ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
RICHTLIJNEN
19.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193/1 |
RICHTLIJN (EU) 2016/1164 VAN DE RAAD
van 12 juli 2016
tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Met de huidige politieke prioriteiten op het gebied van de internationale belastingheffing wordt benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat er belasting wordt betaald waar waarde en winsten worden gegenereerd. Het is dan ook absoluut noodzakelijk het vertrouwen in de billijkheid van de belastingstelsels te herstellen en overheden in staat te stellen hun fiscale soevereiniteit daadwerkelijk uit te oefenen. Deze nieuwe politieke doelstellingen zijn omgezet in aanbevelingen voor concrete maatregelen in het kader van het initiatief ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (Base Erosion and Profit Shifting — BEPS) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De Europese Raad toonde zich in zijn conclusies van 13-14 maart 2013 en 19-20 december 2013 verheugd over deze werkzaamheden. Als antwoord op de behoefte aan een eerlijkere belastingheffing heeft de Commissie in haar mededeling van 17 juni 2015 een actieplan voor eerlijke en doeltreffende vennootschapsbelasting in de Europese Unie gepresenteerd. |
(2) |
De eindverslagen over de 15 actiepunten van de OESO ter bestrijding van BEPS zijn op 5 oktober 2015 openbaar gemaakt. De Raad toonde zich daarmee ingenomen in zijn conclusies van 8 december 2015. Daarin beklemtoonde de Raad dat er op EU-niveau gemeenschappelijke, doch flexibele, oplossingen moeten worden gevonden die stroken met de OESO-conclusies inzake BEPS. Daarnaast steunde de Raad een doeltreffende, snelle en gecoördineerde implementatie op EU-niveau van de maatregelen ter bestrijding van BEPS, en was hij van oordeel dat, waar passend, voor EU-richtlijnen moet worden gekozen om de conclusies van de OESO over BEPS op EU-niveau toe te passen. Het is voor de goede werking van de interne markt van essentieel belang dat de lidstaten, ten minste, op een voldoende coherente en gecoördineerde wijze hun toezeggingen inzake BEPS implementeren en meer in het algemeen actie ondernemen om belastingontwijkingspraktijken te ontmoedigen en een billijke en doeltreffende belastingheffing in de Unie te waarborgen. In een markt van sterk geïntegreerde economieën is er behoefte aan gemeenschappelijke strategische benaderingen en gecoördineerde maatregelen om de werking van de interne markt te verbeteren en de positieve effecten van het BEPS-initiatief te maximaliseren. Bovendien kan alleen een gemeenschappelijk kader versnippering van de markt voorkomen en een einde maken aan bestaande kwalificatieconflicten en marktverstoringen. Tot slot bieden nationale uitvoeringsmaatregelen die overal in de Unie langs dezelfde lijnen lopen, belastingplichtigen rechtszekerheid, omdat zij verenigbaar zijn met het Unierecht. |
(3) |
Er moeten regels worden vastgesteld om het gemiddelde niveau van bescherming tegen agressieve fiscale planning op de interne markt te verhogen. Aangezien deze regels in 28 verschillende vennootschapsbelastingstelsels moeten worden ingepast, moeten zij beperkt blijven tot algemene bepalingen en moet de uitvoering ervan worden overgelaten aan de lidstaten; zij verkeren immers in een betere positie om de specifieke elementen van die regels zodanig vorm te geven dat ze optimaal bij hun vennootschapsbelastingstelsel aansluiten. Dit doel kan worden bereikt door voor de nationale vennootschapsbelastingstelsels in de Unie een minimumniveau van bescherming tegen belastingontwijkingspraktijken te creëren. Daarom moeten de door de lidstaten te ondernemen stappen om de output van de vijftien OESO-actiepunten tegen BEPS te implementeren, worden gecoördineerd teneinde de doeltreffendheid van de interne markt als geheel te verbeteren bij de bestrijding van belastingontwijkingspraktijken. Er moet dus een gemeenschappelijk minimumniveau van bescherming voor de interne markt op specifieke gebieden worden vastgesteld. |
(4) |
Er moeten regels worden vastgesteld die van toepassing zijn op alle belastingplichtigen die in een lidstaat aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Aangezien daartoe een breder scala van nationale belastingen gedekt zou moeten worden, is het niet wenselijk het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot soorten entiteiten die in een lidstaat niet aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn, met name transparante entiteiten. Die regels moeten ook gelden voor vaste inrichtingen van de belastingplichtige vennootschappen die in een andere lidstaat of andere lidstaten gelegen zijn. Belastingplichtige vennootschappen kunnen fiscaal inwoner zijn van een lidstaat of naar het recht van een lidstaat zijn opgericht. Vaste inrichtingen van entiteiten die fiscaal inwoner van een derde land zijn, moeten ook onder die regels vallen wanneer zij in een of meer lidstaten gelegen zijn. |
(5) |
