ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 276

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
26 oktober 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1942 van de Raad van 25 oktober 2017 tot uitvoering van artikel 15, lid 3, van Verordening (EU) nr. 747/2014 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Sudan

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1943 van de Commissie van 14 juli 2016 tot aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen op het gebied van informatie en vereisten voor het toekennen van een vergunning aan beleggingsondernemingen ( 1 )

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1944 van de Commissie van 13 juni 2017 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot standaardformulieren, templates en procedures voor het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten in verband met de kennisgeving van een voorgenomen verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming overeenkomstig de Richtlijnen 2004/39/EG en 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1945 van de Commissie van 19 juni 2017 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot kennisgevingen door en aan vergunningaanvragende en vergunninghoudende beleggingsondernemingen in overeenstemming met Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

22

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1946 van de Commissie van 11 juli 2017 tot aanvulling van de Richtlijnen 2004/39/EG en 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende een uitputtende lijst van informatie die kandidaat-verwervers in de kennisgeving van een voorgenomen verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming moeten opnemen ( 1 )

32

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/1947 van de Raad van 23 oktober 2017 tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa, betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van deze overeenkomst

44

 

*

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/1948 van de Raad van 25 oktober 2017 tot uitvoering van Besluit 2014/450/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Sudan

60

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1949 van de Commissie van 25 oktober 2017 tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU waarbij Sri Lanka wordt aangemerkt als een derde land dat door de Commissie als een niet-meewerkend derde land wordt beschouwd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

62

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA Nr. 204/16/COL van 23 november 2016 betreffende vermeende onwettige staatssteun aan Íslandsbanki hf. en Arion Bank hf. in de vorm van leningsovereenkomsten tegen vermeende preferentiële voorwaarden (IJsland) [2017/1950]

64

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1942 VAN DE RAAD

van 25 oktober 2017

tot uitvoering van artikel 15, lid 3, van Verordening (EU) nr. 747/2014 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Sudan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 747/2014 van de Raad van 10 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Sudan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 131/2004 en Verordening (EG) nr. 1184/2005 (1), en met name artikel 15, lid 3,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 10 juli 2014 Verordening (EU) nr. 747/2014 vastgesteld.

(2)

Het comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens Resolutie 1591 (2005) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, heeft op 17 oktober 2017 de gegevens met betrekking tot een persoon die aan beperkende maatregelen onderworpen is, bijgewerkt.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 747/2014 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 747/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB L 203 van 11.7.2014, blz. 1.


BIJLAGE

De vermelding met betrekking tot de onderstaande persoon wordt vervangen door de volgende vermelding:

„2.

ALNSIEM, Musa Hilal Abdalla

Alias: a) Sheikh Musa Hilal; b) Abd Allah; c) Abdallah; d) AlNasim; e) Al Nasim; f) AlNaseem; g) Al Naseem; h) AlNasseem; i) Al Nasseem

Functie: a) voormalig lid van de Nationale Vergadering van Sudan van het Al-Waha-district; b) voormalig speciaal adviseur bij het Ministerie van Federale Zaken; c) opperhoofd van de Mahamid-stam in Noord-Darfur

Geboortedatum: a) 1 januari 1964; b) 1959

Geboorteplaats: Kutum

Nationaliteit: Sudanees

Adres: a) Kabkabiya, Sudan; b) Kutum, Sudan (verblijft in Kabkabiya en de stad Kutum, Noord-Darfur, en heeft in Khartoem verbleven)

Paspoort: a) diplomatiek paspoort D014433, afgegeven op 21 februari 2013 (verlopen op 21 februari 2015); b) diplomatiek paspoort D009889, afgegeven op 17 februari 2011 (verlopen op 17 februari 2013)

Identificatie: Nationaliteitsbewijs A0680623

Datum van aanwijzing door de VN:25 april 2006

Overige informatie: link naar speciale kennisgeving van Interpol/VN-Veiligheidsraad: https://www.interpol.int/en/notice/search/un/5795065

Informatie uit de beschrijving van de redenen voor opneming op de lijst die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Alnsiem werd op 25 april 2006 uit hoofde van punt 1 van Resolutie 1672 (2006) op de lijst geplaatst als „opperhoofd van de Jalul-stam in Noord-Darfur”.

Human Rights Watch beschikt volgens een van zijn rapporten over een memo van 13 februari 2004 van een plaatselijk overheidskantoor in Noord-Darfur waarin „veiligheidseenheden ter plaatse” worden gelast „de mujahedin en de vrijwilligers onder bevel van Sheikh Musa Hilal toe te staan in de regio's van [Noord-Darfur] hun activiteiten te ontplooien en te voorzien in hun vitale behoeften”. Op 28 september 2005 vielen 400 Arabische militieleden de dorpen Aro Sharrow (waaronder het IDP-kamp), Acho en Gozmena in West-Darfur aan. Waarschijnlijk was Musa Hilal tevens aanwezig bij de aanval op het IDP-kamp van Aro Sharrow: omdat zijn zoon was gedood bij de aanval van het SLA op Shareia, had hij nog een persoonlijke rekening te vereffenen. Er zijn gerede gronden om aan te nemen dat hij als opperhoofd rechtstreeks verantwoordelijk was voor deze acties en dat hij tevens verantwoordelijk is voor schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten en voor andere gruweldaden.”


26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/4


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1943 VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2016

tot aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen op het gebied van informatie en vereisten voor het toekennen van een vergunning aan beleggingsondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (1), en met name artikel 7, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen een uitgebreide beoordeling uit te voeren als onderdeel van het proces voor het toekennen en weigeren van vergunningen aan beleggingsondernemingen, moet een aanvrager op het moment van zijn eerste vergunningsaanvraag nauwkeurige informatie aan de bevoegde autoriteit verstrekken. De bevoegde autoriteit moet het recht hebben om de aanvrager gedurende het beoordelingsproces in overeenstemming met de in Richtlijn 2014/65/EU bepaalde criteria en termijnen om aanvullende informatie te verzoeken.

(2)

Om te verzekeren dat de beoordeling van de bevoegde autoriteit op accurate informatie is gestoeld, dient een aanvrager kopieën van zijn ondernemingsdocumenten te verstrekken, waaronder een gewaarmerkt afschrift van de oprichtingsakte, de statuten en een kopie van het bewijs van inschrijving van de onderneming in het nationale register van ondernemingen.

(3)

De aanvrager moet informatie over de beschikbare kapitaalbronnen verschaffen, ook over de wijzen waarop financiële middelen bij het vergaren van kapitaal worden overgeheveld, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen nagaan of alle relevante voorschriften op het gebied van financiële criminaliteit zijn nageleefd.

(4)

Het kan voorkomen dat nieuw opgerichte entiteiten bij de indiening van een aanvraag enkel informatie kunnen verstrekken over de wijze waarop kapitaal zal worden aangetrokken en over het type en de hoeveelheid aan te trekken kapitaal. Vooraleer een vergunning kan worden toegekend, moet echter eerst bewijs van het gestorte maatschappelijk kapitaal en van andere types bijeengebracht kapitaal, samen met informatie over de herkomst van dat kapitaal, aan de bevoegde autoriteiten worden geleverd. Dergelijk bewijs kan bestaan uit kopieën van relevante kapitaalinstrumenten en bijbehorende rekeningafschriften.

(5)

Teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de reputatie te beoordelen van de personen die de bedrijfsactiviteit van de beleggingsonderneming gaan leiden en van de beoogde aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen moet een aanvrager informatie over deze personen verstrekken.

(6)

Om de ervaring te kunnen beoordelen van de personen die de bedrijfsactiviteit van de beleggingsonderneming gaan leiden, moet een aanvrager de bevoegde autoriteiten informatie voorleggen over de relevante onderwijs- en beroepsopleiding en beroepservaring van de leden van het leidinggevend orgaan en van de personen die het bedrijf daadwerkelijk leiden, en hun betrokken bevoegdheden en eventuele gevolmachtigden.

(7)

Een aanvrager dient de bevoegde autoriteiten financiële informatie over de beleggingsonderneming voor te leggen zodat deze de financiële soliditeit van de betrokken onderneming kunnen beoordelen.

(8)

Het kan voorkomen dat nieuw opgerichte ondernemingen op het moment van de aanvraag geen informatie kunnen verstrekken over de accountants en daarom moeten zij worden vrijgesteld van het verstrekken van die informatie aan de bevoegde autoriteit, tenzij de accountants reeds zijn aangesteld.

(9)

Informatie die van belang is voor het beoordelen van de organisatiestructuur van de beleggingsonderneming moet bijzonderheden bevatten over het interne controlesysteem, over maatregelen ter opsporing van belangenconflicten en over de regelingen ter bescherming van activa van cliënten, zodat de bevoegde autoriteit kan beoordelen of de betrokken beleggingsonderneming aan haar verplichtingen op grond van artikel 16 van Richtlijn 2014/65/EU zal kunnen voldoen.

(10)

De nationale bevoegde autoriteiten kunnen een natuurlijke persoon of een door één natuurlijke persoon bestuurde rechtspersoon een vergunning als beleggingsonderneming toekennen. Het is derhalve aangewezen om vergunningsvoorschriften vast te stellen die van toepassing zijn op het bestuur van beleggingsondernemingen wanneer dat natuurlijke personen of door één natuurlijke persoon bestuurde rechtspersonen zijn.

(11)

Om de nodige rechtszekerheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid bij het vergunningsproces te waarborgen, is het aangewezen dat de criteria op basis waarvan de bevoegde autoriteiten de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten met een gekwalificeerde deelneming toetsen bij het toekennen van een vergunning aan een beleggingsonderneming dezelfde criteria zijn als in artikel 13 van Richtlijn 2014/65/EU voor de beoordeling van een voorgenomen verwerving. De bevoegde autoriteiten dienen meer bepaald de geschiktheid van aandeelhouders of vennoten met gekwalificeerde deelnemingen, alsmede de financiële soliditeit van de onderneming te beoordelen en houden daarbij rekening met criteria voor de reputatie en ervaring van de personen die de bedrijfsactiviteit van de beleggingsonderneming leiden en verantwoordelijk zijn voor de financiële soliditeit van de onderneming.

(12)

Om de factoren te kunnen benoemen die de effectieve uitoefening van de toezichthoudende taken zouden kunnen belemmeren, moeten de bevoegde autoriteiten rekening houden met de complexiteit en transparantie van de groepsstructuur van de beleggingsonderneming, de geografische ligging van de groepsentiteiten en de activiteiten die deze verrichten.

(13)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten bij de toepassing van deze verordening.

(14)

Om redenen van consistentie en om voor de soepele werking van de financiële markten te zorgen, is het noodzakelijk dat de in deze verordening vastgestelde bepalingen en de gerelateerde nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn 2014/65/EU vanaf dezelfde datum van toepassing zijn.

(15)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) bij de Commissie heeft ingediend.

(16)

Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) heeft ESMA openbare raadplegingen gehouden, de mogelijke daaraan verbonden kosten en voordelen geanalyseerd en de bij artikel 37 van genoemde verordening opgerichte ESMA-Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Algemene informatie

Een aanvrager die een vergunning wenst als beleggingsonderneming overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU dient bij de bevoegde instantie een aanvraag in die de volgende algemene informatie bevat:

a)

zijn naam (met inbegrip van de wettelijke benaming en iedere andere handelsnaam die zal worden gebruikt); de juridische structuur (onder meer of deze een rechtspersoon of, indien toegestaan door de nationale wetgeving, een natuurlijke persoon wordt), het adres van het hoofdkantoor, en voor bestaande bedrijven, de statutaire zetel; contactgegevens; het nationaal identificatienummer, indien beschikbaar, alsook:

i)

voor binnenlandse bijkantoren: informatie over de plaats waar de bijkantoren actief zullen zijn;

ii)

voor binnenlandse verbonden agenten: informatie over het voornemen om met verbonden agenten te werken.

b)

de lijst van de beoogde beleggingsdiensten en -activiteiten, nevendiensten en financiële instrumenten, en of financiële instrumenten en fondsen van cliënten zullen worden aangehouden (zelfs indien tijdelijk).

c)

kopieën van de bedrijfsdocumenten en bewijs van inschrijving in het nationale register van ondernemingen, indien van toepassing.

Artikel 2

Kapitaal

Een aanvrager die een vergunning wenst als beleggingsonderneming overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU verstrekt de bevoegde autoriteit informatie en, indien beschikbaar, bewijs van de beschikbare kapitaalbronnen. Deze informatie omvat:

a)

bijzonderheden over het gebruik van particuliere financiële middelen, met inbegrip van de oorsprong en de beschikbaarheid van deze fondsen;

b)

bijzonderheden over de toegang tot kapitaalbronnen en financiële markten, met inbegrip van informatie over de uitgegeven of uit te geven financiële instrumenten;

c)

alle relevante overeenkomsten en contracten met betrekking tot het bijeengebrachte kapitaal;

d)

informatie over het gebruik of verwachte gebruik van geleende middelen, met inbegrip van de naam van belangrijke leningverstrekkers en informatie over de verleende of de naar verwachting te verlenen faciliteiten, met inbegrip van looptijden, termijnen, pandgevingen en garanties, alsmede informatie over de herkomst van de geleende middelen (of de naar verwachting te lenen middelen) wanneer de leningverstrekker geen onder het financiële toezicht vallende financiële instelling is;

e)

bijzonderheden over de wijzen waarop financiële middelen naar de onderneming worden overgeheveld, ook over het netwerk dat wordt gebruikt voor de overheveling van die fondsen.

Voor de toepassing van b) verwijst informatie over het type kapitaal, indien van toepassing, naar de in Verordening (EU) nr. 575/2013 omschreven types kapitaal, met name of het kapitaal tier 1-bestanddelen met gewone aandelen, aanvullende tier 1- of tier 2-bestanddelen omvat.

Artikel 3

Aandeelhouders

Een aanvrager die een vergunning wenst als beleggingsonderneming overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU verstrekt de bevoegde autoriteit de volgende informatie over zijn aandeelhouders:

a)

de lijst van personen met een rechtstreekse of onrechtstreekse gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming en het bedrag van deze deelnemingen en, voor onrechtstreekse deelnemingen, de naam van de persoon via welke het aandeel wordt aangehouden en de naam van de uiteindelijke houder;

b)

voor personen met een gekwalificeerde deelneming (rechtstreeks of onrechtstreeks) in de beleggingsonderneming: de voor de verwerving vereiste documenten die kandidaat-verwervers moeten verstrekken en verhogingen van gekwalificeerde deelnemingen in beleggingsondernemingen in overeenstemming met de artikelen 3, 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1946 van de Commissie van 11 juli 2017 tot aanvulling van de Richtlijnen 2004/39/EG en 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende een uitputtende lijst van informatie die kandidaat-verwervers in de kennisgeving van een voorgenomen verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming moeten opnemen (4);

c)

voor vennootschapsaandeelhouders die deel uitmaken van een groep: een organisatieschema van de groep met de belangrijkste activiteiten van elke onderneming binnen de groep, de identificatie van alle gereglementeerde entiteiten binnen de groep en de namen van de relevante toezichthoudende autoriteiten alsmede de relatie tussen de financiële entiteiten van de groep en andere niet-financiële entiteiten van de groep;

d)

Voor de toepassing van punt b): indien de houder van een gekwalificeerde deelneming geen natuurlijke persoon is, moet de documentatie ook betrekking hebben op alle leden van het leidinggevend orgaan en de algemeen directeur of enige andere persoon die gelijkwaardige taken verricht.

Artikel 4

Het leidinggevend orgaan en de personen die de bedrijfsactiviteit leiden

Een aanvrager die een vergunning wenst als beleggingsonderneming overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU verstrekt de bevoegde autoriteit de volgende informatie:

a)

over de leden van het leidinggevend orgaan en de personen die de bedrijfsactiviteit leiden, en hun bevoegdheden en eventuele gevolmachtigden:

i)

persoonsgegevens, waaronder naam, datum en plaats van geboorte, persoonlijk nationaal identificatienummer (indien beschikbaar), adres en contactgegevens;

ii)

de positie waarin de persoon is aangesteld of zal worden aangesteld;

iii)

een curriculum vitae met vermelding van relevante onderwijs- en beroepsopleiding, beroepservaring, met inbegrip van de namen van alle organisaties waarin de persoon werkzaam is geweest, en de aard en de duur van de vervulde functies, in het bijzonder voor alle activiteiten die binnen het domein van de in te nemen positie vallen; voor posities die de persoon de voorafgaande 10 jaar heeft bekleed, worden in de beschrijving van deze activiteiten bijzonderheden opgenomen betreffende alle gedelegeerde bevoegdheden en mandaten voor interne besluitvorming en de desbetreffende werkingssfeer;

iv)

documentatie met betrekking tot iemands reputatie en ervaring, met name een lijst van referentiepersonen met de nodige contactgegevens en aanbevelingsbrieven;

v)

strafbladen en informatie over strafrechtelijk onderzoeken en procedures, relevante civielrechtelijke of bestuursrechtelijke zaken en tegen hen ingeleide tuchtzaken (waaronder ontzetting uit de functie van bedrijfsleider, faillissements-, insolvabiliteits- en soortgelijke procedures), met name in de vorm van een officieel attest (indien en voor zover dit in de lidstaat of het derde land in kwestie beschikbaar is), of een ander gelijkwaardig document; voor lopende onderzoeken mag de informatie in de vorm van een verklaring op erewoord worden verstrekt;

vi)

informatie over weigering van registratie, vergunning, lidmaatschap of licentie om handel te drijven, zaken te doen of een beroep uit te oefenen; of intrekking, herroeping of beëindiging van een dergelijke registratie, vergunning, lidmaatschap of licentie; of uitsluiting door een regelgevende of overheidsinstantie of een beroepsvereniging;

vii)

informatie over ontslag uit een ambt of een trustpositie, vertrouwensrelatie of soortgelijke situatie;

viii)

informatie met betrekking tot beoordelingen van de reputatie en ervaring als verwerver of als persoon die de bedrijfsactiviteit leidt, indien die reeds zijn uitgevoerd (waaronder de datum van de beoordeling, de identiteit van de autoriteit en documenten met betrekking tot de resultaten van deze beoordeling);

ix)

een beschrijving van alle financiële en niet-financiële belangen of betrekkingen van de persoon en de verwanten van deze persoon met leden van het leidinggevend orgaan en belangrijke leidinggevende personen in dezelfde instelling, de moederonderneming en dochterondernemingen en aandeelhouders;

x)

bijzonderheden betreffende het resultaat van beoordelingen van de geschiktheid van de leden van het leidinggevend orgaan, uitgevoerd door de aanvrager zelf;

xi)

informatie over de minimumtijd die de persoon aan de uitoefening van zijn functies binnen het bedrijf zal besteden (op jaar- en maandbasis);

xii)

informatie over personele en financiële middelen voor de introductie en opleiding van leden (op jaarbasis);

xiii)

de lijst van uitvoerende en niet-uitvoerende bestuursfuncties die de persoon momenteel vervult.

Voor de toepassing van punt (ix) onder a) zijn financiële belangen onder meer krediettransacties, garanties en toezeggingen, terwijl niet-financiële belangen gezins- of persoonlijke relaties kunnen zijn.

b)

Het personeel van de interne beheers- en controle-instanties.

Artikel 5

Financiële informatie

Een aanvrager die een vergunning wenst als beleggingsonderneming overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU verstrekt de bevoegde autoriteit de volgende informatie over zijn financiële situatie:

a)

prognoses op individueel en, waar van toepassing, op geconsolideerd groepsniveau en gesubconsolideerd niveau, waaronder:

i)

de verwachte boekhoudkundige plannen voor de eerste drie boekjaren, waaronder:

de te verwachten balansposities;

de winst- en verliesrekeningen of de resultaatrekeningen.

ii)

ramingen voor de planning van de bovenstaande prognoses, alsmede toelichting bij de cijfers, inclusief het verwachte aantal en type klanten, het verwachte volume transacties/orders, het verwachte beheerd vermogen;

iii)

in voorkomend geval, de berekeningen van kapitaalvereisten en liquiditeitsvereisten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) en de verwachte solvabiliteitsratio voor het eerste jaar;

b)

voor reeds actieve bedrijven: de wettelijke financiële overzichten, op individueel en, waar van toepassing, op geconsolideerd groepsniveau en gesubconsolideerd niveau voor de laatste drie boekjaren, goedgekeurd, wanneer de financiële overzichten door de externe accountant worden gecontroleerd, met inbegrip van:

i)

de balans;

ii)

de winst- en verliesrekeningen of de resultaatrekeningen;

iii)

de jaarverslagen en financiële bijlagen en andere documenten die geregistreerd zijn door het desbetreffende register of de autoriteit op het grondgebied dat relevant is voor de jaarverslagen van de onderneming en, in voorkomend geval, een verslag van de accountant van de vennootschap over de afgelopen drie jaar of sinds het begin van de activiteit.

c)

een analyse van de reikwijdte van het geconsolideerde toezicht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013, met informatie over welke groepsentiteiten na de toekenning van de vergunning onder de vereisten inzake geconsolideerd toezicht zullen vallen en over het niveau binnen de groep waarop deze vereisten op volledige of gesubconsolideerde basis van toepassing zullen zijn.

Artikel 6

Organisatie van de onderneming

Een aanvrager die een vergunning als beleggingsonderneming wil overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU verstrekt de bevoegde autoriteit de volgende informatie over zijn organisatie:

a)

een programma met initiële activiteiten voor de komende drie jaar, inclusief informatie over geplande gereglementeerde en niet-gereglementeerde activiteiten, gedetailleerde informatie over de geografische spreiding en door de beleggingsonderneming te verrichten activiteiten. Het activiteitenprogramma bevat de volgende relevante informatie:

i)

de woonplaats van potentiële klanten en beoogde beleggers;

ii)

de activiteiten en regelingen voor marketing en promotie, met inbegrip van de talen waarin de desbetreffende documenten zijn opgesteld; de lidstaten waar de publiciteit het meest frequent en zichtbaar is; het type promotiemateriaal (om te beoordelen waar effectieve marketing het meest zal voorkomen);

iii)

de identiteit van de direct marketers, de financiële beleggingsadviseurs en distributeurs, het geografisch bereik van hun activiteiten.

b)

bijzonderheden over de accountants van de onderneming, indien beschikbaar op het moment waarop de vergunning wordt aangevraagd;

c)

de organisatorische structuur en de systemen voor interne controle van het bedrijf, bestaande uit:

i)

de persoonsgegevens van de hoofden van de interne functies (beheer en toezicht), met inbegrip van een gedetailleerd curriculum vitae met vermelding van onderwijs en beroepsopleiding, werkervaring;

ii)

een beschrijving van de (met name personele en technische) middelen die aan de diverse geplande activiteiten worden toegewezen;

iii)

met betrekking tot het aanhouden van financiële instrumenten en fondsen van cliënten: informatie over regelingen voor het beschermen van activa van cliënten (in het bijzonder wanneer financiële instrumenten en fondsen door een bewaarnemer worden aangehouden: de naam van de bewaarnemer, alsmede aanverwante contracten);

iv)

een toelichting bij de wijze waarop de onderneming aan de prudentiële en bedrijfsvoeringsvereisten zal voldoen.

d)

informatie over de status van de door de beleggingsonderneming ingediende aanvraag om lid te worden van het beleggerscompensatiestelsel van de lidstaat van herkomst of het bewijs van lidmaatschap van het beleggerscompensatiestelsel, indien beschikbaar;

e)

een lijst van de uitbestede (of uit te besteden) functies, diensten of activiteiten en een lijst van de gesloten of geplande contracten met externe dienstverleners en middelen (met name personele en technische middelen en het internecontrolesysteem), bestemd voor de controle op de uitbestede functies, diensten of activiteiten;

f)

maatregelen om belangenconflicten bij het verrichten van beleggings- en nevendiensten te identificeren, te voorkomen of te beheren en een beschrijving van de productgovernanceregelingen;

g)

een beschrijving van de systemen voor het monitoren van de activiteiten van de onderneming, met inbegrip van, indien beschikbaar, back-upsystemen en systemen en risicocontroles wanneer de onderneming zich wil toeleggen op algoritmische handel en/of directe elektronische markttoegang wil verschaffen;

h)

informatie over de naleving, interne controle en risicobeheersystemen (monitoringsysteem, interne audits en advies en bijstand);

i)

informatie over de systemen voor het beoordelen en beheren van de risico's op witwassen en financiering van terrorisme;

j)

bedrijfscontinuïteitsplannen, waaronder systemen en menselijke hulpbronnen (belangrijk personeel);

k)

documentbeheer, beleid voor het bijhouden en bewaren van gegevens;

l)

een beschrijving van de procedurehandleiding van de onderneming.

Artikel 7

Algemene vereisten

1.   De informatie die aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst moet worden verstrekt, als vervat in de artikelen 1 en 6, heeft zowel betrekking op het hoofdkantoor van de onderneming als op haar bijkantoren en verbonden agenten.

2.   De informatie die aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst moet worden verstrekt, als vervat in de artikelen 2 tot en met 5, heeft betrekking op het hoofdkantoor van de onderneming.

Artikel 8

Vereisten die gelden voor het bestuur van beleggingsondernemingen in de vorm van natuurlijke personen of door één natuurlijke persoon bestuurde rechtspersonen

1.   De bevoegde autoriteit kent uitsluitend een vergunning als beleggingsonderneming toe aan een natuurlijke persoon of aan een door één natuurlijke persoon bestuurde rechtspersoon, indien:

a)

de natuurlijke persoon gemakkelijk en snel door de bevoegde autoriteiten kan worden bereikt;

b)

de natuurlijke persoon voldoende tijd voor deze functie uittrekt;

c)

de bestuursorganen of statuten van de beleggingsonderneming een persoon ertoe machtigen de bestuurder te vervangen en al zijn rechten uit te oefenen indien deze daartoe niet in staat is;

d)

de op grond van het vorige punt gemachtigde persoon als voldoende betrouwbaar bekend staat en over voldoende ervaring beschikt om de bestuurder tijdens diens afwezigheid te vervangen, of totdat een nieuwe bestuurder is aangesteld, zodat een gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming wordt gewaarborgd. De persoon die gemachtigd is voor beleggingsondernemingen die natuurlijke personen zijn, staat ook ter beschikking om insolventiefunctionarissen en relevante autoriteiten bij te staan bij de liquidatie van de onderneming. Deze persoon moet voor deze functie voldoende beschikbaar zijn.

