ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
60e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
20.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156/1 |
VERORDENING (EU) 2017/1084 VAN DE COMMISSIE
van 14 juni 2017
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultraperifere gebieden, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten horizontale steunmaatregelen (1), en met name artikel 1, lid 1, onder a), xiv), en b),
Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Volgens Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (2) zijn bepaalde categorieën steun met de interne markt verenigbaar en vrijgesteld van de verplichting dat zij bij de Commissie moeten worden aangemeld voordat zij worden toegekend. In Verordening (EU) nr. 651/2014 was aangekondigd dat de Commissie voornemens was het toepassingsgebied van die verordening opnieuw te bezien, teneinde andere categorieën steun, en met name steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, daarin op te nemen zodra voldoende concrete ervaring was opgedaan. |
(2) |
In het licht van de ervaring die de Commissie heeft opgedaan en teneinde de staatssteunregels te vereenvoudigen en te verduidelijken, alsmede om de regeldruk voor het aanmelden van eenvoudige staatssteunmaatregelen te verminderen en de Commissie in staat te stellen haar aandacht toe te spitsen op de potentieel meest verstorende zaken, dient steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur te worden opgenomen in het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 651/2014. |
(3) |
Investeringssteun voor regionale luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van maximaal drie miljoen passagiers kan zowel de toegankelijkheid van bepaalde regio's als de lokale ontwikkeling helpen te verbeteren, afhankelijk van de specifieke kenmerken van elke luchthaven. Met dit soort investeringssteun worden de prioriteiten van de Europa 2020-strategie ondersteund, waardoor wordt bijgedragen aan verdere economische groei en doelstellingen van gemeenschappelijk Uniebelang. Uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (3), blijkt dat, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, investeringssteun voor regionale luchthavens geen aanleiding geeft tot buitensporige verstoring van het handelsverkeer en de mededinging. Daarom dient investeringssteun voor regionale luchthavens onder de groepsvrijstelling van Verordening (EU) nr. 651/2014 te vallen, mits die voorwaarden zijn vervuld. Het zou niet passend zijn om een aanmeldingsdrempel vast te stellen op basis van het steunbedrag, omdat de gevolgen van een steunmaatregel voor de mededinging in hoofdzaak afhangen van de grootte van de luchthaven en niet van het steunbedrag. |
(4) |
De voorwaarden om investeringssteun vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting dienen te zijn gericht op het beperken van concurrentieverstoringen die een gelijk speelveld op de interne markt zouden ondermijnen, met name door de evenredigheid van het steunbedrag te waarborgen. Wil investeringssteun evenredig zijn, dan dient deze aan twee voorwaarden te voldoen. De steunintensiteit dient niet hoger te zijn dan een maximaal toegestane steunintensiteit, die varieert naargelang de grootte van de luchthaven. Bovendien dient het steunbedrag niet hoger te zijn dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. Voor zeer kleine luchthavens met maximaal 200 000 passagiers per jaar dient de investeringssteun slechts aan één van die voorwaarden te voldoen. De verenigbaarheidsvoorwaarden dienen open en niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur te garanderen. De vrijstelling dient niet te gelden voor investeringssteun voor luchthavens in de nabijheid van een bestaande luchthaven van waaruit geregelde luchtdiensten worden uitgevoerd, omdat steun aan dit soort luchthavens een hoger risico op verstoring van de mededinging in zich draagt en bijgevolg bij de Commissie moet worden aangemeld, met uitzondering van steun die wordt toegekend aan zeer kleine luchthavens met maximaal 200 000 passagiers per jaar, die waarschijnlijk niet in een aanzienlijke verstoring van de mededinging zal resulteren. |
(5) |
Exploitatiesteun aan zeer kleine luchthavens met maximaal 200 000 passagiers per jaar leidt niet tot een buitensporige verstoring van het handelsverkeer en de mededinging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De verenigbaarheidsvoorwaarden dienen met name te waarborgen dat het steunbedrag niet hoger is dan de exploitatietekorten plus een redelijke winst, en dat er open en niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur is. Daarnaast dient de steun niet te worden toegekend onder de voorwaarde dat de luchthavenexploitant met één of meer luchtvaartmaatschappijen regelingen afsluit over luchthavengelden, marketingvergoedingen of andere financiële aspecten van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij op die luchthaven. Regelingen tussen een luchthaven die overheidsmiddelen ter beschikking heeft en een luchtvaartmaatschappij kunnen, onder bepaalde omstandigheden, staatssteun voor de betrokken luchtvaartmaatschappij vormen (4), en dergelijke steun dient volledig onderworpen te blijven aan de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. |
(6) |
Zeehavens zijn van strategisch belang om de interne markt soepel te laten functioneren en de economische, sociale en territoriale cohesie te versterken, zoals onder meer is uiteengezet in de Europa 2020-strategie en het witboek van de Commissie „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte. Werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem” (5). Zoals beklemtoond in de mededeling „Havens: een motor voor groei” (6) zijn, om in alle maritieme regio's van de Unie havens doeltreffend te laten functioneren, doelmatige publieke en particuliere investeringen vereist. Investeringen zijn met name noodzakelijk om infrastructuur voor haventoegang en haveninfrastructuur aan te passen aan de toegenomen omvang en complexiteit van de vloot, aan het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en aan strengere eisen inzake milieuprestaties. Het ontbreken van hoogkwalitatieve haveninfrastructuur resulteert in congestie en bijkomende kosten voor verladers, vervoersbedrijven en consumenten. |
(7) |
De uitbouw van binnenhavens en de integratie ervan in het multimodale vervoer is een belangrijke doelstelling van het vervoersbeleid van de Unie. Met de Unievoorschriften wordt uitdrukkelijk ingezet op het versterken van de intermodaliteit van het vervoer en de overschakeling naar milieuvriendelijkere vervoersvormen zoals spoorvervoer en vervoer over zee of de binnenwateren. |
(8) |
De voorwaarden om steun voor havens vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting, dienen te zijn gericht op het beperken van concurrentieverstoringen die een gelijk speelveld op de interne markt zouden ondermijnen, met name door de evenredigheid van het steunbedrag te waarborgen. Wil steun evenredig zijn, dan dient deze aan twee voorwaarden te voldoen. De steunintensiteit dient niet hoger te zijn dan een maximaal toegestane steunintensiteit, die voor zeehavens varieert naargelang de grootte van het investeringsproject. Daarnaast dient het steunbedrag niet hoger te zijn dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering, behalve voor zeer kleine steunbedragen, waarvoor een vereenvoudigde benadering passend is om de regeldruk te verlichten. Met de verenigbaarheidsvoorwaarden dient ook te worden gewaarborgd dat iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om gesteunde haveninfrastructuur te bouwen, te moderniseren, te exploiteren of te huren, plaatsvindt op concurrerende, transparante, niet-discriminerende en onvoorwaardelijke basis, onverminderd de Unieregels inzake overheidsopdrachten en concessies, voor zover van toepassing. Ook dient gelijke en niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur te worden gewaarborgd. |
(9) |
Investeringen die in de werkplannen voor de bij Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) vastgestelde kernnetwerkcorridors zijn opgenomen, zijn projecten van gemeenschappelijk belang met een bijzonder strategisch belang voor de Unie. Zeehavens die deel uitmaken van die netwerken vormen de toegangs- en vertrekpunten van goederen die naar en vanuit de Unie worden vervoerd. Binnenhavens die deel uitmaken van die netwerken zijn bepalende factoren om de multimodaliteit van een netwerk mogelijk te maken. Voor investeringen om de prestaties van die havens te verbeteren, dient dan ook een hogere aanmeldingsdrempel te gelden. |
(10) |
In het licht van de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EU) nr. 651/2014 en Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie (8) dient ook een aantal bepalingen van die verordeningen te worden aangepast. |
(11) |
Met name wat regelingen inzake regionale exploitatiesteun in ultraperifere gebieden betreft, is de toepassing van verschillende regels ter compensatie van bijkomende vervoerskosten en van andere bijkomende kosten in de praktijk moeilijk gebleken en niet geschikt om de in artikel 349 van het Verdrag bedoelde handicaps aan te pakken (namelijk de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, het moeilijke reliëf en klimaat, en de economische afhankelijkheid van enkele producten, welke factoren door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden), zodat die bepalingen dienen te worden vervangen door een methode die voor alle bijkomende kosten geldt. De tenuitvoerlegging van maatregelen voor regionale investerings- en exploitatiesteun in ultraperifere gebieden die onder meer ten goede komen aan in de visserijsector werkzame ondernemingen, dient in overeenstemming te zijn met de verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit internationale overeenkomsten waarbij de Unie een overeenkomstsluitende partij is. Daarom dienen dergelijke maatregelen voor regionale investerings- en exploitatiesteun niet ten goede te komen aan vaartuigen die bij illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij betrokken zijn of bijdragen tot overbevissing of tot een toename van de vangstcapaciteit van vaartuigen. |
(12) |
Gezien de beperkte negatieve effecten op de mededinging van steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en van steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, dienen de aanmeldingsdrempels voor steun in die sectoren te worden opgetrokken. |
(13) |
Teneinde de berekening van de op grond van Verordening (EU) nr. 651/2014 en Verordening (EU) nr. 702/2014 in aanmerking komende kosten te vereenvoudigen ten aanzien van concrete acties die ten minste gedeeltelijk worden gefinancierd via een Uniefonds dat de mogelijkheid biedt gebruik te maken van opties voor vereenvoudigde kosten, dienen de bepalingen met betrekking tot de in aanmerking komende kosten te worden aangepast. |
