ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 36

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
9 februari 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/188 van de Commissie van 21 november 2017 houdende wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde pelagische visserijen in de zuidwestelijke wateren

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/189 van de Commissie van 23 november 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde kleine pelagische visserijen en visserijen voor industriële doeleinden in de Noordzee

4

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/190 van de Commissie van 24 november 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde pelagische visserijen in de noordwestelijke wateren

8

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/191 van de Commissie van 30 november 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, wat betreft het zwaardvisbestand in de Middellandse Zee

13

 

*

Verordening (EU) 2018/192 van de Commissie van 8 februari 2018 tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de EU-referentielaboratoria op het gebied van contaminanten in diervoeders en levensmiddelen betreft

15

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/193 van de Commissie van 7 februari 2018 tot erkenning van laboratoria in Brazilië en de Russische Federatie voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 593)  ( 1 )

18

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2018/194 van de Commissie van 8 februari 2018 tot vaststelling van modellen voor overzichten van de boekhouding betreffende de rechten op eigen middelen en een formulier voor verslagen over de oninbare bedragen van de rechten op eigen middelen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad

20

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2018/195 van de Commissie van 8 februari 2018 tot vaststelling van formulieren voor de melding van fraude en onregelmatigheden die van invloed zijn op rechten op traditionele eigen middelen, en voor de rapportage over controles betreffende traditionele eigen middelen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad

33

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/12 van de Raad van 8 januari 2018 tot uitvoering van Verordening (EU) 2017/1509 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea ( PB L 4 van 9.1.2018 )

38

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2018/16 van de Raad van 8 januari 2018 tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea ( PB L 4 van 9.1.2018 )

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/188 VAN DE COMMISSIE

van 21 november 2017

houdende wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde pelagische visserijen in de zuidwestelijke wateren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6, en artikel 18, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft onder meer tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

(2)

Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de Commissie de bevoegdheid om, door middel van gedelegeerde handelingen, op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten in overleg met de desbetreffende adviesraden hebben opgesteld, teruggooiplannen vast te stellen voor een periode van ten hoogste drie jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 van de Commissie (2) bevat een teruggooiplan voor bepaalde pelagische visserijen in de zuidwestelijke wateren dat de uitvoering van de aanlandingsverplichting moet vergemakkelijken door middel van bepaalde flexibiliteitsmechanismen.

(4)

Overeenkomstig artikel 15, lid 5, onder c), ii), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn in dat teruggooiplan, wegens onevenredig hoge kosten voor het behandelen van ongewenste vangsten, vrijstellingen van de verplichting om alle vangsten aan te landen vastgesteld voor die vistuigen waarbij de ongewenste vangst per vistuig niet meer dan een bepaald percentage van de totale jaarlijkse vangst van dat vistuig vertegenwoordigt („de-minimisvrijstellingen”).

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 verstrijkt het teruggooiplan op 31 december 2017.

(6)

België, Frankrijk, Nederland, Portugal en Spanje hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de zuidwestelijke wateren. Na raadpleging van de adviesraad voor de zuidwestelijke wateren en de adviesraad voor pelagische bestanden hebben die lidstaten op 2 juni 2017 bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling ingediend.

(7)

In die gezamenlijke aanbeveling werd voorgesteld de looptijd van de in het teruggooiplan vastgestelde de-minimisvrijstellingen te verlengen en daarbij de volgende, herziene teruggooiniveaus te hanteren:

tot maximaal 6 % in 2018 en 5 % in 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van blauwe wijting, gevangen in de industriële pelagische trawlvisserij in ICES-deelgebied VIII;

tot maximaal 6 % in 2018 en 5 % in 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van witte tonijn, gevangen in de grote pelagische visserijen die met pelagische spantrawls vissen in ICES-deelgebied VIII;

tot maximaal 4 % in 2018, 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van ansjovis, makreel en horsmakreel, gevangen in de pelagische trawlvisserij in ICES-deelgebied VIII;

tot maximaal 4 % in 2018, 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten horsmakreel, Chileense horsmakreel en makreel, en 1 % in 2018, 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten ansjovis, gevangen in de ringzegenvisserij in de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en de Cecaf-deelgebieden 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0.

(8)

Ter rechtvaardiging van de voorgestelde de-minimisvrijstellingen hebben de lidstaten bewijsmateriaal verstrekt betreffende onevenredig hoge kosten voor het behandelen van ongewenste vangsten in de betrokken visserijen. Dat bewijsmateriaal werd beoordeeld door de deskundigenwerkgroep van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) die heeft geconcludeerd dat de gezamenlijke aanbevelingen met redenen omklede argumenten met betrekking tot onevenredig hoge kosten voor het behandelen van ongewenste vangsten bevatten, die in sommige gevallen waren gestaafd met een kwalitatieve beoordeling van de kosten. In het licht van het voorgaande en bij ontstentenis van afwijkende wetenschappelijke informatie is het passend de looptijd van de de-minimisvrijstellingen te verlengen overeenkomstig de in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde percentages en op niveaus die niet hoger zijn dan die welke op grond van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn toegestaan.

(9)

Artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 voorziet in een op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling voor ansjovis, horsmakreel, Chileense horsmakreel en makreel in ambachtelijke ringzegenvisserijen, terwijl artikel 4 van die verordening voorziet in een specifieke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor ansjovis. Die maatregelen werden in 2014 positief geëvalueerd door het WTECV. De Commissie is van oordeel dat het bewijsmateriaal waarop die evaluatie was gebaseerd, geldig blijft voor de volgende drie jaar. Daarom is het passend te bepalen dat die maatregelen van toepassing blijven tot 2020.

(10)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Aangezien de maatregelen van de onderhavige verordening rechtstreeks van invloed zijn op economische activiteiten die samenhangen met het visseizoen van de vaartuigen van de Unie en met de programmering van dat visseizoen, moet de onderhavige verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Aangezien het bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 vastgestelde teruggooiplan op 31 december 2017 verstrijkt, moet de onderhavige verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2018,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

De-minimisvrijstellingen

In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de volgende hoeveelheden worden teruggegooid:

a)

tot maximaal 6 % in 2018 en 5 % in 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van blauwe wijting in de industriële pelagische trawlvisserij die in ICES-sector VIII gericht op blauwe wijting vist met pelagische trawls (OTM) en die soort aan boord verwerkt tot surimibasis;

b)

tot maximaal 6 % in 2018 en 5 % in 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van witte tonijn in de grote pelagische visserijen die in ICES-deelgebied VIII gericht op witte tonijn vissen met pelagische spantrawls (PTM);

c)

tot maximaal 4 % in 2018, 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van ansjovis, makreel en horsmakreel in de pelagische trawlvisserij die in ICES-deelgebied VIII gericht op ansjovis, makreel en horsmakreel vist met pelagische trawls (OTM);

d)

tot maximaal 4 % in 2018, 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten horsmakreel, Chileense horsmakreel en makreel, en 1 % in 2018, 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van ansjovis in de visserij die in de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en de Cecaf-deelgebieden 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 gericht op horsmakreel, Chileense horsmakreel, makreel en ansjovis vist met ringzegens (PS).”.

2)

In artikel 5 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Zij is van toepassing van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1394/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde pelagische visserijen in de zuidwestelijke wateren (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 31).


9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/4


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/189 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2017

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde kleine pelagische visserijen en visserijen voor industriële doeleinden in de Noordzee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6, en artikel 18, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft onder meer tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

(2)

Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de Commissie de bevoegdheid om, door middel van gedelegeerde handelingen, op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten in overleg met de desbetreffende adviesraden hebben opgesteld, teruggooiplannen vast te stellen voor een periode van ten hoogste drie jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

(3)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 van de Commissie (2) is een teruggooiplan vastgesteld voor bepaalde kleine pelagische visserijen en visserijen voor industriële doeleinden in de Noordzee dat de uitvoering van de aanlandingsverplichting moet vergemakkelijken door middel van bepaalde flexibiliteitsmechanismen.

(4)

Overeenkomstig artikel 15, lid 5, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen vrijstellingen van de verplichting om alle vangsten aan te landen, worden vastgesteld wanneer een grotere selectiviteit blijkens wetenschappelijke gegevens zeer moeilijk te verwezenlijken is of wanneer de behandeling van ongewenste vangsten onevenredig hoge kosten met zich brengt („de-minimisvrijstellingen”).

(5)

België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben een rechtstreeks belang bij het visserijbeheer in de Noordzee. Na raadpleging van de adviesraad voor de Noordzee en de adviesraad voor pelagische bestanden hebben die lidstaten op 31 mei 2017 bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling ingediend.