2.   Als onderdeel van de vergunningsprocedure verstrekt een beleggingsonderneming die een natuurlijke persoon of een door één natuurlijke persoon bestuurde rechtspersoon is, de bevoegde autoriteit de informatie als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a), c), d), e) en f), met betrekking tot de krachtens lid 1, onder d), van dit artikel gemachtigde persoon.

Artikel 9

Vereisten die gelden voor aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen

De bevoegde instantie verifieert of het verzoek van een aanvrager om een vergunning als beleggingsonderneming overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU voldoende waarborgen biedt voor een gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de entiteit. Daartoe toetst zij de geschiktheid van de aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen, gezien de waarschijnlijke invloed op de beleggingsonderneming van elke beoogde aandeelhouder of vennoot met gekwalificeerde deelnemingen, en hanteert daarbij de volgende criteria:

a)

de reputatie en ervaring van de personen die de bedrijfsactiviteit van de beleggingsonderneming zullen leiden;

b)

de reputatie van de beoogde aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen;

c)

de financiële soliditeit van de beoogde aandeelhouders en leden met een gekwalificeerde deelneming, met name met betrekking tot de aard van de in de beleggingsonderneming beoogde en verrichte activiteiten;

d)

of de beleggingsonderneming zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële voorschriften als bedoeld in artikel 15 van Richtlijn 2014/65/EU en, in voorkomend geval, de Richtlijnen 2002/87/EG (6) en 2013/36/EU (7) van het Europees Parlement en de Raad, en met name of de groep waarin zij opgaat over een structuur beschikt die het mogelijk maakt effectief toezicht uit te oefenen, op doeltreffende wijze informatie tussen de bevoegde autoriteiten uit te wisselen en de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten te bepalen;

e)

of er goede redenen zijn om aan te nemen dat er in verband met het toekennen van een vergunning aan de beleggingsonderneming sprake is of was van het witwassen van geld of financiering van terrorisme in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) of van een poging daartoe, of dat het toekennen van een vergunning aan de beleggingsonderneming het risico daarop zou kunnen doen toenemen.

Artikel 10

Effectieve uitoefening van toezichthoudende functies

Een groepsstructuur waarbinnen de beleggingsonderneming actief is, wordt in de volgende gevallen als een belemmering voor de uitoefening van de toezichthoudende functie van de bevoegde autoriteit voor de toepassing van artikel 10, leden 1 en 2, van Richtlijn 2014/65/EU beschouwd:

a)

ze is complex en onvoldoende transparant;

b)

de groepsentiteiten hebben een geografische locatie;

c)

ze behelst door de groepsentiteiten verrichte activiteiten die de bevoegde autoriteit kunnen beletten om de geschiktheid van de aandeelhouders of van vennoten met een gekwalificeerde deelneming of de invloed van nauwe banden met de beleggingsonderneming te beoordelen.

Artikel 11

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de datum die het eerst voorkomt in artikel 93, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2014/65/EU.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op 14 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349.

(2)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(3)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(4)  Zie bladzijde 32 van dit Publicatieblad.

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(8)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).


26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1944 VAN DE COMMISSIE

van 13 juni 2017

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot standaardformulieren, templates en procedures voor het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten in verband met de kennisgeving van een voorgenomen verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming overeenkomstig de Richtlijnen 2004/39/EG en 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (1), en met name artikel 10 bis, lid 8, zesde alinea,

Gezien Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (2), en met name artikel 12, lid 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is passend te voorzien in gemeenschappelijke standaardformulieren, templates en procedures om te waarborgen dat kennisgevingen van voorgenomen verwervingen of verhogingen van gekwalificeerde deelnemingen in een beleggingsonderneming correct worden beoordeeld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. In die gevallen moeten de relevante bevoegde autoriteiten elkaar raadplegen en elkaar alle essentiële of relevante informatie verstrekken.

(2)

Om de samenwerking tussen die autoriteiten te vergemakkelijken en te zorgen voor een efficiënte uitwisseling van informatie, moeten de bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 48 van Richtlijn 2004/39/EG, contactpersonen aanwijzen specifiek met het oog op het overlegproces als bedoeld in artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2004/39/EG; een gecentraliseerde lijst van die contactpersonen moet door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) worden aangehouden.

(3)

Er moeten overlegprocedures met duidelijke termijnen worden ingesteld om te zorgen voor tijdige en efficiënte samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten. Een duidelijke samenwerkingsprocedure houdt in dat de verzoekende autoriteit een voorafgaande kennisgeving aan de aangezochte autoriteit richt om haar op de hoogte te brengen van de lopende beoordeling.

(4)

De procedures moeten er tevens op gericht zijn dat de bevoegde autoriteiten samenwerken en ijveren voor de verbetering van het proces door het bevorderen van de uitwisseling van feedback over de kwaliteit en de relevantie van de ontvangen informatie.

(5)

Uitwisseling of doorgifte van informatie tussen bevoegde autoriteiten of andere autoriteiten, instanties of personen moet geschieden in overeenstemming met de regels inzake persoonsgegevens als bedoeld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

(6)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de ESMA bij de toepassing van deze verordening.

(7)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de ESMA aan de Commissie heeft voorgelegd.

(8)

De ESMA heeft met betrekking tot de invoering van de standaardformulieren, templates en procedures voor het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten geen openbare raadpleging gehouden en geen kosten-batenanalyse gemaakt, omdat dat gezien het toepassingsgebied en de impact ervan als onevenredig werd beschouwd.

(9)

Richtlijn 2014/65/EU is op 2 juli 2014 in werking getreden. Artikel 12, lid 9, van Richtlijn 2014/65/EU vervangt artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2004/39/EG en bevat machtigingen van de ESMA voor de ontwikkeling van technische uitvoeringsnormen die identiek zijn aan die waarin artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2004/39/EG voorziet. Bovendien zijn artikel 10 ter, lid 4, en artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2004/39/EG eveneens inhoudelijk identiek aan artikel 13, lid 4, en artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2014/65/EU. Overeenkomstig artikel 94, eerste alinea, van Richtlijn 2014/65/EU zal Richtlijn 2004/39/EG vanaf 3 januari 2017 worden ingetrokken. Met de goedkeuring van de technische normen door de Commissie overeenkomstig artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2004/39/EG moet eveneens worden geacht te zijn voldaan aan artikel 12, lid 8, van Richtlijn 2014/65/EU, met het gevolg dat de technische norm van toepassing zal blijven na 3 januari 2018 zonder dat verdere wijzigingen noodzakelijk zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt de standaardformulieren, templates en procedures vast voor de uitwisseling van informatie gedurende het overlegproces tussen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de doelentiteit (hierna „de verzoekende autoriteit” genoemd) en de bevoegde autoriteit van de kandidaat-verwerver of van een vergunninghoudende entiteit die een dochteronderneming van de kandidaat-verwerver is of onder diens zeggenschap staat (hierna „de aangezochte autoriteit” genoemd).

Artikel 2

Aangewezen contactpersonen

1.   De overeenkomstig artikel 48 van Richtlijn 2004/39/EG aangewezen bevoegde autoriteiten wijzen voor de toepassing van deze verordening contactpersonen aan en stellen de ESMA van die personen in kennis.

2.   De ESMA houdt een lijst bij van de aangewezen contactpersonen voor gebruik door de bevoegde autoriteiten als bedoeld in lid 1, en houdt deze actueel.

Artikel 3

Voorafgaande kennisgeving

1.   Een verzoekende autoriteit zendt binnen drie werkdagen na ontvangst van een overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2004/39/EG meegedeelde kennisgeving van de kandidaat-verwerver, een voorafgaande kennisgeving toe aan de aangezochte autoriteit.

2.   De verzoekende autoriteit vult hiertoe de in bijlage I vervatte template in en verstrekt alle daarin verlangde informatie.

Artikel 4

Aankondiging van overleg

1.   De verzoekende autoriteit zendt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twintig werkdagen na ontvangst van een overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2004/39/EG meegedeelde kennisgeving van de kandidaat-verwerver, een aankondiging van overleg toe aan de aangezochte autoriteit.

2.   De verzoekende autoriteit zendt de aankondiging van overleg als bedoeld in lid 1 in schriftelijke vorm per post, fax of veilige elektronische middelen toe aan de aangewezen contactpersoon van de aangezochte autoriteit, tenzij door de aangezochte autoriteit anders is bepaald in haar antwoord op de in artikel 3 bedoelde voorafgaande kennisgeving.

3.   Met het oog op de toezending van de aankondiging van overleg als bedoeld in lid 1, vult de verzoekende autoriteit de in bijlage II vervatte template in, waarbij zij met name ingaat op aspecten die verband houden met de vertrouwelijkheid van de informatie die zij aldus mogelijk zal ontvangen, en licht zij de relevante informatie toe die zij van de aangezochte autoriteit verlangt.

Artikel 5

Bevestiging van ontvangst van een aankondiging van overleg

De aangezochte autoriteit bevestigt de ontvangst van een aankondiging van overleg binnen twee werkdagen na ontvangst ervan, waarbij zij aanvullende contactgegevens van haar aangewezen contactpersoon toevoegt en, indien mogelijk, een vermoedelijke antwoorddatum opgeeft.

Artikel 6

Antwoord van een aangezochte autoriteit

1.   Een antwoord op een aankondiging van overleg wordt in schriftelijke vorm per post, fax of veilige elektronische middelen toegezonden. Het wordt gericht aan de aangewezen contactpersonen, tenzij door de verzoekende autoriteit anders is bepaald.

2.   De aangezochte autoriteit verstrekt de verzoekende autoriteit zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen twintig werkdagen na ontvangst van de aankondiging van overleg, het volgende:

a)

de relevante informatie waarom in de aankondiging van overleg is verzocht, met inbegrip van eventuele opmerkingen of voorbehouden ten aanzien van de verwerving door de kandidaat-verwerver;

b)

op eigen initiatief eventuele andere essentiële informatie die de beoordeling kan beïnvloeden.

3.   Indien de aangezochte autoriteit niet in staat is zich aan de in lid 2 gestelde termijn te houden, deelt zij dit met opgave van redenen aan de verzoekende autoriteit mee en geeft zij een vermoedelijke antwoorddatum op. De aangezochte autoriteit geeft regelmatig feedback over de gemaakte vorderingen om de gevraagde informatie te verstrekken.

4.   Voor het verstrekken van informatie overeenkomstig lid 2 maakt de aangezochte autoriteit gebruik van de in bijlage III vervatte template.

Artikel 7

Overlegprocedures

1.   Bij de communicatie over een aankondiging van overleg en de beantwoording daarvan maken de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit gebruik van de snelste van de in artikel 4, lid 2, en artikel 6, lid 1, vermelde methoden, waarbij ze naar behoren rekening houden met vertrouwelijkheidsoverwegingen, het tijdsverloop, de hoeveelheid materiaal die moet worden toegezonden, en het gemak waarmee de verzoekende autoriteit toegang tot de informatie krijgt. De verzoekende autoriteit reageert onverwijld op elk verzoek om opheldering van de aangezochte autoriteit.

2.   Indien niet de aangezochte autoriteit maar een andere autoriteit van dezelfde lidstaat over de gevraagde informatie beschikt of zou kunnen beschikken, verzamelt de aangezochte autoriteit de informatie onverwijld en zendt zij deze overeenkomstig artikel 6 aan de verzoekende autoriteit toe.

3.   De aangezochte autoriteit en de verzoekende autoriteit ruimen in onderlinge samenwerking eventuele moeilijkheden uit de weg die zich in verband met een verzoek kunnen voordoen, waaronder kostenkwesties indien de kosten van het verlenen van bijstand buitensporig worden geacht voor de aangezochte autoriteit.

4.   Indien tijdens de beoordelingsperiode nieuwe informatie wordt ontvangen of behoefte aan aanvullende informatie ontstaat, zorgen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit er in onderlinge samenwerking voor dat alle aanvullende relevante informatie wordt uitgewisseld overeenkomstig deze verordening.

5.   Indien informatie gedurende de laatste 15 werkdagen voor het einde van de beoordelingsperiode als bedoeld in artikel 10 bis, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2004/39/EG wordt uitgewisseld, mag die in afwijking van artikel 4, lid 2, en artikel 6, lid 1, mondeling worden verstrekt. In die gevallen wordt de informatie vervolgens overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 6, lid 1, bevestigd, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten anders overeenkomen.

6.   De aangezochte autoriteit en de verzoekende autoriteit geven elkaar feedback over de uitkomst van de beoordeling die de aanleiding van het overleg vormde, alsook in voorkomend geval over het nut van de informatie of andere bijstand die is ontvangen en de eventuele problemen die bij het verstrekken van die bijstand of informatie zijn ondervonden.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juni 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349.

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(4)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).


BIJLAGE I

Template van een voorafgaande kennisgeving

[Artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1944 van de Commissie]

Image Tekst van het beeld Image Tekst van het beeld

BIJLAGE II

Template van een aankondiging van overleg

[Artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1944 van de Commissie]

Image Tekst van het beeld Image Tekst van het beeld

BIJLAGE III

Template van het antwoord van de aangezochte autoriteit

[Artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1944 van de Commissie]

Image Tekst van het beeld Image Tekst van het beeld

26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1945 VAN DE COMMISSIE

van 19 juni 2017

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot kennisgevingen door en aan vergunningaanvragende en vergunninghoudende beleggingsondernemingen in overeenstemming met Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (1), en met name artikel 7, lid 5, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het verdient aanbeveling gemeenschappelijke standaardformulieren, templates en procedures vast te stellen teneinde een uniform mechanisme tot stand te brengen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat stelt hun bevoegdheden op het gebied van de vergunningverlening aan ondernemingen voor het verrichten van beleggingsdiensten en -activiteiten en, in voorkomend geval, nevendiensten effectief uit te oefenen.

(2)

Om de communicatie tussen, enerzijds, een entiteit die overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning als beleggingsonderneming aanvraagt, en, anderzijds, de bevoegde autoriteit te faciliteren, dienen de bevoegde autoriteiten een speciaal voor de aanvraagprocedure bedoeld contactpunt aan te wijzen en moeten zij de informatie over dat contactpunt op hun website publiceren.

(3)

Teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen te beoordelen of wijzigingen in het leidinggevend orgaan van de onderneming een bedreiging kunnen vormen voor de efficiënte, gezonde en prudente bedrijfsvoering van de onderneming en voor een passende inaanmerkingneming van de belangen van haar cliënten en de integriteit van de markt, moeten er duidelijke termijnen worden vastgesteld voor de indiening van informatie over deze wijzigingen.

(4)

Ondernemingen moeten evenwel worden vrijgesteld van het vereiste om vóór de inwerkingtreding van een wijziging in het leidinggevend orgaan informatie over die wijziging in te dienen, indien de wijziging is toe te schrijven aan factoren die buiten de macht van de onderneming liggen, zoals het overlijden van een lid van het leidinggevend orgaan. Onder dergelijke omstandigheden moet het ondernemingen zijn toegestaan de bevoegde autoriteit uiterlijk tien werkdagen na de wijziging in kennis te stellen.

(5)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten krachtens deze verordening.

(6)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten („ESMA”) bij de Commissie heeft ingediend.

(7)

De ESMA heeft openbare raadplegingen gehouden, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aanwijzing van een contactpunt

De bevoegde autoriteiten wijzen een contactpunt aan voor de behandeling van alle informatie die wordt ontvangen van entiteiten die overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning als beleggingsonderneming aanvragen. De contactgegevens van het aangewezen contactpunt worden op de websites van de bevoegde autoriteiten openbaar gemaakt en regelmatig geactualiseerd.

Artikel 2

Indiening van de aanvraag

1.   Een entiteit die overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning als beleggingsonderneming aanvraagt, dient haar aanvraag bij de bevoegde autoriteit in in de vorm van het ingevulde modelformulier in bijlage I.

2.   Met behulp van het ingevulde modelformulier in bijlage II stelt de aanvrager de bevoegde autoriteit in kennis van informatie over alle leden van zijn leidinggevend orgaan.

Artikel 3

Ontvangst van het aanvraagformulier en ontvangstbevestiging

Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag doet de bevoegde autoriteit de aanvrager een ontvangstbevestiging toekomen waarin de contactgegevens van het aangewezen contactpunt als bedoeld in artikel 1 zijn vermeld.

Artikel 4

Verzoek om aanvullende informatie

Wanneer aanvullende informatie is vereist om de aanvraag te kunnen beoordelen, doet de bevoegde autoriteit de aanvrager een verzoek toekomen waarin is aangegeven welke informatie moet worden verstrekt.

Artikel 5

Kennisgeving van wijzigingen in het lidmaatschap van het leidinggevend orgaan

1.   Een beleggingsonderneming stelt de bevoegde autoriteit in kennis van elke wijziging in het lidmaatschap van haar leidinggevend orgaan voordat een dergelijke wijziging in werking treedt.

Indien het om terdege gemotiveerde redenen onmogelijk is om kennis te geven voordat de wijziging in werking treedt, wordt de kennisgeving uiterlijk tien werkdagen na de wijziging verricht.

2.   De beleggingsonderneming verstrekt de informatie over de in lid 1 bedoelde wijziging in de in bijlage III vastgelegde vorm.

Artikel 6

Kennisgeving van de beslissing

De bevoegde autoriteit stelt de aanvrager binnen de in artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2014/65/EU vastgelegde termijn van zes maanden op papier, langs elektronische weg of in beide vormen in kennis van haar beslissing om de vergunning toe te kennen dan wel te weigeren.

Artikel 7

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 3 januari 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juni 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349.

(2)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(3)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).


BIJLAGE I

Aanvraagformulier voor het verkrijgen van een vergunning als beleggingsonderneming

Image

Tekst van het beeld

Image

Tekst van het beeld

BIJLAGE II

Ledenlijst van het leidinggevend orgaan

Image

Tekst van het beeld

Image

Tekst van het beeld

BIJLAGE III

Kennisgeving van informatie over wijzigingen in het lidmaatschap van het leidinggevend orgaan

Image

Tekst van het beeld

Image

Tekst van het beeld

Image

Tekst van het beeld

26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/32


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1946 VAN DE COMMISSIE

van 11 juli 2017

tot aanvulling van de Richtlijnen 2004/39/EG en 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende een uitputtende lijst van informatie die kandidaat-verwervers in de kennisgeving van een voorgenomen verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming moeten opnemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (1), en met name artikel 10 bis, lid 8, derde alinea,

Gezien Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (2), en met name artikel 12, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Van een kandidaat-verwerver van een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming moet bij de initiële kennisgeving daarvan een uitputtende lijst van informatie worden verlangd om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de voorgenomen verwerving te beoordelen. Door de kandidaat-verwerver, ongeacht of het om een natuurlijke of een rechtspersoon gaat, moet informatie worden verstrekt over de identiteit van de kandidaat-verwerver en van de personen die het bedrijf zullen leiden, zodat de bevoegde autoriteit van de doelentiteit in staat is de reputatie van deze kandidaat-verwerver te beoordelen.

(2)

Wanneer de kandidaat-verwerver een rechtspersoon is, is ook informatie vereist over de identiteit van de uiteindelijke begunstigden en over de reputatie en de ervaring van de personen die het bedrijf van de kandidaat-verwerver feitelijk leiden. Ook wanneer de kandidaat-verwerver een trust is of voornemens is een truststructuur te vormen, moet de bevoegde autoriteit van de doelentiteit informatie ontvangen over de identiteit van de trustees die de activa van de trust zullen beheren, alsook over de identiteit van de uiteindelijke begunstigden van deze activa, om de reputatie en de ervaring van deze personen te kunnen beoordelen.

(3)

Wanneer de kandidaat-verwerver een natuurlijke persoon is, is het noodzakelijk informatie te verkrijgen over zowel de kandidaat-verwerver als over elke onderneming die formeel door de kandidaat-verwerver wordt geleid of waarover hij zeggenschap uitoefent, zodat de bevoegde autoriteit van de doelentiteit alle informatie ontvangt die relevant is voor de beoordeling van de reputatie. Wanneer de kandidaat-verwerver een rechtspersoon is, is het noodzakelijk deze informatie te verkrijgen over elke persoon die het bedrijf van de kandidaat-verwerver feitelijk leidt, elke onderneming die onder de zeggenschap van de kandidaat-verwerver staat, en elke aandeelhouder die invloed van betekenis op de kandidaat-verwerver uitoefent, teneinde de bevoegde autoriteit alle informatie te verstrekken die relevant is voor de beoordeling van de reputatie.

(4)

De voor de beoordeling van de reputatie dienende informatie moet gegevens bevatten over afgeronde of lopende strafzaken en over civielrechtelijke of bestuursrechtelijke zaken. Tevens moet informatie worden verstrekt over alle lopende onderzoeken en rechtszaken, sancties of andere handhavingsmaatregelen ten aanzien van de kandidaat-verwerver, alsook alle andere informatie, zoals weigering van registratie of ontslag uit dienstverband of een vertrouwenspositie, die relevant wordt geacht voor de beoordeling van de reputatie van de kandidaat-verwerver.

(5)

De kandidaat-verwerver moet meedelen of er al een andere bevoegde autoriteit of een andere instantie een beoordeling heeft uitgevoerd van zijn reputatie als verwerver of als persoon die het bedrijf van een kredietinstelling, verzekerings- of herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of andere entiteit leidt. Indien dathet geval is, dient de uitkomst van een dergelijke beoordeling door de kandidaat-verwerver te worden meegedeeld, zodat de bevoegde autoriteit van de doelentiteit bij de beoordeling van de kandidaat-verwerver naar behoren rekening kan houden met de uitkomst van door andere autoriteiten uitgevoerde onderzoeken.

(6)

Om de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver te beoordelen, dient financiële informatie over deze kandidaat-verwerver te worden verstrekt.

(7)

Er moet informatie worden verstrekt over de financiële en niet-financiële belangen of betrekkingen van de kandidaat-verwerver met aandeelhouders, bestuurders of leden van het hoger leidinggevend personeel van de doelentiteit of met personen die gemachtigd zijn stemrechten in de doelentiteit uit te oefenen, of met de doelentiteit zelf of de groep ervan. Deze informatie moet de bevoegde autoriteit van de doelentiteit in staat stellen te beoordelen of het bestaan van een eventueel belangenconflict de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver niet ongunstig kan beïnvloeden.

(8)

Bepaalde aanvullende informatie, onder meer over het aandelenbezit of het verwachte aandelenbezit voor en na de voorgenomen verwerving, is noodzakelijk wanneer de kandidaat-verwerver een rechtspersoon is. De bevoegde autoriteit van de doelentiteit moet immers in staat zijn de beoordeling van de voorgenomen verwerving te vervolledigen omdat in dergelijke gevallen de betrokken juridische en groepsstructuren ingewikkeld kunnen zijn en het mogelijk moet zijn deze te onderwerpen aan een omstandig onderzoek wat betreft reputatie, nauwe banden en potentiële activiteiten in afspraak met andere partijen, alsook omdat de bevoegde autoriteit van de doelentiteit in staat moet worden gesteld het effectieve toezicht op de doelentiteit voort te zetten.

(9)

Wanneer de kandidaat-verwerver in een derde land is gevestigd of deel uitmaakt van een buiten de Unie gevestigde groep, moet aanvullende informatie worden verstrekt zodat de bevoegde autoriteit van de doelentiteit kan beoordelen of er vanwege het rechtskader van het derde land sprake is van belemmeringen voor de uitoefening van effectief toezicht op de doelentiteit, en tevens kan onderzoeken welke reputatie de kandidaat-verwerver in dat derde land geniet.

(10)

Wanneer de kandidaat-verwerver een staatsinvesteringsfonds is, moet deze informatie verstrekken over de personen die voor het fonds verantwoordelijk zijn en over het investeringsbeleid ervan. Voor de bevoegde autoriteit van de doelentiteit is dit belangrijk om de reputatie te kunnen beoordelen, alsmede om na te gaan of het effectieve toezicht op de doelentiteit hierdoor wordt beïnvloed.

(11)

Er moet specifieke informatie worden verlangd om te kunnen beoordelen of de voorgenomen verwerving van invloed zal zijn op het vermogen van de bevoegde autoriteit van de doelentiteit om effectief toezicht op de doelentiteit uit te oefenen. Hierbij moet onder meer worden nagegaan of de nauwe banden van de kandidaat-verwerver invloed zullen hebben op het vermogen van de doelentiteit om haar toezichthouder tijdige en correcte informatie te verstrekken. Voor rechtspersonen moet ook worden onderzocht welke gevolgen de voorgenomen verwerving zal hebben voor het geconsolideerde toezicht op de doelentiteit en op de groep waartoe deze na de verwerving zal behoren.

(12)

De kandidaat-verwerver moet informatie verstrekken over de financiering van de voorgenomen verwerving, zoals informatie over alle financiële middelen en financieringsbronnen. Hij moet documentatie over de oorspronkelijke herkomst van alle geldmiddelen en activa kunnen overleggen, zodat de bevoegde autoriteit van de doelentiteit kan beoordelen of er een risico bestaat voor witwaspraktijken.