(14) |
In het kader van het Horizon 2020 kmo-instrument als genoemd in artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) kunnen projecten van de Commissie het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” krijgen. Dergelijke projecten kunnen, gezien hun beperkte steunbedragen van maximaal 2,5 miljoen EUR per project en het feit dat zij uitsluitend op kleine en middelgrote ondernemingen zijn gericht, worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting in overeenstemming met de regels van Verordening (EU) nr. 651/2014. |
(15) |
Verordening (EU) nr. 651/2014 en Verordening (EU) nr. 702/2014 dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 651/2014 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In artikel 4 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
4) |
In artikel 5, lid 2, wordt het volgende punt k) toegevoegd:
|
5) |
Artikel 6, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Aan artikel 8 wordt het volgende lid 7 toegevoegd: „7. In afwijking van de leden 1 tot en met 6 wordt bij de beoordeling of de plafonds voor regionale exploitatiesteun in ultraperifere gebieden zoals genoemd in artikel 15, lid 4, in acht worden genomen, alleen op grond van deze verordening ten uitvoer gelegde regionale exploitatiesteun in ultraperifere gebieden in aanmerking genomen.”. |
8) |
Artikel 12 wordt vervangen door: „Artikel 12 Monitoring 1. Om de Commissie in staat te stellen de krachtens deze verordening van aanmelding vrijgestelde steun te monitoren, houden de lidstaten of, in het geval van steun toegekend voor projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC), eventueel ook de lidstaat waarin de managementautoriteit is gevestigd, gedetailleerde dossiers bij met de gegevens en bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Deze dossiers worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf de datum waarop de ad-hocsteun werd toegekend of, in het geval van regelingen, de laatste steun is toegekend. 2. In het geval van regelingen waarbij fiscale steun automatisch wordt toegekend (zoals regelingen op basis van belastingaangiften van de begunstigden) en waarbij er geen ex-ante-verificatie is of alle verenigbaarheidsvoorwaarden voor elke begunstigde zijn vervuld, verifiëren de lidstaten regelmatig, ten minste ex-post en op basis van een steekproef, of alle verenigbaarheidsvoorwaarden zijn vervuld, en trekken zij de nodige conclusies. De lidstaten houden gedetailleerde dossiers over de verificaties bij gedurende ten minste 10 jaar vanaf de datum van de controles. 3. De Commissie kan van elke lidstaat alle gegevens en bewijsstukken verlangen die zij nodig acht om de toepassing van deze verordening te kunnen monitoren, met inbegrip van de in de leden 1 en 2 vermelde gegevens. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie de verlangde gegevens en bewijsstukken binnen een termijn van 20 werkdagen vanaf de ontvangst van het verzoek of binnen de in het verzoek vastgestelde langere termijn.”. |
9) |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Toepassingsgebied van regionale steun Dit deel is niet van toepassing op:
|
10) |
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
|
11) |
Artikel 15 wordt vervangen door: „Artikel 15 Regionale exploitatiesteun 1. Regelingen voor regionale exploitatiesteun in ultraperifere gebieden, dunbevolkte gebieden en zeer dunbevolkte gebieden zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. 2. In dunbevolkte gebieden dienen de regelingen voor regionale exploitatiesteun ter compensatie van de bijkomende vervoerskosten voor goederen die zijn geproduceerd in voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden, alsmede de bijkomende vervoerskosten van in die gebieden verder verwerkte goederen, onder de volgende voorwaarden:
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de bijkomende vervoerskosten zoals die in dit lid zijn omschreven. 3. In zeer dunbevolkte gebieden dienen de regelingen voor regionale exploitatiesteun ter voorkoming of vermindering van de ontvolking, onder de volgende voorwaarden:
4. In ultraperifere gebieden dienen de regelingen voor exploitatiesteun ter compensatie van de bijkomende exploitatiekosten welke in die gebieden ontstaan als een rechtstreeks gevolg van één of meer van de in artikel 349 van het Verdrag genoemde blijvende handicaps, wanneer de begunstigden hun economische activiteiten in een ultraperifeer gebied hebben, mits het jaarlijkse steunbedrag per begunstigde in het kader van alle op grond van deze verordening ten uitvoer gelegde regelingen voor exploitatiesteun samen geen van de volgende percentages overschrijdt:
|
12) |
In artikel 21 wordt lid 16 als volgt gewijzigd:
|
13) |
In artikel 22 wordt lid 2 vervangen door: „2. In aanmerking komt elke niet-beursgenoteerde kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die aan de volgende voorwaarden voldoet:
Voor in aanmerking komende ondernemingen die zich niet hoeven te laten registreren, kan de periode van vijf jaar om in aanmerking te komen, geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten. In afwijking van de eerste alinea, onder c), worden ondernemingen die ontstaan uit een concentratie van ondernemingen die op grond van dit artikel voor steun in aanmerking komen, ook als in aanmerking komende ondernemingen beschouwd tot vijf jaar vanaf de registratie van de oudste onderneming die bij de concentratie betrokken is.”. |
14) |
In artikel 25 wordt lid 1 vervangen door: „1. Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, met inbegrip van projecten die het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” hebben gekregen in het kader van het Horizon 2020 kmo-instrument, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.”. |
15) |
In artikel 31, lid 3, wordt punt b) vervangen door:
|
16) |
In artikel 52 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd: „2 bis. In plaats van de in aanmerking komende kosten vast te stellen zoals bepaald in lid 2, kan het maximale steunbedrag voor een project worden vastgesteld op grond van de concurrerende selectieprocedure zoals vereist in lid 4.”. |
17) |
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
|
18) |
In artikel 54, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door: „In beide gevallen bedraagt het maximumbedrag aan uitgaven waarvoor territoriale bestedingsverplichtingen gelden, in geen geval meer dan 80 % van het totale productiebudget. Om projecten voor steun in aanmerking te laten komen, kan een lidstaat ook een minimumvolume aan productieactiviteiten in het betrokken grondgebied eisen, maar dat volume bedraagt ten hoogste 50 % van het totale productiebudget.”. |
19) |
In artikel 55 wordt lid 12 vervangen door: „12. Voor steun van ten hoogste 2 miljoen EUR kan het maximale steunbedrag, in plaats van dat aan de hand van de in de leden 10 en 11 genoemde methode vast te stellen, worden bepaald op 80 % van de in aanmerking komende kosten.”. |
20) |
De volgende delen 14 en 15 worden ingevoegd na artikel 56: „DEEL 14 Steun voor regionale luchthavens Artikel 56 bis Steun voor regionale luchthavens 1. Investeringssteun voor een luchthaven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in de leden 3 tot en met 14 van dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. 2. Exploitatiesteun voor een luchthaven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in de leden 3, 4, 10 en 15 tot en met 18 van dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. 3. De luchthaven staat open voor alle potentiële gebruikers. In het geval van een fysieke beperking van de capaciteit vindt de toewijzing plaats aan de hand van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. 4. De steun wordt niet toegekend voor de verplaatsing van bestaande luchthavens of de aanleg van een nieuwe passagiersluchthaven, met inbegrip van de ombouw van een bestaand vliegveld tot een passagiersluchthaven. 5. De betrokken investering gaat niet verder dan hetgeen nodig is voor het opvangen van het verkeersvolume dat, gebaseerd op redelijke prognoses voor verkeersstromen, voor de middellange termijn wordt verwacht. 6. De investeringssteun wordt niet toegekend aan een luchthaven die gelegen is binnen een afstand van 100 kilometer of een reistijd van 60 minuten met de auto, bus, trein of hogesnelheidstrein vanaf een bestaande luchthaven van waaruit geregelde luchtdiensten in de zin van artikel 2, punt 16, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 worden uitgevoerd. 7. De leden 5 en 6 zijn niet van toepassing op luchthavens met een jaarlijkse passagiersstroom van maximaal 200 000 passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend, indien de investeringssteun naar verwachting niet ertoe zal leiden dat de luchthaven daarmee haar gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom binnen de twee boekjaren volgend op de toekenning van de steun kan uitbreiden tot meer dan 200 000 passagiers. Aan dit soort luchthavens toegekende investeringssteun voldoet hetzij aan lid 11 hetzij aan de leden 13 en 14. 8. Lid 6 is niet van toepassing wanneer de investeringssteun wordt toegekend aan een luchthaven die gelegen is binnen een afstand van 100 kilometer van bestaande luchthavens van waaruit geregelde luchtdiensten in de zin van artikel 2, punt 16, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 worden uitgevoerd, indien de verbinding tussen elk van deze andere bestaande luchthavens en de luchthaven die de steun ontvangt, noodzakelijkerwijs een totale reistijd per zeevervoer van ten minste 90 minuten of luchtvervoer omvat. 9. De investeringssteun wordt niet toegekend aan luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van meer dan drie miljoen passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend. De investeringssteun mag naar verwachting niet ertoe leiden dat de luchthaven daarmee haar gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom kan uitbreiden tot meer dan drie miljoen passagiers binnen de twee boekjaren volgend op de toekenning van de steun. 10. De steun wordt niet toegekend aan luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse vrachtstroom van meer dan 200 000 ton gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend. De steun mag naar verwachting niet ertoe leiden dat de luchthaven daarmee haar gemiddelde jaarlijkse vrachtstroom kan uitbreiden tot meer dan 200 000 ton binnen de twee boekjaren volgend op de toekenning van de steun. 11. Het bedrag van de investeringssteun is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. 12. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten met betrekking tot de investeringen in luchthaveninfrastructuur, met inbegrip van planningkosten. 13. Het bedrag van de investeringssteun is niet hoger dan:
