ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 231 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
26.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 231/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1422 VAN DE COMMISSIE
van 24 augustus 2016
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 992/95 van de Raad wat betreft tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en visserijproducten van oorsprong uit Noorwegen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 992/95 van de Raad van 10 april 1995 betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor bepaalde landbouw- en visserijproducten van oorsprong uit Noorwegen (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a) en b),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Besluit (EU) 2016/837 (2) heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021, de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021, het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, en het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland. |
(2) |
Het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (hierna „het aanvullend protocol” genoemd), dat aan Besluit (EU) 2016/837 is gehecht, voorziet in de verlenging van zeven rechtenvrije tariefcontingenten die op 30 april 2014 zijn afgelopen en in drie nieuwe rechtenvrije tariefcontingenten voor het in het vrije verkeer brengen in de Europese Unie van bepaalde vis en visserijproducten van oorsprong uit Noorwegen. |
(3) |
Overeenkomstig het aanvullend protocol worden de hoeveelheden van de tariefcontingenten voor de periode van 1 mei 2014 tot en met de datum waarop de voorlopige toepassing van het aanvullend protocol van kracht wordt, evenredig toegewezen en beschikbaar gesteld voor de periode vanaf de datum van de voorlopige toepassing van het aanvullend protocol tot en met 30 april 2021. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 992/95 dient te worden gewijzigd om de in het aanvullend protocol vastgestelde tariefcontingenten ten uitvoer te leggen. |
(5) |
De tariefcontingenten moeten gelden vanaf de dag waarop de voorlopige toepassing van het aanvullend protocol van kracht wordt tot en met 30 april 2021. Deze verordening moet derhalve van toepassing zijn vanaf de datum van de voorlopige toepassing van het aanvullend protocol zoals vastgesteld in artikel 3 van Besluit (EU) 2016/837. |
(6) |
Bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (4) ingetrokken en het systeem van referentieprijzen voor visserijproducten afgeschaft. De in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 992/95 vastgestelde voorwaarde betreffende de inachtneming van referentieprijzen moet derhalve worden geschrapt. |
(7) |
Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking is gewijzigd bij Besluit nr. 1/2016 van het Gemengd Comité EU-Noorwegen van 8 februari 2016 (5). Daarom moet worden bepaald dat het gewijzigde Protocol 3 van toepassing is. |
(8) |
In overeenstemming met de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1920/2004 van de Raad (6) waren van 2005 tot 2009 tariefcontingenten onder de volgnummers 09.0760, 09.0763 en 09.0778 van toepassing. Artikel 2 bis van Verordening (EG) nr. 992/95 dat betrekking heeft op deze tariefcontingenten, moet derhalve worden geschrapt. |
(9) |
In Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (7), die sinds 1 mei 2016 Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (8) vervangt, zijn regels voor het beheer van tariefcontingenten vastgesteld. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 992/95 moet worden gewijzigd om rekening te houden met de nieuwe regels. |
(10) |
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 992/95 moet worden gewijzigd om rekening te houden met wijzigingen van de codes van de gecombineerde nomenclatuur („GN-codes”), die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (9), en van de Taric-onderverdelingen. Duidelijkheidshalve is het wenselijk om de bijlage bij Verordening (EG) nr. 992/95 in haar geheel te vervangen. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 992/95 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 2 bis wordt geschrapt. |
3) |
Artikel 3 wordt vervangen door: „Artikel 3 De bij deze verordening vastgestelde tariefcontingenten worden beheerd overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 54 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (**). (**) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).”." |
4) |
De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 24 augustus 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 101 van 4.5.1995, blz. 1.
(2) Besluit (EU) 2016/837 van de Raad van 21 april 2016 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021, de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021, het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, en het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland (PB L 141 van 28.5.2016, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22).
(5) PB L 72 van 17.3.2016, blz. 63.
(6) Verordening (EG) nr. 1920/2004 van de Raad van 25 oktober 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 992/95 betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor bepaalde landbouw- en visserijproducten van oorsprong uit Noorwegen (PB L 331 van 5.11.2004, blz. 1).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).
(8) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).
(9) Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
BIJLAGE
„BIJLAGE
Onverminderd de bepalingen voor de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel bepaald wordt door de GN-codes die van toepassing zijn op het ogenblik dat deze verordening wordt aangenomen. Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door de aanduiding „ex”, wordt het preferentiestelsel zowel door de strekking van de GN-code als door de bijbehorende omschrijving bepaald.
Volgnummer |
GN-code |
Taric-onderverdeling |
Omschrijving |
Contingentperiode |
Omvang van het contingent (nettogewicht in ton, tenzij anders bepaald) |
Contingentrecht (%) |
09.0701 |
ex 1504 20 10 ex 1504 30 10 |
90 99 |
Oliën en vetten van zeezoogdieren, alsmede fracties daarvan, andere dan oliën van walvissen en potvissen, in verpakkingen met een netto-inhoud van meer dan 1 kg |
Van 1.1 t/m 31.12 |
1 000 |
8,5 |
09.0702 |
0303 19 00 |
|
Andere zalmachtigen, bevroren, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
2 000 |
0 |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
3 000 |
|||||
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
3 000 |
|||||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
3 000 |
|||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
3 000 |
|||||
09.0703 |
ex 0305 51 90 |
10 20 |
Kabeljauw, gedroogd, gezouten maar niet gerookt, met uitzondering van kabeljauw van de soort Gadus macrocephalus |
Van 1.4 t/m 31.12 |
13 250 |
0 |
ex 0305 59 10 |
90 |
Vis, gedroogd, gezouten maar niet gerookt, van de soort Boreogadus saida |
||||
09.0710 |
0303 51 00 |
|
Haring (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit (1) |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
26 500 |
0 |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
39 750 |
|||||
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
39 750 |
|||||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
39 750 |
|||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
39 750 |
|||||
09.0711 |
|
|
Bereidingen of conserven van vis: |
Van 1.1 t/m 31.12 |
400 |
3 |
ex 1604 13 90 |
91 92 99 |
Sardinella's en sprot, met uitzondering van filets, rauw, enkel omgeven door beslag of door paneermeel (gepaneerd), ook indien in olie voorgebakken, diepgevroren |
||||
1604 17 00 |
|
Paling of aal |
||||
1604 19 92 |
|
Kabeljauw (Gadus morhua, Gadus ogac, Gadus macrocephalus) |
||||
ex 1604 19 93 |
90 |
Koolvis (Pollachius virens), met uitzondering van gerookte koolvis |
||||
1604 19 94 |
|
Heek (Merluccius spp., Urophycis spp.) |
||||
1604 19 95 |
|
Alaskakoolvis (Theragra chalcogramma) en wittekoolvis, pollak of vlaswijting (Pollachius pollachius) |
||||
1604 19 97 |
|
Andere |
||||
ex 1604 20 90 |
30 35 50 60 90 |
Andere bereidingen of conserven van vis, met uitzondering van haring, makreel en conserven van gerookte koolvis |
||||
ex 1604 20 90 |
40 |
Bereidingen of conserven van makreel (Scomber australasicus) |
10 |
|||
09.0712 |
0303 54 10 |
|
Makreel van de soort Scomber scombrus of Scomber japonicus, bevroren, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
25 000 |
0 |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
37 500 |
|||||
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
37 500 |
|||||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
37 500 |
|||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
37 500 |
|||||
09.0713 |
|
|
Bevroren, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit: |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
2 200 |
0 |
0303 55 30 |
|
Chileense horsmakreel (Trachurus murphyi) |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
3 300 |
||
ex 0303 55 90 |
90 |
Andere vis van Trachurus spp., met uitzondering van Trachurus trachurus, Trachurus murphyi en horsmakreel (Caranx trachurus) |
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
3 300 |
||
0303 56 00 |
|
Cobia (Rachycentron canadum) |
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
3 300 |
||
0303 69 90 0303 89 90 |
|
Andere vis |
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
3 300 |
||
0303 82 00 |
|
Rog (Rajidae) |
||||
0303 89 55 |
|
Goudbrasem (Sparus aurata) |
||||
09.0714 |
0304 86 00 |
|
Haringfilets (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
55 600 |
0 |
ex 0304 99 23 |
10 20 30 |
Haringlappen (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren (2) |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
83 400 |
||
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
83 400 |
|||||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
83 400 |
|||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
83 400 |
|||||
09.0715 |
0302 11 |
|
Forel (Salmo trutta, Oncorhynchus mykiss, Oncorhynchus clarki, Oncorhynchus aguabonita, Oncorhynchus gilae, Oncorhynchus apache en Oncorhynchus chrysogaster), vers of gekoeld, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 1.1 t/m 31.12 |
500 |
0 |
0303 14 |
|
Forel (Salmo trutta, Oncorhynchus mykiss, Oncorhynchus clarki, Oncorhynchus aguabonita, Oncorhynchus gilae, Oncorhynchus apache en Oncorhynchus chrysogaster), bevroren, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit |
||||
09.0716 |
0302 13 00 0302 14 00 |
|
Pacifische zalm (Oncorhynchus nerka, Oncorhynchus gorbuscha, Oncorhynchus keta, Oncorhynchus tschawytscha, Oncorhynchus kisutch, Oncorhynchus masou en Oncorhynchus rhodurus), Atlantische zalm (Salmo salar) en Donauzalm (Hucho hucho), vers of gekoeld, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 1.1 t/m 31.12 |
6 100 |
0 |
09.0717 |
|
|
Bevroren, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit: |
Van 1.1 t/m 31.12 |
580 |
0 |
0303 11 00 |
|
Rode zalm (Oncorhynchus nerka) |
||||
0303 12 00 |
|
Andere Pacifische zalm (Oncorhynchus gorbuscha, Oncorhynchus keta, Oncorhynchus tschawytscha, Oncorhynchus kisutch, Oncorhynchus masou en Oncorhynchus rhodurus) |
||||
ex 0303 13 00 |
10 |
Atlantische zalm (Salmo salar) |
||||
09.0718 |
0304 41 00 0304 81 00 |
|
Filets van Pacifische zalm (Oncorhynchus nerka, Oncorhynchus gorbuscha, Oncorhynchus keta, Oncorhynchus tschawytscha, Oncorhynchus kisutch, Oncorhynchus masou en Oncorhynchus rhodurus), Atlantische zalm (Salmo salar) en Donauzalm (Hucho hucho), vers, gekoeld of bevroren |
Van 1.1 t/m 31.12 |
610 |
0 |
09.0719 |
0302 19 00 |
|
Andere zalmachtigen (Salmonidae), vers of gekoeld, met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 1.1 t/m 31.12 |
670 |
0 |
0303 19 00 |
|
Andere zalmachtigen (Salmonidae), bevroren, met uitzondering van levers, hom en kuit |
||||
09.0720 |
0302 59 40 |
|
Leng (Molva spp.), vers of gekoeld, met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 1.1 t/m 31.12 |
370 |
0 |
09.0721 |
|
|
Vers of gekoeld, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit: |
Van 1.1 t/m 31.12 |
250 |
0 |
0302 22 00 |
|
Schol (Pleuronectes platessa) |
||||
0302 23 00 |
|
Tong (Solea spp.) |
||||
0302 29 |
|
Schartong (Lepidorhombus spp.) en andere platvis |
||||
0302 45 |
|
Horsmakreel (Trachurus spp.) |
||||
0302 46 00 |
|
Cobia (Rachycentron canadum) |
||||
0302 47 00 |
|
Zwaardvis (Xiphias gladius) |
||||
0302 54 |
|
Heek (Merluccius spp., Urophycis spp.) |
||||
ex 0302 56 00 |
20 |
Zuidelijke blauwe wijting (Micromesistius australis) |
||||
0302 59 90 |
|
Andere vis die behoort tot een der families „Bregmacerotidae”, „Euclichthyidae”, „Gadidae”, „Macrouridae”, „Melanonidae”, „Merlucciidae”, „Moridae” en „Muraenolepididae” |
||||
0302 82 00 |
|
Rog (Rajidae) |
||||
0302 83 00 |
|
Antarctische diepzeeheek (Dissostichus spp.) |
||||
0302 84 |
|
Zeebaars (Dicentrarchus spp.) |
||||
0302 85 30 |
|
Goudbrasem (Sparus aurata) |
||||
0302 85 90 |
|
Andere zeebrasem (Sparidae), met uitzondering van de soort Dentex dentex of Pagellus spp. |
||||
0302 89 50 |
|
Zeeduivel (Lophius spp.) |
||||
0302 89 60 |
|
Roze koningklip (Genypterus blacodes) |
||||
0302 89 90 |
|
Andere vis |
||||
|
|
Bevroren platvis, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit: |
||||
0303 34 00 |
|
Tarbot (Psetta maxima) |
