ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 193

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
19 juli 2016


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/1165 van de Raad van 18 juli 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo

15

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1166 van de Commissie van 17 mei 2016 tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de aankoopvoorwaarden voor bieten in de suikersector met ingang van 1 oktober 2017

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1167 van de Commissie van 18 juli 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit onder meer de Republiek Korea en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit dat land

19

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1168 van de Commissie van 18 juli 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

25

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1169 van de Commissie van 18 juli 2016 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juli 2016 zijn ingediend in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 341/2007 geopende tariefcontingenten voor knoflook

27

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1170 van de Raad van 12 juli 2016 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de gemengde commissie die is opgericht bij de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds, over de vaststelling van het reglement van orde van de gemengde commissie en het instellen van gespecialiseerde werkgroepen

29

 

*

Besluit (EU) 2016/1171 van de Raad van 12 juli 2016 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over wijzigingen van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

38

 

*

Besluit (GBVB) 2016/1172 van de Raad van 18 juli 2016 tot wijziging van Besluit 2012/392/GBVB betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Niger (EUCAP Sahel Niger)

106

 

*

Besluit (GBVB) 2016/1173 van de Raad van 18 juli 2016 tot wijziging van Besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo

108

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1174 van de Commissie van 15 juli 2016 betreffende de voorwaarden van de toelating voor een difenacum bevattende biocide dat overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad door Spanje is doorverwezen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4380)  ( 1 )

110

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1175 van de Commissie van 15 juli 2016 betreffende de voorwaarden van de toelating voor een spinosad bevattende biocide dat overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad door het Verenigd Koninkrijk is doorverwezen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4385)  ( 1 )

113

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1176 van de Commissie van 18 juli 2016 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de invoer van bepaalde gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand

115

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn (EU) 2016/844 van de Commissie van 27 mei 2016 tot wijziging van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen ( PB L 141 van 28.5.2016 )

117

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/1


RICHTLIJN (EU) 2016/1164 VAN DE RAAD

van 12 juli 2016

tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met de huidige politieke prioriteiten op het gebied van de internationale belastingheffing wordt benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat er belasting wordt betaald waar waarde en winsten worden gegenereerd. Het is dan ook absoluut noodzakelijk het vertrouwen in de billijkheid van de belastingstelsels te herstellen en overheden in staat te stellen hun fiscale soevereiniteit daadwerkelijk uit te oefenen. Deze nieuwe politieke doelstellingen zijn omgezet in aanbevelingen voor concrete maatregelen in het kader van het initiatief ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (Base Erosion and Profit Shifting — BEPS) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De Europese Raad toonde zich in zijn conclusies van 13-14 maart 2013 en 19-20 december 2013 verheugd over deze werkzaamheden. Als antwoord op de behoefte aan een eerlijkere belastingheffing heeft de Commissie in haar mededeling van 17 juni 2015 een actieplan voor eerlijke en doeltreffende vennootschapsbelasting in de Europese Unie gepresenteerd.

(2)

De eindverslagen over de 15 actiepunten van de OESO ter bestrijding van BEPS zijn op 5 oktober 2015 openbaar gemaakt. De Raad toonde zich daarmee ingenomen in zijn conclusies van 8 december 2015. Daarin beklemtoonde de Raad dat er op EU-niveau gemeenschappelijke, doch flexibele, oplossingen moeten worden gevonden die stroken met de OESO-conclusies inzake BEPS. Daarnaast steunde de Raad een doeltreffende, snelle en gecoördineerde implementatie op EU-niveau van de maatregelen ter bestrijding van BEPS, en was hij van oordeel dat, waar passend, voor EU-richtlijnen moet worden gekozen om de conclusies van de OESO over BEPS op EU-niveau toe te passen. Het is voor de goede werking van de interne markt van essentieel belang dat de lidstaten, ten minste, op een voldoende coherente en gecoördineerde wijze hun toezeggingen inzake BEPS implementeren en meer in het algemeen actie ondernemen om belastingontwijkingspraktijken te ontmoedigen en een billijke en doeltreffende belastingheffing in de Unie te waarborgen. In een markt van sterk geïntegreerde economieën is er behoefte aan gemeenschappelijke strategische benaderingen en gecoördineerde maatregelen om de werking van de interne markt te verbeteren en de positieve effecten van het BEPS-initiatief te maximaliseren. Bovendien kan alleen een gemeenschappelijk kader versnippering van de markt voorkomen en een einde maken aan bestaande kwalificatieconflicten en marktverstoringen. Tot slot bieden nationale uitvoeringsmaatregelen die overal in de Unie langs dezelfde lijnen lopen, belastingplichtigen rechtszekerheid, omdat zij verenigbaar zijn met het Unierecht.

(3)

Er moeten regels worden vastgesteld om het gemiddelde niveau van bescherming tegen agressieve fiscale planning op de interne markt te verhogen. Aangezien deze regels in 28 verschillende vennootschapsbelastingstelsels moeten worden ingepast, moeten zij beperkt blijven tot algemene bepalingen en moet de uitvoering ervan worden overgelaten aan de lidstaten; zij verkeren immers in een betere positie om de specifieke elementen van die regels zodanig vorm te geven dat ze optimaal bij hun vennootschapsbelastingstelsel aansluiten. Dit doel kan worden bereikt door voor de nationale vennootschapsbelastingstelsels in de Unie een minimumniveau van bescherming tegen belastingontwijkingspraktijken te creëren. Daarom moeten de door de lidstaten te ondernemen stappen om de output van de vijftien OESO-actiepunten tegen BEPS te implementeren, worden gecoördineerd teneinde de doeltreffendheid van de interne markt als geheel te verbeteren bij de bestrijding van belastingontwijkingspraktijken. Er moet dus een gemeenschappelijk minimumniveau van bescherming voor de interne markt op specifieke gebieden worden vastgesteld.

(4)

Er moeten regels worden vastgesteld die van toepassing zijn op alle belastingplichtigen die in een lidstaat aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Aangezien daartoe een breder scala van nationale belastingen gedekt zou moeten worden, is het niet wenselijk het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot soorten entiteiten die in een lidstaat niet aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn, met name transparante entiteiten. Die regels moeten ook gelden voor vaste inrichtingen van de belastingplichtige vennootschappen die in een andere lidstaat of andere lidstaten gelegen zijn. Belastingplichtige vennootschappen kunnen fiscaal inwoner zijn van een lidstaat of naar het recht van een lidstaat zijn opgericht. Vaste inrichtingen van entiteiten die fiscaal inwoner van een derde land zijn, moeten ook onder die regels vallen wanneer zij in een of meer lidstaten gelegen zijn.

(5)

Er moeten regels worden vastgesteld tegen de uitholling van de belastinggrondslagen op de interne markt en de verschuiving van winsten weg uit de interne markt. Op de volgende gebieden moeten er regels komen om dat doel te helpen bereiken: beperking van de aftrekbaarheid van rente, exitheffingen, een algemene antimisbruikregel, regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen en regels om kwalificatieconflicten door hybride structuren aan te pakken. Wanneer de toepassing van deze regels tot dubbele heffing leidt, moet aan belastingplichtigen een tegemoetkoming worden verleend middels aftrek van de in een andere lidstaat of een derde land, naargelang van het geval, betaalde belasting. De regels moeten dus niet alleen tot doel hebben om belastingontwijkingspraktijken tegen te gaan, maar ook om te voorkomen dat er andere marktobstakels, zoals dubbele heffing, ontstaan.

(6)

In een poging om hun totale belastingschuld te verlagen zijn concerns door middel van buitensporige rentebetalingen steeds meer aan BEPS gaan doen. De regel inzake beperking van de renteaftrek, waarbij de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus van belastingplichtigen wordt beperkt, is noodzakelijk om dergelijke praktijken te ontmoedigen. Daarom moet een ratio voor aftrekbaarheid worden vastgesteld die gekoppeld is aan de belastbare winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van een belastingplichtige. lidstaten die een hoger beschermingsniveau willen waarborgen, zouden die ratio kunnen verlagen, of termijnen kunnen stellen of het bedrag van niet-gecompenseerde financieringskosten dat voorwaarts of achterwaarts kan worden verrekend, kunnen beperken. Aangezien het de bedoeling is minimumnormen te bepalen, zou de lidstaten de mogelijkheid kunnen worden geboden een alternatieve maatregel aan te nemen met de belastbare winst vóór rente en belastingen (ebit) van een belastingplichtige als basis, die zodanig zou worden vastgesteld dat hij gelijkwaardig is aan de op de ebitda gebaseerde ratio. De lidstaten zouden naast de in deze richtlijn opgenomen regel inzake renteaftrekbeperking ook gebruik kunnen maken van specifieke regels tegen schuldfinanciering binnen een concern, met name regels betreffende onderkapitalisatie. Van belasting vrijgestelde baten mogen niet met aftrekbare financieringskosten worden verrekend. Om te bepalen hoeveel rente in mindering kan worden gebracht, mogen namelijk alleen belastbare inkomsten in aanmerking worden genomen.

(7)

Wanneer de belastingplichtige deel uitmaakt van een concern dat wettelijk voorgeschreven geconsolideerde rekeningen voorlegt, kan de wereldwijde schuldenlast van het concern als geheel in aanmerking worden genomen om te bepalen of belastingplichtigen een hoger bedrag aan financieringskostensurplus mogen aftrekken. Het kan ook nuttig zijn om regels vast te stellen voor een ontsnappingsclausule voor het eigen vermogen, wanneer de regel inzake renteaftrekbeperking niet van toepassing is indien de onderneming kan aantonen dat de ratio tussen haar eigen vermogen en balanstotaal nagenoeg gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige groepsratio. De regel inzake renteaftrekbeperking moet gelden ter zake van het financieringskostensurplus van een belastingplichtige, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naargelang deze lasten voortvloeien uit een schuld die in het binnenland of grensoverschrijdend in een andere EU-lidstaat dan wel in een derde land is aangegaan, of naargelang zij hun oorsprong vinden bij derden, gelieerde ondernemingen dan wel binnen een concern. Indien een concern in een lidstaat meer dan één entiteit omvat, kan die lidstaat de algehele positie van alle entiteiten van het concern in dezelfde staat in beschouwing nemen, en ook een belastingstelsel voor afzonderlijke entiteiten kan overwegen om de overdracht van winsten of renteaftrekmogelijkheden tussen entiteiten binnen een concern mogelijk te maken bij de toepassing van regels die de aftrekbaarheid van rente beperken.

(8)

Om de met de regels gepaard gaande administratieve en nalevingslasten terug te dringen zonder het fiscale effect ervan aanmerkelijk te verminderen, kan het dienstig zijn te voorzien in een veiligehavenregel, zodat de netto rente altijd aftrekbaar is tot een vast bedrag, wanneer dit leidt tot een hogere aftrek dan met de op de ebitda gebaseerde ratio. De lidstaten zouden het vaste drempelbedrag kunnen verlagen om zo een hoger beschermingsniveau voor hun binnenlandse belastinggrondslag te garanderen. Aangezien BEPS in principe worden bewerkstelligd door buitensporige rentebetalingen tussen entiteiten die gelieerde ondernemingen zijn, is het passend en nodig de mogelijkheid te creëren dat op zichzelf staande entiteiten, gezien de beperkte risico's op belastingontwijking, van de werkingssfeer van de regel inzake renteaftrekbeperking worden uitgesloten. Met het oog op een vlotte overgang naar de nieuwe regel inzake renteaftrekbeperking zouden de lidstaten kunnen voorzien in een grandfatheringclausule met betrekking tot bestaande leningen voor zover de voorwaarden ervan later niet worden gewijzigd, d.w.z. in geval van een latere wijziging zou de grandfathering niet gelden voor verhogingen van het bedrag of verlengingen van de termijn van de lening, maar slechts beperkt zijn tot de oorspronkelijke voorwaarden van de lening. Onverminderd de staatssteunregels zouden de lidstaten tevens het financieringskostensurplus kunnen uitsluiten dat ontstaat in verband met leningen welke ter financiering van langlopende openbare-infrastructuurprojecten worden gebruikt; dergelijke financieringsregelingen houden immers weinig of geen risico's op BEPS in. In dit verband dienen de lidstaten naar behoren aan te tonen dat financieringsregelingen ten behoeve van openbare-infrastructuurprojecten bijzondere kenmerken hebben die een dergelijke behandeling rechtvaardigen, in tegenstelling tot andere financieringsregelingen waarop de beperkingsregel wél van toepassing is.

(9)

Hoewel algemeen wordt aanvaard dat beperkingen van de renteaftrekbaarheid ook moeten gelden voor financiële ondernemingen, dat wil zeggen financiële instellingen en verzekeringsondernemingen, wordt ook erkend dat deze twee sectoren bijzondere kenmerken hebben, die een meer op hen toegesneden aanpak vereisen. Aangezien het debat hierover in de internationale en de EU-context nog geen beslissende conclusies heeft opgeleverd, kunnen er nog geen specifieke regels voor de financiële en de verzekeringssector worden vastgesteld, en de lidstaten moeten hen derhalve van de werkingssfeer van de renteaftrekbeperkingsregels kunnen uitsluiten.

(10)

Exitheffingen zorgen ervoor dat wanneer een belastingplichtige activa of zijn fiscale woonplaats buiten het fiscale rechtsgebied van een staat brengt, de economische waarde van vermogenswinsten die op het grondgebied van die staat zijn gecreëerd, daar in de heffing worden betrokken, ook als deze winsten op het tijdstip van vertrek nog niet gerealiseerd werden. Daarom dient te worden gespecificeerd in welke gevallen belastingplichtigen onderworpen zijn aan exitheffingsregels en belast worden over niet-gerealiseerde vermogenswinsten die in de door hen overgebrachte activa zijn opgebouwd. Het is ook nuttig te verduidelijken dat overbrengingen van activa, waaronder gelden, tussen een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen buiten het toepassingsgebied van de beoogde exitheffingsregel vallen. Om het bedrag daarvan te berekenen, is het van wezenlijk belang om op basis van het zakelijkheidsbeginsel een marktwaarde voor de overgebrachte activa op het tijdstip van het naar buiten brengen van de activa vast te stellen. Om te waarborgen dat deze regel verenigbaar is met het gebruik van de verrekeningsmethode, is het wenselijk de lidstaten de mogelijkheid te bieden zich te baseren op het tijdstip waarop het recht om de overgebrachte activa in de heffing te betrekken, niet langer bestaat. Het recht op belastingheffing dient op nationaal niveau te worden vastgesteld. Daarnaast is het noodzakelijk de ontvangende staat in staat te stellen om de door de exitstaat bepaalde waarde van de overgebrachte activa te betwisten wanneer deze de bovengenoemde marktwaarde niet weergeeft. De lidstaten zouden daartoe gebruik kunnen maken van bestaande geschillenbeslechtingsmechanismen. Het is noodzakelijk om binnen de Unie de toepassing van exitheffingen te regelen en te verduidelijken onder welke voorwaarden deze heffingen verenigbaar zijn met het Unierecht. In die situaties moeten belastingplichtigen het recht hebben het vastgestelde bedrag aan exitheffingen onmiddellijk te betalen dan wel de betaling ervan uit te stellen door deze te voldoen in termijnen over een bepaald aantal jaren, eventueel in combinatie met rente en zekerheidstelling.

De lidstaten zouden hiertoe van de betrokken belastingplichtigen kunnen verlangen dat zij de vereiste informatie in een verklaring opnemen. Er mag geen exitheffing plaatsvinden wanneer de overbrenging van activa van tijdelijke aard is en het de bedoeling is dat de activa terugkomen naar de lidstaat van de overbrenger, wanneer de overbrenging plaatsvindt ter vervulling van prudentiële kapitaalvereisten of met het oog op liquiditeitsbeheer of wanneer het gaat om financieringstransacties van effecten of activa die als zekerheid worden gesteld.

(11)

Algemene antimisbruikregels worden in belastingstelsels opgenomen om fiscale misbruikpraktijken aan te pakken waartegen nog geen voorzieningen zijn getroffen door middel van doelgerichte bepalingen. Het doel van deze regels is dus mazen te dichten zonder dat zij de toepasselijkheid van specifieke antimisbruikregels doorkruisen. In de Unie moeten algemene antimisbruikregels worden toegepast op kunstmatige constructies; voor het overige moet de belastingplichtige het recht hebben om zijn handelsactiviteiten in de fiscaal efficiëntste vorm te gieten. Voorts is het belangrijk te waarborgen dat de algemene antimisbruikregels op uniforme wijze toepassing vinden in binnenlandse situaties, binnen de Unie en ten aanzien van derde landen, zodat de reikwijdte ervan en de toepassingsresultaten in binnenlandse en grensoverschrijdende situaties niet uiteenlopen. De lidstaten mag niet worden belet sancties toe te passen indien de algemene antimisbruikregel geldt. Bij de beoordeling of een constructie als kunstmatig moet worden beschouwd, zou de lidstaten de mogelijkheid kunnen worden geboden alle geldige economische redenen te onderzoeken, ook de financiële activiteiten.

(12)

Door de toepassing van regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (controlled foreign companies — cfc's) worden de inkomsten van een laagbelaste dochteronderneming waarover een moedermaatschappij zeggenschap uitoefent, opnieuw aan deze moedermaatschappij toegerekend. De moedermaatschappij wordt vervolgens door de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, over deze toegerekende inkomsten belast. Afhankelijk van de beleidsprioriteiten van die staat kunnen de cfc-regels gericht zijn op een laagbelaste dochteronderneming in haar geheel of op specifieke categorieën van inkomsten, dan wel beperkt zijn tot inkomsten die kunstmatig naar de dochteronderneming zijn gesluisd. Om er met name voor te zorgen dat de cfc-regels een evenredig antwoord bieden op de zorgen inzake BEPS, is het van essentieel belang dat de lidstaten die hun cfc-regels beperken tot inkomsten die weggesluisd zijn naar de dochteronderneming, zich specifiek richten op situaties waarin het grootse deel van de besluitvormingsfuncties die weggesluisde inkomsten hebben gegenereerd op het niveau van de dochteronderneming die onder zeggenschap staat, worden uitgeoefend in de lidstaat van de belastingplichtige. Teneinde de administratieve belasting en de nalevingskosten te beperken, zou moeten worden toegestaan dat die lidstaten bepaalde entiteiten met geringe winst of een lage winstmarge vrijstellen, aangezien die een beperkter risico's op belastingontwijking vormen. Het is daarom noodzakelijk dat de cfc-regels worden uitgebreid tot de winst van vaste inrichtingen wanneer deze winst niet aan belasting is onderworpen of van belasting is vrijgesteld in de lidstaat van de belastingplichtige. Het is echter niet nodig om op grond van de cfc-regels de winst te belasten van vaste inrichtingen waaraan naar nationaal recht belastingvrijstelling wordt geweigerd omdat deze vaste inrichtingen worden behandeld als waren zij gecontroleerde buitenlandse vennootschappen. Teneinde een hoger beschermingsniveau te waarborgen, zouden de lidstaten de controledrempel kunnen verlagen, of een hogere drempel kunnen hanteren bij het vergelijken van de daadwerkelijk betaalde vennootschapsbelasting met de vennootschapsbelasting die in de lidstaat van de belastingplichtige zou zijn geheven. De lidstaten zouden bij de omzetting van de cfc-regels in hun nationale wetgeving een voldoende hoge fractionele drempel voor het belastingtarief kunnen hanteren.

Het is wenselijk dat situaties zowel in derde landen als in de Unie worden aangepakt. Om verenigbaar te zijn met de fundamentele vrijheden, moeten de inkomstencategorieën worden gecombineerd met een inhoudelijke uitzondering, teneinde binnen de Unie de gevolgen van de regels te beperken tot gevallen waarin de cfc geen wezenlijke economische activiteit uitoefent. Het is belangrijk dat belastingdiensten en belastingplichtigen samenwerken met het oog op het vergaren van de relevante feiten en omstandigheden op basis waarvan kan worden bepaald of de uitzonderingsregel moet worden toegepast. Het dient aanvaardbaar te zijn dat de lidstaten ter omzetting van de cfc-regels in hun nationale wetgeving gebruikmaken van witte, grijze of zwarte lijsten van derde landen, die worden opgesteld op grond van bepaalde criteria uit deze richtlijn en waarin de hoogte van het vennootschapsbelastingtarief kan worden vermeld, of dat zij op basis daarvan opgestelde witte lijsten van lidstaten gebruiken.

(13)

Kwalificatieconflicten door hybride structuren zijn het gevolg van verschillen in de wettelijke kwalificatie van betalingen (financiële instrumenten) of entiteiten en deze verschillen komen naar boven in de interactie tussen de wettelijke stelsels van twee rechtsgebieden. Dergelijke conflicten leiden vaak tot een dubbele aftrek (dat wil zeggen een aftrek in beide staten) dan wel een aftrek van de inkomsten in de ene staat zonder dat deze inkomsten in de belastinggrondslag van de andere staat worden betrokken. Om de effecten van constructies met hybride structuren te neutraliseren, moeten er regels worden vastgesteld die erin voorzien dat een van de twee rechtsgebieden die bij een kwalificatieconflict betrokken zijn, de aftrek van een betaling met een dergelijk resultaat dient te weigeren. Het is in deze context nuttig om te verduidelijken dat de maatregelen van deze richtlijn om kwalificatieconflicten door hybride structuren aan te pakken, gericht zijn op situaties waarin de kwalificatieconflicten te wijten zijn aan verschillen in de juridische kwalificatie van een financieel instrument of entiteit, en niet bedoeld zijn om de algemene kenmerken van het belastingstelsel van een lidstaat te beïnvloeden. Hoewel de lidstaten in het kader van de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) richtsnoeren hebben aanvaard voor de fiscale behandeling van hybride entiteiten en hybride vaste inrichtingen in de Unie, alsmede voor de fiscale behandeling van hybride entiteiten in relaties met derde landen, is het toch nog nodig bindende regels vast te stellen. Het is van cruciaal belang dat meer wordt gedaan aan kwalificatieconflicten door hybride structuren tussen de lidstaten en derde landen, alsook aan andere kwalificatieconflicten door hybride structuren zoals die met vaste inrichtingen.

(14)

Er moet worden verduidelijkt dat de tenuitvoerlegging van de in deze richtlijn vervatte regels ter bestrijding van belastingontwijking geen afbreuk mag doen aan de verplichting die belastingplichtigen hebben om het zakelijkheidsbeginsel in acht te nemen, noch aan het recht van een lidstaat om een belastingschuld, in voorkomend geval, in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel naar boven te corrigeren.

(15)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3). Het recht op bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn.

(16)

Daar een hoofddoel van deze richtlijn erin bestaat de interne markt als geheel beter te wapenen tegen grensoverschrijdende belastingontwijkingspraktijken, is het niet mogelijk dit doel voldoende te verwezenlijken als de lidstaten elk afzonderlijk optreden. De nationale vennootschapsbelastingstelsels verschillen van elkaar en onafhankelijk optreden van de lidstaten zou slechts de bestaande versnippering van de interne markt op het gebied van de directe belastingen reproduceren. Dergelijk optreden zou dus geen einde maken aan inefficiënties en verstoringen bij de interactie van aparte nationale maatregelen. Een gebrek aan coördinatie zou het resultaat zijn. Gelet op het feit dat vele van de inefficiënties op de interne markt hoofdzakelijk tot problemen van grensoverschrijdende aard leiden, dienen remediërende maatregelen op het niveau van de Unie te worden genomen. Het is daarom van wezenlijk belang oplossingen vast te stellen die werken voor de interne markt als geheel, en dit kan beter worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie. De Unie kan derhalve maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. Door een minimumniveau van bescherming voor de interne markt vast te stellen, strekt deze richtlijn er alleen toe het minimaal vereiste niveau van coördinatie binnen de Unie te bereiken om haar doelstellingen te verwezenlijken.

(17)

De Commissie dient vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn de tenuitvoerlegging ervan te evalueren en verslag uit te brengen bij de Raad. De lidstaten dienen de Commissie alle voor deze evaluatie noodzakelijke informatie te verstrekken.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op alle belastingplichtigen die in een of meer lidstaten aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn, met inbegrip van in een of meer lidstaten gelegen vaste inrichtingen van entiteiten die hun fiscale woonplaats in een derde land hebben.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „financieringskosten”: rentelasten op alle vormen van schuld, andere kosten die economisch gelijkwaardig zijn aan rente en kosten in verband met het aantrekken van financiële middelen als omschreven in het nationale recht, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, betalingen in het kader van winstdelende leningen, toegerekende rente op instrumenten als converteerbare obligaties en nulcouponobligaties, bedragen in het kader van alternatieve financieringsregelingen, zoals islamitische financiering, het financieringskostenelement van betalingen voor financiële leasing, gekapitaliseerde rente opgenomen in de balanswaarde van een gerelateerd actief, of de amortisatie van gekapitaliseerde rente, bedragen gemeten naar financieringsopbrengst op grond van verrekenprijsregels, waar van toepassing, notionelerentebedragen in het kader van afgeleide instrumenten of hedgingregelingen met betrekking tot de leningen van een entiteit, bepaalde winsten op buitenlandse valuta en verliezen op leningen en instrumenten in verband met het aantrekken van financiële middelen, garantieprovisies voor financieringsregelingen, afsluitprovisies en soortgelijke kosten in verband met het lenen van middelen;

2.   „financieringskostensurplus”: het bedrag waarmee de aftrekbare financieringskosten van een belastingplichtige de belastbare rentebaten en andere economisch gelijkwaardige belastbare inkomsten die de belastingplichtige overeenkomstig het nationale recht ontvangt, overschrijden;

3.   „belastingtijdvak”: een belastingjaar, een kalenderjaar of een andere passende periode voor belastingdoeleinden;

4.   „gelieerde onderneming”:

a)

een entiteit waarin de belastingplichtige rechtstreeks of middellijk een deelneming qua stemrecht of kapitaalbezit houdt van 25 percent of meer of gerechtigd is tot ontvangst van 25 percent of meer van de winst van die entiteit;

b)

een natuurlijke persoon of een entiteit die rechtstreeks of middellijk een deelneming qua stemrecht of kapitaalbezit houdt van 25 percent of meer of gerechtigd is tot ontvangst van 25 percent of meer van de winst van de belastingplichtige;

Indien een natuurlijke persoon of een entiteit rechtstreeks of middellijk een deelneming van 25 percent of meer houdt in een belastingplichtige en een of meer entiteiten, worden alle betrokken entiteiten, waaronder de belastingplichtige, eveneens als gelieerde ondernemingen beschouwd.

Voor de toepassing van artikel 9 en voor zover een hybride entiteit bij het kwalificatieconflict betrokken is, wordt deze definitie gewijzigd zodat in plaats van 25 percent, 50 percent nodig is.

5.   „financiële onderneming”: een van de volgende entiteiten:

a)

een kredietinstelling of een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) of een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerder) als omschreven in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) of een beheermaatschappij van een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) als omschreven in artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (7);

b)

een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (8);

c)

een herverzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;

d)

een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) valt, tenzij een lidstaat ervoor heeft gekozen deze richtlijn geheel of gedeeltelijk niet toe te passen op die instelling overeenkomstig artikel 5 van die richtlijn of de gedelegeerde van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1, van die Richtlijn;

e)

pensioeninstellingen die pensioenregelingen uitvoeren welke worden beschouwd als socialezekerheidsregelingen die onder de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (11) vallen, alsook elke juridische entiteit die is opgericht met het oog op de beleggingen van die regelingen;

f)

een alternatieve beleggingsinstelling (abi) beheerd door een abi-beheerder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU of een abi die onder toezicht staat uit hoofde van het toepasselijke nationale recht;

g)

een icbe in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG;

h)

een centrale tegenpartij als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (12);

i)

een centrale effectenbewaarinstelling als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (13).

