergelijke schade te voorkomen, heeft de Commissie het ten slotte op basis van de in overweging 39 vermelde gegevens en om de in overweging 40 genoemde overwegingen nodig geoordeeld de mogelijke instelling van maatregelen met terugwerkende kracht voor te bereiden door registratie verplicht stellen.

4.   PROCEDURE

(42)

Derhalve heeft de Commissie geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om de registratie van de invoer van het betrokken product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 24, lid 5, van de antisubsidiebasisverordening te rechtvaardigen.

(43)

Alle belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en bewijsmateriaal in te dienen. Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen die hierom schriftelijk verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

5.   REGISTRATIE

(44)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 24, lid 5, van de antisubsidiebasisverordening moet de invoer van het betrokken product worden geregistreerd zodat, indien de onderzoeken leiden tot de instelling van antidumpingrechten en/of compenserende rechten, deze rechten overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen met terugwerkende kracht op de geregistreerde invoer kunnen worden geheven indien aan de vereiste voorwaarden is voldaan.

(45)

Eventuele toekomstige rechten zullen voortvloeien uit de bevindingen van het antidumpingonderzoek respectievelijk het antisubsidieonderzoek.

(46)

Volgens de beweringen in de klacht waarin om de opening van een antidumpingonderzoek wordt verzocht, wordt de gemiddelde dumpingmarge voor het betrokken product op 193 tot 430 % en de gemiddelde schademarge op 189 % geraamd. De hoogte van de mogelijke toekomstige rechten wordt vastgesteld op het niveau van de op basis van de klacht geraamde schademarge, te weten 189 % ad valorem op de cif-waarde bij invoer van het betrokken product.

(47)

In dit stadium van het onderzoek is het nog niet mogelijk de omvang van de subsidiëring te ramen. Volgens de beweringen in de klacht waarin om de opening van een antisubsidieonderzoek wordt verzocht, wordt de schademarge voor het betrokken product op 189 % geraamd. De hoogte van de mogelijke toekomstige rechten wordt vastgesteld op het niveau van de op basis van de klacht geraamde schademarge, te weten 189 % ad valorem op de cif-waarde bij invoer van het betrokken product.

6.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(48)

Persoonsgegevens die in het kader van deze registratie worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1036 en artikel 24, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1037 wordt de douaneautoriteiten opgedragen passende maatregelen te nemen om de invoer in de Unie te registreren van elektrische rijwielen met trapondersteuning, met een elektrische hulpmotor, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 8711 60 10 en ex 8711 60 90 (Taric-code 8711609010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.

3.   Alle belanghebbenden wordt verzocht uiterlijk 21 dagen na de bekendmaking van deze verordening hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken, bewijsmateriaal in te dienen of te verzoeken te worden gehoord.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 mei 2018

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(3)  PB C 353 van 20.10.2017, blz. 19.

(4)  PB C 440 van 21.12.2017, blz. 22.

(5)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


BESLUITEN

3.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/10


BESLUIT (EU) 2018/672 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2016

inzake de regeling voor de verlening van nationale steun op lange termijn aan de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 8419)

(Slechts de teksten in de Finse en de Zweedse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie, en met name artikel 142,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 95/196/EG (1) had de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de regeling voor de verlening van nationale steun op lange termijn aan de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland (hierna „steunregeling voor de noordelijke gebieden” genoemd), zoals door Finland krachtens artikel 143 van de Akte van toetreding aangemeld met het oog op de machtiging op grond van artikel 142 van de Akte van toetreding. Beschikking 95/196/EG werd vervangen door Beschikking C(2009) 3067 van de Commissie van 30 april 2009 (2). Dat besluit werd laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit C(2015) 2790 van de Commissie van 30 april 2015.

(2)

Op 12 oktober 2015 heeft Finland voorgesteld dat de Commissie Beschikking C(2009) 3067 zou wijzigen om het beheer van de regeling te vereenvoudigen en om rekening te houden met de wijzigingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid en met de economische ontwikkelingen in de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland. Bij brief van 8 juni 2016 heeft Finland het voorstel gewijzigd en aanvullende informatie over de landbouwproductie in zijn noordelijke gebieden toegezonden.

(3)

Gezien de daaruit voortvloeiende wijzigingen van Beschikking C(2009) 3067 en het aantal eerdere wijzigingen is het passend dat besluit te vervangen door een nieuw besluit.

(4)

De in artikel 142 van de Akte van toetreding bedoelde nationale langetermijnsteun is gericht op de handhaving van landbouwactiviteiten in door de Commissie afgebakende noordelijke gebieden.

