ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 185

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
18 juli 2017


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief)

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2017/1325 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/44 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

16

 

*

Verordening (EU) 2017/1326 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1327 van de Raad van 17 juli 2017 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië

20

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1328 van de Commissie van 17 juli 2017 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 642/2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen

24

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1329 van de Commissie van 17 juli 2017 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad wat betreft de voorwaarden voor het gebruik van een in de GATT geconsolideerd tariefcontingent van de Unie voor producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen, aan de Verenigde Staten van Amerika

29

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1330 van de Commissie van 17 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea

31

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/1331 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot wijziging van Besluit (EU) 2015/435 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven

35

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1332 van de Raad van 11 juli 2017 houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, wat de Comoren betreft

37

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1333 van de Raad van 11 juli 2017 houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, wat Saint Vincent en de Grenadines betreft

41

 

*

Besluit (EU) 2017/1334 van de Raad van 11 juli 2017 tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Italiaanse Republiek

45

 

*

Besluit (EU) 2017/1335 van de Raad van 11 juli 2017 tot benoeming van een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

46

 

*

Besluit (EU) 2017/1336 van de Raad van 11 juli 2017 tot benoeming van twee leden en een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Bondsrepubliek Duitsland

47

 

*

Besluit (EU) 2017/1337 van de Raad van 11 juli 2017 tot benoeming van een lid en een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door Malta

48

 

*

Besluit (GBVB) 2017/1338 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

49

 

*

Besluit (GBVB) 2017/1339 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

51

 

*

Besluit (GBVB) 2017/1340 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging van Besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo

55

 

*

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/1341 van de Raad van 17 juli 2017 houdende uitvoering van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

56

 

*

Besluit (GBVB) 2017/1342 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)

60

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/1


BESLUIT (EU) 2017/1324 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2017

betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 185 en artikel 188, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de mededeling met als titel „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” van 3 maart 2010 benadrukte de Commissie dat er gunstige voorwaarden moeten worden geschapen voor investeringen in kennis en innovatie om in de Unie tot slimme, duurzame en inclusieve groei te komen. Deze strategie is zowel door het Europees Parlement als door de Raad onderschreven.

(2)

In haar resoluties van 28 juli 2010 en 18 december 2013 erkende de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties het recht op veilig en schoon drinkwater en veilige en schone sanitaire voorzieningen als een mensenrecht dat essentieel is voor een behoorlijke levensstandaard. Zij pleitte tevens voor een geleidelijke verwezenlijking van het mensenrecht op veilig drinkwater en onderstreepte in dit verband het belang van internationale samenwerking.

(3)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”) vastgesteld. Horizon 2020 is erop gericht een grotere impact op onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door bij te dragen aan de versterking van publiek-publieke partnerschappen, onder meer door deelname van de Unie aan door verscheidene lidstaten opgezette programma's, met het oog op duurzame ontwikkeling.

(4)

Publiek-publieke partnerschappen moeten als doel hebben grotere synergieën tot stand te brengen, de coördinatie te intensiveren en overlapping met uniale, internationale, nationale en regionale onderzoeks- en innovatieprogramma's te voorkomen, en moeten volledig stroken met de algemene beginselen van Horizon 2020, teneinde onderzoek en innovatie te bevorderen en zodoende bij te dragen aan duurzame groei, in het bijzonder de beginselen in verband met openheid en transparantie.

(5)

Overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1291/2013 moeten onderzoeks- en innovatieactiviteiten die in het kader van het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden uitgevoerd, uitsluitend op civiele toepassingen zijn gericht.

(6)

In Verordening (EU) nr. 1291/2013 worden „Voedselzekerheid, duurzame land- en bosbouw, marien en maritiem onderzoek en onderzoek inzake binnenwateren en de bio-economie” en „Klimaatactie, milieu, efficiënt gebruik van hulpbronnen en grondstoffen” geïdentificeerd als twee van de belangrijkste maatschappelijke uitdagingen die moeten worden aangepakt door ondersteuning van investeringen in onderzoek en innovatie. Bovendien wordt in Verordening (EU) nr. 1291/2013 erkend dat, gezien de transnationale en mondiale aard van het klimaat en het milieu, de schaal en complexiteit ervan en de internationale dimensie van de toeleveringsketen van levensmiddelen en landbouwproducten, de onderzoeks- en innovatieactiviteiten met betrekking tot deze uitdagingen beter op het niveau van de Unie en daarbuiten worden uitgevoerd.

(7)

In Verordening (EU) nr. 1291/2013 wordt gewezen op de noodzaak van internationale samenwerking met derde landen voor een doeltreffende aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen. Internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie is een basisaspect van het mondiale engagement van de Unie en speelt een belangrijke rol in het partnerschap van de Unie met de landen van het Europees nabuurschapsgebied. In dit verband is het Middellandse Zeegebied vanuit politiek, economisch, cultureel, wetenschappelijk en ecologisch oogpunt van strategisch belang voor de Unie.

(8)

Om consistentie met Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) te garanderen, moeten de acties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, in overeenstemming zijn met de grondrechten en de beginselen van met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dergelijke acties moeten voldoen aan alle wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht en het Unierecht, waaronder alle relevante besluiten van de Commissie, zoals het bericht van de Commissie van 28 juni 2013 (5), alsook aan ethische beginselen, waaronder het vermijden van elke inbreuk op de integriteit van wetenschappelijk onderzoek.

(9)

In haar mededeling van 7 juni 2016 over een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda heeft de Commissie benadrukt dat het nodig is op alle beleidsterreinen, inclusief onderzoek en innovatie, inspanningen te leveren om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken door middel van een nieuw samenwerkingsmodel met particuliere investeerders, en dat een strategische inzet van de beperkte begrotingsmiddelen en bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en duurzame infrastructuur nodig zijn.

(10)

Met het Prima-initiatief wordt beoogd een gezamenlijk programma op te zetten om onderzoeks- en innovatiecapaciteiten te versterken en kennis en gemeenschappelijke innovatieve oplossingen te ontwikkelen ter verbetering van de doelmatigheid, veiligheid, zekerheid en duurzaamheid van agrovoedselsystemen en van geïntegreerde watervoorziening en geïntegreerd waterbeheer in het Middellandse Zeegebied. Het Prima-initiatief moet bijdragen aan de verwezenlijking van de recentelijk overeengekomen doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en de toekomstige Europese strategie voor duurzame ontwikkeling, alsmede aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.

(11)

Geïntegreerde watervoorziening en geïntegreerd waterbeheer, met inbegrip van hergebruik en behandeling van water, betekent dat alle verschillende gebruiksvormen van watervoorraden worden beschouwd.

(12)

Duurzame agrovoedselsystemen moeten erop gericht zijn te voldoen aan de eisen van burgers en het milieu inzake veilig, gezond en betaalbaar voedsel en de verwerking, verspreiding en consumptie van levensmiddelen en diervoeders duurzamer te maken teneinde voedselverspilling en afval van agrovoedingsmiddelen tot een minimum te beperken.

(13)

Wat watervoorraden en agrovoedselsystemen betreft, is een open, democratisch en participatief bestuur van cruciaal belang om te waarborgen dat gekozen wordt voor de meest kosteneffectieve oplossingen die de hele samenleving ten goede komen.

(14)

Om ervoor te zorgen dat de niet met Horizon 2020 geassocieerde derde landen, te weten Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon en Marokko, aan het Prima-initiatief kunnen deelnemen, moeten de Unie en deze derde landen middels het sluiten van internationale overeenkomsten inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking de juridische regeling van dit besluit tot deze landen uitbreiden.

(15)

Conform de doelstellingen van Horizon 2020 mogen elke andere lidstaat en elk ander met Horizon 2020 geassocieerd derde land aan het Prima-initiatief deelnemen indien zij zich ertoe verbinden bij te dragen aan de financiering van het initiatief en de nodige wetgevende, regelgevende, administratieve en andere maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie treffen.

(16)

Met het oog op de gezamenlijke uitvoering van het Prima-initiatief moet een uitvoeringsstructuur (de „Prima-uitvoeringsstructuur”) worden gevormd. Deze uitvoeringsstructuur moet de financiële bijdrage van de Unie ontvangen en een doelmatige en transparante uitvoering van het Prima-initiatief waarborgen.

(17)

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het Prima-initiatief moet elk niet met Horizon 2020 geassocieerd derde land, en met name landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied, kunnen deelnemen indien zij zich ertoe verbinden bij te dragen aan de financiering van het initiatief en de Prima-uitvoeringsstructuur hun deelname goedkeurt. De deelname moet ook in de desbetreffende internationale overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen dat derde land en de Unie zijn voorzien.

(18)

De financiële bijdrage van de Unie dient afhankelijk te worden gesteld van de formele verbintenis van de deelnemende landen dat zij aan de financiering van het Prima-initiatief zullen bijdragen en van de nakoming en verwezenlijking van die verbintenis volgens onderhavig besluit. De deelnemende landen moet de nodige flexibiliteit worden geboden om naar keuze financieel bij te dragen aan de Prima-uitvoeringsstructuur met het oog op de financiering van acties onder contract, zodat een hoge mate van financiële integratie wordt bereikt. Voorts moeten deelnemende landen financieel of in natura bijdragen aan activiteiten die worden uitgevoerd zonder de financiële bijdrage van de Unie, en aan de administratieve begroting van de Prima-uitvoeringsstructuur die niet wordt gedekt door de financiële bijdrage van de Unie. De periode waarin de deelnemende landen hun bijdrage moeten leveren, moet duidelijk worden vastgesteld.

(19)

Er moet een maximum worden vastgesteld voor de financiële bijdrage van de Unie aan het Prima-initiatief met middelen van Horizon 2020. Met inachtneming van dat maximum moet de financiële bijdrage van de Unie gelijk zijn aan de bijdrage van de deelnemende landen aan het Prima-initiatief, teneinde een sterk hefboomeffect te verkrijgen en te zorgen voor een sterkere integratie van de programma's van de deelnemende landen. Het moet mogelijk zijn een beperkt deel van de financiële bijdrage van de Unie te gebruiken voor de administratieve kosten van de Prima-uitvoeringsstructuur. Er moet worden gezorgd voor een efficiënt beheer van het Prima-initiatief en de administratieve kosten moeten tot een minimum worden beperkt.

(20)

Om te voorkomen dat de uitvoering van het Prima-initiatief te lang aansleept, moet een uiterste termijn worden vastgesteld voor het opstarten van de laatste te financieren activiteiten, met inbegrip van de laatste oproepen tot het indienen van voorstellen.

(21)

De activiteiten van het Prima-initiatief moeten in overeenstemming zijn met de doelstellingen en de prioriteiten inzake onderzoek en innovatie van Horizon 2020 en met de in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 vastgelegde algemene beginselen en voorwaarden. Het Prima-initiatief moet rekening houden met de definities van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) betreffende het niveau van technologische paraatheid in de classificatie van technologisch onderzoek, productontwikkeling en demonstratieactiviteiten.

(22)

In het kader van het Prima-initiatief moeten alle soorten onderzoeks- en innovatieactiviteiten worden ondersteund, waaronder onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieprojecten, innovatieve demonstratieprojecten en proefinstallaties, capaciteitsopbouw, opleiding, bewustmakings- en verspreidingsacties, en mobiliteit van onderzoekers, waarbij uiteenlopende niveaus van technologische paraatheid aan de orde dienen te komen en gezorgd dient te worden voor een passend evenwicht tussen kleine en grote projecten.

(23)

Om meer effect te sorteren, moet worden gestreefd naar coherentie tussen het Prima-initiatief en andere onderzoeks- en innovatieprojecten in het kader van Horizon 2020, zoals de kennis- en innovatiegemeenschap Voedsel („Food KIC”) van het Europees Instituut voor innovatie en iechnologie, of andere instrumenten van de Unie, zoals het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, en moeten mogelijke overlappingen worden voorkomen.

(24)

Het Prima-initiatief moet ten uitvoer worden gelegd op basis van jaarlijkse werkprogramma's waarin de in een bepaald jaar te ondernemen activiteiten worden beschreven. De Prima-uitvoeringsstructuur moet de resultaten van oproepen tot het indienen van voorstellen en de door haar gefinancierde acties regelmatig monitoren en bekijken in hoeverre adequaat is omgegaan met wetenschappelijke thema's, verwachte effecten en overinschrijving, te weten voorstellen boven de drempel die niet konden worden gefinancierd. In gerechtvaardigde gevallen moet de Prima-uitvoeringsstructuur corrigerende maatregelen nemen door het jaarlijkse werkprogramma te wijzigen of in daaropvolgende jaarlijkse werkprogramma's.

(25)

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het Prima-initiatief zou de Prima-uitvoeringsstructuur de deelnemers aan door die structuur gefinancierde acties vooral via subsidies financiële steun moeten verlenen. Die acties moeten worden geselecteerd op basis van openbare vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen onder verantwoordelijkheid van de Prima-uitvoeringsstructuur.

(26)

Belemmeringen voor de deelname van nieuwkomers aan activiteiten van het Prima-initiatief moeten worden gemonitord en aangepakt.

(27)

Bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het Prima-initiatief, en in overeenstemming met de toepasselijke regels en beginselen, zoals het beginsel van wetenschappelijke excellentie, moet de Prima-uitvoeringsstructuur er via haar jaarlijkse werkprogramma naar streven een passend percentage van haar financiering, ongeveer 25 % van de financiële bijdrage van de Unie, ter weerspiegeling van de verbintenissen van de mediterrane partnerlanden ten aanzien van het Prima-initiatief, toe te kennen aan juridische entiteiten in de betrokken derde landen die als deelnemende landen worden beschouwd.

(28)

De door de Prima-uitvoeringsstructuur beheerde oproepen tot het indienen van voorstellen moeten ook worden bekendgemaakt op het gemeenschappelijke deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

(29)

De Prima-uitvoeringsstructuur moet de informatie over de uitvoering van de gefinancierde acties openbaar maken.

(30)

De financiële bijdrage van de Unie moet worden beheerd overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en de regels voor indirect beheer zoals vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (7).

(31)

Ter bescherming van de financiële belangen van de Unie moet de Commissie het recht hebben om de financiële bijdrage van de Unie te beëindigen, te verlagen of op te schorten indien het Prima-initiatief ontoereikend, slechts gedeeltelijk of te laat wordt uitgevoerd, dan wel indien de deelnemende landen niet, slechts gedeeltelijk of te laat bijdragen aan de financiering van het Prima-initiatief.

(32)

Overeenkomstig het algemene doel van Horizon 2020, te weten meer vereenvoudiging, moeten regels die verschillen van die van Horizon 2020, worden vermeden. Voor deelname aan acties onder contract die door de Prima-uitvoeringsstructuur worden gefinancierd, gelden dan ook de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1290/2013. Wegens de unieke doelstellingen en de specifieke uitvoeringsvereisten van het Prima-initiatief moet echter worden voorzien in een beperkt aantal afwijkingen overeenkomstig artikel 1, lid 3, van die verordening.

(33)

Om rekening te houden met de specifieke kenmerken die voortvloeien uit het geografische toepassingsgebied van het Prima-initiatief, zijn er afwijkingen van artikel 9, lid 1, onder b), en artikel 9, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 nodig om de minimumvoorwaarden om in aanmerking te komen voor deelname aan acties onder contract, aan te passen. Met name moet, met het oog op aanpassing aan de specifieke kenmerken van het Prima-initiatief, worden bepaald dat, in afwijking van artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1290/2013, minimaal drie juridische entiteiten, gevestigd in drie verschillende deelnemende landen, aan een actie moeten deelnemen, zulks ter bevordering van een evenwichtige Euro-mediterrane samenwerking. Er is ook een afwijking van artikel 9, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 nodig om ervoor te zorgen dat de minimumvoorwaarden om in aanmerking te komen voor deelname aan acties onder contract, niet discriminerend zijn voor entiteiten die zijn gevestigd in derde landen die een deelnemend land zijn.

(34)

Er zijn afwijkingen nodig van artikel 10, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 om ervoor te zorgen dat in de regel enkel juridische entiteiten die in een deelnemend land zijn gevestigd of volgens het Unierecht zijn opgericht, of internationale Europese belangenorganisaties, in aanmerking komen voor financiering. De Prima-uitvoeringsstructuur moet echter ook financiering kunnen toekennen aan begunstigden die in een niet-deelnemend land gevestigd zijn, op voorwaarde dat de Prima-uitvoeringsstructuur hun deelname essentieel acht of als er financiering wordt toegekend op grond van een internationale overeenkomst of regeling. De Prima-uitvoeringsstructuur moet toezicht houden op de deelname van deze entiteiten.

(35)

Ten behoeve van de vereenvoudiging moeten de administratieve lasten strikt evenredig zijn met de verwachte effecten voor alle betrokken partijen. Overlappende controles en onevenredig belastende documentatie of verslaglegging moeten worden vermeden. Bij het uitvoeren van controles moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de nationale programma's.