(6)

In de gezamenlijke aanbeveling wordt voorgesteld voor de jaren 2018, 2019 en 2020 een de-minimisvrijstelling vast te stellen tot maximaal 1 % van de totale jaarlijkse vangsten van makreel, horsmakreel, haring en wijting in de kleine pelagische visserijen op makreel, horsmakreel en haring in de ICES-sectoren IVb en c ten zuiden van 54 graden noorderbreedte door pelagische trawlers (OTM en PTM) met een lengte over alles tot 25 m.

(7)

De lidstaten hebben wetenschappelijk bewijsmateriaal verstrekt om aan te tonen dat de behandeling van ongewenste vangsten in de betrokken visserijen onevenredig hoge kosten met zich brengt. Dat bewijsmateriaal is beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Het WTECV heeft opgemerkt dat de de-minimisvrijstelling de betrokken vloten een stimulans kan geven om hun gedrag aan te passen en door te gaan met het onderzoek naar manieren om de selectiviteit te verbeteren. Daarom kan de voorgestelde vrijstelling worden opgenomen in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014.

(8)

De looptijd van het teruggooiplan dient daarom tot en met 31 december 2020 te worden verlengd.

(9)

De artikelen 2, 4 en 4 bis van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 hebben respectievelijk betrekking op een vrijstelling op basis van overlevingskans voor vangsten van makreel en haring in de ringzegenvisserijen, op de documentatie van vangsten en op technische maatregelen voor de sprotvisserij. De vrijstelling op basis van overlevingskans werd in 2014 door het WTECV positief beoordeeld en de technische maatregelen voor de sprotvisserij werden in 2017 positief beoordeeld door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De Commissie is van oordeel dat het bewijsmateriaal waarop die beoordelingen waren gebaseerd, geldig blijft voor de volgende drie jaar. Het is dan ook passend dat die maatregelen van toepassing blijven tot eind 2020.

(10)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 en de bijlage daarbij moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Aangezien de maatregelen van de onderhavige verordening rechtstreeks van invloed zijn op economische activiteiten die samenhangen met het visseizoen van de Unievaartuigen en op de programmering van dat visseizoen, moet de onderhavige verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Aangezien het bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 vastgestelde teruggooiplan op 31 december 2017 vervalt, moet deze verordening met ingang van 1 januari 2018 van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 wordt het kopje vervangen door: „De-minimisvrijstelling in 2015 en 2016”.

2)

Het volgende artikel 3 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 3 bis

De-minimisvrijstelling in 2018, 2019 en 2020

In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mag in 2018, 2019 en 2020 tot maximaal 1 % van de totale jaarlijkse vangsten van makreel, horsmakreel, haring en wijting worden teruggegooid in de pelagische visserij op makreel, horsmakreel en haring in de ICES-sectoren IVb en c ten zuiden van 54 graden noorderbreedte door pelagische trawlers met een lengte over alles tot 25 m die gebruikmaken van pelagische trawls (OTM/PTM).”.

3)

In artikel 5 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Zij is van toepassing van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020.”.

4)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde kleine pelagische visserijen en visserijen voor industriële doeleinden in de Noordzee (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 35).


BIJLAGE

BIJLAGE

1.

Kleine pelagische visserijen in ICES IIIa (Skagerrak en Kattegat):

Code

Pelagisch vistuig

Doelsoorten

OTM en PTM

Pelagische trawl en pelagische spantrawl

Haring, makreel, blauwe wijting, horsmakreel, sprot (voor menselijke consumptie)

PS

Ringzegen

Haring, makreel, horsmakreel, sprot (voor menselijke consumptie)

OTB en PTB (1)

Bodemottertrawl en bodemspantrawl

Haring, makreel, sprot (voor menselijke consumptie)

GNS en GND (2)

Geankerde kieuwnetten (staand) en kieuwnetten (drijvend)

Makreel, haring

LLS, LHP

Grondbeugen, handlijnen en hengelsnoeren (met de hand bediend) en handlijnen en hengelsnoeren (mechanisch bediend)

Makreel

MIS

Diverse soorten vistuig, waaronder vallen, potten en kommen

Makreel, haring, sprot (voor menselijke consumptie)

2.

Kleine pelagische visserijen in ICES IV (Noordzee):

Code

Pelagisch vistuig

Onder quota vallende doelsoorten

OTM en PTM

Pelagische ottertrawl en pelagische spantrawl (incl. TR3)

Haring, makreel, horsmakreel, grote zilvervis, blauwe wijting, sprot (voor menselijke consumptie)

PS

Ringzegen

Haring, makreel, horsmakreel, blauwe wijting

GNS en GND (3)

Geankerde kieuwnetten (staand) en kieuwnetten (drijvend)

Makreel, haring

GTR

Schakels

Makreel

LLS, LHP en LHM

Grondbeugen, handlijnen en hengelsnoeren (met de hand bediend) en handlijnen en hengelsnoeren (mechanisch bediend)

Makreel

MIS

Diverse soorten vistuig, waaronder vallen, potten en kommen

Haring, sprot (voor menselijke consumptie)

3.

Niet onder de punten 1 en 2 van de onderhavige bijlage vallende vaartuigen die vissen op in artikel 15, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde kleine pelagische soorten.

4.

Industriële visserijen in Uniewateren van ICES IIIa en IV:

Code

Vistuig

Onder quota vallende doelsoorten

Alle trawlnetten

Trawlnetten met een maaswijdte van minder dan 32 mm

Zandspiering, sprot, kever

PS

Ringzegens

Zandspiering, sprot, kever


(1)  Bodemottertrawl en bodemspantrawl met een maaswijdte van < 70 mm.

(2)  Maaswijdte 50-90 mm.

(3)  Maaswijdte 50-90 mm.


9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/8


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/190 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2017

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde pelagische visserijen in de noordwestelijke wateren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6, en artikel 18, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft onder meer tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

(2)

Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de Commissie de bevoegdheid om, door middel van gedelegeerde handelingen, op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten in overleg met de desbetreffende adviesraden hebben opgesteld, teruggooiplannen vast te stellen voor een periode van ten hoogste drie jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

(3)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014 van de Commissie (2) is een teruggooiplan vastgesteld voor bepaalde pelagische visserijen in de noordwestelijke wateren, dat de uitvoering van de aanlandingsverplichting moet vergemakkelijken door middel van bepaalde flexibiliteitsmechanismen.

(4)

België, Frankrijk, Ierland, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk hebben een rechtstreeks belang bij het visserijbeheer in de noordwestelijke wateren. Na raadpleging van de adviesraad voor de noordwestelijke wateren en de adviesraad voor pelagische bestanden hebben die lidstaten op 31 mei 2017 bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling ingediend.

(5)

Overeenkomstig artikel 15, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen vrijstellingen van de verplichting om alle vangsten aan te landen, worden vastgesteld voor soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben („vrijstellingen op basis van overlevingskans”).

(6)

In de gezamenlijke aanbeveling wordt voorgesteld om, onder bepaalde voorwaarden, in 2019 en 2020 een vrijstelling op basis van overlevingskans toe te passen voor makreel en haring die worden gevangen in de visserij met ringnetten op niet-quotasoorten in de ICES-sectoren VIIe en VIIf. Het bewijsmateriaal dat de lidstaten hebben verstrekt om die vrijstelling te rechtvaardigen, is door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeeld. Het WTECV heeft geconcludeerd dat het bewijsmateriaal waarmee de voorgestelde vrijstelling wordt onderbouwd, vergelijkbaar is met het bewijsmateriaal ter rechtvaardiging van andere vrijstellingen die zijn opgenomen in een eerder teruggooiplan, en als dusdanig al door het WTECV is beoordeeld. Overeenkomstig artikel 15, lid 5, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen vrijstellingen van de verplichting om alle vangsten aan te landen, ook worden vastgesteld wanneer een grotere selectiviteit blijkens wetenschappelijke gegevens zeer moeilijk te verwezenlijken is of wanneer de behandeling van ongewenste vangsten onevenredig hoge kosten met zich brengt („de-minimisvrijstellingen”).

(7)

In de gezamenlijke aanbeveling wordt een de-minimisvrijstelling voorgesteld tot maximaal 6 % in 2018 en 5 % in 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van blauwe wijting (Micromesistius poutassou) in de industriële pelagische trawlervisserij op blauwe wijting in ICES-sector Vb en de ICES-deelgebieden VI en VII, waarbij die soort aan boord wordt verwerkt tot surimibasis. De betrokken lidstaten hebben bewijsmateriaal verstrekt om aan te tonen dat een grotere selectiviteit niet kan worden verwezenlijkt en dat de kosten voor het behandelen van ongewenste vangsten onevenredig hoog zijn. Het WTECV heeft de voorgestelde vrijstelling beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de vrijstelling voldoende is beargumenteerd. Daarom kan de vrijstelling worden opgenomen in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014.