Er moeten regels worden vastgesteld tegen de uitholling van de belastinggrondslagen op de interne markt en de verschuiving van winsten weg uit de interne markt. Op de volgende gebieden moeten er regels komen om dat doel te helpen bereiken: beperking van de aftrekbaarheid van rente, exitheffingen, een algemene antimisbruikregel, regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen en regels om kwalificatieconflicten door hybride structuren aan te pakken. Wanneer de toepassing van deze regels tot dubbele heffing leidt, moet aan belastingplichtigen een tegemoetkoming worden verleend middels aftrek van de in een andere lidstaat of een derde land, naargelang van het geval, betaalde belasting. De regels moeten dus niet alleen tot doel hebben om belastingontwijkingspraktijken tegen te gaan, maar ook om te voorkomen dat er andere marktobstakels, zoals dubbele heffing, ontstaan. |
(6) |
In een poging om hun totale belastingschuld te verlagen zijn concerns door middel van buitensporige rentebetalingen steeds meer aan BEPS gaan doen. De regel inzake beperking van de renteaftrek, waarbij de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus van belastingplichtigen wordt beperkt, is noodzakelijk om dergelijke praktijken te ontmoedigen. Daarom moet een ratio voor aftrekbaarheid worden vastgesteld die gekoppeld is aan de belastbare winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van een belastingplichtige. lidstaten die een hoger beschermingsniveau willen waarborgen, zouden die ratio kunnen verlagen, of termijnen kunnen stellen of het bedrag van niet-gecompenseerde financieringskosten dat voorwaarts of achterwaarts kan worden verrekend, kunnen beperken. Aangezien het de bedoeling is minimumnormen te bepalen, zou de lidstaten de mogelijkheid kunnen worden geboden een alternatieve maatregel aan te nemen met de belastbare winst vóór rente en belastingen (ebit) van een belastingplichtige als basis, die zodanig zou worden vastgesteld dat hij gelijkwaardig is aan de op de ebitda gebaseerde ratio. De lidstaten zouden naast de in deze richtlijn opgenomen regel inzake renteaftrekbeperking ook gebruik kunnen maken van specifieke regels tegen schuldfinanciering binnen een concern, met name regels betreffende onderkapitalisatie. Van belasting vrijgestelde baten mogen niet met aftrekbare financieringskosten worden verrekend. Om te bepalen hoeveel rente in mindering kan worden gebracht, mogen namelijk alleen belastbare inkomsten in aanmerking worden genomen. |
(7) |
Wanneer de belastingplichtige deel uitmaakt van een concern dat wettelijk voorgeschreven geconsolideerde rekeningen voorlegt, kan de wereldwijde schuldenlast van het concern als geheel in aanmerking worden genomen om te bepalen of belastingplichtigen een hoger bedrag aan financieringskostensurplus mogen aftrekken. Het kan ook nuttig zijn om regels vast te stellen voor een ontsnappingsclausule voor het eigen vermogen, wanneer de regel inzake renteaftrekbeperking niet van toepassing is indien de onderneming kan aantonen dat de ratio tussen haar eigen vermogen en balanstotaal nagenoeg gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige groepsratio. De regel inzake renteaftrekbeperking moet gelden ter zake van het financieringskostensurplus van een belastingplichtige, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naargelang deze lasten voortvloeien uit een schuld die in het binnenland of grensoverschrijdend in een andere EU-lidstaat dan wel in een derde land is aangegaan, of naargelang zij hun oorsprong vinden bij derden, gelieerde ondernemingen dan wel binnen een concern. Indien een concern in een lidstaat meer dan één entiteit omvat, kan die lidstaat de algehele positie van alle entiteiten van het concern in dezelfde staat in beschouwing nemen, en ook een belastingstelsel voor afzonderlijke entiteiten kan overwegen om de overdracht van winsten of renteaftrekmogelijkheden tussen entiteiten binnen een concern mogelijk te maken bij de toepassing van regels die de aftrekbaarheid van rente beperken. |
(8) |
Om de met de regels gepaard gaande administratieve en nalevingslasten terug te dringen zonder het fiscale effect ervan aanmerkelijk te verminderen, kan het dienstig zijn te voorzien in een veiligehavenregel, zodat de netto rente altijd aftrekbaar is tot een vast bedrag, wanneer dit leidt tot een hogere aftrek dan met de op de ebitda gebaseerde ratio. De lidstaten zouden het vaste drempelbedrag kunnen verlagen om zo een hoger beschermingsniveau voor hun binnenlandse belastinggrondslag te garanderen. Aangezien BEPS in principe worden bewerkstelligd door buitensporige rentebetalingen tussen entiteiten die gelieerde ondernemingen zijn, is het passend en nodig de mogelijkheid te creëren dat op zichzelf staande entiteiten, gezien de beperkte risico's op belastingontwijking, van de werkingssfeer van de regel inzake renteaftrekbeperking worden uitgesloten. Met het oog op een vlotte overgang naar de nieuwe regel inzake renteaftrekbeperking zouden de lidstaten kunnen voorzien in een grandfatheringclausule met betrekking tot bestaande leningen voor zover de voorwaarden ervan later niet worden gewijzigd, d.w.z. in geval van een latere wijziging zou de grandfathering niet gelden voor verhogingen van het bedrag of verlengingen van de termijn van de lening, maar slechts beperkt zijn tot de oorspronkelijke voorwaarden van de lening. Onverminderd de staatssteunregels zouden de lidstaten tevens het financieringskostensurplus kunnen uitsluiten dat ontstaat in verband met leningen welke ter financiering van langlopende openbare-infrastructuurprojecten worden gebruikt; dergelijke financieringsregelingen houden immers weinig of geen risico's op BEPS in. In dit verband dienen de lidstaten naar behoren aan te tonen dat financieringsregelingen ten behoeve van openbare-infrastructuurprojecten bijzondere kenmerken hebben die een dergelijke behandeling rechtvaardigen, in tegenstelling tot andere financieringsregelingen waarop de beperkingsregel wél van toepassing is. |