(36)

Bij controles van de ontvangers van financiële middelen van de Unie die in het kader van dit besluit worden verstrekt, moet een verlichting van de administratieve lasten gewaarborgd zijn, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013.

(37)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(38)

De Commissie moet, rekening houdend met de standpunten van de deelnemende landen en van een groot aantal belanghebbende partijen, in een tussentijdse evaluatie met name de kwaliteit en doelmatigheid van het Prima-initiatief en de gemaakte voortgang naar de vastgestelde doelstellingen beoordelen, een eindevaluatie verrichten en verslagen over die evaluaties opstellen.

(39)

Op verzoek van de Commissie moeten de Prima-uitvoeringsstructuur en de deelnemende landen alle informatie verstrekken die de Commissie moet opnemen in de evaluatieverslagen over het Prima-initiatief, waarbij zij ertoe moeten worden aangespoord een standaardformaat te gebruiken.

(40)

Dit besluit is gericht op een betere integratie en harmonisatie van de onderzoeks- en innovatiestelsels en -activiteiten in de mediterrane landen op het gebied van agrovoedingssystemen, teneinde deze duurzaam te maken, en van geïntegreerde watervoorziening en geïntegreerd waterbeheer. Om de problemen in het Middellandse Zeegebied aan te pakken is er onderzoek en innovatie op grote schaal nodig omdat de grootste knelpunten systemisch van aard zijn. De omvang van het onderzoek en de innovatie is complex en multidisciplinair en vereist een grensoverschrijdende aanpak met deelname van meerdere actoren. Een gezamenlijke aanpak met een brede waaier van deelnemende landen die hun financiële en intellectuele middelen bundelen, kan helpen om de vereiste schaal en omvang te bereiken. Daar de doelstelling van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar, door het integreren van nationale inspanningen tot een samenhangende aanpak van de Unie, door het bijeenbrengen van gecompartimenteerde nationale onderzoeks- en innovatieprogramma's, door het helpen opzetten van gemeenschappelijke, grensoverschrijdende onderzoeks- en financieringsstrategieën, en door het bijeenbrengen van de vereiste kritische massa van actoren en investeringen, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(41)

De Unie moet derhalve deelnemen aan het Prima-initiatief,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Deelname aan het Prima-initiatief

1.   De Unie neemt deel aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het „Prima-initiatief”), gezamenlijk opgezet door Kroatië, Cyprus, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Israël, Italië, Luxemburg, Malta, Portugal, Slovenië, Spanje, Tunesië en Turkije (de „deelnemende landen”), overeenkomstig de in dit besluit vastgestelde voorwaarden.

2.   Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon en Marokko worden deelnemende landen onder voorbehoud van de sluiting van internationale overeenkomsten voor wetenschappelijke en technologische samenwerking met de Unie, waarin de voorwaarden voor hun deelname aan het Prima-initiatief worden vastgesteld.

3.   Elke lidstaat die en elk met Horizon 2020 geassocieerd derde land dat niet in lid 1 van dit artikel is vermeld, kan aan het Prima-initiatief deelnemen, mits wordt voldaan aan de in artikel 4, lid 1, onder c), bepaalde voorwaarde en in het bijzonder aan artikel 11, lid 5.

Met Horizon 2020 geassocieerde lidstaten en derde landen die aan de in de eerste alinea vervatte voorwaarden voldoen, worden voor de doeleinden van dit besluit als deelnemende landen beschouwd.

4.   Een niet met Horizon 2020 geassocieerd derde land dat niet in lid 2 van dit artikel is vermeld, kan aan het Prima-initiatief deelnemen op voorwaarde dat:

a)

het voldoet aan de voorwaarde van artikel 4, lid 1, onder c), en in het bijzonder aan artikel 11, lid 5;

b)

de Prima-uitvoeringsstructuur de deelname goedkeurt nadat is onderzocht of de deelname van het land relevant is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Prima-initiatief, en

c)

het een internationale overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking met de Unie sluit over de voorwaarden voor deelname aan het Prima-initiatief.

Derde landen die aan de in de eerste alinea vervatte voorwaarden voldoen, worden voor de doeleinden van dit besluit als deelnemende landen beschouwd.

Artikel 2

Doelstellingen van het Prima-initiatief

1.   De algemene doelstellingen van het Prima-initiatief zijn, in overeenstemming met de prioriteiten van Horizon 2020, het opbouwen van onderzoeks- en innovatiecapaciteit en het ontwikkelen van kennis en gemeenschappelijke innovatieve oplossingen voor agrovoedingssystemen, teneinde deze duurzaam te maken, en voor geïntegreerde watervoorziening en geïntegreerd waterbeheer in het Middellandse Zeegebied, zodat deze systemen, deze voorziening en dit beheer klimaatbestendiger, efficiënter, kosteneffectiever en ecologisch en maatschappelijk duurzamer worden en ertoe wordt bijgedragen om de problemen op het gebied van watertekorten, voedselveiligheid, voeding, gezondheid, welzijn en migratie bij de wortel aan te pakken.

2.   Om bij te dragen aan het bereiken van de in lid 1 vervatte algemene doelstellingen, moet het Prima-initiatief de volgende specifieke doelstellingen verwezenlijken:

a)

een gemeenschappelijke strategische langetermijnagenda ontwikkelen op het gebied van agrovoedingssystemen, teneinde deze duurzaam te maken, en van geïntegreerde watervoorziening en geïntegreerd waterbeheer;

b)

relevante nationale onderzoeks- en innovatieprogramma's richten op de uitvoering van de strategische agenda;

c)

alle relevante publieke en private actoren betrekken bij de uitvoering van de strategische agenda door het bundelen van kennis en financiële middelen om de benodigde kritische massa te bereiken;

d)

de financieringscapaciteit voor onderzoek en innovatie en van de uitvoeringscapaciteit van alle betrokken actoren, met inbegrip van kmo's, de academische wereld, niet-gouvernementele organisaties en lokale onderzoekscentra, versterken.

Artikel 3

Financiële bijdrage van de Unie aan het Prima-initiatief

1.   De financiële bijdrage van de Unie, met inbegrip van de EVA-kredieten, is gelijk aan de bijdragen van de deelnemende landen aan het Prima-initiatief. De financiële bijdrage van de Unie bedraagt maximaal 220 000 000 EUR.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde financiële bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten die in de algemene begroting van de Unie zijn toegewezen aan de relevante onderdelen van het bij Besluit 2013/743/EU van de Raad (8) vastgestelde specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020, en met name uit deel II „Industrieel leiderschap” en deel III „Maatschappelijke uitdagingen”, met inachtneming van artikel 58, lid 1, onder c), vi), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

3.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde financiële bijdrage van de Unie wordt door de Prima-uitvoeringsstructuur gebruikt voor:

a)

het financieren van de activiteiten bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a);

b)

het dekken van de administratieve kosten van de Prima-uitvoeringsstructuur, tot maximaal 6 % van de in lid 1 van dit artikel bedoelde financiële bijdrage van de Unie.

Artikel 4

Voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Unie aan het Prima-initiatief

1.   De in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie wordt verleend op de volgende voorwaarden:

a)

de deelnemende landen tonen aan dat het Prima-initiatief overeenkomstig dit besluit wordt opgezet;

b)

de deelnemende landen of de door de deelnemende landen aangewezen organisaties wijzen een entiteit met rechtspersoonlijkheid, zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), vi), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, aan als de Prima-uitvoeringsstructuur die verantwoordelijk is voor de efficiënte uitvoering van het Prima-initiatief en voor de ontvangst, toewijzing en monitoring van de in artikel 3, lid 1, van dit besluit bedoelde financiële bijdrage van de Unie en, in voorkomend geval, van de bijdragen van de deelnemende landen, en die ervoor zorgt dat alle acties worden ondernomen die nodig zijn om de doelstellingen van het Prima-initiatief te verwezenlijken;

c)

elk deelnemend land verbindt zich ertoe om bij te dragen aan de financiering van het Prima-initiatief met een passende bijdrage uit de nationale middelen die relevant is voor de doelstellingen van het Prima-initiatief;

d)

de Prima-uitvoeringsstructuur toont aan dat zij in staat is het Prima-initiatief uit te voeren, met inbegrip van het ontvangen, toewijzen en monitoren van de in artikel 3, lid 1, van dit besluit bedoelde financiële bijdrage van de Unie in het kader van het indirect beheer van de Uniebegroting overeenkomstig de artikelen 58, 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

e)

er wordt een efficiënt bestuursmodel voor het Prima-initiatief opgezet in overeenstemming met artikel 12;

f)

na goedkeuring door de Commissie neemt de Prima-uitvoeringsstructuur de in artikel 6, lid 9, bedoelde gemeenschappelijke beginselen aan.

2.   Tijdens de uitvoering van het Prima-initiatief is de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie tevens afhankelijk van de volgende voorwaarden:

a)

de verwezenlijking door de Prima-uitvoeringsstructuur van de in artikel 2 omschreven doelstellingen en de in artikel 6 bedoelde activiteiten;

b)

de instandhouding van een passend en doelmatig bestuursmodel, overeenkomstig artikel 12;

c)

de naleving door de Prima-uitvoeringsstructuur van de verslagleggingsvereisten van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

d)

de nakoming van de in lid 1, onder c), van dit artikel bedoelde verbintenissen door de deelnemende landen.

3.   De Commissie beoordeelt of de deelnemende landen hun verbintenissen nakomen, in het bijzonder via de eerste twee jaarlijkse werkprogramma's. Na die beoordeling kan de in artikel 3, lid 1, bedoelde maximale financiële bijdrage van de Unie overeenkomstig artikel 9 worden herzien.

Artikel 5

Bijdragen van de deelnemende landen aan het Prima-initiatief

1.   De deelnemende landen leveren financiële of niet-financiële bijdragen ter waarde van ten minste 220 000 000 EUR gedurende de periode vanaf 7 augustus 2017 tot en met 31 december 2028, of zij zorgen ervoor dat hun nationale financieringsorganen deze bijdragen leveren.

2.   De bijdragen van de deelnemende landen bestaan uit het volgende:

a)

in voorkomend geval, financiële bijdragen aan de Prima-uitvoeringsstructuur met het oog op de financiering van acties onder contract als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a);

b)

financiële en niet-financiële bijdragen bij de uitvoering van de in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde activiteiten, en

c)

financiële en niet-financiële bijdragen aan de administratieve begroting van de Prima-uitvoeringsstructuur die niet door de in artikel 3, lid 3, onder b), bedoelde financiële bijdrage van de Unie wordt gedekt.

3.   De in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde niet-financiële bijdragen worden gevormd door de kosten die de deelnemende landen hebben gemaakt bij de uitvoering van de in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde activiteiten, na aftrek van de directe of indirecte financiële bijdrage van de Unie aan die kosten.

4.   De in lid 2, onder c), bedoelde niet-financiële bijdragen worden gevormd door de kosten die de deelnemende landen hebben gemaakt in verband met de administratieve begroting van de Prima-uitvoeringsstructuur, na aftrek van de directe of indirecte financiële bijdrage van de Unie aan die kosten.

5.   Met het oog op de waardering van de in lid 2, onder b) en c), bedoelde niet-financiële bijdragen worden de kosten vastgesteld volgens de gebruikelijke boekhoudkundige methoden van de deelnemende landen of de betrokken nationale financieringsorganen, de toepasselijke boekhoudkundige normen van het deelnemende land waar de desbetreffende nationale financieringsorganen zijn gevestigd, en de toepasselijke internationale standaarden voor jaarrekeningen en internationale standaarden voor financiële verslaglegging. De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke controleur die door de deelnemende landen of door de betrokken nationale financieringsorganen wordt aangewezen. Indien de certificering aanleiding geeft tot onduidelijkheid, kan de waarderingsmethode door de Prima-uitvoeringsstructuur worden geverifieerd. Mocht er daarna nog onduidelijkheid zijn, dan kan de Prima-uitvoeringsstructuur een financiële controle met betrekking tot de waarderingsmethode uitvoeren.

6.   De in lid 2, onder a), b) en c), van dit artikel bedoelde bijdragen die als bijdragen van de deelnemende landen gelden, worden na de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma geleverd. Indien het jaarlijkse werkprogramma tijdens het in artikel 6, lid 2, bedoelde referentiejaar wordt vastgesteld, kunnen de in lid 2, onder c), van dit artikel bedoelde bijdragen die gelden als in het jaarlijkse werkprogramma opgenomen bijdragen van de deelnemende landen, bijdragen omvatten die vanaf 1 januari van dat jaar zijn geleverd. Echter, de in lid 2, onder c), van dit artikel bedoelde bijdragen die gelden als in het eerste jaarlijkse werkprogramma opgenomen bijdragen van de deelnemende landen, kunnen bijdragen omvatten die na 7 augustus 2017 zijn geleverd.

Artikel 6

Activiteiten en uitvoering van het Prima-initiatief

1.   Het Prima-initiatief ondersteunt een brede waaier van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, zoals beschreven in het jaarlijkse werkprogramma, door middel van:

a)

acties onder contract in de zin van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013, die door de Prima-uitvoeringsstructuur worden gefinancierd overeenkomstig artikel 7 van dit besluit, voornamelijk in de vorm van subsidies na door de Prima-uitvoeringsstructuur gelanceerde transnationale openbare vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen, met inbegrip van:

i)

onderzoeks- en innovatieacties of innovatieacties;

ii)

coördinatie en ondersteuning van acties die tot doel hebben informatie te verspreiden over het Prima-initiatief en de impact ervan zo groot mogelijk te maken;

b)

activiteiten gefinancierd door de deelnemende landen zonder de financiële bijdrage van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, te weten:

i)

activiteiten die na door de Prima-uitvoeringsstructuur gelanceerde transnationale openbare vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen worden geselecteerd, die door de nationale financieringsorganen in het kader van de nationale programma's van de deelnemende landen worden beheerd en die hoofdzakelijk in de vorm van subsidies worden gefinancierd;

ii)

activiteiten in het kader van de nationale programma's van de deelnemende landen, met inbegrip van transnationale projecten.

2.   Het Prima-initiatief wordt uitgevoerd op basis van de jaarlijkse werkprogramma's die activiteiten omvatten die moeten plaatsvinden gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december van een bepaald jaar („referentiejaar”). De Prima-uitvoeringsstructuur stelt, na goedkeuring door de Commissie, de jaarlijkse werkprogramma's vast vóór 31 maart van het referentiejaar. Bij de vaststelling van de jaarlijkse werkprogramma's handelen de Prima-uitvoeringsstructuur en de Commissie zonder onnodige vertraging. De Prima-uitvoeringsstructuur maakt het jaarlijkse werkprogramma openbaar.

3.   De in lid 1, onder a) en b), bedoelde activiteiten mogen alleen in het referentiejaar en pas na de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma van dat jaar worden opgestart.

4.   Indien het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld gedurende het referentiejaar, kunnen met de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie administratieve kosten worden vergoed die de Prima-uitvoeringsstructuur vanaf 1 januari van dat referentiejaar heeft gemaakt overeenkomstig het jaarlijkse werkprogramma. Met de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie kunnen echter administratieve kosten worden vergoed die de Prima-uitvoeringsstructuur vanaf 7 augustus 2017 heeft gemaakt overeenkomstig het eerste jaarlijkse werkprogramma.

5.   Activiteiten mogen uitsluitend worden gefinancierd in het kader van het Prima-initiatief indien zij zijn opgenomen in het jaarlijkse werkprogramma. In het jaarlijkse werkprogramma wordt een onderscheid gemaakt tussen de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde activiteiten, de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde activiteiten en de administratieve kosten van de Prima-uitvoeringsstructuur. Daarnaast wordt een raming van de desbetreffende uitgaven gegeven en wordt aangegeven hoeveel middelen er in de begroting zijn toegewezen aan activiteiten die met de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie worden gefinancierd, en aan activiteiten die met een bijdrage van de deelnemende landen, zonder de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie, worden gefinancierd. Het jaarlijkse werkprogramma bevat tevens de geraamde waarde van de niet-financiële bijdragen van de deelnemende landen, als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b).

6.   In gewijzigde jaarlijkse werkprogramma's voor een referentiejaar en jaarlijkse werkprogramma's voor daaropvolgende referentiejaren wordt rekening gehouden met de resultaten van eerdere oproepen tot het indienen van voorstellen. Hierbij dient ernaar te worden gestreefd correcties aan te brengen indien onvoldoende wetenschappelijke thema's worden bestreken, met name die welke aanvankelijk aan bod kwamen in activiteiten als bedoeld in lid 1, onder b), die niet voldoende konden worden gefinancierd.

