ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 65

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
8 maart 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/337 van de Commissie van 5 maart 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/338 van de Commissie van 7 maart 2018 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van 6-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 25770), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen, mestvarkens, zeugen, kleine varkenssoorten gehouden voor mestdoeleinden of voor reproductie, mestkalkoenen, opfokkalkoenen, alle andere vogelsoorten (met uitzondering van legvogels) en gespeende biggen (vergunninghouder BASF SE) ( 1 )

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/339 van de Commissie van 7 maart 2018 tot wijziging en afwijking van Verordening (EG) nr. 2535/2001 wat betreft de invoercertificaten voor zuivelproducten van oorsprong uit IJsland

21

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2018/340 van de Raad van 6 maart 2018 tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld

24

 

*

Besluit (EU) 2018/341 van de Commissie van 27 september 2017 betreffende de door Frankrijk ten uitvoer gelegde staatssteunregeling SA.34433 (2012/C) (ex 2012/NN) (heffing ten voordele van l'établissement national des produits de l'agriculture et de la mer (nationale instantie voor de producten van de landbouw en de zee — FranceAgriMer) — artikel 25 van wet nr. 2005-1720 van 30 december 2005) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 4431)

28

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/342 van de Commissie van 7 maart 2018 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 1509)  ( 1 )

43

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2017/1538 van de Europese Centrale Bank van 25 augustus 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/534 betreffende rapportage van financiële toezichtinformatie (ECB/2017/25) ( PB L 240 van 19.9.2017 )

48

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/337 VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (1), en met name artikel 10 ter, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 van de Commissie (2) zijn voorschriften en technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens in de Unie vastgesteld om ervoor te zorgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn. Die verordening bevat tevens een beschrijving van de wijze waarop de overheidsdiensten van de lidstaten moeten controleren en certificeren dat wapens onbruikbaar zijn gemaakt, evenals voorschriften betreffende de markering van onbruikbaar gemaakte vuurwapens.

(2)

Om het hoogst mogelijke veiligheidsniveau voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens te waarborgen, is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 in een regelmatige herziening en actualisering van de daarin vastgestelde technische specificaties voorzien, waarbij rekening wordt gehouden met de door de lidstaten opgedane ervaring bij de toepassing van deze voorschriften en eventuele aanvullende maatregelen voor onbruikbaarmaking.

(3)

Daartoe heeft de Commissie in september 2016 binnen het bij Richtlijn 91/477/EEG ingestelde comité een werkgroep van nationale deskundigen inzake de onbruikbaarmaking van vuurwapens opgezet. De werkgroep heeft zich over de herziening van de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 vastgestelde technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens gebogen met als doel deze duidelijker te maken, eventuele dubbelzinnigheden voor vakmensen te vermijden en ervoor te zorgen dat de technische specificaties op alle soorten vuurwapens van toepassing zijn.

(4)

Richtlijn 91/477/EEG is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad (3). Onbruikbaar gemaakte vuurwapens vallen onder het toepassingsgebied van de gewijzigde richtlijn, die tevens voorziet in hun indeling en in een definitie ervan die overeenstemt met de algemene beginselen van het onbruikbaar maken van vuurwapens als bedoeld in het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, gevoegd bij Besluit 2014/164/EU van de Raad (4), waarbij dat protocol in de rechtsorde van de Unie is opgenomen.

(5)

De in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 vastgestelde voorschriften betreffende onbruikbaarmaking van vuurwapens moeten in overeenstemming zijn met de nieuwe voorschriften betreffende onbruikbaarmaking die bij Richtlijn (EU) 2017/853 zijn geïntroduceerd.

(6)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 moet van toepassing zijn op alle categorieën vuurwapens in bijlage I, deel II, bij Richtlijn 91/477/EEG.

(7)

Met de technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens moet worden voorkomen dat deze met behulp van gewoon gereedschap weer bruikbaar kunnen worden gemaakt.

(8)

De technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens zijn gericht op de onbruikbaarmaking van de essentiële onderdelen van vuurwapens als gedefinieerd in Richtlijn 91/477/EEG. Richtlijn 91/477/EEG bevat namelijk ook een definitie van onbruikbaar gemaakte vuurwapens overeenkomstig dewelke er moet worden gewaarborgd dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen in kwestie voorgoed onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het wapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt. De technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens moeten ook gelden voor de onbruikbaarmaking van verwisselbare lopen die, als afzonderlijke voorwerpen, technisch verbonden zijn met en bedoeld zijn om te worden gemonteerd op het onbruikbaar te maken vuurwapen.

(9)

Op verzoek van de werkgroep van nationale deskundigen inzake onbruikbaarmaking zijn de herziene technische specificaties gedurende vijf weken, van 9 februari tot en met 20 maart 2017, door nationale vakmensen inzake onbruikbaarmaking aan een stresstest onderworpen. Op basis van de resultaten van deze stresstest is met name besloten de presentatie van de specificaties inzake onbruikbaarmaking te herzien. Duidelijkheidshalve moeten de specifieke bewerkingen voor het onbruikbaar maken worden gepresenteerd op een wijze waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende typen vuurwapens.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 91/477/EEG ingestelde comité.

(11)

Opdat de lidstaten de nodige administratieve wijzigingen kunnen doorvoeren en hun praktijken op deze gewijzigde uitvoeringsverordening kunnen afstemmen, moet deze verordening drie maanden na de inwerkingtreding van toepassing worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Deze verordening is van toepassing op alle categorieën vuurwapens in bijlage I, deel II, bij Richtlijn 91/477/EEG.”.

2)

Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten wijzen een bevoegde overheidsdienst aan om te controleren of het vuurwapen onbruikbaar is gemaakt overeenkomstig de technische specificaties van bijlage I („de controlerende entiteit”).”.

3)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Markering van onbruikbaar gemaakte vuurwapens

Op onbruikbaar gemaakte vuurwapens wordt overeenkomstig het model in bijlage II een gemeenschappelijke unieke markering aangebracht om aan te geven dat zij onbruikbaar zijn gemaakt overeenkomstig de technische specificaties in bijlage I. De markering wordt door de controlerende entiteit aangebracht op alle essentiële onderdelen die voor de onbruikbaarmaking van het vuurwapen zijn gewijzigd, en voldoet aan de volgende criteria:

a)

zij is duidelijk zichtbaar en niet te verwijderen;

b)

zij bevat informatie over de lidstaat waar het vuurwapen onbruikbaar is gemaakt, en over de controlerende entiteit die de onbruikbaarmaking heeft gecertificeerd;

c)

het (de) oorspronkelijke serienummer(s) van het vuurwapen wordt (worden) behouden.”.

4)

Bijlage I wordt vervangen door bijlage I bij deze verordening.

5)

Bijlage II wordt vervangen door bijlage II bij deze verordening.

6)

Bijlage III wordt vervangen door bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 28 juni 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 van de Commissie van 15 december 2015 tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn (PB L 333 van 19.12.2015, blz. 62).

(3)  Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB L 137 van 24.5.2017, blz. 22).

(4)  Besluit 2014/164/EU van de Raad van 11 februari 2014 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (PB L 89 van 25.3.2014, blz. 7).


BIJLAGE I

Technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens

De bewerkingen die moeten worden uitgevoerd om vuurwapens voorgoed onbruikbaar te maken, worden gedefinieerd op basis van drie tabellen:

tabel I bevat een lijst van de verschillende typen vuurwapens;

tabel II bevat de te volgen algemene beginselen bij het voorgoed onbruikbaar maken van vuurwapens;

tabel III bevat een beschrijving van de specifieke bewerkingen die per type vuurwapen moeten worden uitgevoerd om het vuurwapen voorgoed onbruikbaar te maken.

De technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens zijn bedoeld om te voorkomen dat vuurwapens met behulp van gewoon gereedschap weer bruikbaar kunnen worden gemaakt.

De technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens zijn gericht op de onbruikbaarmaking van essentiële onderdelen van vuurwapens als gedefinieerd in Richtlijn 91/477/EEG. De in bijlage I opgenomen technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens gelden ook voor de onbruikbaarmaking van verwisselbare lopen die, als afzonderlijke voorwerpen, technisch verbonden zijn met en bedoeld zijn om te worden gemonteerd op het onbruikbaar te maken vuurwapen.

Met het oog op een correcte en uniforme toepassing van de bewerkingen voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens stelt de Commissie in samenwerking met de lidstaten definities vast.

Tabel I

Lijst van soorten vuurwapens

Soorten vuurwapens

1

Pistolen (enkelschots, semiautomatisch)

2

Revolvers (met inbegrip van revolvers met cilinderlader)

3

Lange enkelschotsvuurwapens (niet-basculerend)

4

Basculerende vuurwapens (bv. met gladde loop, met getrokken loop, combinatie, valblok-/rolblokmechanisme, korte en lange vuurwapens)

5

Lange repeteervuurwapens (met gladde loop, met getrokken loop)

6

Lange semiautomatische vuurwapens (met gladde loop, met getrokken loop)

7

Automatische vuurwapens: bv. aanvalsgeweren, (sub)machinegeweren, automatische pistolen

8

Voorlaadwapens met inbegrip van basculerende vuurwapens (met uitzondering van revolvers met cilinderlader)

Tabel II

Algemene beginselen

Door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voorkomen dat de essentiële onderdelen van vuurwapens kunnen worden gedemonteerd.

Naargelang de nationale wetgeving kan dit proces worden uitgevoerd na de controle door de nationale autoriteit.

Hardheid van inzetstukken: De instantie die de onbruikbaarmaking uitvoert, moet ervoor zorgen dat de gebruikte pinnen, stoppen of staven een hardheid van ten minste 40 HRC hebben en dat het voor lassen gebruikte materiaal een permanente en doeltreffende hechting garandeert.

Tabel III

Specifieke bewerkingen naargelang het type vuurwapen

1.

PISTOLEN (ENKELSCHOTS, SEMIAUTOMATISCH)

1.1

Loop: een gleuf maken over de lengte van de loop met inbegrip van de kamer, indien aanwezig (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: bij getrokken lopen driemaal de lengte van de kamer en bij gladde lopen tweemaal de lengte van de kamer).

1.2

Loop: bij alle andere pistolen dan die met basculerende loop moet door weerszijden van de kamer een gat worden geboord, waarlangs een vast te lassen pin van gehard staal moet worden ingebracht (diameter: >

Formula

van de kamer, minimaal 4,5 mm). Dezelfde pin kan worden gebruikt om de loop aan het mechanisme te bevestigen. Zo niet moet een stop ter grootte van de huls in de kamer worden ingebracht en vastgelast.

1.3

Loop: de toevoergeleider verwijderen, indien aanwezig.

1.4

Loop: de loop moet voorgoed aan het vuurwapen worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid. De in bewerking 1.2 gebruikte pin kan daarvoor worden gebruikt.

1.5

Loop: voor verwisselbare lopen die niet in een pistool zijn gemonteerd, de bewerkingen 1.1 tot en met 1.4 en bewerking 1.19 uitvoeren naargelang het geval. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de lopen nooit meer op een vuurwapen kunnen worden gemonteerd.

1.6

Afsluiterblok, grendelkop: de slagpin verwijderen of verkorten.

1.7

Afsluiterblok, grendelkop: het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet langs het hele afsluitervlak worden verwijderd. Alle vergrendelingsnokken moeten worden verwijderd of aanzienlijk worden verzwakt.

1.8

Afsluiterblok, grendelkop: het slagpingat dichtlassen.

1.9

Slede: het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet langs het hele oppervlak worden verwijderd.

1.10

Slede: de slagpin verwijderen.

1.11

Slede: de vergrendelingsnokken in de slede verwijderen.

1.12

Slede: indien van toepassing, de binnenzijde van de vergrendelende rand van de uitwerpopening in de slede verspanend bewerken tot een hoek van 45 tot 75 graden.

1.13

Slede: als het afsluiterblok van het sledehuis kan worden genomen, moet het onbruikbaar gemaakte afsluiterblok voorgoed aan het sledehuis worden bevestigd.

1.14

Frame- of kastgroep: toevoergeleider verwijderen, indien aanwezig.

1.15

Frame- of kastgroep: ten minste 2/3 van de slederails aan weerszijden van de kast verspanend verwijderen.

1.16

Trekkermechanisme: de fysieke bedieningsverbinding tussen het trekkerblad en de hamer, slagpin of tuimelaar vernietigen. Het trekkermechanisme waar van toepassing aaneenlassen binnen de ontvanger/kastgroep. Kan het trekkermechanisme niet worden aaneengelast, verwijder het dan en vul de ruimte met lasmateriaal of epoxyhars.

1.17

Trekkermechanisme: het trekkermechanisme en/of de trekkerbehuizing moet aan de kast- of framegroep worden vastgelast (in geval van een stalen framegroep) of met hittebestendige lijm aan de kast- of framegroep worden vastgelijmd (in geval van een framegroep van licht metaal of polymeer).

1.18

Automatisch systeem: de gaszuiger, de gasbuis en de gasaftapopening vernietigen door snijden of lassen.

1.19

Automatisch systeem: bij afwezigheid van de gaszuiger de gasbuis verwijderen. Indien de loop als gaszuiger wordt gebruikt, de onbruikbaar gemaakte loop aan de behuizing vastlassen. Wanneer de loop van een gasuitlaat is voorzien, moet de gasuitlaat worden dichtgelast.

1.20

Magazijnen: het magazijn puntsgewijs vastlassen of passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid treffen, al naargelang het soort wapen en materiaal, om te voorkomen dat het magazijn kan worden verwijderd.

1.21

Magazijnen: als het magazijn ontbreekt, op de plaats van het magazijn laspunten aanbrengen of passende maatregelen treffen of een grendel plaatsen om voorgoed te voorkomen dat een magazijn wordt ingeschoven.

1.22

Geluiddemper: indien de geluiddemper deel uitmaakt van het wapen, voorgoed voorkomen dat deze van de loop kan worden verwijderd, door een pin van gehard staal in te brengen, door de geluiddemper vast te lassen of te lijmen, of door passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid te treffen.

1.23

Geluiddemper: waar mogelijk alle inwendige delen van de geluiddemper en de bevestigingspunten ervan verwijderen, zodat alleen een buis overblijft. Door de behuizing en tot in de expansiekamer gaten boren met een diameter die groter is dan het kaliber van het vuurwapen, op een interval in de lengte van 3 cm (korte vuurwapens) of 5 cm (lange vuurwapens). Of anders door de behuizing en tot in de expansiekamer een minstens 6 mm brede gleuf in de lengte snijden van het achtereinde tot het vooreinde.


2.

REVOLVERS (MET INBEGRIP VAN REVOLVERS MET CILINDERLADER)

2.1

Loop: een gleuf in de lengte maken (breedte: >

Formula

kaliber; lengte: ten minste de helft van de lengte van de loop vanaf de looptoevoer).

2.2

Loop: er moet een gat worden geboord door weerszijden van de loop (dicht bij de looptoevoer), waarlangs een vast te lassen pin van gehard staal moet worden ingebracht (diameter: > 50 % van het kaliber, minimaal 4,5 mm). Dezelfde pin kan worden gebruikt om de loop aan het mechanisme te bevestigen. Als alternatief kan een passende stop van gehard staal (lengte: ten minste de helft van de lengte van de cilinderkamer) in de loop worden vastgelast, te beginnen vanaf de cilinderzijde.

2.3

Loop: de loop moet voorgoed aan de framegroep worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid. De in bewerking 2.2 gebruikte pin kan daarvoor worden gebruikt.

2.4

Loop: voor verwisselbare lopen die niet aan het vuurwapen zijn bevestigd, de bewerkingen 2.1 tot en met 2.3 uitvoeren naargelang het geval. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de lopen nooit meer op een vuurwapen kunnen worden gemonteerd.

2.5

Cilinder: alle binnenwanden uit de cilinder verspanend verwijderen over minimaal ⅔ van de lengte ervan. Zo veel mogelijk van de binnenwanden van de cilinder verwijderen, idealiter tot de diameter van de huls, zonder de buitenwand te doorbreken.

2.6

Cilinder: waar mogelijk vastlassen om te voorkomen dat de cilinder uit de framegroep kan worden verwijderd, of passende maatregelen nemen zoals het inbrengen van een pin zodat de cilinder niet meer kan worden verwijderd.

2.7

Cilinder: voor reservecilinders die niet aan een vuurwapen zijn bevestigd, bewerking 2.5 uitvoeren. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de cilinder nooit meer op een vuurwapen kan worden gemonteerd.

2.8

Frame- of kastgroep: het slagpingat vergroten tot drie keer de oorspronkelijke grootte.

2.9

Frame- of kastgroep: de slagpin verwijderen of verkorten.