(5)

Rekening houdend met de in artikel 142, leden 1 en 2, van de Akte van toetreding genoemde factoren moet de nationale steun uit hoofde van dat artikel worden beperkt tot de gebieden die ten noorden van 62° NB liggen of daaraan grenzen en te kampen hebben met een vergelijkbaar klimaat dat de landbouwactiviteit bijzonder moeilijk maakt. Als relevante administratieve eenheid moet de gemeente (kunta) worden gekozen, met inbegrip van gemeenten die zijn ingesloten door andere gemeenten in zulke gebieden, zelfs indien zij niet aan dezelfde vereisten voldoen.

(6)

Om het beheer van de regeling te vergemakkelijken en de regeling af te stemmen op steun krachtens de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 (3) en (EU) nr. 1307/2013 (4) van het Europees Parlement en de Raad, alsook nationale steunregelingen, is het passend om in de gebieden die steun ontvangen uit hoofde van dit besluit, dezelfde gemeenten op te nemen als die welke behoren tot het gebied dat op grond van artikel 32, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 in het programma voor plattelandsontwikkeling „Fins vasteland 2014-2020” is afgebakend.

(7)

De referentieperiode ten opzichte waarvan de ontwikkeling van de landbouwproductie en van het algemene steunniveau op basis van de beschikbare nationale statistieken moet worden beschouwd, moet dezelfde blijven als in Beschikking C(2009) 3067 en betrekking hebben op de landbouwproductie in 1991, 1992 en 1993.

(8)

Overeenkomstig artikel 142 van de Akte van toetreding moet het totale bedrag aan verleende steun voldoende zijn om de landbouwactiviteiten in de noordelijke gebieden van Finland te handhaven, maar mag het niet leiden tot een totale steun die meer bedraagt dan het steunniveau tijdens een referentieperiode vóór de toetreding. Daarom is het noodzakelijk bij de vaststelling van het maximale toegestane steunniveau uit hoofde van dat artikel rekening te houden met inkomenssteun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Op basis van de gegevens van 2016 moet het jaarlijkse steunbedrag worden vastgesteld op 563,9 miljoen EUR, berekend als een gemiddelde over een vijfjarige periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021.

(9)

Ter vereenvoudiging van de steunregeling voor de noordelijke gebieden en om Finland flexibiliteit te bieden bij het verdelen van de steun over de verschillende productiesectoren en tegelijk een evenwichtige verdeling van de steun over de sectoren te waarborgen, moet het maximale gemiddelde jaarlijkse steunbedrag worden verdeeld over de steuncategorieën veehouderij, plantaardige productie en andere steun voor de noordelijke gebieden. Voor de productie van koemelk dient er een afzonderlijk maximaal gemiddeld jaarlijks steunbedrag te worden vastgesteld, dat voldoende is om de productie in de noordelijke gebieden van Finland te handhaven.

(10)

De steun moet jaarlijks worden verleend op basis van productiefactoren (zoals grootvee-eenheden en ha) binnen de bij dit besluit gestelde grenzen.

(11)

De steun voor rendieren moet per dier worden verleend en worden beperkt tot het traditionele aantal rendieren in de noordelijke gebieden van Finland. Voor de opslag van wilde bessen en paddenstoelen moet worden toegestaan dat de steun per kg wordt betaald en voor de steun voor het vervoer van melk en vlees en voor diensten die onontbeerlijk zijn voor de veehouderij, dat de steun wordt betaald volgens de gemaakte kosten, na aftrek van eventuele andere overheidssteun voor dezelfde kosten.

(12)

Voor koemelk moet worden toegestaan de steun te betalen in kg melk om de stimulus voor efficiënte productie te behouden.

(13)

Bedrijfsinkomensgegevens uit Finland wijzen op een aanzienlijke jaarlijkse volatiliteit van het landbouwinkomen in de noordelijke gebieden, met name sinds 2008. Om snel te kunnen reageren op de volatiliteit en de landbouwactiviteiten in de noordelijke gebieden van Finland te handhaven, is het passend dat Finland voor elk kalenderjaar het steunbedrag kan vaststellen per sector binnen een steuncategorie en per productie-eenheid.