(13)

Kandidaat-verwervers die een gekwalificeerde deelneming tussen 20 % en 50 % in de doelentiteit bezitten, moeten de bevoegde autoriteit van de doelentiteit informatie over de strategie verstrekken, zodat de voorgenomen verwerving volledig kan worden beoordeeld. Teneinde een grote homogeniteit bij de beoordeling van voorgenomen verwervingen te waarborgen, moet deze informatie ook worden verstrekt door kandidaat-verwervers die een gekwalificeerde deelneming van minder dan 20 % in de doelentiteit bezitten maar die langs andere weg een gelijkwaardige invloed op de doelentiteit uitoefenen, zoals via betrekkingen van de kandidaat-verwerver met bestaande aandeelhouders, het bestaan van aandeelhoudersovereenkomsten, de verdeling van aandelen, deelnemingen en stemrechten over aandeelhouders of de positie van de kandidaat-verwerver binnen de groepsstructuur van de doelentiteit.

(14)

Wanneer er een wijziging in de zeggenschap over de doelentiteit is gepland, moet de kandidaat-verwerver als algemene regel een volledig bedrijfsplan indienen. Wanneer er echter geen wijziging in de zeggenschap over de doelentiteit is gepland, is het voldoende te beschikken over bepaalde informatie over de toekomstige strategie van de entiteit en over de voornemens van de kandidaat-verwerver ten aanzien van de doelentiteit, zodat kan worden beoordeeld of dit de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver niet zal beïnvloeden.

(15)

Het is evenredig dat de kandidaat-verwerver in sommige gevallen alleen beperkte informatie moet verstrekken. Met name wanneer de kandidaat-verwerver binnen de twee voorgaande jaren door de bevoegde autoriteit van de doelentiteit is beoordeeld, of wanneer de doelentiteit een kleine beleggingsonderneming is en de kandidaat-verwerver een entiteit is waaraan in de Unie vergunning is verleend en die in de Unie onder toezicht staat, hoeft aan de bevoegde autoriteit van de doelentiteit slechts bepaalde beperkte informatie te worden verstrekt.

(16)

Uitwisseling of doorgifte van informatie tussen bevoegde autoriteiten of andere autoriteiten, instanties of personen dient te geschieden in overeenstemming met de regels inzake persoonsgegevens als vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

(17)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority, ESMA) bij de toepassing van onderhavige verordening.

(18)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de ESMA aan de Europese Commissie heeft voorgelegd.

(19)

De ESMA heeft een openbare publieksraadpleging gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht.

(20)

Richtlijn 2014/65/EU is op 2 juli 2014 in werking getreden. Artikel 12, lid 8, van deze richtlijn vervangt artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2004/39/EG en verleent de ESMA bevoegdheden tot het opstellen van technische reguleringsnormen welke identiek zijn aan die waarin artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2004/39/EG voorziet. Bovendien zijn artikel 10 ter, lid 4, en artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2004/39/EG eveneens inhoudelijk identiek aan respectievelijk artikel 13, lid 4, en artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2014/65/EU. Overeenkomstig artikel 94, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU zal Richtlijn 2004/39/EG met ingang van 3 januari 2018 worden ingetrokken. De vaststelling door de Commissie van de technische normen in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2004/39/EG moet ook worden geacht in overeenstemming te zijn met artikel 12, lid 8, van Richtlijn 2014/65/EU, met als gevolg dat de technische norm na 3 januari 2018 van toepassing zal blijven zonder dat verdere wijzigingen noodzakelijk zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden regels vastgesteld betreffende de informatie die een kandidaat-verwerver moet opnemen in de kennisgeving van een voorgenomen verwerving aan de bevoegde autoriteiten van de beleggingsonderneming waarin hij een gekwalificeerde deelneming wenst te verkrijgen of te verhogen (hierna „doelentiteit” genoemd), ten behoeve van de beoordeling van de voorgenomen verwerving.

Artikel 2

Door de kandidaat-verwerver te verstrekken informatie

Een kandidaat-verwerver verstrekt de bevoegde autoriteit van de doelentiteit in voorkomend geval de in de artikelen 3 tot en met 12 omschreven informatie, al naargelang de informatie betrekking heeft op een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een trust.

Artikel 3

Algemene informatie betreffende de identiteit van de kandidaat-verwerver

1.   Wanneer de kandidaat-verwerver een natuurlijke persoon is, verstrekt hij de bevoegde autoriteit van de doelentiteit de volgende identificatiegegevens:

a)

persoonsgegevens, waaronder naam, geboortedatum en -plaats, adres en contactgegevens en, indien beschikbaar, persoonlijk nationaal identificatienummer;

b)

een gedetailleerd curriculum vitae of gelijkwaardig document met vermelding van relevante scholing en opleiding, eerdere beroepservaring en huidige beroepsactiviteiten of andere relevante functies.

2.   Wanneer de kandidaat-verwerver een rechtspersoon is, verstrekt hij de bevoegde autoriteit van de doelentiteit de volgende gegevens:

a)

documenten ter bevestiging van de bedrijfsnaam en van het adres van de statutaire hoofdzetel, alsook van het postadres indien dit verschillend is, contactgegevens, en indien beschikbaar, het nationaal identificatienummer;

b)

inschrijving van rechtsvorm in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving;

c)

een actueel overzicht van de bedrijfsactiviteiten van de rechtspersoon;

d)

een volledige lijst van de personen die het bedrijf feitelijk leiden, hun naam, geboortedatum en -plaats, adres, contactgegevens, nationaal identificatienummer indien beschikbaar en gedetailleerd curriculum vitae met vermelding van relevante scholing en opleiding, eerdere beroepservaring en huidige beroepsactiviteiten of andere relevante functies;

e)

de identiteit van alle personen die als uiteindelijke begunstigden van de rechtspersoon kunnen worden beschouwd, hun naam, geboortedatum en -plaats, adres, contactgegevens en, indien beschikbaar, nationaal identificatienummer.

3.   Wanneer de kandidaat-verwerver een trust is of voornemens is een trust te vormen, verstrekt hij de bevoegde autoriteit van de doelentiteit de volgende informatie:

a)

de identiteit van alle trustees die activa beheren in overeenstemming met het trustdocument;

b)

de identiteit van alle personen die uiteindelijke begunstigden van de trustactiva zijn en hun respectieve aandelen in de inkomstenverdeling;

c)

de identiteit van alle personen die de trust hebben ingesteld.

Artikel 4

Aanvullende informatie betreffende de kandidaat-verwerver die een natuurlijke persoon is

Wanneer de kandidaat-verwerver een natuurlijke persoon is, verstrekt hij de bevoegde autoriteit van de doelentiteit ook de volgende gegevens:

a)

met betrekking tot de kandidaat-verwerver en elke onderneming die de afgelopen tien jaar door de kandidaat-verwerver werd geleid of onder zijn zeggenschap stond:

1.

het strafregister of strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken, relevante civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken en tuchtrechtelijke maatregelen (met inbegrip van uitsluiting als bedrijfsleider of faillissement, insolventie of soortgelijke procedures) in de vorm van een officieel attest of een ander gelijkwaardig document;

2.

informatie over lopende onderzoeken, handhavingsprocedures, sancties of andere handhavingsbesluiten ten aanzien van de kandidaat-verwerver, die door middel van een verklaring op erewoord kan worden verstrekt;

3.

weigering van registratie, vergunning, lidmaatschap of licentie om handel te drijven, zaken te doen of een beroep uit te oefenen, of intrekking, herroeping of beëindiging van een dergelijke registratie, vergunning, lidmaatschap of licentie, of uitsluiting door een toezichthoudende of overheidsinstantie of een beroepsvereniging;

4.

ontslag uit dienstverband of een vertrouwenspositie, vertrouwensrelatie of soortgelijke situatie;

b)

vermelding of een andere toezichthoudende autoriteit reeds een beoordeling van de reputatie van de verwerver heeft uitgevoerd, de identiteit van deze autoriteit en documenten met betrekking tot de uitkomst van de beoordeling;

c)

informatie betreffende de huidige financiële positie van de kandidaat-verwerver, met inbegrip van nadere gegevens betreffende inkomstenbronnen, activa en passiva, en verleende of ontvangen pandgevingen en garanties;

d)

een beschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de kandidaat-verwerver;

e)

financiële informatie, met inbegrip van kredietbeoordelingen en publiek beschikbare verslagen over de ondernemingen die door de kandidaat-verwerver worden geleid of onder zijn zeggenschap staan, en, indien van toepassing, over de kandidaat-verwerver zelf;

f)

een beschrijving van de financiële en niet-financiële belangen of betrekkingen van de kandidaat-verwerver met:

1.

andere huidige aandeelhouders van de doelentiteit;

2.

personen die gemachtigd zijn stemrechten van de doelentiteit uit te oefenen in een of meer van de volgende gevallen:

stemrechten in het bezit van een derde met wie deze persoon of entiteit een overeenkomst heeft gesloten die hen ertoe verplicht, door een onderling afgestemde uitoefening van hun stemrechten, een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het beheer van de betrokken doelentiteit te voeren;

stemrechten in het bezit van een derde uit hoofde van een overeenkomst met deze persoon of entiteit waarin een tijdelijke en betaalde overdracht van deze stemrechten is geregeld;

stemrechten verbonden aan aandelen die bij deze persoon of entiteit als zekerheid in pand zijn gegeven, mits de persoon of entiteit zeggenschap over de stemrechten heeft en zijn voornemen kenbaar maakt om deze stemrechten uit te oefenen;

stemrechten verbonden aan aandelen waarvan deze persoon of entiteit het vruchtgebruik heeft;

stemrechten die in het bezit zijn van, of in de zin van de eerste vier streepjes onder f), ii), kunnen worden uitgeoefend door een onderneming die onder de zeggenschap van deze persoon of entiteit staat;

stemrechten verbonden aan bij deze persoon of entiteit in bewaring gegeven aandelen die deze persoon of entiteit bij gebreke van specifieke instructies van de aandeelhouders naar eigen goeddunken kan uitoefenen;

stemrechten die een derde bezit in eigen naam voor rekening van deze persoon of entiteit;

stemrechten die deze persoon of entiteit, als gevolmachtigde, bij gebreke van specifieke instructies van de aandeelhouders naar eigen goeddunken kan uitoefenen;

3.

leden van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan, in overeenstemming met de desbetreffende nationale wetgeving, of van het hoger leidinggevend personeel van de doelentiteit;

4.

de doelentiteit zelf en haar groep;

g)

informatie over andere belangen of activiteiten van de kandidaat-verwerver die in conflict kunnen treden met die van de doelentiteit en mogelijke oplossingen voor het beheer van deze belangenconflicten.

Voor de toepassing van punt f) worden kredietverrichtingen, pandgevingen en garanties tot de financiële belangen geacht te behoren, terwijl familiale of nauwe betrekkingen tot de niet-financiële belangen worden geacht te behoren.

Artikel 5

Aanvullende informatie betreffende de kandidaat-verwerver die een rechtspersoon is

1.   Wanneer de kandidaat-verwerver een rechtspersoon is, verstrekt hij de bevoegde autoriteit van de doelentiteit ook de volgende gegevens:

a)

informatie betreffende de kandidaat-verwerver, elke persoon die het bedrijf van de kandidaat-verwerver feitelijk leidt, elke onderneming die onder de zeggenschap van de kandidaat-verwerver staat, en elke aandeelhouder die invloed van betekenis op de kandidaat-verwerver uitoefent, zoals aangegeven onder e). Deze informatie bevat de volgende gegevens:

1.

het strafregister of strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken, relevante civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken en tuchtrechtelijke maatregelen (met inbegrip van uitsluiting als bedrijfsleider of faillissement, insolventie of soortgelijke procedures) in de vorm van een officieel attest of een ander gelijkwaardig document;

2.

informatie over lopende onderzoeken, handhavingsprocedures, sancties of andere handhavingsbesluiten ten aanzien van de kandidaat-verwerver, die door middel van een verklaring op erewoord kan worden verstrekt;

3.

weigering van registratie, vergunning, lidmaatschap of licentie om handel te drijven, zaken te doen of een beroep uit te oefenen, of intrekking, herroeping of beëindiging van een dergelijke registratie, vergunning, lidmaatschap of licentie, of uitsluiting door een toezichthoudende of overheidsinstantie of een beroepsvereniging;

4.

ontslag uit dienstverband of een vertrouwenspositie, vertrouwensrelatie of soortgelijke situatie van elke persoon die het bedrijf van de kandidaat-verwerver feitelijk leidt en van elke aandeelhouder die invloed van betekenis op de kandidaat-verwerver uitoefent;

b)

vermelding of een andere toezichthoudende autoriteit reeds is overgegaan tot de beoordeling van de reputatie van de verwerver of van de persoon die het bedrijf van de verwerver leidt, de identiteit van deze autoriteit en documenten met betrekking tot de uitkomst van de beoordeling;

c)

een beschrijving van de financiële belangen en van de niet-financiële belangen of betrekkingen van de kandidaat-verwerver of, indien van toepassing, van de groep waartoe de kandidaat-verwerver behoort, alsmede van de personen die het bedrijf ervan feitelijk leiden, met:

1.

andere huidige aandeelhouders van de doelentiteit;

2.

elke persoon die gemachtigd is stemrechten van de doelentiteit uit te oefenen in één of in een combinatie van de volgende gevallen:

stemrechten in het bezit van een derde met wie deze persoon of entiteit een overeenkomst heeft gesloten die hen ertoe verplicht, door een onderling afgestemde uitoefening van hun stemrechten, een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het beheer van de betrokken doelentiteit te voeren;

stemrechten in het bezit van een derde uit hoofde van een overeenkomst met deze persoon of entiteit waarin een tijdelijke en betaalde overdracht van deze stemrechten is geregeld;

stemrechten verbonden aan aandelen die bij deze persoon of entiteit als zekerheid in pand zijn gegeven, mits de persoon of entiteit zeggenschap over de stemrechten heeft en zijn voornemen kenbaar maakt om deze stemrechten uit te oefenen;

stemrechten verbonden aan aandelen waarvan deze persoon of entiteit het vruchtgebruik heeft;

stemrechten die in het bezit zijn van, of in de zin van de eerste vier streepjes onder c), ii), kunnen worden uitgeoefend door een onderneming die onder de zeggenschap van deze persoon of entiteit staat;

stemrechten verbonden aan bij deze persoon of entiteit in bewaring gegeven aandelen die deze persoon of entiteit bij gebreke van specifieke instructies van de aandeelhouders naar eigen goeddunken kan uitoefenen;

stemrechten die een derde bezit in eigen naam voor rekening van deze persoon of entiteit;

stemrechten die deze persoon of entiteit, als gevolmachtigde, bij gebreke van specifieke instructies van de aandeelhouders naar eigen goeddunken kan uitoefenen;

3.

leden van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan of van het hoger leidinggevend personeel van de doelentiteit;

4.

de doelentiteit zelf en de groep waartoe zij behoort;

d)

informatie over andere belangen of activiteiten van de kandidaat-verwerver die in conflict kunnen treden met die van de doelentiteit en mogelijke oplossingen voor het beheer van deze belangenconflicten;

e)

de aandeelhoudersstructuur van de kandidaat-verwerver, met vermelding van de identiteit van alle aandeelhouders die invloed van betekenis uitoefenen, en hun respectieve aandeel in het kapitaal en de stemrechten, met inbegrip van informatie over eventuele aandeelhoudersovereenkomsten;

f)

indien de kandidaat-verwerver, als dochter- of als moederonderneming, deel uitmaakt van een groep, een gedetailleerd organisatieschema van de volledige ondernemingsstructuur, informatie over het aandeel in het kapitaal en de stemrechten van aandeelhouders met invloed van betekenis van de entiteiten van de groep en informatie over de activiteiten die de entiteiten van de groep momenteel uitoefenen;

g)

indien de kandidaat-verwerver, als dochter- of als moederonderneming, deel uitmaakt van een groep, informatie over de betrekkingen tussen de financiële en niet-financiële entiteiten van de groep;

h)

identificatie van elke kredietinstelling, verzekerings- of herverzekeringsonderneming, instelling voor collectieve belegging en de beheerders ervan of beleggingsonderneming in de groep, en de namen van de desbetreffende toezichthoudende autoriteiten;

i)

wettelijke financiële overzichten, op individueel en, indien beschikbaar, op geconsolideerd en gesubconsolideerd groepsniveau, voor de laatste drie boekjaren. Indien deze financiële overzichten aan een externe audit worden onderworpen, laat de kandidaat-verwerver deze door de externe auditeur goedkeuren. De wettelijke financiële overzichten omvatten:

1.

de balans;

2.

de winst- en-verliesrekening of de resultatenrekening;

3.

de jaarverslagen en financiële bijlagen en alle andere documenten die zijn geregistreerd bij het desbetreffende register of de desbetreffende autoriteit op het grondgebied dat voor de kandidaat-verwerver van belang is;

j)

wanneer beschikbaar, informatie over de kredietbeoordeling van de kandidaat-verwerver en de algemene beoordeling van de groep.

Voor de toepassing van punt c) worden kredietverrichtingen, pandgevingen en garanties tot de financiële belangen geacht te behoren, terwijl familiale of nauwe betrekkingen tot de niet-financiële belangen worden geacht te behoren.

Wanneer de kandidaat-verwerver een nieuw opgerichte entiteit is, verstrekt hij voor de toepassing van punt i) de bevoegde autoriteit van de doelentiteit in plaats van de wettelijke financiële overzichten de te verwachten balansen en de te verwachten winst-en-verliesrekeningen of resultatenrekeningen voor de eerste drie boekjaren, met inbegrip van de bij de planning gebruikte aannames.

2.   Wanneer de kandidaat-verwerver een rechtspersoon is die zijn statutaire hoofdzetel in een derde land heeft, verstrekt hij de bevoegde autoriteit van de doelentiteit de volgende aanvullende informatie:

a)

een bewijs van goede reputatie of een gelijkwaardig document van de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten met betrekking tot de kandidaat-verwerver;

b)

een verklaring van de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten dat er geen belemmeringen of beperkingen zijn voor de verstrekking van de benodigde informatie voor de uitoefening van het toezicht op de doelentiteit;

c)

algemene informatie over het op de kandidaat-verwerver toepasselijke regelgevingskader van het betrokken derde land.

3.   Wanneer de kandidaat-verwerver een staatsinvesteringsfonds is, verstrekt hij de bevoegde autoriteit van de doelentiteit de volgende aanvullende informatie:

a)

de naam van het ministerie dat of de overheidsdienst die belast is met de bepaling van het investeringsbeleid van het fonds;

b)

nadere gegevens over het investeringsbeleid en eventuele beperkingen op investeringen;

c)

de naam en functie van de natuurlijke personen die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de investeringsbeslissingen voor het fonds, alsook nadere gegevens over gekwalificeerde deelnemingen of de in artikel 11, lid 2, bedoelde invloed die het geïdentificeerde ministerie of de geïdentificeerde overheidsdienst uitoefent op de dagelijkse werking van het fonds en de doelentiteit.

Artikel 6

Informatie over de personen die het bedrijf van de doelentiteit feitelijk zullen leiden

De kandidaat-verwerver verstrekt de bevoegde autoriteit van de doelentiteit de volgende informatie met betrekking tot de reputatie en de ervaring van elke persoon die het bedrijf van de doelentiteit als gevolg van de voorgenomen verwerving feitelijk zal leiden:

a)

persoonsgegevens, waaronder naam, geboortedatum en -plaats, adres en contactgegevens en, indien beschikbaar, het persoonlijk nationaal identificatienummer;

b)

de functie waarin de persoon is benoemd of zal worden benoemd;

c)

een gedetailleerd curriculum vitae met vermelding van relevante scholing, beroepsopleiding en beroepservaring, met inbegrip van de namen van alle organisaties waarvoor de persoon werkzaam is geweest, alsook de aard en de duur van de vervulde functies, in het bijzonder voor alle activiteiten die binnen het domein van de beoogde functie vallen, en documenten tot staving van de beroepservaring van de persoon, zoals een lijst van referentiepersonen met hun contactgegevens en aanbevelingsbrieven. Voor functies die de persoon de laatste tien jaar heeft bekleed, wordt in de beschrijving van deze activiteiten melding gemaakt van de gedelegeerde bevoegdheden, de interne besluitvormingsbevoegdheden en de werkterreinen waarvoor hij verantwoordelijk was. Indien het curriculum vitae andere relevante ervaring bevat, waaronder vertegenwoordiging in beleidsbepalende organen, wordt dit toegelicht;

d)

informatie over het volgende:

1.

het strafregister of strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken, relevante civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken en tuchtrechtelijke maatregelen (met inbegrip van uitsluiting als bedrijfsleider of faillissement, insolventie of soortgelijke procedures) in de vorm van een officieel attest of een ander gelijkwaardig document;

2.

lopende onderzoeken, handhavingsprocedures, sancties of andere handhavingsbesluiten ten aanzien van de persoon, die door middel van een verklaring op erewoord kan worden verstrekt;

3.

weigering van registratie, vergunning, lidmaatschap of licentie om handel te drijven, zaken te doen of een beroep uit te oefenen, of intrekking, herroeping of beëindiging van een dergelijke registratie, vergunning, lidmaatschap of licentie, of uitsluiting door een toezichthoudende of overheidsinstantie of een beroepsvereniging;

4.

ontslag uit dienstverband of een vertrouwenspositie, vertrouwensrelatie of soortgelijke situatie;

e)

vermelding of een andere toezichthoudende autoriteit reeds is overgegaan tot een beoordeling van de reputatie van de persoon in de hoedanigheid van persoon die het bedrijf leidt, de identiteit van deze autoriteit en documenten met betrekking tot de uitkomst van de beoordeling;

f)

een beschrijving van de financiële belangen en van de niet-financiële belangen of betrekkingen van de persoon en van de nauwe verwanten van deze persoon met leden van het beleidsbepalend orgaan en belangrijke leidinggevende personen in dezelfde instelling, de moederonderneming en dochterondernemingen en de aandeelhouders;

g)

de minimale tijdsduur, aangeduid in jaren en maanden, die de persoon aan de uitoefening van zijn functie in de doelentiteit zal besteden;

h)

de lijst van uitvoerende en niet-uitvoerende bestuursfuncties die de persoon momenteel vervult.

Voor de toepassing van punt f) worden kredietverrichtingen, deelnemingen, pandgevingen en garanties tot de financiële belangen geacht te behoren, terwijl familiale of nauwe betrekkingen tot de niet-financiële belangen worden geacht te behoren.

Artikel 7

Informatie betreffende de voorgenomen verwerving

De kandidaat-verwerver verstrekt de bevoegde autoriteit van de doelentiteit de volgende informatie met betrekking tot de voorgenomen verwerving:

a)

identificatie van de doelentiteit;

b)

nadere gegevens over de voornemens van de kandidaat-verwerver met betrekking tot de voorgenomen verwerving, waarbij onder meer wordt vermeld of het om een strategische investering of een portefeuillebelegging gaat;

c)

gegevens over de aandelen van de doelentiteit die de kandidaat-verwerver in zijn bezit heeft of naar verwachting in zijn bezit zal hebben, voor en na de voorgenomen verwerving, met vermelding van:

1.

het aantal en het soort aandelen, en de nominale waarde van deze aandelen;

2.

het percentage van het totale kapitaal van de doelentiteit vertegenwoordigd door de aandelen die de kandidaat-verwerver in zijn bezit heeft of voornemens is in zijn bezit te hebben, voor en na de voorgenomen verwerving;

3.

het aandeel in de totale stemrechten van de doelentiteit vertegenwoordigd door de aandelen die de kandidaat-verwerver in zijn bezit heeft of naar verwachting in zijn bezit zal hebben, voor en na de voorgenomen verwerving, indien dit verschillend is van het aandeel in het kapitaal van de doelentiteit;

4.

de marktwaarde van de aandelen van de doelentiteit, in euro en in de plaatselijke valuta, die de kandidaat-verwerver in zijn bezit heeft of voornemens is in zijn bezit te hebben, voor en na de voorgenomen verwerving;

d)

een beschrijving van elke handeling in afspraak met andere partijen, met inbegrip van de bijdrage van deze andere partijen aan de financiering van de voorgenomen verwerving, de wijze van participatie in de financiële overeenkomsten met betrekking tot de voorgenomen verwerving en de toekomstige organisatorische regelingen van de voorgenomen verwerving;

e)

de inhoud van de voorgenomen aandeelhoudersovereenkomsten met andere aandeelhouders met betrekking tot de doelentiteit;

f)

de voorgenomen aankoopprijs en de criteria voor de prijsbepaling en, indien er een verschil bestaat tussen de marktwaarde en de voorgenomen aankoopprijs, een toelichting waarom zulks het geval is.

Artikel 8

Informatie over de nieuwe voorgenomen groepsstructuur en over de impact daarvan op het toezicht

1.   Wanneer de kandidaat-verwerver een rechtspersoon is, verstrekt hij de bevoegde autoriteit van de doelentiteit een analyse van de reikwijdte van het geconsolideerde toezicht op de groep waartoe de doelentiteit na de voorgenomen verwerving zou behoren. Deze analyse bevat informatie over de groepsentiteiten die na de voorgenomen verwerving onder de vereisten inzake geconsolideerd toezicht zouden vallen en over de niveaus binnen de groep waarop deze vereisten op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis van toepassing zouden zijn.

2.   De kandidaat-verwerver verstrekt de bevoegde autoriteit van de doelentiteit ook een analyse van de impact van de voorgenomen verwerving op het vermogen van de doelentiteit om aan haar toezichthouder tijdige en correcte informatie te blijven verstrekken, inclusief als gevolg van nauwe banden van de kandidaat-verwerver met de doelentiteit.