2.10

Trekkermechanisme: de fysieke bedieningsverbinding tussen het trekkerblad en de hamer, slagpin of tuimelaar vernietigen. Het trekkermechanisme waar van toepassing aaneenlassen binnen de ontvanger/kastgroep. Kan het trekkermechanisme niet worden aaneengelast, verwijder het dan en vul de ruimte met lasmateriaal of epoxyhars.

2.11

Trekkermechanisme: het trekkermechanisme en/of de trekkerbehuizing moet aan de kast- of framegroep worden vastgelast (in geval van een stalen framegroep) of met hittebestendige lijm aan de kast- of framegroep worden vastgelijmd (in geval van een framegroep van licht metaal of polymeer).

2.12

Geluiddemper: indien de geluiddemper deel uitmaakt van het wapen, voorgoed voorkomen dat deze van de loop kan worden verwijderd, door een pin van gehard staal in te brengen, door de geluiddemper vast te lassen of te lijmen, of door passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid te treffen.

2.13

Geluiddemper: waar mogelijk alle inwendige delen van de geluiddemper en de bevestigingspunten ervan verwijderen, zodat alleen een buis overblijft. Door de behuizing en tot in de expansiekamer gaten boren met een diameter die groter is dan het kaliber van het vuurwapen, op een interval in de lengte van 3 cm (korte vuurwapens) of 5 cm (lange vuurwapens). Of anders door de behuizing en tot in de expansiekamer een minstens 6 mm brede gleuf in de lengte snijden van het achtereinde tot het vooreinde.


3.

LANGE ENKELSCHOTSVUURWAPENS (NIET BASCULEREND)

3.1

Loop: een gleuf maken over de lengte van de loop met inbegrip van de kamer, indien aanwezig (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: bij getrokken lopen driemaal de lengte van de kamer en bij gladde lopen tweemaal de lengte van de kamer).

3.2

Loop: er moet door weerszijden van de kamer een gat worden geboord, waarlangs een vast te lassen pin van gehard staal moet worden ingebracht (diameter: >

Formula

van de kamer, minimaal 4,5 mm). Dezelfde pin kan worden gebruikt om de loop aan het mechanisme te bevestigen. Zo niet moet een stop ter grootte van de huls in de kamer worden ingebracht en vastgelast.

3.3

Loop: de toevoergeleider verwijderen, indien aanwezig.

3.4

Loop: de loop moet voorgoed aan het vuurwapen worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid. De in bewerking 3.2 gebruikte pin kan daarvoor worden gebruikt.

3.5

Loop: voor verwisselbare lopen die niet aan het vuurwapen zijn bevestigd, de bewerkingen 3.1 tot en met 3.4 uitvoeren naargelang het geval. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de lopen nooit meer op een vuurwapen kunnen worden gemonteerd.

3.6

Afsluiterblok, grendelkop: de slagpin verwijderen of verkorten.

3.7

Afsluiterblok, grendelkop: het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet langs het hele afsluitervlak worden verwijderd. Alle vergrendelingsnokken moeten worden verwijderd of aanzienlijk worden verzwakt.

3.8

Afsluiterblok, grendelkop: het slagpingat dichtlassen.

3.9

Trekkermechanisme: de fysieke bedieningsverbinding tussen het trekkerblad en de hamer, slagpin of tuimelaar vernietigen. Het trekkermechanisme waar van toepassing aaneenlassen binnen de ontvanger/kastgroep. Kan het trekkermechanisme niet worden aaneengelast, verwijder het dan en vul de ruimte met lasmateriaal of epoxyhars.

3.10

Trekkermechanisme: het trekkermechanisme en/of de trekkerbehuizing moet aan de kast- of framegroep worden vastgelast (in geval van een stalen framegroep) of met hittebestendige lijm aan de kast- of framegroep worden vastgelijmd (in geval van een framegroep van licht metaal of polymeer).

3.11

Geluiddemper: indien de geluiddemper deel uitmaakt van het wapen, voorgoed voorkomen dat deze van de loop kan worden verwijderd, door een pin van gehard staal in te brengen, door de geluiddemper vast te lassen of te lijmen, of door passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid te treffen.

3.12

Geluiddemper: waar mogelijk alle inwendige delen van de geluiddemper en de bevestigingspunten ervan verwijderen, zodat alleen een buis overblijft. Door de behuizing en tot in de expansiekamer gaten boren met een diameter die groter is dan het kaliber van het vuurwapen, op een interval in de lengte van 3 cm (korte vuurwapens) of 5 cm (lange vuurwapens). Of anders door de behuizing en tot in de expansiekamer een minstens 6 mm brede gleuf in de lengte snijden van het achtereinde tot het vooreinde.


4.

BASCULERENDE VUURWAPENS (bv. MET GLADDE LOOP, MET GETROKKEN LOOP, COMBINATIE, VALBLOK-/ROLBLOKMECHANISME, KORTE EN LANGE VUURWAPENS)

4.1

Loop: een gleuf maken over de lengte van de loop met inbegrip van de kamer, indien aanwezig (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: bij getrokken lopen driemaal de lengte van de kamer en bij gladde lopen tweemaal de lengte van de kamer). Voor vuurwapens waarvan de loop geen kamer bevat, een gleuf in de lengte maken (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: ten minste de helft van de lengte van de loop vanaf de looptoevoer).

4.2

Loop: een nauw passende stop van ten minste ⅔ van de kamerlengte moet in de kamer en zo dicht mogelijk bij de ingang van de loop worden vastgelast.

4.3

Loop: de toevoergeleider verwijderen, indien aanwezig.

4.4

Loop: de loop moet voorgoed aan het vuurwapen worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid.

4.5

Loop: voor verwisselbare lopen die niet aan het vuurwapen zijn bevestigd, de bewerkingen 4.1 tot en met 4.4 uitvoeren naargelang het geval. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de lopen nooit meer op een vuurwapen kunnen worden gemonteerd.

4.6

Trekkermechanisme: de fysieke bedieningsverbinding tussen het trekkerblad en de hamer, slagpin of tuimelaar vernietigen. Het trekkermechanisme waar van toepassing aaneenlassen binnen de ontvanger/kastgroep. Kan het trekkermechanisme niet worden aaneengelast, verwijder het dan en vul de ruimte met lasmateriaal of epoxyhars.

4.7

Trekkermechanisme: het trekkermechanisme en/of de trekkerbehuizing moet aan de kast- of framegroep worden vastgelast (in geval van een stalen framegroep) of met hittebestendige lijm aan de kast- of framegroep worden vastgelijmd (in geval van een framegroep van licht metaal of polymeer).

4.8

Mechanisme: door verspanende bewerking een kegel van minimaal 60 graden (apexhoek) maken om een basisdiameter te verkrijgen van minstens 10 mm of de diameter van het afsluitervlak.

4.9

Mechanisme: de slagpin verwijderen, het slagpingat vergroten tot een diameter van minimaal 5 mm en het slagpingat dichtlassen.

4.10

Geluiddemper: indien de geluiddemper deel uitmaakt van het wapen, voorgoed voorkomen dat deze van de loop kan worden verwijderd, door een pin van gehard staal in te brengen, door de geluiddemper vast te lassen of te lijmen, of door passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid te treffen.

4.11

Geluiddemper: waar mogelijk alle inwendige delen van de geluiddemper en de bevestigingspunten ervan verwijderen, zodat alleen een buis overblijft. Door de behuizing en tot in de expansiekamer gaten boren met een diameter die groter is dan het kaliber van het vuurwapen, op een interval in de lengte van 3 cm (korte vuurwapens) of 5 cm (lange vuurwapens). Of anders door de behuizing en tot in de expansiekamer een minstens 6 mm brede gleuf in de lengte snijden van het achtereinde tot het vooreinde.


5.

LANGE REPETEERVUURWAPENS (MET GLADDE LOOP, MET GETROKKEN LOOP)

5.1

Loop: een gleuf maken over de lengte van de loop met inbegrip van de kamer, indien aanwezig (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: bij getrokken lopen driemaal de lengte van de kamer en bij gladde lopen tweemaal de lengte van de kamer). Voor vuurwapens waarvan de loop geen kamer bevat, een gleuf in de lengte maken (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: ten minste de helft van de lengte van de loop vanaf de looptoevoer).

5.2

Loop: er moet door weerszijden van de kamer een gat worden geboord, waarlangs een vast te lassen pin van gehard staal moet worden ingebracht (diameter: >

Formula

van de kamer, minimaal 4,5 mm). Dezelfde pin kan worden gebruikt om de loop aan het mechanisme te bevestigen. Zo niet moet een stop ter grootte van de huls in de kamer worden ingebracht en vastgelast.

5.3

Loop: de toevoergeleider verwijderen, indien aanwezig.

5.4

Loop: de loop moet voorgoed aan het vuurwapen worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid. De in bewerking 5.2 gebruikte pin kan daarvoor worden gebruikt.

5.5

Loop: voor verwisselbare lopen die niet aan het vuurwapen zijn bevestigd, de bewerkingen 5.1 tot en met 5.4 uitvoeren naargelang het geval. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de lopen nooit meer op een vuurwapen kunnen worden gemonteerd.

5.6

Afsluiterblok, grendelkop: de slagpin verwijderen of verkorten.

5.7

Afsluiterblok, grendelkop: het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet langs het hele afsluitervlak worden verwijderd. Alle vergrendelingsnokken moeten worden verwijderd of aanzienlijk worden verzwakt.

5.8

Afsluiterblok, grendelkop: het slagpingat dichtlassen.

5.9

Trekkermechanisme: de fysieke bedieningsverbinding tussen het trekkerblad en de hamer, slagpin of tuimelaar vernietigen. Het trekkermechanisme waar van toepassing aaneenlassen binnen de ontvanger/kastgroep. Kan het trekkermechanisme niet worden aaneengelast, verwijder het dan en vul de ruimte met lasmateriaal of epoxyhars.

5.10

Trekkermechanisme: het trekkermechanisme en/of de trekkerbehuizing moet aan de kast- of framegroep worden vastgelast (in geval van een stalen framegroep) of met hittebestendige lijm aan de kast- of framegroep worden vastgelijmd (in geval van een framegroep van licht metaal of polymeer).

5.11

Magazijnen: het magazijn puntsgewijs vastlassen of passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid treffen, al naargelang het soort wapen en materiaal, om te voorkomen dat het magazijn kan worden verwijderd.

5.12

Magazijnen: als het magazijn ontbreekt, op de plaats van het magazijn laspunten aanbrengen of passende maatregelen treffen of een grendel plaatsen om voorgoed te voorkomen dat een magazijn wordt ingeschoven.

5.13

Magazijnen: voor buismagazijnen, een of meer pinnen van gehard staal door het magazijn, de kamer en de framegroep slaan zodat deze voorgoed met elkaar worden verbonden. Vastlassen.

5.14

Geluiddemper: indien de geluiddemper deel uitmaakt van het wapen, voorgoed voorkomen dat deze van de loop kan worden verwijderd, door een pin van gehard staal in te brengen, door de geluiddemper vast te lassen of te lijmen, of door passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid te treffen.

5.15

Geluiddemper: waar mogelijk alle inwendige delen van de geluiddemper en de bevestigingspunten ervan verwijderen, zodat alleen een buis overblijft. Door de behuizing en tot in de expansiekamer gaten boren met een diameter die groter is dan het kaliber van het vuurwapen, op een interval in de lengte van 3 cm (korte vuurwapens) of 5 cm (lange vuurwapens). Of anders door de behuizing en tot in de expansiekamer een minstens 6 mm brede gleuf in de lengte snijden van het achtereinde tot het vooreinde.


6.

LANGE SEMIAUTOMATISCHE VUURWAPENS (MET GLADDE LOOP, MET GETROKKEN LOOP)

6.1

Loop: een gleuf maken over de lengte van de loop met inbegrip van de kamer, indien aanwezig (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: bij getrokken lopen driemaal de lengte van de kamer en bij gladde lopen tweemaal de lengte van de kamer). Voor vuurwapens waarvan de loop geen kamer bevat, een gleuf in de lengte maken (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: ten minste de helft van de lengte van de loop vanaf de looptoevoer).

6.2

Loop: er moet door weerszijden van de kamer een gat worden geboord, waarlangs een vast te lassen pin van gehard staal moet worden ingebracht (diameter: >

Formula

van de kamer, minimaal 4,5 mm). Dezelfde pin kan worden gebruikt om de loop aan het mechanisme te bevestigen. Zo niet moet een stop ter grootte van de huls in de kamer worden ingebracht en vastgelast.

6.3

Loop: de toevoergeleider verwijderen, indien aanwezig.

6.4

Loop: de loop moet voorgoed aan het vuurwapen worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid. De in bewerking 6.2 gebruikte pin kan daarvoor worden gebruikt.

6.5

Loop: voor reservelopen die niet aan een vuurwapen zijn bevestigd, de bewerkingen 6.1 tot en met 6.4 en 6.12 uitvoeren naargelang de toepasselijkheid. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de lopen nooit meer op een vuurwapen kunnen worden gemonteerd.

6.6

Afsluiterblok, grendelkop: de slagpin verwijderen of verkorten.

6.7

Afsluiterblok, grendelkop: het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet langs het hele afsluitervlak worden verwijderd. Alle vergrendelingsnokken moeten worden verwijderd of aanzienlijk worden verzwakt.

6.8

Afsluiterblok, grendelkop: het slagpingat dichtlassen.

6.9

Trekkermechanisme: de fysieke bedieningsverbinding tussen het trekkerblad en de hamer, slagpin of tuimelaar vernietigen. Het trekkermechanisme waar van toepassing aaneenlassen binnen de ontvanger/kastgroep. Kan het trekkermechanisme niet worden aaneengelast, verwijder het dan en vul de ruimte met lasmateriaal of epoxyhars.

6.10

Trekkermechanisme: het trekkermechanisme en/of de trekkerbehuizing moet aan de kast- of framegroep worden vastgelast (in geval van een stalen framegroep) of met hittebestendige lijm aan de kast- of framegroep worden vastgelijmd (in geval van een framegroep van licht metaal of polymeer).

6.11

Automatisch systeem: de gaszuiger, de gasbuis en de gasaftapopening vernietigen door snijden of lassen.

6.12

Automatisch systeem: bij afwezigheid van de gaszuiger de gasbuis verwijderen. Indien de loop als gaszuiger wordt gebruikt, de onbruikbaar gemaakte loop aan de behuizing vastlassen. Wanneer de loop van een gasuitlaat is voorzien, moet de gasuitlaat worden dichtgelast.

6.13

Automatisch systeem: het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet van het hele oppervlak van het afsluitervlak en elders worden verwijderd, zodat de grendel of het afsluiterblok met ten minste 50 % van de oorspronkelijke massa wordt verkleind. Het afsluiterblok voorgoed aan het vuurwapen bevestigen door vastlassen of vastlijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid.

6.14

Automatisch systeem: in gevallen waarin de grendelkoppen in een afsluiterdraagstuk zijn geïntegreerd, moet de drager met ten minste 50 % worden verkleind. De grendelkop moet voorgoed aan de drager worden bevestigd en de drager moet voorgoed aan het vuurwapen worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid.

6.15

Magazijnen: het magazijn puntsgewijs vastlassen of passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid treffen, al naargelang het soort wapen en materiaal, om te voorkomen dat het magazijn kan worden verwijderd.

6.16

Magazijnen: als het magazijn ontbreekt, op de plaats van het magazijn laspunten aanbrengen of passende maatregelen treffen of een grendel plaatsen om voorgoed te voorkomen dat een magazijn wordt ingeschoven.

6.17

Magazijnen: voor buismagazijnen, een of meer pinnen van gehard staal door het magazijn, de kamer en de framegroep slaan zodat deze voorgoed met elkaar worden verbonden. Vastlassen.

6.18

Geluiddemper: indien de geluiddemper deel uitmaakt van het wapen, voorgoed voorkomen dat deze van de loop kan worden verwijderd, door een pin van gehard staal in te brengen, door de geluiddemper vast te lassen of te lijmen, of door passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid te treffen.

6.19

Geluiddemper: waar mogelijk alle inwendige delen van de geluiddemper en de bevestigingspunten ervan verwijderen, zodat alleen een buis overblijft. Door de behuizing en tot in de expansiekamer gaten boren met een diameter die groter is dan het kaliber van het vuurwapen, op een interval in de lengte van 3 cm (korte vuurwapens) of 5 cm (lange vuurwapens). Of anders door de behuizing en tot in de expansiekamer een minstens 6 mm brede gleuf in de lengte snijden van het achtereinde tot het vooreinde.


7.

AUTOMATISCHE VUURWAPENS: bv. AANVALSGEWEREN, (SUB)MACHINEGEWEREN, AUTOMATISCHE PISTOLEN

7.1

Loop: een gleuf maken over de lengte van de loop met inbegrip van de kamer, indien aanwezig (breedte: > 

Formula

 kaliber; lengte: bij getrokken lopen driemaal de lengte van de kamer en bij gladde lopen tweemaal de lengte van de kamer).