6.   „overbrenging van activa”: een handeling waarbij een lidstaat het recht om de overgebrachte activa in de heffing te betrekken, verliest terwijl de juridische of economische eigendom van de activa bij dezelfde belastingplichtige blijft;

7.   „overbrenging van fiscale woonplaats”: een handeling waarbij een belastingplichtige ophoudt fiscaal inwoner van een lidstaat te zijn en gelijktijdig het fiscale inwonerschap in een andere lidstaat of een derde land verwerft;

8.   „overbrenging van het bedrijf van een vaste inrichting”: een handeling waarbij een belastingplichtige ophoudt een belastbare aanwezigheid in een lidstaat te hebben en gelijktijdig een dergelijke aanwezigheid in een andere lidstaat of een derde land verwerft zonder dat hij fiscaal inwoner van die lidstaat of dat derde land wordt;

9.   „kwalificatieconflict door hybride structuren”: een situatie tussen een belastingplichtige in een lidstaat en een gelieerde onderneming in een andere lidstaat of een gestructureerde regeling tussen partijen in lidstaten waarin het volgende resultaat te wijten is aan verschillen in de juridische kwalificatie van financiële instrumenten of entiteiten:

a)

dezelfde betaling, lasten of verliezen worden zowel in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, de lasten zijn opgekomen of de verliezen zijn geleden, als in een andere lidstaat in aftrek gebracht („dubbele aftrek”); of

b)

een betaling wordt in aftrek gebracht in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, zonder dat deze betaling op overeenkomstige wijze in de andere lidstaat in de heffing wordt betrokken voor belastingdoeleinden („aftrek zonder betrekking in de heffing”).

Artikel 3

Minimumniveau van bescherming

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de toepassing van nationale of verdragsrechtelijke bepalingen die tot doel hebben een hoger niveau van bescherming te garanderen voor binnenlandse vennootschapsbelastinggrondslagen.

HOOFDSTUK II

MAATREGELEN TEGEN BELASTINGONTWIJKING

Artikel 4

Beperking van de aftrekbaarheid van rente

1.   Een financieringskostensurplus kan worden afgetrokken in het belastingtijdvak waarin het is ontstaan, ten belope van maximaal 30 percent van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van de belastingplichtige.

Voor de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten ook als belastingplichtige behandelen:

a)

een entiteit die de regels namens een concern mag of moet toepassen, als bepaald in het nationale belastingrecht;

b)

een entiteit in een concern, als omschreven volgens het nationale belastingrecht, dat de resultaten van de leden niet voor belastingdoeleinden consolideert.

In dat geval mogen het financieringskostensurplus en de ebitda worden berekend op het niveau van het concern en omvatten zij de resultaten van alle leden daarvan.

2.   De ebitda wordt berekend door de voor belastingen gecorrigeerde bedragen van het financieringskostensurplus en de voor belastingen gecorrigeerde bedragen van afschrijvingen en amortisatie op te tellen bij de inkomsten die in de lidstaat van de belastingplichtige aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Belastingvrije inkomsten worden uitgesloten van de ebitda van een belastingplichtige.

3.   In afwijking van lid 1 kan aan de belastingplichtige het recht worden toegekend:

a)

op aftrek van het financieringskostensurplus tot 3 000 000 EUR;

b)

op volledige aftrek van het financieringskostensurplus indien de belastingplichtige een op zichzelf staande entiteit is.

Voor de toepassing van lid 1, tweede alinea, geldt het bedrag van 3 000 000 EUR voor het volledige concern.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt onder „op zichzelf staande entiteit” een belastingplichtige verstaan die geen deel uitmaakt van een voor de financiële boekhouding geconsolideerd concern en geen gelieerde onderneming of vaste inrichting heeft.

4.   De lidstaten kunnen het financieringskostensurplus van het toepassingsgebied van lid 1 uitsluiten indien het is ontstaan in verband met:

a)

leningen die vóór 17 juni 2016 zijn gesloten, maar de uitsluiting strekt zich niet uit tot daaropvolgende wijzigingen van deze leningen;

b)

leningen die voor de financiering van een langlopend openbare-infrastructuurproject worden gebruikt waarbij de uitvoerder van het project, de financieringskosten, de activa en de inkomsten zich allemaal in de Unie bevinden.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt onder „langlopend openbare-infrastructuurproject” een project verstaan dat bedoeld is om een grootschalig actief dat door een lidstaat wordt beschouwd als zijnde van algemeen belang, te leveren, te verbeteren, te exploiteren en/of te onderhouden.

Wanneer punt b) van de eerste alinea van toepassing is, worden alle inkomsten uit een langlopend openbare-infrastructuurproject uitgesloten van de ebitda van de belastingplichtige, en wordt het uitgesloten financieringskostensurplus niet opgenomen in het financieringskostensurplus van het concern ten aanzien van derden als bedoeld in lid 5, punt b).

5.   Wanneer de belastingplichtige lid is van een voor de financiële boekhouding geconsolideerd concern, kan hem het recht worden toegekend op:

a)

volledige aftrek van zijn financieringskostensurplus indien hij kan aantonen dat de ratio tussen zijn eigen vermogen en balanstotaal gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige ratio van het concern, onder de volgende voorwaarden:

i)

de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige wordt geacht gelijk te zijn aan de overeenkomstige ratio van het concern wanneer de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige maximaal twee procentpunten lager is; en

ii)

alle activa en verplichtingen zijn volgens dezelfde methode als in de in lid 8 bedoelde geconsolideerde jaarrekening gewaardeerd;

of

b)

aftrek van het financieringskostensurplus voor een bedrag dat hoger is dan hetgeen hij zou mogen aftrekken op grond van lid 1. Deze hogere grens voor de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus geldt voor het voor de financiële boekhouding geconsolideerde concern waarvan de belastingplichtige lid is, en wordt berekend in twee stappen:

i)

eerst wordt de ratio van het concern bepaald door het financieringskostensurplus van het concern ten opzichte van derden te verdelen over de ebitda van het concern; en

ii)

vervolgens wordt de ratio van het concern vermenigvuldigd met de overeenkomstig lid 2 berekende ebitda van de belastingplichtige.

6.   De lidstaat van de belastingplichtige kan in regels voorzien voor:

a)

de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, van het financieringskostensurplus dat in het lopende belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5;

b)

de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, en de achterwaartse verrekening, voor ten hoogste drie jaar, van het financieringskostensurplus dat in het lopende belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5; of

c)

de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, van het financieringskostensurplus en, voor ten hoogste vijf jaar, van de niet-gebruikte rentecapaciteit, die in het lopende belastingtijdvak niet kunnen worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5.

7.   De lidstaten kunnen financiële ondernemingen uitsluiten van het toepassingsgebied van de leden 1 tot en met 6, ook wanneer die financiële ondernemingen deel uitmaken van een voor de financiële boekhouding geconsolideerd concern.

8.   Voor de toepassing van dit artikel bestaat het voor de financiële boekhouding geconsolideerde concern uit alle entiteiten die volledig zijn opgenomen in een geconsolideerde jaarrekening, opgesteld overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaglegging of het nationale systeem voor financiële verslaglegging van een lidstaat. Aan de belastingplichtige kan het recht worden toegekend om gebruik te maken van geconsolideerde jaarrekeningen die volgens andere boekhoudstandaarden zijn opgesteld.

Artikel 5

Exitheffingen

1.   Een belastingplichtige is onderworpen aan de heffing voor een bedrag dat gelijk is aan de marktwaarde van de overgebrachte activa, op het tijdstip van overbrenging van de activa, minus hun fiscale boekwaarde, in elk van de volgende gevallen:

a)

een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdkantoor naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land, voor zover de lidstaat van het hoofdkantoor vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken;

b)

een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdkantoor of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land, voor zover de lidstaat van de vaste inrichting vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken;

c)

een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land, behalve voor de activa die daadwerkelijk verbonden blijven met een vaste inrichting in de eerste lidstaat;

d)

een belastingplichtige brengt het bedrijf van zijn vaste inrichting over van een lidstaat naar een andere lidstaat of naar een derde land, voor zover de lidstaat van de vaste inrichting vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken.

2.   Aan een belastingplichtige wordt het recht toegekend de betaling van een exitheffing als bedoeld in lid 1 uit te stellen door deze te voldoen in termijnen, gespreid over een periode van vijf jaar, in elk van de volgende gevallen:

a)

een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdkantoor naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst);

b)

een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdkantoor of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst;

c)

een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst;

d)

een belastingplichtige brengt het bedrijf van zijn vaste inrichting over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst.

Dit lid is van toepassing op derde landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, indien deze met de lidstaat van de belastingplichtige of met de Unie een overeenkomst hebben gesloten betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, die gelijkstaat met de wederzijdse bijstand waarin is voorzien in Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (14).

3.   Indien een belastingplichtige de betaling uitstelt overeenkomstig lid 2, kan rente worden berekend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting, naargelang van het geval.

Indien er een aantoonbaar en werkelijk gevaar van niet-invordering bestaat, kan van een belastingplichtige ook een zekerheid worden verlangd als voorwaarde voor uitstel van betaling overeenkomstig lid 2.

De tweede alinea is niet van toepassing wanneer de wetgeving in de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting voorziet in de mogelijkheid tot invordering van de belastingschuld bij een andere belastingplichtige die lid is van hetzelfde concern en zijn fiscale woonplaats in die lidstaat heeft.

4.   Wanneer lid 2 van toepassing is, wordt het uitstel van betaling onmiddellijk ingetrokken en wordt de belastingschuld invorderbaar in de volgende gevallen:

a)

de overgebrachte activa of het bedrijf van de vaste inrichting van de belastingplichtige worden verkocht of anderszins vervreemd;

b)

de overgebrachte activa worden naderhand overgebracht naar een derde land;

c)

de fiscale woonplaats van de belastingplichtige of het bedrijf van zijn vaste inrichting wordt naderhand overgebracht naar een derde land;

d)

de belastingplichtige gaat failliet of wordt geliquideerd;

e)

de belastingplichtige verzuimt zijn verplichtingen met betrekking tot de afbetalingstermijnen na te komen en corrigeert deze situatie niet binnen een redelijke termijn, die niet meer dan twaalf maanden bedraagt.

De punten b) en c) zijn niet van toepassing op derde landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, indien deze met de lidstaat van de belastingplichtige of met de Unie een overeenkomst hebben gesloten betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, die vergelijkbaar is met de wederzijdse bijstand waarin is voorzien in Richtlijn 2010/24/EU.

5.   Wanneer activa, de fiscale woonplaats of het bedrijf van een vaste inrichting naar een andere lidstaat worden of wordt overgebracht, aanvaardt die lidstaat de waarde die is vastgesteld door de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting als beginwaarde van deze activa voor belastingdoeleinden, tenzij deze niet overeenstemt met de marktwaarde.

6.   Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 wordt onder „marktwaarde” verstaan het bedrag waarvoor activa kunnen worden verhandeld of wederzijdse verplichtingen kunnen worden afgewikkeld in een rechtstreekse transactie tussen bereidwillige niet-gerelateerde kopers en verkopers.

7.   Als het de bedoeling is dat de activa binnen een periode van twaalf maanden naar de lidstaat van de overbrenger terugkeren, is dit artikel niet van toepassing op overdrachten van activa in verband met effectenfinanciering, activa die als zekerheid worden gesteld of wanneer de activa worden overgebracht om aan prudentiële kapitaalvereisten te voldoen dan wel met het oog op liquiditeitsbeheer.

Artikel 6

Algemene antimisbruikregel

1.   Voor de berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting laten de lidstaten een constructie of een reeks van constructies buiten beschouwing die is opgezet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen een belastingvoordeel te verkrijgen dat het doel of de toepassing van het toepasselijke belastingrecht ondermijnt, en die, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kunstmatig is. Een constructie kan uit verscheidene stappen of onderdelen bestaan.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een constructie of een reeks van constructies als kunstmatig beschouwd voor zover zij niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.

3.   Wanneer een constructie of een reeks van constructies overeenkomstig lid 1 buiten beschouwing wordt gelaten, wordt de belastingschuld berekend op grond van het nationale recht.

Artikel 7

Regel betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's)

1.   De lidstaat van een belastingplichtige behandelt een entiteit of een vaste inrichting waarvan de winst in die lidstaat niet aan belasting is onderworpen, of vrijgesteld is van belasting, als een gecontroleerde buitenlandse vennootschap, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

in het geval van een entiteit: de belastingplichtige houdt zelf, of tezamen met zijn gelieerde ondernemingen, een rechtstreekse of middellijke deelneming van meer dan 50 percent van de stemrechten, bezit rechtstreeks of middellijk meer dan 50 percent van het kapitaal of heeft recht op meer dan 50 percent van de winst van die entiteit; en

b)

de daadwerkelijke door de entiteit of vaste inrichting betaalde vennootschapsbelasting op de winsten ervan is lager dan het verschil tussen de vennootschapsbelasting die op de entiteit of de vaste inrichting zou zijn geheven krachtens het toepasselijke vennootschapsbelastingstelsel in de lidstaat van de belastingplichtige en de daadwerkelijke door de entiteit of vaste inrichting betaalde vennootschapsbelasting op de winsten ervan.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt geen rekening gehouden met de vaste inrichting van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap die niet aan belasting is onderworpen of van belasting is vrijgesteld in het rechtsgebied van de gecontroleerde buitenlandse vennootschap. Voorts wordt de vennootschapsbelasting die in de lidstaat van de belastingplichtige zou zijn geheven, berekend volgens de regels van de lidstaat van de belastingplichtige.

2.   Wanneer een entiteit of een vaste inrichting als een gecontroleerde buitenlandse vennootschap wordt behandeld overeenkomstig lid 1, neemt de lidstaat van de belastingplichtige het volgende op in de belastinggrondslag:

a)

de niet-uitgekeerde inkomsten van de entiteit of de inkomsten van de vaste inrichting, afkomstig uit de volgende categorieën:

i)

rente of andere inkomsten die worden gegenereerd door financiële activa;

ii)

royalty's of andere inkomsten die worden gegenereerd door intellectuele eigendom;

iii)

dividenden en inkomsten uit de vervreemding van aandelen;

iv)

inkomsten uit financiële leasing;

v)

inkomsten uit verzekerings-, bank- en andere financiële activiteiten;

vi)

inkomsten uit factureringsvennootschappen die hun verkoop- en diensteninkomsten halen uit goederen en diensten, gekocht van en verkocht aan gelieerde ondernemingen, en weinig of geen economische waarde toevoegen;

Dit punt is niet van toepassing niet wanneer de gecontroleerde buitenlandse vennootschap een wezenlijke economische activiteit, ondersteund door personeel, uitrusting, activa en lokalen, uitoefent zoals blijkt uit de relevante feiten en omstandigheden.

Wanneer de gecontroleerde buitenlandse vennootschap inwoner is van of gelegen is in een derde land dat geen partij is bij de EER-overeenkomst, kunnen de lidstaten besluiten af te zien van de toepassing van de voorgaande alinea.

of

b)

de niet-uitgekeerde inkomsten van de entiteit of vaste inrichting die voortkomen uit kunstmatige constructies die zijn opgezet met als wezenlijk doel een belastingvoordeel te verkrijgen.

Voor de toepassing van dit punt wordt een constructie of een reeks constructies als kunstmatig aangemerkt voor zover de entiteit of vaste inrichting geen eigenaar van de activa zou zijn, of niet de risico's zou hebben genomen die al haar inkomsten, of een deel ervan, genereren indien zij niet onder de zeggenschap stond van een vennootschap waar de voor die activa en risico's relevante sleutelfuncties worden verricht, welke een essentiële rol vervullen bij het genereren van de inkomsten van de gecontroleerde vennootschap.

3.   Wanneer, volgens de regels van een lidstaat, de belastinggrondslag van een belastingplichtige wordt berekend overeenkomstig lid 2, punt a), kan die lidstaat ervoor kiezen een entiteit of vaste inrichting niet als gecontroleerde buitenlandse vennootschap te behandelen op grond van lid 1, indien een derde of minder van de aan de entiteit of de vaste inrichting toevallende inkomsten onder de categorieën van lid 2, punt a), valt.

Wanneer, volgens de regels van een lidstaat, de belastinggrondslag van een belastingplichtige wordt berekend overeenkomstig lid 2, punt a), kan die lidstaat ervoor kiezen financiële ondernemingen niet als gecontroleerde buitenlandse vennootschappen te behandelen, indien een derde of minder van de inkomsten van de entiteit uit de categorieën onder lid 2, punt a), voortkomt uit transacties met de belastingplichtige of zijn gelieerde ondernemingen.

4.   De lidstaten kunnen van het toepassingsgebied van lid 2, punt b), uitsluiten: een entiteit of vaste inrichting

a)

met een boekhoudkundige winst van ten hoogste 750 000 EUR, en inkomsten uit andere activiteiten dan handel van ten hoogste 75 000 EUR; of

b)

waarvan de boekhoudkundige winst ten hoogste 10 percent van de exploitatiekosten voor het belastingtijdvak bedraagt.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea mogen de exploitatiekosten niet de kosten omvatten van goederen die worden verkocht buiten het land waarvan de entiteit inwoner is, of waar de vaste inrichting is gelegen, voor belastingdoeleinden, noch betalingen aan gelieerde ondernemingen.

Artikel 8

Berekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap

1.   Wanneer artikel 7, lid 2, punt a), van toepassing is, worden de in de belastinggrondslag van de belastingplichtige te begrijpen inkomsten berekend volgens de regels van de wet op de vennootschapsbelasting van de lidstaat waar de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats heeft of is gelegen. Verliezen van de entiteit of vaste inrichting worden niet in de belastinggrondslag begrepen maar kunnen, in overeenstemming met het nationale recht, voorwaarts worden verrekend en in aanmerking genomen in daaropvolgende belastingtijdvakken.

2.   Wanneer artikel 7, lid 2, punt b), van toepassing is, worden de in de belastinggrondslag van de belastingplichtige te begrijpen inkomsten beperkt tot bedragen die zijn gegenereerd door activa en risico's die verbonden zijn met de sleutelfuncties die worden verricht door de controlerende vennootschap. De toerekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap geschiedt volgens het zakelijkheidsbeginsel.

3.   De in de belastinggrondslag te begrijpen inkomsten worden berekend naar evenredigheid van de deelneming van de belastingplichtige in de entiteit als omschreven in artikel 7, lid 1, punt a).

4.   De inkomsten worden begrepen in het belastingtijdvak van de belastingplichtige waarin het belastingjaar van de entiteit eindigt.

5.   Wanneer de entiteit winst aan de belastingplichtige uitkeert, en deze uitgekeerde winst in de belastbare inkomsten van de belastingplichtige is begrepen, worden de bedragen van de inkomsten die voordien overeenkomstig artikel 7 in de belastinggrondslag waren begrepen, afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over de uitgekeerde inkomsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.

6.   Wanneer de belastingplichtige zijn deelneming in de entiteit of het bedrijf van de vaste inrichting vervreemdt en een deel van de vervreemdingsopbrengsten voordien overeenkomstig artikel 7 in de belastinggrondslag is begrepen, wordt dat bedrag afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over die opbrengsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.

7.   De lidstaat van de belastingplichtige staat toe dat de door de entiteit of vaste inrichting betaalde belasting van de belastingschuld van de belastingplichtige wordt afgetrokken in de staat waar hij zijn fiscale woonplaats heeft of zich bevindt. De aftrek wordt berekend overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 9

Kwalificatieconflict door hybride structuren

1.   Voor zover een kwalificatieconflict door hybride structuren in een dubbele aftrek resulteert, wordt de aftrek alleen toegekend in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt.

2.   Voor zover een kwalificatieconflict door hybride structuren resulteert in een aftrek zonder betrekking in de heffing, weigert de lidstaat van de betaler de aftrek van die betaling.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Evaluatie

1.   De Commissie evalueert de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, en met name de gevolgen van artikel 4, uiterlijk op 9 augustus 2020 en brengt verslag uit bij de Raad. Indien nodig gaat het verslag van de Commissie vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die noodzakelijk is voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

3.   De in artikel 11, lid 6, bedoelde lidstaten verstrekken de Commissie vóór 1 juli 2017 alle informatie die nodig is om de doeltreffendheid van de nationale specifieke regels ter voorkoming van risico's op grondslaguitholling en winstverschuiving (base erosion and profit shifting — BEPS) te beoordelen.

Artikel 11

Omzetting

1.   De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 2018 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2019.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.   Wanneer in deze richtlijn sprake is van een geldbedrag in euro (EUR), mogen de lidstaten die niet de euro als munt hebben, ervoor kiezen om op 12 juli 2016 het overeenkomstige bedrag in hun valuta te berekenen.

4.   In afwijking van artikel 5, lid 2, mag Estland, zolang het niet-uitgekeerde winsten niet belast, een overdracht van activa in monetaire of niet-monetaire vorm, waaronder contanten, van een vaste inrichting in Estland aan een hoofdkantoor of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst, als winstuitkering beschouwen en inkomstenbelasting vorderen, zonder belastingplichtigen het recht te verlenen de betaling van deze belasting uit te stellen.

5.   In afwijking van lid 1 stellen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2019 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan artikel 5 te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2020.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

6.   In afwijking van artikel 4 kunnen de lidstaten die op 8 augustus 2016 beschikken over nationale specifieke regels ter voorkoming van risico's op BEPS die even doeltreffend zijn als de in deze richtlijn vervatte regel inzake renteaftrekbeperking, deze specifieke regels toepassen tot het einde van het eerste volledige boekjaar volgend op de datum van bekendmaking, op de officiële website, van de overeenkomst tussen de OESO-leden over een minimumnorm met betrekking tot BEPS-actie 4, doch uiterlijk tot 1 januari 2024.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. KAŽIMÍR


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(3)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(4)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(5)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(8)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).

(10)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(11)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/15


VERORDENING (EU) 2016/1165 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2010/788/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 (2) van de Raad wordt uitvoering gegeven aan Besluit 2010/788/GBVB en worden bepaalde maatregelen vastgesteld tegen personen die in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo handelen, onder meer de bevriezing van hun tegoeden.

(2)

Bij Resolutie 2293 (2016) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 21 juni 2016 zijn de criteria gewijzigd voor de aanwijzing van personen en entiteiten waarvoor de beperkende maatregelen van de punten 9 en 11 van Resolutie 1807 (2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gelden, en is het wapenembargo uitgebreid. Bij Besluit (GBVB) 2016/1173 van de Raad (3) heeft de Raad besloten de reikwijdte van de criteria dienovereenkomstig uit te breiden.

(3)

Regelgeving op het niveau van de Unie is derhalve noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om uniforme toepassing door marktdeelnemers in alle lidstaten te waarborgen.

(4)

Verordening (EG) nr. 1183/2005 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1183/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 ter wordt aan lid 1 het volgende punt toegevoegd:

„d)

technische bijstand, financiering of financiële bijstand of tussenhandeldiensten in verband met andere verkopen en leveringen van wapens en daarmee verband houdend materiaal, op voorwaarde dat dit vooraf is goedgekeurd door het Sanctiecomité.”.

2)

In artikel 2 bis wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

het beramen, leiden of plegen van daden in de Democratische Republiek Congo die een schending van de mensenrechten of misbruik of schending van het internationale humanitaire recht vormen, al naargelang van toepassing, inclusief doelgerichte aanvallen op burgers, waaronder doding, verminking, verkrachting en ander seksueel geweld, ontvoering, gedwongen verplaatsing, of aanvallen op scholen en ziekenhuizen;”;

b)

punt g) wordt vervangen door:

„g)

het ondersteunen van personen en entiteiten, met inbegrip van gewapende groeperingen en criminele netwerken die betrokken zijn bij destabiliserende activiteiten in de Democratische Republiek Congo door middel van illegale exploitatie van of handel in natuurlijke hulpbronnen, waaronder goud of wilde planten en dieren en producten daarvan;”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 30.

(2)  Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad van 18 juli 2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB L 193 van 23.7.2005, blz. 1).

(3)  Besluit (GBVB) 2016/1173 van de Raad van 18 juli 2016 tot wijziging van Besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo (zie bladzijde 108 van dit Publicatieblad).


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/17


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/1166 VAN DE COMMISSIE

van 17 mei 2016

tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de aankoopvoorwaarden voor bieten in de suikersector met ingang van 1 oktober 2017

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 125, lid 4, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 125 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moeten suikerbietentelers en suikerproducerende ondernemingen schriftelijke sectorale overeenkomsten sluiten. Bijlage XI bij die verordening bevat bepaalde aankoopvoorwaarden voor suikerbieten tot het einde van het verkoopseizoen 2016/2017, terwijl in bijlage X bij die verordening die voorwaarden worden vastgesteld met ingang van 1 oktober 2017, wanneer de quotaregeling zal zijn afgelopen.

(2)

Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de suikersector en de verwachte ontwikkeling van de sector in de periode na het einde van de quotaregeling, moeten de in bijlage X bedoelde aankoopvoorwaarden voor suikerbieten worden gewijzigd.

(3)

Met ingang van 1 oktober 2017 zal de bietsuikersector zich moeten aanpassen aan het einde van de quotaregeling, met inbegrip van het einde van de minimumprijs voor bieten en van de regulering van de hoeveelheden binnenlandse productie. Daarom heeft de sector een duidelijk rechtskader nodig voor deze transitie van een sterk gereguleerde naar een meer geliberaliseerde sector. Telers en suikerproducerende ondernemingen hebben verzocht om meer rechtszekerheid wat betreft de toepasselijke regels voor mechanismen voor het delen van waarden, waaronder op de markt gegenereerde winsten en verliezen als gevolg van de ontwikkeling van de relevante marktprijzen.

(4)

De bietsuikervoorzieningsketen van de Unie wordt gekenmerkt door een groot aantal voornamelijk kleine suikerbietentelers en een beperkt aantal voornamelijk grote suikerproducerende ondernemingen. Aangezien bietenleveranciers hun bietenleveringen aan suikerfabrieken tijdens bietenoogstperioden moeten kunnen plannen en organiseren, hebben de telers er belang bij om over bepaalde voorwaarden voor de aankoop van bieten door de betrokken ondernemingen te kunnen onderhandelen in het kader van waardedelingsclausules. Dit is een inherent kenmerk van de suikervoorzieningsketen, dat blijft bestaan ongeacht of er een quotaregeling is. Dankzij de in bijlage XI, afdeling XI, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde waardedelingsclausules kunnen bietentelers en suikerproducerende ondernemingen hun leveringen momenteel garanderen tegen vooraf vastgestelde aankoopvoorwaarden, waarbij zij de zekerheid hebben dat de door de voorzieningsketen gegenereerde winsten en kosten worden gedeeld in het voordeel van de bietentelers. Waardedeling heeft ook als voordeel dat de prijssignalen op de markt rechtstreeks aan de telers worden doorgegeven.

(5)

Het is weinig waarschijnlijk dat de verwachte ontwikkeling in de sector in de periode na het einde van de quotaregeling, in combinatie met de relatief lage suikerprijzen die recentelijk zijn waargenomen, ertoe zal leiden dat nieuwe bietsuikerverwerkers de markt zullen betreden, aangezien investeringen voor het opzetten van een suikerverwerkingsfaciliteit slechts rendabel kunnen zijn bij een hogere suikerprijs dan de voor de komende verkoopseizoenen voorspelde marktprijs. Volgens het vooruitzicht van de Commissie voor de middellange termijn zullen de prijzen na het einde van de quotaregeling een veeleer neerwaartse aanpassing te zien geven. Verwacht wordt dan ook dat de bestaande structuur van de suikersector van de EU, met inbegrip van de relatie tussen bietentelers en suikerproducerende ondernemingen, in de verkoopseizoenen na de afschaffing van de quotaregeling zal blijven bestaan aangezien naar verwachting weinig nieuwe ondernemingen de markt zullen betreden.