Artikel 9

Informatie betreffende de financiering van de voorgenomen verwerving

De kandidaat-verwerver verstrekt de bevoegde autoriteit van de doelentiteit nadere uitleg over de specifieke financieringsbronnen voor de voorgenomen verwerving, met inbegrip van:

a)

nadere gegevens over het gebruik van particuliere financieringsbronnen en de herkomst en beschikbaarheid van de middelen, met inbegrip van relevante documenten ten bewijze ten overstaan van de bevoegde autoriteit dat bij de voorgenomen verwerving geen witwasactiviteiten worden ondernomen;

b)

nadere gegevens over de wijze van betaling van de voorgenomen verwerving en over het netwerk dat voor de overdracht van middelen wordt aangewend;

c)

nadere gegevens over de toegang tot kapitaalbronnen en financiële markten, met inbegrip van informatie over de uit te geven financiële instrumenten;

d)

informatie over het gebruik van geleende middelen, met inbegrip van de naam van belangrijke leningverstrekkers en informatie over de verleende faciliteiten, met inbegrip van looptijden, termijnen, pandgevingen en garanties, alsmede informatie over de inkomstenbron die zal worden gebruikt om deze leningen af te lossen, en de herkomst van de geleende middelen wanneer de leningverstrekker geen onder toezicht staande financiële instelling is;

e)

informatie over financiële regelingen met andere aandeelhouders van de doelentiteit;

f)

informatie over de activa van de kandidaat-verwerver of van de doelentiteit die zullen worden verkocht om aan de financiering van de voorgenomen verwerving bij te dragen, en over de verkoopsvoorwaarden, zoals onder meer de prijs, de taxatie, nadere gegevens over de specifieke kenmerken van de activa en informatie over het tijdstip en de wijze van verwerving van de activa.

Artikel 10

Aanvullende informatie voor gekwalificeerde deelnemingen van ten hoogste 20 %

Wanneer de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming van ten hoogste 20 % in de doelentiteit bezit, verstrekt de kandidaat-verwerver de bevoegde autoriteit van de doelentiteit een document over de strategie met de volgende informatie:

a)

de periode na de voorgenomen verwerving gedurende welke de kandidaat-verwerver voornemens is zijn deelneming te behouden, en het eventuele voornemen van de kandidaat-verwerver om in de afzienbare toekomst zijn aandelenbezit te verhogen, te verlagen of te handhaven;

b)

een indicatie van de voornemens van de kandidaat-verwerver ten aanzien van de doelentiteit, onder meer met vermelding van het feit of hij al dan niet voornemens is enige vorm van zeggenschap over de doelentiteit uit te oefenen, en van de redenen daarvoor;

c)

informatie over de financiële positie van de kandidaat-verwerver en over zijn bereidheid om de doelentiteit met aanvullend eigen vermogen te ondersteunen indien zulks voor de ontwikkeling van haar activiteiten noodzakelijk is of ingeval er zich financiële moeilijkheden voordoen.

Artikel 11

Aanvullende vereisten voor gekwalificeerde deelnemingen tussen 20 % en 50 %

1.   Wanneer de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming tussen 20 % en 50 % in de doelentiteit bezit, verstrekt de kandidaat-verwerver de bevoegde autoriteit van de doelentiteit een document over de strategie met de volgende informatie:

a)

alle in artikel 10 omschreven informatie;

b)

nadere gegevens over de invloed die de kandidaat-verwerver in verband met de doelentiteit voornemens is uit te oefenen over de financiële positie, met inbegrip van het dividendbeleid, de strategische ontwikkeling en de middelenallocatie van de doelentiteit;

c)

een beschrijving van de voornemens en verwachtingen die de kandidaat-verwerver op middellange termijn ten aanzien van de doelentiteit heeft, waarbij alle in artikel 12, leden 2 en 3, genoemde elementen worden bestreken.

2.   In afwijking van lid 1 wordt de in genoemd lid bedoelde informatie eveneens door een in artikel 10 bedoelde kandidaat-verwerver aan de bevoegde autoriteit van de doelentiteit verstrekt wanneer de invloed die door de deelneming van de betrokken kandidaat-verwerver wordt uitgeoefend, op basis van een alomvattende beoordeling van de aandeelhoudersstructuur van de doelentiteit gelijkwaardig wordt bevonden met de invloed die door een deelneming tussen 20 % en 50 % wordt uitgeoefend.

Artikel 12

Aanvullende vereisten voor gekwalificeerde deelnemingen van ten minste 50 %

1.   Wanneer de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming van ten minste 50 % in de doelentiteit bezit of dat de doelentiteit een dochteronderneming van de kandidaat-verwerver wordt, verstrekt de kandidaat-verwerver de bevoegde autoriteit van de doelentiteit een bedrijfsplan dat het volgende omvat: een strategisch ontwikkelingsplan, ramingen voor de financiële overzichten van de doelentiteit en een toelichting van het effect van de verwerving op de corporate governance en de algemene organisatiestructuur van de doelentiteit.

2.   Het in lid 1 bedoelde strategisch ontwikkelingsplan bevat een algemene indicatie van de voornaamste doelstellingen van de voorgenomen verwerving en van de voornaamste middelen om deze doelstellingen te bereiken, waaronder:

a)

het algemene doel van de voorgenomen verwerving;

b)

de financiële middellangetermijndoelstellingen, die kunnen worden uitgedrukt in de vorm van rendement op eigen vermogen, kosten-batenverhouding, winst per aandeel of in een andere vorm naargelang van het geval;

c)

de mogelijke heroriëntatie van activiteiten, producten en klantendoelgroepen en de mogelijke herallocatie van fondsen of middelen die naar verwachting op de doelentiteit van invloed zullen zijn;

d)

algemene procedures voor de opname en integratie van de doelentiteit in de groepsstructuur van de kandidaat-verwerver, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste na te streven interacties met andere ondernemingen van de groep alsmede een beschrijving van het gevoerde beleid inzake intragroepsbetrekkingen.

3.   Wanneer de kandidaat-verwerver een entiteit is waaraan in de Unie vergunning is verleend en die in de Unie onder toezicht staat, kan voor de onder d) bedoelde informatie worden volstaan met informatie over de specifieke afdelingen binnen de groepsstructuur waarop de voorgenomen verwerving van invloed is.

4.   De in lid 1 bedoelde ramingen voor de financiële overzichten van de doelentiteit op zowel individuele als geconsolideerde basis betreffen het volgende voor een referentieperiode van drie jaar:

a)

een opgave van de te verwachten balanspositie en van de te verwachten winst-en-verliesrekening;

b)

een opgave van de te verwachten prudentiële kapitaalvereisten en solvabiliteitsratio;

c)

informatie over het niveau van risicoblootstelling, met inbegrip van krediet-, markt- en operationele risico's en andere relevante risico's;

d)

een opgave van de te verwachten intragroepstransacties.

5.   Het effect van de verwerving op de corporate governance en op de algemene organisatiestructuur van de doelentiteit, zoals bedoeld in lid 1, omvat het effect op:

a)

de samenstelling en taken van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan en van de voornaamste comités die door een dergelijk besluitvormingsorgaan zijn opgericht, zoals het directie-, risico-, audit- en beloningscomité, met inbegrip van informatie over de personen die zullen worden benoemd om het bedrijf te leiden;

b)

bestuurs- en boekhoudprocedures en interne controles, waaronder veranderingen in procedures en systemen met betrekking tot boekhouding, interne audit, naleving, bestrijding van witwasactiviteiten en risicobeheer, en de benoemingen in de sleutelfuncties van interne auditeur, compliance officer en risicobeheerder;

c)

de algemene IT-systemen en -organisatie, met inbegrip van veranderingen betreffende het beleid inzake IT-outsourcing, de data flowchart, de binnenshuis bestaande en extern aangeleverde software en de belangrijkste gegevens- en systeembeveiligingsprocedures en -instrumenten, zoals back-up, continuïteitsplannen en audittrajecten;

d)

het beleid inzake outsourcing, waaronder informatie over de betrokken gebieden, de selectie van de dienstenaanbieders en de respectieve rechten en verplichtingen van de partijen bij het outsourcingcontract, zoals auditregelingen en de kwaliteit van dienstverlening die van de aanbieder wordt verwacht;

e)

alle andere relevante inlichtingen met betrekking tot het effect van de verwerving op de corporate governance en op de algemene organisatiestructuur van de doelentiteit, met inbegrip van alle wijzigingen met betrekking tot de stemrechten van de aandeelhouders.

Artikel 13

Beperkte informatievereisten

1.   In afwijking van artikel 2 verstrekt de kandidaat-verwerver, wanneer deze een entiteit is waaraan in de Unie vergunning is verleend en die in de Unie onder toezicht staat, en wanneer de doelentiteit aan de criteria van lid 2 voldoet, aan de bevoegde autoriteit van de doelentiteit de volgende gegevens:

a)

wanneer de kandidaat-verwerver een natuurlijke persoon is:

1.

de in artikel 3, lid 1, beschreven informatie;

2.

de in artikel 4, onder c) tot en met g), beschreven informatie;

3.

de in de artikelen 6, 7 en 9 beschreven informatie;

4.

de in artikel 8, lid 1, beschreven informatie;

5.

ingeval de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming van ten hoogste 20 % in de doelentiteit bezit, een document over de strategie als bedoeld in artikel 10;

6.

ingeval de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming tussen 20 % en 50 % in de doelentiteit bezit, een document over de strategie als bedoeld in artikel 11;

b)

wanneer de kandidaat-verwerver een rechtspersoon is:

1.

de in artikel 3, lid 2, beschreven informatie;

2.

de in artikel 5, lid 1, onder c) tot en met j), beschreven informatie en, indien van toepassing, de in artikel 5, lid 3, beschreven informatie;

3.

de in de artikelen 6, 7 en 9 beschreven informatie;

4.

de in artikel 8, lid 1, beschreven informatie;

5.

ingeval de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming van ten hoogste 20 % in de doelentiteit bezit, een document over de strategie als bedoeld in artikel 10;

6.

ingeval de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming tussen 20 % en 50 % in de doelentiteit bezit, een document over de strategie als bedoeld in artikel 11;

c)

wanneer de kandidaat-verwerver een trust is:

1.

de in artikel 3, lid 3, beschreven informatie;

2.

indien van toepassing, de in artikel 5, lid 3, beschreven informatie;

3.

de in de artikelen 6, 7 en 9 beschreven informatie;

4.

de in artikel 8, lid 1, beschreven informatie;

5.

ingeval de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming van ten hoogste 20 % in de doelentiteit bezit, een document over de strategie als bedoeld in artikel 10;

6.

ingeval de voorgenomen verwerving ertoe zou leiden dat de kandidaat-verwerver een gekwalificeerde deelneming tussen 20 % en 50 % in de doelentiteit bezit, een document over de strategie als bedoeld in artikel 11.

2.   De in lid 1 bedoelde doelentiteit voldoet aan de volgende criteria:

a)

zij bezit geen activa van haar cliënten;

b)

zij beschikt niet over een vergunning voor de beleggingsdiensten en -activiteiten „het handelen voor eigen rekening” of „het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie” als bedoeld in deel A, punten 3 en 6, van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG;

c)

wanneer zij over een vergunning voor de beleggingsdienst „vermogensbeheer” als bedoeld in deel A, punt 4, van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG beschikt, bedragen de door de onderneming beheerde activa minder dan 500 miljoen EUR.

3.   Wanneer de in lid 1 bedoelde kandidaat-verwerver binnen de voorgaande twee jaar door de bevoegde autoriteit van de doelentiteit met betrekking tot de in de artikelen 4 en 5 bedoelde informatie is beoordeeld, verstrekt de betrokken kandidaat-verwerver alleen de informatieonderdelen die sinds de voorgaande beoordeling zijn veranderd.

Wanneer de kandidaat-verwerver in overeenstemming met de eerste alinea alleen de informatieonderdelen verstrekt die sinds de voorgaande beoordeling zijn veranderd, ondertekent de kandidaat-verwerver een verklaring met de mededeling aan de bevoegde autoriteit van de doelentiteit dat het niet noodzakelijk is de overige informatie te actualiseren.

Artikel 14

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349.

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(4)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).


BESLUITEN

26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/44


BESLUIT (EU) 2017/1947 VAN DE RAAD

van 23 oktober 2017

tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa, betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van deze overeenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a), juncto artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa (1) („de overeenkomst”) is een gemengd comité (het „gemengd comité”) opgericht. Dat artikel bepaalt dat het gemengd comité met name moet toezien op de uitvoering van de overeenkomst.

(2)

Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet in de procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa voor de doorreis over of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

(3)

Er zijn gemeenschappelijke richtsnoeren vereist om ervoor te zorgen dat de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten de overeenkomst op volledig geharmoniseerde wijze uitvoeren en om het verband te verduidelijken tussen enerzijds de bepalingen van de overeenkomst en anderzijds de bepalingen van de wetgeving van de partijen bij de overeenkomst die van toepassing blijven op visumkwesties die niet onder de overeenkomst vallen.

(4)

Het is passend over te gaan tot de vaststelling van het standpunt dat in het gemengd comité namens de Unie moet worden ingenomen met betrekking tot de vaststelling van de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de overeenkomst.

(5)

Dit besluit houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (3). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(6)

Dit besluit houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (4). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(7)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het gemengd comité dat is opgericht bij artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa, met betrekking tot de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van die overeenkomst, wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het gemengd comité.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 23 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. IVA


(1)  PB L 289 van 31.10.2013, blz. 2.

(2)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(3)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(4)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).


ONTWERP

BESLUIT Nr. …/… VAN HET GEMENGD COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE REPUBLIEK ARMENIË INZAKE DE VERSOEPELING VAN DE AFGIFTE VAN VISA

van …

betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van die overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 12,

Overwegende dat de overeenkomst op 1 januari 2014 in werking is getreden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …

Voor de Europese Unie

Voor de Republiek Armenië


(1)  PB L 289 van 31.10.2013, blz. 2.


BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE RICHTSNOEREN VOOR DE UITVOERING VAN DEOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE REPUBLIEK ARMENIË INZAKE DE VERSOEPELING VAN DE AFGIFTE VAN VISA

De overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa (de „overeenkomst”), die op 1 januari 2014 in werking is getreden, is bedoeld om op basis van wederkerigheid de procedures voor de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen aan burgers van Armenië te versoepelen.

De overeenkomst brengt op basis van wederkerigheid, juridisch bindende rechten en verplichtingen tot stand voor de versoepeling van de procedures voor de afgifte van visa aan de burgers van Armenië.

Deze richtsnoeren, vastgesteld door het bij artikel 12 van de overeenkomst opgerichte gemengd comité (het „gemengd comité”) moeten ervoor zorgen dat de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten van de Unie („lidstaten”) de overeenkomst op een geharmoniseerde wijze uitvoeren. Deze richtsnoeren maken geen deel uit van de overeenkomst en zijn derhalve niet juridisch bindend. Het wordt echter ten zeerste aanbevolen dat het diplomatiek en consulair personeel bij de uitvoering van de overeenkomst de richtsnoeren consequent volgt.

Het is de bedoeling dat deze richtsnoeren onder de verantwoordelijkheid van het gemengd comité worden aangepast in het licht van de ervaring verworven met de uitvoering van de overeenkomst.

Om de duurzame en geharmoniseerde uitvoering van de overeenkomst te garanderen, zijn de partijen overeenkomstig het reglement van orde van het gemengd comité overeengekomen om in de perioden tussen de formele vergaderingen van het gemengd comité informele contacten te onderhouden om dringende aangelegenheden te behandelen. Op de eerstvolgende vergadering van het gemengd comité wordt uitvoerig verslag gedaan van deze kwesties en de informele contacten.

I.   ALGEMENE ASPECTEN

1.1.   Doel en toepassingsgebied

In lid 1 van artikel 1 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„1.   Deze overeenkomst is bedoeld om de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen aan burgers van Armenië te versoepelen.”.

De overeenkomst is van toepassing op alle burgers van Armenië die een visum voor kort verblijf aanvragen, ongeacht hun land van verblijf.

De overeenkomst is niet van toepassing op staatloze personen die beschikken over een door Armenië afgegeven verblijfsvergunning. Op deze categorie personen zijn de regels van het acquis van de Unie inzake visa van toepassing.

Sinds 10 januari 2013 zijn alle burgers van de Unie en burgers van de met Schengen geassocieerde landen vrijgesteld van de visumplicht wanneer zij voor maximaal 90 dagen naar Armenië reizen, of op doorreis over het grondgebied van Armenië reizen.

In lid 2 van artikel 1 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„2.   Indien Armenië de visumplicht voor burgers van de Unie of bepaalde categorieën daarvan weer invoert, gelden op basis van wederkerigheid voor de betrokken burgers van de Unie automatisch dezelfde versoepelingen als die welke krachtens deze overeenkomst gelden voor de burgers van Armenië.”.

1.2.   Toepassingsgebied van de overeenkomst

In artikel 2 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„1.   De bij deze overeenkomst geregelde soepeler afgifte van visa geldt voor burgers van Armenië slechts voor zover zij niet zijn vrijgesteld van de visumplicht op grond van de wet- en regelgeving van de Unie of de lidstaten, deze overeenkomst of andere internationale overeenkomsten.

2.   Op kwesties die niet onder de bepalingen van deze overeenkomst vallen, zoals de weigering om een visum af te geven, de erkenning van reisdocumenten, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, inreisverboden en uitzettingsmaatregelen, is de nationale wetgeving van Armenië, de nationale wetgeving van de lidstaten of het Unierecht van toepassing.”.

Onverminderd artikel 10 heeft de overeenkomst geen gevolgen voor de bestaande regels inzake visumverplichtingen en -vrijstellingen. Aan de mogelijkheid voor de lidstaten om op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (1) bepaalde categorieën personen, zoals civiele vliegtuig- en scheepsbemanningsleden, van de visumplicht vrij te stellen, wordt bijvoorbeeld niet geraakt.

In dat verband moet erop worden gewezen dat overeenkomstig artikel 21 van de overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2), alle Schengenlidstaten de door elkaar afgegeven visa voor verblijf van langere duur en verblijfsvergunningen moeten aanvaarden voor verblijf van korte duur op elkaars grondgebied. Al deze Schengenlidstatenaanvaarden verblijfsvergunningen, D-visa en visa voor kort verblijf van met Schengen geassocieerde landen voor binnenkomst en kort verblijf op elkaars grondgebied, en omgekeerd.

Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) (de „Visumcode”) is van toepassing op alle kwesties die niet onder de overeenkomst vallen, zoals het bepalen van de Schengenlidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de visumaanvraag, de motivering van een weigering van visumafgifte, het recht van beroep tegen een negatieve beslissing en de algemene regels inzake het persoonlijk onderhoud met de visumaanvrager en het verstrekken van alle relevante informatie met betrekking tot de visumaanvraag. Bovendien blijven de Schengenregels (inzake weigering van de toegang tot het grondgebied, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, enz.) en het nationaal recht (inzake de erkenning van reisdocumenten, uitzettingsmaatregelen, enz.) ook van toepassing op kwesties die niet onder de overeenkomst vallen.

Zelfs indien aan de voorwaarden van de overeenkomst is voldaan, bijvoorbeeld wanneer een visumaanvrager van een in artikel 4 genoemde categorie de nodige bewijsstukken betreffende het doel van de reis heeft overgelegd, kan afgifte van een visum toch nog worden geweigerd wanneer niet aan de in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (4) („Schengengrenscode”) vastgelegde voorwaarden is voldaan, met name wanneer de persoon niet over een geldig reisdocument beschikt, hij gesignaleerd staat in het Schengeninformatiesysteem (SIS) of als een bedreiging voor de openbare orde of binnenlandse veiligheid wordt beschouwd, enz.

De andere in de Visumcode vastgelegde mogelijkheden voor flexibiliteit bij de afgifte van visa blijven van toepassing. Meervoudige visa met een lange geldigheidsduur — tot vijf jaar — kunnen bijvoorbeeld worden afgegeven aan andere categorieën personen dan die welke zijn vermeld in artikel 5 van de overeenkomst, indien aan de voorwaarden van artikel 24 van de Visumcode wordt voldaan. Evenzo blijven de bepalingen van artikel 16, leden 5 en 6, van de Visumcode met betrekking tot ontheffing en vermindering van de visumleges van toepassing.

1.3.   Soorten visa die tot het toepassingsgebied van de overeenkomst behoren

In artikel 3, punt d), van de overeenkomst wordt „visum” gedefinieerd als „een machtiging die door een lidstaat wordt afgegeven voor een doorreis over of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen”.

De versoepelingen waarin de overeenkomst voorziet, zijn van toepassing op zowel eenvormige visa als visa met een beperkte territoriale geldigheid.

1.4.   Berekening van de volgens het visum toegestane verblijfsduur

Bij Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) is het begrip „kort verblijf” opnieuw gedefinieerd. De nieuwe definitie van kort verblijf luidt als volgt: „ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen.”. Die definitie is op 18 oktober 2013 in werking getreden en is vervat in de Schengengrenscode.

Als inreisdatum geldt de eerste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten en als uitreisdatum de laatste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten. Er wordt uitgegaan van een dynamische referentieperiode van 180 dagen; op elke dag van het verblijf wordt achterwaarts gekeken naar de aan die dag voorafgaande periode van 180 dagen om na te gaan of nog steeds aan de voorwaarde van 90 dagen per 180 dagen wordt voldaan. Dat betekent dat een ononderbroken afwezigheid van het grondgebied van de lidstaten van 90 dagen recht geeft op een nieuw verblijf van maximaal 90 dagen.

Voor het berekenen van de toegestane duur van kort verblijf volgens de nieuwe regels kan gebruik worden gemaakt van een calculator die beschikbaar is op het volgende adres: http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/what-we-do/policies/borders-and-visas/border-crossing/index_en.htm.

Voorbeeld van berekening van de verblijfsduur op basis van de huidige definitie

Iemand heeft een meervoudig visum met een geldigheidsduur van één jaar (18 april 2014 — 18 april 2015) en komt voor het eerst de lidstaten binnen op 19 april 2014 en blijft drie dagen. Daarna komt hij op 18 juni 2014 opnieuw binnen op het grondgebied van de lidstaten en blijft 86 dagen. Wat is de situatie op bepaalde specifieke data? Wanneer wordt deze persoon opnieuw tot het grondgebied van de lidstaten toegelaten?

Op 11 september 2014: in de afgelopen 180 dagen (16 maart 2014 — 11 september 2014) heeft het verblijf van de betrokkene drie dagen (19 — 21 april 2014) plus 86 dagen (18 juni 2014 — 11 september 2014) geduurd = 89 dagen. De verblijfsduur is niet overschreden. De betrokkene mag nog één dag blijven.

Met ingang van 16 oktober 2014: de betrokkene mag na binnenkomst drie dagen blijven. Op 16 oktober 2014 is het verblijf van 19 april 2014 niet meer relevant (buiten de periode van 180 dagen). Op 17 oktober 2014 is het verblijf van 20 april 2014 niet meer relevant (buiten de periode van 180 dagen, enzovoort).

Met ingang van 15 december 2014: de betrokkene mag na binnenkomst 86 dagen blijven. Op 15 december 2014 is het verblijf van 18 juni 2014 niet meer relevant (buiten de periode van 180 dagen). Op 16 december 2014 is het verblijf van 19 juni 2014 niet meer relevant, enzovoort.

1.5   De situatie met betrekking tot de lidstaten die het Schengenacquis nog niet volledig toepassen, de lidstaten die niet deelnemen aan het gemeenschappelijk visumbeleid van de Unie en de geassocieerde landen

De lidstaten die tot de Unie zijn toegetreden in 2004 (Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije), in 2007 (Bulgarije en Roemenië) en in 2013 (Kroatië) zijn door de overeenkomst gebonden vanaf de inwerkingtreding ervan.

Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië passen het Schengenacquis nog niet volledig toe. Zij zullen nationale visa blijven afgeven die enkel geldig zijn voor hun grondgebied. Zodra deze lidstaten het Schengenacquis volledig uitvoeren, zullen zij de overeenkomst volledig toepassen.

In afwachting van de volledige uitvoering van het Schengenacquis door die lidstaten blijft op de aangelegenheden die niet onder de overeenkomst vallen, het nationaal recht van toepassing. Vanaf de datum van volledige uitvoering van het Schengenacquis, zijn de Schengenvoorschriften en/of het nationaal van toepassing op kwesties die niet onder de overeenkomst vallen.

Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië zijn gemachtigd om verblijfsvergunningen, D-visa en visa voor kort verblijf die zijn afgegeven door alle Schengenlidstaten en geasocieerde landen, te aanvaarden voor kort verblijf op hun grondgebied. (6)

De overeenkomst is niet van toepassing op Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, maar omvat gezamenlijke verklaringen waarin wordt aangegeven dat het wenselijk is dat deze lidstaten met Armenië bilaterale overeenkomsten over visumversoepeling sluiten.

Hoewel IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland geassocieerd zijn met Schengen, is de overeenkomst niet van toepassing op deze landen. De overeenkomst omvat evenwel een gezamenlijke verklaring waarin wordt gesteld dat het voor deze met Schengen geassocieerde landen wenselijk is onverwijld met Armenië bilaterale overeenkomsten te sluiten over versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf.

1.6.   Verband tussen de overeenkomst en bilaterale overeenkomsten

In artikel 13 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„Zodra deze overeenkomst in werking treedt, heeft zij voorrang op de bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die zijn gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en Armenië, voor zover de bepalingen daarvan betrekking hebben op aangelegenheden die bij deze overeenkomst worden geregeld.”.

Sinds de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zijn de bepalingen van de bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en Armenië inzake de aangelegenheden die onder de overeenkomst vallen, niet langer van toepassing. Overeenkomstig het recht van de Unie moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de onverenigbaarheden tussen hun bilaterale overeenkomsten en de overeenkomst weg te nemen.

Indien een lidstaat met Armenië een bilaterale overeenkomst of regeling heeft gesloten over aangelegenheden die niet onder de overeenkomst vallen, blijft die overeenkomst of regeling ook na de inwerkingtreding van de overeenkomst van toepassing.

II.   SPECIFIEKE BEPALINGEN

2.1.   Regels die voor alle visumaanvragers gelden

Er zij aan herinnerd dat de onderstaande versoepelingen met betrekking tot de visumleges, de duur van de behandeling van een visumaanvraag, vertrek in geval van verloren of gestolen documenten en de verlenging van visa in buitengewone omstandigheden van toepassing zijn op alle burgers van Armenië die houder zijn van een visum of een visum aanvragen, met inbegrip van toeristen.

