ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 76

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
19 maart 2018


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/409 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad tot instelling van een Garantiefonds

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814 ( 1 )

3

 

*

Richtlijn (EU) 2018/411 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/97 wat betreft de toepassingsdatum van de omzettingsmaatregelen van de lidstaten ( 1 )

28

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/412 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Besluit nr. 466/2014/EU tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Unie

30

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 76/1


VERORDENING (EU) 2018/409 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 maart 2018

tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad tot instelling van een Garantiefonds

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 209 en 212,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Garantiefonds voor externe maatregelen (het „Fonds”) is geregeld bij Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (2).

(2)

Het Fonds ontvangt zijn middelen uit één jaarlijkse overmaking uit de algemene begroting van de Unie, rente over de belegging van de middelen van het Fonds en nabetalingen door in gebreke gebleven debiteuren.

(3)

De inkomsten uit risicopremies die zijn gegenereerd in het kader van de financieringsverrichtingen van de Europese Investeringsbank (EIB) waarvoor een begrotingsgarantie van de Unie geldt, moeten aan het Fonds worden overgemaakt.

(4)

Wanneer het bedrag van het Fonds het uitstaande bedrag in hoofdsom van het totaal van de verplichtingen van de Unie met meer dan 10 % overschrijdt, moet het surplus naar de algemene begroting van de Unie worden teruggeboekt om de algemene begroting van de Unie beter te beschermen tegen mogelijke extra wanbetalingsrisico's van de EIB-financieringsverrichtingen ten behoeve van de economische langetermijnveerkracht van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen en gemeenschappen van herkomst als strategische respons om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken.

(5)

Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1.

aan artikel 2 wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

inkomsten uit risicopremies die zijn gegenereerd in het kader van de financieringsverrichtingen van de EIB die door de Unie tegen een vergoeding worden gegarandeerd.”;

2.

in artikel 3 wordt de derde alinea vervangen door:

„Indien het bedrag van het Fonds het uitstaande bedrag in hoofdsom van het totaal van de verplichtingen van de Unie met meer dan 10 % overschrijdt, wordt het surplus naar de algemene begroting van de Europese Unie teruggeboekt. Dat surplus wordt in één enkele transactie naar een speciaal begrotingsonderdeel in de staat van ontvangsten van de algemene begroting van de Europese Unie van het jaar n + 1 teruggeboekt, op basis van het verschil aan het einde van het jaar n – 1 tussen het bedrag van 10 % van het totale uitstaande bedrag in hoofdsom van de verplichtingen van de Unie en de waarde van de netto-activa van het Fonds, zoals berekend aan het begin van het jaar n.”;

3.

artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

De Commissie belast het EIB met het financiële beheer van het Fonds.

Uiterlijk op 30 juni 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een onafhankelijke externe evaluatie in over de voor- en nadelen van het belasten van de Commissie, de EIB, of een combinatie van beide, met het financieel beheer van de activa van het Fonds en van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling, rekening houdend met de relevante technische en institutionele criteria die worden gehanteerd bij het vergelijken van vermogensbeheersdiensten, met inbegrip van de technische infrastructuur, een vergelijking van de kosten voor de verleende diensten, de institutionele structuur, verslaglegging, prestaties, verantwoordingsplicht en de deskundigheid van elke instelling en de overige mandaten voor het beheren van activa voor de algemene begroting van de Europese Unie. Waar passend gaat de evaluatie vergezeld van een wetgevingsvoorstel.”;

4.

artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

De Commissie zendt het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer uiterlijk op 31 mei van elk jaar een jaarverslag toe over het beheer van het Fonds tijdens het voorgaande kalenderjaar. Het jaarverslag bevat een overzicht van de financiële positie en informatie over het functioneren van het Fonds aan het eind van het voorgaande kalenderjaar, de financiële stromen alsmede de belangrijke transacties en alle relevante informatie over de financiële rekeningen, zoals gedetailleerde informatie over uitstaande bedragen in hoofdsom van gegarandeerde leningen of de activa van het Fonds tijdens het voorgaande kalenderjaar, naast conclusies en getrokken lering. Het verslag bevat tevens informatie over het financieel beheer, de prestaties en het risico van het Fonds aan het eind van het vorige kalenderjaar. Vanaf 2019 en vervolgens om de drie jaar bevat het daarnaast een evaluatie van de toereikendheid van het in artikel 3, tweede alinea, bedoelde streefbedrag van 9 % en de in artikel 3, derde alinea, bedoelde drempel van 10 % voor het Fonds.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 14 maart 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

L. PAVLOVA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 februari 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 februari 2018.

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).


RICHTLIJNEN

19.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 76/3


RICHTLIJN (EU) 2018/410 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 maart 2018

tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie vastgesteld teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.

(2)

De Europese Raad van oktober 2014 heeft toegezegd de totale broeikasgasemissies van de Unie in 2030 met ten minste 40 % te zullen hebben verminderd ten opzichte van 1990. Alle economische bedrijfstakken dienen bij te dragen aan het behalen van die emissiereducties en de doelstelling zal op de meest kosteneffectieve wijze worden bereikt via het systeem van de Europese Unie voor de handel in emissierechten (EU Emission Trading System, „EU-ETS”), met in 2030 een vermindering met 43 % ten opzichte van 2005. Dat is bevestigd in de voorgenomen nationaal bepaalde reductietoezegging van de Unie en haar lidstaten die op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change, „UNFCCC”) is ingediend.

(3)

De Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen op 12 december 2015 in het kader van het UNFCCC („de Overeenkomst van Parijs”), is in werking getreden op 4 november 2016. De partijen kwamen overeen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden, en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau te beperken. De partijen besloten ook regelmatig de stand van zaken bij de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs op te maken teneinde de gezamenlijke vooruitgang naar verwezenlijking van het doel van de Overeenkomst van Parijs en de langetermijndoelen ervan te beoordelen.

(4)

In overeenstemming met de toezegging van de medewetgevers die in Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) en Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) is geformuleerd, moeten alle bedrijfstakken van de economie bijdragen aan de vermindering van broeikasgasemissies. In het kader van de Overeenkomst van Parijs hebben de Unie en haar lidstaten een reductiestreefcijfer voor de economie in haar geheel afgesproken. Via de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) worden er inspanningen geleverd om internationale maritieme emissies te beperken; deze inspanningen moeten worden aangemoedigd. De IMO heeft een proces ingeleid met het oog op de aanneming in 2018 van een initiële emissiereductiestrategie ter vermindering van broeikasgasemissies afkomstig van de internationale scheepvaart. De vaststelling van een ambitieus emissiereductiestreefcijfer als onderdeel van deze initiële strategie is urgent geworden en is belangrijk om ervoor te zorgen dat de internationale scheepvaart een billijke bijdrage levert aan de inspanningen die nodig zijn om de in het kader van de Overeenkomst van Parijs overeengekomen ruim onder de 2 °C-doelstelling te verwezenlijken. De Commissie dient dit regelmatig te herzien, en zij dient ten minste eenmaal per jaar verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen die de IMO heeft gemaakt in de richting van een ambitieus emissiereductiestreefcijfer en over bijbehorende maatregelen met het oog op een billijke bijdrage van de sector aan de inspanningen die nodig zijn om de in het kader van de Overeenkomst van Parijs overeengekomen doelstellingen te verwezenlijken. De IMO of de Unie dient vanaf 2023 actie te ondernemen, hetgeen onder meer voorbereidende werkzaamheden inzake vaststelling en uitvoering en passend beraad ter zake door alle stakeholders behelst.

(5)

De Europese Raad van oktober 2014 heeft in zijn conclusies bevestigd dat een goed functionerend, hervormd EU-ETS met een instrument ter stabilisering van de markt het belangrijkste Europese instrument zal zijn om de doelstelling van een reductie met ten minste 40 % te bereiken, met een jaarlijkse reductiefactor van 2,2 % vanaf 2021. De Europese Raad heeft tevens bevestigd dat de kosteloze toewijzing niet zal aflopen en dat de bestaande maatregelen na 2020 zullen blijven bestaan om het koolstofweglekrisico ten gevolge van het klimaatbeleid tegen te gaan, zolang er in andere grote economieën geen vergelijkbare inspanningen worden geleverd, zonder dat het aandeel van de te veilen rechten wordt gereduceerd. Om de planningszekerheid, wat investeringsbeslissingen betreft, te verhogen, de transparantie te vergroten en het systeem in zijn geheel eenvoudiger en gemakkelijker te begrijpen te maken, moet in Richtlijn 2003/87/EG het aandeel dat wordt geveild, als een percentage worden uitgedrukt.

(6)

Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen om haar burgers en bedrijfstakken betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te verstrekken. Om dat te bereiken, moet het ambitieuze klimaatoptreden, met het EU-ETS als de hoeksteen van het klimaatbeleid van de Unie, worden voortgezet, en is verdere vooruitgang ten aanzien van de andere onderdelen van de energie-unie nodig. De uitvoering van de in het klimaat- en energiebeleidskader 2030 van de Unie besloten ambitie draagt bij tot de totstandkoming van een zinvolle koolstofprijs en tot het verder stimuleren van kosteneffectieve broeikasgasemissiereducties.

(7)

Het beleid van de Unie is krachtens artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) gebaseerd op het beginsel dat de vervuiler betaalt en op basis daarvan voorziet Richtlijn 2003/87/EG op termijn in een overgang naar volledige veiling. Zolang andere grote economieën geen vergelijkbare maatregelen inzake klimaatbeleid nemen, is het tijdelijk uitstellen van een volledige veiling gerechtvaardigd ter voorkoming van een koolstofweglekeffect en is gerichte kosteloze toewijzing van emissierechten aan de industrie gerechtvaardigd ter vermindering van het reële risico op een stijging van de broeikasgasemissies in derde landen waar voor de industrie geen vergelijkbare koolstofbeperkingen gelden.

(8)

Veiling van rechten blijft de algemene regel en kosteloze toewijzing de uitzondering. In de effectbeoordeling van de Commissie staat dat het aandeel van de te veilen emissierechten in de periode van 2013 tot 2020 57 % bedraagt. In beginsel moet dat aandeel 57 % blijven. Het bestaat uit namens de lidstaten geveilde rechten, inclusief voor nieuwkomers gereserveerde rechten die niet zijn toegewezen, rechten voor de modernisering van de elektriciteitsopwekking in bepaalde lidstaten en rechten die op een later tijdstip worden geveild aangezien zij in de bij Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad (7) ingestelde marktstabiliteitsreserve zijn ondergebracht. In dit aandeel moeten 75 miljoen rechten die worden gebruikt om innovatie te stimuleren, begrepen zijn. Ingeval de vraag naar kosteloze rechten ertoe leidt dat er vóór 2030 een uniforme transsectorale correctiefactor moet worden gehanteerd, moet het aandeel van de te veilen rechten gedurende de periode van 10 jaar te rekenen vanaf 1 januari 2021, worden verminderd met maximaal 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten. Ter wille van solidariteit, groei en interconnecties, moet 10 % van de door de lidstaten te veilen rechten worden verdeeld onder de lidstaten waarvan het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen niet hoger was dan 90 % van het Uniegemiddelde in 2013, en de resterende rechten moeten op basis van geverifieerde emissies onder alle lidstaten worden verdeeld. De afwijking voor bepaalde lidstaten met een gemiddeld inkomensniveau per hoofd van de bevolking dat meer dan 20 % hoger ligt dan het Uniegemiddelde met betrekking tot die verdeling in de periode van 2013 tot 2020, moet vervallen.

(9)

Onder erkenning van de interactie tussen het klimaatbeleid op het niveau van de Unie en dat op nationaal niveau, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn rechten uit hun veilinghoeveelheden te schrappen ingeval op hun grondgebied capaciteit voor de opwekking van elektriciteit wordt gesloten. Opdat de hoeveelheid beschikbare te veilen rechten voorspelbaar is voor exploitanten en marktdeelnemers, moet de mogelijkheid om in dergelijke gevallen rechten te schrappen worden beperkt tot een hoeveelheid die gelijk is aan de gemiddelde geverifieerde emissies van de betrokken installatie gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan de sluiting.

(10)

Om het milieuvoordeel van de emissiereducties in de Unie te handhaven terwijl maatregelen van derde landen de industrie geen vergelijkbare stimulansen voor emissiereductie bieden, moeten bij wijze van overgang nog steeds kosteloze rechten worden toegewezen aan installaties in bedrijfstakken en deeltakken die een reëel koolstofweglekrisico lopen. De ervaring die tijdens het functioneren van het EU-ETS is opgedaan, heeft bevestigd dat bedrijfstakken en deeltakken in verschillende mate zijn blootgesteld aan een koolstofweglekrisico en dat kosteloze toewijzing een koolstofweglekeffect heeft voorkomen. Terwijl sommige bedrijfstakken en deeltakken kunnen worden geacht een hoger koolstofweglekrisico te lopen, kunnen andere om hun emissies te betalen een aanzienlijk deel van de kosten van de rechten in de productprijzen doorberekenen, zonder marktaandeel te verliezen, en dragen zij alleen het resterende deel van de kosten, zodat zij een laag koolstofweglekrisico lopen. De Commissie moet de relevante bedrijfstakken op basis van hun handelsintensiteit en hun emissie-intensiteit vaststellen en differentiëren om beter te kunnen bepalen welke bedrijfstakken een reëel koolstofweglekrisico lopen.

Terwijl de beoordeling van bedrijfstakken en deeltakken moet plaatsvinden op viercijferniveau (NACE 4-code), moeten er ook specifieke omstandigheden worden voorzien waarin het passend kan zijn om de mogelijkheid te hebben om een beoordeling op zes- of achtcijferniveau te vragen (Prodcom). Die mogelijkheid moet er zijn wanneer bedrijfstakken en deeltakken eerder zijn beschouwd als blootgesteld aan een koolstofweglekeffect op zes- of achtcijferniveau (Prodcom), gelet op het feit dat bepaalde NACE-codes, met name die welke eindigen op 99, heterogene activiteiten omvatten die „niet elders worden ingedeeld”. Wanneer een bedrijfstak of deeltak is onderworpen aan de benchmark voor raffinaderijen en een andere productbenchmark, moet deze omstandigheid in aanmerking worden genomen, zodat in voorkomend geval een kwalitatieve analyse van het koolstofweglekrisico kan worden verricht om te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden voor producten die zowel in raffinaderijen als in chemische fabrieken worden geproduceerd. Indien op basis van de criteria van handelsintensiteit en emissie-intensiteit een drempel wordt overschreden die is vastgesteld door rekening te houden met de respectieve mogelijkheid van betrokken bedrijfstakken en deeltakken om kosten in de productprijzen door te berekenen, moet die bedrijfstak of deeltak worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen. Andere bedrijfstakken en deeltakken moeten worden geacht een laag risico of geen koolstofweglekrisico te lopen. Door rekening te houden met de mogelijkheden van bedrijfstakken en deeltakken buiten de elektriciteitsopwekking om kosten via de productprijzen door te berekenen, moeten tevens onverhoopte winsten worden beperkt. Tenzij anderszins wordt besloten in het kader van een evaluatie overeenkomstig artikel 30 van Richtlijn 2003/87/EG, moeten kosteloze toewijzingen aan bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht geen of een laag koolstofweglekrisico te lopen, met uitzondering van stadsverwarming, na 2026 met gelijke hoeveelheden verminderen om in 2030 een hoeveelheid kosteloze toewijzing van nul te bereiken.

(11)

De vanaf 2013 toepasselijke benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzing moeten worden herzien om onverhoopte overwinsten te vermijden en om rekening te houden met de technologische vooruitgang in de betrokken bedrijfstakken tussen de periode 2007-2008 en elke volgende periode waarvoor overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG kosteloze toewijzingen worden vastgesteld. Om rekening te houden met de technologische vooruitgang in de betrokken bedrijfstakken en de benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzingen aan installaties, vastgesteld aan de hand van gegevens van de jaren 2007 en 2008, aan de betrokken periode van toewijzing aan te passen, moeten die waarden in overeenstemming met de waargenomen vooruitgang worden geactualiseerd. Omwille van de voorspelbaarheid moet dat geschieden door toepassing van een factor die de beste beoordeling van de vooruitgang in de verschillende bedrijfstakken weerspiegelt en rekening houdt met solide, objectieve en geverifieerde gegevens van de installaties, waarbij de gemiddelde prestaties van de 10 % meest efficiënte installaties in aanmerking worden genomen, zodat benchmarkwaarden stroken met de werkelijke verbeteringspercentages. Indien de gegevens wijzen op een jaarlijkse reductie van minder dan 0,2 % of meer dan 1,6 % van de waarde van 2007-2008 gedurende de betrokken periode, moet de betreffende benchmarkwaarde worden aangepast met andere percentages dan de werkelijke verbeteringspercentages teneinde de stimulansen voor emissiereductie te behouden en innovatie afdoende te belonen. Voor de periode 2021-2025 moeten de benchmarkwaarden voor elk jaar tussen 2008 en het midden van de periode van 2021 tot 2025 worden aangepast met 0,2 % of 1,6 %, wat moet leiden tot een verbetering van respectievelijk 3 % en 24 % ten opzichte van de waarde voor de periode van 2013 tot 2020. Voor de periode van 2026 tot 2030 moeten die benchmarkwaarden op dezelfde wijze worden aangepast, wat moet leiden tot een verbetering van respectievelijk 4 % en 32 % ten opzichte van de waarde voor de periode van 2013 tot 2020. Om gelijke concurrentievoorwaarden voor de productie van aromaten, waterstof en syngas in raffinaderijen en chemische fabrieken te waarborgen, moeten de benchmarkwaarden voor aromaten, waterstof en syngas afgestemd blijven op de benchmarks voor raffinaderijen.

