ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 34

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
8 februari 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/182 van de Commissie van 7 februari 2018 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 28 en International Financial Reporting Standards 1 en 12 betreft ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/183 van de Commissie van 7 februari 2018 tot weigering van een vergunning voor formaldehyde als toevoegingsmiddel voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen conserveermiddelen en hygiënebevorderingsmiddelen ( 1 )

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/184 van de Commissie van 7 februari 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen FEN 560 (ook fenegriek of fenegriekzaadpoeder genoemd) en sulfurylfluoride ( 1 )

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/185 van de Commissie van 7 februari 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof penflufen ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/186 van de Commissie van 7 februari 2018 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald corrosiebestendig staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China

16

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/187 van de Commissie van 6 februari 2018 tot wijziging van bijlage II bij Beschikking 2008/185/EG wat betreft de goedkeuring van een bestrijdingsprogramma ter uitroeiing van de ziekte van Aujeszky voor de regio Emilia-Romagna in Italië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 579)  ( 1 )

36

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 34/1


VERORDENING (EU) 2018/182 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2018

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 28 en International Financial Reporting Standards 1 en 12 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 8 december 2016 is de International Accounting Standards Board (IASB) in het kader van zijn periodieke verbeteringsproces dat erop gericht is de standaarden te stroomlijnen en te verduidelijken, overgegaan tot de publicatie van jaarlijkse verbeteringen in International Financial Reporting Standards cyclus 2014-2016 („de jaarlijkse verbeteringen”). Het doel van de jaarlijkse verbeteringen is niet-dringende, maar noodzakelijke kwesties te behandelen die door de IASB tijdens de projectcyclus zijn besproken op het gebied van inconsistenties in de International Financial Reporting Standards, of onduidelijke formuleringen.

(3)

Na overleg met de European Financial Reporting Advisory Group concludeert de Commissie dat de wijzigingen in International Accounting Standard (IAS) 28 en in International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 en IFRS 12 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte goedkeuringscriteria.

(4)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De IASB heeft de ingangsdatum van de wijzigingen in IFRS 12 op 1 januari 2017 vastgesteld. De bepalingen van deze verordening moeten derhalve met terugwerkende kracht van toepassing zijn teneinde de betrokken uitgevende instellingen rechtszekerheid te bieden en de samenhang met andere bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 vastgestelde standaarden voor jaarrekeningen te verzekeren.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

a)

IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

b)

IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

c)

IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1, onder a), bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2018 van start gaat.

Elke onderneming past de in artikel 1, onder b), bedoelde wijzigingen toe vanaf de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2018 van start gaat.

Elke onderneming past de in artikel 1, onder c), bedoelde wijzigingen toe vanaf de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2017 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).


BIJLAGE

Jaarlijkse verbeteringen aan IFRS

Cyclus 2014-2016

Wijzigingen aan IFRS 1

IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

De alinea's 39L en 39T worden gewijzigd, de alinea's 39D, 39F en 39AA worden verwijderd en alinea 39AD wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM

39D

[verwijderd]

39F

[verwijderd]

39L

Alinea D1 is gewijzigd en de alinea's D10 en D11 zijn verwijderd door IAS 19 Personeelsbeloningen (als gewijzigd in juni 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IAS 19 (als gewijzigd in juni 2011) toepast.

39T

De alinea's D16, D17 en bijlage C zijn gewijzigd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

39AA

[verwijderd]

39AD

De alinea's 39L en 39T zijn gewijzigd en de alinea's 39D, 39F, 39AA en E3 tot en met E7 zijn verwijderd door jaarlijkse verbeteringen aan IFRS (cyclus 2014-2016), uitgegeven in december 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen.

In bijlage E worden de alinea's E3 tot en met E7 en de desbetreffende kopjes verwijderd.

BIJLAGE E

Kortetermijnvrijstellingen van IFRS

Deze bijlage is een integraal onderdeel van IFRS.

E3

[verwijderd]

E4

[verwijderd]

E4A

[verwijderd]

E5

[verwijderd]

E6

[verwijderd]

E7

[verwijderd]

Wijzigingen aan IFRS 12

IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten

Alinea 5A wordt toegevoegd.

TOEPASSINGSGEBIED

5A

Behoudens het bepaalde in alinea B17 zijn de vereisten in deze IFRS van toepassing op de in lid 5 bedoelde belangen van een entiteit die zijn geclassificeerd (of opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten) als aangehouden voor verkoop of als beëindigde bedrijfsactiviteiten in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

In bijlage B wordt alinea B17 gewijzigd.

SAMENGEVATTE FINANCIËLE INFORMATIE OVER DOCHTERONDERNEMINGEN, JOINT VENTURES EN GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN (ALINEA'S 12 EN 21)

B17

Wanneer het belang van een entiteit in een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming (of een deel van haar belang in een joint venture of geassocieerde deelneming) is geclassificeerd (of is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd) als aangehouden voor verkoop in overeenstemming met IFRS 5, is de entiteit niet verplicht voor de betrokken dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming samengevatte financiële informatie in overeenstemming met de alinea's B10 tot en met B16 te verschaffen.

In bijlage C wordt alinea C1D toegevoegd.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

C1D

Alinea 5A is toegevoegd en alinea B17 is gewijzigd door jaarlijkse verbeteringen aan IFRS (cyclus 2014-2016), uitgegeven in december 2016. Entiteiten moeten deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2017 aanvangen.

Wijzigingen aan IAS 28

IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures

De alinea's 18 en 36A worden gewijzigd en alinea 45E wordt toegevoegd.

Vrijstellingen van de toepassing van de „equity”-methode

18.

Wanneer een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture wordt aangehouden door, of indirect wordt aangehouden via een entiteit die een organisatie is die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, dan kan de entiteit ervoor kiezen deze investeringen in overeenstemming met IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Een entiteit moet deze keuze afzonderlijk maken voor elke geassocieerde deelneming of joint venture, bij eerste opname van de geassocieerde deelneming of joint venture.

Procedures voor de toepassing van de „equity”-methode

36A

Niettegenstaande het vereiste van alinea 36 geldt dat als een entiteit die zelf geen beleggingsentiteit is, een belang heeft in een geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, de entiteit bij de toepassing van de „equity”-methode ervoor kan kiezen de waardering tegen reële waarde te behouden die door deze geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, is toegepast op de belangen in dochterondernemingen van de betrokken geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is. Deze keuze wordt afzonderlijk gemaakt voor elke geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, en dat op de laatste vallende datum van de volgende data waarop a) de geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, voor het eerst is opgenomen; b) de geassocieerde deelneming of joint venture een beleggingsentiteit wordt, en c) de geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, voor het eerst een moedermaatschappij wordt.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

45E

De alinea's 18 en 36A zijn gewijzigd door jaarlijkse verbeteringen aan IFRS (cyclus 2014-2016), uitgegeven in december 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen in overeenstemming met IAS 8 retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.


8.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 34/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/183 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2018

tot weigering van een vergunning voor formaldehyde als toevoegingsmiddel voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen „conserveermiddelen” en „hygiënebevorderingsmiddelen”

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Bij Richtlijn 83/466/EEG van de Commissie (3) was voor formaldehyde overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding, behorende tot de groep „conserveermiddelen”, voor gebruik in ondermelk voor varkens tot en met de leeftijd van zes maanden. Vervolgens is dat product overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Formaldehyde (EG-nr. 200-001-8, CAS-nr. 50-00-0) is opgenomen in de bij Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (4) vastgestelde lijst van werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) ter vervanging van Richtlijn 98/8/EG is echter niet van toepassing op producten die voor de conservering van diervoeders middels bestrijding van schadelijke organismen worden gebruikt, met name wat de vermindering van de besmetting van diervoeder met salmonella betreft, omdat dergelijke producten onder Verordening (EG) nr. 1831/2003 vallen. Overeenkomstig Besluit 2013/204/EU van de Commissie (7) mogen biociden voor gebruik als conserveringsmiddel voor diervoeder die formaldehyde bevatten, met ingang van 1 juli 2015 niet langer op de markt worden gebracht. Die datum was vastgesteld om voldoende tijd toe te staan voor de overgang van de regelgeving inzake biociden naar de regelgeving inzake toevoegingsmiddelen voor diervoeding krachtens Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(4)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn twee aanvragen ingediend voor een vergunning voor een preparaat van formaldehyde als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten, waarbij is verzocht om dat toevoegingsmiddel in te delen in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „conserveermiddelen”. Beide aanvragen omvatten het gebruik ervan in ondermelk voor varkens tot en met de leeftijd van zes maanden, als bestaand product, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd.

(5)

Bovendien is overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 een aanvraag ingediend voor een vergunning voor een preparaat van formaldehyde als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor varkens en pluimvee, waarbij is verzocht om dat toevoegingsmiddel in te delen in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „hygiënebevorderingsmiddelen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten zijn bij de aanvraag gevoegd.

(6)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar twee adviezen van 28 januari 2014 (8) en in haar advies van 1 juli 2014 (9) geconcludeerd dat, wat de doelsoorten betreft, het preparaat van formaldehyde bij specifieke concentraties veilig zou zijn voor mestkippen, legkippen, Japanse kwartels en gespeende biggen, maar dat er geen veilig niveau voor alle diersoorten en -categorieën, met inbegrip van alle pluimvee en varkens, kon worden vastgesteld. Bovendien kon uit de beschikbare studies geen concentratie van formaldehyde worden afgeleid die voor de doelsoorten veilig is voor de voortplanting. De EFSA heeft tevens geconcludeerd dat het preparaat van formaldehyde het potentieel heeft om doeltreffend te zijn als conserveermiddel en dat het als hygiënebevorderingsmiddel doeltreffend kan zijn voor het verminderen van de microbiële groei in met salmonella besmette diervoeding. In die drie adviezen heeft de EFSA verder geconcludeerd dat formaldehyde vragen doet rijzen over de veiligheid van de gebruikers. Formaldehyde is een toxische stof, is sterk irriterend, is een krachtig huid- en inhalatieallergeen (met inbegrip van astma als beroepsziekte) en veroorzaakt oogletsel. In haar adviezen heeft de EFSA opgemerkt dat het, naast het feit dat plaatselijke irritatie de ontwikkeling van kanker naar verwachting sterk verhoogt, bekend is dat lagere lokale concentraties van formaldehyde DNA-adducten produceren en dat zij het daarom verstandig acht de blootstelling aan niet-irriterende concentraties niet als volledig risicovrij te beschouwen. Bovendien heeft de EFSA geconcludeerd dat, op basis van de huidige kennis, een causaal verband tussen blootstelling aan formaldehyde en leukemie niet kan worden uitgesloten. De EFSA heeft geconcludeerd dat, wat het gevraagde gebruik in diervoeding van het preparaat van formaldehyde betreft, er geen veilig niveau van blootstelling van de huid, de ogen of de ademhalingswegen kon worden vastgesteld. Daarom heeft de EFSA aanbevolen dat maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de ademhalingswegen, de huid en de ogen van personen die het product gebruiken niet worden blootgesteld aan stofdeeltjes, damp of nevel die het gevolg zijn van het gebruik van formaldehyde. Daarnaast heeft de EFSA aanbevolen dat moet worden onderzocht of de strikte beschermingsmaatregelen, als zij eenmaal zijn ingesteld, de gebruikers ook daadwerkelijk beschermen. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding gecontroleerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(7)

Formaldehyde is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (10) ingedeeld als kankerverwekkend (categorie 1B) bij inademing en mutageen voor kiemcellen (categorie 2).

(8)

In het kader van de EU-wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk worden voor formaldehyde grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ontwikkeld. Het bij Besluit 2014/113/EU van de Commissie (11) opgerichte Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling heeft zich in zijn aanbeveling van 30 juni 2016 (12) uitgesproken over een grenswaarde voor formaldehyde op basis van een beoordeling van het werkingsmechanisme, die vervolgens overeenkomstig de procedures voor de vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling werd beoordeeld door het tripartiete Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (13).

(9)

In overeenstemming met artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 moet in de handeling over de verlening van een vergunning voor een toevoegingsmiddel rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 5, leden 2 en 3, van die verordening, alsmede met het Gemeenschapsrecht en andere ter zake dienende factoren in verband met de behandelde aangelegenheid. Het besluit inzake risicobeheer met betrekking tot de verlening van een vergunning voor formaldehyde als toevoegingsmiddel voor diervoeding moet derhalve worden gebaseerd op alle beschikbare informatie met betrekking tot de risico's op dit gebied, met name enerzijds de risico's die verbonden zijn aan het gebruik van formaldehyde door gebruikers, en in het bijzonder werknemers, en anderzijds de risico's voor dieren of consumenten van de desbetreffende dierlijke producten die kunnen voortvloeien uit het niet gebruiken van formaldehyde als toevoegingsmiddel voor diervoeding.

(10)

In overeenstemming met de EU-wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk, en met name artikel 4 van Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), moet de werkgever het gebruik van een carcinogeen of mutageen agens op het werk verminderen, met name door het, voor zover dat technisch uitvoerbaar is, te vervangen door een stof, een mengsel of een procedé die (dat) in de omstandigheden waaronder zij (het) wordt gebruikt, niet of minder gevaarlijk is voor de gezondheid of veiligheid van de werknemers.