14. De in lid 13 beschreven maximale steunintensiteiten kunnen met 20 procentpunten worden verhoogd voor luchthavens in afgelegen gebieden. 15. Exploitatiesteun mag niet worden toegekend aan luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van meer dan 200 000 passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend. 16. Het bedrag van de exploitatiesteun mag niet hoger zijn dan hetgeen nodig is om de exploitatietekorten plus een redelijke winst over de betrokken periode te dekken. De steun wordt toegekend ofwel in de vorm van vooraf vastgelegde periodieke tranches, die niet mogen worden verhoogd in de periode waarvoor de steun wordt toegekend, ofwel in de vorm van achteraf vastgestelde bedragen die zijn gebaseerd op de waargenomen exploitatietekorten. 17. Exploitatiesteun mag niet worden toegekend voor een kalenderjaar waarin de jaarlijkse passagiersstroom van de luchthaven meer dan 200 000 passagiers bedraagt. 18. De toekenning van de exploitatiesteun mag niet afhankelijk worden gesteld van het afsluiten van regelingen met bepaalde luchtvaartmaatschappijen over luchthavengelden, marketingvergoedingen of andere financiële aspecten van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij op de betrokken luchthaven. DEEL 15 Steun voor havens Artikel 56 ter Steun voor zeehavens 1. Steun voor zeehavens is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. 2. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten, met inbegrip van planningkosten, van:
3. Kosten die verband houden met niet-vervoergerelateerde activiteiten, met inbegrip van industriële productiefaciliteiten die in een haven actief zijn, kantoren of winkels, maar ook met havensuprastructuren, zijn geen in aanmerking komende kosten. 4. Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering of de baggerwerkzaamheden. De exploitatiewinst wordt op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. 5. De steunintensiteit voor elke in lid 2, onder a), genoemde investering bedraagt ten hoogste:
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in lid 2, onder b) en c), bepaalde in aanmerking komende kosten tot maximaal het in artikel 4, lid 1, onder ee), vastgestelde bedrag. 6. De in lid 5, eerste alinea, onder b) en c), vastgestelde steunintensiteiten kunnen worden verhoogd met 10 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen. 7. Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de gesteunde haveninfrastructuur te bouwen, te moderniseren, te exploiteren of te huren, vindt op concurrerende, transparante, niet-discriminerende en onvoorwaardelijke basis plaats. 8. De gesteunde haveninfrastructuur wordt op gelijke en niet-discriminerende wijze tegen marktvoorwaarden aan belangstellende gebruikers beschikbaar gesteld. 9. Voor steun van ten hoogste 5 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag, in plaats van dat aan de hand van de in de leden 4, 5 en 6 genoemde methode vast te stellen, worden bepaald op 80 % van de in aanmerking komende kosten. Artikel 56 quater Steun voor binnenhavens 1. Steun voor binnenhavens is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. 2. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten, met inbegrip van planningkosten, van:
3. Kosten die verband houden met niet-vervoergerelateerde activiteiten, met inbegrip van industriële productiefaciliteiten die in een haven actief zijn, kantoren of winkels, maar ook met havensuprastructuren, zijn geen in aanmerking komende kosten. 4. Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering of de baggerwerkzaamheden. De exploitatiewinst wordt op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. 5. De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten tot maximaal het in artikel 4, lid 1, onder ff), vastgestelde bedrag. 6. Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de gesteunde haveninfrastructuur te bouwen, te moderniseren, te exploiteren of te huren, vindt op concurrerende, transparante, niet-discriminerende en onvoorwaardelijke basis plaats. 7. De gesteunde haveninfrastructuur wordt op gelijke en niet-discriminerende wijze tegen marktvoorwaarden aan belangstellende gebruikers beschikbaar gesteld. 8. Voor steun van ten hoogste 2 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag, in plaats van dat aan de hand van de in de leden 4 en 5 genoemde methode vast te stellen, worden bepaald op 80 % van de in aanmerking komende kosten.”. |
21) |
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
|
22) |
In bijlage II wordt deel II vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening. |
23) |
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
In artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 702/2014 wordt de volgende zin toegevoegd:
„De bedragen van de in aanmerking komende kosten kunnen worden berekend in overeenstemming met de opties voor vereenvoudigde kosten genoemd in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*9), mits de concrete actie ten minste gedeeltelijk wordt gefinancierd via het Elfpo en mits de kostencategorie volgens de desbetreffende vrijstellingsbepaling in aanmerking komt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 juni 2017.
Voor de Commissie
Margrethe VESTAGER
Lid van de Commissie
(1) PB L 248 van 24.9.2015, blz. 1.
(2) Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
(3) PB C 99 van 4.4.2014, blz. 3.
(4) Zie met name punt 3.5 van de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen.
(5) COM(2011) 144 definitief.
(6) COM(2013) 295 final.
(7) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
(8) Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in de plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1).
(9) Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).
BIJLAGE
„DEEL II
Overeenkomstig artikel 11 te verschaffen via de geëigende IT-toepassing van de Commissie
Geef aan op grond van welke bepaling van de algemene groepsvrijstellingsverordening de steunmaatregel ten uitvoer wordt gelegd
Primaire doelstelling — Algemene doelstellingen (lijst) |
Doelstellingen (lijst) |
Maximale steunintensiteit in % of maximaal jaarlijks steunbedrag in nationale valuta (hele bedragen) |
Kmo-opslagen in % |
||||||||||||||||
Regionale steun — Investeringssteun (1) (artikel 14) |
|
… % |
… % |
||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
Regionale steun — Exploitatiesteun (artikel 15) |
|
… % |
… % |
||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
... nationale valuta |
… % |
|||||||||||||||||
Kmo-steun (artikelen 17-20) |
|
… % |
… % |
||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
Kmo-steun — Toegang kmo's tot financiering (artikelen 21-22) |
|
... nationale valuta |
… % |
||||||||||||||||
|
... nationale valuta |
… % |
|||||||||||||||||
|
… %; indien steunmaatregel starterssteun is: ... nationale valuta |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
O&O&I-steun (artikelen 25-30) |
Steun voor O&O-projecten (artikel 25) |
|
… % |
… % |
|||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
Steun voor kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap (artikelen 32-35) |
|
… % |
… % |
||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
Steun voor milieubescherming (artikelen 36-49) |
|
… % |
… % |
||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
... nationale valuta |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
Maximale steunintensiteit |
… % |
… % |
||||||||||||||||
Soort natuurramp |
|
||||||||||||||||||
Datum waarop de natuurramp plaatsvond |
dd/mm/jjjj tot dd/mm/jjjj |
||||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
... nationale valuta |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||
… % |
… % |
||||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
|||||||||||||||||
|
… % |
… % |
(1) Vermeld in het geval van regionale ad-hocsteun ter aanvulling van steun in het kader van (een) steunregeling(en) zowel de intensiteit van de steun in het kader van de regeling als de intensiteit van de ad-hocsteun.”
20.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156/19 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1085 VAN DE COMMISSIE
van 19 juni 2017
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 891/2009 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten in de sector suiker
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijst van verbintenissen van de Republiek Kroatië, in verband met haar toetreding tot de Europese Unie (2) (hierna „de overeenkomst” genoemd) is op 25 november 2016 ondertekend. De ondertekening ervan namens de Europese Unie was goedgekeurd bij Besluit (EU) 2016/1995 van de Raad (3) en de sluiting ervan was goedgekeurd bij Besluit (EU) 2017/730 (4). |
(2) |
Uit hoofde van de overeenkomst moet de Europese Unie het momenteel aan Brazilië toegewezen deel van het EU-tariefcontingent voor „Ruwe rietsuiker, bestemd om te worden geraffineerd”, tariefposten 1701.13.10 en 1701.14.10, verhogen met 78 000 ton, met behoud van het huidige recht van 98 EUR/ton binnen het contingent, alsmede het momenteel aan „alle derde landen” toegewezen deel van het EU-tariefcontingent voor „Ruwe rietsuiker, bestemd om te worden geraffineerd”, tariefposten 1701.13.10 en 1701.14.10, verhogen met 36 000 ton, met behoud van het huidige recht van 98 EUR/ton binnen het contingent. |
(3) |
Wat het aan Brazilië toegewezen deel van het EU-tariefcontingent van 78 000 ton betreft, schrijft de overeenkomst daarnaast voor dat de Europese Unie in de eerste zes jaar waarin dit volume beschikbaar is, autonoom een recht binnen het contingent van niet meer dan 11 EUR/ton moet toepassen, en in het zevende jaar een recht binnen het contingent van niet meer dan 54 EUR/ton. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 891/2009 van de Commissie (5) voorziet in de opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten in de sector suiker, met inbegrip van die van oorsprong uit Brazilië en alle derde landen. Om de in de overeenkomst vastgestelde tariefcontingenten ten uitvoer te leggen, moet die verordening daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De voorgestelde wijzigingen moeten van toepassing worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 891/2009 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 juni 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijst van verbintenissen van de Republiek Kroatië, in verband met haar toetreding tot de Europese Unie (PB L 108 van 26.4.2017, blz. 3).