(12)

Het niveau van de kosteloze toewijzing aan installaties moet beter worden afgestemd op hun werkelijke productieniveaus. Daartoe moeten de toewijzingen periodiek en op symmetrische wijze worden aangepast in het licht van relevante productiestijgingen en -dalingen. In dit verband gebruikte gegevens moeten volledig, consistent en onafhankelijk geverifieerd zijn, en zij moeten hetzelfde hoge niveau van nauwkeurigheid en kwaliteit hebben als de voor het bepalen van de kosteloze toewijzing gebruikte gegevens. Om manipulatie of misbruik van het systeem voor aanpassingen van toewijzingen te voorkomen en om nodeloze administratieve lasten tegen te gaan, gelet op de uiterste datum voor de kennisgeving van wijzigingen in de productie en op het feit dat moet worden gewaarborgd dat de wijzigingen in de toewijzingen worden uitgevoerd op doeltreffende, niet-discriminerende en uniforme wijze, moet de betrokken drempel worden vastgesteld op 15 % en worden beoordeeld op basis van een voortschrijdend gemiddelde van twee jaar. De Commissie moet het instellen van bijkomende maatregelen kunnen overwegen, zoals het gebruik van absolute drempels voor wijzigingen van de toewijzingen, of met betrekking tot de uiterste datum voor de kennisgeving van wijzigingen in de productie.

(13)

Het is wenselijk dat de lidstaten, in overeenstemming met de regels inzake staatssteun, voorzien in een gedeeltelijke compensatie voor bepaalde installaties in bedrijfstakken of deeltakken waarvan is vastgesteld dat zij zijn blootgesteld aan een aanzienlijk koolstofweglekrisico door kosten in verband met in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissies, onder meer voor de door de installaties zelf verbruikte elektriciteit die wordt opgewekt door de verbranding van afgassen. Door ernaar te streven niet meer dan 25 % van de opbrengsten uit het veilen van rechten te gebruiken voor het compenseren van indirecte kosten, zullen de lidstaten waarschijnlijk zowel het behalen van de doelstellingen van het EU-ETS bevorderen als de integriteit van de interne markt en de concurrentievoorwaarden in stand houden. Om meer transparantie tot stand te brengen in verband met de mate waarin deze compensatie wordt verstrekt, dienen de lidstaten regelmatig verslag aan het publiek uit te brengen over de maatregelen die zij hebben getroffen en over de begunstigden van de compensatie, met dien verstande dat terdege rekening wordt gehouden met de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens en de daarmee samenhangende kwesties inzake gegevensbescherming. Wanneer een lidstaat een aanzienlijk deel van zijn veilingopbrengsten gebruikt ter compensatie van indirecte kosten, neemt het belang van openbaarmaking van de redenen voor deze keuze toe. Wanneer de Commissie de richtsnoeren inzake staatssteun met betrekking tot compensatie voor indirecte emissiekosten evalueert, dient zij onder meer het nut van bovengrenzen van door de lidstaten verstrekte compensaties in overweging te nemen. Bij de evaluatie van Richtlijn 2003/87/EG moet worden nagegaan in hoeverre die financiële maatregelen effectief zijn gebleken in het voorkomen van significante risico's op koolstoflekken als gevolg van indirecte kosten, en moet worden nagegaan of een verdere harmonisering van de maatregelen, met inbegrip van een geharmoniseerd mechanisme, mogelijk is. De publieke sector zal een belangrijke rol blijven spelen bij het mobiliseren van middelen voor klimaatfinanciering na 2020.

Daarom moeten veilingopbrengsten ook worden gebruikt voor het financieren van klimaatacties in kwetsbare derde landen, met name in minst ontwikkelde landen, onder meer voor de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering, onder meer via het Groen Klimaatfonds van het UNFCCC. Welk bedrag voor klimaatfinanciering moet worden gemobiliseerd, zal tevens afhangen van het ambitieniveau en de kwaliteit van de nationaal bepaalde bijdragen, latere investeringsplannen en nationale processen voor adaptatieplanning. Wat betreft de mogelijke sociale gevolgen van de vereiste beleidsmaatregelen en investeringen, moeten de lidstaten de veilingopbrengsten ook gebruiken om bij te dragen tot een rechtvaardige overgang naar een koolstofarme economie door het verwerven van vaardigheden en het herverdelen van arbeid te bevorderen in sociale dialoog met de gemeenschappen en regio's die worden getroffen door een transitie op de arbeidsmarkt.

(14)

De voornaamste stimulans op lange termijn die voortvloeit uit Richtlijn 2003/87/EG voor de CO2-afvang en -opslag („CCS”), voor nieuwe hernieuwbare energietechnologieën en voor baanbrekende innovatie in koolstofarme technologieën en processen, met inbegrip van het milieutechnisch veilig afvangen en toepassen van kooldioxide („CCU”), is het koolstofprijssignaal dat zij tot stand brengt en het feit dat voor CO2-emissies die worden vermeden of permanent opgeslagen, geen rechten hoeven te worden ingeleverd. Ter aanvulling van de middelen die al worden ingezet om de demonstratie van commerciële CCS-faciliteiten en innovatieve hernieuwbare energietechnologieën te versnellen, moeten de rechten ook worden gebruikt als gegarandeerde beloning voor het inzetten van CCS-faciliteiten of –CCU-faciliteiten, nieuwe hernieuwbare energietechnologieën en industriële innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen in de Unie, indien CO2 in voldoende mate wordt opgeslagen of vermeden en op voorwaarde dat er een overeenkomst over kennisdeling is.

Naast de 400 miljoen emissierechten die oorspronkelijk voor de periode vanaf 2021 beschikbaar waren gesteld, moeten inkomsten uit de verkoop van 300 miljoen emissierechten voor de periode van 2013 tot en met 2020 die nog niet zijn vastgelegd voor innovatieactiviteiten, worden aangevuld met 50 miljoen niet-toegewezen rechten uit de marktstabiliteitsreserve, en tijdig worden gebruikt ter ondersteuning van innovatie. Afhankelijk van de mate waarin het aandeel van de te veilen rechten wordt verminderd om te voorkomen dat er een uniforme transsectorale correctiefactor moet worden gehanteerd, moet de hoeveelheid uit dit fonds beschikbare emissierechten worden verhoogd tot maximaal 50 miljoen. Het grootste deel van die steun moet afhangen van de geverifieerde vermijding van broeikasgasemissies, terwijl bepaalde steun moet kunnen worden verleend indien vooraf vastgestelde mijlpalen worden bereikt, rekening houdend met de ingezette technologie en de specifieke omstandigheden van de sector waarin ze wordt ingezet. Mijlpalen moeten worden bepaald, zodat voldoende financiële middelen beschikbaar komen voor het project. Het maximumpercentage van de projectkosten dat kan worden ondersteund, kan verschillen naargelang de categorie van het project. De nodige aandacht moet worden besteed aan projecten met een aanzienlijk innoverend effect voor de gehele Unie.

(15)

Het bbp per capita tegen marktprijzen van Griekenland bedroeg in 2014 minder dan 60 % van het Uniegemiddelde; het land komt niet in aanmerking voor het moderniseringsfonds, en dient derhalve aanspraak te kunnen maken op emissierechten waarmee het koolstofvrij maken van de elektriciteitsvoorziening van de eilanden op zijn grondgebied ten dele kan worden gefinancierd. Die rechten moeten afkomstig zijn van de in artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde maximale hoeveelheid rechten, die uiterlijk op 31 december 2020 niet kosteloos zijn toegewezen, en moeten worden geveild overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het moderniseringsfonds.

(16)

Een moderniseringsfonds moet worden ingesteld met 2 % van de totale hoeveelheid rechten, die geveild worden overeenkomstig de regels en modaliteiten voor veilingen die op het bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie vastgestelde gemeenschappelijke veilingplatform plaatsvinden (8). Afhankelijk van de mate waarin het aandeel van de te veilen rechten wordt verminderd om te voorkomen dat er een uniforme transsectorale correctiefactor moet worden gehanteerd, moet de hoeveelheid emissierechten die beschikbaar is in het kader van het moderniseringsfondsworden verhoogd met maximaal 0,5 % van de totale hoeveelheid emissierechten. Lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen van minder dan 60 % van het EU-gemiddelde in 2013, moeten in aanmerking komen voor financiering uit het moderniseringsfonds en moeten tot en met 2030 kunnen afwijken van het beginsel van volledige veiling voor elektriciteitsopwekking door gebruik te maken van de mogelijkheid van kosteloze toewijzing om reële investeringen die hun energiesector moderniseren op een transparante manier te bevorderen en tegelijkertijd verstoringen van de interne energiemarkt te vermijden. Investeringen in het kader van het moderniseringsfonds die gericht zijn op verbetering van energie-efficiëntie, zouden investeringen in elektrificatie van het vervoer, met name het wegvervoer, kunnen omvatten. De regels voor het beheer van het moderniseringsfonds moeten voorzien in een samenhangend, uitgebreid en transparant kader om de efficiëntst mogelijke uitvoering te garanderen en moeten rekening houden met de behoefte aan een eenvoudige toegang voor alle deelnemers en de mogelijkheden voor het aantrekken van investeringen in de lidstaten. De beheersstructuur moet sporen met de doelstelling een goed gebruik van de financiële middelen te waarborgen.

De beheersstructuur moet een investeringscomité omvatten en in het besluitvormingsproces moet terdege rekening worden gehouden met de deskundigheid van de Europese Investeringsbank (EIB), tenzij de steun kleinschalige projecten betreft met leningen van een nationale stimuleringsbank of met subsidies via een nationaal programma dat de doelstellingen van het moderniseringsfonds deelt. Met het oog op de vaststelling en bekendmaking van een potentieel belangenconflict, moet de samenstelling van het investeringscomité, de curricula vitae van zijn leden, en hun belangenverklaring worden gepubliceerd en regelmatig geactualiseerd. Om ervoor te zorgen dat de investeringsbehoeften in lage-inkomenslidstaten adequaat worden aangepakt, moeten de middelen voor het moderniseringsfonds onder de lidstaten worden verdeeld op basis van een combinatie die voor 50 % op geverifieerde emissies en voor 50 % op bbp-criteria is gebaseerd. De financiële steun uit het moderniseringsfonds kan in verschillende vormen worden verleend. Om middelen aan te trekken en ervoor te zorgen dat de betreffende investeringen meer effect sorteren, moeten kosteloze emissierechten voor de modernisering van de elektriciteitsopwekking in bepaalde lidstaten en de middelen uit het moderniseringsfonds voor investeringen die niet op de lijst van prioritaire gebieden staan, worden aangevuld met middelen van particuliere juridische entiteiten, eventueel met inbegrip van middelen afkomstig van particuliere juridische entiteiten die volledig dan wel gedeeltelijk in overheidshanden zijn.

(17)

Om de financieringsmechanismen te stroomlijnen en de administratieve lasten voor de uitvoering daarvan zoveel mogelijk te beperken, moeten de betrokken lidstaten gebruik kunnen maken van hun aandeel van de 10 % herverdeelde emissierechten en van de voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector in het kader van het moderniseringsfonds. Met het oog op voorspelbaarheid en transparantie met betrekking tot de hoeveelheden emissierechten die ofwel beschikbaar zijn voor veiling, ofwel voor de voorlopige kosteloze toewijzing, en met betrekking tot de activa die beheerd worden door het moderniseringsfonds, moeten de lidstaten de Commissie op de hoogte brengen van hun voornemen om hun middelen uit het moderniseringsfonds vóór 2021 te verhogen.

(18)

De Europese Raad heeft in oktober 2014 bevestigd dat de optie van kosteloze toewijzing aan de energiesector moet gelden tot en met 2030 en dat de modaliteiten, inclusief de transparantie, van de optionele kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector in bepaalde lidstaten, moeten worden verbeterd. Investeringen met een waarde van 12,5 miljoen EUR of meer moeten door de betrokken lidstaat via een competitief biedingsproces worden geselecteerd op basis van duidelijke en transparante regels, zodat de kosteloze toewijzing wordt gebruikt ter bevordering van reële investeringen om de energiesector in overeenstemming met de doelstellingen van de energie-unie te moderniseren of te diversifiëren. Investeringen met een waarde van minder dan 12,5 miljoen EUR moeten ook in aanmerking komen voor financiering uit de kosteloze toewijzing. De betrokken lidstaat moet dergelijke investeringen op basis van duidelijke en transparante criteria selecteren. Er moet een openbare raadpleging over de resultaten van dat selectieproces plaatsvinden. In het stadium van de selectie van investeringsprojecten en in dat van de uitvoering moeten de burgers terdege worden geïnformeerd. De investeringen moeten worden aangevuld met middelen van particuliere juridische entiteiten, eventueel met inbegrip van middelen afkomstig van particuliere juridische entiteiten die volledig dan wel gedeeltelijk in overheidshanden zijn.

(19)

De financiering van het EU-ETS moet overeenstemmen met de doelstellingen van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 en de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en van andere financieringsprogramma's van de Unie, om ervoor te zorgen dat de overheidsuitgaven doelmatig zijn.

(20)

Krachtens de bestaande bepalingen die kleine installaties van het EU-ETS uitsluiten, kunnen de installaties die zijn uitgesloten dat blijven; het moet mogelijk worden dat lidstaten hun lijst van uitgesloten installaties actualiseren en lidstaten die deze mogelijkheid momenteel niet gebruiken, moeten dat aan het begin van elke toewijzingsperiode kunnen doen. Om onnodige administratieve lasten te vermijden, moeten de lidstaten tevens installaties die in elk van de drie jaren die voorafgaan aan het begin van elke toewijzingsperiode minder dan 2 500 ton koolstofdioxide-equivalent uitstoten, alsmede reserve- of backupeenheden die in elk jaar van die periode van drie jaar minder dan 300 uur operationeel zijn, kunnen uitsluiten van het EU-ETS. Ook moet de mogelijkheid blijven bestaan om bijkomende activiteiten en gassen in het systeem op te nemen, zonder dat die installaties worden gezien als nieuwkomers. Deze mogelijkheid voor de opneming van bijkomende activiteiten en gassen na 2020 dient de hoeveelheid rechten voor de hele Unie uit hoofde van het EU-ETS en daarvan afgeleide hoeveelheden, onverlet te laten.

(21)

Krachtens Richtlijn 2003/87/EG moeten de lidstaten een verslag over de uitvoering van die Richtlijn indienen op basis van een vragenlijst of een schema, opgesteld door de Commissie, volgens de procedure van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (9). De Commissie heeft voorgesteld om de rapportageverplichtingen op grond van Richtlijn 91/692/EEG op te heffen. Het is derhalve dienstig om de verwijzing naar Richtlijn 91/692/EEG te vervangen door een verwijzing naar de in Richtlijn 2003/87/EG genoemde procedure.

(22)

Besluit (EU) 2015/1814 stelt een marktstabiliteitsreserve voor het EU-ETS in om het veilingaanbod flexibeler en het systeem veerkrachtiger te maken. Bij dit besluit wordt ook bepaald dat rechten die uiterlijk in 2020 niet aan nieuwkomers zijn toegewezen en rechten die wegens beëindiging en gedeeltelijke beëindiging niet zijn toegewezen, in de marktstabiliteitsreserve worden ondergebracht.

(23)

Een goed functionerend en hervormd EU-ETS met een instrument om de markt te stabiliseren, is voor de Unie van cruciaal belang om de doelstellingen voor 2030 te bereiken en de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te eerbiedigen. Om de huidige onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod van de op de markt verkrijgbare rechten aan te pakken, zal in 2018 in het kader van Besluit (EU) 2015/1814 een marktstabiliteitsreserve worden ingesteld die vanaf 2019 operationeel wordt. Gelet op de noodzaak een geloofwaardig investeringssignaal af te geven om CO2-emissies op een kosteneffectieve manier terug te dringen, en met het oog op de versterking van het EU-ETS, moet Besluit (EU) 2015/1814 zodanig worden gewijzigd dat tot en met 31 december 2023 het percentage voor de vaststelling van het aantal emissierechten dat elk jaar in de reserve moet worden opgenomen, wordt verhoogd. Voorts, bij wijze van langetermijnmaatregel ter verbetering van het functioneren van het EU-ETS, mogen vanaf 2023 in de reserve gehouden rechten die het totaal aantal tijdens het voorgaande jaar geveilde rechten overschrijden niet langer geldig zijn, tenzij anders wordt bepaald in de eerste evaluatie overeenkomstig artikel 3 van Besluit (EU) 2015/1814. Bij de regelmatige evaluaties van het functioneren van de reserve moet ook worden bezien of deze verhoogde percentages gehandhaafd moeten worden.

(24)

Richtlijn 2003/87/EG moet worden geëvalueerd in het licht van de internationale ontwikkelingen en inspanningen om de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken. Ook de in de artikelen 10 bis en 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde maatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën die risico zouden kunnen lopen op koolstoflekkage moeten worden geëvalueerd in het licht van de klimaatbeleidsmaatregelen van andere grote economieën. In dit verband kan bij de evaluatie van Richtlijn 2003/87/EG worden bekeken of het passend is de bestaande maatregelen ter voorkoming van koolstoflekkage te vervangen, aan te passen en/of aan te vullen met koolstofcorrecties aan de grenzen of alternatieve maatregelen, mits deze maatregelen volledig verenigbaar zijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, teneinde in het EU-ETS-systeem ook importeurs op te nemen van producten die worden vervaardigd door de overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde bedrijfstakken of deeltakken. De Commissie dient verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en aan de Raad bij elke mondiale inventarisatie die is overeengekomen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, in het bijzonder betreffende de noodzaak van striktere beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie, met inbegrip van het EU-ETS, om de uitstoot van broeikasgassen in de Unie en haar lidstaten te beperken. De Commissie moet in voorkomend geval het Europees Parlement en de Raad voorstellen kunnen doen om Richtlijn 2003/87/EG te wijzigen. De Commissie dient in het kader van de regelmatige rapportage krachtens Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) ook de resultaten van de faciliterende dialoog van 2018 in het kader van de UNFCCC (Talanoadialoog) te beoordelen.