(14)

In dit verband dient Finland de steun in zijn noordelijke gebieden te differentiëren en de jaarlijkse steunbedragen vast te stellen volgens de ernst van de natuurlijke handicap en andere objectieve, transparante en gerechtvaardigde criteria met betrekking tot de in artikel 142, lid 3, derde alinea, van de Akte van toetreding omschreven doelstellingen, namelijk de instandhouding van de traditionele primaire productie en verwerkingsactiviteiten die passen bij de klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden, de verbetering van de productie-, afzet- en verwerkingsstructuren van landbouwproducten, het vergemakkelijken van de afzet van die producten en de bescherming van het milieu en het behoud van het platteland.

(15)

Om regelmatige betalingen in de loop van het kalenderjaar te waarborgen, moet het Finland worden toegestaan de steun voor een bepaald jaar te betalen met voorschotten op basis van initiële ramingen van het aantal productiefactoren en productie-eenheden en de steun voor de melkproductie te betalen in maandelijkse termijnen op basis van de werkelijke productie.

(16)

Om overcompensatie van de producenten te voorkomen, moeten onverschuldigd betaalde bedragen vóór 1 juni van het volgende jaar worden teruggevorderd.

(17)

Zoals bepaald in artikel 142, lid 2, van de Akte van toetreding mag de op grond van dit besluit verleende steun niet leiden tot een stijging van de totale productie boven het traditionele productieniveau in het gebied dat onder de steunregeling voor de noordelijke gebieden valt.

(18)

Daarom moet een jaarlijks maximumaantal subsidiabele productiefactoren voor elke steuncategorie worden vastgesteld, met inbegrip van een afzonderlijk maximum voor het aantal melkkoeien, op een niveau dat gelijk is aan of lager is dan het niveau in de referentieperiode.

(19)

Met betrekking tot het aantal melkkoeien moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de productiehoeveelheid per productiefactor sinds de referentieperioden. Daarom moet het maximale subsidiabele aantal melkkoeien worden vastgesteld op basis van een gemiddelde productie per koe in de periode 2004 tot en met 2013.

(20)

Bij het verlenen van steun voor de rendierhouderij en voor de verwerking en afzet van rendierproducten moet worden voorkomen dat die steun in combinatie met de steun die op grond van artikel 213 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) wordt verleend, tot overcompensatie leidt.

(21)

Wat plantaardige productie betreft, moet, om flexibiliteit bij het gebruik van landbouwgrond tussen verschillende productiesectoren toe te staan, de maximaal toegestane oppervlakte 944 300 ha bedragen, zoals vastgesteld in bijlage II bij Beschikking C(2009) 3067 zoals gewijzigd bij Besluit C(2015) 2790, waarvan hoogstens 481 200 ha grasland mag zijn.

(22)

Voor kasteelt moet een afzonderlijke maximaal toegestane oppervlakte worden vastgesteld op 203 ha, wat overeenkomt met de traditionele productieoppervlakte in de noordelijke gebieden in Finland.

(23)

Indien het aantal productiefactoren in een categorie meer bedraagt dan het maximale aantal in een bepaald jaar, moet het aantal subsidiabele productiefactoren worden verlaagd met een corresponderend aantal productiefactoren in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het maximum is overschreden.

(24)

Overeenkomstig artikel 143, lid 2, van de Akte van toetreding moet Finland de Commissie informatie verstrekken over de uitvoering en de effecten van de steun. Met het oog op een betere beoordeling van de langetermijngevolgen van de steun en op de vaststelling van de steunniveaus als vijfjaarlijkse gemiddelden moet om de vijf jaar verslag worden uitgebracht over de sociaaleconomische effecten van de steun en moet jaarlijks een verslag worden ingediend met financiële en andere gegevens over de uitvoering die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de in dit besluit vastgestelde voorwaarden worden nageleefd.

(25)

Finland moet ervoor zorgen dat passende controlemaatregelen worden getroffen ten aanzien van de begunstigden van de steun. Om de doeltreffendheid van deze maatregelen te waarborgen en te zorgen voor transparantie bij de uitvoering van de steunregeling, moeten deze controlemaatregelen zo veel mogelijk worden afgestemd op die welke in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden uitgevoerd.

(26)

Beschikking C(2009) 3067 dient derhalve te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Toegestane steun

1.   Van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 is het Finland toegestaan de regeling voor de verlening van steun op lange termijn aan de landbouw toe te passen in de noordelijke gebieden van dat land die de in bijlage I opgenomen gemeentelijke eenheden (kunta) omvatten.

2.   De verleende steun bedraagt in totaal niet meer dan 563,9 miljoen EUR per kalenderjaar en van dat bedrag wordt ten hoogste 216,9 miljoen EUR bestemd voor de productie van koemelk. Deze bedragen worden gezien als jaarlijkse gemiddelden van de steun die in de door dit besluit bestreken periode van vijf kalenderjaren wordt verleend.