7.   De laatste te financieren activiteiten, met inbegrip van de laatste oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's, dienen uiterlijk op 31 december 2024 te worden opgestart. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen zij tot en met 31 december 2025 worden opgestart.

8.   Activiteiten die door de deelnemende landen zonder de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie dienen te worden gefinancierd, kunnen alleen in het jaarlijkse werkprogramma worden opgenomen na de positieve uitkomst van een door de Prima-uitvoeringsstructuur georganiseerde onafhankelijke externe beoordeling ervan door middel van een internationale collegiale toetsing aan de doelstellingen van het Prima-initiatief.

9.   In het jaarlijkse werkprogramma opgenomen activiteiten die door de deelnemende landen zonder de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie worden gefinancierd, worden uitgevoerd in overeenstemming met gemeenschappelijke beginselen die na goedkeuring door de Commissie door de Prima-uitvoeringsstructuur worden vastgesteld. De gemeenschappelijke beginselen houden rekening met de beginselen in dit besluit, in titel VI van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en in Verordening (EU) nr. 1290/2013, met name de beginselen van gelijke behandeling, transparantie, onafhankelijke collegiale toetsing en selectie. Na goedkeuring door de Commissie stelt de Prima-uitvoeringsstructuur ook vast aan welke verslagleggingsvereisten de deelnemende landen jegens haar moeten voldoen, ook wat betreft de indicatoren voor elk van deze activiteiten.

10.   De in lid 1, onder b), i), bedoelde activiteiten stemmen niet alleen overeen met de in lid 9 bedoelde gemeenschappelijke beginselen, maar voldoen ook aan de volgende voorwaarden:

a)

de voorstellen betreffen transnationale projecten, met een deelname van ten minste drie onafhankelijke juridische entiteiten gevestigd in drie verschillende landen die bij het verstrijken van de in de betrokken oproep tot het indienen van voorstellen bepaalde uiterste indieningstermijn uit hoofde van dit besluit worden beschouwd als deelnemende landen, en waarvan:

i)

er ten minste één is gevestigd in een lidstaat of in een met Horizon 2020 geassocieerd derde land en niet onder punt ii) valt, en

ii)

er ten minste één is gevestigd in een derde land als vermeld in artikel 1, lid 2, of in een derde land dat grenst aan de Middellandse Zee;

b)

de voorstellen worden geselecteerd na transnationale oproepen tot het indienen van voorstellen en worden met de medewerking van ten minste drie onafhankelijke deskundigen geëvalueerd op basis van de volgende toekenningscriteria: excellentie, impact, en kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering;

c)

de voorstellen worden gerangschikt volgens de evaluatieresultaten. De Prima-uitvoeringsstructuur maakt een selectie en volgt daarbij die rangschikking. De deelnemende landen komen tot overeenstemming over een passende financieringswijze die het mogelijk maakt om zo veel mogelijk voorstellen boven de drempel te financieren op basis van die rangschikking, in het bijzonder door reservebedragen te verstrekken voor de nationale bijdragen voor oproepen tot het indienen van voorstellen. Ingeval een of meer projecten niet kunnen worden gefinancierd, kunnen de eerstvolgende projecten in de rangschikking worden geselecteerd.

11.   De Prima-uitvoeringsstructuur monitort de uitvoering van alle activiteiten van het jaarlijkse werkprogramma en brengt daarover verslag uit aan de Commissie.

12.   Elke mededeling of bekendmaking in verband met de activiteiten van het Prima-initiatief, die in samenwerking met het Prima-initiatief tot stand komt, wordt, ongeacht of deze uitgaat van de Prima-uitvoeringsstructuur, een deelnemend land of diens nationale financieringsorganen, of deelnemers aan een activiteit, aangeduid of medeaangeduid als volgt: „[naam van de activiteit] is onderdeel van het door de Europese Unie gesteunde programma van het Prima-initiatief”.

Artikel 7

Regels voor deelname en verspreiding

1.   De Prima-uitvoeringsstructuur wordt beschouwd als een financieringsorgaan in de zin van Verordening (EU) nr. 1290/2013 en verleent financiële steun voor acties onder contract als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), van dit besluit, in overeenstemming met de voorschriften van die verordening, behoudens de afwijkingen als bepaald in dit artikel.

2.   In afwijking van artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1290/2013 bedraagt het minimumaantal deelnemers drie juridische entiteiten die gevestigd zijn in drie verschillende landen die bij het verstrijken van de in de betrokken oproep tot het indienen van voorstellen bepaalde uiterste indieningstermijn uit hoofde van dit besluit worden beschouwd als deelnemende landen, en waarvan:

a)

er ten minste één is gevestigd in een lidstaat of in een met Horizon 2020 geassocieerd derde land en niet onder punt b) valt, en

b)

er ten minste één is gevestigd in een derde land als vermeld in artikel 1, lid 2, of in een derde land dat grenst aan de Middellandse Zee.

3.   In afwijking van artikel 9, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 geldt, in naar behoren gemotiveerde gevallen die in het jaarlijkse werkprogramma zijn bepaald, als minimumvoorwaarde dat één juridische entiteit deelneemt die is gevestigd in een deelnemend land dat bij het verstrijken van de in de betrokken oproep tot het indienen van voorstellen bepaalde uiterste indieningstermijn uit hoofde van dit besluit wordt beschouwd als een deelnemend land.

4.   In afwijking van artikel 10, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 komen de volgende deelnemers in aanmerking voor financiering door de Prima-uitvoeringsstructuur:

a)

elke juridische entiteit die is gevestigd in een deelnemend land of is opgericht krachtens het Unierecht;

b)

elke internationale Europese belangenorganisatie, als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 12, van Verordening (EU) nr. 1290/2013.

5.   Aan een deelnemende internationale organisatie of een deelnemende juridische entiteit die in een niet-deelnemend land is gevestigd, en die geen van beide op grond van lid 4 voor financiering in aanmerking komt, kan financiering door de Prima-uitvoeringsstructuur worden verstrekt mits aan minstens één van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de Prima-uitvoeringsstructuur beschouwt deelname als essentieel voor de uitvoering van de actie;

b)

er is in dergelijke financiering voorzien in een bilaterale wetenschappelijke en technologische overeenkomst of in een andere regeling tussen de Unie en de internationale organisatie of, in het geval van in niet-deelnemende landen gevestigde entiteiten, het land waarin de juridische entiteit is gevestigd.

6.   Onverminderd Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 en Verordening (EU) nr. 1290/2013 kan de toepasselijke modelsubsidieovereenkomst erin voorzien dat juridische entiteiten die gevestigd zijn in niet-deelnemende landen en die financiering van de Prima-uitvoeringsstructuur ontvangen, eveneens passende financiële garanties moeten verstrekken.

7.   Onverminderd Verordening (EU) nr. 1290/2013 kan de Prima-uitvoeringsstructuur, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van het Prima-initiatief, in het jaarlijkse werkprogramma een aanvullende voorwaarde voor deelname opnemen, teneinde te bepalen welke soort entiteit als coördinator in acties onder contract kan fungeren.

Artikel 8

Overeenkomsten tussen de Unie en de Prima-uitvoeringsstructuur

1.   Na een positieve voorafgaande evaluatie van de Prima-uitvoeringsstructuur overeenkomstig artikel 61, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en het bieden van voldoende financiële garanties overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), vi), van die verordening, sluit de Commissie, namens de Unie, met de Prima-uitvoeringsstructuur een delegatieovereenkomst en overeenkomsten over de jaarlijkse overboeking van gelden.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde delegatieovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig artikel 58, lid 3, en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012. In de delegatieovereenkomst wordt onder meer het volgende vastgesteld:

a)

de vereisten voor de bijdrage van de Prima-uitvoeringsstructuur met betrekking tot de prestatie-indicatoren als omschreven in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de vereisten voor de bijdrage van de Prima-uitvoeringsstructuur met betrekking tot de voortgangscontrole als bedoeld in bijlage III bij Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren betreffende het functioneren van de Prima-uitvoeringsstructuur;

d)

de vereisten voor de Prima-uitvoeringsstructuur met betrekking tot het verstrekken van informatie over administratieve kosten en van gedetailleerde cijfers over de uitvoering van het Prima-initiatief;

e)

de regelingen voor het verstrekken van gegevens waarmee de Commissie kan voldoen aan haar verplichtingen inzake verspreiding en verslaglegging;

f)

de regelingen voor goed- of afkeuring door de Commissie van het voorlopige jaarlijkse werkprogramma, de in artikel 6, lid 9, bedoelde gemeenschappelijke beginselen en de verslagleggingsvereisten van de deelnemende landen, voordat deze door de Prima-uitvoeringsstructuur worden goedgekeurd, en

g)

de bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen door de Prima-uitvoeringsstructuur, in het bijzonder op het gemeenschappelijke deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

Artikel 9

Beëindiging, verlaging of opschorting van de financiële bijdrage van de Unie

1.   Indien het Prima-initiatief niet dan wel op ontoereikende wijze, gedeeltelijk of te laat wordt uitgevoerd, kan de Commissie de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie beëindigen, evenredig verlagen of opschorten afhankelijk van de mate waarin het Prima-initiatief daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

2.   Als de deelnemende landen niet, of slechts gedeeltelijk of te laat bijdragen aan de financiering van het Prima-initiatief, kan de Commissie de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie beëindigen, evenredig verlagen of opschorten, rekening houdend met het financieringsbedrag dat door de deelnemende landen is toegewezen voor de uitvoering van het Prima-initiatief.

Artikel 10

Controles achteraf

1.   De controle achteraf van uitgaven voor acties onder contract als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), van dit besluit, wordt uitgevoerd door de Prima-uitvoeringsstructuur overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

2.   De Commissie kan besluiten de in lid 1 bedoelde controles zelf uit te voeren. In dergelijke gevallen doet zij dat overeenkomstig de toepasselijke voorschriften, met name de bepalingen van de Verordeningen (EU, Euratom) nr. 966/2012, (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 11

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties.

2.   De Prima-uitvoeringsstructuur verleent personeelsleden van de Commissie en andere door haar gemachtigde personen alsmede de Rekenkamer toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, ook in elektronisch formaat, die benodigd is voor het verrichten van hun controles.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (9) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10), onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract dat, direct of indirect, in overeenstemming met dit besluit is gefinancierd, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 bevatten de contracten en subsidieovereenkomsten en -besluiten die voortvloeien uit de toepassing van dit besluit, bepalingen die de Commissie, de Prima-uitvoeringsstructuur, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten. Wanneer de uitvoering van een actie geheel of gedeeltelijk uitbesteed of verder gedelegeerd wordt, of wanneer hiervoor een overheidsopdracht moet worden geplaatst of financiële steun moet worden verleend aan een derde, wordt in het contract, de subsidieovereenkomst of het subsidiebesluit bepaald dat de contractant of de begunstigde ervan verplicht is van elke betrokken derde te verlangen dat deze uitdrukkelijk de bevoegdheid van de Commissie, de Prima-uitvoeringsstructuur, de Rekenkamer en OLAF aanvaardt.

5.   Bij de uitvoering van het Prima-initiatief treffen de deelnemende landen de nodige wetgevende, regelgevende, administratieve en andere maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name met het oog op een volledige terugvordering van aan de Unie verschuldigde bedragen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

Artikel 12

Het bestuur van de Prima-uitvoeringsstructuur

1.   De organen van de Prima-uitvoeringsstructuur bestaan uit:

a)

een raad van bestuur, die een voorzitter en een medevoorzitter heeft;

b)

een stuurgroep;

c)

een secretariaat, geleid door een directeur;

d)

een wetenschappelijk adviescomité.

2.   De Prima-uitvoeringsstructuur wordt bestuurd door de raad van bestuur waarin alle deelnemende landen zijn vertegenwoordigd. De raad van bestuur is het besluitvormingsorgaan van de Prima-uitvoeringsstructuur.

De raad van bestuur stelt, na goedkeuring door de Commissie, het volgende vast:

a)

het jaarlijkse werkprogramma;

b)

de in artikel 6, lid 9, bedoelde algemene beginselen, en

c)

de verslagleggingsvereisten van de deelnemende landen aan de Prima-uitvoeringsstructuur.

De raad van bestuur verifieert dat aan de in artikel 1, lid 3, en in artikel 4, lid 1, onder c), vastgelegde voorwaarden is voldaan en stelt de Commissie hiervan op de hoogte.

De raad van bestuur hecht zijn goedkeuring aan de deelname aan het Prima-initiatief door niet met Horizon 2020 geassocieerde derde landen die niet in artikel 1, lid 2, zijn vermeld, na onderzoek van de relevantie van hun deelname voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Prima-initiatief.

Elk deelnemend land heeft één stem in de raad van bestuur. Besluiten worden bij consensus genomen. Indien geen consensus wordt bereikt, neemt de raad van bestuur zijn besluiten bij een meerderheid van ten minste 75 % van de geldig uitgebrachte stemmen.

De Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, wordt uitgenodigd om als waarnemer aan alle bijeenkomsten van de raad van bestuur deel te nemen en kan aan de besprekingen deelnemen. Zij ontvangt alle benodigde documenten.

3.   De raad van bestuur bepaalt het aantal leden van de stuurgroep, die ten minste vijf leden telt, en benoemt deze. De stuurgroep houdt toezicht op de werkzaamheden van de directeur en adviseert de raad van bestuur over de uitvoering van het Prima-initiatief door het secretariaat. Zij verstrekt meer bepaald richtsnoeren inzake de uitvoering van de jaarlijkse begroting en het jaarlijkse werkprogramma.

4.   De raad van bestuur stelt het secretariaat van de Prima-uitvoeringsstructuur samen, dat het uitvoerend orgaan van het Prima-initiatief vormt.

Het secretariaat zorgt voor het volgende:

a)

de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma;

b)

ondersteuning van de andere organen van de Prima-uitvoeringsstructuur;

c)

monitoring van en verslaglegging over de uitvoering van het Prima-initiatief;

d)

het beheer van de in artikel 3, lid 1, bedoelde financiële bijdrage van de Unie en van de financiële bijdragen van de deelnemende landen, en verslaglegging over het gebruik ervan;

e)

de bevordering van de zichtbaarheid van het Prima-initiatief door promotie en communicatie;

f)

het onderhouden van contacten met de Commissie in overeenstemming met de in artikel 8 bedoelde delegatieovereenkomst;

g)

transparantie van de activiteiten van het Prima-initiatief.

5.   De raad van bestuur benoemt een wetenschappelijk adviescomité, bestaande uit gerenommeerde onafhankelijke deskundigen op gebieden die relevant zijn voor het Prima-initiatief. De raad van bestuur stelt het aantal leden van het wetenschappelijk adviescomité en de wijze waarop zij worden benoemd vast overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1290/2013.

Het wetenschappelijke adviescomité:

a)

adviseert de raad van bestuur over strategische prioriteiten en behoeften;

b)

adviseert de raad van bestuur over de inhoud en de reikwijdte van het ontwerp van het jaarlijkse werkprogramma vanuit een wetenschappelijk en technisch oogpunt;

c)

beoordeelt de wetenschappelijke en technische aspecten van de uitvoering van het Prima-initiatief en brengt een advies uit over het desbetreffende jaarverslag.

Artikel 13

Verstrekking van informatie

1.   Op verzoek van de Commissie verstrekt de Prima-uitvoeringsstructuur de Commissie alle informatie die nodig is om de in artikel 14 bedoelde verslagen voor te bereiden.

2.   De deelnemende landen verstrekken de Commissie, via de Prima-uitvoeringsstructuur, alle door het Europees Parlement, door de Raad of door de Rekenkamer gevraagde informatie over het financiële beheer van het Prima-initiatief.

3.   De Commissie neemt de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie op in de in artikel 14 bedoelde verslagen.

Artikel 14

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 30 juni 2022 voert de Commissie met behulp van onafhankelijke deskundigen een tussentijdse evaluatie van het Prima-initiatief uit. De Commissie stelt over die evaluatie een verslag op waarin de conclusies over die evaluatie en de opmerkingen van de Commissie zijn opgenomen. De Commissie legt dat verslag uiterlijk op 31 december 2022 voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   Uiterlijk op 31 december 2028 voert de Commissie met behulp van onafhankelijke deskundigen een definitieve evaluatie van het Prima-initiatief uit. De Commissie stelt over die evaluatie een verslag op dat de uitkomsten van die evaluatie bevat en legt dat verslag uiterlijk op 30 juni 2029 voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 80.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 juni 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 juni 2017.

(3)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020), en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(4)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(5)  PB C 205 van 19.7.2013, blz. 9.

(6)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(8)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020), en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(9)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


Verklaring van de Commissie inzake financiële garanties voor de Prima-uitvoeringsstructuur

1.

