ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 60

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
2 maart 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/306 van de Commissie van 18 december 2017 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en schol in de visserijen in de Oostzee

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/307 van de Commissie van 28 februari 2018 tot uitbreiding van de bijzondere waarborgen met betrekking tot Salmonella spp., als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad, tot voor Denemarken bestemd vlees van vleeskuikens (Gallus gallus) ( 1 )

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/308 van de Commissie van 1 maart 2018 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de formats, templates en definities voor de identificatie en doorgifte van informatie door afwikkelingsautoriteiten met het oog op de kennisgeving aan de Europese Bankautoriteit van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen ( 1 )

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/309 van de Commissie van 1 maart 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof propineb overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

16

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/310 van de Commissie van 1 maart 2018 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 2 maart 2018

19

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/311 van de Raad van 27 februari 2018 tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa, betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van deze overeenkomst

23

 

*

Besluit (EU) 2018/312 van de Raad van 27 februari 2018 tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

39

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/313 van de Commissie van 28 februari 2018 tot wijziging van Beschikking 2009/821/EG wat de lijsten van grensinspectieposten en veterinaire eenheden in Traces betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 1149)  ( 1 )

40

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/314 van de Commissie van 1 maart 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 1401)  ( 1 )

44

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling nr. 1/2017 van de Samenwerkingsraad EU-Armenië van 20 november 2017 over de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië [2018/315]

51

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9) ( PB L 101 van 13.4.2017 )

56

 

*

Rectificatie van Richtsnoer (EU) 2016/2249 van de Europese Centrale Bank van 3 november 2016 betreffende het juridische kader ten behoeve van de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van centrale banken (ECB/2016/34) ( PB L 347 van 20.12.2016 )

57

 

*

Rectificatie van Besluit (EU) 2017/2081 van de Europese Centrale Bank van 10 oktober 2017 tot wijziging van Besluit ECB/2007/7 betreffende de voorwaarden van Target2-ECB (ECB/2017/30) ( PB L 295 van 14.11.2017 )

57

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2379 van de Commissie van 18 december 2017 inzake de erkenning van het verslag van Canada over de typische broeikasgasemissies ten gevolge van de teelt van landbouwgrondstoffen overeenkomstig Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad ( PB L 337 van 19.12.2017 )

57

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/306 VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2017

tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en schol in de visserijen in de Oostzee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (1), met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) heeft tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen door middel van de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen zijn vastgesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting vanaf 1 januari 2015 van toepassing op visserijen op haring en sprot, en op visserijen voor industriële doeleinden.

(3)

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt de aanlandingsverplichting in de visserijen in de Oostzee die niet onder artikel 15, lid 1, onder a), van die verordening vallen, met ingang van 1 januari 2015 voor visserijbepalende soorten en met ingang van 1 januari 2017 voor alle overige soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden. Kabeljauw wordt voor bepaalde visserijen in de Oostzee beschouwd als een visserijbepalende soort. Schol wordt hoofdzakelijk als bijvangst in bepaalde kabeljauwvisserijen gevangen. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting bijgevolg vanaf 1 januari 2015 van toepassing op kabeljauw en vanaf 1 januari 2017 op schol.

(4)

In artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is vastgesteld dat de Commissie, indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan is vastgesteld, op tijdelijke basis een teruggooiplan kan vastleggen waarin nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting zijn vervat.

(5)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie (3) is een teruggooiplan vastgesteld met betrekking tot de visserij op zalm, haring, sprot en kabeljauw in de Oostzee. Dat teruggooiplan omvat onder meer een vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en zalm op basis van een aangetoonde hoge overlevingskans, zoals bedoeld in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 vervalt op 31 december 2017.

(6)

Bij Verordening (EU) 2016/1139 is een meerjarenplan vastgesteld voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren. Het meerjarenplan bevat ook bepalingen met betrekking tot het scholbestand. Artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139 verleent de Commissie de bevoegdheid om door middel van een gedelegeerde handeling bepalingen met betrekking tot de aanlandingsverplichting vast te stellen op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten opstellen in overleg met de betrokken adviesraden.

(7)

Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de Oostzee. Nadat de betrokken wetenschappelijke instanties een wetenschappelijke bijdrage hadden geleverd, hebben die lidstaten op 31 mei 2017, na overleg met de adviesraad voor de Oostzee, bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling (4) ingediend.

(8)

Volgens de gezamenlijke aanbeveling moet de in Verordening (EU) nr. 1396/2014 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen kabeljauw en schol, evenals de in die verordening vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor kabeljauw na 31 december 2017 van toepassing blijven.

(9)

De gezamenlijke aanbeveling is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs voor een hoge overlevingskans dat door BALTFISH (Baltic Sea Fisheries Forum) is geleverd en door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) is beoordeeld.

(10)

Volgens het WTECV zou nadere informatie over schol nuttig zijn om te beoordelen hoe representatief de geraamde overlevingskansen bij teruggooi zijn en wat de kwaliteit van de raming is. Het WTECV heeft echter geconcludeerd dat vissen met zulk tuig worden gevangen in een statische netstructuur, in plaats van met bijvoorbeeld warrelnetten of haken, en dat op basis daarvan redelijkerwijs mag worden verondersteld dat de sterfte voor dit tuig laag is.

(11)

De in de gezamenlijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en moeten bijgevolg, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, in de onderhavige verordening worden opgenomen.

(12)

Overeenkomstig artikel 15, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 7, onder d), van Verordening (EU) 2016/1139 kunnen minimuminstandhoudingsreferentiegrootten (minimum conservation reference sizes — MCRS) worden vastgesteld ter bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen. De bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 ingevoerde minimumgrootte van 35 cm voor kabeljauw moet van toepassing blijven, aangezien het WTECV heeft geconcludeerd dat er goede biologische redenen kunnen zijn om de MCRS op 35 cm vast te stellen.

(13)

Verordening (EU) 2016/1139 voorziet niet in een temporele beperking voor de toepassing van de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling van de aanlandingsverplichting. Er moet echter worden gewaarborgd dat de gevolgen van een dergelijke vrijstelling regelmatig opnieuw worden geëvalueerd op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. In geval van nieuw bewijsmateriaal moet de vrijstelling dienovereenkomstig worden herzien.

(14)

Overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 wordt de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen betreffende de aanlandingsverplichting vast te stellen aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 20 juli 2016. Het is dan ook passend om de gevolgen van de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling van de aanlandingsverplichting opnieuw te evalueren in het derde jaar van toepassing van deze verordening.

(15)

Aangezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 op 31 december 2017 vervalt, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2018,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening worden nadere bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en schol die worden gevangen in de visserijen op haring, sprot en kabeljauw in de Oostzee.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

„Oostzee”: de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId, zoals omschreven in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5).

Artikel 3

Vrijstelling op basis van overlevingskans

1.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting niet van toepassing op kabeljauw en schol die met vallen, korven/potten, fuiken en kommen worden gevangen in de visserijen op haring, sprot en kabeljauw.

2.   Kabeljauw en schol waarvoor geen quotum beschikbaar is of die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, en die worden gevangen in de in lid 1 bedoelde omstandigheden, worden in zee teruggezet.

Artikel 4

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

De minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor kabeljauw in de Oostzee bedraagt 35 cm.

Artikel 5

Slotbepalingen

1.   Uiterlijk op 1 maart 2019 verstrekken de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer de Commissie informatie aan de hand waarvan de representativiteit en de kwaliteit van de raming van de overlevingskansen bij teruggooi van met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen schol kunnen worden beoordeeld.

2.   Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeelt de in lid 1 bedoelde informatie uiterlijk op 1 augustus 2019.

Artikel 6

Evaluatie van de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling

In het derde jaar van toepassing van deze verordening evalueert de Commissie op basis van het advies van het WTECV de gevolgen van de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling voor de betrokken bestanden en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor de Oostzee (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 40).

(4)  „BALTFISH High Level Group Joint Recommendation on the Outline of a Discard Plan for the Baltic Sea”, toegezonden op 31 mei 2017.

(5)  Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/307 VAN DE COMMISSIE

van 28 februari 2018

tot uitbreiding van de bijzondere waarborgen met betrekking tot Salmonella spp., als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad, tot voor Denemarken bestemd vlees van vleeskuikens (Gallus gallus)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, lid 3, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 853/2004 worden voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven specifieke hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgesteld, en wordt een aantal bijzondere waarborgen vastgelegd die van toepassing zijn op bepaalde levensmiddelen van dierlijke oorsprong die voor de Finse en de Zweedse markt zijn bestemd. Bijgevolg moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven die voornemens zijn in die lidstaten vlees van nader bepaalde dieren in de handel te brengen, aan bepaalde voorschriften met betrekking tot salmonella voldoen. Voorts moeten zendingen van dergelijk vlees vergezeld gaan van een handelsdocument waarin wordt verklaard dat overeenkomstig de wettelijke voorschriften van de Unie een microbiologische test is verricht en dat die test een negatief resultaat heeft opgeleverd.

(2)

Bovendien worden die bijzondere waarborgen gepreciseerd in Verordening (EG) nr. 1688/2005 van de Commissie (2) die voorschriften bevat voor de bemonstering van dergelijk vlees en voor microbiologische methoden voor het onderzoek van die monsters. In die verordening is ook bepaald dat de zendingen vlees van een handelsdocument vergezeld moeten gaan.

(3)

Op 5 oktober 2007 heeft de Deense dienst voor veterinaire zaken en levensmiddelen de Commissie verzocht om toestemming voor bijzondere waarborgen in Denemarken met betrekking tot salmonella in vlees van vleeskuikens (Gallus gallus) in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 853/2004, die voor het gehele Deense grondgebied gelden. De aanvraag bevatte een beschrijving van het Deense programma ter bestrijding van salmonella in vlees van vleeskuikens (Gallus gallus).

(4)

Op zijn vergadering van 18 juni 2008 heeft het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid overeenstemming bereikt over een werkdocument van de diensten van de Commissie, getiteld „Guidance document on the minimum requirements for Salmonella control programmes to be recognised equivalent to those approved for Sweden and Finland in respect of meat and eggs of Gallus gallus (3) (de „richtsnoeren”).

(5)

Het Deense programma ter bestrijding van salmonella in vlees van vleeskuikens (Gallus gallus) wordt als gelijkwaardig aan het voor Finland en Zweden goedgekeurde programma beschouwd en is in overeenstemming met de richtsnoeren. De prevalentie van salmonella bij Deense vermeerderingskoppels van Gallus gallus lag evenwel hoger dan de in de richtsnoeren voorgestelde bovengrens, zodat de situatie in Denemarken niet kon worden gelijkgesteld met de situatie in Finland en Zweden.

(6)

Op 6 februari 2017 heeft de Deense dienst voor veterinaire zaken en levensmiddelen voor de periode 2011-2016 gegevens verstrekt over de prevalentie van salmonella bij opfokkoppels, volwassen fokkoppels en koppels vleeskuikens, alsmede in vlees van dieren van de soort Gallus gallus. Voor 2015 en 2016 zijn de prevalenties in overeenstemming met de in de richtsnoeren vastgestelde bovengrenzen.

(7)

De bijzondere waarborgen moeten daarom worden uitgebreid tot voor Denemarken bestemde zendingen vlees van vleeskuikens (Gallus gallus). Bovendien moeten de in Verordening (EG) nr. 1688/2005 vastgestelde voorschriften betreffende de bemonstering van dergelijk vlees, de microbiologische methoden voor het onderzoek van die monsters en het handelsdocument op deze zendingen van toepassing zijn.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Denemarken wordt gemachtigd de in artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde bijzondere waarborgen met betrekking tot Salmonella spp. toe te passen op voor Denemarken bestemde zendingen vlees, als omschreven in bijlage I, punt 1.1, bij die verordening, dat afkomstig is van vleeskuikens (Gallus gallus).

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde zendingen vlees gaan vergezeld van een handelsdocument dat voldoet aan het model in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1688/2005.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(2)  Verordening (EG) nr. 1688/2005 van de Commissie van 14 oktober 2005 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bijzondere garanties ten aanzien van salmonella voor de verzending naar Finland en Zweden van bepaalde soorten vlees en eieren (PB L 271 van 15.10.2005, blz. 17).

(3)  https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/safety/docs/biosafety_food-borne-disease_salmonella_guidance_min-req_eggs-poultry-meat.pdf


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/308 VAN DE COMMISSIE

van 1 maart 2018

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de formats, templates en definities voor de identificatie en doorgifte van informatie door afwikkelingsautoriteiten met het oog op de kennisgeving aan de Europese Bankautoriteit van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 45, lid 17, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De afwikkelingsautoriteiten zijn belast met de vaststelling, voor elke instelling, van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen (minimum requirement for own funds and eligible liabilities, hierna „MREL” genoemd) in overeenstemming met de voorschriften en procedures die in artikel 45 van Richtlijn 2014/59/EU zijn vastgelegd en bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie (2) nader zijn gespecificeerd.

(2)

Overeenkomstig artikel 45, lid 16, van Richtlijn 2014/59/EU moeten de afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, de Europese Bankautoriteit (EBA) in kennis stellen van de vereisten die zij hebben vastgesteld. De eenvormige formats, templates en definities voor de identificatie en doorgifte van die informatie aan de EBA moeten op zodanige wijze zijn vormgegeven dat zij de monitoring van MREL-besluiten door de EBA faciliteren en een zinvolle beoordeling van de convergentie qua aanpak in de gehele Unie mogelijk maken.

(3)

Wat betreft groepen waarvoor een MREL op geconsolideerde basis geldt, moet duidelijkheid worden verschaft over de vraag welke afwikkelingsautoriteit aan de EBA de informatie moet doorgeven over, ten eerste, het voor de betrokken moederonderneming bepaalde MREL, en, ten tweede, het op de dochterondernemingen toepasselijke MREL. Deze duidelijkheid moet worden verschaft ofwel in een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en van de afwikkelingsautoriteit die voor de dochteronderneming op individuele basis bevoegd is, ofwel in een besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit. Om ervoor te zorgen dat de EBA de nodige informatie over zowel de moederonderneming als de dochterondernemingen ontvangt, moet de betrokken afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verplicht zijn om, in overleg met de consoliderende toezichthouder, de EBA in kennis te stellen van zowel het op individuele basis bepaalde MREL als het op geconsolideerde basis bepaalde MREL voor de betrokken moederonderneming, en moeten de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen van een groep verplicht zijn om, in overleg met de bevoegde autoriteiten, de EBA in kennis te stellen van het MREL dat voor elke instelling in hun rechtsgebied is vastgesteld.

(4)

Ter bevordering van de convergentie van de werkwijzen met betrekking tot MREL-besluiten en ter versterking van de monitoring door de EBA moeten eenvormige rapportageperiodes en indieningsdata worden vastgesteld voor de doorgifte van informatie door de afwikkelingsautoriteiten aan de EBA.

(5)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de EBA aan de Commissie heeft voorgelegd.

(6)

De EBA heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening gebaseerd is, de mogelijke kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de templates opgenomen informatie

1.   Met het oog op de kennisgeving aan de EBA van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen (minimum requirement for own funds and eligible liabilities, hierna „MREL” genoemd) en, in voorkomend geval, van het in artikel 45, lid 13, van Richtlijn 2014/59/EU opgenomen vereiste, die overeenkomstig artikel 45, lid 16, van genoemde richtlijn voor elke instelling in hun rechtsgebied op individuele en geconsolideerde basis zijn vastgesteld, gaan de afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, over tot de doorgifte aan de EBA van de informatie die in de in de bijlagen I en II bij deze verordening vervatte templates is gespecificeerd.

2.   Met betrekking tot instellingen die deel uitmaken van een groep waarvoor een MREL op geconsolideerde basis geldt, gaan de afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, eveneens over tot de doorgifte aan de EBA van de informatie die in de in bijlage III vervatte template is gespecificeerd.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 verstrekken de afwikkelingsautoriteiten, waar zulks in de in bijlage II vervatte template is aangegeven, kwalitatieve informatie om zo goed mogelijk uit te leggen welke redenen aan MREL-besluiten ten grondslag liggen; deze informatie omvat, in voorkomend geval, verwijzingen naar individuele of groepsafwikkelingsplannen, openbare besluiten of beleidsverklaringen van de afwikkelingsautoriteit, dan wel andere bewijsstukken.