7.2

Loop: er moet door weerszijden van de kamer een gat worden geboord, waarlangs een vast te lassen pin van gehard staal moet worden ingebracht (diameter: >

Formula

van de kamer, minimaal 4,5 mm). Dezelfde pin kan worden gebruikt om de loop aan het mechanisme te bevestigen. Zo niet moet een stop ter grootte van de huls in de kamer worden ingebracht en vastgelast.

7.3

Loop: de toevoergeleider verwijderen, indien aanwezig.

7.4

Loop: de loop moet voorgoed aan het vuurwapen worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid. De in bewerking 7.2 gebruikte pin kan daarvoor worden gebruikt.

7.5

Loop: voor verwisselbare lopen die niet aan het vuurwapen zijn bevestigd, de bewerkingen 7.1 tot en met 7.3 uitvoeren naargelang het geval. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de lopen nooit meer op een vuurwapen kunnen worden gemonteerd.

7.6

Afsluiterblok, grendelkop: de slagpin verwijderen of verkorten.

7.7

Afsluiterblok, grendelkop: het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet langs het hele afsluitervlak worden verwijderd. Alle vergrendelingsnokken moeten worden verwijderd of aanzienlijk worden verzwakt.

7.8

Afsluiterblok, grendelkop: het slagpingat dichtlassen.

7.9

Slede (voor automatische pistolen): het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet langs het hele oppervlak worden verwijderd.

7.10

Slede (voor automatische pistolen): de slagpin verwijderen.

7.11

Slede (voor automatische pistolen): de vergrendelingsnokken in de slede verwijderen.

7.12

Slede (voor automatische pistolen): indien van toepassing, de binnenzijde van de vergrendelende rand van de uitwerpopening in de slede verspanend bewerken tot een hoek van 45 tot 75 graden.

7.13

Slede (voor automatische pistolen): als het afsluiterblok van het sledehuis kan worden genomen, moet het onbruikbaar gemaakte afsluiterblok voorgoed aan het sledehuis worden bevestigd.

7.14

Frame- of kastgroep (voor automatische pistolen): toevoergeleider verwijderen, indien aanwezig.

7.15

Frame- of kastgroep (voor automatische pistolen): ten minste 2/3 van de slederails aan weerszijden van de kast verspanend verwijderen.

7.16

Trekkermechanisme: de fysieke bedieningsverbinding tussen het trekkerblad en de hamer, slagpin of tuimelaar vernietigen. Het trekkermechanisme waar van toepassing aaneenlassen binnen de ontvanger/kastgroep. Kan het trekkermechanisme niet worden aaneengelast, verwijder het dan en vul de ruimte met lasmateriaal of epoxyhars.

7.17

Trekkermechanisme: het trekkermechanisme en/of de trekkerbehuizing moet aan de kast- of framegroep worden vastgelast (in geval van een stalen framegroep) of met hittebestendige lijm aan de kast- of framegroep worden vastgelijmd (in geval van een framegroep van licht metaal of polymeer).

7.18

Automatisch systeem: de gaszuiger, de gasbuis en de gasaftapopening vernietigen door snijden of lassen.

7.19

Automatisch systeem: bij afwezigheid van de gaszuiger de gasbuis verwijderen. Indien de loop als gaszuiger wordt gebruikt, de onbruikbaar gemaakte loop aan de behuizing vastlassen. Wanneer de loop van een gasuitlaat is voorzien, moet de gasuitlaat worden dichtgelast.

7.20

Automatisch systeem: het afsluitervlak verspanend bewerken of verwijderen met een hoek tussen 45 en 75 graden, gemeten vanuit de hoek van het oorspronkelijke vlak. Het materiaal moet van het hele oppervlak van het afsluitervlak en elders worden verwijderd, zodat de grendel of het afsluiterblok met ten minste 50 % van de oorspronkelijke massa wordt verkleind. Het afsluiterblok voorgoed aan het vuurwapen bevestigen door vastlassen of vastlijmen of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid.

7.21

Automatisch systeem: in gevallen waarin de grendelkoppen in een afsluiterdraagstuk zijn geïntegreerd, moet de drager met ten minste 50 % worden verkleind. De grendelkop moet voorgoed aan de drager worden bevestigd en de drager moet voorgoed aan het vuurwapen worden bevestigd door lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid.

7.22

Magazijnen: het magazijn puntsgewijs vastlassen of passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid treffen, al naargelang het soort wapen en materiaal, om te voorkomen dat het magazijn kan worden verwijderd.

7.23

Magazijnen: als het magazijn ontbreekt, op de plaats van het magazijn laspunten aanbrengen of passende maatregelen treffen of een grendel plaatsen om voorgoed te voorkomen dat een magazijn wordt ingeschoven.

7.24

Magazijnen: voor buismagazijnen, een of meer pinnen van gehard staal door het magazijn, de kamer en de framegroep slaan zodat deze voorgoed met elkaar worden verbonden. Vastlassen.

7.25

Geluiddemper: indien de geluiddemper deel uitmaakt van het wapen, voorgoed voorkomen dat deze van de loop kan worden verwijderd, door een pin van gehard staal in te brengen, door de geluiddemper vast te lassen of te lijmen, of door passende maatregelen met een gelijkwaardig niveau van duurzaamheid te treffen.

7.26

Geluiddemper: waar mogelijk alle inwendige delen van de geluiddemper en de bevestigingspunten ervan verwijderen, zodat alleen een buis overblijft. Door de behuizing en tot in de expansiekamer gaten boren met een diameter die groter is dan het kaliber van het vuurwapen, op een interval in de lengte van 3 cm (korte vuurwapens) of 5 cm (lange vuurwapens). Of anders door de behuizing en tot in de expansiekamer een minstens 6 mm brede gleuf in de lengte snijden van het achtereinde tot het vooreinde.


8.

VOORLAADWAPENS MET INBEGRIP VAN BASCULERENDE VOORLADERS (MET UITZONDERING VAN REVOLVERS MET CILINDERLADER)

8.1

Loop: een gleuf maken over de lengte van de loop met inbegrip van de verbrandingskamer, indien aanwezig (breedte: >

Formula

kaliber; lengte: drie keer de kogeldiameter). Voor vuurwapens waarvan de loop geen verbrandingskamer bevat, een gleuf in de lengte maken (breedte: >

Formula

kaliber; lengte: ten minste de helft van de lengte van de loop vanaf de looptoevoer).

8.2

Loop: bij vuurwapens waarvan de loop een verbrandingskamer bevat, moet door weerszijden van de kamer een gat worden geboord, waarlangs een vast te lassen pin van gehard staal moet worden ingebracht (diameter: > Formula van de kamer, minimaal 4,5 mm). Dezelfde pin kan worden gebruikt om de loop aan het mechanisme te bevestigen.

Bij vuurwapens waarvan de loop geen verbrandingskamer bevat, een passende pin van gehard staal vastlassen (lengte: ten minste twee keer de kogeldiameter) in de loop vanaf de looptoevoer.

8.3

Loop: voor verwisselbare lopen die niet aan het vuurwapen zijn bevestigd, de bewerkingen 8.1 tot en met 8.2 uitvoeren naargelang het geval. Daarnaast moet er door snijden, lassen of lijmen, of door middel van passende maatregelen met een gelijkwaardige mate van duurzaamheid voor worden gezorgd dat de lopen nooit meer op een vuurwapen kunnen worden gemonteerd.

8.4

Bij basculerende voorladers: door verspanende bewerking een kegel van minimaal 60 graden (apexhoek) maken om een basisdiameter te verkrijgen van minstens 10 mm of de diameter van het afsluitervlak.

8.5

Bij basculerende voorladers: de slagpin verwijderen, het slagpingat vergroten tot een diameter van minimaal 5 mm en het slagpingat dichtlassen.

8.6

Trekkermechanisme: de fysieke bedieningsverbinding tussen het trekkerblad en de hamer, slagpin of tuimelaar vernietigen. Het trekkermechanisme waar van toepassing aaneenlassen binnen de ontvanger/kastgroep. Kan het trekkermechanisme niet worden aaneengelast, verwijder het dan en vul de ruimte met lasmateriaal of epoxyhars.

8.7

Trekkermechanisme: het trekkermechanisme en/of de trekkerbehuizing moet aan de kast- of framegroep worden vastgelast (in geval van een stalen framegroep) of met hittebestendige lijm aan de kast- of framegroep worden vastgelijmd (in geval van een framegroep van licht metaal of polymeer).

8.8

Nippels/gaten: de nippel(s) verwijderen of vastlassen, het gat (de gaten) dichtlassen.

8.9

Afzonderlijke (meerdere) verbrandingskamers (uitgezonderd cilinders): bij vuurwapens met afzonderlijke of meerdere verbrandingskamers, de binnenwand(en) van de verbrandingskamer(s) verspanend verwijderen over ten minste 2/3 van de lengte ervan. Zo veel mogelijk materiaal van de binnenwand(en) verwijderen, idealiter gelijk aan de kaliberdiameter.


BIJLAGE II

Model voor de markering van onbruikbaar gemaakte vuurwapens

Image

(1)

Markering van onbruikbaarmaking (moet „EU” blijven in alle nationale markeringen)

(2)

Land van onbruikbaarmaking — officiële internationale code

(3)

Logo van de entiteit die de onbruikbaarmaking van het vuurwapen heeft gecertificeerd

(4)

Jaar van onbruikbaarmaking

De volledige markering wordt alleen op de framegroep van het vuurwapen aangebracht, terwijl de markering van onbruikbaarmaking (1) en het land van onbruikbaarmaking (2) op alle andere essentiële onderdelen worden aangebracht.


BIJLAGE III

Modelcertificaat voor onbruikbaar gemaakte vuurwapens

(dit certificaat moet worden opgesteld op onvervalsbaar papier)

EU-logo

 

Naam van de entiteit die de conformiteit van de onbruikbaarmaking heeft gecontroleerd en gecertificeerd

Logo

CERTIFICAAT VAN ONBRUIKBAARMAKING

Certificaatnummer:

De maatregelen voor de onbruikbaarmaking voldoen aan de eisen van de technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/337 van de Commissie van 5 maart 2018.

Naam van de entiteit die het vuurwapen onbruikbaar heeft gemaakt:

Land:

Datum/jaar van certificering van de onbruikbaarmaking:

Fabrikant/merk van het onbruikbaar gemaakte vuurwapen:

Type:

Merk/model:

Kaliber:

Serienummer(s):

Opmerkingen:

 

 

 

Officiële EU-markering van onbruikbaarmaking

Naam, titel en handtekening van de bevoegde persoon

 

 

OPMERKING: Dit certificaat is een belangrijk document. Het moet te allen tijde door de eigenaar van het onbruikbaar gemaakte vuurwapen worden bewaard. Op de essentiële onderdelen van het onbruikbaar gemaakte vuurwapen waarop dit certificaat betrekking heeft, is een officiële inspectiemarkering aangebracht; deze markeringen mogen niet worden verwijderd of gewijzigd.

WAARSCHUWING: De vervalsing van een certificaat van onbruikbaarmaking kan op grond van de nationale wetgeving een strafbaar feit zijn.


8.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/338 VAN DE COMMISSIE

van 7 maart 2018

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van 6-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 25770), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen, mestvarkens, zeugen, kleine varkenssoorten gehouden voor mestdoeleinden of voor reproductie, mestkalkoenen, opfokkalkoenen, alle andere vogelsoorten (met uitzondering van legvogels) en gespeende biggen (vergunninghouder BASF SE)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor een preparaat van 6-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 25770), ingediend. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(3)

Deze aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van 6-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 25770), als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor mestkippen, opfokleghennen, mestvarkens, zeugen, kleine varkenssoorten gehouden voor mestdoeleinden of voor reproductie, mestkalkoenen, opfokkalkoenen, alle vogelsoorten gehouden voor mest-, opfok- of legdoeleinden en gespeende biggen.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 28 september 2017 (2) geconcludeerd dat het preparaat van 6-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 25770), onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu, en dat het de zoötechnische prestaties en/of het fosforgebruik bij de doelsoorten verbetert. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van 6-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 25770), blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2017; 15(11)5024.


BIJLAGE

Identificatie-nummer van het toevoegings-middel

Naam van de vergunning-houder

Toevoegings-middel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximum-leeftijd

Minimum-gehalte

Maximum-gehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunnings-periode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a27

BASF SE

6-fytase

EC 3.1.3.26

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Preparaat van 6-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 25770), met een minimumgehalte van:

in vaste vorm: 5 000 FTU (1)/g

in vloeibare vorm: 5 000 FTU/g

Karakterisering van de werkzame stof:

6-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 25770)

Analysemethode  (2):

Voor de kwantificering van de werkzaamheid van fytase in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

colorimetrische methode gebaseerd op de enzymatische reactie van fytase op het fytaat.

Voor de kwantificering van de werkzaamheid van fytase in voormengsels:

colorimetrische methode gebaseerd op de enzymatische reactie van fytase op het fytaat — VDLUFA 27.1.3.

Voor de kwantificering van de werkzaamheid van fytase in diervoeders:

colorimetrische methode gebaseerd op de enzymatische reactie van fytase op het fytaat — EN ISO 30024.

Mestvarkens

Zeugen

Kleine varkenssoorten gehouden voor mestdoel-einden of voor reproductie

100 FTU

 

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagvoorwaardenen de stabiliteit bij warmtebehandeling worden aangegeven.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor het aanpakken van mogelijke risico's bij gebruik. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermings-middelen gebruikt, waaronder ademhalings-bescherming.

3.

Voor gebruik bij gespeende biggen tot 35 kg.

28.3.2028

Gespeende biggen

125 FTU

Mestkippen

Opfokleg-hennen

750 FTU

Mestkal-koenen

Opfokkal-koenen

Alle andere vogelsoorten (met uitzondering van legvogels)

125 FTU


(1)  1 FTU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol anorganisch fosfaat per minuut vrijmaakt uit natriumfytaat.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


8.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/339 VAN DE COMMISSIE

van 7 maart 2018

tot wijziging en afwijking van Verordening (EG) nr. 2535/2001 wat betreft de invoercertificaten voor zuivelproducten van oorsprong uit IJsland

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage V bij de bij Besluit (EU) 2017/1913 van de Raad (2) goedgekeurde Overeenkomst in de vorm van een op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gevoerde briefwisseling tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten voorziet in een verhoging van de jaarlijkse rechtenvrije tariefcontingenten en in de invoering van een nieuw tariefcontingent voor kaas.

(2)

De nieuwe contingenthoeveelheden zijn van toepassing met ingang van 1 mei 2018. Bijgevolg moet, in afwijking van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2535/2001van de Commissie (3), ter vervanging van de periode van 1 juli tot en met 31 december 2018 een nieuwe periode van 1 mei tot en met 31 december 2018 worden vastgesteld, die geldt voor de hoeveelheden die voor die nieuwe periode moeten worden vastgesteld in bijlage I, punt I, deel I, van die verordening, zoals die bij de onderhavige verordening wordt gewijzigd.

(3)

De aanvraagperiode komt vóór het einde van de erkenningsprocedure voor aanvragers die moeten worden gemachtigd om met ingang van 1 juli 2018 in het kader van de contingenten te mogen invoeren. Om ervoor te zorgen dat aanvragers die nog niet op een erkenningslijst staan, kunnen deelnemen aan de contingenttoewijzing voor de periode van 1 mei tot en met 31 december 2018, moet worden voorzien in een afwijking van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 2535/2001.

(4)

De periode voor de indiening van invoercertificaataanvragen voor de eerste helft van 2018, als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 2535/2001, is verstreken. In afwijking van artikel 14, lid 1, onder b), van die verordening moet derhalve worden voorzien in een nieuwe periode voor de aanvraag van certificaten van 1 tot en met 10 april 2018.

(5)

Verordening (EG) nr. 2535/2001 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2535/2001

Verordening (EG) nr. 2535/2001 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 5 wordt punt i) vervangen door:

„i)

de contingenten zoals bedoeld in bijlage V bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten, die is goedgekeurd bij Besluit (EU) 2017/1913 van de Raad (*1) (hierna „de overeenkomst met IJsland” genoemd).

(*1)  Besluit (EU) 2017/1913 van de Raad van 9 oktober 2017 betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten (PB L 274 van 24.10.2017, blz. 57).”;"

b)

bijlage I, punt I, deel I, van Verordening (EG) nr. 2535/2001 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Afwijking van Verordening (EG) nr. 2535/2001

1.   In afwijking van artikel 6, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2535/2001 wordt voor de hoeveelheden die in bijlage I, punt I, deel I, van die verordening zijn vastgesteld, de periode van zes maanden gaande van 1 juli tot en met 31 december 2018 vervangen door de periode van 1 mei tot en met 31 december 2018.