Wat betreft het Prima-initiatief, is in artikel 58, lid 1, onder c), vi), van het Financieel Reglement van de EU bepaald dat de Commissie de uitvoering van de begroting van de Unie aan een privaatrechtelijk orgaan met een openbare dienstverleningstaak (uitvoeringsstructuur) mag toevertrouwen. Dat orgaan moet voldoende financiële garanties bieden.

2.

Met het oog op een goed financieel beheer van de EU-middelen moeten deze garanties alle eventuele schulden van de uitvoeringsstructuur aan de Unie in verband met de uitvoeringstaken zoals bepaald in de delegatieovereenkomst dekken, zonder enige beperking van de omvang en de bedragen. Normaal gezien verwacht de Commissie dat de garantiegevers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de uitvoeringsstructuur.

3.

Op basis van een gedetailleerde risicobeoordeling, met name als de resultaten van de voorafgaande pijlerbeoordeling van de uitvoeringsstructuur overeenkomstig artikel 61 van het Financieel Reglement voldoende worden geacht, zal de voor het Prima-initiatief verantwoordelijke ordonnateur van de Commissie echter voorzien in het volgende:

rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel kunnen de van de uitvoeringsstructuur verlangde financiële garanties worden beperkt tot het maximumbedrag van de bijdrage van de Unie.

dienovereenkomstig kan de aansprakelijkheid van elke garantiegever evenredig zijn met zijn bijdrage aan het Prima-initiatief.

De garantiegevers mogen in hun respectieve verklaringen betreffende de aansprakelijkheid bepalen hoe zij deze aansprakelijkheid zullen dekken.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/16


VERORDENING (EU) 2017/1325 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

tot wijziging van Verordening (EU) 2016/44 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/1333 van de Raad van 31 juli 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Besluit 2011/137/GBVB (1),

Gezien Verordening (EU) 2016/44 van de Raad van 18 januari 2016 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 204/2011 (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 6 februari 2017 stelde de Raad vast dat migrantensmokkel en mensenhandel bijdragen tot de destabilisering van de politieke en veiligheidssituatie in Libië.

(2)

Op 17 juli 2017 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2017/1338 (3) vastgesteld, waarmee beperkingen worden ingevoerd op de uitvoer naar Libië van bepaalde goederen die kunnen worden gebruikt voor migrantensmokkel en mensenhandel.

(3)

Regelgeving op het niveau van de Unie is noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen, met name om te garanderen dat ze in alle lidstaten uniform door de marktdeelnemers worden toegepast.

(4)

Verordening (EU) 2016/44 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2016/44 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis

1.   Een voorafgaande vergunning is vereist voor:

a)

de directe of indirecte verkoop, levering, overdracht aan of uitvoer naar personen, entiteiten of lichamen in Libië of voor gebruik in Libië van de in bijlage VII genoemde goederen, ongeacht of die goederen van oorsprong zijn uit de Unie;

b)

technische bijstand of tussenhandeldiensten in verband met de in bijlage VII genoemde goederen, of in verband met de verstrekking, de vervaardiging, het onderhoud en het gebruik ervan, direct of indirect aan personen, entiteiten of lichamen in Libië of voor gebruik in Libië;

c)

financiering of financiële bijstand in verband met de in bijlage VII genoemde goederen, met inbegrip van subsidies, leningen en exportkredietverzekering voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van dergelijke goederen, of voor de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand of tussenhandeldiensten, direct of indirect, aan personen, entiteiten of lichamen in Libië of voor gebruik in Libië.

2.   Bijlage VII omvat de goederen die kunnen worden gebruikt voor migrantensmokkel en mensenhandel.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op de directe of indirecte verkoop, levering, overdracht aan of uitvoer naar de Libische regering door autoriteiten van de lidstaten van de in bijlage VII genoemde goederen, noch op het verstrekken van technische bijstand, tussenhandeldiensten, financiering of financiële bijstand in verband met die goederen.

4.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning als bedoeld in lid 1 wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat deze goederen zouden kunnen worden gebruikt voor migrantensmokkel of mensenhandel.

5.   Indien een in bijlage IV genoemde bevoegde autoriteit in overeenstemming met dit artikel een vergunning weigert, nietig verklaart, opschort, substantieel wijzigt of intrekt, stelt de betrokken lidstaat de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis en deelt hij de relevante informatie met hen.”.

2)

Aan artikel 20 wordt het volgende punt toegevoegd:

„c)

bijlage VII te wijzigen om de lijst goederen die kunnen worden gebruikt voor migrantensmokkel of mensenhandel te verfijnen of aan te passen, of om de codes van de gecombineerde nomenclatuur opgenomen in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87, te actualiseren.”.

Artikel 2

De tekst opgenomen in de bijlage bij deze verordening wordt aan Verordening (EU) 2016/44 toegevoegd als bijlage VII.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 206 van 1.8.2015, blz. 34.

(2)  PB L 12 van 19.1.2016, blz. 1.

(3)  Besluit (GBVB) 2017/1338 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië (zie bladzijde 49 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE

BIJLAGE VII

Goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor migrantensmokkel en mensenhandel als bedoeld in artikel 2 bis

TOELICHTING

De nomenclatuurcodes komen uit de Gecombineerde Nomenclatuur als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief en zijn opgenomen in bijlage I daarbij, en die gelden op het ogenblik van de bekendmaking van deze verordening en mutatis mutandis zoals ze worden gewijzigd door volgende wetgeving.

 

GN-code

Omschrijving

 

8407 21

buitenboordmotoren (met vonkontsteking)

ex

8408 10

buitenboordmotoren (met compressieontsteking)

ex

8501 31

elektrische buitenboordmotoren met een vermogen van niet meer dan 750 W

ex

8501 32

elektrische buitenboordmotoren met een vermogen van meer dan 750 W maar niet meer dan 75 kW

ex

8903 10

opblaasbare plezier- en sportvaartuigen

ex

8903 99

motorboten met een buitenboordmotor


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/19


VERORDENING (EU) 2017/1326 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit (EU) 2017/1340 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging van Besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad (2) wordt uitvoering gegeven aan Besluit 2010/788/GBVB (3) en worden bepaalde maatregelen vastgesteld tegen personen die in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo handelen, onder meer de bevriezing van hun tegoeden.

(2)

Bij Resolutie 2360 (2017) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) van 21 juni 2017 zijn de criteria voor de aanwijzing van personen en entiteiten waarvoor de beperkende maatregelen van de punten 9 en 11 van Resolutie 1807 (2008) van de VN-Veiligheidsraad gelden, gewijzigd. Besluit (EU) 2017/1340 geeft uitvoering aan Resolutie 2360 (2017) van de VN-Veiligheidsraad.

(3)

Besluit (EU) 2017/1340 valt onder het toepassingsgebied van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en derhalve is regelgevend optreden op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dat besluit, met name om de uniforme toepassing ervan door de marktdeelnemers in alle lidstaten te verzekeren.

(4)

Verordening (EG) nr. 1183/2005 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1183/2005 wordt punt i) vervangen door:

„i)

het plannen, aansturen of steunen van aanvallen tegen vredeshandhavers van MONUSCO of personeel van de Verenigde Naties, met inbegrip van leden van de Groep deskundigen, of aan die aanvallen deelnemen;”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Zie bladzijde 55 van dit Publicatieblad.

(2)  Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad van 18 juli 2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB L 193 van 23.7.2005, blz. 1).

(3)  Besluit 2010/788/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB (PB L 336 van 21.12.2010, blz. 30).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1327 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 442/2011 (1), en met name artikel 32, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 januari 2012 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 36/2012 vastgesteld.

(2)

Gezien de ernst van de situatie in Syrië, die met name is ontstaan door het feit dat het Syrische regime chemische wapens gebruikt en betrokken is bij de verspreiding van chemische wapens, moeten 16 personen worden toegevoegd aan de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 opgenomen lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen.

(3)

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1.


BIJLAGE

De onderstaande personen worden toegevoegd aan de lijst in bijlage II, onder A (Personen), bij Verordening (EU) nr. 36/2012:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

„242.

Samir Dabul

(ook bekend als Samir Daaboul)

Geboortedatum: 4 september 1965

Titel: brigadegeneraal

Heeft de rang van brigadegeneraal, in dienst na mei 2011.

Als hoge militair is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking en is hij betrokken bij de opslag en het gebruik van chemische wapens. Hij heeft tevens banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

243.

Ali Wanus

(ook bekend als Ali Wannous)

(Image)

Geboortedatum: 5 februari 1964

Titel: brigadegeneraal

Heeft de rang van brigadegeneraal, in dienst na mei 2011.

Als hoge militair is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking en is hij betrokken bij de opslag en het gebruik van chemische wapens.

Hij heeft tevens banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

244.

Yasin Ahmad Dahi

(ook bekend als: Yasin Dahi; Yasin Dhahi)

(Image)

Geboortedatum: 1960

Titel: brigadegeneraal

Heeft de rang van brigadegeneraal bij de Syrische strijdkrachten, in dienst na mei 2011. Hoge officier in het directoraat militaire inlichtingen van de Syrische strijdkrachten. Voormalig hoofd van de afdeling militaire inlichtingen 235 in Damascus en militaire inlichtingen in Homs. Als hoge officier is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking.

18.7.2017

245.

Muhammad Yousef Hasouri

(ook bekend als: Mohammad Yousef Hasouri; Mohammed Yousef Hasouri)

(Image)

Titel: brigadegeneraal

Brigadegeneraal Muhammad Hasouri is een hoge officier van de Syrische luchtmacht, in dienst na mei 2011. Hij is stafchef van de 50e luchtmachtbrigade en plaatsvervangend bevelhebber van de luchtmachtbasis van Shayrat. Brigadegeneraal Muhammad Hasouri is actief in de sector verspreiding van chemische wapens. Als hoge officier is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking in Syrië.

18.7.2017

246.

Malik Hasan

(ook bekend als: Malek Hassan)

(Image)

Titel: generaal-majoor

Heeft de rang van generaal-majoor, een hoge officier en bevelhebber van de 22e divisie van de Syrische luchtmacht, in dienst na mei 2011.

Is als hoge officier van de Syrische luchtmacht en medebevelhebber van de 22e divisie verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking in Syrië, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van chemische wapens door luchtvaartuigen die opereren vanaf de luchtmachtbases die onder het bevel van de 22e divisie staan; het betreft onder meer de aanval op Talmenes, die volgens het gezamenlijk onderzoeksmechanisme van de Verenigde Naties werd uitgevoerd door helikopters van het regime vanaf de vliegbasis van Hama.

18.7.2017

247.

Jayyiz Rayyan Al-Musa

(ook bekend als: Jaez Sawada al-Hammoud al-Mousa; Jayez al-Hammoud al-Moussa)

(Image)

Titel: generaal-majoor

Gouverneur van Hasaka, benoemd door Bashar Al-Assad; hij heeft banden met Bashar Al-Assad.

Heeft de rang van generaal-majoor, een hoge officier en voormalig stafchef van de Syrische luchtmacht.

Als hoge officier van de Syrische luchtmacht is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking in Syrië, waarbij het Syrische regime onder meer aanvallen met chemische wapens heeft uitgevoerd in de periode waarin hij in functie was als stafchef van de Syrische luchtmacht, zoals in het rapport van het door de Verenigde Naties ingestelde gemeenschappelijk onderzoeksmechanisme is aangegeven.

18.7.2017

248.

Mayzar 'Abdu Sawan

(ook bekend als: Meezar Sawan)

(Image)

Titel: generaal-majoor

Heeft de rang van generaal-majoor, een hoge officier en bevelhebber van de 20e divisie van de Syrische luchtmacht, in dienst na mei 2011.

Als hoge officier van de Syrische luchtmacht is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking, waarbij onder meer tegen gebieden met burgerbevolking aanvallen zijn uitgevoerd door luchtvaartuigen die opereren vanaf de luchtmachtbases die onder het bevel van de 20e divisie staan.

18.7.2017

249.

Isam Zahr Al-Din

(ook bekend als: Isam Zuhair al-Din; Isam Zohruddin; Issam Zahruddin; Issam Zahreddine; Essam Zahruddin)

(Image)

Titel: brigadegeneraal

Heeft de rang van brigadegeneraal, een hoge officier in de Republikeinse Garde, in dienst na mei 2011. Als hoge militair is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking, onder meer tijdens het beleg van Baba Amr in februari 2012.

18.7.2017

250.

Mohammad Safwan Katan

(ook bekend als: Mohammad Safwan Qattan)

(Image)

 

Mohammad Safwan Katan is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit. Hij is betrokken bij de verspreiding en de overbrenging van chemische wapens. Mohammad Safwan Katan is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

251.

Mohammad Ziad Ghritawi

(ook bekend als: Mohammad Ziad Ghraywati)

(Image)

 

Mohammad Ziad Ghritawi is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek. Hij is betrokken bij de verspreiding en de overbrenging van chemische wapens. Mohammad Ziad Ghritawi is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

252.

Mohammad Darar Khaludi

(ook bekend als: Mohammad Darar Khloudi)

(Image)

 

Mohammad Darar Khaludi is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek. Hij is betrokken bij de verspreiding en de overbrenging van chemische wapens. Van Mohammad Darar Khaludi is ook bekend dat hij betrokken is bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft tevens banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

253.

Khaled Sawan

(Image)

 

Dr. Khaled Sawan is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek en betrokken bij de verspreiding en overbrenging van chemische wapens. Van dr. Khaled Sawan is ook bekend dat hij betrokken is bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

254.

Raymond Rizq

(ook bekend als: Raymond Rizk)

(Image)

 

Raymond Rizq is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek en betrokken bij de verspreiding en overbrenging van chemische wapens. Hij is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

255.

Fawwaz El-Atou

(ook bekend als: Fawaz Al Atto)

(Image)

 

Fawwaz El-Atou is een laboratoriumtechnicus bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek en betrokken bij de verspreiding en overbrenging van chemische wapens. Fawwaz El-Atou is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

256.

Fayez Asi

(ook bekend als: Fayez al-Asi)

(Image)

 

Fayez Asi is een laboratoriumtechnicus bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek en betrokken bij de verspreiding en overbrenging van chemische wapens. Hij is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

257.

Hala Sirhan

(ook bekend als: Halah Sirhan)

(Image)

Geboortedatum: 5 januari 1953

Titel: dr.

Dr. Hala Sirhan werkt voor de Syrische militaire inlichtingendienst bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek. Ze was actief voor Instituut 3000, dat betrokken is bij de verspreiding van chemische wapens.

Ze heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017”


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1328 VAN DE COMMISSIE

van 17 juli 2017

houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 642/2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 178 in samenhang met artikel 180,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie (2) bevat regels voor de berekening en vaststelling van het invoerrecht op bepaalde producten. Voor zachte tarwe, durumtarwe en maïs kan het invoerrecht afhangen van het verschil tussen de werkelijke kwaliteit van het ingevoerde product en de op het invoercertificaat vermelde kwaliteit van het product. Daarom verricht de douanedienst een kwalitatieve analyse op basis van representatieve monsters en is voorzien in aanvullende zekerheden.

(2)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1237 van de Commissie (3) zijn voorschriften vastgesteld voor de gevallen waarin een invoercertificaat vereist is. Er is geen invoercertificaat meer vereist voor producten van de sector granen die zijn aangegeven voor het vrije verkeer in het kader van andere regelingen dan tariefcontingenten. Bijgevolg is het vereiste dat voor het invoercertificaat voor de in artikel 12, onder a), van Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie (4) bedoelde producten een zekerheid moet worden gesteld, geschrapt.

(3)

Artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 voorziet voor een aantal loshavens in een verlaging van invoerrechten, waarvoor de douaneautoriteiten een certificaat moeten afgeven overeenkomstig het model in bijlage I bij die verordening. Dat model bevat nog een rubriek voor het referentienummer van het invoercertificaat als aanvullende informatie over het invoercertificaat zelf. Voorts moet ter voorkoming van verwarring de term „certificaat” worden vervangen door „document”.

(4)

In artikel 3, lid 4, en artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 is bepaald dat een aanvullende zekerheid moet worden gesteld, behalve wanneer het invoercertificaat vergezeld gaat van bepaalde overeenstemmingscertificaten. In die artikelen en in artikel 7, lid 4, moeten de verwijzingen naar „invoercertificaat” of naar de daaraan verbonden zekerheid worden geschrapt of worden vervangen door verwijzingen naar de aangifte voor het vrije verkeer. Tegelijk moet de term „aanvullende zekerheid” worden vervangen door een passendere term.

(5)

Omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid moeten verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (5), Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (7) worden vervangen door verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (9).

(6)

Derhalve dient Verordening (EU) nr. 642/2010 dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 642/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De bedragen van de in lid 1 bedoelde rechten van het gemeenschappelijk douanetarief zijn die welke gelden op de in artikel 172, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde datum (*1).

(*1)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).”."