4.   De in bijlage II gehanteerde begrippen hebben de betekenis die daaraan wordt gegeven in de relevante bepalingen waarnaar wordt verwezen in de desbetreffende kolom van de tabel die in genoemde bijlage is opgenomen.

Artikel 2

Vereenvoudigd rapportagevereiste voor instellingen waarvoor ontheffingen gelden en voor instellingen waarvoor het herkapitalisatiebedrag gelijk is aan nul

1.   In afwijking van artikel 1 van deze verordening gaan afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot de instellingen waaraan overeenkomstig artikel 45, leden 11 of 12, van Richtlijn 2014/59/EU van de toepassing van het MREL ontheffing is verleend, over tot de doorgifte aan de EBA van de informatie die is gespecificeerd in bijlage I, in de kolommen 10 tot en met 90 van bijlage II, en, met betrekking tot instellingen die deel uitmaken van een groep waarvoor een MREL op geconsolideerde basis geldt, in bijlage III bij deze verordening.

2.   In afwijking van artikel 1 van deze verordening gaan afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot de instellingen waarvoor het herkapitalisatiebedrag overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 gelijk is aan nul, over tot de doorgifte aan de EBA van de informatie die is gespecificeerd in bijlage I, in de kolommen 10 tot en met 120 van bijlage II, en, met betrekking tot instellingen die deel uitmaken van een groep waarvoor een MREL op geconsolideerde basis geldt, in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 3

Rapporterende autoriteit voor groepen

In verband met groepen waarvoor een MREL op geconsolideerde basis geldt, wordt de in de artikelen 1 en 2 bedoelde informatie op de volgende wijze doorgegeven:

a)

in overleg met de consoliderende toezichthouder stelt de betrokken afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de EBA in kennis van zowel het op individuele basis bepaalde MREL als het op geconsolideerde basis bepaalde MREL voor de EU-moederonderneming of de moederonderneming zoals bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4);

b)

in overleg met de bevoegde autoriteit stellen de betrokken afwikkelingsautoriteiten de EBA in kennis van het MREL dat in hun rechtsgebied op individuele basis op de dochterondernemingen van de groep moet worden toegepast.

Artikel 4

Rapportageperiodes en indieningsdata

1.   De afwikkelingsautoriteiten gaan onverwijld over tot de doorgifte van de in artikel 1 bedoelde informatie nadat het besluit tot vaststelling van het MREL is genomen of geactualiseerd.

2.   Uiterlijk op 30 april van elk jaar geven de afwikkelingsautoriteiten de in artikel 2 bedoelde informatie door voor het MREL dat per 1 april van datzelfde jaar was vastgesteld en van toepassing blijft.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie van 23 mei 2016 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen tot specificatie van de criteria betreffende de methodologie voor het vaststellen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (PB L 237 van 3.9.2016, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(4)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).


BIJLAGE I

Informatie over de rapporterende afwikkelingsautoriteit

Rapporterende afwikkelingsautoriteit

 

 

 

Indieningsdatum

 

 

 

Contactpersoon

 

Naam

 

E-mail

 

Telefoon

 

 

 

Eventuele algemene opmerkingen

 


BIJLAGE II

MREL-informatie

Verplicht

Vereenvoudigde rapportagetemplate

(indien in 90 „Ja” is ingevuld)

Niet verplicht voor instellingen waarvoor het herkapitalisatiebedrag gelijk is aan nul in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

In te vullen voor alle instellingen

Voor instellingen waarvoor het herkapitalisatiebedrag gelijk is aan nul in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Soort vereiste

Totaal vreemd en eigen vermogen

Totaal van de risicoposten

Hefboomrationoemer

Verliesabsorptiebedrag

Herkapitalisatiebedrag

Aanpassingen in verband met belemmeringen voor afwikkelbaarheid, omvang, systeemrisico en DGS-bijdragen

Gecombineerde beoordeling van het MREL

Overgangsregelingen of regelingen na afwikkeling (indien van toepassing)

 

Rechtsgrondslag

Artikel 45, leden 7 en 8, van Richtlijn 2014/59/EU of artikel 12, lid 8, van Verordening (EU) nr. 806/2014

Algemene informatie

Artikel 45, leden 11 en 12, van Richtlijn 2014/59/EU of artikel 12, lid 10, van Verordening (EU) nr. 806/2014

Vereenvoudigde rapportagetemplate

(indien van toepassing)

Artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/962 van de Commissie

Artikel 1, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 1, lid 5, onder b), i), en/of artikel 1, lid 5, onder b), ii), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 45, leden 9 en 10, van Richtlijn 2014/59/EU

Artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 2, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie en artikel 92, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 (1)

Artikel 2, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie en artikel 429, leden 4 tot en met 11, van Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 1, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 1, lid 5, onder b), i), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 1, lid 5, onder b), ii), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

 

Artikel 2, leden 5 en 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 2, leden 7 en 8, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 2, lid 8, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 2, lid 9, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 2, lid 10, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

 

Artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

 

Artikel 7, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 45, lid 13, van Richtlijn 2014/59/EU

 

Artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Artikel 8, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Identificatiecode voor juridische entiteiten - Legal Entity Identifier (LEI-code)

Vereiste op geconsolideerde of individuele basis?

Naam entiteit

Lidstaat van oprichting

Is de rapporterende afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau?

Datum van MREL-besluit of ontheffingsbesluit

Heeft de afwikkelingsautoriteit ontheffing verleend van de toepassing van het MREL?

Opmerkingen

Vereenvoudigde rapportagetemplate (indien van toepassing)

Categorie instelling (indien van toepassing)

Is MREL gelijk aan standaard verliesabsorptiebedrag?

Soorten aanpassingen aan verliesabsorptiebedrag (indien van toepassing)

MREL vastgesteld bij gezamenlijk besluit

Actuele waarde

Referentiedatum van de rapportage van item 140

Actuele waarde

Referentiedatum van de rapportage van item 160

Veronderstelde waarde na afwikkeling

Opmerkingen

Actuele waarde

Referentiedatum van de rapportage van item 200

Veronderstelde waarde na afwikkeling

Opmerkingen

Standaard verliesabsorptiebedrag in de zin van artikel 1, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie

Opwaartse aanpassing

Soort(en) opwaartse aanpassing

Opmerkingen

Neerwaartse aanpassing

Soort(en) neerwaartse aanpassing

Opmerkingen

Totaal (240 + 250 + 280)

Om aan de vergunningsvoorwaarden te voldoen

Standaard bijkomend bedrag dat noodzakelijk is om het marktvertrouwen te behouden door aan buffers te voldoen

Aanpassing om marktvertrouwen te behouden na vergelijking met branchegenoten

Opmerkingen

Neerwaartse aanpassing rekening houdend met van de bevoegde autoriteit ontvangen informatie over het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het algehele risicoprofiel van de instelling

Opmerkingen

Aanpassing aan kolom 330 voor dochterondernemingen van de groep

Opmerkingen

Totaal (320 + 330 + 340 + 360 + 380)

Voor uitsluitingen van bail-in

Opmerkingen

Voor omvang en systeemrisico

Opmerkingen

Voor bijdragen van het DGS in de afwikkelingsfinanciering

Opmerkingen

Totaal (410 + 430 + 450)

Totaal (310 + 400 + 470)

MREL als % van totaal vreemd en eigen vermogen (480 / 140)

Percentage van het MREL waaraan moet worden voldaan middels contractuele instrumenten van bail-in

Datum waarop aan het vereiste van 490 moet zijn voldaan

Soort overgangsregelingen

Gepland MREL (als % van totaal vreemd en eigen vermogen)

Voorgenomen toepassingsdatum

Gepland MREL (als % van totaal vreemd en eigen vermogen)

Voorgenomen toepassingsdatum

Gepland MREL (als % van totaal vreemd en eigen vermogen)

Voorgenomen toepassingsdatum

Gepland MREL (als % van totaal vreemd en eigen vermogen)

Voorgenomen toepassingsdatum

Kader voor financiële verslaggeving

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

110

120

130

140

150

160

170

180

190

200

210

220

230

240

250

260

270

280

290

300

310

320

330

340

350

360

370

380

390

400

410

420

430

440

450

460

470

480

490

500

510

520

530

540

550

560

570

580

590

600

610

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).


BIJLAGE III

MREL-locatie

Instelling

Uiteindelijke moederonderneming

EU-moederonderneming

Relevante onmiddellijke moederonderneming

Identificatiecode voor juridische entiteiten - Legal Entity Identifier (LEI-code)

Naam entiteit

Lidstaat van oprichting

LEI-code

Naam entiteit

Land van oprichting

LEI-code

Naam entiteit

Lidstaat van oprichting

LEI-code

Naam entiteit

Land van oprichting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/309 VAN DE COMMISSIE

van 1 maart 2018

tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof propineb overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2003/39/EG van de Commissie (2) is propineb als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3).

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de werkzame stof propineb, zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 31 januari 2019.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van propineb ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 (5) van de Commissie binnen de in dat artikel vermelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 1 oktober 2015 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

De EFSA heeft dat beoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek.

(8)

Op 15 november 2016 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of propineb naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De EFSA heeft geconcludeerd dat de beoordeling van de risico's voor de consument bij inname via de voeding niet mogelijk is bij producten van plantaardige en dierlijke oorsprong. Op basis van de gegevens in het dossier werd het niet mogelijk geacht de beoordeling van de relevante metabolieten van propineb te voltooien.

(9)

Bovendien benadrukte de EFSA een bijzonder zorgpunt voor propineb in verband met de hormoonontregelende eigenschappen van de relevante metaboliet 4-methylimidazolidine-2-thione (PTU) die is ingedeeld als een voor de voortplanting giftige stof van categorie 2 en die de schildklier als doelorgaan voor toxiciteit heeft.

(10)

De EFSA kon bovendien de beoordeling van het risico voor honingbijenbroed niet voltooien en kwam tot de conclusie dat voor propineb een hoog risico voor de ontwikkeling van honingbijenbroed niet kon worden uitgesloten.

(11)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen over de conclusie van de EFSA in te dienen. Overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 heeft de Commissie de aanvrager ook verzocht opmerkingen over het ontwerpverlengingsverslag in te dienen. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht.

(12)

Ondanks de argumenten van de aanvrager blijven de problemen in verband met de stof echter bestaan.

(13)

Gelet op deze risico's is met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel niet vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Het is dan ook passend de goedkeuring van de werkzame stof propineb overeenkomstig artikel 20, lid 1, onder b), van die verordening niet te verlengen.

(14)

Bijgevolg moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

De lidstaten moeten voldoende tijd krijgen om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die propineb bevatten, in te trekken.

(16)

Als de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode toekennen voor gewasbeschermingsmiddelen die propineb bevatten, moet deze periode uiterlijk op 22 juni 2019 aflopen.

(17)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/84 van de Commissie (7) is de geldigheidsduur voor propineb tot en met 31 januari 2019 verlengd opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuring van die stof kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór die verlengde vervaldatum een besluit is genomen, moet deze verordening zo snel mogelijk van toepassing worden.

(18)

Deze verordening laat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor de goedkeuring van propineb in te dienen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 onverlet.

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Niet-verlenging van de goedkeuring van een werkzame stof

De goedkeuring van de werkzame stof propineb wordt niet verlengd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de vermelding over propineb in rij 54 geschrapt.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

De lidstaten trekken alle toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof propineb bevatten uiterlijk op 22 juni 2018 in.

Artikel 4

Respijtperiode

Een door de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegekende respijtperiode moet zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 22 juni 2019 aflopen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2003/39/EG van de Commissie van 15 mei 2003 houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad ten einde propineb en propyzamide op te nemen als werkzame stof (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 30).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2016. Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance propineb. EFSA Journal 2016; 14(11):4605, 26 blz. doi:10.2903/j.efsa.2016.4605.

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/84 van de Commissie van 19 januari 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, clothianidin, koperverbindingen, dimoxystrobin, mancozeb, mecoprop-P, metiram, oxamyl, pethoxamide, propiconazool, propineb, propyzamide, pyraclostrobine en zoxamide (PB L 16 van 20.1.2018, blz. 8).


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/310 VAN DE COMMISSIE

van 1 maart 2018

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 2 maart 2018

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 183,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie (2) is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 11 00, 1001 19 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de in dat lid bedoelde producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 is de invoerprijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening bedoelde producten de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Met ingang van 21 september 2017 wordt het invoerrecht voor producten van de GN-codes 1001 11 00, 1001 19 00, ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00 en 1002 90 00, van oorsprong uit Canada, berekend overeenkomstig artikel 2, lid 5, van Verordening (EU) nr. 642/2010.

(5)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 2 maart 2018, die van toepassing zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt.

(6)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 moet de onderhavige verordening op de dag van de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 2 maart 2018, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2018.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5).


BIJLAGE I

Vanaf 2 maart 2018 geldende invoerrechten voor de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)  (2)

EUR/ton

1001 11 00

Harde TARWE, zaaigoed

0,00

1001 19 00

Harde TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

van gemiddelde kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

van lage kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

ex 1001 91 20

Zachte TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 99 00

Zachte TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 10 00

ROGGE, zaaigoed

0,56

1002 90 00

ROGGE, andere dan zaaigoed

0,56

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, andere dan hybriden

0,56

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (3)

0,56

1007 10 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden, bestemd voor zaaidoeleinden

0,56

1007 90 00

GRAANSORGHO, andere dan zaaigoed

0,56


(1)  De importeur komt op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR per ton als de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en de producten via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Unie worden aangevoerd;

2 EUR per ton als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en de producten via de Atlantische Oceaan in de Unie worden aangevoerd.

(2)  Voor de producten van de GN-codes 1001 11 00, 1001 19 00, ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00 en 1002 90 00 van oorsprong uit Canada wordt het invoerrecht berekend overeenkomstig artikel 2, lid 5, van Verordening (EU) nr. 642/2010.

(3)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

ELEMENTEN VOOR DE BEREKENING VAN DE IN BIJLAGE I VASTGESTELDE RECHTEN

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/ton)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Beurs

Minneapolis

Chicago

Notering

193,300

117,450

Golfpremie

84,902

21,549

Grote-Merenpremie

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico-Rotterdam:

17,471 EUR/ton

Vrachtkosten: Grote Meren-Rotterdam

— EUR/ton


(1)  Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


BESLUITEN

2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/23


BESLUIT (EU) 2018/311 VAN DE RAAD

van 27 februari 2018

tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa, betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van deze overeenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a), in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Besluit 2014/242/EU van de Raad van 14 april 2014 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa (1),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa (2) („de overeenkomst”) is een Gemengd Comité (het „Gemengd Comité”) opgericht. Dat artikel bepaalt met name dat het Gemengd Comité moet toezien op de uitvoering van de overeenkomst.

(2)

In Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn de procedures en voorwaarden vastgelegd voor de afgifte van visa voor de doorreis over of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

(3)

Er moeten gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten de overeenkomst volledig consequent uitvoeren en om het verband te verduidelijken tussen de bepalingen van de overeenkomst en de andere door de overeenkomstsluitende partijen aangenomen wetgevingsbepalingen die van toepassing blijven op visumkwesties die niet onder de overeenkomst vallen.

(4)

Het is passend het standpunt te bepalen dat in het Gemengd Comité namens de Unie moet worden ingenomen met betrekking tot de vaststelling van de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de overeenkomst.

(5)

Dit besluit houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (4); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(6)

Dit besluit houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG (5); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat

(7)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité dient als basis voor het standpunt dat in het bij artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa opgerichte Gemengd Comité namens de Europese Unie moet worden ingenomen betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van die overeenkomst.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

E. ZAHARIEVA


(1)  PB L 128 van 30.4.2014, blz. 47.

(2)  PB L 128 van 30.4.2014, blz. 49.

(3)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(4)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(5)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).


ONTWERP

BESLUIT Nr. …/201… VAN HET GEMENGD COMITÉ OPGERICHT KRACHTENS DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE REPUBLIEK AZERBEIDZJAN INZAKE DE VERSOEPELING VAN DE AFGIFTE VAN VISA

van …

betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van deze overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 12,

Overwegende dat de overeenkomst op 1 september 2014 in werking is getreden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor de Europese Unie

Voor de Republiek Azerbeidzjan


(1)  PB EU L 128 van 30.4.2014, blz. 49.


BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE RICHTSNOEREN VOOR DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE REPUBLIEK AZERBEIDZJAN INZAKE DE VERSOEPELING VAN DE AFGIFTE VAN VISA

De overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa, die op 1 september 2014 in werking is getreden („de overeenkomst”), is bedoeld om op basis van wederkerigheid de procedures voor de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen aan burgers van de Unie en van de Republiek Azerbeidzjan te versoepelen.

De overeenkomst stelt op basis van wederkerigheid juridisch bindende rechten en verplichtingen vast voor de versoepeling van de procedures voor de afgifte van visa aan burgers van de Unie en de Republiek Azerbeidzjan.

De richtsnoeren, die door het bij artikel 12 van de overeenkomst ingestelde Gemengd Comité („het gemengd comité”) worden vastgesteld, moeten ervoor zorgen dat de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten van de Unie („lidstaten”) en van de Republiek Azerbeidzjan de overeenkomst op een geharmoniseerde wijze uitvoeren. De richtsnoeren maken geen deel uit van de overeenkomst en zijn derhalve niet juridisch bindend. Het wordt echter ten zeerste aanbevolen dat het diplomatiek en consulair personeel bij de uitvoering van de overeenkomst de richtsnoeren consequent volgt.

Deze richtsnoeren zijn bestemd om onder de verantwoordelijkheid van het gemengd comité te worden aangepast in het licht van de ervaring met de uitvoering van de overeenkomst.

Om de duurzame en geharmoniseerde uitvoering van de overeenkomst te garanderen en overeenkomstig het reglement van orde van het Gemengd Comité visumversoepeling zijn de partijen overeengekomen om in de perioden tussen de formele vergaderingen van het gemengd comité informele contacten te onderhouden om dringende aangelegenheden te behandelen. Op de eerstvolgende vergadering van het gemengd comité wordt uitvoerig verslag gedaan van deze kwesties en de informele contacten.

I.   ALGEMENE ASPECTEN

1.1.   Doel en toepassingsgebied

Artikel 1 van de overeenkomst bepaalt het volgende: „Deze overeenkomst is bedoeld om op basis van wederkerigheid de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen aan burgers van de Unie en de Republiek Azerbeidzjan te versoepelen.”.

De overeenkomst is van toepassing op alle burgers van de Unie en van de Republiek Azerbeidzjan die een visum voor kort verblijf aanvragen, ongeacht het land waarin zij verblijven.

De overeenkomst is niet van toepassing op staatloze personen die beschikken over een verblijfsvergunning die is afgegeven door een van de lidstaten of door de Republiek Azerbeidzjan. Voor deze categorie personen gelden de regels van het acquis van de Unie inzake visa en de nationale wetgeving van de Republiek Azerbeidzjan.

1.2.   Toepassingsgebied van de overeenkomst

Artikel 2 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   De bij deze overeenkomst geregelde soepeler afgifte van visa geldt voor burgers van de Unie en de Republiek Azerbeidzjan voor zover zij niet zijn vrijgesteld van de visumplicht op grond van de wet- en regelgeving van de Republiek Azerbeidzjan, de Unie of de lidstaten, deze overeenkomst of andere internationale overeenkomsten.

2.   Op kwesties die niet onder de bepalingen van deze overeenkomst vallen, zoals de weigering om een visum af te geven, de erkenning van reisdocumenten, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, inreisverboden en uitzettingsmaatregelen, is de nationale wetgeving van de Republiek Azerbeidzjan, de nationale wetgeving van de lidstaten of het Unierecht van toepassing.”.

Onverminderd artikel 10 (dat bepaalt dat burgers van de Europese Unie en van de Republiek Azerbeidzjan die houder zijn van een geldig diplomatiek paspoort, worden vrijgesteld van de visumplicht) heeft de overeenkomst geen gevolgen voor de bestaande regels inzake visumverplichtingen en -vrijstellingen. Aan de mogelijkheid voor de lidstaten om op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (1) bepaalde categorieën personen, zoals civiele vliegtuig- en scheepsbemanningsleden, van de visumplicht vrij te stellen, wordt bijvoorbeeld niet geraakt.

In dit verband moet erop worden gewezen dat overeenkomstig artikel 21 van de overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2) alle Schengenlidstaten de door elkaar afgegeven visa voor verblijf van langere duur en verblijfsvergunningen moeten aanvaarden voor verblijf van korte duur op elkaars grondgebied. Alle Schengenlidstaten aanvaarden verblijfsvergunningen, D-visa en visa voor kort verblijf van met Schengen geassocieerde landen voor binnenkomst en kort verblijf op elkaars grondgebied, en omgekeerd.

Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) (de „Visumcode”) is van toepassing op alle kwesties die niet onder de in dit besluit bedoelde overeenkomst vallen, zoals het bepalen van de Schengenlidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de visumaanvraag, de motivering van de weigering van visumafgifte, het recht van beroep tegen een negatieve beslissing en de algemene regels inzake het persoonlijk onderhoud met de visumaanvrager en het verstrekken van alle relevante informatie met betrekking tot de visumaanvraag. De Schengenregels en met name Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (4) (inzake weigering van toegang tot het grondgebied, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen enz.) en het nationaal recht blijven, waar nodig, eveneens van toepassing op kwesties die niet onder de overeenkomst vallen, zoals de erkenning van reisdocumenten, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, weigering van toegang tot het grondgebied van de lidstaten en uitzettingsmaatregelen.

Zelfs indien aan de voorwaarden van de overeenkomst is voldaan, bijvoorbeeld wanneer een visumaanvrager van een in artikel 4 genoemde categorie de nodige bewijsstukken betreffende het doel van de reis heeft voorgelegd, kan afgifte van een visum toch nog worden geweigerd als niet is voldaan aan de in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad („Schengengrenscode”) vastgelegde voorwaarden, bijvoorbeeld wanneer de persoon niet over een geldig reisdocument beschikt, gesignaleerd staat in het Schengeninformatiesysteem (SIS) of als een bedreiging voor de openbare orde of binnenlandse veiligheid wordt beschouwd.

De andere in de Visumcode vastgelegde mogelijkheden voor flexibiliteit bij de afgifte van visa blijven van toepassing. Meervoudige visa met een lange geldigheidsduur — tot vijf jaar — kunnen bijvoorbeeld worden afgegeven aan andere categorieën personen dan die welke zijn vermeld in artikel 5 van de overeenkomst, indien aan de voorwaarden van de artikel 24 van de Visumcode is voldaan. Evenzo blijven de bepalingen van artikel 16, leden 5 en 6 van de Visumcode met betrekking tot ontheffing en vermindering van de visumleges van toepassing.

Met betrekking tot de Republiek Azerbeidzjan blijven de migratiecode (5) en andere overeenkomstige normatieve rechtshandelingen van de Republiek Azerbeidzjan van toepassing op alle kwesties die niet onder de overeenkomst vallen, zoals de motivering van de weigering van visumafgifte, het recht van beroep tegen een negatieve beslissing, de algemene regels inzake het persoonlijk onderhoud met de visumaanvrager, het verstrekken van informatie met betrekking tot de visumaanvraag, de erkenning van reisdocumenten, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, de weigering van toegang tot het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan en uitzettingsmaatregelen.

De andere in de nationale wetgeving van de Republiek Azerbeidzjan vastgelegde mogelijkheden voor flexibiliteit bij de afgifte van visa blijven van toepassing, indien zij voorzien in een gunstiger regeling voor de aanvrager. Zo blijven de bepalingen van artikel 17.2 van toepassing die in de Azerbeidzjaanse wet over aan de staat verschuldigde vergoedingen zijn vastgesteld met betrekking tot vrijstelling van de visumleges, alsook de bepalingen van artikel 38 van de migratiecode van de Republiek Azerbeidzjan over de mogelijkheid tot afgifte van elektronische visa.

Zelfs indien aan de voorwaarden van de overeenkomst is voldaan, bijvoorbeeld wanneer een visumaanvrager van een in artikel 4 genoemde categorie de nodige bewijsstukken betreffende het doel van de reis heeft voorgelegd, kan afgifte van een visum toch nog worden geweigerd als niet is voldaan aan de in artikel 36 van de migratiecode van de Republiek Azerbeidzjan vastgelegde voorwaarden (met uitzondering van paragraaf 36.1.7) of als er sprake is van omstandigheden als genoemd in artikel 16 van de migratiecode van de Republiek Azerbeidzjan.

1.3.   Soorten visa die tot het toepassingsgebied van de overeenkomst behoren

In artikel 3, punt d), van de overeenkomst wordt „visum” gedefinieerd als „een machtiging die door een lidstaat of door de Republiek Azerbeidzjan wordt afgegeven voor een doorreis over of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten of de Republiek Azerbeidzjan van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.”.

De versoepelingen waarin de overeenkomst voorziet, zijn van toepassing op zowel eenvormige visa die geldig zijn voor het hele grondgebied van de lidstaten als visa met een beperkte territoriale geldigheid.

De versoepelingen waarin de overeenkomst voorziet, zijn van toepassing op alle visa als bepaald in hoofdstuk 5 van de migratiecode van de Republiek Azerbeidzjan.

1.4.   Berekening van de volgens het visum toegestane verblijfsduur

De Schengengrenscode9 definieert het begrip „kort verblijf” als volgt: „ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen”.

Deze definitie is ook van toepassing op visa voor kort verblijf die door de Republiek Azerbeidzjan zijn afgegeven in overeenstemming met de overeenkomst.

Als inreisdatum geldt de eerste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten en als uitreisdatum de laatste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten. Er wordt uitgegaan van een dynamische referentieperiode van 180 dagen; op elke dag van het verblijf wordt gekeken naar de aan die dag voorafgaande periode van 180 dagen om na te gaan of nog steeds aan de voorwaarden van 90 dagen per 180 dagen wordt voldaan. Dat betekent dat een ononderbroken afwezigheid van het grondgebied van de lidstaten van 90 dagen recht geeft op een nieuw verblijf van maximaal 90 dagen.

Voor het berekenen van de toegestane duur van kort verblijf volgens de nieuwe regels kan gebruik worden gemaakt van een calculator die beschikbaar is op het volgende adres: http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/what-we-do/policies/borders-and-visas/border-crossing/index_en.htm.

Voorbeeld van berekening van de verblijfsduur op basis van de huidige definitie:

Iemand heeft een meervoudig visum met een geldigheidsduur van één jaar (18 april 2014 — 18 april 2015) en komt voor het eerst de lidstaten binnen op 19 april 2014 en blijft drie dagen. Daarna komt hij op 18 juni 2014 opnieuw binnen op het grondgebied van de lidstaten en blijft 86 dagen. Wat is de situatie op bepaalde specifieke data? Wanneer wordt deze persoon opnieuw tot het grondgebied van de lidstaten toegelaten?

Op 11 september 2014: in de afgelopen 180 dagen (16 maart 2014 — 11 september 2014) heeft het verblijf van de betrokkene drie dagen (19 — 21 april 2014) plus 86 dagen (18 juni 2014 — 11 september 2014) geduurd = 89 dagen. De verblijfsduur is niet overschreden. De betrokkene mag nog één dag blijven.

Vanaf 16 oktober 2014: de betrokkene mag na binnenkomst drie dagen blijven (op 16 oktober 2014 is het verblijf van 19 april 2014 niet meer relevant (buiten de periode van 180 dagen), op 17 oktober 2014 is het verblijf van 20 april 2014 niet meer relevant enz.).

Met ingang van 15 december 2014 de betrokkene mag na binnenkomst 86 dagen blijven (op 15 december 2014 is het verblijf van 18 juni 2014 niet meer relevant (buiten de periode van 180 dagen), op 16 december 2014 is het verblijf van 19 juni 2014 niet meer relevant enz.).

1.5.   De situatie met betrekking tot de lidstaten die het Schengenacquis nog niet volledig toepassen, de lidstaten die niet deelnemen aan het gemeenschappelijk visumbeleid van de Unie en de geassocieerde landen

De lidstaten die tot de Unie zijn toegetreden in 2004 (Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije), 2007 (Bulgarije en Roemenië) en 2013 (Kroatië) zijn aan de overeenkomst gebonden vanaf de inwerkingtreding ervan.

Bulgarije, Cyprus, Kroatië en Roemenië passen het Schengenacquis nog niet volledig toe. Zij zullen nationale visa blijven afgeven die enkel geldig zijn voor hun grondgebied. Zodra deze lidstaten het Schengenacquis volledig uitvoeren, zullen zij de overeenkomst volledig toepassen.

In afwachting van de volledige uitvoering van het Schengenacquis door die lidstaten blijft het nationaal recht van toepassing op de kwesties die niet onder de overeenkomst vallen. Vanaf de datum van volledige uitvoering van het Schengenacquis zullen deze kwesties door de Schengenvoorschriften en/of het nationaal recht worden geregeld.

Bulgarije, Cyprus, Kroatië en Roemenië zijn gemachtigd om verblijfsvergunningen, D-visa en visa voor kort verblijf die zijn afgegeven door alle Schengenlidstaten en geassocieerde landen, te aanvaarden voor kort verblijf op hun grondgebied (6).

Krachtens artikel 21 van de overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen moeten alle overeenkomstsluitende partijen de door elkaar afgegeven visa voor verblijf van langere duur en verblijfsvergunningen aanvaarden voor verblijf van korte duur op elkaars grondgebied. Deze partijen aanvaarden verblijfsvergunningen, D-visa en visa voor kort verblijf van geassocieerde landen voor binnenkomst en kort verblijf op elkaars grondgebied, en omgekeerd.

De overeenkomst is niet van toepassing op Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, maar behelst gezamenlijke verklaringen waarin wordt aangegeven dat het wenselijk is dat deze lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten met de Republiek Azerbeidzjan over versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf.

Hoewel IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland geassocieerd zijn met Schengen, is de in dit besluit bedoelde overeenkomst niet van toepassing op deze landen. De in dit besluit bedoelde overeenkomst bevat evenwel een gemeenschappelijke verklaring waarin wordt gesteld dat het voor deze met Schengen geassocieerde landen passend is onverwijld bilaterale overeenkomsten over visumversoepeling te sluiten met de Republiek Azerbeidzjan.

De overeenkomst inzake de versoepeling van de afgifte van visa tussen de regering van de Republiek Azerbeidzjan en de regering van het Koninkrijk Noorwegen is op 3 december 2013 ondertekend en op 1 juni 2015 in werking getreden. De overeenkomst inzake de versoepeling van de afgifte van visa tussen de regering van de Republiek Azerbeidzjan en de Zwitserse Bondsraad is ondertekend op 10 oktober 2016 en op 1 april 2017 in werking getreden. De overeenkomst tussen de regering van de Republiek Azerbeidzjan en de regering van het Vorstendom Liechtenstein over de wederzijdse toepassing van de regels, als bedoeld in de „Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa” is op 15 februari 2017 in werking getreden.

1.6.   Verhouding tussen de overeenkomst en bilaterale overeenkomsten

Artikel 13 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„Zodra deze overeenkomst in werking treedt, heeft zij voorrang op de bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die zijn gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan, voor zover de bepalingen daarvan betrekking hebben op aangelegenheden die bij deze overeenkomst worden geregeld.”.

Sinds de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zijn de bepalingen van de bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan inzake de kwesties die onder de overeenkomst vallen, niet langer van toepassing. Overeenkomstig het recht van de Unie moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de onverenigbaarheden tussen hun bilaterale overeenkomsten en de overeenkomst weg te nemen.

Indien een lidstaat een bilaterale overeenkomst of regeling met Republiek Azerbeidzjan heeft gesloten over kwesties die niet onder de overeenkomst met de Europese Unie vallen, bijvoorbeeld de vrijstelling van de visumplicht voor houders van dienstpaspoorten, blijft de vrijstelling ook na de inwerkingtreding van de overeenkomst van toepassing.

De volgende lidstaten hebben een bilaterale overeenkomst met Republiek Azerbeidzjan gesloten op grond waarvan houders van een dienstpaspoort vrijgesteld zijn van de visumplicht: Bulgarije, Hongarije, Italië, Kroatië, Letland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije (7).

De visumvrijstelling die een lidstaat verleent aan houders van dienstpaspoorten, is enkel van toepassing voor het reizen op het grondgebied van die lidstaat, en niet voor het reizen naar andere Schengenlidstaten.