(6)

Indien de waardedelingsclausules niet worden behouden, kan de positie van de bietentelers in de voedselketen in het gedrang komen. Wanneer bietentelers de mogelijkheid verliezen om over waardedelingsclausules te onderhandelen, kunnen zij, met name wanneer de prijzen laag zijn, in een duidelijk nadelige economische positie terechtkomen.

(7)

Daarom blijft het gerechtvaardigd om bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 te wijzigen teneinde onderhandelingen over waardedelingsclausules mogelijk te maken. Bijgevolg moet ook na 1 oktober 2017 de mogelijkheid worden geboden om over zulke clausules te onderhandelen.

(8)

Om de onderhandelingen over waardedelingsclausules te vergemakkelijken is het passend die enkel mogelijk te maken tussen één onderneming en haar huidige of potentiële leveranciers.

(9)

Om een soepel onderhandelingsproces te waarborgen moet de opname van een waardedelingsclausule facultatief zijn.

(10)

Bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan bijlage X, afdeling XI, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt het volgende punt 5 toegevoegd:

„5.

Een suikerproducerende onderneming en de betrokken bietenverkopers mogen clausules over het delen van waarden, waaronder op de markt gegenereerde winsten en verliezen, overeenkomen waarin wordt bepaald hoe ontwikkelingen van de relevante marktprijzen voor suiker of andere grondstoffen tussen hen moeten worden toegewezen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1167 VAN DE COMMISSIE

van 18 juli 2016

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit onder meer de Republiek Korea en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit dat land

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”), en met name artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China. Na twee nieuwe onderzoeken bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werden de antidumpingmaatregelen bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 van de Raad (3) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad (4) gehandhaafd.

(2)

Na een anti-ontwijkingsonderzoek op grond van artikel 13 van de basisverordening heeft de Raad het antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010 van de Raad (5) uitgebreid tot stalen kabels verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea. Bij dezelfde verordening werden bepaalde Koreaanse producenten-exporteurs van die uitgebreide maatregelen vrijgesteld.

(3)

Momenteel is een antidumpingrecht van toepassing dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 is ingesteld op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer van stalen kabels verzonden uit onder meer de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit dat land, laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/90 van de Commissie (6) („de geldende maatregelen”). Voor de invoer in de Unie van het onderzochte product verzonden uit de Republiek Korea geldt een recht van 60,4 %, met uitzondering van het product dat wordt vervaardigd door ondernemingen die vrijstelling hebben gekregen.

B.   PROCEDURE

1.   Inleiding

(4)

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een verzoek ontvangen om vrijstelling van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer verzonden uit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening.

(5)

Het verzoek is op 7 september 2015 ingediend door Daechang Steel Co. Ltd („de indiener van het verzoek”), een producent-exporteur van stalen kabels in de Republiek Korea („het betrokken land”) en betreft enkel de indiener van het verzoek.

(6)

De indiener van het verzoek heeft voorlopig bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat hij het onderzochte product in het onderzoektijdvak dat is gebruikt bij het onderzoek dat tot de uitgebreide maatregelen heeft geleid (1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009) niet naar de Unie heeft uitgevoerd, dat hij geen banden heeft met de producenten-exporteurs van het onderzochte product die aan de geldende antidumpingrechten onderworpen zijn, dat hij de maatregelen ten aanzien van stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China niet heeft ontweken en dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren.

(7)

Na onderzoek van het door de indiener van het verzoek verstrekte bewijsmateriaal, na raadpleging van de lidstaten en nadat de bedrijfstak van de Unie de kans had gehad om opmerkingen in te dienen, heeft de Commissie het onderzoek op 26 november 2015 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2179 (7) geopend. Voorts heeft de Commissie de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 3 van die verordening en artikel 14, lid 5, van de basisverordening opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer in de Unie te registreren van het uit de Republiek Korea verzonden onderzochte product dat door de indiener van het verzoek wordt geproduceerd en naar de Unie wordt uitgevoerd.

2.   Onderzocht product

(8)

Dit nieuwe onderzoek heeft betrekking op stalen kabels (gesloten kabels daaronder begrepen), met uitzondering van roestvrijstalen kabels, met een grootste dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm, verzonden uit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea („het onderzochte product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7312 10 81, ex 7312 10 83, ex 7312 10 85, ex 7312 10 89 en ex 7312 10 98 (Taric-codes 7312108113, 7312108313, 7312108513, 7312108913 en 7312109813).

3.   Verslagperiode

(9)

De verslagperiode betrof de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015. Er werden gegevens verzameld van 2008 tot het einde van de verslagperiode („het onderzoektijdvak”).

4.   Onderzoek

(10)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de vertegenwoordigers van de Republiek Korea formeel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. Belanghebbenden werd verzocht hun standpunt kenbaar te maken; zij werden ook ingelicht over de mogelijkheid om te verzoeken te worden gehoord. De Commissie heeft geen verzoeken ontvangen.

(11)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden en heeft binnen de gestelde termijn een volledig antwoord ontvangen. De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en ter plaatse gecontroleerd die zij voor het nieuwe onderzoek nodig achtte. Bij de indiener van het verzoek is een controle ter plaatse verricht.

(12)

De Commissie heeft onderzocht of de voorwaarden waren vervuld om een vrijstelling overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4, te verlenen, namelijk of:

de indiener van het verzoek het onderzochte product in het onderzoektijdvak dat is gebruikt voor het onderzoek dat tot de uitgebreide maatregelen heeft geleid, namelijk de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009, niet naar de Unie heeft uitgevoerd;

de indiener van het verzoek het onderzochte product na afloop van het onderzoektijdvak van het anti-ontwijkingsonderzoek is beginnen uitvoeren;

de indiener van het verzoek geen banden heeft met de producenten-exporteurs van het onderzochte product die aan de geldende antidumpingrechten onderworpen zijn, en de maatregelen ten aanzien van stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China niet heeft ontweken.

C.   BEVINDINGEN

(13)

Het onderzoek heeft bevestigd dat de indiener van het verzoek het product waarop het nieuwe onderzoek betrekking heeft, niet naar de Unie heeft uitgevoerd tijdens het tijdvak van het anti-ontwijkingsonderzoek dat tot de uitgebreide maatregelen heeft geleid, namelijk van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009. De indiener van het verzoek heeft het onderzochte product voor het eerst uitgevoerd na de uitbreiding van de maatregelen tot de Republiek Korea, meer precies tijdens de tweede helft van 2015.

(14)

Uit het onderzoek is tevens gebleken dat de indiener van het verzoek niet verbonden was met enige Chinese exporteur of producent op wie de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing waren.

(15)

Het onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de indiener van het verzoek het onderzochte product werkelijk produceert en niet betrokken is bij enige ontwijking. De indiener van het verzoek koopt in de Republiek Korea geproduceerde stalen walsdraad en submaterialen (zoals zink en lood) aan en voert ook stalen walsdraad uit de Volksrepubliek China in, dat vervolgens wordt gebeitst, getrokken, gegalvaniseerd, nagetrokken en ineengedraaid tot strengen en ten slotte tot kabels in zijn fabrieken in de Republiek Korea. Het afgewerkte product wordt verkocht in de Republiek Korea en ook uitgevoerd naar de Verenigde Staten, Azië en de Unie.

(16)

De productieactiviteiten kunnen worden beschouwd als assemblage- of voltooiingswerkzaamheden. Artikel 13, lid 2, van de basisverordening stelt vast onder welke voorwaarden assemblage wordt geacht ontwijking van de maatregelen in te houden. Eén van de voorwaarden (onder b) van dat artikel) is dat de desbetreffende delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product. Tijdens het onderzoek is gebleken dat het aandeel van de Chinese grondstoffen die de indiener van het verzoek gebruikte, ruim onder de drempel van 60 % bleef waarin artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening voorziet. De Chinese delen (in dit geval grondstoffen) die werden gebruikt, vertegenwoordigden 38 %. Artikel 13, lid 2, onder b), bepaalt dat wanneer deze drempel wordt overschreden, er moet worden vastgesteld of de drempel van 25 % toegevoegde waarde is gehaald (de „toets van de toegevoegde waarde”). De drempel van 60 % van de totale waarde van de delen werd niet overschreden. Daarom was het, gezien de tijdens de verslagperiode werkelijk gemaakte kosten, niet noodzakelijk om na te gaan of de toegevoegde waarde ten minste 25 % bedroeg in de zin van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(17)

De indiener van het verzoek is het onderzochte product midden 2015 beginnen te produceren. Gezien de uitzonderlijk hoge productiekosten tijdens de fase waarin de productie werd opgestart, werd een andere berekeningswijze toegepast die gebaseerd was op de standaardproductiekosten (zonder de start-upkosten en anticiperend op een hoge bezettingsgraad). Volgens die berekening vertegenwoordigde het aandeel van de grondstoffen van Chinese oorsprong meer dan 60 % van de totale waarde van de delen van het eindproduct (69 %). Om die reden werd de toets van de toegevoegde waarde overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de basisverordening uitgevoerd. Uit die toets is gebleken dat de waarde die aan de uit de Volksrepubliek China ingevoerde delen werd toegevoegd, aanzienlijk boven de in artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening vastgestelde drempel van 25 % van de productiekosten lag. Bijgevolg worden de productieactiviteiten van de indiener van het verzoek niet beschouwd als ontwijking in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

(18)

Tot slot heeft het onderzoek bevestigd dat de indiener van het verzoek het onderzochte afgewerkte product niet vanuit de Volksrepubliek China aankocht met als doel het door te verkopen of over te schepen naar de Unie, en dat de onderneming haar volledige uitvoer tijdens de verslagperiode kan rechtvaardigen.

(19)

In het licht van de in de overwegingen 13 tot en met 18 beschreven bevindingen concludeert de Commissie dat de indiener van het verzoek voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening.

(20)

De bovenstaande bevindingen zijn meegedeeld aan de indiener van het verzoek en de bedrijfstak van de Unie, die de kans hebben gekregen om opmerkingen in te dienen. De indiener van het verzoek heeft meegedeeld dat hij instemde met de bevindingen van de Commissie. De Commissie heeft verder geen opmerkingen ontvangen.

D.   WIJZIGING VAN DE LIJST VAN ONDERNEMINGEN DIE EEN VRIJSTELLING VAN DE GELDENDE MAATREGELEN GENIETEN

(21)

Overeenkomstig de bovenstaande bevindingen moet de indiener van het verzoek worden toegevoegd aan de lijst van ondernemingen die zijn vrijgesteld van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 ingestelde antidumpingrecht.

(22)

Zoals vastgesteld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 400/2010, geldt de vrijstelling alleen indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die voldoet aan de in de bijlage bij die verordening vermelde vereisten. Indien geen dergelijke factuur wordt overgelegd, blijft het ingestelde antidumpingrecht gelden.

(23)

Daarnaast blijft de vrijstelling van de uitgebreide maatregelen voor de invoer van stalen kabels geproduceerd door de indiener van het verzoek, in overeenstemming met artikel 13, lid 4, van de basisverordening, geldig op voorwaarde dat de definitief vastgestelde feiten de vrijstelling rechtvaardigen. Mocht uit nieuw voorlopig bewijsmateriaal het tegenovergestelde blijken, dan kan de Commissie een onderzoek openen om vast te stellen of de intrekking van de vrijstelling gerechtvaardigd is.

(24)

De vrijstelling van de uitgebreide maatregelen voor de invoer van stalen kabels geproduceerd door de indiener van het verzoek is gebaseerd op de bevindingen van dit nieuwe onderzoek. Die vrijstelling is bijgevolg uitsluitend van toepassing op de invoer van stalen kabels verzonden uit de Republiek Korea en geproduceerd door de hierboven vermelde specifieke rechtspersoon. Ingevoerde stalen kabels die zijn geproduceerd door een onderneming die niet uitdrukkelijk wordt genoemd in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de uitdrukkelijk vermelde ondernemingen, komen niet in aanmerking voor de vrijstelling en zijn onderworpen aan het bij die verordening ingestelde residuele recht.

(25)

Daechang Steel Co. Ltd moet worden opgenomen in de tabel in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, zoals laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/90.

(26)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tabel in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, zoals laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/90, wordt vervangen door de volgende tabel:

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Republiek Korea

Bosung Wire Rope Co., Ltd, 568,Yongdeok-ri, Hallim-myeon, Gimae-si, Gyeongsangnam-do, 621-872

A969

Chung Woo Rope Co., Ltd, 1682-4, Songjung-Dong, Gangseo-Gu, Busan

A969

CS Co., Ltd, 287-6 Soju-Dong Yangsan-City, Kyoungnam

A969

Cosmo Wire Ltd, 4-10, Koyeon-Ri, Woong Chon-Myon Ulju-Kun, Ulsan

A969

Dae Heung Industrial Co., Ltd, 185 Pyunglim — Ri, Daesan-Myun, Haman — Gun, Gyungnam

A969

Daechang Steel Co., Ltd, 1213, Aam-daero, Namdong-gu, Incheon

C057

DSR Wire Corp., 291, Seonpyong-Ri, Seo-Myon, Suncheon-City, Jeonnam

A969

Goodwire MFG. Co. Ltd, 984-23, Maegok-Dong, Yangsan-City, Kyungnam

B955

Kiswire Ltd, 20th Fl. Jangkyo Bldg, 1, Jangkyo-Dong, Chung-Ku, Seoul

A969

Manho Rope & Wire Ltd, Dongho Bldg, 85-2 4 Street Joongang-Dong, Jong-gu, Busan

A969

Line Metal Co. Ltd, 1259 Boncho-ri, Daeji-Myeon, Changnyeong-gun, Gyeongnam

B926

Seil Wire and Cable, 47-4, Soju-Dong, Yangsan-Si, Kyungsangnamdo

A994

Shin Han Rope Co., Ltd, 715-8, Gojan-Dong, Namdong-gu, Incheon

A969

Ssang YONG Cable Mfg. Co., Ltd, 1559-4 Song-Jeong Dong, Gang-Seo Gu, Busan

A969

Young Heung Iron & Steel Co., Ltd, 71-1 Sin-Chon Dong, Changwon City, Gyungnam

A969

Artikel 2

De douaneautoriteiten wordt opgedragen de registratie van de invoer uit hoofde van artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2179 te beëindigen. Er wordt geen antidumpingrecht geïnd op de reeds geregistreerde invoer.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad van 12 augustus 1999 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne, tot definitieve inning van het op deze invoer ingestelde voorlopige antidumpingrecht en tot beëindiging van de antidumpingprocedure in verband met deze invoer uit de Republiek Korea (PB L 217 van 17.8.1999, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1858/2005 van de Raad van 8 november 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 299 van 16.11.2005, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad van 27 januari 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Oekraïne, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Marokko, Moldavië en de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen betreffende de invoer van stalen kabels uit Zuid-Afrika overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 36 van 9.2.2012, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010 van de Raad van 26 april 2010 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 ingestelde definitieve antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China tot stalen kabels verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, en tot beëindiging van het onderzoek betreffende de invoer van stalen kabels verzonden vanuit Maleisië (PB L 117 van 11.5.2010, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/90 van de Commissie van 26 januari 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit onder meer Oekraïne naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 19 van 27.1.2016, blz. 22).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2179 van de Commissie van 25 november 2015 tot opening van een nieuw onderzoek ten aanzien van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, met het oog op de vaststelling of een Koreaanse exporteur van die maatregelen kan worden vrijgesteld, of het antidumpingrecht ten aanzien van de invoer afkomstig van die exporteur kan worden ingetrokken en of die invoer moet worden geregistreerd (PB L 309 van 26.11.2015, blz. 3).


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1168 VAN DE COMMISSIE

van 18 juli 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

176,8

ZZ

176,8

0709 93 10

TR

136,8

ZZ

136,8

0805 50 10

AR

173,5

BO

223,6

CL

210,7

UY

201,7

ZA

175,8

ZZ

197,1

0808 10 80

AR

191,0

BR

90,8

CL

135,5

NZ

145,5

US

117,0

UY

72,1

ZA

115,9

ZZ

124,0

0808 30 90

AR

183,1

CL

125,1

NZ

155,4

ZA

127,8

ZZ

147,9

0809 10 00

TR

193,6

ZZ

193,6

0809 29 00

TR

280,5

ZZ

280,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1169 VAN DE COMMISSIE

van 18 juli 2016

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juli 2016 zijn ingediend in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 341/2007 geopende tariefcontingenten voor knoflook

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie (2) zijn jaarlijkse tariefcontingenten geopend voor de invoer van knoflook.

(2)

De hoeveelheden waarop de A-invoercertificaataanvragen betrekking hebben die tijdens de eerste zeven kalenderdagen van juli 2016 voor de deelperiode van 1 september 2016 tot en met 30 november 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre A-invoercertificaten kunnen worden afgegeven, door de overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (3) berekende toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, die moet worden toegepast op de gevraagde hoeveelheden.

(3)

Met het oog op de efficiëntie van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt wordt toegepast op de hoeveelheden waarop de A-invoercertificaataanvragen betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 341/2007 voor de deelperiode van 1 september 2016 tot en met 30 november 2016 zijn ingediend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie van 29 maart 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten (PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12).

(3)  Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13).


BIJLAGE

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1 september 2016 tot en met 30 november 2016 ingediende aanvragen

(%)

China

Traditionele importeurs

09.4105

99,306141

Nieuwe importeurs

09.4100

0,465017

Andere derde landen

Traditionele importeurs

09.4106

Nieuwe importeurs

09.4102


BESLUITEN

19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/29


BESLUIT (EU) 2016/1170 VAN DE RAAD

van 12 juli 2016

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de gemengde commissie die is opgericht bij de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds, over de vaststelling van het reglement van orde van de gemengde commissie en het instellen van gespecialiseerde werkgroepen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 207 en 209, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (1) (de „overeenkomst”) is op 1 mei 2014 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst werd een gemengde commissie opgericht om onder meer te zorgen voor de goede werking en uitvoering van de overeenkomst (de „gemengde commissie”).

(3)

Om de gemengde commissie te laten bijdragen tot de doeltreffende tenuitvoerlegging van de overeenkomst moet het reglement van orde van de gemengde commissie worden vastgesteld.

(4)

Krachtens artikel 41 van de overeenkomst kan de gemengde commissie gespecialiseerde werkgroepen instellen die haar bij de uitvoering van haar taken ondersteunen.

(5)

Het standpunt van de Unie in de gemengde commissie over de vaststelling van het reglement van orde van de gemengde commissie en het instellen van gespecialiseerde werkgroepen moet derhalve worden gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van de gemengde commissie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het namens de Unie in te nemen standpunt in de krachtens artikel 41 van de overeenkomst opgerichte gemengde commissie over:

a)

de vaststelling van het reglement van orde van de gemengde commissie, en

b)

het instellen van gespecialiseerde werkgroepen,

wordt gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van de gemengde commissie.

2.   Kleine wijzigingen van de ontwerpbesluiten kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in de gemengde commissie.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussels, 12 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. KAŽIMÍR


(1)  Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (PB L 125 van 26.4.2014, blz. 17).


ONTWERP

BESLUIT Nr. 1/2016 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-INDONESIË

van …

tot vaststelling van haar reglement van orde

DE GEMENGDE COMMISSIE EU-INDONESIË,

Gezien de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (1) (de „overeenkomst”), en met name artikel 41,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst is op 1 mei 2014 in werking getreden.

(2)

Om bij te dragen aan de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst, moet de gemengde commissie zo snel mogelijk worden opgericht.

(3)

Krachtens artikel 41, lid 5, van de overeenkomst stelt de gemengde commissie haar eigen reglement van orde voor de toepassing van de overeenkomst vast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

Het reglement van orde van de gemengde commissie, zoals opgenomen in de bijlage, wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor de gemengde commissie EU-Indonesië

De voorzitter


(1)  PB L 125 van 26.4.2014, blz. 17.

BIJLAGE

Reglement van orde van de gemengde commissie

Artikel 1

Samenstelling en voorzitterschap

1.   De gemengde commissie, die is opgericht bij artikel 41 van de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (de „overeenkomst”), voert haar taken uit overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst.

2.   De gemengde commissie bestaat uit vertegenwoordigers van beide partijen op het hoogst mogelijke niveau.

3.   De gemengde commissie wordt beurtelings voorgezeten door de minister van Buitenlandse Zaken van de Republiek Indonesië en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Zij kunnen hun bevoegdheid voor het voorzitterschap van de vergaderingen van de gemengde commissie geheel of gedeeltelijk overdragen aan een hoge ambtenaar.

Artikel 2

Vertegenwoordiging

1.   De partijen stellen elkaar in kennis van de lijst van hun vertegenwoordigers in de gemengde commissie (de „leden”). De lijst wordt beheerd door het secretariaat van de gemengde commissie.

2.   Een lid dat zich door een vervanger wenst te laten vertegenwoordigen, deelt de voorzitter vóór die vergadering schriftelijk de naam van zijn of haar vervanger mee. De vervanger van een lid oefent alle rechten van dat lid uit.

Artikel 3

Delegaties

1.   De leden van de gemengde commissie mogen zich laten vergezellen door andere ambtenaren. Vóór elke vergadering worden de partijen via het secretariaat in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegaties die de vergadering bijwonen.

2.   Indien nodig kunnen deskundigen of vertegenwoordigers van andere organen met wederzijdse toestemming van de partijen voor de vergaderingen van de gemengde commissie worden uitgenodigd, als waarnemer of om informatie over een specifiek onderwerp te verstrekken.

Artikel 4

Vergaderingen

1.   De gemengde commissie komt normaal gesproken ten minste eenmaal per twee jaar bijeen, tenzij door de partijen anders overeengekomen. Een vergadering van de gemengde commissie worden bijeengeroepen door de voorzitter en wordt afwisselend in Indonesië en in Brussel gehouden, op een datum die in onderling overleg wordt vastgesteld. De partijen kunnen tevens besluiten tot buitengewone bijeenkomsten van de gemengde commissie.

2.   Bij wijze van uitzondering en indien beide partijen ermee instemmen, kunnen de vergaderingen van de gemengde commissie ook met behulp van technologische middelen plaatsvinden, bijvoorbeeld via video- of teleconferentie.

3.   De gemengde commissie vergadert op het hoogst mogelijke niveau, zoals overeengekomen door de partijen. Beide partijen zetten zich in om, waar mogelijk, deelname op ministerieel niveau te waarborgen.

4.   Vergaderingen van de gemengde commissie op ministerieel niveau worden voorbereid door middel van een vergadering op het niveau van hoge ambtenaren.

Artikel 5

Openbaarheid

1.   De vergaderingen van de gemengde commissie zijn niet openbaar, tenzij de partijen anders besluiten. Wanneer een partij aan de gemengde commissie informatie overlegt die zij als vertrouwelijk aanduidt, behandelt de andere partij die informatie als zodanig.

2.   De gemengde commissie kan publieke verklaringen afleggen indien ze dit nodig acht.

Artikel 6

Secretariaat

Een vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor extern optreden en een vertegenwoordiger van de regering van de Republiek Indonesië treden gezamenlijk op als secretarissen van de gemengde commissie. Alle mededelingen van en aan de voorzitter van de gemengde commissie worden doorgestuurd naar de secretarissen. Correspondentie van en aan de voorzitter van de gemengde commissie kan verlopen in om het even welke schriftelijke vorm, ook e-mail.

Artikel 7

Agenda van de vergaderingen

1.   De voorzitter stelt voor elke vergadering een voorlopige agenda op. Die wordt, samen met de nodige documenten, gewoonlijk niet later dan 15 dagen voor de start van de vergadering aan de andere partij doorgestuurd.

2.   De voorzitter kan voorstellen dat deskundigen de vergaderingen van de gemengde commissie bijwonen om informatie over een specifiek agendapunt te verstrekken.

3.   De agenda wordt aan het begin van elke vergadering door de gemengde commissie goedgekeurd. Indien de partijen zulks overeenkomen, kunnen punten die niet op de voorlopige agenda staan, als agendapunten worden toegevoegd.

4.   In bijzondere omstandigheden kan de voorzitter met instemming van beide partijen de in lid 1 genoemde termijnen inkorten als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.

Artikel 8

Goedgekeurde notulen

1.   De resultaten van de vergadering van de gemengde commissie worden vastgelegd in de vorm van goedgekeurde notulen.

2.   De twee secretarissen stellen gezamenlijk op verzoek van de gastheer ontwerpnotulen van elke vergadering op, gewoonlijk binnen 30 kalenderdagen na de datum van de vergadering. De ontwerpnotulen zijn gebaseerd op een samenvatting door de voorzitter van de conclusies van de gemengde commissie.

3.   De notulen worden binnen 45 kalenderdagen na de vergaderdatum of uiterlijk op een andere door de partijen overeengekomen datum door beide partijen goedgekeurd. Zodra overeenstemming is bereikt over de notulen, worden twee originelen ondertekend door de partijen. Iedere partij krijgt een origineel.

Artikel 9

Besluiten en aanbevelingen

1.   Voor de uitvoering van haar taken overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst, kan de gemengde commissie een besluit en/of aanbeveling vaststellen. Dergelijk besluit en/of dergelijke aanbeveling wordt voorzien van een volgnummer, de datum van vaststelling en een beschrijving van het onderwerp.

2.   Wanneer de omstandigheden zulks vereisen, kan de gemengde commissie haar besluiten en aanbevelingen via een schriftelijke procedure vaststellen.

3.   Niettegenstaande artikel 5 kan elke partij beslissen om de besluiten en aanbevelingen van de gemengde commissie op te nemen in hun respectieve publicatieblad.

Artikel 10

Correspondentie

1.   De voor de gemengde commissie bestemde correspondentie wordt gericht aan de secretaris van een van de partijen, die op zijn beurt de andere secretaris inlicht.

2.   Het secretariaat ziet erop toe dat de correspondentie die aan de gemengde commissie is gericht, wordt doorgestuurd naar de voorzitter en, in voorkomend geval, als in artikel 11 bedoelde documenten wordt verspreid.

3.   De correspondentie van de voorzitter van de gemengde commissie wordt door het secretariaat naar de partijen gezonden en, in voorkomend geval, als in artikel 11 bedoelde documenten verspreid.

Artikel 11

Documenten

1.   Wanneer de beraadslagingen van de gemengde commissie gebaseerd zijn op schriftelijke documenten, worden deze door het secretariaat genummerd en onder de leden verspreid.

2.   Elke secretaris is verantwoordelijk voor de verspreiding van de documenten aan de leden van zijn kant in de gemengde commissie en voor het systematisch verstrekken van kopieën aan de andere secretaris.

Artikel 12

Onkosten

1.   Elke partij draagt haar eigen personeels-, reis- en verblijfskosten en haar eigen kosten voor post en telecommunicatie in verband met de deelname aan vergaderingen van de gemengde commissie.

2.   Uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de partij die als gastheer voor de vergadering optreedt.

Artikel 13

Wijziging van het reglement van orde

Beide partijen kunnen schriftelijk om een wijziging van het reglement van orde verzoeken, en het reglement van orde kan worden gewijzigd in onderling overleg tussen de partijen overeenkomstig artikel 9.

Artikel 14

Gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen

1.   De gemengde commissie kan gespecialiseerde werkgroepen of andere mechanismen instellen die haar bij de uitvoering van haar taken ondersteunen. De gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen brengen aan de gemengde commissie verslag uit.

2.   De gemengde commissie kan besluiten bestaande gespecialiseerde werkgroepen of andere mechanismen op te heffen, of bijkomende specialiseerde werkgroepen of andere mechanismen in te stellen die haar bij de uitvoering van haar taken ondersteunen.

3.   De gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen brengen op elke vergadering van de gemengde commissie gedetailleerd verslag uit over hun activiteiten.

