ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 137

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
24 mei 2017


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 ( 1 )

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens ( 1 )

22

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) ( PB L 95 van 7.4.2017 )

40

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 137/1


VERORDENING (EU) 2017/852 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 mei 2017

betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Kwik is een zeer giftige stof die wereldwijd een groot gevaar vormt voor de volksgezondheid, onder andere in de vorm van methylkwik in bestanden van vis en zeevruchten, ecosystemen en in het wild levende dieren. Wegens de grensoverschrijdende aard van kwikverontreiniging is 40 % à 80 % van de totale kwikdepositie in de Unie afkomstig van buiten de Unie. Derhalve is optreden op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau gerechtvaardigd.

(2)

Het grootste deel van de kwikemissies en de daarmee gepaard gaande blootstellingsrisico's is het gevolg van antropogene activiteiten, zoals de primaire kwikmijnbouw en kwikverwerking, het gebruik van kwik in producten en industriële processen, ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking, steenkoolverbranding en het beheer van kwikafval.

(3)

Het bij Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgestelde zevende milieuactieprogramma bevat de langetermijndoelstelling van een niet-toxisch milieu en bepaalt met dat doel voor ogen dat er actie moet worden ondernomen om in 2020 te hebben gezorgd voor minimalisering van significante schadelijke effecten van chemische stoffen op de volksgezondheid en het milieu.

(4)

De mededeling van 28 januari 2005 van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel „Strategie van de Gemeenschap voor kwik”, zoals herzien op 7 december 2010 („de strategie”), heeft tot doel wereldwijde antropogene kwiklozingen in lucht, water en bodem tot een minimum te beperken en, waar mogelijk, uiteindelijk uit te bannen.

(5)

De laatste tien jaar is in de Unie veel vooruitgang geboekt wat het beheer van kwik betreft naar aanleiding van de vaststelling van de strategie en een hele reeks maatregelen betreffende de emissies van, het aanbod aan, de vraag naar en het gebruik van kwik, alsook het beheer van overschotten en voorraden kwik.

(6)

In de strategie wordt aanbevolen dat het onderhandelen over en het sluiten van een internationaal wettelijk bindend instrument met betrekking tot kwik een prioriteit moet zijn, aangezien actie van de Unie alleen geen garantie kan bieden voor een doeltreffende bescherming van de burgers van de Unie tegen de nadelige gevolgen van kwik voor de gezondheid.

(7)

De Unie en 26 van haar lidstaten hebben het Verdrag van Minamata inzake kwik van 2013 („het verdrag”) ondertekend. De twee lidstaten die het verdrag niet hebben ondertekend, Estland en Portugal, hebben toegezegd het te zullen ratificeren. De Unie en al haar lidstaten hebben zich derhalve verbonden tot de sluiting, omzetting en uitvoering van dat verdrag.

(8)

Een spoedige goedkeuring van het verdrag door de Unie en de ratificatie ervan door de lidstaten zullen de belangrijke wereldwijde gebruikers en uitstoters van kwik die het verdrag hebben ondertekend ertoe aanzetten het te ratificeren en uit te voeren.

(9)

Deze verordening moet het acquis van de Unie aanvullen en bepalingen vaststellen die noodzakelijk zijn om het acquis van de Unie volledig in overeenstemming te brengen met het verdrag, zodat de Unie en haar lidstaten in staat zijn het verdrag goed te keuren respectievelijk te ratificeren, en uit te voeren.

(10)

Bijkomende maatregelen van de Unie, die verder gaan dan de vereisten op grond van het verdrag, zullen de weg vrijmaken, zoals het geval was bij Verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4), voor kwikvrije producten en processen.

(11)

Overeenkomstig artikel 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) belet deze verordening niet dat lidstaten verdergaande beschermingsmaatregelen handhaven of treffen, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen verenigbaar zijn met de Verdragen en dat zij ter kennis van de Commissie worden gebracht.

(12)

Het verbod op de uitvoer van kwik dat bij Verordening (EG) nr. 1102/2008 is vastgesteld, moet worden aangevuld met beperkingen op de invoer van kwik die verschillen naargelang de bron, het beoogde gebruik en de plaats van herkomst van het kwik. Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5) moet van toepassing blijven op de invoer van kwikafval, met name wat betreft de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten krachtens die verordening.

(13)

De bepalingen van deze verordening betreffende de invoer van kwik en kwikmengsels zijn gericht op het verzekeren dat de Unie en de lidstaten de verplichtingen uit het verdrag betreffende de handel in kwik naleven.

(14)

Er moet een verbod komen op de uitvoer, invoer en productie van een reeks kwikhoudende producten die een groot deel van het gebruik van kwik en kwikverbindingen in de Unie en wereldwijd uitmaken.

(15)

Deze verordening dient van toepassing te zijn onverminderd de bepalingen van het toepasselijke acquis van de Unie die strengere voorschriften vaststellen voor kwikhoudende producten, onder andere wat betreft maximum kwikgehalte.

(16)

Het gebruik van kwik en kwikverbindingen in productieprocessen moet worden uitgefaseerd, waartoe onderzoek naar alternatieven voor kwik die niet of in ieder geval minder gevaarlijk zijn voor het milieu en de volksgezondheid moet worden aangemoedigd.

(17)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) verbiedt vanaf 10 oktober 2017 de productie, het in de handel brengen en het gebruik van de vijf fenylkwikverbindingen waarvan bekend is dat ze gebruikt worden bij de productie van polyurethaan, in het bijzonder als katalysator. Ook het gebruik van andere kwikhoudende katalysatoren bij de polyurethaanproductie dient verboden te worden met ingang van 1 januari 2018.

(18)

De productie van alcoholaten met kwik als elektrode moet worden uitgefaseerd en dergelijke productieprocessen moeten zo snel mogelijk worden vervangen door haalbare kwikvrije productieprocessen. Bij gebrek aan relevante beschikbare kwikvrije productieprocessen moeten er operationele voorwaarden worden vastgesteld voor de productie van natrium- of kaliummethylaat of -ethylaat met gebruik van kwik. Er moeten maatregelen worden getroffen om het gebruik van kwik te verminderen zodat het gebruik ervan bij dergelijke productie zo snel mogelijk en in elk geval voor 1 januari 2028 wordt uitgefaseerd.

(19)

De productie en het in de handel brengen van nieuwe kwikhoudende producten en het gebruik van nieuwe productieprocessen die gebruikmaken van kwik of kwikverbindingen zouden leiden tot een verhoging van het gebruik van kwik en kwikverbindingen, en van kwikemissies in de Unie. Dergelijke nieuwe activiteiten moeten derhalve worden verboden, tenzij uit een beoordeling blijkt dat het nieuwe kwikhoudende product of het nieuwe op kwik gebaseerde productieproces significante voordelen voor het milieu of de gezondheid zou opleveren en geen significante risico's voor het milieu of de volksgezondheid zou inhouden, en dat er geen technisch en praktisch haalbare kwikvrije alternatieven beschikbaar zijn die dezelfde voordelen bieden.

(20)

Het gebruik van kwik en kwikverbindingen in ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking maakt een groot deel uit van het gebruik en de emissies van kwik wereldwijd, met negatieve gevolgen voor zowel plaatselijke gemeenschappen als op wereldniveau. Een dergelijk gebruik van kwik en kwikverbindingen moet derhalve in deze verordening worden verboden en op internationaal niveau worden gereguleerd. Onverminderd het verbod op dergelijk gebruik en in aanvulling op doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties door de lidstaten wegens schendingen van deze verordening, is het passend te voorzien in een nationaal plan ingeval van niet-naleving van dat verbod die niet beperkt blijft tot geïsoleerde gevallen, teneinde het probleem aan te pakken van ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking waarbij goud uit erts onttrokken wordt door het met kwik te amalgameren.

(21)

Het gebruik van kwik in tandheelkundig amalgaam is het belangrijkste gebruik van kwik in de Unie en een significante verontreinigingsbron. Het gebruik van tandheelkundig amalgaam moet daarom worden afgebouwd, in overeenstemming met het verdrag en met nationale plannen die met name gebaseerd zijn op de maatregelen uit deel II van bijlage A bij het verdrag. De Commissie dient de haalbaarheid van de uitbanning van het gebruik van tandheelkundig amalgaam op lange termijn, en bij voorkeur tegen 2030, te onderzoeken en er verslag over uit te brengen, met inachtneming van de nationale plannen die op grond van deze verordening vereist zijn en met volledige eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging. Bovendien dienen specifieke preventieve gezondheidsmaatregelen getroffen te worden voor kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals kinderen en zwangere of borstvoeding gevende vrouwen.

(22)

Uitsluitend het gebruik van tandheelkundig amalgaam in capsulevorm, vooraf gedoseerd, mag worden toegestaan, en in tandheelkundige faciliteiten waar tandheelkundig amalgaam wordt gebruikt of vullingen van tandheelkundig amalgaam of tanden met dergelijke vullingen worden verwijderd moet het gebruik van amalgaamafscheiders worden verplicht, teneinde personen die tandheelkundige behandelingen verrichten en patiënten te beschermen tegen blootstelling aan kwik en ervoor te zorgen dat het resulterende afval op een verantwoorde manier wordt verzameld en verwijderd en in geen geval in het milieu wordt geloosd. In dit verband moet verboden worden dat personen die tandheelkundige behandelingen verrichten kwik in losse vorm gebruiken. Amalgaamcapsules zoals beschreven in de Europese normen EN ISO 13897:2004 en EN ISO 24234:2015 worden geacht geschikt te zijn voor gebruik door personen die tandheelkundige behandelingen verrichten. Daarnaast moet een minimale retentie-efficiëntie voor amalgaamafscheiders bepaald worden. Of amalgaamafscheiders hieraan voldoen dient te worden nagegaan op basis van relevante normen, zoals de Europese norm EN ISO 11143:2008. Gezien de grootte van de marktdeelnemers in de tandheelkundige sector waarop de invoering van die vereisten betrekking heeft, is het passend om voor de aanpassing aan deze nieuwe vereisten voldoende tijd te voorzien.

(23)

De opleiding van tandheelkundestudenten en personen die tandheelkundige behandelingen verrichten inzake het gebruik van kwikvrije alternatieven, met name voor kwetsbare bevolkingsgroepen als kinderen en zwangere of borstvoeding gevende vrouwen, en het verrichten van onderzoek en innovatie op het gebied van mond- en tandgezondheid met het oog op een betere kennis van de bestaande materialen en vultechnieken en de ontwikkeling van nieuwe materialen, kunnen helpen om het gebruik van kwik te beperken.

(24)

Er zal tegen eind 2017 meer dan 6 000 ton vloeibaar kwikafval zijn gegenereerd in de Unie, voornamelijk door de verplichte ontmanteling van kwikcellen in de chlooralkali-industrie overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2013/732/EU van de Commissie (7). Omdat de capaciteit voor de omzetting van vloeibaar kwikafval beperkt is, moet de tijdelijke opslag van vloeibaar kwikafval krachtens deze verordening nog steeds toegestaan zijn voor een termijn die voldoende is om de omzetting en, indien van toepassing, verharding van het geheel van dergelijk geproduceerd afval te verzekeren. Een dergelijke opslag dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de vereisten van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (8).

(25)

Aangezien kwik in vloeibare vorm zeer gevaarlijk is, moet de permanente opslag zonder voorafgaande behandeling van kwikafval verboden worden, gezien de risico's die gepaard gaan met deze manier van verwijdering. Daarom moet kwikafval op een passende manier worden omgezet, en, indien van toepassing, verhardingsbehandelingen ondergaan voorafgaand aan de permanente opslag. Daartoe en teneinde de daarmee gepaard gaande risico's te beperken, moeten de lidstaten de technische richtsnoeren voor kwik uit het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan in acht nemen.

(26)

Teneinde de correcte uitvoering van de bepalingen met betrekking tot afval in deze verordening te garanderen, dienen maatregelen getroffen te worden om te zorgen voor een doeltreffend traceerbaarheidssysteem door de volledige afvalbeheerketen van kwik heen, waarbij de producenten van kwikafval en de exploitanten van afvalbeheerinrichtingen die dit afval opslaan en verwerken, verplicht worden een informatieregister op te stellen, als onderdeel van het register dat krachtens Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) vereist is.

(27)

Op grond van het verdrag zijn de partijen verplicht te streven naar de ontwikkeling van passende strategieën voor het identificeren en beoordelen van locaties die verontreinigd zijn met kwik of kwikverbindingen. Op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn exploitanten van industriële installaties verplicht bodemverontreiniging tegen te gaan. Bovendien zijn lidstaten op grond van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) verplicht bodemverontreiniging aan te pakken indien deze een negatief effect heeft op de toestand van een waterlichaam. Daarom moet een uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten plaatsvinden om ervaringen te delen over de initiatieven en maatregelen die op nationaal niveau zijn genomen.

(28)

De Commissie moet, wanneer zij deze verordening evalueert, de huidige gezondheidkundige innamelimieten tegen het licht houden en nieuwe gezondheidsbenchmarks voor kwik instellen, zodat de meest recente wetenschappelijke inzichten met betrekking tot de risico's van methylkwik hun weerslag in de evaluatie krijgen.

(29)

Teneinde de Uniewetgeving in overeenstemming te brengen met besluiten van de Conferentie van de partijen bij het verdrag die door de Unie worden gesteund via een besluit van de Raad aangenomen in overeenstemming met artikel 218, lid 9, VWEU, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen wat betreft de wijziging van de bijlagen bij deze verordening en wat betreft een verlenging van de tijdsduur waarbinnen de tijdelijke opslag van kwikafval toegestaan is. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(30)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening wat betreft het specificeren van de formulieren voor in- en uitvoer, het bepalen van technische vereisten voor milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, kwikverbindingen en kwikmengsels, het verbieden of toestaan van nieuwe kwikhoudende producten en nieuwe productieprocessen die gebruikmaken van kwik of kwikverbindingen en het specificeren van de rapportageverplichtingen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(31)

De lidstaten moeten voorschriften vaststellen voor sancties op overtredingen van deze verordening en ervoor zorgen dat zij worden uitgevoerd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(32)

Gezien de aard en omvang van de wijzigingen die aan Verordening (EG) nr. 1102/2008 moeten worden aangebracht, en om de rechtszekerheid, de duidelijkheid, de transparantie en de wetgevingsvereenvoudiging te versterken, moet die verordening worden ingetrokken.

