ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 195

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
20 juli 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1177 van de Raad van 12 juli 2016 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 van de Commissie van 10 juni 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting ( 1 )

3

 

*

Verordening (EU) 2016/1179 van de Commissie van 19 juli 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang ( 1 )

11

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1180 van de Commissie van 19 juli 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

26

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1181 van de Commissie van 19 juli 2016 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juli 2016 zijn ingediend en tot bepaling van de hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2017 vastgestelde hoeveelheid in het kader van de tariefcontingenten die in de sector pluimveevlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 616/2007

28

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2016/1182 van de Raad van 18 juli 2016 over het personeelsreglement van het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie

31

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1183 van de Commissie van 14 juli 2016 tot goedkeuring van het programma voor noodinenting van runderen tegen nodulaire dermatose in Bulgarije en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4360)  ( 1 )

75

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1441/2007 van de Commissie van 5 december 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2073/2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen ( PB L 322 van 7.12.2007 )

82

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1019/2013 van de Commissie van 23 oktober 2013 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 wat histamine in visserijproducten betreft ( PB L 282 van 24.10.2013 )

83

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad ( PB L 102 van 11.4.2006 )

83

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart ( PB L 299 van 14.11.2015 )

84

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2002 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 ( PB L 338 van 22.12.2005 )

84

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/1


BESLUIT (EU) 2016/1177 VAN DE RAAD

van 12 juli 2016

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115, in samenhang met artikel 218, lid 5, en artikel 218, lid 8, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 14 mei 2013 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen met het Vorstendom Monaco met het oog op de wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (1) (hierna „de overeenkomst” genoemd), teneinde deze aan te passen aan de recente ontwikkelingen op mondiaal niveau waarbij is overeengekomen automatische uitwisseling van inlichtingen als een internationale standaard te bevorderen.

(2)

De uit deze onderhandelingen voortgevloeide tekst van het protocol tot wijziging van de overeenkomst (hierna „het wijzigingsprotocol” genoemd) is in overeenstemming met de door de Raad vastgestelde onderhandelingsrichtsnoeren, aangezien hij de overeenkomst aanpast aan de recente internationale ontwikkelingen inzake automatische uitwisseling van inlichtingen, namelijk aan de „Mondiale Standaard voor automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen in fiscale aangelegenheden”, die is ontwikkeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De Unie, de lidstaten en het Vorstendom Monaco hebben actief deelgenomen aan de werkzaamheden van het Mondiaal Forum van de OESO om de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van deze standaard te ondersteunen. De tekst van de overeenkomst zoals gewijzigd bij het wijzigingsprotocol, vormt de rechtsgrondslag voor de toepassing van de Mondiale Standaard in de betrekkingen tussen de Unie en het Vorstendom Monaco.

(3)

Het wijzigingsprotocol dient te worden ondertekend.

(4)

In het licht van de door het Vorstendom Monaco ingenomen standpunten in het kader van het Mondiaal Forum van de OESO dient het wijzigingsprotocol voorlopig te worden toegepast met ingang van 1 januari 2017, in afwachting van de voltooiing van de voor de sluiting ervan vereiste procedures,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening namens de Unie van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad, onder voorbehoud van de sluiting van voornoemd wijzigingsprotocol.

De tekst van het wijzigingsprotocol is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd zijn het wijzigingsprotocol namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

Op voorwaarde van wederkerigheid wordt het wijzigingsprotocol met ingang van 1 januari 2017 voorlopig toegepast, in afwachting van de voltooiing van de voor de sluiting ervan vereiste procedures.

De voorzitter van de Raad stelt het Vorstendom Monaco namens de Unie in kennis van het voornemen om het wijzigingsprotocol, op voorwaarde van wederkerigheid, met ingang van 1 januari 2017 voorlopig toe te passen.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. KAŽIMÍR


(1)  PB L 19 van 21.1.2005, blz. 55.


VERORDENINGEN

20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/3


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/1178 VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2016

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 5, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority, ESMA) is in kennis gesteld van de klassen van over the counter rentederivaten (otc-rentederivaten) waarvoor bepaalde centrale tegenpartijen (CTP's) over een vergunning voor het clearen ervan beschikken. Voor elk van die klassen heeft ESMA de criteria beoordeeld die van essentieel belang zijn voor het onderwerpen ervan aan de clearingverplichting, zoals onder meer het niveau van standaardisering, de omvang en liquiditeit, en de beschikbaarheid van prijsinformatie. Uitgaande van de overkoepelende doelstelling om het systeemrisico te verminderen, heeft de ESMA volgens de procedure van Verordening (EU) nr. 648/2012 de klassen van otc-rentederivaten vastgesteld die onder de clearingverplichting moeten vallen.

(2)

Otc-rentederivatencontracten kunnen een constante nominale waarde, een variabele nominale waarde of een voorwaardelijke nominale waarde hebben. Contracten met een constante nominale waarde hebben een nominale waarde die niet verandert tijdens de looptijd van het contract. Contracten met een variabele nominale waarde hebben een nominale waarde die op voorspelbare wijze verandert tijdens de looptijd van het contract. Contracten met een voorwaardelijke nominale waarde hebben een nominale waarde die op onvoorspelbare wijze verandert tijdens de looptijd van het contract. Voorwaardelijke nominale waarden maken het prijs- en risicobeheer van otc-rentederivatencontracten, en dus ook het clearen ervan door CTP's, complexer. Dit kenmerk dient in aanmerking te worden genomen bij het definiëren van de klassen van otc-rentederivaten die onder de clearingverplichting moeten vallen.

(3)

Bij het bepalen welke klassen van otc-derivatencontracten aan een clearingverplichting moeten worden onderworpen, dient rekening te worden gehouden met het specifieke karakter van otc-derivatencontracten die worden aangegaan met emittenten van gedekte obligaties of met pools ter dekking van obligaties met zekerheidsstelling. In dit verband zij opgemerkt dat de klassen van otc-rentederivaten die krachtens deze verordening onder de clearingverplichting vallen, geen contracten mogen omvatten die worden aangegaan met emittenten van gedekte obligaties of met pools ter dekking van obligaties met zekerheidsstelling, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen.

(4)

Verschillende tegenpartijen hebben verschillende perioden nodig om de nodige regelingen te treffen voor het clearen van de otc-rentederivaten die onder de clearingverplichting vallen. Teneinde een ordelijke en tijdige implementatie van deze verplichting te garanderen, moeten tegenpartijen worden ingedeeld in categorieën van voldoende vergelijkbare tegenpartijen die vanaf dezelfde datum aan de clearingverplichting worden onderworpen.

(5)

Een eerste categorie dient te bestaan uit zowel financiële als niet-financiële tegenpartijen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening clearingleden zijn van ten minste één van de relevante CTP's en voor ten minste één van de klassen van otc-rentederivaten die onder de clearingverplichting vallen, omdat die tegenpartijen al ervaring met het clearen van otc-rentederivaten hebben en reeds de connecties met die CTP's tot stand hebben gebracht om ten minste één van deze klassen te clearen. Ook niet-financiële tegenpartijen die clearingleden zijn, dienen in deze eerste categorie te worden opgenomen omdat hun ervaring met en voorbereiding op centrale clearing vergelijkbaar is met die van de financiële tegenpartijen die in deze categorie zijn opgenomen.

(6)

Een tweede categorie en een derde categorie dienen te bestaan uit niet tot de eerste categorie behorende financiële tegenpartijen die zijn gegroepeerd volgens het niveau van hun juridische en operationele capaciteit met betrekking tot otc-derivaten. Het niveau van de otc-derivatenactiviteit moet fungeren als uitgangspunt voor de differentiatie van de juridische en operationele capaciteit van financiële tegenpartijen. Voor het maken van een onderscheid tussen de tweede en de derde categorie dient er dan ook een kwantitatieve drempelwaarde te worden vastgesteld die is gebaseerd op het geaggregeerde gemiddelde aan het einde van de maand van de nominale waarde van niet-centraal geclearde derivaten. Die drempelwaarde moet worden vastgesteld op een passend niveau om kleinere marktdeelnemers te onderscheiden en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de tweede categorie op een significant risiconiveau betrekking heeft. De drempelwaarde moet ook worden afgestemd op de op internationaal niveau overeengekomen drempelwaarde voor de margevereisten voor niet-centraal geclearde derivaten teneinde de toezicht- en regelgevingsconvergentie te bevorderen en de nalevingskosten voor tegenpartijen te beperken. Hoewel de drempelwaarde doorgaans van toepassing is op groepsniveau gezien de potentiële gedeelde risico's binnen de groep, moet, net als in de bovenbedoelde internationale normen, de drempelwaarde voor beleggingsfondsen afzonderlijk op elk fonds worden toegepast aangezien de passiva van een fonds gewoonlijk niet worden beïnvloed door de passiva van andere fondsen of van hun beleggingsbeheerder. De drempelwaarde moet bijgevolg afzonderlijk op elk fonds worden toegepast mits, in geval van insolventie of faillissement van het fonds, elk beleggingsfonds een volledig gescheiden en afgeschermde pool van activa vormt die niet door andere beleggingsfondsen of door de beleggingsbeheerder zelf door zekerheden is gedekt, dan wel wordt gegarandeerd of ondersteund.

(7)

Bepaalde alternatieve beleggingsfondsen („abi's”) vallen niet onder de definitie van financiële tegenpartijen in Verordening (EU) nr.648/2012, ook al hebben zij eenzelfde operationele capaciteit met betrekking tot otc-derivatencontracten als abi's die wel onder die definitie vallen. Als niet-financiële tegenpartijen geclassificeerde abi's dienen derhalve in dezelfde categorieën tegenpartijen te worden opgenomen als abi's die als financiële tegenpartijen zijn geclassificeerd.

(8)

Een vierde categorie dient te bestaan uit niet-financiële tegenpartijen die niet in de andere categorieën zijn opgenomen omdat zij een beperktere ervaring met en operationele capaciteit met betrekking tot otc-derivaten en centrale clearing hebben dan de overige categorieën tegenpartijen.

(9)

Bij de bepaling van de datum waarop de clearingverplichting voor tegenpartijen van de eerste categorie in werking treedt, moet rekening worden gehouden met het feit dat zij eventueel niet over de nodige bestaande connecties met CTP's kunnen beschikken voor alle klassen die onder de clearingverplichting vallen. Bovendien vormen de tot deze categorie behorende tegenpartijen het clearingtoegangspunt voor tegenpartijen die geen clearingleden zijn, waarbij wordt verwacht dat cliëntclearing en indirecte cliëntclearing als gevolg van de inwerkingtreding van de clearingverplichting aanzienlijk zullen toenemen. Tot slot neemt deze eerste categorie tegenpartijen een groot deel van het volume reeds geclearde otc-rentederivaten voor haar rekening en zal het volume van te clearen transacties aanzienlijk toenemen na de datum waarop de in deze verordening neergelegde clearingverplichting in werking treedt. Daarom moet voor tegenpartijen van de eerste categorie een redelijke termijn van zes maanden worden vastgesteld om zich op het clearen van extra klassen te kunnen voorbereiden, om de toename van cliëntclearing en indirecte cliëntclearing te kunnen opvangen en om zich aan de toenemende volumes van te clearen transacties te kunnen aanpassen.

(10)

Bij de bepaling van de datum waarop de clearingverplichting voor tegenpartijen van de tweede en de derde categorie in werking treedt, moet rekening worden gehouden met het feit dat het merendeel onder hen toegang tot een CTP zal verwerven door een cliënt of een indirecte cliënt van een clearinglid te worden. Dit proces kan 12 à 18 maanden in beslag nemen, al naargelang de juridische en operationele capaciteit van de tegenpartijen en de stand van hun voorbereidingen wat het treffen van de voor het clearen van de contracten noodzakelijke regelingen met clearingleden betreft.

(11)

Bij de bepaling van de datum waarop de clearingverplichting voor tegenpartijen van de vierde categorie in werking treedt, moet rekening worden gehouden met hun juridische en operationele capaciteit, alsook met het feit dat zij minder ervaring met otc-derivaten en centrale clearing hebben dan andere categorieën tegenpartijen.

(12)

Voor otc-derivatencontracten tussen een in een derde land gevestigde tegenpartij en een andere in de Unie gevestigde tegenpartij die van dezelfde groep deel uitmaken, die op volledige basis in dezelfde consolidatie zijn opgenomen en die aan passende gecentraliseerde risicobeoordelings-, risicometings- en risicocontroleprocedures zijn onderworpen, dient in een latere datum van toepassing van de clearingverplichting te worden voorzien. De uitgestelde toepassing moet garanderen dat die contracten niet onder de clearingverplichting vallen in de beperkte periode waarin er nog geen in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde uitvoeringshandelingen bestaan die betrekking hebben op de in bijlage I bij deze verordening vermelde otc-derivatencontracten en op het rechtsgebied waar de tegenpartij van het derde land is gevestigd. De bevoegde autoriteiten moeten in staat zijn vooraf te verifiëren of de tegenpartijen die dergelijke contracten sluiten, van dezelfde groep deel uitmaken en aan de andere in Verordening (EU) nr. 648/2012 gestelde voorwaarden met betrekking tot intragroeptransacties voldoen.

(13)

Anders dan bij otc-derivaten waarvan de tegenpartijen niet-financiële tegenpartijen zijn, schrijft Verordening (EU) nr. 648/2012 bij otc-derivaten waarvan de tegenpartijen financiële tegenpartijen zijn, voor dat de clearingverplichting moet worden toegepast op contracten die zijn gesloten na de kennisgeving aan de ESMA aangaande de vergunningverlening aan een CTP voor het clearen van een bepaalde klasse van otc-derivaten, maar vóór de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt, mits de resterende looptijd van dergelijke contracten op de datum van inwerkingtreding van de verplichting zulks rechtvaardigt. De toepassing van de clearingverplichting op die contracten moet ten doel hebben een eenvormige en coherente toepassing van Verordening (EU) nr. 648/2012 te garanderen. Tevens moet bij het onderwerpen van een klasse van otc-derivatencontracten aan de clearingverplichting zowel financiële stabiliteit en een vermindering van het systeemrisico, als een gelijk speelveld voor marktdeelnemers worden nagestreefd. De minimale resterende looptijd dient derhalve op een zodanig niveau te worden vastgesteld dat de verwezenlijking van deze doelstellingen wordt gewaarborgd.

(14)

Voordat overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgestelde technische reguleringsnormen in werking treden, kunnen tegenpartijen niet voorspellen of de door hen gesloten otc-derivatencontracten onder de clearingverplichting zullen vallen op de datum waarop die verplichting van kracht wordt. Deze onzekerheid heeft grote gevolgen voor het vermogen van marktdeelnemers om de correcte prijs van de door hen aangegane otc-derivatencontracten te bepalen, omdat voor centraal geclearde contracten een andere zekerhedenregeling geldt dan voor niet-centraal geclearde contracten. Het verplicht stellen van forward-clearing van vóór de inwerkingtreding van deze verordening gesloten otc-derivatencontracten, ongeacht de resterende looptijd ervan op de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt, kan het vermogen van de tegenpartijen beperken om hun marktrisico's afdoende af te dekken, en kan ofwel negatieve gevolgen hebben voor de marktwerking en de financiële stabiliteit, ofwel hen beletten hun gewone activiteiten uit te oefenen door deze contracten met andere passende middelen af te dekken.

(15)

Bovendien mogen otc-derivatencontracten die na de vankrachtwording van deze verordening en vóór de inwerkingtreding van de clearingverplichting worden gesloten, niet onder de clearingverplichting vallen totdat de tegenpartijen bij deze contracten kunnen uitmaken tot welke categorie zij behoren en of zij voor een bepaald contract, inclusief hun intragroeptransacties, onder de clearingverplichting vallen, en voordat zij de nodige regelingen hebben kunnen treffen om bij de sluiting van deze contracten met de clearingverplichting rekening te houden. Om zowel de ordelijke werking en de stabiliteit van de markt te vrijwaren, als een gelijk speelveld tussen tegenpartijen te handhaven, verdient het daarom overweging die contracten niet aan de clearingverplichting te onderwerpen, ongeacht de resterende looptijd ervan.

(16)

Otc-derivatencontracten die zijn gesloten na de kennisgeving aan de ESMA aangaande de vergunningverlening aan een CTP voor het clearen van een bepaalde klasse van otc-derivaten, maar vóór de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt, zouden niet onder de clearingverplichting mogen vallen wanneer zij niet significant relevant zijn voor het systeemrisico, dan wel wanneer het onderwerpen van die contracten aan de clearingverplichting de eenvormige en coherente toepassing van Verordening (EU) nr. 648/2012 anderszins in het gedrang zou kunnen brengen. Aan otc-rentederivatencontracten met langere looptijden verbonden tegenpartijkredietrisico blijft langer in de markt dan hetzelfde aan otc-rentederivaten met korte resterende looptijden verbonden risico. Het opleggen van de clearingverplichting voor contracten met korte resterende looptijden zou bijgevolg lasten voor tegenpartijen met zich brengen die niet in verhouding staan tot de omvang van het ingeperkte risico. Bovendien nemen otc-rentederivaten met korte resterende looptijden slechts een vrij gering deel van de totale markt en dus ook slechts een vrij gering deel van het totale aan deze markt verbonden systeemrisico voor hun rekening. De minimale resterende looptijden moeten derhalve op een zodanig niveau worden vastgesteld dat wordt voorkomen dat contracten met resterende looptijden van niet meer dan een paar maanden onder de clearingverplichting vallen.

(17)

Tegenpartijen van de derde categorie nemen slechts een vrij beperkt deel van het totale systeemrisico voor hun rekening en hebben tevens een geringere juridische en operationele capaciteit wat otc-derivaten betreft dan tegenpartijen van de eerste en de tweede categorie. Essentiële elementen van de otc-derivatencontracten, inclusief de prijsbepaling van otc-rentederivaten die onder de clearingverplichting vallen en die zijn gesloten voordat die verplichting in werking treedt, zullen binnen een kort tijdsbestek moeten worden aangepast om daarin rekening te houden met de clearing die pas verscheidene maanden na de sluiting van het contract zal plaatsvinden. Voor dit proces van forward-clearing zijn belangrijke aanpassingen van het prijsbepalingsmodel vereist, alsook wijzigingen in de documentatie van deze otc-derivatencontracten. Tegenpartijen van de derde categorie zijn veel minder in staat om forward-clearing in hun otc-derivatencontracten op te nemen. Het verplicht stellen van de clearing van otc-derivatencontracten die zijn gesloten voordat de clearingverplichting voor die tegenpartijen in werking treedt, kan bijgevolg hun vermogen beperken om hun risico's afdoende af te dekken, en kan ofwel negatieve gevolgen hebben voor de werking en de stabiliteit van de markt, ofwel hen beletten hun gewone activiteiten uit te oefenen indien zij niet tot afdekking kunnen blijven overgaan. Otc-derivatencontracten die door tegenpartijen van de derde categorie worden gesloten vóór de datum waarop de clearingverplichting van kracht wordt, mogen derhalve niet onder de clearingverplichting vallen.

(18)

Daarnaast kunnen otc-derivatencontracten tussen tot dezelfde groep behorende tegenpartijen onder bepaalde voorwaarden van clearing worden vrijgesteld om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de efficiëntie van risicobeheerprocessen binnen de groep, en aldus te vermijden dat de verwezenlijking van de overkoepelende doelstelling van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt ondermijnd. Intragroeptransacties die aan bepaalde voorwaarden voldoen en die worden gesloten vóór de datum waarop de clearingverplichting voor die transacties van kracht wordt, mogen derhalve niet onder de clearingverplichting vallen.

(19)

Deze verordening is gebaseerd op ontwerpen van technische reguleringsnormen die de ESMA aan de Commissie heeft voorgelegd.

(20)

De ESMA heeft openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd, heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten (2) om advies verzocht en heeft het Europees Comité voor systeemrisico's geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan de clearingverplichting onderworpen klassen van otc-derivaten

1.   De in bijlage I vermelde klassen van over the counter derivaten (otc-derivaten) vallen onder de clearingverplichting.

2.   De in bijlage I vermelde klassen van otc-derivaten omvatten geen contracten die worden aangegaan met emittenten van gedekte obligaties of met pools ter dekking van obligaties met zekerheidsstelling, mits deze contracten aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij worden alleen gebruikt voor de afdekking van rente- of valutamismatches van de pool ter dekking van de betrokken obligatie met zekerheidstelling;

b)

zij zijn overeenkomstig de nationale wetgeving betreffende gedekte obligaties in de pool ter dekking van de betrokken obligatie met zekerheidsstelling geregistreerd;

c)

zij worden niet beëindigd in geval van afwikkeling of insolventie van de emittent van de gedekte obligatie of van de pool ter dekking van de obligatie met zekerheidsstelling;

d)

de tegenpartij bij het otc-derivaat dat met emittenten van gedekte obligaties of met pools ter dekking van obligaties met zekerheidsstelling is aangegaan, is ten minste van de zelfde rangorde als de houders van de gedekte obligaties, behalve wanneer de tegenpartij bij het otc-derivaat dat met emittenten van gedekte obligaties of met pools ter dekking van obligaties met zekerheidsstelling is aangegaan, de in gebreke blijvende of de getroffen partij is, dan wel van deze zelfde rangorde afziet;

e)

de gedekte obligatie voldoet aan de vereisten van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en is onderworpen aan een zekerheidsstellingsvereiste van ten minste 102 %.

Artikel 2

Categorieën tegenpartijen

1.   Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 worden de onder de clearingverplichting vallende tegenpartijen in de volgende categorieën ingedeeld:

a)

Categorie 1 omvat de tegenpartijen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor ten minste één van de in bijlage I bij deze verordening of in bijlage I van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205 van de Commissie (4) vermelde klassen van otc-derivaten clearingleden in de zin van artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn van ten minste één van de CTP's die vóór die datum een vergunning hebben gekregen of zijn erkend om ten minste één van die klassen te clearen;

b)

Categorie 2 omvat de niet tot categorie 1 behorende tegenpartijen die deel uitmaken van een groep waarvan het geaggregeerde gemiddelde aan het einde van de maand van de uitstaande nominale brutowaarde van de niet-centraal geclearde derivaten voor januari, februari en maart 2016 hoger is dan 8 miljard EUR en die één van de volgende partijen zijn:

i)

financiële tegenpartijen;

ii)

alternatieve beleggingsfondsen zoals omschreven in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) die niet-financiële tegenpartijen zijn;

c)

categorie 3 omvat de niet tot categorie 1 of categorie 2 behorende tegenpartijen die één van de volgende partijen zijn:

i)

financiële tegenpartijen;

ii)

alternatieve beleggingsfondsen zoals omschreven in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU die niet-financiële tegenpartijen zijn;

d)

categorie 4 omvat de niet-financiële tegenpartijen die niet tot categorie 1, categorie 2 of categorie 3 behoren.

2.   Voor de berekening voor de groep van het in lid 1, onder b), bedoelde geaggregeerde gemiddelde aan het einde van de maand van de uitstaande nominale brutowaarde van de niet-centraal geclearde derivaten worden alle niet-centraal geclearde derivaten van de groep, met inbegrip van valutatermijncontracten, swaps en valutaswaps, in aanmerking genomen.

3.   Bij tegenpartijen die alternatieve beleggingsfondsen zoals omschreven in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU, dan wel instellingen voor collectieve belegging in effecten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn, is de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde drempelwaarde van 8 miljard EUR individueel op fondsniveau van toepassing.

Artikel 3

Data vanaf wanneer de clearingverplichting in werking treedt

1.   Voor contracten die op een in bijlage I vermelde klasse van otc-derivaten betrekking hebben, treedt de clearingverplichting in werking op:

a)

9 februari 2017 voor tegenpartijen van categorie 1;

b)

9 juli 2017 voor tegenpartijen van categorie 2;

c)

9 februari 2018 voor tegenpartijen van categorie 3;

d)

9 juli 2019 voor tegenpartijen van categorie 4.

Ingeval een contract wordt gesloten tussen twee tegenpartijen die tot verschillende categorieën tegenpartijen behoren, is de datum waarop de clearingverplichting voor dat contract in werking treedt, de laatst vallende datum.