3.   Bijlage II bevat de steuncategorieën en de productiesectoren voor elke categorie, de maximale gemiddelde jaarlijkse bedragen die per steuncategorie worden toegestaan, berekend zoals gespecificeerd in lid 2, en het maximale jaarlijkse aantal subsidiabele productiefactoren per steuncategorie.

4.   De steun wordt als volgt verleend op basis van de subsidiabele productiefactoren:

a)

per grootvee-eenheid voor de veehouderij;

b)

per hectare voor de productie van gewassen;

c)

per m2 voor kasteelt;

d)

per m3 voor de opslag van tuinbouwproducten, en

e)

als compensatie voor de werkelijke kosten van melk- en vleesvervoer en van onontbeerlijke diensten voor de dierlijke productie, na aftrek van eventuele andere overheidssteun voor dezelfde kosten.

De steun voor de productie van koemelk en voor de opslag van wilde bessen en wilde paddenstoelen mag worden verleend per kilogram werkelijke productie.

De steun voor de rendierhouderij mag, in combinatie met de steun op grond van artikel 213 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, niet leiden tot overcompensatie.

De coëfficiënten voor de omrekening van de verschillende categorieën dieren in grootvee-eenheden (GVE) zijn opgenomen in bijlage III.

5.   Overeenkomstig lid 3 en binnen de in bijlage II bepaalde grenzen differentieert Finland de steun in zijn noordelijke gebieden en bepaalt het jaarlijks de steunbedragen per productiefactor, kosten of productie-eenheid op basis van objectieve criteria die verband houden met de ernst van de natuurlijke handicap en andere factoren die bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 142, lid 3, derde alinea, van de Akte van toetreding.

Artikel 2

Referentieperioden en bepaalde maximumaantallen productiefactoren

1.   De in artikel 143, lid 3, eerste alinea, tweede streepje, van de Akte van toetreding bedoelde referentieperiode is als volgt:

a)

wat productie betreft: 1992 voor koemelk en runderen, 1993 voor tuinbouw, het gemiddelde voor 1991, 1992 en 1993 voor andere producten;

b)

wat het algemene steunniveau betreft: 1993.

2.   Het maximumaantal subsidiabele melkkoeien is 227 200.

3.   Het maximumaantal subsidiabele hectaren voor plantaardige productie is 944 300 ha, waarvan maximaal 481 200 ha grasland en 203 ha voor kasteelt.

Artikel 3

Voorwaarden voor de verlening van steun

1.   Finland stelt, binnen de in dit besluit vermelde grenzen, de voorwaarden vast voor de toekenning van steun aan de verschillende categorieën begunstigden. Die voorwaarden omvatten met name de subsidiabiliteits- en selectiecriteria, en waarborgen een gelijke behandeling van de begunstigden.

2.   Finland betaalt de steun jaarlijks aan de begunstigden, op basis van werkelijke productiefactoren of productie-eenheden als bedoeld in artikel 1, lid 3. Voorschotten op de steun kunnen worden betaald op basis van de initiële ramingen voor een bepaald jaar.

3.   Voor koemelk kan de steun worden betaald in maandelijkse termijnen op basis van de werkelijke productiecijfers.

4.   Indien het jaarlijkse maximumaantal voor steun in aanmerking komende productiefactoren, zoals vastgesteld in bijlage II, wordt overschreden, leidt dit tot een overeenkomstige verlaging van het aantal productiefactoren in het jaar na de overschrijding.

5.   Een te hoge betaling of een onverschuldigde betaling aan een begunstigde wordt teruggevorderd door de overeenkomstige bedragen af te trekken van de steun die het volgende jaar aan de begunstigde wordt betaald, of wordt, wanneer geen steunbedragen verschuldigd zijn aan de begunstigde, in dat jaar op een andere wijze teruggevorderd.

Artikel 4

Informatieverstrekking en controlemaatregelen

1.   In het kader van de op grond van artikel 143, lid 2, van de Akte van toetreding te verstrekken informatie stuurt Finland aan de Commissie elk jaar vóór 1 juni gegevens door over de uitvoering van de steun die in het voorgaande kalenderjaar op grond van dit besluit is verleend.