(3) Besluit (EU) 2016/1995 van de Raad van 11 november 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijst van verbintenissen van de Republiek Kroatië, in verband met haar toetreding tot de Europese Unie (PB L 308 van 16.11.2016, blz. 1).
(4) Besluit (EU) 2017/730 van de Raad van 25 april 2017 betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijst van verbintenissen van de Republiek Kroatië, in verband met haar toetreding tot de Europese Unie (PB L 108 van 26.4.2017, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 891/2009 van de Commissie van 25 september 2009 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten in de sector suiker (PB L 254 van 26.9.2009, blz. 82).
BIJLAGE
Deel I van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 891/2009 (Suiker CXL-concessies) wordt vervangen door:
„Deel I: Suiker CXL-concessies
Derde land |
Volgnumer |
GN-code |
Hoeveelheid (ton) |
Contingentrecht (EUR/ton) |
Australië |
09.4317 |
1701 13 10 , 1701 14 10 |
9 925 |
98 |
Cuba |
09.4319 |
1701 13 10 , 1701 14 10 |
68 969 |
98 |
Alle derde landen |
09.4320 |
1701 13 10 , 1701 14 10 |
289 977 (1) |
98 |
India |
09.4321 |
1701 |
10 000 |
0 |
Derde land |
Volgnumer |
GN-code |
Verkoopseizoen |
Hoeveelheid (ton) |
Contingentrecht (EUR/ton) |
Brazilië |
09.4318 |
1701 13 10 , 1701 14 10 |
2016/2017 tot en met 2023/2024 |
334 054 |
98 |
09.4318 |
1701 13 10 , 1701 14 10 |
Vanaf 2024/2025 |
412 054 |
98 |
|
09.4329 |
1701 13 10 , 1701 14 10 |
2016/2017 |
19 500 |
11 |
|
2017/2018 |
78 000 |
11 |
|||
2018/2019 |
78 000 |
11 |
|||
2019/2020 |
78 000 |
11 |
|||
2020/2021 |
78 000 |
11 |
|||
2021/2022 |
78 000 |
11 |
|||
2022/2023 |
58 500 |
11 |
|||
09.4330 |
1701 13 10 , 1701 14 10 |
2022/2023 |
19 500 |
54 |
|
2023/2024 |
58 500 |
54” |
(1) Voor het verkoopseizoen 2016/2017 bedraagt de hoeveelheid 262 977 ton.
20.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156/22 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1086 VAN DE COMMISSIE
van 19 juni 2017
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 634/2007 wat betreft de karakterisering van selenomethionine, geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae NCYC R397
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 634/2007 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 427/2013 van de Commissie (3), is een vergunning verleend voor selenomethionine geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae NCYC R397 als toevoegingsmiddel voor diervoeding. |
(2) |
De Commissie heeft een aanvraag ontvangen met het verzoek de vergunningsvoorwaarden te wijzigen wat betreft de karakterisering van het toevoegingsmiddel voor diervoeding. Bij de aanvraag waren de relevante ondersteunende gegevens gevoegd. De Commissie heeft de aanvraag naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) doorgestuurd. De aanvrager verzocht aanvankelijk om het gehalte aan selenocysteïne op te nemen in de karakterisering van het toevoegingsmiddel, maar trok deze wijziging uiteindelijk in; de aanvraag betreft derhalve slechts een verhoging van het maximumgehalte aan seleen in de huidige vergunning voor het toevoegingsmiddel. |
(3) |
De EFSA heeft in haar advies van 20 oktober 2016 (4) geconcludeerd dat de gevraagde wijziging geen invloed heeft op de veiligheid en doeltreffendheid van het product, waarbij zij eraan herinnerde dat aan het product een risico voor de veiligheid van de gebruiker is verbonden. De huidige vergunning bevat een bepaling waardoor dat risico adequaat wordt aangepakt. |
(4) |
Uit de beoordeling van het gewijzigde preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 634/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EG) nr. 634/2007
In de vierde kolom van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 634/2007 wordt de tekst tussen het kopje „Karakterisering van het toevoegingsmiddel” en het kopje „Analysemethode” vervangen door:
„Organisch seleen, hoofdzakelijk selenomethionine (63 %) met 2 000-3 500 mg Se/kg (97-99 % organisch seleen)”.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 juni 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Verordening (EG) nr. 634/2007 van de Commissie van 7 juni 2007 tot verlening van een vergunning voor selenomethionine geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae NCYC R397 als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 146 van 8.6.2007, blz. 14).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 427/2013 van de Commissie van 8 mei 2013 tot verlening van een vergunning voor selenomethionine geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae NCYC R646 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1750/2006, (EG) nr. 634/2007 en (EG) nr. 900/2009 wat betreft de maximale toevoeging van geseleniseerde gist (PB L 127 van 9.5.2013, blz. 20).
(4) EFSA Journal 2016;14(11):4624.
BESLUITEN
20.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156/24 |
BESLUIT (GBVB) 2017/1087 VAN DE RAAD
van 19 juni 2017
tot wijziging van Besluit 2014/386/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 23 juni 2014 Besluit 2014/386/GBVB (1) vastgesteld. |
(2) |
De Raad erkent de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol door de Russische Federatie niet en blijft deze veroordelen; hij zal blijven vasthouden aan de volledige uitvoering van zijn beleid van niet-erkenning. |
(3) |
Op basis van een evaluatie van Besluit 2014/386/GBVB dienen de beperkende maatregelen tot en met 23 juni 2018 te worden verlengd. |
(4) |
Besluit 2014/386/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 5, tweede alinea, van Besluit 2014/386/GBVB wordt vervangen door:
„Dit besluit is van toepassing tot en met 23 juni 2018.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 19 juni 2017.
Voor de Raad
De voorzitter
F. MOGHERINI
(1) Besluit 2014/386/GBVB van de Raad van 23 juni 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol (PB L 183 van 24.6.2014, blz. 70).
20.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156/25 |
BESLUIT (EU) 2017/1088 VAN DE COMMISSIE
van 24 maart 2017
inzake staatssteun SA.35484 (2013/C) (ex SA.35484 (2012/NN)) betreffende bepaalde uit hoofde van de wet melk en vetten gefinancierde submaatregelen inzake onderzoek
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 1863)
(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,
Na de belanghebbenden overeenkomstig de bovengenoemde bepalingen te hebben uitgenodigd hun opmerkingen in te dienen (1), en gezien deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
1. DE PROCEDURE
(1) |
Bij brieven van 28 november 2011 en 27 februari 2012 heeft de Commissie Duitsland verzocht om aanvullende informatie met betrekking tot het jaarverslag 2010 over staatssteun in de landbouwsector, dat Duitsland overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (2) had ingediend. Duitsland heeft de vragen van de Commissie beantwoord bij brieven van 16 januari 2012 en 27 april 2012. Uit de antwoorden van Duitsland blijkt dat het land financiële steun aan de Duitse melksector heeft verleend op grond van de wet van 1952 over de handel in melk, melkproducten en vetten („Milch- und Fettgesetz” — „wet melk en vetten” of „WMV”). |
(2) |
Bij brief van 2 oktober 2012 heeft de Commissie aan Duitsland meegedeeld dat de betrokken maatregelen als niet-aangemelde steun zijn geregistreerd onder nummer SA.35484 (2012/NN). Duitsland heeft aanvullende informatie verstrekt bij brieven van 16 november 2012, 7, 8, 11, 13, 14, 15 en 19 februari, 21 maart, 8 april, 28 mei, 10 en 25 juni en 2 juli 2013. |
(3) |
Bij brief van 17 juli 2013 (3) heeft de Commissie Duitsland in kennis gesteld van haar besluit om ten aanzien van bepaalde submaatregelen die in het kader van de WMV zijn ingevoerd, de in artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) bedoelde procedure in te leiden (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd). In hetzelfde schrijven is de Commissie tot de conclusie gekomen dat andere submaatregelen hetzij voor de periode van 28 november 2001 tot en met 31 december 2006, voor de periode met ingang van 1 januari 2007 of voor beide tijdvakken verenigbaar zijn met de interne markt, hetzij geen staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, hetzij niet onder het toepassingsgebied van de staatssteunvoorschriften vallen. |
(4) |
Het onderhavige besluit heeft betrekking op de submaatregelen inzake onderzoek waarnaar in het inleidingsbesluit wordt verwezen als de submaatregelen BY2, BY11, BY12 en BY13 (hierna „de submaatregelen” genoemd). De Commissie heeft verklaard dat deze submaatregelen alle kenmerken van staatssteun lijken te vertonen en dat de subsidiabele kosten overeenstemden met krachtens de toepasselijke staatssteunregels toegestane subsidiabele kosten (zie de overwegingen 203 en 209 van het inleidingsbesluit). |
(5) |