||||
0303 39 10 |
|
Bot (Platichthys flesus) |
||||
0303 39 30 |
|
Vis van het geslacht Rhombosolea |
||||
0303 39 85 |
|
Andere platvis, met uitzondering van heilbot, schol, tong, tarbot, bot, vis van het geslacht Rhombosolea en vis van de soort Pelotreis flavilatus of Peltorhamphus novaezelandiae |
||||
09.0722 |
|
|
Bevroren vlees van: |
Van 1.1 t/m 31.12 |
500 |
0 |
0304 91 00 |
|
Zwaardvis (Xiphias gladius) |
||||
0304 94 90 |
|
Alaskakoolvis (Theragra chalcogramma), met uitzondering van surimi |
||||
ex 0304 95 |
|
Vis die behoort tot een der families „Bregmacerotidae”, „Euclichthyidae”, „Gadidae”, „Macrouridae”, „Melanonidae”, „Merlucciidae”, „Moridae” en „Muraenolepididae”, andere dan Alaskakoolvis (Theragra chalcogramma), met uitzondering van surimi bedoeld bij onderverdeling 0304 95 10 |
||||
ex 0304 99 99 |
20 25 30 40 50 65 69 70 90 |
Andere vis, met uitzondering van surimi en zoetwatervis en met uitzondering van makreel (Scomber scombrus, Scomber australasicus, Scomber japonicus) |
||||
09.0723 |
0302 41 00 0303 51 00 |
|
Haring (Clupea harengus, Clupea pallasii), vers, gekoeld of bevroren, met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 16.6 t/m 14.2 |
800 |
0 |
09.0724 |
0302 44 00 |
|
Makreel (Scomber scombrus, Scomber australasicus, Scomber japonicus), vers of gekoeld, met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 16.6 t/m 14.2 |
260 |
0 |
09.0725 |
0303 54 10 |
|
Makreel (Scomber scombrus, Scomber japonicus), bevroren, met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 16.6 t/m 14.2 |
30 600 |
0 |
09.0726 |
0302 89 31 0302 89 39 0303 89 31 0303 89 39 |
|
Noorse schelvis of roodbaars (Sebastes spp.), vers, gekoeld of bevroren, met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 1.1 t/m 31.12 |
130 |
0 |
09.0727 |
|
|
Verse of gekoelde en bevroren filets van: |
Van 1.1 t/m 31.12 |
110 |
0 |
0304 31 00 0304 61 00 |
|
Tilapia (Oreochromis spp.) |
||||
0304 32 00 0304 62 00 |
|
Katvis (Pangasius spp., Silurus spp., Clarias spp., Ictalurus spp.) |
||||
0304 33 00 0304 63 00 |
|
Nijlbaars (Lates niloticus) |
||||
0304 39 00 0304 69 00 |
|
Karper (Cyprinus carpio, Carassius carassius, Ctenopharyngodon idellus, Hypophthalmichthys spp., Cirrhinus spp., Mylopharyngodon piceus), paling of aal (Anguilla spp.), en slangenkopvis (Channa spp.) |
||||
0304 42 50 0304 82 50 |
|
Forel van de soorten Oncorhynchus apache of Oncorhynchus chrysogaster |
||||
0304 49 10 0304 89 10 |
|
Andere zoetwatervis |
||||
09.0728 |
|
|
Verse of gekoelde filets van: |
Van 1.1 t/m 31.12 |
180 |
0 |
0304 44 30 |
|
Koolvis (Pollachius virens) |
||||
0304 45 00 |
|
Zwaardvis (Xiphias gladius) |
||||
0304 46 00 |
|
Antarctische diepzeeheek (Dissostichus spp.) |
||||
0304 49 50 |
|
Noorse schelvis of roodbaars (Sebastes spp.) |
||||
0304 49 90 |
|
Andere vis |
||||
09.0729 |
0304 53 00 0304 59 90 |
|
Vers of gekoeld vlees van vis (ook indien fijngemaakt) die behoort tot een der families „Bregmacerotidae”, „Euclichthyidae”, „Gadidae”, „Macrouridae”, „Melanonidae”, „Merlucciidae”, „Moridae” en „Muraenolepididae”, en van andere vis dan zoetwatervis |
Van 1.1 t/m 31.12 |
130 |
0 |
0304 59 50 |
|
Haringlappen, vers of gekoeld (3) |
||||
09.0730 |
|
|
Bevroren filets van: |
Van 1.1 t/m 31.12 |
9 000 |
0 |
0304 71 |
|
Kabeljauw (Gadus morhua, Gadus ogac, Gadus macrocephalus) |
||||
0304 72 00 |
|
Schelvis (Melanogrammus aeglefinus) |
||||
0304 73 00 |
|
Koolvis (Pollachius virens) |
||||
0304 74 |
|
Heek (Merluccius spp., Urophycis spp.) |
||||
0304 75 00 |
|
Alaskakoolvis (Theragra chalcogramma) |
||||
0304 79 10 |
|
Vis van de soort Boreogadus saida |
||||
0304 79 50 |
|
Blauwe grenadier (Macruronus novaezelandiae) |
||||
0304 79 90 |
|
Andere vis |
||||
0304 83 10 |
|
Schol (Pleuronectes platessa) |
||||
ex 0304 83 90 |
10 90 |
Andere platvis, met uitzondering van Limanda aspera, Lepidopsetta bilineata, Pleuronectes quadrituberculatus, Limanda ferruginea, Lepidopsetta polyxystra |
||||
0304 84 00 |
|
Zwaardvis (Xiphias gladius) |
||||
0304 85 00 |
|
Antarctische diepzeeheek (Dissostichus spp.) |
||||
0304 89 21 0304 89 29 |
|
Noorse schelvis of roodbaars (Sebastes spp.) |
||||
0304 89 60 |
|
Zeeduivel (Lophius spp.) |
||||
ex 0304 89 90 |
10 30 40 50 60 90 |
Andere vis, met uitzondering van braam (Brama spp.) |
||||
09.0731 |
ex 0305 20 00 |
11 18 19 21 30 73 75 77 79 99 |
Vislevers, hom en kuit, gedroogd, gezouten of gepekeld maar niet gerookt |
Van 1.1 t/m 31.12 |
1 900 |
0 |
09.0732 |
0305 41 00 |
|
Gerookte Pacifische zalm (Oncorhynchus nerka, Oncorhynchus gorbuscha, Oncorhynchus keta, Oncorhynchus tschawytscha, Oncorhynchus kisutch, Oncorhynchus masou en Oncorhynchus rhodurus), Atlantische zalm (Salmo salar) en Donauzalm (Hucho hucho), filets daaronder begrepen, andere dan eetbaar slachtafval van vis |
Van 1.1 t/m 31.12 |
450 |
0 |
09.0733 |
0305 42 00 0305 43 00 0305 44 0305 49 |
|
Andere gerookte vis dan Pacifische zalm (Oncorhynchus nerka, Oncorhynchus gorbuscha, Oncorhynchus keta, Oncorhynchus tschawytscha, Oncorhynchus kisutch, Oncorhynchus masou en Oncorhynchus rhodurus), Atlantische zalm (Salmo salar) en Donauzalm (Hucho hucho), filets daaronder begrepen, andere dan eetbaar slachtafval |
Van 1.1 t/m 31.12 |
140 |
0 |
0305 71 10 |
|
Gerookte haaienvinnen |
||||
09.0734 |
|
|
Vis, gezouten maar niet gedroogd of gerookt, en gepekelde vis, andere dan eetbaar slachtafval van vis |
Van 1.1 t/m 31.12 |
250 |
0 |
0305 64 00 |
|
Tilapia (Oreochromis spp.), katvis (Pangasius spp., Silurus spp., Clarias spp., Ictalurus spp.), karper (Cyprinus carpio, Carassius carassius, Ctenopharyngodon idellus, Hypophthalmichthys spp., Cirrhinus spp., Mylopharyngodon piceus), paling of aal (Anguilla spp.), nijlbaars (Lates niloticus) en slangenkopvis (Channa spp.) |
||||
ex 0305 69 80 |
20 30 40 50 61 64 65 67 90 |
Andere vis, met uitzondering van zwarte heilbot (Reinhardtius hippoglossoides) en Pacifische heilbot (Hippoglossus stenolepis) |
||||
0305 71 90 |
|
Haaienvinnen, niet gerookt |
||||
09.0735 |
0305 61 00 |
|
Haring (Clupea harengus, Clupea pallasii), gezouten, maar niet gedroogd of gerookt, en gepekelde haring, andere dan eetbaar slachtafval van vis |
Van 1.1 t/m 31.12 |
1 440 |
0 |
09.0736 |
0306 15 90 |
|
Bevroren langoustines (Nephrops norvegicus), andere dan gerookt |
Van 1.1 t/m 31.12 |
950 |
0 |
0306 16 99 0306 17 93 |
|
Bevroren garnalen van de familie Pandalidae, andere dan gerookt |
||||
09.0737 |
ex 0306 26 90 |
95 |
Garnalen van de familie Pandalidae, niet-bevroren gekookt aan boord, andere dan gerookt |
Van 1.1 t/m 31.12 |
800 |
0 |
ex 0306 27 91 |
91 |
|||||
09.0738 |
0306 25 90 |
|
Niet-bevroren langoustines (Nephrops norvegicus), andere dan gerookt |
Van 1.1 t/m 31.12 |
900 |
0 |
ex 0306 26 90 |
12 14 20 92 93 96 |
Niet-bevroren garnalen van de familie Pandalidae, andere dan gerookt, bestemd voor verwerking (4) |
||||
ex 0306 27 91 |
11 95 |
|||||
09.0739 |
1604 11 00 |
|
Bereidingen of conserven van zalm, geheel of in stukken, maar niet fijngemaakt |
Van 1.1 t/m 31.12 |
170 |
0 |
09.0740 |
1604 12 91 1604 12 99 |
|
Bereidingen of conserven van haring, geheel of in stukken, maar niet fijngemaakt |
Van 1.1 t/m 31.12 |
3 000 |
0 |
09.0741 |
1604 13 90 |
|
Bereidingen of conserven van sardinella's en sprot, geheel of in stukken, maar niet fijngemaakt |
Van 1.1 t/m 31.12 |
180 |
0 |
09.0742 |
1604 15 11 1604 15 19 |
|
Bereidingen of conserven van makreel van de soorten Scomber scombrus en Scomber japonicus, geheel of in stukken, maar niet fijngemaakt |
Van 1.1 t/m 31.12 |
130 |
0 |
09.0743 |
|
|
Bereidingen of conserven van vis, geheel of in stukken, maar niet fijngemaakt: |
Van 1.1 t/m 31.12 |
5 500 |
0 |
1604 17 00 |
|
Paling of aal |
||||
1604 19 92 |
|
Kabeljauw (Gadus morhua, Gadus ogac, Gadus macrocephalus) |
||||
1604 19 93 |
|
Koolvis (Pollachius virens) |
||||
1604 19 94 |
|
Heek (Merluccius spp., Urophycis spp.) |
||||
1604 19 95 |
|
Alaskakoolvis (Theragra chalcogramma) en wittekoolvis, pollak of vlaswijting (Pollachius pollachius) |
||||
1604 19 97 |
|
Andere |
||||
1604 20 90 |
|
Bereidingen of conserven van ander visvlees |
||||
09.0744 |
1604 20 10 |
|
Bereidingen of conserven van zalmvlees |
Van 1.1 t/m 31.12 |
300 |
0 |
09.0745 |
ex 1605 21 10 |
20 40 50 91 |
Bereidingen of conserven van garnalen, gepeld en bevroren |
Van 1.1 t/m 31.12 |
8 000 |
0 |
ex 1605 21 90 |
20 40 57 60 91 |
|||||
ex 1605 29 00 |
20 40 45 91 |
|||||
09.0746 |
ex 1605 21 10 |
30 96 99 |
Bereidingen of conserven van garnalen, andere dan gepeld en bevroren |
Van 1.1 t/m 31.12 |
1 000 |
0 |
ex 1605 21 90 |
30 45 49 55 58 62 65 96 99 |
|||||
ex 1605 29 00 |
30 50 55 60 96 99 |
|||||
09.0748 |
1605 10 00 |
|
Bereidingen of conserven van krab |
Van 1.1 t/m 31.12 |
50 |
0 |
09.0749 |
ex 1605 21 10 |
20 40 50 91 |
Bereidingen of conserven van garnalen, gepeld en bevroren |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
7 000 |
0 |
ex 1605 21 90 |
20 40 57 60 91 |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
10 500 |
|||
ex 1605 29 00 |
20 40 45 91 |
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
10 500 |
|||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
10 500 |
|||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
10 500 |
|||||
09.0750 |
ex 1604 12 91 |
11 91 |
Haring, bereid met kruiden en/of azijn, gepekeld |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
11 400 ton netto uitgelekt gewicht |
0 |
ex 1604 12 99 |
11 19 |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
17 100 ton netto uitgelekt gewicht |
|
||
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
17 100 ton netto uitgelekt gewicht |
|
||||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
17 100 ton netto uitgelekt gewicht |
|
||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
17 100 ton netto uitgelekt gewicht |
|
||||
09.0751 |
ex 0704 10 00 |
90 |
Bloemkool, vers of gekoeld |
Van 1.8 t/m 31.10 |
2 000 |
0 |
09.0752 |
0303 51 00 |
|
Haring (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren, met uitzondering van visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 en met uitzondering van levers, hom en kuit |
Van 1.1 t/m 31.12 |
44 000 |
0 |
09.0756 |
0304 86 00 |
|
Haringfilets (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren |
Van 1.1 t/m 31.12 |
67 000 |
0 |
ex 0304 99 23 |
10 20 30 |
Haringlappen (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren |
||||
09.0757 |
0809 21 00 0809 29 00 |
|
Kersen, vers |
Van 16.7 t/m 31.8 |
900 |
0 (5) |
09.0759 |
0809 40 05 |
|
Pruimen, vers |
Van 1.9 t/m 15.10 |
600 |
0 (5) |
09.0761 |
0810 10 00 |
|
Aardbeien, vers |
Van 9.6 t/m 31.7 |
900 |
0 |
09.0762 |
0810 10 00 |
|
Aardbeien, vers |
Van 1.8 t/m 15.9 |
900 |
0 |
09.0776 |
1504 20 10 |
|
Vaste fracties van vetten en oliën van vis, andere dan oliën uit vislevers |
Van 1.1 t/m 31.12 |
384 |
0 |
09.0782 |
0210 |
|
Vlees en eetbare slachtafvallen, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt; meel en poeder van vlees of van slachtafvallen, geschikt voor menselijke consumptie |
Van 1.1 t/m 31.12 |
200 |
0 |
09.0783 |
0705 11 00 |
|
Kropsla, vers of gekoeld |
Van 1.1 t/m 31.12 |
300 |
0 |
09.0784 |
0705 19 00 |
|
Andere sla, vers of gekoeld |
Van 1.1 t/m 31.12 |
300 |
0 |
09.0786 |
0602 90 70 |
|
Kamerplanten: bewortelde stekken, zaailingen en plantgoed, met uitzondering van cactussen |
Van 1.1 t/m 31.12 |
544 848 EUR |
0 |
09.0787 |
1601 |
|
Worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed; bereidingen van deze producten, voor menselijke consumptie |
Van 1.1 t/m 31.12 |
300 |
0 |
09.0815 |
0810 20 10 |
|
Frambozen, vers |
Van 1.1 t/m 31.12 |
400 |
0 |
09.0816 |
2005 20 20 |
|
Dunne schijven aardappelen, gebakken, ook indien gezouten of gearomatiseerd, luchtdicht verpakt, geschikt voor onmiddellijk verbruik |
Van 1.1 t/m 31.12 |
200 |
0 |
09.0817 |
2309 10 13 2309 10 15 2309 10 19 2309 10 33 2309 10 39 2309 10 51 2309 10 53 2309 10 59 2309 10 70 2309 10 90 |
|
Honden- en kattenvoer, opgemaakt voor de verkoop in het klein |
Van 1.1 t/m 31.12 |
13 000 |
0 |
09.0818 |
ex 0304 89 49 |
10 20 |
Makreelfilets, bevroren |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
11 300 |
0 |
ex 0304 99 99 |
11 |
Makreellappen, bevroren |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
16 950 |
||
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
16 950 |
|||||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
16 950 |
|||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
16 950 |
|||||
09.0819 |
ex 0304 49 90 |
10 |
Haringfilets (Clupea harengus, Clupea pallasii), vers of gekoeld |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
9 000 |
0 |
0304 59 50 |
|
Haringlappen, vers of gekoeld |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
13 500 |
||
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
13 500 |
|||||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
13 500 |
|||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
13 500 |
|||||
09.0820 |
0305 10 00 |
|
Meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke consumptie |
Van 1.9.2016 t/m 30.4.2017 |
1 000 |
0 |
Van 1.5.2017 t/m 30.4.2018 |
1 500 |
|||||
Van 1.5.2018 t/m 30.4.2019 |
1 500 |
|||||
Van 1.5.2019 t/m 30.4.2020 |
1 500 |
|||||
Van 1.5.2020 t/m 30.4.2021 |
1 500 |
(1) Daar het meestbegunstigingsrecht van 15 februari tot en met 15 juni nul is, is het tariefcontingent niet van toepassing op goederen die in die periode voor het vrije verkeer worden aangegeven.