(33)

Om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de marktdeelnemers waarop deze verordening betrekking heeft voldoende tijd te bieden om zich aan de nieuwe voorschriften van deze verordening aan te passen, moet zij van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2018.

(34)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen antropogene emissies en lozingen van kwik en kwikverbindingen door middel van onder meer een verbod op de in- en uitvoer van kwik en kwikhoudende producten, beperkingen op het gebruik van kwik in productieprocessen, producten, ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking en in tandheelkundig amalgaam, en verplichtingen betreffende kwikafval, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de grensoverschrijdende aard van kwikverontreiniging en de aard van de te treffen maatregelen beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en doel

Bij deze verordening worden maatregelen en voorwaarden vastgesteld betreffende het gebruik en de opslag van en de handel in kwik, kwikverbindingen en kwikmengsels, en betreffende de productie en het gebruik van en de handel in kwikhoudende producten, en betreffende het beheer van kwikafval, zodat een hoogwaardige bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen antropogene emissies en lozingen van kwik en kwikverbindingen verzekerd is.

De lidstaten kunnen, waar passend, strengere vereisten opleggen dan deze waarin deze verordening voorziet, in overeenstemming met het VWEU.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „kwik”: metallisch kwik (Hg, CAS RN 7439-97-6);

2)   „kwikverbinding”: een stof die bestaat uit kwikatomen en een of meer atomen van andere chemische elementen, die uitsluitend door een chemische reactie in verschillende componenten kan worden gesplitst;

3)   „mengsel”: een mengsel dat of een oplossing die bestaat uit twee of meer stoffen;

4)   „kwikhoudend product”: een product of een onderdeel ervan waaraan opzettelijk kwik of een kwikverbinding is toegevoegd;

5)   „kwikafval”: metallisch kwik dat als afval wordt beschouwd zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;

6)   „uitvoer”: een van de volgende vormen van uitvoer:

a)

de permanente of tijdelijke uitvoer van kwik, kwikverbindingen, kwikmengsels en kwikhoudende producten die voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, lid 2, VWEU;

b)

de wederuitvoer van kwik, kwikverbindingen, kwikmengsels en kwikhoudende producten die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, lid 2, VWEU en die onder een andere douaneregeling dan de regeling extern Uniedouanevervoer voor het vervoer van goederen door het douanegebied van de Unie zijn geplaatst;

7)   „invoer”: het binnen het douanegebied van de Unie brengen van kwik, kwikverbindingen, kwikmengsels en kwikhoudende producten die onder een andere douaneregeling dan de regeling extern Uniedouanevervoer voor het vervoer van goederen door het douanegebied van de Unie zijn geplaatst;

8)   „verwijdering”: verwijdering zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 19, van Richtlijn 2008/98/EG;

9)   „primaire kwikmijnbouw”: mijnbouw waarbij het delven van kwik het hoofddoel is;

10)   „omzetting”: de chemische transformatie van de fysische toestand van kwik van een vloeibare toestand naar kwiksulfide of een vergelijkbare chemische verbinding met eenzelfde of een hogere stabiliteit en eenzelfde of een lagere oplosbaarheid in water, die geen grotere gevaren voor het milieu of de gezondheid met zich meebrengt dan kwiksulfide;

11)   „in de handel brengen”: het aan een derde leveren of beschikbaar stellen, ongeacht of dit tegen betaling dan wel om niet geschiedt. Invoer wordt beschouwd als in de handel brengen.

HOOFDSTUK II

BEPERKINGEN OP DE HANDEL IN EN DE PRODUCTIE VAN KWIK, KWIKVERBINDINGEN, KWIKMENGSELS EN KWIKHOUDENDE PRODUCTEN

Artikel 3

Beperkingen op de uitvoer

1.   De uitvoer van kwik is verboden.

2.   De uitvoer van de in bijlage I opgenomen kwikverbindingen en kwikmengsels is verboden met ingang van de daarin vermelde data.

3.   In afwijking van lid 2 is de uitvoer van de in bijlage I opgenomen kwikverbindingen toegestaan voor onderzoek op laboratoriumschaal of laboratoriumanalyse.

4.   De uitvoer, met het oog op de terugwinning van kwik, van kwikverbindingen en kwikmengsels die niet vallen onder het in lid 2 vastgelegde verbod is verboden.

Artikel 4

Beperkingen op de invoer

1.   De invoer van kwik en de invoer van de in bijlage I opgenomen kwikmengsels, met inbegrip van kwikafval uit de grote bronnen als bedoeld in artikel 11, onder a) tot en met d), voor andere doeleinden dan verwijdering als afval is verboden. Invoer voor verwijdering als afval is enkel toegestaan wanneer het uitvoerende land geen toegang heeft tot beschikbare conversiecapaciteit op het eigen grondgebied.

Onverminderd artikel 11 en in afwijking van de eerste alinea van dit lid, is de invoer van kwik en de invoer van de in bijlage I opgenomen kwikmengsels voor een in een lidstaat toegestaan gebruik toegestaan indien de lidstaat van invoer schriftelijk toestemming heeft verleend voor dergelijke invoer in elk van de volgende gevallen:

a)

het land van uitvoer is partij bij het verdrag en het uitgevoerde kwik is niet afkomstig uit de primaire kwikmijnbouw die verboden is op grond van artikel 3, leden 3 en 4, van het verdrag, of

b)

het land van uitvoer is geen partij bij het verdrag, maar heeft verklaard dat het kwik niet afkomstig is uit de primaire kwikmijnbouw.

Onverminderd nationale maatregelen die in overeenstemming met het VWEU vastgesteld zijn, wordt voor de toepassing van dit lid een gebruik dat op grond van Uniewetgeving toegestaan is beschouwd als een gebruik dat in de lidstaten toegestaan is.

2.   De invoer van niet in lid 1 opgenomen kwikmengsels en van kwikverbindingen met het oog op de terugwinning van kwik is verboden.

3.   De invoer van kwik voor gebruik in ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking is verboden.

4.   Wanneer de invoer van kwikafval is toegestaan overeenkomstig dit artikel, blijft Verordening (EG) nr. 1013/2006 van toepassing in aanvulling op de vereisten van deze verordening.

Artikel 5

Uitvoer, invoer en productie van kwikhoudende producten

1.   Onverminderd strengere voorschriften van andere toepasselijke Uniewetgeving is de uitvoer, invoer en productie in de Unie van de in bijlage II vermelde kwikhoudende producten met ingang van de daarin vermelde data verboden.

2.   Het verbod van lid 1 is niet van toepassing op de volgende kwikhoudende producten:

a)

producten die essentieel zijn voor civiele bescherming en militaire toepassingen;

b)

producten voor onderzoek, voor het ijken van instrumenten of voor gebruik als referentiestandaard.

Artikel 6

Formulieren voor invoer en uitvoer

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen besluiten vast voor de specificering van formulieren die moeten worden gebruikt voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 3 en 4. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK III

BEPERKINGEN OP HET GEBRUIK EN DE OPSLAG VAN KWIK, KWIKVERBINDINGEN EN KWIKMENGSELS

Artikel 7

Industriële activiteiten

1.   Het gebruik van kwik en kwikverbindingen in de in bijlage III, deel I, opgenomen productieprocessen is verboden met ingang van de in dat deel vermelde data.

2.   Het gebruik van kwik en kwikverbindingen in de in bijlage III, deel II, opgenomen productieprocessen is slechts toegestaan onder de in dat deel vastgestelde voorwaarden.

3.   Tijdelijke opslag van kwik en van de in bijlage I bij deze verordening opgenomen kwikverbindingen en kwikmengsels gebeurt op milieuverantwoorde wijze, in overeenstemming met de drempelwaarden en vereisten zoals bepaald in Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad (14) en Richtlijn 2010/75/EU.

Om een eenvormige toepassing van de in de eerste alinea van dit lid vastgelegde verplichting te verzekeren, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen om technische vereisten voor milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, kwikverbindingen en kwikmengsels vast te stellen, in overeenstemming met de door de Conferentie van de partijen bij het verdrag aangenomen beslissingen overeenkomstig artikel 10, lid 3, en artikel 27 van het verdrag, op voorwaarde dat de Unie het betreffende besluit heeft gesteund door middel van een in overeenstemming met artikel 218, lid 9, VWEU vastgesteld besluit van de Raad. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8

Nieuwe kwikhoudende producten en nieuwe productieprocessen

1.   Marktdeelnemers produceren geen kwikhoudende producten die voor 1 januari 2018 niet werden geproduceerd („nieuwe kwikhoudende producten”) en brengen deze ook niet in de handel, tenzij zij hiervoor toestemming hebben gekregen door middel van een besluit genomen op grond van lid 6 van dit artikel of dit toegestaan is krachtens Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (15).

De eerste alinea is niet van toepassing op:

a)

apparatuur die nodig is voor de bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten, met inbegrip van wapens, munitie en oorlogsmateriaal bestemd voor specifiek militaire doeleinden;

b)

apparatuur die is ontworpen om de ruimte ingestuurd te worden;

c)

technische verbeteringen aangebracht aan of het herontwerp van kwikhoudende producten die zijn geproduceerd voor 1 januari 2018, op voorwaarde dat deze verbeteringen of dit herontwerp ertoe leiden dat minder kwik wordt gebruikt in deze producten.

2.   Marktdeelnemers maken geen gebruik van productieprocessen waarbij kwik of kwikverbindingen worden gebruikt die voor 1 januari 2018 niet als proces werden gebruikt („nieuwe productieprocessen”), tenzij zij hiervoor toestemming hebben gekregen door middel van een besluit genomen op grond van lid 6.

De eerste alinea van dit lid is niet van toepassing op processen waarbij kwikhoudende producten andere dan de producten die vallen onder het in lid 1 vastgelegde verbod worden geproduceerd of gebruikt.

3.   Een marktdeelnemer die voornemens is een besluit krachtens lid 6 aan te vragen met het oog op de productie of het in de handel brengen van een nieuw kwikhoudend product of met het oog op het gebruikmaken van een nieuw productieproces, dat significante voordelen voor milieu of gezondheid zou opleveren en geen significante risico's voor het milieu of de volksgezondheid zou inhouden, en waarvoor geen technisch en praktisch haalbare kwikvrije alternatieven beschikbaar zijn die dezelfde voordelen bieden, stuurt de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat daarvan een kennisgeving. Die kennisgeving omvat de volgende informatie:

a)

een technische beschrijving van het betreffende product of proces;

b)

een beoordeling van de voordelen en risico's van het product of proces voor het milieu en de gezondheid;

c)

bewijsstukken die aantonen dat technisch en praktisch haalbare kwikvrije alternatieven met significante voordelen voor milieu of gezondheid ontbreken;

d)

een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop het proces moet worden uitgevoerd of het product moet worden geproduceerd, gebruikt en verwijderd als afval na gebruik, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.

4.   Als de betrokken lidstaat op basis van zijn eigen beoordeling van de verstrekte informatie van mening is dat is voldaan aan de in de eerste alinea van lid 6 bedoelde criteria, stuurt hij de kennisgeving die hij van de marktdeelnemer heeft ontvangen door aan de Commissie.

De betrokken lidstaat brengt de Commissie op de hoogte van gevallen waarbij hij van mening is dat niet aan de in de eerste alinea van lid 6 bedoelde criteria is voldaan.

5.   Indien de lidstaat de kennisgeving doorstuurt op grond van de eerste alinea van lid 4 van dit artikel, stelt de Commissie de kennisgeving onmiddellijk ter beschikking aan het in artikel 22, lid 1, bedoelde comité.

6.   De Commissie bestudeert de ontvangen kennisgeving en beoordeelt of is aangetoond dat het nieuwe kwikhoudende product of het nieuwe productieproces significante voordelen voor het milieu of de gezondheid zou opleveren en dat het geen significante risico's voor het milieu of de volksgezondheid zou inhouden, en dat er geen technisch haalbare kwikvrije alternatieven beschikbaar zijn die dezelfde voordelen bieden.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van het resultaat van de beoordeling.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen besluiten vast om te specificeren of er toestemming is verleend voor het betreffende nieuwe kwikhoudende product of nieuwe productieproces. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7.   Uiterlijk 30 juni 2018 stelt de Commissie op internet een lijst ter beschikking van het publiek met de productieprocessen waarbij kwik of kwikverbindingen werden gebruikt die voor 1 januari 2018 als proces werden gebruikt en met de voor 1 januari 2018 geproduceerde kwikhoudende producten, alsook de toepasselijke handelsbeperkingen.

Artikel 9

Ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking

1.   Ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking waarbij goud uit erts onttrokken wordt door het met kwik te amalgameren, is verboden.

2.   Onverminderd lid 1 van dit artikel en artikel 16, ontwikkelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat een nationaal plan overeenkomstig bijlage IV en voert dit uit, wanneer er bewijzen zijn van niet-naleving van het in lid 1 van dit artikel vastgelegde verbod die niet beperkt blijft tot geïsoleerde gevallen.

Artikel 10

Tandheelkundig amalgaam

1.   Vanaf 1 januari 2019 wordt tandheelkundig amalgaam slechts gebruikt in capsulevorm, vooraf gedoseerd. Het gebruik van kwik in losse vorm door personen die tandheelkundige behandelingen verrichten is verboden.

2.   Vanaf 1 juli 2018 mag tandheelkundig amalgaam niet meer worden gebruikt voor tandheelkundige behandelingen van melktanden, van kinderen jonger dan 15 jaar en van zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven, tenzij dit vanwege de specifieke medische behoeften van de patiënt strikt noodzakelijk wordt geacht door degene die de tandheelkundige behandeling verricht.

3.   Alle lidstaten stellen uiterlijk 1 juli 2019 een nationaal plan op met de maatregelen die zij voornemens zijn uit te voeren om het gebruik van tandheelkundig amalgaam af te bouwen.

De lidstaten stellen hun nationale plannen op internet ter beschikking van het publiek en dienen de plannen in bij de Commissie binnen een maand nadat deze vastgesteld worden.