4.   De gespecialiseerde werkgroepen kunnen alleen aanbevelingen doen aan de gemengde commissie.


ONTWERP

BESLUIT Nr. 2/2016 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-INDONESIË

van …

betreffende het instellen van gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen

DE GEMENGDE COMMISSIE EU-INDONESIË,

Gezien de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (1) (de „overeenkomst”), en met name artikel 41, en gezien artikel 14 van het reglement van orde van de gemengde commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst is op 1 mei 2014 in werking getreden.

(2)

Om bij te dragen aan de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst, moet het institutionele kader zo snel mogelijk worden ingesteld.

(3)

Krachtens artikel 41, lid 3, van de overeenkomst en artikel 14 van het reglement van orde van de gemengde commissie kan de commissie gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen instellen die haar bij de uitvoering van haar taken ondersteunen.

(4)

Om op deskundigenniveau te kunnen beraadslagen over de kerngebieden die onder de toepassingssfeer van de overeenkomst vallen, kunnen gespecialiseerde werkgroepen of andere mechanismen worden ingesteld. De partijen kunnen na verder overleg de lijst met gespecialiseerde werkgroepen of andere mechanismen en/of hun werkterreinen wijzigen.

(5)

Krachtens artikel 9 van haar reglement van orde kan de gemengde commissie tevens bij schriftelijke procedure besluiten nemen.

(6)

Dit besluit moet worden vastgesteld om de gespecialiseerde werkgroepen of mechanismen tijdig operationeel te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

De in bijlage bij dit besluit genoemde gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen worden ingesteld.

Gedaan te …,

Voor de gemengde commissie EU-Indonesië

De voorzitter


(1)  PB L 125 van 26.4.2014, blz. 17.

BIJLAGE

Gemengde commissie EU-Indonesië

Gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen

1.

Gespecialiseerde werkgroep over ontwikkelingssamenwerking.

2.

Gespecialiseerde werkgroep over handel en investeringen.

3.

Mensenrechtendialoog.

4.

Politieke dialoog.

5.

Veiligheidsdialoog.


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/38


BESLUIT (EU) 2016/1171 VAN DE RAAD

van 12 juli 2016

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over wijzigingen van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, en artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3, onder a)

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 en in het bijzonder artikel 102 van de EER-overeenkomst, kan het Gemengd Comité van de EER besluiten onder andere bijlage IX bij de EER-overeenkomst, die bepalingen inzake financiële diensten bevat, te wijzigen.

(3)

De volgende besluiten hebben betrekking op financiële diensten en moeten in de EER-overeenkomst worden opgenomen:

Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3);

Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4);

Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5);

Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6);

Verordening (EU) nr. 1022/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7);

Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (8);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie (9);

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 447/2013 van de Commissie (10);

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2013 van de Commissie (11);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 694/2014 van de Commissie (12);

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/514 van de Commissie (13);

Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad (14);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 826/2012 van de Commissie (15);

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 van de Commissie (16);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie (17);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie (18);

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/97 van de Commissie (19);

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (20);

Verordening (EU) nr. 513/2011 van het Europees Parlement en de Raad (21);

Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 272/2012 van de Commissie (23);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 446/2012 van de Commissie (24);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 447/2012 van de Commissie (25);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 448/2012 van de Commissie (26);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 449/2012 van de Commissie (27);

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 946/2012 van de Commissie (28);

Uitvoeringsbesluit 2014/245/EU van de Commissie (29);

Uitvoeringsbesluit 2014/246/EU van de Commissie (30);

Uitvoeringsbesluit 2014/247/EU van de Commissie (31);

Uitvoeringsbesluit 2014/248/EU van de Commissie (32), en

Uitvoeringsbesluit 2014/249/EU van de Commissie (33).

(4)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(5)

Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijzigingen van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst is gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. KAŽIMÍR


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(5)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(6)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(7)  Verordening (EU) nr. 1022/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 5).

(8)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1).

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 447/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van de procedure voor abi-beheerders die voor opt-in kiezen uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 16.5.2013, blz. 1.)

(11)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van een procedure voor het bepalen van de referentielidstaat van een niet-EU abi-beheerder ingevolge Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 16.5.2013, blz. 3).

(12)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 694/2014 van de Commissie van 17 december 2013 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor het vaststellen van de soorten beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (PB L 183 van 24.6.2014, blz. 18).

(13)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/514 van de Commissie van 18 december 2014 betreffende de overeenkomstig artikel 67, lid 3, van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad door de bevoegde autoriteiten aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie (PB L 82 van 27.3.2015, blz. 5).

(14)  Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).

(15)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 826/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de technische reguleringsnormen inzake de meldings- en openbaarmakingsvereisten met betrekking tot netto shortposities, de bijzonderheden van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities en de methode voor het berekenen van de omzet om te bepalen welke aandelen zijn vrijgesteld (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 1).

(16)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de manier waarop netto shortposities in aandelen openbaar mogen worden gemaakt, de vorm van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities, de soorten overeenkomsten, regelingen en maatregelen die er adequaat voor zorgen dat aandelen of overheidsschuldinstrumenten voor afwikkeling beschikbaar zijn, alsmede de datum van en de in aanmerking te nemen periode bij de bepaling van het belangrijkste handelsplatform van een aandeel, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 11).

(17)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van definities, de berekening van netto shortposities, gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, meldingsdrempels, liquiditeitsdrempels voor het opschorten van beperkingen, aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en ongunstige gebeurtenissen (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 1).

(18)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de berekeningsmethode voor de waardedaling van liquide aandelen en andere financiële instrumenten (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 16).

(19)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/97 van de Commissie van 17 oktober 2014 tot correctie van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 ten aanzien van de melding van aanmerkelijke netto shortposities in overheidsschuld (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 22).

(20)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) nr. 513/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 30).

(22)  Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (PB L 146 van 31.5.2013, blz. 1).

(23)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 272/2012 van de Commissie van 7 februari 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus aangerekende vergoedingen, (PB L 90 van 28.3.2012, blz. 6.).

(24)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 446/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen over de inhoud en het formaat van de periodieke verslagen betreffende de ratinggegevens die door ratingbureaus aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten moeten worden voorgelegd (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 2).

(25)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 447/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus door vaststelling van technische reguleringsnormen voor de beoordeling van de conformiteit van ratingmethodologieën, (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 14.)

(26)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 448/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de presentatie van de informatie die ratingbureaus ter beschikking moeten stellen in een centrale databank die door de Europese Autoriteit voor effecten en markten is opgezet (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 17).

(27)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 449/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende te verstrekken gegevens voor de registratie en certificatie van ratingbureaus (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 32.)

(28)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 946/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met procedureregels betreffende door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus opgelegde geldboeten, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer en termijnbepalingen (PB L 282 van 16.10.2012, blz. 23).

(29)  Uitvoeringsbesluit 2014/245/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Australië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 65).

(30)  Uitvoeringsbesluit 2014/246/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Argentinië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 68).

(31)  Uitvoeringsbesluit 2014/247/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Mexico als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 71).

(32)  Uitvoeringsbesluit 2014/248/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Singapore als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 73).

(33)  Uitvoeringsbesluit 2014/249/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Hongkong als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 76).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (1) moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst.

(2)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31ed (Besluit 2010/C-326/07) het volgende ingevoegd:

„31f.

32010 R 1092: Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

De desbetreffende autoriteiten van de EVA-staten nemen deel aan de werkzaamheden van het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB).

b)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” en „toezichthoudende autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar respectievelijk ook voor de EVA-staten, hun bevoegde en toezichthoudende autoriteiten. Dit geldt niet betrekking tot de artikel 5, lid 2, artikel 9, lid 5 en artikel 11, lid 1, onder c).

c)

In artikel 6, lid 2, wordt het volgende toegevoegd:

„c)

de presidenten van de nationale centrale banken van de EVA-staten, of, in het geval van Liechtenstein, een vertegenwoordiger op hoog niveau van het ministerie van Financiën;

d)

een lid van het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, indien dit van belang is voor de opdrachten van dit College.

De in de punten c) en d) bedoelde niet-stemgerechtigde leden van de algemene raad nemen niet deel aan de werkzaamheden van de algemene raad wanneer de situatie van individuele financiële instellingen in de EU of EU-lidstaten kan worden besproken.”.

d)

Aan artikel 13, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

„i)

een vertegenwoordiger van elke nationale centrale bank van de EVA-staten, of, in het geval van Liechtenstein, van het ministerie van Financiën. Deze vertegenwoordigers nemen niet deel aan de werkzaamheden van het technisch adviescomité wanneer de situatie van individuele financiële instellingen in de EU of EU-lidstaten kan worden besproken.”.

e)

Aan artikel 15, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Overeenkomstig de EER-overeenkomst werken de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, de nationale centrale banken, de nationale toezichthoudende autoriteiten en de nationale statistische autoriteiten van de EVA-staten nauw samen met het ESRB en verstrekken dit alle nodige informatie voor het vervullen van zijn taken.”.

f)

In artikel 16, lid 3, worden de woorden „en wanneer zij gericht zijn tot een EVA-staat of een of meer van zijn nationale toezichthoudende autoriteiten, het Permanent Comité van de EVA-staten” toegevoegd na de woorden „de Commissie” en de woorden „en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” na het woord „ESA's”.

g)

In artikel 17, leden 1 en 2, en artikel 18, lid 1, worden de woorden „en wanneer zij gericht zijn tot een EVA-staat of een of meer van zijn nationale toezichthoudende autoriteiten, het Permanent Comité van de EVA-staten” toegevoegd na de woorden „de Raad”.

h)

Artikel 17, lid 3, is niet van toepassing met betrekking tot besluiten die verband houden met aanbevelingen die gericht zijn tot een of meer EVA-staten.

i)

In artikel 18, lid 4, worden de woorden „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het Permanent Comité van de EVA-Staten” toegevoegd na het woord „ESA's”.”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1092/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op …, of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, indien dat later is (*).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.

(*)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.

Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen

bij Besluit Nr. […] waarbij Verordening (EU) nr. 1092/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

De overeenkomstsluitende partijen merken op dat Verordening (EU) nr. 1092/2010 alleen voorziet in een bepaalde mate van deelname van staten die geen EU-lidstaat zijn, aan het Europees Comité voorsysteemrisico's. In het licht van eventuele toekomstige herzieningen van Verordening (EU) nr. 1092/2010 gaat de EU na of een recht op deelname dat spoort met de deelname van de EER-EVA-staten aan de in de besluiten van het Gemengd Comité van de EER nr. …/…, nr. …/… en nr. …/… bedoelde drie Europese toezichthoudende autoriteiten aan de EER-EVA-staten kan worden verleend.


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. …

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Verordening (EU) nr. 1022/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(3)

De ministers van financiën en economische zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (3) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten.

(4)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, zoals de aanneming van aanbevelingen en niet-bindende bemiddeling, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

(5)

Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijven.

(6)

De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat.

(7)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31f (Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende ingevoegd:

„31 g.

32010 R 1093: Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12), gewijzigd bij:

32013 R 1022: Verordening (EU) nr. 1022/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 5).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

De bevoegde autoriteiten van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hebben dezelfde rechten en verplichtingen — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), hierna „de Autoriteit” genoemd, haar raad van toezichthouders en alle voorbereidende instanties van de Autoriteit, inclusief interne comités en panels, met inachtneming van de bepalingen van deze overeenkomst.

Onverminderd de artikelen 108 en 109 van deze overeenkomst heeft de Autoriteit het recht — - maar zonder stemrecht — om deel te nemen aan de werkzaamheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en haar voorbereidende instanties, wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van de EVA-staten de taken van de Autoriteit verricht, zoals bepaald in deze overeenkomst.

Het reglement van orde van de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geven volledige uitvoering aan hun deelname, alsook aan die van bevoegde autoriteiten van de EVA-staten, in elkaars werkzaamheden zoals bepaald in deze overeenkomst.

b)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

c)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, is het reglement van orde van de Autoriteit van overeenkomstige toepassing op aangelegenheden met betrekking tot de bevoegde autoriteiten van de EVA en financiële instellingen. Met name het opstellen van conceptversies voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is onderworpen aan dezelfde interne procedures als de voorbereiding van besluiten die worden aangenomen met betrekking tot soortgelijke kwesties die betrekking hebben op EU-lidstaten, met inbegrip van hun bevoegde autoriteiten en financiële instellingen.

d)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, werken de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen, wisselen zij informatie uit en raadplegen zij elkaar voor de toepassing van de verordening, in het bijzonder alvorens actie te ondernemen.

Indien tussen de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van de verordening, roepen de voorzitter van de Autoriteit en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de voorzitter van de Autoriteit of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de kwestie zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst.

e)

Verwijzingen naar andere besluiten in de verordening zijn van toepassing voor zover en in de vorm waarin deze in de overeenkomst zijn opgenomen.

f)

Wat de EVA-staten betreft, luidt artikel 1, lid 4, als volgt:

„De bepalingen van deze verordening laten de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onverlet, in het bijzonder de bevoegdheden uit hoofde van artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie om de naleving van de EER-overeenkomst of de desbetreffende overeenkomt te waarborgen.”.

g)

In artikel 9, lid 5:

i)

wat de EVA-staten betreft, worden in de eerste alinea de woorden „De Autoriteit” vervangen door „De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

wat de EVA-staten betreft, luiden de tweede en derde alinea als volgt:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evalueert het in de eerste twee alinea's bedoelde besluit met passende tussenpozen en ten minste om de drie maanden. Indien het besluit na een periode van drie maanden niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de Autoriteit zo spoedig mogelijk na de vaststelling van het in de eerste twee alinea's bedoelde besluit in kennis van de einddatum. Vóór het verstrijken van de in de derde alinea bedoelde termijn van drie maanden dient de Autoriteit bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA conclusies in, indien nodig vergezeld van een conceptversie. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan de Autoriteit in kennis stellen van ontwikkelingen die zij van belang acht voor de beoordeling.

Een EVA-staat kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoeken haar besluit te heroverwegen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stuurt dit verzoek door naar de Autoriteit. In dat geval overweegt de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, tweede alinea, of zij een nieuwe conceptversie opstelt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

Indien de Autoriteit een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit, wijzigt of intrekt, stelt de Autoriteit onverwijld een conceptversie op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

h)

In artikel 16, lid 4, worden de woorden „het Permanent Comité van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Commissie”.

i)

In artikel 17:

i)

worden de woorden „het Unierecht” vervangen door „de EER-overeenkomst”;

ii)

in lid 1, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”;

iii)

in lid 2, worden de woorden „het Permanent Comité van de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Commissie”;

iv)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer de Autoriteit een vermeende inbreuk of niet-toepassing van de EER-overeenkomst onderzoekt met betrekking tot een bevoegde autoriteit van een EVA-staat, stelt zij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in kennis van de aard en doelstelling van het onderzoek en verstrekt zij vervolgens de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de geactualiseerde gegevens die deze nodig heeft om haar in de leden 4 en 6 bedoelde taken te kunnen uitvoeren.”;

v)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede alinea van lid 3 als volgt:

„De bevoegde autoriteit brengt de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gedaan of voornemens is te doen om de inachtneming van de EER-overeenkomst te verzekeren.”;

vi)

wat de EVA-staten betreft, luiden de leden 4 en 5 als volgt:

„4.   Ingeval de bevoegde autoriteit binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de Autoriteit niet aan de EER-overeenkomst heeft voldaan, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een formeel advies uitbrengen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om de EER-overeenkomst na te leven. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA houdt in haar formeel advies rekening met de aanbeveling van de Autoriteit.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan die termijn met één maand verlengen.

Formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

De bevoegde autoriteiten verstrekken de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA alle noodzakelijke gegevens.

5.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formele advies informeert de bevoegde autoriteit de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over de stappen die zij heeft gedaan of zal doen om dat formele advies na te leven.”;

vii)

wat de EVA-staten betreft, worden in de eerste alinea van lid 6 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie” en de woorden „de Autoriteit” door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

viii)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede alinea van lid 6 als volgt:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

ix)

wat de EVA-staten betreft, luidt lid 8 als volgt:

„8.   De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt jaarlijks bekend welke bevoegde autoriteiten en financiële instellingen de EVA-staten de in de leden 4 en 6 bedoelde formele adviezen of besluiten niet hebben nageleefd.”.

j)

In artikel 18:

i)

wat de EVA-staten betreft, worden in de leden 3 en 4 de woorden „de Autoriteit” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

in de leden 3 en 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 4 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”.

k)

In artikel 19:

i)

in lid 1, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”;

ii)

in lid 3 worden de woorden „in de EU-lidstaten” ingevoegd na de woorden „met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten”;

iii)

aan lid 3 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Indien de exclusief bevoegde autoriteiten van de EVA-staten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van de EER-overeenkomst te garanderen.

Indien de bevoegde autoriteiten van een of meer EU-lidstaten en een of meer EVA-staten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kunnen de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten van de desbetreffende EU-lidstaten en EVA-staten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van de EER-overeenkomst te garanderen.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iv)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 4 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”, de woorden „de Autoriteit” door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” en de woorden „het Unierecht” door „de EER-overeenkomst”;

v)

in lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”.

l)

In artikel 20 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Wanneer het gaat om exclusief bevoegde autoriteiten van de EVA-staten, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen overeenkomstig artikel 19, leden 3 en 4.

Wanneer het gaat om bevoegde autoriteiten van een of meer EU-lidstaten en een of meer EVA-staten, kan de Autoriteit respectievelijk de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit vaststellen overeenkomstig artikel 19, leden 3 en 4.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die door in voorkomend geval de Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en/of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden opgesteld. De Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) komen in voorkomend geval overeenkomstig artikel 56 tot gemeenschappelijke standpunten en stellen gelijktijdig de besluiten en/of conceptversies vast.”;

m)

In artikel 21, lid 4, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „De Autoriteit”.

n)

In het artikel 22, lid 1 bis, en artikel 31, onder d), worden de woorden „alsook de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na de woorden „de Commissie”.

o)

In artikel 22, lid 4, en artikel 34, lid 1, worden de woorden „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na de woorden „het Europees Parlement, de Raad of de Commissie”.

p)

In artikel 32, lid 3 bis, wat betreft de EVA-staten:

i)

worden de woorden „Zij kan” vervangen door „De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan”;

ii)

worden de woorden „kan deelnemen” vervangen door „de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kunnen deelnemen”;

iii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Uit hoofde van dit lid door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA gedane verzoeken worden onverwijld ingediend op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”.

q)

In artikel 35, lid 5, zijn de woorden „tot de nationale centrale bank” niet van toepassing op Liechtenstein.

r)

In artikel 36, lid 5, worden de woorden „en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Commissie”.

s)

In artikel 38, wat betreft de EVA-staten:

i)

de woorden „de Autoriteit”, „de Autoriteit en de Commissie”, „de Autoriteit, de Commissie” en „de Commissie en de Autoriteit” worden vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

de woorden „de Raad” worden vervangen door „het Permanent Comité van de EVA-staten”;

iii)

na de vierde alinea van lid 2 wordt de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de desbetreffende EVA-staat door naar de Autoriteit en de Commissie. Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om een besluit te handhaven, te wijzigen of in te trekken, wordt genomen op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iv)

na de derde alinea van lid 3 wordt de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de EVA-staat door naar de Autoriteit, de Commissie en de Raad.”;

v)

na de eerste alinea van lid 4 wordt de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de EVA-staat door naar de Autoriteit, de Commissie en de Raad.”;

vi)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„6.   Wanneer in een in artikel 19, lid 3, bedoelde zaak, al naar gelang het geval in combinatie met artikel 20 en met betrekking tot een geschil waarbij ook de bevoegde autoriteiten van een of meer EVA-Staten zijn betrokken, een besluit overeenkomstig dit artikel wordt opgeschort of komt te vervallen, wordt in het desbetreffende geval elk corresponderend besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA eveneens opgeschort of komt het te vervallen.

Wanneer de Autoriteit in deze gevallen haar besluit wijzigt of intrekt, stelt zij onverwijld een conceptversie op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

t)

In artikel 39:

i)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij het opstellen van een conceptversie voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig deze verordening, stelt de Autoriteit de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan in kennis, waarbij een termijn wordt vastgelegd, waarin de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van een bevoegde autoriteit, tot wie het te nemen besluit is gericht, kan toestaan zijn standpunten over de zaak duidelijk te maken, terdege rekening houdend met de urgentie, complexiteit en mogelijke consequenties van de zaak.”;

ii)

aan lid 4 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evalueert een besluit uit hoofde van artikel 18, lid 3 of 4, regelmatig. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de Autoriteit in kennis van toekomstige evaluaties alsook van ontwikkelingen die zij van belang acht voor de beoordeling.

Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om een besluit te wijzigen of in te trekken, wordt genomen op grond van de conceptversies die de Autoriteit heeft opgesteld. Vóór een geplande evaluatie dient de Autoriteit bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA conclusies in, indien nodig vergezeld van een conceptversie.”;

iii)

wat betreft de EVA-staten, worden in lid 5 de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”.

u)

In artikel 40, lid 1:

i)

in punt b), wordt het volgende ingevoegd na het woord „lidstaat”:

„en, zonder stemrecht, het hoofd van de nationale overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de financiële instellingen in elke EVA-staat,”;

ii)

in punt f) worden de woorden „en van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „autoriteiten”.

v)

In artikel 43:

i)

in lid 2 worden de woorden „, stelt conceptversies op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „vast”;

ii)

in de leden 4 en 6 worden de woorden „,de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na de woorden „de Raad”.

w)

In artikel 44:

i)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De bepalingen van dit lid zijn overeenkomstige toepassing op conceptversies die in het kader van de respectieve bepalingen van deze verordening voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden opgesteld.”;

ii)

in lid 4, worden de woorden „alsook de vertegenwoordiger van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de uitvoerend directeur”;

iii)

aan lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De leden van de raad van toezichthouders van de EVA-staten overeenkomstig artikel 40, lid 1, onder b), hebben het recht aanwezig te zijn bij besprekingen in de raad van toezichthouders die betrekking hebben op individuele financiële instellingen.”.

x)

In artikel 57, lid 2, worden de volgende woorden ingevoegd na het woord „lidstaat”:

„alsook een vertegenwoordiger op hoog niveau van de desbetreffende bevoegde autoriteit van elke EVA-staat en een vertegenwoordiger van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

y)

Aan artikel 60, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien het bezwaar betrekking heeft op een uit hoofde van artikel 19, al naar gelang het geval in combinatie met artikel 20, vastgesteld besluit in een zaak waar het geschil ook betrekking heeft op de bevoegde autoriteiten van een of meer EVA-staten, verzoekt de bezwaarcommissie de betrokken bevoegde autoriteit van de EVA-staat om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de partijen in de bezwaarprocedure. Het is de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven.”.

z)

Aan artikel 62, lid 1, onder a), worden de volgende alinea's te worden toegevoegd:

„De nationale overheidsinstanties van de EVA-staten dragen financieel bij tot de begroting van de Autoriteit overeenkomstig de bepalingen van dit punt.

Voor de vaststelling uit hoofde van dit punt van de verplichte bijdragen van de nationale overheidsinstanties van de EVA-staten die bevoegd zijn voor het toezicht op de financiële instellingen, is de weging van elke EVA-staat als volgt vastgesteld:

 

IJsland: 2

 

Liechtenstein: 1

 

Noorwegen: 7”;

(z bis)

In artikel 67 wordt het volgende toegevoegd:

„De EVA-staten passen het Protocol (nr. 7) inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het TFEU is gehecht, toe op de Autoriteit en haar personeel.”.

(z ter)

Aan artikel 68 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), en artikel 82, lid 3, onder a), van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden kunnen onderdanen van de EVA-staten die over hun volledige burgerrechten beschikken, op basis van een contract door de uitvoerend directeur van de Autoriteit in dienst worden genomen.

In afwijking van artikel 12, lid 2, onder e), artikel 82, lid 3, onder e), en artikel 85, lid 3, van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, worden de in artikel 129, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde talen door de Autoriteit ten aanzien van haar personeel beschouwd als in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde talen van de Unie.”.

(z quater)

Aan artikel 72 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is, voor de toepassing van de verordening, van toepassing op de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten voor de door de Autoriteit opgestelde documenten.”.”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1022/2013 zijn authentiek.

Artikel 3

De overeenkomstsluitende partijen herzien het overeenkomstig onderhavig besluit en de besluiten nr. …/… [ESRB], nr. …/… [Eiopa] en nr. …/… [ESMA] opgezette kader uiterlijk eind [vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit] om ervoor te zorgen dat dit kader de doeltreffende en homogene toepassing van de gemeenschappelijke voorschriften en het toezicht in de gehele EER garandeert.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op … [de dag na die van de vaststelling ervan invoegen], of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, indien dat later is (*).

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(2)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 5.

(3)  Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.

(*)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.

Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen

bij Besluit nr. […] waarbij Verordening (EU) nr. 1093/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

[ter goedkeuring met het besluit en voor publicatie in het PB]

Overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1022/2013 handelt de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), hierna „de Autoriteit” genoemd, onafhankelijk, objectief, op niet-discriminerende wijze en uitsluitend in het belang van de Unie. Naar aanleiding van de opname van Verordening (EU) nr. 1093/2010 in de EER-overeenkomst hebben de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten dezelfde rechten — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Autoriteit.

Derhalve en met volle inachtneming van de onafhankelijkheid van de Autoriteit zijn de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst het erover eens dat wanneer de Autoriteit handelt overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst, zij handelt in het gemeenschappelijk belang van alle overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. …

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG (1) van de Commissie moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (2) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten.

(3)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, zoals de aanneming van aanbevelingen en niet-bindende bemiddeling, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

(4)

Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijft.

(5)

De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat.

(6)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31 g (Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende ingevoegd:

„31h.

32010 R 1094: Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

De bevoegde autoriteiten van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hebben dezelfde rechten en verplichtingen — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), hierna „de Autoriteit” genoemd, haar raad van toezichthouders en alle voorbereidende instanties van de Autoriteit, inclusief interne comités en panels, met inachtneming van de bepalingen van deze overeenkomst.

Onverminderd de artikelen 108 en 109 van deze overeenkomst heeft de Autoriteit het recht — maar zonder stemrecht — om deel te nemen aan de werkzaamheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en haar voorbereidende instanties, wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van de EVA-staten de taken van de Autoriteit verricht, zoals bepaald in deze overeenkomst.

Het reglement van orde van de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geven volledige uitvoering aan hun deelname, alsook aan die van bevoegde autoriteiten van de EVA-staten, in elkaars werkzaamheden zoals bepaald in deze overeenkomst.

b)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

c)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, is het reglement van orde van de Autoriteit van overeenkomstige toepassing op aangelegenheden met betrekking tot de bevoegde autoriteiten van de EVA en financiële instellingen. Met name het opstellen van conceptversies voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is onderworpen aan dezelfde interne procedures als de voorbereiding van besluiten die worden aangenomen met betrekking tot soortgelijke kwesties die betrekking hebben op EU-lidstaten, met inbegrip van hun bevoegde autoriteiten en financiële instellingen.

d)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, werken de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen, wisselen zij informatie uit en raadplegen zij elkaar voor de toepassing van de verordening, in het bijzonder alvorens actie te ondernemen.

Indien tussen de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van de verordening, roepen de voorzitter van de Autoriteit en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de voorzitter van de Autoriteit of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de kwestie zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst.

e)

Verwijzingen naar andere besluiten in de verordening zijn van toepassing voor zover en in de vorm waarin deze in de overeenkomst zijn opgenomen.

f)

In artikel 1, wat betreft de EVA-staten:

i)

in lid 4, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”;

ii)

lid 5 luidt als volgt:

„De bepalingen van deze verordening laten de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onverlet, in het bijzonder de bevoegdheden uit hoofde van artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie om de naleving van de EER-overeenkomst of de desbetreffende overeenkomt te waarborgen.”

g)

In artikel 9, lid 5:

i)

wat de EVA-staten betreft, worden in de eerste alinea de woorden „De Autoriteit” vervangen door „De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

wat de EVA-staten betreft, luiden de tweede en derde alinea als volgt:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evalueert het in de eerste twee alinea's bedoelde besluit met passende tussenpozen en ten minste om de drie maanden. Indien het besluit na een periode van drie maanden niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de Autoriteit zo spoedig mogelijk na de vaststelling van het in de eerste twee alinea's bedoelde besluit in kennis van de einddatum. Vóór het verstrijken van de in de derde alinea bedoelde termijn van drie maanden dient de Autoriteit bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA conclusies in, indien nodig vergezeld van een conceptversie. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan de Autoriteit in kennis stellen van ontwikkelingen die zij van belang acht voor de beoordeling.