(8)

In de gezamenlijke aanbeveling wordt een de-minimisvrijstelling voorgesteld tot maximaal 6 % in 2018 en 5 % in 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van witte tonijn (Thunnus alalunga) in de visserijen op die soort in ICES-deelgebied VII met pelagische spantrawls (PTM). De lidstaten hebben bewijsmateriaal verstrekt om aan te tonen dat de kosten voor het opslaan en behandelen van ongewenste vangsten op zee en aan de wal onevenredig hoog zijn. Het WTECV heeft het door de lidstaten verstrekte bewijsmateriaal beoordeeld. In zijn beoordeling heeft het WTECV gewezen op het risico van highgrading. In dit verband moet erop worden gewezen dat, overeenkomstig artikel 19 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 850/1998 van de Raad (3), het teruggooiverbod niet van toepassing is op vangsten van soorten die zijn vrijgesteld van de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Daarom kan de vrijstelling worden opgenomen in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014.

(9)

In de gezamenlijke aanbeveling wordt voorgesteld in 2018, 2019 en 2020 een de-minimisvrijstelling toe te passen tot maximaal 1 % van de totale jaarlijkse vangsten van makreel (Scomber scombrus), horsmakreel (Trachurus ssp.), haring (Clupea harengus) en wijting (Merlangius Merlangus) in de kleine pelagische visserijen op makreel, horsmakreel en haring in ICES-sector VIId door pelagische trawlers (OTM en PTM) met een lengte over alles tot 25 m. Het wetenschappelijke bewijsmateriaal dat de lidstaten hebben verstrekt om de voorgestelde vrijstelling te onderbouwen, is door het WTECV beoordeeld. Het WTECV heeft opgemerkt dat de de-minimisvrijstelling de betrokken vloten een stimulans kan geven om hun gedrag aan te passen en door te gaan met het onderzoek naar manieren om de selectiviteit te verbeteren. Daarom kan de vrijstelling worden opgenomen in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014.

(10)

De looptijd van het teruggooiplan dient daarom tot 31 december 2020 te worden verlengd.

(11)

Artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014 voorziet in een vrijstelling op basis van overlevingskans voor vangsten van makreel en haring in de ringzegenvisserijen. Deze maatregel is in 2014 door het WTECV positief beoordeeld. De Commissie is van oordeel dat het bewijsmateriaal waarop die beoordeling was gebaseerd, geldig blijft voor de volgende drie jaar. Het is dan ook passend dat deze maatregel van toepassing blijft tot eind 2020.

(12)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014 en de bijlage daarbij moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Aangezien de maatregelen van de onderhavige verordening rechtstreeks van invloed zijn op economische activiteiten die samenhangen met het visseizoen van de Unievaartuigen en op de programmering van dat visseizoen, moet de onderhavige verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Aangezien het bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014 vastgestelde teruggooiplan op 31 december 2017 vervalt, moet deze verordening met ingang van 1 januari 2018 van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

„6.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting in 2019 en 2020 niet van toepassing op vangsten van makreel en haring in de visserij met ringnetten op pelagische soorten waarvoor geen quota gelden, in de ICES-sectoren VIIe en VIIf, voor zover mutatis mutandis is voldaan aan de voorschriften van dit artikel, leden 1 tot en met 5, en artikel 4 van deze verordening.”.

2)

In artikel 3 wordt het kopje vervangen door: „De-minimisvrijstellingen in 2015, 2016 en 2017”.

3)

Het volgende artikel 3 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 3 bis

De-minimisvrijstelling in 2018, 2019 en 2020

In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de volgende hoeveelheden worden teruggegooid:

a)

tot maximaal 6 % in 2018 en 5 % in 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van blauwe wijting (Micromesistius poutassou) in de industriële pelagische trawlervisserij op blauwe wijting in ICES-sector Vb en de ICES-deelgebieden VI en VII, waarbij die soort aan boord wordt verwerkt tot surimibasis;

b)

tot maximaal 6 % in 2018 en 5 % in 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van witte tonijn (Thunnus alalunga) in de visserijen op die soort met pelagische spantrawls (PTM) in ICES-deelgebied VII;

c)

tot maximaal 1 % in 2018, 2019 en 2020 van de totale jaarlijkse vangsten van makreel (Scomber scombrus), horsmakreel (Trachurus spp.), haring (Clupea harengus) en wijting (Merlangius merlangus) in de visserij op makreel, horsmakreel en haring in ICES-sector VIId door pelagische trawlers met een lengte over alles tot 25 m die gebruikmaken van pelagische trawls (OTM en PTM).”.

4)

In artikel 5 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Zij is van toepassing van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020.”.

5)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1393/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde pelagische visserijen in de noordwestelijke wateren (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 25).

(3)  Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE

1.

Visserijen in ICES Vb, VIa, VIb

Code

Pelagisch vistuig

Onder quota vallende doelsoorten

OTB

Ottertrawls — demersaal

Makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, zilversmelt

OTM

Ottertrawls — pelagisch (overig)

Makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, zilversmelt

PTB

Spantrawls — demersaal (overig)

Makreel

PTM

Spantrawls — pelagisch

Haring, makreel, horsmakreel

PS

Ringzegens

Makreel, blauwe wijting

LHM

Handlijnen

Makreel

LTL

Sleeplijnen

Makreel

2.

Visserijen in ICES VII (met uitzondering van ICES VIIa, VIId en VIIe)

Code

Pelagisch vistuig

Onder quota vallende doelsoorten

LHM

Handlijnen

Makreel

LTL

Sleeplijnen en hengellijnen

Witte tonijn

PTM

Spantrawls — pelagisch

Blauwe wijting, makreel, horsmakreel, witte tonijn, evervis, haring

OTM

Ottertrawls — pelagisch

Blauwe wijting, makreel, horsmakreel, evervis, haring, witte tonijn

OTB

Ottertrawls — demersaal

Haring

PS

Ringzegens

Makreel, horsmakreel

3.

Visserijen in ICES VIId en VIIe

Code

Pelagisch vistuig

Onder quota vallende doelsoorten

OTB

Ottertrawls (n.e.g.)

Sprot

GND

Drijfnetten

Makreel, haring

LHM

Handlijnen en hengellijnen

Makreel

OTM

Ottertrawls — pelagisch (overig)

Sprot, horsmakreel, makreel, haring, evervis

PTM

Spantrawls — pelagisch (overig)

Horsmakreel

PS

Ringzegens

Makreel, horsmakreel

4.

Visserijen in ICES VIIa

Code

Pelagisch vistuig

Onder quota vallende doelsoorten

OTM

Ottertrawls — pelagisch

Haring

PTM

Spantrawls — pelagisch

Haring

LHM

Handlijnen

Makreel

GNS

Kieuwnetten

Haring


9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/13


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/191 VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2017

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, wat betreft het zwaardvisbestand in de Middellandse Zee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de bescherming van jonge zwaardvis voorzien de punten 15 en 17 van aanbeveling 16-05 van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (ICCAT) in een minimummaat voor in de Middellandse Zee gevangen zwaardvis. Vangsten en bijvangsten van zwaardvis onder deze minimummaat, ook in sport- en recreatievisserij, mogen niet aan boord van vissersvaartuigen worden gehouden of worden overgeladen, vervoerd, opgeslagen, aangeland, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden.

(2)

Bovendien moeten vaartuigen die actief op zwaardvis vissen, op grond van punt 17 van aanbeveling 16-05 incidentele vangsten van zwaardvis onder de minimummaat teruggooien indien die meer dan 5 % van hun totale zwaardvisvangst uitmaken.

(3)

Voor sport- en recreatievisserij leggen de punten 23 en 26 van ICCAT-aanbeveling 16-05 een verbod vast op het vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden van meer dan één mediterrane zwaardvis per vaartuig per dag. De nodige maatregelen moeten worden getroffen om mediterrane zwaardvis, en met name jonge zwaardvis, die levend is gevangen in het kader van sport- en recreatievisserij, zo veel mogelijk vrij te laten.

(4)

Punt 30 van ICCAT-aanbeveling 16-05 bepaalt dat vaartuigen die niet zijn gemachtigd om in de Middellandse Zee actief op zwaardvis te vissen, vangsten van zwaardvis aan boord mogen houden die niet groter zijn dan een bijvangstbeperking per vaartuig en per visserijactiviteit. De lidstaten moeten die bijvangstbeperking vaststellen in hun jaarlijkse visserijplannen en meedelen aan de Commissie. Vaartuigen die niet zijn gemachtigd om in de Middellandse Zee actief op zwaardvis te vissen, mogen geen bijvangsten van mediterrane zwaardvis aan boord houden die de beperkingen in de nationale jaarlijkse visserijplannen overschrijden.

(5)

Om de samenhang tussen ICCAT-aanbeveling 16-05 en het EU-recht te waarborgen, mag de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde aanlandingsverplichting niet van toepassing zijn op vaartuigen van de Unie die deelnemen aan de visserij op mediterrane zwaardvis.