Deze informatie betreft met name:

a)

de opgave van de gemeenten waar de steun werd betaald door middel van een gedetailleerde kaart en, waar nodig, van andere gegevens;

b)

de totale productie voor het verslagjaar van de gebieden die op grond van dit besluit in aanmerking komen voor steun, uitgedrukt in hoeveelheden voor elk van de in bijlage II genoemde producten;

c)

het totale aantal productiefactoren, het aantal voor steun in aanmerking komende productiefactoren en het aantal productiefactoren waarvoor steun is verleend, per in bijlage II vermelde productiesector, uitgesplitst naar product binnen elke sector, met vermelding van eventuele overschrijdingen van het toegestane maximale jaarlijkse aantal productiefactoren;

d)

de totale steun die is betaald, het totale steunbedrag per steuncategorie en soort productie, de aan de begunstigden betaalde bedragen per productiefactor/andere eenheid, evenals de criteria aan de hand waarvan de steunbedragen zijn gedifferentieerd per deelgebied en per soort landbouwbedrijf of op basis van andere overwegingen;

e)

het toegepaste betalingssysteem met details over eventuele voorschotten op basis van ramingen, de saldobetalingen en de geconstateerde te hoge betalingen, met de terugvordering ervan;

f)

de steunbedragen die in de onder dit besluit vallende gemeenten zijn betaald uit hoofde van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en van artikel 213 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, en

g)

verwijzingen naar nationale wetgeving waarbij de steun wordt uitgevoerd.

2.   Vóór 1 juni 2022 verstrekt Finland de Commissie, behalve het jaarverslag voor 2021, een verslag betreffende de vijfjarige periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021.

Dat verslag bevat met name de volgende informatie:

a)

de totale steun die is betaald tijdens de vijfjarige periode, evenals de verdeling ervan over de steuncategorieën, de soorten productie en de deelgebieden;

b)

de totale productie, het aantal productiefactoren en het inkomensniveau van de landbouwers in de voor de steun in aanmerking komende gebieden;

c)

de ontwikkeling van de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten in de sociale en economische context van de noordelijke gebieden;

d)

de effecten van de steun op de bescherming van het milieu en de instandhouding van het platteland, en

e)

voorstellen voor de ontwikkeling van de steun op basis van de in het verslag gepresenteerde gegevens, de nationale en uniale context van de landbouwproductie en andere relevante factoren.

3.   Finland verstrekt de gegevens in een formaat dat compatibel is met de door de Unie gebruikte statistische normen.

4.   Finland neemt alle nodige maatregelen voor de uitvoering van dit besluit en neemt passende controlemaatregelen ten aanzien van de begunstigden van de steun.

5.   De controlemaatregelen worden voor zover mogelijk afgestemd op de controlesystemen die worden toegepast in het kader van steunregelingen van de Unie.

Artikel 5

Toepassing van mogelijke wijzigingen

Indien de Commissie besluit dit besluit te wijzigen, in het bijzonder in het licht van wijzigingen in de gemeenschappelijke marktordeningen of de regeling voor rechtstreekse steun of van wijzigingen van het niveau van de nationale landbouwstaatssteun die mag worden verleend, is elke wijziging van de bij dit besluit toegestane steun slechts van toepassing vanaf het jaar volgende op dat waarin de wijziging is goedgekeurd.

Artikel 6

Intrekking

Beschikking C(2009) 3067 wordt ingetrokken.

Artikel 7

Adressaat

Dit besluit is gericht tot de Republiek Finland.

Gedaan te Brussel, 15 december 2016.

Voor de Commissie

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  Beschikking 95/196/EG van de Commissie van 4 mei 1995 inzake de regeling voor de verlening van nationale steun op lange termijn aan de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland (PB L 126 van 9.6.1995, blz. 35).

(2)  Beschikking C(2009) 3067 van de Commissie van 30 april 2009 inzake de regeling voor de verlening van nationale steun op lange termijn aan de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland.

(3)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(4)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(5)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).