Een EVA-staat kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoeken haar besluit te heroverwegen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stuurt dit verzoek door naar de Autoriteit. In dat geval overweegt de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, tweede alinea, of zij een nieuwe conceptversie opstelt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

Indien de Autoriteit een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit wijzigt of intrekt, stelt de Autoriteit onverwijld een conceptversie op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

h)

In artikel 16, lid 4, worden de woorden „het Permanent Comité van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Commissie”.

i)

In artikel 17:

i)

de woorden „het Unierecht” worden vervangen door „de EER-overeenkomst”;

ii)

in lid 1, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”;

iii)

in lid 2, worden de woorden „het Permanent Comité van de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Commissie”.

iv)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer de Autoriteit een vermeende inbreuk of niet-toepassing van de EER-overeenkomst onderzoekt met betrekking tot een bevoegde autoriteit van een EVA-staat, stelt zij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in kennis van de aard en doelstelling van het onderzoek en verstrekt zij vervolgens de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de geactualiseerde gegevens die deze nodig heeft om haar in de leden 4 en 6 bedoelde taken te kunnen uitvoeren.”;

v)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede alinea van lid 3 als volgt:

„De bevoegde autoriteit brengt de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gedaan of voornemens is te doen om de inachtneming van de EER-overeenkomst te verzekeren.”;

vi)

wat de EVA-staten betreft, luiden de leden 4 en 5 als volgt:

„4.   Ingeval de bevoegde autoriteit binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de Autoriteit niet aan de EER-overeenkomst heeft voldaan, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een formeel advies uitbrengen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om de EER-overeenkomst na te leven. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA houdt in haar formeel advies rekening met de aanbeveling van de Autoriteit.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan die termijn met één maand verlengen.

Formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

De bevoegde autoriteiten verstrekken de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA alle noodzakelijke gegevens.

5.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formeel advies informeert de bevoegde autoriteit de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over de stappen die zij heeft gedaan of zal doen om dat formele advies na te leven.”;

vii)

wat de EVA-staten betreft, worden in de eerste alinea van lid 6 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie” en de woorden „de Autoriteit” door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

viii)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede alinea van lid 6 als volgt:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

ix)

wat de EVA-staten betreft, luidt lid 8 als volgt:

„8.   De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt jaarlijks bekend welke bevoegde autoriteiten en financiële instellingen de EVA-staten de in de leden 4 en 6 bedoelde formele adviezen of besluiten niet hebben nageleefd.”.

j)

In artikel 18:

i)

wat de EVA-staten betreft, worden in de leden 3 en 4 de woorden „de Autoriteit” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

in de leden 3 en 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 4 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”.

k)

In artikel 19:

i)

in lid 1, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”;

ii)

in lid 3 worden de woorden „in de EU-lidstaten” ingevoegd na de woorden „met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten”;

iii)

aan lid 3 wordt de volgende alinea's toegevoegd:

„Indien de exclusief bevoegde autoriteiten van de EVA-staten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van de EER-overeenkomst te garanderen.

Indien de bevoegde autoriteiten van een of meer EU-lidstaten en een of meer EVA-staten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kunnen de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten van de desbetreffende EU-lidstaten en EVA-staten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van de EER-overeenkomst te garanderen.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iv)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 4 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”, de woorden „de Autoriteit” door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” en de woorden „het Unierecht” door „de EER-overeenkomst”;

v)

in lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”

l)

In artikel 20 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Wanneer het gaat om exclusief bevoegde autoriteiten van de EVA-staten, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen overeenkomstig artikel 19, leden 3 en 4.

Wanneer het gaat om bevoegde autoriteiten van een of meer EU-lidstaten en een of meer EVA-staten, kan de Autoriteit respectievelijk de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit vaststellen overeenkomstig artikel 19, leden 3 en 4.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die door in voorkomend geval de Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en/of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden opgesteld. De Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) komen in voorkomend geval overeenkomstig artikel 56 tot gemeenschappelijke standpunten en stellen gelijktijdig de besluiten en/of conceptversies vast.”.

m)

In artikel 21, lid 4, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „De Autoriteit”.

n)

In artikel 22, lid 4, en artikel 34, lid 1, worden de woorden „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na de woorden „het Europees Parlement, de raad of de Commissie”.

o)

In artikel 35, lid 5, zijn de woorden „tot de nationale centrale bank” niet van toepassing op Liechtenstein.

p)

In artikel 38, wat betreft de EVA-staten:

i)

de woorden „de Autoriteit”, „de Autoriteit en de Commissie”, „de Autoriteit, de Commissie” en „de Commissie en de Autoriteit” worden vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

de woorden „de Raad” worden vervangen door „het Permanent Comité van de EVA-staten”;

iii)

na de vierde alinea van lid 2 wordt de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de desbetreffende EVA-staat door naar de Autoriteit en de Commissie. Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om een besluit te handhaven, te wijzigen of in te trekken, wordt genomen op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iv)

wordt na de derde alinea van lid 3 de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de EVA-staat door naar de Autoriteit, de Commissie en de Raad.”;

v)

wordt na de eerste alinea van lid 4 de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de EVA-staat door naar de Autoriteit, de Commissie en de Raad.”;

vi)

wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.   Wanneer in een in artikel 19, lid 3, bedoelde zaak, al naar gelang het geval in combinatie met artikel 20 en met betrekking tot een geschil waarbij ook de bevoegde autoriteiten van een of meer EVA-Staten zijn betrokken, een besluit overeenkomstig dit artikel wordt opgeschort of komt te vervallen, wordt in het desbetreffende geval elk corresponderend besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA eveneens opgeschort of komt het te vervallen.

Wanneer de Autoriteit in deze gevallen haar besluit wijzigt of intrekt, stelt zij onverwijld een conceptversie op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

q)

In artikel 39:

i)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij het opstellen van een conceptversie voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig deze verordening, stelt de Autoriteit de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan in kennis, waarbij een termijn wordt vastgelegd, waarin de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van een bevoegde autoriteit, tot wie het te nemen besluit is gericht, kan toestaan zijn standpunten over de zaak duidelijk te maken, terdege rekening houdend met de urgentie, complexiteit en mogelijke consequenties van de zaak.”;

ii)

aan lid 4 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evalueert een besluit uit hoofde van artikel 18, lid 3 of 4, regelmatig. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de Autoriteit in kennis van toekomstige evaluaties alsook van ontwikkelingen die zij van belang acht voor de evaluatie.

Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om een besluit te wijzigen of in te trekken, wordt genomen op grond van de conceptversies die de Autoriteit heeft opgesteld. Vóór een geplande evaluatie dient de Autoriteit bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA conclusies in, indien nodig vergezeld van een conceptversie.”;

iii)

wat betreft de EVA-staten, worden in lid 5 de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”.

r)

In artikel 40, lid 1:

i)

in punt b), wordt het volgende ingevoegd na het woord „lidstaat”:

„en, zonder stemrecht, het hoofd van de nationale overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de financiële instellingen in elke EVA-staat,”;

ii)

in punt e) worden de woorden „en van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „autoriteiten”.

s)

In artikel 43:

i)

in lid 2 worden de woorden „, stelt conceptversies op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „vast”;

ii)

in de leden 4 en 6 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na de woorden „de Raad”.

t)

In artikel 44:

i)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De bepalingen van dit lid zijn overeenkomstige toepassing op conceptversies die in het kader van de respectieve bepalingen van deze verordening voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden opgesteld.”;

ii)

in lid 4, worden de woorden „alsook de vertegenwoordiger van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de uitvoerend directeur”;

iii)

aan lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De leden van de raad van toezichthouders van de EVA-staten overeenkomstig artikel 40, lid 1, onder b), hebben het recht aanwezig te zijn bij besprekingen in de raad van toezichthouders die betrekking hebben op individuele financiële instellingen.”.

u)

In artikel 57, lid 2, worden de volgende woorden ingevoegd na het woord „lidstaat”:

„alsook een vertegenwoordiger op hoog niveau van de desbetreffende bevoegde autoriteit van elke EVA-staat en een vertegenwoordiger van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

v)

Aan artikel 60, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien het bezwaar betrekking heeft op een uit hoofde van artikel 19, al naar gelang het geval in combinatie met artikel 20, vastgesteld besluit in een zaak waar het geschil ook betrekking heeft op de bevoegde autoriteiten van een of meer EVA-staten, verzoekt de bezwaarcommissie de betrokken bevoegde autoriteit van de EVA-staat om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de partijen in de bezwaarprocedure. Het is de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven.”.

w)

Aan artikel 62, lid 1, onder a), worden de volgende alinea's te worden toegevoegd:

„De nationale overheidsinstanties van de EVA-staten dragen financieel bij tot de begroting van de Autoriteit overeenkomstig de bepalingen van dit punt.

Voor de vaststelling uit hoofde van dit punt van de verplichte bijdragen van de nationale overheidsinstanties van de EVA-staten die bevoegd zijn voor het toezicht op de financiële instellingen, is de weging van elke EVA-staat als volgt vastgesteld:

 

IJsland: 2

 

Liechtenstein: 1

 

Noorwegen: 7”.

x)

In artikel 67 wordt het volgende toegevoegd:

„De EVA-staten passen het Protocol (nr. 7) inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het TFEU is gehecht, toe op de Autoriteit en haar personeel.”.

y)

Aan artikel 68 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), en artikel 82, lid 3, onder a), van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden kunnen onderdanen van de EVA-staten die over hun volledige burgerrechten beschikken, op basis van een contract door de uitvoerend directeur van de Autoriteit in dienst worden genomen.

In afwijking van artikel 12, lid 2, onder e), artikel 82, lid 3, onder e), en artikel 85, lid 3, van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, worden de in artikel 129, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde talen door de Autoriteit ten aanzien van haar personeel beschouwd als in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde talen van de Unie.”.

z)

Aan artikel 72 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is, voor de toepassing van de verordening, van toepassing op de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten voor de door de Autoriteit opgestelde documenten.”.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1094/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

De overeenkomstsluitende partijen herzien het overeenkomstig onderhavig besluit en de besluiten nr. …/… [ESRB], nr. …/… [EBA] en nr. …/… [ESMA] opgezette kader uiterlijk eind [vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit] om ervoor te zorgen dat dit kader de doeltreffende en homogene toepassing van de gemeenschappelijke voorschriften en het toezicht in de gehele EER garandeert.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op … of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, indien dat later is (*).

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(2)  Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.

(*)  [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen

bij Besluit nr. […] waarbij Verordening (EU) nr. 1094/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

[ter goedkeuring met het besluit en voor publicatie in het PB]

Overeenkomstig artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, handelt de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), hierna „de Autoriteit” genoemd, onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie. Naar aanleiding van de opname van deze verordening in de EER-overeenkomst hebben de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten dezelfde rechten — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Autoriteit.

Derhalve en met volle inachtneming van de onafhankelijkheid van de Autoriteit zijn de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst het erover eens dat wanneer de Autoriteit handelt overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst, zij handelt in het gemeenschappelijk belang van alle overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG (1) van de Commissie moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (2) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten.

(3)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, zoals de aanneming van aanbevelingen en niet-bindende bemiddeling, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

(4)

Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijft.

(5)

De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat.

(6)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31h (Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende ingevoegd:

„31i.

32010 R 1095: Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

De bevoegde autoriteiten van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hebben dezelfde rechten en verplichtingen — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), hierna „de Autoriteit” genoemd, haar raad van toezichthouders en alle voorbereidende instanties van de Autoriteit, inclusief interne comités en panels, met inachtneming van de bepalingen van deze overeenkomst.

Onverminderd de artikelen 108 en 109 van deze overeenkomst heeft de Autoriteit het recht — maar zonder stemrecht — om deel te nemen aan de werkzaamheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en haar voorbereidende instanties, wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van de EVA-staten de taken van de Autoriteit verricht, zoals bepaald in deze overeenkomst.

Het reglement van orde van de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geven volledige uitvoering aan hun deelname, alsook aan die van bevoegde autoriteiten van de EVA-staten, in elkaars werkzaamheden zoals bepaald in deze overeenkomst.

b)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

c)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, is het reglement van orde van de Autoriteit van overeenkomstige toepassing op aangelegenheden met betrekking tot de bevoegde autoriteiten van de EVA en financiëlemarktdeelnemers. Met name het opstellen van conceptversies voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is onderworpen aan dezelfde interne procedures als de voorbereiding van besluiten die worden aangenomen met betrekking tot soortgelijke kwesties die betrekking hebben op EU-lidstaten, met inbegrip van hun bevoegde autoriteiten en financiële marktdeelnemers.

d)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, werken de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen, wisselen zij informatie uit en raadplegen zij elkaar voor de toepassing van de verordening, in het bijzonder alvorens actie te ondernemen.

Indien tussen de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van de verordening, roepen de voorzitter van de Autoriteit en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de voorzitter van de Autoriteit of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de kwestie zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst.

e)

Verwijzingen naar andere besluiten in de verordening zijn van toepassing voor zover en in de vorm waarin deze in de overeenkomst zijn opgenomen.

f)

Wat de EVA-staten betreft, luidt artikel 1, lid 4, als volgt:

„De bepalingen van deze verordening laten de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onverlet, in het bijzonder de bevoegdheden uit hoofde van artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie om de naleving van de EER-overeenkomst of de desbetreffende overeenkomt te waarborgen.”

g)

In artikel 9, lid 5:

i)

wat de EVA-staten betreft, worden in de eerste alinea de woorden „De Autoriteit” vervangen door „De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

wat de EVA-staten betreft, luiden de tweede en derde alinea als volgt:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evalueert het in de eerste twee alinea's bedoelde besluit met passende tussenpozen en ten minste om de drie maanden. Indien het besluit na een periode van drie maanden niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de Autoriteit zo spoedig mogelijk na de vaststelling van het in de eerste twee alinea's bedoelde besluit in kennis van de einddatum. Vóór het verstrijken van de in de derde alinea bedoelde termijn van drie maanden dient de Autoriteit bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA conclusies in, indien nodig vergezeld van een conceptversie. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan de Autoriteit in kennis stellen van ontwikkelingen die zij van belang acht voor de evaluatie.

Een EVA-staat kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoeken haar besluit te heroverwegen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stuurt dit verzoek door naar de Autoriteit. In dat geval overweegt de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, tweede alinea, of zij een nieuwe conceptversie opstelt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

Indien de Autoriteit een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit wijzigt of intrekt, stelt de Autoriteit onverwijld een conceptversie op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”

h)

In artikel 16, lid 4, worden de woorden „het Permanent Comité van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Commissie”.

i)

In artikel 17:

i)

de woorden „het Unierecht” worden vervangen door „de EER-overeenkomst”;

ii)

in lid 1, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”;

iii)

in lid 2, worden de woorden „het Permanent Comité van de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Commissie”;

iv)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer de Autoriteit een vermeende inbreuk of niet-toepassing van de EER-overeenkomst onderzoekt met betrekking tot een bevoegde autoriteit van een EVA-staat, stelt zij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in kennis van de aard en doelstelling van het onderzoek en verstrekt zij vervolgens de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de geactualiseerde gegevens die deze nodig heeft om haar in de leden 4 en 6 bedoelde taken te kunnen uitvoeren.”;

v)

wat de EVA-staten betreft, luiden de tweede alinea van lid 3 als volgt:

„De bevoegde autoriteit brengt de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gedaan of voornemens is te doen om de inachtneming van de EER-overeenkomst te verzekeren.”;

vi)

wat de EVA-staten betreft, luiden de leden 4 en 5 als volgt:

„4.   Ingeval de bevoegde autoriteit binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de Autoriteit niet aan de EER-overeenkomst heeft voldaan, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een formeel advies uitbrengen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om de EER-overeenkomst na te leven. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA houdt in haar formeel advies rekening met de aanbeveling van de Autoriteit.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan die termijn met één maand verlengen.

Formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

De bevoegde autoriteiten verstrekken de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA alle noodzakelijke gegevens.

5.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formeel advies informeert de bevoegde autoriteit de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over de stappen die zij heeft gedaan of zal doen om dat formele advies na te leven.”;

vii)

wat de EVA-staten betreft, worden in de eerste alinea van lid 6 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie” en de woorden „de Autoriteit” door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

viii)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede alinea van lid 6 als volgt:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

ix)

wat de EVA-staten betreft, luidt lid 8 als volgt:

„8.   De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt jaarlijks bekend welke bevoegde autoriteiten en financiëlemarktdeelnemers in de EVA-staten de in de leden 4 en 6 bedoelde formele adviezen of besluiten niet hebben nageleefd.”.

j)

In artikel 18:

i)

wat de EVA-staten betreft, worden in de leden 3 en 4 de woorden „de Autoriteit” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

in de leden 3 en 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 4 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”.

k)

In artikel 19:

i)

in lid 1, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”;

ii)

in lid 3 worden de woorden „in de EU-lidstaten” ingevoegd na de woorden „met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten”;

iii)

aan lid 3 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Indien de exclusief bevoegde autoriteiten van de EVA-staten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van de EER-overeenkomst te garanderen.

Indien de bevoegde autoriteiten van een of meer EU-lidstaten en een of meer EVA-staten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kunnen de Autoriteit en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten van de desbetreffende EU-lidstaten en EVA-staten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van de EER-overeenkomst te garanderen.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iv)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 4 de woorden „Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU” vervangen door „Onverminderd de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA volgens artikel 31 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”, de woorden „de Autoriteit” door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” en de woorden „het Unierecht” door „de EER-overeenkomst”;

v)

in lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”

l)

In artikel 20 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Wanneer het gaat om exclusief bevoegde autoriteiten van de EVA-staten, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit nemen overeenkomstig artikel 19, leden 3 en 4.

Wanneer het gaat om bevoegde autoriteiten van een of meer EU-lidstaten en een of meer EVA-staten, kan de Autoriteit respectievelijk de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit vaststellen overeenkomstig artikel 19, leden 3 en 4.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die door in voorkomend geval de Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en/of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden opgesteld. De Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) komen in voorkomend geval overeenkomstig artikel 56 tot gemeenschappelijke standpunten en stellen gelijktijdig de besluiten en/of conceptversies vast.”.

m)

In artikel 21, lid 4, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „De Autoriteit”.

n)

In artikel 22, lid 4, en artikel 34, lid 1, worden de woorden „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na de woorden „het Europees Parlement, de raad of de Commissie”.

o)

In artikel 35, lid 5, zijn de woorden „tot de nationale centrale bank” niet van toepassing op Liechtenstein.

p)

In artikel 38, wat betreft de EVA-staten:

i)

de woorden „de Autoriteit”, „de Autoriteit en de Commissie”, „de Autoriteit, de Commissie” en „de Commissie en de Autoriteit” worden vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

de woorden „de Raad” worden vervangen door „het Permanent Comité van de EVA-staten”;

iii)

na de vierde alinea van lid 2 wordt de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de desbetreffende EVA-staat door naar de Autoriteit en de Commissie. Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om een besluit te handhaven, te wijzigen of in te trekken, wordt genomen op grond van de conceptversies die de Autoriteit op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.”;

iv)

na de derde alinea van lid 3 wordt de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de EVA-staat door naar de Autoriteit, de Commissie en de Raad.”;

v)

na de eerste alinea van lid 4 wordt de volgende alinea ingevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zendt onverwijld de kennisgeving van de EVA-staat door naar de Autoriteit, de Commissie en de Raad.”;

vi)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„6.   Wanneer in een in artikel 19, lid 3, bedoelde zaak, al naar gelang het geval in combinatie met artikel 20 en met betrekking tot een geschil waarbij ook de bevoegde autoriteiten van een of meer EVA-Staten zijn betrokken, een besluit overeenkomstig dit artikel wordt opgeschort of komt te vervallen, wordt in het desbetreffende geval elk corresponderend besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA eveneens opgeschort of komt het te vervallen.

Wanneer de Autoriteit in deze gevallen haar besluit wijzigt of intrekt, stelt zij onverwijld een conceptversie op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

q)

In artikel 39:

i)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij het opstellen van een conceptversie voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig deze verordening, stelt de Autoriteit de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan in kennis, waarbij een termijn wordt vastgelegd, waarin de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van een bevoegde autoriteit, tot wie het te nemen besluit is gericht, kan toestaan zijn standpunten over de zaak duidelijk te maken, terdege rekening houdend met de urgentie, complexiteit en mogelijke consequenties van de zaak.”;

ii)

aan lid 4 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evalueert een besluit uit hoofde van artikel 18, lid 3 of 4, regelmatig. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de Autoriteit in kennis van toekomstige evaluaties alsook van ontwikkelingen die zij van belang acht voor de beoordeling.

Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om een besluit te wijzigen of in te trekken, wordt genomen op grond van de conceptversies die de Autoriteit heeft opgesteld. Vóór een geplande evaluatie dient de Autoriteit bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA conclusies in, indien nodig vergezeld van een conceptversie.”;

iii)

wat betreft de EVA-staten, worden in lid 5 de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Autoriteit”.

r)

In artikel 40, lid 1:

i)

in punt b), wordt het volgende ingevoegd na het woord „lidstaat”:

„en, zonder stemrecht, het hoofd van de nationale overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de financiëlemarktdeelnemers in elke EVA-staat,”;

ii)

in punt e) worden de woorden „en van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „autoriteiten”.

s)

In artikel 43:

i)

in lid 2 worden de woorden „, stelt conceptversies op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „vast”;

ii)

in de leden 4 en 6 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na de woorden „de Raad”.

t)

In artikel 44:

i)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De bepalingen van dit lid zijn overeenkomstige toepassing op conceptversies die in het kader van de respectieve bepalingen van deze verordening voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden opgesteld.”;

ii)

in lid 4, worden de woorden „alsook de vertegenwoordiger van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de uitvoerend directeur”;

iii)

aan lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De leden van de raad van toezichthouders van de EVA-staten overeenkomstig artikel 40, lid 1, onder b), hebben het recht aanwezig te zijn bij besprekingen in de raad van toezichthouders die betrekking hebben op individuele financiëlemarktdeelnemers”.

u)

In artikel 57, lid 2, worden de volgende woorden ingevoegd na het woord „lidstaat”:

„alsook een vertegenwoordiger op hoog niveau van de desbetreffende bevoegde autoriteit van elke EVA-staat en een vertegenwoordiger van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

v)

Aan artikel 60, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien het bezwaar betrekking heeft op een uit hoofde van artikel 19, al naar gelang het geval in combinatie met artikel 20, vastgesteld besluit in een zaak waar het geschil ook betrekking heeft op de bevoegde autoriteiten van een of meer EVA-staten, verzoekt de bezwaarcommissie de betrokken bevoegde autoriteit van de EVA-staat om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de partijen in de bezwaarprocedure. Het is de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven.”.

w)

Aan artikel 62, lid 1, onder a), worden de volgende alinea's te worden toegevoegd:

„De nationale overheidsinstanties van de EVA-staten dragen financieel bij tot de begroting van de Autoriteit overeenkomstig de bepalingen van dit punt.

Voor de vaststelling uit hoofde van dit punt van de verplichte bijdragen van de nationale overheidsinstanties van de EVA-staten die bevoegd zijn voor het toezicht op de financiëlemarktdeelnemers, is de weging van elke EVA-staat als volgt vastgesteld:

 

IJsland: 2

 

Liechtenstein: 1

 

Noorwegen: 7”.

x)

In artikel 67 wordt het volgende toegevoegd:

„De EVA-staten passen het Protocol (nr. 7) inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het TFEU is gehecht, toe op de Autoriteit en haar personeel.”.

y)

Aan artikel 68 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), en artikel 82, lid 3, onder a), van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden kunnen onderdanen van de EVA-staten die over hun volledige burgerrechten beschikken, op basis van een contract door de uitvoerend directeur van de Autoriteit in dienst worden genomen.

In afwijking van artikel 12, lid 2, onder e), artikel 82, lid 3, onder e), en artikel 85, lid 3, van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, worden de in artikel 129, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde talen door de Autoriteit ten aanzien van haar personeel beschouwd als in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde talen van de Unie.”.

z)

Aan artikel 72 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is, voor de toepassing van de verordening, van toepassing op de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten voor de door de Autoriteit opgestelde documenten.”.”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1095/2010 zijn authentiek.

Artikel 3

De overeenkomstsluitende partijen herzien het overeenkomstig onderhavig besluit en de besluiten nr. …/… [ESRB], nr. …/… [EBA] en nr. …/… [Eiopa] opgezette kader uiterlijk eind [vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit] om ervoor te zorgen dat dit kader de doeltreffende en homogene toepassing van de gemeenschappelijke voorschriften en het toezicht in de gehele EER garandeert.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op … of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, indien dat later is (*).

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(2)  Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen

bij Besluit nr. […] waarbij Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

[ter goedkeuring met het besluit en voor publicatie in het PB]

Overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010, handelt de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), hierna „de Autoriteit” genoemd, onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie. Naar aanleiding van de opname van deze verordening in de EER-overeenkomst hebben de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten dezelfde rechten — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Autoriteit.

Derhalve en met volle inachtneming van de onafhankelijkheid van de Autoriteit zijn de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst het erover eens dat wanneer de Autoriteit handelt overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst, zij handelt in het gemeenschappelijk belang van alle overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 694/2014 van de Commissie van 17 december 2013 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor het vaststellen van de soorten beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/514 van de Commissie van 18 december 2014 betreffende de overeenkomstig artikel 67, lid 3, van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad door de bevoegde autoriteiten aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie (4) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 447/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van de procedure voor abi-beheerders die voor opt-in kiezen uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(6)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van een procedure voor het bepalen van de referentielidstaat van een niet-EU abi-beheerder ingevolge Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(7)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten in hun conclusies (7) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, zoals de aanneming van aanbevelingen en niet-bindende bemiddeling, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

(8)

In Richtlijn 2011/61/EU wordt bepaald in welke gevallen de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) tijdelijk bepaalde financiële activiteiten kan verbieden of beperken, en worden de hieraan verbonden voorwaarden vastgelegd, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8). Voor de toepassing van de EER-overeenkomst worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten, overeenkomstig punt 31i van bijlage IX bij de EER-overeenkomst en onder de hierin vastgestelde voorwaarden. Teneinde te zorgen voor de integratie van de expertise van de ESMA in het proces en samenhang tussen beide pijlers van de EER, worden deze besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld op basis van door de ESMA opgestelde conceptversies. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijven. De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat is terug te vinden in de conclusies van 14 oktober 2014.

(9)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31bac (Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie) het volgende ingevoegd:

„31bb.