(11)

Gezien het gebruik van formaldehyde ernstige risico's voor de gebruikers met zich meebrengt, is een dergelijke benadering op basis van vervanging ook passend voor dat toevoegingsmiddel, rekening houdend met de doelstelling van waarborging van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en de belangen van de gebruikers die in Verordening (EG) nr. 1831/2003 worden nagestreefd, en met het in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (15) bedoelde voorzorgsbeginsel.

(12)

Wat de mogelijke alternatieve producten voor formaldehyde als toevoegingsmiddel behorende tot de functionele groep „conserveermiddelen” betreft, zijn momenteel een aantal toevoegingsmiddelen in dezelfde functionele groep in de Unie toegelaten.

(13)

Wat de mogelijke alternatieve producten voor formaldehyde als toevoegingsmiddel behorende tot de functionele groep „hygiënebevorderingsmiddelen” (16) betreft, wordt momenteel onderzoek verricht om toevoegingsmiddelen te ontwikkelen die zowel veilig als doeltreffend zijn in het verminderen van microbiologische besmetting in diervoeder. In die functionele groep is reeds een vergunning (17) verleend voor een toevoegingsmiddel dat, hoewel het over een ander werkingsmechanisme beschikt, als een alternatief wordt beschouwd voor het verminderen van het aantal bacteriële pathogenen in diervoeders, met inbegrip van Salmonella spp., zonder dat het leidt tot dezelfde problemen voor de veiligheid van de gebruikers als die bij het gebruik van formaldehyde. Er zijn verschillende vergunningsaanvragen voor andere toevoegingsmiddelen in die functionele groep ingediend en deze worden momenteel overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 beoordeeld. Bovendien kunnen andere toevoegingsmiddelen voor diervoeding waarvoor een vergunning is verleend, als zoötechnische toevoegingsmiddelen, de kwaliteit van dierlijke producten verbeteren door een vermindering van de besmetting met maag-darmpathogenen zoals Salmonella spp.

(14)

Naast de mogelijkheid om gebruik te maken van alternatieven voor formaldehyde voor de beoogde doeleinden in diervoeding, dragen de uitvoering van de hygiënevoorschriften en de goede praktijken in de voederketen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad (18), bij aan de veiligheid en kwaliteit van de diervoeding door middel van een preventieve aanpak. Voor de controle op en de preventie en behandeling van met salmonella besmette diervoeding zijn in dat kader met name specifieke hygiënemaatregelen vastgesteld.

(15)

Uit het bovenstaande volgt dat, rekening houdend met de negatieve gevolgen van formaldehyde op de gezondheid van de gebruikers van de stof, in combinatie met de toepassing van het voorzorgsbeginsel op het gebied van de bescherming van de gezondheid van de werknemers en met het feit dat sommige producten en maatregelen die niet dezelfde problemen voor de menselijke veiligheid veroorzaken, voorhanden zijn als alternatief voor het voorgenomen gebruik van formaldehyde in diervoeding, de voordelen van formaldehyde niet opwegen tegen de risico's voor de gezondheid. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor vergunningverlening, zoals vermeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003, en moet de vergunning voor formaldehyde als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gebruik als conserveermiddel en hygiënebevorderingsmiddel worden geweigerd.

(16)

Aangezien het verdere gebruik van formaldehyde kan leiden tot een risico voor de gezondheid van de mens, moeten het toevoegingsmiddel voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „conserveermiddelen”, voor gebruik in ondermelk voor varkens tot en met de leeftijd van zes maanden, en de dat middel bevattende voormengsels, zo snel mogelijk uit de handel worden genomen. Om de exploitanten in staat te stellen naar behoren aan deze verplichting te voldoen, moet er om praktische redenen echter een beperkte periode worden ingesteld voor het uit de handel nemen van de bestaande voorraden van die producten. Als gevolg hiervan moet voor het uit de handel nemen van ondermelk die het toevoegingsmiddel of de voormengsels bevat, en mengvoeders die dergelijke ondermelk bevatten, ook een beperkte periode worden ingesteld, teneinde rekening te houden met het gebruik van die producten in de voederketen.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Weigering van vergunningverlening

Voor formaldehyde als toevoegingsmiddel in diervoeding, behorende tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groepen „conserveermiddelen” en „hygiënebevorderingsmiddelen”, wordt geen vergunning verleend.

Artikel 2

Uit de handel nemen van het toevoegingsmiddel

1.   De bestaande voorraden van formaldehyde als toevoegingsmiddel behorende tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „conserveermiddelen” voor gebruik in ondermelk voor varkens tot en met de leeftijd van zes maanden, en van voormengsels die dat toevoegingsmiddel bevatten, worden zo snel mogelijk uit de handel genomen, en uiterlijk op 28 mei 2018.

2.   Ondermelk die het in lid 1 bedoelde toevoegingsmiddel of de in lid 1 bedoelde voormengsels bevat en mengvoeder dat dergelijke ondermelk bevat, die/dat vóór 28 mei 2018 is geproduceerd, worden zo snel mogelijk uit de handel genomen, en uiterlijk op 28 augustus 2018.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  Drieënveertigste Richtlijn 83/466/EEG van de Commissie van 28 juli 1983 tot wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 70/524/EEG van de Raad betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (PB L 255 van 15.9.1983, blz. 28). De chemische formule van het toevoegingsmiddel is gepreciseerd in Richtlijn 85/429/EEG van de Commissie van 8 juli 1985 tot wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 70/524/EEG van de Raad betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (PB L 245 van 12.9.1985, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(5)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(7)  Besluit 2013/204/EU van de Commissie van 25 april 2013 betreffende de niet-opneming van formaldehyde voor productsoort 20 in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 117 van 27.4.2013, blz. 18).

(8)  EFSA Journal 2014;12(2):3561 en EFSA Journal 2014;12(2)3562.

(9)  EFSA Journal 2014;12(7):3790.

(10)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(11)  Besluit 2014/113/EU van de Commissie van 3 maart 2014 tot oprichting van een Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia en tot intrekking van Besluit 95/320/EG (PB L 62 van 4.3.2014, blz. 18).

(12)  SCOEL/REC/125. Beschikbaar op het volgende adres: https://publications.europa.eu/nl/publication-detail/-/publication/7a7ae0c9-c03d-11e6-a6db-01aa75ed71a1

(13)  Het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats is opgericht bij Besluit 2003/C 218/01 van de Raad van 22 juli 2003 tot oprichting van een Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (PB C 218 van 13.9.2003, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

(15)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(16)  Deze functionele groep is naar aanleiding van de technologische en wetenschappelijke ontwikkeling vastgesteld bij Verordening (EU) 2015/2294 van de Commissie van 9 december 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van een nieuwe functionele groep van toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 324 van 10.12.2015, blz. 3).

(17)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/940 van de Commissie van 1 juni 2017 tot verlening van een vergunning voor mierenzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (PB L 142 van 2.6.2017, blz. 40).

(18)  Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1).


8.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 34/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/184 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen FEN 560 (ook fenegriek of fenegriekzaadpoeder genoemd) en sulfurylfluoride

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die geacht worden te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(2)

Er zijn aanvragen voor de verlenging van de goedkeuring van FEN 560 (ook fenegriek of fenegriekzaadpoeder genoemd) en sulfurylfluoride ingediend overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (3). Om redenen die de aanvrager niet verwijtbaar zijn, zal de goedkeuring van die stoffen waarschijnlijk vervallen voordat over de verlenging van de goedkeuring een beslissing is genomen. Daarom moet de goedkeuringsperiode worden verlengd overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(3)

Gezien de tijd en de middelen die nodig zijn om de beoordeling te voltooien van de aanvragen voor de verlenging van de goedkeuringen van het grote aantal werkzame stoffen waarvan de goedkeuringen tussen 2019 en 2021 verstrijken, is bij Uitvoeringsbesluit C(2016)6104 van de Commissie (4) een werkprogramma overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgesteld waarin soortgelijke werkzame stoffen zijn gegroepeerd en prioriteiten zijn gesteld op basis van veiligheidsrisico's voor de gezondheid van mens en dier of het milieu.

(4)

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit C(2016)6104 moet prioriteit worden gegeven aan werkzame stoffen waarvan aangenomen wordt dat zij een gering risico vormen. De goedkeuring van deze stoffen moet daarom met een zo kort mogelijke duur worden verlengd. Rekening houdend met de verdeling van de verantwoordelijkheden en werkzaamheden onder de lidstaten die als rapporteur en corapporteur optreden en de beschikbare middelen die voor de beoordeling en besluitvorming nodig zijn, moet deze duur één jaar bedragen voor de werkzame stof FEN 560 (ook fenegriek of fenegriekzaadpoeder genoemd).

(5)

Voor de werkzame stoffen die niet vallen onder de categorieën waaraan in Uitvoeringsbesluit C(2016)6104 prioriteit wordt gegeven, moet de goedkeuringsperiode met twee of drie jaar worden verlengd, waarbij rekening moet worden gehouden met de huidige vervaldatum, met het feit dat volgens artikel 6, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 het aanvullende dossier voor een werkzame stof uiterlijk dertig maanden vóór het verstrijken van de goedkeuring moet worden ingediend, met de noodzaak om de verantwoordelijkheden en werkzaamheden evenwichtig te verdelen over de lidstaten die als rapporteur en corapporteur optreden en met de beschikbare middelen die voor de beoordeling en besluitvorming nodig zijn. Daarom is het passend de goedkeuringsperiode voor de werkzame stof sulfurylfluoride met drie jaar te verlengen.

(6)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin geen aanvullend dossier overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 wordt ingediend uiterlijk dertig maanden vóór de respectieve vervaldatum, als vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of op de vroegste datum daarna.

(7)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie — wanneer zij bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring is voldaan — de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd. In gevallen waarin de Commissie bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof wordt verlengd, zal de Commissie, wanneer dit aangewezen is, trachten om de vroegst mogelijke toepassingsdatum vast te stellen.

(8)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(4)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 28 september 2016 tot vaststelling van een werkprogramma voor de beoordeling van aanvragen voor de verlenging van goedkeuringen van werkzame stoffen die verstrijken in 2019, 2020 en 2021, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 357 van 29.9.2016, blz. 9).


BIJLAGE

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In rij 307 (sulfurylfluoride), zesde kolom (geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door „31 oktober 2023”.

2)

In rij 308 (FEN 560 (ook fenegriek of fenegriekzaadpoeder genoemd)), zesde kolom (geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door „31 oktober 2021”.


8.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 34/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/185 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof penflufen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De werkzame stof penflufen is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1031/2013 van de Commissie (2) goedgekeurd en in deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (3) opgenomen. Die goedkeuring gold uitsluitend voor de behandeling van pootaardappelen voor of tijdens het poten en het gebruik moest worden beperkt tot één toepassing van penflufen elke drie jaar op hetzelfde perceel.

(2)

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 heeft de producent van de werkzame stof, Bayer CropScience AG, op 13 mei 2014 bij de aangewezen lidstaat-rapporteur, het Verenigd Koninkrijk, een aanvraag ingediend voor een wijziging van de voorwaarden van de goedkeuring van penflufen om het gebruik ervan voor andere zaden toe te laten. In het dossier is het gebruik voor gerst en tarwe beschreven. Overeenkomstig artikel 9, lid 3, van die verordening heeft het Verenigd Koninkrijk de aanvrager, de andere lidstaten, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie op 16 juni 2014 in kennis gesteld van de ontvankelijkheid van de aanvraag.

(3)

De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft het nieuwe gebruik van de werkzame stof penflufen overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 beoordeeld met betrekking tot de mogelijke effecten op de gezondheid van mens en dier en op het milieu en heeft op 5 augustus 2015 bij de Commissie en de EFSA een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend. Overeenkomstig artikel 12, lid 3, van die verordening is de aanvrager om bijkomende informatie verzocht. Het Verenigd Koninkrijk heeft de bijkomende informatie beoordeeld en heeft op 8 juli 2016 bij de Commissie en de EFSA een bijgewerkt ontwerpbeoordelingsverslag ingediend.

(4)

Op 3 november 2016 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (4) meegedeeld met betrekking tot de vraag of de nieuwe toepassingen van de werkzame stof penflufen naar verwachting aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zullen voldoen. De Commissie heeft op 23 januari 2017 het ontwerpaddendum bij het evaluatieverslag over penflufen en een ontwerp-verordening aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd.

(5)

De aanvrager is uitgenodigd om opmerkingen over het addendum bij het evaluatieverslag in te dienen.

(6)

Met betrekking tot één of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof bevat, is vastgesteld dat bij gebruik van het gewasbeschermingsmiddel voor de behandeling van zaad of ander teeltmateriaal dat wordt gezaaid of geplant, aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt voldaan. De beperking van het gebruik van penflufen tot pootaardappelen moet daarom worden ingetrokken en het gebruik moet ook voor andere zaden en ander teeltmateriaal worden toegelaten.

(7)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6 daarvan, en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het noodzakelijk en passend de voorwaarden van de goedkeuring te wijzigen maar bepaalde voorwaarden en beperkingen te behouden en te verlangen dat de aanvrager de in de eerste goedkeuring bedoelde bevestigende informatie indient.

(8)

Krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1031/2013 moest de aanvrager binnen twee jaar na de inwerkingtreding van die verordening bevestigende informatie wat betreft het langetermijnrisico voor vogels indienen. Aan die eis is voldaan, aangezien de aanvrager die gegevens heeft ingediend als onderdeel van het dossier voor de wijziging van de voorwaarden van de goedkeuring van de werkzame stof penflufen. De lidstaten moeten van deze nieuwe informatie gebruikmaken en in voorkomend geval de nationale goedkeuringen voor producten die penflufen bevatten, controleren.