(2) Daar het meestbegunstigingsrecht voor goederen van GN-code 0304 99 23 van 15 februari tot en met 15 juni nul is, is het tariefcontingent niet van toepassing op goederen die in die periode voor het vrije verkeer worden aangegeven.
(3) Daar het meestbegunstigingsrecht voor goederen van GN-code 0304 59 50 van 15 februari tot en met 15 juni nul is, is het tariefcontingent niet van toepassing op goederen die in die periode voor het vrije verkeer worden aangegeven.
(4) Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld bij de op dit gebied geldende bepalingen van de Europese Unie (zie artikel 254 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1)).
(5) Het bijzondere aanvullende recht is van toepassing.”
26.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 231/20 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1423 VAN DE COMMISSIE
van 25 augustus 2016
tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof picolinafen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De goedkeuring van de in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) vermelde werkzame stof picolinafen vervalt op 30 juni 2017. |
(2) |
Er is een aanvraag ingediend om de vermelding van picolinafen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) te verlengen; deze aanvraag is in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie (4) en binnen de in dat artikel vermelde termijn ingediend. |
(3) |
De aanvrager heeft de vereiste aanvullende dossiers overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was. |
(4) |
De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 14 mei 2014 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna de „EFSA” genoemd) en de Commissie ingediend. |
(5) |
De EFSA heeft dit beoordelingsverslag voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek. |
(6) |
Op 22 oktober 2015 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (5) meegedeeld met betrekking tot de vraag of picolinafen naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De Commissie heeft het ontwerpevaluatieverslag voor picolinafen op 29 januari 2016 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd. |
(7) |
Met betrekking tot één of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof bevat, is vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Aan deze goedkeuringscriteria wordt dus geacht te zijn voldaan. |
(8) |
Het is derhalve passend om de goedkeuring van picolinafen te verlengen. |
(9) |
De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van picolinafen is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die picolinafen bevatten, mogen worden toegelaten. Het is dan ook passend de beperking tot gebruik als herbicide niet te handhaven. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 1, in samenhang met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het noodzakelijk bepaalde voorwaarden vast te stellen. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 20, lid 3, in samenhang met artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(12) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/549 van de Commissie (6) is de geldigheidsduur voor picolinafen verlengd tot en met 30 juni 2017 opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuring van die stof kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór die verlengde vervaldatum al een besluit over de verlenging is genomen, moet deze verordening in werking treden vanaf 1 november 2016. |
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof
De goedkeuring van de in bijlage I gespecificeerde werkzame stof picolinafen wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.
Artikel 2
Wijzigingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 augustus 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(3) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie van 7 december 2010 tot vaststelling van de procedure voor de verlenging van de opneming van een tweede groep werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot opstelling van de lijst van die stoffen (PB L 322 van 8.12.2010, blz. 10).
(5) EFSA Journal 2015;13(11):4279 (online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/549 van de Commissie van 8 april 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen bentazon, cyhalofop-butyl, diquat, famoxadone, flumioxazine, DPX KE 459 (flupyrsulfuron methyl), metalaxyl-M, picolinafen, prosulfuron, pymetrozine, thiabendazole en thifensulfuron-methyl (PB L 95 van 9.4.2016, blz. 4).
BIJLAGE I
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||||||||
Picolinafen CAS-nr.: 137641-05-5 CIPAC-nr.: 639 |
4′-fluor-6-(α,α,α-trifluor-m-tolyloxy)pyridine-2-carboxanilide |
≥ 980 g/kg |
1 november 2016 |
30 juni 2031 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over picolinafen, en met name met de aanhangsels I en II daarvan. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:
De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
BIJLAGE II
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In deel A wordt vermelding 38 over picolinafen geschrapt. |
2) |
In deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
(*) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
26.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 231/25 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1424 VAN DE COMMISSIE
van 25 augustus 2016
tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof thifensulfuron-methyl overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De goedkeuring van de in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) vermelde werkzame stof thifensulfuron-methyl vervalt op 30 juni 2017. |
(2) |
Er is een aanvraag ingediend om de vermelding van thifensulfuron-methyl in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) te verlengen; deze aanvraag is in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie (4) en binnen de in dat artikel vermelde termijn ingediend. |
(3) |
De aanvrager heeft de vereiste aanvullende dossiers overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was. |
(4) |
De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit op 17 juli 2014 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend. |
(5) |
De EFSA heeft dit beoordelingsverslag voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek. |
(6) |
Op 15 juli 2015 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (5) meegedeeld met betrekking tot de vraag of thifensulfuron-methyl naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De Commissie heeft het ontwerpevaluatieverslag voor thifensulfuron-methyl op 8 maart 2016 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd. |
(7) |
Met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof bevat, is vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Aan deze goedkeuringscriteria wordt dus geacht te zijn voldaan. |
(8) |
Het is derhalve passend om de goedkeuring van thifensulfuron-methyl te verlengen. |
(9) |
De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van thifensulfuron-methyl is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die thifensulfuron-methyl bevatten, mogen worden toegelaten. Het is dan ook passend de beperking tot gebruik als herbicide niet te handhaven. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 1, in samenhang met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het noodzakelijk bepaalde voorwaarden vast te stellen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden verzocht. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 20, lid 3, in samenhang met artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(12) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/549 van de Commissie (6) is de geldigheidsduur voor thifensulfuron-methyl tot 30 juni 2017 verlengd opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuring kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór de vervaldatum van de verlengde geldigheidsduur een besluit is genomen over de verlenging, moet deze verordening in werking treden vanaf 1 november 2016. |
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof
De goedkeuring van de in bijlage I gespecificeerde werkzame stof thifensulfuron-methyl wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.
Artikel 2
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 augustus 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(3) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie van 7 december 2010 tot vaststelling van de procedure voor de verlenging van de opneming van een tweede groep werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot opstelling van de lijst van die stoffen (PB L 322 van 8.12.2010, blz. 10).
(5) EFSA Journal (2015);13(7): 4201. Online beschikbaar op www.efsa.europa.eu
(6) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/549 van de Commissie van 8 april 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen bentazon, cyhalofop-butyl, diquat, famoxadone, flumioxazine, DPX KE 459 (flupyrsulfuron-methyl), metalaxyl-M, picolinafen, prosulfuron, pymetrozine, thiabendazole en thifensulfuron-methyl (PB L 95 van 9.4.2016, blz. 4).
BIJLAGE I
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-naam |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||||||||||
Thifensulfuron-methyl CAS-nr.: 79277-27-3 CIPAC-nr.: 452 |
Methyl 3-(4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazine-2-ylcarbamoyl-sulfamoyl)thiofeen-2-carboxylaat |
≥ 960 g/kg |
1 november 2016 |
31 oktober 2031 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen wordt rekening gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over thifensulfuron-methyl, en met name met de aanhangsels I en II daarvan. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:
De gebruiksvoorwaarden moeten risicobeperkende maatregelen omvatten, alsook de verplichting om toezicht te houden op het grondwater, indien van toepassing. De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie indienen met betrekking tot:
De aanvrager moet deze informatie binnen de volgende termijnen indienen: de onder punt 1 gevraagde informatie uiterlijk op 31 maart 2017, de onder de punten 2 en 3 gevraagde informatie uiterlijk op 30 juni 2017 en de onder punt 4 gevraagde informatie binnen zes maanden na de kennisgeving van het besluit over de indeling van thifensulfuron-methyl. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
(2) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
BIJLAGE II
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In deel A wordt vermelding 26 over thifensulfuron-methyl geschrapt. |
2) |
In deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
(*) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
26.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 231/30 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1425 VAN DE COMMISSIE
van 25 augustus 2016
tot goedkeuring van de werkzame stof isofetamid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 22 januari 2013 heeft België overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van ISK Biosciences Europe NV een aanvraag voor de goedkeuring van de werkzame stof isofetamid ontvangen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 9, lid 3, van die verordening heeft België, als rapporterende lidstaat, de aanvrager, de andere lidstaten, de Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna „de EFSA” genoemd) op 3 april 2013 op de hoogte gebracht van de ontvankelijkheid van de aanvraag. |
(3) |
Op 3 oktober 2014 heeft de lidstaat-rapporteur een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend bij de Commissie, met kopie aan de EFSA, waarin wordt beoordeeld of de werkzame stof naar verwachting aan de goedkeuringscriteria zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal voldoen. |
(4) |
De EFSA heeft zich aan artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 gehouden. Overeenkomstig artikel 12, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 heeft zij de aanvrager verzocht de lidstaten, de Commissie en de EFSA aanvullende informatie te verstrekken. De beoordeling van de aanvullende informatie door de lidstaat-rapporteur werd op 31 augustus 2015 bij de EFSA ingediend in de vorm van een bijgewerkt ontwerpbeoordelingsverslag. |
(5) |
Op 28 oktober 2015 heeft de EFSA aan de aanvrager, de lidstaten en de Commissie haar conclusie (2) meegedeeld met betrekking tot de vraag of de werkzame stof isofetamid naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria zoals vermeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De EFSA heeft haar conclusie ter beschikking gesteld van het publiek. |
(6) |
De Commissie heeft op 8 maart 2016 bij het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders het evaluatieverslag voor isofetamid en een ontwerpverordening betreffende de goedkeuring van isofetamid ingediend. |
(7) |
De aanvrager heeft de mogelijkheid gekregen om opmerkingen op het evaluatieverslag in te dienen. |
(8) |
Met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof bevat, en met name voor de gebruiksdoeleinden die zijn onderzocht en zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie, is vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6 daarvan, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden verzocht. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (3) dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Goedkeuring van de werkzame stof
De werkzame stof isofetamid, als gespecificeerd in bijlage I, wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.