(6)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie (2) moet worden gewijzigd om er nieuwe bepalingen in op te nemen die de in ICCAT-aanbeveling 16-05 neergelegde visserijvoorwaarden weergeven.

(7)

Overeenkomstig het tijdschema in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van artikel 5 wordt vervangen door:

„Zwaardvis in de Atlantische Oceaan”;

b)

lid 1 wordt geschrapt;

c)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het verboden om zwaardvis (Xiphias gladius) onder de minimummaat als bedoeld in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 520/2007 te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, uit te stallen, te verkopen of te koop aan te bieden.”.

2)

Het volgende nieuwe artikel 5 bis wordt toegevoegd:

„Artikel 5 bis

Zwaardvis in de Middellandse Zee

1.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het verboden om zwaardvis (Xiphias gladius) te bevissen en vangsten en bijvangsten daarvan aan boord te houden, over te laden, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden, ook in het kader van sport- en recreatievisserij indien:

a)

de vorklengte van de onderkaak minder dan 100 cm bedraagt, of

b)

het levend gewicht minder dan 11,4 kg of het ontkieuwd en ontweid gewicht minder dan 10,2 kg bedraagt.

2.   Onverminderd lid 1 mogen vangstvaartuigen die actief op zwaardvis vissen, incidentele vangsten van zwaardvis onder de minimumgrootte aan boord houden, overladen, overbrengen, aanlanden, vervoeren, opslaan, verkopen, uitstallen of te koop aanbieden zolang die vangsten niet meer dan 5 % van de zwaardvisvangst van die vaartuigen uitmaken, uitgedrukt in gewicht of in aantal exemplaren.

3.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen vangstvaartuigen die niet actief vissen op zwaardvis, geen hoeveelheid zwaardvis aan boord houden die, in gewicht of aantal exemplaren, groter is dan de bijvangstbeperking die de lidstaten in hun nationale jaarlijkse visserijplannen voor de totale vangst aan boord hebben vastgesteld.

4.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is het in sport- en recreatievisserij verboden om meer dan één zwaardvis per vaartuig per dag te vangen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de vrijlating van zwaardvis die levend is gevangen in het kader van sport- en recreatievisserij, te waarborgen en te vergemakkelijken.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 23).


9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/15


VERORDENING (EU) 2018/192 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2018

tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de EU-referentielaboratoria op het gebied van contaminanten in diervoeders en levensmiddelen betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 32, leden 5 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 882/2004 stelt de algemene taken en voorschriften vast voor de referentielaboratoria van de Europese Unie („EU-referentielaboratoria”) voor diervoeders en levensmiddelen en voor diergezondheid. Op grond van die verordening zijn EU-referentielaboratoria met name belast met het verstrekken van inlichtingen over de analysemethoden aan de nationale referentielaboratoria en met het coördineren van de toepassing van die methoden. De EU-referentielaboratoria voor diervoeders en levensmiddelen zijn opgenomen in de lijst in bijlage VII, deel I, bij die verordening. Wat contaminanten in diervoeders en levensmiddelen betreft, is er een EU-referentielaboratorium voor zware metalen in diervoeders en levensmiddelen, een EU-referentielaboratorium voor mycotoxinen, een EU-referentielaboratorium voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) en een EU-referentielaboratorium voor dioxinen en PCB's in diervoeders en levensmiddelen aangewezen.

(2)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie waar sinds 2006 het EU-referentielaboratorium voor zware metalen in diervoeders en levensmiddelen, het EU-referentielaboratorium voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) en het EU-referentielaboratorium voor mycotoxinen zijn ondergebracht, heeft aan het directoraat-generaal Gezondheid en voedselveiligheid meegedeeld dat het deze EU-referentielaboratoria niet meer zal onderbrengen met ingang van 1 januari 2018.

(3)

In deze vakgebieden is de doeltreffendheid van de officiële controles en andere vormen van controle afhankelijk van de kwaliteit, de uniformiteit en de betrouwbaarheid van de analysemethoden en de analyseresultaten van de officiële laboratoria, en er is nog steeds behoefte aan de bevordering van uniforme praktijken bij het gebruik van analysemethoden. Het is noodzakelijk dat er een EU-referentielaboratorium voor elk van deze vakgebieden blijft bestaan, en dat er daarom nieuwe EU-referentielaboratoria worden aangewezen. Aangezien bovendien sinds 2006 nieuwe prioriteiten zijn vastgesteld voor metalen, stikstofverbindingen, procescontaminanten en plantentoxinen, moet het activiteiten- en takenpakket van de aan te wijzen nieuwe EU-referentielaboratoria worden uitgebreid.

(4)

Het activiteiten- en takenpakket van het huidige EU-referentielaboratorium voor zware metalen in diervoeders en levensmiddelen moet daarom worden uitgebreid tot alle metalen en stikstofverbindingen in diervoeders en levensmiddelen, dat van het huidige EU-referentielaboratorium voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) moet worden uitgebreid tot alle procescontaminanten, en dat van het huidige EU-referentielaboratorium voor mycotoxinen moet worden uitgebreid tot mycotoxinen en plantentoxinen in diervoeders en levensmiddelen.

(5)

Daarom heeft de Commissie op 23 januari 2017 een oproep tot het indienen van kandidaturen bekendgemaakt met het oog op de selectie en aanwijzing van een EU-referentielaboratorium voor de bovengenoemde vakgebieden. Het geselecteerde laboratorium National Food Institute, Technical University of Denmark (Denemarken) moet worden aangewezen als EU-referentielaboratorium voor metalen en stikstofverbindingen in diervoeders en levensmiddelen, het laboratorium National Food Institute, Technical University of Denmark (Denemarken) als EU-referentielaboratorium voor procescontaminanten, en het laboratorium RIKILT (Stichting Wageningen Research) (Nederland) als EU-referentielaboratorium voor mycotoxinen en plantentoxinen in diervoeders en levensmiddelen.

(6)

Gezien de toenemende relevantie van gechloreerde persistente verontreinigende stoffen andere dan PCB's en dioxinen, gebromeerde persistente verontreinigende stoffen en gefluoreerde persistente verontreinigende stoffen voor de veiligheid van diervoeders en levensmiddelen, is het ook passend het takenpakket van het EU-referentielaboratorium voor dioxinen en PCB's in diervoeders en levensmiddelen uit te breiden tot alle gehalogeneerde persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) in diervoeders en levensmiddelen. Daarom moet het EU-referentielaboratorium voor dioxinen en PCB's in diervoerders en levensmiddelen worden omgedoopt tot het EU-referentielaboratorium voor gehalogeneerde persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) in diervoeders en levensmiddelen om deze uitbreiding van het takenpakket tot uiting te laten komen.

(7)

Deel I van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel I van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

In bijlage VII, deel I, van Verordening (EG) nr. 882/2004 worden de punten 18-21 vervangen door:

„18.

EU-referentielaboratorium voor metalen en stikstofverbindingen in diervoeders en levensmiddelen

National Food Institute, Technical University of Denmark

Kopenhagen

Denemarken;

19.

EU-referentielaboratorium voor mycotoxinen en plantentoxinen in diervoeders en levensmiddelen

RIKILT (Stichting Wageningen Research)

Wageningen

Nederland;

20.

EU-referentielaboratorium voor procescontaminanten

National Food Institute, Technical University of Denmark

Kopenhagen

Denemarken;

21.

EU-referentielaboratorium voor gehalogeneerde persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) in diervoeders en levensmiddelen

Chemisches und Veterinäruntersuchungsamt (CVUA) Freiburg

Freiburg

Duitsland;”


BESLUITEN

9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/18


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/193 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2018

tot erkenning van laboratoria in Brazilië en de Russische Federatie voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 593)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2000/258/EG van de Raad van 20 maart 2000 houdende aanwijzing van een specifiek instituut dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren (1), en met name artikel 3, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (2) is in een systeem voorzien dat in verband met rabiës in de plaats kon komen van quarantaine bij het binnenbrengen van bepaalde als huisdier gehouden carnivoren in lidstaten. Overeenkomstig artikel 16, tweede alinea, van die richtlijn houdt dit in dat bij de invoer uit bepaalde derde landen van honden, katten en fretten, aan de hand van een titrering van het aantal antilichamen, moet worden gecontroleerd of de vaccinatie bij deze dieren doelmatig is geweest.

(2)

Dergelijke controles zijn ook overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) vereist betreffende het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten vanuit bepaalde derde landen.

(3)

Bij Beschikking 2000/258/EG is het Agence française de sécurité sanitaire des aliments (AFSSA) in Nancy (Frankrijk) aangewezen als het specifieke instituut dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria voor de normalisatie van de serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren. Het AFSSA is nu geïntegreerd in het Agence nationale de sécurité sanitaire de l'alimentation, de l'environnement et du travail (ANSES) in Frankrijk.