(9)

Krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1031/2013 moest bovendien informatie over de specificatie van het technische materiaal als commercieel vervaardigd bij de Commissie worden ingediend. Aan die eis is voldaan, aangezien die gegevens tijdens de procedure voor de wijziging van de voorwaarden van de goedkeuring van de werkzame stof penflufen door het Verenigd Koninkrijk zijn beoordeeld.

(10)

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1031/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van de werkzame stof penflufen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 283 van 25.10.2013, blz. 17).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(4)  EFSA Journal 2016;14(11):4604. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu


BIJLAGE

De kolom „Specifieke bepalingen” van rij 55, penflufen, in deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt vervangen door:

„DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten om zaden of ander teeltmateriaal voor of tijdens het zaaien of planten te behandelen; het gebruik moet worden beperkt tot één toepassing elke drie jaar op hetzelfde perceel.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over penflufen (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 15 maart 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, alsook met de conclusies van het addendum bij het evaluatieverslag over penflufen (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 13 december 2017 door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is goedgekeurd.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

a)

de bescherming van de toedieners;

b)

het langetermijnrisico voor vogels;

c)

de bescherming van het grondwater, wanneer de stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden;

d)

de residuen in oppervlaktewater dat als drinkwater wordt gebruikt, in of uit gebieden waar producten die penflufen bevatten, worden gebruikt.

De gebruiksvoorwaarden moeten indien nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

Indien penflufen op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (*1) als „kankerverwekkende stof categorie 2” wordt ingedeeld, moet de aanvrager bevestigende informatie indienen wat de relevantie van de metaboliet M01 (penflufen-3-hydroxy-butyl) voor grondwater betreft. Die informatie moet binnen zes maanden na de kennisgeving van het indelingsbesluit betreffende die stof bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA worden ingediend.



8.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 34/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/186 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2018

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald corrosiebestendig staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Op 10 augustus 2017 heeft de Europese Commissie (hierna „de Commissie” genoemd) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1444 van de Commissie (2) („de voorlopige verordening”) op grond van artikel 7 van Verordening (EU) 2016/1036 („de basisverordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer in de Unie van bepaald corrosiebestendig staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de „VRC” of „het betrokken land”).

(2)

Het onderzoek is op 9 december 2016 geopend (3) naar aanleiding van een klacht die op 25 oktober 2016 door de European Steel Association („Eurofer” of „de klager”) was ingediend namens producenten die samen meer dan 53 % van de totale productie van bepaald corrosiebestendig staal in de Unie voor hun rekening nemen.

(3)

Zoals vermeld in overweging 30 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 september 2016 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van 1 januari 2013 tot aan het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

1.2.   Registratie

(4)

De Commissie onderwierp bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1238 van de Commissie (4) de invoer van het betrokken product van oorsprong of verzonden uit de VRC aan registratie. De verplichte registratie van de invoer werd opgeheven bij de instelling van de voorlopige maatregelen op 11 augustus 2017.

1.3.   Vervolg van de procedure

(5)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben meerdere belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

(6)

In de definitieve fase van het onderzoek vond op 13 november 2017 een hoorzitting plaats met de International Steel Trade Association („ISTA”), en op 17 november 2017 met de Chinese Iron and Steel Association („CISA”).

(7)

De Commissie is voortgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Om ervoor te zorgen dat de Commissie over informatie kon beschikken met betrekking tot de registratie van de invoer, werd de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, Eurofer en alle haar bekende importeurs verzocht aanvullende gegevens te verstrekken. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, Eurofer en zes importeurs hebben de vragenlijst beantwoord.

(8)

Om de antwoorden op de vragenlijsten voor de in overweging 7 genoemde informatie te controleren, werden bezoeken ter plaatse uitgevoerd ter controle van de gegevens die waren ingediend door:

Eurofer, Brussel, België,

Vergalle NV, Oudenaarde, België.

(9)

Zoals aangekondigd in overweging 22 van de voorlopige verordening, werden in de definitieve fase controlebezoeken afgelegd in de gebouwen van de volgende handelaren/importeurs die verbonden zijn met in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC:

Hebei Iron and Steel Group („HBIS”):

Duferco Deutschland GmbH, Ratingen, Duitsland

Duferco SA, Lugano, Zwitserland

(10)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op de invoer in de Unie van corrosiebestendig staal van oorsprong uit de VRC, en de uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid gestelde bedragen definitief te innen („de mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen over de mededeling van de definitieve bevindingen. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een partij een aanvullende ondernemingsspecifieke toelichting gevraagd en gekregen. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen over deze aanvullende toelichting.

(11)

De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en indien passend in aanmerking genomen.

1.4.   Individuele behandeling

(12)

In overweging 21 van de voorlopige verordening merkte de Commissie op dat drie groepen van producenten-exporteurs in de VRC hadden verzocht om een individuele behandeling overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening. In overweging 22 van de voorlopige verordening werden de redenen uiteengezet waarom het onderzoek van deze verzoeken in de voorlopige fase niet mogelijk was.

(13)

Na de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen heeft de in overweging 23 van de voorlopige verordening bedoelde groep van ondernemingen aangevoerd dat zijn verzoek om een individuele behandeling in de definitieve fase moest worden onderzocht: i) omdat de groep de enige Chinese producent-exporteur was die bepaalde producten aan de markt van de Unie leverde; ii) vanwege de bijzondere kenmerken van de producten, wat een niet met nieuwe feiten onderbouwde herhaling is van een argument dat reeds in overweging 23 van de voorlopige verordening aan bod is gekomen, en iii) omdat de WTO de verplichting heeft ingesteld om individuele dumpingmarges vast te stellen voor elke bekende producent (behalve in een beperkt aantal uitzonderingsgevallen). De partij voerde ook aan dat het aantal exporteurs niet als „zo groot” kon worden beschouwd dat de vaststelling van individuele marges niet haalbaar zou zijn.

(14)

Wat de eerste twee argumenten betreft, wordt bevestigd dat het reeds in de steekproef opgenomen productassortiment als representatief wordt beschouwd, aangezien bijna de helft van de totale Chinese invoer in de Unie in de steekproef is opgenomen.

(15)

Met betrekking tot het derde argument bevestigt de Commissie de in de voorlopige fase getrokken conclusie dat het aantal verzoeken om een individuele behandeling (door drie groepen van producenten-exporteurs in de VRC, die bestaan uit meerdere individuele ondernemingen) zo groot was dat individuele onderzoeken een te grote belasting zouden betekenen en de tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg zouden staan. Na een beoordeling van de werklast die de verzoeken naar verwachting mee zouden brengen, heeft de Commissie besloten dat er in de definitieve fase geen individuele behandeling kon worden toegekend omdat het aantal extra te onderzoeken entiteiten en het aantal voor de controle te bezoeken locaties te belastend zouden zijn en de tijdige voltooiing van het onderzoek zouden hebben verhinderd, gezien het tijdschema van het onderzoek en de bij de Commissie beschikbare middelen. De Commissie heeft reeds 22 entiteiten op zeven locaties onderzocht die deel uitmaakten van de steekproef.

(16)

Bovendien moesten, zoals opgemerkt in overweging 9, vanwege de omvang van de zaak en het aantal belanghebbenden dat in dit geval moest worden onderzocht, belangrijke controles die normaal gesproken in de voorlopige fase van een onderzoek worden uitgevoerd, reeds tot de definitieve fase worden uitgesteld, wat een extra belasting betekende voor het onderzoek.

(17)

Ook wordt erop gewezen dat de steekproef van de producenten-exporteurs bijna de helft van het totale Chinese invoervolume van het betrokken product naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak vertegenwoordigde. De groepen die om een individuele behandeling verzochten, vertegenwoordigen bij elkaar minder dan 5 % van de totale invoer.

(18)

Tot slot verwijst de Commissie ook naar het non-discriminatiebeginsel dat geschonden zou kunnen worden als slechts één extra groep individueel werd onderzocht en niet de andere twee niet in de steekproef opgenomen ondernemingen/groepen die ook om een individueel onderzoek hadden verzocht.

(19)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de in overweging 13 vermelde groep van ondernemingen zijn verzoek om een individueel onderzoek herhaald op grond van het feit dat i) het een niet-geïntegreerde producent van het betrokken product betreft met een andere kostenstructuur en winstsamenstelling dan de producenten-exporteurs in de steekproef; ii) de Commissie naar verluidt niet van plan zou zijn geweest de beslissing over het individuele onderzoek eerder te nemen om belanghebbenden de gelegenheid te ontnemen opmerkingen over de kwestie in te dienen; iii) in WTO-regels wordt bepaald dat aanvragen voor individueel onderzoek slechts bij wijze van uitzondering mogen worden afgewezen; iv) de Commissie alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs al vóór april 2017 had gecontroleerd, en v) het non-discriminatiebeginsel geen probleem vormt, aangezien de Commissie op grond van de jurisprudentie ook de BMO-aanvragen had moeten beoordelen van de andere twee niet in de steekproef opgenomen ondernemingen/groepen die om een individueel onderzoek hadden verzocht.

(20)

Geen van de bovenstaande redenen ondermijnt de algehele conclusie dat de behandeling van verzoeken om een individueel onderzoek niet mogelijk was. Ten eerste kan het vermeende verschil in kostenstructuur en winstsamenstelling een verzoek om een individueel onderzoek op zichzelf niet rechtvaardigen. Alle ondernemingen die om een individueel onderzoek hebben verzocht, bevinden zich juist in dezelfde feitelijke en juridische situatie. Daarnaast kan de onderneming altijd om een terugbetaling of een tussentijds nieuw onderzoek vragen als aan de geldende voorwaarden is voldaan. Ten tweede heeft de Commissie het belanghebbenden nooit verhinderd opmerkingen over de kwestie te maken. Ten derde wijst de Commissie erop dat in het WTO-recht (artikel 6, lid 10, van de antidumpingovereenkomst) duidelijk vermeld staat dat wanneer het aantal betrokken [exporteurs] zo groot is dat [individueel onderzoek] niet praktisch haalbaar is, de autoriteiten met behulp van steekproeven hun onderzoek kunnen beperken tot een redelijk aantal belanghebbenden. De toepassing van deze regel weerhoudt belanghebbenden er niet van vrijwillig antwoorden in te dienen. Ten vierde had de Commissie de controle van de in de steekproef opgenomen groepen pas in oktober 2017 afgerond. Tot slot merkt de Commissie op dat de extra belasting die de analyse van de verzoeken van drie extra ondernemingen/groepen mee zou brengen, uitgebreid in de voorlopige verordening en in de overwegingen 15, 16 en 17 was beschreven.

(21)

Aangezien er geen verdere opmerkingen over individuele onderzoeken zijn ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 21 tot en met 24 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.5.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(22)

In overweging 25 van de voorlopige verordening werd opgemerkt dat twee groepen van niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in de VRC bij hun verzoek om individuele behandeling een BMO-aanvraagformulier hadden ingediend. Aangezien de Commissie besloot deze groepen geen individuele behandeling toe te kennen, werden hun BMO-aanvragen niet beoordeeld.

(23)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot BMO zijn ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in overweging 25 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.6.   Betrokken product en soortgelijk product

(24)

Overweging 31 van de voorlopige verordening bevat de definitie van het betrokken product. Deze definitie wordt definitief bevestigd. Zoals vermeld in overweging 34 van de voorlopige verordening, bleven sommige partijen vragen om verduidelijking van de definitie van het betrokken product. De gevraagde verduidelijking werd per geval gegeven.

(25)

Er wordt verduidelijkt dat de Taric-code 7225990035, die in overweging 31 en artikel 1 van de voorlopige verordening werd vermeld, moest worden geschrapt, aangezien deze reeds was toegewezen aan een ander product dat aan maatregelen was onderworpen en bij vergissing in de verordening was opgenomen. Deze code is niet gebruikt door importeurs van het betrokken product naar de markt van de Unie.

(26)

Aangezien er geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product zijn ontvangen, worden de in de overwegingen 31 tot en met 39 van de voorlopige verordening getrokken conclusies bevestigd.

2.   DUMPING

2.1.   Normale waarde

(27)

De details van de berekening van de normale waarde zijn uiteengezet in de overwegingen 40 tot en met 51 van de voorlopige verordening.

(28)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen betoogde de CISA dat het verschil tussen de schade- en de dumpingmarges twijfels opriep over de nauwkeurigheid van de bevindingen en berekeningen van de Commissie, of over de keuze van het referentieland. De CISA schatte dat de normale waarde in het referentieland 21 % hoger lag dan de richtprijs voor de bedrijfstak van de Unie en dat de gemiddelde verkoopprijs van de producent in het referentieland hoger was dan de (reeds hoge) prijzen in Brazilië. Volgens de CISA riep het feit dat de normale waarde was berekend voor het grootste deel van de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, ook twijfel op over de keuze van het referentieland of de kwaliteit van de in Brazilië verkregen gegevens. Uiteindelijk verzocht de CISA de Commissie om de keuze van Brazilië als referentieland ongedaan te maken.