De Commissie had van Duitsland echter niet voldoende informatie ontvangen over de steunintensiteit, met name of de steunintensiteit overeenstemde met de krachtens de toepasselijke staatssteunregels toegestane percentages (zie de overwegingen 204, 205, 210 en 211 van het inleidingsbesluit), en bijgevolg heeft zij twijfels geuit over de verenigbaarheid van de submaatregelen met de interne markt (zie de overwegingen 206 en 212 van het inleidingsbesluit). Daarom heeft de Commissie Duitsland verzocht zijn opmerkingen in te dienen en alle informatie te verstrekken die van dienst kan zijn voor de beoordeling van de steun met betrekking tot de periode met ingang van 28 november 2001 (zie overweging 276 van het inleidingsbesluit). |
(6) |
Duitsland heeft bij brief van 20 september 2013 opmerkingen over het inleidingsbesluit ingediend. Bij brieven van 22 september 2016 en 25 oktober 2016 heeft het Beierse ministerie van Landbouw aanvullende toelichtingen ingediend. |
(7) |
Het inleidingsbesluit is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (4). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen te maken binnen een maand na deze bekendmaking. De Commissie heeft van belanghebbenden geen specifieke opmerkingen over de submaatregelen ontvangen. |
2. BESCHRIJVING VAN DE SUBMAATREGELEN
(8) |
De WMV is een Duitse federale wet, die in 1952 in werking is getreden. Het betreft een kaderwet, die voor onbeperkte duur geldig is. |
(9) |
Op grond van artikel 22, lid 1, WMV kunnen de Duitse deelstaten de melkbedrijven een melkheffing opleggen op basis van de geleverde hoeveelheden melk. |
(10) |
Krachtens artikel 22, lid 2, WMV mogen de opbrengsten uit de melkheffing uitsluitend worden gebruikt voor:
|
(11) |
Krachtens artikel 22, lid 2a, WMV kunnen de heffingsopbrengsten in afwijking van lid 2 ook worden gebruikt voor:
|
(12) |
In Beieren werd de inning en het gebruik van de melkheffing geregeld in de Beierse verordening inzake een melkheffing („Bayerische Milchumlageverordnung”). |
(13) |
In Beieren werd de melkheffing gebruikt om de in overweging 4 bedoelde submaatregelen inzake onderzoek te financieren, namelijk:
Deze laatste submaatregel ontving eveneens financiering uit de Beierse deelstaatbegroting. |
(14) |
De specifieke rechtsgrondslag voor de uitvoering van de submaatregelen omvatte ook:
|
(15) |
De besluiten over het soort projecten dat moest worden uitgevoerd en gefinancierd met de melkheffing, werden goedgekeurd door middel van een bijzondere besluitvormingsprocedure op verschillende niveaus. Het bestuur van de vereniging van de Beierse zuivelsector („Vorstand der Landesvereinigung der bayerischen Milchwirtschaft”) stelt een lijst met een preselectie van projecten op, die wordt gestemd door de algemene vergadering („Mitgliederversammlung”) van die vereniging. Tijdens de algemene vergadering wordt ook gestemd over de geplande begroting voor de projecten. Op basis van die stemming en het tweejaarlijkse begrotingsplan van het Beierse ministerie van Landbouw, stelt het ministerie administratieve rechtshandelingen vast ter goedkeuring van de uitgaven voor de geselecteerde onderzoeksprojecten („Ausgabeermächtigung”). Voor elk project wordt een afzonderlijk besluit vastgesteld. |
3. OPMERKINGEN VAN DUITSLAND
(16) |
Duitsland heeft de volgende informatie verstrekt betreffende de in het inleidingsbesluit bedoelde verenigbaarheidsvoorwaarden: |
BY 2 — „Die Erhöhung des Milchproteingehaltes durch Management und Züchtung: Eine Perspektive für Milcherzeuger, Verbraucher und Industrie” (De verhoging van het gehalte aan melkproteïnen door beheer en fokkerij: een perspectief voor melkveehouders, consumenten en industrie):
(17) |
Het project werd uitgevoerd tussen 2008 en 2012. De begunstigde was de Technische Universität München. |
(18) |
De totale begroting voor het project bedroeg 600 000 EUR. De financiële middelen kunnen als volgt worden opgesplitst: Tabel 1
|
(19) |
De steun uit de melkheffing bedroeg 150 000 EUR en was goed voor 25 % van de totale middelen voor het onderzoeksproject. |
BY 11 — „Förderung der Anpassung von Untersuchungsmethoden zur Bearbeitung spezifischer Fragestellungen sowie der Methodenentwicklung in Kooperation mit Forschungseinrichtungen und der Nutzbarmachung und des Transfers wissenschaftlicher Erkenntnisse für die bayerische Milchwirtschaft” (Bevorderen van de aanpassing van onderzoeksmethoden voor de behandeling van specifieke kwesties en de ontwikkeling van methoden in samenwerking met onderzoeksinstellingen en overdracht van wetenschappelijke kennis voor de Beierse zuivelsector):
(20) |
Het doel van het project was de modernisering van de bestaande melkanalysemethoden en de vragenlijsten met specifieke melkgerelateerde vragen. De bedoeling was dat de melkbedrijven in Beieren de resultaten van het onderzoeksproject konden gebruiken bij de melkproductie en de verwerking van zuivelproducten. |
(21) |
Het project werd uitgevoerd tussen 2002 en 2011. De steun werd jaarlijks toegekend. |
(22) |
De volgende tabel bevat de begroting en het steunbedrag voor het project: Tabel 2 Periode 2002-2006
Tabel 3 Periode 2007-2012
|
(23) |
De begunstigde was Milchwirtschaftlicher Verein Allgäu-Schwaben e. V., een middelgrote onderneming (5) (hierna „mkb-onderneming” genoemd). De resultaten van het onderzoek werden voorgesteld op verscheidene nationale en internationale evenementen en in talrijke nationale en internationale wetenschappelijke bladen (6). |
BY 12 — Entwicklung einer anti-listeriellen, frühen Oberflächenreifungskultur für geschmierte Käse (Ontwikkeling van een anti-listeria-rijpingsstof voor kaas):
(24) |
In zijn brief van 20 september 2013 heeft Duitsland verklaard dat het oorspronkelijk een verkeerde beschrijving had gegeven van het project, die in aanmerking werd genomen in het kader van het inleidingsbesluit. Oorzaak van deze vergissing was de verwarring met een ander project met een gelijkende titel, dat volledig met particuliere middelen was gefinancierd. Duitsland heeft de volgende nieuwe informatie verstrekt over het project dat uit de melkheffing werd gefinancierd. |
(25) |
Het doel van het project was op zoek te gaan naar interactie tussen Listeria monocytogenes en bacteriën voor de rijping van roodbacteriekaas (gewassenkorstkaas). Het project was van nut voor bacteriologisch basisonderzoek. Dankzij het project kon worden aangetoond dat bepaalde stammen van Pichia norvegensis een uitzonderlijk remmend potentieel hebben ten aanzien van Listeria monocytogenes. Het gaat om een bevinding die voorheen nog niet wetenschappelijk was beschreven. Het resultaat kon niet meteen worden benut voor de kaasproductie omdat de onderliggende moleculaire aard van die remmende werking nog verder moest worden verduidelijkt. |
(26) |
Het project werd uitgevoerd tussen 2006 en 2008. De begroting voor het project bedroeg 30 000 EUR, die volledig uit de melkheffing werd gefinancierd. |
(27) |
De begunstigde was Technische Universität München, een openbare hoger-onderwijsinstelling zonder winstoogmerk. |
BY 13 — „Überwachung von antimikrobiellen Rückständen der Milch — Etablierung des neuen Biosensor-Systems MCR3 für Routineuntersuchungen in der Praxis” (Toezicht op antimicrobiële residuen in melk — vaststelling van het nieuwe biosensorsysteem MCR3 voor routinetesten in de praktijk):
(28) |
Het project werd uitgevoerd in 2010 en 2011. De subsidiabele kosten bedroegen 73 234,58 EUR. De steun werd toegekend in 2010 en was afkomstig van twee bronnen: de melkheffing en de Beierse deelstaatbegroting („Cluster Ernährung”). Zowel het bedrag uit de melkheffing als dat uit de deelstaatbegroting bedroeg 26 500 EUR, wat betekent dat de steunintensiteit 72,4 % bedroeg. |
(29) |
De begunstigde was Milchprüfring Bayern e. V., een mkb-onderneming (7). De resultaten van het onderzoek werden voorgesteld op verscheidene nationale en internationale evenementen en in talrijke nationale en internationale wetenschappelijke bladen (8). |
4. BEOORDELING VAN DE VRAAG OF SPRAKE IS VAN STAATSSTEUN
(30) |
In het inleidingsbesluit stelde de Commissie dat deze submaatregelen alle kenmerken van staatssteun lijken te vertonen. |
(31) |
Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. |
4.1. Steunmaatregel van de staten of met staatsmiddelen bekostigd
(32) |
De steun was hoofdzakelijk afkomstig van de melkheffing. In het geval van submaatregel BY 13 werd ook steun verleend uit de Beierse deelstaatbegroting. |
(33) |
De financiële middelen uit de Beierse deelstaatbegroting zijn staatsmiddelen. De financiële middelen uit de melkheffing worden ook beschouwd als staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en wel om de volgende redenen: |
(34) |