2.1.1.   Leges voor de behandeling van een visumaanvraag

In lid 1 van artikel 6 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„1.   Voor de behandeling van een visumaanvraag wordt 35 EUR in rekening gebracht.”.

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de overeenkomst bedragen de leges voor de behandeling van een visumaanvraag 35 EUR. Dat legesbedrag geldt voor alle Armeense visumaanvragers (ook voor toeristen) die een visum voor kort verblijf aanvragen, ongeacht het aantal binnenkomsten.

In lid 2 van artikel 6 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald (NB: de uitvoeringsregeling volgt meteen na de categorie):

„2.   Onverminderd lid 3 van dit artikel worden aan de volgende categorieën personen geen kosten in rekening gebracht voor de behandeling van een visumaanvraag:

a)

gepensioneerden;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges voor deze categorie, moeten de visumaanvragers hun status van gepensioneerde aantonen, bijvoorbeeld aan de hand van een pensioenboekje of een certificaat waaruit blijkt dat zij een pensioen ontvangen. De vrijstelling is niet gerechtvaardigd wanneer het doel van de reis erin bestaat een bezoldigde bezigheid te verrichten.

„b)

kinderen jonger dan 12 jaar;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges voor deze categorie, moeten de visumaanvragers hun leeftijd aantonen.

„c)

leden van nationale en regionale regeringen en van constitutionele hoven en hoogste rechterlijke instanties, indien zij bij deze overeenkomst niet zijn vrijgesteld van de visumplicht;”.

Onder leden van regionale regeringen wordt verstaan leden van plaatselijke bestuursorganen, zoals gouverneurs van de regio's (marzpet) en hun plaatsvervangers, alsook de burgemeester van Jerevan en zijn/haar plaatsvervanger. Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges voor deze categorie, moeten de visumaanvragers hun functie aantonen aan de hand van bewijsstukken van de Armeense autoriteiten.

„d)

gehandicapten en personen die hen indien nodig begeleiden;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges, moeten beide visumaanvragers aantonen dat zij tot deze categorie behoren. Een handicap moet door de visumaanvragers worden aangetoond aan de hand van een uittreksel uit het medisch attest. Wanneer de handicap van de visumaanvragers duidelijk zichtbaar is (bijvoorbeeld bij blinden of personen met ontbrekende ledematen) volstaat een visuele vaststelling door de visumdienst van de consulaire post.

In gerechtvaardigde gevallen kan de visumaanvraag worden ingediend door een vertegenwoordiger of de voogd van de gehandicapte.

„e)

naaste familieleden — echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen), ouders (inclusief voogden), grootouders en kleinkinderen — van burgers van Armenië die legaal in de lidstaten verblijven of van burgers van de Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn;

f)

leden van officiële delegaties van Armenië, met inbegrip van permanente leden van officiële delegaties, die op officiële uitnodiging deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van een van de lidstaten worden gehouden;

g)

scholieren, studenten, postdoctoraal studenten en begeleidende docenten die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, zoals uitwisselingsprogramma's en andere schoolgerelateerde activiteiten;

h)

journalisten en technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges voor deze categorie, moeten de visumaanvragers aantonen dat zij lid zijn van beroepsorganisaties voor journalisten of media.

„i)

deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve begeleiden;”.

Supporters worden niet als begeleiders beschouwd.

„j)

vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en personen uitgenodigd door in de lidstaten geregistreerde non-profitorganisaties van de Armeense gemeenschap die reizen in verband met een opleiding, studiebijeenkomsten of conferenties, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's of pan-Armeense en gemeenschapsbevorderende hulpprogramma's;”.

Om te worden vrijgesteld van betaling van de leges voor deze categorie, moeten de visumaanvragers aantonen dat zij lid zijn van maatschappelijke organisaties of non-profitorganisaties.

„k)

deelnemers aan wetenschappelijke, academische, culturele en artistieke activiteiten, inclusief universitaire en andere uitwisselingsprogramma's;

l)

personen die documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat hun reis om humanitaire redenen noodzakelijk is, bijvoorbeeld om een dringende medische behandeling te ondergaan, in welk geval de vrijstelling ook geldt voor degene die de betrokkene begeleidt, of om een begrafenis van een naast familielid bij te wonen of een ernstig ziek naast familielid te bezoeken.”.

De bovenstaande categorieën personen worden vrijgesteld van de leges. Daarnaast worden overeenkomstig artikel 16, lid 4, van de Visumcode ook de volgende categorieën personen vrijgesteld van betaling van de leges:

onderzoekers uit derde landen die in de Europese Unie reizen voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de zin van Aanbeveling 2005/761/EG van het Europees Parlement en de Raad (7);

vertegenwoordigers van non-profitorganisaties die vijfentwintig jaar of jonger zijn en deelnemen aan door non-profitorganisaties georganiseerde studiebijeenkomsten, conferenties, sportieve, culturele of educatieve evenementen.

In lid 6 van artikel 16 van de Visumcode wordt het volgende bepaald:

„6.   In individuele gevallen kan het te betalen bedrag aan visumleges worden kwijtgescholden of verminderd wanneer daarmee culturele of sportieve belangen alsmede belangen op het gebied van buitenlands beleid, ontwikkelingsbeleid en andere vitale openbare belangen of humanitaire redenen gediend zijn.”.

In lid 7 van artikel 16 van de Visumcode wordt bepaald dat de visumleges worden geheven in euro, in de nationale munt van het derde land waar de aanvraag wordt ingediend of in de munt die doorgaans in dat land wordt gebruikt, en dat de visumleges niet worden terugbetaald, behalve in geval van een niet-ontvankelijke aanvraag is of wanneer het consulaat niet bevoegd is.

Om te vermijden dat er discrepanties zijn die leiden tot visumshoppen, moeten de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten in Armenië ervoor zorgen dat alle Armeense visumaanvragers vergelijkbare visumleges betalen wanneer die in een buitenlandse valuta worden geheven.

Armeense visumaanvragers ontvangen voor de betaalde visumleges een kwitantie overeenkomstig artikel 16, lid 8, van de Visumcode.

In lid 3 van artikel 6 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„3.   Indien een lidstaat bij het afgeven van visa samenwerkt met een externe dienstverlener mag deze dienstverlener kosten in rekening brengen. Deze dienstverleningskosten moeten in verhouding staan tot de kosten die de externe dienstverlener moet maken voor het uitvoeren van zijn taken en mogen ten hoogste 30 EUR bedragen. De lidstaten handhaven voor alle aanvragers de mogelijkheid rechtstreeks een aanvraag in te dienen bij hun consulaat.”.

Artikel 43 van de Visumcode bevat nadere informatie met betrekking tot de taken van de externe dienstverleners waarmee wordt samengewerkt.

2.1.2.   Duur van de behandeling van een visumaanvraag

In artikel 7 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„1.   De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten nemen binnen tien kalenderdagen na ontvangst van de visumaanvraag en de benodigde bewijsstukken een beslissing over de visumaanvraag.

2.   De periode voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag kan in individuele gevallen worden verlengd tot dertig kalenderdagen, met name wanneer nader onderzoek van de aanvraag nodig is.

3.   De periode voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag kan in dringende gevallen worden beperkt tot twee werkdagen of minder.”.

In beginsel zal binnen tien kalenderdagen vanaf de datum van indiening van de ontvankelijke visumaanvraag een beslissing worden genomen over de visumaanvraag.

Die periode kan in individuele gevallen worden verlengd tot dertig kalenderdagen, met name wanneer nader onderzoek van de aanvraag noodzakelijk is, of in geval van vertegenwoordiging, wanneer de autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat worden geraadpleegd.

Deze termijnen beginnen pas te lopen vanaf het moment dat de visumaanvraag volledig is, d.w.z. vanaf het tijdstip van ontvangst van de visumaanvraag en bewijsstukken.

Bij diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten die een afsprakensysteem hanteren, wordt de termijn voor het krijgen van een afspraak in beginsel niet bij de behandelingstijd gerekend. Met betrekking tot deze kwestie en andere praktische voorschriften voor het indienen van een visumaanvraag, zijn de algemene voorschriften in artikel 9 van de Visumcode van toepassing.

Indien een afspraak moet worden gemaakt voor het indienen van een aanvraag, bedraagt de wachttijd tot de afspraak, zoals bepaald in artikel 7, lid 4, van de overeenkomst, „in de regel ten hoogste twee weken, gerekend vanaf de datum waarop om de afspraak werd verzocht.”.

„In gemotiveerde dringende gevallen” (situaties waarin met redenen die door de aanvrager niet waren te voorzien, niet eerder een visumaanvraag kon worden ingediend) „kan het consulaat aanvragers toestaan hun aanvraag zonder afspraak in te dienen of vindt de afspraak onmiddellijk plaats.”.

Bij het maken van een afspraak moet rekening worden gehouden met de eventuele door de visumaanvrager aangevoerde urgentie. De beslissing over het sneller behandelen van een visumaanvraag zoals bepaald in artikel 7, lid 3, van de overeenkomst wordt door de consulair ambtenaar genomen.

2.1.3.   Verlenging van het visum in buitengewone omstandigheden

In artikel 9 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„Van burgers van Armenië die door overmacht of om humanitaire redenen niet in staat zijn het grondgebied van de lidstaten binnen de in hun visum vermelde termijn te verlaten, wordt het visum kosteloos volgens de wetgeving van de gastlidstaat verlengd voor de periode die nodig is tot hun terugkeer naar hun eigen land.”.

Met betrekking tot het verlengen van de geldigheid van het visum om gemotiveerde persoonlijke redenen, is, wanneer de houder van een visum niet in staat is het grondgebied van de lidstaat binnen de op de visumsticker vermelde termijn te verlaten, de bepalingen van artikel 33 van de Visumcode van toepassing voor zover deze in overeenstemming zijn met de overeenkomst. Op grond van de overeenkomst zijn aan de verlenging van het visum in geval van overmacht of om humanitaire redenen evenwel geen kosten verbonden.

2.2.   Regels die van toepassing zijn op bepaalde categorieën visumaanvragers

2.2.1.   Bewijsstukken betreffende het doel van de reis

De in artikel 4, lid 1, van de overeenkomst genoemde categorieën personen dienen wat het doel van de reis betreft, enkel de in dat artikel vermelde documenten over te leggen. Zoals in artikel 4, lid 3 van de overeenkomst bepaald, zijn geen andere vormen van motivering, uitnodiging of validering betreffende het doel van de reis nodig. Dit betekent echter niet dat de aanvrager wordt vrijgesteld van de eis om persoonlijk te verschijnen voor het indienen van de visumaanvraag of bewijsstukken te verstrekken met betrekking tot, bijvoorbeeld, de middelen van bestaan.

Als er in individuele gevallen twijfel blijft bestaan over de echtheid van het document tot staving van het doel van de reis, kan de visumaanvrager krachtens artikel 21, lid 8, van de Visumcode door de ambassade en/of het consulaat worden uitgenodigd voor een aanvullend diepgaand gesprek over het echte doel van zijn bezoek of zijn voornemen om terug te keren. In dergelijke gevallen kan de visumaanvrager aanvullende bewijsstukken overleggen of kan de consulaire ambtenaar bij uitzondering om aanvullende bewijsstukken verzoeken. Het gemengd comité zal nauwlettend toezien op deze kwestie.

Op de categorieën die niet in artikel 4, lid 1, van de overeenkomst worden vermeld (bijvoorbeeld toeristen) blijven wat betreft de bewijsstukken inzake het doel van de reis de algemene regels van toepassing. Hetzelfde geldt voor documenten voor ouderlijke toestemming voor kinderen jonger dan 18 jaar.

Op aangelegenheden die niet onder de overeenkomst vallen, zoals de erkenning van reisdocumenten en waarborgen betreffende terugkeer en voldoende bestaansmiddelen, zijn de Schengenregels en het nationaal recht van toepassing.

In beginsel moeten bij de visumaanvraag het origineel van het document worden overgelegd dat op grond van artikel 4, lid 1, van de overeenkomst, vereist is. Het consulaat kan de visumaanvraag echter al in behandeling nemen op basis van een duplicaat of kopie van deze documenten. Het consulaat kan echter om het originele document verzoeken in geval van een eerste aanvraag en zal om het originele document verzoeken wanneer er in individuele gevallen twijfels bestaan.

In lid 1 van artikel 4 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„1.   Voor de hieronder genoemde categorieën burgers van Armenië volstaan de volgende documenten als rechtvaardiging van het doel van de reis naar de andere partij:

a)

voor naaste familieleden — echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen), ouders (inclusief voogden), grootouders en kleinkinderen — die op bezoek gaan bij burgers van Armenië die legaal in de lidstaten verblijven of bij burgers van de Europese Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn:

een schriftelijke uitnodiging van de gastheer of -vrouw;”.

Punt a) van artikel 4, lid 1, van de overeenkomst heeft betrekking op Armeense naaste familieleden die naar de lidstaten reizen om een bezoek te brengen aan legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende burgers van Armenië of aan burgers van de Unie die verblijven op het grondgebied van de lidstaten waarvan zij onderdaan zijn.

De echtheid van de handtekening van de uitnodiger moet worden bevestigd door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving van het land van verblijf. De uitnodiging moet worden gevalideerd door de bevoegde autoriteiten. In het geval van diplomaten, technisch en administratief personeel en andere ambtenaren die door de regering van de Republiek Armenië worden gedetacheerd naar de lidstaten, moet de echtheid van de handtekening worden bevestigd door een brief of een nota-verbaal van het hoofd van een diplomatieke of consulaire post.

„b)

voor leden van officiële delegaties van Armenië, met inbegrip van permanente leden van dergelijke delegaties, die op officiële uitnodiging deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van een van de lidstaten worden gehouden:

een brief van een bevoegde instantie van Armenië waarin wordt bevestigd dat de aanvrager lid respectievelijk permanent lid is van de delegatie die naar het grondgebied van de andere partij afreist om deel te nemen aan een hierboven bedoeld evenement, en een kopie van de officiële uitnodiging;”.

De brief van de bevoegde autoriteit moet de naam van de visumaanvrager vermelden en bevestigen dat de persoonlid is van de delegatie die naar het grondgebied van de andere partij reist om er deel te nemen aan een officiële ontmoeting. De naam van de visumaanvrager hoeft niet vermeld te worden in een officiële uitnodiging om deel te nemen aan de ontmoeting, hoewel dit noodzakelijk kan zijn, wanneer de officiële uitnodiging aan een specifieke persoon is gericht.

Deze bepaling is van toepassing op leden van officiële delegaties, ongeacht het soort paspoort dat ze hebben.

„c)

voor scholieren, studenten, postdoctoraal studenten en begeleidende docenten die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's, en andere schoolgerelateerde activiteiten:

een schriftelijke uitnodiging of een inschrijvingsbewijs van de gastuniversiteit, het gastcollege of de gastschool, of een studentenkaart of inschrijvingsbewijs van de te volgen cursussen;”.

Een studentenkaart wordt alleen als bewijs van het doel van de reis aanvaard als zij is afgegeven door de gastuniversiteit, het gastcollege of de gastschool waar de studie of opleiding zal plaatsvinden.

„d)

voor personen die om medische redenen reizen en hun noodzakelijke begeleiders:

een officieel document van de medische instelling waaruit blijkt dat medische behandeling in deze instelling noodzakelijk is en dat de betrokkene onder begeleiding moet reizen, en bewijs van voldoende financiële middelen om de behandeling te betalen.”.

Het document van de medische instelling waaruit de drie elementen blijken (dat medische behandeling in deze instelling noodzakelijk is, dat de betrokkene onder begeleiding moet reizen, dat de betrokkene over voldoende financiële middelen beschikt om de medische behandeling te betalen, bijvoorbeeld aan de hand van het bewijs van betaling van een voorschot) moet worden overgelegd.

„e)

voor journalisten en het technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt:

een certificaat of ander document van een beroepsorganisatie of van de werkgever van de aanvrager waaruit blijkt dat de betrokkene een gekwalificeerd journalist is en dat de reis is bedoeld om journalistiek werk te verrichten, of waaruit blijkt dat de betrokkene behoort tot het technisch personeel dat de journalist beroepshalve vergezelt;”.

Freelancejournalisten en hun assistenten behoren niet tot deze categorie.

Er moet een certificaat of document worden overgelegd waaruit blijkt dat de visumaanvrager een professioneel journalist is of iemand die beroepsmatig een journalist vergezelt, alsmede het originele document van de werkgever van de betrokkene waarin staat vermeld dat de reis is bedoeld om journalistiek werk te verrichten of daarbij te assisteren.

Een aantal beroepsorganisaties in Armenië verdedigt de belangen van journalisten of personen die hen beroepsmatig vergezellen, en zou certificaten kunnen afgeven waaruit blijkt dat de betrokkene een professionele journalist is of een persoon die hem beroepshalve vergezelt op een specifiek domein. Om na te gaan of het wel degelijk om beroepsorganisaties gaat, kunnen de consulaten www.e-register.am raadplegen. De consulaten kunnen ook een door de werkgever van de aanvrager afgegeven certificaat aanvaarden.

„f)

voor deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve begeleiden:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie, de bevoegde instanties, de nationale sportfederatie of het nationale olympisch comité van de betrokken lidstaat;”.

Op de lijst van begeleiders bij internationale sportevenementen worden enkel personen opgenomen die beroepshalve aanwezig zijn: trainers, masseurs, managers, medisch personeel en het hoofd van de sportclub. Supporters worden derhalve niet als begeleiders beschouwd.

„g)

voor zakenlieden en vertegenwoordigers van bedrijfsorganisaties:

een schriftelijke uitnodiging van een in het gastland gevestigde rechtspersoon of onderneming of organisatie, of een bureau of filiaal daarvan, van nationale of lokale autoriteiten van de lidstaten of van organisatiecomités van handels- en industrietentoonstellingen, -conferenties en -symposia die worden gehouden op het grondgebied van de lidstaten en de instemming genieten van de bevoegde instanties overeenkomstig de nationale wetgeving;”.

Om na te gaan of de beroepsorganisatie wel degelijk bestaat, kan het consulaat www.e-register.am raadplegen.

„h)

voor beoefenaars van vrije beroepen die deelnemen aan internationale tentoonstellingen, conferenties, symposia, studiebijeenkomsten of vergelijkbare evenementen:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie waaruit blijkt dat de betrokkene deelneemt aan het evenement;

i)

voor vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en personen uitgenodigd door in de lidstaten geregistreerde non-profitorganisaties van de Armeense gemeenschap die reizen in verband met een opleiding, studiebijeenkomsten of conferenties, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's of pan-Armeense en gemeenschapsbevorderende hulpprogramma's;

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie, een bevestiging dat de betrokkene de maatschappelijke organisatie vertegenwoordigt of deelneemt aan pan-Armeense of gemeenschapsbevorderende activiteiten en het oprichtingsdocument van de organisatie uit het desbetreffende register, afgegeven door een nationale instantie overeenkomstig de nationale wetgeving;”.

Er moet een document van de maatschappelijke organisatie worden overgelegd waarin wordt bevestigd dat de visumaanvrager deze organisatie vertegenwoordigt.

De bevoegde Armeense overheidsinstantie die het oprichtingsdocument van de maatschappelijke organisatie afgeeft, is het ministerie van Justitie.

Het register waarin de oprichtingsdocumenten van maatschappelijke organisaties worden ingeschreven, is het staatsregister voor rechtspersonen. Het ministerie van Justitie beheert de elektronische databank van ngo's, die beschikbaar is via de website /https://www.e-register.am/ van het ministerie van Justitie.

Individuele leden van de maatschappelijke organisaties vallen niet onder de overeenkomst.

„j)

voor deelnemers aan wetenschappelijke, academische, culturele en artistieke activiteiten, zoals universitaire en andere uitwisselingsprogramma's:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie om deel te nemen aan deze activiteiten;”

„k)

voor chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen naar de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in Armenië:

een schriftelijke uitnodiging van de nationale vereniging (vakbond) van vervoerders van Armenië die internationaal vervoer over de weg verzorgen, waarin het doel, het traject, de duur en de frequentie van de reizen staan vermeld;”.

De Armeense nationale vereniging van vervoerders die bevoegd is voor het verstrekken van de schriftelijke uitnodiging aan beroepschauffeurs is AIRCA (Association of International Road Carriers of Armenia).

„l)

voor deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden en andere gemeentelijke entiteiten:

een schriftelijke uitnodiging van het hoofd van het stadsbestuur/de burgemeester van deze gemeenten en steden;”.

Het is het hoofd van het stadsbestuur/de burgemeester van de stad of gemeente waar de uitwisseling zal plaatsvinden dat/die bevoegd is om een schriftelijke uitnodiging af te geven. Enkel officiële uitwisselingen vallen onder deze categorie.

„m)

voor bezoekers van militaire of civiele begraafplaatsen:

een officieel document waaruit blijkt dat het graf bestaat en blijft voortbestaan en dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de aanvrager en de overledene.”.

In de overeenkomst is niet vastgelegd of het bovengenoemd officieel document moet worden afgegeven door de autoriteiten van het land waar de begraafplaats zich bevindt of door de autoriteiten van het land van verblijf van de persoon die de begraafplaats wenst te bezoeken. Het dient aanvaard te worden dat de bevoegde autoriteiten van elk van beide landen een dergelijk officieel document kan afgeven.

Het bovengenoemd officieel document waaruit blijkt dat het graf bestaat en blijft voortbestaan moet worden overgelegd samen met de bevestiging dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvraager en de overledene.

De overeenkomst doet geen nieuwe aansprakelijkheidsregels ontstaan voor de natuurlijke of rechtspersonen die de schriftelijke uitnodiging afgeven. Op valse uitnodigingen is het desbetreffende recht van de Unie en/of nationaal recht van toepassing.

2.2.2.   Afgifte van meervoudige visa

Wanneer de visumaanvrager frequent naar het grondgebied van de lidstaten moet reizen, kunnen visa voor kort verblijf voor meerdere bezoeken worden afgegeven; de totale duur van die bezoeken mag evenwel niet langer zijn dan 90 dagen per periode van 180 dagen.

In artikel 5 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„1.   De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten verstrekken meervoudige visa met een geldigheidsduur van vijf jaar aan de volgende categorieën personen:

a)

echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen) die jonger zijn dan 21 jaar of ten laste komen van de aanvrager, en ouders (inclusief voogden) die op bezoek gaan bij burgers van Armenië die legaal in de lidstaten verblijven of bij burgers van de Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn;

b)

leden van nationale en regionale regeringen, constitutionele hoven en hoogste rechterlijke instanties in de uitoefening van hun functie, indien zij bij deze overeenkomst niet zijn vrijgesteld van de visumplicht;

c)

permanente leden van officiële delegaties van Armenië die op officiële uitnodiging regelmatig deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van de lidstaten worden gehouden.

In afwijking daarvan wordt, wanneer duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen slechts voor een kortere periode geldt, de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode, met name wanneer:

in het geval van de onder a) bedoelde personen: de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van burgers van Armenië die legaal in de Unie verblijven,

in het geval van de onder b) bedoelde personen: de ambtstermijn,

in het geval van de onder c) bedoelde personen: de geldigheidsduur van de status als permanent lid van een officiële delegatie,

korter is dan vijf jaar.”.

Gelet op de beroepsstatus van deze categorieën personen of hun familieband met een legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende burger van Armenië of met een burger van de Unie die verblijft in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, is het gerechtvaardigd een meervoudig visum af te geven met een geldigheidsduur van vijf jaar of met een beperkte geldigheidsduur die overeenstemt met de mandaatsperiode of de duur van het legaal verblijf indien die korter zijn dan vijf jaar.

Personen die onder artikel 5, lid 1, onder a), van de overeenkomst vallen, moeten bewijs van legaal verblijf van de gastheer of -vrouw overleggen.

Voor personen die onder artikel 5, lid 1, onder b), van de overeenkomst vallen, moet bewijs worden overgelegd van hun beroepsstatus en de duur van hun ambtstermijn.

Dat geldt echter niet als de personen die onder artikel 5, lid 1, onder b), van de overeenkomst vallen, op grond van de overeenkomst zijn vrijgesteld van de visumplicht, d.w.z. voor houders van een diplomatiek paspoort.

Personen die onder artikel 5, lid 1, onder c), van de overeenkomst vallen, moeten bewijzen dat zij permanent lid zijn van de officiële delegatie en regelmatig aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's moeten deelnemen.

Indien de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen kennelijk slechts voor een kortere periode geldt, wordt de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode.

„2.   De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten verstrekken meervoudige visa met een geldigheidsduur van een jaar aan de volgende categorieën personen, mits deze in het voorafgaande jaar ten minste één visum hebben verkregen en waarvan zij gebruik hebben gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat:

a)

leden van officiële delegaties van Armenië die op officiële uitnodiging regelmatig deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van de lidstaten worden gehouden;

b)

vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en personen uitgenodigd door in de lidstaten geregistreerde non-profitorganisaties van de Armeense gemeenschap die reizen naar de lidstaten in verband met een opleiding, studiebijeenkomsten of conferenties, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's of pan-Armeense en gemeenschapsbevorderende hulpprogramma's;

c)

beoefenaars van vrije beroepen die deelnemen aan internationale tentoonstellingen, conferenties, symposia, studiebijeenkomsten of vergelijkbare evenementen die regelmatig naar de lidstaten reizen;

d)

deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, waaronder universitaire en andere uitwisselingsprogramma's, die regelmatig naar de lidstaten reizen;

e)

studenten en postdoctoraal studenten die regelmatig reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's;

f)

deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden en andere gemeentelijke entiteiten;

g)

personen die om medische redenen regelmatig naar de lidstaten moeten reizen en hun noodzakelijke begeleiders;

h)

journalisten en technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt;

i)

zakenlieden en vertegenwoordigers van bedrijfsorganisaties die regelmatig naar de lidstaten reizen;

j)

deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve begeleiden;

k)

chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer naar de lidstaten verzorgen met voertuigen die zijn geregistreerd in Armenië.