Artikel 2
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 augustus 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) EFSA Journal 2015;13(10):4265. Online beschikbaar op www.efsa.europa.eu
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
BIJLAGE I
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-naam |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||||
Isofetamid CAS-nr.: 875915-78-9 CIPAC-nr.: 972 |
N-[1,1-dimethyl-2-(4-isopropoxy-o-tolyl)-2-oxoethyl]-3-methylthiofeen-2-carboxamide |
≥ 950 g/kg |
15 september 2016 |
15 september 2026 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen wordt rekening gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over isofetamid, en met name met de aanhangsels I en II daarvan. Bij deze algemene beoordeling besteden de lidstaten bijzondere aandacht aan het risico voor gebruikers, werknemers en in het water levende organismen, met name vissen. De gebruiksvoorwaarden omvatten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen. De aanvrager dient bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie in:
De aanvrager dient de in punten 1 en 2 verzochte informatie uiterlijk op 15 maart 2017 in en de in punt 3 verzochte informatie binnen twee jaar na de vaststelling van richtsnoeren voor de evaluatie van het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlaktewater en het grondwater aanwezige residuen. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
BIJLAGE II
In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-naam |
Zuiverheid (*) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||||
„100 |
Isofetamid CAS-nr.: 875915-78-9 CIPAC-nr.: 972 |
N-[1,1-dimethyl-2-(4-isopropoxy-o-tolyl)-2-oxoethyl]-3-methylthiofeen-2-carboxamide |
≥ 950 g/kg |
15 september 2016 |
15 september 2026 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen wordt rekening gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over isofetamid, en met name met de aanhangsels I en II daarvan. Bij deze algemene beoordeling besteden de lidstaten bijzondere aandacht aan het risico voor gebruikers, werknemers en in het water levende organismen, met name vissen. De gebruiksvoorwaarden omvatten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen. De aanvrager dient bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie in:
De aanvrager dient de in punten 1 en 2 verzochte informatie uiterlijk op 15 maart 2017 in en de in punt 3 verzochte informatie binnen twee jaar na de vaststelling van richtsnoeren voor de evaluatie van het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlaktewater en het grondwater aanwezige residuen.” |
(*) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
26.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 231/34 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1426 VAN DE COMMISSIE
van 25 augustus 2016
tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof ethofumesaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De goedkeuring van de werkzame stof ethofumesaat, zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2), vervalt op 31 juli 2017. |
(2) |
Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van ethofumesaat ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (3) en binnen de in dat artikel vermelde termijn. |
(3) |
De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag als volledig kan worden beschouwd. |
(4) |
De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit op 28 januari 2015 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna de „EFSA” genoemd) en de Commissie ingediend. |
(5) |
De EFSA heeft het beoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek. |
(6) |
Op 18 december 2015 heeft de EFSA aan de Commissie haar conclusie (4) meegedeeld met betrekking tot de vraag of ethofumesaat naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria zoals vermeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De Commissie heeft het ontwerpverslag over de verlenging voor ethofumesaat op 8 maart 2016 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd. |
(7) |
De aanvrager heeft de mogelijkheid gekregen om opmerkingen op het verslag over de verlenging in te dienen. |
(8) |
Met betrekking tot één of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof bevat, is vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria zoals vermeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. |
(9) |
Het is derhalve passend om de goedkeuring van ethofumesaat te verlengen. |
(10) |
De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van ethofumesaat is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die ethofumesaat bevatten, mogen worden toegelaten. Het is dan ook passend de beperking tot gebruik als herbicide niet te handhaven. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6 van die verordening, en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. In het bijzonder moeten maximumwaarden worden vastgesteld voor de aanwezigheid van twee toxicologisch relevante verontreinigingen in de werkzame stof zoals deze wordt geproduceerd. |
(12) |
Overeenkomstig artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in samenhang met artikel 13, lid 4, van die verordening moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(13) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/950 van de Commissie (5) is de geldigheidsduur voor ethofumesaat verlengd om het mogelijk te maken de verlengingsprocedure te voltooien voordat de goedkeuring van die stof vervalt. Aangezien er echter vóór de vervaldatum van de verlengde geldigheidsduur een besluit is genomen over de verlenging, moet deze verordening in werking treden vanaf 1 november 2016. |
(14) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof
De goedkeuring van de in bijlage I gespecificeerde werkzame stof ethofumesaat wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.
Artikel 2
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 augustus 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).
(4) EFSA Journal 2016;14(1):4374, 141 pp. doi:10.2903/j.efsa.2016.4374.
(5) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/950 van de Commissie van 15 juni 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen 2,4-DB, beta-cyfluthrin, carfentrazone-ethyl, Coniothyrium minitans stam CON/M/91-08 (DSM 9660), cyazofamide, deltamethrin, dimethenamid-P, ethofumesaat, fenamidone, flufenacet, flurtamone, foramsulfuron, fosthiazaat, imazamox, iodosulfuron, iprodion, isoxaflutool, linuron, maleïnehydrazide, mesotrione, oxasulfuron, pendimethalin, picoxystrobin, silthiofam en trifloxystrobin (PB L 159 van 16.6.2016, blz. 3).
BIJLAGE I
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||||
Ethofumesaat CAS-nr.: 26225-79-6 CIPAC-nr.: 233 |
(RS)-2-ethoxy-2,3-dihydro-3,3-dimethylbenzofuran-5-ylmethaansulfonaat |
≥ 970 g/kg De volgende onzuiverheden zijn uit toxicologisch oogpunt van belang en mogen in het technische materiaal de volgende niveaus niet overschrijden:
|
1 november 2016 |
31 oktober 2031 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen wordt rekening gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor ethofumesaat, en met name met de aanhangsels I en II daarvan. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:
De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
BIJLAGE II
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In deel A wordt vermelding 29 over ethofumesaat geschrapt. |
2) |
In deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
(*) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
26.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 231/39 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1427 VAN DE COMMISSIE
van 25 augustus 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 augustus 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AR |
186,0 |
MA |
153,0 |
|
ZZ |
169,5 |
|
0707 00 05 |
TR |
241,9 |
ZZ |
241,9 |
|
0709 93 10 |
TR |
138,5 |
ZZ |
138,5 |
|
0805 50 10 |
AR |
173,7 |
CL |
122,5 |
|
MA |
95,0 |
|
TR |
156,0 |
|
UY |
181,2 |
|
ZA |
166,6 |
|
ZZ |
149,2 |
|
0806 10 10 |
EG |
227,1 |
TR |
133,3 |
|
ZZ |
180,2 |
|
0808 10 80 |
AR |
147,6 |
BR |
106,9 |
|
CL |
149,1 |
|
CN |
160,3 |
|
NZ |
150,5 |
|
UY |
93,1 |
|
ZA |
97,9 |
|
ZZ |
129,3 |
|
0808 30 90 |
AR |
93,2 |
CL |
117,6 |
|
TR |
147,0 |
|
ZA |
110,4 |
|
ZZ |
117,1 |
|
0809 30 10 , 0809 30 90 |
TR |
131,1 |
ZZ |
131,1 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN
26.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 231/41 |
Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van het VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:
http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html
Reglement nr. 34 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat brandpreventie betreft [2016/1428]
Bevat de volledige geldige tekst tot en met:
Wijzigingenreeks 03 — Datum van inwerkingtreding: 8 oktober 2016
INHOUD
REGLEMENT
1. |
Toepassingsgebied |
2. |
Goedkeuringsaanvraag |
3. |
Goedkeuring |
Deel I — Goedkeuring van voertuigen wat hun brandstoftanks betreft
4. |
Definities |
5. |
Voorschriften voor tanks voor vloeibare brandstof |
6. |
Tests van tanks voor vloeibare brandstof |
Deel II-1 — Goedkeuring van voertuigen wat brandpreventie bij een botsing betreft
Deel II-2 — Goedkeuring van een voertuig wat brandpreventie bij een botsing aan de achterkant betreft
7. |
Definities |
8. |
Voorschriften voor de installatie van tanks voor vloeibare brandstof |
9. |
Tests op het voertuig |
Deel III — Goedkeuring van tanks voor vloeibare brandstof als technische eenheid
10. |
Definities |
11. |
Voorschriften voor tanks voor vloeibare brandstof |
Deel IV — Goedkeuring van voertuigen wat de installatie van een of meer goedgekeurde brandstoftanks betreft
12. |
Definities |
13. |
Voorschriften voor de installatie van tanks voor vloeibare brandstof |
14. |
Wijzigingen van het type voertuig of tank |
15. |
Conformiteit van de productie |
16. |
Sancties bij non-conformiteit van de productie |
17. |
Overgangsbepalingen |
18. |
Naam en adres van de technische diensten die de goedkeuringstests uitvoeren, en van de typegoedkeuringsinstanties |
BIJLAGEN
Bijlage 1 — |
|
Aanhangsel 2 — |
Mededeling betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een brandstoftank krachtens Reglement nr. 34 |
Bijlage 2 |
Opstelling van goedkeuringsmerken |
Bijlage 3 |
Frontale botstest tegen een obstakel |
Bijlage 4 |
Procedure voor de botstest aan de achterkant |
Bijlage 5 |
Tests van kunststof brandstoftanks |
Aanhangsel 1 — |
Brandbestendigheidstest |
Aanhangsel 2 — |
Afmetingen en technische gegevens van de vuurvaste stenen |
1. TOEPASSINGSGEBIED
Dit reglement is van toepassing:
1.1. |
Deel I: op de goedkeuring van voertuigen van de categorieën M, N en O (1) wat de tank(s) voor vloeibare brandstof betreft. |
1.2. |
Deel II-1: op verzoek van de fabrikant, op de goedkeuring, wat brandpreventie bij een botsing aan de voor- en/of zijkant betreft, van met een of meer tanks voor vloeibare brandstof uitgeruste voertuigen van de categorieën M, N en O die krachtens deel I of IV zijn goedgekeurd, alsook op de goedkeuring, wat brandpreventie bij een botsing aan de achterkant betreft, van met een of meer tanks voor vloeibare brandstof uitgeruste voertuigen van de categorieën M1 en N1 met een totale toelaatbare massa van meer dan 2,8 ton, en van de categorieën M2, M3, N2, N3 en O, die krachtens deel I of IV zijn goedgekeurd. Deel II-2: op de goedkeuring van met een of meer tanks voor vloeibare brandstof uitgeruste voertuigen van de categorieën M1 en N1 met een totale toelaatbare massa van niet meer dan 2,8 ton, die krachtens deel I of IV zijn goedgekeurd wat brandpreventie bij een botsing aan de achterkant betreft. |
1.3. |
Deel III: op de goedkeuring van tanks voor vloeibare brandstof als technische eenheid. |
1.4. |
Deel IV: op de goedkeuring van voertuigen wat de installatie van goedgekeurde tanks voor vloeibare brandstof betreft. |
2. GOEDKEURINGSAANVRAAG
2.1. Aanvraag om goedkeuring krachtens deel I en/of deel II
2.1.1. De aanvraag om goedkeuring van een voertuigtype krachtens deel I of deel II moet door de voertuigfabrikant of zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend.
2.1.2. Zij moet vergezeld gaan van de volgende documenten in drievoud en van de volgende gegevens:
2.1.2.1. |
een gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype met betrekking tot de in punt 4.2 en/of punt 7.2 vermelde items. De nummers en/of symbolen ter identificatie van het motortype en het voertuigtype moeten worden vermeld; |
2.1.2.2. |
tekeningen waarop de kenmerken van de brandstoftank zijn aangegeven, met vermelding van het materiaal waarvan hij is gemaakt; |
2.1.2.3. |
een schema van het volledige brandstoftoevoersysteem, waarop de plaats van elk onderdeel in het voertuig is aangegeven, en |
2.1.2.4. |
voor een aanvraag krachtens deel II: een schema van de elektrische installatie, waarop de plaats en de wijze van bevestiging op het voertuig zijn aangegeven. |
2.1.3. Aan de voor de uitvoering van de typegoedkeuringstests verantwoordelijke technische dienst moet het volgende ter beschikking worden gesteld:
2.1.3.1. |
een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren voertuigtype, of de delen van het voertuig die de technische dienst nodig acht voor de goedkeuringstests; |
2.1.3.2. |
in geval van een voertuig dat met een kunststof tank is uitgerust: zeven extra tanks met alle toebehoren; |
2.1.3.3. |
in geval van een voertuig dat met een tank van ander materiaal is uitgerust: twee extra tanks met alle toebehoren. |
2.2. Aanvraag om goedkeuring krachtens deel III
2.2.1. De aanvraag om goedkeuring van een type tank voor vloeibare brandstof krachtens deel III moet door de tankfabrikant of zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend.