II.   SPECIFIEKE BEPALINGEN

2.1.   Regels die voor alle visumaanvragers gelden

De onderstaande versoepelingen met betrekking tot de visumleges, de duur van de behandeling van een visumaanvraag, vertrek in geval van verloren of gestolen documenten en de verlenging van visa in buitengewone omstandigheden zijn van toepassing op alle burgers van de Republiek Azerbeidzjan of van door de overeenkomst gebonden lidstaten die houder zijn van een visum of een visum aanvragen, met inbegrip van toeristen.

2.1.1.   Leges voor de behandeling van een visumaanvraag

Artikel 6, lid 1, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   Voor de behandeling van een visumaanvraag wordt 35 EUR in rekening gebracht.”.

Overeenkomstig artikel 6, lid 1 van de overeenkomst bedragen de leges voor de behandeling van een visumaanvraag 35 EUR. Deze leges gelden voor alle visumaanvragers die onderdanen zijn van de EU en van Azerbeidzjan (ook toeristen) en die een visum voor kort verblijf aanvragen, ongeacht het aantal binnenkomsten.

Artikel 6, lid 2, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„2.   Onverminderd lid 3 worden aan de volgende categorieën personen geen kosten in rekening gebracht voor de behandeling van een visumaanvraag:

a)

naaste familieleden — echtgenoten, kinderen (met inbegrip van adoptiekinderen), ouders (met inbegrip van voogden), grootouders en kleinkinderen — van EU-burgers die legaal in de Republiek Azerbeidzjan verblijven, van burgers van de Republiek Azerbeidzjan die legaal in de lidstaten verblijven, van EU-burgers die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, of van burgers van de Republiek Azerbeidzjan die in Azerbeidzjan verblijven;

b)

leden, waaronder permanente leden, van officiële delegaties die op officiële uitnodiging gericht aan de lidstaten, de Europese Unie of de Republiek Azerbeidzjan deelnemen aan officiële bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties worden gehouden op het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan of één van de lidstaten;

c)

scholieren, studenten, postdoctoraal studenten en begeleidende docenten die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, inclusief in het kader van uitwisselingsprogramma's en andere schoolgerelateerde activiteiten;

d)

gehandicapten en personen die hen indien nodig begeleiden;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges, moeten beide visumaanvragers aantonen dat zij tot deze categorie behoren. Wanneer de handicap van de verzoekers duidelijk zichtbaar is (bv. bij blinden of personen met één been) volstaat een visuele vaststelling door de visumdienst van het consulaat.

In gerechtvaardigde gevallen mag de visumaanvraag worden ingediend door een vertegenwoordiger of de voogd van de gehandicapte.)

„e)

deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve vergezellen; (NB: supporters worden niet als begeleiders beschouwd);

f)

deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, inclusief universitaire en andere uitwisselingsprogramma's;

g)

personen die documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat hun reis om humanitaire redenen noodzakelijk is, bijvoorbeeld om een dringende medische behandeling te ondergaan, in welk geval de vrijstelling ook geldt voor degene die de betrokkene begeleidt, of om een begrafenis van een naast familielid bij te wonen of een ernstig ziek naast familielid te bezoeken;

h)

vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges, moeten de visumaanvragers aantonen dat zij lid zijn van in de lidstaten of in de Republiek Azerbeidzjan geregistreerde maatschappelijke organisaties of non-profitorganisaties —zie artikel 4 van de overeenkomst.

„i)

gepensioneerden;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges, moeten de visumaanvragers aantonen dat zij gepensioneerd zijn. De vrijstelling is niet gerechtvaardigd wanneer het doel van de reis erin bestaat een bezoldigde activiteit te verrichten.

„j)

kinderen jonger dan 12 jaar;

k)

journalisten en technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges, moeten de visumaanvragers aantonen dat zij lid zijn van beroepsorganisaties voor journalisten of media —zie artikel 4 van de overeenkomst.

Wat de lidstaten betreft, zijn de bovenbedoelde categorieën personen vrijgesteld van betaling van de leges. Daarnaast worden overeenkomstig artikel 16, lid 4, van de Visumcode ook de volgende categorieën personen vrijgesteld van betaling van de leges:

onderzoekers uit derde landen die in de Europese Unie reizen voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de zin van Aanbeveling 2005/761/EG van het Europees Parlement en de Raad (8);

vertegenwoordigers van non-profitorganisaties die vijfentwintig jaar of jonger zijn en deelnemen aan door non-profitorganisaties georganiseerde studiebijeenkomsten, conferenties, sportieve, culturele of educatieve evenementen.

Artikel 16, lid 6, van de Visumcode bepaalt het volgende:

„6.   In individuele gevallen kan het te betalen bedrag aan visumleges worden kwijtgescholden of verminderd wanneer daarmee culturele of sportieve belangen alsmede belangen op het gebied van buitenlands beleid, ontwikkelingsbeleid en andere vitale openbare belangen of humanitaire redenen gediend zijn.”.

Voorts wordt in artikel 16, lid 7, van de Visumcode bepaald dat de visumleges worden geheven in euro, in de nationale munt van het derde land waar de aanvraag wordt ingediend of in de munt die doorgaans in dat land wordt gebruikt, en dat de visumleges niet worden terugbetaald, behalve in geval van een niet-ontvankelijke aanvraag of wanneer het consulaat niet bevoegd is.

Om te vermijden dat er discrepanties zijn die leiden tot visumshoppen, moeten de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten er in de Republiek Azerbeidzjan voor zorgen dat alle Azerbeidzjaanse visumaanvragers vergelijkbare visumleges betalen wanneer die in een buitenlandse valuta worden geheven.

Wat de Republiek Azerbeidzjan betreft, zijn de volgende categorieën buitenlanders overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de Azerbeidzjaanse wet over aan de staat verschuldigde vergoedingen vrijgesteld van betaling van de leges:

leden van overheidsdelegaties en ambtenaren;

vertegenwoordigers van internationale humanitaire organisaties in de Republiek Azerbeidzjan;

personen die in het kader van overheidsprogramma's studeren of betrokken zijn bij pedagogische activiteiten;

personen die reizen voor defensiedoeleinden.

Visumaanvragers uit de Unie en de Republiek Azerbeidzjan krijgen een kwitantie voor de betaalde leges.

Artikel 6, lid 3, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„3.   Indien een lidstaat of de Republiek Azerbeidzjan bij het afgeven van visa samenwerkt met een externe dienstverlener mag deze dienstverlener kosten in rekening brengen. Deze dienstverleningskosten moeten in verhouding staan tot de kosten die de externe dienstverlener moet maken voor het uitvoeren van zijn taken en mogen ten hoogste 30 EUR bedragen. De lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan handhaven voor alle aanvragers de mogelijkheid rechtstreeks een aanvraag in te dienen bij hun consulaat.

Voor de Unie verricht de externe dienstverlener zijn werkzaamheden overeenkomstig de Visumcode en met eerbiediging van de wetgeving van de Republiek Azerbeidzjan.

Voor de Republiek Azerbeidzjan verricht de externe dienstverlener zijn werkzaamheden overeenkomstig de wetgeving van de Republiek Azerbeidzjan en die van de EU-lidstaten.”.

Artikel 43 van de Visumcode bevat regelingen met betrekking tot de taken van de externe dienstverleners waarmee wordt samengewerkt.

2.1.2.   Duur van de behandeling van een visumaanvraag

Artikel 7 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan nemen binnen tien kalenderdagen na ontvangst van de visumaanvraag en de benodigde bewijsstukken een beslissing over de visumaanvraag.

2.   De periode voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag kan in individuele gevallen worden verlengd tot 30 kalenderdagen, met name wanneer nader onderzoek van de aanvraag nodig is.

3.   De periode voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag kan in dringende gevallen worden beperkt tot twee werkdagen of minder.”.

In beginsel zal binnen tien kalenderdagen vanaf de datum van indiening van de ontvankelijke visumaanvraag een beslissing worden genomen over de visumaanvraag.

Deze termijn kan in individuele gevallen worden verlengd tot dertig kalenderdagen, met name wanneer nader onderzoek van de aanvraag noodzakelijk is, of in geval van vertegenwoordiging, wanneer de autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat worden geraadpleegd.

De termijn begint pas te lopen vanaf het moment dat de visumaanvraag volledig is, d.w.z. vanaf ontvangst van de visumaanvraag en de bewijsstukken.

Bij diplomatieke en consulaire posten die een afsprakensysteem hanteren, wordt de termijn voor het krijgen van een afspraak in beginsel niet bij de behandelingstijd gerekend. Met betrekking tot deze kwestie en andere praktische voorschriften voor het indienen van een visumaanvraag, zijn de Visumcode (artikel 9) en de migratiecode van de Republiek Azerbeidzjan van toepassing.

Artikel 7, lid 3, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„Indien visumaanvragers een afspraak moeten maken voor het indienen van een aanvraag, bedraagt de wachttijd tot de afspraak in de regel ten hoogste twee weken, te rekenen van de datum waarop om de afspraak is verzocht.”.

„In gemotiveerde dringende gevallen (bijvoorbeeld wanneer de aanvrager om redenen die hij niet kon voorzien, het visum niet eerder kon aanvragen) kan het consulaat aanvragers toestaan hun aanvraag zonder afspraak in te dienen of vindt de afspraak onmiddellijk plaats.”.

Met het oog op de toepassing van artikel 7, lid 3, van de overeenkomst moet bij het maken van een afspraak rekening worden gehouden met de eventuele door de visumaanvrager aangevoerde urgentie. De beslissing over het sneller behandelen van een visumaanvraag wordt door de consulaire ambtenaar genomen.

2.1.3.   Bij het verlaten van het land in het geval van verlies van identiteitsdocumenten

Artikel 8 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„Burgers van de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan die hun identiteitsbewijs hebben verloren of van wie het identiteitsbewijs is gestolen tijdens hun verblijf op het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan respectievelijk van de lidstaten, kunnen dat grondgebied zonder visum of een andere machtiging verlaten met een geldig identiteitsbewijs waarmee de grens mag worden overschreden, dat is afgegeven door een diplomatieke of consulaire post van de lidstaten respectievelijk de Republiek Azerbeidzjan.”.

In geval van verlies of diefstal van identiteitsbewijzen volstaan geldige identiteitsbewijzen die visumhouders het recht geven om de grens te overschrijden en die zijn afgegeven door een diplomatieke of consulaire post, als basis voor het verlaten van het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan of het Schengengebied. De autoriteiten van het ontvangende land mogen van de visumhouder of de consulaire post niet verlangen dat deze aanvullende documenten of vergunningen voorlegt of aanvullende formaliteiten vervult.

2.1.4.   Verlenging van het visum in buitengewone omstandigheden

Artikel 9 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„Van burgers van de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan die door overmacht niet in staat zijn het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan respectievelijk de lidstaten binnen de in hun visum vermelde termijn te verlaten, wordt de geldigheidsduur van het verstrekte visum en/of de verblijfsduur kosteloos verlengd volgens de wetgeving van de Republiek Azerbeidzjan of de gastlidstaat voor de periode die nodig is tot hun terugkeer naar hun eigen land.”.

Met betrekking tot de mogelijkheid de geldigheid van het visum te verlengen om gemotiveerde persoonlijke redenen, zijn, wanneer de houder van een visum door overmacht niet in staat is het grondgebied van de lidstaat binnen de op de visumsticker vermelde termijn te verlaten, de bepalingen van artikel 33 van de Visumcode van toepassing voor zover deze in overeenstemming zijn met de overeenkomst. Aan de verlenging van het visum in geval van overmacht of om humanitaire redenen zijn echter geen kosten verbonden.

De migratiecode van de Republiek Azerbeidzjan is van toepassing op kwesties die betrekking hebben op de verlenging van het tijdelijke verblijf van buitenlanders in de Republiek Azerbeidzjan.

De beslissing betreffende de verlenging van het tijdelijke verblijf van vreemdelingen in de Republiek Azerbeidzjan wordt beschouwd als een officieel document dat buitenlanders het recht geeft tijdelijk in de Republiek Azerbeidzjan te verblijven.

Buitenlanders van wie het tijdelijke verblijf in de Republiek Azerbeidzjan is verlengd, kunnen het land via grensdoorlaatposten verlaten op vertoon van hun paspoort of andere documenten voor het overschrijden van de grenzen en de beslissing tot verlenging van het tijdelijke verblijf.

2.2.   Regels voor bepaalde categorieën visumaanvragers

2.2.1.   Bewijsstukken betreffende het doel van de reis

De in artikel 4, lid 1, van de overeenkomst genoemde categorieën personen dienen wat het doel van de reis betreft, enkel de in dat artikel vermelde documenten over te leggen. Zoals artikel 4, lid 3, van de overeenkomst bepaalt, zijn geen andere vormen van motivering, uitnodiging of validering betreffende het doel van de reis nodig.

Dit houdt echter geen vrijstelling in van de ongewijzigd geldig blijvende algemene vereiste om persoonlijk te verschijnen voor het indienen van een visumaanvraag en het overleggen van bewijsstukken betreffende bijvoorbeeld de bestaansmiddelen.

Als er in individuele gevallen twijfel blijft bestaan over de echtheid van het document tot staving van het doel van de reis, kan de visumaanvrager krachtens artikel 21, lid 8, van de Visumcode en de migratiecode van de Republiek Azerbeidzjan door de ambassade en/of het consulaat worden uitgenodigd voor een aanvullend gesprek over het echte doel van zijn bezoek of zijn voornemen om terug te keren. In dergelijke gevallen kan de visumaanvrager aanvullende bewijsstukken overleggen of kan de consulaire ambtenaar bij uitzondering om aanvullende bewijsstukken verzoeken. Deze praktijk wordt echter niet systematisch en enkel onder nauw toezicht van het gemengd comité toegepast.

In beginsel moet bij de visumaanvraag het origineel van het document worden overgelegd dat op grond van artikel 4, lid 1, van de overeenkomst, vereist is. Het consulaat kan de visumaanvraag echter al in behandeling nemen op basis van een duplicaat of kopie van dit document. Het consulaat kan echter in geval van een eerste visumaanvraag om het originele document verzoeken en moet in individuele twijfelgevallen om het originele document verzoeken.

Op de categorieën die niet in artikel 4 van de overeenkomst worden vermeld (bijvoorbeeld toeristen), blijven wat betreft de bewijsstukken inzake het doel van de reis de algemene regels van toepassing. Hetzelfde geldt voor documenten voor ouderlijke toestemming voor kinderen jonger dan 18 jaar.

Op kwesties die niet onder deze overeenkomst vallen, zoals de erkenning van reisdocumenten en waarborgen betreffende terugkeer en voldoende bestaansmiddelen, is de Schengenregelgeving en het nationaal recht van toepassing.

Artikel 4, lid 1, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   Voor de hieronder genoemde categorieën burgers van de Unie en de Republiek Azerbeidzjan volstaan de volgende documenten als rechtvaardiging van het doel van de reis naar de andere partij:

a)

voor naaste familieleden — echtgenoten, kinderen (met inbegrip van adoptiekinderen), ouders (met inbegrip van voogden), grootouders en kleinkinderen — die op bezoek gaan bij burgers van de Europese Unie die legaal in de Republiek Azerbeidzjan verblijven, bij burgers van de Republiek Azerbeidzjan die legaal in de lidstaten verblijven, bij burgers van de Europese Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, of bij burgers van de Republiek Azerbeidzjan die in Azerbeidzjan verblijven:

een schriftelijke uitnodiging van de gastheer of -vrouw;”.

De echtheid van de handtekening van de uitnodiger moet worden bevestigd door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving van het land van verblijf. De uitnodiging moet worden gevalideerd door de bevoegde autoriteiten.

Deze bepaling is ook van toepassing op familieleden van personeel van diplomatieke en consulaire posten die voor een periode van hoogstens 90 dagen naar het grondgebied van de lidstaten of van de Republiek Azerbeidzjan reizen om er familie te bezoeken; in dergelijke gevallen hoeft echter geen bewijs te worden verstrekt van legaal verblijf en van de familieband.

„b)

onverminderd artikel 10, voor leden, waaronder permanente leden, van officiële delegaties die op officiële uitnodiging gericht aan de lidstaten, de Europese Unie of de Republiek Azerbeidzjan deelnemen aan officiële bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties worden gehouden op het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan of één van de lidstaten:

een brief van een bevoegde instantie van een lidstaat of de Republiek Azerbeidzjan of van een instelling van de Europese Unie, waarin wordt bevestigd dat de aanvrager lid of permanent lid is van de delegatie die naar het grondgebied van de andere partij afreist om deel te nemen aan een hierboven bedoeld evenement, en een kopie van de officiële uitnodiging;”.