(9) |
Hoewel algemeen wordt aanvaard dat beperkingen van de renteaftrekbaarheid ook moeten gelden voor financiële ondernemingen, dat wil zeggen financiële instellingen en verzekeringsondernemingen, wordt ook erkend dat deze twee sectoren bijzondere kenmerken hebben, die een meer op hen toegesneden aanpak vereisen. Aangezien het debat hierover in de internationale en de EU-context nog geen beslissende conclusies heeft opgeleverd, kunnen er nog geen specifieke regels voor de financiële en de verzekeringssector worden vastgesteld, en de lidstaten moeten hen derhalve van de werkingssfeer van de renteaftrekbeperkingsregels kunnen uitsluiten. |
(10) |
Exitheffingen zorgen ervoor dat wanneer een belastingplichtige activa of zijn fiscale woonplaats buiten het fiscale rechtsgebied van een staat brengt, de economische waarde van vermogenswinsten die op het grondgebied van die staat zijn gecreëerd, daar in de heffing worden betrokken, ook als deze winsten op het tijdstip van vertrek nog niet gerealiseerd werden. Daarom dient te worden gespecificeerd in welke gevallen belastingplichtigen onderworpen zijn aan exitheffingsregels en belast worden over niet-gerealiseerde vermogenswinsten die in de door hen overgebrachte activa zijn opgebouwd. Het is ook nuttig te verduidelijken dat overbrengingen van activa, waaronder gelden, tussen een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen buiten het toepassingsgebied van de beoogde exitheffingsregel vallen. Om het bedrag daarvan te berekenen, is het van wezenlijk belang om op basis van het zakelijkheidsbeginsel een marktwaarde voor de overgebrachte activa op het tijdstip van het naar buiten brengen van de activa vast te stellen. Om te waarborgen dat deze regel verenigbaar is met het gebruik van de verrekeningsmethode, is het wenselijk de lidstaten de mogelijkheid te bieden zich te baseren op het tijdstip waarop het recht om de overgebrachte activa in de heffing te betrekken, niet langer bestaat. Het recht op belastingheffing dient op nationaal niveau te worden vastgesteld. Daarnaast is het noodzakelijk de ontvangende staat in staat te stellen om de door de exitstaat bepaalde waarde van de overgebrachte activa te betwisten wanneer deze de bovengenoemde marktwaarde niet weergeeft. De lidstaten zouden daartoe gebruik kunnen maken van bestaande geschillenbeslechtingsmechanismen. Het is noodzakelijk om binnen de Unie de toepassing van exitheffingen te regelen en te verduidelijken onder welke voorwaarden deze heffingen verenigbaar zijn met het Unierecht. In die situaties moeten belastingplichtigen het recht hebben het vastgestelde bedrag aan exitheffingen onmiddellijk te betalen dan wel de betaling ervan uit te stellen door deze te voldoen in termijnen over een bepaald aantal jaren, eventueel in combinatie met rente en zekerheidstelling. De lidstaten zouden hiertoe van de betrokken belastingplichtigen kunnen verlangen dat zij de vereiste informatie in een verklaring opnemen. Er mag geen exitheffing plaatsvinden wanneer de overbrenging van activa van tijdelijke aard is en het de bedoeling is dat de activa terugkomen naar de lidstaat van de overbrenger, wanneer de overbrenging plaatsvindt ter vervulling van prudentiële kapitaalvereisten of met het oog op liquiditeitsbeheer of wanneer het gaat om financieringstransacties van effecten of activa die als zekerheid worden gesteld. |
(11) |
Algemene antimisbruikregels worden in belastingstelsels opgenomen om fiscale misbruikpraktijken aan te pakken waartegen nog geen voorzieningen zijn getroffen door middel van doelgerichte bepalingen. Het doel van deze regels is dus mazen te dichten zonder dat zij de toepasselijkheid van specifieke antimisbruikregels doorkruisen. In de Unie moeten algemene antimisbruikregels worden toegepast op kunstmatige constructies; voor het overige moet de belastingplichtige het recht hebben om zijn handelsactiviteiten in de fiscaal efficiëntste vorm te gieten. Voorts is het belangrijk te waarborgen dat de algemene antimisbruikregels op uniforme wijze toepassing vinden in binnenlandse situaties, binnen de Unie en ten aanzien van derde landen, zodat de reikwijdte ervan en de toepassingsresultaten in binnenlandse en grensoverschrijdende situaties niet uiteenlopen. De lidstaten mag niet worden belet sancties toe te passen indien de algemene antimisbruikregel geldt. Bij de beoordeling of een constructie als kunstmatig moet worden beschouwd, zou de lidstaten de mogelijkheid kunnen worden geboden alle geldige economische redenen te onderzoeken, ook de financiële activiteiten. |
(12) |