2.   In afwijking van artikel 10, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2535/2001 worden, naast de marktdeelnemers die op de lijst vermeld staan, ook aanvragers die vóór 1 april 2018 overeenkomstig artikel 8 van die verordening een geldig erkenningsverzoek hebben ingediend, gemachtigd om certificaten aan te vragen voor de contingenten en de periode als bedoeld in lid 1 van dit artikel.

3.   In afwijking van artikel 14, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 2535/2001 moeten invoercertificaataanvragen voor de periode van 1 mei tot en met 31 december 2018 worden ingediend van 1 tot en met 10 april 2018 voor de hoeveelheden die zijn vastgesteld in bijlage I, punt I, deel I, van die verordening, zoals gewijzigd bij de onderhavige verordening.

4.   De in lid 3 bedoelde aanvragen hebben betrekking op minstens 5 ton en hoogstens de beschikbare hoeveelheid. Voor de periode van 1 juli tot en met 31 december 2018 worden geen aanvragen ingediend.

5.   De invoercertificaten die worden afgegeven voor aanvragen die overeenkomstig lid 3 zijn ingediend, zijn geldig tot en met 31 december 2018.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2018.

Gedaan te Brussel, 7 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Besluit (EU) 2017/1913 van de Raad van 9 oktober 2017 betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten (PB L 274 van 24.10.2017, blz. 57).

(3)  Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29).


BIJLAGE

I, deel I

Tariefcontingenten in het kader van bijlage V bij de bij Besluit (EU) 2017/1913 goedgekeurde overeenkomst met IJsland

Jaarlijks contingent van 1 januari tot en met 31 december

(Hoeveelheden in ton)

Geldend recht: vrijstelling

Contingentnummer

 

09.4225

09.4226

09.4227

Omschrijving  (*1)

 

Natuurlijke boter

„Skyr”

Kaas

GN-code

 

0405 10 11

0405 10 19

ex 0406 10 50  (*2)

ex 0406

met uitzondering van „Skyr” van GN-onderverdeling 0406 10 50  (*2)

Hoeveelheid voor mei-december 2018

 

201

793

9

Hoeveelheid voor het jaar 2019

 

439

2 492

31

Hoeveelheid voor januari-juni

 

220

1 246

16

Hoeveelheid voor juli-december

 

219

1 246

15

Hoeveelheid voor het jaar 2020

 

463

3 095

38

Hoeveelheid voor januari-juni

 

232

1 548

19

Hoeveelheid voor juli-december

 

231

1 547

19

Jaarlijkse hoeveelheid vanaf 2021 en volgende

 

500

4 000

50

Hoeveelheid voor januari-juni

 

250

2 000

25

Hoeveelheid voor juli-december

 

250

2 000

25


(*1)  Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur heeft de omschrijving van de producten een louter indicatieve waarde; in het kader van deze bijlage is voor de preferentiële regeling de omschrijving van de GN-code bepalend. Wanneer ex GN-codes zijn vermeld, is de GN-code samen met de daarbij behorende omschrijving bepalend voor de toepassing van de preferentiële regeling.

(*2)  In afwachting van de bevestiging van de productindeling dient de GN-code als niet-definitief te worden beschouwd.”


BESLUITEN

8.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/24


BESLUIT (GBVB) 2018/340 VAN DE RAAD

van 6 maart 2018

tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 46, lid 6,

Gezien Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten (1),

Gezien het voorstel van de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 11 december 2017 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2017/2315 vastgesteld.

(2)

In artikel 4, lid 2, onder e), van dat besluit wordt bepaald dat de Raad een besluit of aanbeveling zal vaststellen waarbij de lijst van projecten wordt vastgesteld die in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) zullen worden ontwikkeld, en waarin blijk wordt gegeven van steun voor capaciteitsontwikkeling en het verlenen, binnen de grenzen van middelen en vermogens, van aanzienlijke steun voor operaties en missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.

(3)

Op 11 december 2017 hebben de lidstaten die aan de PESCO deelnemen, een verklaring aangenomen waarin het politiek akkoord wordt verwelkomd en een initiële lijst wordt genoemd van 17 projecten die in het kader van de PESCO moeten worden uitgevoerd, en die gebaseerd zijn op voorstellen die waren ingediend. Die verklaring werd aangenomen met het oog op een formeel besluit van de Raad begin 2018 overeenkomstig artikel 46, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 5 van Besluit (GBVB) 2017/2315.

(4)

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, van Besluit (GBVB) 2017/2315 bepaalt dat de lijst van de projectleden van elk afzonderlijk project wordt gehecht aan het besluit van de Raad bedoeld in artikel 4, lid 2, onder e).

(5)

Om te zorgen voor samenhang, moet de uitvoering van alle PESCO-projecten worden gebaseerd op een gemeenschappelijke reeks projectgovernanceregels waaronder, in voorkomend geval, regels voor de rol van waarnemers, welke regels moeten worden vastgesteld op grond van artikel 4, lid 2, onder f), van Besluit (GBVB) 2017/2315 en die door aan een afzonderlijk project deelnemende lidstaten kunnen worden aangepast, voor zover dit nodig is voor dat project.

(6)

De Raad moet derhalve een besluit vaststellen tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De projecten in het kader van de PESCO zijn de volgende:

1.

Europees medisch commando;

2.

Europese beveiligde softwaregedefinieerde radio (European Secure Software defined Radio — ESSOR);

3.

netwerk van logistieke centra in Europa en ondersteuning van operaties;

4.

militaire mobiliteit;

5.

competentiecentrum voor opleidingsmissies van de Europese Unie (European Union Training Mission Competence Centre (EUTM CC));

6.

Europees opleidingscertificeringscentrum voor Europese strijdkrachten;

7.

operationele functie energie (Energy Operational Function (EOF));

8.

inzetbaar militair vermogenspakket voor rampenhulpverlening;

9.

maritieme (semi)autonome systemen voor mijnenbestrijding (Maritime (semi-) Autonomous Systems for Mine Countermeasures (MAS MCM));

10.

haven- en maritieme bewaking en bescherming (Harbour & Maritime Surveillance and Protection (HARMSPRO));

11.

verbetering van maritieme bewaking;

12.

platform voor het delen van informatie over cyberdreigingen en respons op incidenten;

13.

snellereactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse bijstand op het gebied van cyberbeveiliging;

14.

strategisch commando- en controlesysteem (C2) voor GVDB-missies en -operaties;

15.

gepantserd infanteriegevechtsvoertuig/amfibieaanvalsvoertuig/licht pantservoertuig;

16.

indirecte vuursteun (EuroArtillery);

17.

operationele kern EUFOR-crisisrespons (EUFOR Crisis Response Operation Core (EUFOR CROC)).

Artikel 2

De lijst van de projectleden van elk afzonderlijk project is opgenomen in de bijlage.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 6 maart 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57.


BIJLAGE

Lijst van projectleden van ieder afzonderlijk project

Project

Projectleden

1.

Europees medisch commando

Tsjechië, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Nederland, Roemenië, Slowakije, Zweden

2.

Europese beveiligde softwaregedefinieerde radio (European Secure Software defined Radio — ESSOR)

België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, Polen, Portugal, Finland

3.

Netwerk van logistieke centra in Europa en ondersteuning van operaties

België, Bulgarije, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Nederland, Slovenië, Slowakije

4.

Militaire mobiliteit

België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden

5.

Competentiecentrum voor opleidingsmissies van de Europese Unie (European Union Training Mission Competence Centre (EUTM CC))

België, Tsjechië, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Roemenië, Zweden

6.

Europees opleidingscertificeringscentrum voor Europese strijdkrachten

Griekenland, Italië

7.

Operationele functie energie (Energy Operational Function (EOF))

België, Spanje, Frankrijk, Italië

8.

Inzetbaar militair vermogenspakket voor rampenhulpverlening

Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Oostenrijk

9.

Maritieme (semi)autonome systemen voor mijnenbestrijding (Maritime (semi-) Autonomous Systems for Mine Countermeasures (MAS MCM))

België, Griekenland, Letland, Nederland, Portugal, Roemenië

10.

Haven- en maritieme bewaking en bescherming (Harbour & Maritime Surveillance and Protection (HARMSPRO))

Griekenland, Spanje, Italië, Portugal

11.

Verbetering van maritieme bewaking

Bulgarije, Ierland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus

12.

Platform voor het delen van informatie over cyberdreigingen en respons op incidenten

Griekenland, Spanje, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal

13.

Snellereactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse bijstand op het gebied van cyberbeveiliging

Spanje, Frankrijk, Kroatië, Litouwen, Nederland, Roemenië, Finland

14.

Strategisch commando- en controlesysteem (C2) voor GVDB-missies en -operaties

Duitsland, Spanje, Italië, Portugal

15.

Gepantserd infanteriegevechtsvoertuig/amfibieaanvalsvoertuig/licht pantservoertuig

Griekenland, Italië, Slowakije

16.

Indirecte vuursteun (EuroArtillery)

Italië, Slowakije

17.

Operationele kern EUFOR-crisisrespons (EUFOR Crisis Response Operation Core (EUFOR CROC))

Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus


8.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/28


BESLUIT (EU) 2018/341 VAN DE COMMISSIE

van 27 september 2017

betreffende de door Frankrijk ten uitvoer gelegde staatssteunregeling SA.34433 (2012/C) (ex 2012/NN) (heffing ten voordele van „l'établissement national des produits de l'agriculture et de la mer” (nationale instantie voor de producten van de landbouw en de zee — FranceAgriMer) — artikel 25 van wet nr. 2005-1720 van 30 december 2005)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 4431)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Nadat de betrokkenen overeenkomstig voornoemd artikel zijn uitgenodigd om opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

De Commissie heeft de Franse autoriteiten, naar aanleiding van een klacht, per fax van 28 november 2011 verzocht om haar alle informatie te doen toekomen die noodzakelijk is voor een onderzoek, in het licht van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), naar de heffing die is ingesteld bij artikel 25 van wet nr. 2005-1720 van 30 december 2005 ten voordele van de nationale instantie voor de producten van de landbouw en de zee (FranceAgriMer) (hierna „de heffing” genoemd). De Franse autoriteiten kregen één maand de tijd om de desbetreffende informatie over te dragen.

(2)

Frankrijk heeft de Commissie bij brief van 11 december 2011 gevraagd om een verlenging van de voornoemde termijn tot en met 1 februari 2012.

(3)

De Commissie heeft per fax van 12 december 2011 de gevraagde termijnverlenging toegestaan.

(4)

Frankrijk heeft bij e-mail van 14 februari 2012 de op 28 november 2011 gevraagde informatie aan de Commissie doen toekomen.

(5)

De Commissie heeft de Franse autoriteiten per fax van 5 maart 2012 de opening meegedeeld van een dossier voor niet-aangemelde steun onder nummer SA.34433 (2012/NN), aangezien het gebruik van de heffing was aangevangen zonder dat er een steundossier bij de Commissie was gemeld krachtens artikel 108, lid 3, VWEU, en door haar was goedgekeurd. De Commissie heeft de Franse autoriteiten bij fax van 14 juni 2012 in kennis gesteld van een uitbreiding van het toepassingsgebied van dit dossier, omdat uit de analyse van de beschikbare informatie een onjuist gebruik van een de-minimisverordening was gebleken, waardoor niet-aangemelde steun was ontstaan uit een maatregel die, met gebruikmaking van de juiste de-minimisverordening, geen staatssteun zou hebben ingehouden in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(6)

De Commissie heeft Frankrijk bij schrijven van 4 oktober 2012 (1) in kennis gesteld van haar besluit van 3 oktober 2012 tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU ten aanzien van het gebruik van de heffing. Zij heeft de Franse autoriteiten verzocht hun opmerkingen over de inleiding van de procedure binnen één maand in te dienen.

(7)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2). De Commissie heeft belanghebbenden verzocht hun opmerkingen over de maatregel kenbaar te maken.

(8)

De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

(9)

Frankrijk heeft de Commissie bij e-mail van 16 oktober 2012 verzocht om een verlenging met één maand (tot 4 december 2012) van de gestelde termijn voor het indienen van het antwoord van Frankrijk op de inleiding van de procedure als bedoeld in artikel 108, lid 2, VWEU.

(10)

De Commissie heeft per fax van donderdag 18 oktober 2012 de gevraagde termijnverlenging toegestaan.

(11)

Frankrijk heeft de Commissie bij e-mail van 5 december 2012 haar antwoord doen toekomen ten aanzien van de inleiding van de procedure als bedoeld in artikel 108, lid 2, VWEU.

(12)

De diensten van de Commissie en de Franse autoriteiten zijn na beoordeling van dit antwoord op 12 december 2012 bijeengekomen om opheldering te verschaffen over bepaalde punten van het dossier. De Commissie heeft na deze vergadering bij fax van 15 januari 2013 om aanvullende informatie verzocht.

(13)

Frankrijk heeft de Commissie bij e-mail van 18 februari 2013 een brief gestuurd met daarin de op 15 januari 2013 gevraagde aanvullende informatie. De Franse autoriteiten hebben op 23 juni 2016 nieuwe informatie verschaft in antwoord op een vraag van de Commissie van 8 oktober 2015, en op 20 januari 2017 in antwoord op een vraag van de Commissie van 19 oktober 2016.

II.   BESCHRIJVING

(14)

Bij artikel 25 van wet nr. 2005-1720 van 30 december 2005 („loi de finances rectificative pour 2005”) is een heffing ingesteld ten voordele van FranceAgriMer waarmee de acties van FranceAgriMer ten bate van de markt voor melkproducten moeten worden gefinancierd. De meest recente versie daarvan dateert van 1 januari 2012.

(15)

De heffing is verschuldigd door de producenten van koemelk die beschikken over een individuele referentiehoeveelheid voor rechtstreekse verkoop in de zin van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad (3), alsook door de kopers van de melk. Zij wordt geheven over:

de hoeveelheid koemelk die door de producent gedurende het tijdvak van twaalf maanden voorafgaand aan 1 april van elk jaar (hierna het „referentietijdvak” genoemd) in melkvorm is geleverd en die de referentiehoeveelheid overschrijdt die door FranceAgriMer aan deze producent is meegedeeld voor de melkleveringen in dit tijdvak (in dit geval wordt het bedrag van de verschuldigde heffing door FranceAgriMer meegedeeld aan elke koper waaraan de producent zijn melk heeft geleverd, en betaalt de koper van de melk de opbrengst van de heffing die werd geïnd bij de producenten die de melk aan hem leveren binnen één maand na deze kennisgeving aan FranceAgriMer),

de hoeveelheid koemelk die is verkocht of overgedragen of gebruikt voor de productie van zuivelproducten die in het referentietijdvak door de producent zijn verkocht of overgedragen en die de referentiehoeveelheid overschrijdt die aan deze producent is meegedeeld voor rechtstreekse verkoop in dit tijdvak (in dit geval wordt het bedrag van de verschuldigde heffing door FranceAgriMer meegedeeld aan elke producent die rechtstreekse verkoop heeft gerealiseerd en betaalt de betrokken producent de opbrengst van de heffing die hij verschuldigd is, binnen één maand na deze kennisgeving aan FranceAgriMer).

(16)

Op de heffing kunnen cumuleerbare terugbetalingen (4) van toepassing zijn. Het belastbare feit van de heffing is de levering van melk of de rechtstreekse verkoop van melk of van zuivelproducten gedurende het referentietijdvak. In artikel 4 van het besluit van 17 augustus 2010 betreffende een heffing ten laste van melkkopers en -producenten die hun individuele quotum voor het verkoopseizoen 2009/2010 hebben overschreden, wordt gesteld dat FranceAgriMer, binnen de grenzen van de beschikbaarheid die aan het eind van het verkoopseizoen 2009/2010 op nationaal niveau is vastgesteld, de kopers een deel van de heffing terugbetaalt die verschuldigd is door de producenten die melk aan hen leveren, op de onderstaande wijze:

alle producenten krijgen 1 % van hun quotum terugbetaald (5);

de producenten wiens individuele quotum lager is dan of gelijk is aan 160 000 liter, profiteren bovendien van een maximale terugbetaling van 2 866 EUR, wat overeenkomt met een hoeveelheid van 10 000 liter;

de producenten wiens quotum tussen de 160 000 en 169 900 liter bedraagt, profiteren van een aanvullende terugbetaling die wordt ingesteld om hen in staat te stellen 171 600 liter te bereiken.

(17)

Wanneer de producent de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1788/2003 bedoelde heffing verschuldigd is, is de heffing niet verschuldigd voor de betrokken hoeveelheden. Op grond van die bepaling wordt met ingang van 1 april 2004 en gedurende elf opeenvolgende tijdvakken van twaalf maanden, te beginnen op 1 april, een heffing ingesteld over de hoeveelheden koemelk en andere zuivelproducten die in het betrokken tijdvak van twaalf maanden boven de nationale hoeveelheid worden vermarkt.

(18)

Het heffingstarief wordt per 100 kilogram melk vastgesteld op 28,54 EUR voor het verkoopseizoen 2006/2007 en op 27,83 EUR voor de volgende verkoopseizoenen.