2)

In artikel 2, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De douaneautoriteit van de loshaven geeft een document af waarin de hoeveelheid van elk gelost product wordt bevestigd, overeenkomstig het model in bijlage I. De in de eerste alinea bedoelde verlaging van het recht wordt slechts toegekend indien het product vergezeld gaat van dat document totdat de douaneformaliteiten bij invoer zijn vervuld.”.

3)

De leden 3 en 4 van artikel 3 worden vervangen door:

„3.   De bepalingen betreffende de bijzondere bestemming van artikel 254, leden 1, 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn van toepassing.

4.   In afwijking van artikel 211, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 952/2013 stelt de importeur voor glazige maïs bij de bevoegde autoriteit een specifieke zekerheid van 24 EUR per ton, behalve wanneer de aangifte voor het vrije verkeer vergezeld gaat van een overeenstemmingscertificaat dat is afgegeven door de in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder a), van de onderhavige verordening genoemde Argentijnse Servicio Nacional de Sanidad y Calidad Agroalimentaria (Senasa).

Als het recht dat geldt op de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer, voor maïs echter lager is dan 24 EUR per ton, is de specifieke zekerheid gelijk aan dat recht.”.

4)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

1.   Voor zachte tarwe van hoge kwaliteit stelt de importeur op de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer bij de bevoegde autoriteit een specifieke zekerheid van 95 EUR per ton, behalve wanneer die aangifte vergezeld gaat van een overeenstemmingscertificaat dat is afgegeven door de in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder b) of c), genoemde Federal Grain Inspection Service (FGIS) of Canadian Grain Commission (CGC).

Wanneer de invoerrechten echter op grond van artikel 219 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*2) worden geschorst voor alle kwaliteitsklassen zachte tarwe, is de specifieke zekerheid niet vereist zolang de invoerrechten geschorst blijven.

2.   Voor durumtarwe stelt de importeur op de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer bij de bevoegde autoriteit een specifieke zekerheid, behalve wanneer die aangifte vergezeld gaat van een overeenstemmingscertificaat dat is afgegeven door de in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder b) of c), genoemde Federal Grain Inspection Service (FGIS) of Canadian Grain Commission (CGC).

Het bedrag van de specifieke zekerheid is gelijk aan het verschil, op de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer, tussen het hoogste invoerrecht en het invoerrecht dat voor de vermelde kwaliteit geldt, verhoogd met een toeslag van 5 EUR per ton. Wanneer het invoerrecht voor de verschillende kwaliteiten durumtarwe echter nul is, is de specifieke zekerheid niet vereist.

(*2)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).”."

5)

Artikel 7, lid 2, eerste alinea, wordt vervangen door:

„2.   De volgende certificaten van overeenstemming worden officieel door de Commissie erkend op grond van de beginselen van de artikelen 58 en 59 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (*3):

a)

door de Servicio Nacional de Sanidad y Calidad Agroalimentaria (Senasa) van Argentinië afgegeven certificaten voor glazige maïs;

b)

door de Federal Grains Inspection Service (FGIS) van de Verenigde Staten afgegeven certificaten voor zachte tarwe van hoge kwaliteit en durumtarwe van hoge kwaliteit;

c)

door de Canadian Grain Commission (CGC) van Canada afgegeven certificaten voor zachte tarwe van hoge kwaliteit en durumtarwe van hoge kwaliteit.

(*3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).”."

6)

Artikel 7, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Indien uit de resultaten van de analyse blijkt dat de ingevoerde zachte tarwe van hoge kwaliteit, durumtarwe of glazige maïs van een lagere standaardkwaliteit is dan op de aangifte voor het vrije verkeer is vermeld, betaalt de importeur het verschil tussen het invoerrecht voor het op de aangifte vermelde product en het invoerrecht voor het werkelijk ingevoerde product. In dat geval wordt de specifieke zekerheid uit hoofde van artikel 3, lid 4, en artikel 6, leden 1 en 2, vrijgegeven, met uitzondering van de in artikel 6, lid 2, tweede alinea, bedoelde toeslag van 5 EUR.

Als het in de eerste alinea bedoelde verschil niet binnen een maand is betaald, wordt de in artikel 3, lid 4, en artikel 6, leden 1 en 2, bedoelde specifieke zekerheid verbeurd.”.

7)

Bijlage I wordt vervangen door de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1237 van de Commissie van 18 mei 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften inzake de vrijgave en de verbeurdverklaring van voor dergelijke certificaten gestelde zekerheden, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2535/2001, (EG) nr. 1342/2003, (EG) nr. 2336/2003, (EG) nr. 951/2006, (EG) nr. 341/2007 en (EG) nr. 382/2008 van de Commissie en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2390/98, (EG) nr. 1345/2005, (EG) nr. 376/2008 en (EG) nr. 507/2008 van de Commissie (PB L 206 van 30.7.2016, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie van 28 juli 2003 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten in de sector granen en rijst (PB L 189 van 29.7.2003, blz. 12).

(5)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (PB L 145 van 4.6.2008, blz. 1).

(7)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).


BIJLAGE

BIJLAGE I

Model als bedoeld in artikel 2, lid 4

Gelost product (GN-code en, voor zachte tarwe, durumtarwe en maïs, op grond van artikel 5 aangegeven kwaliteit): …

Geloste hoeveelheid (kg): …


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1329 VAN DE COMMISSIE

van 17 juli 2017

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad wat betreft de voorwaarden voor het gebruik van een in de GATT geconsolideerd tariefcontingent van de Unie voor producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen, aan de Verenigde Staten van Amerika

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad van 17 december 1999 betreffende de opening en het beheer van de in de GATT geconsolideerde communautaire tariefcontingenten en van enkele andere communautaire tariefcontingenten alsmede tot vaststelling van de voorwaarden voor de wijziging of aanpassing van die contingenten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1808/95 van de Raad (1), en met name artikel 9, lid 1, onder b), eerste streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Als gevolg van een krachtens Besluit 2013/125/EU van de Raad (2) gesloten overeenkomst tussen de Unie en de Verenigde Staten van Amerika is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 624/2013 van de Commissie (3) bijlage I bij Verordening (EG) nr. 32/2000 met ingang van 1 juli 2013 gewijzigd om een nieuw in de GATT geconsolideerd tariefcontingent van 1 550 ton te openen voor de invoer in de Unie van producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen, van GN-code 2106 90 98 van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

(2)

Aangezien landspecifieke tariefcontingenten op basis van de oorsprong van goederen worden toegekend, is het passend geacht om een verplichting in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 32/2000 in te voeren om een certificaat van oorsprong over te leggen, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie inzake niet-preferentiële oorsprong, wanneer een aangifte voor het vrije verkeer wordt gedaan met betrekking tot producten voor menselijke consumptie die voor het nieuwe tariefcontingent in aanmerking zullen komen.

(3)

Bij brief van 26 april 2016 hebben de Verenigde Staten van Amerika echter gevraagd deze verplichting te schrappen. In hun brief wordt uitgelegd dat de producten die in aanmerking komen voor het tariefcontingent, vanuit de gehele Verenigde Staten worden uitgevoerd, en hoewel de taak van het afgeven van certificaten van oorsprong is gedecentraliseerd, is deze taak zeer belastend door de middelen die nodig zijn om aan een dergelijk papieren certificeringssysteem te voldoen.

(4)

Wat het risico betreft dat producten die niet van oorsprong zijn uit de Verenigde Staten, in het kader van een tariefcontingent kunnen worden ingevoerd als de verplichting wordt opgeheven, maakt artikel 61 van Verordening (EU) nr. 952/2013 (4) het reeds mogelijk dat douaneautoriteiten van de aangever eisen dat hij de oorsprong van goederen aantoont door middel van een ander bewijs dan het overleggen van een certificaat van oorsprong overeenkomstig de artikelen 57, 58 en 59 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 (5). De correcte toepassing van de regels kan aldus worden gewaarborgd, ook als de verplichting om een certificaat over te leggen wordt geschrapt om de administratieve last voor exporteurs te verlichten.

(5)

Daarom is het gegeven deze uitzonderlijke omstandigheden passend om importeurs van deze producten toe te staan het tariefcontingent te gebruiken zonder dat zij een certificaat van oorsprong hoeven over te leggen.

(6)

Verordening (EG) nr. 32/2000 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 32/2000 wordt in de rij voor volgnummer 09.0096 in de kolom „Recht (in %)” de voetnoot met de tekst „Om van het tariefcontingent gebruik te kunnen maken, dient een door de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika afgegeven certificaat van oorsprong te worden overgelegd in overeenstemming met de artikelen 55 tot en met 65 van Verordening (EEG) nr. 2454/93” geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 5 van 8.1.2000, blz. 1.

(2)  Besluit 2013/125/EU van de Raad van 25 februari 2013 betreffende de sluiting van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (PB L 69 van 13.3.2013, blz. 4).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 624/2013 van de Commissie van 27 juni 2013 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad wat betreft de toewijzing van een nieuw in de GATT geconsolideerd tariefcontingent van de Unie voor producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen, aan de Verenigde Staten van Amerika (PB L 177 van 28.6.2013, blz. 21).

(4)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1330 VAN DE COMMISSIE

van 17 juli 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad van 27 maart 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (1), en met name artikel 13, lid 1, onder d) en e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 329/2007 worden personen, entiteiten en lichamen vermeld die door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of het Sanctiecomité zijn aangewezen en wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 329/2007 worden de personen, entiteiten en lichamen vermeld die niet zijn opgenomen in bijlage IV, maar die zijn aangewezen door de Raad en wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(3)

Op 5 juni 2017 heeft het Sanctiecomité de vermelding gewijzigd van twee entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn.

(4)

Op 2 juni 2017 hechtte de VN-Veiligheidsraad zijn goedkeuring aan Resolutie 2356 (2017), waarbij veertien natuurlijke personen en vier entiteiten werden toegevoegd aan de lijst van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn. Deze personen en entiteiten zijn bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/970 van de Commissie toegevoegd aan bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 329/2007 (2). Sommige personen en entiteiten moeten daarom worden geschrapt van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 329/2007, aangezien zij nu vallen onder bijlage IV.

(5)

De bijlagen IV en V moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 329/2007 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen I en II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Commissie

namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 88 van 29.3.2007, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/970 van de Commissie van 8 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 129).


BIJLAGE I

In bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt de vermelding Onder „B. Rechtspersonen, entiteiten en lichamen” als volgt gewijzigd:

1)

„(8)

Namchongang Trading Corporation (ook bekend als a) NCG, b) Namchongang Trading, c) Nam Chon Gang Corporation, d) Nomchongang Trading Co., e) Nam Chong Gan Trading Corporation f) Namhung Trading Corporation). Overige informatie: gevestigd in Pyongyang, DVK; Namchongang is een Noord-Koreaanse handelsmaatschappij, ondergeschikt aan het General Bureau of Atomic Energy (GBAE). Namchongang was betrokken bij de aankoop van Japanse vacuümpompen die gesignaleerd zijn in een Noord-Koreaanse kerninstallatie, en bij de aankoop van nucleair materiaal via een Duitser. Het bedrijf was ook vanaf eind jaren '90 betrokken bij de aankoop van aluminiumbuizen en andere materialen die speciaal geschikt zijn voor een uraniumverrijkingsprogramma. De vertegenwoordiger van het bedrijf is een oud-diplomaat die in 2007 de Noord-Koreaanse contactpersoon was voor de inspectie van de kerninstallatie van Yongbyon door de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA). De activiteiten van Namchongang op het gebied van proliferatie zijn een bron van grote zorg gezien de Noord-Koreaanse proliferatieactiviteiten in het verleden. Datum van aanwijzing: 16.7.2009.”

vervangen door:

„(8)

Namchongang Trading Corporation (ook bekend als NCG; NAMCHONGANG TRADING; NAM CHON GANG CORPORATION; NOMCHONGANG TRADING CO.; NAM CHONG GAN TRADING CORPORATION; Namhung Trading Corporation; Korea Daeryonggang Trading Corporation; Korea Tearyonggang Trading Corporation); a) gevestigd in Pyongyang, Noord-Korea; Sengujadong 11-2/(of Kwangbok-dong), Mangyongdae District, Pyongyang, Noord-Korea; b) Noord-Koreaanse handelsonderneming, ondergeschikt aan het General Bureau of Atomic Energy (GBAE). Betrokken bij de aanschaf van vacuümpompen van Japanse makelij die in een nucleaire installatie in Noord-Korea zijn aangetroffen, alsook bij de aanschaf van nucleair materiaal in samenwerking met een Duitse onderdaan. Was ook vanaf eind jaren negentig betrokken bij de aankoop van aluminiumbuizen en andere materialen die speciaal geschikt zijn voor een uraniumverrijkingsprogramma. De vertegenwoordiger van de onderneming is een oud-diplomaat die in 2007 de contactpersoon van Noord-Korea was voor de inspectie van de kerninstallatie van Yongbyon door de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA). De proliferatieactiviteiten van Namchongang geven aanleiding tot ernstige bezorgdheid, gezien de proliferatieactiviteiten van Noord-Korea in het verleden. Telefoonnummers: +850-2-18111, 18222 (toestel 8573). Fax: +850-2-381-4687. Datum van aanwijzing: 16.7.2009.”.

2)

„(10)

Green Pine Associated Corporation (ook bekend als a) CHO'NGSONG UNITED TRADING COMPANY; b) CHONGSONG YONHAP; c) CH'O'NGSONG YO'NHAP; d) CHOSUN CHAWO'N KAEBAL T'UJA HOESA; e) JINDALLAE; f) KU'MHAERYONG COMPANY LTD; g) NATURAL RESOURCES DEVELOPMENT AND INVESTMENT CORPORATION; h) SAEINGP'IL COMPANY). Adres: p/a Reconnaissance General Bureau Headquarters, Hyongjesan-Guyok, Pyongyang, Noord-Korea; b) Nungrado, Pyongyang, Noord-Korea. Overige informatie: Green Pine Associated Corporation („Green Pine”) heeft veel van de activiteiten van de Korea Mining Development Trading Corporation (KOMID) overgenomen. KOMID is in april 2009 door het comité aangewezen en is Noord-Korea's grootste wapenhandelaar en grootste exporteur van goederen en uitrusting voor ballistische raketten en conventionele wapens. Green Pine is ook verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de door Noord-Korea uitgevoerde wapens en bijbehorend materieel. Green Pine is aangewezen voor sancties voor de uitvoer van wapens of aanverwant materieel vanuit Noord-Korea. Green Pine is gespecialiseerd in de productie van militaire zeevaartuigen en wapensystemen, zoals onderzeeërs, militaire vaartuigen en raketsystemen, en heeft torpedo's geëxporteerd en technische bijstand verstrekt aan Iraanse defensiegerelateerde bedrijven. Datum van aanwijzing: 2.5.2012.”

vervangen door:

„(10)

Green Pine Associated Corporation (ook bekend als Cho'ngsong United Trading Company; Chongsong Yonhap; Ch'o'ngsong Yo'nhap; Chosun Chawo'n Kaebal T'uja Hoesa; Jindallae; Ku'm- haeryong Company LTD; Natural Resources Development and Investment Corporation; Saeingp'il Company; National Resources Development and Investment Corporation; Saeng Pil Trading Corporation). Adres: a) p/a Reconnaissance General Bureau Headquarters, Hyongjesan-Guyok, Pyongyang, Noord-Korea; b) Nungrado, Pyongyang, Noord-Korea; c) Rakrang No. 1 Rakrang District Pyongyang Korea, Chilgol-1 dong, district Mangyongdae, Pyongyang, Noord-Korea. Overige informatie: Green Pine Associated Corporation („Green Pine”) heeft veel van de activiteiten van de Korea Mining Development Trading Corporation (KOMID) overgenomen. KOMID is in april 2009 door het Sanctiecomité aangewezen en is de grootste wapenhandelaar van Noord-Korea en de belangrijkste uitvoerder van goederen en uitrusting op het gebied van ballistische raketten en conventionele wapens. Green Pine is ook verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de wapens die en aanverwant materiaal dat door Noord-Korea wordt uitgevoerd. Green Pine kreeg sancties opgelegd voor de uitvoer van wapens of aanverwant materiaal uit Noord-Korea. Green Pine is gespecialiseerd in de bouw van vaartuigen en de bewapening daarvan voor de zeemacht, zoals duikboten, militaire vaartuigen en raketsystemen, en heeft torpedo's en technische bijstand geleverd aan Iraanse bedrijven in de defensiesector. Telefoonnummer: +850-2-18111 (toestel 8327). Fax: +850-2-3814685 en +850-2-3813372. E-mailadressen: pac@silibank.com en kndic@co.chesin.com. Datum van aanwijzing: 2.5.2012.”.