4.   Vanaf 1 januari 2019 zorgen exploitanten van tandheelkundige faciliteiten waarin tandheelkundig amalgaam gebruikt wordt of waarin vullingen van tandheelkundig amalgaam of tanden met dergelijke vullingen verwijderd worden, ervoor dat hun faciliteiten zijn uitgerust met amalgaamafscheiders om amalgaamdeeltjes, ook in gebruikt water, vast te houden en te verzamelen.

Die exploitanten zorgen ervoor dat:

a)

amalgaamafscheiders die op of na 1 januari 2018 in gebruik worden genomen, een retentieniveau van minstens 95 % van de amalgaamdeeltjes bieden;

b)

vanaf 1 januari 2021 alle amalgaamafscheiders in gebruik het in punt a) gespecificeerde retentieniveau bieden.

De amalgaamafscheiders worden onderhouden in overeenstemming met de instructies van de producent om het hoogst haalbare retentieniveau te waarborgen.

5.   Capsules en amalgaamafscheiders die voldoen aan Europese normen, of aan andere nationale of internationale normen die een gelijkwaardig kwaliteits- en retentieniveau bieden, worden geacht te voldoen aan de vereisten van de leden 1 en 4.

6.   Personen die tandheelkundige behandelingen verrichten zorgen ervoor dat hun amalgaamafval, met inbegrip van amalgaamresiduen, -deeltjes en -vullingen, en tanden, of gedeelten daarvan, die met tandheelkundig amalgaam verontreinigd zijn, verwerkt en verzameld wordt door een inrichting of onderneming voor afvalbeheer die daarvoor gemachtigd is.

Personen die tandheelkundige behandelingen verrichten lozen dit amalgaamafval in geen geval direct of indirect in het milieu.

HOOFDSTUK IV

VERWIJDERING VAN AFVAL EN KWIKAFVAL

Artikel 11

Afval

Onverminderd artikel 2, punt 5), van deze verordening, worden kwik en kwikverbindingen, in pure vorm of in mengsels, uit de volgende grote bronnen als afval beschouwd in de zin van Richtlijn 2008/98/EG en verwijderd zonder de volksgezondheid in gevaar te brengen of het milieu schade toe te brengen, overeenkomstig die richtlijn:

a)

de chlooralkali-industrie;

b)

de reiniging van aardgas;

c)

de winning en metallurgische bereiding van non-ferrometalen;

d)

onttrekking uit cinnabererts in de Unie.

Dergelijke verwijdering mag niet tot terugwinning van kwik in welke vorm dan ook leiden.

Artikel 12

Rapportage betreffende grote bronnen

1.   Marktdeelnemers uit de in artikel 11, onder a), b), en c), bedoelde bedrijfstakken zenden de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, elk jaar uiterlijk op 31 mei, het volgende toe:

a)

gegevens betreffende de totale hoeveelheid kwikafval die in elk van hun installaties is opgeslagen;

b)

gegevens betreffende de totale hoeveelheid kwikafval die naar individuele inrichtingen is gestuurd voor de tijdelijke opslag, omzetting en, indien van toepassing, verharding van kwikafval, of de permanente opslag van kwikafval dat is omgezet en, indien van toepassing, verhard;

c)

de locatie en de contactgegevens van iedere onder b), bedoelde inrichting;

d)

een kopie van het certificaat dat verstrekt is door de exploitant van de inrichting die het kwikafval tijdelijk opslaat, in overeenstemming met artikel 14, lid 1;

e)

een kopie van het certificaat dat verstrekt is door de exploitant van de inrichting waar het kwikafval wordt omgezet en, indien van toepassing, verhard, in overeenstemming met artikel 14, lid 2;

f)

een kopie van het certificaat dat verstrekt is door de exploitant van de inrichting die het kwikafval na omzetting en, indien van toepassing, verharding, permanent opslaat, in overeenstemming met artikel 14, lid 3.

2.   De in lid 1, onder a) en b), bedoelde gegevens worden weergegeven aan de hand van de codes zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 2150/2002 van het Europees Parlement en de Raad (16).

3.   Voor marktdeelnemers die chlooralkali-installaties beheren vervallen de verplichtingen bepaald in de leden 1 en 2 een jaar na de datum waarop alle kwikcellen die door de marktdeelnemer worden beheerd overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2013/732/EU buiten gebruik zijn gesteld en al het kwik is overgedragen aan afvalbeheerinrichtingen.

Artikel 13

Opslag van kwikafval

1.   In afwijking van artikel 5, lid 3, onder a), van Richtlijn 1999/31/EG kan kwikafval tijdelijk worden opgeslagen in vloeibare vorm op voorwaarde dat aan de specifieke vereisten voor de tijdelijke opslag van kwikafval zoals vastgelegd in de bijlagen I, II en III bij die richtlijn is voldaan en dat die opslag gebeurt in bovengrondse inrichtingen die zijn bestemd en uitgerust voor de tijdelijke opslag van kwikafval.

De in de eerste alinea vastgelegde afwijking is niet langer van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening door de toegestane periode voor de tijdelijke opslag van kwikafval zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, te verlengen met maximaal drie jaar.

3.   Alvorens permanent te worden verwijderd, wordt kwikafval omgezet en, indien bedoeld om te worden verwijderd in bovengrondse inrichtingen, omgezet en verhard.

Kwikafval dat is omgezet en, indien van toepassing, verhard, wordt alleen permanent verwijderd in de volgende inrichtingen voor permanente opslag die een vergunning hebben voor de verwijdering van gevaarlijk afval:

a)

zoutmijnen die voor de permanente opslag van omgezet kwikafval geschikt zijn, of diepe, ondergrondse, harde rotsformaties die hetzelfde of een hoger niveau van veiligheid en insluiting bieden als deze zoutmijnen, of

b)

bovengrondse inrichtingen die bestemd en uitgerust zijn voor de permanente opslag van omgezet en verhard kwikafval en die hetzelfde of een hoger niveau van veiligheid en insluiting bieden als de onder a) bedoelde inrichtingen.

De exploitanten van inrichtingen voor permanente opslag zorgen ervoor dat kwikafval dat is omgezet en, indien van toepassing, verhard, apart van ander afval en in partijen wordt opgeslagen in een verzegelde opslagruimte. Die exploitanten zorgen er ook voor dat de vereisten van Richtlijn 1999/31/EG, met inbegrip van de specifieke vereisten voor de tijdelijke opslag van kwikafval die zijn vastgesteld in het derde en vijfde streepje van punt 8 van bijlage I en in bijlage II bij die richtlijn, worden nageleefd ten aanzien van de inrichtingen voor permanente opslag.

Artikel 14

Traceerbaarheid

1.   De exploitanten van inrichtingen waar kwikafval tijdelijk wordt opgeslagen, stellen een register op dat het volgende omvat:

a)

voor elke ontvangen partij kwikafval:

i)

de herkomst en de hoeveelheid van dat afval;

ii)

de naam en contactgegevens van de leverancier en de eigenaar van dat afval;

b)

voor elke partij kwikafval die de inrichting verlaat:

i)

de hoeveelheid van dat afval en het kwikgehalte ervan;

ii)

de bestemming en de beoogde handeling voor de verwijdering van dat afval;

iii)

een kopie van het certificaat dat verstrekt is door de exploitant van de inrichting waar dat afval wordt omgezet en, indien van toepassing, verhard, als bedoeld in lid 2;

iv)

een kopie van het certificaat dat verstrekt is door de exploitant van de inrichting die het kwikafval na omzetting en, indien van toepassing, verharding, permanent opslaat, zoals bedoeld in lid 3;

c)

de hoeveelheid kwikafval die aan het einde van elke maand in de inrichting is opgeslagen.

De exploitanten van inrichtingen waar kwikafval tijdelijk wordt opgeslagen, geven zodra het kwikafval uit de tijdelijke opslag wordt gehaald, een certificaat af waaruit blijkt dat het kwikafval naar een inrichting is gestuurd waar in dit artikel genoemde handelingen voor verwijdering worden uitgevoerd.

Nadat een certificaat zoals bedoeld in de tweede alinea van dit lid is afgegeven, wordt een kopie daarvan onverwijld toegezonden aan de betrokken marktdeelnemers als bedoeld in artikel 12.

2.   De exploitanten van inrichtingen waar kwikafval wordt omgezet en, indien van toepassing, verhard, stellen een register op dat het volgende omvat:

a)

voor elke ontvangen partij kwikafval:

i)

de herkomst en de hoeveelheid van dat afval;

ii)

de naam en contactgegevens van de leverancier en de eigenaar van dat afval;

b)

voor elke partij omgezet en, indien van toepassing, verhard kwikafval die de inrichting verlaat:

i)

de hoeveelheid van dat afval en het kwikgehalte ervan;

ii)

de bestemming en de beoogde handeling voor de verwijdering van dat afval;

iii)

een kopie van het certificaat dat verstrekt is door de exploitant van de inrichting die dat afval permanent opslaat, zoals bedoeld in lid 3;

c)

de hoeveelheid kwikafval die aan het einde van elke maand in de inrichting is opgeslagen.

De exploitanten van inrichtingen waar kwikafval wordt omgezet en, indien van toepassing, verhard geven, zodra de omzetting en, indien van toepassing, de verharding van de gehele partij voltooid is, een certificaat af waaruit blijkt dat de gehele partij kwikafval is omgezet en, indien van toepassing, verhard.

Nadat een certificaat zoals bedoeld in de tweede alinea van dit lid is afgegeven, wordt een kopie daarvan onverwijld toegezonden aan de exploitanten van de inrichtingen als bedoeld in lid 1 van dit artikel en aan de betrokken marktdeelnemers als bedoeld in artikel 12.

3.   De exploitanten van inrichtingen waar kwikafval dat is omgezet en, indien van toepassing, verhard permanent wordt opgeslagen, geven zodra de verwijdering van de gehele partij is voltooid een certificaat af waaruit blijkt dat de gehele partij omgezet en, indien van toepassing, verhard kwikafval permanent is opgeslagen overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG, met vermelding van de plaats van opslag.

Nadat een certificaat zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid is afgegeven, wordt een kopie daarvan onverwijld toegezonden aan de exploitanten van de inrichtingen als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel alsook aan de betrokken marktdeelnemers als bedoeld in artikel 12.

4.   Elk jaar uiterlijk op 31 januari versturen de exploitanten van de inrichtingen als bedoeld in het eerste en tweede lid het register voor het voorgaande kalenderjaar naar de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten leggen elk verstuurd register jaarlijks aan de Commissie voor.

Artikel 15

Verontreinigde locaties

1.   De Commissie organiseert een uitwisseling van informatie met de lidstaten inzake de maatregelen die op nationaal niveau zijn genomen voor het identificeren en beoordelen van locaties die verontreinigd zijn met kwik of kwikverbindingen en voor de aanpak van de significante risico's die deze verontreiniging kan inhouden voor de volksgezondheid en het milieu.

2.   Uiterlijk 1 januari 2021 stelt de Commissie de op grond van lid 1 verzamelde informatie op internet ter beschikking van het publiek, met inbegrip van een inventaris van locaties die verontreinigd zijn met kwik of kwikverbindingen.

HOOFDSTUK V

SANCTIES, BEVOEGDE AUTORITEITEN EN RAPPORTAGE

Artikel 16

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de respectievelijke data van toepassing van de relevante bepalingen van deze verordening van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mede.

Artikel 17

Bevoegde autoriteiten

De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 18

Verslag

1.   Uiterlijk op 1 januari 2020 en daarna op gezette tijden stellen de lidstaten een verslag met de volgende inhoud op, leggen het voor aan de Commissie en stellen het op internet ter beschikking van het publiek:

a)

informatie over de uitvoering van deze verordening;

b)

de informatie die de Unie nodig heeft om te voldoen aan de rapportageverplichting van artikel 21 van het verdrag;

c)

een samenvatting van de verzamelde informatie overeenkomstig artikel 12 van deze verordening;

d)

informatie over kwik dat zich op hun grondgebied bevindt:

i)

een lijst van locaties waar zich voorraden van meer dan 50 ton kwik anders dan kwikafval bevinden alsook de hoeveelheid kwik op elke locatie;

ii)

een lijst van locaties waar voorraden van meer dan 50 ton kwikafval zijn verzameld, alsook de hoeveelheid kwikafval op elke locatie, en

e)

een lijst van bronnen die meer dan 10 ton kwik per jaar opleveren, indien de lidstaten hiervan in kennis worden gesteld.

De lidstaten kunnen besluiten informatie zoals bedoeld in de eerste alinea niet ter beschikking van het publiek te stellen op eender welke van de in artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) genoemde gronden, onverminderd de tweede alinea van artikel 4, lid 2, van die richtlijn.

2.   Voor het in lid 1 bedoelde verslag stelt de Commissie de lidstaten een elektronisch rapportage-instrument ter beschikking.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor de opstelling van passende vragenlijsten om de inhoud, informatie en kernprestatie-indicatoren te specificeren die nodig zijn om aan de in lid 1 bedoelde vereisten te voldoen alsook de vorm en frequentie van het in lid 1 bedoelde verslag. Die vragenlijsten mogen geen verdubbeling inhouden van de rapportageverplichtingen van de partijen bij het verdrag. De in dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De lidstaten stellen de verslagen die zij toezenden aan het secretariaat van het verdrag onverwijld aan de Commissie ter beschikking.

Artikel 19

Evaluatie

1.   Uiterlijk 30 juni 2020 brengt de Commissie verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over het resultaat van haar beoordeling inzake:

a)

de noodzaak voor de Unie om de emissies van kwik en kwikverbindingen van crematoria te reguleren;

b)

de haalbaarheid van de uitbanning van het gebruik van tandheelkundig amalgaam op lange termijn, en bij voorkeur tegen 2030, met inachtneming van de nationale plannen zoals bedoeld in artikel 10, lid 3, en met volledige eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige zorg, en

c)

de milieuvoordelen en de haalbaarheid van een verdere afstemming van bijlage II met de relevante Uniewetgeving die het in de handel brengen van kwikhoudende producten reguleert.