2.   In afwijking van lid 1, onder a), b) en c), treedt de clearingverplichting voor contracten die op een in bijlage I vermelde klasse van otc-derivaten betrekking hebben en die worden gesloten tussen andere tegenpartijen dan tegenpartijen van categorie 4 welke van dezelfde groep deel uit maken en waarbij de ene tegenpartij in een derde land en de andere tegenpartij in de Unie is gevestigd, in werking op:

a)

9 juli 2019 ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 geen gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in bijlage I bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten, of

b)

de laatst vallende van de volgende data ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 een gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in bijlage I bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten:

i)

60 dagen na de datum van inwerkingtreding van het ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening vastgesteld gelijkwaardigheidsbesluit dat betrekking heeft op de in bijlage I bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten;

ii)

de datum waarop de clearingverplichting overeenkomstig lid 1 in werking treedt.

Deze afwijking is alleen van toepassing indien de tegenpartijen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de in een derde land gevestigde tegenpartij is ofwel een financiële tegenpartij, ofwel een niet-financiële tegenpartij;

b)

de in de Unie gevestigde tegenpartij is:

i)

een financiële tegenpartij, een niet-financiële tegenpartij, een financiële holding, een financiële instelling of een aan passende prudentiële vereisten onderworpen onderneming die nevendiensten verricht, en de onder a) bedoelde tegenpartij is een financiële tegenpartij, of

ii)

een financiële tegenpartij, ofwel een niet-financiële tegenpartij en de onder a) bedoelde tegenpartij is een niet-financiële tegenpartij;

c)

beide tegenpartijen zijn overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 op volledige basis in dezelfde consolidatie opgenomen;

d)

beide tegenpartijen zijn onderworpen aan passende gecentraliseerde risicobeoordelings-, risicometings- en risicocontroleprocedures;

e)

de in de Unie gevestigde tegenpartij heeft haar bevoegde autoriteit er schriftelijk van in kennis gesteld dat aan de onder a), b), c) en d) gestelde voorwaarden is voldaan en de bevoegde autoriteit heeft binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving bevestigd dat aan die voorwaarden is voldaan.

Artikel 4

Minimale resterende looptijd

1.   Voor financiële tegenpartijen van categorie 1 is de in artikel 4, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde minimale resterende looptijd op de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt:

a)

15 jaar voor contracten die zijn aangegaan of verlengd vóór 9 oktober 2016 die behoren tot de klassen die in tabel 1 van bijlage I zijn vermeld;

b)

3 jaar voor contracten die zijn aangegaan of verlengd vóór 9 oktober 2016 die behoren tot de klassen die in tabel 2 van bijlage I zijn vermeld;

c)

zes maanden voor contracten die zijn aangegaan of verlengd op of na 9 oktober 2016 die behoren tot de klassen die in tabel 1 of tabel 2 van bijlage I zijn vermeld.

2.   Voor financiële tegenpartijen van categorie 2 is de in artikel 4, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde minimale resterende looptijd op de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt:

a)

15 jaar voor contracten die zijn aangegaan of verlengd vóór 9 oktober 2016 die behoren tot de klassen die in tabel 1 van bijlage I zijn vermeld;

b)

3 jaar voor contracten die zijn aangegaan of verlengd vóór 9 oktober 2016 die behoren tot de klassen die in tabel 2 van bijlage I zijn vermeld;

c)

zes maanden voor contracten die zijn aangegaan of verlengd op of na 9 oktober 2016 die behoren tot de klassen die in tabel 1 of tabel 2 van bijlage I zijn vermeld.

3.   Voor financiële tegenpartijen van categorie 3 en voor de in artikel 3, lid 2, van deze verordening bedoelde transacties tussen financiële tegenpartijen is de in artikel 4, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde minimale resterende looptijd op de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt:

a)

15 jaar voor contracten die behoren tot de klassen die in tabel 1 van bijlage I zijn vermeld;

b)

3 jaar voor contracten die behoren tot de klassen die in tabel 2 van bijlage I zijn vermeld.

4.   Ingeval een contract wordt gesloten tussen twee financiële tegenpartijen die tot verschillende categorieën behoren of tussen twee financiële tegenpartijen die bij in artikel 3, lid 2, bedoelde transacties zijn betrokken, is de voor de toepassing van dit artikel in aanmerking te nemen minimale resterende looptijd de toepasselijke langste resterende looptijd.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2016

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(3)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205 van de Commissie van 6 augustus 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting (PB L 314 van 1.12.2015, blz. 13).

(5)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).


BIJLAGE

Aan de clearingverplichting onderworpen klassen van otc-rentederivaten

Tabel 1

Klassen van swaps van vaste voor variabele rente

ID

Type

Referentie-index

Afwikkelingsvaluta

Looptijd

Afwikkelingsvaluta Type

Optionaliteit

Notioneel

C.1.1

Vast voor variabel

NIBOR

NOK

28D-10Y

Eén valuta

Neen

Constant of variabel

C.1.2

Vast voor variabel

WIBOR

PLN

28D-10Y

Eén valuta

Neen

Constant of variabel

C.1.3

Vast voor variabel

STIBOR

SEK

28D-15Y

Eén valuta

Neen

Constant of variabel


Tabel 2

Klassen van rentetermijncontracten (forward rate agreements)

ID

Type

Referentie-index

Afwikkelingsvaluta

Looptijd

Afwikkelingsvaluta Type

Optionaliteit

Notioneel

C.2.1

FRA

NIBOR

NOK

3D-2Y

Eén valuta

Neen

Constant of variabel

C.2.2

FRA

WIBOR

PLN

3D-2Y

Eén valuta

Neen

Constant of variabel

C.2.3

FRA

STIBOR

SEK

3D-3Y

Eén valuta

N een

Constant of variabel


20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/11


VERORDENING (EU) 2016/1179 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2016

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (1), en met name artikel 37, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 bevat twee lijsten van gevaarlijke stoffen met hun geharmoniseerde indeling en etikettering. Tabel 3.1 bevat een lijst van gevaarlijke stoffen met hun geharmoniseerde indeling en etikettering op basis van de criteria in de delen 2 tot en met 5 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008. Tabel 3.2 bevat een lijst van gevaarlijke stoffen met hun geharmoniseerde indeling en etikettering op basis van de criteria in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (2).

(2)

Aangezien Richtlijn 67/548/EEG met ingang van 1 juni 2015 is ingetrokken, moet tabel 3.2 in deel 3 van bijlage VI worden geschrapt. Om de overgang naar de volledige toepassing van Verordening (EG) nr. 1272/2008 te vergemakkelijken, mag de schrapping echter niet vóór 1 juni 2017 van kracht worden.

(3)

Op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voorstellen ingediend om met betrekking tot bepaalde stoffen de geharmoniseerde indeling en etikettering aan te vullen, bij te werken of te schrappen. Op basis van de adviezen van het Comité risicobeoordeling (RAC) van het ECHA over die voorstellen alsmede de opmerkingen van de betrokken partijen, is het nodig om met betrekking tot bepaalde stoffen de geharmoniseerde indeling en etikettering aan te vullen, bij te werken of te schrappen.

(4)

Met betrekking tot de stof lood stelt het RAC in zijn wetenschappelijk advies van 5 december 2013 voor om deze in te delen in categorie 1A van voortplantingstoxiciteit. Bij gebrek aan zekerheid over de biobeschikbaarheid van lood in solide vorm moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen de solide vorm (deeltjesgrootte van meer dan of gelijk aan 1 mm) en de poedervorm (deeltjesgrootte van minder dan 1 mm). Daarom is het nodig om een specifieke concentratiegrens van ≥ 0,03 % voor de poedervorm en een algemene concentratiegrens van ≥ 0,3 % voor de solide vorm vast te stellen.

(5)

Koperhoudende stoffen moeten overeenkomstig de in de RAC-adviezen van 4 december 2014 aanbevolen milieuclassificatie in bijlage VI van Verordening (EG) nr. 1272/2008 worden opgenomen, aangezien er voldoende wetenschappelijk bewijs is om deze nieuwe indeling te rechtvaardigen. De voorgestelde M-factoren voor aquatisch gevaar op lange termijn mogen echter niet worden opgenomen, aangezien het Comité risicobeoordeling deze nog nader moet evalueren in het licht van de wetenschappelijke gegevens over aquatische toxiciteit die de industrie heeft voorgelegd nadat het RAC-advies aan de Commissie was toegezonden.

(6)

Verordening (EG) nr. 1272/2008 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Naleving van de nieuwe geharmoniseerde indelingen dient niet onmiddellijk verplicht te worden gesteld, aangezien er een bepaalde tijd nodig zal zijn om leveranciers in staat te stellen de etikettering en verpakking van stoffen en mengsels aan de nieuwe indelingen aan te passen en bestaande voorraden te verkopen. Deze periode zal ook nodig zijn om leveranciers in staat te stellen zich aan te passen en te voldoen aan andere wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de nieuwe geharmoniseerde indelingen voor stoffen als bedoeld in artikel 22, onder f), en artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3), in artikel 50 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) of in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(8)

Overeenkomstig de overgangsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008 op basis waarvan de nieuwe bepalingen al in een eerder stadium op vrijwillige basis kunnen worden toegepast, moeten leveranciers in staat worden gesteld om al vóór het verstrijken van de termijn op vrijwillige basis de nieuwe geharmoniseerde indelingen toe te passen en de etikettering en verpakking dienovereenkomstig aan te passen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage VI wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

2)

In bijlage VI wordt tabel 3.2 geschrapt.

Artikel 2

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 maart 2018.

Artikel 1, lid 2, is van toepassing met ingang van 1 juni 2017.

3.   In afwijking van lid 2 mogen stoffen en mengsels reeds vóór 1 maart 2018 worden ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 zoals gewijzigd bij deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(2)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE

Tabel 3.1 van deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermeldingen voor de catalogusnummers 607-331-00-5 en 609-066-00-0 worden geschrapt;

b)

de vermeldingen voor de catalogusnummers 006-035-00-8, 029-002-00-X, 602-020-00-0, 602-033-00-1, 603-055-00-4, 604-030-00-0, 604-092-00-09, 605-013-00-0, 605-022-00-X, 606-014-00-9, 606-021-00-7, 607-056-00-0, 607-059-00-7, 607-157-00-X, 607-172-00-1, 607-375-00-5, 607-623-00-2, 613-166-00-X, 613-121-00-4, 616-011-00-4, 616-037-00-6 en 616-207-00-X worden vervangen door de volgende vermeldingen:

Catalogusnummer

Internationale chemische identificatie

EG-nr.

CAS-nr.

Indeling

Etikettering

Specifieke concentratiegrenzen, M-factoren

Opmerkingen

Gevarenklasse en categorie

Gevarenaanduiding

Pictogram, signaalwoord

Gevarenaanduiding

Aanvullende gevarenaanduiding

„006-035-00-8

pirimicarb (ISO); 2-(dimethylamino)-5,6-dimethylpyrimidin-4-yl dimethylcarbamaat

245-430-1

23103-98-2

Carc. 2

Acute Tox. 3

Acute Tox. 3

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1 Aquatic Chronic 1

H351

H331

H301

H317

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H351

H331

H301

H317

H410

 

M = 10

M = 100”

 

„029-002-00-X

dikoperoxide;

koper(I)oxide

215-270-7

1317-39-1

Acute Tox. 4

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H302

H318

H400

H410

GHS07

GHS05

GHS09

Dgr

H332

H302

H318

H410

 

M = 100”

 

„602-020-00-0

1,2-dichloorpropaan;

propyleendichloride

201-152-2

78-87-5

Flam. Liq. 2

Carc. 1B

Acute Tox. 4*

Acute Tox. 4*

H225

H350

H332

H302

GHS02

GHS08

GHS07

Dgr

H225

H350

H332

H302”

 

 

 

„602-033-00-1

chloorbenzeen

203-628-5

108-90-7

Flam. Liq. 3

Acute Tox. 4

Skin Irrit. 2

Aquatic Chronic 2

H226

H332

H315

H411

GHS02

GHS07

GHS09

Wng

H226

H332

H315

H411”

 

 

 

„603-055-00-4

propyleenoxide;

1,2-epoxypropaan; methyloxiraan

200-879-2

75-56-9

Flam. Liq. 1

Carc. 1B

Muta. 1B

Acute Tox. 3

Acute Tox. 3

Acute Tox. 4

STOT SE 3

Eye Irrit. 2

H224

H350

H340

H331

H311

H302

H335

H319

GHS02

GHS08

GHS06

Dgr

H224

H350

H340

H331

H311

H302

H335

H319”

 

 

 

„604-030-00-0

bisfenol A;

4,4′ -isopropylideendifenol

201-245-8

80-05-7

Repr. 1B

STOT SE 3

Eye Dam. 1

Skin Sens. 1

H360F

H335

H318

H317

GHS08

GHS05 GHS07

Dgr

H360F

H335

H318

H317”

 

 

 

„604-092-00-9

fenol, dodecyl-, vertakt; [1]

fenol, 2-dodecyl-, vertakt; [2]

fenol, 3-dodecyl-, vertakt; [3]

fenol, 4-dodecyl-, vertakt; [4]

fenol, (tetrapropenyl)-derivaten [5]

310-154-3 [1]

[2]

[3]

[4]

[5]

121158-58-5 [1]

[2]

[3]

210555-94-5 [4]

74499-35-7 [5]

Repr. 1B

Skin Corr. 1C

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1 Aquatic Chronic 1

H360F

H314

H318

H400

H410

GHS08

GHS05

GHS09

Dgr

H360F

H314

H410

 

M = 10

M = 10”

 

„605-013-00-0

chloralose (INN);

(R)-1,2-O-(2,2,2-trichloroethylideen)-α-D-glucofuranose; glucochloralose; anhydroglucochloral

240-016-7

15879-93-3

Acute Tox. 4*

Acute Tox. 3

STOT SE 3

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H301

H336

H400

H410

GHS06

GHS09

Dgr

H332

H301

H336

H410

 

M = 10

M = 10

C”

„605-022-00-X

glutaral; glutaaraldehyde;

1,5-pentanedial

203-856-5

111-30-8

Acute Tox. 2

Acute Tox. 3

STOT SE 3

Skin Corr. 1B

Resp. Sens. 1

Skin Sens. 1A

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 2

H330

H301

H335

H314

H334

H317

H400

H411

GHS06

GHS05

GHS08

GHS09

Dgr

H330

H301

H335

H314

H334

H317

H410

EUH071

STOT SE 3; H335: 0,5 % ≤ C < 5 %

M = 1”

 

„606-014-00-9

chloorfacinon (ISO);

2-[(4-chloorfenyl)(fenyl)acetyl]-1H-indan-1,3(2H)-dion

223-003-0

3691-35-8

Repr. 1B

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

STOT RE 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H410

 

Repr. 1B; H360D:

C ≥ 0,003 %

STOT RE 1; H372 (bloed): C ≥ 0,1 %

STOT RE 2; H373 (bloed):

0,01 % ≤ C < 0,1 %

M = 1

M = 1”

 

„606-021-00-7

N-methyl-2-pyrrolidon; 1-methyl-2-pyrrolidon

212-828-1

872-50-4

Repr. 1B

STOT SE 3

Skin Irrit. 2

Eye Irrit. 2

H360D***

H335

H315

H319

GHS08

GHS07

Dgr

H360D***

H335

H315

H319

 

STOT SE 3; H335: C ≥ 10 %”

 

„607-056-00-0

warfarine (ISO);

4-hydroxy-3-(3-oxo-1-fenylbutyl)-2H-chromeen-2-on; [1]

(S)-4-hydroxy-3-(3-oxo-1- fenylbutyl)-2-benzopyron; [2]

(R)-4-hydroxy-3-(3-oxo-1-fenylbutyl)-2-benzopyron [3]

201-377-6

[1]

226-907-3

[2]

226-908-9

[3]

81-81-2 [1]

5543-57-7

[2]

5543-58-8

[3]

Repr. 1A

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

Acute Tox. 2

STOT RE 1

Aquatic Chronic 2

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H411

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H411

 

Repr. 1A; H360D:

C ≥ 0,003 %

STOT RE 1; H372 (bloed): C ≥ 0,5 %

STOT RE 2; H373 (bloed): 0,05 % ≤ C < 0,5 %”

 

„607-059-00-7

cumatetralyl (ISO); 4-hydroxy-3-(1,2,3,4-tetrahydro-1-naftyl)cumarine

227-424-0

5836-29-3

Repr. 1B

Acute Tox. 2

Acute Tox. 3

Acute Tox. 2

STOT RE 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H330

H311

H300

H372 (bloed)

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H360D

H330

H311

H300

H372 (bloed)

H410

 

Repr. 1B; H360D: C ≥ 0,003 %

STOT RE 1; H372 (bloed): C ≥ 1,0 %

STOT RE 2; H373 (bloed) 0,1 % ≤ C < 1,0 %

M = 10”

 

„607-157-00-X

difenacum (ISO); 3-(3-bifenyl-4-yl-1,2,3,4-tetrahydro-1-naftyl)-4-hydroxycumarine

259-978-4

56073-07-5

Repr. 1B

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

STOT RE 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H410

 

Repr. 1B; H360D:

C ≥ 0,003 %

STOT RE 1; H372 (bloed): C ≥ 0,02 % STOT RE 2; H373 (bloed):

0,002 % ≤ C < 0,02 %

M = 10

M = 10”

 

„607-172-00-1

brodifacoum (ISO);

4-hydroxy-3-(3-(4′ -broom-4-bifenylyl)-1,2,3,4-tetrahydro-1-naftyl)cumarine

259-980-5

56073-10-0

Repr. 1A

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

STOT RE 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H410

 

Repr. 1A; H360D:

C ≥ 0,003 %

STOT RE 1; H372 (bloed): C ≥ 0,02 % STOT RE 2; H373 (bloed):

0,002 % ≤ C < 0,02 %

M = 10

M = 10”

 

„607-375-00-5

flocumafen (ISO); reactiemassa van: cis-4-hydroxy-3-(1,2,3,4-tetrahydro-3-(4-(4-trifluormethylbenzyloxy)fenyl)-1-naftyl)cumarine en trans-4-hydroxy-3-(1,2,3,4-tetrahydro-3-(4-(4-trifluormethylbenzyloxy)fenyl)-1-naftyl)cumarine

421-960-0

90035-08-8

Repr. 1B

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

STOT RE 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H410

 

Repr. 1B; H360D:

C ≥ 0,003 %

STOT RE 1; H372 (bloed): C ≥ 0,05 %

STOT RE 2; H373 (bloed):

0,005 % ≤ C < 0,05 %

M = 10

M = 10”

 

„607-623-00-2

diisobutylftalaat

201-553-2

84-69-5

Repr. 1B

H360Df

GHS08

Dgr

H360Df”

 

 

 

„613-166-00-X

Flumioxazine (ISO);

2-[7-fluor-3-oxo-4-(prop-2-yn-1-yl)-3,4-dihydro-2H-1,4-benzoxazin-6-yl]-4,5,6,7-tetrahydro-1H-isoindool-1,3(2H)-dion

103361-09-7

Repr. 1B

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H400

H410

GHS08

GHS09

Dgr

H360D

H410

 

M = 1 000

M = 1 000 ”

 

„613-121-00-4

chloorsulfuron (ISO); 2-chloor-N-[[(4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazine-2- yl)amino]carbonyl]benzeensulfonamide

265-268-5

64902-72-3

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 1 000

M = 100”

 

„616-011-00-4

N,N-dimethylacetamide

204-826-4

127-19-5

Repr. 1B

Acute Tox. 4*

Acute Tox. 4*

H360D***

H332

H312

GHS08

GHS07

Dgr

H360D***

H332

H312”

 

 

 

„616-037-00-6

acetochloor (ISO); 2-chloor-N-(ethoxymethyl)-N-(2-ethyl-6-methylfenyl)acetamide

251-899-3

34256-82-1

Carc. 2

Repr. 2

Acute Tox. 4

STOT SE 3

STOT RE 2

Skin Irrit. 2

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H361f

H332

H335

H373 (nier)

H315

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H351

H361f

H332

H335

H373 (nier)

H315

H317

H410

 

M = 1 000

M = 100”

 

„616-207-00-X

polyhexamethyleenbiguanide hydrochloride;

PHMB

32289-58-0

27083-27-8

Carc. 2

Acute Tox. 2

Acute Tox. 4

STOT RE 1

Eye Dam. 1

Skin Sens. 1B

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H351

H330

H302

H372 (luchtwegen) (inademing)

H318

H317

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS05

GHS09

Dgr

H351

H330

H302

H372 (luchtwegen) (inademing)

H318

H317

H410

 

M = 10

M = 10”

 

c)

de volgende vermeldingen worden overeenkomstig de rangschikking van de catalogusnummers ingevoegd:

Catalogusnummer

Internationale chemische identificatie

EG-nr.

CAS-nr.

Indeling

Etikettering

Specifieke concentratiegrenzen, M-factoren

Opmerkingen

Gevarenklasse en categorie

Gevarenaanduiding

Pictogram, signaalwoord

Gevarenaanduiding

Aanvullende gevarenaanduiding

„005-020-00-3

dinatriumoctaboraat watervrij; [1]

dinatriumoctaboraat tetrahydraat [2]

234-541-0 [1]

234-541-0 [2]

12008-41-2 [1]

12280-03-4 [2]

Repr. 1B

H360FD

GHS08

Dgr

H360FD”

 

 

 

„014-046-00-4

E-glasvezels met een representatieve samenstelling; [Calcium-aluminium-silicaatvezels met willekeurige oriëntatie en de volgende representatieve samenstelling (in massapercentage): SiO2 50,0-56,0 %, Al2O3 13,0-16,0 %, B2O3 5,8-10,0 %, Na2O < 0,6 %, K2O < 0,4 %, CaO 15,0-24,0 %, MgO < 5,5 %, Fe2O3 < 0,5 %, F2 < 1,0 %. Proces: gewoonlijk met roterende vlamdemping. (Er kunnen nog andere elementen in kleine hoeveelheden aanwezig zijn; de procesbeschrijving sluit geen innovatie uit).]

Carc. 1B

H350i

GHS08

Dgr

H350i

 

 

A”

„014-047-00-X

Glasvezels met een representatieve samenstelling; [Calcium-aluminium-silicaatvezels met willekeurige oriëntatie en de volgende samenstelling (in massapercentage): SiO2 55,0-60,0 %, Al2O3 4,0-7,0 %, B2O3 8,0-11,0 %, ZrO2 0,0-4,0 %, Na2O 9,5-13,5 %, K2O 0,0-4,0 %, CaO 1,0-5,0 %, MgO 0,0-2,0 %, Fe2O3 < 0,2 %, ZnO 2,0-5,0 %, BaO 3,0-6,0 %, F2 < 1,0 %. Proces: gewoonlijk met roterende vlamdemping. (Er kunnen nog andere elementen in kleine hoeveelheden aanwezig zijn; de procesbeschrijving sluit geen innovatie uit).]

Carc. 2

H351 (inademing)

GHS08

Wng

H351 (inademing)

 

 

A”

„029-015-00-0

koperthiocyanaat

214-183-1

1111-67-7

Aquatic Acute 1 Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

EUH032

M = 10”

 

„029-016-00-6

koper(II)oxide

215-269-1

1317-38-0

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 100”

 

„029-017-00-1

dikoperchloridetrihydroxide

215-572-9

1332-65-6

Acute Tox. 4

Acute Tox. 3

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H301

H400

H410

GHS06

GHS09

Dgr

H332

H301

H410

 

M = 10”

 

„029-018-00-7

tetrakoperhexahydroxidesulfaat; [1]

tetrakoperhexahydroxidesulfaathydraat [2]

215-582-3 [1]

215-582-3 [2]

1333-22-8 [1]

12527-76-3 [2]

Acute Tox. 4

Aquatic Acute 1 Aquatic Chronic 1

H302

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H302

H410

 

M = 10”

 

„029-019-01-X

koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur)

Acute Tox. 3

Acute Tox. 4

Eye Irrit. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H331

H302

H319

H400

H410

GHS06

GHS09

Dgr

H331

H302

H319

H410

 

M = 10”

 

„029-020-00-8

koper(II)carbonaat--koper(II)hydroxide (1:1)

235-113-6

12069-69-1

Acute Tox. 4

Acute Tox. 4

Eye Irrit. 2

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H302

H319

H400

H410

GHS07

GHS09

Wng

H332

H302

H319

H410

 

M = 10”

 

„029-021-00-3

koperdihydroxide;

koper(II)hydroxide

243-815-9

20427-59-2

Acute Tox. 2

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H330

H302

H318

H400

H410

GHS06

GHS05

GHS09

Dgr

H330

H302

H318

H410

 

M = 10”

 

„029-022-00-9

Bordeauxse pap;

reactieproducten van kopersulfaat met calciumdihydroxide

8011-63-0

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H332

H318

H400

H410

GHS07

GHS05

GHS09

Dgr

H332

H318

H410

 

M = 10”

 

„029-023-00-4

Kopersulfaat-pentahydraat

231-847-6

7758-99-8

Acute Tox. 4

Eye Dam. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H302

H318

H400

H410

GHS07

GHS05

GHS09

Dgr

H302

H318

H410

 

M = 10”

 

„082-013-00-1

Loodpoeder;

[deeltjesdiameter < 1 mm]

231-100-4

7439-92-1

Repr. 1A

Lact.