3)

„(46)

Strategic Rocket Force of the Korean People's Army (ook bekend als Strategic Rocket Force; Strategic Rocket Force Command of KPA). Locatie: Pyongyang, Noord-Korea. Overige informatie: verantwoordelijk voor alle ballistischeraketprogramma's van Noord-Korea en voor de lancering van de SCUD en NODONG.”

vervangen door:

„(46)

Strategic Rocket Force of the Korean People's Army (ook bekend als Strategic Rocket Force; Strategic Rocket Force Command of KPA; Strategic Force; Strategic Forces). Locatie: Pyongyang, Noord-Korea. Overige informatie: verantwoordelijk voor alle ballistischeraketprogramma's van Noord-Korea en voor de lancering van de SCUD en NODONG. Datum van aanwijzing: 2.6.2017.”.


BIJLAGE II

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Onder „A. Natuurlijke personen als bedoeld in artikel 6, lid 2, onder a)” worden de volgende vermeldingen geschrapt:

 

„11.

PAK To-Chun”, en

 

„9.

PAEK Se-bong”.

2)

Onder „B. Rechtspersonen, entiteiten en lichamen bedoeld in artikel 6, lid 2, onder a)” wordt de volgende vermelding geschrapt:

 

„17.

Strategic Rocket Forces”.


BESLUITEN

18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/35


BESLUIT (EU) 2017/1331 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2017

tot wijziging van Besluit (EU) 2015/435 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 14, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 13 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) voorziet in de vorming van een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie.

(2)

Overeenkomstig artikel 6 van de Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 had de Commissie het absolute bedrag van deze marge voor onvoorziene uitgaven voor 2014 (3) berekend.

(3)

Bij Besluit (EU) 2015/435 (4) hebben het Europees Parlement en de Raad de marge voor onvoorziene uitgaven gebruikt om extra betalingskredieten beschikbaar te stellen in 2014, die zullen worden verrekend in 2018-2020.

(4)

Volgens de betalingsprognoses op middellange termijn die in het kader van de tussentijdse evaluatie zijn gepresenteerd, valt te verwachten dat de jaarlijkse betalingsmaxima in de jaren 2018-2020 onder druk zullen komen te staan.

(5)

De ontwerpbegroting voor het jaar 2017 bevat een marge onder het betalingsmaximum van 9,6 miljard EUR, waardoor het volledige bedrag dat in 2014 beschikbaar is gesteld, kan worden verrekend.

(6)

Besluit (EU) 2015/435 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (EU) 2015/435 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 wordt een beroep gedaan op de marge voor onvoorziene uitgaven om het bedrag van 2 818 233 715 EUR aan betalingskredieten boven het maximum van de betalingskredieten van het meerjarig financieel kader ter beschikking te stellen.”.

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Het bedrag van 2 818 233 715 EUR wordt verrekend met de marge onder het maximum voor de betalingskredieten voor het jaar 2017.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2013 betreffende de technische aanpassing van het financieel kader voor 2014 in overeenstemming met de ontwikkeling van het bni (COM(2013) 928).

(4)  Besluit (EU) 2015/435 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2014 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 4).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/37


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/1332 VAN DE RAAD

van 11 juli 2017

houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, wat de Comoren betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1), en met name artikel 33, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   INLEIDING EN PROCEDURE

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 („IOO-verordening”) is een Uniesysteem opgezet om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij („IOO-visserij”) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(2)

In hoofdstuk VI van de IOO-verordening is de procedure vastgesteld voor de identificatie (ook wel „aanmerking” genoemd) van niet-meewerkende derde landen, de stappen ten aanzien van landen die zijn aangemerkt als niet-meewerkend derde land, de vaststelling van een lijst van niet-meewerkende derde landen, de schrapping van landen van de lijst van niet-meewerkende derde landen, de bekendmaking van de lijst van niet-meewerkende derde landen en eventuele noodmaatregelen.

(3)

Op 24 maart 2014 heeft de Raad Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU (2) tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van de IOO-verordening, vastgesteld.

(4)

Overeenkomstig artikel 32 van de IOO-Verordening heeft de Commissie de Unie der Comoren („de Comoren”) bij besluit van 1 oktober 2015 (het „besluit van 1 oktober 2015”) (3) in kennis gesteld van de mogelijkheid dat zij wordt aangemerkt als een land dat de Commissie als niet-meewerkend derde land beschouwt.

(5)

In het besluit van 1 oktober 2015 heeft de Commissie de informatie opgenomen over de essentiële feiten en overwegingen die aan de mogelijke aanmerking ten grondslag liggen.

(6)

Het besluit van 1 oktober 2015 is ter kennis gebracht van de Comoren, samen met een brief van dezelfde datum waarin werd voorgesteld dat de Comoren in nauwe samenwerking met de Commissie een actieplan zouden uitvoeren om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.

(7)

De Commissie heeft de Comoren met name verzocht: i) alle nodige maatregelen te nemen ter uitvoering van de acties die zijn vervat in het door de Commissie voorgestelde actieplan; ii) de uitvoering van deze acties te beoordelen, en iii) om de zes maanden een nader verslag naar de Commissie te zenden, waarin onder meer wordt ingegaan op de doeltreffendheid van elk van deze acties tezamen om de visserijcontroleregeling volledig na te leven.

(8)

De Comoren hebben de gelegenheid gekregen om schriftelijk en mondeling op het besluit van 1 oktober 2015 en op andere door de Commissie meegedeelde informatie ter zake te reageren en bewijsmateriaal aan te voeren om de in het besluit van 1 oktober 2015 genoemde feiten te weerleggen of aan te vullen. De Comoren kregen het recht aanvullende informatie te vragen of te verstrekken.

(9)

Bij het besluit van 1 oktober 2015 en de brief van dezelfde datum heeft de Commissie een dialoog met de Comoren geopend en heeft zij erop gewezen dat zij een termijn van zes maanden in beginsel voldoende achtte om een overeenkomst te bereiken.

(10)

De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle door haar nodig geachte informatie. Daarbij is rekening gehouden met de mondelinge en schriftelijke reacties van de Comoren naar aanleiding van het besluit van de Commissie van 1 oktober 2015. De Comoren zijn mondeling dan wel schriftelijk op de hoogte gehouden van het overleg binnen de Commissie.

(11)

De Commissie kwam evenwel tot het oordeel dat de in het besluit van 1 oktober 2015 beschreven punten van zorg en tekortkomingen niet voldoende door de Comoren waren aangepakt. Bovendien concludeerde de Commissie dat de maatregelen van het actieplan niet ten volle waren uitgevoerd. Daarom heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/889 (4) vastgesteld, waarbij de Comoren zijn aangemerkt als derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van IOO-visserij.

(12)

Op basis van het onderzoek dat de Commissie heeft verricht en de dialoog die zij heeft gevoerd, met inbegrip van de briefwisseling en de vergaderingen, en de redenen die aan het besluit van 1 oktober 2015 en Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/889 ten grondslag liggen, dienen de Comoren op de lijst te worden geplaatst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij.

(13)

Overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de IOO-verordening dient de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, een derde land van de lijst van niet-meewerkende derde landen te schrappen indien dat land aantoont dat de situatie die zijn opneming in de lijst rechtvaardigde, is verholpen. Bij het nemen van een schrappingsbesluit wordt ook in aanmerking genomen of het derde land in kwestie concrete maatregelen heeft genomen die een blijvende verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen.

2.   AANMERKING VAN DE COMOREN ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(14)

In het besluit van 1 oktober 2015 heeft de Commissie de taken van de Comoren geanalyseerd en is zij nagegaan of het land zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat is nagekomen. De Commissie heeft bij die beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

(15)

In lijn met de bevindingen in het besluit van 1 oktober 2015 en rekening houdend met de desbetreffende door de Comoren verstrekte informatie, het voorgestelde actieplan en de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verhelpen, heeft de Commissie beoordeeld of de Comoren hun verplichtingen zijn nagekomen.

(16)

De voornaamste tekortkomingen die door de Commissie in het voorgestelde actieplan zijn geconstateerd, hadden betrekking op het feit dat diverse uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen niet waren geïmplementeerd; met name waren geen toereikend rechtskader en registratie- en vergunningsprocedures vastgesteld en was er sprake van een gebrek aan samenwerking en informatie-uitwisseling binnen de Comorese overheidsinstellingen en met derde landen waar Comorese vaartuigen actief zijn, en van een gebrek aan een adequate en doelmatige monitoring-, controle- en bewakingssysteem en een afschrikkende sanctieregeling. Andere vastgestelde tekortkomingen hielden meer in het algemeen verband met de naleving van internationale verplichtingen, waaronder aanbevelingen en resoluties van regionale organisaties voor visserijbeheer. Ook werd een gebrekkige naleving geconstateerd van aanbevelingen en resoluties van relevante organen, zoals het Internationale Actieplan tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en de vrijwillige richtsnoeren over de prestaties van de vlaggenstaat, beide van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. De gebrekkige naleving van niet-bindende aanbevelingen en resoluties is echter slechts als ondersteunend bewijsmateriaal in aanmerking genomen en niet als grond voor de aanmerking.

(17)

In Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/889 heeft de Commissie de Comoren aangemerkt als niet-meewerkend derde land op grond van de IOO-verordening.

(18)

Wat betreft de mogelijke beperkingen waarmee de Comoren als ontwikkelingsland worden geconfronteerd, wordt opgemerkt dat het ontwikkelingspeil van de Comoren mogelijk een remmende factor is voor de ontwikkelingsstatus en algehele prestaties van het land op het gebied van visserijbeheer. Gezien de aard van de geconstateerde tekortkomingen kan het ontwikkelingsniveau van de Comoren echter niet geheel en al worden aangevoerd als excuus of rechtvaardiging voor de algehele prestaties van de Comoren als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat op het gebied van visserij en voor de ontoereikendheid van de door de Comoren ondernomen acties om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(19)

Gezien het besluit van 1 oktober 2015 en Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/889 en gezien de dialoog die de Commissie met de Comoren heeft gevoerd alsook het resultaat daarvan, kan worden besloten dat de door de Comoren in het kader van hun verplichtingen als vlaggenstaat ondernomen stappen ontoereikend zijn om te voldoen aan de artikelen 63, 64, 91, 94, 117 en 118 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.

(20)

De Comoren hebben zich dus niet gekweten van de taken die ze krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dienen te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

3.   VASTSTELLING VAN EEN LIJST VAN NIET-MEEWERKENDE DERDE LANDEN

(21)

Gezien de conclusies met betrekking tot de Comoren dient dat land overeenkomstig artikel 33 van de IOO-verordening te worden toegevoegd aan de lijst van niet-meewerkende derde landen die is opgesteld bij Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU. Dat besluit moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

De opneming van de Comoren in de lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij, leidt tot toepassing van de maatregelen die zijn vastgelegd in artikel 38 van de IOO-verordening. Overeenkomstig artikel 38, lid 1, van de IOO-verordening is het verboden visserijproducten in te voeren die zijn gevangen door vissersvaartuigen die de vlag van een niet-meewerkend derde land voeren. Voor de Comoren moet dat verbod van toepassing zijn op alle bestanden en soorten, met name alle visserijproducten, als bedoeld in artikel 2, punt 8, van de IOO-verordening, aangezien het gebrek aan passende maatregelen tegen IOO-visserij dat heeft geleid tot de aanmerking van de Comoren als niet-meewerkend derde land, niet beperkt blijft tot een bepaald bestand of een bepaalde soort.

(23)

IOO-visserij dunt onder meer visbestanden uit, vernietigt habitats in zeegebieden, ondermijnt de instandhouding en het duurzame gebruik van mariene rijkdommen, verstoort de concurrentie, brengt de voedselveiligheid in gevaar, benadeelt eerlijke vissers en verzwakt kustgemeenschappen. Gezien de omvang van de problemen van IOO-visserij wordt het noodzakelijk geacht dat de Unie de acties ten aanzien van de Comoren als niet-meewerkend derde land onverwijld ten uitvoer legt. Daarom moet dit besluit in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(24)

Overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de IOO-verordening dient de Raad de Comoren, op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, van de lijst van niet-meewerkende derde landen te schrappen indien dat land aantoont dat de situatie die de opneming in de lijst rechtvaardigde, is verholpen. Bij het nemen van een schrappingsbesluit dient ook in aanmerking te worden genomen of de Comoren concrete maatregelen hebben genomen die een blijvende verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

„De Unie der Comoren” wordt toegevoegd aan de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU van de Raad van 24 maart 2014 tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB L 91 van 27.3.2014, blz. 43).

(3)  Besluit van de Commissie van 1 oktober 2015 inzake de kennisgeving aan een derde land van de mogelijkheid dat het wordt aangemerkt als derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (PB C 324 van 2.10.2015, blz. 6).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/889 van de Commissie van 23 mei 2017 tot aanmerking van de Unie der Comoren als derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (PB L 135 van 24.5.2017, blz. 35).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/41


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/1333 VAN DE RAAD

van 11 juli 2017

houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, wat Saint Vincent en de Grenadines betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1), en met name artikel 33, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   INLEIDING EN PROCEDURE

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 („de IOO-verordening”) is een Uniesysteem opgezet om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij („IOO-visserij”) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(2)

In hoofdstuk VI van de IOO-verordening is de procedure vastgesteld voor de identificatie (ook wel „aanmerking” genoemd) van niet-meewerkende derde landen, de stappen ten aanzien van landen die zijn aangemerkt als niet-meewerkend derde land, de vaststelling van een lijst van niet-meewerkende derde landen, de schrapping van landen van de lijst van niet-meewerkende derde landen, de bekendmaking van de lijst van niet-meewerkende derde landen en noodmaatregelen.

(3)

Op 24 maart 2014 heeft de Raad Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU (2) tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van de IOO-verordening, vastgesteld.

(4)

Overeenkomstig artikel 32 van de IOO-verordening heeft de Commissie bij besluit van 12 december 2014 (het „besluit van 12 december 2014”) (3) Saint Vincent en de Grenadines in kennis gesteld van de mogelijkheid dat het zou worden aangemerkt als een land dat de Commissie beschouwt als niet-meewerkend derde land.

(5)

In het besluit van 12 december 2014 heeft de Commissie de informatie opgenomen over de essentiële feiten en overwegingen die aan de mogelijke aanmerking ten grondslag liggen.

(6)

Het besluit van 12 december 2014 is ter kennis gebracht van Saint Vincent en de Grenadines, samen met een brief van dezelfde datum waarin werd voorgesteld dat Saint Vincent en de Grenadines in nauwe samenwerking met de Commissie een actieplan zou uitvoeren om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.

(7)

De Commissie heeft Saint Vincent en de Grenadines met name verzocht: i) alle nodige maatregelen te nemen ter uitvoering van de acties die zijn vervat in het door de Commissie voorgestelde actieplan; ii) de uitvoering van deze acties te beoordelen, en iii) om de zes maanden een nader verslag naar de Commissie over de uitvoering van elke maatregel te zenden, waarin onder meer wordt ingegaan op de doeltreffendheid van elk van deze acties tezamen om de visserijcontroleregeling volledig na te leven.

(8)

Saint Vincent en de Grenadines heeft de gelegenheid gekregen om schriftelijk en mondeling op het besluit van 12 december 2014 en op andere relevante, door de Commissie meegedeelde informatie te reageren en bewijsmateriaal aan te voeren om de in het besluit van 12 december 2014 genoemde feiten te weerleggen of aan te vullen. Saint Vincent en de Grenadines kreeg het recht aanvullende informatie te vragen of te verstrekken.

(9)

Bij het besluit van 12 december 2014 en haar brief van dezelfde datum heeft de Commissie een dialoog met Saint Vincent en de Grenadines geopend en heeft zij erop gewezen dat zij een termijn van zes maanden in beginsel voldoende achtte om een overeenkomst te bereiken.

(10)

De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle door haar nodig geachte informatie. Daarbij is rekening gehouden met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van Saint Vincent en de Grenadines naar aanleiding van het besluit van de Commissie van 12 december 2014. Saint Vincent en de Grenadines is mondeling dan wel schriftelijk op de hoogte gehouden van het overleg binnen de Commissie.

(11)

De Commissie kwam evenwel tot het oordeel dat de in het besluit van 12 december 2014 beschreven punten van zorg en tekortkomingen niet voldoende door Saint Vincent en de Grenadines waren aangepakt. Bovendien concludeerde de Commissie dat de maatregelen van het actieplan niet ten volle waren uitgevoerd. Daarom heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/918 (4) vastgesteld, waarin Saint Vincent en de Grenadines werd aangemerkt als derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van IOO-visserij.

(12)

Op basis van het onderzoek dat de Commissie heeft verricht en de dialoog die zij heeft gevoerd, met inbegrip van de briefwisseling en de vergaderingen, en de redenen die aan het besluit van 12 december 2014 en Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/918 ten grondslag liggen, dient Saint Vincent en de Grenadines op de lijst te worden geplaatst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij.