(29)

Het laatste argument lijkt in tegenspraak met de verklaring van de CISA op 24 maart 2017 dat Brazilië „de beste keuze leek te zijn uit verschillende kandidaat-lidstaten, te weten Canada, Australië en Brazilië, met name na vergelijking van de omvang van elke markt en de marktmacht van de medewerkende producenten”.

(30)

In essentie is Brazilië een door concurrentie gekenmerkte markt met drie binnenlandse producenten en een aanzienlijke hoeveelheid invoer, hoofdzakelijk uit China, met een aandeel van ongeveer 15 % op de Braziliaanse binnenlandse markt. Er zijn geen antidumping- en compenserende maatregelen van kracht en de ondernemingen in het land zijn onder normale concurrentievoorwaarden actief. Daarom is Brazilië een geschikte keuze.

(31)

Wat de kwaliteit van de gegevens en de berekeningen betreft, zijn de gegevens van de producent in het referentieland op nauwkeurigheid gecontroleerd en betrouwbaar bevonden. De berekeningen worden uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften van de basisverordening. Zij zijn feitelijk juist.

(32)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen merkte een in de steekproef opgenomen groep van producenten-exporteurs op dat voor meer dan 75 % van zijn verkoopvolume naar de Unie de normale waarde moest worden berekend, hetgeen volgens deze groep ernstige twijfels opriep over de vergelijkbaarheid van de productsoorten die op de binnenlandse markt in het referentieland werden verkocht.

(33)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de productomschrijving een groot scala aan productsoorten met verschillende kenmerken omvat. Het feit dat bepaalde Braziliaanse productsoorten niet in voldoende hoeveelheden werden verkocht of niet konden worden vergeleken met de Chinese productsoorten die naar de Unie werden uitgevoerd, betekent niet dat de Braziliaanse productsoorten niet vergelijkbaar waren. Sterker nog, de productsoorten die door de Braziliaanse producent worden geproduceerd, behoren tot dezelfde productgroep en konden tot op zekere hoogte worden gekoppeld aan vergelijkbare productsoorten die door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs naar de Unie worden uitgevoerd. In gevallen waarin uitgevoerde producten niet rechtstreeks aan Braziliaanse normale waarden konden worden gekoppeld, werd de normale waarde bovendien gecorrigeerd om rekening te houden met alle fysieke verschillen (met name wat betreft breedte, oppervlaktekwaliteit en coatinggewicht), op basis van de prijslijst van de producent in het referentieland waarin dergelijke verschillen inderdaad waren voorzien. Dit betekent ook dat de productsoorten waarvoor de normale waarde werd berekend, feitelijk deel uitmaakten van het productassortiment van de producent in het referentieland, net als het geval was voor de Chinese in de steekproef opgenomen partijen. Na de mededeling van de definitieve bevindingen ging de partij een stap verder en verzocht ze om de exacte waarde van elk van de correcties voor fysieke verschillen. Dit argument wordt behandeld in overweging 35.

(34)

Dezelfde partij voerde ook aan dat er geen bruikbare gegevens over de normale waarde waren bekendgemaakt. De partij verzocht via haar advocaten om toegang tot de volledige gegevens op grond van het feit dat het beginsel van het recht van verweer voorschrijft dat de adressaten van besluiten die aanzienlijke gevolgen hebben voor hun belangen, in staat moeten worden gesteld hun standpunten over de bewijzen waarop het betwiste besluit gebaseerd is, naar behoren kenbaar te maken.

(35)

De berekening van de normale waarde is gebaseerd op gegevens die betrekking hebben op de verkoop en de kosten van de producent in het referentieland. De producent in het referentieland heeft een met redenen omkleed verzoek ingediend om de in het kader van dit onderzoek verstrekte gegevens over de verkoop en de kosten vertrouwelijk te behandelen, aangezien openbaarmaking de concurrentiepositie van de onderneming zou kunnen schaden. Daarnaast zou de bekendmaking van de normale waarde concurrenten in staat kunnen stellen de prijzen en kosten van de producent in het referentieland te reconstrueren. Om die redenen worden de berekeningen van de normale waarde vertrouwelijk behandeld. In overweging 50 van de voorlopige verordening worden orden van grootte gebruikt om gegevens over de winst en over de verkoopkosten en de algemene en administratieve kosten („VAA-kosten”) van de producent in het referentieland in de vorm van percentages openbaar te maken. Daarnaast ontvingen de producenten-exporteurs een specifieke mededeling waarin de orden van grootte van de normale waarde per productsoort waren vermeld. Tot slot werd de desbetreffende partij in dit verband meegedeeld dat zij de mogelijkheid heeft een beroep te doen op de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures uit hoofde van artikel 15 van diens mandaat (5). De partij heeft over dit onderwerp geen contact opgenomen met de raadadviseur-auditeur.

(36)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen gaf de partij aan dat zij de vertrouwelijkheid van de gegevens voor de vaststelling van de normale waarde volledig begreep en begrip had voor de zorgen van de producent in het referentieland over de onbeschermde openbaarmaking van zijn gegevens. Daarom herhaalde zij haar verzoek om toegang te krijgen tot de berekening van de normale waarde via haar raadsman „onder toepassing van beschermende maatregelen” of met toepassing van „elke andere constructieve oplossing”. De Commissie merkt op dat geen enkele bepaling in de basisverordening het toestaat om tijdens het onderzoek toegang te verlenen tot informatie waarvoor door de verstrekker ervan om vertrouwelijke behandeling is verzocht.

(37)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de partij aan dat de orden van grootte in de specifieke mededeling waarin de normale waarde per productsoort werd vermeld, van geen betekenis waren. De Commissie merkt op dat de partij dit argument niet heeft aangevoerd op het ogenblik van de mededeling van de voorlopige bevindingen, terwijl de orden van grootte in kwestie in de voorlopige en de definitieve bevindingen exact hetzelfde waren. De Commissie is hoe dan ook van mening dat de gebruikte orden van grootte nodig zijn om de vertrouwelijke behandeling van de door de producent in het referentieland verstrekte relevante gegevens in stand te houden en tegelijk een goed beeld te geven van de in vertrouwen verstrekte informatie.

(38)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de vaststelling van de normale waarde zijn ontvangen, worden de overwegingen 40 tot en met 51 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.2.   Uitvoerprijs

(39)

De details van de berekening van de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 52 en 53 van de voorlopige verordening.

(40)

De Shagang Group voerde aan dat de Commissie geen informatie verschafte over de rechtsgrondslag voor de aftrek van de VAA-kosten en de winst van de aan de groep verbonden handelaren in Hongkong en Singapore. De Shagang Group betoogde bovendien dat de groep samen met zijn verbonden ondernemingen als één enkele economische entiteit moest worden beschouwd, en betwistte op die basis de bovengenoemde correcties. De partij voerde aan dat de verbonden handelaren in Hongkong en Singapore slechts een marginale rol in het hele verkoopproces vervulden en slechts de instructies van een andere juridische entiteit uitvoerden.

(41)

De Commissie verduidelijkte dat de rechtsgrond voor de correcties in kwestie artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening betrof, aangezien daarin wordt verwezen naar een marge die wordt toegekend aan een verbonden onderneming die functies verricht die vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent.

(42)

In overeenstemming met artikel 2, lid 10, onder i), analyseerde de Commissie verschillende factoren, waarbij zij onder meer vaststelde dat: i) er in het licht van de schriftelijke overeenkomsten sprake was van een consistente marge die door een verbonden onderneming in de VRC bij de verbonden handelaren in het buitenland in rekening werd gebracht; ii) deze schriftelijke overeenkomsten erop duidden dat het risico op wanbetaling van klanten bij de handelaren lag; iii) de voornaamste activiteit van de verbonden handelaren, die verantwoordelijk was voor meer dan 95 % van hun omzet, bestond uit de handel in andere producten dan het betrokken product, waaronder handelsactiviteiten met niet-verbonden partijen; iv) handelaren compensatie betaalden voor reclamaties door klanten; v) handelaren zeevervoer- en bankkosten betaalden voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie; vi) de bedrijfsvergunning van een van de verbonden handelaren diens hoofdactiviteiten omschreef als „groothandel op basis van een vergoeding of op contractbasis, bijvoorbeeld met op commissiebasis werkende agenten”; vii) uit de gecontroleerde winst-en-verliesrekening bleek dat de relevante kantooruitgaven werden gedekt uit de eigen winst van de verbonden handelaren, en viii) handelaren niet in de bedrijfsruimten of in de nabijheid van de producenten gevestigd waren en hun boekhouding in hun eigen bedrijfsruimten bewaarden. Daarom concludeerde de Commissie dat de functies van de verbonden handelaren vergelijkbaar zijn met die van een agent die op commissiebasis werkt. De correcties uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening werden dus gehandhaafd.

(43)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de partij de bevinding dat de twee verbonden handelaren in Hongkong en Singapore niet samen met de producent-exporteur één enkele economische entiteit vormden. Zij maakte bezwaar tegen de bovengenoemde elementen en achtte deze niet relevant om vast te stellen of de functies van de twee verbonden handelaren in kwestie vergelijkbaar waren met die van op commissiebasis werkende agenten.

(44)

De Commissie was van mening dat geen van de door de partij aangevoerde argumenten zou kunnen leiden tot een andere conclusie dan die in overweging 42. De partij bevestigde in haar reactie zelfs de volgende feiten:

de twee handelaren hielden een handelsmarge in toen zij inkochten bij de verbonden onderneming in de VRC;

meer dan 95 % van de omzet van de verbonden handelaren bestond uit de handel in andere producten dan het betrokken product, waaronder handelsactiviteiten met niet-verbonden partijen;

de twee handelaren betaalden compensatie voor reclamaties door klanten en namen de zeevervoer- en bankkosten voor hun rekening;

de twee handelaren waren op grote afstand van de producent-exporteur gevestigd en hielden een eigen boekhouding bij;

de bedrijfsvergunning van een van de verbonden handelaren omschreef diens hoofdactiviteiten als „groothandel op basis van een vergoeding of op contractbasis, bijvoorbeeld met op commissiebasis werkende agenten”. De partij betwistte met name de aard van de bedrijfsactiviteiten als zodanig niet, en het feit dat de omschrijving van de activiteit niet specifiek gekoppeld is aan het betrokken product doet hoe dan ook niet ter zake;

de relevante kantooruitgaven werden gedekt uit de winst van de verbonden handelaren.

(45)

Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat Jiangsu Shagang International Trade Co. Ltd rechtstreeks op de markten van derde landen en op de binnenlandse Chinese markt verkoopt. Dit bevestigt dat de Shagang Group een eigen verkoopafdeling heeft, die zich ook bezighoudt met uitvoer. Om bovenstaande redenen handelen de verbonden handelaren in Hongkong en Singapore als op commissiebasis werkende agenten.

(46)

Daarom was, in overeenstemming met de jurisprudentie (6), de correctie van de uitvoerprijs krachtens artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening gerechtvaardigd, aangezien een dergelijke commissie of marge niet op de normale waarde was toegepast.

(47)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de uitvoerprijs zijn ontvangen, worden de overwegingen 52 en 53 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.3.   Vergelijking

(48)

In de overwegingen 54 tot en met 56 van de voorlopige verordening wordt uitgelegd hoe de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs is gemaakt.

(49)

De Shagang Group betwistte de methode voor correctie van de btw die is beschreven in overweging 56 van de voorlopige verordening. Omdat de normale waarde hoger is dan de uitvoerprijs, zou de Commissie volgens de partij de uitvoerprijs moeten corrigeren met het genoemde bedrag aan gederfde btw.

(50)

In overeenstemming met artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening kon de Commissie voor het verschil in indirecte belastingen, in dit geval de btw die bij de verkoop voor uitvoer gedeeltelijk wordt terugbetaald, alleen de normale waarde en niet de uitvoerprijs corrigeren. Het argument werd derhalve afgewezen.

(51)

Overweging 56 van de voorlopige verordening wordt als volgt nader toegelicht. De Commissie nam voor zowel de normale waarden als de uitvoerprijzen de bedragen inclusief btw en corrigeerde, indien van toepassing, de normale waarde zodanig dat deze overeenkwam met het geldende btw-tarief op de uitvoer na terugbetaling.

(52)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de Shagang Group de in overweging 56 van de voorlopige verordening beschreven methode voor btw-correctie opnieuw. Volgens de partij is artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening van toepassing op situaties waarin wel btw wordt geheven op het soortgelijke product op de binnenlandse markt, maar niet op producten die naar de Unie worden uitgevoerd. De partij herhaalde haar argument dat niet de normale waarde, maar de uitvoerprijs zou moeten worden gecorrigeerd en stelde bij wijze van alternatief voor, de normale waarde te corrigeren door deze te vermeerderen met btw, waarbij het btw-bedrag wordt berekend op basis van het tonnage per productsoort. Het argument werd afgewezen. De Commissie is van mening dat de methode die zij bij haar berekeningen heeft gebruikt, in overeenstemming is met de eisen van de basisverordening, zoals uitgelegd in de jurisprudentie.

(53)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de vergelijking zijn ontvangen, worden de overwegingen 54 en 55 van de voorlopige verordening bevestigd en wordt overweging 56 nader toegelicht.

2.4.   Dumpingmarges

(54)

De details van de berekening van de dumping zijn uiteengezet in de overwegingen 57 tot en met 61 van de voorlopige verordening.