Volgens vaste rechtspraak dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de gevallen waarin de steun rechtstreeks door de staat wordt verleend, en de gevallen waarin de steun via door de staat daartoe aangewezen of opgerichte publiek- of privaatrechtelijke lichamen wordt verleend. Om voordelen te kunnen bestempelen als steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moeten zij, ten eerste, rechtstreeks of onrechtstreeks met staatsmiddelen worden bekostigd en, ten tweede, toerekenbaar zijn aan de staat. |
(35) |
Wat de hierboven beschreven maatregelen betreft, is het duidelijk dat de heffing wordt geïnd op grond van een federale wet, de WMV, in samenhang met de Beierse verordening inzake een melkheffing. |
(36) |
Krachtens artikel 22, lid 1, eerste zin, WMV kunnen de deelstaatregeringen in overleg met de Landesvereinigung of de brancheorganisaties gezamenlijk heffingen innen bij de melkerijen, melkophaaldepots en roombedrijven met als doel de melksector te stimuleren. |
(37) |
Krachtens artikel 22, lid 1, tweede zin, WMV kunnen de deelstaatregeringen op verzoek van de Landesvereinigung of de brancheorganisaties gezamenlijk heffingen tot maximaal 0,2 cent per kilogram geleverde melk innen. De bevoegdheid over de heffing ligt dus duidelijk in handen van de deelstaatregeringen. |
(38) |
De rechtsgrondslag voor de inning van een melkheffing in Beieren bestaat uit de Beierse verordening inzake een melkheffing, waarin de bijzonderheden, zoals de hoogte van de heffing, worden geregeld. Bijgevolg wordt de inning van een melkheffing geregeld door de Beierse regering, m.a.w. door de staat. Het feit dat de betrokken verordening is goedgekeurd in overleg met de betrokken Landesvereinigung, die de zuivelsector vertegenwoordigt, doet niets af aan die conclusie. |
(39) |
In het onderhavige geval wordt de heffing bij particuliere ondernemingen — melkerijen geïnd. Alvorens te worden gebruikt voor de financiering van de submaatregelen inzake onderzoek, vloeien de heffingsopbrengsten naar de Beierse begroting. Daarom worden deze geacht onder overheidstoezicht te staan. |
(40) |
De Commissie concludeert dat de met de melkheffingsopbrengsten gefinancierde maatregelen met staatsmiddelen worden bekostigd en aan de staat toe te rekenen zijn. |
4.2. Ondernemingen/Selectief voordeel
(41) |
De begunstigden waren: Technische Universität München (submaatregelen BY 2 en BY 12), Milchwirtschaftlicher Verein Allgäu-Schwaben e. V. (submaatregel BY 11) en Milchprüfring Bayern e. V. (submaatregel BY 13). |
(42) |
De Technische Universität München is een openbare onderzoeksorganisatie. In het kader van submaatregel BY 2 moet deze als een onderneming worden beschouwd, aangezien ze een economische activiteit uitoefende, namelijk contractonderzoek op landbouwgebied met als doel praktische resultaten af te leveren die door melkveehouders en melkerijen kunnen worden gebruikt bij de melkproductie. De economische aard van de activiteit wordt nog benadrukt door het feit dat ook particuliere ondernemingen (concern Theo Müller, zie overweging 18) het onderzoeksproject medefinancierden. Geconcludeerd kan worden dat de onderzoeksorganisatie contractonderzoek verrichtte en onderzoeksresultaten verstrekte aan ondernemingen. |
(43) |
In het geval van submaatregel BY 12 moet de Technische Universität München niet als een onderneming worden beschouwd, omdat zij een niet-economische activiteit uitoefende, namelijk het voeren van onafhankelijk onderzoek met het oog op meer fundamentele kennis op bacteriologisch vlak. Zoals vermeld in overweging 24, heeft Duitsland nieuwe informatie over deze submaatregel ingediend, die nog niet werd beoordeeld in het inleidingsbesluit. Volgens de nieuwe informatie heeft het onderzoeksproject in het kader van submaatregel BY 12 betrekking op onafhankelijk onderzoek, namelijk bacteriologisch basisonderzoek zonder rechtstreekse praktische toepassing. |
(44) |
Milchwirtschaftlicher Verein Allgäu-Schwaben e. V. (submaatregel BY 11) en Milchprüfring Bayern e. V. (submaatregel BY 13) zijn vormen van organisaties van vertegenwoordigers van de melkproductie en de zuivelsector in Beieren met een particulier rechtskarakter die verschillende economische activiteiten en diensten in het kader van een contract leveren die van belang zijn voor de Beierse melkproducenten, melkverwerkende bedrijven en andere marktdeelnemers in de zuivelsector. In het kader van de submaatregelen BY 11 en BY 13 hebben zij contractonderzoek op landbouwgebied verricht met als doel praktische resultaten af te leveren die door melkveehouders en melkerijen kunnen worden gebruikt bij de melkproductie. Zij worden door Duitsland als kleine of middelgrote onderneming aangemerkt. |
(45) |
De drie geselecteerde begunstigden hebben in hun hoedanigheid van onderneming een selectief voordeel ontvangen, aangezien projectkosten die deel uitmaken van hun economische activiteit en normaal met eigen middelen hadden moeten worden bekostigd, zijn gedekt met middelen uit de staatsbegroting en de melkheffing. |
4.3. Concurrentievervalsing en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer
(46) |
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie komt een verbetering van de concurrentiepositie van een onderneming dankzij staatssteun in het algemeen neer op verstoring van de concurrentie ten opzichte van andere, concurrerende ondernemingen die de betrokken steun niet ontvangen (9). Steun aan een onderneming die actief is op een markt waar handel binnen de Unie plaatsvindt, kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden (10). In de periode 2001-2012 was de handel in landbouwproducten binnen de Unie aanzienlijk. De import en export van producten van post 0401 van de gecombineerde nomenclatuur (melk en room, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen) (11) vertegenwoordigde in 2011 een waarde van respectievelijk 1,2 miljard EUR en 957 miljoen EUR (12). |
(47) |
De in het onderhavige besluit beoordeelde submaatregelen dienen ter ondersteuning van activiteiten voor industrieel contractonderzoek in de landbouwsector, meer bepaald de zuivelsector. Gezien de omvangrijke handel in zuivelproducten kan ervan worden uitgegaan dat de onderhavige submaatregelen de concurrentie verstoren of dreigen te verstoren, en de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. |
4.4. Conclusie inzake het bestaan van steun
(48) |
Daarom kan worden geconcludeerd dat de submaatregelen BY 2, BY 11 en BY 13 moeten worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en dat submaatregel BY 12 geen staatssteun is, aangezien de begunstigde geen economische activiteit uitoefende. |
5. BEOORDELING VAN DE RECHTMATIGHEID VAN DE STEUN
(49) |
Krachtens artikel 108, lid 3, VWEU zijn de lidstaten verplicht de Commissie op de hoogte te brengen van elk voornemen tot invoering van steunmaatregelen en mogen zij die maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat de Commissie ze als verenigbaar heeft goedgekeurd (standstill-verplichting). Duitsland heeft de submaatregelen BY 2, BY 11 en BY 13 niet bij de Commissie aangemeld alvorens ze uit te voeren. |
(50) |
De submaatregelen BY 2, BY 11 en BY 13 vormen nieuwe steun in de zin van artikel 1, onder c), van Verordening (EU) 2015/1589. Aan geen van de criteria van bestaande steun is voldaan. Het gaat met name niet om bestaande steun in de zin van artikel 1, onder b), i), van Verordening (EU) 2015/1589 aangezien de maatregelen tot uitvoering zijn gebracht na de inwerkingtreding van het VWEU (submaatregel BY 2 is uitgevoerd in 2008, submaatregel BY 11 is uitgevoerd in 2002 en submaatregel BY 13 is uitgevoerd in 2010) en de verjaringstermijn van tien jaar niet is verstreken (de verjaringstermijn werd op 28 november 2011 onderbroken, zie overweging 152 van het inleidingsbesluit). |
(51) |
Bijgevolg zijn deze nieuwe steunmaatregelen onrechtmatig, aangezien ze niet bij de Commissie werden aangemeld alvorens ze tot uitvoering werden gebracht. |
6. BEOORDELING VAN DE VERENIGBAARHEID VAN DE SUBMAATREGELEN
(52) |
In artikel 107, lid 3, onder c), VWEU is bepaald dat steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. |
(53) |
Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende steun (13) dient onrechtmatig verleende staatssteun (d.w.z. steun die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering is gebracht) te worden getoetst aan de bepalingen die van kracht waren op het ogenblik waarop de steun werd verleend. |
(54) |
Voor steun voor onderzoek zijn specifieke richtsnoeren vastgesteld. Steun die in de periode van 28 november 2001 tot en met 31 december 2006 is verleend, moet worden getoetst aan de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (14) (hierna de „communautaire kaderregeling 1996” genoemd). Steun die na 1 januari 2007 is verleend, moet worden getoetst aan de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (15) (hierna de „communautaire kaderregeling 2007-2013” genoemd). |
(55) |