(25)

Teneinde niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking ter aanvulling of wijziging van niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling vast te stellen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 10 bis, leden 1 en 8, artikel 10 ter, lid 5, artikel 19, lid 3, artikel 22, artikel 24, lid 3, artikel 24 bis, lid 1, artikel 25 bis, lid 1, en artikel 28 ter van Richtlijn 2003/87/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot de nodige raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden conform de in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (11) vastgelegde beginselen. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. Inzake de bevoegdheidsdelegatie betreffende artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG moeten de lidstaten die geen gebruik maken van het gemeenschappelijke veilingplatform, daarvan kunnen blijven afzien. Daarnaast moet die bevoegdheidsdelegatie het recht van de lidstaten om over het gebruik van hun veilingopbrengsten te beslissen, onverlet laten.

(26)

Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van artikel 10 bis, lid 2, derde tot en met zesde alinea, artikel 10 bis, lid 21, artikel 10 quinquies, artikel 14, leden 1 en 2, de artikelen 15 en 16 en artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG en de bijlagen IV en V bij die richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr.182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(27)

Om de bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie tot een minimum te beperken, moeten de bestaande bevoegdheden wat betreft het vaststellen van handelingen betreffende het volgende worden ingetrokken: de werking van de bijzondere reserve in artikel 3 septies, lid 9, van Richtlijn 2003/87/EG, de nadere bepaling van hoeveelheden uitwisselbare internationale kredieten en de toewijzing van hoeveelheden uitwisselbare internationale kredieten in artikel 11 bis, lid 8, van die richtlijn, het vaststellen van nadere normen voor wat mag worden uitgewisseld in artikel 11 bis, lid 9, van die richtlijn, en het vaststellen van nadere regels inzake dubbeltellingen artikel 11 ter, lid 7, van die richtlijn. Op grond van die bepalingen vastgestelde handelingen blijven van kracht.

(28)

Op grond van Richtlijn 2003/78/EG vastgestelde handelingen die betrekking hebben op onderwerpen waarvoor de Commissie krachtens deze richtlijn gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen kan vaststellen, blijven van toepassing totdat ze worden ingetrokken of gewijzigd. In het geval van Besluit 2011/278/EU van de Commissie (13) zal de laatste kolom van bijlage I bij dat besluit worden ingetrokken indien en wanneer de Commissie een uitvoeringshandeling vaststelt om de herziene benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzingen te bepalen. Om de voorspelbaarheid te vergroten en de administratieve procedures te vereenvoudigen, blijft Besluit 2014/746/EU van de Commissie (14) van toepassing tot eind 2020.

(29)

De in deze richtlijn bedoelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, met name wat betreft de bepalingen inzake bewaking, rapportage en verificatie en inzake het EU-register, moeten gericht zijn op het vereenvoudigen van de regels en het zoveel mogelijk beperken van administratieve lasten, zonder de milieu-integriteit, de veiligheid of de betrouwbaarheid van de het EU-ETS in het gedrang te brengen. Bij het opstellen van die handelingen moet de Commissie in het bijzonder de effectiviteit van vereenvoudigde bewakingsregels beoordelen, onder meer voor nood- en backupgeneratoren, rekening houdend met het aantal bedrijfsuren per jaar, en voor andere kleine emittenten, en moet zij tevens de mogelijkheden om die regels verder te ontwikkelen beoordelen.

(30)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (15) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om indien verantwoord de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(31)

Met deze richtlijn wordt beoogd bij te dragen tot verwezenlijking van de doelstelling van een hoog niveau van milieubescherming in overeenstemming met het beginsel van duurzame ontwikkeling op de economisch meest efficiënte wijze, en tegelijkertijd installaties voldoende tijd te geven om zich aan te passen en te voorzien in een gunstiger behandeling van bijzonder getroffen personen, op een evenredige wijze en voor zover dat verenigbaar is met de andere doelstellingen van deze richtlijn.

(32)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(33)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2003/87/EG

Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de hele richtlijn wordt de term „Gemeenschapsregeling” vervangen door „EU-ETS” en worden in de tekst de nodige grammaticale aanpassingen aangebracht.

2)

In de hele richtlijn, behalve in de in punt 1) van dit artikel, in artikel 26 van de richtlijn en in bijlage V, deel A, punt 5) bij de richtlijn bedoelde gevallen, wordt het woord „regeling” vervangen door „systeem” en wordt de tekst overeenkomstig aangepast.

3)

In de hele richtlijn, met uitzondering van de onder de punt 1) van dit artikel en in artikel 26 van de richtlijn bedoelde gevallen, wordt het woord „Gemeenschap” vervangen door „Unie”, en worden in de tekst de nodige grammaticale aanpassingen aangebracht.

4)

In de hele richtlijn worden de termen „de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure” vervangen door „de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure”.

5)

In artikel 3 quater, lid 2, eerste alinea, en artikel 10, lid 1 bis, wordt de verwijzing naar „artikel 13, lid 1” vervangen door een verwijzing naar „artikel 13”.

6)

In artikel 3 octies, artikel 5, eerste alinea, onder d), artikel 6, lid 2, onder c), artikel 10 bis, lid 2, tweede alinea, artikel 14, leden 2, 3 en 4, artikel 19, leden 1 en 4, artikel 24, lid 3, eerste alinea, en artikel 29 bis, lid 4, wordt de term „verordening” vervangen door „handelingen” en worden in de tekst de nodige grammaticale aanpassingen aangebracht.

7)

Artikel 3, punt h), wordt vervangen door:

„h)   „nieuwkomer”: een installatie die een of meer van de in bijlage I vermelde activiteiten uitvoert, en waaraan voor het eerst een vergunning voor broeikasgasemissies is verleend in de periode die begint 3 maanden vóór de indiening van de lijst op grond van artikel 11, lid 1, en die afloopt 3 maanden vóór de datum van indiening van de volgende lijst uit hoofde van dat artikel;”.

8)

In artikel 3 quinquies, wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de gedetailleerde regelingen voor de veiling door de lidstaten van luchtvaartemissierechten in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel of met artikel 3 septies, lid 8. Het aantal door een lidstaat te veilen rechten in elke periode is evenredig met het aandeel van die lidstaat in de totale hoeveelheid aan de luchtvaart toegewezen emissies voor alle lidstaten, voor het referentiejaar als gerapporteerd ingevolge artikel 14, lid 3, en geverifieerd op grond van artikel 15. Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode is het referentiejaar 2010; voor elke volgende in artikel 3 quater bedoelde periode is het referentiejaar het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt. In de gedelegeerde handelingen wordt de eerbiediging van de beginselen in artikel 10, lid 4, eerste alinea, gewaarborgd.”.

9)

Artikel 3 septies, lid 9, wordt geschrapt.

10)

Artikel 6, lid 1, derde alinea, wordt geschrapt.

11)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Coördinatie met Richtlijn 2010/75/EU

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, wanneer installaties activiteiten verrichten die in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (*1) zijn vermeld, de voorwaarden en de procedure voor het verlenen van een vergunning voor broeikasgasemissies worden gecoördineerd met die voor het verlenen van de in die richtlijn bepaalde vergunning. De in de artikelen 5, 6 en 7 van deze richtlijn vastgestelde eisen kunnen worden opgenomen in de in Richtlijn 2010/75/EU vastgelegde procedures.

(*1)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).”."

12)

In artikel 9 worden de tweede en de derde alinea vervangen door:

„Met ingang van 2021 bedraagt de lineaire factor 2,2 %.”.

13)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Met ingang van 2019 veilen de lidstaten alle emissierechten die niet kosteloos zijn toegewezen overeenkomstig de artikelen 10 bis en 10 quater van deze richtlijn en niet zijn opgenomen in de marktstabiliteitsreserve die is ingesteld bij Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad (*2) („de marktstabiliteitsreserve”) of geannuleerd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van deze richtlijn.

Vanaf 2021, en zonder vooruit te lopen op een eventuele verlaging op grond van artikel 10 bis, lid 5 bis, bedraagt het aandeel van de te veilen rechten 57 %.

Tussen 2021 en 2030 wordt 2 % van de totale hoeveelheid rechten geveild om een fonds voor de verbetering van de energie-efficiëntie en de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten in te stellen, zoals vastgesteld in artikel 10 quinquies („het moderniseringsfonds”).

De totale resterende hoeveelheid door de lidstaten te veilen rechten wordt overeenkomstig lid 2 verdeeld.

(*2)  Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).”;"

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

onder a) wordt „88 %” vervangen door „90 %”;

ii)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

10 % van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten die met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie over bepaalde lidstaten wordt verdeeld, zodat de hoeveelheid rechten die deze lidstaten krachtens punt a) veilen, met de in bijlage II bis vermelde percentages wordt verhoogd.”;

iii)

punt c) wordt geschrapt;

iv)

de derde alinea wordt vervangen door:

„Indien nodig worden de onder b) bedoelde percentages evenredig aangepast om te waarborgen dat 10 % wordt verdeeld.”;

c)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

de ontwikkeling van hernieuwbare energie om te voldoen aan de doelstelling van de Unie inzake hernieuwbare energie, alsook de ontwikkeling van andere technologieën die bijdragen tot de overgang naar een veilige en duurzame, koolstofarme economie, en om te helpen voldoen aan de doelstelling van de Unie om de energie-efficiëntie op te voeren tot de niveaus waartoe is besloten in de toepasselijke wetgevingshandelingen;”;

ii)

punt h) wordt vervangen door:

„h)

maatregelen die tot doel hebben energie-efficiëntie, systemen voor stadsverwarming en isolatie te verbeteren, of financiële steun te verlenen voor de aanpak van maatschappelijke aspecten van huishoudens met een laag en gemiddeld inkomen;”;

iii)

de volgende punten worden toegevoegd:

„j)

de financiering van klimaatacties in kwetsbare derde landen, waaronder de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering;

k)

de bevordering van het verwerven van vaardigheden en het herverdelen van arbeid om bij te dragen aan een rechtvaardige overgang naar een koolstofarme economie, met name in regio's die het meest te maken krijgen met de overgang naar andere banen, en dat in nauwe samenspraak met de sociale partners.”;

d)

in lid 4 worden de eerste, de tweede en de derde alinea vervangen door:

„4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van veilingen om ervoor te zorgen dat deze op een open, transparante, geharmoniseerde en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd. Te dien einde moet dit proces voorspelbaar zijn, met name met betrekking tot het tijdstip en de opeenvolging van veilingen en de geraamde hoeveelheden rechten die worden aangeboden.

Die gedelegeerde handelingen zorgen ervoor dat veilingen op zodanige wijze worden opgezet dat:

a)

de exploitanten, en met name eventuele kleine en middelgrote ondernemingen die onder het EU-ETS vallen, volledige, eerlijke en gelijke toegang krijgen;

b)

alle deelnemers op hetzelfde tijdstip toegang hebben tot dezelfde informatie en dat deelnemers het verloop van de veilingen niet verstoren;

c)

de organisatie van en deelname aan de veilingen kosteneffectief is en dat onnodige administratieve kosten worden vermeden; en

d)

de toegang tot emissierechten wordt toegekend voor kleine emittenten.”;

e)

in lid 5 wordt de tweede zin vervangen door:

„Elk jaar dient zij bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over het functioneren van de koolstofmarkt en over andere relevante onderdelen van het klimaat- en energiebeleid, met inbegrip van het verloop van de veilingen, liquiditeit en verhandelde hoeveelheden, waarin tevens de door de lidstaten verstrekte informatie over de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde financiële maatregelen wordt samengevat.”.

14)

Artikel 10 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met betrekking tot de volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de hele Unie voor het toewijzen van in de leden 4, 5, 7 en 19 van dit artikel bedoelde emissierechten.”;

b)

in lid 2 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om de herziene benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzingen te bepalen. Die handelingen zijn in overeenstemming met de uit hoofde van lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen en voldoen aan de volgende elementen:

a)

Voor de periode van 2021 tot en met 2025 worden de benchmarkwaarden bepaald op basis van de uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2016 en 2017. Op grond van een vergelijking van die benchmarkwaarden met de benchmarkwaarden van het op 27 april 2011 vastgestelde Besluit 2011/278/EU van de Commissie (*3) bepaalt de Commissie voor elke benchmark het jaarlijkse verminderingspercentage en past zij dat toe op de benchmarkwaarden voor de periode van 2013 tot 2020, voor elk jaar tussen 2008 en 2023, om de benchmarkwaarden voor de periode van 2021 tot 2025 te bepalen.

b)

Indien het jaarlijkse verminderingspercentage hoger is dan 1,6 % of lager dan 0,2 %, zijn de benchmarkwaarden voor de periode van 2021 tot 2025 de benchmarkwaarden die van toepassing zijn in de periode van 2013 tot 2020, verminderd met een van beide percentages, naargelang welke van deze beide percentages relevant is, voor elk jaar tussen 2008 en 2023.

c)

Voor de periode van 2026 tot 2030 worden de benchmarkwaarden op dezelfde manier als in de punten a) en b) bepaald, op basis van uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2021 en 2022 en op basis van de toepassing van het jaarlijkse verminderingspercentage dat van toepassing is voor elk jaar tussen 2008 en 2028.

In afwijking hiervan worden de benchmarkwaarden voor aromaten, waterstof en syngas met hetzelfde percentage als de benchmarks voor raffinaderijen aangepast om gelijke concurrentievoorwaarden voor de producenten van die producten te handhaven.

De in de derde alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Ter bevordering van de efficiënte terugwinning van energie uit afgassen, wordt de benchmarkwaarde voor vloeibaar ruwijzer, die voornamelijk betrekking heeft op afgassen, gedurende de in punt b) van de derde alinea vermelde periode jaarlijks verlaagd met 0,2 %.

(*3)  Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130 van 17.5.2011, blz. 1).”;"

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Er worden kosteloze toewijzingen gegeven voor stadsverwarming en voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (*4), voor een economisch aantoonbare vraag, met betrekking tot de productie van warmte of koeling. In elk jaar na 2013 wordt de totale toewijzing aan deze installaties voor de productie van de betrokken warmte aangepast met de in artikel 9 van deze richtlijn vermelde lineaire factor, behalve voor elk jaar waarin deze toewijzingen op uniforme wijze worden aangepast op grond van lid 5 van dit artikel.

(*4)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).”;"

d)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Met het oog op de naleving van het in artikel 10 vastgestelde te veilen aandeel worden voor elk jaar waarin de som van de kosteloze toewijzingen de maximumhoeveelheid die het te veilen aandeel respecteert, niet bereikt, de resterende emissierechten tot aan de maximumhoeveelheid gebruikt ter voorkoming of beperking van de vermindering van de kosteloze toewijzingen om het te veilen aandeel in latere jaren te respecteren. Wanneer de maximumhoeveelheid echter is bereikt, worden de kosteloze toewijzingen dienovereenkomstig aangepast. Elke aanpassing wordt op een eenvormige wijze toegepast.”;

e)

de volgende leden worden ingevoegd:

„5 bis.   In afwijking van lid 5 wordt een extra hoeveelheid van ten hoogste 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten voor zover nodig gebruikt ter verhoging van de maximumhoeveelheid die beschikbaar is op grond van lid 5.

5 ter.   Indien minder dan 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten nodig is ter verhoging van de maximumhoeveelheid die beschikbaar is op grond van lid 5:

worden maximaal 50 miljoen emissierechten gebruikt voor een verhoging van de hoeveelheid emissierechten die beschikbaar is ter ondersteuning van innovatie overeenkomstig artikel 10 bis, lid 8; en

wordt een maximum van 0,5 % van de totale hoeveelheid emissierechten gebruikt voor een verhoging van de hoeveelheid emissierechten die beschikbaar is voor de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten overeenkomstig artikel 10 quinquies.”;

f)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Lidstaten stellen ten behoeve van bedrijfstakken of deeltakken die aan een reëel koolstofweglekrisico zijn blootgesteld als gevolg van aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen door in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissiekosten, financiële maatregelen overeenkomstig de tweede en de vierde alinea vast, mits die financiële maatregelen stroken met de regels inzake staatssteun en met name geen ongegronde verstoringen van de mededinging op de interne markt veroorzaken. Wanneer het voor zulke financiële maatregelen beschikbare bedrag meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten bedraagt, geeft de betrokken lidstaat de redenen voor de overschrijding van dat percentage op.

De lidstaten streven er tevens naar niet meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten te gebruiken voor de in de eerste alinea bedoelde financiële maatregelen. Binnen drie maanden na het einde van elk jaar publiceren de lidstaten die dergelijke financiële maatregelen hebben getroffen, het totaalbedrag aan compensatie dat is verstrekt per begunstigde bedrijfstak en deeltak, in een eenvoudig toegankelijke vorm. Vanaf 2018 publiceert een lidstaat in elk jaar waarin hij meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten voor dergelijke doeleinden gebruikt, een verslag met de redenen voor de overschrijding van dat percentage. Het verslag bevat relevante informatie over de elektriciteitsprijzen voor grote industriële afnemers die van deze financiële maatregelen gebruik mogen maken, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de vereisten inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie. Het verslag bevat ook informatie over de vraag of er voldoende aandacht is besteed aan andere maatregelen om de indirecte koolstofkosten op middellange tot lange termijn duurzaam te verlagen.

In het in artikel 10, lid 5, voorziene verslag neemt de Commissie onder meer een beoordeling van de gevolgen van dergelijke financiële maatregelen op de interne markt op en beveelt zij in voorkomend geval eventueel op grond van die beoordeling noodzakelijke maatregelen aan.

Deze maatregelen moeten zorgen voor een passende bescherming tegen het risico op koolstofweglek op basis van ex ante benchmarks voor de indirecte CO2-emissies per geproduceerde eenheid. Deze ex ante benchmarks worden voor een gegeven bedrijfstak of deeltak berekend als het product van het elektriciteitsverbruik per geproduceerde eenheid overeenkomend met de meest efficiënte beschikbare technologieën en de CO2-emissies van de Europese elektriciteitsproductiemix in kwestie.”;

g)

lid 7 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„Emissierechten uit de in lid 5 van dit artikel bedoelde maximale hoeveelheid die uiterlijk in 2020 niet kosteloos zijn toegewezen, worden voor nieuwkomers gereserveerd, samen met 200 miljoen rechten die op grond van artikel 1, lid 3, van Besluit (EU) 2015/1814 in de marktstabiliteitsreserve zijn ondergebracht. Van de gereserveerde emissierechten worden er aan het eind van de periode van 2021 tot 2030 tot 200 miljoen teruggestort in de marktstabiliteitsreserve, indien zij niet voor die periode zijn toegewezen.