In afwijking van de eerste zin, wordt, wanneer duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen slechts voor een kortere periode geldt, de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode.”.

Aan visumaanvragers van de bovengenoemde categorieën worden in beginsel meervoudige visa met een geldigheidsduur van een jaar afgegeven mits deze in het voorafgaande jaar (12 maanden) ten minste één visum hebben verkregen waarvan zij gebruik hebben gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf op het grondgebied van de bezochte lidstaat of lidstaten (de betrokkene is bijvoorbeeld niet langer gebleven dan toegestaan) en er redenen zijn om een meervoudig visum aan te vragen.

Wanneer het niet gerechtvaardigd is een visum van één jaar af te geven, bijvoorbeeld wanneer de duur van het uitwisselingsprogramma minder dan een jaar bedraagt of de persoon niet gedurende een volledig jaar hoeft te reizen, wordt een visum met een geldigheidsduur van minder dan een jaar afgegeven, mits aan alle andere voorwaarden voor afgifte is voldaan.

„3.   De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten verstrekken de in lid 2 bedoelde personen meervoudige visa met een geldigheidsduur van ten minste twee en ten hoogste vijf jaar, mits deze personen in de voorafgaande twee jaar overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat gebruik hebben gemaakt van het meervoudig visum voor één jaar, tenzij duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen voor een kortere periode geldt; in dat geval wordt de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode.

4.   De in de leden 1 tot en met 3 bedoelde personen mogen in totaal ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen op het grondgebied van de lidstaten verblijven.”.

Aan visumaanvragers van de in artikel 5, lid 2, van de overeenkomst bedoelde categorieën worden meervoudige visa met een geldigheidsduur van ten minste twee en ten hoogste vijf jaar afgegeven, mits deze personen in de voorafgaande twee jaar (24 maanden) gebruik hebben gemaakt van de twee meervoudige visa voor één jaar overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte lidstaat of lidstaten en de redenen om een meervoudig visum aan te vragen nog steeds geldig zijn. Er wordt slechts een visum met een geldigheidsduur van twee tot vijf jaar afgegeven indien aan de visumaanvrager in de voorafgaande twee jaar (24 maanden) twee visa met een geldigheidsduur van — ten minste — één jaar zijn afgegeven en hij van deze visa gebruik heeft gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte lidstaat of lidstaten. De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten beslissen op basis van een individuele beoordeling van iedere visumaanvraag over de geldigheidsduur van deze visa, die ten minste twee en ten hoogste vijf jaar bedraagt.

Er hoeft geen meervoudig visum te worden afgegeven indien de visumaanvrager geen gebruik heeft gemaakt van een eerder afgegeven visum.

2.2.3.   Houders van diplomatieke paspoorten

In artikel 10 van de overeenkomst wordt het volgende bepaald:

„1.   Burgers van Armenië die houder zijn van een geldig diplomatiek paspoort hebben geen visum nodig voor een inreis in, een uitreis uit of een doorreis over het grondgebied van de lidstaten.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde personen mogen ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen zonder visum op het grondgebied van de lidstaten verblijven.”.

De procedures voor het uitzenden van diplomaten naar de lidstaten worden niet door de overeenkomst geregeld. Daarop is de normale accreditatieprocedure van toepassing.

III.   SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN REISDOCUMENTEN

In een aan de overeenkomst gehechte gezamenlijke verklaring komen de partijen overeen dat het gemengd comité een beoordeling moet uitvoeren van het effect van het beveiligingsniveau van de respectieve reisdocumenten op de werking van de overeenkomst. Daartoe zijn de partijen overeengekomen elkaar regelmatig op de hoogte te brengen van de maatregelen om de wildgroei van reisdocumenten tegen te gaan, de technische aspecten van reisdocumentenbeveiliging te ontwikkelen en de afgifte van reisdocumenten verder te personaliseren.

IV.   STATISTIEKEN

Opdat het gemengd comité effectief toezicht zou kunnen houden op de uitvoering van de overeenkomst, dienen de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten bij de Commissie elke zes maanden statistieken in, indien mogelijk uitgesplitst per maand, met betrekking tot:

het aantal visa van elke soort die zijn afgegeven aan de verschillende categorieën die onder de overeenkomst vallen;

het aantal weigeringen van afgifte van visa voor de verschillende categorieën die onder de overeenkomst vallen;

het aantal afgegeven meervoudige visa;

de geldigheidsduur van de afgegeven meervoudige visa;

het aantal visa die zonder betaling van visumleges zijn afgegeven voor de verschillende categorieën die onder de overeenkomst vallen.


(1)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(3)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 1).

(6)  Op basis van Besluit nr. 565/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot instelling van een vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen, gebaseerd op de eenzijdige erkenning door Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië van bepaalde documenten als gelijkwaardig met hun nationale visa voor de doorreis over hun grondgebied of een voorgenomen verblijf op hun grondgebied van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen en tot intrekking van de Beschikkingen nr. 895/2006/EG en nr. 582/2008/EG (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 23).

(7)  Aanbeveling nr. 2005/761/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte door de lidstaten van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 23).


26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/60


UITVOERINGSBESLUIT (GBVB) 2017/1948 VAN DE RAAD

van 25 oktober 2017

tot uitvoering van Besluit 2014/450/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Sudan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2014/450/GBVB van de Raad van 10 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Sudan en tot intrekking van Besluit 2011/423/GBVB (1), en met name artikel 6,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 10 juli 2014 Besluit 2014/450/GBVB vastgesteld.

(2)

Het comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens Resolutie 1591 (2005) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, heeft op 17 oktober 2017 de gegevens met betrekking tot een persoon die aan beperkende maatregelen onderworpen is, bijgewerkt.

(3)

De bijlage bij Besluit 2014/450/GBVB moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Besluit 2014/450/GBVB wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB L 203 van 11.7.2014, blz. 106.


BIJLAGE

De vermelding met betrekking tot de onderstaande persoon wordt vervangen door de volgende vermelding:

„2.

ALNSIEM, Musa Hilal Abdalla

Alias: a) Sheikh Musa Hilal; b) Abd Allah; c) Abdallah; d) AlNasim; e) Al Nasim; f) AlNaseem; g) Al Naseem; h) AlNasseem; i) Al Nasseem

Functie: a) voormalig lid van de Nationale Vergadering van Sudan van het Al-Waha-district; b) voormalig speciaal adviseur bij het Ministerie van Federale Zaken; c) opperhoofd van de Mahamid-stam in Noord-Darfur

Geboortedatum: a) 1 januari 1964; b) 1959

Geboorteplaats: Kutum

Nationaliteit: Sudanees

Adres: a) Kabkabiya, Sudan; b) Kutum, Sudan (verblijft in Kabkabiya en de stad Kutum, Noord-Darfur, en heeft in Khartoem verbleven)

Paspoort: a) diplomatiek paspoort D014433, afgegeven op 21 februari 2013 (verlopen op 21 februari 2015); b) diplomatiek paspoort D009889, afgegeven op 17 februari 2011 (verlopen op 17 februari 2013)

Identificatie: Nationaliteitsbewijs A0680623

Datum van aanwijzing door de VN:25 april 2006

Overige informatie: link naar speciale kennisgeving van Interpol/VN-Veiligheidsraad: https://www.interpol.int/en/notice/search/un/5795065

Informatie uit de beschrijving van de redenen voor opneming op de lijst die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Alnsiem werd op 25 april 2006 uit hoofde van punt 1 van Resolutie 1672 (2006) op de lijst geplaatst als „opperhoofd van de Jalul-stam in Noord-Darfur”.

Human Rights Watch beschikt volgens een van zijn rapporten over een memo van 13 februari 2004 van een plaatselijk overheidskantoor in Noord-Darfur waarin „veiligheidseenheden ter plaatse” worden gelast „de mujahedin en de vrijwilligers onder bevel van Sheikh Musa Hilal toe te staan in de regio's van [Noord-Darfur] hun activiteiten te ontplooien en te voorzien in hun vitale behoeften”. Op 28 september 2005 vielen 400 Arabische militieleden de dorpen Aro Sharrow (waaronder het IDP-kamp), Acho en Gozmena in West-Darfur aan. Waarschijnlijk was Musa Hilal tevens aanwezig bij de aanval op het IDP-kamp van Aro Sharrow: omdat zijn zoon was gedood bij de aanval van het SLA op Shareia, had hij nog een persoonlijke rekening te vereffenen. Er zijn gerede gronden om aan te nemen dat hij als opperhoofd rechtstreeks verantwoordelijk was voor deze acties en dat hij tevens verantwoordelijk is voor schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten en voor andere gruweldaden.”


26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/62


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/1949 VAN DE COMMISSIE

van 25 oktober 2017

tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU waarbij Sri Lanka wordt aangemerkt als een derde land dat door de Commissie als een niet-meewerkend derde land wordt beschouwd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1), en met name artikel 31,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU (2) heeft de Commissie op grond van artikel 31, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 Sri Lanka aangemerkt als een derde land dat naar de mening van de Commissie niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij („IOO-visserij”). In dat besluit heeft de Commissie uiteengezet waarom zij vond dat dit land zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/200 (3) heeft de Raad Sri Lanka opgenomen in de lijst van niet-meewerkende landen die is vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU van de Raad (4).

(3)

Artikel 18, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 1005/2008 belet de invoer in de Unie van visserijproducten die vergezeld gaan van een vangstcertificaat dat is gevalideerd door de autoriteiten van een vlaggenstaat die is aangemerkt als een derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van IOO-visserij.

(4)

Na de aanmerking als niet-meewerkend derde land heeft Sri Lanka zich ingespannen om concrete maatregelen te nemen teneinde de vastgestelde gevallen van niet-naleving te verhelpen.

(5)

Uit de informatie die de Commissie heeft verkregen, blijkt dat Sri Lanka aan de toepasselijke verplichtingen uit hoofde van internationaal recht heeft voldaan en een adequaat rechtskader voor de bestrijding van IOO-visserij heeft vastgesteld. Het heeft een geschikte en doelmatige monitoring-, controle- en inspectieregeling ingesteld door logboeken voor de registratie van vangstgegevens en radioroepnamen voor vissersvaartuigen in te voeren en de volledige vollezeevloot met het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) uit te rusten. Het heeft eveneens een afschrikkend sanctiestelsel ingevoerd, zijn rechtskader voor visserij herzien en voor de degelijke toepassing van de vangstcertificeringsregeling gezorgd. Voorts heeft Sri Lanka gezorgd voor een steeds betere naleving van de aanbevelingen en resoluties van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB), zoals de maatregelen inzake havenstaatcontrole. Het heeft ROVB-regels omgezet in Sri Lankaans recht en heeft zijn eigen nationaal actieplan tegen IOO-visserij vastgesteld overeenkomstig het Internationaal Actieplan tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij van de Verenigde Naties.

(6)

Uit het bovenstaande blijkt dat Sri Lanka aan de toepasselijke verplichtingen uit hoofde van internationaal recht heeft voldaan en dat de door Sri Lanka als vlaggenstaat genomen maatregelen volstaan om te zorgen voor naleving van de artikelen 94, 117 en 118 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de artikelen 18, 19, 20 en 23 van de Overeenkomst van de Verenigde Naties over visbestanden.

(7)

Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de situatie die de aanmerking van Sri Lanka als niet-meewerkend derde land rechtvaardigde, is verholpen en dat Sri Lanka concrete maatregelen heeft genomen die een blijvende verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen.

(8)

Dientengevolge heeft de Raad Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/992 (5) vastgesteld, waarbij Sri Lanka van de lijst van niet-meewerkende landen wordt geschrapt.

(9)

In die omstandigheden moet Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU worden ingetrokken met ingang van de datum waarop Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/992 in werking treedt.

(10)

Dit besluit sluit niet uit dat de Unie in de toekomst overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1005/2008 stappen neemt indien Sri Lanka zich niet kwijt van de taken die het krachtens het internationale recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur van 28 februari 2017,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU wordt ingetrokken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 22 juni 2016.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU van de Commissie van 14 oktober 2014 tot het identificeren van een derde land dat door de Commissie als een niet-meewerkend derde land wordt beschouwd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB L 297 van 15.10.2014, blz. 13).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/200 van de Raad van 26 januari 2015 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van de lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, met betrekking tot Sri Lanka (PB L 33 van 10.2.2015, blz. 15).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU van de Raad van 24 maart 2014 tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB L 91 van 27.3.2014, blz. 43).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/992 van de Raad van 16 juni 2016 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, met betrekking tot Sri Lanka (PB L 162 van 21.6.2016, blz. 15).


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

26.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/64


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 204/16/COL

van 23 november 2016

betreffende vermeende onwettige staatssteun aan Íslandsbanki hf. en Arion Bank hf. in de vorm van leningsovereenkomsten tegen vermeende preferentiële voorwaarden (IJsland) [2017/1950]

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),

GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 61 en Protocol nr. 26,

GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd), en met name artikel 24,

GEZIEN Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst (hierna „Protocol nr. 3” genoemd), en met name artikel 7, lid 2, en artikel 13 van deel II,

NA de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en rekening houdend met deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

1.   PROCEDURE

(1)

Op 23 september 2013 heeft de Autoriteit een klacht ontvangen waarin werd betoogd dat aan Íslandsbanki hf. (hierna „ISB” genoemd) en Arion Bank hf. (hierna „Arion” genoemd) onrechtmatige staatssteun was toegekend in de vorm van een langlopende financiering tegen gunstige rentetarieven door de centrale bank van IJsland (hierna de „CBI” genoemd) (1).

(2)

Bij brief van 23 oktober 2013 heeft de Autoriteit een verzoek om informatie toegezonden aan de IJslandse autoriteiten (2), waarop laatstgenoemden op 17 januari 2014 hebben geantwoord (3). De zaak is in mei 2014 besproken tijdens een bijeenkomst van vertegenwoordigers van de Autoriteit en van de IJslandse autoriteiten in Reykjavik. Op deze besprekingen volgde een brief van 5 juni 2014 (4). In februari 2015 is de zaak opnieuw besproken tijdens een bijeenkomst van vertegenwoordigers van de Autoriteit en van de IJslandse autoriteiten (waaronder een vertegenwoordiger van de CBI) in Reykjavik. Op deze besprekingen volgde een brief van 24 februari 2015 (5), waarop de IJslandse autoriteiten op 1 april 2015 hebben geantwoord (6).

(3)

Bij Besluit nr. 208/15/COL van 20 mei 2015 heeft de Autoriteit de formele onderzoeksprocedure ingeleid met betrekking tot vermeende onrechtmatige staatssteun aan ISB en Arion in de vorm van overeenkomsten tot omzetting van leningen tegen vermeende preferentiële voorwaarden. Bij brief van 28 augustus 2015 (7) hebben de IJslandse autoriteiten opmerkingen over het besluit van de Autoriteit kenbaar gemaakt. Op diezelfde datum heeft de Autoriteit ook opmerkingen ontvangen van een van de twee vermeende begunstigden, met name Arion (8).

(4)

Op 24 september 2015 is het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-supplement daarbij (9). Bij brief van 5 oktober 2015 heeft de CBI opmerkingen bij het inleidingsbesluit ingediend (10).

(5)

Bij brief van 14 juni 2016 heeft de Autoriteit verzocht om aanvullende informatie van de CBI, ISB en Arion (11). De IJslandse autoriteiten hebben de verlangde informatie verstrekt bij brief van 20 september 2016 (12).

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

2.1.   ACHTERGROND

(6)

De betrokken maatregelen houden verband met door zekerheden gedekte leningen en effectenleningen van de CBI. In haar functie als centrale bank en geldschieter in laatste instantie, en in overeenstemming met het monetaire beleid van andere centrale banken, verleent de CBI kortlopende kredietfaciliteiten aan financiële ondernemingen in de vorm van door zekerheden gedekte leningen overeenkomstig de desbetreffende regels van de CBI. Financiële instellingen kunnen door zekerheden gedekte eendaagse leningen („overnight loans”) of leningen met een looptijd van zeven dagen aanvragen tegen door de CBI geaccepteerde zekerheden.

(7)

In 2007 en 2008 liet de door zekerheden gedekte kredietverlening een gestage toename zien en werd de CBI een belangrijke liquiditeitsbron voor financiële ondernemingen. Door zekerheden gedekte leningen piekten op 1 oktober 2008, vlak vóór de ineenstorting van de banken, toen de CBI 520 miljard ISK aan financiële instellingen had geleend. Op het ogenblik van de ineenstorting van de drie commerciële banken (Landsbankinn, Glitnir en Kaupthing) in oktober 2008 had de CBI tegenover deze binnenlandse financiële instellingen dan ook aanzienlijke vorderingen verworven, die waren gedekt door diverse soorten zekerheden. Op dat ogenblik bestond nagenoeg 42 % van de zekerheden voor de leenfaciliteiten van de CBI uit door de schatkist gegarandeerde effecten of door activa gedekte effecten, terwijl ongeveer 58 % van de onderliggende zekerheden uit door Glitnir, Kaupthing, en Landsbankinn uitgegeven obligaties bestond (13).

2.2.   LENINGSOVEREENKOMST MET ISB

(8)

Bij het omvallen van Glitnir in 2008 werden de vorderingen van de CBI opeisbaar, waardoor de CBI schuldeiser van de failliete bank werd. Bij besluit van de financiële toezichthouder (hierna de „FME” genoemd) werden in oktober 2008 in principe alle binnenlandse activa en passiva (met uitzondering van een aantal uitgesloten activa en passiva) van Glitnir overgedragen aan ISB, met inbegrip van de bij de CBI uitstaande schuld van Glitnir ten bedrage van ongeveer 55,6 miljard ISK, alsook, indirect, de eigendom van de onderliggende zekerheden (de portefeuille van hypotheekleningen) (14).

(9)

Aangezien de schuld aan de CBI uit kortlopende, door zekerheden gedekte kredieten bestond, zou de onmiddellijke terugbetaling ervan ernstige gevolgen hebben gehad voor de liquiditeitspositie van ISB en kon de herstructurering van de bank erdoor in het gedrang komen. Volgens de CBI zou het alternatief erin hebben bestaan de schuld te innen, waardoor zij houder zou blijven van de portefeuille van hypotheekleningen. Dit zou een moeilijk beheerbare situatie zijn geweest voor een centrale bank. De portefeuille van hypotheekleningen verkopen werd op dat ogenblik evenmin als een optie beschouwd, gezien de financiële crisis en het uiterst beperkte aantal potentiële kopers op de markt.

(10)

Daarom heeft ISB getracht haar schuld zodanig te herschikken dat deze werd omgezet in een langlopende schuld met een redelijk aflossingsprofiel, teneinde verdere negatieve gevolgen voor de liquiditeitspositie van ISB te vermijden. Na onderhandelingen tussen ISB en de CBI is op 11 september 2009 een overeenkomst bereikt, in het kader waarvan ISB een stand-alone-obligatie ten bedrage van 55,6 miljard ISK ten behoeve van de CBI uitgaf. De obligatie was gedekt door dezelfde (of een vergelijkbare) portefeuille van hypotheekleningen als de gedekte obligaties die destijds door Glitnir waren uitgegeven. Er is sprake van overpanding van de obligatie: de LTV-ratio bedraagt 70 % (15). De obligatie heeft een looptijd van tien jaar en draagt een rente van 4,5 % die aan de CPI is gekoppeld (geïndexeerd op basis van de consumentenprijzen).

2.3.   LENINGSOVEREENKOMST MET ARION

(11)

In oktober 2008 werd duidelijk dat Kaupthing niet meer kon worden gered, waardoor de FME de activiteiten van de bank overnam. Overeenkomstig wet nr. 125/2008 inzake de autoriteit voor betalingen uit de schatkist vanwege ongewone financiële marktomstandigheden enz. (de zogenoemde „noodwet”), die is goedgekeurd op 6 oktober 2008, heeft de FME besloten Kaupthing op te splitsen in een oude en een nieuwe bank. De nieuwe bank, die later tot Arion is omgedoopt, nam in principe de meeste binnenlandse activa en passiva over. De door zekerheden gedekte verplichtingen tegenover de CBI en de respectieve zekerheden, met inbegrip van de portefeuille van hypotheekleningen, werden niet overgedragen (16). De oude bank werd onder toezicht gesteld van een afwikkelingscomité en is later onderworpen aan liquidatieprocedures om uiteindelijk alle activiteiten te beëindigen.

(12)

Kaupthing, de regering en Arion bereikten op 3 september 2009 een overeenkomst over de kapitalisatie van Arion en de grondslag voor de door Kaupthing aan Arion betaalde vergoeding (hierna „de kapitalisatieovereenkomst van Kaupthing” genoemd). Krachtens deze overeenkomst kon Kaupthing de zeggenschap over Arion verkrijgen door in te schrijven op nieuw aandelenkapitaal en moest zij voor het nieuwe aandelenkapitaal betalen uit de eigen activa van de oude bank (dat wil zeggen uit activa die niet waren overgedragen ingevolge het hierboven beschreven besluit van de FME).

(13)

Voordat Kaupthing kon beslissen of zij een meerderheidsbelang in Arion zou verwerven, moest een overeenkomst met de CBI worden bereikt over de afwikkeling van de uitstaande vorderingen, aangezien sommige van de activa die zij zou moeten betalen voor het nieuwe aandelenkapitaal, als zekerheid waren gesteld voor door de CBI aan Kaupthing verstrekte leningen, waaronder de portefeuille van hypotheekleningen. Op 30 november 2009 hebben het Ministerie van Financiën, de CBI en het afwikkelingscomité van Kaupthing dan ook een overeenkomst bereikt over de afwikkeling van de vorderingen van de CBI tegenover Kaupthing (hierna „de afwikkelingsovereenkomst” genoemd). De afwikkeling van eendaagse leningen viel onder artikel 3 van de afwikkelingsovereenkomst, waarin de partijen overeenkwamen dat Arion de schuld van Kaupthing tegenover de CBI zou overnemen door een obligatie uit te geven voor een bedrag van ongeveer […] miljard ISK (*1), in een specifiek formulier dat als aanhangsel II aan de overeenkomst is gehecht. De CBI zou op haar beurt de portefeuille van hypotheekleningen aan Arion toewijzen.

(14)

Op 22 januari 2010 hebben Arion en de CBI een leningsovereenkomst gesloten die volgens de CBI en Arion de formele omzetting van artikel 3 van de afwikkelingsovereenkomst en de kapitalisatieovereenkomst vormde, waarbij de schuldeisers van Kaupthing eigenaar van Arion werden. De leningsovereenkomst is in de plaats gekomen van de eerdergenoemde obligatie. De leningsovereenkomst weerspiegelde grotendeels de voorwaarden van de obligatie, behalve dat het hoofdsombedrag van de leningsovereenkomst in EUR, USD en CHF luidde in plaats van in ISK. Deze wijziging van munteenheid was in overeenstemming met de voorwaarden van de afwikkelingsovereenkomst, waarin was bepaald dat Arion, ondanks de munteenheid van de hoofdsom, renten en tranches voor zover mogelijk in vreemde valuta's moest betalen. In de afwikkelingsprocedure was ook bepaald dat Arion een schriftelijk met redenen omkleed verzoek bij de CBI moest indienen als zij niet in vreemde valuta's kon betalen en in plaats daarvan in ISK wenste te betalen.

(15)

De leningsovereenkomst voorzag in een lening met een looptijd van zeven jaar, verlengbaar met twee termijnen van drie jaar, ten belope van […] miljoen EUR, […] miljoen USD en […] miljoen CHF. Het was Arion toegestaan de combinatie te wijzigen van de valuta's waarin de lening diende te worden terugbetaald. Het te betalen rentetarief was gelijk aan Euribor/Libor + 300 basispunten. De portefeuille van hypotheekleningen van Arion diende als zekerheid voor de CBI.

3.   DE KLACHT

(16)

Volgens de klager zijn de leningsovereenkomsten tussen ISB, Arion en de CBI niet onderzocht in de besluiten van de Autoriteit tot goedkeuring van herstructureringssteun aan ISB en Arion (17). Aangezien de maatregelen in deze zaken niet zijn behandeld, acht de klager het belangrijk het advies van de Autoriteit te kennen over i) de verenigbaarheid van deze aanvullende vermeende steunmaatregelen met de EER-overeenkomst, en ii) de gevolgen van het verzuim van de IJslandse autoriteiten om deze maatregelen aan te melden.

(17)

De klager voert aan dat andere banken in IJsland op het ogenblik van de sluiting van de leningsovereenkomsten tussen de CBI en respectievelijk Arion en ISB geen dergelijke financiering konden krijgen. De klager stelt derhalve dat de steun selectief was, aangezien deze uitsluitend aan bepaalde op de IJslandse bancaire markt concurrerende financiële instellingen werd verleend. Volgens de klager is door de toekenning van een lening aan ISB steun verleend om uitwinning van zekerheden door de CBI met betrekking tot de gedekte obligatie te vermijden. In het geval van Arion was de lening toegekend met het oog op een passend evenwicht met betrekking tot het valutarisico van de bank. De klager voert aan dat andere financiële instellingen, die geen dergelijke steun ontvingen, genoopt waren activa te verkopen op markten die kopers bevoordeelden.

(18)

Volgens de klager verschaften de leningsovereenkomsten ISB en Arion een duidelijk voordeel in de vorm van een langlopende financiering met gunstige rentetarieven die onder het markttarief lagen en niet beschikbaar waren voor andere marktdeelnemers. Volgens de klager zou geen enkele particuliere investeerder dergelijke overeenkomsten hebben gesloten in deze turbulente periode op de financiële markten. Ter staving van zijn argument dat de rentetarieven onder het toenmalige markttarief lagen, verstrekte de klager „credit default swap spreads” of „CDS-spreads” van de IJslandse regering van 2009 en rentetarieven van 2009 op de obligatie-emissies HFF 150224 en HFF 150434 van het IJslandse fonds voor woningfinanciering (hierna „het HFF” genoemd). De klager houdt vol dat de maatregelen de positie van ISB en Arion op de bancaire markt hebben versterkt en de positie van andere marktdeelnemers bijgevolg hebben beïnvloed.