2.   Uiterlijk 31 december 2024 brengt de Commissie verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging en de evaluatie van deze verordening onder meer in het licht van de beoordeling van de doeltreffendheid door de Conferentie van de partijen bij het verdrag en van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 21 van het verdrag voorgelegde verslagen.

3.   De Commissie dient in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel in samen met haar in het eerste en tweede lid bedoelde verslagen.

HOOFDSTUK VI

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 20

Wijziging van de bijlagen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II, III en IV ervan om deze in overeenstemming te brengen met door de Conferentie van de partijen bij het verdrag aangenomen besluiten overeenkomstig artikel 27 van het verdrag, op voorwaarde dat de Unie het betreffende besluit heeft gesteund door middel van een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vastgesteld Raadsbesluit.

Artikel 21

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13, lid 2, en artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 13 juni 2017. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 2, en artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 13, lid 2, en artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 22

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor de vaststelling van formulieren voor de invoer en uitvoer overeenkomstig artikel 6, van technische vereisten voor de milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, kwikverbindingen en kwikmengsels overeenkomstig artikel 7, lid 3, van een besluit overeenkomstig artikel 8, lid 6, en van vragenlijsten overeenkomstig artikel 18, lid 2. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1102/2008 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2018.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage V.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.

Bijlage III, deel I, onder d) is evenwel van toepassing met ingang van 11 december 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 17 mei 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

C. ABELA


(1)  PB C 303 van 19.8.2016, blz. 122.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 maart 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 april 2017.

(3)  Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 „Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

(4)  Verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het verbod op de uitvoer van metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels en de veilige opslag van metallisch kwik (PB L 304 van 14.11.2008, blz. 75).

(5)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(7)  Uitvoeringsbesluit 2013/732/EU van de Commissie van 9 december 2013 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies voor de productie van chlooralkali (PB L 332 van 11.12.2013, blz. 34).

(8)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(10)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(11)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(14)  Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).

(16)  Verordening (EG) nr. 2150/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2002 betreffende afvalstoffenstatistieken (PB L 332 van 9.12.2002, blz. 1).

(17)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).


BIJLAGE I

Kwikverbindingen die vallen onder artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 7, lid 3, en kwikmengsels die vallen onder artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 3

Kwikverbindingen waarvoor een uitvoerverbod geldt met ingang van 1 januari 2018:

Kwik(I)chloride (Hg2Cl2, CAS RN 10112-91-1)

Kwik(II)oxide (HgO, CAS RN 21908-53-2)

Cinnabererts

Kwiksulfide (HgS, CAS RN 1344-48-5)

Kwikverbindingen waarvoor een uitvoerverbod geldt met ingang van 1 januari 2020:

Kwik(II)sulfaat (HgSO4, CAS RN 7783-35-9)

Kwik(II)nitraat (Hg(NO3)2, CAS RN 10045-94-0)

Kwikmengsels waarvoor een uitvoer- en invoerverbod geldt met ingang van 1 januari 2018:

Mengsels van kwik met andere stoffen, waaronder kwiklegeringen, met een kwikconcentratie van ten minste 95 gewichtsprocent.


BIJLAGE II

In artikel 5 bedoelde kwikhoudende producten

Deel A — Kwikhoudende producten

Kwikhoudende producten

Datum vanaf wanneer de uitvoer, invoer en productie van de kwikhoudende producten verboden zijn

1.

Batterijen of accu's die meer dan 0,0005 gewichtsprocent kwik bevatten.

31.12.2020

2.

Schakelaars en relais, uitgezonderd meetbruggen met zeer hoge precisiecapaciteit en verliesfactor-meetbruggen en hoogfrequentie-RF-schakelaars en -relais in meet- en regelapparatuur met een kwikgehalte van ten hoogste 20 mg per brug, schakelaar of relais.

31.12.2020

3.

Compacte fluorescentielampen (CFL) voor algemene verlichtingsdoeleinden:

a)

CFL.i ≤ 30 W met een kwikgehalte van meer dan 2,5 mg per lamp;

b)

CFL.ni ≤ 30 W met een kwikgehalte van meer dan 3,5 mg per lamp.

31.12.2018

4.

De volgende lineaire fluorescentielampen (LFL) voor algemene verlichtingsdoeleinden:

a)

Triband-fosfor < 60 W met een kwikgehalte van meer dan 5 mg per lamp;

b)

Halofosfaat-fosfor ≤ 40 W met een kwikgehalte van meer dan 10 mg per lamp.

31.12.2018

5.

Hogedruk-kwikdamplampen (HPMV) voor algemene verlichtingsdoeleinden.

31.12.2018

6.

De volgende kwikhoudende fluorescentielampen met koude kathode (CCFL) en fluorescentielampen met externe elektrode (EEFL) voor elektronische beeldschermen:

a)

kort (lengte ≤ 500 mm) met een kwikgehalte van meer dan 3,5 mg per lamp;

b)

gemiddeld (lengte > 500 mm en ≤ 1 500  mm) met een kwikgehalte van meer dan 5 mg per lamp;

c)

lang (lengte > 1 500  mm) met een kwikgehalte van meer dan 13 mg per lamp.

31.12.2018

7.

Cosmetica die kwik en kwikverbindingen bevatten, met uitzondering van de speciale gevallen die zijn opgenomen onder de nummers 16 en 17 van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1).

31.12.2020

8.

Pesticiden, biociden en topische antiseptica.

31.12.2020

9.

De volgende niet-elektronische meetinstrumenten:

a)

barometers;

b)

hygrometers;

c)

manometers;

d)

thermometers en andere niet-elektrische thermometrische toepassingen;

e)

bloeddrukmeters;

f)

rekstrookjes voor gebruik bij plethysmografen;

g)

kwikhoudende pyknometers;

h)

kwikhoudende meetinrichtingen voor het bepalen van het verwekingspunt.

Deze vermelding heeft geen betrekking op de volgende meetinstrumenten:

niet-elektronische meetinstrumenten die zijn geïnstalleerd in omvangrijke apparatuur of die worden gebruikt voor zeer nauwkeurige metingen wanneer geen kwikvrij alternatief beschikbaar is;

meetinstrumenten die op 3 oktober 2007 meer dan 50 jaar oud zijn;

meetinstrumenten die voor culturele en historische doeleinden op openbare tentoonstellingen worden geëxposeerd.

31.12.2020

Deel B — Aanvullende producten uitgesloten van de lijst in deel A van deze bijlage

Schakelaars en relais, fluorescentielampen met koude kathode (CCFL) en fluorescentielampen met externe elektrode (EEFL) voor elektronische beeldschermen en meetinstrumenten, wanneer zij worden gebruikt om een onderdeel van grotere apparatuur te vervangen en op voorwaarde dat er voor dat onderdeel geen haalbaar kwikvrij alternatief beschikbaar is, overeenkomstig Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en Richtlijn 2011/65/EU.


(1)  Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).

(2)  Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).


BIJLAGE III

Vereisten betreffende kwik van toepassing op productieprocessen als bedoeld in artikel 7, leden 1 en 2

Deel I:   Verbod op het gebruik van kwik of kwikverbindingen, in pure vorm of in mengsels, in productieprocessen

a)

vanaf 1 januari 2018: productieprocessen waarbij kwik of kwikverbindingen als katalysator worden gebruikt;

b)

in afwijking van punt a), is de productie van vinylchloridemonomeer verboden vanaf 1 januari 2022;

c)

vanaf 1 januari 2022: productieprocessen waarbij kwik als elektrode wordt gebruikt;

d)

in afwijking van punt c), vanaf 11 december 2017: de productie van chlooralkali waarbij kwik als elektrode wordt gebruikt;

e)

in afwijking van punt c), is de productie van natrium- of kaliummethylaat of -ethylaat verboden vanaf 1 januari 2028;

f)

vanaf 1 januari 2018: de productie van polyurethaan, voor zover nog niet beperkt of verboden overeenkomstig punt 62 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Deel II:   Productieprocessen waarop beperkingen betreffende het gebruik en de lozing van kwik en kwikverbindingen van toepassing zijn

Productie van natrium- of kaliummethylaat of -ethylaat

De productie van natrium- of kaliummethylaat of -ethylaat moet gebeuren overeenkomstig deel I, onder e), en onder de volgende voorwaarden:

a)

geen gebruik van kwik uit de primaire kwikmijnbouw;

b)

vermindering tegen 2020 met 50 % (per eenheid productie) ten opzichte van 2010 van directe en indirecte lozingen van kwik en kwikverbindingen in lucht, water en bodem;

c)

ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kwikvrije productieprocessen, en

d)

vanaf 13 juni 2017 wordt de capaciteit van installaties waarin kwik en kwikverbindingen worden gebruikt voor de productie van natrium- of kaliummethylaat of -ethylaat en die voor die datum reeds in gebruik waren niet meer verhoogd en worden er geen nieuwe installaties meer toegestaan.


BIJLAGE IV

Inhoud van het in artikel 9 bedoelde nationale plan inzake ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking

Het nationale plan moet de volgende informatie bevatten:

a)

nationale doelstellingen en reductiedoelstellingen om het gebruik van kwik en kwikverbindingen volledig uit te bannen;

b)

maatregelen om het volgende uit te bannen:

i)

amalgamatie van ruw erts;

ii)

verbranding in de openlucht van amalgaam of verwerkt amalgaam;

iii)

verbranden van amalgaam in woongebieden, en

iv)

uitlogen met cyanide van sedimenten, ertsen en residuen waaraan kwik is toegevoegd zonder het kwik eerst te verwijderen;

c)

stappen om het formaliseren of reguleren van de ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking te vergemakkelijken;

d)

referentieschattingen van de hoeveelheden kwik die worden gebruikt en de praktijken die worden toegepast in de ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking op het grondgebied van de lidstaat;

e)

strategieën ter bevordering van het verminderen van emissies en lozingen van en blootstelling aan kwik in de ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking, met inbegrip van kwikvrije methoden;

f)

strategieën voor het beheren van de handel in en het voorkomen van de verspreiding van kwik en kwikverbindingen afkomstig uit zowel buitenlandse als binnenlandse bronnen voor gebruik in de ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking;

g)

strategieën voor het betrekken van belanghebbenden bij de uitvoering en voortdurende ontwikkeling van het nationale plan;

h)

een volksgezondheidsstrategie met betrekking tot de blootstelling aan kwik van ambachtelijke en kleinschalige gouddelvers en hun gemeenschap, die onder andere het verzamelen van gezondheidsgegevens, training voor gezondheidswerkers en voorlichting via de gezondheidszorg omvat;

i)

strategieën om te voorkomen dat kwetsbare bevolkingsgroepen, met name kinderen en vrouwen in de vruchtbare leeftijd, in het bijzonder zwangere vrouwen, worden blootgesteld aan kwik dat wordt gebruikt bij ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking;

j)

strategieën om ambachtelijke en kleinschalige gouddelvers en getroffen gemeenschappen van informatie te voorzien, en

k)

een tijdschema voor de uitvoering van het nationale plan.


BIJLAGE V

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1102/2008

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 1, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 2

Artikel 11

Artikel 3, lid 1, onder a)

Artikel 13, lid 3, onder a)

Artikel 3, lid 1, onder b)

Artikel 13, lid 1

Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, en artikel 13, lid 3, derde alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 4, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 13, lid 1

Artikel 4, lid 3

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 6, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 1, onder b)

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 1, onder c)

Artikel 12, lid 1, onder b) en c)

Artikel 6, lid 2, onder a)

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 2, onder b)

Artikel 12, lid 1, onder b) en c)

Artikel 6, lid 3

Artikel 12, lid 1

Artikel 6, lid 4

Artikel 7

Artikel 16

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 4

Artikel 8, lid 5

Artikel 9


RICHTLIJNEN

24.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 137/22


RICHTLIJN (EU) 2017/853 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 mei 2017

tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad (3) vormt een begeleidende maatregel voor de interne markt. Deze richtlijn heeft een evenwicht tot stand gebracht tussen enerzijds de verbintenis een zekere mate van vrij verkeer voor bepaalde vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan binnen de Unie te waarborgen, en anderzijds de noodzaak die vrijheid in te perken door gebruik te maken van aan die producten aangepaste beveiligingsmaatregelen.

(2)

Bepaalde aspecten van Richtlijn 91/477/EEG moeten op evenredige wijze verder worden uitgewerkt, teneinde misbruik van vuurwapens voor criminele doeleinden aan te pakken, alsook in het licht van recente terreuraanslagen. In dit verband heeft de Commissie in haar mededeling van 28 april 2015 over de „Europese veiligheidsagenda” opgeroepen tot de herziening van die richtlijn en tot een gemeenschappelijke aanpak voor het onbruikbaar maken van vuurwapens om het opnieuw gebruiksklaar maken en het gebruik ervan door criminelen te voorkomen.

(3)

Wanneer vuurwapens op rechtmatige wijze zijn verworven en voorhanden worden gehouden in overeenstemming met Richtlijn 91/477/EEG, moeten de nationale bepalingen inzake het dragen van wapens, de jacht of het sportschieten worden toegepast.

(4)

In de zin van Richtlijn 91/477/EEG moet de definitie van een wapenmakelaar betrekking hebben op elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van partnerschappen, en moet de term „leveren” geacht worden ook betrekking te hebben op uitlenen en leasing. Aangezien wapenmakelaren vergelijkbare diensten verrichten als wapenhandelaren, moeten zij ook onder Richtlijn 91/477/EEG vallen wat betreft die verplichtingen van wapenhandelaren die relevant zijn voor de activiteiten van wapenmakelaren, in de mate dat zij in staat zijn die verplichtingen te vervullen en in zoverre deze niet worden vervuld door een wapenhandelaar met betrekking tot dezelfde onderliggende verrichting.

(5)

De activiteiten van een wapenhandelaar omvatten niet alleen de vervaardiging maar ook de aanpassing of ombouw van vuurwapens, van essentiële onderdelen en van munitie, zoals de verkorting van een volledig vuurwapen, die ertoe leidt dat het moet worden ingedeeld in een andere categorie of subcategorie. Zuiver particuliere, niet-commerciële activiteiten zoals het met de hand laden en herladen van munitie afkomstig van munitieonderdelen voor eigen gebruik of aanpassingen van vuurwapens of essentiële onderdelen in eigendom gehouden door de betrokken persoon, zoals wijzigingen aan de kolf of het vizier of het onderhoud ter behandeling van slijtage van essentiële onderdelen, mogen niet beschouwd worden als activiteiten die enkel door een wapenhandelaar mogen worden verricht.