Vanaf 2021 worden emissierechten die op grond van de leden 19 en 20 niet aan installaties zijn toegewezen, toegevoegd aan de hoeveelheid van overeenkomstig de eerste zin van de eerste alinea van dit lid gereserveerde emissierechten.”;

ii)

de vierde en de vijfde alinea worden geschrapt.

h)

in lid 8 worden de eerste, de tweede en de derde alinea vervangen door:

„325 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders kosteloos zou kunnen worden toegewezen uit hoofde van dit artikel, en 75 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders zou kunnen worden geveild uit hoofde van artikel 10, worden beschikbaar gesteld ter ondersteuning van innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen in de in bijlage I vermelde bedrijfstakken, inclusief het milieutechnisch veilig afvangen en toepassen van kooldioxide („CCU”), dat aanzienlijk bijdraagt tot het tegengaan van klimaatverandering, en producten ter vervanging van koolstofintensieve producten die worden geproduceerd in de in bijlage I vermelde bedrijfstakken, en om het opzetten en exploiteren te helpen stimuleren van projecten betreffende het milieutechnisch veilig afvangen en geologisch opslaan („CCS”) van CO2, alsook van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag, op geografisch gezien evenwichtig gespreide locaties binnen het grondgebied van de Unie (het „innovatiefonds”). Projecten in alle lidstaten, ook kleinschalige projecten, komen hiervoor in aanmerking.

Daarenboven worden 50 miljoen niet-toegewezen emissierechten uit de marktstabiliteitsreserve aangewend ter aanvulling van eventuele resterende opbrengsten uit de 300 miljoen emissierechten die uit hoofde van Besluit 2010/670/EU van de Commissie (*5) in de periode van 2013 tot 2020 beschikbaar zijn, en te zijner tijd gebruikt ter ondersteuning van innovatie als bedoeld in de eerste alinea.

Projecten worden geselecteerd op basis van objectieve en transparante criteria, in voorkomend geval rekening houdend met de mate waarin projecten bijdragen tot het behalen van emissiereducties ruim onder de in lid 2 bedoelde benchmarks. Projecten hebben het potentieel om op ruime schaal te worden toegepast of om de kosten van de overgang naar een koolstofarme economie in de betrokken bedrijfstakken aanzienlijk te verlagen. Projecten op het gebied van CCU leveren een nettoreductie van emissies op en zorgen ervoor dat CO2 wordt vermeden of permanent wordt opgeslagen. De technologieën die worden gesteund zijn nog niet in de handel verkrijgbaar, maar vormen baanbrekende oplossingen of zijn voldoende ontwikkeld om klaar te zijn voor demonstratie op precommerciële schaal. Tot 60 % van de relevante kosten van de projecten mag worden gesubsidieerd, waarvan tot 40 % niet afhankelijk hoeft te zijn van geverifieerde vermijding van broeikasgasemissies, op voorwaarde dat vooraf bepaalde mijlpalen, rekening houdend met de ingezette technologie, worden bereikt.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de richtlijn met voorschriften voor de werking van het innovatiefonds, ook wat betreft de selectieprocedure en -criteria.

(*5)  Besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39).”;"

i)

lid 9 wordt vervangen door:

„9.   Griekenland, waarvan het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in 2014 minder dan 60 % van het EU-gemiddelde bedroeg, kan vóór de toepassing van lid 7 van dit artikel aanspraak maken op ten hoogste 25 miljoen emissierechten uit de in lid 5 van dit artikel bedoelde maximumhoeveelheid die niet kosteloos worden toegewezen uiterlijk op 31 december 2020, om het koolstofvrij maken van de elektriciteitsvoorziening van eilanden op zijn grondgebied voor ten hoogste 60 % mede te financieren. Het bepaalde in artikel 10 quinquies, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op deze emissierechten. Op emissierechten kan aanspraak worden gemaakt indien door beperkte toegang tot de internationale schuldenmarkten een project voor het koolstofvrij maken van de elektriciteitsproductie van de eilanden van Griekenland niet op een andere manier zou kunnen worden gerealiseerd, en indien de Europese Investeringsbank (EIB) bevestigt dat het project financieel haalbaar en sociaal-economisch voordelig is.”;

j)

lid 10 wordt geschrapt;

k)

in lid 11 wordt de zinsnede „met als doel geen kosteloze toewijzing meer in 2027” geschrapt;

l)

de leden 12 tot en met 18 worden geschrapt;

m)

lid 20 wordt vervangen door:

„20.   De hoeveelheid kosteloze toewijzingen voor installaties die, volgens een beoordeling op basis van een voortschrijdend gemiddelde van twee jaar, meer dan 15 % meer of minder in bedrijf zijn geweest vergeleken bij het niveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de in artikel 11, lid 1, bedoelde relevante periode van kosteloze toewijzing te bepalen, wordt in voorkomend geval aangepast. Dergelijke aanpassingen worden uitgevoerd door de hoeveelheid overeenkomstig lid 7 van dit artikel gereserveerde emissierechten te verlagen of te verhogen.”;

n)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„21.   „Met het oog op de doeltreffende, niet-discriminerende en eenvormige toepassing van de in lid 20 van dit artikel bedoelde aanpassingen en drempel kan de Commissie, ter voorkoming van onnodige administratieve lasten en van manipulatie of misbruik van aanpassingen aan de toewijzingen, uitvoeringshandelingen met de verdere regelingen voor de aanpassingen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

15)

De artikelen 10 ter en 10 quater worden vervangen door:

„Artikel 10 ter

Overgangsmaatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën in geval van koolstoflekkage

1.   Bedrijfstakken en deeltakken waarvan het product van de vermenigvuldiging van de intensiteit van hun handel met derde landen, gedefinieerd als de verhouding tussen de totale waarde van de uitvoer naar derde landen plus de waarde van de invoer uit derde landen en de totale grootte van de markt van de Europese Economische Ruimte (jaaromzet plus totale invoer uit derde landen), met hun emissie-intensiteit, gemeten in kgCO2, gedeeld door hun bruto toegevoegde waarde (in EUR), groter is dan 0,2 worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen. Dergelijke bedrijfstakken en deeltakken krijgen voor de periode tot en met 2030 kosteloze emissierechten toegewezen ten belope van 100 % van de hoeveelheid die krachtens artikel 10 bis is bepaald.

2.   Bedrijfstakken en deeltakken waarvan het product van de vermenigvuldiging van de intensiteit van hun handel met derde landen met hun emissie-intensiteit groter is dan 0,15 mogen worden opgenomen in de in lid 1 bedoelde groep aan de hand van gegevens voor de jaren van 2014 tot 2016 op basis van een kwalitatieve beoordeling en van de volgende criteria:

a)

de mate waarin individuele installaties in de betrokken bedrijfstak of deeltak hun emissieniveau of elektriciteitsverbruik kunnen verminderen;

b)

huidige en verwachte marktkenmerken, waar van toepassing met inbegrip van een gemeenschappelijke referentieprijs;

c)

winstmarges als een potentiële indicator van beslissingen inzake langetermijninvestering of verplaatsing, rekening houdend met wijzigingen in productiekosten die verband houden met emissiereducties.

3.   Bedrijfstakken en deeltakken die de in lid 1 bedoelde drempel niet overschrijden, maar waarvan de emissie-intensiteit gemeten in kgCO2, gedeeld door hun bruto toegevoegde waarde (in EUR), meer dan 1,5 bedraagt, worden eveneens op viercijferniveau (NACE 4-code) beoordeeld. De Commissie maakt de resultaten van deze beoordeling openbaar.

Binnen drie maanden na de in de eerste alinea bedoelde publicatie kunnen de in die alinea bedoelde bedrijfstakken en deeltakken bij de Commissie een aanvraag doen, hetzij voor een kwalitatieve beoordeling van hun blootstelling aan een koolstofweglekrisico op viercijferniveau (NACE 4-code), hetzij voor een beoordeling op basis van de classificatie van goederen die worden gebruikt voor statistieken inzake industriële productie in de Unie, op achtcijferniveau (Prodcom). Daartoe dienen bedrijfstakken en deeltakken naar behoren gemotiveerde, volledige en onafhankelijk geverifieerde gegevens in, teneinde de Commissie in staat te stellen de beoordeling samen met de aanvraag uit te voeren.

Indien een bedrijfstak of deeltak ervoor kiest om op viercijferniveau (NACE 4-code) te worden beoordeeld, kan hij opgenomen worden in de in lid 1 bedoelde groep op basis van de in lid 2, onder a), b) en c), bedoelde criteria. Indien een bedrijfstak of deeltak ervoor kiest om op achtcijferniveau (Prodcom) te worden beoordeeld, wordt hij opgenomen in de in lid 1 bedoelde groep mits op dat niveau de in lid 1 vermelde drempel van 0,2 wordt overschreden.

Bedrijfstakken en deeltakken waarvoor kosteloze toewijzing wordt berekend op basis van de benchmarkwaarden bedoeld in artikel 10 bis, lid 2, vierde alinea, kunnen eveneens verzoeken overeenkomstig de derde alinea in dit lid te worden beoordeeld.

In afwijking van de leden 1 en 2 kan een lidstaat uiterlijk op 30 juni 2018 verzoeken dat een bedrijfstak of deeltak die is vermeld in de bijlage bij Besluit 2014/746/EU van de Commissie (*6) met betrekking tot classificaties op een zes- of een achtcijferniveau (Prodcom), wordt overwogen voor opname in de in lid 1 bedoelde groep. Een dergelijk verzoek wordt alleen behandeld wanneer de verzoekende lidstaat aantoont dat de toepassing van deze afwijking gerechtvaardigd is op basis van naar behoren gestaafde, volledige, geverifieerde en gecontroleerde gegevens voor de vijf voorgaande jaren, verstrekt door de betrokken bedrijfstak of deeltak en dat het verzoek alle relevante informatie bevat. Op basis van deze gegevens zal de betrokken bedrijfstak of deeltak met betrekking tot die classificaties worden opgenomen in de groep als, binnen een heterogeen viercijferniveau (NACE 4-code), blijkt dat de betrokken bedrijfstak of deeltak een aanzienlijk hogere handels- en emissie-intensiteit heeft op zes- of achtcijferniveau (Prodcom), die hoger is dan de in lid 1 bedoelde drempel.

4.   Andere bedrijfstakken en deeltakken worden geacht in staat te zijn om een groter deel van de kosten van de emissierechten in de productprijzen door te berekenen en krijgen kosteloze emissierechten toegewezen ten belope van 30 % van de hoeveelheid die op grond van artikel 10 bis is bepaald. Tenzij anderszins wordt besloten in het kader van de evaluatie op grond van artikel 30, worden kosteloze toewijzingen aan andere bedrijfstakken en deeltakken, met uitzondering van stadsverwarming, na 2026 met gelijke hoeveelheden verminderd om in 2030 een hoeveelheid kosteloze toewijzing van nul te bereiken.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 uiterlijk op 31 december 2019 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de vaststelling van de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen, voor activiteiten op viercijferniveau (NACE 4-code) voor zover het lid 1 van dit artikel betreft, op basis van de beschikbare gegevens voor de laatste drie kalenderjaren.

Artikel 10 quater

Optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector

1.   In afwijking van artikel 10 bis, leden 1 tot en met 5, kunnen lidstaten waarvan in 2013 het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen (in EUR) minder dan 60 % van het Uniegemiddelde bedroeg, een voorlopige kosteloze toewijzing verstrekken aan installaties voor elektriciteitsopwekking voor de modernisering, diversificatie en duurzame transformatie van de energiesector. De ondersteunde investeringen stroken met de overgang naar een veilige en duurzame koolstofarme economie, met de doelstellingen van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie, alsmede met de langetermijndoelstellingen die in de Overeenkomst van Parijs worden genoemd. De in dit lid voorziene afwijking eindigt op 31 december 2030.

2.   Om met kosteloze toewijzing te financieren projecten te selecteren, organiseert de betrokken lidstaat in de periode tussen 2021 en 2030 voor projecten met een totaalbedrag aan investeringen van meer dan 12,5 miljoen EUR een uit één of meer ronden bestaande competitieve biedprocedure. Die competitieve biedprocedure moet:

a)

stroken met de beginselen transparantie, niet-discriminatie, gelijke behandeling en goed financieel beheer;

b)

waarborgen dat enkel projecten die bijdragen tot de diversificatie van de energiemix en de bevoorradingsbronnen van de lidstaat, tot de nodige herstructurering, milieutechnische opwaardering en aanpassing van de infrastructuur, tot schone technologieën, zoals technologieën op het gebied van hernieuwbare energie, of tot de modernisering van de energieproductiesector, zoals een efficiënte en duurzame stadsverwarming, en van de energietransmissie- en distributiesectoren, in aanmerking komen om te bieden;

c)

duidelijke, objectieve, transparante en niet-discriminerende selectiecriteria voor de rangschikking van de projecten vaststellen om te waarborgen dat alleen projecten worden geselecteerd die:

i)

volgens een kosten-batenanalyse een positieve nettowinst voor de emissiereductie opleveren en een vooraf bepaalde aanzienlijke mate van CO2-vermindering verwezenlijken, rekening houdend met de omvang van de projecten;

ii)

een aanvulling zijn, duidelijk tegemoetkomen aan vervangings- en moderniseringsbehoeften en niet leiden tot een marktgestuurde groei van de vraag naar energie;

iii)

de beste prijs-kwaliteitsverhouding bieden; en

iv)

niet bijdragen tot of een verbetering inhouden van de financiële levensvatbaarheid van zeer emissie-intensieve elektriciteitsopwekking, of de afhankelijkheid van emissie-intensieve fossiele brandstoffen verhogen.

In afwijking van artikel 10, lid 1, en onverminderd de laatste zin van lid 1 van dit artikel, kunnen, wanneer een via de competitieve biedprocedure geselecteerde investering geannuleerd wordt of de beoogde prestaties niet worden behaald, de toegewezen emissierechten worden gebruikt via één extra ronde van de competitieve biedprocedure, ten vroegste één jaar later, om andere investeringen te financieren.

Uiterlijk op 30 juni 2019 voorziet elke lidstaat die voornemens is gebruik te maken van de optionele kosteloze overgangstoewijzing met het oog op de modernisering van de energiesector, in de bekendmaking voor openbaar commentaar van een gedetailleerd nationaal kader waarin de competitieve biedprocedure, met inbegrip van het in de eerste alinea bedoelde geplande aantal ronden, en de selectiecriteria staan vermeld.

Indien met kosteloze toewijzingen te ondersteunen investeringen met een waarde van minder dan 12,5 miljoen EUR niet worden geselecteerd volgens de in dit lid bedoelde competitieve biedprocedure, selecteert de lidstaat projecten op basis van objectieve en transparante criteria. De resultaten van dat selectieproces worden bekendgemaakt voor openbaar commentaar. Op basis daarvan gaat de betrokken lidstaat uiterlijk op 30 juni 2019 over tot de opstelling, bekendmaking en indiening bij de Commissie van een lijst met investeringen. Indien in het kader van één installatie meer dan één investering wordt verricht, worden zij in hun geheel beoordeeld om te bepalen of de drempelwaarde van 12,5 miljoen EUR is overschreden, tenzij deze investeringen afzonderlijk technisch of financieel levensvatbaar zijn.

3.   De waarde van de voorgenomen investeringen is op zijn minst gelijk aan de waarde van de kosteloze toewijzing, rekening houdend met het feit dat prijsstijgingen als rechtstreeks gevolg hiervan moeten worden beperkt. De marktwaarde is het gemiddelde van de prijs van emissierechten op het gemeenschappelijke veilingplatform in het voorgaande kalenderjaar. Met de kosteloze toewijzing mag tot 70 % van de relevante kosten van een investering worden gesteund, mits de overblijvende kosten door particuliere juridische entiteiten worden gedragen.

4.   Voorlopige kosteloze toewijzingen worden van de hoeveelheid emissierechten die de lidstaat anders zou veilen, afgetrokken. De totale kosteloze toewijzing bedraagt niet meer dan 40 % van de emissierechten die de betrokken lidstaat, in de periode van 2021 tot 2030, op grond van artikel 10, lid 2, onder a), zal ontvangen, in gelijke jaarlijkse hoeveelheden gespreid over die periode.

5.   Indien een lidstaat uit hoofde van artikel 10 quinquies, lid 4, gebruik maakt van emissierechten die op grond van artikel 10, lid 2, onder c), met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie zijn verdeeld, kan die lidstaat, in afwijking van lid 4 van dit artikel, een totale hoeveelheid van 60 % van de emissierechten die krachtens artikel 10, lid 2, onder a), in de periode van 2021 tot 2030 zijn ontvangen, gebruiken voor kosteloze overgangstoewijzing, daarbij gebruik makend van een overeenkomstige hoeveelheid van de in overeenstemming met artikel 10, lid 2, onder b), verdeelde emissierechten.

Emissierechten die uiterlijk in 2020 niet krachtens dit artikel zijn toegewezen, kunnen in de periode van 2021 tot 2030 worden toegewezen aan investeringen die via de in lid 2 bedoelde competitieve biedprocedure zijn geselecteerd, tenzij de betrokken lidstaat de Commissie uiterlijk op 30 september 2019 in kennis stelt van zijn voornemen alle of een deel van deze emissierechten niet toe te wijzen in de periode van 2021 tot 2030, en van het in plaats daarvan in 2020 te veilen aantal emissierechten. Indien die rechten in de periode van 2021 tot 2030 worden toegewezen, wordt met de desbetreffende hoeveelheid aan rechten rekening gehouden voor de toepassing van het in de eerste alinea van dit lid genoemde plafond van 60 %.