H360FD

H362

GHS08

Dgr

H360FD

H362

 

Repr. 1A; H360D: C ≥ 0,03 %”

 

„082-014-00-7

Massief lood:

[deeltjesdiameter ≥ 1 mm]

231-100-4

7439-92-1

Repr. 1A

Lact.

H360FD

H362

GHS08

Dgr

H360FD

H362”

 

 

 

„605-040-00-8

hydroxyisohexyl 3-cyclohexeen carboxaldehyde (INCI); reactiemassa van 4-(4-hydroxy-4-methylpentyl)cyclohex-3-een-1-carbaldehyde en 3-(4-hydroxy-4-methylpentyl)cyclohex-3-een-1-carbaldehyde; [1]

4-(4-hydroxy-4-methylpentyl)cyclohex-3-een-1-carbaldehyde; [2]

3-(4-hydroxy-4-methylpentyl)cyclohex-3-een-1-carbaldehyde [3]

- [1]

250-863-4 [2]

257-187-9 [3]

130066-44-3 [1]

31906-04-4 [2]

51414-25-6 [3]

Skin Sens. 1A

H317

GHS07

Wng

H317”

 

 

 

„607-716-00-8

bromadiolon (ISO); 3-[3-(4′ -broombifenyl-4-yl)-3-hydroxy-1-fenylpropyl]-4-hydroxy-2H-chromeen-2-on

249-205-9

28772-56-7

Repr. 1B

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

STOT RE 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H410

 

Repr. 1B; H360D:

C ≥ 0,003 %

STOT RE 1; H372 (bloed): C ≥ 0,005 % STOT RE 2; H373 (bloed):

0,0005 % ≤ C < 0,005 %

M = 1

M = 1”

 

„607-717-00-3

difethialon (ISO);

3-[3-(4′ -broombifenyl-4-yl)-1,2,3,4-tetrahydronaftaleen-1-yl]-4-hydroxy-2H-1-benzothiopyran-2-on

104653-34-1

Repr. 1B

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

Acute Tox. 1

STOT RE 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H400

H410

GHS08

GHS06

GHS09

Dgr

H360D

H330

H310

H300

H372 (bloed)

H410

EUH070

Repr. 1B; H360D:

C ≥ 0,003 %

STOT RE 1; H372 (bloed): C ≥ 0,02 % STOT RE 2; H373 (bloed):

0,002 % ≤ C < 0,02 %

M = 100

M = 100”

 

„607-718-00-9

perfluorononaan-1 zuur [1] en de natrium- [2] en ammoniumzouten [3] daarvan

206-801-3 [1]

[2]

[3]

375-95-1 [1]

21049-39-8 [2]

4149-60-4 [3]

Carc. 2

Repr. 1B

Lact.

Acute Tox. 4

Acute Tox. 4

STOT RE 1

Eye Dam. 1

H351

H360Df

H362

H332

H302

H372 (lever, thymus, milt)

H318

GSH08

GSH07

GHS05

Dgr

H351

H360Df

H362

H332

H302

H372 (lever, thymus, milt)

H318”

 

 

 

„607-719-00-4

dicyclohexylftalaat

201-545-9

84-61-7

Repr. 1B

Skin Sens. 1

H360D

H317

GHS08

GHS07

Dgr

H360D

H317”

 

 

 

„608-067-00-3

3,7-dimethylocta-2,6-dieennitril

225-918-0

5146-66-7

Muta. 1B

H340

GHS08

Dgr

H340”

 

 

 

„612-288-00-0

bupirimaat (ISO);

5-butyl-2-ethylamino-6-methylpyrimidin-4-yl dimethylsulfamaat

255-391-2

41483-43-6

Carc. 2

Skin Sens. 1B

Aquatic Chronic 1

H351

H317

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Wng

H351

H317

H410

 

M = 1”

 

„612-289-00-6

triflumizol (ISO);

(1E)-N-[4-chloor-2-(trifluormethyl)fenyl]-1-(1H-imidazol-1-yl)-2-propoxyethanimine

68694-11-1

Repr. 1B

Acute Tox. 4

STOT RE 2

Skin Sens. 1

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H360D

H302

H373 (lever)

H317

H400

H410

GHS08

GHS07

GHS09

Dgr

H360D

H302

H373 (lever)

H317

H410

 

M = 1

M = 1”

 

„616-218-00-X

benzovindiflupyr (ISO); N-[9-(dichloormethyleen)-1,2,3,4-tetrahydro-1,4-methaannaftaleen-5-yl]-3-(difluoromethyl)-1-methyl-1H-pyrazool-4-carboxamide

1072957-71-1

Acute Tox. 3

Acute Tox. 3

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H331

H301

H400

H410

GHS06

GHS09

Dgr

H331

H301

H410

 

M = 100

M = 100”

 

„616-219-00-5

fluopyram (ISO); N-{2-[3-chloor-5-(trifluoromethyl)pyridine-2-yl]ethyl}-2-(trifluoromethyl)benzamide

658066-35-4

Aquatic Chronic 2

H411

GHS09

H411”

 

 

 

„616-220-00-0

pencycuron (ISO); 1-[(4-chloorfenyl)methyl]-1-cyclopentyl-3-fenylureum

266-096-3

66063-05-6

Aquatic Acute 1

Aquatic Chronic 1

H400

H410

GHS09

Wng

H410

 

M = 1

M = 1”

 

„617-023-00-2

tert-butylhydroperoxide

200-915-7

75-91-2

Muta. 2

H341

GHS08

Wng

H341”

 

 

 


20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1180 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

176,8

ZZ

176,8

0709 93 10

TR

136,5

ZZ

136,5

0805 50 10

AR

192,3

BO

223,6

CL

165,8

UY

201,2

ZA

173,2

ZZ

191,2

0808 10 80

AR

145,6

BR

89,8

CL

133,9

CN

114,1

NZ

145,1

US

117,0

UY

72,1

ZA

116,0

ZZ

116,7

0808 30 90

AR

109,0

CL

120,7

NZ

155,4

ZA

124,7

ZZ

127,5

0809 10 00

TR

193,0

ZZ

193,0

0809 29 00

TR

280,8

ZZ

280,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1181 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2016

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juli 2016 zijn ingediend en tot bepaling van de hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2017 vastgestelde hoeveelheid in het kader van de tariefcontingenten die in de sector pluimveevlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 616/2007

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie (2) zijn jaarlijkse tariefcontingenten geopend voor de invoer van vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand, en andere derde landen.

(2)

De hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juli 2016 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre invoercertificaten kunnen worden afgegeven door de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, berekend overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (3).

(3)

De hoeveelheden waarop de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juli 2016 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre rechten tot invoer kunnen worden verleend, door de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, berekend overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1301/2006, in combinatie met artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

(4)

De hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juli 2016 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, kleiner dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid te worden toegevoegd.

(5)

Met het oog op de efficiëntie van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 zijn ingediend, wordt de in deel A van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt toegepast.

2.   De hoeveelheden waarvoor geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 en die aan de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2017 moeten worden toegevoegd, zijn vastgesteld in deel A van de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

1.   Op de hoeveelheden waarop de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 zijn ingediend, wordt de in deel B van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt toegepast.

2.   De hoeveelheden waarvoor geen aanvragen om rechten zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 en die aan de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2017 moeten worden toegevoegd, zijn vastgesteld in deel B van de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie van 4 juni 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen (PB L 142 van 5.6.2007, blz. 3).

(3)  Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13).


BIJLAGE

DEEL A

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — aanvragen die voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 zijn ingediend

(%)

Aan de voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2017 beschikbare hoeveelheden toe te voegen hoeveelheden waarvoor geen aanvraag is ingediend

(in kg)

1

09.4211

0,301205

2

09.4212

0,611629

4A

09.4214

0,345662

09.4251

0,423730

09.4252

2 836 412

6A

09.4216

0,308928

09.4260

0,341882

7

09.4217

32 748 800

8

09.4218

6 957 600

DEEL B

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — aanvragen die voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 zijn ingediend

(%)

Aan de voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2017 beschikbare hoeveelheden toe te voegen hoeveelheden waarvoor geen aanvraag is ingediend

(in kg)

5A

09.4215

0,513183

09.4254

0,623692

09.4255

2,840922

09.4256

3 545 002


BESLUITEN

20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/31


BESLUIT (GBVB) 2016/1182 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

over het personeelsreglement van het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Besluit 2014/75/GBVB van de Raad van 10 februari 2014 betreffende het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie (1), en met name artikel 7, lid 1, derde zin,

Gezien de aanbeveling van de directeur van het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie („het Instituut”) is een agentschap van de Europese Unie, aangesloten bij de gecoördineerde organisaties. Het personeelsreglement van het Instituut moet worden aangepast aan de ontwikkeling van het Instituut en van het algemene regelgevende kader van personeelsreglementen in de gecoördineerde organisaties. Het dient derhalve te worden herzien.

(2)

Het personeelsreglement van het Instituut, zoals vastgesteld door de Raad op 21 december 2001 (2) en gewijzigd door de directeur, na instemming van het bestuur, op 15 juni 2005 (3), moet derhalve worden ingetrokken en vervangen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het personeelsreglement van het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie, zoals vastgesteld door de Raad op 21 december 2001 en gewijzigd door de directeur op 15 juni 2005, na instemming van het bestuur, wordt ingetrokken en vervangen door het personeelsreglement in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop het in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 41 van 12.2.2014, blz. 13.

(2)  PB L 39 van 9.2.2002, blz. 18.

(3)  PB L 235 van 12.9.2005, blz. 1.


BIJLAGE

PERSONEELSREGLEMENT VAN HET INSTITUUT VOOR VEILIGHEIDSSTUDIES VAN DE EUROPESE UNIE

INHOUD

PREAMBULE

Artikel 1

Toepassingsgebied

TITEL I

BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ALLE WERKNEMERS

Artikel 2

 

1.

Gezag

2.

Gedrag

3.

Financiële aansprakelijkheid

4.

Beveiliging

5.

Bijstand en schadevergoeding

6.

Eigendomsrechten

7.

Nevenactiviteiten

8.

Kandidatuur voor een openbare of politieke opdracht of functie

TITEL II

BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ARBEIDSCONTRACTANTEN

HOOFDSTUK I

VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN

Artikel 3

 

HOOFDSTUK II

AANWERVING EN DUUR VAN DE AANSTELLING

Artikel 4

Aanwerving

Artikel 5

Leeftijdsgrens voor het uitoefenen van een functie

Artikel 6

Medisch onderzoek

Artikel 7

Benoemingen

1.

Arbeidsovereenkomsten

2.

Proeftijd

3.

Beëindiging van arbeidsovereenkomsten

4.

Ontslagvergoeding

5.

Verkorting van de opzegtermijn

HOOFDSTUK III

SALARIS EN TOELAGEN

Artikel 8

Algemene bepalingen

Artikel 9

Basissalaris

Artikel 10

Ontheemdingstoelage

Artikel 11

Gezinstoelagen en toelagen van sociale aard

1.

Algemene bepaling

2.

Kostwinnerstoelage

3.

Toelage voor kinderen en andere personen ten laste

4.

Schooltoelage

5.

Toelage voor gehandicapte kinderen en andere personen ten laste

6.

Huisvestingstoelage

Artikel 12

Plaatsvervangerstoelage

Artikel 13

Inrichtingstoelage

1.

Recht op de toelage

2.

Basisbedrag van de toelage

3.

Toeslag voor personen ten laste

4.

Mobiliteitstoeslag

5.

Betaling van de toelage

Artikel 14

Inhoudingen

1.

Interne belasting

2.

Bijdragen aan de pensioenregeling

3.

Bijdragen aan socialezekerheidsregelingen

4.

Bijdragen aan een aanvullende verzekering

Artikel 15

Voorschotten en terugbetaling van voorschotten op het salaris

HOOFDSTUK IV

REISKOSTEN

Artikel 16

Inrichting en vertrek

Artikel 17

Verhuiskosten

Artikel 18

Dienstreizen

HOOFDSTUK V

INTERNE ORGANISATIE

Artikel 19

Werkuren

Artikel 20

Deeltijdwerk

Artikel 21

Feestdagen en vrije dagen

Artikel 22

Verlof

1.

Jaarlijks verlof

2.

Onbetaald verlof

3.

Ziekteverlof, moeder- en vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en ander buitengewoon verlof

Artikel 23

Verlof in de plaats van herkomst

HOOFDSTUK VI

BEOORDELING EN BEVORDERING

Artikel 24

Algemene bepalingen

Artikel 25

Procedure

Artikel 26

Follow-up van de beoordelingen

HOOFDSTUK VII

TUCHTMAATREGELEN

Artikel 27

 

HOOFDSTUK VIII

BEROEP EN COMMISSIE VAN BEROEP

Artikel 28

 

HOOFDSTUK IX

PENSIOENEN

Artikel 29

 

HOOFDSTUK X

DETACHERING VAN ARBEIDSCONTRACTANTEN VAN HET INSTITUUT

Artikel 30

 

TITEL III

BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP TIJDELIJK PERSONEEL

Artikel 31

Algemene bepalingen

Artikel 32

Overeenkomsten

Artikel 33

Bezoldiging

Artikel 34

Bijzondere bepalingen

1.

Inrichtingskosten en kosten van terugkeer aan het einde van de overeenkomst

2.

Verlof

TITEL IV

BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DESKUNDIGEN EN STAGIAIRS

Artikel 35

 

TITEL V

VERTEGENWOORDIGING VAN DE WERKNEMERS

Artikel 36

 

BIJLAGE I

ONTSLAGVERGOEDING

BIJLAGE II

ONTHEEMDINGSTOELAGE

BIJLAGE III

KINDEREN EN ANDERE PERSONEN TEN LASTE

BIJLAGE IV

GEHANDICAPTE PERSONEN TEN LASTE

BIJLAGE V

HUISVESTINGSTOELAGE

BIJLAGE VI

REIS- EN VERHUISKOSTEN

BIJLAGE VII

KOSTEN VAN DIENSTREIZEN

BIJLAGE VIII

ZIEKTEVERLOF, MOEDER- EN VADERSCHAPSVERLOF, OUDERSCHAPSVERLOF EN ANDER BUITENGEWOON VERLOF

BIJLAGE IX

ADMINISTRATIEF ONDERZOEK, TUCHTONDERZOEK EN TUCHTMAATREGELEN

BIJLAGE X

COMMISSIE VAN BEROEP

PERSONEELSREGLEMENT VAN HET INSTITUUT VOOR VEILIGHEIDSSTUDIES VAN DE EUROPESE UNIE

PREAMBULE

Het Instituut voor veiligheidsstudies is een agentschap van de Europese Unie, aangesloten bij de gecoördineerde organisaties.

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Dit personeelsreglement is van toepassing op personeel dat op grond van een overeenkomst is aangeworven door het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie („het Instituut”), behoudens andersluidend besluit van het bestuur ten aanzien van het niet in een rang ingedeelde personeel (de directeur).

2.   Voor de toepassing van dit personeelsreglement heeft de term „werknemer” betrekking op de volgende natuurlijke personen:

a)

personeelsleden die een overeenkomst met het Instituut hebben gesloten en die begrotingsposten bezetten in de jaarlijks aan de begroting van het Instituut gehechte personeelsformatie („arbeidscontractanten”); en

b)

tijdelijke personeelsleden met een overeenkomst met het Instituut.

Ad hoc betaalde deskundigen en stagiairs zijn geen werknemers van het Instituut en vallen onder de specifieke bepalingen van titel IV.

3.   In de aan de begroting van het Instituut gehechte personeelsformatie wordt het aantal arbeidscontractanten in elke categorie en rang vermeld.

Posten voor arbeidscontractanten zijn posten die verband houden met de kerntaken van het Instituut en met taken van permanente aard.

4.   Iedere bepaling in dit personeelsreglement waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uit de context duidelijk anders blijkt.

5.   Gedetailleerde bepalingen voor de toepassing van dit personeelsreglement worden, waar nodig, vastgelegd in door de directeur vast te stellen uitvoeringsbepalingen. Het bestuur wordt naar behoren geïnformeerd vooraleer dergelijke uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld.

De directeur mag een deel van zijn gezag en zijn handtekening delegeren voor het dagelijks bestuur van aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van dit personeelsreglement vallen.

TITEL I

BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ALLE WERKNEMERS

Artikel 2

De werknemers staan onder het gezag van de directeur en zijn aan de directeur verantwoording verschuldigd voor de uitoefening van hun functie. Zij verbinden zich ertoe hun functie met de grootst mogelijke nauwgezetheid en plichtsbetrachting uit te oefenen.

Bij het uitvoeren van hun taken en in hun gedrag hebben de werknemers uitsluitend de belangen van het Instituut voor ogen. Zij voeren in alle loyaliteit en discretie en naar eer en geweten de functies uit die hun in hun hoedanigheid van werknemer zijn toevertrouwd. Zij vragen noch aanvaarden aanwijzingen van enige regering of van enig gezag, enige organisatie of persoon buiten het Instituut.

De werknemers gedragen zich onder alle omstandigheden op een wijze die past bij hun hoedanigheid van vertegenwoordiger van het Instituut. Zij onthouden zich van iedere handeling of activiteit die op enigerlei wijze afbreuk kan doen aan de waardigheid van hun functie, of de goede naam van het Instituut.

De werknemers kunnen gehouden zijn het Instituut geheel of ten dele schadeloos te stellen voor elk financieel verlies dat het heeft geleden door hun nalatigheid of opzettelijke niet-naleving van een door het bestuur of de directeur goedgekeurd reglement of goedgekeurde procedure.

De Commissie van beroep heeft rechtsmacht in geschillen die rijzen als gevolg van deze bepaling.

a)

Bij hun indiensttreding nemen de werknemers kennis van de beveiligingsvoorschriften van het Instituut.

b)

Voor alle werknemers, bursalen en stagairs kan een veiligheidsmachtiging vereist worden om tijdens de uitvoering van hun takentoegang te hebben tot gerubriceerde documenten. Het verzoek tot dergelijke machtiging wordt door de beveiligingsfunctionaris van het Instituut gericht aan de bevoegde autoriteiten.

In afwachting van de afgifte van de veiligheidsmachtiging, kan door de directeur een tijdelijke vergunning voor het werken met gerubriceerde documenten worden verleend.

c)

De personeelsleden stellen de beveiligingsfunctionaris onmiddellijk in kennis van elk geval waarin verlies of openbaarmaking van een gerubriceerd document wordt vermoed.

Het Instituut verleent bijstand aan werknemers die, uit hoofde van hun hoedanigheid of werkelijke taken bij het Instituut en buiten hun schuld, het slachtoffer zijn van bedreigingen, beschimpingen, smaad of agressie. De geleden materiële schade kan op de volgende voorwaarden worden vergoed:

a)

de werknemer heeft de betrokken schade niet met opzet of uit nalatigheid uitgelokt;

b)

hij heeft geen vergoeding van de schade verkregen en kan er geen krijgen;

c)

werknemers subrogeren het Instituut in hun rechten tegenover derden, met name tegenover de verzekeringsmaatschappijen.

Elk besluit hieromtrent dat gevolgen heeft voor het optreden of de financiën van het Instituut, wordt genomen door de directeur, die over een discretionaire beoordelingsbevoegdheid beschikt ten aanzien van de omstandigheden, de vorm van de te verlenen bijstand, en, in voorkomend geval, het bedrag van de te verlenen schadevergoeding. Het bestuur wordt naar behoren op de hoogte gebracht van elk besluit uit hoofde van dit lid.

Alle rechten, met inbegrip van de titel-, auteurs- en octrooirechten inzake de door een werknemer in de uitoefening van zijn officiële functie verrichte werkzaamheden, komen van rechtswege toe aan het Instituut.

a)

Een werknemer bezet geen post of heeft geen regelmatige of betaalde betrekking buiten het Instituut zonder toestemming van de directeur.

b)

Een werknemer mag, zonder toestemming van de directeur, generlei eerbewijs, onderscheiding, gunst, gift of beloning van een regering of wie dan ook buiten het Instituut aanvaarden, behalve wegens vóór zijn aanstelling bewezen diensten of wegens diensten welke gedurende een buitengewoon verlof in verband met militaire dienst of andere nationale dienst uit hoofde van die dienst zijn bewezen.

c)

De werknemers onthouden zich van elk openbaar optreden dat of elke verklaring of publicatie die onverenigbaar is met de taken of verplichtingen van een internationaal ambtenaar of gevolgen voor de morele of materiële verantwoordelijkheid van het Instituut kan hebben.

d)

Een werknemer heeft niet direct of indirect belangen in een commerciële onderneming die, uit de aard der zaak, de onafhankelijkheid van de werknemer bij de vervulling van zijn taken in het Instituut in gevaar zouden kunnen brengen.

e)

De taken van senior-analisten omvatten het aanknopen van relaties met externe organen en personen; senior-analisten mogen daarom, na de instemming van de directeur te hebben verkregen, lezingen geven, mededelingen aan de pers doen en publiceren.

f)

Indien de echtgenoot of de geregistreerde partner van een werknemer een winstgevende beroepsactiviteit uitoefent, stelt de werknemer de directeur hiervan in kennis. Indien blijkt dat deze bezigheid onverenigbaar is met die van de werknemer en indien laatstgenoemde er niet voor kan instaan dat aan deze bezigheid binnen een bepaalde termijn een einde wordt gemaakt, beslist de directeur, na een gesprek met de werknemer en na advies van het personeelscomité te hebben gevraagd, of de werknemer op zijn post mag blijven.

a)

Een werknemer die zich kandidaat wil stellen voor een openbare of politieke opdracht of functie, meldt dit aan de directeur.

b)

Een werknemer die zich kandidaat wil stellen voor een openbare of politieke opdracht of functie, krijgt onbetaald verlof vanaf de datum waarop hij verklaart zijn verkiezingscampagne te beginnen.

c)

Indien hij wordt gekozen, verzoekt de werknemer om beëindiging van de overeenkomst. Die beëindiging geeft geen recht op een ontslagvergoeding.

d)

Indien de werknemer de functie of opdracht niet aanvaardt, heeft hij het recht zijn post weer te bezetten, in dezelfde rang en met dezelfde anciënniteit, of hetzelfde salaris voor tijdelijk personeel, die/dat de werknemer genoot op de datum waarop het onbetaald verlof aanving.

e)

Voor de duur van het onbetaald verlof worden de toename van de anciënniteit en de opbouw van de pensioenrechten onderbroken. Indien een arbeidscontractant evenwel aantoont dat hij geen pensioenrechten via een andere pensioenregeling kan verkrijgen, kan die arbeidscontractant een verzoek indienen om verdere pensioenrechten te blijven verwerven, op voorwaarde dat hij de bijbehorende bijdragen, zowel de zijne als die van de werkgever, betaalt.

TITEL II

BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ARBEIDSCONTRACTANTEN

HOOFDSTUK I

Voorrechten en immuniteiten

Artikel 3

De voorrechten en immuniteiten die de arbeidscontractanten genieten, zijn toegekend in het belang van het Instituut en niet om persoonlijke redenen. Deze voorrechten en immuniteiten mogen niet worden gebruikt om particuliere verplichtingen te vermijden en evenmin als excuus om geldende nationale wetten of politieverordeningen niet na te leven.