(55)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde de Shagang Group aan dat de dumpingmarges op maandelijkse basis moesten worden berekend vanwege de aanzienlijke schommelingen in de prijs van ijzererts (61,9 % tussen december 2015 en augustus 2016 volgens de geciteerde bron), die van invloed waren op de uitvoerprijs van het betrokken product.

(56)

De Commissie heeft de dumpingmarge berekend door de gewogen normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs voor het gehele onderzoektijdvak. In het onderhavige geval is de verkoop voor uitvoer niet uitsluitend beperkt tot een specifieke korte periode van het onderzoektijdvak. Eventuele gevolgen van de schommelingen van de prijzen van ijzererts zouden gelijkelijk over het gehele onderzoektijdvak verdeeld zijn. Dit zou derhalve geen rechtvaardiging voor maandelijkse berekeningen zijn. Mede gezien het late stadium waarin het verzoek werd ingediend, de uiteenlopende mate van integratie van de producenten-exporteurs, het feit dat in andere bronnen andere schommelingen worden aangeven en geen enkele andere partij soortgelijke zorgen heeft geuit, werd dit argument afgewezen. Ook wordt erop gewezen dat de prijsverschillen van de eindproducten in de door de partij gegeven specifieke voorbeelden veel kleiner waren dan de schommelingen van de prijzen van ijzererts in de desbetreffende periode.

(57)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Shagang Group dat de berekeningen van de dumpingmarges op maandelijkse basis zouden moeten plaatsvinden. Omdat het verzoek niet vergezeld ging van nieuwe elementen die de maandelijkse berekeningen zouden kunnen rechtvaardigen, kon het niet worden aanvaard.

(58)

Na de controlebezoeken bij Duferco Deutschland GmbH en Duferco SA moest bepaalde informatie met betrekking tot de verkoop en de kosten in de Unie worden herzien.

(59)

Na die herziening en de correctie van een administratieve fout zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Tabel 1

Dumpingmarges, VRC

Groep en onderneming

Definitieve dumpingmarge (%)

HBIS:

Hesteel Co., Ltd Handan Branch

Handan Iron & Steel Group Han-Bao Co., Ltd.

Hesteel Co., Ltd Tangshan Branch

Tangshan Iron & Steel Group High Strength Automotive Strip Co., Ltd.

62,9

Shougang Group:

Beijing Shougang Cold Rolling Co., Ltd.

Shougang Jingtang United Iron and Steel Co., Ltd.

46,2

Shagang Group:

Zhangjiagang Shagang Dongshin Galvanized Steel Sheet Co., Ltd.

Zhangjiagang Yangtze River Cold Rolled Sheet Co., Ltd.

56,4

Andere medewerkende ondernemingen

58,7

Alle andere ondernemingen

62,9

3.   SCHADE

3.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(60)

Aangezien er geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 62, 63 en 64 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Verbruik in de Unie

(61)

De cijfers inzake het verbruik in de Unie werden enigszins naar beneden bijgesteld als gevolg van de correctie op het invoervolume uit het betrokken land, die in de overwegingen 64, 65 en 66 wordt toegelicht. Het aldus vastgestelde verbruik op de vrije markt van de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Verbruik op de vrije markt (ton)

 

2013

2014

2015

OT

Verbruik op de vrije markt

7 430 649

7 525 627

8 250 580

9 302 838

Index (2013 = 100)

100

101

111

125

Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst en statistieken van Eurostat met een correctie van 15 %.

(62)

Tijdens de beoordelingsperiode steeg het verbruik op de vrije markt van de Unie met 25 %. Deze stijging was vooral toe te schrijven aan een groei van de vraag in de belangrijkste sectoren van de verwerkende industrie.

(63)

Aangezien er geen verdere opmerkingen over het verbruik in de Unie zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 65 tot en met 72 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Invoer uit het betrokken land

3.3.1.   Hoeveelheid, marktaandeel en prijs van de invoer uit het betrokken land

(64)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen overlegde Eurofer op 20 oktober 2017 bewijsmateriaal, in de vorm van een marktonderzoek dat alle grote markten voor corrosiebestendig staal bestreek, waaruit bleek dat de invoer uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode in de voorlopige verordening met tot wel 15 % werd overschat. Eurofer ondervroeg haar leden, bestaande uit bedrijven die op alle grote markten in de Unie actief waren, over de omvang van de invoer in de Unie van producten die niet het betrokken product waren, maar onder dezelfde GN-codes werden aangegeven. Alle klagers waren het eens met de gebruikte methoden en de getrokken conclusies: volgens de beste schatting moest 15 % van de Chinese invoer worden beschouwd als invoer van andere producten dan het betrokken product. Er waren geen aanwijzingen dat dit van invloed was op de invoer uit andere landen. De CISA wees er tevens op dat de invoerstatistieken van corrosiebestendig staal wel eens te hoog zouden kunnen zijn.

(65)

In de voorlopige fase beschikte de Commissie niet over voldoende bewijsmateriaal om te concluderen dat de invoer of de omvang ervan overschat zouden zijn, zoals aangegeven in overweging 74 van de voorlopige verordening.

(66)

In het licht van het nieuwe bewijsmateriaal heeft de Commissie het argument als gegrond aanvaard en een correctie van 15 % toegepast op de invoer uit de VRC. De Commissie beschouwde de correctie van 15 % als redelijk, aangezien het een adequate raming betrof die was gebaseerd op een grondige analyse van de invoermarkt. De Commissie hield ook rekening met de vertrouwelijke statistische gegevens die in de definitieve fase van het onderzoek waren verzameld, waaruit eveneens bleek dat niet alle invoer onder de bovengenoemde GN-codes het betrokken product betrof. De partijen werden in kennis gesteld van de correctie en in de gelegenheid gesteld hun standpunten kenbaar te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(67)

Bijgevolg heeft de invoer in de Unie uit de VRC zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoervolume (ton) en marktaandeel

 

2013

2014

2015

OT

Omvang van de invoer uit de VRC

755 238

907 320

1 176 071

1 857 490

Index (2013 = 100)

100

120

156

246

Marktaandeel van de VRC

10,2 %

12,1 %

14,3 %

20,0 %

Index (2013 = 100)

100

119

140

196

Bron: Statistieken van Eurostat met een correctie van 15 %.

(68)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de invoer uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode in absolute cijfers met 146 % is gestegen. Parallel hieraan steeg ook het totale marktaandeel van de invoer met dumping in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 9,8 procentpunt.

(69)

De gecorrigeerde invoerstatistieken laten nog steeds een grote stijging van de invoer zien, zowel in absolute termen als in termen van marktaandeel. En zelfs zonder een correctie op de invoer in 2013-2015 zou het invoervolume met 109 % en het marktaandeel met 70 % zijn toegenomen, zo bleek uit een simulatie.

(70)

Wat de prijsonderbieding betreft, werd de cif-waarde bij invoer van twee van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs na controlebezoeken aan verbonden importeurs opnieuw berekend. Deze cif-waarden werden eveneens herzien naar aanleiding van de opmerkingen die een producent-exporteur na de mededeling van de voorlopige bevindingen had ingediend (zoals uiteengezet in afdeling 2.2). De definitieve prijsonderbiedingsmarges werden dus herzien en bedragen 8,1 % tot 15,1 % voor de VRC.

(71)

Aangezien er geen verdere opmerkingen over de invoer uit het betrokken land zijn ontvangen, wordt de rest van de bevindingen in de overwegingen 73 tot en met 81 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

3.4.1.   Algemene opmerkingen

(72)

Eén belanghebbende voerde aan dat zijn recht van verweer was geschonden door het gebruik van geïndexeerde cijfers voor de micro-economische indicatoren. Zoals uitgelegd in de voorlopige verordening, is gebruikgemaakt van indexering om de vertrouwelijkheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, die uit twee groepen afkomstig zijn, te beschermen. De belanghebbende heeft aanvullende informatie ontvangen die in de vorm van orden van grootte openbaar kon worden gemaakt zonder dat de vertrouwelijkheid in gevaar kwam. Indexering wordt hoe dan ook als een geschikte methode beschouwd omdat de vertrouwelijkheid van de gegevens zo wordt beschermd, terwijl er toch betekenisvolle informatie aan belanghebbende partijen kan worden verstrekt. Verder werd deze methode alleen gebruikt in de mate waarin dat nodig was, namelijk alleen voor de micro-economische indicatoren. Daarom verwerpt de Commissie dit argument.

(73)

In zijn antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de betrokken belanghebbende (CISA) de wijze waarop de micro-economische gegevens zijn bekendgemaakt. De CISA verklaarde nog steeds niet te begrijpen waarom de micro-economische gegevens vertrouwelijk zijn, aangezien ze betrekking hebben op de vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Zoals uiteengezet in overweging 72, hebben deze gegevens, hoewel ze een samenvoeging van vier in de steekproef opgenomen producenten betreffen, in feite betrekking op producenten die deel uitmaken van slechts twee groepen. Als deze gegevens zouden worden gepubliceerd, zou elke groep de gegevens van de andere groep kunnen berekenen. Het argument dat de bekendmaking inbreuk zou maken op CISA's recht van verweer, wordt derhalve afgewezen.

3.4.2.   Macro-economische en micro-economische indicatoren

(74)

Als gevolg van de hierboven vermelde correctie op de invoer uit het betrokken land ontwikkelde het aandeel op de vrije markt van de bedrijfstak van de Unie zich als volgt.

Tabel 4

Aandeel op de vrije markt

 

2013

2014

2015

OT

Marktaandeel

80,2 %

78,8 %

74,7 %

67,5 %

Index (2013 = 100)

100

98

93

84

Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst en statistieken van Eurostat met een correctie van 15 %.

(75)

Hierbij moet worden opgemerkt dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie na de correctie op het invoervolume uit de VRC in de beoordelingsperiode weliswaar op een iets hoger niveau werd beoordeeld, maar nog steeds met bijna 13 procentpunt of 16 % daalde.

(76)

Eén producent-exporteur voerde aan dat de bedrijfstak van de Unie in nieuwe capaciteit investeerde, wat eerder een teken was van een goede gezondheid dan van schade. Op dit punt is in overweging 117 van de voorlopige verordening al ingegaan. Er wordt aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie, om te kunnen overleven, de efficiëntie en productiviteit moest handhaven in een context van verminderde capaciteit. Er wordt verduidelijkt dat het bij het grootste deel van de investeringen in productielijnen ging om de vervanging van bestaande lijnen. Dit argument werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

(77)

De CISA voerde aan dat de prijzen van de invoer in de Unie uit de VRC in de periode na het onderzoektijdvak aanzienlijk zijn gestegen. De CISA vergeleek de periode mei-juni 2017 met het OT en stelde een prijsstijging vast van 35 %. Volgens haar volgt uit deze ontwikkeling dat de maatregelen niet langer nodig zijn. Eurofer lichtte toe dat de prijzen van grondstoffen (ijzererts, schroot en cokeskool) ook met percentages tussen de 10 en 100 % zijn gestegen, waardoor eventuele verbeteringen in de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie teniet werden gedaan. Eurofer merkte op dat de bedrijfstak van de Unie sinds 2008 geen winst meer heeft gemaakt.

(78)

Zoals in overweging 30 van de voorlopige verordening is uiteengezet en in overweging 3 werd bevestigd, had het onderzoek naar schade betrekking op het onderzoektijdvak van 1 oktober 2015 tot en met 30 september 2016, en het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling op de periode van 1 januari 2013 tot aan het einde van het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening mag informatie die betrekking heeft op de tijd na het onderzoektijdvak, normaal niet in aanmerking worden genomen. Uit het onderzoek zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die een afwijking van deze aanpak zouden rechtvaardigen. De prijsontwikkeling wordt in dit geval niet als een dergelijke rechtvaardiging beschouwd, omdat er bijvoorbeeld geen aanwijzingen zijn voor de blijvende effecten ervan. Daarom wordt ook dit argument afgewezen. De basisverordening voorziet hoe dan ook in de mogelijkheid tot het openen van tussentijdse nieuwe onderzoeken wanneer een fundamentele wijziging van de omstandigheden dit rechtvaardigt.

3.4.3.   Conclusie inzake schade

(79)

Rekening houdend met de gecorrigeerde invoercijfers voor het betrokken land en de gevolgen daarvan voor het verbruik en het marktaandeel, werd de conclusie inzake schade in de definitieve fase opnieuw beoordeeld.

(80)

De trend in invoervolume vertoont een stijging van bijna 150 %. Het marktaandeel van deze invoer nam tijdens de beoordelingsperiode met 9,8 procentpunt of bijna 100 % toe. Ook het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie vertoonde een trend die in hoge mate wees op schade.

(81)

Een aantal belanghebbenden voerden aan dat de schadeanalyse niet correct was, omdat veel indicatoren een positieve ontwikkeling vertoonden en de Commissie zich op slechts twee indicatoren zou baseren om tot haar conclusie te komen.

(82)

Dit argument moet worden verworpen, aangezien de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden gebaseerd was op een beoordeling van alle indicatoren, waarbij geen van deze indicatoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend was. Hoewel bepaalde micro- en macro-economische indicatoren inderdaad een positieve ontwikkeling laten zien, werd voldoende onderbouwd hoe de bevinding van aanmerkelijke schade tot stand was gekomen.