6.   Toewijzingen worden aan exploitanten verstrekt nadat door hen is aangetoond dat een overeenkomstig de regels van de competitieve biedprocedure geselecteerde investering heeft plaatsgevonden. Indien een investering leidt tot aanvullende capaciteit voor de opwekking van elektriciteit, toont de betrokken exploitant aan dat hij of een andere gelieerde exploitant uiterlijk bij de ingebruikneming van de aanvullende capaciteit een overeenkomstig volume aan meer emissie-intensieve capaciteit voor de opwekking van elektriciteit buiten werking heeft gesteld.

7.   De lidstaten eisen van begunstigde elektriciteitsproducenten en netwerkexploitanten dat zij, uiterlijk op 28 februari van elk jaar, verslag uitbrengen over de uitvoering van hun geselecteerde investeringen, onder meer over de verhouding tussen de kosteloze toewijzing en de gemaakte investeringsuitgaven en de soorten gesteunde investeringen. De lidstaten brengen hierover verslag uit aan de Commissie en de Commissie maakt dit verslag openbaar.

(*6)  Besluit 2014/746/EU van de Commissie van 27 oktober 2014 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakdeeltakken waarvan wordt vermoed dat ze een significant risico op koolstoflekkage lopen, voor de periode 2015-2019 (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 114).”."

16)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 quinquies

Moderniseringsfonds

1.   Er wordt voor de periode van 2021 tot 2030 een fonds ingesteld ter ondersteuning van investeringen, voorgesteld door de begunstigde lidstaten, ook om kleinschalige investeringsprojecten te financieren, ter modernisering van de energiesystemen en verbetering van de energie-efficiëntie in lidstaten waarvan in 2013 het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen minder dan 60 % van het Unie-gemiddelde bedroeg (het „moderniseringsfonds”). Het moderniseringsfonds wordt gefinancierd middels de veiling van rechten als bedoeld in artikel 10.

De ondersteunde investeringen stroken met de doelen van deze richtlijn en van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie, alsmede met de langetermijndoelstellingen die in de Overeenkomst van Parijs worden genoemd. Uit het moderniseringsfonds wordt geen steun verleend aan faciliteiten voor de opwekking van energie met behulp van vaste fossiele brandstoffen, met uitzondering van efficiënte en duurzame stadsverwarming in lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen minder dan 30 % van het Unie-gemiddelde bedroeg in 2013, op voorwaarde dat een hoeveelheid emissierechten van ten minste een equivalente waarde wordt aangewend voor investeringen uit hoofde van artikel 10 quater waarbij geen vaste fossiele brandstoffen betrokken zijn.

2.   Ten minste 70 % van de financiële middelen van het moderniseringsfonds zal worden aangewend ter ondersteuning van investeringen in het opwekken en gebruiken van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, in het verbeteren van de energie-efficiëntie, met uitzondering van energie-efficiëntie met betrekking tot de opwekking van energie met vaste fossiele brandstoffen, in het opslaan van energie en het moderniseren van energienetwerken, waaronder pijpleidingen voor stadsverwarming, netten voor elektriciteitstransmissie, en de verbetering van de interconnecties tussen de lidstaten, alsmede ter ondersteuning van een rechtvaardige overgang in van koolstof afhankelijke regio's in de begunstigde lidstaten, zodat in overleg met de sociale partners steun wordt geboden voor het opnieuw inzetten, bijscholen en nascholen van werknemers, onderwijs, initiatieven voor het zoeken naar een baan en startende ondernemingen. Investeringen in energie-efficiëntie in de sectoren vervoer, gebouwen, landbouw en afval komen ook in aanmerking.

3.   Het moderniseringsfonds valt onder de verantwoordelijkheid van de begunstigde lidstaten. De EIB zorgt ervoor dat de emissierechten in overeenstemming met de beginselen en voorwaarden van artikel 10, lid 4, worden geveild, en is verantwoordelijk voor het beheer van de opbrengsten. De EIB stort de opbrengsten door naar de lidstaten na een uitbetalingsbesluit van de Commissie, indien deze uitbetaling voor investeringen voldoet aan lid 2 van dit artikel of, indien niet op de in lid 2 van dit artikel genoemde gebieden is geïnvesteerd, aan de aanbevelingen van het investeringscomité. De Commissie stelt haar besluit tijdig vast. De opbrengsten worden verdeeld onder de lidstaten volgens de aandelen die zijn bepaald in bijlage II ter, in overeenstemming met de leden 6 tot en met 12 van dit artikel.

4.   Elke betrokken lidstaat mag de uit hoofde van artikel 10 quater, lid 4, verleende totale kosteloze toewijzing, of een gedeelte van die toewijzing, en de hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder b), met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie zijn verdeeld, of een deel van die hoeveelheid, in overeenstemming met artikel 10 quinquies, aanwenden om investeringen in het kader van het moderniseringsfonds te ondersteunen, en zodoende de aan die lidstaat verdeelde middelen te verhogen. Uiterlijk op 30 september 2019 stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van de betrokken aantallen emissierechten die overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder b), artikel 10 quater en artikel 10 quinquies worden aangewend.

5.   Er wordt een investeringscomité voor het moderniseringsfonds opgericht. Het investeringscomité bestaat uit een vertegenwoordiger van elke begunstigde lidstaat, de Commissie en de EIB, en drie vertegenwoordigers die door de andere lidstaten worden gekozen voor een periode van vijf jaar. De Groep wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Eén vertegenwoordiger van elke lidstaat die geen deel uitmaakt van het investeringscomité kan de vergaderingen van het Comité als waarnemer bijwonen.

Het investeringscomité gaat op transparante wijze te werk. De samenstelling van het investeringscomité en de curricula vitae en de belangenverklaringen van de leden ervan worden beschikbaar gesteld voor het publiek en zo nodig bijgewerkt.

6.   Voordat een begunstigde lidstaat besluit om uit zijn aandeel in het moderniseringsfonds een investering te financieren, legt hij het investeringsproject voor aan het investeringscomité en de EIB. Wanneer de EIB bevestigt dat een investering tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, kan de lidstaat het investeringsproject uit zijn aandeel financieren.

Wanneer een investering in de modernisering van energiesystemen, waarvoor financiering uit het moderniseringsfonds wordt voorgesteld, niet tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, beoordeelt het investeringscomité de technische en financiële levensvatbaarheid van die investering, met inbegrip van de emissiereducties die zij oplevert, en doet het een aanbeveling inzake de financiering van de investering uit het moderniseringsfonds. Het investeringscomité zorgt ervoor dat alle investeringen in verband met stadsverwarming een aanzienlijke verbetering van energie-efficiëntie en emissiereducties opleveren. Die aanbeveling kan suggesties omvatten met betrekking tot passende financieringsinstrumenten. Tot 70 % van een investering die niet tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, kan worden gesteund met middelen uit het moderniseringsfonds, mits de overblijvende kosten door particuliere juridische entiteiten worden gedragen.

7.   Het investeringscomité streeft ernaar zijn aanbevelingen bij consensus aan te nemen. Indien het investeringscomité niet binnen een door de voorzitter vastgestelde termijn bij consensus kan besluiten, neemt het een besluit bij gewone meerderheid.

Indien de vertegenwoordiger van de EIB niet met de financiering van een investering instemt, wordt een aanbeveling slechts aangenomen indien een meerderheid van twee derde van alle leden vóór stemt. De vertegenwoordiger van de lidstaat waarin de investering plaatsvindt en de vertegenwoordiger van de EIB hebben in dat geval geen stemrecht. Deze alinea is niet van toepassing op kleinschalige projecten die gefinancierd zijn met leningen van een nationale stimuleringsbank of met subsidies die bijdragen tot de uitvoering van een nationaal programma met specifieke doelstellingen die stroken met de doelstellingen van het moderniseringsfonds, op voorwaarde dat niet meer dan 10 % van het in bijlage II ter vastgestelde aandeel van de lidstaten in het kader van het programma wordt gebruikt.

8.   Besluiten of aanbevelingen door de EIB of het investeringscomité uit hoofde van de leden 6 en 7 worden tijdig opgesteld en bevatten de motivering waarop zij zijn gebaseerd. Deze besluiten en aanbevelingen worden openbaar gemaakt.

9.   De begunstigde lidstaten zijn verantwoordelijk voor de follow-up van de uitvoering van de geselecteerde projecten.

10.   De begunstigde lidstaten brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de door het moderniseringsfonds gefinancierde investeringen. Het verslag wordt openbaar gemaakt en bevat het volgende:

a)

informatie over de gefinancierde investeringen per begunstigde lidstaat;

b)

een beoordeling van de met de investering bereikte toegevoegde waarde wat betreft energie-efficiëntie of modernisering van het energiesysteem.

11.   Elk jaar brengt het investeringscomité bij de Commissie verslag uit over de ervaringen met de evaluatie van investeringen. Uiterlijk op 31 december 2024 evalueert de Commissie, rekening houdend met de bevindingen van het investeringscomité, de in lid 2 genoemde gebieden voor projecten en de grond waarop het investeringscomité zijn aanbevelingen baseert.

12.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde voorschriften voor de werking van het moderniseringsfonds. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

17)

Aan artikel 11, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Een lijst van onder deze richtlijn vallende installaties voor de periode van vijf jaar die op 1 januari 2021 ingaat, wordt uiterlijk op 30 september 2019 ingediend en nadien om de vijf jaar een lijst voor elke volgende periode van vijf jaar. Elke lijst bevat informatie over de productieactiviteit, de overdracht van warmte en gassen, de elektriciteitsproductie en de emissies op het niveau van de subinstallatie betreffende de vijf kalenderjaren voorafgaand aan de indiening ervan. Kosteloze toewijzingen worden enkel verstrekt aan installaties waarvoor die gegevens zijn ingediend.”.

18)

In artikel 11 bis worden de leden 8 en 9 geschrapt.

19)

In artikel 11 ter wordt lid 7 geschrapt.

20)

Aan artikel 12, lid 4, worden de volgende zinnen toegevoegd:

„Ingeval capaciteit voor de opwekking van elektriciteit op hun grondgebied vanwege aanvullende nationale maatregelen wordt gesloten, kunnen lidstaten emissierechten schrappen uit de totale hoeveelheid door hen te veilen emissierechten als bedoeld in artikel 10, lid 2 tot maximaal een hoeveelheid die overeenkomt met het gemiddelde volume geverifieerde emissies van de betrokken installatie over een periode van vijf jaar vóór de sluiting ervan. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de voorgenomen schrapping overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 10, lid 4, worden vastgesteld.”.

21)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Geldigheid van emissierechten

Emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, zijn voor onbepaalde tijd geldig. Emissierechten die met ingang van 1 januari 2021 worden verleend, bevatten een aanduiding waaruit blijkt in welke periode van tien jaar te rekenen vanaf 1 januari 2021 zij zijn verstrekt, en zijn geldig voor emissies met ingang van het eerste jaar van die periode.”.

22)

Artikel 14, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde voorschriften voor de bewaking en rapportage van emissies en, indien van toepassing, activiteitengegevens betreffende de in bijlage I vermelde activiteiten voor de bewaking en rapportage van tonkilometergegevens met het oog op een aanvraag krachtens de artikelen 3 sexies of 3 septies, die wordt gebaseerd op de in bijlage IV beschreven beginselen voor bewaking en rapportage en de vereisten van lid 2 van dit artikel. In deze uitvoeringshandelingen bevatten de vereisten voor de bewaking en rapportage van elk broeikasgas tevens een vermelding van het aardopwarmingsvermogen van dat gas.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

23)

In artikel 15 worden de derde, vierde en vijfde alinea's vervangen door:

„De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende de verificatie van emissieverslagen op basis van de in bijlage V vermelde beginselen en voor de accreditatie van en het toezicht op verificateurs. De Commissie kan ook uitvoeringsbepalingen vaststellen voor de verificatie van de verslagen die vliegtuigexploitanten op grond van artikel 14, lid 3, hebben ingediend, alsmede voor de aanvragen op grond van artikel 3 sexies en septies, met inbegrip van de door verificateurs te volgen verificatieprocedures. Deze bepalen in voorkomend geval de voorwaarden voor de accreditatie en intrekking van de accreditatie, wederzijdse erkenning en collegiaal toezicht op accreditatie-instanties.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

24)

Artikel 16, lid 12, wordt vervangen door:

„12.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende gedetailleerde voorschriften voor de in dit artikel bedoelde procedures. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

25)

In artikel 19 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met alle noodzakelijke voorschriften betreffende het EU-register voor de handelsperiode vanaf 1 januari 2013 en daarop volgende periodes, in de vorm van gestandaardiseerde elektronische databanken die gemeenschappelijke gegevens bevatten om de verlening, het bezit, de overdracht en de annulering, naargelang van het geval, van emissierechten te volgen, en om voor toegang van het publiek en geheimhouding te zorgen waar nodig. Die gedelegeerde handelingen bevatten daarnaast bepalingen voor regels inzake de wederzijdse erkenning van emissierechten in overeenkomsten om regelingen voor de handel in emissierechten aan elkaar te koppelen.”.

26)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de vierde zin vervangen door:

„Het verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst die of een schema dat door de Commissie in de vorm van uitvoeringshandelingen wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Om de drie jaar wordt in het in lid 1 bedoelde verslag ook bijzondere aandacht besteed aan de gelijkwaardige maatregelen die zijn vastgesteld voor kleine installaties die van het EU-ETS zijn uitgesloten. De kwestie van gelijkwaardige maatregelen die zijn vastgesteld voor kleine installaties wordt ook in overweging genomen in de in lid 3 bedoelde uitwisseling van informatie.”.

27)

Artikel 22 wordt vervangen door:

„Artikel 22

Wijziging van de bijlagen

„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen om waar passend de bijlagen bij deze richtlijn, met uitzondering van bijlagen I, II bis en II ter, te wijzigen in het licht van de in artikel 21 voorgeschreven verslagen en van de ervaring bij de toepassing van deze richtlijn. Bijlagen IV en V kunnen worden gewijzigd teneinde de bewaking, de rapportage en de verificatie van de emissies te verbeteren.”.

28)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 22 bis

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*7) ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*8).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(*7)  Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13)."

(*8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

29)

Artikel 23 wordt vervangen door:

„Artikel 23

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 10 bis, leden 1 en 8, artikel 10 ter, lid 5, artikel 19, lid 3, artikel 22, artikel 24, lid 3, artikel 24 bis, lid 1, artikel 25 bis, lid 1, en artikel 28 quater bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 8 april 2018.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 10 bis, leden 1 en 8, artikel 10 ter, lid 5, artikel 19, lid 3, artikel 22, artikel 24, lid 3, artikel 24 bis, lid 1, artikel 25 bis, lid 1, en artikel 28 quater bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*9).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 10 bis, leden 1 en 8, artikel 10 ter, lid 5, artikel 19, lid 3, artikel 22, artikel 24, lid 3, artikel 24 bis, lid 1, artikel 25 bis, lid 1, en artikel 28 quater vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

(*9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

30)

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Vanaf 2008 mogen de lidstaten handel in emissierechten overeenkomstig deze richtlijn toepassen op niet in bijlage I genoemde activiteiten en broeikasgassen, met inachtneming van alle relevante criteria, in het bijzonder de effecten op de interne markt, mogelijke concurrentieverstoringen, de milieu-integriteit van het EU-ETS en de betrouwbaarheid van het geplande bewakings- en rapportagesysteem, op voorwaarde dat de opneming van dergelijke activiteiten en broeikasgassen door de Commissie wordt goedgekeurd, in overeenstemming met de gedelegeerde handelingen die de Commissie overeenkomstig artikel 23 kan vaststellen.”;

b)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie is overeenkomstig artikel 23 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn in die zin aan te vullen.”.

31)

Artikel 24 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

„1.   Naast de in artikel 24 bedoelde opneming kan de Commissie maatregelen vaststellen voor het verlenen van emissierechten of kredieten voor projecten onder het beheer van de lidstaten die de emissie van niet onder het EU-ETS vallende broeikasgassen verlagen.

Dergelijke maatregelen moeten stroken met de handelingen die zijn vastgesteld op grond van het voormalige artikel 11 ter, lid 7, zoals van kracht vóór 8 april 2018. De Commissie is overeenkomstig artikel 23 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen met de te volgen procedure.”;

b)

lid 2 wordt geschrapt.

32)

Artikel 25, lid 2, wordt geschrapt.

33)

In artikel 25 bis, lid 1, worden de eerste en tweede alinea vervangen door:

„Indien een derde land maatregelen vaststelt om het klimaatveranderingseffect van vluchten die vanuit dat derde land vertrekken en in de Unie aankomen, te verminderen, bekijkt de Commissie na overleg met dat derde land en met de lidstaten in het comité bedoeld in artikel 22 bis, lid 1, welke mogelijkheden er zijn om in een optimale interactie tussen het EU-ETS en de maatregelen van dat land te voorzien.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij deze richtlijn om vluchten vanuit het betrokken derde land van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uit te sluiten of andere wijzigingen van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, behalve wat betreft de reikwijdte, ingevolge een uit hoofde van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gesloten overeenkomst door te voeren.”.

34)

In artikel 27, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door:

„In dergelijke gevallen blijft de installatie in het EU-ETS gedurende de rest van de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode waarin ze werd ingevoerd.”.

35)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 27 bis

Facultatieve uitsluiting van installaties die minder dan 2 500 ton uitstoten

1.   De lidstaten kunnen installaties met in elk van de drie jaren voorafgaand aan de onder a) bedoelde melding bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten gerapporteerde emissies van minder dan 2 500 ton koolstofdioxide-equivalent, emissies uit biomassa niet meegerekend, van het EU-ETS uitsluiten, mits de betrokken lidstaat:

a)

al deze installaties bij de Commissie aanmeldt voordat de lijst van installaties krachtens artikel 11, lid 1, moet worden ingediend of uiterlijk op het moment dat die lijst bij de Commissie wordt ingediend;

b)

bevestigt dat er een vereenvoudigde bewakingsregeling is om te bepalen of een installatie in enig kalenderjaar 2 500 ton of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend;

c)

bevestigt dat een installatie die in enig kalenderjaar 2 500 ton of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend, weer in het EU-ETS zal worden opgenomen; en

d)

de onder a), b) en c) bedoelde informatie ter beschikking stelt van het publiek.