Door de toepassing van regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (controlled foreign companies — cfc's) worden de inkomsten van een laagbelaste dochteronderneming waarover een moedermaatschappij zeggenschap uitoefent, opnieuw aan deze moedermaatschappij toegerekend. De moedermaatschappij wordt vervolgens door de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, over deze toegerekende inkomsten belast. Afhankelijk van de beleidsprioriteiten van die staat kunnen de cfc-regels gericht zijn op een laagbelaste dochteronderneming in haar geheel of op specifieke categorieën van inkomsten, dan wel beperkt zijn tot inkomsten die kunstmatig naar de dochteronderneming zijn gesluisd. Om er met name voor te zorgen dat de cfc-regels een evenredig antwoord bieden op de zorgen inzake BEPS, is het van essentieel belang dat de lidstaten die hun cfc-regels beperken tot inkomsten die weggesluisd zijn naar de dochteronderneming, zich specifiek richten op situaties waarin het grootse deel van de besluitvormingsfuncties die weggesluisde inkomsten hebben gegenereerd op het niveau van de dochteronderneming die onder zeggenschap staat, worden uitgeoefend in de lidstaat van de belastingplichtige. Teneinde de administratieve belasting en de nalevingskosten te beperken, zou moeten worden toegestaan dat die lidstaten bepaalde entiteiten met geringe winst of een lage winstmarge vrijstellen, aangezien die een beperkter risico's op belastingontwijking vormen. Het is daarom noodzakelijk dat de cfc-regels worden uitgebreid tot de winst van vaste inrichtingen wanneer deze winst niet aan belasting is onderworpen of van belasting is vrijgesteld in de lidstaat van de belastingplichtige. Het is echter niet nodig om op grond van de cfc-regels de winst te belasten van vaste inrichtingen waaraan naar nationaal recht belastingvrijstelling wordt geweigerd omdat deze vaste inrichtingen worden behandeld als waren zij gecontroleerde buitenlandse vennootschappen. Teneinde een hoger beschermingsniveau te waarborgen, zouden de lidstaten de controledrempel kunnen verlagen, of een hogere drempel kunnen hanteren bij het vergelijken van de daadwerkelijk betaalde vennootschapsbelasting met de vennootschapsbelasting die in de lidstaat van de belastingplichtige zou zijn geheven. De lidstaten zouden bij de omzetting van de cfc-regels in hun nationale wetgeving een voldoende hoge fractionele drempel voor het belastingtarief kunnen hanteren. Het is wenselijk dat situaties zowel in derde landen als in de Unie worden aangepakt. Om verenigbaar te zijn met de fundamentele vrijheden, moeten de inkomstencategorieën worden gecombineerd met een inhoudelijke uitzondering, teneinde binnen de Unie de gevolgen van de regels te beperken tot gevallen waarin de cfc geen wezenlijke economische activiteit uitoefent. Het is belangrijk dat belastingdiensten en belastingplichtigen samenwerken met het oog op het vergaren van de relevante feiten en omstandigheden op basis waarvan kan worden bepaald of de uitzonderingsregel moet worden toegepast. Het dient aanvaardbaar te zijn dat de lidstaten ter omzetting van de cfc-regels in hun nationale wetgeving gebruikmaken van witte, grijze of zwarte lijsten van derde landen, die worden opgesteld op grond van bepaalde criteria uit deze richtlijn en waarin de hoogte van het vennootschapsbelastingtarief kan worden vermeld, of dat zij op basis daarvan opgestelde witte lijsten van lidstaten gebruiken. |
(13) |
Kwalificatieconflicten door hybride structuren zijn het gevolg van verschillen in de wettelijke kwalificatie van betalingen (financiële instrumenten) of entiteiten en deze verschillen komen naar boven in de interactie tussen de wettelijke stelsels van twee rechtsgebieden. Dergelijke conflicten leiden vaak tot een dubbele aftrek (dat wil zeggen een aftrek in beide staten) dan wel een aftrek van de inkomsten in de ene staat zonder dat deze inkomsten in de belastinggrondslag van de andere staat worden betrokken. Om de effecten van constructies met hybride structuren te neutraliseren, moeten er regels worden vastgesteld die erin voorzien dat een van de twee rechtsgebieden die bij een kwalificatieconflict betrokken zijn, de aftrek van een betaling met een dergelijk resultaat dient te weigeren. Het is in deze context nuttig om te verduidelijken dat de maatregelen van deze richtlijn om kwalificatieconflicten door hybride structuren aan te pakken, gericht zijn op situaties waarin de kwalificatieconflicten te wijten zijn aan verschillen in de juridische kwalificatie van een financieel instrument of entiteit, en niet bedoeld zijn om de algemene kenmerken van het belastingstelsel van een lidstaat te beïnvloeden. Hoewel de lidstaten in het kader van de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) richtsnoeren hebben aanvaard voor de fiscale behandeling van hybride entiteiten en hybride vaste inrichtingen in de Unie, alsmede voor de fiscale behandeling van hybride entiteiten in relaties met derde landen, is het toch nog nodig bindende regels vast te stellen. Het is van cruciaal belang dat meer wordt gedaan aan kwalificatieconflicten door hybride structuren tussen de lidstaten en derde landen, alsook aan andere kwalificatieconflicten door hybride structuren zoals die met vaste inrichtingen. |