(4)

Bij Beschikking 2000/258/EG is onder andere bepaald dat het Anses laboratoria in derde landen moet beoordelen die erkenning hebben aangevraagd om serologische tests uit te voeren om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren.

(5)

De bevoegde autoriteit van Brazilië heeft een aanvraag ingediend tot erkenning van het laboratorium „TECSA LABORATÓRIOS LTDA” in Belo Horizonte en het ANSES heeft voor dat laboratorium een gunstig beoordelingsverslag d.d. 23 oktober 2017 opgesteld en bij de Commissie ingediend.

(6)

De op 31 januari 2006 overeenkomstig Beschikking 2000/258/EG aan het „Instituto Pasteur” in São Paulo, Brazilië, verleende vergunning is overeenkomstig Besluit 2010/436/EU van de Commissie (4) ingetrokken na het ongunstige beoordelingsverslag d.d. 30 september 2011 dat het ANSES voor dit laboratorium heeft opgesteld en bij de Commissie heeft ingediend.

(7)

De bevoegde autoriteit van Brazilië heeft een aanvraag ingediend voor de hernieuwde erkenning van het „Instituto Pasteur” in São Paulo en het ANSES heeft voor dat laboratorium een gunstig beoordelingsverslag d.d. 23 oktober 2017 opgesteld en bij de Commissie ingediend.

(8)

De bevoegde autoriteit van de Russische Federatie heeft een aanvraag ingediend tot erkenning van de laboratoria „NoviStem LLC” in Moskou en „Institute of Veterinary Medicine Biotechnology LLC (IBVM)” in Volginski en het ANSES heeft voor die laboratoria een gunstig beoordelingsverslag d.d. 23 oktober 2017 opgesteld en bij de Commissie ingediend.

(9)

De laboratoria „TECSA LABORATÓRIOS LTDA” in Belo Horizonte, „Instituto Pasteur” in São Paulo, „NoviStem LLC” in Moskou en „Institute of Veterinary Medicine Biotechnology LLC (IBVM)” in Volginski moeten daarom worden erkend voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Beschikking 2000/258/EG worden de volgende laboratoria erkend voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren:

a)

TECSA LABORATÓRIOS LTDA

Avenida do Contorno, 6226o

Funcionários — CEP: 30110-042

Belo Horizonte/MG

BRAZILIË

b)

Instituto Pasteur

Avenida Paulista

393 Cerqueira César

São Paulo

BRAZILIË

c)

Institute of Veterinary Medicine Biotechnology LLC (IBVM)

27 Starovskogo ulitsa

Volginski urban locality

Petushinski region

Vladimir oblast

RUSSISCHE FEDERATIE

d)

NoviStem LLC

2-oy Roshchinski Proyezd

Block 8, Building 5, Office 2

Moskou

RUSSISCHE FEDERATIE

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 79 van 30.3.2000, blz. 40.

(2)  Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).

(3)  Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

(4)  Besluit 2010/436/EU van de Commissie van 9 augustus 2010 ter uitvoering van Beschikking 2000/258/EG van de Raad wat betreft proficiency tests voor het behoud van de vergunningen die aan laboratoria zijn verleend voor de uitvoering van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren (PB L 209 van 10.8.2010, blz. 19).


9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/20


UITVOERINGSBESLUIT (EU, Euratom) 2018/194 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2018

tot vaststelling van modellen voor overzichten van de boekhouding betreffende de rechten op eigen middelen en een formulier voor verslagen over de oninbare bedragen van de rechten op eigen middelen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (1), en met name artikel 6, lid 4, en artikel 13, lid 3,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de eigen middelen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2366 van de Commissie (2) worden de nadere voorschriften vastgesteld voor de mededeling door de lidstaten van bepaalde, in het kader van het stelsel van de eigen middelen aan de Commissie toe te zenden gegevens.

(2)

Er moeten modellen worden vastgesteld voor de maandelijkse mededeling van de overzichten van de A- en de B-boekhouding, zodat die op gestructureerde wijze kunnen worden meegedeeld. Er moet worden verduidelijkt dat „geïnde bedragen” betrekking heeft op de nakoming van de financiële verplichtingen van de lidstaten om de traditionele eigen middelen ter beschikking te stellen, en niet alleen op de betalingen die de lidstaten hebben ontvangen van marktdeelnemers die douanerechten verschuldigd zijn. De bedragen die ter beschikking van de begroting van de Unie worden gesteld omdat het wegens administratieve fouten of nalatigheid bij de inning aan de lidstaten is te wijten dat deze niet werden geïnd bij de schuldenaren, moeten bijgevolg expliciet als „geïnde bedragen” worden beschouwd. Er moeten aanvullende gegevens worden verstrekt in de overzichten om deze duidelijker en transparanter te maken.

(3)

Alle bedragen die als traditionele eigen middelen op het credit van de rekeningen van de Commissie worden geboekt overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014, moeten worden opgenomen in de boekhoudkundige overzichten en de bijlagen daarbij. Om ervoor te zorgen dat alle bedragen worden opgenomen, zelfs die welke ter beschikking zijn gesteld buiten de in artikel 10, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 vastgestelde termijn, moeten aanvullende gegevens worden opgenomen in de daaropvolgende bijlagen bij de overzichten van de A-boekhouding.

(4)

Het in artikel 13, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 bedoelde verslag moet alle feitelijke elementen bevatten, met inbegrip van de invorderingsmaatregelen van de lidstaat, die nodig zijn om ten gronde te onderzoeken waarom de lidstaat de oninbaar geachte of verklaarde bedragen van meer dan 100 000 EUR niet ter beschikking heeft kunnen stellen. De uit hoofde van Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2366 ingediende verslagen zijn soms niet volledig, waardoor de betrokken lidstaat dan wordt verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken. Daarom moeten aan de bestaande formulieren nieuwe elementen en toelichtingen worden toegevoegd, zoals nadere gegevens over het ontstaan van de schuld, de gebeurtenissen die hebben geleid tot de vaststelling van het recht, wederzijdse bijstand en de betalings- en invorderingsprocedure.

(5)

Er moet rekening worden gehouden met de bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad (3) vanaf 1 oktober 2016 toepasselijke wijzigingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 betreffende de mogelijke vrijstelling van de verplichting om de bedragen aan traditionele eigen middelen die niet kunnen worden geïnd doordat de boeking of de mededeling van een douaneschuld is uitgesteld om een strafonderzoek in verband met de financiële belangen van de Unie niet te schaden, ter beschikking te stellen van de begroting van de Unie.

(6)

Er moet in een overgangsperiode worden voorzien om de lidstaten de tijd te geven zich aan te passen aan de wijzigingen die zijn aangebracht in de formulieren voor de melding overeenkomstig artikel 6, lid 4, en artikel 13, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014.

(7)

Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid dient Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2366 te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten stellen de in artikel 6, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 bedoelde overzichten van hun boekhouding betreffende de rechten op eigen middelen op aan de hand van de modellen in de bijlagen I, II, III en IV bij dit besluit.

Artikel 2

De lidstaten stellen het in artikel 13, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 bedoelde verslag over de oninbare bedragen van rechten op eigen middelen op aan de hand van het formulier in bijlage V bij dit besluit. Ze zenden deze verslagen toe met gebruikmaking van het elektronische webgebaseerde beheers- en informatiesysteem dat ter beschikking wordt gesteld door de Commissie.

Artikel 3

1.   De lidstaten maken uiterlijk vanaf 20 juli 2018 gebruik van de in artikel 1 van dit besluit bedoelde modellen. De lidstaten kunnen tot 19 juli 2018 gebruikmaken van de in artikel 1 van Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2366 bedoelde modellen.

2.   De lidstaten maken vanaf 1 september 2018 gebruik van het in artikel 2 van dit besluit bedoelde formulier. De lidstaten maken tot 31 augustus 2018 gebruik van het in artikel 2 van Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2366 bedoelde formulier.

Artikel 4

Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2366 wordt ingetrokken met ingang van 1 september 2018.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2366 van de Commissie van 19 december 2016 tot vaststelling van modellen voor overzichten van de boekhouding betreffende de rechten op eigen middelen en een formulier voor verslagen over de oninbare bedragen van de rechten op eigen middelen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (PB L 350 van 22.12.2016, blz. 30).

(3)  Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad van 17 mei 2016 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 85).