De brief van de bevoegde autoriteit moet de naam van de betrokkene vermelden en bevestigen dat hij lid is van een delegatie die naar het grondgebied van een andere partij reist om er deel te nemen aan een officiële ontmoeting. Hoewel een officiële uitnodiging aan een specifieke persoon gericht kan zijn, is het niet noodzakelijk dat de naam van de aanvrager ook op de officiële uitnodiging voor de ontmoeting wordt vermeld.

Deze bepaling is van toepassing op leden van officiële delegaties, ongeacht het soort paspoort dat ze hebben (dienstpaspoort of gewoon paspoort).

„c)

voor zakenlieden en vertegenwoordigers van bedrijfsorganisaties:

een schriftelijke uitnodiging van een in het gastland gevestigde rechtspersoon of onderneming of organisatie, of een bureau of filiaal daarvan, van nationale of lokale autoriteiten van de Republiek Azerbeidzjan of van de lidstaten of van organisatiecomités van handels- en industrietentoonstellingen, -conferenties en -symposia die worden gehouden op het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan of de lidstaten en de instemming genieten van de bevoegde instanties overeenkomstig de nationale wetgeving;”.

Bovendien zal het nationale bureau voor openbare registratie een document afgeven als bevestiging van het bestaan van de bedrijfsorganisaties.

„d)

voor chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen tussen de Republiek Azerbeidzjan en de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in de lidstaten of in de Republiek Azerbeidzjan:

een schriftelijke uitnodiging van de nationale onderneming of vereniging (vakbond) van vervoerders van de Republiek Azerbeidzjan of van een nationale vereniging van vervoerders van een lidstaat die internationaal vervoer over de weg verzorgen, waarin het doel, de duur en de frequentie van de reizen staan vermeld;”.

Het is de nationale vereniging van het land van oorsprong van de chauffeur die bevoegd is voor het afgeven van de schriftelijke uitnodiging. De schriftelijke uitnodiging kan ook worden afgegeven door regionale of andere branches van nationale verenigingen van de lidstaten.

„e)

voor scholieren, studenten, postdoctoraal studenten en begeleidende docenten die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, inclusief in het kader van uitwisselingsprogramma's en andere schoolgerelateerde activiteiten:

een schriftelijke uitnodiging of een inschrijvingsbewijs van de universiteit, academie, instelling, het college of de school waar de betrokkene te gast is, of een studentenkaart of inschrijvingsbewijs van de te volgen cursussen;”.

Een studentenkaart wordt alleen als bewijs van het doel van de reis aanvaard als zij is afgegeven door de universiteit, het college of de school waar de studie of opleiding zal plaatsvinden.

„f)

voor deelnemers aan wetenschappelijke, academische, culturele en artistieke activiteiten, zoals universitaire en andere uitwisselingsprogramma's:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie om deel te nemen aan deze activiteiten;

g)

voor journalisten en het technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt:

een certificaat of ander document van een beroepsorganisatie of van de werkgever van de aanvrager waaruit blijkt dat de betrokkene een gekwalificeerd journalist is en dat de reis is bedoeld om journalistiek werk te verrichten, of waaruit blijkt dat de betrokkene behoort tot het technisch personeel dat de journalist beroepshalve vergezelt;”.

Freelancejournalisten en hun assistenten behoren niet tot deze categorie.

Er moet een door een beroepsorganisatie van journalisten of door de werkgever van de visumaanvrager afgegeven certificaat of document worden overgelegd waaruit blijkt dat de visumaanvrager een professioneel journalist is of een persoon die deze journalist beroepshalve vergezelt, en waarin staat dat de reis is bedoeld om journalistiek werk te verrichten of daarbij te assisteren.

„h)

voor deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve begeleiden:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie, bevoegde instanties, nationale sportfederaties van de lidstaten of van de Republiek Azerbeidzjan of het Nationaal Olympisch Comité van de Republiek Azerbeidzjan of dat van een van de lidstaten;”.

Op de lijst van begeleiders bij internationale sportevenementen worden enkel personen opgenomen die de sporters beroepshalve begeleiden: trainers, masseurs, managers, medisch personeel en het hoofd van de sportclub. Supporters worden dus niet als begeleiders beschouwd.

„i)

voor deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden:

een schriftelijke uitnodiging van het hoofd van het stadsbestuur/de burgemeester van deze steden;”.

Het is het hoofd van het stadsbestuur/de burgemeester van de stad of gemeente waar de uitwisseling zal plaatsvinden dat/die bevoegd is om een schriftelijke uitnodiging af te geven. Enkel officiële uitwisselingen vallen onder deze categorie.

„j)

voor personen die om medische redenen reizen en hun noodzakelijke begeleiders:

een officieel document van de medische instelling waaruit blijkt dat medische behandeling in deze instelling noodzakelijk is en dat de betrokkene onder begeleiding moet reizen, en bewijs van voldoende financiële middelen om de behandeling te betalen;”.

Er moet een door een medische instelling afgegeven document worden overgelegd waaruit de drie punten blijken: dat medische behandeling in deze instelling noodzakelijk is, dat de betrokkene onder begeleiding moet reizen, en (bijvoorbeeld aan de hand van het bewijs van betaling van een voorschot) dat de betrokkene over voldoende financiële middelen beschikt om de medische behandeling te betalen.

„k)

voor beoefenaars van vrije beroepen die deelnemen aan internationale tentoonstellingen, conferenties, symposia, studiebijeenkomsten of vergelijkbare evenementen die worden gehouden in de Republiek Azerbeidzjan of de lidstaten:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie waaruit blijkt dat de betrokkene deelneemt aan het evenement;

l)

voor vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie, een bevestiging dat de betrokkene de maatschappelijke organisatie vertegenwoordigt en het oprichtingsdocument van de organisatie uit het desbetreffende register, afgegeven door een nationale instantie overeenkomstig de nationale wetgeving;”.

Er moet een document van de maatschappelijke organisatie worden overgelegd waarin wordt bevestigd dat de visumaanvrager deze organisatie vertegenwoordigt.

Individuele leden van de maatschappelijke organisaties vallen niet onder de overeenkomst.

„m)

voor familieleden die een begrafenisplechtigheid bijwonen:

een officieel overlijdenscertificaat en een bevestiging dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvrager en de overledene;

n)

voor bezoekers van militaire of civiele begraafplaatsen:

een officieel document waaruit blijkt dat het graf bestaat en blijft voortbestaan en dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de aanvrager en de overledene.”.

In de overeenkomst is niet vastgelegd of bovengenoemd officieel document moet worden afgegeven door de autoriteiten van het land waar de begraafplaats zich bevindt of door de autoriteiten van het land van verblijf van de persoon die de begraafplaats wenst te bezoeken. Officiële documenten van elk van beide landen dienen te worden aanvaard.

Uit bovengenoemd officieel document moet blijken dat het graf bestaat en blijft voortbestaan en dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvrager en de overledene.

De overeenkomst doet geen nieuwe aansprakelijkheidsregels ontstaan voor de natuurlijke of rechtspersonen die de schriftelijke uitnodiging afgeven. Op valse uitnodigingen is het desbetreffende Unierecht en/of nationaal recht van toepassing.

2.2.2.   Afgifte van meervoudige visa

Wanneer de visumaanvrager frequent naar het grondgebied van de lidstaten of van de Republiek Azerbeidzjan moet reizen, kunnen visa voor kort verblijf voor meerdere bezoeken worden afgegeven; de totale duur van deze bezoeken mag evenwel niet langer zijn dan 90 dagen per periode van 180 dagen.

Artikel 5 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan verstrekken meervoudige visa met een geldigheidsduur van vijf jaar aan de volgende categorieën burgers:

a)

echtgenoten, kinderen (met inbegrip van adoptiekinderen) die jonger zijn dan 21 jaar of ten laste komen van de aanvrager, en ouders (met inbegrip van voogden) die op bezoek gaan bij burgers van de Europese Unie die legaal in de Republiek Azerbeidzjan verblijven, bij burgers van de Republiek Azerbeidzjan die legaal in de lidstaten verblijven, bij burgers van de Europese Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, of bij burgers van de Republiek Azerbeidzjan die in Azerbeidzjan verblijven;

b)

permanente leden van officiële delegaties die op officiële uitnodiging gericht aan de lidstaten, de Europese Unie of de Republiek Azerbeidzjan regelmatig deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties worden gehouden op het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan of één van de lidstaten;

In afwijking van de eerste zin, wordt, wanneer duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen slechts voor een kortere periode geldt, de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode, met name wanneer:

in het geval van de onder a) bedoelde personen: de geldigheidsduur van de machtiging tot legaal verblijf van burgers van de Republiek Azerbeidzjan die legaal in de lidstaten verblijven of van burgers van de Unie die legaal in de Republiek Azerbeidzjan verblijven;

in het geval van de onder b) bedoelde personen: de geldigheidsduur van de status als permanent lid van een officiële delegatie;

korter is dan vijf jaar.”.

Gelet op de beroepsstatus van deze categorieën personen of hun familieband met een legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende burger van de Republiek Azerbeidzjan, met een legaal op het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan verblijvende burger van de Unie, of met een burger van de Unie die verblijft in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, is het gerechtvaardigd een meervoudig visum af te geven met een geldigheidsduur van vijf jaar of met een beperkte geldigheidsduur die overeenstemt met de mandaatsperiode of de duur van het legaal verblijf indien die korter zijn dan vijf jaar.

Personen die onder artikel 5, lid 1, onder a), van de overeenkomst vallen, moeten bewijs van legaal verblijf van de uitnodiger overleggen.

Voor personen die onder artikel 5, lid 1, onder b), van de overeenkomst vallen, moet bewijs worden overgelegd van hun beroepsstatus en de duur van hun mandaat.

Dat geldt echter niet als de personen die onder artikel 5, lid 1, onder b), van de overeenkomst vallen, op grond van de overeenkomst zijn vrijgesteld van de visumplicht, d.w.z. voor houders van een diplomatiek paspoort.

Indien de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen kennelijk slechts voor een kortere periode geldt, wordt de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode.

„2.   De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan verstrekken meervoudige visa met een geldigheidsduur van een jaar aan de volgende categorieën burgers, mits deze in het voorafgaande jaar ten minste één visum hebben verkregen waarvan zij gebruik hebben gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat:

a)

studenten en postdoctoraal studenten die regelmatig reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's;

b)

journalisten en technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt;

c)

deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden;

d)

chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen tussen de Republiek Azerbeidzjan en de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in de lidstaten of in de Republiek Azerbeidzjan;

e)

personen die om medische redenen regelmatig naar de lidstaten moeten reizen en hun noodzakelijke begeleiders;

f)

beoefenaars van vrije beroepen die deelnemen aan internationale tentoonstellingen, conferenties, symposia, studiebijeenkomsten of vergelijkbare evenementen die regelmatig naar de Republiek Azerbeidzjan of de lidstaten reizen;

g)

vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die regelmatig naar de Republiek Azerbeidzjan of naar de lidstaten reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, studiebijeenkomsten of conferenties, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's;

h)

deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, inclusief universitaire en andere uitwisselingsprogramma's, die regelmatig naar de Republiek Azerbeidzjan of de lidstaten reizen;

i)

deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve vergezellen;

j)

leden van officiële delegaties die op officiële uitnodiging gericht aan de lidstaten, de Europese Unie of de Republiek Azerbeidzjan regelmatig deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties worden gehouden op het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan of één van de lidstaten;

k)

zakenlieden en vertegenwoordigers van bedrijfsorganisaties die regelmatig naar de Republiek Azerbeidzjan of de lidstaten reizen.

In afwijking van de eerste zin wordt, wanneer duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen slechts voor een kortere periode geldt, de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode.”.

Aan personen van de bovengenoemde categorieën worden in beginsel meervoudige visa met een geldigheidsduur van een jaar afgegeven mits zij in het voorafgaande jaar (twaalf maanden) ten minste één visum hebben verkregen waarvan zij gebruik hebben gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf op het grondgebied van de bezochte staat of staten (de betrokkene is bijvoorbeeld niet langer gebleven dan toegestaan) en er redenen zijn om een meervoudig visum aan te vragen.

Wanneer het niet gerechtvaardigd is een visum van één jaar af te geven, bijvoorbeeld wanneer de duur van het uitwisselingsprogramma minder dan een jaar bedraagt of de persoon niet gedurende een volledig jaar hoeft te reizen, wordt een visum met een geldigheidsduur van minder dan een jaar afgegeven, mits aan alle andere voorwaarden voor afgifte is voldaan.

„3.   De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten en van de Republiek Azerbeidzjan verstrekken de in lid 2 bedoelde personen meervoudige visa met een geldigheidsduur van ten minste twee en ten hoogste vijf jaar, mits deze personen in de voorafgaande twee jaar overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat gebruik hebben gemaakt van het meervoudig visum voor één jaar, tenzij duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen voor een kortere periode geldt; in dat geval wordt de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode.

4.   De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde personen mogen in totaal ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen op het grondgebied van de lidstaten of in de Republiek Azerbeidzjan verblijven.”.

Aan personen van de in artikel 5, lid 2, van de overeenkomst bedoelde categorieën worden meervoudige visa met een geldigheidsduur van ten minste twee en ten hoogste vijf jaar afgegeven, mits deze personen in de voorafgaande twee jaar (24 maanden) gebruik hebben gemaakt van de twee meervoudige visa voor één jaar overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat of staten en de redenen om een meervoudig visum aan te vragen nog steeds geldig zijn. Er wordt slechts een visum met een geldigheid van ten minste twee en ten hoogste vijf jaar afgegeven indien aan de visumaanvrager in de voorafgaande twee jaar (24 maanden) twee visa met een geldigheidsduur van — ten minste — één jaar zijn afgegeven en hij van deze visa gebruik heeft gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat of staten. De diplomatieke en consulaire posten beslissen op basis van een individuele beoordeling van iedere visumaanvraag over de geldigheidsduur van deze visa, die ten minste twee en ten hoogste vijf jaar bedraagt.

Er hoeft geen meervoudig visum te worden afgegeven indien de visumaanvrager geen gebruik heeft gemaakt van een eerder afgegeven visum.

2.2.3.   Houders van diplomatieke paspoorten

Artikel 10 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   Burgers van de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan die houder zijn van een geldig diplomatiek paspoort hebben geen visum nodig voor een inreis in, een uitreis uit of een doorreis over het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan respectievelijk de lidstaten.

2.   De in lid 1 bedoelde personen mogen ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen op het grondgebied van de lidstaten verblijven.”.

De procedures voor het uitzenden van diplomaten naar de lidstaten worden niet door de overeenkomst geregeld. Daarop is de normale accreditatieprocedure van toepassing.

III.   SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN REISDOCUMENTEN

In een aan de overeenkomst gehechte gemeenschappelijke verklaring komen de partijen overeen dat het Gemengd Comité een beoordeling moet uitvoeren van het effect van het beveiligingsniveau van de respectieve reisdocumenten op de werking van de overeenkomst. Daartoe zijn de partijen overeengekomen elkaar regelmatig op de hoogte te houden van de maatregelen om de wildgroei van reisdocumenten tegen te gaan, de technische aspecten van reisdocumentenbeveiliging te ontwikkelen en de afgifte van reisdocumenten verder te personaliseren.

IV.   STATISTIEKEN

Opdat het Gemengd Comité effectief toezicht kan houden op de uitvoering van de overeenkomst, dienen de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten bij de Commissie elke zes maanden statistieken in, indien mogelijk uitgesplitst per maand, met betrekking tot:

het aantal weigeringen van afgifte van visa;

het aantal afgegeven meervoudige visa;

de geldigheidsduur van de afgegeven meervoudige visa;

het aantal visa dat zonder betaling van legeskosten is afgegeven.


(1)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB EU L 81 van 21.3.2001, blz. 1).

(2)  PB EU L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(3)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(4)  Met name Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

(5)  De migratiecode van de Republiek Azerbeidzjan is op 2 juli 2013 bij wet 713-IVQ van de Republiek Azerbeidzjan vastgesteld en op 1 augustus 2013 in werking getreden.