(19)

De opbrengst van de heffing wordt gebruikt voor de financiering van de gedeeltelijke of gehele beëindiging van activiteiten in de melksector door middel van steun voor stopzetting van activiteiten in de melksector („aide à la cessation de l'activité laitière” — „ACAL”). Feitelijk ontvangt de begunstigde een vergoeding per liter van FranceAgriMer, een overheidsinstantie. De overige financieringsbronnen van de ACAL bestaan uit middelen die afkomstig zijn uit het systeem van specifieke overdracht zonder land („système de transfert spécifique sans terre” — „TSST”) (6), de staatsbegroting en eventueel de middelen van plaatselijke overheden. Een deel van de opbrengst van de heffing is ook gebruikt ter ondersteuning van zuivelbedrijven die in de loop van het verkoopseizoen 2007/2008 melk moesten vernietigen die verontreinigd was met polychloorbifenylen (PCB's). Volgens de Franse autoriteiten is deze financiële steun toegekend in het kader van een de-minimisregeling die valt onder Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie (7).

(20)

Het bedrag van de ACAL wordt als volgt berekend:

EUR/liter

2010-2011

2011-2012

2012-2013

2013-2014

Tot en met 100 000 liter

0,15

0,1125

0,075

0,0375

Van 100 001 tot en met 150 000 liter

0,08

0,06

0,04

0,02

Van 150 001 tot en met 200 000 liter

0,05

0,0375

0,025

0,0125

Meer dan 200 000 liter

0,01

0,0075

0,005

0,0025

(21)

De opbrengst van de heffing en het gebruik ervan hebben zich tot het verkoopseizoen 2010/2011 als volgt ontwikkeld:

(in EUR)

Verkoopseizoen

Geïnde heffing

Door de heffing gefinancierde ACAL

Door andere heffingen gefinancierde ACAL

Waarvan TSST

Totaal ACAL

Andere door de heffing gefinancierde acties

2005/2006

17 080 881

Geen ACAL-programma

2006/2007

11 858 443

12 851 977

21 509 339

21 454 252

34 361 316

 

2007/2008

2 959 456

13 228 140

33 848 558

32 798 510

47 076 698

1 260 753

2008/2009

17 183 670

2 571 271

23 411 722

21 311 722

25 982 992

 

2009/2010

10 093 611

17 909 294

12 349 799

12 349 799

30 259 093

 

2010/2011

12 629 142

9 904 398

18 021 681

18 021 681

27 926 079

 

Totaal

71 805 202

56 465 080

109 141 098

105 935 964

165 606 178

 

III.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(22)

De Commissie heeft om de volgende redenen besloten de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag in te leiden:

de inning van de heffing bleek elementen van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU in te houden, omdat die gepaard ging met terugbetalingen die niet gerechtvaardigd leken in het kader van de logica van het bestaande belastingstelsel; bovendien leken deze steunelementen niet gerechtvaardigd in het licht van de staatssteunregels die van toepassing zijn in de landbouwsector;

de betrokken marktdeelnemers konden met behulp van de heffing hun activiteiten in de melksector geheel of gedeeltelijk stopzetten; krachtens de in de landbouwsector geldende voorschriften inzake staatssteun kan steun voor de stopzetting van activiteiten echter slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt wanneer alle commerciële landbouwactiviteiten volledig worden beëindigd,

een deel van de heffing is gebruikt voor de financiering van de vernietiging van de melk die verontreinigd was met PCB's in het kader van een de-minimisregeling op grond van Verordening (EG) nr. 1998/2006; het stond echter nog niet vast dat die verordening in dit geval de juiste rechtsgrondslag kon vormen voor de toekenning van de-minimissteun; bovendien kon de keuze van een verkeerde rechtsgrondslag aan de basis komen te liggen van een nieuw staatssteunelement waarvan de verenigbaarheid met de interne markt nog niet was aangetoond;

de mogelijkheid bestond dat de inning van de heffing en de steun voor de stopzetting van beroepsactiviteiten onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke marktordening in de melksector of de werking ervan zouden verstoren; krachtens de voorschriften inzake staatssteun in de landbouwsector kan een maatregel met deze kenmerken niet als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt.

IV.   OPMERKINGEN VAN DE FRANSE AUTORITEITEN OVER DE INLEIDING VAN DE FORMELE PROCEDURE

(23)

De Franse autoriteiten hebben er in hun bij e-mail van 5 december 2012 toegezonden brief allereerst op gewezen dat er in de regelgeving van de Unie met betrekking tot de gemeenschappelijke marktordening een rechtsgrondslag voor ACAL bestaat. Deze rechtsgrondslag, bestaande uit artikel 75, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (8), stelt de lidstaten in staat om aan producenten die zich ertoe verbinden de melkproductie geheel of ten dele definitief te staken, een vergoeding toe te kennen die ineens of in jaarlijkse tranches wordt betaald, en de aldus vrijgekomen individuele referentiehoeveelheden aan de nationale reserve toe te voegen. Volgens hen wordt dit artikel onafhankelijk van andere bepalingen met betrekking tot het beheer van de melkquota en de toepassing van een eventuele heffing in geval van overschrijding van de quota toegepast.

(24)

De Franse autoriteiten benadrukken vervolgens, daarbij verwijzend naar het standpunt van de Commissie volgens welke de financiering van stopzetting van de activiteiten in de melksector prima facie overeenkomt met de definitie van staatssteun, dat in de regelgeving van de Unie van vóór 2007, en met name in Verordening (EG) nr. 1788/2003, niet uitdrukkelijk wordt gewezen op de verplichting om melding te maken van steun in verband met producten die tot de sector melk en zuivelproducten behoren. Zij lichten toe dat de situatie verduidelijkt is door artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, waarin de ACAL-regeling uitdrukkelijk onderworpen wordt aan de kennisgevingsprocedure, en dat zij te goeder trouw in de veronderstelling waren dat zij de regelgeving van de Unie hadden nageleefd door regelmatig informatie over de vergoedingsregeling te doen toekomen aan de Commissie, met gebruikmaking van vragenlijsten. Volgens hen was de Commissie in ieder geval op de hoogte van het bestaan van de ACAL, omdat zij Frankrijk daarover vragen had gesteld tijdens de beoordeling van de steunmaatregel voor de vrijwillige vermindering van activiteiten in de melksector in Bretagne (steunmaatregel nr. 290/2007 — ARVAL). Zij sluiten hun argument af met te zeggen dat zij het systeem voortaan zullen melden (wat ook gebeurd is; zie overweging 53).

(25)

Voor wat betreft de kwestie van de verenigbaarheid van de ACAL met de interne markt, en met name de bevinding van de Commissie volgens welke de regeling niet in overeenstemming lijkt te zijn met punt 88 van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (hierna de „richtsnoeren 2007-2013”genoemd) (9), beweren de Franse autoriteiten dat de ACAL-regeling past in het kader van artikel 75 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en dat de Commissie hiermee rekening had moeten houden in haar analyse. Zij geven bovendien aan dat slechts een deel van de dossiers van producenten die zijn ingediend in het kader van ACAL-aanvragen, betrekking heeft op stopzetting van de activiteiten vanwege uittreding (ongeveer 10 % van het totaal van de begunstigde producenten); voor deze dossiers is aan de voorwaarden voor volledige beëindiging van alle activiteiten in de landbouwsector voor commerciële doeleinden op permanente en definitieve wijze voldaan. Voor de overige producenten zijn zij van mening dat de ACAL-regeling verenigbaar is met de interne markt gezien de punten 143 en 144 van de richtsnoeren 2007-2013, met betrekking tot steun voor de sluiting van de capaciteit voor de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten.

(26)

Voor wat betreft de punten 143 en 144 van de richtsnoeren 2007-2013, herinneren de Franse autoriteiten eraan dat de melksector zich in een situatie van overcapaciteit bevindt, waar op wordt gewezen in overweging 30 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, en benadrukken zij dat de activiteiten in de melksector krachtens die verordening geheel of gedeeltelijk kunnen worden stopgezet. Bovendien voldeed de ACAL-regeling volgens hen aan de voorwaarde volgens welke de begunstigde van de steun een tegenprestatie levert. Deze tegenprestatie wordt geleverd in de vorm van het TSST-mechanisme dat sinds 2006 wordt toegepast op grond van artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1788/2003. Met dit mechanisme worden overdrachten uitgevoerd tegen betaling door de producenten aan wie de vrijgegeven referentiehoeveelheden melk zijn toegewezen, volgens een vastgestelde schaal. Er wordt een vergoeding, berekend met toepassing van dezelfde schaal als die van de ACAL, betaald aan de producenten die de referentiehoeveelheid melk waarover zij beschikken, overdragen. Op de schaal en de verhouding daarvan tot de ACAL is een jaarlijks besluit van toepassing dat voor elk melkprijsjaar wordt genomen. Volgens de Franse autoriteiten zet de TSST de begunstigde sector ertoe aan een gezamenlijke bijdrage te leveren aan de ACAL die overeenkomt met tenminste 50 % van de overheidsuitgaven voor de uitvoering van de regeling. Voor de rest sluit de steunregeling ondernemingen in moeilijkheden uit, is de regeling voor alle marktdeelnemers toegankelijk onder dezelfde voorwaarden, creëert de regeling geen concurrentievoordeel rekening houdend met het compenserende karakter ervan, aangezien de vergoeding alleen wordt toegewezen wanneer afstand wordt gedaan van quota, en leidt de regeling in geen geval tot overcompensatie van verliezen aan kapitaalwaarde en aan toekomstige inkomsten, aangezien de vergoeding op degressieve basis wordt toegekend (de gemiddelde vergoeding voor beëindiging bedroeg in het betrokken tijdvak 0,083 EUR per liter, terwijl de waarde van het quotum in datzelfde tijdvak 0,10 EUR per liter bedroeg).

(27)

Voor wat betreft de vergoedingen die zijn betaald naar aanleiding van de vernietiging van met PCB's verontreinigde melk, benadrukken de Franse autoriteiten dat het besluit van de directeur van het „Office de l'élevage” tot instelling van een steunregeling ter compensatie van de verliezen van marktdeelnemers gebaseerd is op zowel Verordening (EG) nr. 1998/2006 als op Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie (10). Verordening (EG) nr. 1998/2006 is gebruikt voor de steun die aan zuivelbedrijven is verleend voor de vernietiging van gekochte melk die na de ophaling een eerste verwerking had ondergaan, terwijl Verordening (EG) nr. 1535/2007 gebruikt is voor de financiering van de vernietiging van de rauwe melk van producenten die rechtstreeks verkochten. In geen van de gevallen was er sprake van overcompensatie van het geleden verlies.

(28)

Ten slotte voeren de Franse autoriteiten voor wat betreft de terugbetalingen, aan dat bij de ministeriële besluiten werd bepaald dat de terugbetalingsregeling alleen wordt toegepast in gevallen waarin de overschotheffing verschuldigd is door de producent, in het kader van de regeling „Taxe Fiscale Affectée” (hierna „TFA” genoemd) of van de heffing op grond van artikel 78 van Verordening (EG) nr. 1234/2007. De maatregel was derhalve van toepassing in het kader van een sanctieregeling die niet vergeleken kan worden met een voorkeursbehandeling van marktdeelnemers. Gesteld dat een overschrijding van het nationale quotum werd geconstateerd, was de terugbetalingsregeling van toepassing krachtens artikel 84, lid 1 van de genoemde verordening. Het systeem zou de concurrentie tussen producenten derhalve niet verstoren, hoewel het anders op de diverse categorieën marktdeelnemers drukt. Een producent die beschikte over de infrastructuur en financiële middelen om meer dan zijn quotum te produceren, werd ondanks dat hij een groter deel van de heffing voor zijn rekening nam, niet benadeeld ten opzichte van een producent die vanwege de vermindering van de last van de heffing niet met hem kon concurreren. Volgens de Franse autoriteiten kon het handelsverkeer ook niet worden beïnvloed, omdat het belastingstelsel ingesloten bleef in een nationale productie, en als de verlichting van de last bepaalde producenten al in staat heeft gesteld om zonder financiële gevolgen meer te produceren, dan was dat omdat bepaalde producenten minder geproduceerd hebben. De hoeveelheid melk die uiteindelijk in de handel is gebracht, is dezelfde gebleven en het handelsverkeer tussen de lidstaten heeft daarvan geen gevolgen ondervonden.

(29)

Voor wat betreft het argument van de Commissie dat het door de mogelijkheid die overheidsinstanties hebben om terugbetalingen te differentiëren lijkt alsof er sprake is van een behandeling van marktdeelnemers op discretionaire basis buiten het kader van enkel en alleen het beheer van belastingopbrengsten op basis van objectieve criteria, wat volgens het Hof van Justitie kan betekenen dat de individuele toepassing van een algemene maatregel de kenmerken krijgt van een selectieve maatregel (11), benadrukken de Franse autoriteiten dat een algemene maatregel voor alle producenten met ingang van het verkoopseizoen 2009/2010 is ingesteld ter voorbereiding op de afloop van de melkquotaregeling, en dat de drempel voor terugbetaling van 1 % of 2 % niet-discriminerend is, omdat deze op alle melkproducenten van toepassing is op basis van de hoeveelheid waarmee het individuele quotum worden overschreden, wat de facto neerkomt op een vermindering van de toegepaste heffing. Evenzo is een terugbetaling toegekend aan alle kleine producenten in het kader van hun kwetsbare situatie (productiekosten, gevoeligheid voor conjuncturele onzekerheden) om hun bijdrage af te stemmen op het niveau van hun capaciteit en de omvang van hun productiestructuur, in overeenstemming met de beginselen van geleidelijke ontwikkeling waarop de vaststelling van belastingschalen berust. Deze kleine producenten zijn producenten van wie het individuele quotum ten hoogste 55 % van het gemiddelde individuele quotum op nationaal niveau bedraagt. Zij vertegenwoordigen in totaal 25 % van de producenten en minder dan 20 % van het nationale quotum.

(30)

Om al deze redenen, en rekening houdend met het transparante en openbare karakter van de terugbetalingsregeling, waarvan de tenuitvoerlegging duidelijk wordt uitgelegd in de besluiten aan het einde van het verkoopseizoen die gepubliceerd worden in het Staatsblad van de Franse Republiek en bekendgemaakt worden op de websites van de gedecentraliseerde overheidsdiensten, zijn de Franse autoriteiten van mening dat de terugbetalingsregeling niet voldoet aan de criteria van een staatssteunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(31)

Ten slotte wijzen de Franse autoriteiten erop dat terugbetalingen van de TFA voor de verkoopseizoenen 2006/2007 en 2007/2008 per geval ook toegewezen zijn aan melkveehouders die getroffen zijn door bluetongue.

V.   AANVULLENDE OPMERKINGEN VAN DE FRANSE AUTORITEITEN

(32)

De Franse autoriteiten, die verzocht zijn om aan te tonen dat alle regels voor staatssteun die van toepassing zijn op steun voor uittreding en stopzetting van activiteiten, in acht zijn genomen, rekening houdend met hun opmerkingen naar aanleiding van de inleiding van de procedure als bedoeld in artikel 108, lid 2, VWEU (12) en naar aanleiding van de vergadering van 12 december 2012, hebben in de bij e-mail van 18 februari 2013 toegezonden brief (13) de volgende nadere informatie verstrekt.

Voor wat betreft de ACAL die is toegewezen in het kader van beëindiging van de activiteiten vanwege uittreding

(33)

Volgens de Franse autoriteiten is de ACAL-regeling voor uittreding met ingang van het verkoopseizoen 2009/2010 toegankelijk gemaakt voor landbouwers, na de afschaffing van de nationale regeling voor steun aan vervroegde uittreding. De tenuitvoerlegging van laatstgenoemde regeling beantwoordde aan de bepalingen van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (14) en stelde met name de beëindiging van alle activiteiten in de landbouwsector als voorwaarde voor de toekenning van steun. Deze voorschriften zijn ook toegepast in het kader van de ACAL-regeling. In de praktijk wordt de naleving van de volledige beëindiging van activiteiten in de melksector ter plaatse gecontroleerd door inspecteurs die een steekproef van bedrijven moeten controleren die geselecteerd zijn op basis van een door FranceAgriMer uitgevoerde risicobeoordeling. Het controlepercentage is in overeenstemming met het percentage dat is vastgesteld bij de regelgeving van de Unie. Volgens de Franse autoriteiten zijn er geen onregelmatigheden geconstateerd.

Voor wat betreft ACAL die toegekend is in het kader van steun aan de sluiting van de productie-, verwerkings- en afzetcapaciteit

(34)

Na te hebben herhaald dat de ACAL-regeling kan worden ingezet wanneer de producent geheel of gedeeltelijk stopt met zijn activiteiten in de melksector overeenkomstig artikel 75, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en punt 144, onder f), van de richtsnoeren 2007-2013, en dat de ACAL in de meeste gevallen (80 tot 90 % afhankelijk van het verkoopseizoen) steun inhoudt aan de volledige stopzetting van de activiteiten in de melksector, analyseren de Franse autoriteiten de regeling in het licht van de verschillende voorwaarden als bedoeld in punt 144 van de richtsnoeren 2007-2013, met betrekking tot steun voor de sluiting van capaciteit.