(6)

Om de traceerbaarheid van alle vuurwapens en essentiële onderdelen te vergroten en het vrije verkeer ervan te faciliteren, dienen alle vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan te worden gemerkt met een duidelijke, blijvende en unieke markering en moeten zij worden geregistreerd in de systemen van gegevensbestanden van de lidstaten.

(7)

De documentatie die in de systemen van gegevensbestanden wordt bijgehouden dient alle informatie te bevatten waardoor een verband kan worden gelegd tussen een vuurwapen en de eigenaar ervan en dient de naam te bevatten van de fabrikant of het merk, het land of de plaats van productie, het type, merk, model, kaliber en serienummer van het vuurwapen of unieke markeringen die zijn aangebracht op de frame- of kastgroep van het vuurwapen. Gegevens over andere essentiële onderdelen dan de frame- of kastgroep moeten in de systemen van gegevensbestanden worden ondergebracht in het bestand dat betrekking heeft op het vuurwapen waarop ze moeten worden gemonteerd.

(8)

Om te voorkomen dat markeringen gemakkelijk kunnen worden verwijderd en te verduidelijken op welke essentiële onderdelen de markeringen moeten worden aangebracht, moeten gemeenschappelijke markeringsregels van de Unie worden ingevoerd. Deze regels moeten enkel gelden voor vuurwapens of essentiële onderdelen die zijn geproduceerd of ingevoerd in de Unie op of na 14 september 2018, wanneer ze op de markt worden gebracht, terwijl voor vuurwapens en onderdelen die vóór deze datum zijn geproduceerd of ingevoerd in de Unie de markerings- en registratievoorschriften van Richtlijn 91/477/EEG moeten blijven gelden die tot op die datum van toepassing zijn.

(9)

Gezien de gevaarlijke aard en duurzaamheid van vuurwapens en essentiële onderdelen is het noodzakelijk, teneinde te waarborgen dat bevoegde autoriteiten in staat zijn vuurwapens en essentiële onderdelen te traceren in het kader van administratieve en strafrechtelijke procedures en rekening houdend met nationaal procesrecht, dat de gegevens in de systemen van gegevensbestanden worden bewaard voor een periode van 30 jaar na de vernietiging van de betrokken vuurwapens of essentiële onderdelen. De toegang tot die gegevens en alle ermee verband houdende persoonsgegevens moet beperkt blijven tot bevoegde autoriteiten en moet slechts tot maximaal 10 jaar na de vernietiging van het betrokken vuurwapen of de betrokken essentiële onderdelen worden verleend in het kader van de toekenning of intrekking van vergunningen of voor douaneprocedures, met inbegrip van de mogelijkheid om administratieve sancties op te leggen, en tot maximaal 30 jaar na de vernietiging van het betrokken vuurwapen of de betrokken essentiële onderdelen indien die toegang nodig is voor wetshandhaving op strafrechtelijk gebied.

(10)

Het efficiënt delen van informatie tussen wapenhandelaren en -makelaren enerzijds, en nationale bevoegde autoriteiten anderzijds, is van belang voor de doeltreffende werking van de systemen van gegevensbestanden. Wapenhandelaren en -makelaren moeten derhalve onverwijld informatie verstrekken aan de nationale bevoegde autoriteiten. Om dat proces te vergemakkelijken, moeten de nationale bevoegde autoriteiten een methode uitwerken om een elektronische verbinding tot stand te brengen die toegankelijk is voor wapenhandelaren en -makelaren, met de mogelijkheid tot het indienen van de informatie via e-mail of rechtstreeks via een gegevensbank of ander register.

(11)

Wat betreft de verplichting van de lidstaten om te beschikken over een monitoringsysteem om te waarborgen dat aan de voorwaarden voor het vergunnen van vuurwapens is voldaan voor de volledige duur ervan, dienen de lidstaten te beslissen of de beoordeling al dan niet gepaard dient te gaan met een voorafgaand medisch of psychologisch onderzoek.

(12)

Onverminderd nationale wetgeving met betrekking tot beroepsaansprakelijkheid, mag de beoordeling van desbetreffende medische of psychologische informatie niet worden aangewend om de medicus of andere personen die deze informatie verstrekken aansprakelijk te stellen bij misbruik van vuurwapens die in het bezit worden gehouden overeenkomstig Richtlijn 91/477/EEG.

(13)

Vuurwapens en munitie moeten op een veilige manier worden opgeborgen wanneer er geen rechtstreeks toezicht op is. Indien ze anders dan in een kluis worden opgeborgen, moeten vuurwapens en munitie gescheiden van elkaar worden opgeborgen. Wanneer het vuurwapen en de munitie voor vervoer moeten worden overgedragen aan een vervoerder, moet die vervoerder verantwoordelijk zijn voor passend toezicht en passende opslag. In het nationaal recht dienen criteria voor passende opslag en voor veilig vervoer te worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal en de categorie van de vuurwapens en munitie in kwestie.

(14)

Richtlijn 91/477/EEG mag geen invloed hebben op regelgeving van de lidstaten uit hoofde waarvan het is toegestaan dat rechtmatige transacties waarin vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie verwikkeld zijn, worden geregeld door middel van postorder, het internet of overeenkomsten op afstand in de zin van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), bijvoorbeeld via online veilingcatalogi of gerubriceerde advertenties, telefoon of e-mail. Het is echter van cruciaal belang dat de identiteit van de partijen bij dergelijke transacties en hun wettige bevoegdheid om deze transacties aan te gaan controleerbaar zijn en daadwerkelijk worden gecontroleerd. Wat kopers betreft is het daarom wenselijk te waarborgen dat hun identiteit en, in voorkomend geval, het feit dat ze over een vergunning beschikken om een vuurwapen, essentiële onderdelen of munitie te verwerven worden gecontroleerd door een vergunde of gemachtigde wapenhandelaar of -makelaar of door een overheidsinstantie of een vertegenwoordiger daarvan, voorafgaand aan of uiterlijk op het moment van levering.

(15)

Voor de gevaarlijkste vuurwapens moeten in Richtlijn 91/477/EEG strengere regels worden ingevoerd om te waarborgen dat het verwerven, voorhanden hebben of verhandelen van die vuurwapens, behoudens een beperkt aantal en naar behoren gemotiveerde uitzonderingen, niet is toegestaan. Wanneer deze regels niet worden nageleefd, moeten de lidstaten alle passende maatregelen nemen, waaronder eventueel de inbeslagname van deze vuurwapens.

(16)

De lidstaten moeten echter wel de mogelijkheid hebben de verwerving en het voorhanden hebben van vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie ingedeeld in categorie A toe te staan indien dat nodig is voor educatieve, culturele (onder meer voor film en theater), onderzoeks- of historische doeleinden. Toestemming kan onder meer worden verleend aan wapensmeden, keuringsinstanties, fabrikanten, gecertificeerde deskundigen, forensische wetenschappers en, in bepaalde gevallen, personen die betrokken zijn bij film- of televisieopnames. De lidstaten moeten ook toestemming kunnen verlenen aan afzonderlijke personen om vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie ingedeeld in categorie A te verwerven en voorhanden te hebben voor nationale defensie, zoals in het kader van vrijwillige militaire opleiding als voorzien in nationaal recht.

(17)

De lidstaten moeten ervoor kunnen opteren erkende musea en verzamelaars toestemming te verlenen voor het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie ingedeeld in categorie A wanneer dit noodzakelijk is voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische en educatieve doeleinden of uit erfgoedoverwegingen, op voorwaarde dat die musea en verzamelaars voorafgaand aan een dergelijke toestemmingverlening aantonen dat zij de nodige maatregelen hebben getroffen om te kunnen omgaan met risico's voor de openbare veiligheid of de openbare orde, onder meer door middel van passende opslag. Bij elke toestemmingverlening moet aandacht worden besteed aan en rekening worden gehouden met de specifieke situatie, waaronder de aard en het doel van de verzameling, en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat er over een systeem wordt beschikt voor toezicht op verzamelaars en verzamelingen.

(18)

Wapenhandelaren en -makelaren mogen niet worden belet vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie ingedeeld in categorie A te hanteren in gevallen waarin de verwerving en het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie bij wijze van uitzondering is toegestaan, als het hanteren ervan nodig is voor het onbruikbaar maken of ombouwen, of wanneer zulks anderszins is toegestaan in Richtlijn 91/477/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn. Ook mogen wapenhandelaren en -makelaren niet worden belet dergelijke vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie te hanteren in gevallen die niet onder Richtlijn 91/477/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, vallen, zoals vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie voor uitvoer naar landen buiten de Unie of wapens die door het leger, de politie of de overheidsdiensten worden verworven.

(19)

Wapenhandelaren en -makelaren moeten kunnen weigeren een verdachte transactie met het oog op de verwerving van volledige patronen of scherpe ontstekingsonderdelen van munitie te verrichten. Een transactie kan als verdacht worden beschouwd indien bijvoorbeeld sprake is van ongebruikelijke hoeveelheden voor het beoogde eigen gebruik, indien de koper niet vertrouwd lijkt te zijn met het gebruik van de munitie of indien de koper erop aandringt met contant geld te betalen en niet bereid is bewijsstukken betreffende zijn of haar identiteit voor te leggen. Wapenhandelaren en -makelaren moeten dergelijke verdachte transacties ook kunnen melden bij de bevoegde autoriteiten.

(20)

Het risico dat akoestische signalen en andere typen vuurwapens voor het afvuren van losse patronen worden omgebouwd tot echte vuurwapens is groot. Het is daarom essentieel het probleem van dergelijke omgebouwde vuurwapens die bij het plegen van strafbare feiten worden gebruikt, aan te pakken, met name door deze binnen de werkingssfeer van Richtlijn 91/477/EEG te brengen. Bovendien moet de Commissie, om te vermijden dat alarm- en seinwapens worden geproduceerd op een wijze waardoor ze kunnen worden omgebouwd om een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten door explosieve voortstuwing, technische specificaties vaststellen om te waarborgen dat zij niet zodanig kunnen worden omgebouwd.

(21)

Rekening houdend met het grote risico dat het opnieuw gebruiksklaar maken van op onjuiste wijze onbruikbaar gemaakte vuurwapens met zich meebrengt en met het oog op betere beveiliging in de hele Unie, moeten dergelijke vuurwapens onder Richtlijn 91/477/EEG vallen. Een definitie van onbruikbaar gemaakte vuurwapens moet worden opgesteld die overeenstemt met de algemene beginselen van het onbruikbaar maken van vuurwapens als bedoeld in het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, gevoegd bij Besluit 2014/164/EU van de Raad (5), waarbij dat protocol wordt opgenomen in het rechtskader van de Unie.

(22)

Vuurwapens die ontworpen zijn voor militair gebruik, zoals de AK47 en M16, en die uitgerust zijn met een vuurregelaar, moeten, indien manueel kan worden geschakeld tussen automatische en semiautomatische vuurmodus, worden ingedeeld als categorie A-vuurwapens en moeten derhalve worden verboden voor civiel gebruik. Indien ze worden omgebouwd tot semiautomatische vuurwapens moeten ze worden ingedeeld in punt 6 van categorie A.

(23)

Sommige semiautomatische vuurwapens kunnen gemakkelijk worden omgebouwd tot automatische vuurwapens, waardoor zij een bedreiging voor de veiligheid vormen. Ook zonder dergelijke ombouw kunnen bepaalde semiautomatische vuurwapens een groot gevaar vormen wanneer hun patrooncapaciteit hoog is. Daarom moeten semiautomatische vuurwapens met een vast magazijn waarmee een groot aantal patronen kan worden afgevuurd, alsook semiautomatische vuurwapens in combinatie met een afneembaar magazijn met hoge capaciteit, worden verboden voor civiel gebruik. De loutere mogelijkheid om een magazijn met een capaciteit van meer dan 10 patronen voor lange vuurwapens en 20 patronen voor korte vuurwapens te monteren, is niet bepalend voor de indeling van het vuurwapen in een bepaalde categorie.

(24)

Onverminderd de verlenging van vergunningen in overeenstemming met Richtlijn 91/477/EEG, mogen semiautomatische wapens waarin gebruik wordt gemaakt van randvuurontsteking, met inbegrip van vuurwapens met een kaliber van .22 of kleiner, niet in categorie A worden ingedeeld, tenzij ze zijn omgebouwd op basis van een automatisch vuurwapen.

(25)

De bepalingen van Richtlijn 91/477/EEG met betrekking tot de Europese vuurwapenpas, die dienst doet als het belangrijkste document dat schutters en andere overeenkomstig die richtlijn gemachtigde personen nodig hebben voor hun respectieve activiteiten, moeten worden verbeterd door in de desbetreffende bepalingen een verwijzing naar in categorie A ingedeelde vuurwapens op te nemen, onverminderd het recht van de lidstaten om ervoor te opteren strengere regels toe te passen.

(26)

Voorwerpen die qua vormgeving gelijk zijn aan vuurwapens („replica's”) maar zodanig zijn vervaardigd dat zij niet kunnen worden omgebouwd om een lading, een kogel of projectiel uit te stoten door explosieve voortstuwing, dienen niet onder Richtlijn 91/477/EEG te vallen.

(27)

Indien de lidstaten beschikken over nationale wetgeving inzake antieke wapens is Richtlijn 91/477/EEG niet van toepassing op deze wapens. Reproducties van antieke wapens gaan echter niet vergezeld van hetzelfde historische belang of nut en kunnen worden gebouwd met behulp van moderne technieken waardoor ze winnen aan duurzaamheid en precisie. Daarom moeten dergelijke reproducties binnen de werkingssfeer van Richtlijn 91/477/EEG worden gebracht. Richtlijn 91/477/EEG is niet van toepassing op andere voorwerpen, zoals airsofttoestellen, die niet voldoen aan de definitie van een vuurwapen en derhalve niet door middel van die richtlijn worden gereguleerd.