(14) |
Er moet worden verduidelijkt dat de tenuitvoerlegging van de in deze richtlijn vervatte regels ter bestrijding van belastingontwijking geen afbreuk mag doen aan de verplichting die belastingplichtigen hebben om het zakelijkheidsbeginsel in acht te nemen, noch aan het recht van een lidstaat om een belastingschuld, in voorkomend geval, in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel naar boven te corrigeren. |
(15) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3). Het recht op bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. |
(16) |
Daar een hoofddoel van deze richtlijn erin bestaat de interne markt als geheel beter te wapenen tegen grensoverschrijdende belastingontwijkingspraktijken, is het niet mogelijk dit doel voldoende te verwezenlijken als de lidstaten elk afzonderlijk optreden. De nationale vennootschapsbelastingstelsels verschillen van elkaar en onafhankelijk optreden van de lidstaten zou slechts de bestaande versnippering van de interne markt op het gebied van de directe belastingen reproduceren. Dergelijk optreden zou dus geen einde maken aan inefficiënties en verstoringen bij de interactie van aparte nationale maatregelen. Een gebrek aan coördinatie zou het resultaat zijn. Gelet op het feit dat vele van de inefficiënties op de interne markt hoofdzakelijk tot problemen van grensoverschrijdende aard leiden, dienen remediërende maatregelen op het niveau van de Unie te worden genomen. Het is daarom van wezenlijk belang oplossingen vast te stellen die werken voor de interne markt als geheel, en dit kan beter worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie. De Unie kan derhalve maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. Door een minimumniveau van bescherming voor de interne markt vast te stellen, strekt deze richtlijn er alleen toe het minimaal vereiste niveau van coördinatie binnen de Unie te bereiken om haar doelstellingen te verwezenlijken. |
(17) |
De Commissie dient vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn de tenuitvoerlegging ervan te evalueren en verslag uit te brengen bij de Raad. De lidstaten dienen de Commissie alle voor deze evaluatie noodzakelijke informatie te verstrekken. |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Toepassingsgebied
Deze richtlijn is van toepassing op alle belastingplichtigen die in een of meer lidstaten aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn, met inbegrip van in een of meer lidstaten gelegen vaste inrichtingen van entiteiten die hun fiscale woonplaats in een derde land hebben.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. „financieringskosten”: rentelasten op alle vormen van schuld, andere kosten die economisch gelijkwaardig zijn aan rente en kosten in verband met het aantrekken van financiële middelen als omschreven in het nationale recht, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, betalingen in het kader van winstdelende leningen, toegerekende rente op instrumenten als converteerbare obligaties en nulcouponobligaties, bedragen in het kader van alternatieve financieringsregelingen, zoals islamitische financiering, het financieringskostenelement van betalingen voor financiële leasing, gekapitaliseerde rente opgenomen in de balanswaarde van een gerelateerd actief, of de amortisatie van gekapitaliseerde rente, bedragen gemeten naar financieringsopbrengst op grond van verrekenprijsregels, waar van toepassing, notionelerentebedragen in het kader van afgeleide instrumenten of hedgingregelingen met betrekking tot de leningen van een entiteit, bepaalde winsten op buitenlandse valuta en verliezen op leningen en instrumenten in verband met het aantrekken van financiële middelen, garantieprovisies voor financieringsregelingen, afsluitprovisies en soortgelijke kosten in verband met het lenen van middelen;
2. „financieringskostensurplus”: het bedrag waarmee de aftrekbare financieringskosten van een belastingplichtige de belastbare rentebaten en andere economisch gelijkwaardige belastbare inkomsten die de belastingplichtige overeenkomstig het nationale recht ontvangt, overschrijden;
3. „belastingtijdvak”: een belastingjaar, een kalenderjaar of een andere passende periode voor belastingdoeleinden;
4. „gelieerde onderneming”:
a) |
een entiteit waarin de belastingplichtige rechtstreeks of middellijk een deelneming qua stemrecht of kapitaalbezit houdt van 25 percent of meer of gerechtigd is tot ontvangst van 25 percent of meer van de winst van die entiteit; |
b) |
een natuurlijke persoon of een entiteit die rechtstreeks of middellijk een deelneming qua stemrecht of kapitaalbezit houdt van 25 percent of meer of gerechtigd is tot ontvangst van 25 percent of meer van de winst van de belastingplichtige; |
Indien een natuurlijke persoon of een entiteit rechtstreeks of middellijk een deelneming van 25 percent of meer houdt in een belastingplichtige en een of meer entiteiten, worden alle betrokken entiteiten, waaronder de belastingplichtige, eveneens als gelieerde ondernemingen beschouwd.
Voor de toepassing van artikel 9 en voor zover een hybride entiteit bij het kwalificatieconflict betrokken is, wordt deze definitie gewijzigd zodat in plaats van 25 percent, 50 percent nodig is.