(35)

Voor wat betreft de vraag of de verleende steun het algemeen belang dient van een sector die met overcapaciteit te kampen heeft (punt 144, onder a) tot en met e), van de richtsnoeren 2007-2013), voegen de Franse autoriteiten, na de in overweging 26 genoemde argumenten te hebben herhaald, eraan toe dat in de circulaires die van toepassing zijn op de ACAL-regeling, wordt benadrukt dat een deel van de teruggekregen quota wordt overgedragen naar de nationale reserve om te worden herverdeeld in het kader van de gewone verdeling van de quota, en dat er is toegezegd om een herverdeling te organiseren ten gunste van producenten die over de capaciteit beschikken om meer dan hun oorspronkelijke referentiehoeveelheid te produceren, en om aldus het concurrentievermogen van de melksector te bevorderen door begeleiding van de economische herstructurering ervan. Zij wijzen overigens met nadruk op hun verzoek om gebruik te mogen maken van punt 144, onder e), van de richtsnoeren 2007-2013, volgens welke de steunregelingen die van toepassing zijn op sectoren waarvoor productiebeperkingen of -quota gelden per geval, worden beoordeeld.

(36)

Voor wat betreft de vraag of de begunstigde van de steun een tegenprestatie levert (punt 144, onder f), van de richtsnoeren 2007-2013), bestuderen de Franse autoriteiten het geval van producenten die hun melk in de handel brengen via leveringen aan een inzamelaar, en dat van producenten die hun melk rechtstreeks aan de consument verkopen.

(37)

In het geval van producenten die hun melk in de handel brengen via leveringen aan een inzamelaar, verplicht de betrokkene zich ertoe, in geval van volledig beëindiging, volledig en definitief afstand te doen van de levering en vermarkting van melk of zuivelproducten en moet hij een certificaat van volledige en definitieve beëindiging overleggen binnen dertig dagen na de datum van beëindiging en uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 (N is het jaar waarin de aanvraag voor steun aan de beëindiging is ingediend). Hij moet tevens beloven geen quota meer aan te vragen. In geval van gedeeltelijke beëindiging belooft de betrokkene bewijs te leveren van de sluiting van een vestiging (indien hij er meerdere bezit) of om een afname van de maximale productie aan te tonen in dezelfde verhoudingen als de vermindering van de referentiehoeveelheid die is vastgesteld voor producenten die niet meer dan één bedrijf bezitten. Hiertoe moet hij de kennisgeving van het quotum overleggen dat zijn koper heeft opgesteld in het kader van het lopende verkoopseizoen, evenals die van het nieuwe quotum in het kader van het volgende verkoopseizoen. Deze controle blijft geldig tot het einde van 2015, het jaar waarin de quota werden afgeschaft. Bovendien kan een producent die een vergoeding voor gedeeltelijke beëindiging heeft aangevraagd, vervolgens geen andere vergoeding meer verkrijgen. Als hij een vergoeding voor volledige beëindiging aanvraagt en verkrijgt, worden de quota die reeds vergoed zijn in het kader van de gedeeltelijke beëindiging, meegenomen in de berekeningen.

(38)

In het geval van producenten die hun melk rechtstreeks aan de eindconsument verkopen, moet de producent binnen dertig dagen na de datum van de beëindiging een verklaring van stopzetting van de productie voor rechtstreekse verkoop zenden.

(39)

FranceAgriMer houdt, ongeacht het voorgenomen scenario, niet alleen op administratief niveau, maar ook ter plaatse toezicht op de naleving van de verklaringen. In geval van onregelmatigheden worden onterecht verkregen vergoedingen teruggevorderd met een rente die wordt berekend op basis van de wettelijke rentevoet, en kunnen er op grond van het wetboek van strafrecht sancties worden opgelegd.

(40)

Voor wat betreft het beginsel volgens welke alleen producenten die daadwerkelijk in de productiesector actief zijn geweest, en alleen productiecapaciteit die daadwerkelijk gebruikt is, in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding (punt 144, onder g), van de richtsnoeren 2007-2013), beweren de Franse autoriteiten dat ACAL alleen kan worden toegekend aan producenten die productieactiviteiten verrichten.

(41)

Voor wat betreft de beperking van de aanspraak die ondernemingen die aan de verplichte minimumnormen voldoen op de steun kunnen maken, en de uitsluiting van producenten waarvoor de productiecapaciteit al is gesloten of waarvan de sluiting onvermijdelijk lijkt (punt 144, onder i) en j), van de richtsnoeren 2007-2013), benadrukken de Franse autoriteiten dat de melk, eenmaal geleverd en betaald na analyse, verplicht voldoet aan de minimumeisen om door de zuivelbedrijven te kunnen worden gebruikt. Geen enkel melkproductiebedrijf is verplicht om zijn productie stop te zetten doordat niet aan de minimumnormen is voldaan. Bovendien hebben de Franse autoriteiten uitgelegd dat producenten die zich in een procedure voor voldoening der crediteuren of een procedure voor ontbinding onder rechterlijk toezicht bevinden, geen aanspraak op de steun kunnen maken, evenals ondernemingen die zonder in een dergelijke procedure verwikkeld te zijn, voldoen aan andere criteria volgens welke zij in moeilijkheden verkeren (problemen met geldelijke middelen, sterk dalende omzet, toenemende verliezen, groter wordende schuld, afnemend vermogen).

(42)

Voor wat betreft de toegankelijkheid van de regeling voor alle marktdeelnemers in de sector (punt 144, onder k), van de richtsnoeren 2007-2013), beklemtonen de Franse autoriteiten het transparante en openbare karakter van de regeling, waardoor deze toegankelijk is voor iedereen. De voorwaarden voor toegang tot de ACAL-regeling en de tenuitvoerlegging hiervan staan beschreven in de verschillende besluiten die aan het einde van het verkoopseizoen gepubliceerd worden in het Staatsblad van de Franse Republiek en in circulaires.

(43)

Voor wat betreft de afwezigheid van overcompensatie van verliezen aan kapitaalwaarde en aan toekomstige inkomsten (punt 144, onder l), van de richtsnoeren 2007-2013), benadrukken de Franse autoriteiten dat de vergoedingsschaal afhankelijk van volume en tijd degressief is. Bovendien wordt er een individuele referentiehoeveelheid vastgesteld ter hoogte van gemiddeld 20 % van de hoeveelheden die in de loop van de vijf verkoopseizoenen voorafgaand aan de ACAL-aanvraag zijn toegewezen, en wordt dit deel uitgesloten van de berekening van de vergoeding. Met dit systeem komt het bedrag van de vergoeding niet boven de door de Commissie geschatte waarde van het quotum voor Frankrijk uit. Dit argument wordt gestaafd met cijfers die aantonen dat de waarde van het Franse quotum in 2012 door de Commissie werd geschat op 200 EUR/1 000 liter, terwijl de waarde die berekend is op basis van de in Frankrijk gebruikte schalen, een waarde van 90 EUR/1 000 liter oplevert, die dient als basis voor de berekening van de vergoeding.

(44)

Voor wat betreft de tegenprestatie die door de sector wordt geleverd (punt 144, onder m), van de richtsnoeren 2007-2013), geven de Franse autoriteiten aan dat de ACAL-regeling voornamelijk gefinancierd wordt uit de inkomsten van de TSST, die is ingesteld op grond van artikel 75, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en die producenten in staat stelt om tegen betaling quota te verkrijgen. De rest van de financiering wordt verkregen uit publieke of particuliere middelen (overheid, territoriale overheden en brancheorganisaties).

(45)

Voor wat betreft de toepassing van punt 144, onder n), van de richtsnoeren 2007-2013, waarin gesteld wordt dat lidstaten die een regeling voor de sluiting van capaciteit invoeren, zich ertoe moeten verbinden om in de eerste vijf jaar na afloop van het programma inzake de capaciteitssluiting geen steun toe te kennen voor de realisering van nieuwe productiecapaciteit in de betrokken sector, benadrukken de Franse autoriteiten dat de ACAL-regeling bedoeld is voor het herstructureren van de sector in overeenstemming met de mogelijkheid die wordt geboden door Verordening (EG) nr. 1234/2007, dat de quota die worden vrijgegeven in het kader van de ACAL, beschikbaar zijn voor andere producenten en dat de verenigbaarheid van deze regeling waarop de genoemde verordening van toepassing is, derhalve door de Commissie moet worden uitgelegd.

Eventuele andere overwegingen

(46)

De Commissie heeft in haar fax van 15 januari 2013 benadrukt dat de heffing door de producenten aan de kopers was betaald, maar dat de terugbetalingen als bedoeld in de besluiten tot instelling van de heffing, ook aan de kopers waren gedaan. Bijgevolg heeft zij de Franse autoriteiten verzocht om aan te tonen dat laatstgenoemden de terugbetaalde bedragen weer aan de producenten hebben doen toekomen.

(47)

De Franse autoriteiten hebben in de bij e-mail van 18 februari 2013 toegezonden brief verduidelijkt dat de bedragen in verband met eventuele terugbetalingen aan producenten die hun referentiehoeveelheid hebben overschreden, geïnd worden bij de bron en dus rechtstreeks worden afgetrokken van het bedrag van de heffing die wordt vastgesteld aan het einde van het verkoopseizoen, en dat dit retrocessiemechanisme dat wordt ingezet als aftrek van de door de producent verschuldigde heffing in geval van overschrijding, behoort tot de verplichtingen van erkende kopers krachtens de artikelen 65 en 85 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, zoals gewijzigd. De kopers moeten bovendien verslag van de terugbetalingen uitbrengen uit hoofde van het Franse wetboek landbouw en visserij („code rural et de la pêche maritime”).

(48)

Voor wat betreft de drempel voor terugbetaling (15), bevestigen de Franse autoriteiten dat de voorziene percentages (1 en 2 %) worden toegepast voor alle producenten die hun individuele quotum hebben overschreden en volgens een tarief dat gedurende het hele betrokken verkoopseizoen hetzelfde is.

(49)

Voor wat betreft de vaststelling van de hoeveelheden die recht geven op terugbetaling (16), lichten de Franse autoriteiten toe dat het mechanisme bedoeld is om de Franse keten aan te passen aan de afschaffing van de quota, teneinde de overschotheffing op een gelijkmatig niveau te houden door een terugbetaling toe te kennen aan kleine, kwetsbare producenten (15 % van de producenten die 10 % van het nationale quotum uitmaken). Volgens hen is het mechanisme in overeenstemming met de beginselen van geleidelijke ontwikkeling waarop de vaststelling van belastingschalen berust, waarnaar wordt verwezen in punt 24 van de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (17), en is er een mechanisme van aanvullende terugbetaling ingesteld voor producenten die niet in aanmerking komen voor de terugbetaling aan „kleine producenten”, maar zich niettemin in een kwetsbare situatie bevinden ten aanzien van de gespecificeerde referentiehoeveelheid, teneinde effecten van de drempel te voorkomen.

(50)

De Franse autoriteiten hebben in hun brief van 20 januari 2017 verduidelijkt dat de terugbetalingen als bedoeld in overweging 16, tweede en derde streepje, onder een de--minimisregeling zijn geplaatst in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie (18), aangezien ze met terugwerkende kracht werden toegekend onder de voorwaarden van deze verordening.

(51)

Ten slotte leggen de Franse autoriteiten voor wat betreft de kwestie van de compensatie voor verliezen die zijn geleden door bluetongue, uit dat de ziekte een gedragsverandering teweeggebracht heeft bij bepaalde producenten die, toen ze hun brutomarges zagen afnemen en het hoofd moesten bieden aan problemen die onder meer verband hielden met het verbod om dieren buiten het beslag te brengen, de genoemde marges compenseerden door meer dan hun quotum te produceren. Met het oog daarop is een regeling ingesteld voor de terugbetaling van de heffing die wordt toegepast in het kader van de nationale TFA-regeling ofwel op grond van artikel 84, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, in geval van overschrijding van het nationale quotum als bedoeld in artikel 78 van de genoemde verordening. De terugbetaling wordt als volgt toegepast:

in de loop van het verkoopseizoen 2006/2007, 5 % van het quotum in het verboden gebied en 2,5 % in de overige beperkingsgebieden, waar de geleden verliezen minder groot waren;

in de loop van het verkoopseizoen 2007/2008, een maximale terugbetaling van 10 000 liter (equivalent aan 4 % van het gemiddelde quotum), ongeacht het betrokken gebied.

(52)

Volgens de Franse autoriteiten is de terugbetalingsregeling, doordat het nationale quotum niet werd overschreden, in overeenstemming met alle bepalingen van hoofdstukonderdeel V.B.4 van de richtsnoeren 2007-2013, evenals met de voorwaarden van artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie (19). Zij benadrukken met name de volgende punten:

de steun is toegekend aan landbouwers (punten 131, 132, onder e), en 137 van de richtsnoeren 2007-2013);

de terugbetaling die dient als compensatie van de verliezen die geleden zijn door de begunstigde landbouwers, past in het kader van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU (punt 132, onder a), van de richtsnoeren 2007-2013 en artikel 10, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1857/2006);

de terugbetalingsmaatregel is ingesteld op basis van de bepalingen van de Unie (Richtlijn 2000/75/EG van de Raad (20)) en van nationale bepalingen (artikel L 221-1 van het wetboek landbouw en visserij) om de betrokken ziekte aan te pakken (actieprogramma), waarmee blijk wordt gegeven van de zorgen van de overheidsinstanties ten aanzien van deze sanitaire kwestie (punt 132, onder b), van de richtsnoeren 2007-2013 en artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1857/2006);

de terugbetalingsmaatregel is bedoeld als compensatie, vanwege de verschillende maatregelen die worden aanbevolen of bevolen door de bevoegde autoriteiten (punt 132, onder c), van de richtsnoeren 2007-2013), en met name de beperkende of zelfs verbodsmaatregelen met betrekking tot het verkeer van dieren;

het gedrag van de landbouwer heeft niet bijgedragen tot een verhoogd ziekterisico (punt 132, onder d), van de richtsnoeren 2007-2013);

er is geen overcompensatie mogelijk (punt 136 van de richtsnoeren 2007-2013), want het betreft de enige regeling met betrekking tot de besmettelijke veeziekte, waarmee het risico van cumulatie wordt uitgesloten.

VI.   EVALUATIE

Toepassingsgebied

(53)

Gezien het feit dat bij de inleiding van de procedure als bedoeld in artikel 108, lid 2, VWEU (zie de overwegingen 24 en 25 van het besluit tot inleiding) is aangetoond dat de geïnde heffing geen toegewezen heffing was in de zin van de rechtspraak, heeft deze analyse betrekking op twee zaken die los van elkaar staan: de terugbetalingen van de heffing als bedoeld in overweging 16 enerzijds, en de tot het verkoopseizoen 2011/2012 gefinancierde ACAL anderzijds, waarvoor de Commissie op 15 mei 2013 een steunregeling voor beëindiging van activiteiten in de melksector heeft goedgekeurd voor de verkoopseizoenen 2012/2013 en 2013/2014 (21).

(54)

Deze analyse is niet van toepassing op steun aan de vernietiging van melk die verontreinigd is met PCB's, aangezien de Franse autoriteiten ook in dat opzicht nadere informatie hebben verschaft over de precieze toepassing van relevante de-minimisverordeningen (22) en, aangezien steun die voldoet aan de voorwaarden van deze verordeningen op grond daarvan niet wordt aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, de Commissie zich hierover niet meer hoeft uit te spreken. De analyse is ook niet meer van toepassing op compenserende steun in verband met bluetongue.

De vraag of er sprake is van steun

(55)

In artikel 107, lid 1, VWEU is het volgende bepaald: „Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”

(56)

Om als steun in de zin van deze bepaling te worden aangemerkt, moet bijgevolg aan elk van de volgende voorwaarden zijn voldaan: i) de maatregel is toerekenbaar aan de staat en wordt uit staatsmiddelen bekostigd; ii) de maatregel kent een voordeel toe aan de ontvanger; iii) dit voordeel moet selectief zijn, en iv) de maatregel moet de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Rekening houdend met het in de overwegingen 53 en 54 vastgestelde toepassingsgebied, moet deze kwalificatie in het onderhavige geval beoordeeld worden op het niveau van de terugbetalingen als bedoeld in overweging 16 en op het niveau van de ACAL.