Wanneer deze voorrechten en immuniteiten in het geding zijn, stelt de betrokken arbeidscontractant de directeur hiervan onverwijld op de hoogte. In geval van overtreding van de plaatselijke wetgeving kan de directeur, indien hij dat noodzakelijk acht, besluiten de voorrechten en immuniteiten op te heffen.

HOOFDSTUK II

Aanwerving en duur van de aanstelling

Artikel 4

Aanwerving

1.   Vacatures worden vastgesteld door de directeur, behalve voor de functie van directeur. Het Instituut maakt deze vacatures bekend.

2.   Arbeidscontractanten worden door de directeur aangesteld op grond van verdienste en via eerlijke en transparante vergelijkende onderzoeken.

3.   De aanwerving van arbeidscontractanten is beperkt tot onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie.

4.   De kandidaat moet aantonen over een grondige kennis van een van de talen van de Europese Unie te beschikken en van voldoende kennis van een andere taal van de Europese Unie, voor zover zulks nodig is voor de uitoefening van zijn taken.

5.   De arbeidscontractanten waarop dit reglement van toepassing is, worden ingedeeld overeenkomstig de categorieën en rangen van de gecoördineerde organisaties.

6.   De arbeidscontractanten worden aangesteld in de eerste salaristrap van de bij hun functie behorende rang. De directeur kan evenwel een hogere salaristrap toekennen indien de omstandigheden dat rechtvaardigen.

7.   De directeur stelt nadere regels vast voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 5

Leeftijdsgrens voor het uitoefenen van een functie

De leeftijdsgrens voor het uitoefenen van een functie is het eind van de maand waarin het personeelslid de leeftijd van 65 jaar bereikt. De directeur kan toestaan dat in het belang van de dienst voor ten hoogste twaalf maanden van deze bepaling wordt afgeweken.

Artikel 6

Medisch onderzoek

1.   Voorafgaand aan de indienstneming ondergaat een arbeidscontractant een medisch onderzoek door een door het Instituut goedgekeurd medisch centrum, dat verklaart dat hij aan de voor de uitoefening van de functie gestelde eisen van lichamelijke geschiktheid voldoet.

2.   Arbeidscontractanten ondergaan elk jaar een medisch controleonderzoek.

3.   Een door het Instituut goedgekeurd medisch centrum verstrekt deskundig advies aan de directeur in geval van eventuele ongeschiktheid van de arbeidscontractant om zijn functie te blijven uitoefenen.

4.   Indien het in de leden 1 en 3 bedoelde medisch onderzoek tot een negatief medisch advies heeft geleid, kan de kandidaat of de arbeidscontractant binnen 20 dagen nadat het Instituut hem daarvan in kennis heeft gesteld, verzoeken om zijn geval ter beoordeling voor te leggen aan een medische commissie die is samengesteld uit drie artsen: één gekozen door de directeur, één gekozen door de arbeidscontractant en één gekozen door de twee andere artsen.

De medische commissie hoort de arts die het eerste negatieve advies heeft uitgebracht. Wanneer de medische commissie de negatieve conclusie bevestigt van het medisch onderzoek als bedoeld in:

a)

lid 1, komen de honoraria en de bijkomende kosten voor 50 % ten laste van de kandidaat;

b)

lid 3, tracht het Instituut in eerste instantie een post voor de werknemer te vinden die passend is, gelet op zijn gesteldheid. Indien dit niet mogelijk is, zegt het Instituut de overeenkomst op met een termijn van zes maanden en wordt de invaliditeitscommissie bijeengeroepen om het recht op invaliditeitspensioen vast te stellen overeenkomstig de in het algemeen pensioenreglement neergelegde voorwaarden.

Artikel 7

Benoemingen

Arbeidsovereenkomsten hebben een looptijd van drie jaar. De directeur kan de arbeidsovereenkomst met gelijke of voor kortere perioden verlengen. De arbeidscontractant wordt ten minste zes maanden vóór het verstrijken van zijn arbeidsovereenkomst verwittigd of zijn overeenkomst voor nog een periode wordt verlengd.

Het totaal aantal arbeidsovereenkomsten dat aan senior-analisten wordt aangeboden, bestrijkt maximaal vijf jaar. Voor alle andere personeelsleden bedraagt de maximale looptijd negen jaar. In uitzonderlijke gevallen kan de directeur de arbeidsovereenkomst na de reglementaire negen jaar met een periode van minder dan twaalf maanden verlengen in het belang van de dienst.

Voor arbeidscontractanten die op 1 augustus 2016 reeds tien pensioenjaren hebben opgebouwd in het kader van de pensioenregelingen van de gecoördineerde organisaties, gelden geen beperkingen wat betreft de totale looptijd van hun arbeidsovereenkomsten.

Voor arbeidscontractanten die een lopende arbeidsovereenkomst hebben op 1 augustus 2016 en die bij het voltooien van die overeenkomst meer dan negen jaar ononderbroken dienst voor het Instituut zal hebben opgebouwd, wordt die overeenkomst bij het bereiken van tien jaar ononderbroken dienst beschouwd als zijnde van onbepaalde duur.

a)

Iedere initiële overeenkomst omvat een proeftijd van negen maanden die ingaat op de datum van indiensttreding.

b)

Wanneer een arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wegens ziekte of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan de directeur de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen.

c)

Eén maand voor het einde van de proeftijd van de arbeidscontractant wordt een beoordelingsrapport opgesteld over zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Het beoordelingsrapport wordt ter kennis van de arbeidscontractant gebracht.

d)

Een arbeidscontractant die zich niet voldoende geschikt heeft getoond om handhaving in zijn functie te rechtvaardigen, wordt ontslagen.

e)

Over een arbeidscontractant die duidelijk ongeschikt blijkt te zijn, kan op ieder moment van de proeftijd een rapport worden opgesteld. Dit rapport wordt ter kennis van de arbeidscontractant gebracht.

f)

Op grond van dat rapport kan de directeur besluiten de arbeidscontractant vóór het verstrijken van de proeftijd te ontslaan met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. De diensttijd mag echter niet langer duren dan de normale proeftijd.

g)

Een arbeidscontractant die tijdens de proeftijd naar aanleiding van een negatief rapport wordt ontslagen, heeft geen recht op een ontslagvergoeding.

h)

De proeftijd maakt een integrerend deel uit van de looptijd van de initiële arbeidsovereenkomst. Hij wordt meegeteld voor de opbouw van anciënniteits- en pensioenrechten.

a)

Het Instituut kan besluiten arbeidsovereenkomsten te beëindigen of niet te verlengen in de volgende omstandigheden:

i)

op het in de overeenkomst bepaalde tijdstip;

ii)

naar aanleiding van de schrapping van de door de arbeidscontractant bezette begrotingspost, of indien de aan de post van de arbeidscontractant verbonden taken zodanig worden gewijzigd dat hij niet langer over de nodige kwalificaties en ervaring voor de functie beschikt;

iii)

onvoldoende beroepsbekwaamheid van de arbeidscontractant voor zijn functie, naar behoren binnen zes maanden geconstateerd in twee opeenvolgende beoordelingen, in overeenstemming met de artikelen 24, lid 3, en 26, lid 4;

iv)

tijdens de looptijd van de overeenkomst opgetreden lichamelijke ongeschiktheid van de arbeidscontractant, die is bevestigd door de invaliditeitscommissie ingevolge artikel 6, lid 4;

v)

de lidstaat waarvan de arbeidscontractant onderdaan is, heeft zich teruggetrokken uit het bestuur;

vi)

de standplaats wordt verplaatst naar een locatie op meer dan 100 km van de plaats waar de arbeidscontractant is aangeworven, en de arbeidscontractant weigert de overplaatsing;

vii)

ingevolge een tuchtprocedure waarbij de schuld of de verantwoordelijkheid van de arbeidscontractant is komen vast te staan, overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VII.

In de onder i) tot en met vi) genoemde gevallen worden de arbeidsovereenkomsten beëindigd of niet verlengd met een opzegtermijn van zes maanden. In het onder vii) genoemde geval bedraagt de opzegtermijn één maand.

b)

De arbeidscontractant kan zijn overeenkomst zelf beëindigen met een opzegtermijn van drie maanden om ongeacht welke persoonlijke redenen, die hij niet hoeft bekend te maken.

Behalve in geval van beëindiging op tuchtrechtelijke gronden leidt het beëindigen of niet verlengen van een overeenkomst door het Instituut tot een ontslagvergoeding op de in bijlage I genoemde voorwaarden.

Indien het belang van de dienst zulks vereist, kan de in lid 3, onder a), genoemde opzegtermijn worden verkort. In dat geval heeft de arbeidscontractant recht op uitbetaling van een aanvullend bedrag, dat gelijk is aan het salaris en de toelagen die hij zou hebben ontvangen tussen de datum waarop zijn overeenkomst daadwerkelijk wordt beëindigd en de einddatum van een opzegtermijn van zes maanden.

Deze bepalingen gelden niet wanneer de arbeidsovereenkomst op tuchtrechtelijke gronden wordt beëindigd.

HOOFDSTUK III

Salaris en toelagen

Artikel 8

Algemene bepalingen

1.   De aan de arbeidscontractanten van het Instituut betaalde bezoldiging bestaat uit het basissalaris, de ontheemdingstoelage en de gezinstoelagen en andere toelagen van sociale aard.

Op deze bezoldiging worden de bijdragen en heffingen ingehouden die de arbeidscontractant verschuldigd is op grond van de interne belasting-, pensioen- en socialezekerheidsregelingen.

De rekeningen-courant van de arbeidscontractanten worden uiterlijk in de loop van de laatste werkweek van de maand voor het te ontvangen bedrag gecrediteerd.

De arbeidscontractanten moeten het Instituut onverwijld informeren over eventuele wijzigingen in hun persoonlijke omstandigheden die financiële gevolgen kunnen hebben. Deze wijzigingen worden met terugwerkende kracht in aanmerking genomen voor de bezoldiging van de maand volgend op die van de kennisgeving aan de administratie van het Instituut.

2.   Alle onverschuldigd betaalde bedragen worden door de arbeidscontractant aan het Instituut terugbetaald.

Het recht van het Instituut om onverschuldigde betalingen terug te vorderen vervalt twee jaar na de datum waarop het Instituut tot de bevinding komt dat de betaling onverschuldigd was. Wanneer er vorderingen jegens een arbeidscontractant openstaan wegens onverschuldigde betalingen, geschiedt terugvordering door inhoudingen op de maandelijkse of andere aan de betrokken persoon verschuldigde betalingen, rekening houdend met zijn sociale en financiële situatie. Vorderingen tegen het Instituut voor de betaling van salarissen, vergoedingen, toelagen, uitkeringen of andere bedragen die voortvloeien uit de toepassing van dit reglement, vervallen twee jaar na de datum waarop de betaling verschuldigd zou zijn geweest of, indien zij niet samenvallen, de datum waarop de werknemer vernam of had moeten weten dat de betaling verschuldigd was.

Artikel 9

Basissalaris

Het netto basissalaris is gelijk aan het bedrag dat voor de rang en de salaristrap van de arbeidscontractant wordt vermeld in de salarisschaal die ieder jaar door het bestuur wordt goedgekeurd op basis van een voorstel van het gecoördineerde comité voor beloningen.

Het bruto basissalaris is gelijk aan het netto basissalaris en het door die arbeidscontractant verschuldigde bedrag aan interne belasting.

Artikel 10

Ontheemdingstoelage

Er wordt een ontheemdingstoelage betaald aan arbeidscontractanten die bij hun initiële aanstelling niet de nationaliteit hebben van de staat op het grondgebied waarvan hun permanente standplaats zich bevindt, en die vóór hun indienstneming door het Instituut niet langer dan drie jaar hun vaste verblijfplaats op dat grondgebied hebben gehad.

De toelage is niet langer verschuldigd wanneer een arbeidscontractant overgeplaatst wordt naar het land waarvan hij de nationaliteit heeft.

De hoogte van de toelage wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in bijlage II, punt 1, onder a).

Indien een personeelslid door het Instituut wordt aangesteld onmiddellijk nadat hij in het land waar hij zijn functie uitoefent in dienst is geweest van een andere internationale organisatie of een instantie, wordt rekening gehouden met de dienstjaren bij zijn vorige werkgever voor de bepaling van het recht op de toelage en de hoogte daarvan.

a)

Arbeidscontractanten ontvangen een ontheemdingstoelage indien zij bij hun benoeming door het Instituut:

i)

geen onderdanen van de gaststaat zijn;

ii)

minder dan één jaar ononderbroken op het grondgebied van de gaststaat hebben gewoond; eerdere dienstjaren bij hun eigen overheid of voor andere internationale organisaties worden hiervoor buiten beschouwing gelaten;

iii)

internationaal van buiten de gecoördineerde organisaties of daarbij aangesloten organisaties, of van buiten het land van de standplaats zijn aangeworven; en

iv)

zijn aangeworven uit een plaats die te ver af is om van en naar de standplaats te kunnen pendelen.

Een plaats als bedoeld onder a), punt iv) ligt buiten het gebied met een straal van 100 km vanaf de standplaats.

b)

Indien een arbeidscontractant die recht heeft op de ontheemdingstoelage in dienst treedt in een standplaats waar hij niet voldoet aan de vier onder a) bedoelde criteria, verliest hij het recht op de ontheemdingstoelage.

c)

Indien een arbeidscontractant die geen recht heeft op de ontheemdingstoelage in dienst treedt in een standplaats waar hij wel voldoet aan deze vier criteria, ontstaat het recht op de ontheemdingstoelage.

d)

De bepalingen van lid 2, onder a), punten iii) en iv), zijn niet van toepassing wanneer een arbeidscontractant die in dienst van een gecoördineerde organisatie of een daarbij aangesloten organisatie is geweest en recht heeft op de ontheemdingstoelage in dienst treedt bij het Instituut in hetzelfde land, of wanneer een personeelslid van een andere internationale organisatie of een lid van de instanties of strijdkrachten van het land van oorsprong in dienst treedt bij het Instituut zonder daarvoor naar een ander land te verhuizen.

e)

Verifiëring van het recht

i)

Een arbeidscontractant heeft geen recht op de ontheemdingstoelage, de bijbehorende schooltoelage en het bijbehorende thuisverlof wanneer enige plaats op de grens van het land waarvan hij onderdaan is, binnen een straal van 100 km van de standplaats ligt, tenzij hij aantoont dat hij zijn feitelijke en vaste verblijfplaats heeft gevestigd in het land waar hij werkt, of, bij uitzondering en onder voorbehoud van instemming van de directeur, aantoont dat hij deze in een ander land heeft waarvan hij geen onderdaan is, zulks rekening houdend met zijn gezinssituatie.

ii)

Arbeidscontractanten die de ontheemdingstoelage ontvangen, stellen het Instituut in kennis van elke wijziging in hun verblijfplaats.

iii)

Onder bijzondere omstandigheden en om gegronde en toereikende redenen kan de directeur een uitzondering maken op de bepaling in punt i).

f)

Overige toelagen

Het feit dat de ontheemdingstoelage tot nul wordt verlaagd, laat het recht van de arbeidscontractant op de schooltoelage of thuisverlof onverlet.

g)

Het bedrag van de toelage wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in bijlage II, punt 1, onder b).

Artikel 11

Gezinstoelage en toelagen van sociale aard

Indien het gecoördineerde comité voor beloningen een aanbeveling doet met betrekking tot de gezinstoelage en toelagen van sociale aard, wordt de Raad geraadpleegd over de mogelijkheid om deze aan te nemen door wijziging van dit personeelsreglement.

De uit hoofde van dit artikel toegekende toelagen en soortgelijke toelagen waarop een echtpaar of een niet gehuwde arbeidscontractant uit een andere bron recht heeft, kunnen niet worden gecumuleerd.

Elke arbeidscontractant, diens echtgeno(o)t(e), personen ten laste of geregistreerde partner die uit andere nationale of internationale bronnen een toelage ontvangt die gelijkwaardig is aan de in dit artikel genoemde toelagen, of daarop recht heeft, moet de administratie van het Instituut daarover informeren, opdat die toelage in mindering wordt gebracht op de hem door het Instituut toegekende toelagen.

De administratie van het Instituut mag alle officiële stukken verlangen of doen opvragen die zij noodzakelijk acht voor de vaststelling van het recht op een eventuele toelage.

a)

Een kostwinnerstoelage wordt toegekend en maandelijks betaald aan elke arbeidscontractant die:

i)

gehuwd is;

ii)

weduwnaar, uit de echt gescheiden, wettelijk gescheiden of ongehuwd is, en die ten minste één persoon ten laste heeft in de zin van het bepaalde in bijlage III bij dit reglement;

iii)

een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, op voorwaarde dat:

een officieel document wordt overgelegd dat door een bevoegde autoriteit van een lidstaat als zodanig is erkend en waaruit het geregistreerde partnerschap blijkt;

geen van de partners gehuwd is of een ander partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten; en

geen van de volgende verwantschapsbetrekkingen tussen de partners bestaat: ouder en kind, grootouder en kleinkind, broer en zuster, tante of oom en neef of nicht, schoonzoon of schoondochter.

b)

De kostwinnerstoelage is gelijk aan 6 % van het netto basissalaris.

c)

In de onderstaande gevallen:

i)

een gehuwde arbeidscontractant die geen personen ten laste heeft maar van wie de echtgeno(o)t(e) een bezoldigde beroepsbezigheid uitoefent; of

ii)

een arbeidscontractant die een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, als bedoeld in punt a), onder iii), en die geen personen ten laste heeft, maar van wie de partner een bezoldigde beroepsbezigheid uitoefent;

is de kostwinnerstoelage gelijk aan het verschil tussen het netto basissalaris voor rang B 3, salaristrap 1, verhoogd met de toelage waarop de arbeidscontractant theoretisch recht heeft, enerzijds, en het bedrag van de beroepsinkomsten van de echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner, anderzijds.

Indien laatstgenoemd bedrag gelijk is aan of hoger is dan het eerstgenoemde, wordt er geen toelage betaald.

d)

De kostwinnerstoelage wordt niet betaald aan een arbeidscontractant van wie de echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner zelf arbeidscontractant van het Instituut is of een lid is van een gecoördineerde organisatie of een daarbij aangesloten organisatie en een hoger basissalaris dan de betrokken arbeidscontractant ontvangt.

a)

Een toelage wordt toegekend en maandelijks betaald aan de arbeidscontractant die grotendeels en gedurig voorziet in het onderhoud van kinderen of andere personen ten laste als bepaald in bijlage III.

b)

Die toelage is een vast bedrag voor elke persoon ten laste, en wordt vermeld in de salarisschaal die elk jaar door het bestuur wordt goedgekeurd op basis van een voorstel van het gecoördineerde comité voor beloningen.

c)

De toelage wordt, in geval van echtgenoten of geregistreerde partners die beiden bij het Instituut of een gecoördineerde organisatie werken, betaald aan de echtgeno(o)t(e) of partner die de kostwinnerstoelage of een gelijkwaardige toelage ontvangt.

De definities en de toekenningsvoorwaarden voor de toelage voor kinderen of andere personen ten laste zijn uiteengezet in bijlage III.

a)

Er wordt een schooltoelage toegekend aan arbeidscontractanten die een kostwinnerstoelage ontvangen en van wie het kind ten laste, in de zin van het bepaalde in bijlage III, ten minste vijf jaar oud is en voltijds schoolgaat in een instelling voor regulier basisonderwijs, middelbaar onderwijs of hoger onderwijs.

Basisonderwijs omvat niet kleuterscholen en daarmee gelijkgesteld onderwijs.

b)

De schooltoelage is gelijk aan tweemaal het bedrag van de kindertoelage. De toelage wordt, na overlegging van de bewijsstukken, voor ieder ten laste komend kind in één keer aan het begin van het schooljaar uitgekeerd.

c)

Voor arbeidscontractanten die:

i)

recht hebben op een ontheemdingstoelage en wiens standplaats ten minste 50 km verwijderd is van:

een Europese school; of

een hogeronderwijsinstelling van het land waarvan hij onderdaan is of waar de voornaamste onderwijstaal zijn moedertaal is, tenzij er in het land waarvan hij onderdaan is geen instellingen van dien aard zijn of het kind een hogeronderwijsinstelling bezoekt in een ander land dan dat van de standplaats van de arbeidscontractant; of

ii)

kunnen aantonen dat het noodzakelijk is hun kind ten laste in te schrijven bij een onderwijsinstelling die een bepaalde taal aanbiedt en waar het kind om deugdelijk gemotiveerde dwingende pedagogische redenen onderwijs volgt;

bedraagt de hoogte van de schooltoelage niet meer dan het dubbele van de kindertoelage, die maandelijks na overlegging van de bewijsstukken wordt uitgekeerd.

Het recht op de schooltoelage gaat in op de eerste dag van de maand waarin het kind voor het eerst een van de onder i) of ii) bedoelde onderwijsinstellingen bezoekt, en eindigt aan het einde van de maand waarin het zijn opleiding voltooit of, indien dat eerder is, aan het einde van de maand waarin het de leeftijd van 26 jaar bereikt.

a)

De toelage voor gehandicapte kinderen of andere gehandicapte personen ten laste wordt toegekend en maandelijks uitgekeerd aan iedere arbeidscontractant die grotendeels en gedurig voorziet in het onderhoud van een gehandicapt kind of een andere gehandicapte persoon ten laste. Het kind of de andere persoon ten laste moet voldoen aan de in bijlage III bepaalde criteria en voorwaarden.

b)

De regels voor de toekenning en uitkering van deze toelage zijn bepaald in bijlage IV.

a)

Een huisvestingstoelage wordt maandelijks uitgekeerd aan de arbeidscontractanten van de rangen B, C en A1, die wonen in een woning waarvan zij huurder of onderhuurder zijn en die aan de betaling van hun huur, met uitsluiting van alle huishoudelijke lasten die in het land van verblijf worden beschouwd als voor rekening van de huurder, een deel van hun bezoldiging besteden dat een bepaald forfaitair bedrag overschrijdt.

b)

De berekeningswijze van deze toelage is bepaald in bijlage V.

c)

Arbeidscontractanten die een huisvestingstoelage ontvangen, brengen iedere wijziging van hun situatie die verandering zou kunnen brengen in hun recht op de toelage of het bedrag daarvan, onmiddellijk ter kennis van het Instituut.

Artikel 12

Plaatsvervangerstoelage

Een arbeidscontractant kan worden aangewezen om tijdelijk een ambt te vervullen in een hogere rang dan zijn huidige rang. Aan het begin van de tweede maand van zijn tijdelijke ambt ontvangt de arbeidscontractant een aanvullende toelage, gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging verbonden aan zijn huidige rang en salaristrap en de bezoldiging van de eerste stap van de rang van het ambt dat hij tijdelijk vervult.

Een ambt kan ten hoogste gedurende één jaar tijdelijk worden vervuld, behalve wanneer het, direct of indirect, gaat om vervanging van een arbeidscontractant die is gedetacheerd of wegens langdurig ziekteverlof afwezig is.

Artikel 13

Inrichtingstoelage

a)

Arbeidscontractanten hebben recht op een inrichtingstoelage indien zij, op het moment van hun benoeming van ten minste één jaar of van hun overplaatsing naar een andere standplaats voor ten minste één jaar, hun feitelijke en vaste verblijfplaats hebben op meer dan 100 km van de hun toegewezen standplaats en met behulp van de benodigde documentatie kunnen aantonen en staven dat zij hun verblijfsplaats hebben gewijzigd om in dienst te kunnen treden.

b)

Arbeidscontractanten die voldoen aan de voorwaarden van lid 1, onder a), maar in dienst worden genomen voor minder dan één jaar, en wier benoeming of opeenvolgende benoemingen worden verlengd tot meer dan één jaar, komen eveneens in aanmerking voor de inrichtingstoelage.

Voor arbeidscontractanten die geen recht hebben op de ontheemdingstoelage is het basisbedrag gelijk aan het maandelijkse basissalaris, met een plafond van 2 000 EUR (Brussel); dit bedrag wordt aan de hand van de door het gecoördineerde comité voor beloningen opgestelde en bijgewerkte tabellen aangepast aan de koopkrachtpariteit in het land van de standplaats, zodat wordt gewaarborgd dat het bedrag van de toelage even hoog is, ongeacht het land van de standplaats.