BIJLAGE I

A-BOEKHOUDING VAN DE EIGEN MIDDELEN VAN DE EUROPESE UNIE

Overzicht van de vastgestelde rechten (1)

Lidstaat:

Maand/jaar:


(in nationale valuta)

AARD VAN DE MIDDELEN

Referentie lidstaat (facultatief)

Vaststellingen van de maand (2)

Geïnde bedragen van de specifieke boekhouding (3)

Correcties van voorafgaande vaststellingen (4)

Brutobedragen

Nettobedragen

+

(1)

(2)

(3)

(4)

(5) = (1) + (2) + (3) – (4)

(6)

1210

Douanerechten (minus compenserende rechten en antidumpingrechten)

 

 

 

 

 

 

 

1230

Compenserende rechten en antidumpingrechten op producten

 

 

 

 

 

 

 

1240

Compenserende rechten en antidumpingrechten op diensten

 

 

 

 

 

 

 

12

DOUANERECHTEN

 

 

 

 

 

 

 

1100

Productieheffingen met betrekking tot het verkoopseizoen 2005/2006 en vorige seizoenen

 

 

 

 

 

 

 

1110

Opslagbijdragen voor suiker

 

 

 

 

 

 

 

1130

Heffingen op de niet-uitgevoerde productie van C-suiker, -isoglucose en -inulinestroop en op C-suiker en -isoglucose voor vervanging

 

 

 

 

 

 

 

1170

Productieheffing

 

 

 

 

 

 

 

1180

Eenmalige heffingen op de extra suikerquota en de aanvullende isoglucosequota

 

 

 

 

 

 

 

1190

Overschotheffing

 

 

 

 

 

 

 

11

BIJDRAGEN SUIKER

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL 12 + 11

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

– 20 % inningskosten

– 25 % inningskosten (5)

– 10 % inningskosten (6)

 

 

 

 

Totaal te betalen aan de EU

 

 


(1)  Met inbegrip van de vastgestelde rechten als gevolg van controles en gevallen van fraude en onregelmatigheden.

(2)  Met inbegrip van de boekhoudkundige correcties.

(3)  Met inbegrip van de oninbaar verklaarde of geachte bedragen om redenen die zijn toe te schrijven aan de lidstaten.

(4)  Hierbij gaat het om correcties van de oorspronkelijke vaststellingen, met name inning achteraf en terugbetalingen. Voor suiker moet bij de correcties van voorafgaande seizoenen worden vermeld op welk verkoopseizoen ze betrekking hebben.

(5)  De inhouding van 25 % geldt voor de bedragen die overeenkomstig de toepasselijke regels van de Unie tussen 1 maart 2001 en 28 februari 2014 beschikbaar gesteld hadden moeten zijn.

(6)  De inhouding van 10 % geldt voor de bedragen die overeenkomstig de toepasselijke regels van de Unie vóór 28 februari 2001 beschikbaar gesteld hadden moeten zijn.


BIJLAGE II

BIJLAGE BIJ HET OVERZICHT VAN DE A-BOEKHOUDING VAN DE EIGEN MIDDELEN VAN DE EUROPESE UNIE

Follow-up van de invordering van de met onregelmatigheden of vertragingen gemoeide bedragen die door middel van controle- en toezichtmaatregelen werden vastgesteld (1)

Maand/jaar:


(in nationale valuta)

Brutobedrag van de ingevorderde eigen middelen

Referenties van de onregelmatigheden of vertragingen bij vaststelling, boeking en terbeschikkingstelling die tijdens controles op nationaal of Unieniveau werden ontdekt (2)  (3)  (4)

Toepasselijk inhoudingspercentage (5)

Bedragen opgenomen in de rubriek „totaal te betalen aan de EU”

Andere nuttige inlichtingen (6)

 

 

20 %

25 %

10 %

JA (7)

NEEN (8)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal:

 


(1)  Artikel 2, lid 3, of artikel 4, lid 6, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014.

(2)  De referenties van de verslagen uit hoofde van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 worden ook in deze kolom vermeld.

(3)  De referenties van de brieven en controleverslagen van de Commissie worden ook in deze kolom vermeld.

(4)  In voorkomend geval worden ook de volgende specifieke referenties vermeld:

OWNRES-referentie;

de referenties van de afzonderlijke betalingen met betrekking tot de financiële aansprakelijkheid van de lidstaten voor administratieve fouten;

de referenties van de nationale besluiten, die ook zijn opgenomen in de bijlage bij het overzicht van de specifieke boekhouding (bijlage IV) in gevallen waarin er volgens de lidstaat zelf niet is voldaan aan de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 vastgestelde voorwaarden en de TEM vrijwillig ter beschikking worden gesteld.

(5)  Aankruisen welk inhoudingspercentage van toepassing is op het bedrag.

(6)  Verstrek in deze rubriek nadere inlichtingen over elk in de bijlage opgenomen bedrag:

indien een bedrag afzonderlijk van het huidige maandoverzicht ter beschikking is gesteld en niet is opgenomen in de rubriek „Totaal te betalen aan de EU”, vermeld dan hier de datum van terbeschikkingstelling van het bedrag en de inlichtingen om het betrokken bedrag te identificeren;

geef hier aan of het om een voorwaardelijke betaling gaat;

datum waarop het bedrag normaal ter beschikking moest worden gesteld.

(7)  Aankruisen indien het bedrag is opgenomen in het huidige maandoverzicht.

(8)  Aankruisen indien het bedrag afzonderlijk ter beschikking is gesteld en niet is opgenomen in een eerder overzicht of eerdere bijlage.


BIJLAGE III

SPECIFIEKE BOEKHOUDING VAN DE EIGEN MIDDELEN VAN DE EUROPESE UNIE  (1)

Overzicht van de vastgestelde rechten die niet in de A-boekhouding zijn opgenomen

Lidstaat:

Kwartaal/jaar:


(in nationale valuta)

AARD VAN DE MIDDELEN

Nog te innen (bruto) uit hoofde van het voorafgaande kwartaal

Uit hoofde van het betrokken kwartaal vastgestelde rechten

Correctie van de vastgestelde rechten (artikel 8) (2)

Oninbaar gebleken bedragen die niet ter beschikking kunnen worden gesteld om gegronde redenen (artikel 13, lid 2) (3)

Totaal

(1 + 2 ± 3 – 4)

Tijdens het kwartaal geïnde bedragen voor de EU-begroting (4)  (5)

Nog te innen (bruto) aan het einde van het betrokken kwartaal

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7) = (5) – (6)

1210

Douanerechten (minus compenserende rechten en antidumpingrechten)

 

 

 

 

 

 

 

1230

Compenserende rechten en antidumpingrechten op producten

 

 

 

 

 

 

 

1240

Compenserende rechten en antidumpingrechten op diensten

 

 

 

 

 

 

 

12

DOUANERECHTEN

 

 

 

 

 

 

 

1100

Productieheffingen met betrekking tot het verkoopseizoen 2005/2006 en vorige seizoenen

 

 

 

 

 

 

 

1110

Opslagbijdragen voor suiker

 

 

 

 

 

 

 

1130

Heffingen op de niet-uitgevoerde productie van C-suiker, -isoglucose en -inulinestroop en op C-suiker en -isoglucose voor vervanging

 

 

 

 

 

 

 

1170

Productieheffing

 

 

 

 

 

 

 

1180

Eenmalige heffingen op de extra suikerquota en de aanvullende isoglucosequota

 

 

 

 

 

 

 

1190

Overschotheffing

 

 

 

 

 

 

 

11

BIJDRAGEN SUIKER

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL 12 + 11

 

 

 

 

 

 

 

 

Raming van de vastgestelde rechten waarvan de inning onzeker is (6)

 


(1)  Op grond van artikel 6, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 gevoerde B-boekhouding, inclusief de vaststellingen als gevolg van controles of gevallen van fraude en onregelmatigheid.

(2)  Met correctie van de vastgestelde rechten worden de correcties bedoeld, inclusief annuleringen, die het resultaat zijn van een herziening van de aanvankelijk vastgestelde rechten die uit eerdere kwartalen voortvloeien. Naar hun aard verschillen zij van de bedragen in kolom (4).

(3)  Alle gevallen moeten worden gespecificeerd in de met dit kwartaaloverzicht mee te zenden bijlage IV. Het totaal van deze kolom (4) en het totaal in kolom (2) van bijlage IV moeten gelijk zijn.

(4)  Het totaal van deze kolom moet overeenkomen met het totaal van de bedragen die voor het betrokken kwartaal zijn opgenomen in kolom (2) van het overzicht van de A-boekhouding.

(5)  Met inbegrip van alle bedragen die niet zijn geïnd bij de schuldenaren om redenen die zijn toe te schrijven aan de lidstaat. Deze moeten worden opgenomen in kolom (2) van het overzicht van de A-boekhouding (bijlage I) en moeten eveneens worden opgenomen in kolom (1) van bijlage IV.

(6)  Verplicht voor het overzicht van het vierde kwartaal van elk begrotingsjaar. Als de raming gelijk is aan nul, dient „nihil” te worden ingevuld.