(19)

Tot slot voert de klager aan dat de door de IJslandse regering uitgevoerde herstructureringsplannen van ISB en Arion, die door de Autoriteit op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst als verenigbare steun zijn aangemerkt, toereikend waren om de verstoring van de IJslandse economie op te heffen. Volgens de klager waren de via bovengenoemde overeenkomsten uitgevoerde aanvullende steunmaatregelen niet noodzakelijk, passend of evenredig om het IJslandse bankwezen te herstellen en houden ze bijgevolg onverenigbare staatssteun in.

4.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(20)

In Besluit nr. 208/15/COL heeft de Autoriteit in de eerste plaats beoordeeld of de door de CBI aan Glitnir en Kaupthing verstrekte kortlopende kredietfaciliteiten, evenals de leningsovereenkomsten tussen de CBI en respectievelijk Arion en ISB, staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst konden vormen en, zo ja, of de staatssteun als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst kon worden beschouwd.

(21)

Met betrekking tot de kortlopende, door zekerheden gedekte kredietverlening van de CBI aan banken en andere financiële instellingen stelde de Autoriteit vast dat aan de voorwaarden van de bancaire richtsnoeren (18) betreffende de liquiditeitssteun en centralebankfaciliteiten was voldaan. De Autoriteit concludeerde bijgevolg dat de door de CBI aan Glitnir en Kaupthing verstrekte kortlopende kredietfaciliteiten geen staatssteun inhielden.

(22)

Met betrekking tot de leningsovereenkomsten tegen vermeende gunstige voorwaarden tussen de CBI en respectievelijk Arion en ISB kwam de Autoriteit evenwel tot de voorlopige conclusie dat niet kon worden uitgesloten dat de overeenkomsten staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst vormen. In Besluit nr. 208/15/COL werden de onderstaande aspecten genoemd:

i)

de Autoriteit merkte op dat door een centrale bank verleende overheidssteun als toerekenbaar aan de staat kan worden beschouwd en bijgevolg een overdracht van staatsmiddelen inhoudt;

ii)

de Autoriteit betwijfelde of de onderzochte maatregelen in overeenstemming waren met het gedrag van een particuliere schuldeiser in een vergelijkbare juridische en feitelijke situatie. Uit de voorlopige beoordeling van de Autoriteit bleek bijgevolg dat een economisch voordeel ten gunste van ISB en Arion niet kon worden uitgesloten;

iii)

aangezien geen bewijs is geleverd waaruit blijkt dat de vermeende gunstige leningsovereenkomsten beschikbaar waren gesteld aan alle ondernemingen die zich in een vergelijkbare feitelijke en juridische situatie bevonden als ISB en Arion, nam de Autoriteit het voorlopige standpunt in dat de maatregelen selectief leken te zijn;

iv)

tot slot merkt de Autoriteit op dat hoewel ISB en Arion momenteel hoofdzakelijk op de IJslandse markt opereren, zij niettemin financiële diensten verlenen die volledig openstaan voor concurrentie en handel binnen de EER. Daarom kon de maatregel volgens het voorlopige standpunt van de Autoriteit de mededinging verstoren en het handelsverkeer binnen de EER ongunstig beïnvloeden.

(23)

Volgens de Autoriteit moest aanvullend bewijs worden verstrekt om te kunnen vaststellen of de leningsvoorwaarden als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst konden worden beschouwd.

(24)

Op basis van haar voorlopige beoordeling betwijfelde de Autoriteit bijgevolg of de betrokken maatregelen en met name de leningsvoorwaarden staatssteun vormden en, zo ja, of ze als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst konden worden aangemerkt.

5.   OPMERKINGEN VAN DE CBI

5.1.   ALGEMEEN

(25)

De CBI merkt op dat de herstructurering van het IJslandse financiële stelsel, de juridische grondslag en de uitvoering ervan door de regering, reeds eerder door de Autoriteit zijn behandeld, onder andere in de besluiten betreffende herstructureringssteun aan ISB en Arion. Volgens de CBI is het niet logisch om de in deze zaak onderzochte maatregelen uit hun context te halen en als op zichzelf staande instrumenten te beoordelen.

(26)

Volgens de CBI is het onrealistisch voor een centrale bank om zekerheden zoals die in het geval van Kaupthing (Arion) en ISB uit te winnen. Door het toe-eigenen van deze zekerheden zou de CBI de rol van een commerciële bank met een van de grootste portefeuilles van kredieten aan huishoudens in IJsland op zich hebben genomen. Dit zou in tegenspraak zijn met haar rol als centrale bank. Er was ook een aanzienlijk risico dat de activiteiten van Arion en ISB zouden worden gedestabiliseerd, wat de financiële stabiliteit in gevaar zou hebben gebracht. De Autoriteit mag niet vergeten dat de CBI wettelijk verplicht is financiële stabiliteit te bevorderen. Had de CBI de vordering tegenover ISB geïnd, dan zou de liquiditeitspositie van ISB daardoor zo zijn verzwakt dat zij niet meer als een gezonde bank had kunnen opereren, en zou de CBI bijgevolg niet in staat zijn geweest de gehele vordering te innen.

(27)

De CBI merkt op dat in de bancaire richtsnoeren helaas niet is bepaald wat er gebeurt als vorderingen uit hoofde van monetairbeleidstransacties niet worden betaald en een centrale bank maatregelen moet nemen om vorderingen te innen en zich tot zekerheid strekkende activa toe te eigenen. De CBI voert aan dat de omzetting van de vorderingen van de CBI in leningsovereenkomsten moet worden beschouwd als een normale voortzetting van de maatregelen van de schuldeiser om zijn vorderingen uit hoofde van kortlopende kredietfaciliteiten zo veel mogelijk te innen, en niet als een nieuwe financiering ten gunste van Arion en ISB.

5.2.   AANWEZIGHEID VAN STAATSSTEUN

(28)

Met betrekking tot de vraag of de leningsovereenkomsten de banken een voordeel verschaften, voert de CBI in de eerste plaats aan dat de initiële betalingsachterstand gelet op de uitzonderlijke omstandigheden in IJsland na de ineenstorting van het bankwezen in oktober 2008 geen staatssteun inhield. De afwikkeling van de betalingen met ISB in september 2009 en met Kaupthing in november 2009 kan volgens de CBI niet worden beschouwd als een achterstand, aangezien IJsland een uitvoerige herstructurering van het bankwezen onderging, met steun van het IMF, en er grote onzekerheid heerste over de waardering van de activa van de banken.

(29)

De CBI benadrukt dat zij wettelijk verplicht is de financiële stabiliteit te vrijwaren en toezicht te houden op het valutaevenwicht van kredietinstellingen. De CBI was dus wettelijk verplicht de ernstige situatie op dat ogenblik aan te pakken. Gezien de omstandigheden waren de leningsovereenkomsten de beste rationele economische beslissing. De CBI wijst erop dat het niet alleen onverenigbaar zou zijn geweest met haar rol als centrale bank om zich de zekerheden toe te eigenen, maar dat dit er uiteindelijk ook toe zou hebben geleid dat de CBI een kleiner deel van de kortlopende schuld zou hebben geïnd.

(30)

Daarnaast voert de CBI aan dat de voorwaarden van de leningsovereenkomsten, d.w.z. de rentetarieven en de zekerheden, gunstig voor haar waren. De CBI verwijst naar beschikbare informatie over uitgegeven instrumenten wereldwijd, en ook naar de voorwaarden van andere instrumenten die de partijen (Arion, ISB, de CBI, andere financiële instellingen en de staat) destijds zijn overeengekomen (19). Volgens de CBI waren de voorwaarden van de leningsovereenkomsten in beide gevallen bijgevolg volledig in overeenstemming met normale marktvoorwaarden op dat ogenblik, en bijgevolg ook met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie.

(31)

Met betrekking tot de vraag of deze leningsovereenkomsten selectief waren, voert de CBI aan dat alle ondernemingen die zich in een vergelijkbare juridische en feitelijke situatie bevonden, gelijk werden behandeld. De CBI merkt in dit verband op dat ook Straumur, een particuliere IJslandse investeringsbank, een overeenkomst met de CBI over de afwikkeling van haar kortlopende schuld had gesloten (20). Voorts bevond MP Bank zich volgens de CBI niet in een vergelijkbare feitelijke of juridische situatie, aangezien haar kortlopende schulden niet waren gedekt door met een portefeuille van hypotheekleningen vergelijkbare activa, maar wel met overheidspapier zoals instrumenten van de schatkist en vergelijkbare gewaarborgde instrumenten, d.w.z. gemakkelijk verhandelbare activa met een vastgelegde waarde die geen kosten in verband met toe-eigening met zich brachten. De CBI verwerpt bijgevolg de bewering dat andere banken in IJsland geen dergelijke financiering van de CBI of andere overheidsinstanties konden krijgen.

(32)

Tot slot wijst de CBI de Autoriteit erop dat er in de periode waarin de leningsovereenkomsten zijn gesloten, de facto geen concurrentie was tussen IJslandse financiële ondernemingen en andere financiële ondernemingen in de EER. In november 2008 nam het IJslandse Parlement wet nr. 134/2008 tot wijziging van wet nr. 87/1992 betreffende vreemde valuta aan, waarbij beperkingen werden opgelegd voor grensoverschrijdende kapitaalbewegingen en daarmee samenhangende valutatransacties, waardoor het voor buitenlandse financiële entiteiten onmogelijk werd te concurreren op de IJslandse markt (21). De CBI stelt bijgevolg dat de maatregelen de mededinging niet konden verstoren en het handelsverkeer tussen de partijen bij de EER-overeenkomst niet ongunstig konden beïnvloeden.

(33)

Op basis van het bovenstaande stelt de CBI dat de sluiting van de leningsovereenkomsten geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst kan vormen.

5.3.   VERENIGBAARHEID MET DE INTERNE MARKT

(34)

Als de Autoriteit toch zou oordelen dat de maatregelen staatssteun vormen, moeten deze volgens de CBI als verenigbaar met de EER-overeenkomst worden beschouwd op grond van artikel 61, lid 3, onder b), aangezien zij integrerend deel uitmaakten van de maatregelen die noodzakelijk, evenredig en passend waren om een ernstige verstoring in de IJslandse economie op te heffen, en dus rechtstreeks verband hielden met de herstructureringsmaatregelen die door de Autoriteit waren goedgekeurd in het kader van haar besluiten betreffende herstructureringssteun aan ISB en Arion.

6.   OPMERKINGEN VAN ARION

6.1.   ALGEMEEN

(35)

Ook Arion voert aan dat de in deze zaak onderzochte maatregelen niet uit hun context mogen worden gehaald en niet als op zichzelf staande instrumenten mogen worden beoordeeld. Arion wijst erop dat de Autoriteit de herstructurering en kapitalisatie van Arion reeds onderzocht en goedkeurde in haar besluit betreffende herstructureringssteun aan Arion.

(36)

Arion merkt op dat de in vreemde valuta en niet in ISK luidende lening in overeenstemming was met de voorwaarden van de afwikkelingsovereenkomst, waarin was bepaald dat Arion rente en tranches voor zover mogelijk in vreemde valuta's moest betalen en slechts in uitzonderlijke omstandigheden in ISK mocht betalen. Arion merkt voorts op dat in artikel 4 van de afwikkelingsovereenkomst is bepaald dat de kredietnemer, met detoestemming van de kredietgever, de denominatie van de schuld gedeeltelijk of volledig mag wijzigen. De voorwaarden van de leningsovereenkomst zijn derhalve volledig in overeenstemming met de voorwaarden van de afwikkelingsovereenkomst. Arion benadrukt dat de Autoriteit de voorwaarden van de afwikkelingsovereenkomst reeds onderzocht en goedkeurde in haar besluit betreffende herstructureringssteun aan Arion (22).

(37)

Volgens Arion is de bewering van de Autoriteit in Besluit nr. 208/15/COL dat de positie van Arion zonder de portefeuille van hypotheekleningen zwak zou zijn geweest, onjuist. Volgens Arion was de portefeuille van hypotheekleningen namelijk een waardevol activum, aangezien zij leningen van sommige van de belangrijkste klanten van Arion bevatte en ook door Arion was beheerd. Ingevolge de afwikkelingsovereenkomst (en niet het besluit van de FME) kon Kaupthing de portefeuille van hypotheekleningen overdragen aan Arion als deel van de kapitalisatie van Arion. Zonder artikel 3 van de afwikkelingsovereenkomst (en dus zonder de overdracht van de portefeuille van hypotheekleningen) zouden andere activa evenwel de portefeuille van hypotheekleningen hebben vervangen teneinde te voldoen aan de vereisten van de kapitalisatie en de herstructurering van Arion.

6.2.   AANWEZIGHEID VAN STAATSSTEUN

(38)

Volgens Arion kon de positie van de CBI worden aangemerkt als die van een particuliere schuldeiser die vorderingen uitwint van Kaupthing, zoals omschreven in de afwikkelingsovereenkomst, overeenkomstig de geldende regels inzake liquidatieprocedures (23). De overdracht van de portefeuille van hypotheekleningen en de sluiting van de leningsovereenkomst vonden plaats tegen voorwaarden die volledig in overeenstemming waren met op dat ogenblik normale marktvoorwaarden. Het gedrag van de CBI voldoet derhalve aan het criterium van de particuliere schuldeiser. De CBI heeft Arion bijgevolg geen voordeel verschaft dat als staatssteun zou kunnen worden beschouwd.

(39)

Volgens Arion kunnen de belangrijkste punten die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling of een hypothetische particuliere schuldeiser een afwikkelingsovereenkomst en een leningsovereenkomst zou zijn aangegaan, als volgt worden samengevat:

i)

uit economisch en functioneel oogpunt was het de enige zinvolle optie voor de CBI. De toe-eigening van de portefeuille van hypotheekleningen zou ertoe hebben geleid dat de CBI uiteindelijk een kleiner deel van de kortlopende schuld zou hebben geïnd;

ii)

de CBI had als bevoorrechte schuldeiser alle destijds beschikbare opties uitgeput;

iii)

de schuldenaar, Kaupthing, was in liquidatieprocedures verwikkeld en de kortlopende schuld moest bijgevolg worden afbetaald in overeenstemming met wet nr. 21/1991 inzake faillissementsprocedures;

iv)

de maatregelen waren in overeenstemming met de doelstelling van de regering om het binnenlandse deel van de oude banken over te brengen naar de nieuwe;

v)

de herstructurering en de kapitalisatie van Arion maakten deel uit van de algemene herstructurering van de financiële sector;

vi)

de voorwaarden van de leningsovereenkomst, d.w.z. de rentetarieven en de zekerheid, waren gunstig voor de CBI. Dit blijkt uit de beschikbare informatie over uitgegeven instrumenten wereldwijd, maar ook uit de voorwaarden van andere instrumenten die de partijen (d.w.z. Arion, de CBI en andere financiële instellingen en de staat) destijds waren overeengekomen.

(40)

Aangezien de Autoriteit het in Besluit nr. 208/15/COL moeilijk vond passende benchmarks voor de rentetarieven tijdens de financiële crisis te bepalen, heeft Arion informatie verschaft over uitgiften van gedekte obligaties en senior ongedekte obligaties door banken in Europa in de betrokken periode. Aangezien de door de CBI verstrekte lening in de eerste plaats wordt gedekt door hypotheken, kan zij volgens Arion worden vergeleken met in 2009 door Europese banken uitgegeven gedekte obligaties waarbij woninghypotheken als zekerheid werden gebruikt. Volgens Arion blijkt uit de door haar verstrekte gegevens (24) dat financieringsspreads die door Europese banken werden betaald, 0,1 % tot 1,90 % boven de interbancaire rentevoeten lagen, met een gemiddelde spread van 0,72 %. De hoogste rentetarieven voor gedekte obligaties werden betaald door de Bank of Ireland in september 2009 (1,9 % boven de interbancaire rentevoeten) en door EBS Mortgage Finance van Ierland (1,75 % boven deinterbancaire rentevoeten) in november 2009. Arion ziet niet hoe een door hypotheken en andere activa van hoge kwaliteit gedekt schuldinstrument, met een rentetarief van Libor + 3,00 %, als staatssteun kan worden gezien, terwijl tegelijkertijd de hoogste financieringskosten van een Europese bank met een hypothecaire zekerheid overeenkwamen met de interbancaire rentetarieven + 1,9 %.

(41)

Volgens Arion was de in de leningsovereenkomst aangebrachte wijziging ten opzichte van de voorwaarden van de afwikkelingsovereenkomst wat betreft de denominatie van de hoofdsom in EUR, USD en CHF in plaats van in ISK, gunstig voor de CBI. Arion merkt op dat na de ineenstorting van het bankwezen in oktober 2008 in IJsland strenge beperkingen zijn opgelegd voor grensoverschrijdende kapitaalbewegingen en daarmee samenhangende valutatransacties. De toepassing van het criterium van de particuliere schuldeiser kan in deze omstandigheden alleen maar leiden tot de conclusie dat een particuliere schuldeiser zou hebben gekozen voor een denominatie in vreemde valuta in plaats van in ISK. Een dergelijke verandering in denominatie zou bijgevolg in het voordeel van de schuldeiser en niet van de schuldenaar zijn.

(42)

Arion trekt ook een vergelijking met een afwikkelingsovereenkomst (hierna „de LBI-overeenkomst” genoemd) die in december 2009 is gesloten tussen de „nieuwe” Landsbankinn (hierna „NBI” genoemd) en de „oude” Landsbankinn (hierna „LBI” genoemd). De LBI-overeenkomst voorzag in de uitgifte van een senior gedekte obligatie door NBI ten gunste van LBI, uitgedrukt in EUR, GBP en USD, voor een bedrag van 247 miljard ISK in vreemde valuta, voor een periode van tien jaar. Daarnaast is begin 2013 een voorwaardelijke obligatie van 92 miljard ISK in vreemde valuta uitgegeven. De senior gedekte obligaties waren een vergoeding voor de activa en passiva die door LBI op 9 oktober 2008 waren overgedragen op grond van het besluit van de FME over de afstoting van activa en passiva door LBI aan NBI. Deze senior gedekte obligaties vervallen in oktober 2018 en in de eerste vijf jaar zijn er geen termijnbetalingen. De rentetarieven zijn gelijk aan Euribor/Libor + 175 basispunten voor de eerste vijf jaar en Euribor/Libor + 290 basispunten voor de resterende vijf jaar. Ze zijn gedekt door pools van leningen aan klanten van de Landsbankinn (25).

(43)

Volgens Arion zijn de voorwaarden van de LBI-overeenkomst rechtstreeks vergelijkbaar met de voorwaarden in de leningsovereenkomst. De verschillen kunnen als volgt worden samengevat:

i)

een marge van 175/290 basispunten (particuliere kredietverstrekker) tegenover 300 basispunten (CBI) in het kader van de leningsovereenkomst;

ii)

een hoofdsom die ongeveer overeenkomt met het equivalent van 350 miljard ISK (particuliere kredietverstrekker) tegenover […] miljard ISK (CBI) in het kader van de leningsovereenkomst;

iii)

een pool van uit leningen aan klanten bestaande zekerheden ten behoeve van een particuliere kredietverstrekker in vergelijking met een gediversifieerde pool van binnenlandse blootstellingen aan staatsschulden, schulden van lokale overheden en woninghypotheken ten behoeve van de CBI uit hoofde van de leningsovereenkomst.

(44)

Bovenstaande verschillen tussen beide gevallen zijn volgens Arion allemaal in het voordeel van de leningsovereenkomst en de CBI, d.w.z. een hogere rentevoet, een lager hoofdsombedrag en een sterkere pool van zekerheden, ondanks het feit dat de kredietverstrekker in dit geval een particuliere partij is. Dit duidt erop dat de voorwaarden van de financiering aan Arion in het kader van de leningsovereenkomst in overeenstemming waren met de destijds heersende marktvoorwaarden.

(45)

Samenvattend stelt Arion dan ook dat de sluiting van de leningsovereenkomst tussen de CBI en Arion geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst kan vormen.

6.3.   VERENIGBAARHEID MET DE INTERNE MARKT

(46)

Mocht de Autoriteit ondanks de hierboven uiteengezette argumenten oordelen dat de maatregelen staatssteun vormen, dan voert Arion aan dat deze maatregelen verenigbaar zijn met de EER-overeenkomst op grond van artikel 61, lid 3, onder b).

(47)

Aangezien de betrokken maatregelen onlosmakelijk deel uitmaakten van de definitieve kapitalisatie van Arion en het aan de Autoriteit overgelegde herstructureringsplan, kunnen deze maatregelen volgens Arion niet los worden gezien van de algemene beoordeling door de Autoriteit in deze zaak. Ze vallen bijgevolg onder het besluit van de Autoriteit betreffende herstructureringssteun aan Arion.

(48)

Arion is voorts van mening dat de Autoriteit de hele feitelijke en juridische situatie in aanmerking moet nemen als zij het mogelijk acht een specifiek deel van een transactie dat door de Autoriteit reeds is onderzocht en goedgekeurd in het kader van haar besluit betreffende herstructureringssteun aan Arion, opnieuw te bezien. De beoordeling door de Autoriteit van de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de interne markt moet dus in overeenstemming zijn met de beoordeling in het besluit betreffende herstructureringssteun aan Arion, met name wat betreft de naleving van de criteria van de toepasselijke richtsnoeren inzake staatssteun.

7.   OPMERKINGEN VAN ISB

(49)

ISB heeft informatie verstrekt over de voorwaarden van vergelijkbare door activa gedekte obligaties in Europa op het ogenblik van de sluiting van de overeenkomst met de CBI. Volgens ISB werden dergelijke door activa gedekte obligaties verhandeld met een premie van 40-80 basispunten tegen door de staat gegarandeerde waardepapieren. ISB heeft een grafiek verstrekt met gegevens van 2009 voor drie landen (Frankrijk, Duitsland en Spanje) en met de verschillen tussen de spreads van gedekte obligaties en de overheidsspreads. De iBoxx-spreads (26) zijn een gewogen gemiddelde van alle uitstaande gedekte obligaties uit die landen, waarbij de gemiddelde looptijd van de indices vijf tot zeven jaar bedraagt.

Image

(50)

Zoals kan worden opgemaakt uit de grafiek, schommelde de spread in die periode aanzienlijk en is hij in het geval van Spanje momenteel negatief. In 2009 varieerden de verschillen in spreads voor de drie landen tussen 40 en 160 basispunten.

II.   BEOORDELING

1.   AANWEZIGHEID VAN STAATSSTEUN

(51)

In de onderstaande hoofdstukken zal de Autoriteit beoordelen of de leningsovereenkomsten tussen de CBI en respectievelijk ISB en Arion staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst inhouden.

(52)

Een maatregel vormt staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst als alle onderstaande voorwaarden zijn vervuld: de maatregel i) wordt verleend door de staat of uit staatsmiddelen; ii) verschaft een onderneming een economisch voordeel; iii) is selectief, en iv) kan de mededinging vervalsen en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloeden.

(53)

Om te beginnen zij erop gewezen dat de staatssteunregels niet voorzien in een algemene vrijstelling voor het monetaire beleid (27). De uitsluiting van liquiditeitssteun van de toepassing van staatssteun, zoals vermeld in overweging 21, beperkt zich namelijk tot maatregelen die voldoen aan de voorwaarden van punt 51 van de bancaire richtsnoeren van 2008 en punt 62 van de bancaire richtsnoeren van 2013 (28). Dit betekent niet dat alle maatregelen van centrale banken zijn uitgesloten van de toepassing van de staatssteunregels. In dit geval is deAutoriteit van oordeel dat de verstrekking van langlopende leningen door de CBI niet voldoet aan de voorwaarden van vorengenoemde punten van de bancaire richtsnoeren van 2008 en 2013, aangezien de maatregelen verband hielden met de herstructureringsmaatregelen ten gunste van beide banken. De Autoriteit moet de maatregelen derhalve toetsen aan de voorwaarden van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst.

1.1.   AANWEZIGHEID VAN STAATSMIDDELEN

(54)

Volgens artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst moet een maatregel door de staat of met staatsmiddelen zijn bekostigd om staatssteun te vormen.

(55)

Onder de staat vallen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst alle organen van het staatsbestuur, van de centrale overheid tot de gemeente of het laagste bestuurlijke niveau, alsmede overheidsbedrijven en -instanties (29).

(56)

De onderzochte maatregelen hebben de vorm van leningsovereenkomsten tussen de CBI en Arion en ISB tegen beweerdelijk gunstige voorwaarden.

(57)

Om vast te stellen of met de verstrekking van langlopende leningen door de CBI staatsmiddelen gemoeid zijn, moet worden beoordeeld of door een centrale bank genomen maatregelen aan de staat kunnen worden toegerekend. Centrale banken zijn doorgaans onafhankelijk van de centrale overheid. Het is evenwel irrelevant of een instelling in de overheidssector al dan niet autonoom is (30). Bovendien wordt algemeen aanvaard dat centrale banken een overheidstaak uitoefenen. De Autoriteit merkt op dat financiële steun die wordt verleend door een openbare instelling, volgens vaste rechtspraak kan resulteren in de toekenning van staatssteun (31). De door een centrale bank verleende overheidssteun kan dus als toerekenbaar aan de staat worden gezien en bijgevolg als staatssteun worden aangemerkt (32). Volgens de bancaire richtsnoeren van 2013 impliceren door een centrale bank aan bepaalde kredietinstellingen verstrekte financiële middelen namelijk doorgaans de overdracht van staatsmiddelen (33).