5. „financiële onderneming”: een van de volgende entiteiten:
a) |
een kredietinstelling of een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) of een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerder) als omschreven in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) of een beheermaatschappij van een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) als omschreven in artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (7); |
b) |
een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (8); |
c) |
een herverzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG; |
d) |
een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) valt, tenzij een lidstaat ervoor heeft gekozen deze richtlijn geheel of gedeeltelijk niet toe te passen op die instelling overeenkomstig artikel 5 van die richtlijn of de gedelegeerde van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1, van die Richtlijn; |
e) |
pensioeninstellingen die pensioenregelingen uitvoeren welke worden beschouwd als socialezekerheidsregelingen die onder de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (11) vallen, alsook elke juridische entiteit die is opgericht met het oog op de beleggingen van die regelingen; |
f) |
een alternatieve beleggingsinstelling (abi) beheerd door een abi-beheerder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU of een abi die onder toezicht staat uit hoofde van het toepasselijke nationale recht; |
g) |
een icbe in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG; |
h) |
een centrale tegenpartij als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (12); |
i) |
een centrale effectenbewaarinstelling als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (13). |
6. „overbrenging van activa”: een handeling waarbij een lidstaat het recht om de overgebrachte activa in de heffing te betrekken, verliest terwijl de juridische of economische eigendom van de activa bij dezelfde belastingplichtige blijft;
7. „overbrenging van fiscale woonplaats”: een handeling waarbij een belastingplichtige ophoudt fiscaal inwoner van een lidstaat te zijn en gelijktijdig het fiscale inwonerschap in een andere lidstaat of een derde land verwerft;
8. „overbrenging van het bedrijf van een vaste inrichting”: een handeling waarbij een belastingplichtige ophoudt een belastbare aanwezigheid in een lidstaat te hebben en gelijktijdig een dergelijke aanwezigheid in een andere lidstaat of een derde land verwerft zonder dat hij fiscaal inwoner van die lidstaat of dat derde land wordt;
9. „kwalificatieconflict door hybride structuren”: een situatie tussen een belastingplichtige in een lidstaat en een gelieerde onderneming in een andere lidstaat of een gestructureerde regeling tussen partijen in lidstaten waarin het volgende resultaat te wijten is aan verschillen in de juridische kwalificatie van financiële instrumenten of entiteiten:
a) |
dezelfde betaling, lasten of verliezen worden zowel in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, de lasten zijn opgekomen of de verliezen zijn geleden, als in een andere lidstaat in aftrek gebracht („dubbele aftrek”); of |
b) |
een betaling wordt in aftrek gebracht in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, zonder dat deze betaling op overeenkomstige wijze in de andere lidstaat in de heffing wordt betrokken voor belastingdoeleinden („aftrek zonder betrekking in de heffing”). |
Artikel 3
Minimumniveau van bescherming
Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de toepassing van nationale of verdragsrechtelijke bepalingen die tot doel hebben een hoger niveau van bescherming te garanderen voor binnenlandse vennootschapsbelastinggrondslagen.
HOOFDSTUK II
MAATREGELEN TEGEN BELASTINGONTWIJKING
Artikel 4
Beperking van de aftrekbaarheid van rente
1. Een financieringskostensurplus kan worden afgetrokken in het belastingtijdvak waarin het is ontstaan, ten belope van maximaal 30 percent van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van de belastingplichtige.
Voor de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten ook als belastingplichtige behandelen:
a) |
een entiteit die de regels namens een concern mag of moet toepassen, als bepaald in het nationale belastingrecht; |
b) |
een entiteit in een concern, als omschreven volgens het nationale belastingrecht, dat de resultaten van de leden niet voor belastingdoeleinden consolideert. |
In dat geval mogen het financieringskostensurplus en de ebitda worden berekend op het niveau van het concern en omvatten zij de resultaten van alle leden daarvan.
2. De ebitda wordt berekend door de voor belastingen gecorrigeerde bedragen van het financieringskostensurplus en de voor belastingen gecorrigeerde bedragen van afschrijvingen en amortisatie op te tellen bij de inkomsten die in de lidstaat van de belastingplichtige aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Belastingvrije inkomsten worden uitgesloten van de ebitda van een belastingplichtige.
3. In afwijking van lid 1 kan aan de belastingplichtige het recht worden toegekend:
a) |
op aftrek van het financieringskostensurplus tot 3 000 000 EUR; |
b) |
op volledige aftrek van het financieringskostensurplus indien de belastingplichtige een op zichzelf staande entiteit is. |
Voor de toepassing van lid 1, tweede alinea, geldt het bedrag van 3 000 000 EUR voor het volledige concern.
Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt onder „op zichzelf staande entiteit” een belastingplichtige verstaan die geen deel uitmaakt van een voor de financiële boekhouding geconsolideerd concern en geen gelieerde onderneming of vaste inrichting heeft.
4. De lidstaten kunnen het financieringskostensurplus van het toepassingsgebied van lid 1 uitsluiten indien het is ontstaan in verband met:
a) |
leningen die vóór 17 juni 2016 zijn gesloten, maar de uitsluiting strekt zich niet uit tot daaropvolgende wijzigingen van deze leningen; |
b) |
leningen die voor de financiering van een langlopend openbare-infrastructuurproject worden gebruikt waarbij de uitvoerder van het project, de financieringskosten, de activa en de inkomsten zich allemaal in de Unie bevinden. |
Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt onder „langlopend openbare-infrastructuurproject” een project verstaan dat bedoeld is om een grootschalig actief dat door een lidstaat wordt beschouwd als zijnde van algemeen belang, te leveren, te verbeteren, te exploiteren en/of te onderhouden.
Wanneer punt b) van de eerste alinea van toepassing is, worden alle inkomsten uit een langlopend openbare-infrastructuurproject uitgesloten van de ebitda van de belastingplichtige, en wordt het uitgesloten financieringskostensurplus niet opgenomen in het financieringskostensurplus van het concern ten aanzien van derden als bedoeld in lid 5, punt b).