De submaatregelen BY 2, BY 11 en BY 13 gelden als industrieel onderzoek in de zin van bijlage I, tweede streepje, bij de communautaire kaderregeling 1996 en punt 2.2, onder f), van de communautaire kaderregeling 2007-2013, aangezien deze submaatregelen waren gericht op aanmerkelijke verbeteringen en op het opdoen van nieuwe kennis inzake zuivelproducten en productieprocessen en praktische gevolgen hadden voor de zuivelsector. De resultaten van deze onderzoeksprojecten waren rechtstreeks bruikbaar in de productiecyclus van ondernemingen in de zuivelsector, die zo een betere kwaliteit van de geproduceerde melkproducten konden bereiken. Het onderzoeksproject in het kader van submaatregel BY 2 bijvoorbeeld had betrekking op de verhoging van het gehalte aan melkproteïnen en particuliere ondernemingen waren rechtstreeks betrokken bij het project. Het onderzoeksproject in het kader van submaatregel BY 11 had betrekking op moderne melkkwaliteitsanalyse en dat in het kader van submaatregel BY 13 op de ontwikkeling van een nieuw biosensorsysteem voor routinetesten in de praktijk. |
(56) |
De verenigbaarheid van de subsidiabele kosten werd reeds positief beoordeeld in het inleidingsbesluit (zie de overwegingen 203 en 209 van het inleidingsbesluit). Daarom moet de steunintensiteit nog worden beoordeeld (zie de overwegingen 204, 205, 210 en 211 van het inleidingsbesluit en overweging 5 van het onderhavige besluit). |
Submaatregel BY 2
(57) |
Submaatregel BY 2 moet worden getoetst aan de communautaire kaderregeling 2007-2013 omdat de steun is verleend in de periode 2008-2012. |
(58) |
Krachtens punt 5.1.2, onder b), van de communautaire kaderregeling 2007-2013 is voor industrieel onderzoek een steunintensiteit tot 50 % toegelaten. De steunintensiteit voor submaatregel BY 2 bedroeg 25 % (zie overweging 19 van het onderhavige besluit) en lag dus binnen de toegestane wettelijke grenzen. |
(59) |
Geconcludeerd kan dus worden dat submaatregel BY 2 verenigbaar is met de interne markt aangezien de in punt 5.1.2, onder b), van de communautaire kaderregeling 2007-2013 vermelde steunintensiteit is nageleefd. |
Submaatregel BY 11
(60) |
Aangezien de steun in het kader van submaatregel BY 11 tussen 2002 en 2011 werd verleend, moet hij worden getoetst aan beide regelingen voor onderzoekssteun: de communautaire kaderregeling 1996 voor de uitvoeringsperiode van 28 november 2001 tot en met 31 december 2006 en de communautaire kaderregeling 2007-2013 voor de uitvoeringsperiode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011. |
(61) |
Voor de uitvoeringsperiode van 28 november 2001 tot en met 31 december 2006 bedroeg de toegelaten steunintensiteit voor industrieel onderzoek 50 % (punt 5.3 van de communautaire kaderregeling 1996). Indien de steun ten goede kwam aan kleine en middelgrote ondernemingen, was een verhoging met 10 procentpunten toegelaten (punt 5.10.1 van de communautaire kaderregeling 1996). Een extra verhoging met 10 procentpunten was toegelaten indien het project gepaard ging met een ruime verspreiding en publicatie van de resultaten (punt 5.10.4, onder c), van de communautaire kaderregeling 1996). De in het kader van submaatregel BY 11 verleende steun is in overeenstemming met deze voorschriften inzake steunintensiteit, aangezien die steun aan kleine en middelgrote ondernemingen werd verleend en de resultaten werden bekendgemaakt op verschillende internationale en nationale wetenschappelijke evenementen en in verschillende internationale en nationale publicaties en de steun minder dan 70 % van de subsidiabele kosten bedroeg (zie overweging 22 en tabel 2 van het onderhavige besluit). |
(62) |
Voor de uitvoeringsperiode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 bedroeg de toegelaten steunintensiteit voor industrieel onderzoek 50 % (punt 5.1.2, onder b), van de communautaire kaderregeling 2007-2013). Indien de steun ten goede kwam aan kleine en middelgrote ondernemingen, was een verhoging met 10 procentpunten toegelaten (punt 5.1.3, onder a), van de communautaire kaderregeling 2007-2013). Een extra verhoging met 15 procentpunten tot een maximale steunintensiteit van 80 % was toegelaten indien het project gepaard ging met een ruime verspreiding en publicatie van de resultaten (punt 5.1.3, onder c), van de communautaire kaderregeling 2007-2013). De in het kader van submaatregel BY 11 verleende steun is in overeenstemming met deze voorschriften inzake steunintensiteit, aangezien die steun aan kleine en middelgrote ondernemingen werd verleend en de resultaten werden bekendgemaakt op verschillende internationale en nationale wetenschappelijke evenementen en in verschillende internationale en nationale publicaties en de steun minder dan 75 % van de subsidiabele kosten bedroeg (zie overweging 21 en tabel 3 van het onderhavige besluit). |
(63) |
De begunstigde, Milchwirtschaftlicher Verein Allgäu-Schwaben e. V, kan als een kleine of middelgrote onderneming worden beschouwd, aangezien het aantal werknemers en de jaarlijkse omzet onder de drempel liggen die is vastgesteld in de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (16) (zie overweging 23). De in dezelfde overweging bedoelde lijst met de internationale en nationale wetenschappelijke evenementen en publicaties vermeldt 38 openbare lezingen en 29 publicaties. |
Submaatregel BY 13
(64) |
Submaatregel BY 13 moet worden getoetst aan de communautaire kaderregeling 2007-2013 aangezien de steun is verleend in 2010. |
(65) |
De toegelaten steunintensiteit voor industrieel onderzoek bedroeg toen 50 % (punt 5.1.2, onder b), van de communautaire kaderregeling 2007-2013). Indien de steun ten goede kwam aan kleine en middelgrote ondernemingen, was een verhoging met 10 procentpunten toegelaten (punt 5.1.3, onder a), van de communautaire kaderregeling 2007-2013). Een extra verhoging met 15 procentpunten tot een maximale steunintensiteit van 80 % was toegelaten indien het project gepaard ging met een ruime verspreiding en publicatie van de resultaten (punt 5.1.3, onder c), van de communautaire kaderregeling 2007-2013). De in het kader van submaatregel BY 13 verleende steun is in overeenstemming met deze voorschriften inzake steunintensiteit, aangezien die steun aan kleine en middelgrote ondernemingen werd verleend en de resultaten werden bekendgemaakt op verschillende internationale en nationale wetenschappelijke evenementen en in verschillende internationale en nationale publicaties en de steun minder dan 75 % van de subsidiabele kosten bedroeg (zie de overwegingen 26 en 27 van het onderhavige besluit). |
(66) |
De begunstigde, Milchprüfring Bayern e. V, kan als een kleine of middelgrote onderneming worden beschouwd, aangezien het aantal werknemers en de jaarlijkse omzet onder de drempel liggen die is vastgesteld in de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (17) (zie overweging 29). De in dezelfde overweging bedoelde lijst met de internationale en nationale wetenschappelijke evenementen en publicaties vermeldt 12 openbare lezingen en 12 publicaties. |
Conclusie over de verenigbaarheid van de submaatregelen
(67) |
Derhalve kan worden geconcludeerd dat de submaatregelen BY 2, BY 11 en BY 13 verenigbaar met de interne markt zijn, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Submaatregel BY 12 vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.
Artikel 2
De staatssteun die Duitsland in de periode tussen 28 november 2001 en 31 december 2012 voor de submaatregelen BY 2, BY 11, en BY 13 onrechtmatig in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU heeft verleend, is krachtens artikel 107, lid 3, onder c), verenigbaar met de interne markt.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.
Gedaan te Brussel, 24 maart 2017.
Voor de Commissie
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB C 7 van 10.1.2014, blz. 8.
(2) Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).
(3) C(2013) 4457 final, gecorrigeerd bij brief van 16 december 2013 (C(2013) 9021 final).
(4) Zie referentie in voetnoot 1.
(5) Volgens de informatie van Duitsland had de begunstigde in 2011 154 werknemers in dienst en een jaarlijkse omzet van 9,05 miljoen EUR.
(6) De door het Beierse ministerie van Landbouw verstrekte lijst van publicaties is bij de Commissie geregistreerd met referentie Ares(2016)5503557 — 22 september 2016.
(7) Volgens de informatie van Duitsland had de begunstigde in 2011 158 werknemers in dienst en een omzet van 14,6 miljoen EUR.
(8) De door het Beierse ministerie van Landbouw verstrekte lijst van publicaties is bij de Commissie geregistreerd met referentie Ares(2016)5503557 — 22 september 2016.
(9) Arrest van 17 september 1980, Philip Morris Holland BV/Commissie, 730/79, EU:C:1980:209, punten 11 en 12.
(10) Zie met name het arrest van 13 juli 1988, Franse Republiek/Commissie, 102/87, EU:C:1988:391.
(11) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 304 van 31.10.2012, blz. 1).
(12) Bron: Eurostat.
(13) Mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22).