(83)

Deze partij betoogde voorts dat bepaalde volume-indicatoren een positieve trend laten zien (zoals productie, bezettingsgraad en verkoopvolume) en dat deze trends bij de bepaling van de schade niet voldoende gewicht hebben gekregen. Deze trends zijn echter in overweging 121 van de voorlopige verordening volledig in aanmerking genomen, samen met alle schade-indicatoren, en in hun juiste context geanalyseerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze volumes werden verkocht in een context van dalende en verliesgevende prijzen, wat wel degelijk leidde tot een daling van het marktaandeel. Dit argument werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

(84)

Rekening houdend met deze feiten, in combinatie met de ongewijzigde schade-indicatoren die in de voorlopige verordening werden beschreven, werd definitief bevestigd dat de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak aanmerkelijke schade heeft geleden.

(85)

Gezien het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, wordt de conclusie inzake de situatie van de bedrijfstak van de Unie zoals beschreven in de overwegingen 82 tot en met 122 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   OORZAKELIJK VERBAND

4.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(86)

De gevolgen van de invoer met dumping worden beschreven in punt 5.1 van de voorlopige verordening. Verschillende belanghebbenden betoogden dat de schade niet kon worden toegeschreven aan de invoer met dumping uit het betrokken land en dat het oorzakelijk verband door andere factoren werd verbroken. Sommige argumenten waren slechts een herhaling van de argumenten die in de voorlopige verordening al aan de orde waren gekomen, zonder enige nieuwe elementen. De opmerkingen die niet eerder aan bod waren gekomen, worden hieronder geanalyseerd, indien van toepassing samen met een beoordeling van aanvullende gegevens die na de mededeling van de voorlopige bevindingen zijn verzameld.

(87)

Als gevolg van de correctie op de invoer uit de VRC, die wordt beschreven in de overwegingen 64, 65 en 66, zijn de marktaandelen van de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit de VRC herzien. Het Chinese marktaandeel steeg van 10,2 tot 20,0 % (in plaats van een stijging van 11,7 % tot 22,7 % in overweging 125 van de voorlopige verordening), terwijl het aandeel op de vrije markt van de bedrijfstak van de Unie van 80,2 tot 67,5 % daalde (in plaats van een daling van 78,8 % tot 65,2 % in dezelfde overweging). Daarom wordt overweging 125 van de voorlopige verordening geacht dienovereenkomstig te zijn aangepast. Zoals hierboven is uitgelegd, waren deze wijzigingen betrekkelijk klein en hadden ze zelfs nog minder gevolgen voor de trendanalyse. Dat komt omdat de trend van het invoervolume uit de VRC ongewijzigd blijft en de trend van het marktaandeel daarvan nog steeds een stijging van meer dan 90 % vertoont. Deze wijzigingen hadden geen wezenlijke gevolgen voor de analyse van het oorzakelijk verband zoals beschreven in de overwegingen 124 tot en met 128 van de voorlopige verordening.

4.2.   Gevolgen van andere factoren

4.2.1.   Invoer uit derde landen

Tabel 5

Marktaandeel van de invoer uit andere landen

 

2013

2014

2015

OT

Invoer uit alle derde landen (%)

9,6

9,1

11,0

12,5

Republiek Korea (%)

4,6

5,4

6,4

6,2

India (%)

1,1

0,6

0,7

1,7

Andere derde landen (%)

3,9

3,1

3,9

4,6

Bron: Statistieken van Eurostat met een correctie van 15 % (alleen voor de VRC).

(88)

De in de overwegingen 64, 65 en 66 beschreven correctie op de invoer uit de VRC had geen gevolgen voor het invoervolume uit derde landen in absolute cijfers, maar leidde tot een kleine verandering van hun marktaandeel. Deze wijzigingen waren gering en hadden zelfs nog minder gevolgen voor de trendanalyse. Dit komt omdat het marktaandeel van derde landen na de correctie een stijging van 9,6 % tot 12,5 % vertoonde in plaats van de in overweging 129 van de voorlopige verordening vermelde stijging van 9,5 % tot 12,1 %. Dergelijke wijzigingen hadden geen wezenlijke gevolgen voor de analyse van het oorzakelijk verband zoals beschreven in de overwegingen 129 tot en met 134 van de voorlopige verordening.

(89)

Eén Chinese producent-exporteur voerde aan dat de invoer uit derde landen in de voorlopige verordening niet goed was beoordeeld. Deze belanghebbende betwist de voorlopige beoordeling van de Koreaanse prijzen (gebaseerd op gemiddelde prijzen van Eurostat), omdat de exacte ingevoerde productsoort niet is vermeld. De onderzoeksanalyse is inderdaad gebaseerd op gemiddelde prijzen omdat informatie op dat niveau in de statistieken van Eurostat beschikbaar was.

(90)

Hoe het ook zij, de producent-exporteur verstrekte geen informatie over de productsoorten of de productmix die uit Korea worden ingevoerd, en lichtte niet toe waarom de benadering op basis van gemiddelde prijzen onjuist zou zijn. Het argument wordt ongegrond verklaard en afgewezen.

4.2.2.   Grondstoffenprijzen

(91)

De CISA voerde aan dat de Commissie de gevolgen van de daling van de kosten van grondstoffen in de analyse van het oorzakelijk verband niet naar behoren had onderzocht. Zoals uiteengezet in de overwegingen 103, 104 en 105 van de voorlopige verordening, daalden de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 20 %. De daling van de grondstoffenprijzen was de belangrijkste factor in deze ontwikkeling. De CISA stelt dat de daling van de grondstofkosten de oorzaak was van de daling met 18 % van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Daarbij moet evenwel worden opgemerkt dat de Chinese invoerprijzen met 22 % daalden, zoals uiteengezet in overweging 77 van de voorlopige verordening. Ook moet eraan worden herinnerd dat de overwegingen 111 en 71 de context voor de bovengenoemde ontwikkelingen verduidelijken in de zin dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode verliezen leed en het verbruik op de vrije markt in de Unie met 27 % steeg.

(92)

Het is duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie er in de gehele beoordelingsperiode naar streefde de prijzen te verhogen om terug te keren naar een winstgevende situatie. Dit lukte niet, ondanks het feit dat het verbruik met 27 % toenam. Dit komt door de gevolgen van de Chinese invoer met dumping, waarvan het volume met bijna 150 % en het marktaandeel met 96 % toenam, zoals uiteengezet in overweging 67. De prijs van deze invoer daalde met 22 %, wat zelfs nog meer is dan de daling van de kosten.

(93)

Aangezien de Chinese invoerprijzen nog sterker daalden dan de grondstoffenprijzen, is het duidelijk dat de belangrijkste oorzaak van de schade de prijsdruk van de Chinese invoer was. Hoewel de daling in de kosten van grondstoffen de bedrijfstak van de Unie had moeten helpen zich te herstellen, bevond deze zich tijdens de gehele beoordelingsperiode in een verliesgevende situatie. De verliezen in het OT waren niet zo hoog als in de periode 2013-2015, maar doordat de bedrijfstak van de Unie in het OT verlies leed, werd de situatie van de bedrijfstak duidelijk slechter in plaats van beter. Dit argument werd derhalve afgewezen.

4.2.3.   Winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie aan het eind van de beoordelingsperiode

(94)

Uit de trend van de winstgevendheid tijdens de beoordelingsperiode in overweging 111 van de voorlopige verordening blijkt dat de verliezen kleiner zijn aan het eind van de beoordelingsperiode, op het moment dat het volume van de Chinese invoer het hoogst is. De CISA stelt dat deze ontwikkeling het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade verbreekt. Er werd echter tijdens de gehele beoordelingsperiode verlies geleden en de geringe verbetering in deze periode kon de geleden schade niet compenseren. Bovendien blijkt uit de analyse van de Commissie dat de markt van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode in een impasse verkeerde (zoals uiteengezet in overweging 113 van de voorlopige verordening). Ook dit argument moet daarom ongegrond worden verklaard en worden afgewezen.

4.3.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(95)

De correctie op het invoervolume uit de VRC heeft ertoe geleid dat de conclusie inzake het oorzakelijk verband in de definitieve fase van het onderzoek moest worden herzien. De hierboven beschreven herzieningen van het invoervolume en de marktaandelen op de markt van de Unie waren betrekkelijk gering en hadden zelfs nog minder gevolgen wanneer zij werden onderzocht in een trendanalyse.

(96)

Bovendien leidde geen van de opmerkingen van belanghebbenden tot wijzigingen in de beoordeling van de factoren zoals die in de voorlopige fase was gemaakt.

(97)

Op basis van het bovenstaande, en aangezien er geen andere opmerkingen zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 138 tot en met 140 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   BELANG VAN DE UNIE

5.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(98)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de overwegingen 142 tot en met 147 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en gebruikers

(99)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben importeurs en gebruikers aanvullende informatie verstrekt. De mate van medewerking van importeurs en gebruikers wordt nog steeds laag geacht.

(100)

Meer specifiek beantwoordden zes importeurs de vragenlijsten inzake de registratie van de invoer. Er werd een controle uitgevoerd bij een staalservicebedrijf. Op 13 november 2017 vond een hoorzitting met de ISTA plaats waarin die organisatie haar standpunt uiteenzette, terwijl één grote gebruiker in de sector huishoudelijke apparaten eveneens zijn standpunt in een schriftelijke opmerking naar voren bracht.

(101)

Staalservicebedrijven verkopen corrosiebestendig staal gewoonlijk in een iets andere vorm dan de vorm waarin het staal wordt ingevoerd (d.w.z. zij snijden de rollen en bladen in de door kleinere afnemers gewenste vormen). Er werd echter duidelijk gemaakt dat dit grote gebruikerssegment de mogelijkheid heeft om van leverancier te veranderen en eventuele extra kosten aan de klanten door te berekenen. Daarom worden hun omzet, winstgevendheid en werkgelegenheid door de maatregelen niet wezenlijk bedreigd.

(102)

Tijdens een hoorzitting op 17 november 2017 merkte de CISA op dat de Commissie op dat moment bezig was met een onderzoek naar de ontwikkelingen in de structuur van de bedrijfstak van de Unie na het onderzoektijdvak. In het argument werd gewezen op een memorandum van overeenstemming tussen ThyssenKrupp en Tata Steel en een fusie tussen Ilva en ArcelorMittal als bewijs dat het niet in het belang van de Unie was om rechten in te stellen op Chinese invoer. Hoewel een dergelijke concentratie er naar verwachting toe zal leiden dat de onderhandelingsmacht van de grootste producenten in de Unie zal worden versterkt, was er op het moment van vaststelling van de verordening nog geen besluit genomen over deze ontwikkelingen, wat de Commissie in staat zou hebben gesteld de relevantie ervan voor de onderhavige zaak te beoordelen. Hoe het ook zij, de basisverordening voorziet in de mogelijkheid om, indien gerechtvaardigd, in te spelen op veranderingen in de omstandigheden en dienovereenkomstig tussentijdse nieuwe onderzoeken te openen.

(103)

In haar antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de CISA haar standpunt met betrekking tot wijzigingen in de concurrentiesituatie op de markt van de Unie. Desondanks blijft de Commissie bij haar standpunt dat de basisverordening voorziet in de mogelijkheid om in te spelen op veranderingen in de omstandigheden wanneer dit gerechtvaardigd is, maar dat zij in dit specifieke geval geen bewijzen heeft ontvangen waaruit blijkt dat het openen van een nieuw onderzoek noodzakelijk is.

(104)

De CISA voerde verder aan dat er, doordat de situatie op de markt sinds de vaststelling van het onderzoektijdvak is veranderd, nu sprake is van een situatie waarin een schorsing van de maatregelen uit hoofde van artikel 14, lid 4, van de basisverordening gerechtvaardigd zou zijn. De redenen die door de CISA werden aangevoerd, waren prijsverhogingen van het betrokken product, een vermeend aanbodtekort en het lopende fusieonderzoek dat door de Commissie werd uitgevoerd. Ten eerste heeft de Commissie geen bewijs dat de prijsstijging een wezenlijk verschil heeft gemaakt voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Ten tweede is het argument van onvoldoende aanbod niet overtuigend, zoals wordt uiteengezet in overweging 111. Ten derde staat het voor de Commissie niet vast dat de concurrentievoorwaarden op de markt van de Unie zijn veranderd en zo ja, in welke mate. Verder is er geen bewijs dat er niet opnieuw schade zou ontstaan als gevolg van de schorsing. Daarom is de Commissie van mening dat een schorsing van de maatregelen niet gerechtvaardigd zou zijn.

(105)

De CISA merkte eveneens op dat de definitieve antidumpingrechten zouden moeten worden ingesteld in de vorm van een minimumprijs en niet in de vorm van ad-valoremrechten zoals die door de voorlopige verordening zijn ingesteld, vanwege vermeende aanzienlijke negatieve gevolgen voor importeurs en gebruikers. Er werd opgemerkt dat in twee recente zaken is geconcludeerd dat dit gerechtvaardigd was. De verandering in de vorm van de maatregelen werd ook voorgesteld door de ISTA, die importeurs in de Unie vertegenwoordigt. In dit specifieke geval maakte Eurofer bezwaar tegen de invoering van minimumprijzen vanwege de mogelijkheid van compensatieregelingen in deze marktsector.