(28)

Om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten beter te doen functioneren, zou het een goede zaak zijn als de Commissie onderzoek zou kunnen voeren naar de noodzakelijke elementen van een systeem om dergelijke uitwisseling van informatie uit al bestaande geautomatiseerde systemen voor gegevensbestanden in de lidstaten te ondersteunen, onder meer om na te gaan of het haalbaar is elke lidstaat toegang te geven tot een dergelijk systeem. Dat systeem kan gebruikmaken van een module van het bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) ingestelde Informatiesysteem interne markt (IMI), die specifiek is aangepast aan vuurwapens. Een dergelijke uitwisseling van informatie tussen de lidstaten moet verlopen met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming als vastgelegd in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (7). Indien de bevoegde autoriteit toegang nodig heeft tot het strafregister van een persoon die een vergunning aanvraagt voor het verwerven of voorhanden hebben van een vuurwapen, moet die autoriteit in staat worden gesteld deze informatie te verkrijgen uit hoofde van Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad (8). Indien wenselijk, zou het resultaat van het onderzoek door de Commissie vergezeld kunnen gaan van een wetgevingsvoorstel, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande instrumenten voor de uitwisseling van informatie.

(29)

Teneinde passende uitwisseling van informatie op elektronische wijze tussen de lidstaten over verleende vergunningen voor de overbrenging van vuurwapens naar een andere lidstaat en over weigeringen om vergunningen te verlenen voor het verwerven of het voorhanden hebben van een vuurwapen te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepalingen vast te stellen om de lidstaten in staat te stellen een dergelijk systeem voor de uitwisseling van informatie op te zetten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(30)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(31)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(32)

Verordening (EU) 2016/679 moet van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 91/477/EEG. Indien de overeenkomstig Richtlijn 91/477/EEG verzamelde gegevens worden verwerkt met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, moeten de autoriteiten die die gegevens verwerken voldoen aan de regels die zijn vastgesteld krachtens Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(33)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(34)

Richtlijn 91/477/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(35)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormen deze richtlijn en Richtlijn 91/477/EEG een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12) die vallen onder de gebieden bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG van de Raad (13).

(36)

Wat Zwitserland betreft, vormen deze richtlijn en Richtlijn 91/477/EEG een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14) die vallen onder de gebieden bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (15).

(37)

Wat Liechtenstein betreft, vormen deze richtlijn en Richtlijn 91/477/EEG een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (16) die vallen onder de gebieden bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (17),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 91/477/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „vuurwapen”: een draagbaar, van een loop voorzien wapen waarmee door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel wordt uitgestoten, en dat daartoe is ontworpen of daartoe kan worden omgebouwd, tenzij het is uitgesloten van die definitie om een van de in punt III van bijlage I genoemde redenen. Vuurwapens worden onderverdeeld in punt II van bijlage I.

Een object wordt geacht te kunnen worden omgebouwd zodat door middel van explosieve voortstuwing een lading, kogel of projectief uitgestoten kan worden, wanneer:

a)

het qua vormgeving gelijk is aan een vuurwapen, en

b)

het ingevolge zijn constructie of het materiaal waarvan het is gemaakt aldus kan worden omgebouwd;

2.   „essentieel onderdeel”: de loop, de framegroep, de kastgroep (indien van toepassing zowel het bovenste als het onderste gedeelte van de kastgroep), de slede, de cilinder, de grendel of het afsluiterblok, die, als afzonderlijke voorwerpen, vallen onder de categorie waarin het vuurwapen waarvan zij deel uitmaken of waarvoor zij bestemd zijn, is ingedeeld;

3.   „munitie”: het gehele stuk of zijn componenten, met inbegrip van patroonhouder, slaghoedje, voortstuwingskruit, kogels en projectielen, die worden gebruikt in een vuurwapen voor zover deze componenten zelf onderworpen zijn aan vergunningen in de betrokken lidstaat;

4.   „alarm- en seinwapens”: voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren en die niet kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten;

5.   „wapens voor saluutschoten en akoestische signalen”: vuurwapens die specifiek omgebouwd zijn om enkel losse patronen af te vuren en bedoeld zijn voor gebruik in bijvoorbeeld theatervoorstellingen, fotosessies, film- en televisieopnames, het naspelen van historische gebeurtenissen, optochten, sportevenementen en opleiding;

6.   „onbruikbaar gemaakte vuurwapens”: vuurwapens die voorgoed onbruikbaar zijn gemaakt door een neutralisatie die inhoudt dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen in kwestie voorgoed onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het wapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt;

7.   „museum”: een permanente instelling ten dienste van de samenleving en de ontwikkeling daarvan, die toegankelijk is voor het publiek en die vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie verwerft, bewaart, onderzoekt en tentoonstelt voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische, educatieve of amusementsdoeleinden of uit erfgoedoverwegingen, en die door de betrokken lidstaat als zodanig is erkend;

8.   „verzamelaar”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die zich bezighoudt met het verzamelen en bewaren van vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische of educatieve doeleinden of uit erfgoedoverwegingen, en die door de betrokken lidstaat als zodanig is erkend;

9.   „wapenhandelaar”: iedere natuurlijke of rechtspersoon wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in:

a)

het vervaardigen, verhandelen, uitwisselen, verhuren, repareren, aanpassen of ombouwen van vuurwapens of essentiële onderdelen, of

b)

het vervaardigen, verhandelen, uitwisselen, aanpassen of ombouwen van munitie;

10.   „wapenmakelaar”: iedere natuurlijke of rechtspersoon, anders dan een wapenhandelaar, wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in:

a)

het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie, of

b)

het organiseren van de overbrenging van vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie binnen een lidstaat, van de ene lidstaat naar een andere lidstaat, van een lidstaat naar een derde land of van een derde land naar een lidstaat;

11.   „illegale vervaardiging”: de vervaardiging of assemblage van vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie daarvan:

a)

op basis van ongeacht welke essentieel onderdeel van dergelijke illegaal verhandelde vuurwapens;

b)

zonder een in overeenstemming met artikel 4 afgegeven vergunning van een bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vervaardiging of assemblage plaatsvindt, of

c)

zonder de vuurwapens bij de vervaardiging te markeren overeenkomstig artikel 4;

12.   „illegale handel”: verwerving, verkoop, aflevering, vervoer of de overbrenging van vuurwapens, essentiële onderdelen daarvan of munitie vanaf of over het grondgebied van een lidstaat naar het grondgebied van een andere lidstaat, indien een van de betrokken lidstaten daartoe geen toestemming heeft verleend overeenkomstig deze richtlijn, of indien de vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie niet zijn gemarkeerd overeenkomstig artikel 4;

13.   „tracering”: het op systematische wijze opsporen van vuurwapens en, waar mogelijk, essentiële onderdelen en munitie daarvan van fabrikant tot koper, teneinde de bevoegde instanties van lidstaten in staat te stellen illegale vervaardiging van en illegale handel in vuurwapens vast te stellen, te onderzoeken en te analyseren.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een persoon geacht ingezetene te zijn van het land dat wordt aangegeven in het adres dat vermeld staat op een officieel document waaruit zijn of haar verblijfplaats blijkt, zoals een paspoort of een nationale identiteitskaart, waarbij dit document, bij een controle op het verwerven of het voorhanden hebben, aan de bevoegde autoriteiten van een lidstaat of aan een wapenhandelaar of -makelaar wordt voorgelegd. Indien het adres van een persoon niet op het paspoort of de nationale identiteitskaart staat vermeld, wordt het land waar die persoon ingezetene is vastgesteld op basis van een ander officieel, door de betrokken lidstaat erkend bewijs van verblijf.

3.   Een „Europese vuurwapenpas” wordt door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat op verzoek afgegeven aan een persoon die rechtmatige houder en gebruiker van een vuurwapen wordt. De vuurwapenpas is ten hoogste 5 jaar geldig en bevat de in bijlage II voorgeschreven vermeldingen; de geldigheidsduur ervan kan worden verlengd. De vuurwapenpas is een niet-overdraagbaar document waarin het vuurwapen dat of de vuurwapens die de houder van de pas voorhanden heeft en gebruikt, is of zijn vermeld. De pas moet steeds in het bezit zijn van de gebruiker van het vuurwapen en wijzigingen in het voorhanden hebben of de kenmerken van het vuurwapen, alsmede verlies of diefstal van het vuurwapen worden in de pas vermeld.”;

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

1.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van nationale bepalingen inzake het dragen van wapens, de jacht of het sportschieten, met behulp van rechtmatig, in overeenstemming met deze richtlijn verworven en voorhanden gehouden wapens.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de verwerving en het voorhanden hebben, overeenkomstig de nationale wetgeving, van wapens en munitie door de strijdkrachten, politie of overheidsdiensten. Zij is evenmin van toepassing op transacties die geregeld zijn bij Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1).

(*1)  Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1).”;"

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:

„1.   Wat betreft vuurwapens die op of na 14 september 2018 zijn vervaardigd of ingevoerd in de Unie, zorgen de lidstaten ervoor dat een dergelijk op de markt gebracht vuurwapen of essentieel onderdeel:

a)

is voorzien van een duidelijke, blijvende en unieke markering en wel onmiddellijk na te zijn vervaardigd en uiterlijk voor het op de markt brengen ervan, of onverwijld na te zijn ingevoerd in de Unie, en

b)

is geregistreerd in overeenstemming met deze richtlijn en wel onmiddellijk na te zijn vervaardigd en uiterlijk voor het op de markt brengen ervan, of onverwijld na te zijn ingevoerd in de Unie.

2.   De unieke markering als bedoeld in lid 1, onder a), bevat de naam van de fabrikant of het merk, het land of de plaats van vervaardiging, het serienummer en het jaar van vervaardiging, indien dit nog geen onderdeel uitmaakt van het serienummer, en waar mogelijk het model. Zulks doet geen afbreuk aan de aanbrenging van de merknaam van de fabrikant. Indien een essentieel onderdeel te klein is om te worden gemarkeerd in overeenstemming met dit artikel, wordt het ten minste gemarkeerd met een serienummer of een alfanumerieke of digitale code.

De voorschriften voor de markering van vuurwapens of essentiële onderdelen die van bijzonder historisch belang zijn, worden bepaald volgens de nationale wetgeving.

De lidstaten zorgen ervoor dat elke kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie zodanig wordt gemarkeerd dat de naam van de fabrikant, het identificatienummer van de batch (de partij), het kaliber en het type munitie worden aangegeven.

Voor de toepassing van lid 1 en dit lid kunnen de lidstaten ervoor opteren de bepalingen van het Verdrag van 1 juli 1969 inzake wederzijdse erkenning van keurmerken op handvuurwapens toe te passen.

Voorts zien de lidstaten erop toe dat uit staatsvoorraden afkomstige wapens of essentiële onderdelen daarvan die op de civiele markt worden gebracht met het oog op permanent civiel gebruik, worden voorzien van de unieke markering, als bedoeld in lid 1, aan de hand waarvan de entiteit van herkomst kan worden geïdentificeerd.

2 bis.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met technische specificaties voor de markering. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 13 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Iedere lidstaat stelt een systeem in voor het reguleren van de activiteiten van wapenhandelaren en -makelaren. Dergelijke systemen omvatten op zijn minst de volgende maatregelen:

a)

de registratie van op het grondgebied van die lidstaat werkzame wapenhandelaren en -makelaren;

b)

de verlening van vergunningen of machtigingen voor de activiteiten van wapenhandelaren en -makelaren op het grondgebied van die lidstaat, en

c)

een controle van de persoonlijke en beroepsintegriteit, en de relevante bekwaamheid van de betrokken wapenhandelaar of -makelaar. Wanneer het een rechtspersoon betreft, wordt de controle gericht op zowel de rechtspersoon als op de natuurlijke persoon of personen die het bedrijf leidt of leiden.”;

b)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea wordt de tweede zin vervangen door:

„In dat systeem van gegevensbestanden wordt alle informatie inzake vuurwapens bijgehouden die nodig is om die vuurwapens te traceren en te identificeren, met inbegrip van:

a)

het type, merk, model, kaliber en serienummer van elk vuurwapen en het merkteken dat is aangebracht op de framegroep of kastgroep ervan als unieke markering overeenkomstig lid 1, dat dient voor de unieke identificatie van elk vuurwapen;

b)

het serienummer of de unieke markering die is aangebracht op de essentiële onderdelen, indien er een verschil is met de markering op de framegroep of kastgroep van elk vuurwapen;

c)

de namen en adressen van de leveranciers en van de personen die het wapen verwerven of voorhanden hebben, samen met de bijbehorende datum of data, en

d)

iedere ombouw of aanpassing van een vuurwapen die ertoe leidt dat het moet worden ingedeeld in een andere categorie of subcategorie, met inbegrip van de gecertificeerde onbruikbaarmaking of vernietiging van het vuurwapen en de bijbehorende datum of data.

De lidstaten zorgen ervoor dat de documenten van vuurwapens en essentiële onderdelen, met inbegrip van de ermee verband houdende persoonsgegevens, door de bevoegde autoriteiten gedurende een periode van 30 jaar na de vernietiging van de vuurwapens of essentiële onderdelen in kwestie in de systemen van gegevensbestanden worden bewaard.

De documenten van vuurwapens en essentiële onderdelen als bedoeld in de eerste alinea van dit lid en de ermee verband houdende persoonsgegevens kunnen worden geraadpleegd:

a)

door de autoriteiten die bevoegd zijn voor het verlenen of intrekken van vergunningen als bedoeld in artikel 6 of 7, of door de autoriteiten die bevoegd zijn voor douaneprocedures, gedurende een periode van 10 jaar na de vernietiging van het vuurwapen of de essentiële onderdelen in kwestie, en

b)

door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, gedurende een periode van 30 jaar na de vernietiging van het vuurwapen of de essentiële onderdelen in kwestie.