(57)

Voor wat betreft de terugbetalingen als bedoeld in overweging 16, tweede en derde streepje, merkt de Commissie op dat de Franse autoriteiten die met terugwerkende kracht onder een de-minimisregeling hebben geplaatst in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1408/2013. Daardoor vormen zij geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(58)

Voor wat betreft de terugbetaling als bedoeld in overweging 16, eerste streepje, was de Commissie, op basis van de informatie waarover zij beschikte in het kader van het besluit tot inleiding van de formele procedure, van mening dat die terugbetaling (die deel uitmaakte van de kortingen als bedoeld in het genoemde besluit) een steunelement was, omdat hij gefinancierd was door de staat, die bij de toekenning ervan afzag van middelen. Bovendien bevoordeelde deze terugbetaling bepaalde ondernemingen (zuivelbedrijven die ervan profiteerden en daardoor bevrijd werden van een financiële last die andere zuivelbedrijven wel moesten dragen) en kon de terugbetaling mogelijk de mededinging vervalsen en het handelsverkeer aantasten vanwege de plaats die Frankrijk inneemt op de markt. De Commissie verklaarde ook dat het toen niet mogelijk was om vast te stellen of het bestaan en de differentiëring van de terugbetaling gerechtvaardigd werd door de logica van het geldende belastingstelsel, en benadrukte dat de mogelijkheid voor overheidsinstanties om de terugbetaling te differentiëren, leek te duiden op het bestaan van een behandeling van marktdeelnemers op discretionaire basis buiten het kader van enkel en alleen het beheer van belastingopbrengsten. Ten slotte wees niets erop dat het subsidie-equivalent van de kortingen onder een de-minimisregeling kon worden geplaatst, op basis waarvan kan worden aangenomen dat minder omvangrijke steun geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(59)

Om te beoordelen in hoeverre het argument van de Franse autoriteiten volgens welke de terugbetaling geen voorkeursbehandeling van een categorie marktdeelnemers inhield, relevant is, moet een referentiesysteem worden opgezet op basis waarvan gecontroleerd kan worden of de maatregel een selectief karakter heeft, met andere woorden bepaalde producenten heeft bevoordeeld ten opzichte van andere marktdeelnemers die zich in een feitelijk en juridisch identieke situatie bevonden. Dit systeem is in het onderhavige geval het systeem dat wordt toegepast voor producenten die hun quotum overschrijden (alle producenten die onder deze categorie vallen, bevinden zich in een feitelijk en juridisch identieke situatie, aangezien zij aan de heffing onderworpen zijn; producenten die hun quotum niet overschreden hebben, bevinden zich daarentegen niet in dezelfde feitelijke en juridische situatie, niet alleen omdat zij binnen de grenzen van hun quotum zijn gebleven, maar ook omdat zij niet aan de heffing onderworpen zijn).

(60)

De Commissie constateert, in het licht van de door de Franse autoriteiten verstrekte informatie, dat de terugbetaling zonder discriminatie is toegekend aan alle producenten die hun quotum hebben overschreden, en gedifferentieerd is van verkoopseizoen tot verkoopseizoen en niet binnen hetzelfde verkoopseizoen tussen begunstigde producenten. Zo voorzag het besluit van 17 augustus 2010 (23) in een terugbetaling van de heffing over 1 % van het quotum voor alle producenten die hun quotum overschreden, en het besluit van 16 augustus 2011 (24) in een terugbetaling van de heffing over 2 % van het quotum, eveneens voor alle producenten die hun quotum overschreden. De Commissie constateert ook dat het systeem een benadeling inhoudt, want het is uitsluitend van toepassing in geval van overschrijding van het quotum. Gezien het feit dat deze benadeling alleen betrekking heeft op producenten die zich in dezelfde feitelijke en juridische situatie bevinden, bevoordeelt de terugbetaling, indien op uniforme wijze toegepast, geen van hen en is de terugbetaling bijgevolg niet selectief. De terugbetaling voldoet derhalve niet aan een van de criteria van artikel 107, lid 1, VWEU en kan daarom niet als staatssteun worden aangemerkt, zonder dat de overige criteria van het genoemde artikel 107, lid 1, geanalyseerd hoeven te worden.

(61)

Wat de ACAL betreft, houdt deze vorm van steun een voordeel in voor de begunstigden ervan, die ten opzichte van hun concurrenten over middelen kunnen beschikken voor het financieren van andere activiteiten die verband houden met de landbouw. Dit voordeel wordt toegekend door middel van staatsmiddelen (opbrengst van de heffing en aanvullende middelen van overheidsinstanties — zie overweging 11 van het besluit tot inleiding van de formele procedure) en bevoordeelt bepaalde ondernemingen (ondernemingen die actief zijn in de zuivelsector). Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie wijst louter het feit dat de concurrentiepositie van een onderneming wordt versterkt ten opzichte van andere, concurrerende ondernemingen, door deze onderneming een economisch voordeel te geven dat die anders bij de normale bedrijfsuitoefening niet zou hebben gekregen, op een mogelijke verstoring van de concurrentie (25).

(62)

Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie lijkt staatssteun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te beïnvloeden wanneer de betrokken onderneming actief is op een markt die openstaat voor handelsverkeer binnen de EU (26). De begunstigden van de steun zijn in het onderhavige geval actief op de markt zuivelproducten of drijven handel binnen de EU (27). Deze sector wordt gekenmerkt door concurrentie op EU-niveau en is bijgevolg vatbaar voor de gevolgen van maatregelen ten gunste van de productie in een of meer lidstaten. Derhalve is de ACAL van dien aard dat de mededinging erdoor kan worden verstoord en het handelsverkeer tussen lidstaten kan worden aangetast.

(63)

In het licht van het bovenstaande wordt aan de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU voldaan. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat de ACAL staatssteun is in de zin van het genoemde artikel. De steun kan slechts als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd wanneer hij in aanmerking komt voor een van de uitzonderingen waarin het VWEU voorziet.

(64)

Gezien de aard van de ACAL konden in het onderhavige geval slechts de afwijkende bepalingen als bedoeld in artikel 107, lid 3, onder c), VWEU van toepassing zijn, op grond waarvan de steunmaatregelen, om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(65)

Gezien het feit dat de ACAL niet bij de Commissie is gemeld, moet de toepasselijkheid van de afwijking als bedoeld in artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, geanalyseerd worden in het licht van de regels inzake staatssteun die van toepassing zijn op het moment van de toewijzing daarvan. Volgens de door de Franse autoriteiten verschafte inlichtingen werd de ACAL in twee verschillende vormen verleend: steun voor uittreding en steun voor de sluiting van capaciteit. Uit de in overweging 33 verschafte gegevens blijkt dat de ACAL die werd toegekend in de vorm van steun voor uittreding, in de plaats is gekomen van de nationale steunregeling voor vroegtijdige uittreding die vanaf het verkoopseizoen 2009- 2010 gefinancierd werd in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid. De in aanmerking te nemen verenigbaarheidscriteria van de steun zijn die van de richtsnoeren 2007-2013. Voor wat betreft de steun voor de sluiting van capaciteit, blijkt uit de tabel in overweging 21 dat de steun is uitgekeerd in het kader van het verkoopseizoen 2006/2007. Niettemin blijkt uit de bepalingen van het besluit betreffende de steun (28) dat de eerste besluiten tot verlening van de steun naar alle waarschijnlijkheid zijn goedgekeurd in 2007, dat wil zeggen na de begindatum van de toepassing van de richtsnoeren 2007-2013. Het zijn dus deze richtsnoeren die ook als referentie zullen dienen voor de analyse van de verenigbaarheid van de betrokken steun.

Steun voor uittreding

(66)

In punt 85 van de richtsnoeren 2007-2013 wordt gesteld dat de steun voorbehouden moet blijven aan primaire producenten (landbouwers). Punt 87 luidt dat de Commissie staatssteun die wordt toegekend voor vroegtijdige uittreding, aanmerkt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag (thans artikel 107, lid 3, onder c), VWEU) als deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1698/2005. Punt 88 van de richtsnoeren 2007-2013 schrijft onder meer permanente en definitieve beëindiging van alle activiteiten in de landbouwsector voor commerciële doeleinden voor.

(67)

In het onderhavige geval constateert de Commissie in het licht van overweging 33 dat alleen landbouwers ACAL hebben ontvangen in de vorm van steun voor uittreding, dat de in Frankrijk ten uitvoer gelegde regeling voor vervroegde uittreding is goedgekeurd in het kader van het landbouwontwikkelingsbeleid, met andere woorden vooral omdat die in overeenstemming was met de bepalingen van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, en dat bij de toekenning van de ACAL is voldaan aan de voorwaarden die verbonden waren aan de goedkeuring van die regeling, met inbegrip van de beëindiging van alle activiteiten in de landbouwsector.

(68)

De Commissie concludeert op basis van deze elementen dat de bepalingen van de richtsnoeren 2007-2013 met betrekking tot steun voor vervroegde uittreding of de beëindiging van activiteiten in de landbouwsector zijn nageleefd.

Steun voor het stopzetten van de activiteit

(69)

In de richtsnoeren 2007-2013 zijn de volgende relevante verenigbaarheidsvoorwaarden vastgesteld:

de steun moet in het algemeen belang van de sector zijn (punt 144, onder a));

in geval van overcapaciteit moet de steun deel uitmaken van een herstructureringsprogramma met duidelijk vastgestelde doelstellingen en een specifiek tijdschema, aangezien de aanvragen verzameld moeten worden binnen een tijdvak van maximaal zes maanden en de capaciteit binnen een termijn van nog eens twaalf maanden moet worden gesloten (punt 144 onder b) en c));

steun mag op geen enkele manier de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordeningen verstoren; steunregelingen in sectoren waarvoor productiebeperkingen of -quota gelden, worden per geval beoordeeld (punt 144, onder e));

de begunstigde van de steun moet een tegenprestatie leveren, die er doorgaans in bestaat dat definitief en onherroepelijk wordt besloten de betrokken productiecapaciteit te slopen of onherroepelijk te sluiten; dit kan de volledige sluiting van capaciteit door de betrokken onderneming of — bij ondernemingen met meerdere productielocaties — de sluiting van een specifieke productielocatie betekenen; van de begunstigde moet een wettelijk bindende toezegging worden verkregen dat de sluiting definitief en onomkeerbaar is en dat de begunstigde dezelfde activiteit niet elders zal opstarten; deze toezegging moet ook een eventuele toekomstige koper van de betrokken bedrijfsinrichting binden (punt 144, onder f));

alleen producenten die daadwerkelijk in de productiesector actief zijn geweest, en alleen productiecapaciteit die in de laatste vijf jaar vóór de sluiting onafgebroken is gebruikt, komen in aanmerking voor regelingen inzake de sluiting van capaciteit (punt 144, onder g));

alleen ondernemingen die de verplichte minimumnormen naleven, komen in aanmerking (punt 144, onder i));

de mogelijkheid dat steun voor de redding en herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden wordt betaald, moet kunnen worden uitgesloten (punt 144, onder j));

de regeling moet voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector tegen dezelfde voorwaarden toegankelijk zijn (punt 144, onder k));

het steunbedrag moet strikt beperkt zijn tot de vergoeding van het waardeverlies van de activa, vermeerderd met een stimuleringselement dat niet meer dan 20 % van deze waarde mag bedragen (punt 144, onder l));

ten minste de helft van de kosten van de steun moet door een bijdrage van de sector worden gedekt (punt 144, onder m));

in de eerste vijf jaar na afloop van het programma inzake de capaciteitssluiting mag geen steun worden toegekend voor de realisering van nieuwe productiecapaciteit in de betrokken sector (punt 144, onder n)).

(70)

Aangezien de toepassing van de artikelen 107, 108 en 109 VWEU op sectoren die vallen onder gemeenschappelijke marktordeningen overeenkomstig punt 11 van de richtsnoeren 2007-2013, onderworpen is aan de bepalingen van de betrokken verordeningen, is de eerste voorwaarde waarvan de naleving wordt geanalyseerd, die dat de gemeenschappelijke marktordening niet wordt belemmerd.

(71)

In artikel 75 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is het volgende bepaald:

„1.   Om de herstructurering van de melkproductie tot een goed einde te brengen of de milieusituatie te verbeteren, kunnen de lidstaten op de wijze die zij bepalen met inachtneming van de rechtmatige belangen van de partijen:

a)

aan producenten die zich ertoe verbinden de melkproductie geheel of ten dele definitief te staken, een vergoeding toekennen die ineens of in jaarlijkse tranches wordt betaald, en de aldus vrijgekomen individuele quota aan de nationale reserve toevoegen;

b)

aan de hand van objectieve criteria bepalen op welke voorwaarden een producent aan het begin van een tijdvak van twaalf maanden kan verkrijgen dat de bevoegde autoriteit of de door haar aangewezen instantie hem tegen voorafgaande betaling individuele quota toewijst die aan het einde van het voorgaande tijdvak van twaalf maanden definitief door andere producenten zijn vrijgemaakt in ruil voor een vergoeding ineens of in jaarlijkse tranches die gelijk is aan de bovengenoemde betaling;

[…]”.

(72)

Aangezien het genoemde artikel 75 precies de mechanismen van de door Frankrijk ten uitvoer gelegde ACAL-regeling beschrijft en het de lidstaten vrij laat om de maatregelen voor de uitvoering van de steunregeling voor beëindiging van de activiteit vast te stellen, concludeert de Commissie dat de ACAL-regeling geen belemmering vormt voor de gemeenschappelijke marktordening en de goede werking daarvan niet verstoort.

(73)

Voor wat betreft het belang dat de steun moet dienen voor de sector, kan de afwezigheid van overcapaciteit in het onderhavige geval niet worden aangevoerd, wat wordt aangetoond in overweging 74, en houdt de steun ook geen verband met dwingende eisen in verband met gezondheid en milieu. Dit zijn echter niet de enige criteria die kunnen worden toegepast (het bestaan ervan is voldoende om het belang van de steun te rechtvaardigen, maar dat betekent niet dat er geen andere criteria in aanmerking kunnen worden genomen) en de Commissie constateert in het onderhavige geval dat de door de Franse autoriteiten aangevoerde argumenten (29) geldig zijn, niet alleen omdat de toewijzing van de steun het daadwerkelijk mogelijk maakt om productiemogelijkheden te creëren met het oog op het verbeteren van de concurrentiepositie van ondernemingen in een quotaregeling, maar ook omdat het gebruikte mechanisme overeenstemt met het mechanisme dat wordt toegepast in het kader van de betrokken gemeenschappelijke marktordening.

(74)

Voor wat betreft het bestaan van een herstructureringsprogramma met duidelijke doelstellingen en een tijdschema wanneer de sector met overcapaciteit te kampen heeft, constateert de Commissie dat om de volgende redenen aan de gestelde criteria is voldaan:

de sector kan worden aangemerkt als een sector met overcapaciteit: de melkquotaregeling als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007 (en daardoor in Verordening (EG) nr. 1788/2003) is voornamelijk bedoeld om het gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod op de betrokken markt te compenseren, alsook het daaruit voortvloeiende structurele overschot, en om bijgevolg een beter evenwicht op de markt te bereiken (zie overweging 36 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en overweging 3 van de Verordening (EG) nr. 1788/2003);

de toekenning van de ACAL maakt deel uit van een regeling die de productie moet herstructureren door landbouwers die dat wensen in staat te stellen zich uit de sector terug te trekken en daarbij de hoeveelheden die ze konden produceren, beschikbaar te stellen;

voor wat betreft het tijdschema, voorzien de besluiten betreffende de ACAL-regeling in een termijn voor het indienen van aanvragen van minder dan zes maanden en een termijn voor het beëindigen van de activiteit (wat in het onderhavige geval gelijk staat aan het sluiten van capaciteit, aangezien het quotum de betrokkene wordt ontnomen) van minder dan twaalf maanden. Zo voorziet het besluit van 23 juni 2009 betreffende de ACAL-regeling voor het verkoopseizoen 2009/2010 erin dat de steunaanvragen uiterlijk op 31 augustus 2009 worden ingediend en dat de activiteit uiterlijk op 31 maart 2010 wordt beëindigd; de besluiten betreffende de overige verkoopseizoenen houden dezelfde termijnen aan, met één verschil afhankelijk van de datum waarop het besluit wordt aangenomen, maar altijd binnen de door de richtsnoeren 2007-2013 voorgeschreven grenzen.

(75)

Voor wat betreft de te leveren tegenprestatie, constateert de Commissie in het licht van de overwegingen 36, 37 en 38 dat de begunstigde, om de steun te verkrijgen, definitief volledig of gedeeltelijk afstand moet doen van zijn melkquotum. Hoewel punt 144, onder f), stelt dat de tegenprestatie normaal gesproken bestaat uit volledige sluiting van de capaciteit van een bedrijf, moet erop gewezen worden dat in het onderhavige geval gedeeltelijke sluiting van de productiecapaciteit werd opgelegd door de quotaregeling als geregeld bij Verordening (EG) nr. 1234/2007. In dat opzicht kan de gedeeltelijke sluiting worden aangemerkt als toereikende tegenprestatie door de begunstigde. Bovendien kan de afstanddoening van quota in dit geval gelijk worden gesteld aan een daadwerkelijke sluiting van een vestiging. Voor wat betreft de aan te gane verbintenissen, moet de kandidaat-begunstigde een certificaat overleggen waaruit blijkt dat hij zijn productie definitief heeft gesloten en moet hij ervan afzien om in de toekomst nieuwe quota aan te vragen. In geval van gedeeltelijk sluiting wordt met verklaringen die van jaar tot jaar bij de koper moeten worden ingediend, de daadwerkelijke afname van de productie aangetoond. Er is dus aan het criterium van de tegenprestatie voldaan.