2.   Wanneer een installatie krachtens lid 1, onder c), van dit artikel, weer in het EU-ETS wordt opgenomen, worden alle op grond van artikel 10 bis toegewezen emissierechten verleend met ingang van het jaar van wederopneming. Aan een dergelijke installatie toegewezen emissierechten worden door de lidstaat waarin de installatie gelegen is, afgetrokken van de op grond van artikel 10, lid 2, te veilen hoeveelheid.

3.   De lidstaten kunnen ook reserve- of backupeenheden die niet meer dan 300 uur per jaar operationeel waren in elk van de drie jaren voorafgaand aan de melding uit hoofde van lid 1, onder a), van het EU-ETS uitsluiten, onder dezelfde voorwaarden als in de leden 1 en 2.”.

36)

Artikel 28 quater wordt vervangen door:

„Artikel 28 quater

Bepalingen inzake bewaking, rapportage en verificatie voor de toepassing van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de nodige bewaking, rapportage en verificatie van de emissies met het oog op de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO voor alle routes die eronder vallen. Die gedelegeerde handelingen stoelen op de relevante, in de ICAO goedgekeurde instrumenten, voorkomen verstoringen van de mededinging en stroken met de beginselen in de in artikel 14, lid 1, bedoelde handelingen, en zorgen ervoor dat de ingediende emissieverslagen worden geverifieerd overeenkomstig de in artikel 15 vastgestelde verificatiebeginselen en -criteria.”.

(37)

Artikel 30 wordt vervangen door:

„Artikel 30

Evaluatie in het licht van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de ontwikkeling van koolstofmarkten in andere grote economieën

1.   Deze richtlijn wordt herbekeken in het licht van de internationale ontwikkelingen en inspanningen om de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken.

2.   Ook de in de artikelen 10 bis en 10 ter bedoelde maatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën die een risico op koolstoflekkage lopen worden geëvalueerd in het licht van de maatregelen in het klimaatbeleid van andere grote economieën. In deze context moet de Commissie ook nagaan of maatregelen in verband met de compensatie van indirecte kosten verder moeten worden geharmoniseerd.

3.   De Commissie brengt verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad bij elke overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs afgesproken algemene inventarisatie, vooral wat betreft de behoefte aan aanvullend beleid en aanvullende maatregelen van de Unie om te komen tot de nodige broeikasgasemissiereducties door de Unie en haar lidstaten, ook in verband met de in artikel 9 vermelde lineaire factor. De Commissie kan voorstellen indienen bij het Europees Parlement en bij de Raad om deze richtlijn zo nodig te wijzigen.

4.   Vóór 1 januari 2020 dient de Commissie een bijgewerkte analyse te presenteren van de niet-CO2-effecten van de luchtvaart, zo nodig vergezeld van een voorstel over de wijze waarop die effecten het best worden aangepakt.”.

38)

In bijlage II bis bij Richtlijn 2003/87/EG worden de vermeldingen voor België, Italië, Luxemburg en Zweden geschrapt.

39)

Bijlage II ter bij Richtlijn 2003/87/EG wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij deze richtlijn.

40)

Bijlage IV bij Richtlijn 2003/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 2

Wijzigingen in Besluit (EU) 2015/1814

Artikel 1 van Besluit (EU) 2015/1814 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan lid 5, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Bij wijze van afwijking van de eerste en de tweede zin worden, tot en met 31 december 2023, de in die zinnen vermelde percentages en 100 miljoen emissierechten verdubbeld.”.

2)

Het volgende lid wordt ingevoegd:

„5 bis.   Tenzij anders wordt bepaald in de eerste evaluatie overeenkomstig artikel 3, zijn met ingang van 2023 in de reserve gehouden emissierechten die het totale aantal tijdens het voorgaande jaar geveilde rechten overschrijden, niet langer geldig.”.

Artikel 3

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 9 oktober 2019 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

In afwijking van de eerste alinea, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2018 te voldoen aan de bekendmakings- en rapportageverplichtingen in artikel 1, punt 14, onder f), van deze richtlijn betreffende artikel 10 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Overgangsbepaling

Bij het naleven van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 3, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn zien de lidstaten erop toe dat hun nationale wetgeving ter omzetting van artikel 10, artikel 10 bis, leden 4 tot en met 7, artikel 10 bis, lid 8, eerste en tweede alinea, artikel 10 bis, leden 12 tot en met 18, artikel 10 quater, artikel 11 bis, leden 8 en 9 van Richtlijn 2003/87/EG, en de bijlagen II bis en II ter bij die richtlijn, zoals van kracht op 19 maart 2018, tot en met 31 december 2020 van kracht blijft. De lijst in de bijlage bij Besluit 2014/746/EU blijft van toepassing tot en met 31 december 2020.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 14 maart 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

L. PAVLOVA


(1)  PB C 71 van 24.2.2016, blz. 57.

(2)  PB C 240 van 1.7.2016, blz. 62.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 februari 2018.

(4)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(5)  Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63).

(6)  Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).

(7)  Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

(9)  Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

(10)  Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).

(11)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130 van 17.5.2011, blz. 1).

(14)  Besluit 2014/746/EU van de Commissie van 27 oktober 2014 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakken waarvan wordt vermoed dat ze een significant risico op koolstoflekkage lopen, voor de periode 2015-2019 (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 114).

(15)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


BIJLAGE I

Bijlage II ter bij Richtlijn 2003/87/EG wordt vervangen door:

BIJLAGE II ter

VERDELING VAN DE MIDDELEN UIT HET MODERNISERINGSFONDS TOT EN MET 31 DECEMBER 2030

 

Aandeel in het moderniseringsfonds

Bulgarije

5,84 %

Tsjechische Republiek

15,59 %

Estland

2,78 %

Kroatië

3,14 %

Letland

1,44 %

Litouwen

2,57 %

Hongarije

7,12 %

Polen

43,41 %

Roemenië

11,98 %

Slowakije

6,13 %

”.

BIJLAGE II

In bijlage IV, deel A, bij Richtlijn 2003/87/EG wordt de alinea onder de vierde titel „Bewaking van de emissies van andere broeikasgassen” vervangen door:

„Er worden genormaliseerde of aanvaarde methoden gebruikt die door de Commissie in samenwerking met alle belanghebbenden worden ontwikkeld en op grond van artikel 14, lid 1, worden goedgekeurd.”.


19.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 76/28


RICHTLIJN (EU) 2018/411 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 maart 2018

tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/97 wat betreft de toepassingsdatum van de omzettingsmaatregelen van de lidstaten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, en artikel 62,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad (2) harmoniseert nationale voorschriften inzake de distributie van verzekerings- en herverzekeringsproducten en van verzekeringen met een beleggingscomponent door verzekeringstussenpersonen en verzekeringsondernemingen, en hun werknemers, en door nevenverzekeringstussenpersonen in de Europese Unie.

(2)

Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/97 moeten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 23 februari 2018 aan deze richtlijn te voldoen.

(3)

Op 21 september 2017 heeft de Commissie ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2016/97 de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2017/2358 (3) en (EU) 2017/2359 (4) vastgesteld.

(4)

Het Europees Parlement heeft in zijn twee besluiten om geen bezwaar te maken tegen de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2017/2358 en (EU) 2017/2359 de Commissie verzocht, een wetgevingsvoorstel aan te nemen dat ertoe strekt dat de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn ter voldoening aan Richtlijn (EU) 2016/97 op 1 oktober 2018 van toepassing zijn en niet op 23 februari 2018. Het Europees Parlement heeft dit verzoek onderbouwd door te onderlijnen dat het nodig is dat verzekeringsondernemingen en verzekeringsdistributeurs meer tijd wordt gegund om zich beter voor te bereiden op een correcte en effectieve toepassing van Richtlijn (EU) 2016/97, alsmede om de vereiste technische en organisatorische aanpassingen uit te voeren om aan de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2017/2358 en (EU) 2017/2359 te voldoen.

(5)

Richtlijn (EU) 2016/97 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(6)

Aangezien de nodige nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om te voldoen aan Richtlijn (EU) 2016/97 op zeer korte termijn in werking moeten treden, en ter wille van de rechtszekerheid en ter voorkoming van marktverstoring, moet de onderhavige richtlijn met spoed in werking treden en met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van 23 februari 2018.

(7)

Bijgevolg is het gerechtvaardigd in dit geval de uitzondering voor spoedeisende gevallen van artikel 4 van Protocol nr. 1 VWEU betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, toe te passen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn (EU) 2016/97 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 42, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door de volgende alinea's:

„1.   Uiterlijk op 1 juli 2018 stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij deze bekend. Zij stellen de Commissie onverwijld hiervan in kennis.

De lidstaten passen deze bepalingen toe met ingang van uiterlijk 1 oktober 2018.”.

2)

In artikel 44 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Richtlijn 2002/92/EG, als gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, van deze richtlijn genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken met ingang van 1 oktober 2018, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting in nationaal recht van de in bijlage II, deel B, van deze richtlijn genoemde richtlijnen.”.

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met terugwerkende kracht van toepassing met ingang van 23 februari 2018.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 14 maart 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

L. PAVLOVA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 1 maart 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 maart 2018.

(2)  Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (PB L 26 van 2.2.2016, blz. 19).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2358 van de Commissie van 21 september 2017 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot vereisten inzake producttoezicht en -governance voor verzekeringsondernemingen en verzekeringsdistributeurs (PB L 341 van 20.12.2017, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2359 van de Commissie van 21 september 2017 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de informatievereisten en gedragsregels die gelden voor de distributie van verzekeringen met een beleggingscomponent (PB L 341 van 20.12.2017, blz. 8).


BESLUITEN

19.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 76/30


BESLUIT (EU) 2018/412 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 maart 2018

tot wijziging van Besluit nr. 466/2014/EU tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 209 en 212,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De internationale gemeenschap wordt geconfronteerd met een migratie- en vluchtelingencrisis zonder weerga, die solidariteit en de doelmatige inzet van financiële middelen vergt en ertoe noopt de bestaande uitdagingen in onderling overleg het hoofd te bieden en te overwinnen. Alle actoren moeten samenwerken om duurzaam beleid op middellange en lange termijn toe te passen en bestaande programma's doelmatig aan te wenden ter ontwikkeling en ondersteuning van initiatieven die de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (VN) helpen verwezenlijken en bijdragen tot het aanpakken van de politieke, sociale, economische en ecologische factoren die de onderliggende oorzaken van migratie vormen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot armoede, ongelijkheid, bevolkingsgroei, gebrek aan werkgelegenheid, beperkte toegang tot onderwijs en beperkte economische kansen, instabiliteit, conflict, klimaatverandering en de langetermijngevolgen van gedwongen ontheemding.

(2)

Hoewel het van kapitaal belang is middelen beschikbaar te stellen om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken, blijft de Unie onverkort vasthouden aan beleidsmaatregelen op andere gebieden van hoge strategische prioriteit, als beschreven in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie.

(3)

Er is een nieuw resultaatgericht partnerschapskader met derde landen uitgewerkt, dat met alle Uniebeleidslijnen en -instrumenten rekening houdt. Als onderdeel van dat nieuwe partnerschapskader is het plan voor externe investeringen van de Unie opgezet, teneinde investeringen in regio's buiten de Unie te ondersteunen en tegelijk bij te dragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de VN inzake duurzame ontwikkeling en het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie. Het plan moet tevens bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aangenomen Overeenkomst van Parijs (de „Overeenkomst van Parijs”), alsmede de doelstellingen die met andere financieringsinstrumenten voor extern optreden worden nagestreefd.

(4)

Op 28 juni 2016 bekrachtigde de Europese Raad het voorstel van de Europese Investeringsbank („EIB”) om bij te dragen aan het Europees extern investeringsplan via het EIB-veerkrachtinitiatief waarmee wordt beoogd investeringen in het Zuidelijk Nabuurschap en de Westelijke Balkan te stimuleren.

(5)

Een cruciaal onderdeel van dit EIB-veerkrachtinitiatief is de uitbreiding, zowel kwantitatief als kwalitatief, van het mandaat van de EIB voor externe leningen. Dit zou de EIB in staat moeten stellen snel bij te dragen aan de doelstellingen van het Europees extern investeringsplan, met name door additionele financiering te verstrekken aan begunstigden uit de particuliere sector, teneinde particuliere investeringen aan te trekken en langetermijninvesteringen te stimuleren.

(6)

De strategische raad van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling, waarin de EIB is vertegenwoordigd, zal richtsnoeren verstrekken betreffende de complementariteit van het veerkrachtinitiatief van het Europees extern investeringsplan en de onderdelen van het EIP, in overeenstemming met zijn reglement van orde en onverminderd de interne bestuursbepalingen van de EIB.

(7)

Bij Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) is aan de EIB een begrotingsgarantie voor financieringsverrichtingen buiten de Unie („de EU-garantie”) verleend.

(8)

Overeenkomstig Besluit nr. 466/2014/EU heeft de Commissie met medewerking van de EIB een tussentijds evaluatieverslag opgesteld waarin de toepassing van dit besluit wordt geëvalueerd op basis van een onafhankelijke externe evaluatie.

(9)

De economische langetermijnveerkracht van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen en gemeenschappen van herkomst, als strategische respons om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken, moet worden toegevoegd als een nieuwe doelstelling die door de EU-garantie wordt ondersteund (de „nieuwe doelstelling”).

(10)

Verrichtingen die worden gesteund in het kader van de nieuwe doelstelling, moeten worden onderscheiden van de inspanningen van de Unie op het gebied van grenscontrole.

(11)

Om met het mandaat voor externe leningen te kunnen inspelen op uitdagingen en Unieprioriteiten die zich kunnen aandienen, alsmede om de nieuwe doelstelling te vervullen, dient het maximumbedrag voor de EIB-financieringsverrichtingen onder de EU-garantie te worden opgetrokken tot 32 300 000 000 EUR.

(12)

Uit hoofde van het algemene mandaat dient 1 400 000 000 EUR te worden geoormerkt voor projecten in de publieke sector die zijn gericht op het vervullen van de nieuwe doelstelling.

(13)

Uit hoofde van het nieuwe mandaat voor leningen aan de particuliere sector dient een maximumbedrag van 2 300 000 000 EUR te worden bestemd voor projecten die zijn gericht op het vervullen van de nieuwe doelstelling binnen het verhoogde maximumbedrag en dient dit onder de algemene garantie van de Unie te vallen.

(14)

Het realiseren van een van de hoofddoelstellingen van de EIB in het kader van het mandaat voor externe leningen, namelijk steun aan de ontwikkeling van de lokale particuliere sector, in het bijzonder steun aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), is afhankelijk van factoren zoals de toegang van kmo's tot financiering, kredieten en technische bijstand, van het propageren van ondernemerschap en van inspanningen om de overgang van de onstabiele informele economie naar de formele sector te bevorderen. In dat verband moeten de financieringsverrichtingen van de EIB erop gericht zijn steun te verlenen aan kleine investeringsprojecten van kmo's, alsmede aan investeringsprojecten in afgelegen plattelandsgebieden en op het gebied van de behandeling van drinkwater, de verwerking van afvalwater, en hernieuwbare energie.

(15)

Complementariteit en coördinatie met initiatieven van de Unie voor het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie dient te worden gewaarborgd, onder meer door Uniesteun voor de duurzame herintegratie van migranten die naar hun land van herkomst zijn teruggekeerd.

(16)

Naar aanleiding van de Overeenkomst van Parijs dient de EIB ernaar te streven een hoog niveau van klimaatrelevante verrichtingen aan te houden, waarvan het volume ten minste 25 % van de totale financieringsverrichtingen van de EIB buiten de Unie moet uitmaken. De EIB-financieringsverrichtingen uit hoofde van Besluit nr. 466/2014/EU moeten sporen met het uiterlijk in 2020 te bereiken streefcijfer van ten minste 35 % van de totale financieringsverrichtingen van de EIB in opkomende economieën en ontwikkelingslanden buiten de Unie. De EIB moet rekening houden met de conclusies van de Europese Raad van 22 mei 2013 over de geleidelijke afschaffing van ecologisch of economisch schadelijke subsidies, onder meer voor fossiele brandstoffen.

(17)

Het risico voor de algemene begroting van de Unie dat is verbonden aan EIB-financieringsverrichtingen uit hoofde van het mandaat voor leningen aan de particuliere sector moet worden beprijsd. De inkomsten uit die risicobeprijzing moeten worden overgemaakt aan het bij Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (3) ingestelde Garantiefonds voor externe maatregelen om het commerciële risico af te dekken en marktverstoringen te voorkomen.

(18)

De EIB dient binnen haar kader voor resultaatmeting een reeks indicatoren te ontwikkelen en te hanteren voor projecten die zijn gericht op het vervullen van de nieuwe doelstelling. Daarom dient een beoordeling van de bijdrage van EIB-financieringsverrichtingen aan deze doelstelling, onder meer waar toepasselijk de bijdrage aan de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de VN, de betrokkenheid van het lokaal maatschappelijk middenveld en de afstemming op de prioriteiten van de Unie inzake extern beleid en begroting, te worden opgenomen in de jaarlijkse verslaglegging van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over EIB-financieringsverrichtingen.

(19)

De zichtbaarheid en transparantie van de financieringsverrichtingen van de EIB uit hoofde van Besluit nr. 466/2014/EU, met name wat betreft de projecten die door financiële intermediairs worden gefinancierd, moeten worden gewaarborgd teneinde de toegang tot informatie voor de instellingen van de Unie en het brede publiek te verbeteren, rekening houdend met de noodzaak vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie te beschermen.

(20)

Het toepasselijke beleid van de Unie betreffende niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden is vastgelegd in rechtshandelingen van de Unie en conclusies van de Raad, met name in de bijlage bij de conclusies van 8 november 2016 en alle actualiseringen daarvan.