5. Wanneer de belastingplichtige lid is van een voor de financiële boekhouding geconsolideerd concern, kan hem het recht worden toegekend op:
a) |
volledige aftrek van zijn financieringskostensurplus indien hij kan aantonen dat de ratio tussen zijn eigen vermogen en balanstotaal gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige ratio van het concern, onder de volgende voorwaarden:
of |
b) |
aftrek van het financieringskostensurplus voor een bedrag dat hoger is dan hetgeen hij zou mogen aftrekken op grond van lid 1. Deze hogere grens voor de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus geldt voor het voor de financiële boekhouding geconsolideerde concern waarvan de belastingplichtige lid is, en wordt berekend in twee stappen:
|
6. De lidstaat van de belastingplichtige kan in regels voorzien voor:
a) |
de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, van het financieringskostensurplus dat in het lopende belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5; |
b) |
de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, en de achterwaartse verrekening, voor ten hoogste drie jaar, van het financieringskostensurplus dat in het lopende belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5; of |
c) |
de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, van het financieringskostensurplus en, voor ten hoogste vijf jaar, van de niet-gebruikte rentecapaciteit, die in het lopende belastingtijdvak niet kunnen worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5. |
7. De lidstaten kunnen financiële ondernemingen uitsluiten van het toepassingsgebied van de leden 1 tot en met 6, ook wanneer die financiële ondernemingen deel uitmaken van een voor de financiële boekhouding geconsolideerd concern.
8. Voor de toepassing van dit artikel bestaat het voor de financiële boekhouding geconsolideerde concern uit alle entiteiten die volledig zijn opgenomen in een geconsolideerde jaarrekening, opgesteld overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaglegging of het nationale systeem voor financiële verslaglegging van een lidstaat. Aan de belastingplichtige kan het recht worden toegekend om gebruik te maken van geconsolideerde jaarrekeningen die volgens andere boekhoudstandaarden zijn opgesteld.
Artikel 5
Exitheffingen
1. Een belastingplichtige is onderworpen aan de heffing voor een bedrag dat gelijk is aan de marktwaarde van de overgebrachte activa, op het tijdstip van overbrenging van de activa, minus hun fiscale boekwaarde, in elk van de volgende gevallen:
a) |
een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdkantoor naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land, voor zover de lidstaat van het hoofdkantoor vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken; |
b) |
een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdkantoor of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land, voor zover de lidstaat van de vaste inrichting vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken; |
c) |
een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land, behalve voor de activa die daadwerkelijk verbonden blijven met een vaste inrichting in de eerste lidstaat; |
d) |
een belastingplichtige brengt het bedrijf van zijn vaste inrichting over van een lidstaat naar een andere lidstaat of naar een derde land, voor zover de lidstaat van de vaste inrichting vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken. |
2. Aan een belastingplichtige wordt het recht toegekend de betaling van een exitheffing als bedoeld in lid 1 uit te stellen door deze te voldoen in termijnen, gespreid over een periode van vijf jaar, in elk van de volgende gevallen:
a) |
een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdkantoor naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst); |
b) |
een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdkantoor of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst; |
c) |
een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst; |
d) |
een belastingplichtige brengt het bedrijf van zijn vaste inrichting over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst. |
Dit lid is van toepassing op derde landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, indien deze met de lidstaat van de belastingplichtige of met de Unie een overeenkomst hebben gesloten betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, die gelijkstaat met de wederzijdse bijstand waarin is voorzien in Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (14).
3. Indien een belastingplichtige de betaling uitstelt overeenkomstig lid 2, kan rente worden berekend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting, naargelang van het geval.
Indien er een aantoonbaar en werkelijk gevaar van niet-invordering bestaat, kan van een belastingplichtige ook een zekerheid worden verlangd als voorwaarde voor uitstel van betaling overeenkomstig lid 2.
De tweede alinea is niet van toepassing wanneer de wetgeving in de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting voorziet in de mogelijkheid tot invordering van de belastingschuld bij een andere belastingplichtige die lid is van hetzelfde concern en zijn fiscale woonplaats in die lidstaat heeft.
4. Wanneer lid 2 van toepassing is, wordt het uitstel van betaling onmiddellijk ingetrokken en wordt de belastingschuld invorderbaar in de volgende gevallen:
a) |
de overgebrachte activa of het bedrijf van de vaste inrichting van de belastingplichtige worden verkocht of anderszins vervreemd; |
b) |
de overgebrachte activa worden naderhand overgebracht naar een derde land; |
c) |
de fiscale woonplaats van de belastingplichtige of het bedrijf van zijn vaste inrichting wordt naderhand overgebracht naar een derde land; |
d) |
de belastingplichtige gaat failliet of wordt geliquideerd; |
e) |
de belastingplichtige verzuimt zijn verplichtingen met betrekking tot de afbetalingstermijnen na te komen en corrigeert deze situatie niet binnen een redelijke termijn, die niet meer dan twaalf maanden bedraagt. |
De punten b) en c) zijn niet van toepassing op derde landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, indien deze met de lidstaat van de belastingplichtige of met de Unie een overeenkomst hebben gesloten betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, die vergelijkbaar is met de wederzijdse bijstand waarin is voorzien in Richtlijn 2010/24/EU.
5. Wanneer activa, de fiscale woonplaats of het bedrijf van een vaste inrichting naar een andere lidstaat worden of wordt overgebracht, aanvaardt die lidstaat de waarde die is vastgesteld door de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting als beginwaarde van deze activa voor belastingdoeleinden, tenzij deze niet overeenstemt met de marktwaarde.
6. Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 wordt onder „marktwaarde” verstaan het bedrag waarvoor activa kunnen worden verhandeld of wederzijdse verplichtingen kunnen worden afgewikkeld in een rechtstreekse transactie tussen bereidwillige niet-gerelateerde kopers en verkopers.
7. Als het de bedoeling is dat de activa binnen een periode van twaalf maanden naar de lidstaat van de overbrenger terugkeren, is dit artikel niet van toepassing op overdrachten van activa in verband met effectenfinanciering, activa die als zekerheid worden gesteld of wanneer de activa worden overgebracht om aan prudentiële kapitaalvereisten te voldoen dan wel met het oog op liquiditeitsbeheer.