BIJLAGE I

GEMEENTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1, LID 1

Enonkoski, Hankasalmi, Heinävesi, Ilmajoki, Isokyrö, Joensuu, Joroinen, Juva, Jyväskylä, Jämsä (1), Kaskinen, Kauhajoki, Kauhava, Kitee, Korsnäs, Kristiinankaupunki, Kuopio, Kuortane, Kurikka, Laihia, Lapua, Laukaa, Leppävirta, Liperi, Maalahti, Mikkeli, Mustasaari, Muurame, Mänttä-Vilppula, Närpiö, Outokumpu, Parikkala, Pieksämäki, Puumala, Rantasalmi, Rautjärvi, Ruokolahti, Ruovesi, Rääkkylä, Savitaipale, Savonlinna, Seinäjoki, Siilinjärvi, Sulkava, Suonenjoki, Taipalsaari, Teuva, Tuusniemi, Uusikaarlepyy, Vaasa, Varkaus, Vöyri, Alajärvi, Alavieska, Alavus, Evijärvi, Haapajärvi, Haapavesi, Halsua, Hirvensalmi, Honkajoki, Iisalmi, Isojoki, Joutsa, Juankoski, Kaavi, Kalajoki, Kangasniemi, Kannonkoski, Kannus, Karijoki, Karstula, Karvia, Kaustinen, Keitele, Kempele, Keuruu, Kihniö, Kinnula, Kiuruvesi, Kivijärvi, Kokkola, Konnevesi, Kontiolahti, Kruunupyy, Kyyjärvi, Kärsämäki, Lapinlahti, Lappajärvi, Lestijärvi, Liminka, Luhanka, Lumijoki, Luoto, Merijärvi, Merikarvia, Muhos, Multia, Nivala, Oulainen, Parkano, Pedersören kunta, Perho, Pertunmaa, Petäjävesi, Pielavesi, Pietarsaari, Pihtipudas, Polvijärvi, Pyhäjoki, Pyhäjärvi, Pyhäntä, Raahe, Rautalampi, Reisjärvi, Saarijärvi, Sievi, Siikainen, Siikajoki, Siikalatva, Soini, Sonkajärvi, Tervo, Tohmajärvi, Toholampi, Toivakka, Tyrnävä, Uurainen, Vesanto, Veteli, Vieremä, Viitasaari, Vimpeli, Virrat, Ylivieska, Ylöjärvi (2), Ähtäri, Äänekoski, Ilomantsi, Juuka, Kajaani, Lieksa, Nurmes, Paltamo, Rautavaara, Ristijärvi, Sotkamo, Vaala, Valtimo, Oulu, Utajärvi, Hailuoto, Hyrynsalmi, Ii, Kemi, Keminmaa, Kuhmo, Simo, Tervola, Tornio, Kemijärvi, Pello, Pudasjärvi, Puolanka, Ranua, Rovaniemi, Suomussalmi, Taivalkoski, Ylitornio, Kuusamo, Posio, Kittilä, Kolari, Pelkosenniemi, Salla, Savukoski, Sodankylä, Enontekiö, Inari, Muonio, Utsjoki.


(1)  Alleen het gebied van de voormalige gemeenten Jämsänkoski en Kuorevesi.

(2)  Alleen het gebied van de voormalige gemeente Kuru.


BIJLAGE II

BIJZONDERHEDEN VAN DE STEUN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1, LID 3

Steuncategorie

Productiesectoren

Maximale gemiddelde jaarlijkse steun in de periode 1 januari 2017-31 december 2021

(miljoen EUR) (1)

Maximaal jaarlijks aantal subsidiabele productiefactoren

1.

Veehouderij

Koemelk, runderen, ooien en geiten, paarden, varkens en pluimvee,

433,7

waarvan koemelk

216,9

227 200 melkkoeien, 181 000 andere GVE 139 200 GVE varkens en pluimvee (1)

2.

Plantaardige productie

Buitenteelt en kasteelt, opslag van tuinbouwproducten

110,5

944 300 ha voor buitenteelt waarvan 481 200 ha grasland;

203 ha kasteelt

3.

Overige steun

Rendieren, vervoer van melk en vlees, onontbeerlijke diensten voor de dierlijke productie, opslag van wilde bessen en paddenstoelen

19,7

171 100 rendieren

Totale steun

 

563,9

 


(1)  De referentiehoeveelheid voor ontkoppelde steun voor varkens en pluimvee.


BIJLAGE III

COËFFICIËNTEN VOOR DE OMREKENING IN GVE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1, LID 4

De volgende tabel dient te worden gebruikt bij de bepaling van het gemiddelde aantal grootvee-eenheden (GVE).

Maximumaantal grootvee-eenheden

 

GVE

Runderen ouder dan twee jaar en zoogkoeien

1,0

Zoogvaarzen vanaf acht maanden maar niet ouder dan twee jaar

0,6

Andere runderen vanaf zes maanden maar niet ouder dan twee jaar

0,6

Ooien

0,2

Geiten

0,2

Paarden (ouder dan zes maanden):

 

fokmerries inclusief pony's

1,0

Finse paarden

1,0

andere paarden en pony's vanaf één jaar maar niet ouder dan drie jaar

0,6