(6)  Op basis van Besluit nr. 565/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot instelling van een vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen, gebaseerd op de eenzijdige erkenning door Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië van bepaalde documenten als gelijkwaardig met hun nationale visa voor de doorreis over hun grondgebied of een voorgenomen verblijf op hun grondgebied van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen en tot intrekking van de Beschikkingen nr. 895/2006/EG en nr. 582/2008/EG (PB EU L 157 van 27.5.2014, blz. 23). Als gevolg van het ontbreken van diplomatieke betrekkingen stelt Cyprus houders van een Azerbeidzjaans paspoort (met uitzondering van diplomatieke paspoorten) momenteel vrij van toepassing van Besluit nr. 565/2014/EU.

(7)  Vrijstelling van de visumplicht overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad.

(8)  Aanbeveling nr. 2005/761/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte door de lidstaten van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap (PB EU L 289 van 3.11.2005, blz. 23).


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/39


BESLUIT (EU) 2018/312 VAN DE RAAD

van 27 februari 2018

tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Spaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Iñigo de la SERNA HERNÁIZ,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot lid benoemd:

mevrouw Concepción GAMARRA RUIZ-CLAVIJO, Alcaldesa de Logroño.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

E. ZAHARIEVA


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/40


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/313 VAN DE COMMISSIE

van 28 februari 2018

tot wijziging van Beschikking 2009/821/EG wat de lijsten van grensinspectieposten en veterinaire eenheden in Traces betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 1149)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 20, leden 1 en 3,

Gezien Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (2), en met name artikel 6, lid 4, tweede alinea, tweede zin, en artikel 6, lid 5,

Gezien Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (3), en met name artikel 6, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2009/821/EG van de Commissie (4) is een lijst vastgesteld van overeenkomstig de Richtlijnen 91/496/EEG en 97/78/EG erkende grensinspectieposten. Die lijst is in bijlage I bij die beschikking opgenomen.

(2)

België heeft de Commissie meegedeeld dat de erkenning van de inspectiecentra Avia Partner en WFS op de luchthaven van Brussel-Zaventem moet worden beperkt tot producten onder bepaalde gecontroleerde temperaturen. Bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Op voorstel van Denemarken moet de erkenning van de grensinspectiepost in de haven van København worden beperkt tot uitsluitend verpakte producten. Bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Duitsland heeft de Commissie meegedeeld dat het de erkenning voor producten van de grensinspectiepost op de luchthaven van Hannover-Langenhagen heeft ingetrokken. Bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Ierland heeft de Commissie meegedeeld dat het de erkenning voor levende hoefdieren van de grensinspectiepost op de luchthaven van Shannon heeft ingetrokken. Bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Spanje heeft de Commissie meegedeeld dat het de erkenning van de grensinspectiepost op de luchthaven van Alicante heeft opgeschort ten aanzien van levende dieren en niet voor menselijke consumptie bestemde producten. Bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Op voorstel van Spanje moet de erkenning van het nieuwe inspectiecentrum Alaire in de grensinspectiepost van de luchthaven van Madrid worden toegevoegd en moet de erkenning van het inspectiecentrum Frigalsa in de grensinspectiepost van de haven van Vigo opnieuw worden verleend. Bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Bijlage II bij Beschikking 2009/821/EG bevat de lijst van de centrale, regionale en lokale eenheden in het geïntegreerd veterinair computersysteem (Traces).

(9)

Naar aanleiding van door Kroatië verstrekte gegevens moeten voor die lidstaat bepaalde wijzigingen in de lijst van lokale eenheden in Traces worden aangebracht. Beschikking 2009/821/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Beschikking 2009/821/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(2)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.

(3)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(4)  Beschikking 2009/821/EG van de Commissie van 28 september 2009 tot opstelling van een lijst van erkende grensinspectieposten, tot vaststelling van bepaalde voorschriften voor door veterinaire deskundigen van de Commissie uitgevoerde inspecties en tot vaststelling van de veterinaire eenheden in Traces (PB L 296 van 12.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen I en II bij Beschikking 2009/821/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in het deel betreffende België wordt de vermelding voor de luchthaven van Brussel-Zaventem vervangen door:

„Brussel-Zaventem

Bruxelles-Zaventem

BE BRU 4

A

Flight Care 2

NHC(2)

U, E, O

Avia Partner

HC-T(2)

 

WFS

HC-T(CH)(2)

 

Swiss Port

HC(2)”

 

b)

in het deel betreffende Denemarken wordt de vermelding voor de haven van København vervangen door:

„København

DK CPH 1

P

 

HC(1)(2), NHC-T(FR)(2), NHC-NT(2)”

 

c)

in het deel betreffende Duitsland wordt de vermelding voor de luchthaven van Hannover-Langenhagen vervangen door:

„Hannover-Langenhagen

DE HAJ 4

A

 

 

O(10)”

d)

in het deel betreffende Ierland wordt de vermelding voor de luchthaven van Shannon vervangen door:

„Shannon

IE SNN 4

A

 

HC(2), NHC(2)

E”

e)

het deel betreffende Spanje wordt als volgt gewijzigd:

i)

de vermelding voor de luchthaven van Alicante wordt vervangen door:

„Alicante

ES ALC 4

A

 

HC(2), NHC(2) (*)

O(10) (*)”

ii)

de vermelding voor de luchthaven van Madrid wordt vervangen door:

„Madrid

ES MAD 4

A

Iberia

HC-T(FR)(2) (*), HC-NT(2) (*), NHC(2)

U, E, O

Swissport

HC(2), NHC(2)

O

PER4

HC-T(CH)(2)

 

WFS: World Wide Flight Services

HC(2), NHC-T(CH)(2), NHC-NT

O

Alaire

HC-T(2)”

 

iii)

de vermelding voor de haven van Vigo wordt vervangen door:

„Vigo

ES VGO 1

P

T.C. Guixar

HC, NHC-T(FR), NHC-NT

 

Frioya

HC-T(FR)(2)(3)

 

Frigalsa

HC-T(FR)(3)

 

Pescanova

HC-T(FR)(2)(3)

 

Fandicosta (*)

HC-T(FR)(2)(3) (*)

 

Frig. Morrazo

HC-T(FR)(3)”

 

2)

In bijlage II worden in het deel betreffende Kroatië de vermeldingen vervangen door:

„HR00001

BJELOVAR

HR00007

GRAD ZAGREB

HR00002

VUKOVAR

HR00003

PULA

HR00009

ŠIBENIK

HR00008

SLAVONSKI BROD

HR00004

SPLIT

HR00005

VARAŽDIN

HR00006

ZAGREB

HR00010

KARLOVAC

HR00011

SISAK

HR00012

VIROVITICA”


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/44


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/314 VAN DE COMMISSIE

van 1 maart 2018

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 1401)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 van de Commissie (3) is vastgesteld naar aanleiding van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5 in een aantal lidstaten („de betrokken lidstaten”) en de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG van de Raad (4).

(2)

In Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is bepaald dat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden ten minste de gebieden moeten omvatten die in de lijst van de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit als beschermings- en toezichtsgebieden zijn opgenomen. In Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is ook vastgelegd dat de maatregelen die overeenkomstig artikel 29, lid 1, en artikel 31 van Richtlijn 2005/94/EG in de beschermings- en toezichtsgebieden moeten worden toegepast, ten minste tot de in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit voor die gebieden opgegeven data moeten worden gehandhaafd.

(3)

Sinds de vaststelling ervan is Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 verschillende keren gewijzigd, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen van de epidemiologische situatie in de Unie wat aviaire influenza betreft. Met name is Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/696 van de Commissie (5) om regels vast te stellen met betrekking tot de verzending van zendingen eendagskuikens uit de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 opgenomen gebieden. Bij deze wijziging is rekening gehouden met het feit dat eendagskuikens in vergelijking met andere pluimveeproducten een zeer gering risico vormen voor de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza.

(4)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is vervolgens ook gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1841 van de Commissie (6) ter versterking van de ziektebestrijdingsmaatregelen die van toepassing zijn als er sprake is van een verhoogd risico voor de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza. Daarom worden nu bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 in de betrokken lidstaten verdere beperkingsgebieden op het niveau van de Unie ingesteld, zoals bedoeld in artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2005/94/EG, naar aanleiding van een uitbraak of uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza, en wordt de duur van de daar toe te passen maatregelen vastgesteld. Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 bevat nu ook voorschriften voor de verzending van levend gevogelte, eendagskuikens en broedeieren vanuit de verdere beperkingsgebieden naar andere lidstaten, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1841 is ook artikel 5 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 gewijzigd om de toepassingsduur van die handeling te verlengen tot en met 31 mei 2018.

(5)

Daarnaast is de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 vele malen gewijzigd, voornamelijk om rekening te houden met wijzigingen van de grenzen van de overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG door de betrokken lidstaten ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden.

(6)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2412 van de Commissie (7) naar aanleiding van de kennisgeving door Nederland en Italië van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in die lidstaten. Die lidstaten hebben de Commissie ook meegedeeld dat zij de krachtens Richtlijn 2005/94/EG vereiste noodzakelijke maatregelen naar behoren hebben genomen naar aanleiding van die uitbraken, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de besmette pluimveehouderijen.

(7)

Sinds de datum van de laatste wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2412 heeft Nederland de Commissie in kennis gesteld van een nieuwe uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N6 in een pluimveehouderij in de provincie Groningen, in het noorden van die lidstaat. Nederland heeft de Commissie ook meegedeeld dat het de krachtens Richtlijn 2005/94/EG vereiste noodzakelijke maatregelen heeft genomen naar aanleiding van die recente uitbraak, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de besmette pluimveehouderij.

(8)

De Commissie heeft die maatregelen in samenwerking met Nederland bestudeerd en heeft geconstateerd dat de grenzen van de door de bevoegde autoriteit in die lidstaat ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden op voldoende afstand liggen van de pluimveehouderij waar de uitbraak is bevestigd.

(9)

Om te voorkomen dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en om te vermijden dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moeten de beschermings- en toezichtsgebieden in Nederland die overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG waren ingesteld naar aanleiding van de recente uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza in die lidstaat, snel in samenwerking met Nederland op het niveau van de Unie worden vastgesteld.

(10)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 dient derhalve te worden bijgewerkt om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie in Nederland met betrekking tot hoogpathogene aviaire influenza. Met name moeten de beschermings- en toezichtsgebieden in Nederland, waarvoor nu overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG beperkingen gelden, worden opgenomen in de lijsten in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247.

(11)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 moet derhalve worden gewijzigd om de regionalisering op het niveau van de Unie bij te werken teneinde de beschermings- en toezichtsgebieden in Nederland die overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG naar aanleiding van de recente uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza in die lidstaat zijn ingesteld, op te nemen, en de duur van de daar geldende beperkingen vast te stellen.

(12)

Bovendien moeten, rekening houdend met de recente uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza in Nederland en met het aanhoudende risico op verdere uitbraken van die ziekte in de Unie, die zelfs tijdens de zomermaanden over langdurige perioden kunnen aanhouden, de in dat uitvoeringsbesluit vastgestelde maatregelen blijven gelden tot het eind van het jaar. Daarom is het passend om de toepassingsduur van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 te verlengen tot en met 31 december 2018.

(13)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 5 wordt de datum „31 mei 2018” vervangen door „31 december 2018”.

2)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 van de Commissie van 9 februari 2017 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 36 van 11.2.2017, blz. 62).

(4)  Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/696 van de Commissie van 11 april 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 101 van 13.4.2017, blz. 80).

(6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1841 van de Commissie van 10 oktober 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 261 van 11.10.2017, blz. 26).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2412 van de Commissie van 20 december 2017 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 342 van 21.12.2017, blz. 29).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt de vermelding voor Nederland vervangen door:

Lidstaat: Nederland

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG

In de provincie Groningen

Vanaf de kruising van Heirweg (Visvliet) en de N355, de N355 volgend in oostelijke richting tot aan de Bosscherweg.

De Bosscherweg volgend in noordelijke richting tot aan de Westerwaarddijk.

De Westwaarddijk volgend in oostelijke richting overgaand in de Oosterwaarddijk overgaand in zuidelijke richting tot aan de Pamaweg.

De Pamaweg volgend in oostelijke richting tot aan de Heereburen.

De Heereburen volgend in zuidelijke richting overgaand in oostelijke richting overgaand in zuidelijke richting overgaand in oostelijke richting tot aan de Frijtumerweg.

De Frijtumerweg volgend in zuidelijke richting tot aan de Balmahuisterweg.

De Balmahuisterweg volgend in zuidelijke richting tot aan de N355.

De N355 volgend in oostelijke richting overgaand in zuidelijke richting tot aan de Van Starkenborghkanaal ZZ.

De Van Starkenborghkanaal ZZ volgend in westelijke richting tot aan de Hoendiep Oostzijde.

De Hoendiep Oostzijde volgend in zuidelijke richting tot aan de Niekerkerdiep ZZ.

De Niekerkerdiep ZZ volgend in westelijke richting tot aan de Millinghaweg.

De Millinghaweg volgend in zuidelijke richting overgaand in de Fanerweg tot aan de Maarsdijk.

De Maarsdijk volgend in westelijke richting overgaand in noordelijke richting tot aan de N980.

De N980 volgend in zuidelijke richting overgaand in westelijke richting tot aan de De Noord.

De De Noord volgend in noordelijke richting tot aan de Caspar Roblesdijk.

De Caspar Roblesdijk volgend in westelijke richting tot aan de De Wieren.

De De Wieren volgend in noordelijke richting tot aan de Abel Tasmanweg.

De Abel Tasmanweg volgend in westelijke richting tot aan de Stationsweg.

De Stationsweg volgend in noordelijke richting tot aan de Heirweg.

De Heirweg volgend in oostelijke richting tot aan de kruising met de N355.

29.3.2018”

2)

In deel B wordt de vermelding voor Nederland vervangen door:

Lidstaat: Nederland

Gebied omvattende

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 31 van Richtlijn 2005/94/EG

In de provincie Groningen

Vanaf de kruising van de Kuipersweg en de N355 (Buitenpost), de N355 volgen in oostelijke richting tot aan de Steenharts.

De Steenharst volgend in noordelijke richting tot aan de Zevenhuisterweg.

De Zevenhuisterweg volgend in west noordelijke richting tot aan de Hesseweg.

De Hesseweg volgend in oostelijke richting tot aan de Brongersmaweg.

De Brongersmaweg volgend in noordelijke richting tot aan de Foijingaweg.

De Foijingaweg volgend in oostelijke richting tot aan de Wester-Nieuwkruisland.

De Wester-Nieuwkruisland volgend in noordelijke richting tot aan de Kwelderweg.

De Kwelderweg volgend in oostelijke richting tot aan de W. van der Ploegweg.

De W. van der Ploegweg volgend in noordelijke richting tot aan de Hooge Zuidwal.

De Hooge Zuidwal volgend in oostzuidelijke richting tot aan de N388.

De N388 volgend in noordelijke richting tot aan de Stationsstraat.

De Stationsstraat volgend in noordoostelijke richting tot aan het Hunsingokanaal (Water).

Het Hunsingokanaal (Water) volgend in oostelijke richting tot aan de Kanaalstraat.

De Kanaalstraat volgend in oostzuidelijke richting tot aan de Hoofdstraat.

De Hoofdstraat volgend in noordelijke richting tot aan de Vlakkeriet.

De Vlakkeriet volgend in oostelijke richting tot aan de Kattenburgerweg.

De Kattenburgerweg volgend in noordelijke richting overgaand in oostelijke richting overgaand in zuidelijke richting tot aan de Zuurdijksterweg.

De Zuurdijksterweg volgend in oostelijke richting tot aan de N983.

De N983 volgend in zuidelijke richting tot aan het Reitdiep (Water).

Het Reitdiep (Water) volgend in oostelijke richting tot aan het Aduarderdiep (Water)

Het Aduarderdiep (Water) volgend in zuidelijke richting tot aan het van Starkenborgh Kanaal (Water).

Het Starkenborgh Kanaal (Water) volgend in oostelijke richting tot aan de Gaaikemadijk.

De Gaaikemadijk volgend in zuidelijke richting tot aan de N355.

De N355 volgend in oostelijke richting tot aan de N977.

De N977 volgend in zuidelijke richting tot aan de Hoendiep.

De Hoendiep volgend in westelijke richting tot aan de Roderwolderdijk.