Voor arbeidscontractanten die wel recht hebben op de ontheemdingstoelage is het basisbedrag gelijk aan het maandelijkse basissalaris, met een plafond van 5 500 EUR (Brussel); dit bedrag wordt aan de hand van de door het gecoördineerde comité voor beloningen opgestelde en bijgewerkte tabellen aangepast aan de koopkrachtpariteit in het land van de standplaats, zodat wordt gewaarborgd dat het bedrag van de toelage overal even hoog is, ongeacht het land van de standplaats.

Het basisbedrag van de arbeidscontractant wordt verhoogd met een toeslag voor personen ten laste ten belope van 20 % als hij getrouwd is, of, indien hij niet getrouwd is, voor de eerste persoon ten laste. Voor elke andere persoon ten laste wordt het basisbedrag met 10 % verhoogd. De toeslag voor personen ten laste bedraagt ten hoogste 100 % van het basisbedrag.

Een mobiliteitstoeslag wordt toegekend aan arbeidscontractanten die hun feitelijke en vaste verblijfplaats verleggen naar een standplaats die op meer dan 100 km afstand gelegen is, als gevolg van hun overplaatsing voor ten minste één jaar. Deze toeslag bedraagt 75 % van het basisbedrag.

a)

De toelage wordt betaald wanneer de arbeidscontractant in dienst treedt of wordt overgeplaatst naar een andere standplaats.

b)

De toeslag voor personen ten laste als bedoeld in lid 3, wordt bepaald en uitgekeerd wanneer is aangetoond dat elke persoon op wie deze verhoging betrekking heeft, zijn feitelijke en vaste verblijfplaats heeft in de standplaats van de arbeidscontractant.

c)

Een arbeidscontractant die binnen een jaar na zijn benoeming of overplaatsing naar een andere standplaats ontslag neemt, betaalt het deel van de toelage terug dat overeenkomt met de periode tussen het ontslag en het verstrijken van de twaalf maanden.

d)

Een arbeidscontractant hoeft de toelage niet terug te betalen indien het Instituut zijn arbeidsovereenkomst binnen een jaar na zijn benoeming of overplaatsing beëindigt. Deze bepaling is echter niet van toepassing indien het Instituut de benoeming beëindigt als gevolg van een tuchtmaatregel; in dat geval betaalt de arbeidscontractant de toelage in zijn geheel terug.

e)

Een arbeidscontractant hoeft de toelage niet aan het Instituut terug te betalen indien de arbeidscontractant na de beëindiging van zijn voorgaande aanstelling door het Instituut wordt herbenoemd.

Artikel 14

Inhoudingen

De interne belasting bedraagt 40 % van het basissalaris voor de rang en de salaristrap die op de arbeidscontractant van toepassing is. Deze belasting heeft de vorm van een maandelijkse inhouding en wordt op de salarisstroken vermeld.

Op de bezoldiging van de arbeidscontractanten wordt ten behoeve van de voor de arbeidscontractanten geldende pensioenregeling maandelijks een door de gecoördineerde organisaties vastgestelde pensioenbijdrage, die overeenkomt met een percentage van het netto basissalaris, ingehouden en overgemaakt aan het pensioenreservefonds van het Instituut.

a)

Op de bezoldiging van de arbeidscontractanten wordt maandelijks een bedrag ten belope van 5,5 % van het basissalaris aan sociale bijdragen ingehouden. Dat bedrag wordt toegevoegd aan het werkgeversaandeel en overgemaakt aan het inningsorgaan van de plaatselijke sociale zekerheid (URSSAF).

b)

In afwijking van punt a), kunnen arbeidscontractanten op het moment van hun indienstneming of op de datum waarop dit punt overeenkomstig het laatste lid van dit punt toepasselijk wordt, kiezen voor aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel van het Instituut. Het socialezekerheidsstelsel van het Instituut omvat medische zorg, dekking van arbeidsongeschiktheid/invaliditeit en een levensverzekering.

Indien een arbeidscontractant kiest voor aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel van het Instituut, wordt op zijn bezoldiging maandelijks een bijdrage aan socialezekerheidsregelingen ingehouden. Die maandelijkse bijdrage beloopt een derde van de bijdragen die aan het socialezekerheidsstelsel van het Instituut dienen te worden betaald. De resterende twee derden komen ten laste van het Instituut.

Het percentage van de maandelijkse bijdrage uit de bezoldiging van de arbeidscontractant wordt aan het begin van het jaar in overleg tussen het Instituut en de met de regeling belaste verzekeringsmaatschappij voor de twaalf volgende maanden vastgesteld. Het aandeel van de arbeidscontractant wordt toegevoegd aan het werkgeversaandeel.

Dit punt is van toepassing met ingang van en onder voorbehoud van de inwerkingtreding van de bilaterale overeenkomst tussen het Instituut en de bevoegde nationale instanties die de tenuitvoerlegging ervan mogelijk maakt.

Op de bezoldiging van arbeidscontractanten die niet voor aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel van het Instituut hebben gekozen, wordt maandelijks een bijdrage aan een aanvullende verzekering ingehouden. Het percentage ervan wordt aan het begin van het jaar in overleg tussen het Instituut en de met de regeling belaste verzekeringsmaatschappij voor de volgende twaalf maanden vastgesteld. Het ingehouden bedrag wordt aan het bedrag van het werkgeversaandeel toegevoegd en aan het eind van het jaar overgemaakt aan de maatschappij die deze verzekering aanbiedt.

Artikel 15

Voorschotten en terugbetaling van voorschotten op het salaris

1.   Tenzij de directeur anders besluit kan het hoofd administratie en personeel van het Instituut binnen de grenzen van de beschikbare financiële middelen renteloze voorschotten op salarissen verlenen aan arbeidscontractanten die onvoorziene persoonlijke financiële moeilijkheden hebben.

2.   Dit voorschot mag niet meer bedragen dan drie maanden nettobasissalaris.

3.   Terugbetaling van deze voorschotten geschiedt door inhouding op de bezoldiging, binnen een termijn van maximaal twaalf maanden, te rekenen vanaf het eind van de maand waarin het voorschot is toegekend.

HOOFDSTUK IV

Reiskosten

Artikel 16

Inrichting en vertrek

1.   De arbeidscontractant heeft recht op vergoeding van zijn reiskosten voor zichzelf en de gezinsleden die met hem samenwonen, van de plaats waar hij vóór zijn benoeming werkte naar de standplaats van het Instituut.

2.   Hetzelfde recht is van toepassing wanneer de arbeidscontractant de dienst definitief beëindigt en terugkeert naar het land waar hij voor zijn indiensttreding bij het Instituut verbleef of indien de arbeidscontractant verhuist naar een ander land binnen de Europese Economische Ruimte.

3.   Terugbetaling gebeurt overeenkomstig afdeling I van bijlage VI.

Artikel 17

Verhuiskosten

1.   De arbeidscontractant heeft recht op vergoeding van de kosten voor de verhuizing van de plaats waar hij vóór zijn benoeming werkte naar de standplaats van het Instituut.

Hetzelfde recht is van toepassing wanneer de arbeidscontractant de dienst definitief beëindigt en terugkeert naar het land waar hij voor zijn indiensttreding bij het Instituut verbleef of verhuist naar een ander land binnen de Europese Economische Ruimte.

2.   De terugbetaling van de kosten betreft de verhuizing van de persoonlijke inboedel van de arbeidscontractant, met uitzondering van voertuigen, vaartuigen of andere vervoermiddelen.

De terugbetalingen worden gedaan aan de arbeidscontractant, tegen overlegging door de betrokkene van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de nota. De verhuizing mag rechtstreeks door het Instituut worden betaald, tegen overlegging van de nota door de verhuisonderneming.

De voorwaarden en nadere bepalingen inzake terugbetaling worden vermeld in bijlage VI.

Artikel 18

Dienstreizen

De arbeidscontractant die bij het Instituut werkzaam is, heeft recht op vergoeding van kosten van officiële dienstreizen die hij in opdracht van de directeur verricht.

De terugbetaling heeft betrekking op de eigenlijke reiskosten en op de verblijfskosten en bijbehorende kosten in de plaats van bestemming van de dienstreis. De voorwaarden, tabellen en nadere bepalingen inzake terugbetaling worden vermeld in bijlage VII.

HOOFDSTUK V

Interne organisatie

Artikel 19

Werkuren

1.   De normale arbeidsduur voor alle arbeidscontractanten bedraagt 40 uur per week overeenkomstig een door de directeur vastgesteld algemeen rooster.

2.   De directeur kan flexibele werktijden toestaan voor al het personeel of naargelang de persoonlijke situatie van de arbeidscontractant of de specifieke eisen van zijn functie.

3.   Wanneer uitzonderlijke omstandigheden, ter beoordeling van de directeur, dat vereisen, kunnen bepaalde arbeidscontractanten verplicht worden tijdens weekends en op feestdagen te werken. In dit geval geven de aldus gewerkte uren recht op compensatie gedurende eenzelfde aantal uren.

Artikel 20

Deeltijdwerk

1.   Een arbeidscontractant kan om toestemming voor deeltijdwerk verzoeken. De arbeidstijd moet ten minste 50 % van de wekelijkse werktijd bedragen. Voor de hele periode dat de arbeidscontractant deeltijds werkt, worden zijn bezoldiging en zijn verlofdagen proportioneel verlaagd. Deze proportionele verlaging geldt niet de kostwinnerstoelage, de toelage voor kinderen en andere personen ten laste, de uitkering voor gehandicapt kind en de schooltoelage.

2.   Pensioenrechten en -premies kunnen ook proportioneel verlaagd worden. De arbeidscontractant kan echter op zijn verzoek verdere pensioenrechten blijven opbouwen, op voorwaarde dat hij de bijbehorende premies, zowel de zijne als die van de werkgever, betaalt.

3.   De directeur kan de in lid 1 bedoelde toestemming verlenen indien het belang van de dienst daardoor niet wordt geschaad. Het Instituut geeft binnen een maand antwoord op het verzoek van de arbeidscontractant.

4.   De directeur stelt regels vast voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 21

Feestdagen en vrije dagen

De lijst van feestdagen en vrije dagen wordt door de directeur vastgesteld, rekening houdend met de op de standplaats en in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde officiële lijst van feestdagen.

Deze dagen worden niet in mindering gebracht op de verlofdagen van arbeidscontractanten.

Indien een of meer van deze feestdagen of vrije dagen op zaterdag of zondag valt, kan de directeur besluiten dat een gelijk aantal werkdagen wordt omgezet in vrije dagen.

Artikel 22

Verlof

Elke arbeidscontractant heeft per kalenderjaar recht op een betaald verlof van 2,5 werkdagen per vervulde dienstmaand. Dit recht geldt per kalenderjaar.

Indien een arbeidscontractant op 31 december zijn vakantieverlof niet volledig heeft opgenomen, kan de directeur toestemming geven om ten hoogste twaalf verlofdagen naar het volgende jaar over te dragen. De overgedragen en niet vóór 31 december van het volgende jaar opgenomen verlofdagen vervallen.

De arbeidscontractant die verlof wenst op te nemen binnen de grenzen van hetgeen hem op grond van punt a) is verleend, moet vooraf toestemming van zijn meerdere of de directeur verkrijgen.

Hiertoe wordt door de administratie van het Instituut een verlofadministratie bijgehouden.

De te volgen procedure wordt beschreven in een door de directeur ondertekende interne nota.

Het bij beëindiging van de dienst niet opgenomen verlof vervalt. Op grond van een schriftelijke verklaring van de directeur waaruit blijkt dat het ongebruikte verlof om redenen van dienstbelang niet volledig kon worden opgenomen, heeft de arbeidscontractant evenwel recht op een compensatie gelijk aan één dertigste van het nettobasissalaris per ongebruikte verlofdag.

a)

De directeur kan in gerechtvaardigde, uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden op verzoek van een arbeidscontractant verlof zonder bezoldiging toestaan indien dit niet strijdig is met het belang van de dienst. Dit verzoek kan niet worden ingediend vóór het einde van de proeftijd van de arbeidscontractant.

b)

De totale duur van dit verlof mag niet meer dan één jaar bedragen. Tijdens de duur van het onbezoldigd verlof, mag de arbeidscontractant geen betaald werk verrichten.

c)

Tijdens een periode van onbetaald verlof heeft de arbeidscontractant niet het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst of te worden bevorderd en worden zijn lidmaatschap van de in de artikelen 8 en 14 bedoelde socialezekerheidsregeling en de dekking van risico's uit hoofde van die regeling geschorst.

Een arbeidscontractant kan evenwel, wanneer hij daartoe uiterlijk in de maand volgende op het begin van het onbetaald verlof een verzoek indient, in aanmerking blijven komen voor de bedoelde dekking, mits hij de bijbehorende premies, zowel de zijne als die van de werkgever, volledig betaalt.

De arbeidscontractant die aantoont geen pensioenrechten via een andere pensioenregeling te kunnen verkrijgen, kan op zijn verzoek verdere pensioenrechten blijven opbouwen, op voorwaarde dat hij de daarmee corresponderende bijdragen, zowel de zijne als die van de werkgever, betaalt.

Naast vakantieverlof wordt buitengewoon verlof, zoals ziekteverlof, moeder- of vaderschapsverlof, ouderschapsverlof of verlof voor persoonlijke omstandigheden, verleend.

De nadere bepalingen en procedures inzake dit verlof staan vermeld in bijlage VIII.

Artikel 23

Verlof in de plaats van herkomst

1.   De arbeidscontractant die recht heeft op een ontheemdingstoelage komt in aanmerking voor verlof in de plaats van herkomst voor elke twee jaar dienstverband.

a)

Verlof in de plaats van herkomst bedraagt acht werkdagen.

b)

Het verlof in de plaats van herkomst kan zes maanden vóór de vervaldatum worden opgenomen. Het moet worden opgenomen binnen zes maanden na het einde van de periode van twee jaar waarin het is opgebouwd, anders vervalt het. Met de datum waarop het verlof in de plaats van herkomst gedurende een bepaalde periode van twee jaar feitelijk wordt opgenomen, wordt geen rekening gehouden bij de bepaling van de datum van het volgende verlof in de plaats van herkomst.

c)

Wanneer beide echtgenoten of geregistreerde partners bij het Instituut werkzaam zijn en beiden recht hebben op verlof in de plaats van herkomst, wordt dit aan hen verleend op de volgende voorwaarden:

i)

indien beider plaats van herkomst zich in hetzelfde land bevindt, heeft elk van hen om de twee jaar recht op verlof in de plaats van herkomst in dit land;

ii)

indien hun plaatsen van herkomst zich in twee verschillende landen bevinden, heeft elk van hen om de twee jaar recht op verlof in zijn plaats van herkomst;

iii)

met betrekking tot de kinderen ten hunnen laste en, eventueel, de persoon die deze kinderen begeleidt, heeft elk van hen slechts om de twee jaar recht op verlof in de plaats van herkomst; indien de plaatsen van herkomst van de ouders zich in twee verschillende landen bevinden, kan dit verlof in een van beide landen worden opgenomen.

2.   De arbeidscontractant die verlof in de plaats van herkomst opneemt, heeft volgens artikel 18 recht op vergoeding van de reiskosten voor heen- en terugreis voor zichzelf, zijn kinderen en, indien hij de gezinstoelage ontvangt, voor zijn echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner.

3.   De arbeidscontractant die ervan afziet verlof in de plaats van herkomst op te nemen, heeft geen recht op compensatie.

4.   Verlof in de plaats van herkomst wordt slechts op de volgende voorwaarden verleend:

a)

indien de betrokkene zich schriftelijk ertoe verbindt niet zijn ontslag bij het Instituut in te dienen in de zes maanden die volgen op de datum waarop zijn recht op verlof in de plaats van herkomst vervalt, ongeacht de datum waarop hij dit verlof daadwerkelijk opneemt;

b)

indien de directe meerdere verklaart dat hij waarschijnlijk niet van de diensten van de arbeidscontractant gebruik zal moeten maken gedurende de in lid 1, punt b), bedoelde periode.

Voorts kan de directeur besluiten dat van dit lid kan worden afgeweken, indien hij van oordeel is dat de strikte toepassing van dit lid voor betrokkene onrechtvaardig zou zijn of tot bijzondere problemen zou leiden.

HOOFDSTUK VI

Beoordeling en bevordering

Artikel 24

Algemene bepalingen

1.   Het werk van alle arbeidscontractanten van het Instituut, met uitzondering van de directeur, wordt eenmaal per jaar, vóór 30 september, beoordeeld.

De beoordeling heeft betrekking op de relatieve bekwaamheid van de arbeidscontractanten, en stelt het gezag in staat zich positief over een arbeidscontractant uit te spreken of, in het tegengestelde geval, eenieder op zijn tekortkomingen te wijzen met het oog op het verbetering van zijn functioneren.

2.   De evaluatiecriteria worden toegesneden op de verschillende functies en verantwoordelijkheden van de rangen A, B en C.

Elk jaar krijgen personeelsleden een lijst van doelstellingen en criteria waaraan de prestaties worden getoetst.

Deze beoordeling wordt samengevat in een jaarlijks beoordelingsverslag, dat in het persoonlijk dossier van de arbeidscontractant wordt opgenomen.

3.   Indien uit het beoordelingsverslag tekortschietende prestaties blijken, kan de directeur na zes maanden om een aanvullend tussentijds verslag verzoeken.

Artikel 25

Procedure

1.   De directeur wijst de arbeidscontractanten aan die belast zijn met de voorstellen ter beoordeling van het personeel dat hun geheel of ten dele ondergeschikt is.

2.   Iedere arbeidscontractant wordt persoonlijk ontvangen door de arbeidscontractant die verantwoordelijk is voor de beoordeling. Deze evaluatie kan worden aangevuld met een tweede evaluatie op een hoger niveau. De arbeidscontractant neemt kennis van zijn jaarlijkse beoordeling. Hij ondertekent het beoordelingsrapport.

3.   De jaarlijkse beoordeling is een administratief besluit voor intern gebruik. Er kan bij geen enkele externe instantie beroep tegen de jaarlijkse beoordeling worden ingesteld.

4.   Wanneer alle beoordelingen zijn opgesteld, komen de directeur en het hoofd administratie en personeel bijeen om te beslissen over mogelijke bevorderingen.

Artikel 26

Follow-up van de beoordelingen

1.   Een goede beoordeling rechtvaardigt de overgang naar een hogere salaristrap. Een dergelijke bevordering wordt van kracht een jaar nadat het contract van de arbeidscontractant is gesloten, of twee jaar voor arbeidscontractanten met arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.

2.   Een uitzonderlijk goede beoordeling kan een uitzonderlijke overgang naar een volgende salaristrap rechtvaardigen, of zelfs naar de hogere rang indien de begroting deze bevordering toelaat. Die bevorderingen worden van kracht op 1 januari van het jaar volgende op de beoordeling of het tweede jaar voor arbeidscontractanten met arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.

3.   Een ongunstige beoordeling kan rechtvaardigen dat de arbeidscontractant gedurende een extra jaar dezelfde salaristrap behoudt.

4.   Twee achtereenvolgende ongunstige beoordelingen kunnen het niet verlengen of beëindigen van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.

HOOFDSTUK VII

Tuchtmaatregelen

Artikel 27

1.   Een arbeidscontractant of gewezen arbeidscontractant die, opzettelijk of uit nalatigheid, de hem door dit personeelsreglement opgelegde verplichtingen niet nakomt, kan een tuchtmaatregel opgelegd krijgen.

2.   Wanneer de directeur kennis krijgt van gegevens die het bestaan van een verzuim in de zin van lid 1 doen vermoeden, kan hij een administratief onderzoek instellen teneinde na te gaan of er inderdaad sprake is van een dergelijk verzuim.

3.   De regels over het administratief onderzoek, tuchtprocedures en tuchtmaatregelen staan in bijlage IX.

HOOFDSTUK VIII

Beroep en commissie van beroep

Artikel 28

1.   Iedere onder dit personeelsreglement vallende persoon kan bij de directeur een verzoek indienen om jegens die persoon een besluit te nemen in aangelegenheden die in dit personeelsreglement aan de orde komen. De directeur brengt zijn met redenen omklede besluit binnen twee maanden na de indiening van dit verzoek ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn geen antwoord op het verzoek ontvangen, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen een klacht als bedoeld in de volgende leden kan worden ingediend.

2.   Iedere onder dit personeelsreglement vallende persoon kan bij de directeur een klacht indienen tegen een voor die persoon nadelige maatregel, hetzij omdat de directeur een besluit heeft genomen, dan wel omdat de directeur een bij dit personeelsreglement verplichte maatregel niet heeft genomen. De klacht moet binnen een termijn van drie maanden worden ingediend. Deze termijn gaat in:

op de dag van bekendmaking van het besluit, indien het een algemene maatregel betreft;

op de dag waarop het besluit ter kennis wordt gebracht van degene tot wie het gericht is, doch uiterlijk op de dag waarop de betrokkene ervan kennis krijgt indien het een maatregel van individuele aard betreft; indien evenwel een besluit van individuele aard nadelig is voor een andere persoon dan degene tot wie het gericht is, gaat de termijn voor deze persoon in op de dag waarop die andere persoon van dit besluit kennis krijgt en in geen geval later dan de dag van de bekendmaking ervan;

op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien de klacht betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens lid 1 ingediend verzoek.

3.   De directeur brengt zijn met redenen omklede besluit binnen een maand na de indiening van deze klacht ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn geen antwoord op de klacht ontvangen, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen een klacht overeenkomstig lid 5 kan worden ingediend.

Bij een negatief antwoord kan de persoon om bemiddeling verzoeken. Deze bemiddeling is niet verplicht.

De bemiddelaar is een bevoegd en onafhankelijk jurist, die door de directeur wordt benoemd voor een termijn van 3 jaar, die verlengd kan worden.

De bemiddelaar ontvangt van de directeur en van de betrokkene alle stukken die hij voor het onderzoek van het geschil nodig acht.

Binnen 15 dagen volgend op de dag waarop het geschil aan hem is voorgelegd, maakt de bemiddelaar zijn conclusies bekend.

De conclusies van de bemiddelaar zijn noch voor de directeur, noch voor de betrokkene bindend.

De kosten van de bemiddeling komen ten laste van het Instituut indien de conclusies door de directeur worden weerlegd; zij komen voor 50 % ten laste van de betrokkene indien deze de conclusies afwijst.

Wanneer de mogelijkheden in eerste aanleg (beroep ad hoc) zijn uitgeput, staat het betrokkene vrij om het geschil te laten beslechten door de Commissie van beroep van het Instituut.

De samenstelling, werking en procedures van deze instantie worden beschreven in bijlage X.

a)

De uitspraken van de Commissie van beroep zijn voor beide partijen bindend. Er kan geen beroep tegen worden ingesteld.

b)

De Commissie kan de betwiste beslissing nietig verklaren of bevestigen.

c)

Daarbij kan de Commissie tevens het Instituut veroordelen tot vergoeding van de reële schade die door de betrokkene is geleden sedert de dag waarop de nietig verklaarde beslissing is ingegaan.

d)

Voorts kan zij besluiten dat het Instituut, tot een door de Commissie bepaald maximum, de door eiser gemaakte en aangetoonde kosten en de door de gehoorde getuigen gemaakte vervoers- en verblijfskosten vergoedt. Die kosten worden berekend aan de hand van de bepalingen van artikel 18 en van bijlage VII van dit personeelsreglement.

HOOFDSTUK IX

Pensioenen

Artikel 29

De regels en voorwaarden vervat in het pensioenreglement van het Instituut, overeenkomstig de pensioenregeling van de gecoördineerde organisaties, zijn van toepassing op arbeidscontractanten. De „nieuwe pensioenregeling” van het Instituut is van toepassing op arbeidscontractanten die na 30 juni 2005 in dienst zijn getreden.

HOOFDSTUK X

Detachering van arbeidscontractanten van het instituut

Artikel 30

Een gedetacheerd arbeidscontractant is een arbeidscontractant die, bij besluit van de directeur, in het belang van de dienst is aangewezen voor het tijdelijk vervullen van een ambt buiten het Instituut.