32011 L 0061: Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

De bepalingen van de richtlijn worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt gelezen:

a)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de richtlijn bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

b)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, werken de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen, wisselen zij informatie uit en raadplegen zij elkaar voor de toepassing van de richtlijn, in het bijzonder alvorens actie te ondernemen.

c)

Verwijzingen naar andere besluiten in de richtlijn zijn van toepassing voor zover en in de vorm waarin deze in de overeenkomst zijn opgenomen.

d)

Verwijzingen naar de bevoegdheden van de ESMA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad in de Richtlijn worden begrepen als verwijzingen — in de zaken als bedoeld in en overeenkomstig punt 31i van deze bijlage — naar de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten.

e)

Wat de EVA-staten betreft, luidt artikel 4, lid 1, onder an), als volgt:

„„voor een bijzonder doel opgerichte securitiseringsentiteiten”: entiteiten met als enige opdracht het verrichten van een securitisatie of securitisatietransacties in onderstaande zin, alsook het verrichten van andere werkzaamheden ter vervulling van deze opdracht.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder „securitisatie”: een transactie of een regeling waarbij een van de initiator of de verzekerings- en de herverzekeringsinstelling afgescheiden entiteit financieringsinstrumenten uitgeeft aan beleggers, welke entiteit is opgezet voor de transactie of de regeling, dan wel daartoe dient, en een of meer van het volgende plaatsvindt:

a)

de juridische eigendom van, dan wel het economische belang in een activum of een activapool, dan wel een deel daarvan, wordt overgedragen aan een van de originator afgescheiden voor de transactie of de regeling opgezette, dan wel daartoe dienende, entiteit, zulks middels de activa-overdracht van de originator, dan wel middels subdeelneming;

b)

het kredietrisico van een activum of een pool van activa, dan wel een deel ervan, wordt middels kredietderivaten, garanties, dan wel enige gelijkaardige regeling, overgedragen aan de beleggers in de financieringsinstrumenten die zijn uitgegeven door een van de originator afgescheiden voor de transactie of de regeling opgezette, dan wel daartoe dienende, entiteit;

c)

verzekeringsrisico's worden overgedragen van een verzekerings-, dan wel herverzekeringsonderneming aan een voor de transactie of regeling, dan wel daartoe dienende, opgezette entiteit die dergelijke risico's volledig financiert middels uitgegeven financieringsinstrumenten, waarbij de aflossingsverplichtingen van de beleggers in die financieringsinstrumenten achtergesteld worden bij de herverzekeringsverplichtingen van die entiteit.

Indien dergelijke financieringsinstrumenten uitgegeven worden, vormen zij geen betalingsverplichtingen van de initiator, verzekerings-, dan wel herverzekeringsonderneming;”.

f)

Aan artikel 7, lid 5, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Onder dezelfde voorwaarden neemt de ESMA in het in de tweede alinea bedoelde centraal openbaar register informatie op over abi-beheerders aan wie in het kader van deze richtlijn door de bevoegde autoriteiten van een EVA-staat een vergunning is verleend, de abi's die deze abi-beheerders in de EER beheren en/of verhandelen en de bevoegde autoriteit voor elke abi-beheerder.”.

g)

In artikel 9, lid 6, en in artikel 21, lid 6, onder b), lid 7, en lid 17, onder b), worden de woorden „het Unierecht” vervangen door de woorden „de EER-overeenkomst”.

h)

In artikel 21, lid 3, onder c), wat betreft de EVA-staten, worden de woorden „21 juli 2011” vervangen door „de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER”.

i)

In artikel 43:

i)

in lid 1 worden de woorden „van het recht van de Unie” vervangen door „van toepassing overeenkomstig de EER-overeenkomst”;

ii)

in lid 2, wat betreft de EVA-staten, worden de woorden „uiterlijk op 22 juli 2014” vervangen door „binnen een termijn van achttien maanden na de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER”.

j)

In artikel 47:

i)

in de tweede alinea van lid 1 en de leden 2, 8 en 10 worden de woorden „of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 3 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, wordt in de leden 4, 5 en 9 het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iv)

in lid 7 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In zaken met betrekking tot de EVA-staten, raadpleegt de ESMA vóór het opstellen van een conceptversie overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 met het oog op een besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig lid 4, in voorkomend geval de ESRB en andere betrokken autoriteiten. Zij stelt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in kennis van de ontvangen opmerkingen.”.

k)

In artikel 50, wat betreft de EVA-staten:

i)

in lid 1 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in de eerste alinea van lid 4 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „elkaar”.

l)

In artikel 61, wat betreft de EVA-staten, worden de woorden „22 juli 2013” en „22 juli 2017” vervangen door „een termijn van achttien maanden na de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER”.

31bba.

32013 R 0231: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1).

Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:

a)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen lidstaten van „EU” of „Unie” en bevoegde autoriteiten niet alleen voor de in de gedelegeerde verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

b)

In de artikelen 15, 84, 86 en 99 worden de woorden „het Unierecht” vervangen door de woorden „de EER-overeenkomst”.

c)

In artikel 55, wat betreft de EVA-staten, worden de woorden „1 januari 2011” vervangen door „de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER” en de woorden en „31 december 2014” vervangen door „twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER”.

d)

In artikel 114, lid 3, worden de woorden „Uniewetgeving” vervangen door de woorden „wetgeving van toepassing overeenkomstig de EER-overeenkomst”.

31bbb.

32013 R 0447: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 447/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van de procedure voor abi-beheerders die voor opt-in kiezen uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 16.5.2013, blz. 1).

31bbc.

32013 R 0448: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van een procedure voor het bepalen van de referentielidstaat van een niet-EU abi-beheerder ingevolge Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 16.5.2013, blz. 3).

Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de uitvoeringsverordening als volgt gelezen:

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de uitvoeringsverordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

31bbd.

32014 R 0694: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 694/2014 van de Commissie van 17 december 2013 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor het vaststellen van de soorten beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (PB L 183 van 24.6.2014, blz. 18).

31bbe.

32015 R 0514: Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/514 van de Commissie van 18 december 2014 betreffende de overeenkomstig artikel 67, lid 3, van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad door de bevoegde autoriteiten aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie (PB L 82 van 27.3.2015, blz. 5).

Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de gedelegeerde verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.”

Artikel 2

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

In de punten 30 (Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad), 31eb (Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad) en 31i (Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32011 L 0061: Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).”

2.

In punt 31d (Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32011 L 0061: Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).”

Artikel 3

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2011/61/EU en de Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 231/2013, (EU) nr. 694/2014 en (EU) 2015/514 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 447/2013 en (EU) nr. 448/2013 zijn authentiek.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (9) van het Gemengd Comité van de EER [waarbij ESMA-Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1.

(2)  PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1.

(3)  PB L 183 van 24.6.2014, blz. 18.

(4)  PB L 82 van 27.3.2015, blz. 5.

(5)  PB L 132 van 16.5.2013, blz. 1.

(6)  PB L 132 van 16.5.2013, blz. 3.

(7)  Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.

(8)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

(9)  PB L …


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (1) moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 826/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de technische reguleringsnormen inzake de meldings- en openbaarmakingsvereisten met betrekking tot netto shortposities, de bijzonderheden van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities en de methode voor het berekenen van de omzet om te bepalen welke aandelen zijn vrijgesteld (2), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst.

(3)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de manier waarop netto shortposities in aandelen openbaar mogen worden gemaakt, de vorm van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities, de soorten overeenkomsten, regelingen en maatregelen die er adequaat voor zorgen dat aandelen of overheidsschuldinstrumenten voor afwikkeling beschikbaar zijn, alsmede de datum van en de in aanmerking te nemen periode bij de bepaling van het belangrijkste handelsplatform van een aandeel, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (3), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst.

(4)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende shortselling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van definities, de berekening van netto shortposities, gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, meldingsdrempels, liquiditeitsdrempels voor het opschorten van beperkingen, aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en ongunstige gebeurtenissen (4), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst.

(5)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de berekeningsmethode voor de waardedaling van liquide aandelen en andere financiële instrumenten (5), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst.

(6)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/97 van de Commissie van 17 oktober 2014 tot correctie van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 ten aanzien van de melding van aanmerkelijke netto shortposities in overheidsschuld (6), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst.

(7)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten in hun conclusies (7) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

(8)

In Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt bepaald in welke gevallen de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) tijdelijk bepaalde financiële activiteiten kan verbieden of beperken, en worden de hieraan verbonden voorwaarden vastgelegd, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8). Voor de toepassing van de EER-overeenkomst worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten, overeenkomstig punt 31i van bijlage IX bij de EER-overeenkomst en onder de hierin vastgestelde voorwaarden. Teneinde te zorgen voor de integratie van de expertise van de ESMA in het proces en samenhang tussen beide pijlers van de EER, worden deze besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld op basis van door de ESMA opgestelde conceptversies. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijven. De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat is terug te vinden in de conclusies van 14 oktober 2014.

(9)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 29e (Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie) het volgende ingevoegd:

„29f.

32012 R 0236: Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

b)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, werken de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen, wisselen zij informatie uit en raadplegen zij elkaar voor de toepassing van de verordening, in het bijzonder alvorens actie te ondernemen.

c)

In de derde alinea van artikel 23, lid 4, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

d)

In artikel 28:

i)

in de eerste alinea van lid 1 worden de woorden „of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in de tweede alinea van lid 1, in de leden 2, 3, 5, 6, 8, 10 en 11 en in lid 7, onder b), worden de woorden „of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

iii)

in lid 3 worden de woorden „zonder het bedoelde advies uit te brengen” vervangen door de „zonder dat de ESMA hierover een advies uitbrengt”;

iv)

in lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In zaken met betrekking tot de EVA-staten, raadpleegt de ESMA vóór het opstellen van een conceptversie overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 met het oog op een besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig lid 1, in voorkomend geval de ESRB en andere betrokken autoriteiten. Zij stelt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in kennis van de ontvangen opmerkingen.”;

v)

in lid 7 worden de woorden „elk besluit” vervangen door „elk van haar besluiten”;

vi)

in lid 7, worden de woorden „. De Toezichthoudende Autoriteit van EVA publiceert op haar website een kennisgeving van elk van haar besluiten om een van de in lid 1 bedoelde maatregel op te leggen of te verlengen. Een verwijzing naar de publicatie van de kennisgeving door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt geplaatst op de website van de ESMA” ingevoegd na de woorden „lid 1”.

vii)

in lid 9 worden de woorden „of, met betrekking tot maatregelen die door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zijn genomen, wanneer de kennisgeving wordt gepubliceerd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „website van ESMA”.

e)

In artikel 31 worden de woorden „het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na het woord „autoriteiten”.

f)

In artikel 32 worden wat betreft de EVA-staten de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

g)

In artikel 36 worden wat betreft de EVA-staten de woorden „en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

h)

In artikel 37, lid 3, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”.

i)

In artikel 46, wat betreft de EVA-staten:

i)

lid 1 is niet van toepassing:

ii)

in lid 2 worden de woorden „25 maart 2012” vervangen door „de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER. [dit besluit]”.

29fa.

32012 R 0826: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 826/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de technische reguleringsnormen inzake de meldings- en openbaarmakingsvereisten met betrekking tot netto shortposities, de bijzonderheden van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities en de methode voor het berekenen van de omzet om te bepalen welke aandelen zijn vrijgesteld (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 1).

29fb.

32012 R 0827: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de manier waarop netto shortposities in aandelen openbaar mogen worden gemaakt, de vorm van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities, de soorten overeenkomsten, regelingen en maatregelen die er adequaat voor zorgen dat aandelen of overheidsschuldinstrumenten voor afwikkeling beschikbaar zijn, alsmede de datum van en de in aanmerking te nemen periode bij de bepaling van het belangrijkste handelsplatform van een aandeel, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 11).

29fc.

32012 R 0918: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van definities, de berekening van netto shortposities, gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, meldingsdrempels, liquiditeitsdrempels voor het opschorten van beperkingen, aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en ongunstige gebeurtenissen (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 1), gewijzigd bij:

32015 R 0097: Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/97 van de Commissie van 17 oktober 2014 (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 22).

29fd.

32012 R 0919: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de berekeningsmethode voor de waardedaling van liquide aandelen en andere financiële instrumenten (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 16).”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 236/2012 en Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 826/2012, (EU) nr. 918/2012, (EU) nr. 919/2012 en (EU) 2015/97 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (9) van het Gemengd Comité van de EER [waarbij ESMA-Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1.

(2)  PB L 251 van 18.9.2012, blz. 1.

(3)  PB L 251 van 18.9.2012, blz. 11.

(4)  PB L 274 van 9.10.2012, blz. 1.

(5)  PB L 274 van 9.10.2012, blz. 16.

(6)  PB L 16 van 23.1.2015, blz. 22.

(7)  Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.

(8)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

(9)  PB L …


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

De ministers van Financiën en Economische zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (2) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten.

(3)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

(4)

Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijft. Deze beginselen zullen met name van toepassing zijn op het rechtstreekse toezicht door de ESMA op transactieregisters.

(5)

De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat.

(6)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 16b (Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32012 R 0648: Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).”

2)

Na punt 31bb (Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:

„31bc.

32012 R 0648: Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

b)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, werken de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen, wisselen zij informatie uit en raadplegen zij elkaar voor de toepassing van de verordening, in het bijzonder alvorens actie te ondernemen. Hieronder valt onder meer de verplichting om elkaar in kennis te stellen van de informatie waarover elk orgaan dient te beschikken om zijn taken overeenkomstig deze verordening te kunnen uitvoeren, zoals het opstellen van conceptversie door de ESMA, zoals gespecificeerd in punt d). Hierbij gaat het onder meer over informatie die door een van beide organen is ontvangen naar aanleiding van registratieaanvragen of antwoorden op bij marktdeelnemers ingediende verzoeken om informatie, of die is verkregen door een van beide organen tijdens het verrichten van het onderzoeken en inspecties ter plaatse.

Onverminderd artikel 109 van deze overeenkomst stellen de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA het andere orgaan in kennis van elke aanvraag, informatie, klacht of verzoek die valt onder de bevoegdheid van dat orgaan.

Indien tussen de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van de verordening, roepen de voorzitter van de ESMA en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de voorzitter van de ESMA of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de kwestie zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst.

c)

Verwijzingen naar „leden van het ESCB” of „centrale banken” staan niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook voor nationale centrale banken van de EVA-staten, met uitzondering van Liechtenstein waarop dergelijke verwijzingen niet van toepassing zijn.

d)

Besluiten, tijdelijke besluiten, kennisgevingen, eenvoudige verzoeken, intrekkingen van besluiten en andere maatregelen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uit hoofde van de artikelen 56, lid 2, 58, lid 1, 61, lid 1, 62, lid 3, 63, lid 4, 64, lid 5, 65, lid 1, 66, lid 1, 71 en 73, lid 1, worden onverwijld vastgesteld op basis van conceptversies die de ESMA op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

e)

In artikel 4, lid 2, onder a), artikel 7, lid 5, en artikel 11, leden 6 en 10, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

f)

In artikel 6, lid 2, onder c), worden de woorden „in de Unie en indien afwijkend, in de EVA-staten” ingevoegd na de woorden „in werking treedt”.

g)

In artikel 9, lid 1, en artikel 11, lid 3, wat betreft de EVA-staten, worden de woorden „16 augustus 2012” vervangen door „de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER”.

h)

In artikel 12, lid 2, wat betreft de EVA-staten, worden de woorden „uiterlijk op 17 februari 2013” vervangen door „binnen een termijn van zes maanden na de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER”.

i)

In artikel 17:

i)

in lid 4 en in de eerste alinea van lid 5 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 5 worden woorden „het Unierecht” vervangen door de woorden „de EER-overeenkomst”.

j)

In de artikelen 18 en 25 worden de woorden „EU-valuta's” vervangen door de woorden „officiële valuta's van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst”.

k)

In artikel 55, lid 1, worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat opgericht transactieregister, bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na het woord „ESMA”.

l)

In artikel 56:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat opgericht transactieregister, bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 2 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

m)

In artikel 57 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

n)

In artikel 58 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

o)

In artikel 59:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

lid 2 wordt vervangen door:

„ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stellen elkaar en de Commissie in kennis van elk overeenkomstig lid 1 vastgesteld besluit.”

p)

In artikel 60 worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

q)

In artikel 61:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van in een EVA-staat opgerichte transactieregisters of gelieerde derden waaraan de transactieregisters operationele functies of activiteiten hebben uitbesteed, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in de leden 2, 3 en 5 worden wat betreft de EVA-staten het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, luidt lid 3, punt g), als volgt:

„zij vermeldt dat tegen het besluit bezwaar kan worden aangetekend bij het EVA-Hof overeenkomstig artikel 36 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”.;

iv)

in lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de ESMA onverwijld in kennis van de uit hoofde van dit artikel ontvangen informatie.”.

r)

In artikel 62:

i)

in lid 1 worden de woorden „of ingeval een aan het onderzoek onderworpen persoon in een EVA-staat is gevestigd, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Functionarissen en andere personen die door de ESMA gemachtigd zijn, mogen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaan bij het uitvoeren van haar uit dit artikel voortvloeiende taken en zijn op verzoek van de ESMA gerechtigd deel te nemen aan onderzoeken.”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, wordt in de leden 2, 3, 4 en de eerste en tweede zin van lid 6 het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iv)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede zin van lid 3 als volgt:

„Het besluit vermeldt het voorwerp en het doel van het onderzoek, de dwangsommen die overeenkomstig artikel 66 worden opgelegd, en het recht om overeenkomstig artikel 36 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie bij het EVA-Hof tegen het besluit in beroep te gaan.”;

v)

in de derde zin van lid 6 worden wat de EVA-staten betreft de woorden „dossier van de ESMA” vervangen door „dossier van de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

vi)

wat de EVA-staten betreft, luidt de vierde zin van lid 6 als volgt:

„Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan slechts door het EVA-Hof op haar wettigheid worden getoetst overeenkomstig de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie.”.

s)

In artikel 63:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat opgericht rechtspersonen, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de ESMA onverwijld in kennis van de uit hoofde van dit artikel verkregen informatie.”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, wordt in de leden 2 tot 7 en de eerste, tweede en derde zin van lid 9 het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iv)

in lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Functionarissen en andere door de ESMA gemachtigde personen mogen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaan bij het uitvoeren van haar uit dit artikel voortvloeiende taken en zijn gerechtigd deel te nemen aan inspecties ter plaatse.”;

v)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede zin van lid 4 als volgt:

„Het besluit vermeldt het voorwerp en het doel van het onderzoek, op welke datum het onderzoek een aanvang neemt, de dwangsommen die overeenkomstig artikel 66 worden opgelegd, en het recht om overeenkomstig artikel 36 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie bij het EVA-Hof tegen het besluit in beroep te gaan.”;

vi)

in de vierde zin van lid 9 worden wat de EVA-staten betreft de woorden „dossier van de ESMA” vervangen door „dossier van de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

vii)

wat de EVA-staten betreft, luidt de vijfde zin van lid 9 als volgt:

„Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan slechts door het EVA-Hof op haar wettigheid worden getoetst overeenkomstig de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie.”.

t)

In artikel 64:

i)

wat betreft de EVA-staten worden in de eerste zin van lid 1 de woorden „wijst ESMA intern een onafhankelijke onderzoeksfunctionaris aan om de aangelegenheid te onderzoeken” vervangen door „wijst de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een onafhankelijke onderzoeksfunctionaris aan binnen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om de aangelegenheid te onderzoeken na overleg met ESMA.”

ii)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA aangestelde onderzoeksfunctionaris is niet betrokken (geweest) bij het directe of indirecte toezicht op of het registratieproces van het betrokken transactieregister en verricht zijn taken onafhankelijk van het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de raad van toezichthouders van de ESMA.”;

iii)

wat betreft de EVA-staten worden in de leden 2, 3 en 4 de woorden „en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

iv)

wat betreft de EVA-staten luidt lid 5 als volgt:

„De Toezichthoudende Autoriteit besluit op basis van het dossier met de bevindingen van de onderzoeksfunctionaris en na de aan het onderzoek onderworpen personen op hun verzoek overeenkomstig artikel 67 te hebben gehoord, of de aan het onderzoek onderworpen personen al dan niet een of meer van de in bijlage I vermelde inbreuken hebben gepleegd, en in voorkomend geval neemt zij een toezichtmaatregel overeenkomstig artikel 73 en legt zij overeenkomstig artikel 65 een boete op.”

De Toezichthoudende Autoriteit verstrekt de ESMA alle informatie en dossiers die noodzakelijk zijn voor het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van dit lid.”;

v)

in lid 6 worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

vi)

in lid 8 worden wat betreft de EVA-staten het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

u)

In artikel 65:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat opgericht transactieregister, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 2 wordt, wat de EVA-staten betreft, het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

v)

In artikel 66:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval het transactieregister of de desbetreffende persoon in een EVA-staat is gevestigd, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 4 worden wat betreft de EVA-staten het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

w)

In artikel 67:

i)

aan lid 1 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Alvorens een conceptieversie op te stellen voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uit hoofde van de artikelen 65 en 66, stelt de ESMA de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid te worden gehoord met betrekking tot haar bevindingen. ESMA baseert haar conceptversies slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA baseert zijn besluiten uit hoofde van de artikelen 65 en 66 slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.”;

ii)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 2 de woorden „dossier van de ESMA” vervangen door „dossier van de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 2 de woorden „interne documenten van ESMA” vervangen door „interne documenten van ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

x)

In artikel 68:

i)

in lid 1 wordt het volgende toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt alle overeenkomstig de artikelen 65 en 66 opgelegde geldboeten en dwangsommen openbaar, onder de in dit lid vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de openbaarmaking van geldboeten en dwangsommen door de ESMA”;

ii)

wat de EVA-staten betreft, wordt in de leden 3 en 4 het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 3 de woorden „het Europees Parlement, de Raad,” vervangen door „ESMA en „het Permanent Comité van de EVA-staten”;

iv)

wat de EVA-staten betreft, worden in lid 4 de woorden „het Hof van Justitie” vervangen door „het EVA-Hof”;

v)

in lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het Permanent Comité van de EVA-staten bepaalt waaraan de bedragen van de door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geïnde boeten en dwangsommen worden toegewezen.”.

y)

In artikel 71:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat opgericht transactieregister, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 2 wordt, wat de EVA-staten betreft, het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iii)

in de tweede zin van lid 3 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat gevestigd transactieregister, hiertoe geen conceptversie voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op te stellen” ingevoegd na het woord „trekken”.

z)

Aan artikel 72, lid 1, worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Wat betreft de in een EVA-staat gevestigde transactieregisters, worden vergoedingen in rekening gebracht door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op dezelfde basis als de vergoedingen die aan andere transactieregisters worden aangerekend overeenkomstig deze verordening en de in lid 3 vermelde gedelegeerde handelingen.

De uit hoofde van dit lid door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geïnde bedragen worden onverwijld overgemaakt aan de ESMA.”

za)

In artikel 73:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat opgericht transactieregister, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 2 wordt, wat de EVA-staten betreft, het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iii)

aan lid 3 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt onverwijld het transactieregister in kwestie in kennis van besluiten die op grond van lid 1 zijn genomen en deelt die besluiten mede aan de bevoegde autoriteiten en aan de Commissie. De ESMA maakt alle besluiten op haar website openbaar binnen tien werkdagen nadat het besluit is genomen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt ook al zijn besluiten op zijn website openbaar binnen tien werkdagen nadat het besluit is genomen.

Bij de openbaarmaking van een besluit als bedoeld in de derde alinea vermelden de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tevens dat het betrokken transactieregister bij het EVA-Hof bezwaar tegen het besluit kan aantekenen evenals, in voorkomend geval, dat een dergelijk bezwaar is aangetekend, daarbij vermeldend dat het bezwaar bij het EVA-Hof evenwel geen opschortende werking heeft, alsook dat het EVA-Hof overeenkomstig artikel 40 de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie bij het EVA-Hof de toepassing van het bestreden besluit kan opschorten.”.

zb)

In artikel 74:

i)

in lid 1, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „De ESMA”;

ii)

in de leden 2 tot 5 worden de woorden „of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

iii)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„6.   Alvorens taken worden gedelegeerd, dienen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de ESMA met elkaar overleg te plegen.”.

zc)

Artikel 75, leden 2 en 3, en artikel 76 zijn niet van toepassing.

zd)

In artikel 81, lid 3, wat betreft de EVA-staten:

i)

in punt h) worden de woorden „de Unie een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 75 heeft gesloten” vervangen door „zijn EVA-staat van vestiging een internationale overeenkomst heeft gesloten waarbij wederzijdse toegang tot en gegevensuitwisseling over in transactieregisters bewaarde derivatencontracten worden verleend”;

ii)

in punt k) worden de woorden „met de ESMA een samenwerkingsregeling als bedoeld in artikel 76 hebben gesloten” vervangen door „met zijn EVA-staat van vestiging een samenwerkingsregeling heeft gesloten waarbij toegang tot informatie wordt verleend over derivatencontracten die in deze EVA-staat gevestigde transactieregisters worden bewaard”;

iii)

de tekst van punt l) luidt als volgt:

„het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulatoren, onder voorbehoud van de inhoud en inwerkingtreding van een besluit van het Gemengd Comité van de EER waarbij Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators wordt opgenomen.”.

zf)

In artikel 83 worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

zg)

In artikel 84 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

zh)

In artikel 87, lid 2, wat betreft de EVA-staten, worden de woorden „uiterlijk op 17 augustus 2014” vervangen door „binnen een termijn van een jaar na de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER”.

zi)

In artikel 89:

i)

in lid 1 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

„Gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER is de in artikel 4 vastgestelde clearingverplichting niet van toepassing is op otc-derivatencontracten waarvan objectief kan worden gemeten dat zij de beleggingsrisico's beperken die rechtstreeks met de financiële solvabiliteit van in artikel 2, lid 10, bedoelde pensioenregelingen die in een EVA-staat zijn opgericht, verband houden. De overgangsperiode geldt ook voor entiteiten die zijn opgericht om leden van een pensioenregeling te compenseren in het geval van wanbetaling.”

ii)

wat betreft de EVA-staten worden in de leden 3, 5, 6 en 8 de woorden „door de Commissie zijn vastgesteld” vervangen door „door de Commissie zijn vastgesteld, dient in de EER”;

iii)

wat betreft de EVA-staten worden in lid 3 de woorden „de besluiten van het Gemengd Comité van de EER met” ingevoegd na de woorden „binnen zes maanden nadat”;

iv)

wat betreft de EVA-staten worden in lid 5 de woorden „de besluiten van het Gemengd Comité van de EER met” ingevoegd na de woorden „na de datum van inwerkingtreding van” en in lid 6 worden de woorden „de besluiten van het Gemengd Comité van de EER met” ingevoegd na de woorden „binnen zes maanden nadat”.

zj)

In de punten a) en c) van deel IV van bijlage I en punt g) van deel I en in punt c) van deel II van bijlage II worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (3) van het Gemengd Comité van de EER [waarbij ESMA-Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

(3)  PB L …


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 513/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(3)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (3) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten.

(4)

De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

(5)

Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijven. Deze beginselen zullen met name van toepassing zijn op het rechtstreeks toezicht door de ESMA van de ratingbureaus.

(6)

De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat.

(7)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt in punt 31eb (Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:

„—

32011 R 0513: Verordening (EU) nr. 513/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 30).

32013 R 0462: Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 (PB L 146 van 31.5.2013, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)”, „bevoegde autoriteiten” en „sectorale bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten en sectorale bevoegde autoriteiten.

b)

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, werken de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen, wisselen zij informatie uit en raadplegen zij elkaar voor de toepassing van de verordening, in het bijzonder alvorens actie te ondernemen. Hiertoe behoort met name de verplichting om onverwijld aan elkaar de informatie te verschaffen die elk orgaan nodig heeft om haar taken uit hoofde van deze verordening te kunnen vervullen, zoals het onder punt d) bedoelde opstellen van conceptversies door de ESMA. Hierbij gaat het onder meer over informatie die door een van beide organen is ontvangen naar aanleiding van registratieaanvragen of antwoorden op bij marktdeelnemers ingediende verzoeken om informatie, of die is verkregen door een van beide organen tijdens het verrichten van het onderzoeken en inspecties ter plaatse.

Onverminderd artikel 109 van deze overeenkomst stellen de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA het andere orgaan in kennis van elke aanvraag, informatie, klacht of verzoek die valt onder de bevoegdheid van dat orgaan.