BIJLAGE IV

BIJLAGE BIJ HET OVERZICHT VAN DE SPECIFIEKE BOEKHOUDING VAN DE EIGEN MIDDELEN VAN DE EUROPESE UNIE

Overzicht van de oninbaar verklaarde of geachte bedragen in de B-boekhouding (1)  (2)

Kwartaal/jaar:


Brutobedrag van de eigen middelen

Referentie van het nationale besluit

OWNRES-referentie (3)

WOMIS-referentie (3)

Opgenomen in de A-boekhouding

Niet opgenomen in de A-boekhouding

(1)

(2)

 

 

 

TOTAAL:

TOTAAL:

 

 

 


(1)  Artikel 13, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014.

(2)  Met inbegrip van alle bedragen die niet zijn geïnd bij de schuldenaren om redenen die zijn toe te schrijven aan de lidstaat.

(3)  Indien van toepassing.


BIJLAGE V

FORMULIER VOOR HET VERSLAG  (1) OVER DE ONINBARE BEDRAGEN VAN DE RECHTEN OP EIGEN MIDDELEN

Tenzij anders vermeld, moeten alle gegevens worden meegedeeld wanneer ze beschikbaar en relevant zijn. Alle bedragen moeten worden vermeld in de munteenheid van de desbetreffende lidstaat ten tijde van het verzenden van de mededeling.

1.   ALGEMENE GEGEVENS

Lidstaat: …

Verwijzing naar de mededeling: …

(code van de lidstaat/referentiejaar/volgnummer referentiejaar)

Verwijzing naar een hiermee samenhangend, overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU Euratom) nr. 608/2014 vooraf toegezonden kennisgevingsformulier: …

Reden voor het ontbreken van een verwijzing naar het voornoemde kennisgevingsformulier: …

Geval dat verband houdt met een controle van de Unie (ja/neen)

Verwijzing naar de desbetreffende controle van de Unie: …

Totaal oninbaar bedrag: …

Autoriteit die het bedrag oninbaar heeft verklaard of heeft vastgesteld dat het bedrag oninbaar wordt geacht: …

Nationale referentie van het administratieve besluit met betrekking tot de oninbaarheid: …

(Zie derde kolom van bijlage IV)

Datum van het administratieve besluit met betrekking tot de oninbaarheid: …

Datum waarop het bedrag oninbaar moest worden geacht: …

2.   ONTSTAAN VAN DE SCHULD

Datum waarop of periode waarin de schuld is ontstaan: …

Rechtsgrondslag voor het ontstaan van een schuld: …

(Rechtsgrondslagen die voorafgaan aan Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad  (2) , dienen te worden aangegeven met vermelding van het desbetreffende artikel van Verordening (EEG) nr. 2913/92)

Indirecte vertegenwoordiging (artikel 18 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) of eerdere verordeningen): (ja/neen)

Douanestatus: …

(Geldende douaneregeling, situatie van de goederen of douanebestemming bij het ontstaan van de douaneschuld)

Nadere gegevens die moeten worden vermeld in geval van doorvoer:

datum/data van aanvaarding van de aangifte voor douanevervoer (4): …

lidstaat/lidstaten van vertrek of binnenkomst in de Unie (ISO-code): …

lidstaat/lidstaten van bestemming of uitgang uit de Unie (ISO-code): …

MRN/MRN's (5) van de aangifte(n) voor douanevervoer of de TIR-operatie(s): …

nummer(s) van het carnet TIR: …

Aard van de controle waardoor het recht is vastgesteld: …

controles die geen verband houden met de aanvaarding van de douaneaangifte: …

controles tijdens de behandeling van een douaneaangifte met inbegrip van een steekproefneming: …

controles na behandeling maar voor de aanzuivering van de douaneregeling: …

controles na de aanzuivering van de douaneregeling voor de goederen: …

controles na behandeling en het in het vrije verkeer brengen: …

Datum/data van aanzuivering van de douaneregeling(en), mee te delen bij een douanestatus die wijst op opschortende regelingen (bijvoorbeeld frauduleuze bevestiging van de aankomst van het douanevervoer): …

Uitgebreide omschrijving van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de vaststelling van het recht:

(De volgende vragen moeten altijd worden beantwoord: Wat en wanneer was de aanleiding van de controles of onderzoeken? Wanneer zijn de controles of onderzoeken afgerond (verstrek de gegevens van het verslag)? Welke goederen waren daarbij betrokken? Licht nader toe om welke redenen de rechten werden ontweken. Was het mogelijk om op basis van de controle of het onderzoek aanvullende rechten te berekenen en de schuldenaar/schuldenaren te identificeren? Vermeld de datum waarop de verschillende schuldenaren werden geïdentificeerd en, indien van toepassing, geef aan welk deel van de schuld ze verschuldigd zijn.)

Datum waarop het onderzoek/douanecontrole/inspectie is ingeleid: …

Datum waarop het verslag van de douanecontrole/inspectie is opgesteld, op basis waarvan de schuldenaar/schuldenaren kon(den) worden geïdentificeerd en het bedrag van de aanvullende rechten kon worden vastgesteld: …

3.   WEDERZIJDSE BIJSTAND

Zaak die verband houdt met wederzijdse bijstand in de zin van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (6) waarbij de diensten van de Commissie zijn betrokken (ja/neen)

Verwijzing naar de mededeling inzake wederzijdse bijstand: …

Datum van ontvangst: …

Opmerkingen (facultatief): …

Referentie OLAF-dossier (LL/JJJJ/NNNN): …

GDO-referentie (gezamenlijke douaneoperatie) (indien van toepassing): …

Geval dat verband houdt met een risico-informatieformulier (RIF) of een gemeenschappelijk prioritair controlegebied (CPCA) (ja/neen)

RIF-referentie (indien van toepassing): …

CPCA-referentie (indien van toepassing): …

4.   VASTSTELLING VAN HET RECHT

Bureau van de vaststelling: …

Datum van de vaststelling: …

Boekhoudkundige verwijzing naar de vaststelling (facultatief): …

Datum van opneming in de B-boekhouding (artikel 6 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014): …

Boekhoudkundige verwijzing naar de B-boekhouding (facultatief): …

Uitstel van de boeking of de mededeling van de douaneschuld om een strafonderzoek in verband met de financiële belangen van de Unie niet te schaden (artikel 13, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014) (ja/neen)

Totaal vastgesteld bedrag aan traditionele eigen middelen: …

Totale vastgestelde douane- en landbouwrechten, met uitzondering van compenserende rechten en antidumpingrechten: …

Bedrag van de vastgestelde compenserende en antidumpingrechten: …

Bedrag van de vastgestelde heffingen op suiker en isoglucose: …

Het bedrag van de vastgestelde nationale accijnzen en btw (facultatief): …

Totale bedrag van de na de aanvankelijke vaststelling verrichte correctie verhoging of vermindering) van de traditionele eigen middelen: …

Bedrag van de na de aanvankelijke vaststelling verrichte correctie (toevoeging of vermindering) van douane- en landbouwrechten, met uitzondering van compenserende rechten en antidumpingrechten: …

Bedrag van de na de aanvankelijke vaststelling verrichte correctie (toevoeging of vermindering) van de compenserende en antidumpingrechten: …

Bedrag van de na de aanvankelijke vaststelling verrichte correctie (toevoeging of vermindering) van de heffingen op suiker en isoglucose: …

Betrokken bedrag van de na de aanvankelijke vaststelling verrichte correctie (toevoeging of vermindering) van de nationale accijnzen en btw (facultatief): …

Totale bedrag van de zekerheid/garantie (7): …

(Dit is het bedrag dat betrekking heeft op de eigen middelen van de Unie en in voorkomend geval nationale accijnzen. Dit bedrag kan nul zijn indien er een ontheffing is of indien geen zekerheid is gesteld. In het geval van een doorlopende garantie van minder dan 100 % van het referentiebedrag moet het referentiebedrag ook worden vermeld)

Deel van de zekerheid dat aan de eigen middelen van de Unie moet worden toegewezen: …

Soort zekerheid (verplicht, facultatief, niet voorzien): …

Soort verplichte zekerheid: …

Reden waarom een voorgenomen zekerheid niet is gesteld: …

Aan de Unie ter beschikking gestelde bedrag van de zekerheid: …

Datum waarop het bedrag van de zekerheid ter beschikking is gesteld: …

5.   INVORDERINGSPROCEDURE

(Indien er verscheidene schuldenaren zijn voor dezelfde schuld, dienen de volgende gegevens te worden verstrekt voor elke schuldenaar)

Soort schuldenaar (8): …

Verschuldigd bedrag, indien dit lager ligt dan het totale vastgestelde bedrag: …

Datum kennisgeving van de schuld: …

Datum/data van betalingsherinneringen: …

Vaststelling waartegen het recht op beroep wordt uitgeoefend in de zin van artikel 243, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 of artikel 44 van Verordening (EU) nr. 952/2013 (ja/neen)