(21)

Het zorgvuldigheidsonderzoek (due diligence) met betrekking tot EIB-financieringsverrichtingen in het kader van Besluit nr. 466/2014/EU moet onder meer een grondige controle omvatten van de naleving van toepasselijke wetgeving van de Unie en overeengekomen internationale normen en normen van de Unie inzake de bestrijding van witwaspraktijken, de bestrijding van terrorismefinanciering, belastingfraude en belastingontwijking. Voorts dient de EIB, in het kader van de verslaglegging over het mandaat voor externe leningen, per land informatie te verstrekken over de verenigbaarheid van de financieringsverrichtingen van de EIB met haar beleid betreffende niet-coöperatieve rechtsgebieden en de lijst van intermediairs waarmee de EIB samenwerkt.

(22)

De EIB heeft op 12 oktober 2016 haar goedkeuring gehecht aan de uitvoering van het EIB-veerkrachtinitiatief. Projecten in het kader van het EIB-veerkrachtinitiatief die zijn goedgekeurd na die datum en vóór de inwerkingtreding van dit besluit en de sluiting van de garantieovereenkomst moeten door de EU-garantie kunnen gedekt worden, mits de Commissie bevestigt dat zij met de nieuwe doelstelling sporen en de voorwaarden van de garantieovereenkomst eerbiedigen.

(23)

EIB-financieringsverrichtingen met ondernemingen mogen uitsluitend onder de algemene garantie voor de particuliere sector vallen indien zij inclusieve groei en meer banencreatie in de hand werken en de lokale financiële markten in dit verband ontoereikend zijn.

(24)

De financieringsverrichtingen van de EIB dienen, ook met betrekking tot financiële intermediairs, aan te sluiten bij de beginselen die zijn vervat in de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen”.

(25)

Indien de prioriteiten van de Unie voor het extern beleid veranderen, of in nood- en crisissituaties die zich tijdens de mandaatsperiode kunnen voordoen, en overeenkomstig de toepasselijke resoluties van het Europees Parlement en de toepasselijke besluiten en conclusies van de Raad, dient het plafond voor de herverdeling tussen de regio's door de EIB in de loop van het mandaat te worden opgetrokken van 10 % tot 20 %. De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad op gezette tijden over die herverdelingen te informeren.

(26)

Gelet op het belang van het EIB-veerkrachtinitiatief in de strategie van de Unie voor het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie en de behoeften van doorreis- en gastgemeenschappen, blijft het uiterst belangrijk dat de bedragen die krachtens het mandaat voor externe leningen zijn geoormerkt voor projecten die de nieuwe doelstelling nastreven, volledig worden benut. Niettemin moet in een bepaalde mate van verhoogde flexibiliteit worden voorzien ingeval de geoormerkte bedragen vanwege onvoorziene omstandigheden niet volledig kunnen worden benut. Daarom moet het, indien de EIB uiterlijk op 30 juni 2019 concludeert dat zij haar verwachte streefcijfer in het kader van het EIB-veerkrachtinitiatief niet kan halen, mogelijk zijn om tot 20 % van het bedrag van 1 400 000 000 EUR dat in het kader van het algemene mandaat is geoormerkt voor projecten van de publieke sector, en van het bedrag van 2 300 000 000 EUR waarin is voorzien in het kader van het mandaat voor leningen aan de particuliere sector, te herverdelen binnen en/of tussen de „pretoetredingslanden en -begunstigden” en de „nabuurschaps- en partnerschapslanden”. Over een dergelijke herverdeling dient vooraf overeenstemming te worden bereikt tussen de Commissie en de EIB.

(27)

De lijsten van in aanmerking komende regio's en landen en potentieel in aanmerking komende regio's en landen dient te worden gewijzigd om regio's en landen met een hoog inkomen en een hoge kredietrating uit te sluiten, namelijk Brunei, Chili, IJsland, Israël, Singapore, Taiwan en Zuid-Korea. Voorts moet Iran worden toegevoegd aan de lijst van de potentieel in aanmerking komende regio's en landen.

(28)

Besluit nr. 466/2014/EU dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit nr. 466/2014/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Plafonds voor EIB-financieringsverrichtingen onder EU-garantie

1.   Het maximumbedrag van de door de EIB in de periode 2014-2020 verrichte financieringen die onder de EU-garantie vallen, bedraagt 32 300 000 000 EUR. Aanvankelijk voor financieringsverrichtingen geoormerkte, maar naderhand geannuleerde bedragen worden niet in aanmerking genomen voor het plafond.

Dit maximumbedrag valt uiteen in:

a)

een maximumbedrag van 30 000 000 000 EUR uit hoofde van een algemeen mandaat, waarvan 1 400 000 000 EUR is geoormerkt voor projecten in de publieke sector die zijn gericht op de economische langetermijnveerkracht van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen en gemeenschappen van herkomst als strategische respons om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken;

b)

een maximumbedrag van 2 300 000 000 EUR uit hoofde van een mandaat voor leningen aan de particuliere sector voor projecten die zijn gericht op de economische langetermijnveerkracht van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen en gemeenschappen van herkomst als strategische respons om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken.

2.   De in lid 1 genoemde maximumbedragen worden uitgesplitst in regionale plafonds en subplafonds als bepaald in bijlage I. Binnen de regionale plafonds en in de door dit besluit bestreken periode zorgt de EIB voor een verdeling over landen in de regio's die onder de EU-garantie vallen, gespreid in overeenstemming met de prioriteiten van het extern beleid van de Unie, die tot uiting komen in de in artikel 5 bedoelde regionale technische operationele richtsnoeren.”.

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Algemene doelstellingen en beginselen

1.   De EU-garantie wordt alleen verleend voor EIB-financieringsverrichtingen die volgens de eigen inschatting van de EIB een meerwaarde opleveren en een van de volgende algemene doelstellingen ondersteunen:

a)

ontwikkeling van de lokale particuliere sector, met name steun aan micro-, kleine, en middelgrote ondernemingen (kmo's);

b)

ontwikkeling van sociale en economische infrastructuur, met inbegrip van vervoer, energie, milieu-infrastructuur en informatie- en communicatietechnologie;

c)

bestrijding van en aanpassing aan klimaatverandering;

d)

de economische langetermijnveerkracht van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen en gemeenschappen van herkomst als strategische respons om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken.

2.   De EIB blijft zich kenmerken als investeringsbank, doch de uit hoofde van dit besluit uitgevoerde EIB-financieringsverrichtingen dragen bij tot het algemeen belang van de Unie en in het bijzonder tot de algemene beginselen die aan het extern optreden van de Unie ten grondslag liggen, als bedoeld in artikel 21 VEU, alsmede tot de uitvoering van de internationale milieuovereenkomsten waarbij de Unie partij is. De bestuursorganen van de EIB worden aangemoedigd de nodige maatregelen te treffen tot aanpassing van de EIB-activiteiten opdat deze doeltreffend bijdragen aan het extern beleid van de Unie en op adequate wijze aan de vereisten van dit besluit voldoen.

3.   De regionale integratie van landen, met inbegrip van in het bijzonder de economische integratie tussen pretoetredingslanden en -begunstigden, nabuurschaps- en partnerschapslanden en de Unie, is een onderliggende doelstelling van de EIB-financieringsverrichtingen op terreinen die onder de in lid 1 genoemde algemene doelstellingen vallen. De EIB voert in de begunstigde landen financieringsverrichtingen uit op de gebieden die onder de algemene doelstellingen vallen, door ondersteuning van directe buitenlandse investeringen die economische integratie met de Unie bevorderen.

4.   In de ontwikkelingslanden die in de lijst van begunstigden van officiële ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling zijn opgenomen, dragen de EIB-financieringsverrichtingen overeenkomstig artikel 208 en 209 VWEU bij tot de beleidsdoelstellingen van de Unie inzake ontwikkelingssamenwerking, met name tot het terugdringen van de armoede door middel van inclusieve groei en duurzame economische, ecologische en sociale ontwikkeling.

5.   Om te waarborgen dat investeringen in de particuliere sector een maximaal ontwikkelingseffect hebben, tracht de EIB bij te dragen aan het creëren van gunstige voorwaarden voor particulier ondernemerschap en particuliere investeringen en garandeert zij dat in de begunstigde landen bij voorrang de lokale particuliere sector, waaronder coöperaties en sociale ondernemingen, wordt versterkt door middel van steun aan lokale investeringen als bedoeld in lid 1, onder a). Met EIB-financieringsverrichtingen ter ondersteuning van de in lid 1 omschreven algemene doelstellingen wordt beoogd de steun voor de EIB aan investeringsprojecten van kmo's uit het begunstigde land en van de Unie uit te breiden, zodat nieuwe investeringsprojecten van kmo's toegang tot financiering wordt geboden. EIB-financieringsverrichtingen stellen kmo's ertoe in staat hun voordeel te doen met, onder meer, de markttoegang voor kmo's in de in aanmerking komende landen en hun integratie in mondiale waardeketens en dragen verder bij tot het verbeteren van het concurrentievermogen van bedrijven uit de Unie.

Teneinde de aanwending van middelen ten behoeve van de betrokken kmo's doeltreffend te bewaken en te beoordelen, verricht de EIB een uitvoerig zorgvuldigheidsonderzoek en voorziet zij in en handhaaft zij adequate contractuele bepalingen met standaardrapportageverplichtingen voor zowel de financiële intermediairs als de eindbegunstigden. De EIB tracht de belemmeringen voor financiering die kmo's ondervinden, in kaart te brengen en te helpen bij de aanpak ervan.

De EIB werkt samen met financiële intermediairs die kunnen voorzien in de specifieke behoeften van kmo's in de landen waar de verrichtingen plaatsvinden, en die voldoen aan de voorschriften van artikel 13, als omgezet in overeenkomsten als bedoeld in lid 1, derde alinea, van dat artikel.

6.   EIB-financieringsverrichtingen ter ondersteuning van de in lid 1, onder b), genoemde algemene doelstelling verlenen hoofdzakelijk steun aan investeringsprojecten inzake vervoer, energie, milieu-infrastructuur, informatie- en communicatietechnologie, gezondheidszorg en onderwijs. Hieronder vallen productie en integratie van energie uit hernieuwbare bronnen, energie-efficiëntiemaatregelen, omvorming van energiesystemen die het omschakelen naar minder koolstofintensieve technologieën en brandstoffen mogelijk maken, duurzame energiezekerheid en energie-infrastructuur, met inbegrip van infrastructuur voor gasproductie en voor transport naar de energiemarkt van de Unie, alsmede elektriciteitsvoorziening op het platteland, milieu-infrastructuur, zoals infrastructuur voor watervoorziening en sanitaire voorzieningen en groene infrastructuur, infrastructuur voor telecommunicatie- en breedbandnetwerken.

7.   De EIB-financieringsverrichtingen ter ondersteuning van de in lid 1, onder c), genoemde algemene doelstellingen ondersteunen investeringsprojecten die gericht zijn op de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering en bijdragen aan de algemene doelstellingen van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de op grond van dat verdrag aangenomen Overeenkomst van Parijs, met name doordat de uitstoot van broeikasgassen wordt voorkomen of verminderd en de koolstofvoetafdruk wordt gereduceerd door middel van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en duurzaam vervoer, of doordat kwetsbare landen, sectoren en gemeenschappen beter bestand worden gemaakt tegen de nadelige gevolgen van klimaatverandering.

De subsidiabiliteitscriteria voor klimaatactieprojecten zijn in de strategie inzake klimaatverandering van de EIB neergelegd. Op basis van de door de EIB opgestelde werkwijzen voor de beoordeling van projecten inzake broeikasgasemissies en emissieafwijkingen wordt in de procedure voor milieueffectbeoordeling een analyse van de koolstofvoetafdruk opgenomen om na te gaan of projectvoorstellen leiden tot optimale energie-efficiëntieverbeteringen.

In de door dit besluit bestreken periode tracht de EIB een hoog niveau van klimaatrelevante verrichtingen aan te houden, met een volume van ten minste 25 % van de totale financieringsverrichtingen van de EIB buiten de Unie. De EIB-financiering uit hoofde van dit besluit spoort met het uiterlijk in 2020 te bereiken streefcijfer van ten minste 35 % van de totale financieringsverrichtingen van de EIB in opkomende economieën en ontwikkelingslanden buiten de Unie.

De financieringsverrichtingen van de EIB omvatten onder meer concrete maatregelen om een einde te maken aan de financiering van projecten die nadelig zijn voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie en om de inspanningen ter ondersteuning van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie op te voeren.

De EIB versterkt de elementen tot aanpassing aan de klimaatverandering in haar bijdrage aan projecten in het kader van haar verschillende financieringsverrichtingen binnen het mandaat voor externe leningen van de EIB.

8.   De EIB-financieringsverrichtingen ter ondersteuning van de in lid 1, onder d), genoemde algemene doelstellingen steunen investeringsprojecten die de onderliggende oorzaken van migratie aanpakken, bijdragen aan de economische langetermijnveerkracht en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, en de duurzame ontwikkeling in begunstigde landen veiligstellen.

De EIB-financieringsverrichtingen nemen de mensenrechten, arbeidsrechten en sociale rechten, de fundamentele vrijheden en de gendergelijkheid ten volle in acht door een op rechten gebaseerde benadering te volgen die alle mensenrechten en sociale rechten omvat, overeenkomstig de beginselen van transparantie, participatie, non-discriminatie en verantwoording, en bovendien:

a)

bieden zij een antwoord op de toegenomen behoeften aan infrastructuur en aanverwante diensten om direct of indirect het hoofd te bieden aan de instroom van migranten en komen zij tegelijk de lokale bevolking ten goede;

b)

stimuleren zij de werkgelegenheid voor gast- en vluchtelingengemeenschappen;

c)

bevorderen zij de economische integratie en stellen zij vluchtelingen in staat zelfredzaam te worden, of

d)

versterken zij de humanitaire acties en de steun aan de creatie van fatsoenlijke banen.

Met de financieringsverrichtingen van de EIB wordt steun verleend aan:

a)

de particuliere sector met betrekking tot kmo's en midcapondernemingen, bedrijfs- en microfinanciering;

b)

de publieke sector, met inbegrip van gemeenten en overheidsinstanties, in termen van infrastructuur en diensten, onder meer op het gebied van gezondheidszorg en van bijzondere voorzieningen voor kinderen, sanitaire voorzieningen en onderwijs op school, om in te spelen op aanzienlijk toegenomen behoeften.

9.   Bij de EIB-financieringsverrichtingen ter ondersteuning van de in lid 1 genoemde algemene doelstellingen wordt onderkend dat gendergelijkheid een transversale aangelegenheid is die van cruciaal belang is om tot een duurzame ontwikkeling te komen en een belangrijk element is met het oog op het zorgvuldigheidsonderzoek van projecten. Op al deze financieringsverrichtingen wordt een genderperspectief toegepast. De EIB zorgt ervoor dat alle EIB-financieringsverrichtingen voldoen aan de afspraken van haar genderstrategie en haar genderactieplan.

10.   De EIB tracht te waarborgen dat bedrijven die deelnemen aan door de EIB medegefinancierde projecten zich houden aan de beginselen van betalingstransparantie en gendergelijkheid alsook aan het beginsel van gelijke beloning zoals beschreven in Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1). De EIB houdt bij haar besluiten inzake projectfinanciering rekening met maatregelen van potentieel begunstigde ondernemingen met betrekking tot gelijkheid van beloning en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

11.   De EU-garantie dekt uitsluitend EIB-financieringsverrichtingen die worden uitgevoerd in de in aanmerking komende landen die een kaderovereenkomst met de EIB hebben gesloten waarin de juridische voorwaarden zijn vastgelegd waaronder deze verrichtingen moeten worden uitgevoerd en die verenigbaar moeten zijn met de verklaring van de EIB over sociale en milieunormen en het handboek milieu- en sociale praktijken van de EIB.

(*1)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).”"

3)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:

„Bij het actualiseren van de regionale technische operationele richtsnoeren houden de Commissie en de EIB rekening met de toepasselijke resoluties van het Europees Parlement en de toepasselijke besluiten en conclusies van de Raad, alsmede met internationaal erkende beginselen en richtsnoeren inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. De regionale technische operationele richtsnoeren sluiten aan bij de prioriteiten die zijn vastgelegd in de nationale of regionale programma's, die in voorkomend geval door de begunstigde landen zijn opgesteld; daarbij wordt terdege rekening gehouden met het overleg dat bij de opstelling van deze programma's met het lokale maatschappelijk middenveld is gepleegd.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van bijlage IV.”.

4)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De algemene garantie dekt ook EIB-financieringsverrichtingen op grond van het in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde mandaat voor leningen aan de particuliere sector; die verrichtingen hebben gemiddeld een hoger risicoprofiel dan het portfolio dat valt onder de in lid 3 van dit artikel bedoelde garantie tegen politieke risico's in pretoetredingslanden en -begunstigden en nabuurschaps- en partnerschapslanden.”;

b)

leden 5 en 6 worden vervangen door:

„5.   Op EIB-financieringsverrichtingen betrekking hebbende financiële overeenkomsten met afzonderlijke ontwikkelaars bevatten tevens passende aanbestedings-, milieu-, klimaat- en sociale bepalingen, overeenkomstig de eigen regels en procedures van de EIB, inclusief voorschriften voor het zichtbaar maken van de EU-garantie en de betrokkenheid van de EIB voor de eindbegunstigde.

6.   De Commissie en de EIB zetten in de in artikel 14 bedoelde garantieovereenkomst een helder en transparant toewijzingsbeleid uiteen op basis waarvan de EIB in het kader van haar externe activiteiten kan bepalen welke verrichtingen uit hoofde van dit besluit moeten worden gefinancierd teneinde het meest effectieve gebruik van de EU-garantie te bewerkstelligen. Het toewijzingsbeleid is gebaseerd op de kredietwaardigheid van EIB-financieringsverrichtingen als ingeschat door de EIB, de in bijlage I bepaalde plafonds, de aard van de partner (een staat, een subnationale entiteit als bedoeld in lid 1 van dit artikel of een particuliere instantie), de risicoabsorptiecapaciteit van de EIB en andere relevante criteria, waaronder de meerwaarde van de EU-garantie. Het Europees Parlement en de Raad krijgen overeenkomstig artikel 14 het document met het toewijzingsbeleid toegezonden.”.