2.2.2. Zij moet vergezeld gaan van de volgende documenten in drievoud en van de volgende gegevens:
2.2.2.1. |
een gedetailleerde beschrijving van het type brandstoftank met betrekking tot de in punt 10.2 vermelde items. Er moet worden aangegeven of de aanvraag geldt voor een type tank met of zonder toebehoren en voor universeel gebruik of gebruik in een specifiek voertuig. In geval van goedkeuring van een type tank zonder toebehoren moet duidelijk worden aangegeven welk toebehoren voor de tests worden gebruikt; |
2.2.2.2. |
een of meer tekeningen waarop de kenmerken van de brandstoftank, het materiaal waarvan hij is gemaakt en, indien hij bestemd is voor gebruik in een specifiek voertuig, ook de kenmerken zijn aangegeven van de tijdens de tests gebruikte voertuigdelen. |
2.2.3. Aan de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische dienst moet het volgende ter beschikking worden gesteld:
2.2.3.1. |
in geval van een kunststoftank: zeven tanks met alle toebehoren. In geval van een tank die zonder toebehoren moet worden goedgekeurd: zeven sets toebehoren van een type dat gewoonlijk op het voertuig wordt gemonteerd; |
2.2.3.2. |
in geval van een tank van ander materiaal: twee tanks met alle toebehoren. In geval van een tank die zonder toebehoren moet worden goedgekeurd: twee sets toebehoren van een type dat gewoonlijk op het voertuig wordt gemonteerd; |
2.2.3.3. |
in geval van een kunststof tank die bestemd is voor gebruik in een specifiek voertuig: de in punt 5.3.2 van bijlage 5 aangegeven voertuigdelen. |
2.3. Aanvraag om goedkeuring krachtens deel IV
2.3.1. De aanvraag om goedkeuring van een voertuigtype krachtens deel IV moet door de voertuigfabrikant of zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend.
2.3.2. Zij moet vergezeld gaan van de volgende documenten in drievoud en van de volgende gegevens:
2.3.2.1. |
een gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype met betrekking tot de in punt 12.2 vermelde items. De nummers en/of symbolen ter identificatie van het motortype en het voertuigtype moeten worden vermeld; |
2.3.2.2. |
een schema van het volledige brandstoftoevoersysteem, waarop de plaats van elk onderdeel in het voertuig is aangegeven; |
2.3.2.3. |
een lijst van alle krachtens deel III goedgekeurde typen tanks voor vloeibare brandstof, die bestemd zijn voor montage op het voertuigtype in kwestie. |
2.3.3. Aan de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische dienst moet het volgende ter beschikking worden gesteld:
2.3.3.1. |
een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren voertuigtype; |
2.3.3.2. |
zo nodig twee extra tanks met alle toebehoren voor elk type brandstoftank dat zonder toebehoren is goedgekeurd. |
3. GOEDKEURING
3.1. Goedkeuring krachtens deel I en/of deel II
3.1.1. Als het voertuig waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring wordt aangevraagd, voldoet aan de voorschriften van deel I en/of deel II, wordt voor dat voertuigtype goedkeuring verleend.
3.1.2. Aan elk goedgekeurd type moet een goedkeuringsnummer worden toegekend. De eerste twee cijfers ervan moeten het nummer van de recentste wijzigingenreeks van het reglement op de datum van goedkeuring vormen. Een overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde goedkeuringsnummer echter aan verscheidene voertuigtypen toekennen zoals gedefinieerd in punt 4.2 en/of punt 7.2, voor zover die typen varianten van hetzelfde basismodel zijn en elk type afzonderlijk is getest en de in dit reglement gestelde voorwaarden vervult.
3.1.3. Van de goedkeuring of de weigering van goedkeuring van een voertuigtype krachtens dit reglement moet aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling worden gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1, aanhangsel 1, en van tekeningen waarop de in de punten 2.1.2.2, 2.1.2.3 en 2.1.2.4 genoemde kenmerken zijn aangegeven en die, in een formaat niet groter dan A4 (210 × 297 mm) of tot dat formaat gevouwen en op een passende schaal, door de aanvrager ter goedkeuring zijn ingediend.
3.1.4. Op elk voertuig dat conform is met een voertuigtype waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring is verleend, moet op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is gespecificeerd, een internationaal goedkeuringsmerk worden aangebracht, bestaande uit:
3.1.4.1. |
een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (2); |
3.1.4.2. |
het nummer van dit reglement, gevolgd door RI als het voertuig krachtens deel I is goedgekeurd, RII-1 als het voertuig krachtens deel I of IV en krachtens deel II-1 is goedgekeurd, of RII-2 als het voertuig krachtens deel I of IV en krachtens deel II-2 is goedgekeurd, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 3.1.4.1 voorgeschreven cirkel. |
3.1.5. Als het voertuig conform is met een voertuigtype dat op basis van een of meer aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, hoeft het in punt 3.1.4.1 voorgeschreven symbool niet te worden herhaald; in dat geval moeten de aanvullende nummers, de goedkeuringsnummers en de symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 3.1.4.1 voorgeschreven symbool worden geplaatst.
3.1.6. Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.
3.1.7. Het goedkeuringsmerk moet dicht bij of op het door de fabrikant aangebrachte gegevensplaatje van het voertuig worden aangebracht.
3.1.8. In bijlage 2 worden voorbeelden van de opstelling van het goedkeuringsmerk gegeven.
3.2. Goedkeuring krachtens deel III
3.2.1. Als de tank die voor goedkeuring krachtens dit reglement ter beschikking is gesteld, voldoet aan de voorschriften van deel III, wordt voor dat type tank goedkeuring verleend.
3.2.2. Aan elk goedgekeurd type moet een goedkeuringsnummer worden toegekend. De eerste twee cijfers ervan moeten het nummer van de recentste wijzigingenreeks van het reglement op de datum van goedkeuring vormen.
3.2.3. Van de goedkeuring of de weigering van goedkeuring van een type tank krachtens dit reglement moet aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling worden gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1, aanhangsel 2, en van tekeningen waarop de in de punten 2.2.2.1 en 2.2.2.2 genoemde kenmerken zijn aangegeven en die, in een formaat niet groter dan A4 (210 × 297 mm) of tot dat formaat gevouwen en op een passende schaal, door de aanvrager ter goedkeuring zijn ingediend.
3.2.4. Op elke tank die conform is met een krachtens dit reglement goedgekeurd type tank, moet op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is gespecificeerd, een internationaal goedkeuringsmerk worden aangebracht, bestaande uit:
3.2.4.1. |
een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (3); |
3.2.4.2. |
het nummer van dit reglement, gevolgd door RIII, de letter U bij goedkeuring van de tank voor universeel gebruik of S voor gebruik van de tank in een specifiek voertuig, de vermelding +A bij goedkeuring van de tank met alle toebehoren of #A zonder toebehoren, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 3.2.4.1 voorgeschreven cirkel. |
3.2.5. Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn wanneer de tank in het voertuig is geïnstalleerd.
3.2.6. In bijlage 2 worden voorbeelden van de opstelling van het goedkeuringsmerk gegeven.
3.3. Goedkeuring krachtens deel IV
3.3.1. Als het voertuig dat voor goedkeuring krachtens dit reglement ter beschikking is gesteld, voldoet aan de voorschriften van deel IV, wordt voor dat voertuigtype goedkeuring verleend.
3.3.2. Aan elk goedgekeurd type moet een goedkeuringsnummer worden toegekend. De eerste twee cijfers ervan moeten het nummer van de recentste wijzigingenreeks van het reglement op de datum van goedkeuring vormen. Een overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde goedkeuringsnummer echter aan verscheidene voertuigtypen toekennen zoals gedefinieerd in punt 12.2, voor zover die typen varianten van hetzelfde basismodel zijn en elk type afzonderlijk is getest en de in dit reglement gestelde voorwaarden vervult.
3.3.3. Van de goedkeuring of de weigering van goedkeuring van een voertuigtype krachtens dit reglement moet aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling worden gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1, aanhangsel 1, en van tekeningen waarop de in de punten 2.3.2.1, 2.3.2.2 en 2.3.2.3 genoemde kenmerken zijn aangegeven en die, in een formaat niet groter dan A4 (210 × 297 mm) of tot dat formaat gevouwen en op een passende schaal, door de aanvrager ter goedkeuring zijn ingediend.
3.3.4. Op elk voertuig dat conform is met een voertuigtype waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring is verleend, moet op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is gespecificeerd, een internationaal goedkeuringsmerk worden aangebracht, bestaande uit:
3.3.4.1. |
een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (3); |
3.3.4.2. |
het nummer van dit reglement, gevolgd door RIV, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 3.3.4.1 voorgeschreven cirkel. |
3.3.5. Als het voertuig conform is met een voertuigtype dat op basis van een of meer aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, hoeft het in punt 3.3.4.1 voorgeschreven symbool niet te worden herhaald; in dat geval moeten de aanvullende nummers, de goedkeuringsnummers en de symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat goedkeuring krachtens dit reglement heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 3.3.4.1 voorgeschreven symbool worden geplaatst.
3.3.6. Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.
3.3.7. Het goedkeuringsmerk moet dicht bij of op het door de fabrikant aangebrachte gegevensplaatje van het voertuig worden aangebracht.
3.3.8. In bijlage 2 worden voorbeelden van de opstelling van het goedkeuringsmerk gegeven.
DEEL I GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN WAT HUN BRANDSTOFTANKS BETREFT
4. DEFINITIES
Voor de toepassing van dit deel van het reglement wordt verstaan onder:
4.1. „goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring van een voertuigtype wat de tanks voor vloeibare brandstof betreft;
4.2. „voertuigtype”: voertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:
4.2.1. |
de typeaanduiding van de fabrikant; |
4.2.2. |
bij voertuigen van categorie M1 (4): de plaats van de tank(s) in het voertuig, voor zover dit een negatief effect heeft op de voorschriften van punt 5.10; |
4.3. „passagiersruimte”: het voor de inzittenden bestemde gedeelte dat wordt afgebakend door het dak, de vloer, de zijwanden, de deuren, de buitenbeglazing, het voorste schutbord en het vlak van het achterste schutbord of dat van de rugleuning van de achterste stoel;
4.4. „tank”: het reservoir dat bestemd is om de in punt 4.6 gedefinieerde vloeibare brandstof, die voornamelijk voor de aandrijving van het voertuig wordt gebruikt, te bevatten, zonder toebehoren (vulpijp, als die een afzonderlijk onderdeel is, vulopening, tankdop, niveaumeter, leidingen naar de motor of ter compensatie van inwendige overdruk enz.);
4.5. „tankinhoud”: de door de fabrikant opgegeven inhoud van de brandstoftank, en
4.6. „vloeibare brandstof”: brandstof die vloeibaar is bij normale temperatuur en druk.
5. VOORSCHRIFTEN VOOR TANKS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF
5.1. De tanks moeten zodanig zijn gemaakt dat ze corrosiebestendig zijn.
5.2. De tanks moeten met alle toebehoren waarvan zij gewoonlijk zijn voorzien, de overeenkomstig punt 6.1 uitgevoerde lektests bij een relatieve inwendige druk van tweemaal de werkoverdruk, maar in ieder geval niet minder dan een overdruk van 30 kPa (0,3 bar), met goed gevolg doorstaan.
Kunststof tanks worden geacht aan dit voorschrift te voldoen als ze de in bijlage 5, punt 2, beschreven test hebben doorstaan.
5.3. Elke overdruk of elke druk groter dan de werkdruk moet automatisch worden gecompenseerd met passende voorzieningen (ontluchtingsopeningen, veiligheidskleppen enz.).
5.4. De ontluchtingsopeningen moeten zodanig zijn ontworpen dat elk brandgevaar wordt voorkomen. Met name brandstof die kan weglekken wanneer de tank(s) wordt (worden) gevuld, mag niet op het uitlaatsysteem kunnen vallen, maar moet naar de grond worden afgevoerd.
5.5. De tanks mogen zich niet in de passagiersruimte of een andere ruimte die daarmee een geheel vormt, bevinden of er een vlak (vloer, wand, schutbord) van vormen.
5.6. Tussen de passagiersruimte en de tank(s) moet een scheidingswand zijn aangebracht. De scheidingswand mag openingen bevatten (bv. voor kabels) mits deze zodanig zijn aangebracht dat er onder normale gebruiksomstandigheden geen brandstof van de tank(s) naar de passagiersruimte kan vloeien of naar een andere ruimte die daarmee een geheel vormt.
5.7. Elke tank moet stevig zijn bevestigd en zodanig zijn geplaatst dat brandstof die uit de tank of het toebehoren lekt, onder normale gebruiksomstandigheden naar de grond wegvloeit en niet in de passagiersruimte terechtkomt.
5.8. De vulopening mag zich niet in de passagiers-, bagage- of motorruimte bevinden.
5.9. Tijdens het normaal te verwachten gebruik van het voertuig mag de brandstof via de tankdop of via de voorzieningen voor compensatie van overdruk niet kunnen wegvloeien. Indien het voertuig kantelt, mag niet meer dan 30 g brandstof per minuut uit de tank wegdruppelen; de naleving van dit voorschrift moet tijdens de in punt 6.2 voorgeschreven test worden gecontroleerd.
5.9.1. De tankdop moet aan de vulpijp zijn bevestigd.
5.9.1.1. Aan de voorschriften van punt 5.9.1 moet worden geacht te zijn voldaan indien maatregelen zijn genomen om overmatige verdampingsemissies en het morsen van brandstof als gevolg van een ontbrekende tankdop te voorkomen.