Op detachering in het belang van de dienst zijn de volgende regels van toepassing:

a)

het besluit over detachering wordt genomen door de directeur nadat de betrokken arbeidscontractant is gehoord;

b)

de duur van de detachering wordt bepaald door de directeur; voor de eerste detacheringen geldt een maximumtermijn van zes maanden, die met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd;

c)

een gedetacheerd arbeidscontractant heeft recht op een aanvullende toelage, wanneer de totale bezoldiging die is verbonden aan het ambt van zijn detachering, minder bedraagt dan de bezoldiging die hem in zijn rang en salaristrap bij het Instituut toekomt; de arbeidscontractant kan tevens recht hebben op vergoeding van alle met de detachering samenhangende extra kosten, indien deze naar behoren worden gerechtvaardigd;

d)

wanneer de detacheringsovereenkomst bepaalt dat het Instituut de bezoldiging van de arbeidscontractant moet doorbetalen gedurende de gehele periode van zijn detachering, en deze laatste recht heeft op de ontheemdingstoelage en tevens uit een andere bron een dagvergoeding ontvangt op grond van de detachering, wordt de ontheemdingstoelage stopgezet;

e)

een gedetacheerd arbeidscontractant zet de betaling van de pensioenpremie voort op basis van het salaris voor actieve dienst dat aan zijn rang en salaristrap in het Instituut is verbonden;

f)

een gedetacheerd arbeidscontractant blijft in zijn ambt gehandhaafd en behoudt het recht om naar een hogere salaristrap over te gaan en naar een hogere rang te worden bevorderd;

g)

indien de overeenkomst van een arbeidscontractant nog loopt na afloop van de detachering, kan een arbeidscontractant onmiddellijk terugkeren naar zijn oude functie.

TITEL III

BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP TIJDELIJK PERSONEEL

Artikel 31

Algemene bepalingen

1.   Tijdelijk personeel is hulppersoneel dat in beginsel voor beperkte tijd wordt aangeworven. Het heeft niet de hoedanigheid van internationaal personeel.

2.   Tijdelijk personeel bestaat uit werknemers die tijdelijk in de personeelsformatie van het Instituut worden opgenomen.

3.   Onder voorbehoud van de bepalingen van deze titel, stelt de directeur uitvoeringsregels vast ter bepaling van de arbeidsvoorwaarden van tijdelijk personeel, met name:

a)

de voorwaarden van aanstelling en ontslag;

b)

hun verlof; en

c)

hun bezoldiging.

4.   Dit tijdelijk personeel is gebonden aan de bepalingen van titel I en aan de volgende bepalingen van titel II:

Hoofdstuk II: artikel 5 (leeftijdsgrens voor het uitoefenen van een functie) en artikel 6 (medischonderzoek)

Hoofdstuk III: artikel 8, lid 2, artikel 14, lid 3, onder a) (bijdragen aan socialezekerheidsregelingen), en artikel 15 (voorschotten en terugbetaling van voorschotten op het salaris)

Hoofdstuk IV: artikel 18 (dienstreizen)

Hoofdstuk V: artikel 19 (werkuren), 20 (deeltijdwerk) en artikel 21 (feestdagen en vrije dagen)

Hoofdstuk II: afdeling 27 (tuchtmaatregelen)

Hoofdstuk VIII: artikel 28 (beroep en Commissie van beroep)

eventuele daarop gebaseerde subsidiaire voorschriften.

Artikel 32

Overeenkomsten

Tijdelijk personeel wordt aangesteld voor een totale duur van maximaal 24 maanden. Het Instituut en de werknemer kunnen deze overeenkomsten opzeggen met een termijn van ten minste een maand.

Artikel 33

Bezoldiging

1.   De bezoldiging van tijdelijke werknemers wordt bij overeenkomst vastgesteld. Zij bestaat uit een nettomaandsalaris, met uitsluiting van alle aanvullende toelagen, ongeacht de gezinssituatie en de sociale situatie van de betrokkene.

2.   Op dat vaste bedrag worden de sociale premies ingehouden die ten laste van de werknemer komen uit hoofde van hetzij een particuliere verzekering met volledige dekking, hetzij een aanvullende verzekering indien de werknemer reeds bij een ziektekostenverzekering is aangesloten.

3.   Aangezien tijdelijke werknemers niet in aanmerking komen voor de pensioenregeling van de functionarissen, worden er uit dien hoofde geen bedragen ingehouden.

Artikel 34

Bijzondere bepalingen

De tijdelijke werknemers kunnen geen aanspraak maken op terugbetaling van inrichtingskosten of kosten voor het laten overkomen van hun gezin.

Tijdelijke werknemers hebben recht op 2,vijf dagen verlof per volledige dienstmaand.

TITEL IV

BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DESKUNDIGEN EN STAGIAIRS

Artikel 35

1.   Deskundigen en stagiairs hebben de status van extern personeel. Zij zijn onderworpen aan de bepalingen van titel I van dit personeelsreglement, waarvan zij bij het aanvaarden van hun functie kennisnemen.

2.   De totale bezoldiging van deskundigen en stagiairs wordt vastgesteld aan het begin van hun werkzaamheden bij het Instituut. Zij wordt in deelbedragen uitbetaald, die worden bepaald door de directeur, op grond van de resultaten van de studies en de werkzaamheden waarvoor dit personeel is aangetrokken of aanvaard.

3.   De aangestelde deskundigen hebben bij hun aankomst op het Instituut en bij hun vertrek recht op terugbetaling van reiskosten voor uitsluitend henzelf.

TITEL V

VERTEGENWOORDIGING VAN DE WERKNEMERS

Artikel 36

1.   Het personeelscomité vertegenwoordigt alle werknemers van het Instituut, als omschreven in artikel 1.

2.   Het personeelscomité heeft tot taak:

a)

de beroepsbelangen van alle werknemers van het Instituut te behartigen;

b)

voorstellen te doen om het welzijn van alle werknemers te verbeteren;

c)

suggesties te doen om sociale, culturele en sportieve activiteiten van het personeel te bevorderen;

d)

de gezamenlijke werknemers te vertegenwoordigen bij de personeelsverenigingen van andere internationale organisaties.

3.   Het mandaat ter uitvoering van dit artikel wordt door de directeur na overleg met de werknemers vastgesteld.

BIJLAGE I

ONTSLAGVERGOEDING

Verwijzing:

Artikel 7 van het personeelsreglement.

Recht op ontslagvergoeding.

a)

Een ontslagvergoeding kan worden toegekend aan een arbeidscontractant wiens overeenkomst wordt beëindigd uit hoofde van één van de gevallen in artikel 7, lid 3, punt a), onder i) tot en met vi).

Die vergoeding is te onderscheiden van de vergoeding bij vertrek, die slechts de afwikkeling van de pensioenrechten omvat.

b)

De ontslagvergoeding is niet verschuldigd in de volgende gevallen:

i)

de arbeidscontractant heeft bij het Instituut een functie in dezelfde graad of hoger gekregen;

ii)

de arbeidscontractant heeft een nieuwe functie bij een andere internationale organisatie in dezelfde plaats gekregen;

iii)

de arbeidscontractant is binnen 30 dagen nadat het Instituut zijn contract heeft ontbonden, opnieuw in zijn vorige werkkring in dienst genomen;

iv)

de overeenkomst van de arbeidscontractant is op diens verzoek beëindigd, of hij heeft een verlenging van de overeenkomst afgewezen;

v)

de overeenkomst van de arbeidscontractant is geëindigd omdat de maximale volgens het personeelsreglement toegelaten duur was bereikt; of

vi)

de overeenkomst van de arbeidscontractant is ontbonden als gevolg van een tuchtprocedure.

De ontslagvergoeding bedraagt 100 % van het nettoloon van de arbeidscontractant per dienstjaar bij het Instituut, met een maximum van 20 maanden.

Het bedrag van de ontslagvergoeding kan niet een groter aantal maanden betreffen dan de periode die de arbeidscontractant zou moeten vervullen om de leeftijdgrens van artikel 5 van het personeelsreglement te bereiken.

BIJLAGE II

ONTHEEMDINGSTOELAGE

1.

De in artikel 10 van het personeelsreglement bedoelde arbeidscontractanten ontvangen maandelijks een ontheemdingstoelage. Het bedrag van de toelage wordt als volgt berekend:

a)   Arbeidscontractanten die vóór de inwerkingtreding van het personeelsreglement zijn aangeworven

i)

Arbeidscontractanten met recht op een kostwinnerstoelage: 18 % van het referentiesalaris gedurende de eerste tien dienstjaren;

ii)

Arbeidscontractanten zonder recht op een kostwinnerstoelage: 14 % van het referentiesalaris gedurende de eerste tien dienstjaren;

iii)

Het referentiesalaris is het basissalaris in de eerste salaristrap van de rang van de arbeidscontractant. In het elfde, twaalfde en dertiende jaar worden de percentages 14 % en 18 % met een punt per jaar verminderd tot respectievelijk 11 % en 15 %, waarna ze onveranderd blijven.

b)   Arbeidscontractanten die na de inwerkingtreding van het personeelsreglement zijn aangeworven

i)   Het bedrag van de toelage tijdens de eerste vijf dienstjaren is 10 % van het basissalaris. De toelage wordt berekend op basis van de eerste salaristrap van de rang van aanwerving of bevordering ongeacht de eventuele verhoging van het basissalaris van de arbeidscontractant ten gevolge van stijging op de oplopende schaal, en wordt in dezelfde mate en op dezelfde datum als het basissalaris aangepast.

ii)   Van jaar zes tot en met tien wordt het bedrag van de toelage verminderd met twee procentpunten per jaar zodat in jaar tien nul wordt bereikt. Tijdens deze periode wordt de toeslag in dezelfde mate en op dezelfde datum als het basissalaris aangepast.

iii)   Als een personeelslid van een gecoördineerde organisatie of een daarbij aangesloten organisatie, in dienst treedt bij het Instituut of als een personeelslid van een andere internationale organisatie of een lid van de overheid of de strijdkrachten van het land van oorsprong in dienst treedt bij het Instituut in hetzelfde land, wordt de eerdere diensttijd in het gastland meegerekend bij de toepassing van de punten i) en ii).

iv)   Als een arbeidscontractant wordt overgeplaatst, hetzij binnen het Instituut of naar een gecoördineerde organisatie of een daarbij aangesloten organisatie, naar een nieuwe standplaats in een ander land waar het personeelslid voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria, worden de hoogte van de toelage en de tijdsperiode hersteld tot de initiële niveaus en vervolgens verlaagd, zoals beschreven in de punten i) en ii).

v)   Echtparen

Wanneer echtgenoten of geregistreerde partners beiden niet-ingezetene zijn en in hetzelfde land in dienst zijn bij dezelfde gecoördineerde organisatie of een daarbij aangesloten organisatie, of bij twee verschillende gecoördineerde organisaties of daarbij aangesloten organisaties, krijgen zij elk een ontheemdingstoelage ter hoogte van 10 % of ter hoogte van het kortingspercentage dat overeenkomt met het aantal dienstjaren van elke echtgenoot.

BIJLAGE III

KINDEREN EN ANDERE PERSONEN TEN LASTE

1.   Kinderen ten laste

a)

Een wettig, of wettelijk erkend natuurlijk of geadopteerd kind van de arbeidscontractant of zijn of haar echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner wordt beschouwd als ten laste komend van een arbeidscontractant indien deze grotendeels en gedurig voorziet in het onderhoud en de opvoeding van het kind. Een kind van een arbeidscontractant dat is toevertrouwd aan de zorg van een gescheiden of van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e) wordt beschouwd als ten laste van de arbeidscontractant als laatstgenoemde voor dat kind alimentatie moet betalen en ook daadwerkelijk betaalt als gevolg van een echtscheiding of scheiding van tafel en bed, of een authentieke akte die betrekking heeft op een dergelijke echtscheiding of scheiding van tafel en bed, in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht.

b)

Een gehandicapt kind van de arbeidscontractant of van zijn of haar echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner, ongeacht de leeftijd van het kind, wordt beschouwd als een kind ten laste indien de arbeidscontractant grotendeels en gedurig voorziet in het onderhoud en het welzijn van dat kind.

c)

Een kind wordt beschouwd als niet ten laste van de arbeidscontractant:

wanneer het de leeftijd van 26 jaar bereikt;

wanneer het vóór de leeftijd van 26 jaar op persoonlijke gronden een salaris, inkomen of honorarium geniet.

2.   Andere personen ten laste

Een persoon, niet zijnde een kind als bedoeld in punt 1, kan worden beschouwd als ten laste van de arbeidscontractant indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

de persoon is een bloedverwant in de opgaande lijn of een rechtstreeks in de zijlijn of door huwelijk verwante persoon;

de persoon woont permanent onder hetzelfde dak als de arbeidscontractant of diens echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner, of wordt om gezondheidsredenen regelmatig in een gespecialiseerde inrichting opgenomen; en

de persoon beschikt niet over voldoende eigen middelen om in zijn onderhoud te voorzien.

BIJLAGE IV

GEHANDICAPTE PERSONEN TEN LASTE

1.

Als gehandicapt wordt beschouwd een persoon die aan een gebrek lijdt dat een onvermogen van ernstige en permanente aard tot gevolg heeft en dat medisch bevestigd is. Dit gebrek vereist hetzij gespecialiseerde zorg, hetzij gespecialiseerd toezicht, dan wel gespecialiseerd onderwijs of een gespecialiseerde opleiding.

2.

Het besluit om de toelage toe te kennen wordt door de directeur genomen, na het advies te hebben ingewonnen bij een daartoe door de directeur samengestelde ad-hoccommissie, waarin ten minste één arts zitting heeft.

In het besluit van de directeur wordt bepaald voor welke duur de toelage wordt toegekend, behoudens herziening.

3.

Ernstige en chronische aantasting van de lichamelijke of geestelijke activiteit is het criterium voor het genot van de in het personeelsreglement vervatte rechten.

Zo kunnen personen ten laste als gehandicapt worden beschouwd wanneer zij, bijvoorbeeld, lijden aan:

een ernstige of chronische aantasting van het centrale of perifere zenuwstelsel, ongeacht de oorzaak daarvan: encefalopathieën, myopathieën en perifere verlammingen;

een ernstige aandoening aan het bewegingsapparaat;

een ernstige aandoening van een of meer zintuigen;

een chronische geestesziekte die invaliditeit tot gevolg heeft.

De lijst in de tweede alinea is niet volledig en heeft slechts indicatieve waarde. Zij kan niet als grondslag voor de beoordeling van de ernst van het gebrek of de mate van onvermogen worden beschouwd.

4.

De toelage is gelijk aan het bedrag van de toelage voor een kind ten laste en komt bovenop deze toelage.

5.

Voor arbeidscontractanten die bewijsstukken kunnen overleggen dat hun gehandicapte kind ten laste dwingende ad-hoc-onderwijsfaciliteiten nodig heeft, kan de toelage worden verhoogd tot een maximum van tweemaal het bedrag van de toelage voor een ten laste komend kind, in maandelijkse betalingen.

Het recht op de verhoogde toelage gaat in die gevallen in op de eerste dag van de maand waarin de dwingende ad-hoc-onderwijsfaciliteiten van kracht worden, en eindigt aan het einde van de maand waarin de faciliteiten tot een eind komen of, indien dat eerder is, aan het einde van de maand waarin het kind 26 wordt.

BIJLAGE V

HUISVESTINGSTOELAGE

1.

Het bedrag van de huisvestingstoelage is een deel van het verschil tussen de betaalde reële huur, na aftrek van alle lasten bedoeld in artikel 11, punt 5), onder a), van het personeelsreglement, en een bedrag bestaande uit:

a)

15 % van het nettobasissalaris voor personeelsleden in de rangen C en B tot en met graad B.4;

b)

20 % van het nettobasissalaris voor personeelsleden in de rangen B.5 en B.6;

c)

22 % van het nettobasissalaris voor personeelsleden in de rang A1.

2.

Het in lid 1 bedoelde deel bedraagt:

a)

50 % voor ongehuwde personeelsleden en gehuwde personeelsleden zonder personen ten laste;

b)

55 % oor personeelsleden met één persoon ten laste;

c)

60 % voor personeelsleden met twee of meer personen ten laste.

3.

De huisvestingstoelage bedraagt maximaal:

a)

10 % van het nettobasissalaris van het betrokken personeelslid in de rangen C tot en met B.4;

b)

15 % van het nettobasissalaris voor personeelsleden in de rangen B.5 en B.6 en A.1.

BIJLAGE VI

REIS- EN VERHUISKOSTEN

Afdeling I

Reiskosten van arbeidscontractanten en hun gezinnen tussen hun woonplaats en de standplaats

1.

Arbeidscontractanten wier woonplaats meer dan 100 km verwijderd is van hun standplaats hebben onder de voorwaarden bepaald in artikel 16 van het personeelsreglement recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte reiskosten:

a)

bij indiensttreding, voor het vervoer van hun woonplaats naar hun standplaats;

b)

bij overplaatsing van de standplaats waar zij zijn aangeworven naar een andere standplaats op meer dan 100 km;

c)

bij uitdiensttreding:

hetzij voor het vervoer van de standplaats naar de plaats waar zij bij hun indiensttreding woonden;

hetzij voor het vervoer van de standplaats naar een andere dan de onder het eerste streepje bedoelde woonplaats, mits die binnen de Europese Economische Ruimte ligt of, als die woonplaats elders ligt, mits het bedrag van de te vergoeden kosten niet hoger is.

2.

De in het eerste lid bedoelde reiskostenvergoeding wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd in de volgende gevallen:

a)

indien dit recht niet is ontstaan op het moment dat de arbeidscontractant in dienst is getreden;

b)

indien de betreffende kosten geheel of gedeeltelijk worden vergoed door een regering of een andere autoriteit;

c)

bij de uitdiensttreding van de arbeidscontractant, indien de reis niet wordt gemaakt binnen een termijn van drie maanden na de uitdiensttreding, of indien het terugbetalingsverzoek niet binnen 30 dagen na de reis bij de administratie is ingediend;

d)

bij uitdiensttreding van de arbeidscontractant, indien de betrokkene ontslag heeft genomen voordat hij twaalf maanden bij het Instituut in dienst is geweest.

3.

Arbeidscontractanten die aan de voorwaarden in de twee voorgaande punten voldoen en de gezinstoelage ontvangen, hebben voorts recht op:

a)

terugbetaling van de werkelijk gemaakte reiskosten voor hun echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en hun kinderen ten laste, wanneer zij zich bij de arbeidscontractant op zijn standplaats hebben gevoegd;

b)

terugbetaling van de werkelijk gemaakte reiskosten voor hun echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en hun kinderen ten laste bij overplaatsing van hun standplaats naar een andere standplaats op meer dan 100 km, mits de overplaatsing voor onbepaalde duur is en langer dan twee maanden duurt;

c)

vergoeding van de werkelijk gemaakt reiskosten voor hun echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en hun kinderen ten laste bij de uitdiensttreding, met dien verstande dat vergoeding kan worden geweigerd indien de arbeidscontractant ontslag neemt voordat hij twaalf maanden bij het Instituut in dienst is geweest.

4.

Echtgenoten, geregistreerde partners en kinderen ten laste, of personen ten laste als bedoeld in de bijlagen III en IV, worden qua rang gelijkgesteld met het personeelslid in kwestie.

Afdeling II

Verhuiskosten

1.

Arbeidscontractanten van wie de woonplaats op meer dan 100 km van hun standplaats is gelegen, hebben recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor de verhuizing van hun persoonlijke inboedel in de volgende gevallen:

a)

bij indiensttreding;

b)

bij overplaatsing, voor een onbepaalde duur van meer dan twee maanden van de ene standplaats naar een andere standplaats op meer dan 100 km afstand;

c)

bij uitdiensttreding, met dien verstande dat terugbetaling kan worden geweigerd indien de arbeidscontractant ontslag neemt voordat hij twaalf maanden in dienst van het Instituut is geweest.

2.

De vergoeding heeft betrekking op de kosten voor vervoer van de persoonlijke inboedel, met inbegrip van de verpakkingskosten en van verzekeringskosten ter dekking van eenvoudig risico, zoals breuk, diefstal of brand.

Om aanspraak te kunnen maken op de bepalingen van deze afdeling, moet de arbeidscontractant vooraf het hoofd administratie ten minste twee prijsopgaven ter goedkeuring voorleggen. De twee prijsopgaven moeten betrekking hebben op hetzelfde gewicht of volume en dezelfde afstand.

Indien het hoofd administratie en personeel van mening is dat de voorgelegde prijsopgaven buitensporig zijn, kan hij om prijsopgaven van andere verhuisfirma's verzoeken.

Terugbetaling geschiedt op basis van de laagste prijsopgave.

3.

Arbeidscontractanten kunnen slechts aanspraak maken op de in deze afdeling bedoelde betaling indien de desbetreffende kosten niet door een regering of een andere autoriteit worden vergoed.

BIJLAGE VII

KOSTEN VAN DIENSTREIZEN

Arbeidscontractanten die voor het Instituut een dienstreis maken, hebben recht op volledige vergoeding van hun vervoerkosten en op een dagvergoeding, die de verblijfkosten omvat buiten hun standplaats uit hoofde van artikel 18 van het personeelsreglement.

Afdeling I

Vervoermiddelen

1.   Dienstreizen van arbeidscontractanten vinden met de goedkoopste vervoermiddelen plaats, behoudens afwijkende bepalingen in deze afdeling.

2.   Het vliegtuig en de trein worden als de gebruikelijke vervoermiddelen beschouwd. De directeur kan evenwel toestaan dat arbeidscontractanten op een officiële dienstreis gebruikmaken van de eigen auto of van een dienstauto.

Behalve bij toestemming van de directeur reist iedereen in „economy” of een daarmee gelijkgestelde klasse.

Functionarissen in de rang A mogen treinreizen in eerste klasse en functionarissen in de rangen B en C in tweede klasse.

3.   Arbeidscontractanten kan worden toegestaan om in het belang van het Instituut van hun eigen auto gebruik te maken. In dat geval hebben zij recht op een kilometervergoeding, berekend op basis van de kortste gebruikelijke route. Deze vergoeding wordt berekend op basis van het tarief dat van kracht is in het land waar zich de standplaats van de arbeidscontractant bevindt, ongeacht het land of de landen waar de dienstreis plaatsvindt.

Het totaal betaalde bedrag voor een reis over de weg mag niet hoger zijn dan het bedrag dat het Instituut anders had moeten betalen.

De directeur kan beslissen om de toepassing van deze afdeling uit te breiden tot tijdelijk personeel.

Afdeling II

Dagvergoeding voor arbeidscontractanten op dienstreis

1.   Arbeidscontractanten op officiële dienstreizen van het Instituut hebben recht op een dagvergoeding die elk jaar door het bestuur wordt goedgekeurd op basis van een voorstel van het coördinatiecomité voor beloningen.

2.   De dagvergoeding wordt als volgt berekend:

a)

Wanneer de dienstreis een verblijf in een hotel omvat, krijgtde arbeidscontractant, na indiening van de desbetreffende factuur, de volledige dagvergoeding.

b)

Wanneer de dienstreis geen verblijf in een hotel omvat, wordt de dagvergoeding niet toegekend voor perioden korter dan 4 uur, en wanneer de dienstreis tussen 4 uur en 8 uur duurt, ontvangt de arbeidscontractant 25 % van de dagvergoeding. Wanneer de dienstreis tussen 8 en 24 uur duurt, ontvangt de arbeidscontractant 50 % van de dagvergoeding. Deelperiodes bovenop een volledige periode van 24 uur worden op dezelfde wijze behandeld.

c)

Dienstreizen in of tussen standplaatsen geven geen recht op betaling van een dagvergoeding. In die gevallen worden de vervoerskosten zoals parkeerkosten en openbaar vervoer betaald bij ontvangst van het bewijs van betaling.

d)

Voor de berekening van de dagvergoeding wordt, om rekening te houden met de duur van het vervoer naar het hoofdstation of de luchthaven, de werkelijke duur van de reis vermeerderd met een vaste periode.