De Roderwolderdijk volgend in zuidelijke richting tot aan de A7.

De A7 volgend in westelijke richting tot aan de Matsloot.

De Matsloot volgend in zuidelijke richting tot aan de Sandebuur.

De Sandebuur volgend in westelijke richting overgaand in zuidelijke richting tot aan de Sandebuursedijk.

De Sandebuursedijk volgend in westelijke richting tot aan de Aan De Vaart.

De Aan de Vaart volgend in zuidelijke richting tot aan de Damweg.

De Damweg volgend in westelijke richting overgaand in de Turfweg tot aan de N372.

De N372 volgend in west noordelijke richting tot aan de Van Panhuijslaan.

De Van Panhuijslaan volgend in zuidelijke richting tot aan de Lindensteinlaan.

De Lindensteinlaan volgend in westelijke richting tot aan de Auwemalaan.

De Auwemalaan volgend in zuidelijke richting tot aan de Pastoor Hopperlaan.

De Pastoor Hopperlaan volgend in westelijke richting overgaand in de Veenderij tot aan de Turfring.

De Turfring volgend in zuidelijke richting overgaand in westelijke richting tot aan de Tolbertervaart.

De Tolbertervaart volgend in zuidelijke richting tot aan de N979.

De N979 volgend in westzuidelijke richting tot aan de Carolieweg.

De Carolieweg volgend in noordelijke richting overgaand in westelijke richting overgaand in de Grouwweg tot aan de Jonkersweg.

De Jonkersweg volgend in noordelijke richting tot aan de Nieuweweg.

De Nieuweweg volgend in westelijke richting overgaand in de Kruisweg tot aan de N980.

De N980 volgend in noordelijke richting tot aan de Leidijk.

De Leidijk volgend in westelijke richting tot aan de Zuiderweg.

De Zuiderweg volgend in westelijke richting tot aan de Oude Dijk.

De Oude Dijk volgend in noordelijke richting tot aan de N981.

De N981 volgend in westelijke richting tot aan de N358.

De N358 volgend in noordelijke richting overgaand in Lutkepost overgaand in de Kuipersweg tot aan de kruising met de N355.

29.3.2018

Vanaf de kruising van Heirweg (Visvliet) en de N355, de N355 volgend in oostelijke richting tot aan de Bosscherweg.

De Bosscherweg volgend in noordelijke richting tot aan de Westerwaarddijk.

De Westwaarddijk volgend in oostelijke richting overgaand in de Oosterwaarddijk overgaand in zuidelijke richting tot aan de Pamaweg.

De Pamaweg volgend in oostelijke richting tot aan de Heereburen.

De Heereburen volgend in zuidelijke richting overgaand in oostelijke richting overgaand in zuidelijke richting overgaand in oostelijke richting tot aan de Frijtumerweg.

De Frijtumerweg volgend in zuidelijke richting tot aan de Balmahuisterweg.

De Balmahuisterweg volgend in zuidelijke richting tot aan de N355.

De N355 volgend in oostelijke richting overgaand in zuidelijke richting tot aan de Van Starkenborghkanaal ZZ.

De Van Starkenborghkanaal ZZ volgend in westelijke richting tot aan de Hoendiep Oostzijde.

De Hoendiep Oostzijde volgend in zuidelijke richting tot aan de Niekerkerdiep ZZ.

De Niekerkerdiep ZZ volgend in westelijke richting tot aan de Millinghaweg.

De Millinghaweg volgend in zuidelijke richting overgaand in de Fanerweg tot aan de Maarsdijk.

De Maarsdijk volgend in westelijke richting overgaand in noordelijke richting tot aan de N980.

De N980 volgend in zuidelijke richting overgaand in westelijke richting tot aan de De Noord.

De De Noord volgend in noordelijke richting tot aan de Caspar Roblesdijk.

De Caspar Roblesdijk volgend in westelijke richting tot aan de De Wieren.

De De Wieren volgend in noordelijke richting tot aan de Abel Tasmanweg.

De Abel Tasmanweg volgend in westelijke richting tot aan de Stationsweg.

De Stationsweg volgend in noordelijke richting tot aan de Heirweg.

De Heirweg volgend in oostelijke richting tot aan de kruising met de N355.

29.3.2018”


AANBEVELINGEN

2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/51


AANBEVELING Nr. 1/2017 VAN DE SAMENWERKINGSRAAD EU-ARMENIË

van 20 november 2017

over de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië [2018/315]

DE SAMENWERKINGSRAAD EU-ARMENIË,

Gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, en met name artikel 78,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), is op 22 april 1996 ondertekend en op 1 juli 1999 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 78 van deze overeenkomst kan de Samenwerkingsraad tevens passende aanbevelingen doen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de overeenkomst.

(3)

Krachtens artikel 95, lid 1, van de overeenkomst dienen de partijen alle algemene en bijzondere maatregelen te treffen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens de overeenkomst te voldoen en dienen zij er op toe te zien dat de in de overeenkomst vastgelegde doelstellingen worden bereikt.

(4)

Bij de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid is voorgesteld een nieuwe fase van de samenwerking met partners in te gaan, waardoor beide partijen meer betrokkenheid voelen.

(5)

De Unie en Armenië zijn overeengekomen hun partnerschap te bestendigen door een aantal prioriteiten voor de periode 2017-2020 vast te stellen, teneinde de veerkracht en stabiliteit van Armenië te ondersteunen en te bevorderen.

(6)

De partijen bij de overeenkomst hebben aldus overeenstemming bereikt over de tekst van de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië, die de uitvoering van de overeenkomst zullen ondersteunen en de nadruk leggen op samenwerking inzake gedeelde belangen die in gezamenlijk overleg zijn geïdentificeerd,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Samenwerkingsraad beveelt aan dat de partijen de prioriteiten voor het partnerschap EU-Armenië uitvoeren, zoals opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

Deze aanbeveling treedt in werking op de datum waarop zij wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 november 2017.

Voor de Samenwerkingsraad

De Europese Unie

F. MOGHERINI

De Republiek Armenië

E. NALBANDIAN


(1)  PB L 239 van 9.9.1999, blz. 3.


BIJLAGE

PARTNERSCHAPSPRIORITEITEN TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN ARMENIË

I.   ACHTERGROND

De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Armenië, anderzijds (hierna „de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst” genoemd), is op 22 april 1996 ondertekend en op 1 juli 1999 in werking getreden. De EU en haar lidstaten, enerzijds, en Armenië, anderzijds, hebben op 27 februari 2017 de onderhandelingen afgerond over een brede en versterkte partnerschapsovereenkomst (CEPA), waarvan de tekst voor ondertekening wordt voorbereid. De partnerschapsprioriteiten tussen de EU en Armenië moeten de samenwerking tussen de partners soepeler doen verlopen, ook in de context van de nieuwe overeenkomst. Het doel van de partnerschapsprioriteiten is het versterken van de betrekkingen tussen de EU en Armenië en het bevorderen van universele waarden en stabiliteit, weerbaarheid, veiligheid en welvaart op de fundamenten van democratie, mensenrechten, rechtsstaat en duurzame economische groei en openheid. Zij stemmen overeen met de prioriteiten die door de Republiek Armenië en de EU zijn vastgesteld, met inbegrip van de prioriteiten van het herziene Europese nabuurschapsbeleid(ENB) (1). De partnerschapsprioriteiten volgen het beginsel van gedeelde zeggenschap en differentiatie en komen voort uit de vier prioriteiten (2) die gezamenlijk waren overeengekomen op de top van Riga van het Oostelijke Partnerschap in 2015, en die in mei 2016 door beide partijen werden bevestigd in de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU en het Oostelijke Partnerschap als een richtinggevend kader voor toekomstige werkzaamheden. Ten slotte zijn de partnerschapsprioriteiten ook in overeenstemming met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen 2030 en de Overeenkomst van Parijs van 2015 inzake klimaatverandering en de daarin vastgelegde toewijding aan de problematiek van economische, ecologische en sociale duurzaamheid en klimaatverandering.

De EU en Armenië hebben gemeenschappelijke belangen en waarden, met name met het oog op het Armeense streven naar economische en politieke hervormingen alsmede regionale samenwerking, onder meer in het Oostelijke Partnerschap. De nieuwe brede overeenkomst zal de wettelijke basis voor de bilaterale betrekkingen vernieuwen en vorm geven en de gelegenheid moet worden aangegrepen om de betrekkingen tussen de EU en Armenië te versterken, ook door middel van een akkoord over de partnerschapsprioriteiten. Dit nieuwe overkoepelende kader en de prioriteitsgebieden voor samenwerking worden gebaseerd op het wederzijdse belang bij een grotere onderlinge betrokkenheid, waarbij rekening wordt gehouden met de andere internationale verbintenissen van de EU en Armenië.

De partnerschapsprioriteiten bouwen voort op een vruchtbare samenwerking in het verleden in de context van de uitvoering van het ENB-actieplan, dat door de prioriteiten wordt vervangen. Deze partnerschapsprioriteiten moeten vorm geven aan de agenda voor regelmatig te houden politieke- en sectoraledialoogbijeenkomsten als omschreven in de nieuwe overeenkomst, die ook het kader zal vormen voor de uitvoering van en het toezicht op de prioriteiten.

De toekomstige financiële samenwerking en programmering tussen de EU en Armenië, met name het volgende integrale steunkader voor Armenië voor 2017-2020, zullen worden gebaseerd op deze partnerschapsprioriteiten.

II.   PRIORITEITEN

De partnerschapsprioriteiten belichamen gedeelde belangen en spitsen zich toe op gebieden waarop samenwerking wederzijdse voordelen oplevert. Armenië en de EU zullen de essentiële doelstellingen blijven nastreven van de ondersteuning van regionale stabiliteit, gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en een sterke inzet voor democratie en de mensenrechten. Het maatschappelijk middenveld is een belangrijke factor in de context van het Oostelijke Partnerschap. De EU en Armenië zullen de betrokkenheid van deze organisaties bij de uitvoering van de prioriteiten verder faciliteren. Economische samenwerking voor duurzame groei is een gebied met sterke gemeenschappelijke belangen waar wij alle mogelijke mogelijkheden tot verbetering van het ondernemingsklimaat zullen onderzoeken. Snellere en meer inclusieve groei vereisen een versterking van de passende vaardigheden en het menselijke kapitaal van de openbare instellingen, verdere verbeteringen op het vlak van goed bestuur alsook betere infrastructuurconnecties. De aanpak van deze kwesties zal gunstige voorwaarden creëren voor meer samenwerking in sleutelsectoren en voor meer mobiliteit, ten bate van de burgers zowel in de EU als in Armenië. De prioriteiten hangen onderling samen en versterken elkaar. Elke prioriteit omvat diverse elementen in een multidisciplinaire en sectoroverschrijdende aanpak die noodzakelijk is om het doel te bereiken. Dit omvat gezamenlijke actieve betrokkenheid in multilaterale samenwerkingsfora, ook binnen het kader van het Oostelijke Partnerschap.

1.   Verbetering van de instellingen en behoorlijk bestuur

De EU en Armenië verbinden zich tot verdere samenwerking met als doel de mensenrechten en de rechtsstaat, alsook de fundamentele vrijheden te bevorderen. Zij zullen samenwerken voor een voortdurende verbetering van het openbaar bestuur in Armenië, voor behoorlijk bestuur en een functionerend rechtsstelsel, meer corruptiebestrijding en versterking van het maatschappelijke middenveld. Gelijke kansen, milieuaspecten en sociale kwesties zullen in alle beleidsterreinen worden geïntegreerd.

De aandacht zal liggen op de uitvoering en handhaving van de toepasselijke wetgeving, met inbegrip van de nieuwe grondwet. De hervorming van de kieswet, die in september 2016 is overeengekomen op basis van onder meer de aanbevelingen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE, is van toepassing met ingang van de parlementsverkiezingen van 2 april 2017. De partijen zullen ook streven naar verdere ontwikkeling van een gunstig klimaat voor het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de sociale partners, en de participatie ervan aan de beleidsvorming. Bij het vaststellen van deze partnerschapsprioriteiten werd het maatschappelijk middenveld gehoord en het zal ook een belangrijke rol spelen bij het toezicht op de uitvoering ervan.

De partijen zullen hun inspanningen opvoeren om het openbaar bestuur te hervormen, met inbegrip van de lokale autoriteiten en de rechtshandhaving. Een bijzonder belang wordt gehecht aan de rechtsstaat, de bevordering van een onafhankelijk rechtsstelsel, toegang tot justitie en het recht op een eerlijke rechtsgang. Deze hervorming zal worden aangevat met een strategisch kader voor de hervorming van het openbaar bestuur. Het doel van onze samenwerking is de verantwoordingsplicht en doeltreffendheid van het bestuur te versterken, onder meer door modern, gendergevoelig beheer van de menselijke hulpbronnen en verregaand gebruik van e-bestuur, ook in de gezondheidszorg. De ontwikkeling en de evaluatie van het beleid zullen worden gebaseerd op duidelijk feitenmateriaal dat onder meer afkomstig is van een bureau voor statistiek dat hoogwaardige statistieken levert.

De bestrijding van corruptie zal de kern vormen van de hervorming van het bestuur en de inspanningen om de rechtsstaat in Armenië te versterken. De samenwerking zal in het bijzonder gericht zijn op de versterking van de instanties voor corruptiebestrijding en op de herziening van de wetgeving, meer bepaald inzake overheidsopdrachten, het behoorlijke functioneren van het stelsel voor de aangifte van tegoeden, het beheer van de openbare functies waarbij de grootste economische en andere belangen op het spel staan (aanbestedingen, douane, vergunningen), ten einde hoge ethische normen aan te houden en belangenconflicten te vermijden. De partijen voeren de financiële steun uit volgens de beginselen van goed financieel beheer en werken samen om de financiële belangen van de Europese Unie en van Armenië te beschermen, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de brede en versterkte partnerschapsovereenkomst.

De samenwerking in de veiligheidssector beoogt de verantwoordingsplicht van de veiligheidsbeambten te versterken en gemeenschappelijke punten van zorg aan te pakken op het gebied van de strijd tegen de georganiseerde misdaad, drugs en terrorisme, inclusief terrorismefinanciering en witwaspraktijken, met middelen die stroken met de bepalingen inzake justitie, vrijheid en veiligheid zoals neergelegd in de diverse overeenkomsten die de betrekkingen tussen de EU en Armenië regelen. De verdere modernisering van het grensbeheer zal bijdragen tot de veiligheid van het land en de regio en tot economische ontwikkeling door de facilitering van legitieme uitwisselingen. De partijen zullen ook samenwerken voor de invordering van criminele vermogensbestanddelen door een verbetering van het wettelijke kader in Armenië en de oprichting van een volledig operationeel bureau voor de invordering van tegoeden.

2.   Economische ontwikkeling en marktkansen

Het gemeenschappelijke doel van de partijen is duurzame en inclusieve economische ontwikkeling in Armenië. Duurzame groei vereist een gezond economisch beleid waarmee macro-economische en financiële stabiliteit wordt gegarandeerd. Dit impliceert een voortdurende inzet voor een duurzaam begrotingsbeleid en tegelijk een vrijwaring van kapitaal- en sociale uitgaven en een versterking van buffers tegen externe schokken. Bij het beheer van de overheidsfinanciën (een belangrijk element zowel voor goed bestuur als voor de democratie en economische ontwikkeling) zal worden uitgegaan van de beginselen van de beste internationale praktijken. Het toezicht op de banken zal verder worden versterkt volgens internationale normen en praktijken om de robuustheid en weerbaarheid van de financiële sector te vergroten. De modernisering en de hervormingen op het gebied van het douane- en belastingbeheer, met inbegrip van de internationale samenwerking en de versterking van de strijd tegen fraude, zullen de inning van de belastingen verbeteren.