(13)

Overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de IOO-verordening dient de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, een derde land van de lijst van niet-meewerkende derde landen te schrappen indien dat land aantoont dat de situatie die zijn opneming in de lijst rechtvaardigde, is verholpen. Bij het nemen van een schrappingsbesluit wordt ook in aanmerking genomen of het derde land in kwestie concrete maatregelen heeft genomen die een blijvende verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen.

2.   AANMERKING VAN SAINT VINCENT EN DE GRENADINES ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(14)

In het besluit van 12 december 2014 heeft de Commissie de taken van Saint Vincent en de Grenadines geanalyseerd en is zij nagegaan of het land zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat is nagekomen. De Commissie heeft bij die beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

(15)

Zij heeft de naleving van Saint Vincent en de Grenadines geëvalueerd op basis van de bevindingen van het besluit van 12 december 2014, de door Saint Vincent en de Grenadines verschafte relevante informatie, het voorgestelde actieplan en de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verhelpen.

(16)

De voornaamste tekortkomingen die door de Commissie zijn geconstateerd in het voorgestelde actieplan, hadden betrekking op het feit dat diverse uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen niet waren geïmplementeerd; met name was geen passend rechtskader vastgesteld en ontbraken zowel een adequaat, doelmatig monitoring-, controle- en bewakingssysteem als een waarnemersregeling en een afschrikkende sanctieregeling. Andere vastgestelde tekortkomingen hielden meer in het algemeen verband met de naleving van internationale verplichtingen, met inbegrip van aanbevelingen en resoluties van regionale organisaties voor visserijbeheer en de voorwaarden voor de registratie van vaartuigen overeenkomstig het internationaal recht. Ook werd een gebrekkige naleving geconstateerd van aanbevelingen en resoluties van relevante organen, zoals het Internationale Actieplan tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en de vrijwillige richtsnoeren over de prestaties van de vlaggenstaat, beide van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. De gebrekkige naleving van niet-bindende aanbevelingen en resoluties is echter slechts als ondersteunend bewijsmateriaal in aanmerking genomen en niet als grond voor de aanmerking.

(17)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/918 heeft de Commissie Saint Vincent en de Grenadines aangemerkt als niet-meewerkend derde land op grond van de IOO-verordening.

(18)

Wat betreft de mogelijke beperkingen waarmee Saint Vincent en de Grenadines als ontwikkelingsland wordt geconfronteerd, wordt opgemerkt dat 's lands ontwikkelingsstatus en algehele prestaties op het gebied van visserij niet worden geschaad door zijn algemene ontwikkelingsniveau.

(19)

Gezien het besluit van 12 december 2014 en Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/918 en gezien de dialoog die de Commissie heeft gevoerd met Saint Vincent en de Grenadines alsook het resultaat daarvan, kan worden geconcludeerd dat de door Saint Vincent en de Grenadines in het kader van zijn taken als vlaggenstaat ondernomen acties ontoereikend zijn om te voldoen aan de artikelen 63, 64, 91, 94 en 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, de artikelen 7, 18, 19, 20 en 23 van de Overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden en artikel III, lid 8, van de Overeenkomst van de Verenigde Naties om te bevorderen dat vissersvaartuigen op de volle zee de internationale maatregelen voor instandhouding en beheer van de visbestanden naleven.

(20)

Saint Vincent en de Grenadines heeft zich dus niet gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

3.   VASTSTELLING VAN EEN LIJST VAN NIET-MEEWERKENDE DERDE LANDEN

(21)

Gezien de conclusies met betrekking tot Saint Vincent en de Grenadines dient dat land overeenkomstig artikel 33 van de IOO-verordening te worden toegevoegd aan de lijst van niet-meewerkende derde landen die is opgesteld bij Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU. Dat uitvoeringsbesluit moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

De opneming van Saint Vincent en de Grenadines in de lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij, leidt tot toepassing van de maatregelen die zijn opgenomen in artikel 38 van de IOO-verordening. Overeenkomstig artikel 38, lid 1, van de IOO-verordening is het verboden visserijproducten in te voeren die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een niet-meewerkend derde land voeren. Voor Saint Vincent en de Grenadines moet dat verbod van toepassing zijn op alle bestanden en soorten, met name alle visserijproducten, als bedoeld in artikel 2, punt 8, van de IOO-verordening, aangezien het gebrek aan passende maatregelen tegen IOO-visserij dat heeft geleid tot de aanmerking van Saint Vincent en de Grenadines als niet-meewerkend derde land, niet beperkt blijft tot een bepaald bestand of een bepaalde soort.

(23)

IOO-visserij dunt onder meer visbestanden uit, vernietigt habitats in zeegebieden, ondermijnt de instandhouding en het duurzame gebruik van mariene rijkdommen, verstoort de concurrentie, brengt de voedselveiligheid in gevaar, benadeelt eerlijke vissers en verzwakt kustgemeenschappen. Gezien de omvang van de problemen van IOO-visserij wordt het noodzakelijk geacht dat de Unie de acties ten aanzien van Saint Vincent en de Grenadines als niet-meewerkend derde land onverwijld ten uitvoer legt. Daarom moet dit besluit in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(24)

Overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de IOO-verordening moet de Raad, op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, Saint Vincent en de Grenadines van de lijst van niet-meewerkende derde landen schrappen indien Saint Vincent en de Grenadines aantoont dat de situatie die zijn opneming in de lijst rechtvaardigde, is verholpen. Bij het nemen van een schrappingsbesluit moet ook in aanmerking worden genomen of Saint Vincent en de Grenadines concrete maatregelen heeft genomen die een blijvende verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

„Saint Vincent en de Grenadines” wordt toegevoegd aan de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU van de Raad van 24 maart 2014 tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB L 91 van 27.3.2014, blz. 43).

(3)  Besluit van de Commissie van 12 december 2014 inzake de kennisgeving aan een derde land van de mogelijkheid dat het land door de Commissie als niet-meewerkend derde land wordt geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB C 453 van 17.12.2014, blz. 5).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/918 van de Commissie van 23 mei 2017 tot aanmerking van Saint Vincent en de Grenadines als derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (PB L 139 van 30.5.2017, blz. 70).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/45


BESLUIT (EU) 2017/1334 VAN DE RAAD

van 11 juli 2017

tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Italiaanse Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Italiaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Augusto ROLLANDIN,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot lid benoemd:

de heer Pierluigi MARQUIS, Consigliere e Presidente della Regione Autonoma Valle d'Aosta.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/46


BESLUIT (EU) 2017/1335 VAN DE RAAD

van 11 juli 2017

tot benoeming van een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Nederlandse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van mevrouw Ingrid VAN ENGELSHOVEN,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot plaatsvervangend lid benoemd:

mevrouw S. (Saskia) BRUINES, wethouder van de gemeente 's-Gravenhage.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/47


BESLUIT (EU) 2017/1336 VAN DE RAAD

van 11 juli 2017

tot benoeming van twee leden en een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Bondsrepubliek Duitsland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Duitse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's zijn twee zetels van lid vrijgekomen vanwege het einde van het mandaat van mevrouw Uta-Maria KUDER en de heer Detlef MÜLLER.

(3)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van het mandaat van de heer Andreas TEXTER,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's worden de volgende personen benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020:

a)

tot lid:

mevrouw Katy HOFFMEISTER, Justizministerin des Landes Mecklenburg-Vorpommern,

de heer Tilo GUNDLACK, Mitglied des Landtages Mecklenburg-Vorpommern,

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Jochen SCHULTE, Mitglied des Landtages Mecklenburg-Vorpommern.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/48


BESLUIT (EU) 2017/1337 VAN DE RAAD

van 11 juli 2017

tot benoeming van een lid en een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door Malta

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Maltese regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Marc SANT.

(3)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen door de benoeming van de heer Mario FAVA tot lid van het Comité van de Regio's,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's worden de volgende personen benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020:

a)

tot lid:

de heer Mario FAVA, Councillor, Swieqi, Local Council,

alsmede

b)

tot plaatsvervangend lid:

mevrouw Sarah AGIUS, Mayor, Ħaż-Żebbuġ, Città Rohan, Local Council, Malta.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/49


BESLUIT (GBVB) 2017/1338 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 31 juli 2015 Besluit (GBVB) 2015/1333 (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft eerder gewezen op het belang van stabiliteit in Libië en steun aangeboden aan de Libische autoriteiten, zoals erkend in het politieke akkoord over Libië, in de strijd tegen migrantensmokkel en mensenhandel.

(3)

Migrantensmokkel en mensenhandel zorgen mede voor de destabilisering van de politieke en veiligheidssituatie in Libië.

(4)

Aan de uitvoer van bepaalde producten naar Libië die kunnen worden gebruikt om migrantensmokkel en mensenhandel te faciliteren, moeten beperkingen worden gesteld.

(5)

Besluit (GBVB) 2015/1333 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 10 van Besluit (GBVB) 2015/1333 wordt vervangen door:

„Artikel 10

1.   De lidstaten verlangen van hun onderdanen, onder hun rechtsmacht vallende personen en op hun grondgebied gevestigde of onder hun rechtsmacht vallende ondernemingen dat ze waakzaamheid betrachten bij het zakendoen met in Libië gevestigde of onder Libische rechtsmacht vallende entiteiten, alsook met personen of entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen en met entiteiten ten aanzien waarvan ze de eigendom of de zeggenschap hebben, met het oog op het verhinderen van zakenactiviteiten die kunnen bijdragen tot het gebruik van geweld en dwangmiddelen tegen burgers.

2.   Voor de verkoop, levering of overdracht aan of uitvoer naar Libië van bepaalde vaartuigen en motoren die gebruikt zouden kunnen worden bij migrantensmokkel en mensenhandel, door onderdanen van de lidstaten, via het grondgebied van de lidstaten of onder gebruikmaking van schepen of vliegtuigen die hun vlag voeren, moet toestemming worden verleend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, ongeacht of die artikelen oorspronkelijk van het grondgebied van die lidstaat afkomstig zijn.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verlenen geen toestemming voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de in lid 2 bedoelde artikelen indien ze gegronde redenen hebben om aan te nemen dat deze gebruikt zouden worden bij migrantensmokkel en mensenhandel.

4.   Het in lid 2 bedoelde verbod is niet van toepassing op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer door de autoriteiten van de lidstaten aan of naar de Libische regering.

De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke artikelen onder dit artikel moeten vallen.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit (GBVB) 2015/1333 van de Raad van 31 juli 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Besluit 2011/137/GBVB (PB L 206 van 1.8.2015, blz. 34).


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/51


BESLUIT (GBVB) 2017/1339 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (1), en met name artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 27 mei 2016 Besluit (GBVB) 2016/849 vastgesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Besluit (GBVB) 2016/849 wijzigt de Raad bijlage I daarbij op basis van de vaststellingen van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties („VNVR”) of het Sanctiecomité.

(3)

Het comité van de VNVR, ingesteld krachtens Resolutie 1718 (2006) van de VN-Veiligheidsraad, heeft op 5 juni 2017 wijzigingen aangebracht in de vermeldingen voor twee aan beperkende maatregelen onderworpen entiteiten.

(4)

Op 2 juni 2017 heeft de VNVR veertien personen en vier entiteiten toegevoegd aan de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen personen en entiteiten. Deze personen en entiteiten werden dienovereenkomstig aan bijlage I bij Besluit (GBVB) 2016/849 toegevoegd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/975 van de Raad (2). Sommige van deze personen en entiteiten moeten derhalve worden geschrapt uit bijlage II bij Besluit (GBVB) 2016/849, omdat deze thans onder bijlage I vallen.

(5)

Bijlage I en bijlage II bij Besluit (GBVB) 2016/849 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Besluit (GBVB) 2016/849 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

Artikel 2

Bijlage II bij Besluit (GBVB) 2016/849 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79.

(2)  Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/975 van de Raad van 8 juni 2017 tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 145).


BIJLAGE I

In bijlage I bij Besluit (GBVB) 2016/849 worden de vermeldingen met betrekking tot de volgende personen en entiteiten vervangen door de onderstaande vermeldingen:

A.   Personen

 

Naam

Ook bekend als

Geboortedatum

Datum van aanwijzing door de VN

Motivering

„2.

Ri Je-Son

Koreaanse naam:

Image;

Chinese naam:

Image

ook bekend als Ri Che Son

1938

16.7.2009

Minister van Kernenergie sinds april 2014. Voormalig directeur van het General Bureau of Atomic Energy (GBAE), het belangrijkste agentschap dat de leiding heeft over het nucleair programma van de DVK; heeft verscheidene opdrachten op nucleair gebied gefaciliteerd, waaronder het beheer door het GBAE van het nucleair onderzoekscentrum van Yongbyon en de Namchongang Trading Corporation.”

B.   Entiteiten

 

Naam

Ook bekend als

Locatie

Datum van aanwijzing door de VN

Overige informatie

„4.

Namchongang Trading Corporation

a) NCG; b) NAMCHONGANG TRADING; c) NAM CHON GANG CORPORATION; d) NOMCHONGANG TRADING CO.; e) NAM CHONG GAN TRADING CORPORATION; f) Namhung Trading Corporation; g) Korea Daeryonggang Trading Corporation; h) Korea Tearyonggang Trading Corporation

a) Pyongyang, Democratische Volksrepubliek Korea, b) Sengujadong 11-2/(of Kwangbok-dong), Mangyongdae District, Pyongyang, Democratische Volksrepubliek Korea

16.7.2009

Namchongang is een Noord-Koreaanse handelsmaatschappij, ondergeschikt aan het General Bureau of Atomic Energy (GBAE). Namchongang was betrokken bij de aankoop van Japanse vacuümpompen die gesignaleerd zijn in een Noord-Koreaanse kerninstallatie, en bij de aankoop van nucleair materiaal via een Duitser. Het bedrijf was ook vanaf eind jaren negentig betrokken bij de aankoop van aluminiumbuizen en andere materialen die speciaal geschikt zijn voor een uraniumverrijkingsprogramma. Het bedrijf wordt vertegenwoordigd door een voormalig diplomaat die de Democratische Volksrepubliek Korea vertegenwoordigde toen de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) in 2007 de nucleaire installatie van Yongbyon inspecteerde. De activiteiten van Namchongang op het gebied van proliferatie zijn een bron van grote zorg gezien de proliferatieactiviteiten van de DVK in het verleden. Telefoonnummers: +850-2-18111, 18222 (ext. 8573). Faxnummer: +850-2-381-4687.

15.

Green Pine Associated Corporation

a) Cho'ngsong United Trading Company; b) Chongsong Yonhap; c) Ch'o'ngsong Yo'nhap; d) Chosun Chawo'n Kaebal T'uja Hoesa; e) Jindallae; f) Ku'm- haeryong Company LTD; g) Natural Resources Development and Investment Corporation; h) Saeingp'il Company; i) National Resources Development and Investment Corporation; j) Saeng Pil Trading Corporation

a) c/o Reconnaissance General Bureau Headquarters, Hyongjesan-Guyok, Pyongyang, Democratische Volksrepubliek Korea; b) Nungrado, Pyongyang, Democratische Volksrepubliek Korea; c) Rakrang No. 1 Rakrang District Pyongyang Korea, Chilgol-1 dong, Mangyongdae District, Pyongyang, Democratische Volksrepubliek Korea

2.5.2012

Green Pine Associated Corporation („Green Pine”) heeft veel van de activiteiten van de Korea Mining Development Trading Corporation (KOMID) overgenomen. KOMID is in april 2009 door het Sanctiecomité aangewezen en is de grootste wapenhandelaar en exporteur van goederen en uitrusting voor ballistische raketten en conventionele wapens van de DVK. Green Pine is ook verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de door de DVK uitgevoerde wapens en bijbehorend materieel. Green Pine kreeg sancties opgelegd voor de uitvoer van wapens of aanverwant materiaal uit Noord-Korea. Het is gespecialiseerd in de bouw van vaartuigen en de bewapening daarvan voor de zeemacht, zoals duikboten, militaire vaartuigen en raketsystemen, en heeft torpedo's en technische bijstand geleverd aan Iraanse bedrijven in de defensiesector. Telefoonnummer: +850-2-18111 (ext. 8327). Faxnummer: +850-2-3814685 en +850-2-3813372. E-mail:-adressen: pac@silibank.com en kndic@co.chesin.com.

46.

Strategic Rocket Force of the Korean People's Army

Strategic Rocket Force; Strategic Rocket Force Command of the Korean People's Army; Strategic Force; Strategic Forces

Pyongyang, DVK

2.6.2017

De Strategic Rocket Force van het Koreaanse volksleger is verantwoordelijk voor alle programma's van de DVK in verband met ballistische raketten en voor de lancering van Scud- en Nodong-raketten.”


BIJLAGE II

In bijlage II bij Besluit (GBVB) 2016/849 worden de vermeldingen voor de volgende personen en entiteiten geschrapt:

I.

Personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de programma's van de DVK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens en personen en entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen, en entiteiten waarvan de eigendom of de zeggenschap bij hen berust.

A.   Personen

„6.

PAEK Se-bong

12.

PAK To-Chun”

B.   Entiteiten

„7.

Strategic Rocket Forces”


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/55


BESLUIT (GBVB) 2017/1340 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

tot wijziging van Besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien Besluit 2010/788/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB (1),

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 20 december 2010 Besluit 2010/788/GBVB vastgesteld.

(2)

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 21 juni 2017 zijn goedkeuring gehecht aan Resolutie 2360 (2017), die wijzigingen aanbrengt in de criteria voor plaatsing op de lijst in verband met beperkende maatregelen van de VN.

(3)

Voor de uitvoering van bepaalde maatregelen is verder optreden van de Unie nodig.

(4)

Besluit 2010/788/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 3, lid 1, van Besluit 2010/788/GBVB wordt punt i) vervangen door:

„i)

het plannen, aansturen of steunen van aanvallen tegen vredeshandhavers van MONUSCO of personeel van de Verenigde Naties, met inbegrip van leden van de Groep deskundigen, of aan die aanvallen deelnemen;”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 30.


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/56


UITVOERINGSBESLUIT (GBVB) 2017/1341 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

houdende uitvoering van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1), en met name artikel 30, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 31 mei 2013 Besluit 2013/255/GBVB vastgesteld.

(2)

Gezien de ernst van de situatie in Syrië, die met name is ontstaan door het feit dat het Syrische regime chemische wapens gebruikt en betrokken is bij de verspreiding van chemische wapens, moeten 16 personen worden toegevoegd aan de in bijlage I bij Besluit 2013/255/GBVB opgenomen lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen.

(3)

Besluit 2013/255/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Besluit 2013/255/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 147 van 1.6.2013, blz. 14.


BIJLAGE

De onderstaande personen worden toegevoegd aan de lijst in bijlage I, onder A (Personen), bij Besluit 2013/255/GBVB:

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

„242.

Samir Dabul

(ook bekend als Samir Daaboul)

Geboortedatum: 4 september 1965

Titel: brigadegeneraal

Heeft de rang van brigadegeneraal, in dienst na mei 2011.

Als hoge militair is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking en is hij betrokken bij de opslag en het gebruik van chemische wapens. Hij heeft tevens banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

243.

Ali Wanus

(ook bekend als Ali Wannous)

(Image)

Geboortedatum: 5 februari 1964

Titel: brigadegeneraal

Heeft de rang van brigadegeneraal, in dienst na mei 2011.

Als hoge militair is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking en is hij betrokken bij de opslag en het gebruik van chemische wapens.

Hij heeft tevens banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

244.

Yasin Ahmad Dahi

(ook bekend als: Yasin Dahi; Yasin Dhahi)

(Image)

Geboortedatum: 1960

Titel: brigadegeneraal

Heeft de rang van brigadegeneraal bij de Syrische strijdkrachten, in dienst na mei 2011. Hoge officier in het directoraat militaire inlichtingen van de Syrische strijdkrachten. Voormalig hoofd van de afdeling militaire inlichtingen 235 in Damascus en militaire inlichtingen in Homs. Als hoge officier is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking.

18.7.2017

245.

Muhammad Yousef Hasouri

(ook bekend als: Mohammad Yousef Hasouri; Mohammed Yousef Hasouri)

(Image)

Titel: brigadegeneraal

Brigadegeneraal Muhammad Hasouri is een hoge officier van de Syrische luchtmacht, in dienst na mei 2011. Hij is stafchef van de 50e luchtmachtbrigade en plaatsvervangend bevelhebber van de luchtmachtbasis van Shayrat. Brigadegeneraal Muhammad Hasouri is actief in de sector verspreiding van chemische wapens. Als hoge officier is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking in Syrië.

18.7.2017

246.

Malik Hasan

(ook bekend als: Malek Hassan)

(Image)

Titel: generaal-majoor

Heeft de rang van generaal-majoor, een hoge officier en bevelhebber van de 22e divisie van de Syrische luchtmacht, in dienst na mei 2011.

Is als hoge officier van de Syrische luchtmacht en medebevelhebber van de 22e divisie verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking in Syrië, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van chemische wapens door luchtvaartuigen die opereren vanaf de luchtmachtbases die onder het bevel van de 22e divisie staan; het betreft onder meer de aanval op Talmenes, die volgens het gezamenlijk onderzoeksmechanisme van de Verenigde Naties werd uitgevoerd door helikopters van het regime vanaf de vliegbasis van Hama.

18.7.2017

247.

Jayyiz Rayyan Al-Musa

(ook bekend als: Jaez Sawada al-Hammoud al-Mousa; Jayez al-Hammoud al-Moussa)

(Image)

Titel: generaal-majoor

Gouverneur van Hasaka, benoemd door Bashar Al-Assad; hij heeft banden met Bashar Al-Assad.

Heeft de rang van generaal-majoor, een hoge officier en voormalig stafchef van de Syrische luchtmacht.

Als hoge officier van de Syrische luchtmacht is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking in Syrië, waarbij het Syrische regime onder meer aanvallen met chemische wapens heeft uitgevoerd in de periode waarin hij in functie was als stafchef van de Syrische luchtmacht, zoals in het rapport van het door de Verenigde Naties ingestelde gemeenschappelijk onderzoeksmechanisme is aangegeven.

18.7.2017

248.

Mayzar 'Abdu Sawan

(ook bekend als: Meezar Sawan)

(Image)

Titel: generaal-majoor

Heeft de rang van generaal-majoor, een hoge officier en bevelhebber van de 20e divisie van de Syrische luchtmacht, in dienst na mei 2011.

Als hoge officier van de Syrische luchtmacht is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking, waarbij onder meer tegen gebieden met burgerbevolking aanvallen zijn uitgevoerd door luchtvaartuigen die opereren vanaf de luchtmachtbases die onder het bevel van de 20e divisie staan.

18.7.2017

249.

Isam Zahr Al-Din

(ook bekend als: Isam Zuhair al-Din; Isam Zohruddin; Issam Zahruddin; Issam Zahreddine; Essam Zahruddin)

(Image)

Titel: brigadegeneraal

Heeft de rang van brigadegeneraal, een hoge officier in de Republikeinse Garde, in dienst na mei 2011. Als hoge militair is hij verantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking, onder meer tijdens het beleg van Baba Amr in februari 2012.

18.7.2017

250.

Mohammad Safwan Katan

(ook bekend als: Mohammad Safwan Qattan)

(Image)

 

Mohammad Safwan Katan is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit. Hij is betrokken bij de verspreiding en de overbrenging van chemische wapens. Mohammad Safwan Katan is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

251.

Mohammad Ziad Ghritawi

(ook bekend als: Mohammad Ziad Ghraywati)

(Image)

 

Mohammad Ziad Ghritawi is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek. Hij is betrokken bij de verspreiding en de overbrenging van chemische wapens. Mohammad Ziad Ghritawi is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

252.

Mohammad Darar Khaludi

(ook bekend als: Mohammad Darar Khloudi)

(Image)

 

Mohammad Darar Khaludi is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek. Hij is betrokken bij de verspreiding en de overbrenging van chemische wapens. Van Mohammad Darar Khaludi is ook bekend dat hij betrokken is bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft tevens banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

253.

Khaled Sawan

(Image)

 

Dr. Khaled Sawan is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek en betrokken bij de verspreiding en overbrenging van chemische wapens. Van dr. Khaled Sawan is ook bekend dat hij betrokken is bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

254.

Raymond Rizq

(ook bekend als: Raymond Rizk)

(Image)

 

Raymond Rizq is een ingenieur bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek en betrokken bij de verspreiding en overbrenging van chemische wapens. Hij is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

255.

Fawwaz El-Atou

(ook bekend als: Fawaz Al Atto)

(Image)

 

Fawwaz El-Atou is een laboratoriumtechnicus bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek en betrokken bij de verspreiding en overbrenging van chemische wapens. Fawwaz El-Atou is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

256.

Fayez Asi

(ook bekend als: Fayez al-Asi)

(Image)

 

Fayez Asi is een laboratoriumtechnicus bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek en betrokken bij de verspreiding en overbrenging van chemische wapens. Hij is betrokken bij de bouw van de vatenbommen die tegen de burgerbevolking in Syrië zijn gebruikt.

Hij heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017

257.

Hala Sirhan

(ook bekend als: Halah Sirhan)

(Image)

Geboortedatum: 5 januari 1953

Titel: dr.

Dr. Hala Sirhan werkt voor de Syrische militaire inlichtingendienst bij het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek. Ze was actief voor Instituut 3000, dat betrokken is bij de verspreiding van chemische wapens.

Ze heeft banden met het Syrisch Centrum voor Wetenschappelijke Studies en Onderzoek, een op de lijst geplaatste entiteit.

18.7.2017”


18.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/60


BESLUIT (GBVB) 2017/1342 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 mei 2013 heeft de Raad Besluit 2013/233/GBVB (1) tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) vastgesteld.

(2)

Op 19 januari 2016 heeft het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) besloten om de bestaande structuur van EUBAM Libië te gebruiken voor het plannen van mogelijke civiele contracten in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid/hervormingen van de veiligheidssector met de Libische regering van nationale eenheid op haar verzoek, teneinde aldus bij te dragen tot de inspanningen van de ondersteuningsmissie van de Verenigde Naties in Libië (UNSMIL), en heeft het op die basis besloten om het mandaat van EUBAM Libië met zes maanden te verlengen. Vervolgens heeft de Raad op 15 februari 2016 Besluit (GBVB) 2016/207 (2) vastgesteld, waarbij EUBAM Libië tot en met 21 augustus 2016 werd verlengd.

(3)

De Raad heeft op 4 augustus 2016 Besluit (GBVB) 2016/1339 (3) tot wijziging van Besluit 2013/233/GBVB en verlenging ervan tot en met 21 augustus 2017, vastgesteld.

(4)

In de Verklaring van Malta van de leden van de Europese Raad over de externe aspecten van migratie van 3 februari 2017 wordt met name benadrukt dat de inspanningen om Libië te stabiliseren nu belangrijker zijn dan ooit, en dat de Unie alles in het werk zal stellen om tot de verwezenlijking van die doelstelling bij te dragen. In Libië is capaciteitsopbouw van cruciaal belang om de autoriteiten in staat te stellen controle te verwerven over de land- en zeegrenzen en de doorvoer- en smokkelactiviteiten te bestrijden.

(5)

In zijn conclusies over Libië van 6 februari 2017 heeft de Raad andermaal zijn volle steun betuigd aan de UNSMIL, en geconcludeerd dat EUBAM Libië verder zal samenwerken met de Libische autoriteiten en hen zal blijven bijstaan met het oog op een mogelijke toekomstige civiele missie, zodra de omstandigheden dat toestaan, op het gebied van politie, rechtsstaat en grensbeheer.

(6)

Op 4 juli 2017 heeft het PVC op basis van de strategische evaluatie van de missie besloten om het mandaat van EUBAM Libië tot en met 31 december 2018 te verlengen.

(7)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de „HV”) dient te worden gemachtigd om aan Europol, Frontex, de Verenigde Naties en Interpol gerubriceerde informatie vrij te geven die ten behoeve van EUBAM Libië is opgesteld, overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad (4).

(8)

Besluit 2013/233/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(9)

EUBAM Libië zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als neergelegd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2013/233/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Doelstellingen

EUBAM Libië zal helpen bij een alomvattend planningsproces voor de hervorming van de civiele veiligheidssector met het oog op de voorbereiding van een mogelijke civiele missie uit hoofde van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB).

De doelstellingen van EUBAM Libië zijn samenwerken met de Libische autoriteiten en hen bijstaan op het gebied van grensbeheer, rechtshandhaving en het bredere strafrechtstelsel.”.

2)

In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Om de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken, zal EUBAM Libië:

a)

informeren over de planning van de EU inzake een mogelijke civiele GVDB-missie op het vlak van de hervorming van de veiligheidssector, in nauwe samenwerking met en bijdragende tot de inspanningen van de ondersteuningsmissie van de Verenigde Naties in Libië (UNSMIL), in samenspraak met de legitieme Libische autoriteiten en andere relevante gesprekspartners op het vlak van veiligheid;

b)

ondersteuning bieden bij de ontwikkeling van het bredere kader voor grensbeheer, met inbegrip van het bieden van capaciteitsoverdracht aan de kustpolitie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Algemene Administratie voor de kustveiligheid), het samenwerken met de Libische kustwacht en het verbeteren van de contacten met de legitieme Libische autoriteiten aan de zuidgrens;

c)

ondersteuning bieden voor capaciteitsopbouw en strategische planning binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken op het vlak van rechtshandhaving in Tripoli en ontwikkeling van capaciteit voor coördinatie tussen relevante Libische autoriteiten bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme;

d)

ondersteuning bieden aan het Ministerie van Justitie op het gebied van de bredere capaciteitsopbouw en strategische planning, met inbegrip van de oprichting van een werkgroep voor de hervorming van het strafrechtstelsel en eventuele subgroepen daarvan.”.

3)

In artikel 5 wordt lid 7 vervangen door:

„7.   De civiele operationeel commandant, het hoofd van de delegatie van de Unie in Libië en het hoofd van de missie EUBAM Libië raadplegen elkaar indien nodig. De hoofdadviseur gender van de EDEO moet waar dit passend is ook worden geraadpleegd.”.

4)

In artikel 6 wordt lid 7 vervangen door:

„7.   Het hoofd van de missie zorgt, in voorkomend geval, voor coördinatie met andere actoren van de Unie in het veld. Het hoofd van de missie krijgt, onder volledige eerbiediging van de commandostructuur, ter plaatse politieke aansturing van het hoofd van de delegatie van de Unie in Libië.”.

5)

In artikel 9 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Het PVC oefent, onder de verantwoordelijkheid van de Raad en de HV, de politieke controle en de strategische leiding van EUBAM Libië uit. De Raad machtigt het PVC hierbij overeenkomstig de derde alinea van artikel 38 VEU om de voor dat doel passende besluiten te nemen. Deze machtiging omvat de bevoegdheid om op voordracht van de HV een hoofd van de missie te benoemen en de planningsdocumenten te wijzigen. De beslissingsbevoegdheden met betrekking tot de doelstellingen en de beëindiging van EUBAM Libië blijven berusten bij de Raad.”.

6)

In artikel 11 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De personeelsleden van EUBAM Libië volgen, overeenkomstig de planningsdocumenten, vóór hun indiensttreding een verplichte veiligheidsopleiding. Zij krijgen regelmatig ter plaatse herhalingscursussen, die worden georganiseerd door de speciaal voor de missie bestemde veiligheidsfunctionaris.”.

7)

In artikel 13, lid 1, wordt de laatste alinea vervangen door:

„Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 22 augustus 2016 tot en met 30 november 2017 moet dekken, bedraagt 17 000 000 EUR.”.

8)

Artikel 15, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De HV is gemachtigd om aan Europol en Frontex gerubriceerde EU-informatie vrij te geven die ten behoeve van EUBAM Libië is opgesteld, overeenkomstig Besluit 2013/488/EU.”.

9)

In artikel 15 worden de volgende leden toegevoegd:

„5.   De HV is gemachtigd om ten behoeve van EUBAM Libië opgestelde, gerubriceerde EU-informatie tot en met het niveau „RESTREINT UE/EU RESTRICTED” vrij te geven aan de VN overeenkomstig Besluit 2013/488/EU.

6.   De HV is gemachtigd om ten behoeve van EUBAM Libië opgestelde gerubriceerde EU-informatie vrij te geven aan Interpol overeenkomstig Besluit 2013/488/EU. In afwachting van de sluiting van een overeenkomst tussen de Unie en Interpol, mag EUBAM Libië dergelijke informatie vrijgeven aan de nationale centrale bureaus van Interpol van de lidstaten, overeenkomstig de regelingen die worden gesloten tussen de civiele operationeel commandant en het hoofd van het relevante nationale centrale bureau.

7.   De HV is gemachtigd tot het sluiten van de regelingen die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen betreffende de uitwisseling van informatie van dit artikel.

8.   De HV kan de bevoegdheden om informatie vrij te geven, en de bevoegdheid om de in dit artikel bedoelde regelingen te sluiten, delegeren aan personen die onder haar gezag staan, aan de civiele operationeel commandant en/of aan het hoofd van de missie.”.

10)

In artikel 16 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het is van toepassing tot en met 31 december 2018.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15).

(2)  Besluit (GBVB) 2016/207 van de Raad van 15 februari 2016 tot wijziging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 39 van 16.2.2016, blz. 45).

(3)  Besluit (GBVB) 2016/1339 van de Raad van 4 augustus 2016 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 212 van 5.8.2016, blz. 111).

(4)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).