5)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De EIB verricht een uitvoerig zorgvuldigheidsonderzoek en verlangt, in voorkomend geval in overeenstemming met haar verklaring over sociale en milieunormen en haar handboek milieu- en sociale praktijken, dat projectontwikkelaars conform de sociale en milieubeginselen van de Unie in de plannings- en uitvoeringsstadia van de projecten lokaal openbaar overleg plegen met de relevante nationale en plaatselijke belanghebbende partijen, alsmede met het maatschappelijk middenveld, over de sociale, mensenrechten-, gendergelijkheids-, ecologische, economische en ontwikkelingsgerelateerde aspecten van investeringsprojecten die onder de EU-garantie vallen, en dat zij de informatie verstrekken die relevant is om te beoordelen welke bijdrage de projecten leveren tot de verwezenlijking van de strategische en externbeleidsdoelstellingen van de Unie.

De EIB zorgt ervoor dat voorafgaand aan financieringsverrichtingen die gevolgen hebben voor grond en natuurlijke hulpbronnen het beginsel van vrije en voorafgaande geïnformeerde toestemming wordt toegepast.

Dit onderzoek omvat een beoordeling van de vraag of de capaciteiten van de begunstigden van EIB-financiering tijdens de gehele projectcyclus met behulp van technische bijstand zouden moeten worden versterkt, en zo ja, op welke manier. De eigen regels en procedures van de EIB bevatten de nodige voorschriften inzake de beoordeling van het ecologische en het sociale effect van investeringsprojecten en van de met mensenrechten en conflictpreventie verband houdende aspecten, teneinde te waarborgen dat investeringsprojecten die uit hoofde van dit besluit steun genieten, ecologisch en maatschappelijk duurzaam zijn en dat EIB-financieringsverrichtingen in het kader van het EIB-veerkrachtinitiatief, en met name het mandaat voor leningen voor de particuliere sector, de economische veerkracht van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen en gemeenschappen van herkomst verbeteren.

In het kader van haar beschikbare interne sturing inzake de toepassing van het zorgvuldigheidsonderzoek verbetert de EIB waar nodig de praktische richtsnoeren met betrekking tot de beoordeling van aspecten die verband houden met alle fundamentele mensenrechten via haar handboek milieu- en sociale praktijken, dat op basis van de bestaande kaders, in het bijzonder het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en het EU-actieplan voor mensenrechten en democratie, en met inachtneming van bestaande benchmarks voor de mensenrechten die zijn verstrekt door de Unie, de bevoegde organen van de Verenigde Naties en mensenrechtenorganisaties, moet worden gehanteerd bij ex-antebeoordelingen en permanente bewaking op projectbasis, onder meer bij projecten waarbij financiële intermediairs betrokken zijn.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De EIB-bewaking omvat de uitvoering van verrichtingen via intermediairs en de prestaties van financiële intermediairs ter ondersteuning van kmo's.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De resultaten van de bewaking worden openbaar gemaakt, onder voorbehoud van geheimhoudingsvoorschriften en de instemming van de betrokken partijen.”.

6)

Aan artikel 10 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde risico voor de Uniebegroting dat verbonden is aan EIB-financieringsverrichtingen op grond van het mandaat voor leningen aan de particuliere sector, wordt beprijsd en de inkomsten uit de commerciële risicobeprijzing worden overgemaakt aan het Garantiefonds.”.

7)

In artikel 11 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punten b) en c) worden vervangen door:

„b)

een beoordeling, op geaggregeerde basis, van de meerwaarde, de geraamde opbrengsten en resultaten en het geraamde ontwikkelingseffect van de EIB-financieringsverrichtingen, uitgaande van het jaarverslag van de EIB over het kader voor resultaatmeting. Hiertoe zal de EIB resultaatindicatoren toepassen met betrekking tot de ontwikkelings-, milieu- en maatschappelijke aspecten (mensenrechten- en gendergelijkheidsaspecten inbegrepen) van de gefinancierde projecten, rekening houdend met de relevante indicatoren uit hoofde van de Verklaring van Parijs van 2005 over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp.

De indicatoren voor gendergelijkheid worden ontwikkeld in de lijn van de genderstrategie en het genderactieplan van de EIB; zij geven uiting aan het bevorderen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en worden, waar mogelijk, achteraf geëvalueerd door de gegevens naar geslacht uit te splitsen. De indicatoren voor de milieuaspecten van projecten bestaan onder meer in criteria betreffende „schone technologie” die in beginsel gericht zijn op energie-efficiëntie en technologieën voor het verminderen van uitstoot. De EIB ontwikkelt indicatoren voor projecten die een strategisch antwoord bieden voor het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie en het opbouwen van economische langetermijnveerkracht van gast- en doorreisgemeenschappen, zulks rekening houdend met de standpunten van belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld, de betrokken gemeenschappen en niet-gouvernementele organisaties;

c)

een beoordeling van de bijdrage van EIB-financieringsverrichtingen aan het vervullen van de strategische en externbeleidsdoelstellingen van de Unie, rekening houdend met de naleving van de in artikel 21 VEU vermelde beginselen waarop het externe optreden van de Unie berust, de in artikel 5 van dit besluit vermelde regionale technische operationele richtsnoeren en het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie;”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

een beoordeling van de kwaliteit van EIB-financieringsverrichtingen, met name de mate waarin de EIB bij het zorgvuldigheidsonderzoek en de bewaking van de gefinancierde investeringsprojecten rekening heeft gehouden met de ecologische en maatschappelijke duurzaamheid, alsmede maatregelen om de eigen plaatselijke inbreng te vergroten door de betrokkenheid van de betrokken gemeenschappen, maatschappelijke organisaties en niet-gouvernementele organisaties te bevorderen;”;

c)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„j)

een beoordeling van de bijdrage van EIB-financieringsverrichtingen tot de economische langetermijnveerkracht van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen en gemeenschappen van herkomst als strategische respons met het oog op het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie.”.

8)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

alle EIB-financieringsverrichtingen die uit hoofde van dit besluit zijn uitgevoerd, na de projectgoedkeuring, waarbij met name wordt aangegeven of een investeringsproject door de EU-garantie wordt gedekt en hoe het bijdraagt tot de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, met bijzondere aandacht voor het effect op economisch, maatschappelijk, ecologisch, klimaat- en genderspecifiek vlak.”;

ii)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

indien mogelijk en passend, bestaande kaderovereenkomsten tussen de EIB en een ontvangend land. Bij de ondertekening van nieuwe en de wijziging van bestaande overeenkomsten zorgt de EIB voor de mogelijkheid van openbaarmaking van dergelijke overeenkomsten;”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„3.   De EIB zorgt ervoor dat informatie over geplande en goedgekeurde verrichtingen of enige significante wijziging van die informatie wordt bekendgemaakt en gemakkelijk beschikbaar is voor het lokale maatschappelijk middenveld.

4.   Desgevraagd verstrekt de EIB aan het Europees Parlement resultaatmetingsoverzichten voor investeringsprojecten die onder de EU-garantie vallen, rekening houdend met de bescherming van vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie en onder voorbehoud van hun desbetreffende interne regels voor de behandeling van vertrouwelijke informatie.”.

9)

Artikelen 13 en 14 worden vervangen door:

„Artikel 13

Preventie van witwaspraktijken, de bestrijding van de financiering van terrorisme, belastingheffing en niet-coöperatieve rechtsgebieden

1.   Bij haar onder dit besluit vallende financieringsverrichtingen voldoet de EIB aan de toepasselijke wetgeving van de Unie en aan overeengekomen internationale normen en normen van de Unie en derhalve ondersteunt zij uit hoofde van dit besluit geen projecten die bijdragen aan witwassen van geld, financiering van terrorisme, belastingontwijking, belastingfraude of belastingontduiking.

Daarnaast gaat de EIB geen nieuwe verrichtingen aan en verlengt zij geen bestaande verrichtingen met entiteiten die opgericht of gevestigd zijn in rechtsgebieden die in het kader van het desbetreffende beleid van de Unie op de lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voorkomen of die krachtens artikel 9, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (*2) als derde landen met een hoog risico zijn aangemerkt of die in de praktijk niet voldoen aan op Unie- of internationaal niveau overeengekomen fiscale normen inzake transparantie en informatie-uitwisseling. De EIB mag alleen van dit beginsel afwijken indien het project fysiek wordt uitgevoerd in een van die rechtsgebieden en er geen enkele aanwijzing bestaat dat de betrokken verrichting bijdraagt aan witwassen van geld, financiering van terrorisme, belastingontwijking, belastingfraude of belastingontduiking.

Bij het sluiten van overeenkomsten met financiële intermediairs neemt de EIB de voorschriften van dit artikel op in de betrokken overeenkomsten en verlangt zij van de financiële intermediairs dat zij verslag uitbrengen over de naleving ervan.

De EIB herziet haar beleid inzake niet-coöperatieve rechtsgebieden uiterlijk na de vaststelling van de Unielijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Daarna dient de EIB bij het Europees Parlement en de Raad ieder jaar een verslag in over de tenuitvoerlegging van haar beleid inzake niet-coöperatieve rechtsgebieden met betrekking tot haar financieringsverrichtingen, inclusief informatieverstrekking per land en een lijst van intermediairs met wie zij samenwerken.

2.   Bij haar onder dit besluit vallende financieringsverrichtingen neemt de EIB de beginselen en normen van het Unierecht inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme in acht, met name Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad (*3) en Richtlijn (EU) 2015/849. In het bijzonder stelt de EIB zowel de rechtstreekse financiering als de financiering via intermediairs uit hoofde van dit besluit afhankelijk van de beschikbaarstelling van informatie over de uiteindelijk begunstigden overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849.

Artikel 14

Garantieovereenkomst

„De Commissie en de EIB ondertekenen een garantieovereenkomst waarin de in artikel 8 omschreven nadere voorschriften en procedures in verband met de EU-garantie worden vastgelegd. Die garantieovereenkomst wordt onder voorbehoud van hun respectievelijke interne regels voor de behandeling van vertrouwelijke informatie ter kennis van het Europees Parlement en de Raad gebracht.

(*2)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73)."

(*3)  Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1).”"

10)

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   De in artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 8 april 2018.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 4 en 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Een overeenkomstig de artikelen 4 en 5 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

11)

Artikel 20 wordt vervangen door:

„Artikel 20

Verslaglegging

De Commissie dient uiterlijk op 30 juni 2019 bij het Europees Parlement en bij de Raad een evaluatieverslag over de toepassing van dit besluit in dat bijdragen bevat met het oog op een eventueel nieuw besluit over de dekking door de EU-garantie van de EIB-financieringsverrichtingen binnen het mandaat voor externe leningen van de EIB.

De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2021 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van dit besluit in.”.

12)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 20 bis

Overgangsbepaling

De EIB mag financiering verstrekken aan projecten die na 12 oktober 2016 en vóór 8 april 2018 en de sluiting van een garantieovereenkomst tussen de Commissie en de EIB zijn goedgekeurd. Die projecten mogen door de EU-garantie gedekt worden, mits de Commissie bevestigt dat zij sporen met de in artikel 3, lid 1, onder d), omschreven doelstelling en voldoen aan de voorwaarden van de garantieovereenkomst.”.

13)

De bijlagen I, II en III worden vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit;

14)

In bijlage IV wordt de eerste alinea vervangen door het volgende:

„De EIB-activiteit in de partnerlanden die deelnemen aan het pretoetredingsproces vindt plaats in het kader van de toetredings- en de Europese partnerschappen, waarin met het oog op verdere toenadering tot de Unie de prioriteiten voor de pretoetredingslanden en -begunstigden zijn vastgelegd, en die in een raamwerk voor de steunverlening door de Unie voorzien. Het stabilisatie- en associatieproces is het beleidskader van de Unie voor de westelijke Balkan. Het is gebaseerd op een groeiend partnerschap, waarin de Unie een combinatie van handelsconcessies, economische en financiële bijstand en contractuele betrekkingen aanbiedt via stabilisatie- en associatieovereenkomsten. Financiële pretoetredingssteun helpt pretoetredingslanden en -begunstigden om zich voor te bereiden op de verplichtingen en uitdagingen die het lidmaatschap van de Unie met zich meebrengt. Deze bijstand ondersteunt het hervormingsproces, met inbegrip van de voorbereiding op het uiteindelijke lidmaatschap, waarbij het accent wordt gelegd op institutionele opbouw, aanpassing aan het acquis van de Unie, voorbereiding op de beleidslijnen en instrumenten van de Unie, en bevordering van maatregelen voor het verwezenlijken van economische convergentie.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 14 maart 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

L. PAVLOVA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 februari 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 februari 2018.

(2)  Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Unie (PB L 135 van 8.5.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).


BIJLAGE

BIJLAGE I

REGIONALE PLAFONDS

A.

Pretoetredingslanden en -begunstigden: 8 075 000 000 EUR, waarvan 7 635 000 000 EUR uit hoofde van het algemene mandaat en 440 000 000 EUR uit hoofde van het mandaat voor leningen aan de particuliere sector.

B.

Nabuurschaps- en partnerschapslanden: 19 680 000 000 EUR, uitgesplitst in de volgende subplafonds:

i)

Middellandse Zeegebied: 13 030 000 000 EUR, waarvan 11 170 000 000 EUR uit hoofde van het algemene mandaat en 1 860 000 000 EUR uit hoofde van het mandaat voor leningen aan de particuliere sector;

ii)

Oost-Europa, zuidelijke Kaukasus en Rusland: 6 650 000 000 EUR.

C.

Azië en Latijns-Amerika: 4 083 000 000 EUR, uitgesplitst in de volgende subplafonds:

i)

Latijns-Amerika: 2 694 000 000 EUR;

ii)

Azië: 1 165 000 000 EUR;

iii)

Centraal-Azië: 224 000 000 EUR.

D.

Zuid-Afrika: 462 000 000 EUR.

De bestuursorganen van de EIB kunnen, na raadpleging van de Commissie, besluiten binnen het totale plafond een bedrag van ten hoogste 20 % van de subregionale plafonds binnen de regio's, en van ten hoogste 20 % van de regionale plafonds tussen de regio's, te herverdelen. Indien de bestuursorganen van de EIB uiterlijk op 30 juni 2019 concluderen dat de EIB haar verwachte streefcijfer in het kader van het EIB-veerkrachtinitiatief niet kan halen, mag tot 20 % van de 1 400 000 000 EUR die in het kader van het algemene mandaat is geoormerkt voor projecten van de publieke sector, en van de 2 300 000 000 EUR waarin is voorzien in het kader van het mandaat voor leningen aan de particuliere sector, worden herverdeeld binnen en/of tussen de in punt A en B van deze bijlage bedoelde regio's.

Over enige herverdeling in het kader van het EIB-veerkrachtinitiatief dient vooraf overeenstemming te worden bereikt tussen de Commissie en de EIB.

De bestuursorganen van de EIB maken met name gebruik van deze mogelijkheid tot herverdeling opdat de EU-garantie blijvend kan worden gericht op projecten met een hoger risicoprofiel in prioritaire regio's. De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad op gezette tijden over die herverdelingen.

BIJLAGE II

REGIO'S EN LANDEN DIE IN AANMERKING KUNNEN KOMEN

A.   Pretoetredingslanden en -begunstigden

Albanië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Kosovo (*1), Montenegro, Servië, Turkije (1)

B.   Nabuurschaps- en partnerschapslanden

1.   Mediterrane landen

Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko, Palestina, Syrië, Tunesië

2.   Oost-Europa, zuidelijke Kaukasus en Rusland

Oost-Europa: Belarus, Republiek Moldavië, Oekraïne

Zuidelijke Kaukasus: Armenië, Azerbeidzjan, Georgië

Rusland

C.   Azië en Latijns-Amerika

1.   Latijns-Amerika

Argentinië, Bolivia, Brazilië, Colombia, Costa Rica, Cuba, Ecuador, El Salvador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Paraguay, Peru, Uruguay, Venezuela

2.   Azië

Afghanistan, Bangladesh, Bhutan, Cambodja, China, India, Indonesië, Irak, Iran, Jemen, Laos, Maleisië, Maldiven, Mongolië, Myanmar/Birma, Nepal, Pakistan, de Filipijnen, Sri Lanka, Thailand, Vietnam

3.   Centraal-Azië

Kazachstan, Kirgizië, Oezbekistan, Tadzjikistan, Turkmenistan

D.   Zuid-Afrika

Zuid-Afrika

BIJLAGE III

REGIO'S EN LANDEN DIE IN AANMERKING KOMEN

A.   Pretoetredingslanden en -begunstigden

Albanië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Kosovo (*2), Montenegro, Servië, Turkije (2)

B.   Nabuurschaps- en partnerschapslanden

1.   Mediterrane landen

Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko, Palestina, Tunesië

2.   Oost-Europa, zuidelijke Kaukasus en Rusland

Oost-Europa: Belarus, Republiek Moldavië, Oekraïne

Zuidelijke Kaukasus: Armenië, Azerbeidzjan, Georgië

Rusland

C.   Azië en Latijns-Amerika

1.   Latijns-Amerika

Argentinië, Bolivia, Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, El Salvador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Paraguay, Peru, Uruguay, Venezuela

2.   Azië

Bangladesh, Bhutan, Cambodja, China, India, Indonesië, Irak, Jemen, Laos, Maleisië, Maldiven, Mongolië, Myanmar/Birma, Nepal, Pakistan, de Filipijnen, Sri Lanka, Thailand, Vietnam

3.   Centraal-Azië

Kazachstan, Kirgizië, Oezbekistan, Tadzjikistan, Turkmenistan

D.   Zuid-Afrika

Zuid-Afrika


(*1)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244(1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(1)  Turkije wordt door een afzonderlijke overeenkomst met de EU bestreken en valt niet onder het EIB-veerkrachtinitiatief.

(*2)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244(1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(2)  Turkije wordt door een afzonderlijke overeenkomst met de EU bestreken en valt niet onder het EIB-veerkrachtinitiatief.