De lidstaten zorgen ervoor dat de persoonsgegevens bij het verstrijken van de in de tweede en derde alinea bepaalde termijnen worden gewist uit het systeem van gegevensbanken. Dit laat gevallen waarin specifieke persoonsgegevens zijn overgedragen aan een autoriteit die bevoegd is voor de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen en in die specifieke context worden gebruikt, of aan andere autoriteiten bevoegd voor een verenigbaar doel waarin wordt voorzien uit hoofde van nationale wetgeving onverlet. In die gevallen wordt de verwerking van dergelijke gegevens door de bevoegde autoriteiten geregeld door de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat, met volledige inachtneming van het Unierecht, met name inzake gegevensbescherming.”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„Wapenhandelaren en -makelaren zijn gedurende de gehele periode van hun activiteit verplicht een register bij te houden waarin alle bij hen inkomende of uitgaande onder de bepalingen van deze richtlijn vallende vuurwapens en essentiële onderdelen worden geregistreerd, zulks onder vermelding van bijzonderheden aan de hand waarvan het betrokken vuurwapen of essentieel onderdeel kan worden geïdentificeerd en getraceerd, met name het type, merk, model, kaliber en serienummer ervan en de namen en adressen van de leveranciers en van de personen die het hebben verworven.

Bij beëindiging van hun activiteiten leveren wapenhandelaren of -makelaren dat register in bij de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de systemen van gegevensbestanden waarin de eerste alinea voorziet.

De lidstaten zorgen ervoor dat op hun grondgebied gevestigde wapenhandelaren en -makelaren onverwijld melding maken van transacties waarbij vuurwapens of essentiële onderdelen betrokken zijn bij de nationale bevoegde autoriteiten, dat wapenhandelaren en -makelaren over een elektronische verbinding beschikken met die autoriteiten voor deze rapporteringsdoeleinden en dat de systemen van gegevensbestanden onmiddellijk na ontvangst van informatie met betrekking tot dergelijke transacties worden geactualiseerd.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De lidstaten zien erop toe dat alle vuurwapens op elk ogenblik kunnen worden gekoppeld aan hun eigenaar.”;

4)

Artikel 4 bis wordt vervangen door:

„Artikel 4 bis

Onverminderd het bepaalde in artikel 3 staan de lidstaten het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens uitsluitend toe aan personen aan wie een vergunning is verleend of, met betrekking tot in categorie C ingedeelde vuurwapens, aan wie specifiek toestemming is verleend dergelijke vuurwapens te verwerven en voorhanden te hebben in overeenstemming met de nationale wetgeving.”;

5)

Artikel 4 ter wordt geschrapt;

6)

De artikelen 5 en 6 worden vervangen door:

„Artikel 5

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 3 staan de lidstaten het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens uitsluitend toe aan personen die daarvoor goede redenen hebben en die:

a)

ten minste 18 jaar oud zijn, behalve in het geval van de verwerving, met uitzondering van aankoop, en het voorhanden hebben van vuurwapens ten behoeve van de jacht en het sportschieten, mits in dat geval personen jonger dan 18 jaar toestemming hebben van de ouders, of onder ouderlijk toezicht staan dan wel onder toezicht staan van een volwassene met een geldige vuurwapen- of jachtvergunning of zich in een vergund of anderszins erkend opleidingscentrum bevinden, en de ouder, of de volwassene met een geldige vuurwapen- of jachtvergunning, de verantwoordelijkheid op zich neemt voor passende opslag uit hoofde van artikel 5 bis, en

b)

waarschijnlijk geen gevaar voor zichzelf of anderen, de openbare orde of de openbare veiligheid zullen vormen; een veroordeling voor een opzettelijk geweldmisdrijf wordt beschouwd als een indicatie van een dergelijk gevaar.

2.   De lidstaten zorgen voor een monitoringsysteem, waarvan de werking naar keuze op permanente of niet-permanente basis verloopt, om te waarborgen dat aan de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning wordt voldaan voor de volledige duur van de vergunning en er onder meer een beoordeling wordt verricht van de desbetreffende medische en psychologische informatie. De specifieke regelingen worden bepaald overeenkomstig de nationale wetgeving.

Indien aan een van de voorwaarden voor de verlening van een vergunning niet langer wordt voldaan, trekken de lidstaten de betrokken vergunning in.

De lidstaten kunnen personen die op hun grondgebied verblijven, het voorhanden hebben van een in een andere lidstaat verworven vuurwapen alleen verbieden als de verwerving van hetzelfde type vuurwapen op hun eigen grondgebied is verboden.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat een vergunning voor het verwerven en een vergunning voor het voorhanden hebben van een in categorie B ingedeeld vuurwapen wordt ingetrokken als blijkt dat degene aan wie die vergunning is verleend een magazijn in bezit heeft dat kan worden gemonteerd op semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking of repeteervuurwapens en dat:

a)

meer dan 20 patronen kan bevatten, of

b)

in het geval van lange vuurwapens, meer dan 10 patronen kan bevatten,

tenzij aan deze persoon een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 6 of een vergunning die is bevestigd, vernieuwd of verlengd uit hoofde van artikel 7, lid 4 bis.

Artikel 5 bis

Om het risico dat onbevoegde personen zich toegang verschaffen tot vuurwapens en munitie tot een minimum te herleiden, stellen de lidstaten voorschriften vast voor een passend toezicht op vuurwapens en munitie, alsmede voorschriften voor de passende opslag ervan op een veilige manier. Vuurwapens en munitie daarvoor mogen niet samen gemakkelijk toegankelijk zijn. Passend toezicht betekent in dergelijke gevallen dat de persoon die het betrokken vuurwapen of de betrokken munitie rechtmatig voorhanden heeft, er gedurende het vervoer en het gebruik ervan controle over heeft. Het niveau van toezicht op dergelijke passende opslagvoorzieningen houdt rekening met het aantal en de categorie van de betrokken vuurwapens en munitie.

Artikel 5 ter

De lidstaten waarborgen dat bij de verwerving en verkoop van in categorie A, B of C ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie middels overeenkomsten op afstand als gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad (*2), de identiteit en, indien vereist, de vergunning van de koper van het vuurwapen, de essentiële onderdelen of munitie voorafgaand aan of uiterlijk op het moment van levering aan die persoon worden gecontroleerd door:

a)

een wapenhandelaar of -makelaar met een vergunning of machtiging, of

b)

een overheidsinstantie of een vertegenwoordiger van die autoriteit.

Artikel 6

1.   Onverminderd artikel 2, lid 2, nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om de verwerving en het voorhanden hebben van de in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie te verbieden. Zij zorgen ervoor dat de vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie die in strijd met dat verbod onrechtmatig in bezit werden gehouden in beslag worden genomen.

2.   Voor de bescherming van de veiligheid van kritieke infrastructuur, koopvaardij, konvooien met een hoge waarde en kwetsbare gebouwen, alsook voor nationale defensie, educatieve, culturele, historische en onderzoeksdoeleinden en onverminderd lid 1, kunnen de nationale bevoegde autoriteiten in individuele gevallen, bij wijze van uitzondering en naar behoren gemotiveerd, vergunningen toekennen voor in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie, indien zulks niet strijdig is met de openbare veiligheid of de openbare orde.

3.   De lidstaten kunnen ervoor opteren in individuele speciale gevallen, bij wijze van uitzondering en naar behoren gemotiveerd, vergunningen toe te kennen aan verzamelaars voor het verwerven en voorhanden hebben van in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie, mits aan strikte veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan, onder meer door het leveren van bewijs aan de nationale bevoegde autoriteiten dat er maatregelen zijn getroffen om te kunnen omgaan met risico's voor de openbare veiligheid of de openbare orde en dat de betrokken vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie zijn opgeslagen aan de hand van een veiligheidsniveau dat in verhouding staat tot de risico's van ongeoorloofde toegang tot deze voorwerpen.

De lidstaten waarborgen dat verzamelaars aan wie uit hoofde van de eerste alinea van dit lid een vergunning is verleend kunnen worden geïdentificeerd binnen het systeem van gegevensbestanden als bedoeld in artikel 4. Die verzamelaars met een vergunning zijn verplicht om een voor de nationale bevoegde autoriteiten toegankelijk register bij te houden van alle in categorie A ingedeelde vuurwapens die zij voorhanden hebben. De lidstaten brengen met betrekking tot deze verzamelaars met een vergunning een passend monitoringsysteem tot stand waarin rekening wordt gehouden met alle relevante factoren.

4.   De lidstaten kunnen toestaan dat wapenhandelaren of -makelaren, in hun respectieve beroepshoedanigheid, in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie verwerven, vervaardigen, onbruikbaar maken, repareren, leveren, overbrengen en voorhanden hebben, mits aan strikte veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.

5.   De lidstaten kunnen toestaan dat musea in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie verwerven en voorhanden hebben, mits aan strikte veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.

6.   De lidstaten kunnen toestaan dat sportschutters in punt 6 of 7 van categorie A ingedeelde semiautomatische vuurwapens verwerven en voorhanden hebben, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

relevante informatie die voortkomt uit de toepassing van artikel 5, lid 2, wordt voldoende beoordeeld;

b)

bewijs wordt geleverd dat de betrokken sportschutter actief traint voor of deelneemt aan schietwedstrijden die worden erkend door een officieel erkende schietsportorganisatie in de betrokken lidstaat of door een internationale, officieel erkende schietsportfederatie, en

c)

er wordt een certificaat voorgelegd van een officieel erkende schietsportorganisatie waarin wordt bevestigd dat:

i)

de sportschutter lid is van een schietvereniging en daar gedurende ten minste twaalf maanden regelmatig heeft getraind, en

ii)

het vuurwapen in kwestie voldoet aan de specificaties die vereist zijn voor een onderdeel van de schietsport dat wordt erkend door een internationale, officieel erkende schietsportfederatie.

Met betrekking tot in punt 6 van categorie A ingedeelde vuurwapens kunnen de lidstaten waar een algemene militaire dienstplicht geldt en waar gedurende de laatste 50 jaar een systeem bestond waarbij militaire vuurwapens worden overgedragen aan personen die het leger verlaten nadat zij hun dienstplicht hebben vervuld, die personen, in hun hoedanigheid van sportschutter, een vergunning verlenen om één vuurwapen dat zij gedurende hun dienstplicht hebben gebruikt te houden. De relevante overheidsinstantie bouwt deze vuurwapens om tot semiautomatische vuurwapens en controleert op gezette tijden of de personen die dergelijke vuurwapens gebruiken geen risico voor de openbare veiligheid vormen. Het bepaalde in de eerste alinea, onder a), b), en c), is van toepassing.

7.   Vergunningen verleend op grond van dit artikel worden op gezette tijden herzien, met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar.”;

(*2)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64)."

7)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Vergunningen voor het voorhanden hebben van vuurwapens worden op gezette tijden herzien, met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar. Een vergunning kan worden vernieuwd of verlengd als nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden op basis waarvan zij was verleend.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„4 bis.   De lidstaten kunnen beslissen om vergunningen voor in punt 6, 7 of 8 van categorie A ingedeelde semiautomatische vuurwapens te bevestigen, vernieuwen of verlengen voor wat betreft een vuurwapen dat was ingedeeld in categorie B, en dat rechtmatig was verworven en geregistreerd vóór 13 juni 2017, mits aan de andere in deze richtlijn neergelegde voorwaarden wordt voldaan. De lidstaten kunnen tevens toestaan dat deze vuurwapens worden verworven door andere personen aan wie door de lidstaten een vergunning is verleend in overeenstemming met deze richtlijn, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad (*3).

(*3)  Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB L 137 van 24.5.2017, blz. 22).”;"

8)

Artikel 8, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Indien een lidstaat de verwerving en het voorhanden hebben van een in categorie B of C ingedeeld vuurwapen op zijn grondgebied verbiedt of afhankelijk stelt van een vergunning, stelt hij de andere lidstaten hiervan in kennis. Deze maken daarvan krachtens artikel 12, lid 2, uitdrukkelijk melding wanneer zij voor een dergelijk vuurwapen een Europese vuurwapenpas afgeven.”;

9)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

1.   Voor de verwerving en het voorhanden hebben van munitie geldt dezelfde regeling als voor het voorhanden hebben van de vuurwapens waarvoor de munitie bestemd is.

De verwerving van magazijnen voor semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking die meer dan 20 patronen of meer dan 10 patronen in het geval van lange vuurwapens kunnen bevatten, is enkel toegestaan voor personen aan wie een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 6 of van wie een vergunning is bevestigd, vernieuwd of verlengd uit hoofde van artikel 7, lid 4 bis.

2.   Wapenhandelaren en -makelaren kunnen weigeren om transacties met het oog op de verwerving van volledige patronen of onderdelen van munitie af te ronden wanneer zij die redelijkerwijze verdacht vinden vanwege de aard of de schaal, en melden elke poging tot dergelijke transacties bij de bevoegde autoriteiten.”;

10)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 10 bis

1.   De lidstaten nemen maatregelen om te waarborgen dat voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren niet kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten.

2.   De lidstaten classificeren voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren en die kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten, als vuurwapens.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met daarin de technische specificaties voor alarm- en seinwapens die op of na 14 september 2018 zijn vervaardigd of ingevoerd in de Unie om te waarborgen dat zij niet kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 13 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De Commissie stelt de eerste van die uitvoeringshandelingen uiterlijk op 14 september 2018 vast.

Artikel 10 ter

1.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat het onbruikbaar maken van vuurwapens door een bevoegde autoriteit wordt gecontroleerd teneinde te garanderen dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen door deze aanpassingen aan het vuurwapen blijvend onbruikbaar worden en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het wapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt. De lidstaten zorgen ervoor dat in het kader van die controle een certificaat en een document worden afgegeven waaruit blijkt dat het vuurwapen onbruikbaar is gemaakt en dat op het vuurwapen een duidelijk zichtbare markering wordt aangebracht waaruit dat blijkt.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met normen en technieken voor de onbruikbaarmaking van wapens om te waarborgen dat alle essentiële onderdelen van een vuurwapen blijvend onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het wapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 13 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen zijn niet van toepassing op vuurwapens die onbruikbaar zijn gemaakt vóór de datum van toepassing van die uitvoeringshandelingen, tenzij die vuurwapens na die datum naar een andere lidstaat zijn overgebracht of op de markt zijn gebracht.