Indien tussen de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van de verordening, roepen de voorzitter van de ESMA en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de voorzitter van de ESMA of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de kwestie zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst.

c)

Alle verwijzingen naar nationale centrale bankiers zijn niet van toepassing op Liechtenstein.

d)

Besluiten, tijdelijke besluiten, kennisgevingen, eenvoudige verzoeken, intrekkingen van besluiten en andere maatregelen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uit hoofde van de artikelen 6, lid 3, 15, lid 4, 16, leden 2 en 3, 17, leden 2 en 3, 20, 23 ter, lid 1, 23 quater, lid 3, 23 quinquies, lid 4, 23 sexies, lid 5, 24, leden 1 en 4, 25, lid 1, 36 bis, lid 1, en 36 ter, lid 1, worden onverwijld vastgesteld op basis van conceptversies die de ESMA op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

e)

In het artikel 3, lid 1, onder g), wordt het woord „Unierecht” vervangen door de woorden „de EER-overeenkomst”.

f)

In artikel 6, lid 3:

i)

worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

worden de volgende alinea's toegevoegd:

„In het geval van een groep van ratingbureaus bestaande uit ten minste één in een EVA-staat gevestigd ratingbureau en ten minste één ratingbureau met hoofdzetel in een lidstaat van de Europese Unie zien de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA erop toe dat ten minste één van de ratingbureaus in de groep geen ontheffing krijgt van de naleving van de vereisten van de punten 2, 5 en 6 van afdeling A van bijlage I, en artikel 7, lid 4.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de ESMA stellen elkaar in kennis van elke ontwikkeling die van belang is voor de vaststelling van in dit lid bedoelde besluiten.”

g)

In artikel 8 ter, lid 2, wordt het woord „Unierecht” vervangen door de woorden „de EER-overeenkomst”.

h)

In artikel 8 quinquies, lid 2, en artikel 18, lid 3, wordt het volgende toegevoegd:

„DE ESMA neemt geregistreerde ratingbureaus die in een EVA-staat zijn gevestigd, in deze lijst op.”

i)

In artikel 9 worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten” ingevoegd naar het woord „ESMA”.

j)

In artikel 10, lid 6, en in punt 52 van deel I van bijlage III worden de woorden „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

k)

Aan artikel 11, lid 2, en artikel 11 bis, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„ESMA maakt door de in een EVA-staat gevestigde ratingbureaus uit hoofde van dit artikel verstrekte gegevens openbaar.”

l)

In artikel 14:

i)

in de leden 2 en 5 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”.

ii)

in lid 4 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

m)

In artikel 15:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 2 worden de woorden „of wanneer zij een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau machtigen, bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

iii)

in lid 4 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”.

n)

In artikel 16 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”.

o)

In artikel 17:

i)

in de leden 1, 2 en 4 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”;

ii)

in lid 3 worden de woorden „en, wat betreft elk in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

p)

In artikel 18:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”;

ii)

lid 2 wordt vervangen door:

„De ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA delen aan elkaar, de Commissie, de EBA, de EIOPA, de bevoegde autoriteiten en de sectorale bevoegde autoriteiten elk besluit uit hoofde van artikel 16, 17 of 20 mee.”.

q)

Aan artikel 19, lid 1, worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Wat betreft de in een EVA-staat gevestigde ratingbureaus, worden vergoedingen in rekening gebracht door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op dezelfde basis als de vergoedingen die aan andere ratingbureaus worden aangerekend overeenkomstig deze verordening en de in lid 2 vermelde verordening van de Commissie.

De uit hoofde van dit lid door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geïnde bedragen worden onverwijld overgemaakt aan de ESMA.”

r)

In artikel 20:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in de tweede zin van lid 2 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, hiertoe geen conceptversie voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op te stellen” ingevoegd na het woord „trekken”.

s)

In artikel 21:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van in een EVA-staat gevestigde ratingbureaus, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Dit verslag omvat ook de uit hoofde van deze verordening geregistreerde ratingbureaus van de EVA overeenkomstig een besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

De Toezichthoudende Autoriteit verschaft de ESMA alle informatie die noodzakelijk is voor het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van dit lid.”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, luidt lid 6 als volgt:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dient jaarlijks een verslag in bij het Permanent Comité van de EVA-staten, over de door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens deze verordening genomen toezichtmaatregelen en opgelegde sancties, met inbegrip van geldboeten en dwangsommen.”.

t)

In artikel 23 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

u)

In artikel 23 bis worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

v)

In artikel 23 ter:

i)

in lid 1 worden de woorden „of, in het geval van een ratingbureau of bij ratingactiviteiten betrokken personen, beoordeelde entiteiten en gelieerde derden, derden waaraan de ratingbureaus operationele functies of activiteiten hebben uitbesteed en personen die op een andere wijze nauw en wezenlijk te maken hebben met of verbonden zijn met in een EVA-staat opgerichte ratingbureaus of ratingactiviteiten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

wat de EVA-staten betreft, wordt in de leden 2, 3 en 5 het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, luidt lid 3, punt g), als volgt:

„zij vermeldt dat tegen het besluit bezwaar kan worden aangetekend bij het EVA-Hof overeenkomstig artikel 36 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie.”;

iv)

in lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de ESMA stelt de ESMA onverwijld in kennis van de uit hoofde van dit artikel ontvangen informatie.”.

w)

In artikel 23 quater:

i)

in lid 1 worden de woorden „of ingeval een aan het onderzoek onderworpen persoon in een EVA-staat is gevestigd, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Functionarissen en andere door de ESMA gemachtigde personen mogen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaan bij het uitvoeren van haar uit dit artikel voortvloeiende taken en zijn op verzoek van de ESMA gerechtigd deel te nemen aan onderzoeken.”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, wordt in de leden 2, 3, 4 en de eerste en tweede zin van lid 6 het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iv)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede zin van lid 3 als volgt:

„Het besluit vermeldt het voorwerp en het doel van het onderzoek, de dwangsommen die overeenkomstig artikel 36 ter worden opgelegd, en het recht om overeenkomstig artikel 36 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie bij het EVA-Hof tegen het besluit in beroep te gaan.”;

v)

in de derde zin van lid 6 worden wat de EVA-staten betreft de woorden „dossier van de ESMA” vervangen door „dossier van de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

vi)

wat de EVA-staten betreft, luidt de vierde zin van lid 6 als volgt:

„Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan slechts door het EVA-Hof op haar wettigheid worden getoetst overeenkomstig de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie.”.

x)

In artikel 23 quinquies:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van in een EVA-staat gevestigde rechtspersonen, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt de ESMA onverwijld in kennis van de uit hoofde van dit artikel verkregen informatie.”;

iii)

wat de EVA-staten betreft, wordt in de leden 2 tot 7 en de eerste en tweede zin van lid 9 het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iv)

in lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Functionarissen en andere door de ESMA gemachtigde personen mogen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaan bij het uitvoeren van haar uit dit artikel voortvloeiende taken en zijn op verzoek van de ESMA gerechtigd deel te nemen aan inspecties ter plaatse.”;

v)

wat de EVA-staten betreft, luidt de tweede zin van lid 4 als volgt:

„Het besluit vermeldt het voorwerp en het doel van het onderzoek, op welke datum het onderzoek een aanvang neemt, de dwangsommen die overeenkomstig artikel 36 ter worden opgelegd, en het recht om overeenkomstig artikel 36 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie bij het EVA-Hof tegen het besluit in beroep te gaan.”;

vi)

in de derde zin van lid 9 worden wat de EVA-staten betreft de woorden „dossier van de ESMA” vervangen door „dossier van de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

vii)

wat de EVA-staten betreft, luidt de vierde zin van lid 9 als volgt:

„Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan slechts door het EVA-Hof op haar wettigheid worden getoetst overeenkomstig de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie.”.

y)

In artikel 23 sexies:

i)

wat betreft de EVA-staten worden in de eerste zin van lid 1 de woorden „wijst ESMA intern een onafhankelijke onderzoeksfunctionaris aan om de aangelegenheid te onderzoeken” vervangen door „wijst de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een onafhankelijke onderzoeksfunctionaris aan binnen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om de aangelegenheid te onderzoeken na overleg met ESMA.”

ii)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA aangestelde onderzoeksfunctionaris is niet betrokken (geweest) bij het directe of indirecte toezicht op of het registratieproces van het betrokken ratingbureau en verricht zijn taken onafhankelijk van het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de raad van toezichthouders van de ESMA.”;

iii)

wat betreft de EVA-staten worden in de leden 2, 3 en 4 de woorden „en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „raad van toezichthouders van de ESMA”;

iv)

in de derde alinea van lid 2 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

v)

wat betreft de EVA-staten luidt lid 5 als volgt:

„De Toezichthoudende Autoriteit besluit op basis van het dossier met de bevindingen van de onderzoeksfunctionaris en na de aan het onderzoek onderworpen personen op hun verzoek overeenkomstig artikel 25 en artikel 36 quater te hebben gehoord, of de aan het onderzoek onderworpen personen al dan niet een of meer van de in bijlage III vermelde inbreuken hebben gepleegd, en in voorkomend geval neemt zij een toezichtmaatregel overeenkomstig artikel 24 en legt zij overeenkomstig artikel 36 bis een boete op.”

De Toezichthoudende Autoriteit verstrekt de ESMA alle informatie en dossiers die noodzakelijk zijn voor het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van dit lid.”;

vi)

in lid 6 worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de raad van toezichthouders van de ESMA”;

vii)

in lid 8 wordt, wat de EVA-staten betreft, het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

z)

In artikel 24:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de raad van toezichthouders van de ESMA”;

ii)

wat de EVA-staten betreft, wordt in de leden 2 en 4 de woorden „raad van toezichthouders van de ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iii)

in lid 4 worden de woorden „het besluit van de ESMA” vervangen door de woorden „het besluit van de ESMA of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,”;

iv)

aan lid 5 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt het in een EVA-staat gevestigd betrokken ratingbureau onverwijld in kennis van elk krachtens lid 1 genomen besluit en deelt het besluit mee aan de bevoegde autoriteiten en de sectorale bevoegde autoriteiten, de Commissie, de ESMA, de EBA en de EIOPA. De ESMA maakt alle besluiten op zijn website openbaar binnen tien werkdagen nadat het besluit is genomen. De Toezichthoudende Autoriteit maakt eveneens al haar besluiten op haar website openbaar binnen tien werkdagen nadat het besluit is genomen.

Bij de openbaarmaking van een besluit als bedoeld in de derde alinea vermelden de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tevens dat het betrokken ratingbureau bij het EVA-Hof bezwaar tegen het besluit kan aantekenen evenals, in voorkomend geval, dat een dergelijk bezwaar is aangetekend, daarbij vermeldend dat het bezwaar bij het EVA-Hof evenwel geen opschortende werking heeft, alsook dat het EVA-Hof overeenkomstig artikel 40 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie bij het EVA-Hof de toepassing van het bestreden besluit kan opschorten.”;

za)

In artikel 25:

i)

aan lid 1 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Alvorens een conceptversie op te stellen voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uit hoofde van artikel 24, lid 1, stelt de raad van toezichthouders van de ESMA de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid te worden gehoord met betrekking tot de bevindingen. De raad van toezichthouders van de ESMA baseert zijn conceptversies slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA baseert zijn besluiten uit hoofde van artikel 24, lid 1, slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.”

De derde en vierde alinea zijn niet van toepassing indien dringende maatregelen nodig zijn om significante en dreigende schade aan het financiële stelsel te voorkomen. In dat geval kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een voorlopig besluit nemen en worden de betrokkenen zo spoedig mogelijk nadat dat besluit is genomen, in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de raad van toezichthouders van de ESMA.

ii)

in lid 2 worden de woorden „dossier van de ESMA” vervangen door „dossier van de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

zb)

in de artikelen 26 en 27, lid 1, worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

zc)

In artikel 27, lid 2, worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

zd)

In artikel 30:

i)

in lid 1, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „De ESMA”;

ii)

in de leden 2, 3 en 4 worden de woorden „of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”;

iii)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   Alvorens taken worden gedelegeerd, dienen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de ESMA met elkaar overleg te plegen.”

ze)

In artikel 31:

i)

in de tweede alinea van lid 1 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

ii)

in lid 2, worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de ESMA”;

ii)

in lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In het verzoek van een nationale bevoegde autoriteit betrekking heeft op een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, pleegt de ESMA onverwijld overleg met de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”

zf)

In artikel 32:

i)

in lid 1 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het eerste gebruik van het woord „ESMA”;

ii)

in lid 1 worden de woorden „, voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het tweede gebruik van het woord „ESMA”;

iii)

in lid 1 worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het derde gebruik van het woord „ESMA”;

iv)

in lid 2 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

zg)

In artikel 35 bis, lid 6, worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

zh)

In artikel 36 bis:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval van een in een EVA-staat gevestigd ratingbureau, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de raad van toezichthouders van de ESMA” en „ESMA”;

ii)

in lid 2 wordt, wat de EVA-staten betreft, het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

zi)

In artikel 36 ter:

i)

in lid 1 worden de woorden „of in het geval het ratingbureau of de desbetreffende persoon in een EVA-staat is gevestigd, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de raad van toezichthouders van de ESMA”;

ii)

in lid 4 de woorden „of, in voorkomend geval, het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „het besluit van de ESMA”.

zj)

In artikel 36 ter:

i)

aan lid 1 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Alvorens een conceptversie op te stellen voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uit hoofde van artikel 36 bis of artikel 36 ter, lid 1, onder a) tot en met d), stelt de raad van toezichthouders van de ESMA de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid te worden gehoord met betrekking tot de bevindingen. De raad van toezichthouders van de ESMA baseert zijn conceptversies slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA baseert haar besluiten uit hoofde van artikel 36 bis of artikel 36 ter, lid 1, punten a) tot en met d), slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.”

ii)

in lid 2 worden wat de EVA-staten betreft de woorden „dossier van de ESMA” vervangen door „dossier van de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

zk)

In artikel 36 ter:

i)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt alle overeenkomstig de artikelen 36 bis en 36 ter opgelegde geldboeten en dwangsommen openbaar, onder de in dit lid vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de openbaarmaking van geldboeten en dwangsommen door de ESMA”;

ii)

in lid 3 wordt, wat de EVA-staten betreft, het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

iii)

in lid 3 wordt wat de EVA-staten betreft, de woorden „het Hof van Justitie van de Europese Unie” vervangen door „het EVA-Hof”;

iv)

in lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het Permanent Comité van de EVA-staten bepaalt waaraan de bedragen van de door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geïnde boeten en dwangsommen worden toegewezen.”.

zl)

Artikel 40 bis is niet van toepassing op de EVA-staten.

zm)

In punt 7 van deel I en punt 3 van deel II van bijlage IV worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 513/2011 en (EU) nr. 462/2013 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (4) van het Gemengd Comité van de EER. [waarbij Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 145 van 31.5.2011, blz. 30.

(2)  PB L 146 van 31.5.2013, blz. 1.

(3)  Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

(4)  PB L …

Verklaring van de EVA-staten

bij Besluit nr. …/… tot opname van Verordeningen (EU) nr. 513/2011en (EU) nr. 464/2013 in de Overeenkomst

In Verordening (EG) nr. 1060/2009, gewijzigd bij Verordeningen (EU) nr. 513/2011 en (EU) nr. 462/2013 worden met name het gebruik voor regelgevingsdoeleinden van ratings die zijn afgegeven door ratingbureaus van derde landen geregeld, zijn de voorwaarden vastgesteld waaronder de Commissie het rechts- en toezichtskader van een derde land kan erkennen als gelijkwaardig aan die van deze verordening en wordt voorts voorzien in de mogelijkheid voor ondernemingen van derde landen door de ESMA te worden gecertificeerd om het gebruik van hun kredietratings te bevorderen. Het feit dat deze verordening in de EER-overeenkomst worden opgenomen, doet geen afbreuk aan het toepassingsgebied van deze overeenkomst wat de betrekkingen met derde landen betreft.


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 272/2012 van de Commissie van 7 februari 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus aangerekende vergoedingen (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 446/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen over de inhoud en het formaat van de periodieke verslagen betreffende de ratinggegevens die door ratingbureaus aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten moeten worden voorgelegd (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 447/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus door vaststelling van technische reguleringsnormen voor de beoordeling van de conformiteit van ratingmethodologieën (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 448/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de presentatie van de informatie die ratingbureaus ter beschikking moeten stellen in een centrale databank die door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (4), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(5)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 449/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende te verstrekken gegevens voor de registratie en certificatie van ratingbureaus (5) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(6)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 946/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met procedureregels betreffende door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus opgelegde geldboeten, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer en termijnbepalingen (6) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(7)

Uitvoeringsbesluit 2014/245/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Brazilië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (7) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(8)

Uitvoeringsbesluit 2014/246/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Argentinië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (8) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(9)

Uitvoeringsbesluit 2014/247/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Mexico als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (9) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(10)

Uitvoeringsbesluit 2014/248/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Singapore als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (10) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(11)

Uitvoeringsbesluit 2014/249/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Hongkong als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (11) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(12)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31ebd (Uitvoeringsbesluit 2012/630/EU van de Commissie) het volgende ingevoegd:

„31ebe.

32014 D 0245: Uitvoeringsbesluit 2014/245/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Brazilië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 65).

31ebf.

32014 D 0246: Uitvoeringsbesluit 2014/246/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Argentinië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 68).

31ebg.

32014 D 0247: Uitvoeringsbesluit 2014/247/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Mexico als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 71).

31ebh.

32014 D 0248: Uitvoeringsbesluit 2014/248/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Singapore als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 73).

31ebi.

32014 D 0249: Uitvoeringsbesluit 2014/249/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Hongkong als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 76).

31ebj.

32012 R 0272: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 272/2012 van de Commissie van 7 februari 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus aangerekende vergoedingen (PB L 90 van 28.3.2012, blz. 6)

Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:

a)

In artikel 1 worden wat betreft de EVA-staten de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA)”.

b)

In artikel 2 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”.

c)

In artikel 5, lid 3:

i)

in de vierde alinea wordt wat betreft de EVA-staten het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Wanneer wat betreft de in de EVA-staten gevestigde ratingbureaus de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA-staten de facturen voor de te betalen gedeelten verstuurt, stelt de ESMA de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ruim vóór de respectieve betaaldatum in kennis van de berekeningen voor elk ratingbureau.”.

d)

In artikel 6, lid 7:

i)

wat betreft de EVA-staten wordt het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Wanneer wat betreft in de EVA-staten gevestigde ratingbureaus de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA-staten een deel van de betaalde registratievergoeding moet terugbetalen, stelt de ESMA hiertoe onverwijld de aan een ratingbureau terug te betalen bedragen ter beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

e)

In artikel 9:

i)

in lid 1 worden de woorden „Enkel de ESMA” vervangen door de woorden „Enkel de ESMA, of wat betreft in de EVA-staten gevestigde ratingbureaus, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” worden ingevoegd na het woord „ESMA”.

31ebk.

32012 R 0446: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 446/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen over de inhoud en het formaat van de periodieke verslagen betreffende de ratinggegevens die door ratingbureaus aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten moeten worden voorgelegd (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 2).

31ebl.

32012 R 0447: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 447/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus door vaststelling van technische reguleringsnormen voor de beoordeling van de conformiteit van ratingmethodologieën (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 14).

31ebm.

32012 R 0448: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 448/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de presentatie van de informatie die ratingbureaus ter beschikking moeten stellen in een centrale databank die door de Europese Autoriteit voor effecten en markten is opgezet (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 17).

31ebn.

32012 R 0449: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 449/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende te verstrekken gegevens voor de registratie en certificatie van ratingbureaus (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 32).

Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:

a)

In artikel 1 worden wat betreft de EVA-staten de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.

b)

In hoofdstuk 2 en in de bijlagen IV en V wordt wat betreft de EVA-staten het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

31ebo.

32012 R 0946: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 946/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met procedureregels betreffende door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus opgelegde geldboeten, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer en termijnbepalingen (PB L 282 van 16.10.2012, blz. 23).

Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:

a)

In artikel 1 worden wat betreft de EVA-staten de woorden „de Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority — ESMA)” en „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

b)

In artikel 2 worden wat betreft de EVA-staten de woorden „en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „raad van toezichthouders van de ESMA”.

c)

In artikel 3, wat betreft de EVA-staten:

i)

in lid 1 worden de woorden „en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „de raad van toezichthouders van de ESMA”;

ii)

in lid 2 worden de woorden „stuurt hij” vervangen door „stelt hij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan in kennis. De Toezichthoudende Autoriteit stuurt onverwijld”; in lid 3 worden de woorden „neemt hij een besluit tot seponering van de zaak en stelt hij” vervangen door „stelt hij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan in kennis. De Toezichthoudende Autoriteit neemt onverwijld een besluit tot seponering van de zaak en stelt”; in lid 4 worden de woorden „legt hij” vervangen door „stelt hij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan in kennis. De Toezichthoudende Autoriteit legt onverwijld”, en in lid 5 worden de woorden „stelt hij” vervangen door „stelt hij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan in kennis. De Toezichthoudende Autoriteit stelt onverwijld”;

iii)

in de tweede alinea van lid 4 en in de derde zin van de eerste alinea van lid 5 worden de woorden „vóór het opstellen van een conceptversie voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „raad van toezichthouders van de ESMA”;

iv)

in de derde alinea van lid 4 en de tweede alinea van lid 5 worden de woorden „of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „raad van toezichthouders van de ESMA”;

v)

in lid 6 worden de woorden „de raad van toezichthouders van ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

d)

In artikel 4, wat betreft de EVA-staten:

i)

in de eerste alinea worden de woorden „raad van toezichthouders” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

in de derde alinea worden de woorden „of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „raad van toezichthouders van de ESMA”.

e)

In artikel 5, wat betreft de EVA-staten:

i)

worden de woorden „of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”;

ii)

worden de woorden „de raad van toezichthouders” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

f)

In artikel 6, wat betreft de EVA-staten:

i)

in de leden 1 en 4 wordt het woord „ESMA” vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

in de leden 3 en 5 worden de woorden „, of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”;

iii)

in lid 5 worden de woorden „de bezwaarcommissie overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (1) of bij het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig artikel 36 sexies van Verordening (EG) nr. 1060/2009” vervangen door „het EVA-Hof overeenkomstig artikel 35 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”.

g)

In artikel 7, wat betreft de EVA-staten:

i)

het woord „ESMA” wordt vervangen door „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

ii)

in lid 5, onder b), worden de woorden „de bezwaarcommissie van de ESMA overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 of bij het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig artikel 36 sexies van Verordening (EG) nr. 1060/2009” vervangen door „het EVA-Hof overeenkomstig artikel 35 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie”.”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 272/2012, (EU) nr. 446/2012, (EU) nr. 447/2012, (EU) nr. 448/2012, (EU) nr. 449/2012 en (EU) nr. 946/2012 en Uitvoeringsbesluiten 2014/245/EU, 2014/246/EU, 2014/247/EU, 2014/248/EU en 2014/249/EU zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (12) van het Gemengd Comité van de EER. [waarbij Verordening (EU) nr. 513/2011 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 90 van 28.3.2012, blz. 6.

(2)  PB L 140 van 30.5.2012, blz. 2.

(3)  PB L 140 van 30.5.2012, blz. 14.

(4)  PB L 140 van 30.5.2012, blz. 17.

(5)  PB L 140 van 30.5.2012, blz. 32.

(6)  PB L 282 van 16.10.2012, blz. 23.

(7)  PB L 132 van 3.5.2014, blz. 65.

(8)  PB L 132 van 3.5.2014, blz. 68.

(9)  PB L 132 van 3.5.2014, blz. 71.

(10)  PB L 132 van 3.5.2014, blz. 73.

(11)  PB L 132 van 3.5.2014, blz. 76.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

(12)  PB L …


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/106


BESLUIT (GBVB) 2016/1172 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

tot wijziging van Besluit 2012/392/GBVB betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Niger (EUCAP Sahel Niger)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 16 juli 2012 Besluit 2012/392/GBVB (1) vastgesteld, waarbij een GVDB-missie van de Europese Unie werd ingesteld in Niger ter ondersteuning van de vermogensopbouw van de Nigerese veiligheidsactoren met het oog op de bestrijding van terrorisme en georganiseerde criminaliteit (EUCAP Sahel Niger).

(2)

De Raad heeft op 22 juli 2014 Besluit 2014/482/GBVB (2) vastgesteld, waarbij de missie werd verlengd tot en met 15 juli 2016.

(3)

De Raad heeft op 13 juli 2015 Besluit (GBVB) 2015/1141 (3) vastgesteld, waarbij in een financieel referentiebedrag voor de periode tot en met 15 juli 2016 werd voorzien. De Raad heeft op 5 oktober 2015 Besluit (GBVB) 2015/1780 (4) vastgesteld, waarbij het financieel referentiebedrag werd herzien met het oog op de verdere operationele planning.

(4)

Naar aanleiding van de strategische evaluatie heeft het Politiek en Veiligheidscomité aanbevolen om het mandaat van EUCAP Sahel Niger aan te passen en met een periode van twee jaar te verlengen, dat wil zeggen tot en met 15 juli 2018, en om een financieel referentiebedrag vast te stellen voor de periode van 16 juli 2016 tot en met 15 juli 2017.

(5)

Bij brief van 19 mei 2016 heeft de regering van de Republiek Niger de Europese Unie verzocht het mandaat van EUCAP Sahel Niger met een periode van twee jaar te verlengen.

(6)

Besluit 2012/392/GBVB dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(7)

EUCAP Sahel Niger zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2012/392/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Doelstellingen

In het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel, heeft EUCAP Sahel Niger tot doel de Nigerese autoriteiten in staat te stellen hun eigen nationale veiligheidsstrategie uit te stippelen en te implementeren. EUCAP Sahel Niger heeft tevens tot doel ertoe bij te dragen dat onder de verschillende Nigerese veiligheidsactoren een geïntegreerde, multidisciplinaire, samenhangende, duurzame en op mensenrechten gebaseerde aanpak van de strijd tegen terrorisme en georganiseerde criminaliteit wordt ontwikkeld. Daarnaast ondersteunt EUCAP Sahel Niger de Nigerese centrale en lokale autoriteiten en veiligheidstroepen bij het ontwikkelen van beleid, technieken en procedures om irreguliere migratie beter te beheersen en te bestrijden.”.

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Taken

1.   Om de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken zal EUCAP Sahel Niger:

a)

de Nigerese commando- en controlestructuren, de interoperabiliteit en de planningcapaciteit op strategisch niveau versterken, en tegelijkertijd de ontwikkeling ondersteunen van een nationale veiligheidsstrategie en van verwante strategieën voor grensbeheer, in overleg met andere belanghebbenden;

b)

de technische vaardigheden waarover de betrokken veiligheidstroepen moeten beschikken om terrorisme en georganiseerde criminaliteit te bestrijden, versterken;

c)

door betrokkenheid op zowel het strategische als het operationele niveau, de binnenlandse veiligheidstroepen, en in voorkomend geval de gewapende strijdkrachten ertoe aansporen hun beleid inzake personeel, logistiek en opleiding in verband met de strijd tegen terrorisme, irreguliere migratie en georganiseerde criminaliteit te verbeteren teneinde de acties van EUCAP Sahel Niger te bestendigen, onder meer door via de projecten technische bijstand te leveren;

d)

de coördinatie op nationaal, regionaal en internationaal niveau op het gebied van terrorismebestrijding en de strijd tegen irreguliere migratie en georganiseerde criminaliteit versterken, en in voorkomend geval een eventuele bijdrage aan de regionale samenwerking, zoals de G5-Sahel, te onderzoeken.

e)

met het oog op de doelstellingen van de Unie inzake migratie, de Nigerese centrale en lokale autoriteiten en veiligheidstroepen ondersteunen bij het ontwikkelen van beleid, procedures en technieken om de migratiestromen beter te beheersen en beheren, irreguliere migratie te bestrijden en de daarmee verbonden criminaliteit terug te dringen.