Bereikte stadia van hiermee verbonden beroepsprocedure: …

Datum instelling eerste beroep: …

Datum van kennisgeving van de definitieve beslissing/arrest: …

Opmerkingen (facultatief): …

Opschorting van de tenuitvoerlegging in de zin van de artikelen 222 en 244 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 en artikel 876 bis van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (9) of artikel 108, lid 3, en artikel 45 van Verordening (EU) nr. 952/2013 (ja/neen)

Zekerheid gesteld bij opschorting (ja/neen):

Bedrag van de zekerheid bij opschorting: …

Redenen waarom bij de opschorting geen zekerheid is gesteld: …

(De lidstaten moeten vermelden of al dan niet vrijstelling van zekerheidsstelling is verleend wegens te verwachten economische en sociale moeilijkheden en moeten de redenen voor een dergelijk besluit aangeven)

Betalingsfaciliteiten in de zin van artikel 229 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 of artikel 112 van Verordening (EU) nr. 952/2013 (geen verzoek/verzoek verworpen/verzoek aanvaard)

Beschrijving van regeling betalingsfaciliteit: …

Zekerheidsstelling gegeven overeenkomstig de voorschriften met betrekking tot de betalingsfaciliteiten (ja/neen)

Bedrag van de zekerheid in verband met betalingsfaciliteiten: …

Reden waarom bij het verlenen van de betalingsfaciliteiten geen zekerheid is gesteld: …

(De lidstaten moeten vermelden of al dan niet vrijstelling van zekerheidsstelling is verleend wegens te verwachten economische en sociale moeilijkheden en moeten de redenen voor een dergelijk besluit aangeven)

Datum van afgifte van executoriale titel: …

Kennisgeving van executoriale titel (ja/neen)

Datum van afgifte van executoriale titel: …

Opmerkingen bij de executoriale titel (facultatief): …

Datum/data van ontvangen en ter beschikking gestelde betaling(en): …

Betrokken bedrag(en) van ontvangen en ter beschikking gestelde betaling(en): …

Betaalde en ter beschikking gestelde totaalbedragen: …

Datum/data van beslagen: …

Door middel van beslag verkregen bedrag: …

Opmerkingen bij beslag (facultatief): …

Datum instelling faillissements-/vereffening-/insolventieprocedures: …

Datum van de indiening van de vordering in het kader van deze procedures: …

Datum beëindiging faillissements-/vereffening-/insolventieprocedures: …

Bedrag aan eigen middelen ingevorderd in faillissements-/vereffening-/insolventieprocedure: …

Wederzijdse bijstand door andere lidstaten bij invordering (Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (10) of eerdere richtlijnen) (ja/neen)

Verwijzing naar wederzijdse bijstand bij invordering: …

Aangezochte lidstaat: …

Datum van het verzoek: …

Ingevorderd bedrag: …

Datum van antwoord: …

Opmerkingen met betrekking tot het antwoord (met name indien de aangezochte lidstaat niet op het verzoek is ingegaan): …

6.   REDENEN WAAROM INVORDERING VOOR HET RESTERENDE BEDRAG ONMOGELIJK IS GEWEEST

(In deze rubriek moeten de lidstaten bijvoorbeeld duidelijk vermelden welke concrete maatregelen tot tenuitvoerlegging zijn genomen, en de redenen vermelden waarom in geval van een faillissements-/vereffening-/insolventieprocedure het ontvangen bedrag ontoereikend was voor de schuldaflossing of waarom met het bedrag slechts een deel van de schuld kan worden afgelost. Daarnaast moeten de lidstaten de omstandigheden uitgebreid toelichten indien de boeking of de mededeling van een douaneschuld is uitgesteld om een strafonderzoek in verband met de financiële belangen van de Unie niet te schaden.)

(De lidstaten behoeven de gegevens die reeds in het kader van de punten 1 tot en met 5 zijn meegedeeld, niet opnieuw te vermelden)

7.   ANDERE NUTTIGE INLICHTINGEN


(1)  Zoals bedoeld in artikel 13, lid 3, tweede en derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(4)  Met inbegrip van carnets TIR.

(5)  Het internationale acroniem voor het masterreferentienummer/identificatienummer voor verzending.

(6)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(7)  In sommige taalversies van Verordening (EU) nr. 952/2013 wordt de term „garantie” gebruikt in dezelfde context als waar in Verordening (EEG) nr. 2913/92 de term „zekerheid” wordt gebruikt. Voor de toepassing van deze bijlage worden deze termen gelezen als „zekerheid” in de zin van artikel 6, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014.

(8)  Met inbegrip van wettelijk aansprakelijke schuldenaren, indirecte vertegenwoordigers en borgen.

(9)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).


9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/33


UITVOERINGSBESLUIT (EU, Euratom) 2018/195 VAN DE COMMISSIE

van 8 februari 2018

tot vaststelling van formulieren voor de melding van fraude en onregelmatigheden die van invloed zijn op rechten op traditionele eigen middelen, en voor de rapportage over controles betreffende traditionele eigen middelen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad van 26 mei 2014 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (1), en met name artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 2,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de eigen middelen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2365 van de Commissie (2) worden de nadere voorschriften vastgesteld voor de mededeling door de lidstaten van bepaalde, in het kader van het stelsel van de eigen middelen aan de Commissie toe te zenden gegevens.

(2)

Fraudegevallen en onregelmatigheden moeten op gestructureerde wijze worden gemeld en informatie omvatten over het gelopen risico. Hetzelfde formulier voor fraude en onregelmatigheden wordt reeds gebruikt om eerder gemelde gevallen te actualiseren. Bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2365 is derhalve achterhaald.

(3)

Er moet in een overgangsperiode worden voorzien om de lidstaten de tijd te geven zich aan te passen aan de wijzigingen die zijn aangebracht in de formulieren voor de melding overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014.

(4)

Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid dient Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2365 te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 5, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 bedoelde beschrijvingen van ontdekte fraudegevallen en onregelmatigheden waarmee rechten ten bedrage van meer dan 10 000 EUR zijn gemoeid, worden door de lidstaten opgesteld aan de hand van het formulier in bijlage I bij dit besluit. De in artikel 5, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 bedoelde stand van zaken met betrekking tot de reeds aan de Commissie meegedeelde fraudegevallen en onregelmatigheden waarvoor niet eerder is aangegeven dat de betrokken rechten geïnd, vervallen of niet geïnd zijn, wordt opgesteld aan de hand van hetzelfde formulier.

2.   De lidstaten delen de in lid 1 bedoelde informatie mee langs elektronische weg met gebruikmaking van de informatietechnologietoepassing „OWNRES”.

Artikel 2

De lidstaten stellen het in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 bedoelde verslag over controles betreffende traditionele eigen middelen op aan de hand van het formulier in bijlage II bij dit besluit.

Het verslag over het begrotingsjaar 2017 wordt opgesteld aan de hand van het in de eerste alinea bedoelde formulier.

Artikel 3

De lidstaten gebruiken het in artikel 1 bedoelde formulier met ingang van 1 april 2018.

Artikel 4

Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2365 wordt ingetrokken met ingang van 1 april 2018.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 168 van 7.6.2014, blz. 29.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2016/2365 van de Commissie van 19 december 2016 tot vaststelling van formulieren voor de melding van fraude en onregelmatigheden die van invloed zijn op rechten op traditionele eigen middelen en voor de rapportage over controles betreffende traditionele eigen middelen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad (PB L 350 van 22.12.2016, blz. 24).


BIJLAGE I

Formulier voor de melding van fraude en onregelmatigheden overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014

Image Tekst van het beeld Image Tekst van het beeld

BIJLAGE II

JAARVERSLAG ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 1, VAN VERORDENING (EU, Euratom) Nr. 608/2014

Image Tekst van het beeld

Rectificaties

9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/38


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/12 van de Raad van 8 januari 2018 tot uitvoering van Verordening (EU) 2017/1509 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

( Publicatieblad van de Europese Unie L 4 van 9 januari 2018 )

Bladzijde 3, bijlage, deel A, vermelding 75, derde kolom:

in plaats van:

„Geboortedatum: 20.8.1965

Paspoortnr. 563233049, verloopt op 11.3.2019.

…”,

lezen:

„Geboortedatum: 21.8.1957

Paspoortnr. 563233049, verloopt op 9.5.2018.

…”.


9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/38


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2018/16 van de Raad van 8 januari 2018 tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

( Publicatieblad van de Europese Unie L 4 van 9 januari 2018 )

Bladzijde 18, bijlage, deel A, vermelding 75, derde kolom:

in plaats van:

„Geboortedatum: 20.8.1965

Paspoortnr. 563233049, verloopt op 11.3.2019.

…”,

lezen:

„Geboortedatum: 21.8.1957

Paspoortnr. 563233049, verloopt op 9.5.2018.

…”.