Een beter ondernemingsklimaat is een fundamentele voorwaarde voor economische ontwikkeling. In dit verband zal bijzondere aandacht uitgaan naar een verdere vereenvoudiging van de bestuurlijke procedures en een vermindering van de administratieve kosten, een betere toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen (het mkb) in een gezonde en gediversifieerde financiële markt, grotere bescherming en een versterking van de eigendomsrechten. Sterke organisaties voor de ondersteuning van bedrijven en verenigingen van bedrijven zouden de economische operatoren helpen nieuwe kansen aan te grijpen en grotere inspraak te hebben in de economische beleidsvorming. De EU en Armenië zullen ernaar streven Armeense bedrijven beter in staat te stellen om deel te nemen aan internationale waardeketens, waarbij economische operatoren uit de EU en uit Armenië betrokken zijn, en waardoor technologie- en kennisoverdracht bevorderd wordt. In deze context is de rol van organisaties voor de ondersteuning van bedrijven van cruciaal belang en de EU-steun voor partnerschappen tussen Armeense en Europese bedrijven kan een hefboomeffect hebben voor de nationale inspanningen. De Armeense deelname aan internationale waardeketens kan buitenlandse directe investeringen omvatten en daardoor versterkt en versneld worden, hetgeen kan bijdragen tot het opbouwen en versterken van lokale vaardigheden en competenties. Hiertoe is het essentieel om het investeringskader te verbeteren door de transparantie, betrouwbaarheid en doeltreffendheid te vergroten. Een investeringsklimaat dat bedrijven ondersteunt, impliceert tevens doeltreffende mededinging op de markten voor producten en diensten, gegarandeerd door een sterke en onafhankelijke mededingingsautoriteit die volgens de hoogste ethische normen opereert, met toegang tot een doeltreffend handhavingsmechanisme en een doeltreffende bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, waaronder de geografische aanduidingen. De verbetering van het ondernemingsklimaat in alle sectoren speelt een grote rol bij het stimuleren van de groei. Er is een modern werkgelegenheids- en sociaal beleid nodig om ervoor te zorgen dat de economische ontwikkeling inclusief is, en om bij te dragen tot een verbetering van de welvaart voor alle Armeense burgers. Dit impliceert passende instellingen om een doeltreffend toezicht op de arbeidsvoorwaarden met inbegrip van gezondheid en veiligheid op het werk te garanderen.

Het is van belang de algemene ontwikkelingsstrategie voor Armenië ten uitvoer te leggen, alsook sectorspecifieke strategieën (de strategie voor kleine en middelgrote ondernemingen en de aanbevelingen van de SBA-beoordeling, de strategie voor de bevordering van de uitvoer, voor plattelandsontwikkeling enz.), actief deel te nemen aan de EU-programma's voor kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) en voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020), en het regelgevende en infrastructuurklimaat van de informatie- en communicatietechnologie te actualiseren, onder volledige gebruikmaking van EU-steun op deze gebieden.

Het bevorderen van de digitale economie, ook door de digitale omgeving in Armenië af te stemmen op de digitale eengemaakte markt van de EU, zou van belang zijn voor de modernisering van de Armeense economie en samenleving.

Het toezicht op de uitvoering van deze strategieën moet onder meer een publiek-private dialoog omvatten en overleg met de relevante maatschappelijke organisaties, onder meer met de sociale partners.

De groene economie biedt een belangrijke groeimogelijkheid voor duurzame ontwikkeling. Milieukwesties, waaronder de klimaatverandering, zullen in alle relevante beleidsactiviteiten worden geïntegreerd.

De EU en Armenië hebben een doeltreffende samenwerking opgezet voor landbouw, regionale en plattelandsontwikkeling, om in heel Armenië de ontwikkeling van groepen landbouwers en toegevoegdewaardeketens te bevorderen. Waar landbouw en zelfvoorzieningslandbouw kansen bieden voor voedselzekerheid en informele werkgelegenheid, is het van belang het concurrentievermogen van de sector verder te ontwikkelen onder meer door capaciteitsopbouw en toegang tot financiering. Voortbouwend op de verwezenlijkingen uit het verleden en overeenkomstig de hervorming van het openbaar bestuur op alle niveaus zullen de partijen de economische, sociale en territoriale samenhang in de regio verder blijven versterken.

3.   Connectiviteit, energie-efficiëntie, milieu en klimaatactie

Aangezien Armenië geen toegang heeft tot de zee, is het van belang de connectiviteitsproblemen te overwinnen. Ook binnen het land zelf zijn er afgelegen gebieden met beperkte verbindingen met de economische, politieke en sociale centra. De samenwerking met de EU en de andere landen van het Oostelijke Partnerschap op deze gebieden, met name met Georgië, kan helpen de gevolgen van de geografische situatie van het land te verzachten.

Het groeipotentieel van Armenië zou baat hebben bij verbetering van de ondernemingskansen, het vervoer, de logistiek en de waardeketenconnecties, gestimuleerd door betere interne en grensoverschrijdende connectiviteit. Wegvervoer, spoorvervoer en luchtvervoer zijn de voornaamste transportwijzen in Armenië. Aangezien de voornaamste handelspartners van Armenië de EU, Rusland en China zijn, wordt koopwaar gewoonlijk vanuit Georgische havens via spoorferrydiensten overgebracht. De partijen zullen samenwerken om snelle douaneprocedures aan de grenzen op te zetten omdat dit essentieel is om bij alle vervoerswijzen dure vertragingen te vermijden.

De partijen zullen ook samenwerken in het kader van het uitgebreide trans-Europese vervoerskernnetwerk (TEN-T), gebaseerd op duidelijke prioriteitenstelling, om de toegang van Armenië tot de internationale markten te verbeteren. De samenwerking inzake verkeersveiligheid, zowel infrastructureel als beleidsmatig, zal ook worden bevorderd. Investeringen in de infrastructuur moeten milieuvriendelijk en klimaatbestendig zijn.

Om doeltreffende connecties en marktontwikkeling buiten het onmiddellijke nabuurschap te verzekeren, is het van belang een hervorming van de burgerluchtvaart door te voeren, die geleidelijk moet leiden tot de sluiting van een luchtvaartovereenkomst met de EU.

Behoorlijk milieubeheer (meer bepaald het gebruik van de milieueffectbeoordeling en de strategische effectbeoordeling, toegang tot milieu-informatie en toegang tot de rechter in milieuzaken) en de integratie van milieu en klimaatactie in de relevante beleidsgebieden zullen een solide basis vormen voor duurzame ontwikkeling. De verbintenissen op milieugebied zoals die in de nieuwe overeenkomst zijn opgenomen, zullen de basis zijn voor hervormingen ter zake. Een grotere energie-efficiëntie zal snelle, significante en duurzame besparingen opleveren, en ook de overgang naar een emissiearme en klimaatbestendige economie bespoedigen. In woongebieden kunnen deze acties worden gecombineerd met de werkzaamheden van het Burgemeestersconvenant. Zolang kernenergie wordt gebruikt voor het handhaven van een passend energievoorzieningsniveau in het land, is het noodzakelijk een hoog niveau van nucleaire veiligheid te garanderen: hiervoor moeten de normen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) en de EU-normen en praktijken, die ook in de brede en versterkte partnerschapsovereenkomst zijn vermeld, als basis dienen.

Een moderne samenleving kan alleen functioneren als er een betrouwbare en betaalbare energievoorziening is en duurzaamheid is alleen mogelijk als de gevolgen van die voorziening voor milieu en klimaat worden ingeperkt. Een verbeterde energie- en bronnenefficiëntie, ook in de huisvesting, en een groter gebruik van hernieuwbare energie zullen bijdragen tot dit doel door uitvoering van de standaardwetgeving op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en de elektriciteitsmarkt. Deze doelstellingen kunnen ook worden nagestreefd door openbare aanbestedingen voor diensten en infrastructuur.

De energiezekerheid kan ook worden verbeterd door meer en betere connecties naar de buurlanden. De blijvende actieve deelname van Armenië aan de multilaterale samenwerking met het Oostelijke Partnerschap zal van essentieel belang zijn om projecten vast te stellen van gemeenschappelijk belang die voor financiële EU-steun in aanmerking kunnen komen. Een betere energie-efficiëntie en het stimuleren van hernieuwbare energie met capaciteitsopbouw en een duidelijke prioriteitsstelling van investeringen zijn van cruciaal belang om de energieveiligheid en -zekerheid in Armenië te garanderen.

Ten slotte blijven de sluiting en de veilige ontmanteling van de kerncentrale van Medzamor en de tijdige goedkeuring van een stappenplan of actieplan daartoe belangrijke doelstellingen, rekening houdend met de noodzaak om de kerncentrale door een nieuwe capaciteit te vervangen om de energiezekerheid van Armenië en de voorwaarden voor duurzame ontwikkeling te garanderen.

4.   Mobiliteit en contacten van mens tot mens

De partijen zullen samenwerken met als doel mobiliteit voor hun onderdanen te faciliteren en de mogelijkheden voor persoonlijke contacten te verruimen door gerichte acties voor jongeren, studenten, onderzoekers, kunstenaars, cultuurwerkers en mensen uit het bedrijfsleven. In dat verband wordt bevestigd dat een grotere mobiliteit van hun burgers in een veilige en goed beheerde omgeving een van de kerndoelstellingen blijft, en wordt overwogen te zijner tijd een visumdialoog met Armenië te starten voor zover de omstandigheden een naar behoren beheerde en beveiligde mobiliteit mogelijk maken, en daarbij onder meer een visumversoepelings- en een overnameovereenkomst tussen de partijen uit te voeren. Zij zullen samenwerken om irreguliere migratie te bestrijden, onder meer door de overnameovereenkomst uit te voeren, en beleidsvorming inzake grensbeheer en het scheppen van juridische en operationele kaders te bevorderen.

Het beheer van de migratiestromen zal worden gebaseerd op de visumversoepelingsovereenkomst en de overnameovereenkomst. De EU onderkent de rol van Armenië bij het vestigen van vluchtelingen uit Syrië, waardoor Armenië in aanmerking komt voor steun uit het Regionaal Trustfonds van de Europese Unie in respons op de Syrische crisis (3).

Om de uitdagingen van de mondiale markt aan te gaan zijn solide vaardigheden op alle niveaus noodzakelijk, zowel in het bedrijfsleven als in de overheidsdiensten. Het kleuter-, basis-, secundair en hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, alsook de samenwerking tussen het onderwijs- en opleidingsstelsel en het bedrijfsleven moeten worden versterkt om ten volle te kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van deze vaardigheden. Bijzondere aandacht zal uitgaan naar onderzoek en innovatie volgend op de deelname van Armenië aan het programma Horizon 2020.


(1)  18.11.2015, JOIN(2015) 50 final.

(2)  Zie de vier titels onder deel II Prioriteiten.

(3)  Besluit C(2014) 9615 van de Commissie van 10 december 2014 betreffende de oprichting van het Regionaal Trustfonds van de Europese Unie in respons op de Syrische crisis, het zogenaamde „Madad-fonds”.


Rectificaties

2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/56


Rectificatie van Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 101 van 13 april 2017 )

Bladzijde 157, overweging 7:

in plaats van:

„(7)

Keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in verband met de vrijstelling van blootstellingen van de toepassing van de in artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde limieten voor grote blootstellingen, moeten consistent toegepast worden op belangrijke en minder belangrijke instellingen om voor de kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten gelijke omstandigheden te creëren, de uit specifieke blootstellingen voortvloeiende concentratierisico's te beperken en om ervoor te zorgen dat in het hele GTM dezelfde minimumnormen worden toegepast voor de beoordeling van naleving van de in artikel 400, lid 3, van dezelfde verordening bedoelde voorwaarden. Met name moeten concentratierisico's worden beperkt die voortvloeien uit de in artikel 129, leden 1, 3 en 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gedekte obligaties, en uit blootstellingen aan regionale of lokale overheden van lidstaten, of door regionale of lokale overheden van lidstaten gegarandeerde blootstellingen, indien aan die vorderingen krachtens deel drie, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 een 20- %-risicogewicht zou worden toegekend. Voor intragroepblootstellingen, waaronder deelnemingen of andere belangen, moet worden verzekerd dat het besluit om deze blootstellingen volledig vrij te stellen van de toepassing van de limieten voor grote blootstellingen is gebaseerd op een grondige beoordeling zoals vastgelegd in bijlage 1 bij Verordening (EU) 2016/445 (ECB/2016/4). Gewettigd is de toepassing van gemeenschappelijke criteria wanneer wordt beoordeeld of een blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/445 (ECB/2016/4) vastgelegde limieten voor grote blootstellingen; onder de voornoemde blootstellingen vallen bijvoorbeeld deelnemingen of andere belangen aan regionale of centrale kredietinstellingen waarmee de kredietinstelling overeenkomstig wettelijke of statutaire bepalingen is verbonden in een netwerk, en welke kredietinstellingen krachtens die bepalingen verantwoordelijk zijn voor verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk. Die toepassing moet waarborgen dat belangrijke en minder belangrijke in hetzelfde netwerk verbonden instellingen consistent worden behandeld. Het gebruik van de in artikel 400, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde keuzemogelijkheid, zoals uiteengezet in dit richtsnoer, is slechts van toepassing indien de betrokken lidstaat de in artikel 493, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde keuzemogelijkheid niet heeft gebruikt.”,

lezen:

„(7)

Keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in verband met de vrijstelling van blootstellingen van de toepassing van de in artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde limieten voor grote blootstellingen, moeten consistent toegepast worden op belangrijke en minder belangrijke instellingen om voor de kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten gelijke omstandigheden te creëren, de uit specifieke blootstellingen voortvloeiende concentratierisico's te beperken en om ervoor te zorgen dat in het hele GTM dezelfde minimumnormen worden toegepast voor de beoordeling van naleving van de in artikel 400, lid 3, van dezelfde verordening bedoelde voorwaarden. Met name moeten concentratierisico's worden beperkt die voortvloeien uit de in artikel 129, leden 1, 3 en 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gedekte obligaties, en uit blootstellingen aan regionale of lokale overheden van lidstaten, of door regionale of lokale overheden van lidstaten gegarandeerde blootstellingen, indien aan die vorderingen krachtens deel drie, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 een 20- %-risicogewicht zou worden toegekend. Gewettigd is de toepassing van gemeenschappelijke criteria wanneer wordt beoordeeld of een blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de in de bijlage bij dit richtsnoer vastgelegde limieten voor grote blootstellingen; onder de voornoemde blootstellingen vallen bijvoorbeeld deelnemingen of andere belangen aan regionale of centrale kredietinstellingen waarmee de kredietinstelling overeenkomstig wettelijke of statutaire bepalingen is verbonden in een netwerk, en welke kredietinstellingen krachtens die bepalingen verantwoordelijk zijn voor verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk. Die toepassing moet waarborgen dat belangrijke en minder belangrijke in hetzelfde netwerk verbonden instellingen consistent worden behandeld. Het gebruik van de in artikel 400, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde keuzemogelijkheid, zoals uiteengezet in dit richtsnoer, is slechts van toepassing indien de betrokken lidstaat de in artikel 493, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde keuzemogelijkheid niet heeft gebruikt.”.


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/57


Rectificatie van Richtsnoer (EU) 2016/2249 van de Europese Centrale Bank van 3 november 2016 betreffende het juridische kader ten behoeve van de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van centrale banken (ECB/2016/34)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 347 van 20 december 2016 )

Bladzijde 43, artikel 13:

in plaats van:

„In afwijking van artikel 3, onder b), artikel 9, lid 4, artikel 15, lid 1 en artikel 17, lid 2 kan de volgende alternatieve behandeling worden toegepast op de waardering van synthetische instrumenten:”,

lezen:

„In afwijking van artikel 3, lid 2, artikel 9, lid 4, artikel 15, lid 1, en artikel 17, lid 2, kan de volgende alternatieve behandeling worden toegepast op de waardering van synthetische instrumenten:”.


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/57


Rectificatie van Besluit (EU) 2017/2081 van de Europese Centrale Bank van 10 oktober 2017 tot wijziging van Besluit ECB/2007/7 betreffende de voorwaarden van Target2-ECB (ECB/2017/30)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 295 van 14 november 2017 )

Bladzijde 89, artikel 1:

in plaats van:

„1.   Het volgende artikel 3 bis wordt toegevoegd:”,

lezen:

„Besluit ECB/2007/7 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Het volgende artikel 3 bis wordt ingevoegd:”.


2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/57


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2379 van de Commissie van 18 december 2017 inzake de erkenning van het verslag van Canada over de typische broeikasgasemissies ten gevolge van de teelt van landbouwgrondstoffen overeenkomstig Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad

( Publicatieblad van de Europese Unie L 337 van 19 december 2017 )

Bladzijde 87, bijlage, ondertitel van de laatste kolom van de tabel:

in plaats van:

„kg CO2eq/MJ FAME”,

lezen:

„g CO2eq/MJ FAME”.