Dit kan worden gerealiseerd door middel van:
5.9.1.1.1. |
een niet-verwijderbare tankdop die automatisch open- en dichtgaat; |
5.9.1.1.2. |
ontwerpkenmerken die bij het ontbreken van de tankdop overmatige verdampingsemissies en het morsen van brandstof voorkomen; |
5.9.1.1.3. |
elke andere voorziening met hetzelfde resultaat. Enkele enuntiatieve voorbeelden zijn: een vastgemaakte tankdop, een tankdop aan een kettinkje of een tankdop met dezelfde sleutel als voor het contactslot van het voertuig. In dit laatste geval mag de sleutel alleen uit het slot van de tankdop kunnen worden genomen wanneer de dop op slot is. Het gebruik van een vastgemaakte tankdop of een tankdop aan een kettinkje volstaat echter niet voor andere voertuigen dan die van de categorieën M1 en N1. |
5.9.2. De afdichting tussen de tankdop en de vulpijp moet stevig op haar plaats worden gehouden. De tankdop moet bij vergrendeling stevig op de afdichting en de vulpijp aansluiten.
5.10. Tanks moeten zo zijn geïnstalleerd dat zij beschermd zijn tegen de gevolgen van een botsing aan de voor- of achterkant van het voertuig; in de nabijheid van de tank mogen zich geen uitstekende delen, scherpe randen enz. bevinden.
5.11. De brandstoftank en toebehoren moeten zo zijn ontworpen en in het voertuig zijn geïnstalleerd dat elk ontstekingsgevaar als gevolg van statische elektriciteit wordt vermeden.
Zo nodig moeten er maatregelen worden genomen om statische elektriciteit af te leiden. Een systeem om statische elektriciteit af te leiden is echter niet vereist voor tanks die bestemd zijn om brandstof te bevatten met een vlampunt van ten minste 55 °C zoals bedoeld in punt 5.1 van het mededelingenformulier in bijlage 1, aanhangsel 2. Het vlampunt moet worden bepaald volgens ISO 2719:2002.
De fabrikant moet de technische dienst de maatregel(en) demonstreren waarmee aan deze voorschriften wordt voldaan.
5.12. De brandstoftank moet van brandbestendig metaal zijn gemaakt. Hij mag ook van kunststof zijn gemaakt mits aan de voorschriften van bijlage 5 is voldaan.
6. TESTS VAN TANKS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF
6.1. Hydraulische test
De tank moet worden onderworpen aan een hydraulische inwendige-druktest, uitgevoerd op een losstaande tank met alle toebehoren. De tank moet volledig gevuld worden met een niet-ontvlambare vloeistof (bv. water). In de volledig afgedichte tank moet de druk via de brandstoftoevoerleiding naar de motor geleidelijk worden opgevoerd tot een relatieve inwendige druk van tweemaal de toegepaste werkdruk, maar in ieder geval niet minder dan een overdruk van 30 kPa (0,3 bar); deze overdruk moet gedurende één minuut worden gehandhaafd. Tijdens deze periode mag de tank niet barsten of lekken; hij mag echter wel permanent vervormen.
6.2. Kanteltest
6.2.1. De tank met alle toebehoren moet op een testopstelling worden gemonteerd op een wijze die overeenkomt met de installatie in het voertuig waarvoor hij is bestemd; dit geldt ook voor de systemen ter compensatie van de inwendige overdruk.
6.2.2. De testopstelling moet draaien om een as die evenwijdig is aan de lengteas van het voertuig.
6.2.3. De test moet worden uitgevoerd met de tank voor 90 % en daarna voor 30 % gevuld met een niet-ontvlambare vloeistof waarvan de dichtheid en de viscositeit die van de gewoonlijk gebruikte brandstof benaderen (eventueel water).
6.2.4. De tank moet vanuit de beginstand 90° naar rechts worden gedraaid en gedurende ten minste vijf minuten in deze positie worden gehouden. Vervolgens moet hij nogmaals 90° in dezelfde richting worden gedraaid en weer gedurende ten minste vijf minuten in deze positie, d.w.z. ondersteboven, worden gehouden. Daarna moet hij naar de beginstand worden teruggedraaid. Testvloeistof die niet uit het ontluchtingssysteem naar de tank is teruggevloeid, moet worden afgetapt en zo nodig moet de tank worden bijgevuld. De tank moet vervolgens 90° in de tegenovergestelde richting, d.w.z. naar links worden gedraaid en gedurende ten minste vijf minuten in deze positie worden gehouden.
Daarna moet hij nogmaals 90° in dezelfde richting worden gedraaid en gedurende ten minste vijf minuten ondersteboven worden gehouden. Daarna moet hij naar de beginstand worden teruggedraaid.
Elke draaiing van 90° moet plaatsvinden binnen een tijdsinterval van 1 tot 3 minuten.
DEEL II-1 GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN WAT BRANDPREVENTIE BIJ EEN BOTSING BETREFT
7. DEFINITIES
Voor de toepassing van dit deel van het reglement wordt verstaan onder:
7.1. „goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring van een voertuigtype wat brandpreventie betreft;
7.2. „voertuigtype”: voertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:
7.2.1. |
de structuur, vorm, afmetingen en materialen (metaal/kunststof) van de tank(s); |
7.2.2. |
bij voertuigen van categorie M1 (5): de plaats van de tank(s) in het voertuig, voor zover dit een negatief effect heeft op de voorschriften van punt 5.10; |
7.2.3. |
de kenmerken en plaats van het brandstoftoevoersysteem (pomp, filters enz.), en |
7.2.4. |
de kenmerken en plaats van de elektrische installatie, voor zover deze een effect hebben op de resultaten van de in dit reglement voorgeschreven botstests; |
7.3. „dwarsvlak”: het verticale dwarsvlak, loodrecht op het middenlangsvlak van het voertuig;
7.4. „onbeladen massa”: de massa van het voertuig in rijklare toestand, zonder inzittenden en onbeladen, maar compleet met brandstof, koelvloeistof, smeermiddel, gereedschap en een reservewiel (indien het door de voertuigfabrikant als standaarduitrusting wordt verstrekt);
8. VOORSCHRIFTEN VOOR DE INSTALLATIE VAN TANKS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF
8.1. Brandstofinstallatie
8.1.1. De voertuigen moeten krachtens deel I of IV worden goedgekeurd.
8.1.2. De onderdelen van de brandstofinstallatie moeten door delen van het chassis of de carrosserie afdoende beschermd zijn tegen contact met mogelijke obstakels op de grond. Een dergelijke bescherming is niet vereist als de onderdelen onder het voertuig zich verder van de grond bevinden dan het deel van het chassis of de carrosserie dat zich vóór deze onderdelen bevindt.
8.1.3. De leidingen en alle andere delen van de brandstofinstallatie moeten worden geïnstalleerd op plaatsen van het voertuig die zoveel mogelijk bescherming bieden. Draai- of buigbewegingen en trillingen in de structuur van het voertuig of de aandrijfeenheid mogen geen wrijving, druk of andere abnormale spanningen in de onderdelen van de brandstofinstallatie veroorzaken.
8.1.4. De verbindingen tussen buigzame of flexibele leidingen en starre onderdelen van de brandstofinstallatie moeten zo zijn ontworpen en gemaakt dat ze in alle gebruiksomstandigheden van het voertuig lekvrij blijven, ondanks verdraaiing, verbuiging of trillingen in de structuur van het voertuig of de aandrijfeenheid.
8.1.5. Als de vulopening zich aan de zijkant van het voertuig bevindt, mag de gesloten tankdop niet boven de aangrenzende oppervlakken van de carrosserie uitsteken.
8.2. Elektrische installatie
8.2.1. Elektrische kabels die niet in holle onderdelen zijn ondergebracht, moeten aan de voertuigstructuur worden bevestigd of aan de wanden of scheidingen waarlangs ze lopen. Waar deze kabels door wanden of scheidingen lopen, moeten ze afdoende worden beschermd om insnijding van de isolatie te voorkomen.
8.2.2. De elektrische installatie moet zo zijn ontworpen, gebouwd en gemonteerd dat de onderdelen ervan bestand zijn tegen de corrosieverschijnselen waaraan ze worden blootgesteld.
9. TESTS OP HET VOERTUIG
Tijdens de volgens de procedure van bijlage 3 bij dit reglement uitgevoerde frontale botstest tegen een obstakel, de volgens de procedure van bijlage 4 bij Reglement nr. 95, wijzigingenreeks 01, uitgevoerde laterale botstest en de volgens de procedure van bijlage 4 bij dit reglement uitgevoerde botstest aan de achterkant
9.1. mag zich bij de botsing hoogstens een klein vloeistoflek in de brandstofinstallatie voordoen;
9.2. mag, als zich na de botsing een permanent lek in de brandstofinstallatie voordoet, de leksnelheid niet meer dan 30 g/min bedragen; als de vloeistof van de brandstofinstallatie zich met vloeistoffen van de andere systemen vermengt en als deze vloeistoffen niet gemakkelijk kunnen worden gescheiden en geïdentificeerd, moet het permanente lek worden beoordeeld op basis van alle verzamelde vloeistoffen;
9.3. mag er geen vuur uitbreken dat door de brandstof in stand wordt gehouden.
9.4. Tijdens en na de in punt 9 beschreven botsingen moet de accu door de bevestigingsvoorziening op zijn plaats worden gehouden.
9.5. Op verzoek van de fabrikant mag de in bijlage 3 bij dit reglement beschreven frontale botstest worden vervangen door de procedure van bijlage 3 bij Reglement nr. 94, wijzigingenreeks 01.
DEEL II-2 GOEDKEURING VAN EEN VOERTUIG WAT BRANDPREVENTIE BIJ EEN BOTSING AAN DE ACHTERKANT BETREFT
9.6. Definities en testvoorschriften
9.6.1. De punten 7 tot en met 8.2.2 van deel II-1 zijn van toepassing.
9.6.2. De voertuigtest moet volgens de in bijlage 4 beschreven procedures worden uitgevoerd.
9.6.3. Na de botstest moet aan de prestatievoorschriften van de punten 9.1 tot en met 9.4 van deel II-1 worden voldaan.
DEEL III GOEDKEURING VAN TANKS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF ALS TECHNISCHE EENHEID
10. DEFINITIES
Voor de toepassing van dit deel van het reglement wordt verstaan onder:
10.1. „tank”: het reservoir dat bestemd is om de in punt 10.3 gedefinieerde vloeibare brandstof te bevatten die voornamelijk voor de aandrijving van het voertuig wordt gebruikt. De tank mag met of zonder toebehoren (vulpijp, als die een afzonderlijk onderdeel is, vulopening, tankdop, niveaumeter, leidingen naar de motor of ter compensatie van inwendige overdruk enz.) worden goedgekeurd;
10.2. „tankinhoud”: de door de fabrikant opgegeven inhoud van de brandstoftank;
10.3. „vloeibare brandstof”: brandstof die vloeibaar is bij normale temperatuur en druk;
10.4. „goedkeuring van een tank”: de goedkeuring van een type tank voor vloeibare brandstof;
10.5. „type tank”: tanks die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:
10.5.1. |
de structuur, de vorm, de afmetingen en het materiaal (metaal/kunststof) van de tank(s); |
10.5.2. |
het beoogde gebruik van de tank: universeel gebruik of gebruik in een specifiek voertuig; |
10.5.3. |
de aan- of afwezigheid van het toebehoren. |
11. VOORSCHRIFTEN VOOR TANKS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF
11.1. Aan de voorschriften van de punten 5.1, 5.2, 5.3, 5.9, 5.12, 6.1 en 6.2 moet worden voldaan wanneer de tanks zijn uitgerust met het toebehoren dat er gewoonlijk aan is bevestigd.
11.2. Indien de tanks zonder toebehoren moeten worden goedgekeurd, moet in de documentatie van de fabrikant duidelijk worden aangegeven welk toebehoren voor de tests wordt gebruikt.
DEEL IV GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN WAT DE INSTALLATIE VAN EEN OF MEER GOEDGEKEURDE BRANDSTOFTANKS BETREFT
12. DEFINITIES
Voor de toepassing van dit deel van het reglement wordt verstaan onder:
12.1. „goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring van een voertuigtype wat de installatie van een of meer krachtens deel III goedgekeurde tanks voor vloeibare brandstof betreft;
12.2. „voertuigtype”: voertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:
12.2.1. |
de typeaanduiding van de fabrikant; |
12.2.2. |
bij voertuigen van categorie M1 (6): de plaats van de tank(s) in het voertuig, voor zover dit een negatief effect heeft op de voorschriften van punt 5.10. |
13. VOORSCHRIFTEN VOOR DE INSTALLATIE VAN TANKS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF
13.1. De voorschriften van de punten 5.4, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8, 5.10 en 5.11 zijn van toepassing.
13.2. Bij goedkeuring van de tanks zonder toebehoren moet het toebehoren dat tijdens de tests op de tanks wordt gebruikt en overeenkomstig punt 11.2 in de documentatie van de fabrikant is aangegeven, op verzoek van de fabrikant in de goedkeuring krachtens deel IV worden opgenomen. Extra toebehoren moet daar ook in worden opgenomen op voorwaarde dat de technische dienst er genoegen mee neemt dat het voertuig voldoet aan de voorschriften van de delen III en IV.
14. WIJZIGINGEN VAN HET TYPE VOERTUIG OF TANK
14.1. Elke wijziging van het type voertuig of tank moet worden meegedeeld aan de typegoedkeuringsinstantie die het voertuigtype heeft goedgekeurd. Die instantie kan dan:
14.1.1. |
oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het voertuig in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet, of |
14.1.2. |
de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken. |
14.2. Onverminderd de bepalingen van punt 14.1 mag een variant van het krachtens deel II geteste voertuig waarvan de onbeladen massa niet meer dan ± 20 % van die van het met het oog op de goedkeuring geteste voertuig afwijkt, niet als een wijziging van het voertuigtype worden beschouwd.