(76)

Voor wat betreft het verenigbaarheidscriterium in verband met het verrichten van de activiteit en met het gebruik van de productiecapaciteit gedurende de vijf jaar voorafgaand aan de capaciteitssluiting, constateert de Commissie, zoals de Franse autoriteiten ook al hebben aangegeven (30), dat de begunstigden de productieactiviteit daadwerkelijk moeten verrichten en bijgevolg hun quotum moeten gebruiken om van de steun te kunnen profiteren. Hoewel de besluiten betreffende de ACAL-regeling geen enkele verwijzing bevatten naar het in punt 144, onder g), van de richtsnoeren genoemde tijdvak van vijf jaar, blijkt de naleving van dit tijdvak uit de wijze waarop de steun zelf wordt berekend, aangezien, zoals ook wordt aangegeven in overweging 43, een individuele referentiehoogte bestaat uit gemiddeld 20 % van de hoeveelheden die worden toegewezen tijdens de vijf verkoopseizoenen voorafgaand aan de ACAL-aanvraag, wat blijkt uit de productieactiviteit in het genoemde tijdvak. De Commissie is derhalve van mening dat aan het criterium van de duur van de activiteit is voldaan. Aangezien de steun die van toepassing is op sectoren waarvoor productiebeperkingen of quota gelden, per geval moet worden bekeken, benadrukt de Commissie overigens dat de bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 1788/2003 en (EG) nr. 1234/2007 geen enkele aanwijzing bevatten wat betreft de noodzaak om aan dit criterium van vijf jaar te voldoen.

(77)

Voor wat betreft de naleving van de normen, blijkt uit de door de Franse autoriteiten verstrekte toelichting (31) dat in voldoende mate aan het criterium is voldaan.

(78)

Voor wat betreft de mogelijkheid om ondernemingen in moeilijkheden uit te sluiten van de steun, constateert de Commissie dat de in overweging 41 genoemde criteria overeenkomen met die van de definitie van een bedrijf in moeilijkheden als bedoeld in punt 10, onder c), en punt 11 van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (32) van 2004, die van toepassing waren op het moment waarop de betrokken steun werd toegewezen. De Commissie is derhalve van mening dat aan het criterium van uitsluiting van ondernemingen in moeilijkheden is voldaan.

(79)

Voor wat betreft de toegankelijkheid van de regeling voor alle marktdeelnemers in de sector, constateert de Commissie dat de enige uitsluitingen waarvan in de ACAL-regeling sprake is, betrekking hebben op producenten die de toepasselijke wetgeving zouden schenden, bijvoorbeeld op het gebied van het milieu of de aanpassing aan de normen. Aangezien iedereen die de wetgeving naleeft, toegang heeft tot de regeling, is de Commissie van mening dat aan het criterium van de algemene toegankelijkheid van de regeling is voldaan.

(80)

Voor wat betreft beperking van de steun voor wat noodzakelijk is om het waardeverlies van de activa te compenseren, plus een financiële stimulans die zelf begrensd is op 20 % van deze waarde, concludeert de Commissie dat er geen sprake is van overcompensatie van de werkelijke waarde van het quotum, in het licht van de cijfers in overweging 43, en met name het feit dat een van de componenten van de individuele hoeveelheden die 20 % daarvan uitmaakt, automatisch wordt uitgesloten van de berekeningsgrondslag van de steun.

(81)

Voor wat betreft de betaling door de sector van ten minste de helft van de kosten, constateert de Commissie op basis van de tabel in overweging 21 en de door de Franse autoriteiten verstrekte toelichting (33) dat de steun grotendeels gefinancierd wordt uit het TSST-systeem, waarin het de producenten zijn die de regeling van middelen voorzien via de aankoop van quota. De verhouding tussen de bedragen die voortvloeien uit het TSST en de bedragen die afkomstig zijn uit andere financieringsbronnen, laat met name zien dat het TSST (met andere woorden de producenten) voor meer dan 50 % bijdraagt aan de financiering van ACAL. Bijgevolg concludeert de Commissie dat aan het criterium van betaling van ten minste de helft van de kosten door de sector is voldaan.

(82)

Voor wat betreft het verbod op de realisering van nieuwe capaciteit in de betrokken sector in de eerste vijf jaar na afloop van het programma inzake de capaciteitssluiting, constateert de Commissie dat dit criterium in het onderhavige geval niet relevant is, aangezien de ACAL-regeling niet bedoeld was om een nettoverlaging van de productiecapaciteit in de melksector op nationaal niveau te bewerkstelligen, maar om de productie te herstructureren in het kader van het nationale quotum, overeenkomstig artikel 75 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (34).

VII.   CONCLUSIE

(83)

De Commissie constateert dat de in overweging 16 bedoelde terugbetalingen geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU inhouden.

(84)

De Commissie constateert voorts dat de ACAL is toegekend overeenkomstig de richtsnoeren 2007-2013 en derhalve kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, hoewel die steun op illegale wijze ten uitvoer is gelegd in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De terugbetalingen in verband met de bij artikel 25 van wet nr. 2005-1720 van 30 december 2005 ingestelde heffing ten voordele van de nationale instantie voor de producten van de landbouw en de zee („établissement national des produits de l'agriculture et de la mer” — FranceAgriMer) vormen geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

De steun voor de beëindiging van de activiteiten in de melksector (ACAL) die gefinancierd werd vanaf het begin van het verkoopseizoen 2006-2007 tot aan het einde van het verkoopseizoen 2011-2012, is staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze steun is verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 27 september 2017.

Voor de Commissie

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  Brief SG-Greffe (2012) D/15827.

(2)  PB C 361 van 22.11.2012, blz. 10.

(3)  Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 123).

(4)  Deze term dekt eveneens de in het besluit tot inleiding genoemde „kortingen”.

(5)  Volgens de door de Franse autoriteiten verstrekte informatie wordt de terugbetaling namelijk niet berekend op basis van het quotum, maar van de hoeveelheid waarmee het quotum wordt overschreden (zie overweging 29).

(6)  Systeem voor de aankoop van quota.

(7)  Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5).

(8)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(9)  PB C 319 van 27.12.2006, blz. 1.

(10)  Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35).

(11)  Arrest van het Hof van Justitie van 26 september 1996, Frankrijk/Commissie, C-241/94, ECLI: EU:C:1996:353.

(12)  Zie overweging 25.

(13)  Zie overweging 13.

(14)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

(15)  Zie overweging 29.

(16)  Zie overweging 16, tweede en derde streepje.

(17)  PB C 384 van 10.12.1998, blz. 3.

(18)  Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9).

(19)  Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3).

(20)  Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74).

(21)  Steunmaatregel SA.36009 — France, aide à la cessation d'activité laitière (document C(2013) 2762 final van 15 mei 2013).

(22)  Zie overweging 27.

(23)  Zie overweging 16.

(24)  Besluit van 16 augustus 2011 betreffende de heffing van een belasting ten laste van melkkopers en -producenten die hun individuele quotum hebben overschreden voor de levering voor het verkoopseizoen 2010/2011 (besluit einde verkoopseizoen leveringen).

(25)  Arrest van het Hof van 17 september 1980 in zaak 730/79, Philip Morris Holland BV/Commissie van de Europese Gemeenschappen, ECLI:EU:C:1980:209.

(26)  Zie met name het arrest van het Hof van 13 juli 1988 in zaak 102/87, Franse Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen, ECLI:EU:C:1988:391.

(27)  In 2011, het jaar dat valt binnen het tijdvak gedurende welke de steun is uitgekeerd, was Frankrijk de tweede melkproducent van de Unie met een productie van 25,27 miljoen ton, op een markt waarop het intracommunautaire handelsverkeer ongeveer 14 miljoen ton bedroeg, voor zowel invoer als uitvoer.

(28)  Besluit van 28 augustus 2006 betreffende de toewijzing van een vergoeding voor de volledige of gedeeltelijke beëindiging van de melkproductie en de tenuitvoerlegging van een specifieke regeling voor de overdracht van referentiehoeveelheden melk voor het verkoopseizoen 2006/2007.

(29)  Zie overweging 35.

(30)  Zie overweging 40.

(31)  Zie overweging 41.

(32)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2. De geldigheidsduur van deze richtsnoeren zou in eerste instantie tot 9 oktober 2009 lopen, maar is voor een eerste keer verlengd tot 9 oktober 2012 (mededeling van de Commissie betreffende de verlenging van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB C 156 van 9.7.2009, blz. 3)), vervolgens voor een tweede keer (mededeling van de Commissie over verlenging van de geldigheidsduur van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 1 oktober 2004 (PB C 296 van 2.10.2012, blz. 3)), totdat ze werden vervangen door nieuwe regels die sinds 1 augustus 2014 van toepassing zijn (mededeling van de Commissie — Richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden anders dan financiële instellingen (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1)).

(33)  Zie overweging 44.

(34)  Zie steunmaatregel SA.36009 — France, aide à la cessation d'activité laitière.


8.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/43


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/342 VAN DE COMMISSIE

van 7 maart 2018

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 1509)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 van de Commissie (3) is vastgesteld naar aanleiding van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5 in een aantal lidstaten („de betrokken lidstaten”) en de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG van de Raad (4).

(2)

In Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is bepaald dat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden ten minste de gebieden moeten omvatten die in de lijst van de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit als beschermings- en toezichtsgebieden zijn opgenomen. In Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is ook vastgelegd dat de maatregelen die overeenkomstig artikel 29, lid 1, en artikel 31 van Richtlijn 2005/94/EG in de beschermings- en toezichtsgebieden moeten worden toegepast, ten minste tot de in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit voor die gebieden opgegeven data moeten worden gehandhaafd.

(3)

Sinds de vaststelling ervan is Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 verschillende keren gewijzigd, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen van de epidemiologische situatie in de Unie wat aviaire influenza betreft. Met name is Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/696 van de Commissie (5) om regels vast te stellen met betrekking tot de verzending van zendingen eendagskuikens uit de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 opgenomen gebieden. Bij deze wijziging is rekening gehouden met het feit dat eendagskuikens in vergelijking met andere pluimveeproducten een zeer gering risico vormen voor de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza.

(4)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is vervolgens ook gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1841 van de Commissie (6) ter versterking van de ziektebestrijdingsmaatregelen die van toepassing zijn als er sprake is van een verhoogd risico voor de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza. Daarom worden nu bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 in de betrokken lidstaten verdere beperkingsgebieden op het niveau van de Unie ingesteld, zoals bedoeld in artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2005/94/EG, naar aanleiding van een uitbraak of uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza, en wordt de duur van de daar toe te passen maatregelen vastgesteld. Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 bevat nu ook voorschriften voor de verzending van levend gevogelte, eendagskuikens en broedeieren vanuit de verdere beperkingsgebieden naar andere lidstaten, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

(5)

Daarnaast is de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 vele malen gewijzigd, voornamelijk om rekening te houden met wijzigingen van de grenzen van de overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG door de betrokken lidstaten ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden.

(6)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/314 van de Commissie (7) naar aanleiding van de kennisgeving door Nederland van een nieuwe uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza in de provincie Groningen van die lidstaat. Nederland had de Commissie ook meegedeeld dat het de krachtens Richtlijn 2005/94/EG vereiste noodzakelijke maatregelen naar behoren had genomen naar aanleiding van die uitbraak, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de besmette pluimveehouderij.

(7)

Sinds de datum van de laatste wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/314 heeft Bulgarije de Commissie in kennis gesteld van een nieuwe uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in een pluimveehouderij in de regio Dobrich van die lidstaat. Daarnaast heeft Italië de Commissie ook in kennis gesteld van een nieuwe uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in de regio Lombardije van die lidstaat.

(8)

Bulgarije en Italië hebben de Commissie ook meegedeeld dat zij de krachtens Richtlijn 2005/94/EG vereiste noodzakelijke maatregelen hebben genomen naar aanleiding van die recente uitbraken, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de besmette pluimveehouderijen in die lidstaten.

(9)

De Commissie heeft die maatregelen in samenwerking met Bulgarije en Italië bestudeerd en heeft geconstateerd dat de grenzen van de door de bevoegde autoriteiten van Bulgarije en Italië ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden op voldoende afstand liggen van de pluimveehouderijen waar de uitbraken zijn bevestigd.

(10)

Om te voorkomen dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en om te vermijden dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moeten de beschermings- en toezichtsgebieden in Bulgarije en Italië die overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG naar aanleiding van de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in die lidstaten zijn ingesteld, in samenwerking met Bulgarije en Italië snel worden vastgesteld op het niveau van de Unie.

(11)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 moet derhalve worden bijgewerkt om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie in Bulgarije en Italië met betrekking tot hoogpathogene aviaire influenza. Met name moeten de beschermings- en toezichtsgebieden in Bulgarije en Italië, waarvoor nu overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG beperkingen gelden, worden opgenomen in de lijsten in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247.

(12)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 moet derhalve worden gewijzigd om de regionalisering op het niveau van de Unie bij te werken teneinde de beschermings- en toezichtsgebieden in Bulgarije en Italië die overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG naar aanleiding van de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in die lidstaten zijn ingesteld, op te nemen, en de duur van de daar geldende beperkingen vast te stellen.

(13)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 maart 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 van de Commissie van 9 februari 2017 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 36 van 11.2.2017, blz. 62).

(4)  Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/696 van de Commissie van 11 april 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 101 van 13.4.2017, blz. 80).

(6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1841 van de Commissie van 10 oktober 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 261 van 11.10.2017, blz. 26).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/314 van de Commissie van 1 maart 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 60 van 2.3.2018, blz. 44).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel A wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding voor Bulgarije wordt vervangen door:

Lidstaat: Bulgarije

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG

Dobrich region, General Toshevo Municipality

General Toshevo

30.3.2018”

b)

de vermelding voor Italië wordt vervangen door:

Lidstaat: Italië

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG

Het gebied van de delen van de regio Lombardije (ADNS 18/0001) die liggen binnen een straal van drie kilometer met als middelpunt WGS84 — decimale coördinaten N45.561533 en E9.752275

28.3.2018”

2)

Deel B wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding voor Bulgarije wordt vervangen door:

Lidstaat: Bulgarije

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 31 van Richtlijn 2005/94/EG

Dobrich region, General Toshevo Municipality

General Toshevo

Van 30.3.2018 t/m 8.4.2018

Prisad

Yovkovo

Ravnets

Lyulyakovo

Plenimir

Petleshkovo

Malina

Preselentsi

Pisarovo

Chernookovo

Kardam

Snyagovo

Ograzhden

Kapinovo

Dubovik

8.4.2018”

b)

de vermelding voor Italië wordt vervangen door:

Lidstaat: Italië

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 31 van Richtlijn 2005/94/EG

Het gebied van de delen van de regio Lombardije (ADNS 18/0001) die liggen binnen een straal van drie kilometer met als middelpunt WGS84 — decimale coördinaten N45.561533 en E9.752275

Van 29.3.2018 t/m 6.4.2018

Het gebied van de delen van de regio Lombardije (ADNS 18/0001) die buiten het in de beschermingszone beschreven gebied liggen en binnen een straal van tien kilometer met als middelpunt WGS84 — decimale coördinaten N45.561533 en E9.752275

6.4.2018”


Rectificaties

8.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/48


Rectificatie van Verordening (EU) 2017/1538 van de Europese Centrale Bank van 25 augustus 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/534 betreffende rapportage van financiële toezichtinformatie (ECB/2017/25)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 240 van 19 september 2017 )

Bladzijde 20, punt 2 (b) van bijlage I:

in plaats van:

„b)

het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

„3.

In afwijking van lid 2 kan elke NBA besluiten dat de in lid 2 bedoelde en in hun lidstaat gevestigde entiteiten het volgende rapporteren:

a)

de in template 9.1 of 9.1.1 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 gespecificeerde informatie;

b)

de in template 11.1 of 11.2 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 gespecificeerde informatie;

c)

de in template 12.0 of 12.1 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 gespecificeerde informatie”;”,

lezen:

„(b)

het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

„4.

In afwijking van lid 2 kan elke NBA besluiten dat de in lid 2 bedoelde en in hun lidstaat gevestigde entiteiten het volgende rapporteren:

a)

de in template 9.1 of 9.1.1 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 gespecificeerde informatie;

b)

de in template 11.1 of 11.2 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 gespecificeerde informatie;

c)

de in template 12.0 of 12.1 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 gespecificeerde informatie”;”.