(58)

Desalniettemin kan de vraag of de betrokken leningsovereenkomsten door de staat zijn verleend of met staatsmiddelen zijn bekostigd, worden opengelaten, gezien de conclusie hieronder dat de maatregelen de banken geen economisch voordeel hebben verschaft.

1.2.   VOORDEEL

(59)

Om als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst te worden aangemerkt, moeten de maatregelen bepaalde ondernemingen een voordeel verschaffen.

(60)

Een voordeel in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst is een economisch voordeel dat een onderneming onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen, waardoor zij in een gunstiger positie komt te verkeren dan haar concurrenten. Alleen de gevolgen van de maatregel voor de onderneming zijn relevant, niet de oorzaken of de doeleinden van de overheidsmaatregel (34). Om als steun te worden aangemerkt, kan de maatregel bestaan in een positief economisch voordeel of een verlichting van de economische lasten. Dat laatste betreft een brede categorie van maatregelen ter verlichting van de lasten die de onderneming normaliter uit eigen middelen moet dragen. De vraag of de sluiting van de leningsovereenkomsten kan worden beschouwd als de toekenning van een voordeel aan ISB en Arion, zal uiteindelijk afhangen van de vraag of een particuliere schuldeiser van vergelijkbare omvang als het overheidsorgaan, en die in dezelfde marktomstandigheden opereert, een vergelijkbare lening tegen vergelijkbare voorwaarden zou hebben verstrekt.

(61)

Om vast te stellen of een overheidsorgaan heeft gehandeld als een marktdeelnemer in een vergelijkbare situatie, dient alleen rekening te worden gehouden met de voordelen en verplichtingen die de staat of het overheidsorgaanheeft in zijn hoedanigheid van marktdeelnemer, en niet met die welke voortvloeien uit zijn hoedanigheid van overheid (35). Om vast te stellen of een overheidsmaatregel marktconform is, moet deze bovendien vooraf worden beoordeeld en dient alleen rekening te worden gehouden met informatie die beschikbaar was op het ogenblik dat tot de maatregel werd besloten. Voorts kan de marktconformiteit van het schuldinstrument bij gebrek aan specifieke marktinformatie over een bepaalde schuldtransactie worden vastgesteld aan de hand van een vergelijking met vergelijkbare markttransacties, d.w.z. via benchmarking.

(62)

Het criterium van de particuliere schuldeiser, dat is ontwikkeld en verfijnd door de rechterlijke instanties van de Europese Unie (36), is bedoeld om vast te stellen of de voorwaarden waaronder een vordering van een openbare schuldeiser moet worden terugbetaald, eventueel door betalingen te herschikken, staatssteun vormen. Wanneer de staat in de positie verkeert van een schuldeiser die zo veel mogelijk wil terugzien van een uitstaande schuld en niet in die van een investeerder of promotor van een project, kan het zijn dat een clemente behandeling alleen (in de vorm van uitstel van betaling) niet toereikend is om uit te gaan van een gunstige behandeling in de zin van staatssteun. In dergelijke omstandigheden moet het gedrag van de publieke schuldeiser worden vergeleken met dat van een hypothetische particuliere schuldeiser in een vergelijkbare feitelijke en juridische situatie. De cruciale vraag is of een particuliere schuldeiser een schuldenaar in vergelijkbare omstandigheden op dezelfde wijze zou hebben behandeld.

(63)

Alvorens de leningsovereenkomsten te beoordelen, moet worden nagegaan of de initiële betalingsachterstand (naar wordt aangenomen van oktober 2008 tot eind 2009) staatssteun kan vormen. In het algemeen kunnen besluiten van overheidsinstanties om een betalingsachterstand bij een lening te tolereren, de schuldenaar een voordeel opleveren en staatssteun inhouden. Hoewel een tijdelijk uitstel van betaling wellicht zou overeenkomen met het gedrag van een particuliere schuldeiser en bijgevolg geen staatssteun zou inhouden, kan dit gedrag, dat aanvankelijk marktconform was, in het geval van langdurige betalingsachterstanden wel staatssteun worden (37).

(64)

Vanuit het oogpunt van een particuliere schuldeiser is de uitwinning van een opeisbare vordering een vanzelfsprekende norm. Dit geldt ook wanneer de schuldenaar in financiële moeilijkheden verkeert of in het geval van insolventie. Particuliere schuldeisers zullen in dergelijke omstandigheden normaliter niet bereid zijn een verder uitstel van betaling te accepteren als dit hun geen duidelijk voordeel oplevert. Integendeel, zodra een schuldenaar in financiële moeilijkheden terechtkomt, zouden verdere leningen slechts worden toegekend onder striktere voorwaarden, bijvoorbeeld tegen een hogere rentevoet of met uitgebreidere zekerheden, aangezien de terugbetaling in gevaar is. Uitzonderingen kunnen worden gerechtvaardigd in individuele gevallen waarin niet-uitwinning economisch gesproken een zinniger alternatief lijkt. Dit zou het geval zijn wanneer niet-uitwinning duidelijk de kans vergroot dat een aanzienlijk groter deel van de vorderingen wordt geïnd in vergelijking met andere mogelijke alternatieven, of wanneer daardoor nog grotere verliezen kunnen worden afgewend. Het kan in het belang van een particuliere schuldeiser zijn het bedrijf van de schuldenaar operationeel te houden in plaats van zijn vermogen te liquideren en zo, in bepaalde omstandigheden, slechts een deel van de schulden te innen. Wanneer een particuliere schuldeiser accepteert af te zien van de volledige uitwinning van zijn vordering, zal hij normaliter van de schuldenaar verlangen dat die aanvullende zekerheden stelt. Als dit bijvoorbeeld in verband met financiële moeilijkheden niet mogelijk is, dan zal de particuliere schuldeiser trachten een maximale compensatie te krijgen, mocht de financiële toestand van de schuldenaar later verbeteren. In geval van ontoereikende zekerheden of verbintenissen van de kant van de schuldenaar zal een particuliere schuldeiser doorgaans niet accepteren overeenkomsten tot herschikking van schulden te sluiten of de schuldenaar extra leningen te verstrekken.

(65)

De initiële achterstand in de afwikkeling van de betalingen aan ISB in september 2009 en aan Kaupthing in november 2009 kan volgens de CBI, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden in IJsland na de ineenstorting van het bankwezen in oktober 2008, niet als een betalingsachterstand worden beschouwd. In de periode tussen de ineenstorting en de vereffening van de vorderingen onderging IJsland een uitgebreide herstructurering van het bankwezen met steun van het IMF en heerste er grote onzekerheid over de correcte waardering van de activa vande banken. De CBI had als schuldeiser van de banken dan ook tijd nodig om de activa die als zekerheid dienden, correct te waarderen. De Autoriteit heeft deze argumenten onderzocht en is van oordeel dat de CBI wat betreft de initiële betalingsachterstand heeft gehandeld in overeenstemming met het criterium van de particuliere schuldeiser.

(66)

Voorts dient de Autoriteit te beoordelen of een particuliere schuldeiser met vergelijkbare kortlopende vorderingen tegenover wanbetalende banken zou hebben ingestemd met de overdracht van de portefeuille van hypotheekleningen onder bovenstaande voorwaarden, en met de daaropvolgende sluiting van leningsovereenkomsten met de nieuwe banken volgens dezelfde voorwaarden.

(67)

De Autoriteit merkt op dat de CBI in de nasleep van de ineenstorting van Glitnir en Kaupthing in het najaar 2008 in een positie verkeerde waarin het onrealistisch was te verwachten dat zekerheden zoals die in het geval van Arion en ISB konden worden uitgewonnen. Gelet op het feit dat de kredietportefeuilles een groot deel van het klantenbestand van Arion en ISB uitmaakten, had de toe-eigening van deze zekerheden de financiële stabiliteit van Arion en ISB in gevaar kunnen brengen en tot faillissement kunnen leiden. De uitwinning van de zekerheid zou ook extra administratieve kosten voor de CBI met zich hebben gebracht. Als de kredietportefeuilles te koop waren aangeboden, zou de CBI bovendien ook geen garantie op een acceptabele inning hebben gehad en was het gelet op de toenmalige marktsituatie in IJsland hoogst onwaarschijnlijk dat er investeerders met een toereikende vermogenspositie waren om de portefeuilles te verwerven. De toe-eigening van de portefeuilles van hypotheekleningen, hetzij door uitwinning van de zekerheid, hetzij na faillissement, zou er bijgevolg toe hebben geleid dat de CBI uiteindelijk een lager bedrag van de kortlopende schuld had teruggekregen.

(68)

In het licht van deze situatie heeft de CBI er dan ook voor gekozen de leningsovereenkomsten te sluiten om zich te verzekeren van de volledige betaling van haar vorderingen, met rente en zonder administratieve kosten. De leningsovereenkomsten zijn dus gesloten om een maximale inning te garanderen.

(69)

Op basis van deze elementen is de Autoriteit van oordeel dat de CBI er bij de sluiting van de leningsovereenkomsten naar streefde haar vorderingen zo veel mogelijk te innen.

(70)

De Autoriteit moet ook beoordelen of de aan de leningsovereenkomsten verbonden voorwaarden, en met name de geldende rentetarieven, voor een particuliere schuldeiser toereikend zouden zijn geweest om te voldoen aan het criterium van de particuliere schuldeiser.

(71)

In Besluit nr. 208/15/COL merkt de Autoriteit op dat het moeilijk was de passende benchmarks voor de rentetarieven tijdens de financiële crisis te vast te stellen. Als reactie hierop hebben ISB, Arion en de CBI aanvullende informatie en opmerkingen ingediend.

(72)

ISB voert aan dat de rentetarieven in overeenstemming zijn met die welke destijds voor vergelijkbare door activa gedekte obligaties golden. De obligatie van ISB heeft een looptijd van tien jaar, met een rente van 4,5 % die aan de CPI is gekoppeld (geïndexeerd op basis van de consumentenprijzen), en er is sprake van overpanding: de LTV-ratio bedraagt 70 %. Het rentetarief was vastgesteld op ongeveer 50 basispunten boven op de door de staat gegarandeerde HFF-obligaties op het tijdstip van uitgifte. Ter vergelijking: de in Europa op dat ogenblik gebruikelijke tarieven voor dergelijke door activa gedekte effecten lagen tussen 40 en 80 basispunten boven door de staat gegarandeerde waardepapieren. ISB heeft ook een grafiek verstrekt waaruit blijkt dat de verschillen in spreads voor Frankrijk, Duitsland en Spanje varieerden tussen 40 en 160 basispunten in 2009.

(73)

Arion voert eveneens aan dat haar leningsovereenkomst met de CBI tegen marktvoorwaarden is gesloten. Arion vergelijkt ze, onder andere, met een soortgelijke overeenkomst tussen NBI en LBI. Beide overeenkomsten zijn gesloten rond hetzelfde tijdstip, namelijk eind 2009 en begin 2010, en voorzagen in vergelijkbare vereffeningen van vorderingen. Uit de vergelijking blijkt dat de voorwaarden van de leningsovereenkomst met Arion strikter waren dan die van de LBI-overeenkomst, waarbij een particuliere kredietverstrekker betrokken was. In de LBI-overeenkomst waren namelijk lagere rentetarieven vastgesteld, was de hoofdsom groter en waren de zekerheden zwakker en minder gediversifieerd dan in het geval van de leningsovereenkomst met Arion.

(74)

In haar brief van 31 maart 2015 (38) heeft Arion aanvullende informatie verschaft over uitgiften van gedekte obligaties en senior ongedekte obligaties door banken in Europa in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010. Gelet op het feit dat de door de CBI verstrekte lening in de eerste plaats is gedekt door hypotheken, voert Arion aan dat deze kan worden vergeleken met in 2009 door Europese banken uitgegeven gedekte obligaties waarbij woninghypotheken als zekerheid werden gebruikt. Zoals hierboven vermeld, lagen despreads voor financiering door Europese banken volgens de door Arion verstrekte gegevens 0,1 % tot 1,90 % boven de interbancaire rentevoeten, met een mediane spread van 0,72 %. De hoogste rentetarieven voor gedekte obligaties werden in september 2009 door de Bank of Ireland betaald (1,9 % boven de interbancaire rentevoeten) en in november 2009 door EBS Mortgage in Ierland (1,75 % boven de interbancaire rentevoeten).

(75)

De CBI voert ook aan dat de voorwaarden van de leningsovereenkomsten, d.w.z. de rentetarieven en de zekerheden, gunstig waren voor haar. Volgens de CBI blijkt dit uit de beschikbare informatie over wereldwijd uitgegeven instrumenten (zoals gedocumenteerd door Arion, zie hierboven), alsook uit de voorwaarden van andere instrumenten die destijds zijn uitgegeven, waaronder de LBI-overeenkomst.

(76)

De Autoriteit merkt op dat de leningsovereenkomsten tussen de CBI en de banken een rente dragen van Libor + 3,00 %, en zijn gedekt door hypotheken en andere activa. Zoals blijkt uit de door ISB en Arion verstrekte informatie, ligt dit rentetarief ruim boven de gemiddelde rentetarieven voor vergelijkbare schuldinstrumenten in die periode, en ligt het zelfs hoger dan de hoogste financieringskosten van andere Europese banken die destijds hypotheken als zekerheid gebruikten (Bank of Ireland: interbancaire rentevoeten van + 1,9 %). De Autoriteit is van oordeel dat de door de banken verstrekte informatie over vergelijkbare schuldinstrumenten betrouwbaar is en een nauwkeurig beeld geeft van de marktomstandigheden op het ogenblik dat de leningsovereenkomsten werden gesloten. Aangezien deze rentetarieven zijn overeengekomen door particuliere partijen, is de Autoriteit bovendien van oordeel dat ze een geschiktere benchmark voor de vaststelling van de toenmalige markttarieven vormen dan de CDS-spreads en de rentetarieven voor de HFF-obligaties die door de klager werden genoemd.

(77)

Met betrekking tot de met Arion gesloten leningsovereenkomst merkt de Autoriteit op dat de lening in vreemde valuta luidde en niet in ISK. Zoals Arion opmerkt, was deze verandering in denominatie evenwel in overeenstemming met de voorwaarden van de afwikkelingsovereenkomst, waarin is bepaald dat Arion renten en aflossingen voor zover mogelijk in vreemde valuta moet betalen, en dat Arion met de toestemming van de kredietgever de denominatie van de schuld geheel of gedeeltelijk mag wijzigen. Zoals eerder opgemerkt, had de Autoriteit de voorwaarden van de afwikkelingsovereenkomst reeds onderzocht en goedgekeurd in het kader van het besluit betreffende herstructureringssteun aan Arion. Bovendien zou een particuliere schuldeiser als gevolg van de strenge beperkingen voor grensoverschrijdende kapitaalbewegingen en daarmee samenhangende valutatransacties volgens Arion naar alle waarschijnlijkheid de voorkeur hebben gegeven aan een denominatie in vreemde valuta boven een denominatie in ISK. Een dergelijke verandering in denominatie zou bijgevolg in het voordeel van de schuldeiser en niet van de schuldenaar zijn.

(78)

Gelet op de toenmalige marktparameters en de overgelegde bewijzen concludeert de Autoriteit dat de voorwaarden in het algemeen, en de rentetarieven in het bijzonder, van de leningsovereenkomsten voor een particuliere schuldeiser in eenzelfde feitelijke en juridische situatie evenzeer aanvaardbaar zouden zijn geweest.

(79)

In het licht van het bovenstaande concludeert de Autoriteit dat de leningsovereenkomsten tussen de CBI en respectievelijk ISB en Arion geen economisch voordeel aan ISB en Arion verschaften.

1.3.   SELECTIVITEIT, VERVALSING VAN DE MEDEDINGING EN GEVOLGEN VOOR HET HANDELSVERKEER TUSSEN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN

(80)

Om als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst te worden aangemerkt, moet de maatregel selectief zijn, de mededinging verstoren en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloeden. Aangezien de Autoriteit concludeert dat in dit geval geen economisch voordeel is verschaft en de cumulatieve voorwaarden voor het bestaan van staatssteun bijgevolg niet zijn vervuld, is verder onderzoek door de Autoriteit in dit verband evenwel niet nodig.

2.   CONCLUSIE

(81)

Op basis van de bovenstaande beoordeling stelt de Autoriteit vast dat de leningsovereenkomsten die de CBI heeft gesloten met ISB en Arion, geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst vormen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De leningsovereenkomsten tussen de CBI en respectievelijk Íslandsbanki hf. en Arion banki hf. vormen geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. Het formele onderzoek wordt hierbij gesloten.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot IJsland.

Artikel 3

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 23 november 2016.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Sven Erik SVEDMAN

Voorzitter

Helga JÓNSDÓTTIR

Lid van het College


(1)  Document nr. 684053.

(2)  Document nr. 685741.

(3)  Het antwoord van de IJslandse autoriteiten bevatte brieven van de CBI (document nr. 696093), ISB (document nr. 696092) en Arion (document nr. 696089).

(4)  Document nr. 709261.

(5)  Document nr. 745267.

(6)  Het antwoord van de IJslandse autoriteiten bevatte brieven van de CBI (document nr. 753104) en Arion (document nr. 753101).

(7)  Document nr. 771173.

(8)  Document nr. 771174.

(9)  Besluit nr. 208/15/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 20 mei 2015 betreffende vermeende onrechtmatige staatssteun aan Íslandsbanki hf. en Arion banki hf. in de vorm van leningsovereenkomsten tegen vermeende preferentiële voorwaarden (hierna „Besluit nr. 208/15/COL” genoemd) (PB C 316 van 24.9.2015, blz. 6, en EER-supplement nr. 57 van 24.9.2015, blz. 1). Beschikbaar op http://www.eftasurv.int/media/esa-docs/physical/208-15-COL.pdf

(10)  Document nr. 775870.

(11)  Document nr. 808042.

(12)  Documenten nrs. 819287, 819289, 819291, 819293 en 819295.

(13)  Zie voor een overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van door zekerheden gedekte leningen, het jaarverslag 2008 van de CBI, blz. 9-11, beschikbaar op: http://www.sedlabanki.is/lisalib/getfile.aspx?itemid=7076

(14)  Glitnir had een programma voor gedekte obligaties opgezet, in het kader waarvan een portefeuille van hypotheekleningen werd verkocht aan het fonds van de bank Glitnir (GLB), dat op zijn beurt de in het kader van het programma voor gedekte obligaties uitgegeven Notes (obligaties van Glitnir) garandeerde. De gedekte obligaties werden niet verkocht aan investeerders, maar werden gebruikt als zekerheden in retrocessietransacties met de CBI. Bij besluit van de FME zijn op 14 oktober 2008 onder andere alle aandelen in het fonds aan ISB overgedragen. Uitstaande gedekte obligaties werden door de CBI aangehouden als zekerheid voor de uitstaande schuld van Glitnir, die nu is toegewezen aan ISB en op het tijdstip van het besluit van FME ongeveer 55 miljard ISK bedroeg. ISB moest het fonds beheren en alle betalingen op de oorspronkelijke schuld voldoen om de activa (de portefeuille van hypotheekleningen) te beschermen en vergoedingen te betalen aan alle bij het oorspronkelijke schuldprogramma betrokken partijen. Aangezien bij het beheer van het fonds en de leningsdienst kosten en complicaties werden verwacht, heeft ISB getracht de schuld aan de CBI te herschikken om onder andere de looptijd ervan te verlengen.

(15)  De LTV-ratio is een financiële term die door kredietverstrekkers wordt gebruikt om de verhouding tussen een lening en de waarde van een verworven activum uit te drukken.

(16)  Zie het rapport van de minister van Financiën over de herstructurering van de commerciële banken, blz. 13-17. Online beschikbaar op http://www.althingi.is/altext/pdf/139/s/1213.pdf.

(*1)  De informatie tussen vierkante haakjes valt onder de geheimhoudingsplicht.

(17)  Openbare versie van Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 244/12/COL van 27 juni 2012 betreffende aan Íslandsbanki toegekende herstructureringssteun (hierna „het besluit betreffende herstructureringssteun aan ISB” genoemd) (PB L 144 van 15.5.2014, blz. 70, en EER-supplement nr. 28 van 15.5.2014, blz. 1) en Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 291/12/COL van 11 juli 2012 betreffende herstructureringssteun aan Arion Bank (hierna „het besluit betreffende herstructureringssteun aan Arion” genoemd) (PB L 144 van 15.5.2014, blz. 169, en EER-supplement nr. 28 van 15.5.2014, blz. 89), punten 86, 149, 168 en 238.

(18)  Richtsnoeren betreffende de toepassing, vanaf 1 december 2013, van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis („de bancaire richtsnoeren van 2013”) (PB L 264 van 4.9.2014, blz. 6, en EER-supplement nr. 50 van 4.9.2014, blz. 1), punt 62, die in de plaats zijn gekomen van de richtsnoeren betreffende de toepassing van staatssteunregels op maatregelen genomen met betrekking tot financiële instellingen („de bancaire richtsnoeren van 2008”) (PB L 17 van 20.1.2011, blz. 1, en EER-supplement nr. 3 van 20.1.2011, blz. 1), punt 51.

(19)  Document nr. 819287.

(20)  Zie http://www.almchf.com/new-and-events/nr/121

(21)  Zaak E-03/11 Pálmi Sigmarsson/Seðlabanki Íslands, Jurispr. EVA-Hof 2011, blz. 430.

(22)  Besluit betreffende herstructureringssteun aan Arion, punten 86, 149, 168 en 238.

(23)  De financiële reorganisatie en de insolventie van kredietinstellingen, zoals Kaupthing, wordt geregeld bij wet nr. 161/2002 inzake financiële ondernemingen, die een specifieke reeks insolventieregels bevat, aangevuld met de algemene bepalingen van faillissementswet nr. 21/1991 die geldt voor alle insolventiezaken in IJsland. Liquidatieprocedures zijn in veel opzichten vergelijkbaar met faillissementsprocedures, en veel van de bepalingen van de faillissementswet zijn door verwijzing in die eerste procedures opgenomen, zoals de verwerking van vorderingen en andere bepalingen ter waarborging van de gelijke behandeling van schuldeisers.

(24)  Zie de bijlagen 1, 2 en 3 bij Arions brief van 31 maart 2015 (document nr. 753101).

(25)  Document nr. 696088.

(26)  De iBoxx-indices voor de obligatiemarkt zijn benchmarks voor professioneel gebruik en omvatten uitgiften van liquide investeringswaardige obligaties.

(27)  Arrest van het Hof van Justitie van 7 juni 1988, Helleense Republiek/Commissie, C-57/86, ECLI:EU:C:1988:284, punt 9.

(28)  De bancaire richtsnoeren van 2008 zijn weliswaar niet langer van kracht, maar golden wel op het tijdstip van de vaststelling van de betwiste maatregelen; dus de Autoriteit moet ze in dit geval toepassen.

(29)  Arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 1987, Duitsland/Commissie, C-248/84, ECLI:EU:C:1987:437, punt 17.

(30)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 december 1996, Air France/Commissie, T-358/94, ECLI:EU:T:1996:194, punten 58-62.

(31)  Arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 1974, Italië/Commissie, C-173/73, ECLI:EU:C:1974:71, punt 16; arrest van het Hof van Justitie van 22 maart 1977, Steinike & Weinlig/Duitsland, C-78/76, ECLI:EU:C:1977:52

(32)  Zie Beschikking 2000/600/EG van de Commissie van 10 november 1999 houdende voorwaardelijke goedkeuring van de door Italië aan de Siciliaanse overheidsbanken Banco di Sicilia en Sicilcassa verleende steun (PB L 256 van 10.10.2000, blz. 21), punten 48 en 49, waarin zonder verdere discussie wordt aanvaard dat voorschotten van de Banca d'Italia aan banken in ademnood financiële overheidsmaatregelen vormen.

(33)  Bancaire richtsnoeren van 2013, punt 62.

(34)  Arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 1974, Italië/Commissie, C-173/73, ECLI:EU:C:1974:71, punt 13.

(35)  Arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2012, Commissie/EDF, C-124/10 P, ECLI:EU:C:2012:318, punten 79-81; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, België/Commissie, C-234/84, ECLI:EU:C:1986:302, punt 14; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, België/Commissie, C-40/85, ECLI:EU:C:1986:305, punt 13; arrest van het Hof van Justitie van 14 september 1994, Spanje/Commissie, gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, ECLI:EU:C:1994:325, punt 22, en arrest van het Hof van Justitie van 28 januari 2003, Duitsland/Commissie, C-334/99, ECLI:EU:C:2003:55, punt 134.

(36)  Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 1999, Spanje/Commissie, C-342/96, EU:C:1999:210, punten 46 e.v.; arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 mei 2000, SIC/Commissie, T-46/97, ECLI:EU:T:2000:123, punten 98 e.v.; arrest van het Hof van Justitie van 29 juni 1999, DM Transport, C-256/97, EU:C:1999:332, punten 19 e.v.; arrest van het Hof van Justitie van 12 oktober 2000, Spanje/Commissie, C-480/98, EU:C:2000:559, punten 19 e.v.; arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 juli 2002, HAMSA/Commissie, T-152/99, EU:T:2002:188, punt 167; arrest van het Hof van Justitie van 14 september 2004, Spanje/Commissie, C-276/02, EU:C:2004:521, punten 31 e.v.; arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 21 oktober 2004, Lenzig/Commissie, T-36/99, EU:T:2004:312, punten 134 e.v.; arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2004, Technische Glaswerke Ilmenau/Commission, T-198/01, EU:T:2004:222, punten 97 e.v.; arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2007, Spanje/Commissie, C-525/04 P, EU:C:2007:698, punten 43 e.v.; arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 september 2007, Olympiaki Aeroporia Ypiresies/Commissie, T-68/03, EU:T:2007:253, en arrest van het Gerecht van 18 september 2015, Buzek Automotive/Commissie, T-1/08, EU:T:2011:216, punten 65 e.v.

(37)  Zie de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in de zaak DM Transport, C-256/97, EU:C:1998:436, punt 38.

(38)  Document nr. 753101.