14.3. De bevestiging of weigering van de goedkeuring, met vermelding van de wijzigingen, moet volgens de procedure van punt 3.1.3, 3.2.3 of 3.3.3 worden meegedeeld aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen.
15. CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
Voor de controle van de conformiteit van de productie gelden de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev 2), met inachtneming van de volgende voorschriften:
15.1. |
elk voertuig of elke tank met een bij dit reglement voorgeschreven goedkeuringsmerk moet conform zijn met het goedgekeurde voertuigtype en voldoen aan de voorschriften van de desbetreffende delen van dit reglement; |
15.2. |
om de in punt 15.1 bedoelde conformiteit te verifiëren, moet een voldoende aantal in serie geproduceerde voertuigen of tanks met het bij dit reglement voorgeschreven goedkeuringsmerk aan steekproeven worden onderworpen; |
15.3. |
over het algemeen moet de conformiteit van het voertuig of de tank met het goedgekeurde type op basis van de in het goedkeuringsformulier en de bijlagen gegeven beschrijving worden gecontroleerd. Zo nodig moet het voertuig of de tank echter aan de in punt 6 voorgeschreven controles worden onderworpen. |
16. SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
16.1. De krachtens dit reglement verleende goedkeuring voor een type voertuig of tank kan worden ingetrokken indien niet aan het voorschrift van punt 15.1 is voldaan of indien het voertuig of de tank de in punt 9 voorgeschreven controles niet heeft doorstaan.
16.2. Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder verleende goedkeuring intrekt, moet zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, daarvan onmiddellijk in kennis stellen door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1 of 2.
17. OVERGANGSBEPALINGEN
17.1. Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 02 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren ECE-goedkeuring te verlenen krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02.
17.2. Vanaf twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 02 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, alleen ECE-goedkeuringen verlenen als het goed te keuren voertuigtype voldoet aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02.
17.3. Tot twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 02 van dit reglement mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren nationale typegoedkeuring te verlenen voor een voertuigtype dat krachtens de vorige wijzigingenreeks van dit reglement is goedgekeurd.
17.4. Vanaf 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 02 van dit reglement mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, de eerste nationale registratie (het in het verkeer brengen) van een voertuig weigeren als dat voertuig niet voldoet aan de voorschriften van wijzigingenreeks 02 van dit reglement.
17.5. Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van supplement 3 op wijzigingenreeks 02 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren ECE-goedkeuring te verlenen krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij supplement 3 op wijzigingenreeks 02.
17.6. Zelfs na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 op wijzigingenreeks 02 van dit reglement moeten goedkeuringen van voertuigen krachtens de vorige supplementen op wijzigingenreeks 02 geldig blijven en moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, uitbreidingen van dergelijke goedkeuringen blijven toestaan en accepteren.
17.7. Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren typegoedkeuring te verlenen krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 03.
17.8. Met ingang van 1 september 2018 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, alleen typegoedkeuringen verlenen als het goed te keuren voertuigtype voldoet aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 03.
17.9. De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mogen geen uitbreidingen weigeren van typegoedkeuringen die voor bestaande typen krachtens de vorige wijzigingenreeks van dit reglement zijn verleend.
17.10. Zelfs na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 van dit reglement moeten de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, typegoedkeuringen blijven accepteren die krachtens de vorige wijzigingenreeks van dit reglement zijn verleend en waarop wijzigingenreeks 03 niet van invloed is.
17.11. Onverminderd bovenstaande overgangsbepalingen zijn de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement pas na de datum van inwerkingtreding van de recentste wijzigingenreeks gaan toepassen, niet verplicht goedkeuringen te accepteren die krachtens een van de vorige wijzigingenreeksen van dit reglement zijn verleend.
18. NAAM EN ADRES VAN DE TECHNISCHE DIENSTEN DIE DE GOEDKEURINGSTESTS UITVOEREN, EN VAN DE TYPEGOEDKEURINGSINSTANTIES
De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, moeten het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres meedelen van de technische diensten die de goedkeuringstests uitvoeren, en van de typegoedkeuringsinstanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.
(1) Zoals gedefinieerd in de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.3, punt 2 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html
(2) De nummers van de partijen bij de Overeenkomst van 1958 zijn opgenomen in bijlage 3 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.3 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html
(3) De nummers van de partijen bij de Overeenkomst van 1958 zijn opgenomen in bijlage 3 bij de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.3 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html
(4) Zoals gedefinieerd in de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.3, punt 2 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html
(5) Zoals gedefinieerd in de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.3, punt 2 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html
(6) Zoals gedefinieerd in de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.3, punt 2 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html
BIJLAGE 2
OPSTELLING VAN GOEDKEURINGSMERKEN
MODEL A
(zie punt 3.1.4 van dit reglement)
Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E4) krachtens deel I van Reglement nr. 34 is goedgekeurd onder nummer 031234. De eerste twee cijfers (03) van het goedkeuringsnummer geven aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 34, wijzigingenreeks 03.
MODEL B
(zie punt 3.1.5 van dit reglement)
Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E4) krachtens deel I of IV en deel II-1 van Reglement nr. 34 en krachtens Reglement nr. 33 is goedgekeurd (*). De goedkeuringsnummers geven aan dat, op de datum van de respectieve goedkeuringen, Reglement nr. 34 al wijzigingenreeks 03 omvatte en dat Reglement nr. 33 nog ongewijzigd was.
Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E4) krachtens deel I of IV en deel II-2 van Reglement nr. 34 en krachtens Reglement nr. 33 is goedgekeurd (*). De goedkeuringsnummers geven aan dat, op de datum van de respectieve goedkeuringen, Reglement nr. 34 al wijzigingenreeks 03 omvatte en dat Reglement nr. 33 nog ongewijzigd was.
MODEL C
(zie punt 3.2.4 van dit reglement)
Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een brandstoftank, geeft aan dat het tanktype in kwestie in Nederland (E4) krachtens deel III van Reglement nr. 34 voor universeel gebruik en met alle toebehoren is goedgekeurd onder nummer 031234. De eerste twee cijfers (03) van het goedkeuringsnummer geven aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 34, wijzigingenreeks 03.
MODEL D
(zie punt 3.3.4 van dit reglement)
Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E4) krachtens deel IV van Reglement nr. 34 is goedgekeurd onder nummer 031234. De eerste twee cijfers (03) van het goedkeuringsnummer geven aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 34, wijzigingenreeks 03.
MODEL E
(zie punt 3.3.5 van dit reglement)
Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E4) krachtens deel IV van Reglement nr. 34 en krachtens Reglement nr. 33 is goedgekeurd (**). De goedkeuringsnummers geven aan dat, op de datum van de respectieve goedkeuringen, Reglement nr. 34 al wijzigingenreeks 03 omvatte en dat Reglement nr. 33 nog ongewijzigd was.
(*) Het tweede nummer dient alleen ter illustratie.
(**) Het tweede nummer dient alleen ter illustratie.
BIJLAGE 3
FRONTALE BOTSTEST TEGEN EEN OBSTAKEL
1. DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
Het doel van deze test is de omstandigheden te simuleren van een frontale botsing van een voertuig met een vast obstakel of een tegenligger.
2. INSTALLATIES, PROCEDURES EN MEETINSTRUMENTEN
2.1. Testterrein
Het testterrein moet voldoende ruimte bieden voor de aanloopbaan, het obstakel en de voor de test benodigde technische installaties. Het laatste deel van de baan (ten minste 5 m vóór het obstakel) moet horizontaal, vlak en effen zijn.
2.2. Obstakel
Het obstakel is een blok gewapend beton dat aan de voorkant minstens 3 m breed en 1,5 m hoog is. Het blok moet zo dik zijn dat het minstens 70 ton weegt. De voorkant moet verticaal zijn, loodrecht staan op de as van de aanloopbaan en bedekt zijn met een in goede staat verkerende 2 cm dikke laag multiplex. Het obstakel moet ofwel in de grond verankerd zijn of op de grond geplaatst zijn en moet eventueel met extra voorzieningen zo goed mogelijk op zijn plaats worden gehouden. Het is ook toegestaan een obstakel met andere eigenschappen te gebruiken mits het minstens even overtuigende resultaten oplevert.
2.3. Aandrijving van het voertuig
Op het ogenblik van de botsing mag het voertuig niet meer door een extra stuur- of aandrijfvoorziening worden beïnvloed. Het voertuig moet het obstakel bereiken langs een baan die loodrecht staat op de botswand; de zijdelingse verschuiving van de verticale middellijn van de voorkant van het voertuig ten opzichte van de verticale middellijn van de botswand mag maximaal ± 30 cm bedragen.
2.4. Staat van het voertuig
2.4.1. Het testvoertuig moet ofwel voorzien zijn van alle normale onderdelen en uitrusting die bij een onbeladen voertuig in rijklare toestand horen of in een zodanige staat verkeren dat aan deze eis is voldaan voor de onderdelen en uitrusting die van invloed zijn op de brandrisico's.
2.4.2. Indien het voertuig door externe middelen wordt aangedreven, moet de brandstofinstallatie voor ten minste 90 % gevuld zijn met brandstof of met een niet-ontvlambare vloeistof waarvan de dichtheid en de viscositeit die van de normaal gebruikte brandstof benaderen. Alle andere systemen (remvloeistofreservoirs, radiator enz.) mogen leeg zijn.
2.4.3. Indien het voertuig door zijn eigen motor wordt aangedreven, moet de brandstoftank voor minstens 90 % gevuld zijn. Alle overige vloeistofreservoirs mogen volledig gevuld zijn.
2.4.4. Op verzoek van de fabrikant mag de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst toestaan dat voor de tests van dit reglement gebruik wordt gemaakt van een voertuig dat al is gebruikt voor tests die door andere reglementen zijn voorgeschreven (inclusief tests die van invloed kunnen zijn op de voertuigstructuur).
2.5. Botssnelheid
De botssnelheid moet tussen 48,3 en 53,1 km/h bedragen. Indien de test echter met een hogere botssnelheid is uitgevoerd en het voertuig aan de gestelde eisen voldoet, moet de test als geslaagd worden beschouwd.
2.6. Meetinstrumenten
Het instrument dat wordt gebruikt om de in punt 2.5 bedoelde snelheid te registreren, moet tot op 1 % nauwkeurig zijn.
3. GELIJKWAARDIGE TESTMETHODEN
3.1. Gelijkwaardige testmethoden zijn toegestaan mits de naleving van de in dit reglement genoemde voorwaarden volledig kan worden gecontroleerd aan de hand van de vervangende test of door berekening van de resultaten van die test.
3.2. Indien een andere dan de in punt 2 beschreven methode wordt toegepast, moet worden aangetoond dat zij gelijkwaardig is.
BIJLAGE 4
PROCEDURE VOOR DE BOTSTEST AAN DE ACHTERKANT
1. DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
1.1. Het doel van deze test is de omstandigheden te simuleren van een botsing aan de achterkant met een ander bewegend voertuig.
2. OPSTELLING, WERKWIJZE EN MEETINSTRUMENTEN
2.1. Testterrein
Het testterrein moet voldoende ruimte bieden voor het aandrijfsysteem van het botslichaam (stoter) en berekend zijn op de verplaatsing van het getroffen voertuig na de botsing en op de installatie van de testapparatuur. Het gedeelte waar de botsing met het voertuig en de verplaatsing geschieden, moet horizontaal, vlak en onvervuild zijn en representatief zijn voor een normaal, droog en onvervuild wegdek.
2.2. Botslichaam (stoter)
2.2.1. Het botslichaam moet van staal zijn en een stijve constructie hebben.
2.2.2. Het stootvlak moet vlak en minstens 2 500 mm breed en 800 mm hoog zijn. De randen moeten zijn afgerond met een kromtestraal tussen 40 en 50 mm. Het stootvlak moet bekleed zijn met een in goede staat verkerende laag multiplex van 20 ± 2 mm dikte.
2.2.3. Op het moment van de botsing moet aan de volgende eisen zijn voldaan:
2.2.3.1. |
het stootvlak moet verticaal zijn en loodrecht op het middenlangsvlak van het getroffen voertuig staan; |
2.2.3.2. |
de bewegingsrichting van het botslichaam moet nagenoeg horizontaal zijn en evenwijdig aan het middenlangsvlak van het getroffen voertuig; |
2.2.3.3. |
de zijdelingse verschuiving van de verticale middellijn van het oppervlak van het botslichaam ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig mag maximaal 300 mm bedragen. Bovendien moet het stootvlak de totale breedte van het getroffen voertuig beslaan; |
2.2.3.4. |
de vrije hoogte van de onderrand van het stootvlak moet 175 ± 25 mm bedragen. |
2.3. Aandrijving van het botslichaam
Het botslichaam mag op een onderstel (bewegende slede) zijn bevestigd of deel uitmaken van een slinger.
2.4. Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn wanneer een bewegende slede wordt gebruikt
2.4.1. Als het botslichaam met een bevestigingselement op een onderstel (bewegende slede) is vastgemaakt, moet dit stijf zijn en mag het niet door de botsing worden vervormd; het onderstel moet op het moment van de botsing vrij kunnen bewegen en mag niet langer door de aandrijfvoorziening worden voortbewogen.