4.   De lidstaten kunnen de Commissie binnen twee maanden na 13 juni 2017 in kennis stellen van hun nationale normen en technieken voor de onbruikbaarmaking van wapens die vóór 8 april 2016 van toepassing waren, met opgave van de redenen waarom het veiligheidsniveau dat wordt verzekerd door die nationale normen en technieken voor onbruikbaarmaking gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau dat wordt verzekerd door de technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens als vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 van de Commissie (*4) zoals van toepassing op 8 april 2016.

5.   Indien de lidstaten een kennisgeving als bedoeld in lid 4 van dit artikel aan de Commissie doen toekomen, neemt de Commissie uiterlijk twaalf maanden na de kennisgeving uitvoeringshandelingen aan waarin wordt aangegeven of de ter kennis gestelde nationale normen en technieken voor onbruikbaarmaking verzekerden dat vuurwapens onbruikbaar zijn gemaakt tot op een veiligheidsniveau dat gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau dat wordt verzekerd door de technische specificaties voor onbruikbaarmaking van vuurwapens als vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 zoals van toepassing op 8 april 2016. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 13 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6.   Tot de datum van toepassing van de in lid 5 bedoelde uitvoeringshandelingen voldoet elk vuurwapen dat onbruikbaar is gemaakt overeenkomstig de nationale normen en technieken voor onbruikbaarmaking die vóór 8 april 2016 van toepassing waren, wanneer het is overgebracht naar een andere lidstaat of op de markt is gebracht, aan de technische specificaties voor onbruikbaarmaking van vuurwapens als vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403.

7.   Vuurwapens die vóór 8 april 2016 onbruikbaar zijn gemaakt overeenkomstig de nationale normen en technieken voor onbruikbaarmaking die zijn geacht een veiligheidsniveau te verzekeren dat gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau dat wordt verzekerd door de technische specificaties voor onbruikbaarmaking van vuurwapens als vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 zoals van toepassing op 8 april 2016, worden beschouwd als onbruikbaar gemaakte vuurwapens, ook wanneer ze worden overgebracht naar een andere lidstaat of op de markt worden gebracht na de datum van toepassing van de in lid 5 bedoelde uitvoeringshandelingen.

(*4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 van de Commissie van 15 december 2015 tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn (PB L 333 van 19.12.2015, blz. 62).”;"

11)

In de titel van Hoofdstuk 3 wordt het woord „Gemeenschap” vervangen door het woord „Unie”;

12)

Artikel 11, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd artikel 12 mogen vuurwapens slechts van de ene lidstaat naar een andere worden overgebracht indien de in dit artikel omschreven procedure wordt gevolgd. Die procedure is ook van toepassing op overbrenging van vuurwapens na verkoop middels een overeenkomst op afstand als gedefinieerd in punt 7 van artikel 2 van Richtlijn 2011/83/EU.”;

13)

Artikel 12, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, kunnen jagers en personen die historische gebeurtenissen naspelen, voor wat betreft in categorie C ingedeelde vuurwapens, en sportschutters, voor wat betreft in categorie B of C ingedeelde vuurwapens en vuurwapens ingedeeld in categorie A waarvoor een vergunning werd verleend krachtens artikel 6, lid 6, of waarvan de vergunning werd bevestigd, vernieuwd of verlengd krachtens artikel 7, lid 4 bis, voor de uitoefening van hun activiteit zonder de in artikel 11, lid 2, bedoelde voorafgaande toestemming gedurende een reis door twee of meer lidstaten één of meer vuurwapens voorhanden hebben, op voorwaarde dat:

a)

zij in het bezit zijn van een Europese vuurwapenpas waarin dit vuurwapen of deze vuurwapens zijn vermeld, en

b)

zij de reden van de reis kunnen aantonen, met name door het voorleggen van een uitnodiging of een ander bewijs voor hun activiteiten als jager, sportschutter of deelnemer bij het naspelen van historische gebeurtenissen in de lidstaat van bestemming.”;

b)

de derde alinea wordt vervangen door:

„Deze afwijking geldt echter niet voor reizen naar een lidstaat die, krachtens artikel 8, lid 3, de verwerving en het voorhanden hebben van het betrokken wapen verbiedt of afhankelijk stelt van een vergunning. In dat geval wordt daarvan op de Europese vuurwapenpas uitdrukkelijk melding gemaakt. lidstaten kunnen ook weigeren deze afwijking toe te passen in het geval van in categorie A ingedeelde vuurwapens waarvoor een vergunning is verleend krachtens artikel 6, lid 6, of waarvoor de vergunning is bevestigd, vernieuwd of verlengd krachtens artikel 7, lid 4 bis.”;

14)

Aan artikel 13 worden de volgende leden toegevoegd:

„4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen op elektronische wijze informatie uit over vergunningen die zijn verleend voor de overbrenging van vuurwapens naar een andere lidstaat en informatie over de weigering om overeenkomstig de artikelen 6 en 7 vergunningen te verlenen op grond van veiligheidsoverwegingen of in verband met de betrouwbaarheid van de betrokken persoon.

5.   De Commissie voorziet in een systeem voor de uitwisseling van de in dit artikel vermelde informatie.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast om deze richtlijn aan te vullen door het vastleggen van gedetailleerde regelingen voor de systematische elektronische uitwisseling van informatie. De Commissie stelt de eerste van die gedelegeerde handelingen uiterlijk op 14 september 2018 vast.”;

15)

Artikel 13 bis wordt vervangen door:

„Artikel 13 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 13 juni 2017.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere daarin genoemde datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 13, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”;

16)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 13 ter

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*5).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(*5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”;"

17)

In het eerste lid van artikel 15 wordt het woord „Gemeenschap” vervangen door het woord „Unie”;

18)

Artikel 17 wordt vervangen door:

„Artikel 17

Uiterlijk op 14 september 2020, en daarna om de 5 jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn, met inbegrip van een geschiktheidscontrole van de bepalingen ervan, in voorkomend geval vergezeld van wetgevingsvoorstellen, met name betreffende de categorieën van vuurwapens in bijlage I en aangelegenheden in verband met de tenuitvoerlegging van het systeem voor de Europese vuurwapenpas, in verband met markering en in verband met de effecten van nieuwe technologieën zoals 3D-printen, het gebruik van een QR-code en het gebruik van radiofrequentie-identificatie (RFID.)”;

19)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1.

Punt II wordt als volgt gewijzigd:

a)

het inleidende gedeelte wordt vervangen door:

„In de zin van deze richtlijn worden vuurwapens ingedeeld in de volgende categorieën:”;

b)

punt A wordt als volgt gewijzigd:

i)

het inleidende gedeelte wordt geschrapt;

ii)

aan categorie A worden de volgende punten toegevoegd:

„6.

Automatische vuurwapens die zijn omgebouwd tot semiautomatische vuurwapens, onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4 bis.

7.

Elk van de volgende semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking:

a)

korte vuurwapens waarmee meer dan 21 patronen kunnen worden afgevuurd zonder te herladen, indien:

i)

een magazijn met een capaciteit van meer dan 20 patronen onderdeel is van dat vuurwapen, of

ii)

er een afneembaar magazijn met een capaciteit van meer dan 20 patronen in wordt geplaatst;

b)

lange vuurwapens waarmee meer dan 11 patronen kunnen worden afgevuurd zonder te herladen, indien:

i)

een magazijn met een capaciteit van meer dan 10 patronen onderdeel is van dat vuurwapen, of

ii)

er een afneembaar magazijn met een capaciteit van meer dan 10 patronen in wordt geplaatst.

8.

Lange semiautomatische vuurwapens (d.w.z. vuurwapens die oorspronkelijk zijn bedoeld om te worden afgevuurd vanaf de schouder) die kunnen worden ingekort tot een lengte van minder dan 60 cm zonder functionaliteit te verliezen door middel van een opvouwbare of telescopische kolf of een kolf die kan worden verwijderd zonder gebruik van instrumenten.

9.

Alle vuurwapens in deze categorie die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.”;

iii)

categorie B wordt vervangen door:

„Categorie B — Vergunningsplichtige vuurwapens

1.

Korte repeteervuurwapens.

2.

Korte enkelschotsvuurwapens met centrale ontsteking.

3.

Korte enkelschotsvuurwapens met randvuurontsteking met een totale lengte van minder dan 28 cm.

4.

Lange semiautomatische vuurwapens waarvan het magazijn en de kamer samen meer dan drie patronen kunnen bevatten in het geval van vuurwapens met randvuurontsteking en meer dan drie maar minder dan twaalf patronen in het geval van vuurwapens met centrale ontsteking.

5.

Korte semiautomatische vuurwapens, andere dan die vermeld in punt 7a) van categorie A.

6.

Lange semiautomatische vuurwapens als vermeld in categorie A, punt 7 b), waarvan het magazijn en de kamer samen niet meer dan drie patronen kunnen bevatten, indien het magazijn afneembaar is of niet kan worden gegarandeerd dat het wapen niet met algemeen gangbare werktuigen kan worden omgebouwd tot een wapen waarvan het magazijn en de kamer samen meer dan drie patronen kunnen bevatten.

7.

Lange repeteer- en semiautomatische vuurwapens met een gladde loop die ten hoogste 60 cm lang is.

8.

Alle vuurwapens in deze categorie die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.

9.

Civiele semiautomatische vuurwapens die het uiterlijk hebben van automatische vuurwapens, andere dan die vermeld in punt 6, 7 of 8 van categorie A.”;

iv)

categorie C wordt vervangen door:

„Categorie C — Aangifteplichtige vuurwapens en wapens

1.

Lange repeteervuurwapens, andere dan die vermeld in punt 7 van categorie B.

2.

Lange enkelschotsvuurwapens met getrokken loop.

3.

Lange semiautomatische vuurwapens, andere dan die vermeld in categorie A of B.

4.

Korte enkelschotsvuurwapens met randvuurontsteking met een totale lengte van ten minste 28 cm.

5.

Alle vuurwapens in deze categorie die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.

6.

Vuurwapens ingedeeld in categorie A of B of deze categorie die onbruikbaar zijn gemaakt overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403.

7.

Lange enkelschotsvuurwapens met gladde loop die op de markt worden gebracht op of na 14 september 2018.”;

v)

categorie D wordt geschrapt;

c)

punt B wordt geschrapt;

2.

Punt III wordt vervangen door:

„III.

In de zin van deze bijlage vallen niet onder de definitie van vuurwapens voorwerpen die voldoen aan de definitie, maar die:

a)

ontworpen zijn voor het geven van alarm of signalen, reddingsactiviteiten, het slachten van dieren of visserij met harpoenen, of bestemd zijn voor industriële of technische doeleinden, mits zij alleen voor dat welbepaalde gebruik kunnen worden aangewend;

b)

als antieke wapens worden beschouwd, mits zij niet vallen onder de categorieën als vastgesteld in deel II en zij aan de nationale wetgeving onderworpen zijn.

Zolang er geen coördinatie op het niveau van de Unie heeft plaatsgevonden, kunnen de lidstaten hun nationale wetgeving toepassen op de in dit deel genoemde vuurwapens.”;

20)

In bijlage II wordt punt f) vervangen door:

„f)

De vermelding:

„Het recht om zich met een vuurwapen of vuurwapens ingedeeld in categorie A, B of C als vermeld op deze pas naar een andere lidstaat te begeven, wordt afhankelijk gesteld van een vergunning of vergunningen op voorhand afgegeven door de bezochte lidstaat. Dergelijke vergunningen kunnen worden vermeld op de pas.

De voorafgaande vergunning als hierboven bedoeld is in beginsel niet nodig voor reizen met een in categorie C ingedeeld vuurwapen met het oog op de jacht of het naspelen van historische gebeurtenissen of met een in categorie A, B of C ingedeeld vuurwapen om aan sportschieten te doen, mits de reiziger in bezit is van de vuurwapenpas en de reden van de reis kan aantonen.”

Indien een lidstaat de andere lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 3, ervan in kennis heeft gesteld dat het voorhanden hebben van bepaalde vuurwapens ingedeeld in categorie B of C verboden is of van een vergunning afhankelijk is gesteld, wordt een van de volgende vermeldingen toegevoegd:

„Het is verboden zich met vuurwapen… [identificatie] naar… [naam van de betrokken lidstaat of lidstaten] te begeven.”

„Om zich met vuurwapen… [identificatie] naar… [naam van de betrokken lidstaat of lidstaten] te begeven, is een vergunning vereist.””.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 14 september 2018 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   In afwijking van het eerste lid van dit artikel, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 14 december 2019 aan artikel 4, lid 3, en artikel 4, lid 4, van Richtlijn 91/477/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

3.   Wanneer de lidstaten de in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.   Niettegenstaande lid 1 kunnen de lidstaten, wat betreft vuurwapens die zijn verworven vóór 14 september 2018 het voorschrift dat vuurwapens ingedeeld in punt 5, 6 of 7 van categorie C moeten worden aangegeven, opschorten tot 14 maart 2021.

5.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste maatregelen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 17 mei 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

C. ABELA


(1)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 77.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 maart 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 april 2017.

(3)  Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51).

(4)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(5)  Besluit 2014/164/EU van de Raad van 11 februari 2014 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (PB L 89 van 25.3.2014, blz. 7).

(6)  Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie („de IMI-verordening”) (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(8)  Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 23).

(9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(12)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(13)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(14)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(15)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(16)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(17)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).


Rectificaties

24.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 137/40


Rectificatie van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 95 van 7 april 2017 )

In de gehele tekst van deze verordening:

in plaats van:

„(EU) 2017/…”,

lezen:

„(EU) 2017/625”;

in plaats van:

„PB L …van…, blz. …”,

lezen:

PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1”.

Bladzijde 95, artikel 135:

in plaats van:

„1.   Voor zover de door IMSOC verwerkte informatie persoonsgegevens als bedoeld in artikel 2, onder a), van Richtlijn 95/46/EG en artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (*1) bevat, zijn Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing.

lezen:

„1.   Voor zover de door IMSOC verwerkte informatie persoonsgegevens als bedoeld in artikel 2, onder a), van Richtlijn 95/46/EG en artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (1) bevat, zijn Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing.

Bladzijde 113, ondertekenaars:

in plaats van:

Voor de Raad

De voorzitter

…”,

lezen:

Voor de Raad

De voorzitter

I. BORG”;

in plaats van:

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

…”,

lezen:

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI”.