(106)

Er moet worden opgemerkt dat de vorm van de maatregelen per geval wordt bepaald. In dit geval was de Commissie het niet eens met het argument van de CISA dat het instellen van ad-valoremrechten aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor importeurs en gebruikers. In de overwegingen 148 tot en met 156 van de voorlopige verordening is feitelijk aangetoond dat importeurs antidumpingrechten aan hun afnemers konden doorberekenen en andere bevoorradingsbronnen hadden. Voor de belangrijkste verwerkende ondernemingen zou de invoering van een minimumprijs de kosten evenmin drukken, omdat het effect van zowel een minimumprijs als ad-valoremrechten gelijk zou zijn.

(107)

In haar antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de CISA haar standpunt met betrekking tot de vorm van de maatregelen met het argument dat bepaalde minimumprijsstelsels of een vast recht moesten worden ingesteld in het belang van de gebruikers en importeurs in de Unie. De gebruikers in de Unie bevonden zich volgens de CISA in een „kwetsbare situatie” vanwege een vermeende concentratie van onderhandelingsmacht op het niveau van de bedrijfstak van de Unie.

(108)

Zoals echter reeds is toegelicht in overweging 100 en in afdeling 6.2 van de voorlopige verordening, is de mate van medewerking van gebruikers en importeurs in dit onderzoek laag. In feite heeft slechts één gebruiker en/of importeur in de Unie de gevraagde gegevens voor het onderzoektijdvak verstrekt. De Commissie heeft daarom geen nauwkeurig beeld kunnen krijgen van de situatie van deze sectoren, maar de beschikbare informatie stemt zeker niet overeen met de kwetsbare situatie die de CISA schetst. Bovendien verschafte de CISA geen onderbouwing met betrekking tot de financiële situatie van de gebruikers/importeurs en de gevolgen van de vermeende concentratie. Daarom kon de Commissie niet concluderen dat er voldoende reden was om de vorm van de maatregelen in het belang van de gebruikers en importeurs te wijzigen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(109)

De conclusie was dan ook dat er geen overtuigend bewijsmateriaal was dat steun verleende aan een wijziging van de vorm van de maatregelen.

(110)

De ISTA, die de importeurs in de Unie vertegenwoordigt, voerde aan dat de instelling van maatregelen zou leiden tot aanbodproblemen op de markt omdat producenten in de Unie hun productie niet zouden kunnen verhogen. Verder zijn zij van mening dat de Chinese invoer door de maatregelen niet meer concurrerend zou zijn. Gezien het feit dat de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak slechts een bezettingsgraad van 79 % had en er vele invoerbronnen bestaan, hebben gebruikers verschillende bronnen tot hun beschikking en is er geen reden om aan te nemen dat zij niet van leverancier kunnen veranderen. Hoewel tijdelijke bevoorradingsproblemen niet kunnen worden uitgesloten, is het onwaarschijnlijk dat de maatregelen een algemeen tekort zouden genereren, aangezien de bedrijfstak van de Unie zijn volledige productiecapaciteit nog niet benut en de productie kan verhogen als het aantal orders toeneemt.

(111)

De ISTA en Electrolux voerden aan dat de kosten van gebruikers zouden stijgen als er maatregelen werden ingesteld. De belangrijkste verwerkende ondernemingen verleenden evenwel geen medewerking aan het onderzoek. In feite verstrekte geen enkele onderneming gegevens waaruit bleek dat de instelling van rechten op het betrokken product een substantiële kostenstijging van hun eindproducten of een aanzienlijke afname van de winst zou veroorzaken. Daarom wordt het argument ongegrond verklaard en afgewezen.

(112)

Electrolux voerde eveneens aan dat elke eventuele prijsstijging van het betrokken/soortgelijke product die door dit onderzoek zou worden veroorzaakt, het bedrijf minder concurrerend zou maken ten opzichte van andere producenten van huishoudelijke apparaten in derde landen. De prijsstijgingen begonnen echter in het onderzoektijdvak en vinden wereldwijd plaats, en hebben dus niet uitsluitend met dit onderzoek te maken. Toch kan niet worden uitgesloten dat de instelling van rechten enig verlies aan concurrentievermogen met zich mee kan brengen. Echter, zoals hierboven is toegelicht, noch Electrolux noch enige andere fabrikant van huishoudelijke apparaten heeft de vragenlijst ingevuld of informatie verstrekt over het aandeel van corrosiebestendig staal in de uiteindelijke kosten van hun producten. Daarom werd dit argument bij gebrek aan onderbouwing afgewezen. In ieder geval zijn er, zoals hierboven vermeld, verschillende bevoorradingsbronnen voor het betrokken product.

(113)

Op basis van het bovenstaande, en aangezien er geen andere opmerkingen zijn ontvangen, wordt de in de overwegingen 157 tot en met 160 van de voorlopige verordening bereikte conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om aan te nemen dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om maatregelen aan te nemen, bevestigd.

6.   OVERWEGING INZAKE DE INSTELLING VAN DE MAATREGELEN MET TERUGWERKENDE KRACHT

(114)

Zoals vermeld in overweging 4, was de invoer van het betrokken product van 8 juli 2017 tot aan de instelling van voorlopige maatregelen op 11 augustus 2017 onderworpen aan registratie om op de geregistreerde invoer eventueel met terugwerkende kracht maatregelen te kunnen instellen.

(115)

In de definitieve fase van het onderzoek werden de in het kader van de registratie verzamelde gegevens beoordeeld en werd onderzocht of was voldaan aan de criteria van artikel 10, lid 4, van de basisverordening voor de instelling van maatregelen met terugwerkende kracht.

(116)

Op het moment van de registratie van de invoer bleek uit de beschikbare gegevens, op het niveau van GN-codes, dat er een aanzienlijke toename van de invoer had plaatsgevonden. Vervolgens kreeg de Commissie echter de beschikking over gegevens op Taric-niveau, waaruit bleek dat er geen verdere substantiële toename van de invoer had plaatsgevonden in verhouding tot het niveau van de invoer tijdens het onderzoektijdvak. Daarom is aan deze voorwaarde uit hoofde van artikel 10, lid 4, onder d), niet voldaan.

(117)

Daarnaast bleek uit een onderzoek naar de schadefactoren van de bedrijfstak van de Unie niet dat de corrigerende werking van de maatregelen in de periode na het OT werd ondermijnd. Daarom werd geconcludeerd dat niet aan dit criterium is voldaan.

(118)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de instelling van de maatregelen met terugwerkende kracht in dit geval niet gerechtvaardigd is.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1.   Schade opheffend prijsniveau

(119)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben een aantal partijen bezwaar gemaakt tegen de streefwinst van 7,4 % die in de voorlopige fase was gebruikt voor de berekening van de schademarge. Dit was de winst die de bedrijfstak van de Unie in 2008 daadwerkelijk had gemaakt, zoals uiteengezet in overweging 164 van de voorlopige verordening.

(120)

Eurofer was van mening dat de streefwinst te laag was, omdat in het laatste kwartaal van 2008 de financiële crisis begon. De Chinese producenten-exporteurs voerden juist aan dat 7,4 % te hoog was en dat er informatie uit andere bronnen gebruikt had moeten worden, zoals eerdere antidumpingzaken of de BACH-databank.

(121)

Er wordt van uitgegaan dat een eventuele verslechtering van de winstgevendheid in het laatste kwartaal van 2008 vooral merkbaar zou zijn in 2009. Omdat het percentage gebaseerd is op feitelijke gegevens over de winstgevendheid voor het betrokken product, is dit bovendien de best beschikbare informatie voor dit doel. Er was geen andere informatie beschikbaar om de analyse en conclusie in overweging 164 van de voorlopige verordening in twijfel te trekken. Bovendien was raadpleging van de BACH-databank (of een andere externe bron) niet nodig omdat er in het kader van het onderzoek gecontroleerde, specifieke gegevens voor de bedrijfstak van de Unie beschikbaar waren. Daarom blijft de winstgevendheid van 7,4 % uit 2008 representatief voor dit onderzoek en worden de overwegingen 162 tot en met 165 van de voorlopige verordening bevestigd.

(122)

Een producent-exporteur ging in zijn antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen nader in op de streefwinst. Het argument is dat 2008 geen representatief jaar was voor de bepaling van de streefwinst, omdat er na dat jaar een aantal jaren volgden waarin de bedrijfstak van de Unie te kampen kreeg met verschillende schadeveroorzakende factoren. Omdat de situatie van 2008 nadien niet meer is voorgekomen, wordt de keuze voor een op 2008 gebaseerde streefwinst als niet-representatief beschouwd en wekt het gebruik van dit jaartal de indruk dat de Commissie schade die door andere factoren werd veroorzaakt, aan de invoer met dumping heeft toegeschreven.

(123)

Omdat 2008 het laatste jaar voor de economische crisis was, beschouwde de Commissie het als een representatief jaar waarvan de winst kan worden beschouwd als een winst die werd behaald zonder dat er sprake was van invoer met dumping noch van andere factoren, zoals de economische crisis. Het gebruik van een dergelijke streefwinst betekent daarom niet dat schade die door de crisis is veroorzaakt aan de invoer met dumping wordt toegekend — integendeel. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(124)

Eurofer verstrekte meer gegevens ter onderbouwing van zijn argument dat 2008 geen representatief jaar was omdat de winstgevendheid in het laatste kwartaal werd verstoord door de financiële crisis. Het betrof hier macro-economische gegevens over de aanvang van de financiële crisis en gegevens van de Duitse staalfederatie, alsmede een persbericht van een Griekse producent. De Commissie heeft 2008 echter ook al in eerdere antidumpingzaken als representatief jaar gebruikt, onder andere in het geval van koudgewalste platte staalproducten, die in de productieketen onmiddellijk aan corrosiebestendig staal voorafgaan (7). Het standpunt van de Commissie was dat de gevolgen van de financiële crisis op de winstgevendheid vooral merkbaar waren in 2009. Hoewel aan het eind van 2008 mogelijk enige effecten op de winstgevendheid merkbaar waren, was de Commissie ervan overtuigd dat 2008 een representatief jaar was wanneer het jaar als geheel in aanmerking werd genomen.

(125)

Verschillende producenten-exporteurs hebben de toepassing betwist van artikel 2, lid 9, van de basisverordening voor de berekening van de schade, op grond van het argument dat deze bepaling in de basisverordening onder de afdeling over dumping valt en niet naar analogie kan worden toegepast voor de schadeberekening. Zij stelden dat de te gebruiken relevante prijs moet worden gebaseerd op de prijs die de verbonden importeurs in de Unie daadwerkelijk in rekening brachten bij de eerste onafhankelijke afnemers in de Unie.

(126)

Zoals uiteengezet in overweging 166 van de voorlopige verordening, is de berekening van de schademarge gebaseerd op de invoerprijs grens Unie, die op een niveau wordt gebracht dat vergelijkbaar is met de prijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie. Als de verkoop plaatsvindt via verbonden importeurs, moet de invoerprijs worden berekend op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten aan de eerste onafhankelijke afnemer worden doorverkocht, zo nodig gecorrigeerd, zodat eventuele invoerkosten, VAA-kosten en winst van verbonden importeurs naar behoren worden uitgesloten en de prijs betrouwbaar is. Dit is inderdaad de motivering voor de samenstelling van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Er is geen reden waarom met het oog op de schadeberekeningen dezelfde motivering voor de samenstelling van de uitvoerprijs bij verkoop via verbonden importeurs niet zou gelden voor de invoerprijs in geval van verbonden verkoop. De dumping- en de schademarge worden immers vergeleken voor de toepassing van de regel van het laagste recht krachtens artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening.

(127)

Bovendien, als bij de schadeberekening de invoerprijs in het geval van verbonden verkoop wordt gebaseerd op de prijs die daadwerkelijk door de verbonden importeurs in de Unie bij de eerste onafhankelijke afnemers in de Unie in rekening wordt gebracht, zoals door de partij wordt gesuggereerd, dan zou dit de prijs inclusief VAA-kosten en winst bij wederverkoop in de Unie na de inklaring betreffen, terwijl die kosten niet bij de prijs zouden zijn inbegrepen als de producent-exporteur rechtstreeks aan onafhankelijke importeurs verkoopt. Dit zou leiden tot een ongelijke behandeling tussen producenten-exporteurs die via verbonden importeurs verkopen en producenten-exporteurs die rechtstreeks aan onafhankelijke importeurs verkopen, wat niet rechtvaardig zou zijn. Daarom wordt het argument ongegrond verklaard en afgewezen.

(128)

Een producent-exporteur merkte op dat de bron voor de kosten na invoer niet bekend was gemaakt, en betwistte de gebruikte waarde van 7 EUR per ton. Dit cijfer gebaseerd op een ander onderzoek (8) vanwege de overeenkomsten tussen de producten, die tot dezelfde bedrijfstak behoren, en het ontbreken van andere beschikbare gegevens. Na de instelling van de voorlopige maatregelen en in het licht van de iets grotere medewerking van importeurs is het cijfer bij een niet-verbonden importeur gecontroleerd, waarbij het op basis van de gegevens van die importeur redelijk is bevonden. Het exacte cijfer voor de kosten na invoer van de desbetreffende importeur wordt hier met het oog op de vertrouwelijkheid niet vermeld. Dit argument wordt afgewezen.