2.4.2. De botssnelheid moet tussen 48 en 52 km/h bedragen.
2.4.3. De gecombineerde massa van onderstel en botslichaam moet 1 100 ± 20 kg bedragen.
2.5. Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn wanneer een slinger wordt gebruikt
2.5.1. De afstand tussen het middelpunt van het botsvlak en de draaiingsas van de slinger moet minstens 5 m bedragen.
2.5.2. Het botslichaam moet vrij worden opgehangen aan stijve armen waaraan het stevig is bevestigd. Bij de botsing mag nagenoeg geen vervorming van de aldus samengestelde slinger optreden.
2.5.3. In de slinger moet een stopvoorziening zijn ingebouwd om te voorkomen dat het botslichaam het testvoertuig een tweede maal treft.
2.5.4. Op het ogenblik van de botsing moet de snelheid van het slagmiddelpunt van de slinger tussen 48 en 52 km/h bedragen.
2.5.5. De gereduceerde massa mr in het slagmiddelpunt van de slinger wordt gedefinieerd als een functie van de totale massa m, de afstand a (1) tussen het slagmiddelpunt en de draaiingsas, en de afstand l tussen het zwaartepunt en de draaiingsas, aan de hand van de volgende formule:
mr = m (1/a)
2.5.6. De gereduceerde massa mr moet 1 100 ± 20 kg bedragen.
2.6. Algemene bepalingen met betrekking tot de massa en snelheid van het botslichaam
Indien de test met een hogere botssnelheid dan die van de punten 2.4.2 en 2.5.4 en/of met een grotere massa dan die van de punten 2.4.3 en 2.5.6 is uitgevoerd en het voertuig aan de gestelde eisen voldoet, moet de test als geslaagd worden beschouwd.
2.7. Staat van het voertuig tijdens de test
2.7.1. Het testvoertuig moet ofwel voorzien zijn van alle normale onderdelen en uitrusting die bij een onbeladen voertuig behoren of in een zodanige staat verkeren dat aan deze eis is voldaan voor de onderdelen en uitrusting die van invloed zijn op de brandrisico's.
2.7.2. De brandstoftank moet voor ten minste 90 % gevuld zijn met brandstof of met een niet-ontvlambare vloeistof waarvan de dichtheid en de viscositeit die van de normaal gebruikte brandstof benaderen. Alle andere systemen (remvloeistofreservoirs, radiator enz.) mogen leeg zijn.
2.7.3. Het voertuig mag in een versnelling staan en de remmen mogen worden bediend.
2.7.4. Op verzoek van de fabrikant mag de volgende afwijking worden toegestaan:
2.7.4.1. |
de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst mag toestaan dat voor de tests van dit reglement gebruik wordt gemaakt van een voertuig dat al is gebruikt voor tests die door andere reglementen zijn voorgeschreven (inclusief tests die van invloed kunnen zijn op de voertuigstructuur), en |
2.7.4.2. |
het voertuig mag met extra gewichten worden geladen tot het gewicht in onbeladen toestand met maximaal 10 % is overschreden; deze gewichten moeten zodanig aan de structuur van het voertuig worden bevestigd dat het gedrag van de structuur of van de passagiersruimte daardoor tijdens de test niet wordt beïnvloed. |
2.8. Meetinstrumenten
De instrumenten die worden gebruikt om de in de punten 2.4.2 en 2.5.4 bedoelde snelheid te registreren, moeten tot op 1 % nauwkeurig zijn.
3. GELIJKWAARDIGE TESTMETHODEN
3.1. Gelijkwaardige testmethoden zijn toegestaan mits de naleving van de in dit reglement genoemde voorwaarden volledig kan worden gecontroleerd aan de hand van de vervangende test of door berekening van de resultaten van die test.
3.2. Indien een andere dan de in punt 2 beschreven methode wordt toegepast, moet worden aangetoond dat zij gelijkwaardig is.
(1) De afstand „a” is gelijk aan de lengte van de synchrone slinger.
BIJLAGE 5
TESTS VAN KUNSTSTOF BRANDSTOFTANKS
1. BOTSBESTENDIGHEID
1.1. |
De tank moet volledig worden gevuld met een mengsel van water en glycol of met een andere vloeistof met een laag vriespunt die geen invloed heeft op de eigenschappen van het tankmateriaal, en moet vervolgens aan een perforatietest worden onderworpen. |
1.2. |
Tijdens deze test moet de temperatuur van de tank 233 ± 2 K (– 40 ± 2 °C) bedragen. |
1.3. |
Voor de test moet gebruik worden gemaakt van een botstestopstelling met slinger. Het botslichaam moet van staal zijn en de vorm hebben van een piramide met vierkant grondvlak waarvan de zijden gelijkzijdige driehoeken vormen en de top en de randen een afrondingsstraal van 3 mm hebben. Het slagmiddelpunt van de slinger moet samenvallen met het zwaartepunt van de piramide; de afstand tussen de piramide en de draaiingsas van de slinger moet 1 m bedragen en de totale massa van de slinger met betrekking tot het slagmiddelpunt 15 kg. De energie van de slinger op het moment van de inslag mag niet minder bedragen dan 30 Nm en moet die waarde zo dicht mogelijk benaderen. |
1.4. |
De tests moeten worden uitgevoerd op de punten van de tank die bij botsingen aan de voor- of achterkant als kwetsbaar worden beschouwd. De kwetsbaar geachte punten zijn die welke het meest zijn blootgesteld of het zwakst zijn wat de vorm van de tank betreft of de wijze waarop hij in het voertuig is gemonteerd. De door de laboratoria geselecteerde punten moeten in het testrapport worden vermeld. |
1.5. |
Tijdens de test moet de tank op zijn plaats worden gehouden met de bevestigingsmiddelen aan de tegenovergestelde kant(en) van die van de botsing. De test mag geen lek veroorzaken. |
1.6. |
Naar keuze van de fabrikant mogen alle botstests op één tank worden uitgevoerd of elke test op een andere tank. |
2. MECHANISCHE STERKTE
De tank moet onder de in punt 6.1 van dit reglement voorgeschreven omstandigheden op lekken en vormvastheid worden getest. De tank en alle toebehoren moeten op een testopstelling worden gemonteerd op een wijze die overeenkomt met de installatie in het voertuig waarvoor de tank is bestemd, of moeten in het voertuig zelf of op een testopstelling van een deel van een voertuig worden gemonteerd. Op verzoek van de fabrikant en met toestemming van de technische dienst mag de tank zonder enige testopstelling worden getest. De tank moet volledig worden gevuld met water met een temperatuur van 326 K (53 °C) dat als testvloeistof fungeert. Hij moet vijf uur lang worden onderworpen aan een relatieve inwendige druk die gelijk is aan het dubbele van de werkdruk en in ieder geval ten minste 30 kPa bedraagt bij een temperatuur van 326 ± 2 K (53 ± 2 °C). Tijdens de test mogen de tank en de toebehoren niet barsten of lekken; de tank mag echter wel permanent vervormen.
3. BRANDSTOFPERMEABILITEIT
3.1. |
Voor de permeabiliteitstest moet gebruik worden gemaakt van de in bijlage 9 bij Reglement nr. 83 gespecificeerde referentiebrandstof of van in de handel verkrijgbare superbenzine. Indien de tank alleen voor voertuigen met compressieontstekingsmotor is bestemd, moet hij met diesel worden gevuld. |
3.2. |
Vóór de test moet de tank tot de helft met testbrandstof worden gevuld en, zonder te zijn afgedicht, bij een omgevingstemperatuur van 313 ± 2 K (40 ± 2 °C) worden bewaard tot het gewichtsverlies per tijdseenheid constant wordt, maar niet langer dan vier weken (voorafgaande bewaartijd). |
3.3. |
De tank moet vervolgens worden geledigd en weer tot de helft met testbrandstof worden gevuld, waarna hij hermetisch moet worden afgedicht en bij een temperatuur van 313 ± 2 K (40 ± 2 °C) moet worden bewaard. De druk moet worden bijgesteld wanneer de inhoud van de tank de testtemperatuur heeft bereikt. In de daaropvolgende testperiode van acht weken moet het gewichtsverlies door diffusie tijdens de duur van de test worden vastgesteld. Het maximaal toelaatbare gemiddelde brandstofverlies bedraagt 20 g per 24 uur testtijd. |
3.4. |
Indien het diffusieverlies de in punt 3.3 vermelde waarde overschrijdt, moet de in dat punt beschreven test met dezelfde tank worden herhaald om het diffusieverlies bij 296 ± 2 K (23 ± 2 °C) vast te stellen terwijl alle andere omstandigheden ongewijzigd blijven. Het gemeten verlies mag niet meer dan 10 g per 24 uur bedragen. |
4. BRANDSTOFBESTENDIGHEID
Na de test van punt 3 moet de tank nog steeds aan de voorschriften van de punten 1 en 2 voldoen.
5. BRANDBESTENDIGHEID
De tank moet aan de volgende tests worden onderworpen.
5.1. |
Gedurende twee minuten moet de tank, zoals hij in het voertuig is bevestigd, aan vlammen worden blootgesteld. Uit de tank mag geen vloeibare brandstof lekken. |
5.2. |
Op de hieronder beschreven wijze moeten drie tests op verschillende met brandstof gevulde tanks worden verricht:
|
5.3. |
De vlam waaraan de tank wordt blootgesteld, moet worden verkregen door het verbranden van in de handel verkrijgbare brandstof voor elektrische-ontstekingsmotoren (hierna „brandstof” genoemd) in een pan. In de pan moet voldoende brandstof worden gegoten om tijdens de volledige duur van de test over een vrij brandende vlam te kunnen beschikken. |
5.4. |
De afmetingen van de pan moeten zodanig worden gekozen dat de zijkanten van de brandstoftank aan de vlam zijn blootgesteld. De pan moet dan ook minstens 20 cm en hoogstens 50 cm groter zijn dan de horizontale projectie van de tank. Bij het begin van de test mogen de zijwanden van de pan niet meer dan 8 cm boven het niveau van de brandstof uitsteken. |
5.5. |
De met brandstof gevulde pan moet zodanig onder de tank worden geplaatst dat de afstand tussen het niveau van de brandstof in de pan en de onderkant van de tank overeenkomt met de voorziene hoogte van de tank boven het wegdek bij onbeladen massa (zie punt 7.4). De pan, de testopstelling of beide moeten verplaatsbaar zijn. |
5.6. |
Tijdens fase C van de test moet de pan worden bedekt met een scherm dat 3 ± 1 cm boven het brandstofniveau wordt aangebracht. Het scherm moet van vuurvast materiaal zijn gemaakt zoals voorgeschreven in aanhangsel 2. Tussen de stenen mag er geen opening zijn en de stenen moeten boven de brandstofpan zodanig worden ondersteund dat de gaten in de stenen niet worden afgedekt. De lengte en breedte van het frame moeten 2 tot 4 cm kleiner zijn dan de binnenafmetingen van de pan zodat er een opening van 1 tot 2 cm is voor ventilatie tussen het frame en de wand van de pan. |
5.7. |
Wanneer de tests in de openlucht worden uitgevoerd, moet er voldoende afscherming tegen de wind zijn en mag de windsnelheid ter hoogte van de brandstofpan niet meer dan 2,5 km/h bedragen. Vóór de test moet het scherm tot 308 ± 5 K (35 ± 5 °C) worden verwarmd. De vuurvaste stenen mogen nat worden gemaakt om te garanderen dat elke opeenvolgende test in dezelfde testomstandigheden plaatsvindt. |
5.8. |
De test moet uit vier fasen bestaan (zie aanhangsel 1).
|
5.9. |
De test moet als geslaagd worden beschouwd indien geen vloeibare brandstof uit de tank lekt. |
6. HITTEBESTENDIGHEID
6.1. |
De voor de test gebruikte opstelling moet overeenstemmen met de wijze waarop de tank in het voertuig is geïnstalleerd, met inbegrip van de wijze waarop de ontluchting van de tank werkt. |
6.2. |
De tank moet tot de helft met water met een temperatuur van 293 K (20 °C) worden gevuld en gedurende één uur aan een omgevingstemperatuur van 368 ± 2 K (95 ± 2 °C) worden blootgesteld. |
6.3. |
De test moet als geslaagd worden beschouwd indien de tank na de test geen lekken of ernstige vervormingen vertoont. |
7. OPSCHRIFTEN OP DE BRANDSTOFTANK
Op de tank moet de handelsnaam of het merk zijn aangebracht; dit opschrift moet onuitwisbaar en goed leesbaar zijn wanneer de tank in het voertuig is geïnstalleerd.
Aanhangsel 1
BRANDBESTENDIGHEIDSTEST
Figuur 1
Fase A: voorverwarming
Figuur 2
Fase B: directe blootstelling aan de vlam
Figuur 3
Fase C: indirecte blootstelling aan de vlam
Figuur 4
Fase D: einde van de test
Aanhangsel 2
AFMETINGEN EN TECHNISCHE GEGEVENS VAN DE VUURVASTE STENEN
Tekst van het beeld
Vuurvastheid (Seger-Kegel) |
SK 30 |
Al2O3-gehalte |
30-33 % |
Open poreusheid (Po) |
20-22 vol. % |
Dichtheid |
1 900-2 000 kg/m3 |
Effectieve oppervlakte van de gaten |
44,18 % |