2.   EUCAP Sahel Niger wordt toegespitst op de in lid 1 genoemde activiteiten die bijdragen tot het verbeteren van de controle over het grondgebied van Niger, ook in coördinatie met de Nigerese gewapende strijdkrachten.

3.   EUCAP Sahel Niger verricht geen uitvoerende taken.”.

3)

Aan artikel 13, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financieel referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUCAP Sahel Niger voor de periode van 16 juli 2016 tot en met 15 juli 2017 moet dekken, bedraagt 26 300 000 EUR.”.

4)

In artikel 16 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het is van toepassing tot en met 15 juli 2018.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 16 juli 2016.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2012/392/GBVB van de Raad van 16 juli 2012 betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Niger (EUCAP Sahel Niger) (PB L 187 van 17.7.2012, blz. 48).

(2)  Besluit 2014/482/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 tot wijziging van Besluit 2012/392/GBVB betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Niger (EUCAP Sahel Niger) (PB L 217 van 23.7.2014, blz. 31).

(3)  Besluit (GBVB) 2015/1141 van de Raad van 13 juli 2015 houdende wijziging van Besluit 2012/392/GBVB betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Niger (EUCAP Sahel Niger) (PB L 185 van 14.7.2015, blz. 18).

(4)  Besluit (GBVB) 2015/1780 van de Raad van 5 oktober 2015 tot wijziging van Besluit 2012/392/GBVB van de Raad betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Niger (EUCAP Sahel Niger) (PB L 259 van 6.10.2015, blz. 21).


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/108


BESLUIT (GBVB) 2016/1173 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

tot wijziging van Besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 20 december 2010 Besluit 2010/788/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 23 juni 2016 Resolutie 2293 (2016) betreffende de Democratische Republiek Congo goedgekeurd. Die resolutie voorziet in een aantal wijzigingen in de vrijstellingen van het wapenembargo en in de aanwijzingscriteria voor reisbeperkingen en bevriezing van tegoeden, opgelegd door Resolutie 1807 (2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(3)

Voor het uitvoeren van die wijzigingen is verder optreden van de Unie nodig,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/788/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

de levering, verkoop of overdracht van niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend voor humanitaire of beschermende doeleinden bestemd is, of de verstrekking van technische bijstand en opleidingen in verband met dergelijke niet-dodelijke uitrusting, mits dit vooraf aan het krachtens UNSCR 1533 (2004) ingestelde Sanctiecomité is medegedeeld;”;

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„e)

andere verkoop en/of levering van wapens en aanverwant materieel, of de verstrekking van bijstand of personeel, mits vooraf door het Sanctiecomité goedgekeurd.”.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

betrokkenheid bij de planning, aansturing of uitvoering van handelingen in de DRC die inhouden dat mensenrechten worden misbruikt of geschonden of, naargelang het geval, het internationale humanitaire recht wordt geschonden, daaronder begrepen handelingen gericht tegen burgers, onder meer met het oog op doding of verminking, verkrachting en ander seksueel geweld, ontvoering of gedwongen verplaatsing, en aanvallen op scholen en ziekenhuizen;”;

b)

punt g) wordt vervangen door:

„g)

het steunen van personen of entiteiten, waaronder gewapende groeperingen of criminele netwerken, die betrokken zijn bij destabiliserende activiteiten in de DRC via illegale exploitatie van, of handel in natuurlijke bronnen, zoals goud of wilde dieren en van wilde dieren afkomstige producten;”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2010/788/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB (PB L 336 van 21.12.2010, blz. 30).


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/110


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1174 VAN DE COMMISSIE

van 15 juli 2016

betreffende de voorwaarden van de toelating voor een difenacum bevattende biocide dat overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad door Spanje is doorverwezen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4380)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), met name artikel 36, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De onderneming Will Kill SA („de aanvrager”) heeft op 20 december 2013 in Frankrijk („de betrokken lidstaat”) een volledige aanvraag ingediend met het oog op de wederzijdse erkenning van de door Spanje („de referentielidstaat”) verleende toelating met betrekking tot een als rodenticide gebruikt biocide dat de werkzame stof difenacum bevat als vloeibare formulering („het omstreden product”).

(2)

De referentielidstaat heeft het omstreden product toegelaten voor gebruik tegen muizen en tegen de rattensoort Rattus norvegicus („ratten”) voor gebruik binnenshuis en in en rond gebouwen door professionele gebruikers, en buitenshuis alleen door daartoe opgeleide professionele gebruikers. Om primaire en secundaire vergiftiging te voorkomen wordt het omstreden product geleverd in niet-herbruikbare flessen met een roller en een lokaasdoos („het toestel”). Na gebruik moet het hele toestel worden weggegooid om te voorkomen dat de gebruiker aan het product wordt blootgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 35, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 heeft de betrokken lidstaat aan de coördinatiegroep meegedeeld dat er een aantal geschilpunten zijn en aangegeven dat het omstreden product niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, onder b), i), iii) en iv), van die verordening.

(4)

Het secretariaat van de coördinatiegroep heeft de andere lidstaten en de aanvrager uitgenodigd schriftelijke opmerkingen in te dienen over de doorverwijzing. Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de aanvrager hebben opmerkingen ingediend. De voor biociden bevoegde autoriteiten van de lidstaten hebben de doorverwijzing tijdens de vergaderingen van de coördinatiegroep van 23 januari en 17 maart 2015 besproken.

(5)

Overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 heeft de referentielidstaat de Commissie op 30 juni 2015 een gedetailleerde verklaring doen toekomen van de punten waarover de lidstaten geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en van de motivering ter zake. Een kopie van die verklaring werd ook doorgestuurd naar de betrokken lidstaten en de aanvrager.

(6)

De onopgeloste bezwaren die aan de Commissie werden doorverwezen betreffen de werkzaamheid van het omstreden product tegen ratten en muizen, aangezien deze onvoldoende in goed gedocumenteerde veldproeven is aangetoond; de werkzaamheid in lidstaten met een vochtig klimaat, die beperkter zou kunnen zijn, omdat de doelorganismen daar gemakkelijker toegang tot water hebben; de efficiëntie van het toestel als risicobeperkende maatregel ter voorkoming van lekken; en een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de gebruikers tijdens het schoonmaken van de lokaasdozen.

(7)

Overeenkomstig punt 12 van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 meent de referentielidstaat op basis van veldproeven met een prototype van het toestel en het oordeel van deskundigen dat het omstreden product voldoende werkzaam is. Aan deze conclusie was evenwel de voorwaarde verbonden dat verdere resultaten van veldproeven zouden worden voorgelegd die de bevindingen zouden bevestigen.

(8)

De referentielidstaat heeft geconcludeerd dat de resultaten van de door de aanvrager ingediende veldproeven een aanvaardbaar niveau van werkzaamheid aantonen, in overeenstemming met de door de EU vastgestelde criteria voor de beoordeling van de werkzaamheid van rodenticiden (2).

(9)

Wat de werkzaamheid in vochtige klimaten betreft, blijken er geen belangrijke verschillen te bestaan tussen de lidstaten voor het gebruik van het product binnenshuis in gebieden waar knaagdieren gemakkelijk toegang hebben tot levensmiddelen en diervoeder. Voor gebruik in en rond gebouwen en buitenshuis is de toelating van het product reeds beperkt tot situaties waar de toegang tot water moeilijk is. Aangezien het product bij veldproeven in gebieden met onbeperkte toegang tot water voldoende werkzaam bleek, mag de toelating niet worden beperkt op grond van specifieke weersomstandigheden.

(10)

De referentielidstaat vond dat het toestel in vergelijking met het gebruik van het omstreden product in open bakken een passende risicobeperkende maatregel is ter voorkoming van morsen en primaire en secundaire vergiftiging. Deze conclusie werd bevestigd in de veldproeven, waar slechts tweemaal gemorst werd, en dat vanwege een ongeval met een landbouwmachine en vandalisme. Om het risico op morsen zo veel mogelijk te beperken, moeten bij de toelating van het product bijkomende gebruiksaanwijzingen worden gevoegd, bijvoorbeeld dat de lokaasdoos aan de grond moet worden vastgemaakt en dat in het geval van morsen de lokaasdoos als gevaarlijk afval moet worden geborgen.

(11)

De referentielidstaat heeft voor de beoordeling van het gezondheidsrisico voor de gebruikers van het product een model gebruikt dat is ontwikkeld voor het gebruik van lokaas in vaste formuleringen en heeft daarbij zeer conservatieve parameters in een worstcasescenario gehanteerd. Omdat een onaanvaardbaar risico voor de gebruiker werd vastgesteld, is als risicobeperkende maatregel bepaald dat het toestel na gebruik moet worden weggegooid om een eventuele blootstelling tijdens het schoonmaken van de lokaasdozen te voorkomen.

(12)

Er werd overeengekomen om de toelating van het product te wijzigen na een herberekening van het risico voor de menselijke gezondheid bij blootstelling aan het omstreden product op basis van een productspecifiek huidabsorptieonderzoek en ten gevolge van nieuwe parameters die de aanvrager heeft gegenereerd op basis van het reële gebruik van het omstreden product (bijvoorbeeld het aantal spatten waaraan de gebruiker kan worden blootgesteld en de druppelgrootte van deze spatten).

(13)

Gezien het risico van spatten moeten in de toelating aanvullende risicobeperkende maatregelen worden opgenomen. Zo moet onder meer het gebruik worden beperkt tot daartoe opgeleide professionele gebruikers en moet worden gespecifieerd dat de gebruikers beschermende handschoenen dienen te dragen. Ervan uitgaand dat daartoe opgeleide professionele gebruikers de gebruiksaanwijzing op de voet volgen, wordt verwacht dat het omstreden product onder de voorgestelde voorwaarden veilig is voor deze categorie gebruikers.

(14)

Teneinde onnodig kunststofafval te voorkomen, moet de huidige voorwaarde dat het product en de roller samen met de lokaasdoos worden geleverd als één toestel dat na gebruik in zijn geheel, met inbegrip van de lokaasdoos, moet worden weggegooid, uit de toelating worden geschrapt.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op het product dat in het biocidenregister onder het nummer ES-0000196-0000 is vermeld.

Artikel 2

1.   Het product voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, onder b), i), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

2.   De voorwaarde dat het product beperkt is tot situaties waar de toegang tot water moeilijk is, wordt uit de producttoelating geschrapt.

Artikel 3

1.   Het gebruik is alleen toegestaan voor de gebruikerscategorie van daartoe opgeleide professionele gebruikers.

2.   Aan de toelating van de biocide wordt de volgende risicobeperkende maatregel toegevoegd: „Bij het manipuleren van de producten moeten chemicaliënbestendige beschermende handschoenen worden gedragen (het materiaal van de handschoenen moet door de vergunninghouder in de productinformatie worden vermeld)”.

3.   De voorwaarde dat het product samen met de roller en de lokaasdoos als één enkel toestel moet worden geleverd en dat na gebruik van het product de lokaasdoos als onderdeel van dat toestel moet worden weggegooid, moet uit de producttoelating worden geschrapt.

4.   Onder de in de leden 1, 2 en 3 vastgestelde voorwaarden voldoet het product aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, onder b), iii), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Artikel 4

1.   De volgende gebruiksaanwijzingen moeten in de producttoelating worden opgenomen:

„Lokaasdoos aan de grond vastmaken.”;

„Indien er vloeistof wordt gemorst, moet de lokaasdoos als gevaarlijk afval worden geborgen.”.

2.   Onder de in lid 1 vastgestelde voorwaarden voldoet het product aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, onder b), iv), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Zie Technical Notes for Guidance on Product Evaluation. Appendices to Chapter 7. Product Type 14: Efficacy Evaluation of Rodenticidal Biocidal Products, beschikbaar op de website http://echa.europa.eu/documents/10162/16960215/bpd_guid_revised_appendix_chapter_7_pt14_2009_en.pdf


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/113


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1175 VAN DE COMMISSIE

van 15 juli 2016

betreffende de voorwaarden van de toelating voor een spinosad bevattende biocide dat overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad door het Verenigd Koninkrijk is doorverwezen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4385)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 36, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De onderneming Scotts Celaflor GmbH („de aanvrager”) heeft op 29 juni 2015 bij Duitsland („de betrokken lidstaat”) een volledige aanvraag ingediend met het oog op de wederzijdse erkenning van een door het Verenigd Koninkrijk („de referentielidstaat”) verleende toelating met betrekking tot een insecticidebiocide dat de werkzame stof spinosad bevat en als een korrelige, vaste lokaasformulering rechtstreeks wordt toegepast of wordt opgelost en gesproeid („het omstreden product”).

(2)

De referentielidstaat heeft het omstreden product op 23 april 2015 toegelaten voor gebruik door het grote publiek tegen mieren die zich buitenshuis bevinden, waarbij het product rechtstreeks op de mierennesten wordt aangebracht. De toelating is vervolgens wederzijds erkend door Ierland.

(3)

Overeenkomstig artikel 35, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 heeft de betrokken lidstaat op 26 oktober 2015 aan de coördinatiegroep meegedeeld dat er een geschilpunt is en aangegeven dat het omstreden product niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, onder b), iv), van die verordening.

(4)

De betrokken lidstaat is van oordeel dat het omstreden product niet voldoet aan het in punt 66 van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 bepaalde criterium, omdat de PEC/PNEC-verhouding voor het bodemcompartiment groter is dan 1, met als gevolg dat het omstreden product een onaanvaardbaar risico voor het milieu vormt, zij het in zeer kleine gebieden en voor zeer korte perioden.

(5)

Het secretariaat van de coördinatiegroep heeft de andere lidstaten en de aanvrager uitgenodigd schriftelijke opmerkingen in te dienen over de doorverwijzing. België, Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de aanvrager hebben opmerkingen ingediend. De voor biociden bevoegde instanties van de lidstaten hebben de doorverwijzing tijdens de vergaderingen van de coördinatiegroep van 17 november 2015 en 20 januari 2016 besproken.

(6)

Aangezien de coördinatiegroep geen overeenkomst heeft kunnen bereiken, heeft de referentielidstaat overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de Commissie op 5 februari 2016 een gedetailleerde verklaring doen toekomen van de punten waarover de lidstaten geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en van de motivering ter zake. Een kopie van die verklaring werd ook doorgestuurd naar de betrokken lidstaten en de aanvrager.

(7)

Met betrekking tot het onopgeloste bezwaar dat aan de Commissie werd doorverwezen, bepaalt punt 66 van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 dat wanneer de PEC/PNEC-verhouding groter is dan 1, de beoordelingsinstantie per geval bepaalt welke elementen of welke risicobeperkende maatregelen moeten worden overwogen om te concluderen of het biocide voldoet aan artikel 19, lid 1, onder b), iv).

(8)

Uit de discussies in de coördinatiegroep kwam naar voren dat er geen overeengekomen EU-richtsnoeren zijn die de beoordelingsinstantie helpen om dit te bepalen.

(9)

Daarnaast werd duidelijk dat het vastgestelde onaanvaardbare risico beperkt is door de manier waarop het product wordt aangebracht, namelijk alleen in kleine gebieden (bijvoorbeeld op mierennesten), en doordat het product snel afbreekt, zodat niet-doelsoorten het behandelde gebied na het gebruik van het biocide kunnen herkoloniseren.

(10)

Aangezien er geen overeengekomen EU-richtsnoeren zijn, is de conclusie van de referentielidstaat gebaseerd op de beschikbare informatie en het oordeel van deskundigen, overeenkomstig punt 12 van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(11)

Tegen deze achtergrond en totdat zulke overeengekomen richtsnoeren formeel zijn goedgekeurd, wordt de conclusie van de referentielidstaat in verband met het geschilpunt als geldig beschouwd totdat de toelating van het product wordt vernieuwd.

(12)

Uit de discussies van de coördinatiegroep blijkt ook dat in de huidige voorwaarden voor de toelating van het product het beoogde gebruik van het omstreden product beter moet worden beschreven en dat er enige informatie moet worden verstrekt over hoe het moet worden aangebracht. Deze voorwaarden dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(13)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op het product dat in het register voor biociden onder het nummer UK-0008829-0000 is vermeld.

Artikel 2

Het product voldoet aan de criteria van artikel 19, lid 1, onder b), iv), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Artikel 3

1.   Het beoogde gebruik in de toelating van het product wordt als volgt gewijzigd: „Alleen voor gebruik buitenshuis (alleen rechtstreeks aan te brengen op mierennesten in de nabijheid van woningen)”.

2.   De zin „Alleen rechtstreeks aan te brengen op het nest”, die in de toelating van het product tegelijkertijd als gebruiksaanwijzing en als risicobeperkende maatregel is opgenomen, wordt vervangen door: „Dit biocide mag uitsluitend rechtstreeks op mierennesten worden aangebracht. Geen droge korrels strooien of vloeistof gieten op harde oppervlakken of kale grond waar mierenbanen lopen”.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.


19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/115


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1176 VAN DE COMMISSIE

van 18 juli 2016

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de invoer van bepaalde gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   DE PROCEDURE

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 van de Raad (2) werden na een onderzoek op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 („de basisverordening”) antidumpingrechten ingesteld op bepaalde gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de „VRC”) en Thailand.

(2)

Op 25 november 2015 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) op basis van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaalde gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de VRC en Thailand. Zij heeft daartoe een bericht van opening gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) („het bericht van opening”).

(3)

De Commissie opende het nieuwe onderzoek met betrekking tot de VRC naar aanleiding van een verzoek dat op 2 maart 2015 was ingediend door Metpro Limited („de indiener van het verzoek”), een importeur van bepaalde soorten gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, met betrekking tot de invoer uit de VRC. De indiener van het verzoek had om een nieuw onderzoek verzocht teneinde vast te stellen of hulpstukken voor elektriciteitsbuizen (ellebogen, bochten en T-stukken) met een metrische standaardschroefdraad met een spoed van 1,5 mm conform ISO Metric Form BS3643 (hierna: „het eventueel uit te sluiten product”) moeten worden uitgesloten van de productomschrijving van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013. Aangezien de maatregelen ook van toepassing zijn op de invoer uit Thailand, heeft de Commissie op eigen initiatief besloten tevens voor de invoer uit Thailand een nieuw onderzoek te openen. Het verzoek bevatte voldoende bewijsmateriaal voor de opening van het nieuwe onderzoek.

(4)

In het bericht van opening werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het nieuwe onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie specifiek de indiener van het verzoek, de haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de VRC en Thailand alsmede de Chinese en Thaise autoriteiten en de haar bekende importeurs, leveranciers, gebruikers en handelaren en een vereniging op de hoogte gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek en hen uitgenodigd daaraan mee te werken.

(5)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de opening van het nieuwe onderzoek en te verzoeken te worden gehoord door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

2.   INTREKKING VAN HET VERZOEK EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(6)

Bij aan de Commissie gerichte brief van 5 april 2016 heeft de indiener van het verzoek zijn verzoek om een nieuw onderzoek ingetrokken.

(7)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, en artikel 11, lid 5, van de basisverordening kan, wanneer de indiener van het verzoek zijn verzoek intrekt, de procedure worden beëindigd, tenzij dit strijdig is met het belang van de Unie.

(8)

De Commissie was van oordeel dat het nieuwe onderzoek met betrekking tot de VRC moet worden beëindigd, daar bij het onderzoek uit niets is gebleken dat beëindiging van de procedure in strijd met het belang van de Unie zou zijn.

(9)

Wat Thailand betreft, hebben noch de gecontacteerde bekende ondernemingen, noch de Thaise autoriteiten voor het onderzoek relevante informatie met betrekking tot het eventueel uit te sluiten product verstrekt op grond waarvan het nieuwe onderzoek zou kunnen worden uitgevoerd. Geen van de gecontacteerde bekende importeurs heeft melding gemaakt van invoer van het eventueel uit te sluiten product uit Thailand. Uit het onderzoek is geen andere relevante informatie naar voren gekomen die de basis zou vormen voor een nieuw onderzoek met betrekking tot de productomschrijving.

(10)

Aangezien de indiener van het verzoek zijn verzoek met betrekking tot de VRC heeft ingetrokken en er geen verdere relevante informatie met betrekking tot Thailand is, moet het nieuwe onderzoek ten aanzien van Thailand overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 11, lid 5, van de basisverordening ambtshalve worden beëindigd.

(11)

De belanghebbenden zijn hiervan op de hoogte gebracht en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er werden binnen de gestelde termijn geen opmerkingen ontvangen.

(12)

De Commissie concludeert derhalve dat het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de invoer van bepaalde gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand, moet worden beëindigd.

(13)

Dit besluit is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gedeeltelijke nieuwe onderzoek betreffende bepaalde gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, uitgezonderd binnenringen van knelkoppelingen met metrisch schroefdraad overeenkomstig ISO DIN 13 en ronde aansluitdozen van smeedbaar ijzer, met schroefdraad, zonder deksel, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7307 19 10 (Taric-code 7307191010) wordt beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Indonesië (PB L 129 van 14.5.2013, blz. 1).

(3)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand (PB C 392 van 25.11.2015, blz. 14), en rectificatie van het bericht van opening (PB C 52 van 11.2.2016, blz. 27).


Rectificaties

19.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 193/117


Rectificatie van Richtlijn (EU) 2016/844 van de Commissie van 27 mei 2016 tot wijziging van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 141 van 28 mei 2016 )

Bladzijde 55, bijlage, tabel 5.1a in punt 2), onder h), betreffende bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG:

in plaats van:

„Tabel 5.1a

Brandwerendheid van schotten welke aangrenzende ruimten scheiden

Ruimten

 

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(8)

(9)

(10)

(11)

Controlestations

(1)

A-0e

A-0

60

A-0

A-15

A-60

A-15

A-60

A-60

*

A-60

Gangen

(2)

 

Ce

B-0e

A-0e

B-0e

B-0e

A-60

A-15

A-60

A-15

A-0d

*

A-30

Ruimten voor accommodatie

(3)

 

 

Ce

A-0e

B-0e

B-0e

A-60

A-0

A-0

A-15

A-0d

*

A-30

A-0d

Trappen

(4)

 

 

 

A-0e

B-0e

A-0e

B-0e

A-60

A-0

A-0

A-15

A-0d

*

A-30

Dienstruimten (laag risico)

(5)

 

 

 

 

Ce

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-0

Ruimten voor machines van categorie A

(6)

 

 

 

 

 

*

A-0

A-0

A-60

*

A-60

Andere ruimten voor machines

(7)

 

 

 

 

 

 

A-0b

A-0

A-0

*

A-0

Laadruimten

(8)

 

 

 

 

 

 

 

*

A-0

*

A-0

Dienstruimten (hoog risico)

(9)

 

 

 

 

 

 

 

 

A-0b

*

A-30

Open dekken

(10)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A-0

Ruimten van bijzondere aard en ro-ro-ruimten

(11)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A-30”

lezen:

„Tabel 5.1a

Brandwerendheid van schotten welke aangrenzende ruimten scheiden

Ruimten

 

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(8)

(9)

(10)

(11)

Controlestations

(1)

A-0c

A-0

A-60

A-0

A-15

A-60

A-15

A-60

A-60

*

A-60

Gangen

(2)

 

Ce

B-0e

A-0a

B-0e

B-0e

A-60

A-0

A-0

A-15

A-0d

*

A-30

Ruimten voor accommodatie

(3)

 

 

Ce

A-0a

B-0e

B-0e

A-60

A-0

A-0

A-15

A-0d

*

A-30

A-0d

Trappen

(4)

 

 

 

A-0a

B-0e

A-0a

B-0e

A-60

A-0

A-0

A-15

A-0d

*

A-30

Dienstruimten (laag risico)

(5)

 

 

 

 

Ce

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-0

Ruimten voor machines van categorie A

(6)

 

 

 

 

 

*

A-0

A-0

A-60

*

A-60

Andere ruimten voor machines

(7)

 

 

 

 

 

 

A-0b

A-0

A-0

*

A-0

Laadruimten

(8)

 

 

 

 

 

 

 

*

A-0

*

A-0

Dienstruimten (hoog risico)

(9)

 

 

 

 

 

 

 

 

A-0b

*

A-30

Open dekken

(10)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A-0

Ruimten van bijzondere aard

(11)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A-30”

Bladzijde 56, bijlage, tabel 5.2a in punt 2), onder i), betreffende bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG:

in plaats van:

„Tabel 5.2a

Brandwerendheid van dekken welke aangrenzende ruimten scheiden

Ruimten beneden

Ruimten boven

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(8)

(9)

(10)

(11)

Controlestations

(1)

A-0

A-0

A-0

A-0

A-0

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-60

Gangen

(2)

A-0

*

*

A-0

*

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-30

Ruimten voor accommodatie

(3)

A-60

A-0

*

A-0

*

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-30

A-0d

Trappen

(4)

A-0

A-0

A-0

*

A-0

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-30

Dienstruimten (laag risico)

(5)

A-15

A-0

A-0

A-0

*

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-0

Ruimten voor machines van categorie A

(6)

A-60

A-60

A-60

A-60

A-60

*

A-60f

A-30

A-60

*

A-60

Andere ruimten voor machines

(7)

A-15

A-0

A-0

A-0

A-0

A-0

*

A-0

A-0

*

A-0

Laadruimten

(8)

A-60

A-0

A-0

A-0

A-0

A-0

A-0

*

A-0

*

A-0

Dienstruimten (hoog risico)

(9)

A-60

A-30

A-0d

A-30

A-0d

A-30

A-0d

A-0

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-30

Open dekken

(10)

*

*

*

*

*

*

*

*

*

A-0

Ruimten van bijzondere aard en ro-ro-ruimten

(11)

A-60

A-30

A-30

A-0d

A-30

A-0

A-60

A-0

A-0

A-30

A-0

A-30”

lezen:

„Tabel 5.2a

Brandwerendheid van dekken welke aangrenzende ruimten scheiden

Ruimte benedenRuimte boven

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(8)

(9)

(10)

(11)

Controlestations

(1)

A-0

A-0

A-0

A-0

A-0

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-60

Gangen

(2)

A-0

*

*

A-0

*

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-30

Ruimten voor accommodatie

(3)

A-60

A-0

*

A-0

*

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-30

A-0d

Trappen

(4)

A-0

A-0

A-0

*

A-0

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-30

Dienstruimten (laag risico)

(5)

A-15

A-0

A-0

A-0

*

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-0

Ruimten voor machines van categorie A

(6)

A-60

A-60

A-60

A-60

A-60

*

A-60f

A-30

A-60

*

A-60

Andere ruimten voor machines

(7)

A-15

A-0

A-0

A-0

A-0

A-0

*

A-0

A-0

*

A-0

Laadruimten

(8)

A-60

A-0

A-0

A-0

A-0

A-0

A-0

*

A-0

*

A-0

Dienstruimten (hoog risico)

(9)

A-60

A-30

A-0d

A-30

A-0d

A-30

A-0d

A-0

A-60

A-0

A-0

A-0

*

A-30

Open dekken

(10)

*

*

*

*

*

*

*

*

*

A-0

Ruimten van bijzondere aard

(11)

A-60

A-30

A-30

A-0d

A-30

A-0

A-60

A-0

A-0

A-30

A-0

A-30”

Bladzijde 61, bijlage, punt 2), onder l), betreffende punt .7 van voorschrift 9a van bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG:

in plaats van:

„.7   Ventilatiesystemen voor wasserijen op passagiersschepen met meer dan 36 passagiers

Afvoerkanalen van wasserijen en droogkamers van categorie (13) zoals omschreven in voorschrift II-2/B/.2.2 moeten voorzien zijn van:”,

lezen:

„.7   Ventilatiesystemen voor wasserijen op passagiersschepen met meer dan 36 passagiers

Afvoerkanalen van wasserijen en droogkamers van categorie (13) zoals omschreven in voorschrift II-2/B/4.2.2 moeten voorzien zijn van:”.