3.   Verminderde dagvergoeding

Er wordt een verminderde dagvergoeding toegekend:

a)

wanneer bij de reis maaltijden of hotelovernachtingen zijn inbegrepen: vermindering met 15 % voor elke hoofdmaaltijd en 50 % voor elke overnachting die in de reiskosten is opgenomen;

b)

voor de duur van het traject, vermindering met drie tienden als een personeelslid reist met de nachtboot (couchette of hut), per trein of per vliegtuig;

c)

vermindering met drie vierden wanneer de overnachting wordt verzorgd door een organisatie buiten het Instituut.

4.   Bijkomende bedragen naast de dagvergoeding

De vergoeding wordt geacht alle uitgaven te dekken die een arbeidscontractant op dienstreis mogelijkerwijs moet maken, behoudens de onderstaande uitgaven, waarvoor een aanvullende vergoeding kan worden gevraagd:

a)

visumkosten en andere soortgelijke kosten die een officiële dienstreis met zich meebrengt;

b)

prijs van het vervoer van extra bagage, na uitdrukkelijke toestemming van de directeur;

c)

naar behoren gerechtvaardigde communicatiekosten, zoals internet, portokosten en telefoonkosten, die om redenen van dienstbelang worden gemaakt;

d)

ziekenhuiskosten van personeelsleden;

e)

taxikosten, mits de directeur hiervoor vooraf toestemming heeft gegeven en na overlegging van bewijsstukken.

De directeur stelt regels vast voor de tenuitvoerlegging van deze bepalingen.

BIJLAGE VIII

ZIEKTEVERLOF, MOEDER- EN VADERSCHAPSVERLOF, OUDERSCHAPSVERLOF EN ANDER BUITENGEWOON VERLOF

1.   Afwezigheid om gezondheidsredenen en ziekteverlof

a)   Arbeidscontractanten die wegens ziekte of ongeval meer dan drie opeenvolgende dagen afwezig zijn, moeten binnen drie dagen na het begin van de werkonderbreking een medische verklaring overleggen.

b)   Wanneer de afwezigheid wegens ziekte of ongeval gedurende drie dagen of korter, waarvoor geen medische verklaring is overgelegd, in eenzelfde kalenderjaar een totaal van negen dagen overschrijdt, kan het vakantieverlof waar de arbeidscontractant recht op heeft, overeenkomstig worden verminderd, of kan, indien de arbeidscontractant geen recht op vakantieverlof meer heeft, een overeenkomstig bedrag op zijn loon worden ingehouden.

c)   Arbeidscontractanten die wegens ziekte of ongeval afwezig zijn, hebben recht op ziekteverlof en op hun volledige loon en toeslagen gedurende ten hoogste dertien opeenvolgende weken, na overlegging van een medische verklaring.

d)   Een arbeidscontractant kan worden verzocht zich aan een medisch onderzoek te onderwerpen overeenkomstig artikel 6, lid 4, van het personeelsreglement in geval van permanente afwezigheid wegens ziekte of ongeval gedurende meer dan dertien opeenvolgende weken, of in geval van veelvuldige afwezigheid van korte duur wegens ziekte.

e)   Het Instituut kan te allen tijde tijdens het ziekteverlof van een arbeidscontractant verlangen dat de betrokkene zich aan een medisch onderzoek door een onafhankelijk medisch centrum onderwerpt.

2.   Besmettelijke ziekten, vaccinaties en ongevallen

a)   Een arbeidscontractant die een besmettelijke ziekte oploopt, mag niet op zijn werkplek verschijnen en stelt onmiddellijk het hoofd administratie en personeel op de hoogte van zijn ziekte. Indien in het gezin of bij de naasten van een arbeidscontractant een besmettelijke ziekte uitbreekt, stelt de arbeidscontractant onmiddellijk het hoofd administratie en personeel hiervan op de hoogte en onderwerpt hij zich aan de gezondheidsmaatregelen die deze laatste hem kan voorschrijven. Alle arbeidscontractanten die in contact zijn geweest met iemand die aan een besmettelijke ziekte lijdt, en om die reden verplicht zijn van de werkplek weg te blijven, hebben recht op hun volledige loon. Hun afwezigheid gaat niet ten koste van hun ziekteverlof of hun vakantieverlof.

b)   De arbeidscontractanten onderwerpen zich aan de preventieve vaccinaties of inentingen die nodig worden geacht.

c)   Alle ongevallen waarvan arbeidscontractanten hetzij op het werk, hetzij buiten het Instituut, het slachtoffer zijn, worden door de betrokkene, hoe onschuldig het ongeval op het moment zelf ook kan lijken, onmiddellijk, met de naam en het adres van eventuele getuigen, aan het hoofd administratie en personeel gemeld.

3.   Buitengewoon verlof, verlof wegens huwelijk en zwangerschapsverlof, vaderschapsverlof en ouderschapsverlof

a)   De directeur van het Instituut kan om uitzonderlijke of dringende persoonlijke redenen buitengewoon verlof met volledig of gedeeltelijk loon van ten hoogste tien werkdagen per jaar of onbetaald verlof van eveneens ten hoogste tien werkdagen per jaar verlenen.

b)   Bij huwelijk van een arbeidscontractant wordt hem een buitengewoon verlof van vijf dagen met volledig loon verleend.

c)   Bij het overlijden van een echtgenoot of van een rechtstreekse bloedverwant in neergaande of opgaande lijn wordt aan een arbeidscontractant een buitengewoon verlof van vijf dagen met volledig loon verleend.

d)   Een zwangerschapsverlof met volledig loon, dat niet in mindering wordt gebracht op het ziekteverlof of het vakantieverlof, wordt aan arbeidscontractanten verleend na overlegging van de vereiste medische verklaring. Dit zwangerschapsverlof bedraagt zestien weken.

Het verlof gaat ten vroegste in zes weken vóór de in de verklaring aangegeven vermoedelijke datum van de bevalling, en eindigt ten vroegste tien weken en ten laatste 16 weken na de datum van de bevalling.

In geval van geboorte van een meerling, voortijdige geboorte of geboorte van een kind met een handicap, wordt een verlof van 20 weken verleend. In de zin van dit artikel wordt onder voortijdige geboorte een geboorte verstaan die vóór het einde van de 34e week van de zwangerschap plaatsvindt.

e)   Aan een vrouwelijke arbeidscontractant die een kind jonger dan 18 jaar wettelijk adopteert wordt een volledig doorbetaald moederschapsverlof verleend, dat niet in mindering wordt gebracht op het ziekteverlof of het vakantieverlof.

Dit moederschapsverlof bedraagt 16 weken en vangt aan op de datum van aankomst van het kind in zijn nieuwe woning.

In geval van adoptie van meerdere kinderen of van een kind met een handicap, wordt een verlof van 20 weken verleend.

f)   Vaderschapsverlof

Aan mannelijke arbeidscontractanten wordt een vaderschapsverlof van tien werkdagen met volledig loon verleend bij de geboorte of adoptie van een kind dat als persoon ten laste als gedefinieerd in artikel 11, lid 2, van het personeelsreglement wordt erkend en, in geval van adoptie, jonger dan 18 jaar is. In geval van geboorte van een meerling of van een kind met een handicap, wordt het verlengd tot twaalf werkdagen.

Het verlof vangt aan op de datum van geboorte van het kind of van de aankomst van het kind in zijn nieuwe woning, maar kan worden uitgesteld indien het kind in het ziekenhuis wordt opgenomen.

g)   Ouderschapsverlof of verlof om gezinsredenen

Een arbeidscontractant heeft, voor elk van zijn kinderen, recht op onbetaald ouderschapsverlof van ten hoogste twee maanden, dat moet worden opgenomen binnen een periode van twaalf maanden na de geboorte of de adoptie van het kind. Het verlof kan in verschillende perioden van ten minste één maand worden opgenomen.

Gedurende het ouderschapsverlof blijft de arbeidscontractant aangesloten bij het socialezekerheidsstelsel. Hij blijft pensioenrechten verwerven en behoudt het recht op de toelage voor kinderen en andere personen ten laste en de schooltoelage. Hij blijft in zijn ambt gehandhaafd en behoudt het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst of naar een hogere rang te worden bevorderd.

Tijdens het ouderschapsverlof heeft de arbeidscontractant recht op een toelage van 800 EUR per maand, maar hij mag in die periode geen andere betaalde beroepsbezigheden verrichten.

De bijdragen aan de socialezekerheidsregelingen komen volledig ten laste van het Instituut.

h)   Arbeidscontractanten die voor herhalingsoefeningen onder de wapenen worden geroepen, hebben recht op een bijzonder betaald verlof van maximaal twee weken per jaar of vier weken per twee jaar.

Perioden van herhalingsoefeningen die deze limieten overschrijden worden als vakantieverlof beschouwd.

Indien de arbeidscontractant financiële compensatie ontvangt van de nationale autoriteit waarvoor hij de dienst vervult, wordt het bedrag van deze compensatie op het salaris van de arbeidscontractant in mindering gebracht.

BIJLAGE IX

ADMINISTRATIEF ONDERZOEK, TUCHTONDERZOEK EN TUCHTMAATREGELEN

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1.   Wanneer een intern onderzoek uitwijst dat een arbeidscontractant of een gewezen arbeidscontractant mogelijk zijn verplichtingen in het kader van het personeelsreglement niet is nagekomen, wordt deze hier spoedig van op de hoogte gesteld mits het onderzoek daardoor niet wordt gehinderd. In ieder geval mogen conclusies die specifiek een met name genoemde arbeidscontractant betreffen, na afronding van het onderzoek pas worden vastgesteld nadat die arbeidscontractant zijn oordeel over de hem betreffende feiten heeft kunnen geven. In de conclusies wordt naar dat oordeel verwezen.

2.   In gevallen waarin voor het onderzoek absolute geheimhouding is vereist en waarin gebruik moet worden gemaakt van onderzoekprocedures die onder de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke instantie vallen, kan de nakoming van de verplichting om de arbeidscontractant te vragen zijn oordeel te geven, in overleg met de directeur worden opgeschort. In dat geval kan geen tuchtprocedure worden ingeleid voordat de betrokken arbeidscontractant zijn oordeel heeft kunnen geven.

3.   Als na een intern onderzoek blijkt dat een arbeidscontractant jegens wie bepaalde beschuldigingen zijn geuit, niets ten laste kan worden gelegd, wordt het onderzoek zonder verder gevolg afgesloten bij besluit van de directeur, die de arbeidscontractant daarvan schriftelijk op de hoogte stelt. De arbeidscontractant kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen.

4.   Wanneer het onderzoek is afgerond brengt de directeur de betrokkene daarvan op de hoogte en doet hij hem de conclusies van het onderzoeksrapport toekomen.

Artikel 2

1.   Op grond van het onderzoeksrapport kan de directeur, nadat hij de betrokken arbeidscontractant inzage in al het bewijsmateriaal uit het dossier heeft gegeven en hem heeft gehoord:

a)

besluiten dat de betrokken arbeidscontractant niets ten laste kan worden gelegd; de betrokken arbeidscontractant krijgt daarvan schriftelijk bericht;

b)

besluiten dat, zelfs indien de arbeidscontractant zijn verplichtingen in het kader van het personeelsreglement niet is of niet lijkt te zijn nagekomen, geen tuchtmaatregel wordt opgelegd, en, indien passend, aan de arbeidscontractant een mondelinge waarschuwing geven; of

c)

in geval van niet-nakoming van de verplichtingen, als bedoeld in artikel 27 van het personeelsreglement:

i)

besluiten de in afdeling 4 van deze bijlage bedoelde tuchtprocedure in te leiden; of

ii)

besluiten een tuchtprocedure bij de tuchtraad te starten.

Artikel 3

Als een arbeidscontractant om objectieve redenen niet kan worden gehoord op grond van de bepalingen van deze bijlage, kan hem worden gevraagd schriftelijk commentaar te geven of zich door een persoon van zijn keuze te laten vertegenwoordigen.

Afdeling 2

Tuchtraad

Artikel 4

1.   Er wordt een tuchtraad ingesteld waarvan de leden kunnen worden gekozen uit het personeel van het Instituut of van een instelling van de Europese Unie.

2.   De tuchtraad is samengesteld uit een voorzitter en twee permanente leden, die elk door een plaatsvervanger kunnen worden vervangen.

Artikel 5

1.   De directeur en het in artikel 36 van het personeelsreglement bedoelde personeelscomité benoemen elk, tegelijkertijd, één permanent lid en één plaatsvervanger. Indien het personeelscomité om welke reden dan ook geen lid en geen plaatsvervanger heeft benoemd, kan de directeur voorlopige leden benoemen die hen vervangen totdat zij benoemd zijn.

2.   De voorzitter is tevens de voorzitter van de Raad van bestuur van het Instituut. Zijn plaatsvervanger wordt benoemd door de directeur.

3.   De voorzitter, de leden en de plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar. Het Instituut kan echter voor de leden en de plaatsvervangers een kortere periode vaststellen, met dien verstande dat die periode ten minste één jaar moet bedragen.

4.   Binnen vijf dagen na de samenstelling van de tuchtraad kan de betrokken arbeidscontractant éénmaal één van de leden van de raad wraken. Ook de directeur mag één van de leden van de raad wraken. Binnen diezelfde termijn mogen de leden van de tuchtraad zich om legitieme redenen laten verontschuldigen en moeten zij bij een belangenconflict aftreden.

Artikel 6

1.   De voorzitter en de leden van de tuchtraad genieten volledige onafhankelijkheid bij het vervullen van hun taak.

2.   De besprekingen en de werkzaamheden van de tuchtraad worden niet openbaar gemaakt.

Afdeling 3

Tuchtmaatregelen

Artikel 7

1.   De directeur kan de volgende tuchtmaatregelen opleggen:

a)

een schriftelijke waarschuwing;

b)

een berisping;

c)

tijdelijke opschorting van de plaatsing in een hogere salaristrap gedurende een periode van ten minste een maand en ten hoogste 23 maanden;

d)

plaatsing in een lagere salaristrap;

e)

ontslag, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg hebbend, mogelijk met gehele of gedeeltelijke intrekking van de ontslagvergoeding.

2.   In het geval de arbeidscontractant een pensioenuitkering of een invaliditeitsuitkering ontvangt, kan de directeur voor een bepaalde periode besluiten tot een inhouding op het pensioen of op de invaliditeitsuitkering. Deze maatregel mag geen gevolgen hebben voor de personen ten laste van de arbeidscontractant. Het inkomen van de betrokken arbeidscontractant mag echter niet lager zijn dan het minimum voor levensonderhoud dat overeenkomt met het basissalaris van een arbeidscontractant in rang C 1/1, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

3.   Eén fout kan aanleiding geven tot slechts één enkele tuchtmaatregel.

Artikel 8

De opgelegde tuchtmaatregel staat in verhouding tot de ernst van de begane fout. Bij het bepalen van de ernst van de begane fout en van de te treffen tuchtmaatregel wordt met name rekening gehouden met:

a)

de aard van de fout en met de omstandigheden waarin de fout is gemaakt;

b)

de mate waarin ten gevolge van de begane fout schade is toegebracht aan de integriteit, de reputatie en de belangen van het Instituut;

c)

de mate waarin bij het begaan van de fout sprake was van opzet of nalatigheid;

d)

de redenen die de arbeidscontractant ertoe hebben gebracht de fout te begaan;

e)

de rang en de anciënniteit van de arbeidscontractant;

f)

de mate waarin de arbeidscontractant persoonlijk verantwoordelijk is;

g)

het niveau van de taken en verantwoordelijkheden van de arbeidscontractant;

h)

de vraag of er sprake is van recidive;

i)

het gedrag van de arbeidscontractant gedurende zijn loopbaan tot dusver.

Afdeling 4

Tuchtprocedure buiten de tuchtraad om

Artikel 9

De directeur kan, zonder raadpleging van de tuchtraad, als tuchtmaatregel een schriftelijke waarschuwing of een berisping geven. De betrokken arbeidscontractant wordt in dat geval gehoord voordat de directeur deze maatregelen neemt.

Afdeling 5

Tuchtprocedure bij de tuchtraad

Artikel 10

1.   Aan de tuchtraad wordt een rapport van de directeur voorgelegd waarin de ten laste gelegde feiten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, met inbegrip van verzwarende of verzachtende omstandigheden, duidelijk zijn omschreven.

2.   Dit rapport wordt overgelegd aan de arbeidscontractant en aan de voorzitter van de tuchtraad, die het ter kennis brengt van de leden van de tuchtraad.

Artikel 11

1.   Zodra het rapport ter kennis van de arbeidscontractant is gebracht, heeft deze het recht om inzage te verkrijgen in zijn volledige persoonsdossier en om van alle ter zake dienende stukken een kopie te maken, met inbegrip van de stukken die zijn onschuld kunnen aantonen.

2.   Na de dag van kennisneming van het rapport waardoor de tuchtprocedure wordt ingeleid, heeft de arbeidscontractant ten minste 15 dagen de tijd om zijn verdediging voor te bereiden.

3.   Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Artikel 12

Als de betrokken arbeidscontractant, in aanwezigheid van de voorzitter van de tuchtraad, ongeoorloofd gedrag zijnerzijds erkent en zonder voorbehoud akkoord gaat met het in artikel 10 van onderhavige bijlage bedoelde rapport, kan de directeur met inachtneming van het beginsel dat de op te leggen tuchtmaatregel in verhouding moet staan tot de ernst van de begane fout, de zaak bij de tuchtraad terugtrekken. In dat geval brengt de voorzitter van de tuchtraad advies uit over de op te leggen tuchtmaatregel. In afwijking van artikel 9 van deze bijlage kan de directeur overeenkomstig deze procedure een van de in artikel 7, lid 1, onder a) tot en met d), van deze bijlage genoemde tuchtmaatregelen opleggen.

Alvorens de arbeidscontractant zijn fout toegeeft, wordt hij in kennis gesteld van de mogelijke gevolgen hiervan.

Artikel 13

Vóór de eerste vergadering van de tuchtraad kan de voorzitter één van zijn leden opdracht geven een algemeen verslag over de zaak uit te brengen en stelt hij de andere leden van de tuchtraad daarvan in kennis.

Artikel 14

1.   De betrokken arbeidscontractant wordt door de tuchtraad gehoord. Op de hoorzitting kan hij persoonlijk of via een tussenpersoon schriftelijk of mondeling commentaar geven. De arbeidscontractant kan getuigen laten oproepen.

2.   Het Instituut wordt voor de tuchtraad vertegenwoordigd door een arbeidscontractant die daartoe door de directeur is gemachtigd.

Artikel 15

Na kennisneming van de hem voorgelegde documenten en rekening houdende met de eventuele schriftelijke of mondelinge verklaringen, brengt de tuchtraad met meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit over de vraag of de ten laste gelegde feiten zijn bevestigd en, in voorkomend geval, over de tuchtmaatregel die naar zijn oordeel naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten moet worden opgelegd. Dit advies wordt door alle leden van de raad ondertekend. Het advies wordt binnen twee maanden na de datum waarop het rapport van de directeur is ontvangen, naar de directeur en naar de arbeidscontractant doorgestuurd voor zover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier.

Artikel 16

1.   Na de arbeidscontractant te hebben gehoord, neemt de directeur binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het advies van de tuchtraad, een besluit overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 8 en 9 van deze bijlage. Dit besluit dient met redenen te zijn omkleed.

2.   Als de directeur besluit de zaak af te sluiten zonder een tuchtmaatregel op te leggen, stelt hij de arbeidscontractant daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. De betrokken arbeidscontractant kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen.

Artikel 17

1.   Indien de tuchtprocedure leidt tot een der tuchtmaatregelen die worden genoemd in artikel 7 van deze bijlage, komen de tijdens de procedure voor de arbeidscontractant ontstane kosten, met name het honorarium van een persoon die hij heeft gekozen om hem bij te staan of hem te verdedigen, te zijnen laste.

2.   De directeur kan echter in uitzonderlijke gevallen waarin die last voor de betrokken arbeidscontractant onevenredig zwaar zou zijn, anders beslissen.

Afdeling 6

Schorsing

Artikel 18

1.   Indien de directeur de arbeidscontractant een ernstige fout ten laste legt, bestaande in een verzuim van zijn professionele plichten of een wetsovertreding, kan hij op ieder moment door de directeur voor bepaalde of onbepaalde duur worden geschorst.

2.   De directeur neemt dat besluit na de betrokken arbeidscontractant te hebben gehoord, behoudens uitzonderlijke omstandigheden.

Artikel 19

1.   In het besluit tot schorsing van de arbeidscontractant wordt bepaald of hij gedurende de tijd van zijn schorsing zijn gehele bezoldiging behoudt, dan wel of op de bezoldiging een bedrag wordt ingehouden dat bij hetzelfde besluit wordt vastgesteld. Het aan de arbeidscontractant betaalde bedrag mag in geen geval lager zijn dan het minimum voor levensonderhoud dat overeenkomt met het basissalaris van een arbeidscontractant in rang C 1/1, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

2.   De positie van de geschorste arbeidscontractant dient definitief te worden geregeld binnen zes maanden na de dag waarop het schorsingsbesluit van kracht werd. Indien na zes maanden geen besluit is genomen, ontvangt de betrokken arbeidscontractant weer zijn volledige bezoldiging, behoudens toepassing van het bepaalde in lid 3.

3.   De inhouding kan na de in lid 2 genoemde periode van zes maanden gehandhaafd blijven indien tegen de arbeidscontractant naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld en hij in verband met die vervolging in hechtenis is. In dergelijke gevallen ontvangt de arbeidscontractant pas weer zijn volledige bezoldiging wanneer de bevoegde rechter de hechtenis van de arbeidscontractant heeft beëindigd.

4.   Indien hetzij jegens de betrokkene geen tuchtmaatregel is genomen, hetzij hem slechts een schriftelijke waarschuwing of een berisping is gegeven of zijn plaatsing in een hogere salaristrap tijdelijk is opgeschort, heeft hij alsnog recht op ontvangst van de bedragen die op grond van lid 1 op zijn bezoldiging zijn ingehouden. In het eerste geval wordt het te betalen bedrag verhoogd met de samengestelde interest berekend tegen een percentage van 3,5 % per jaar.

Afdeling 7

Parallelle strafrechtelijke vervolging

Artikel 20

Indien tegen de arbeidscontractant naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld, wordt de eindbeslissing over tuchtmaatregelen pas definitief genomen nadat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden.

Afdeling 8

Slotbepalingen

Artikel 21

De arbeidscontractant jegens wie een andere tuchtmaatregel dan ontslag is opgelegd, kan na drie jaar in geval van een schriftelijke waarschuwing of berisping en na zes jaar in geval van een andere tuchtmaatregel, verzoeken dat geen enkele aanwijzing betreffende de op hem toegepaste tuchtmaatregel meer in de stukken van zijn persoonsdossier voorkomt. De directeur besluit of dit verzoek wordt ingewilligd.

Artikel 22

Op grond van nieuwe, door relevante bewijsmiddelen gestaafde feiten kan de directeur de tuchtprocedure op eigen initiatief of op verzoek van de arbeidscontractant heropenen.

Artikel 23

Als de arbeidscontractant niets ten laste kan worden gelegd nadat de tuchtraad een advies heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 15 van deze bijlage, heeft de arbeidscontractant het recht te vragen dat als genoegdoening voor de geleden schade passende bekendheid wordt gegeven aan het besluit van de directeur.

Artikel 24

De directeur stelt regels vast voor de toepassing van deze bepalingen.

BIJLAGE X

COMMISSIE VAN BEROEP

1.   Rechtsmacht

De Commissie van beroep is bevoegd te beslissen over geschillen die zouden kunnen ontstaan door schending van het personeelsreglement of van de contracten bedoeld in artikel 7 van het personeelsreglement. Daartoe neemt zij kennis van de bezwaarschriften die door arbeidscontractanten, oud-arbeidscontractanten of hun rechthebbenden of hun vertegenwoordigers tegen een beslissing van de directeur worden ingediend.