(129)

De betrokken producent-exporteur voerde aan dat hij de aard van de kosten na invoer nog steeds niet begreep en verzocht om een uitsplitsing. Bij kosten na invoer gaat het om een correctie die wordt toegekend aan producenten-exporteurs om een billijke vergelijking mogelijk te maken tussen hun uitvoerprijzen en de prijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Unie. De desbetreffende kosten hadden betrekking op de normale verlading, opslag en kosten van havendocumenten bij binnenkomst op de markt van de Unie (exclusief het verdere vervoer). Deze kosten komen voor bij alle ingevoerde producten en zijn voor de invoer van alle soorten staal vergelijkbaar. Het bedrag van 7 EUR per ton is in de bovenvermelde zaak voorgesteld door een Chinese producent-exporteur. De Commissie is derhalve van mening dat het hierboven aangehaalde cijfer redelijk is, zeker gezien de bovengenoemde kruiscontrole bij een importeur van het betrokken product in het huidige onderzoek. Ten slotte moet erop worden gewezen dat 7 EUR per ton neerkomt op ongeveer 1 % van de cif-invoerprijs van het betrokken product. De Commissie heeft bij dit onderzoek medewerking gekregen van slechts één traditionele niet-verbonden importeur en is om redenen van vertrouwelijkheid niet in een positie om de door de producent-exporteur verzochte gedetailleerde uitsplitsing van de kosten te verstrekken. Daarom wordt het argument dat de benadering van de Commissie het recht van verweer van deze partij heeft geschonden, afgewezen.

(130)

Er zijn bepaalde correcties aangebracht op de cif-prijzen van bepaalde producenten-exporteurs. De herziene cif-prijzen werden in de definitieve fase van het onderzoek aan de betrokken producenten-exporteurs bekendgemaakt.

(131)

Aangezien er geen verdere opmerkingen over het schade opheffend prijsniveau zijn ontvangen, worden de overwegingen 162 tot en met 166 van de voorlopige verordening bevestigd.

Definitieve maatregelen

(132)

Er moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld met betrekking tot de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land, in overeenstemming met de regel van het laagste recht in artikel 7, lid 2, van de basisverordening. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken. Het bedrag van de rechten moet worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is.

(133)

Op grond van het bovenstaande zijn de definitieve schade- en dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, en de definitieve rechten na toepassing van de regel van het laagste recht als volgt vastgesteld.

Tabel 6

Definitieve marges en rechten

Groep en onderneming

Definitieve dumpingmarge (%)

Definitieve schademarge (%)

Definitief recht (%)

HBIS:

Hesteel Co., Ltd Handan Branch

Handan Iron & Steel Group Han-Bao Co., Ltd.

Hesteel Co., Ltd Tangshan Branch

Tangshan Iron & Steel Group High Strength Automotive Strip Co., Ltd.

62,9

27,8

27,8

Shougang Group:

Beijing Shougang Cold Rolling Co., Ltd.

Shougang Jingtang United Iron and Steel Co., Ltd.

46,2

17,2

17,2

Shagang Group:

Zhangjiagang Shagang Dongshin Galvanized Steel Sheet Co., Ltd.

Zhangjiagang Yangtze River Cold Rolled Sheet Co., Ltd.

56,4

27,9

27,9

Andere medewerkende ondernemingen

58,7

26,1

26,1

Alle andere ondernemingen

62,9

27,9

27,9

(134)

De bij deze verordening specifiek voor bepaalde ondernemingen vastgestelde antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land dat door die ondernemingen en derhalve de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen is vervaardigd, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(135)

Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (9) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen van de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal deze verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(136)

Om het gevaar van ontwijking zo veel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingmaatregelen te garanderen. Deze bijzondere maatregelen omvatten onder meer: overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in artikel 1, lid 3, van deze verordening. Ingevoerde producten die niet vergezeld gaan van een dergelijke factuur, worden onderworpen aan het recht dat van toepassing is op alle andere ondernemingen.

(137)

Gezien de recente rechtspraak van het Hof van Justitie (10) is het passend te voorzien in een percentage voor de in geval van terugbetaling van definitieve rechten te betalen moratoire interest, omdat de relevante geldende bepalingen inzake douanerechten niet voorzien in een dergelijke rentevoet en de toepassing van nationale regels zou leiden tot onnodige verstoringen tussen marktdeelnemers, afhankelijk van welke lidstaat voor de douaneafhandeling wordt gekozen.

7.2.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(138)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd berokkend, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd.

7.3.   Uitvoerbaarheid van de maatregelen

(139)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van ijzer of gelegeerd staal of niet-gelegeerd staal; al-rustig; thermisch geplateerd of bekleed met zink en/of aluminium, en geen ander metaal; chemisch gepassiveerd; bevattende: 0,015 of meer doch niet meer dan 0,170 gewichtspercent koolstof, 0,015 of meer doch niet meer dan 0,100 gewichtspercent aluminium, niet meer dan 0,045 gewichtspercent niobium, niet meer dan 0,010 gewichtspercent titaan en niet meer dan 0,010 gewichtspercent vanadium; opgerold, als op maat gesneden platen en als bandstaal aangeboden.

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

producten van roestvrij staal, van siliciumstaal en van sneldraaistaal;

producten die enkel warm of koud gewalst zijn.

Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7210 41 00, ex 7210 49 00, ex 7210 61 00, ex 7210 69 00, ex 7212 30 00, ex 7212 50 61, ex 7212 50 69, ex 7225 92 00, ex 7225 99 00, ex 7226 99 30 en ex 7226 99 70 (Taric-codes: 7210410020, 7210490020, 7210610020, 7210690020, 7212300020, 7212506120, 7212506920, 7225920020, 7225990022, 7225990092, 7226993010, 7226997094) en is van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Onderneming

Definitief recht (%)

Aanvullende Taric-code

Hesteel Co., Ltd Handan Branch

27,8

C227

Handan Iron & Steel Group Han-Bao Co., Ltd.

27,8

C158

Hesteel Co., Ltd Tangshan Branch

27,8

C159

Tangshan Iron & Steel Group High Strength Automotive Strip Co., Ltd.

27,8

C228

Beijing Shougang Cold Rolling Co., Ltd.

17,2

C229

Shougang Jingtang United Iron and Steel Co., Ltd.

17,2

C164

Zhangjiagang Shagang Dongshin Galvanized Steel Sheet Co., Ltd.

27,9

C230

Zhangjiagang Yangtze River Cold Rolled Sheet Co., Ltd.

27,9

C112

Andere in de bijlage genoemde medewerkende ondernemingen

26,1

C231

Alle andere ondernemingen

27,9

C999

3.   De individuele antidumpingrechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) corrosiebestendig staal die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat: a) hij het in lid 1 beschreven product in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 september 2016 („onderzoektijdvak”) naar de Unie heeft uitgevoerd; b) hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China die onder de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen valt, en c) hij het betrokken product daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om na het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren, kan de Commissie de bijlage wijzigen door de nieuwe producent-exporteur toe te voegen aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht van ten hoogste 26,1 % geldt.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing. De te betalen moratoire interest in geval van terugbetaling waaruit een recht op de betaling van moratoire interest voortvloeit, is de op de eerste kalenderdag van de maand van de vervaldag door de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie, verhoogd met 1 procentpunt.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1444 van de Commissie zijn ingesteld, worden definitief geïnd. Als zekerheid gestelde bedragen die de bedragen van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1444 van de Commissie van 9 augustus 2017 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald corrosiebestendig staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (C/2017/5512) (PB L 207 van 10.8.2017, blz. 1).

(3)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaald corrosiebestendig staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (2016/C 459/11) (PB C 459 van 9.12.2016, blz. 17).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1238 van de Commissie van 7 juli 2017 tot onderwerping van bepaald corrosiebestendig staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB L 177 van 8.7.2017, blz. 39).

(5)  PB L 107 van 19.4.2012, blz. 5.

(6)  T-26/12, PT Musim Mas van 25 juni 2015, zoals bevestigd in zaak C-468/15 P van 26 oktober 2016, punten 79-84.

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB L 210 van 4.8.2016, blz. 20).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB L 210 van 4.8.2016, blz. 1).

(9)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, 1049 Brussel, België.

(10)  Arrest in de zaak-Wortmann, C-365/15, ECLI:EU: C:2017:19, punten 35-39.


BIJLAGE

NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE PRODUCENTEN-EXPORTEURS

Maanshan Iron & Steel Co., Ltd.

Maanshan, Anhui

C312

Angang Steel Company Limited

Anshan, Liaoning

C313

TKAS Auto Steel Company Ltd.

Dalian, Liaoning

C314

JiangYin ZongCheng Steel CO., Ltd.

Jiangyin, Jiangsu

C315

Bengang Steel Plates Co., Ltd.

Benxi, Liaoning

C316

BX STEEL POSCO Cold Rolled Sheet Co., Ltd.

Benxi, Liaoning

C317

Wuhan Iron & Steel Co., Ltd.

Wuhan, Hubei

C318

Shandong Kerui Steel Plate Co., Ltd.

Binzhou, Shandong

C319

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co. Ltd.

Baotou, Inner Mongolia

C320

Hunan Valin Liangang Steel Sheet Co., Ltd.

Loudi, Hunan

C321

Shandong Huifu Color Steel Co., Ltd.

Linyi, Shadong

C322

Fujian Kaijing Greentech Material Co., Ltd.

Longhai, Fujian

C323

Baoshan Iron & Steel Co., Ltd.

Shanghai

C324

Baosteel Zhanjiang Iron & Steel Co., Ltd.

Zhanjiang, Guandong

C325

Yieh Phui (China) Technomaterial Co.

Changshu, Jiangsu

C326

Rizhao Baohua New Materials Co., Ltd.

Rizhao, Shandong

C327

Jiangsu Gangzheng Steel Sheet Science and Technology Co., Ltd.

Nantong, Jiangsu

C328


BESLUITEN

8.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 34/36


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/187 VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2018

tot wijziging van bijlage II bij Beschikking 2008/185/EG wat betreft de goedkeuring van een bestrijdingsprogramma ter uitroeiing van de ziekte van Aujeszky voor de regio Emilia-Romagna in Italië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 579)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 64/432/EEG zijn regels voor het handelsverkeer in varkens binnen de Unie vastgelegd. In artikel 9 van die richtlijn is bepaald dat een lidstaat die een bindend nationaal programma voor de bestrijding van de ziekte van Aujeszky heeft voor zijn grondgebied of een deel daarvan, dat programma bij de Commissie ter goedkeuring kan indienen. In dat artikel is ook vastgesteld dat aanvullende garanties voor het handelsverkeer in varkens binnen de Unie kunnen worden geëist.

(2)

Beschikking 2008/185/EG van de Commissie (2) voorziet in aanvullende garanties voor de verplaatsing van varkens tussen de lidstaten. Die garanties zijn gekoppeld aan de indeling van de lidstaten naar hun status voor de ziekte van Aujeszky. Bijlage II bij Beschikking 2008/185/EG bevat een lijst van de lidstaten of regio's daarvan waar goedgekeurde nationale bestrijdingsprogramma's voor de uitroeiing van de ziekte van Aujeszky ten uitvoer worden gelegd.

(3)

Italië heeft bij de Commissie bewijsstukken ingediend met het oog op de goedkeuring van zijn bestrijdingsprogramma voor de uitroeiing van de ziekte van Aujeszky voor de regio Emilia-Romagna en op de vermelding van deze regio in de lijst in bijlage II bij Beschikking 2008/185/EG. Op grond van de evaluatie van die bewijsstukken moet de regio Emilia-Romagna worden opgenomen in de lijst in bijlage II bij Beschikking 2008/185/EG. Bijlage II bij Beschikking 2008/185/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Beschikking 2008/185/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Beschikking 2008/185/EG wordt vervangen door de tekst van de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(2)  Beschikking 2008/185/EG van de Commissie van 21 februari 2008 betreffende aanvullende garanties ten aanzien van de ziekte van Aujeszky voor het intracommunautaire handelsverkeer van varkens, en betreffende criteria voor de over deze ziekte te verstrekken gegevens (PB L 59 van 4.3.2008, blz. 19).


BIJLAGE

BIJLAGE II

Lidstaten of regio's daarvan waar goedgekeurde nationale bestrijdingsprogramma's ter uitroeiing van de ziekte van Aujeszky ten uitvoer worden gelegd

ISO-code

Lidstaat

Regio's

ES

Spanje

Alle regio's

IT

Italië

De regio Emilia-Romagna

De regio Friuli-Venezia Giulia

De regio Lombardia

De regio Veneto

LT

Litouwen

Alle regio's

PL

Polen

Het woiwodschap dolnośląskie: alle powiats

Het woiwodschap kujawsko-pomorskie: alle powiats

Het woiwodschap lubelskie: alle powiats

Het woiwodschap lubuskie: alle powiats

Het woiwodschap łódzkie: alle powiats

Het woiwodschap małopolskie: alle powiats

Het woiwodschap mazowieckie: alle powiats

Het woiwodschap opolskie: alle powiats

Het woiwodschap podkarpackie: alle powiats

Het woiwodschap podlaskie, de volgende powiats: grajewski, kolneński, łomżyński, Łomża, wysokomazowiecki, zambrowski

Het woiwodschap pomorskie: alle powiats

Het woiwodschap śląskie: alle powiats

Het woiwodschap świętokrzyskie: alle powiats

Het woiwodschap warmińsko-mazurskie: alle powiats

Het woiwodschap wielkopolskie: alle powiats

Het woiwodschap zachodniopomorskie: alle powiats