(14) Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5).
(15) Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1).
(16) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
(17) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
20.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156/34 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/1089 VAN DE COMMISSIE
van 16 juni 2017
tot wijziging van bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG wat betreft de opname van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Georgië en de Republiek Kiribati in de lijst van derde landen en gebieden waaruit bepaalde visserijproducten voor menselijke consumptie mogen worden ingevoerd
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 4049)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 11, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 854/2004 zijn specifieke voorschriften vastgesteld voor de organisatie van de officiële controles van producten van dierlijke oorsprong. Met name is bepaald dat producten van dierlijke oorsprong alleen mogen worden ingevoerd uit een derde land of een deel van een derde land dat op een overeenkomstig die verordening opgestelde lijst staat. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 854/2004 is ook bepaald dat bij de opstelling en bijwerking van die lijsten rekening moet worden gehouden met de controles van de Unie in derde landen en de door de bevoegde autoriteiten van derde landen geboden garanties wat betreft de naleving van of de gelijkwaardigheid van hun wetgeving met de wetgeving van de Unie inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (2). |
(3) |
Beschikking 2006/766/EG van de Commissie (3) bevat de lijsten van de derde landen die aan de in Verordening (EG) nr. 854/2004 bedoelde criteria voldoen en bijgevolg kunnen waarborgen dat die producten voldoen aan de hygiënische voorwaarden die in de wetgeving van de Unie zijn vastgesteld om de gezondheid van de consumenten te beschermen, en dus naar de Unie mogen worden uitgevoerd. Met name bevat bijlage II bij die beschikking een lijst van derde landen en gebieden waaruit visserijproducten voor menselijke consumptie in de Unie mogen worden ingevoerd. Die lijst geeft ook de beperkingen betreffende de invoer van dergelijke producten uit bepaalde derde landen aan. |
(4) |
De bevoegde autoriteiten van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en van Georgië hebben de Commissie verzocht om toestemming voor de invoer van visserijproducten in de Unie. In de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en in Georgië zijn controles van de Unie verricht waaruit blijkt dat de bevoegde autoriteiten passende garanties bieden zoals nader omschreven in artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. 882/2004. Op basis van de beschikbare informatie en waarborgen kunnen de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Georgië aan de lijst van bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG worden toegevoegd voor wat visserijproducten betreft. |
(5) |
De bevoegde autoriteiten van de Republiek Kiribati hebben de Commissie verzocht om toestemming voor de invoer van visserijproducten in de Unie. De bevoegde autoriteiten van de Republiek Kiribati hebben schriftelijke garanties gegeven die als afdoende worden beschouwd in de zin van artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. 882/2004. Op basis van de beschikbare informatie en op basis van die garanties kan de Republiek Kiribati aan de lijst van bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG worden toegevoegd voor wat visserijproducten betreft. |
(6) |
Beschikking 2006/766/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Aan bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG worden de volgende vermeldingen toegevoegd:
1) |
tussen de vermelding voor Grenada en de vermelding voor Ghana:
|
2) |
tussen de vermelding voor Kenia en de vermelding voor Zuid-Korea:
|
3) |
tussen de vermelding voor Madagaskar en de vermelding voor Myanmar:
|
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 16 juni 2017.
Voor de Commissie
Vytenis ANDRIUKAITIS
Lid van de Commissie
(1) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.
(2) Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).
(3) Beschikking 2006/766/EG van de Commissie van 6 november 2006 tot vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden waaruit tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren, mariene buikpotigen en visserijproducten mogen worden ingevoerd (PB L 320 van 18.11.2006, blz. 53).
(*1) Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië: de definitieve naam van dit land zal worden vastgelegd in aansluiting op de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.”.
Rectificaties
20.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156/36 |
Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2011/850/EU van de Commissie van 12 december 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van de Richtlijnen 2004/107/EG en 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de onderlinge uitwisseling van informatie en de verslaglegging over de luchtkwaliteit
( Publicatieblad van de Europese Unie L 335 van 17 december 2011 )
Bladzijde 94, bijlage I, deel B, in de tabel over „Verontreinigende stoffen waarvoor alleen gevalideerde gegevens moeten worden gerapporteerd”
in plaats van:
„Nikkel |
Gezondheid |
TV |
1 kalenderjaar |
Jaargemiddelde |
10 ng/m3” |
lezen:
„Nikkel |
Gezondheid |
TV |
1 kalenderjaar |
Jaargemiddelde |
20 ng/m3” |
Bladzijde 95, bijlage I, deel C, in de tabel over „PM2,5-speciatie”
in plaats van:
„1047 |
SO4 2+ in PM2,5 |
sulfaat in PM2,5 |
μg/m3” |
lezen:
„1047 |
SO4 2- in PM2,5 |
sulfaat in PM2,5 |
μg/m3” |
Bladzijde 95, bijlage I, deel C, in de tabel over „Zware metalen”
in plaats van:
„5012 |
Pb |
lood in PM10 |
μg/m3 |
5014 |
Cd |
cadmium in PM10 |
ng/m3 |
5018 |
As |
arseen in PM10 |
ng/m3 |
5015 |
Ni |
nikkel in PM10 |
ng/m3” |
lezen:
„5012 |
Pb in PM10 |
lood in PM10 |
μg/m3 |
5014 |
Cd in PM10 |
cadmium in PM10 |
ng/m3 |
5018 |
As in PM10 |
arseen in PM10 |
ng/m3 |
5015 |
Ni in PM10 |
nikkel in PM10 |
ng/m3” |
Bladzijde 95, bijlage I, deel C, in de tabel over „Depositie van zware metalen”
in plaats van:
„2012 |
Pb-depositie |
natte/totale Pb-depositie |
μg/m2.dag |
2014 |
Cd-depositie |
natte/totale Cd-depositie |
μg m2.dag |
2018 |
As-depositie |
natte/totale As-depositie |
μg/m2.dag |
2015 |
Ni-depositie |
natte/totale Ni-depositie |
μg/m2.dag” |
lezen:
„7012 |
Pb-depositie |
natte/totale Pb-depositie |
μg/m2.dag |
7014 |
Cd-depositie |
natte/totale Cd-depositie |
μg/m2.dag |
7018 |
As-depositie |
natte/totale As-depositie |
μg/m2.dag |
7015 |
Ni-depositie |
natte/totale Ni-depositie |
μg/m2.dag” |
Bladzijde 95, bijlage I, deel C, in de tabel over „Kwik”
in plaats van:
„5013 |
Hg in deeltjes |
kwik in deeltjes |
ng/m3” |
lezen:
„5013 |
Hg in PM10 |
kwik in PM10 |
ng/m3” |
Bladzijde 96, bijlage I, deel C, in de tabel over „Vluchtige organische stoffen”
in plaats van:
„316 |
H3C-CH2-CH(CH3)2 |
2-methylbutaan (i-pentaan) |
μg/m3” |
lezen:
„450 |
H3C-CH2-CH(CH3)2 |
2-methylbutaan (i-pentaan) |
μg/m3” |
Bladzijde 97, bijlage I, deel C, in de tabel over „Vluchtige organische stoffen”
in plaats van:
„21 |
C6H5-C2H5 |
tolueen |
μg/m3 |
431 |
m,p-C6H4(CH3)2 |
ethylbenzeen |
μg/m3 |
464 |
o-C6H4-(CH3)2 |
m,p-xyleen |
μg/m3 |
482 |
C6H3-(CH3)3 |
o-xyleen |
μg/m3” |
lezen:
„21 |
C6H5-CH3 |
tolueen |
μg/m3 |
431 |
C6H5-C2H5 |
ethylbenzeen |
μg/m3 |
464 |
m,p-C6H4(CH3)2 |
m,p-xyleen |
μg/m3 |
482 |
o-C6H4(CH3)2 |
o-xyleen |
μg/m3” |
20.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 156/38 |
Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft
( Publicatieblad van de Europese Unie L 11 van 17 januari 2015 )
Bladzijde 51, artikel 3, punt 27:
in plaats van:
„„ontwikkelingsbank”: een onderneming of entiteit die door een lidstaat, een centrale overheid of een regionale overheid is opgezet en die stimuleringsleningen verstrekt op een niet-concurrerende, non-profitbasis ter bevordering van de oogmerken van openbare orde van die overheid, mits die overheid verplicht is de economische grondslag van de onderneming of entiteit te beschermen en die onderneming of entiteit gedurende haar volledige bestaan levensvatbaar te houden, of mits ten minste 90 % van haar oorspronkelijke financiering of de stimuleringsleningen die zij verstrekt, direct of indirect door de centrale overheid of de regionale overheid van de lidstaat wordt gewaarborgd;”,
lezen
„„ontwikkelingsbank”: een onderneming of entiteit die door een centrale of regionale overheid van een lidstaat is opgezet en die stimuleringsleningen verstrekt op een niet-concurrerende, non-profitbasis ter bevordering van de oogmerken van openbare orde van die overheid, mits die overheid verplicht is de economische grondslag van de onderneming of entiteit te beschermen en die onderneming of entiteit gedurende haar volledige bestaan levensvatbaar te houden, of mits ten minste 90 % van haar oorspronkelijke financiering of van de stimuleringsleningen die zij verstrekt, direct of indirect door die overheid wordt gewaarborgd;”.