2.   Samenstelling en statuut

a)

De Commissie van beroep bestaat uit een voorzitter en twee leden. Zij kunnen zich door plaatsvervangers laten vervangen. Zij moeten allen over juridische kwalificaties beschikken.

b)

De voorzitter, zijn plaatsvervanger, de leden en hun plaatsvervangers zijn niet afkomstig uit het personeel van het Instituut en worden door het bestuur aangewezen voor een verlengbare periode van drie jaar. Bij niet-beschikbaarheid wordt overgegaan tot een nieuwe aanwijzing voor de duur van het nog lopende mandaat.

c)

Er kan enkel een bijeenkomst van de Commissie van beroep plaatsvinden als de voorzitter of zijn plaatsvervanger en twee leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn.

d)

De leden van de Commissie van beroep oefenen hun functie geheel onafhankelijk uit.

e)

De bezoldiging van de voorzitter, de leden en de plaatsvervangers wordt door het bestuur vastgesteld.

f)

De Commissie van beroep stelt haar reglement vast, dat in overeenstemming is met de bepalingen van deze bijlage.

3.   Secretariaat van de Commissie van beroep

a)

De secretaris van de Commissie wordt door de directeur uit het personeel van het Instituut aangewezen.

b)

Bij de uitoefening van zijn functie treedt de secretaris van de Commissie als griffier op en is hij alleen aan het gezag van de Commissie onderworpen.

4.   Beroepsmogelijkheden

a)

De bij de Commissie ingediende bezwaarschriften zijn slechts ontvankelijk indien de verzoeker geen genoegdoening heeft gekregen toen hij de beslissing met een beroep ad hoc bij de directeur heeft aangevochten.

b)

De verzoeker beschikt over een termijn van twintig dagen na de kennisgeving van de in artikel 28, lid 3, van het personeelsreglement bedoelde beslissing of na de datum van weigering door één van de partijen van de in artikel 28, lid 4, van het personeelsreglement bedoelde conclusies van de bemiddelaar, om de Commissie van beroep schriftelijk te verzoeken de beslissing in te trekken of te wijzigen. Dit verzoek wordt aan het hoofd administratie en personeel van het Instituut gericht, dat de ontvangst ervan aan de verzoeker bevestigt en de procedure voor het bijeenroepen van de Commissie start.

c)

Bezwaarschriften moeten bij het secretariaat van de Commissie van beroep worden ingediend binnen twee maanden na de kennisgeving van de aangevochten beslissing. In uitzonderlijke gevallen, in het bijzonder met betrekking tot pensioenaangelegenheden, kan de Commissie van beroep echter verzoeken aanvaarden die ingediend zijn binnen één jaar na de kennisgeving van de aangevochten beslissing.

d)

Bezwaarschriften moeten schriftelijk worden ingediend. Zij moeten alle door de betrokkene aangevoerde middelen bevatten en vergezeld gaan van bewijsstukken.

e)

Bezwaarschriften hebben geen opschortende werking.

5.   Voorbereiding

a)

De verzoeken worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de directeur, die zijn opmerkingen schriftelijk maakt. Een afschrift van deze opmerkingen wordt aan de secretaris van de Commissie toegezonden binnen één maand na de indiening van het verzoek, alsmede aan de verzoeker, die over twintig dagen beschikt om schriftelijk een repliek in te dienen, waarvan de secretaris van de Commissie onmiddellijk een afschrift aan de directeur doet toekomen.

b)

Bezwaarschriften worden samen met de memories en de bewijsstukken, de opmerkingen van de directeur en, in voorkomend geval, de repliek van de betrokkene door het secretariaat van de Commissie ter kennis gebracht van de leden binnen drie maanden na de indiening van het bezwaarschrift en ten minste vijftien dagen vóór de zitting waarin deze worden onderzocht.

6.   Bijeenroeping van de Commissie

De Commissie van beroep wordt bijeengeroepen door haar voorzitter. Zij moet in beginsel de haar voorgelegde verzoeken onderzoeken binnen vier maanden na de datum van indiening ervan.

7.   Vergaderingen van het comité

a)

De zittingen van de Commissie van beroep zijn niet openbaar (tenzij de Commissie anders beslist). De beraadslagingen van de Commissie zijn geheim.

b)

De directeur of zijn vertegenwoordiger alsmede de verzoeker wonen de behandeling bij. Zij kunnen mondeling alle in hun nota's naar voren gebrachte argumenten toelichten.

c)

De Commissie van beroep kan inzage krijgen van alle stukken die zij nuttig acht voor de behandeling van de haar voorgelegde verzoeken. Alle stukken die aan de Commissie worden verstrekt, moeten tevens aan de directeur en aan de verzoeker worden verstrekt.

d)

De Commissie van beroep hoort partijen en alle getuigen waarvan zij de verklaring nuttig acht voor de behandeling. Ieder personeelslid dat als getuige is opgeroepen, is gehouden voor de Commissie te verschijnen en kan niet weigeren de gevraagde informatie te verstrekken.

e)

Eenieder die bij een zitting van de Commissie aanwezig is geweest, is tot de meest absolute geheimhouding gehouden wat betreft de feiten waarvan hij kennis heeft gekregen tijdens de behandeling en om de gezichtspunten die daarbij naar voren zijn gebracht.

8.   Beslissingen van de Commissie

a)

In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie in een verkorte procedure besluiten dat de uitvoering van de aangevochten beslissing wordt opgeschort, totdat een eindbeslissing genomen is overeenkomstig punten b) en c).

b)

De beslissingen van de Commissie worden met meerderheid van stemmen genomen. Zij zijn schriftelijk en met redenen omkleed. Zij zijn niet vatbaar voor beroep en zijn één volle dag na hun kennisgeving uitvoerbaar voor beide partijen.

c)

De Commissie kan evenwel worden verzocht een materiële vergissing in een genomen beslissing te rectificeren. Rectificatieverzoeken moeten worden ingediend uiterlijk zes maanden nadat de vergissing is vastgesteld.


20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/75


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1183 VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2016

tot goedkeuring van het programma voor noodinenting van runderen tegen nodulaire dermatose in Bulgarije en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4360)

(Slechts de tekst in de Bulgaarse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte (3), en met name artikel 14, lid 2, artikel 19, lid 1, onder a), artikel 19, lid 3, onder a), en artikel 19, lid 6,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (4), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 92/119/EEG zijn algemene bestrijdingsmaatregelen vastgesteld die moeten worden toegepast in geval van een uitbraak van bepaalde dierziekten, waaronder nodulaire dermatose. Die maatregelen omvatten de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond het besmette bedrijf en in geval van een uitbraak van nodulaire dermatose voorzien zij ook in noodinenting als aanvulling op andere bestrijdingsmaatregelen.

(2)

Op 12 april 2016 heeft Bulgarije de Commissie in kennis gesteld van de vermoedelijke aanwezigheid van nodulaire dermatose in twee rundveebedrijven, respectievelijk gelegen in de dorpen Voden en Chernogorovo in de gemeente Dimitrovgrad in de regio Haskovo in het centraal-zuidelijke deel van Bulgarije, op ongeveer 80 km van de grenzen met de buurlanden. Na de bevestiging van die twee aanvankelijke uitbraken in de regio Haskovo heeft Bulgarije op 13 april 2016 uitbraken van nodulaire dermatose in verschillende regio's gemeld. Op 20 mei 2016 heeft Bulgarije de Commissie in kennis gesteld van 98 bevestigde uitbraken van nodulaire dermatose, waarvan 19 in Haskovo, 8 in Stara Zagora, 5 in Plovdiv, 54 in Blagoevgrad, 6 in Kjustendil, 1 in Pernik en 5 in de regio Smolyan.

(3)

Om verspreiding van nodulaire dermatose naar andere delen van Bulgarije en andere lidstaten en derde landen te voorkomen, heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 van de Commissie (5) vastgesteld. Bij dat uitvoeringsbesluit worden in verband met de bevestiging van nodulaire dermatose in Bulgarije bepaalde beschermingsmaatregelen vastgesteld en wordt op EU-niveau een in de bijlage bij dat besluit beschreven beperkingsgebied ingesteld dat het gebied waarin nodulaire dermatose is bevestigd, evenals de door Bulgarije overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 92/119/EG ingestelde toezichts- en beschermingsgebieden, bestrijkt.

(4)

In dezelfde periode zijn van 6 april tot 19 mei 2016 nieuwe uitbraken van nodulaire dermatose gemeld in Griekenland en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

(5)

Overeenkomstig het wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) over nodulaire dermatose (6) zijn enkel levende verzwakte vaccins tegen nodulaire dermatose in de handel verkrijgbaar. Dat advies omschrijft het Neethling-vaccin op basis van het verzwakte nodulaire dermatosevirus als zeer doeltreffend om sterfte te voorkomen. Aangezien homologe vaccins tegen nodulaire dermatose doeltreffender zijn dan vaccins gebaseerd op verzwakte schapenpokkenvirussen, wordt het gebruik van eerstgenoemde vaccins aangeraden, onder voorbehoud van beschikbaarheid bij de producenten ervan, die uitsluitend buiten de Unie actief zijn.

(6)

Er is geen vaccin tegen nodulaire dermatose met een vergunning voor het in de handel brengen in de Unie. Bijgevolg kan noodinenting overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 92/119/EEG enkel worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 8 van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), waarbij de lidstaten in geval van ernstige epizoötische ziekten zoals nodulaire dermatose het gebruik van geneesmiddelen zonder vergunning voor het in de handel brengen voorlopig kunnen toestaan.

(7)

Op 25 april 2016 heeft Bulgarije bij de Commissie een programma ingediend voor de noodinenting tegen nodulaire dermatose van runderen die worden gehouden op bedrijven in de getroffen gebieden evenals in bepaalde aangrenzende gebieden van die lidstaat („het programma voor noodinenting”). Het programma voor noodinenting bevat informatie over het besluit om de maatregelen in te stellen, de gegevens over de geografische en administratieve bepaling van het vaccinatiegebied, het aantal bedrijven en de in te enten dieren en de datum waartegen de inenting voltooid moet zijn. Op 20 mei 2016 heeft Bulgarije de Commissie op de hoogte gesteld van zijn voornemen om het noodinentingsprogramma uit te breiden naar het volledige grondgebied van Bulgarije. Dit houdt een uitbreiding in van het in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 beschreven beperkingsgebied. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Overeenkomstig artikel 19, lid 6, van Richtlijn 92/119/EEG heeft Bulgarije de Commissie op 28 april 2016 in kennis gesteld van de aankoop van een toereikend aantal doses van het homologe vaccin tegen nodulaire dermatose bij de door de Commissie krachtens haar Uitvoeringsbesluit van 18 december 2015 (8) vastgestelde vaccinbank en van de aanvang van de noodinenting in een straal van 20 km rond bevestigde uitbraken van nodulaire dermatose volgens het noodinentingsprogramma.

(9)

Het is noodzakelijk de voorwaarden vast te stellen waaronder Bulgarije de noodinenting moet uitvoeren. De snelle verspreiding van nodulaire dermatose in Bulgarije vormt een risico voor andere delen van het Bulgaarse grondgebied en voor de buurlanden. Bijgevolg is het ook noodzakelijk de in Bulgarije toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen te versterken, door de verplaatsing van niet-ingeënte runderen ouder dan drie maanden naar andere bedrijven binnen het beperkingsgebied te beperken. Deze leeftijdsbeperking laat de nodige verplaatsingen toe van jonge kalveren naar andere bedrijven voor verdere veehouderijactiviteiten gedurende een bepaalde periode na de geboorte wanneer zij niet doeltreffend kunnen worden geïmmuniseerd. Tegelijkertijd is het noodzakelijk de rechtstreekse verplaatsing van niet-ingeënte dieren naar een slachthuis binnen het beperkingsgebied toe te laten.

(10)

Het gebied waar inenting tegen nodulaire dermatose moet worden uitgevoerd, kan het hele in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 bepaalde en in de bijlage bij dat besluit vastgestelde beperkingsgebied bestrijken.

(11)

De eerste inentingsronde moet zo snel mogelijk en niet later dan 30 juni 2016 worden voltooid. In geval van nieuwe uitbraken in andere gebieden moet de noodinenting in de getroffen gebieden, afhankelijk van de beschikbaarheid van vaccins, worden voltooid binnen twee maanden na de bevestiging van de eerste uitbraak van nodulaire dermatose in die gebieden.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   In aanvulling op de door Bulgarije overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 10 van Richtlijn 92/119/EEG genomen maatregelen mag Bulgarije onder de in bijlage I vastgestelde voorwaarden overgaan tot de noodinenting tegen nodulaire dermatose van runderen die worden gehouden op bedrijven in het hiertoe in bijlage II vastgestelde gebied.

2.   Het door Bulgarije op 20 mei 2016 bij de Commissie ingediende programma voor noodinenting tegen nodulaire dermatose van runderen die worden gehouden op bedrijven in de in bijlage I vastgestelde gebieden, is goedgekeurd.

3.   Elke verplaatsing van tegen nodulaire dermatose ingeënte runderen naar andere lidstaten is verboden.

4.   Elke verplaatsing naar andere lidstaten van runderen jonger dan zes maanden die niet tegen nodulaire dermatose zijn ingeënt maar die zijn geboren als nakomelingen van tegen nodulaire dermatose ingeënte moederdieren, is verboden.

Artikel 2

Bulgarije neemt de nodige maatregelen om aan dit besluit te voldoen en brengt de Commissie en de lidstaten daarvan overeenkomstig artikel 19, lid 5, van Richtlijn 92/119/EEG op de hoogte.

Artikel 3

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 wordt vervangen door de tekst in bijlage III bij dit besluit.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Republiek Bulgarije.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69.

(4)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 van de Commissie van 22 april 2016 betreffende bepaalde beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Bulgarije (PB L 108 van 23.4.2016, blz. 61).

(6)  Scientific Opinion on lumpy skin disease — Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de EFSA, EFSA Journal 2015;13(1):3986.

(7)  Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).

(8)  Commission Implementing Decision of 18 December 2015 on the adoption of a financing decision regarding the Union financial contribution to emergency measures to combat lumpy skin disease in Greece in 2015 and establishing a stock of vaccines against lumpy skin disease (C(2015)9573 final).


BIJLAGE I

Bulgarije:

De volgende regio's in Bulgarije:

Het gehele grondgebied van Bulgarije.


BIJLAGE II

Voorwaarden voor het uitvoeren van noodinenting ter bestrijding en uitroeiing van nodulaire dermatose uit hoofde van artikel 19 van Richtlijn 92/119/EEG

1.

Omvang van het geografische gebied waar de noodinenting moet worden uitgevoerd

Het inentingsgebied bevindt zich binnen de in bijlage I bij dit besluit vastgestelde regio's in Bulgarije.

De in het inentingsgebied toepasselijke beperkingen zijn de beperkingen als bedoeld in dit besluit en in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645, naast de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 92/119/EEG.

2.

Soort en leeftijd van de in te enten dieren

Alle runderen zoals bepaald in artikel 2, onder a), van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 worden tijdens de eerste inentingsronde zoals bedoeld in punt 3 ingeënt, ongeacht hun geslacht, leeftijd en status uit een oogpunt van drachtigheid of productie.

Nakomelingen van ingeënte runderen worden overeenkomstig de instructies van de producent ingeënt op de leeftijd van vier maanden of ouder.

3.

Duur van de inentingscampagne

De eerste inentingsronde in de getroffen gebieden wordt uiterlijk op 30 juni 2016 voltooid.

De eerste inentingsronde in elk van de resterende gebieden van de regio in bijlage I wordt zo snel mogelijk en niet later dan twee maanden na de bevestiging van de eerste uitbraak in dat gebied voltooid.

4.

Specifiek verplaatsingsverbod voor dieren en producten daarvan

Ongeacht enige andere dan in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 beschreven maatregelen die mogelijk in het beperkingsgebied worden toegepast, worden runderen ouder dan 90 dagen niet verplaatst naar andere bedrijven behalve indien zij ten laatste 28 dagen vóór de datum van verplaatsing zijn ingeënt en regelmatig opnieuw zijn ingeënt.

Na afloop van de 28 dagen na inenting gelden de maatregelen voor de verplaatsing van ingeënte runderen en voor het in de handel brengen van producten verkregen van ingeënte runderen zoals vastgelegd in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645, onverminderd de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 92/119/EEG.

Niet-ingeënte runderen mogen voor onmiddellijke slachting naar een slachthuis binnen het beperkingsgebied worden verplaatst. Behalve in het geval van noodslachting wordt na inenting van het beslag een wachtperiode van zeven dagen in acht genomen voordat niet-ingeënte dieren uit bedrijven waar inenting plaatsvond, voor slachting worden verzonden.

Niet-ingeënte nakomelingen jonger dan zes maanden die zijn gevoed met het colostrum van moederdieren die ten laatste 28 dagen voor de worp werden ingeënt, mogen naar een ander bedrijf binnen het beperkingsgebied worden verplaatst.

5.

Speciale registratie van de gevaccineerde dieren

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (1) voert de lokale bevoegde autoriteit voor elk ingeënt rund de vaccinatiegegevens in in het daartoe bestemde onlinegegevensbestand dat met het centrale gegevensbestand is verbonden. De opgenomen gegevens moeten het verband aantonen tussen het ingeënte moederdier en de nakomelingen.

6.

Andere aan de noodinenting verbonden aspecten

6.1.

Toezichtsgebied in Bulgarije rond het inentingsgebied

Rond het in punt 1 bedoelde inentingsgebied wordt een toezichtsgebied van minstens 10 km ingesteld waarin verscherpt toezicht wordt gehouden, en de bevoegde autoriteit houdt toezicht op de verplaatsing van runderen.

Runderen die niet tegen nodulaire dermatose zijn ingeënt en die worden gehouden op bedrijven in het toezichtsgebied rond het inentingsgebied, verlaten deze bedrijven pas na afloop van een wachtperiode van minstens zeven dagen volgend op de voltooiing van de inenting in bedrijven die zich in het inentingsgebied en op minder dan 10 km afstand bevinden.

6.2.

Periode waarin de maatregelen die gelden in de overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 92/119/EEG en Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 afgebakende gebieden, worden gehandhaafd

De in het inentingsgebied geldende maatregelen blijven van kracht tot zij worden ingetrokken overeenkomstig artikel 19, lid 6, van Richtlijn 92/119/EEG.

6.3.

Uitvoering van de inentingscampagne

De inenting wordt uitgevoerd door een ambtenaar van de bevoegde autoriteit of door een particuliere dierenarts die is aangewezen door en onder toezicht staat van de bevoegde autoriteit.

Voorrang moet worden gegeven aan de inenting van runderen die worden gehouden op bedrijven binnen de beschermings- en toezichtsgebieden en in gebieden die grenzen aan andere lidstaten en aan regio's in Bulgarije die vrij zijn van nodulaire dermatose.

De nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van het eventueel aanwezige virus te vermijden. Resterende hoeveelheden vaccin, samen met een schriftelijk verslag over het aantal ingeënte runderen en het aantal gebruikte doses, worden teruggebracht naar de plaats waar het vaccin is gedistribueerd.

6.4.

Te gebruiken vaccin

Homoloog levend verzwakt virusvaccin tegen nodulaire dermatose (Neethling-stam), „Lumpy Skin Disease Vaccine For Cattle”, Onderstepoort Biological Products, Zuid-Afrika.

Alternatieve mogelijkheid: levend verzwakt virusvaccin tegen nodulaire dermatose (SIS-type), „Lumpyvax”, MSD Animal Health, Intervet, Zuid-Afrika.

Het vaccin wordt gebruikt overeenkomstig de instructies van de producent en artikel 8 van Richtlijn 2001/82/EG en onder de verantwoordelijkheid van de centrale bevoegde autoriteiten.

6.5.

Voortgangsverslagen en eindverslag

Overeenkomstig artikel 19, lid 5, van Richtlijn 92/119/EEG wordt aan de Commissie en de lidstaten een voortgangsverslag bezorgd over de uitvoering van het programma voor noodinenting.

Overeenkomstig artikel 19, lid 5, van Richtlijn 92/119/EEG en alvorens de in punten 6.1 en 6.2 van deze bijlage bedoelde beperkingen worden opgeheven, wordt aan de Commissie en de lidstaten een gedetailleerd verslag bezorgd over de voltooiing van het programma voor noodinenting.


(1)  Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).


BIJLAGE III

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/645 wordt vervangen door:

„BIJLAGE

Bulgarije:

De volgende regio's in Bulgarije:

Het gehele grondgebied van Bulgarije.”.


Rectificaties

20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/82


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1441/2007 van de Commissie van 5 december 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2073/2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 322 van 7 december 2007 )

Bladzijde 27, bijlage tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005, hoofdstuk 2, rij 2.4.1:

in plaats van:

„Levensmiddelencategorie

Micro-organismen

Bemonsteringsschema (1)

Grenswaarden

Referentie-analysemethode (2)

Stadium waarvoor het criterium geldt

Maatregelen bij ontoereikende resultaten

n

c

m

M

2.4.1.

Van schelp of schaal ontdane producten van gekookte schaal- en schelpdieren

E. coli

5

2

1/g

10/g

ISO TS 16649-3

Einde van het productieproces

Verbeteringen in de productiehygiëne

Coagulase-positieve stafylokokken

5

2

100 cfu/g

1 000 cfu/g

EN/ISO 6888-1 of 2

Einde van het productieproces

Verbeteringen in de productiehygiëne

lezen:

„Levensmiddelencategorie

Micro-organismen

Bemonsteringsschema (3)

Grenswaarden

Referentie-analysemethode (4)

Stadium waarvoor het criterium geldt

Maatregelen bij ontoereikende resultaten

n

c

m

M

2.4.1.

Van schelp of schaal ontdane producten van gekookte schaal- en schelpdieren

E. coli

5

2

1 MPN/g

10 MPN/g

ISO TS 16649-3

Einde van het productieproces

Verbeteringen in de productiehygiëne

Coagulase-positieve stafylokokken

5

2

100 cfu/g

1 000 cfu/g

EN/ISO 6888-1 of 2

Einde van het productieproces

Verbeteringen in de productiehygiëne


(1)  n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat; c = aantal deelmonsters met waarden tussen m en M.

(2)  De recentste uitgave van de norm gebruiken.”

(3)  n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat; c = aantal deelmonsters met waarden tussen m en M.

(4)  De recentste uitgave van de norm gebruiken.”


20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/83


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1019/2013 van de Commissie van 23 oktober 2013 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 wat histamine in visserijproducten betreft

( Publicatieblad van de Europese Unie L 282 van 24 oktober 2013 )

Op bladzijde 47 van de bijlage tot wijziging van hoofdstuk 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005, rij 1.27 bis:

in plaats van:

„1.27 bis

Door fermentatie van visserijproducten geproduceerde vissaus

Histamine

1

400 mg/kg

HPLC (19)

Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn”

 

lezen:

„1.27 bis

Door fermentatie van visserijproducten geproduceerde vissaus

Histamine

1

0

400 mg/kg

HPLC (19)

Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn”


20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/83


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad

( Publicatieblad van de Europese Unie L 102 van 11 april 2006 )

Bladzijde 8, artikel 13, lid 1, onder l):

in plaats van:

„l)

voertuigen voor het ophalen van melk op boerderijen en het terugbrengen van melkbussen of zuivelproducten voor de veevoeding naar boerderijen;”;

lezen:

„l)

voertuigen voor het ophalen van melk op boerderijen en/of voor het terugbrengen van melkbussen of zuivelproducten voor de veevoeding naar boerderijen;”.


20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/84


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart

( Publicatieblad van de Europese Unie L 299 van 14 november 2015 )

Bladzijde 17, bijlage, punt 4.1.2.5:

in plaats van:

„Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur, wordt elk beeld door de screener bekeken.”;

lezen:

„Wanneer gebruik wordt gemaakt van röntgen- of EDS-apparatuur, wordt elk beeld door de screener bekeken of geanalyseerd door auto clear software (ACS).”.

Bladzijde 109, bijlage, punt 8.0.4, eerste zin:

in plaats van:

„De lijst van verboden voorwerpen in vluchtbenodigdheden is dezelfde als die in aanhangsel 1-C.”;

lezen:

„De lijst van verboden voorwerpen in vluchtbenodigdheden is dezelfde als die in aanhangsel 1-A.”.


20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/84


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2002 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

( Publicatieblad van de Europese Unie L 338 van 22 december 2005 )

Bladzijde 27, titel:

in plaats van:

„VERORDENING (EG) Nr. 2074/2005 VAN DE COMMISSIE van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2002 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004”;

lezen:

„VERORDENING (EG) Nr. 2074/2005 VAN DE COMMISSIE van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004”.