Artikel 6
Algemene antimisbruikregel
1. Voor de berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting laten de lidstaten een constructie of een reeks van constructies buiten beschouwing die is opgezet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen een belastingvoordeel te verkrijgen dat het doel of de toepassing van het toepasselijke belastingrecht ondermijnt, en die, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kunstmatig is. Een constructie kan uit verscheidene stappen of onderdelen bestaan.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt een constructie of een reeks van constructies als kunstmatig beschouwd voor zover zij niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.
3. Wanneer een constructie of een reeks van constructies overeenkomstig lid 1 buiten beschouwing wordt gelaten, wordt de belastingschuld berekend op grond van het nationale recht.
Artikel 7
Regel betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's)
1. De lidstaat van een belastingplichtige behandelt een entiteit of een vaste inrichting waarvan de winst in die lidstaat niet aan belasting is onderworpen, of vrijgesteld is van belasting, als een gecontroleerde buitenlandse vennootschap, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
a) |
in het geval van een entiteit: de belastingplichtige houdt zelf, of tezamen met zijn gelieerde ondernemingen, een rechtstreekse of middellijke deelneming van meer dan 50 percent van de stemrechten, bezit rechtstreeks of middellijk meer dan 50 percent van het kapitaal of heeft recht op meer dan 50 percent van de winst van die entiteit; en |
b) |
de daadwerkelijke door de entiteit of vaste inrichting betaalde vennootschapsbelasting op de winsten ervan is lager dan het verschil tussen de vennootschapsbelasting die op de entiteit of de vaste inrichting zou zijn geheven krachtens het toepasselijke vennootschapsbelastingstelsel in de lidstaat van de belastingplichtige en de daadwerkelijke door de entiteit of vaste inrichting betaalde vennootschapsbelasting op de winsten ervan. |
Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt geen rekening gehouden met de vaste inrichting van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap die niet aan belasting is onderworpen of van belasting is vrijgesteld in het rechtsgebied van de gecontroleerde buitenlandse vennootschap. Voorts wordt de vennootschapsbelasting die in de lidstaat van de belastingplichtige zou zijn geheven, berekend volgens de regels van de lidstaat van de belastingplichtige.
2. Wanneer een entiteit of een vaste inrichting als een gecontroleerde buitenlandse vennootschap wordt behandeld overeenkomstig lid 1, neemt de lidstaat van de belastingplichtige het volgende op in de belastinggrondslag:
a) |
de niet-uitgekeerde inkomsten van de entiteit of de inkomsten van de vaste inrichting, afkomstig uit de volgende categorieën:
Dit punt is niet van toepassing niet wanneer de gecontroleerde buitenlandse vennootschap een wezenlijke economische activiteit, ondersteund door personeel, uitrusting, activa en lokalen, uitoefent zoals blijkt uit de relevante feiten en omstandigheden. Wanneer de gecontroleerde buitenlandse vennootschap inwoner is van of gelegen is in een derde land dat geen partij is bij de EER-overeenkomst, kunnen de lidstaten besluiten af te zien van de toepassing van de voorgaande alinea. of |
b) |
de niet-uitgekeerde inkomsten van de entiteit of vaste inrichting die voortkomen uit kunstmatige constructies die zijn opgezet met als wezenlijk doel een belastingvoordeel te verkrijgen. Voor de toepassing van dit punt wordt een constructie of een reeks constructies als kunstmatig aangemerkt voor zover de entiteit of vaste inrichting geen eigenaar van de activa zou zijn, of niet de risico's zou hebben genomen die al haar inkomsten, of een deel ervan, genereren indien zij niet onder de zeggenschap stond van een vennootschap waar de voor die activa en risico's relevante sleutelfuncties worden verricht, welke een essentiële rol vervullen bij het genereren van de inkomsten van de gecontroleerde vennootschap. |
3. Wanneer, volgens de regels van een lidstaat, de belastinggrondslag van een belastingplichtige wordt berekend overeenkomstig lid 2, punt a), kan die lidstaat ervoor kiezen een entiteit of vaste inrichting niet als gecontroleerde buitenlandse vennootschap te behandelen op grond van lid 1, indien een derde of minder van de aan de entiteit of de vaste inrichting toevallende inkomsten onder de categorieën van lid 2, punt a), valt.
Wanneer, volgens de regels van een lidstaat, de belastinggrondslag van een belastingplichtige wordt berekend overeenkomstig lid 2, punt a), kan die lidstaat ervoor kiezen financiële ondernemingen niet als gecontroleerde buitenlandse vennootschappen te behandelen, indien een derde of minder van de inkomsten van de entiteit uit de categorieën onder lid 2, punt a), voortkomt uit transacties met de belastingplichtige of zijn gelieerde ondernemingen.
4. De lidstaten kunnen van het toepassingsgebied van lid 2, punt b), uitsluiten: een entiteit of vaste inrichting
a) |
met een boekhoudkundige winst van ten hoogste 750 000 EUR, en inkomsten uit andere activiteiten dan handel van ten hoogste 75 000 EUR; of |
b) |
waarvan de boekhoudkundige winst ten hoogste 10 percent van de exploitatiekosten voor het belastingtijdvak bedraagt. |
Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea mogen de exploitatiekosten niet de kosten omvatten van goederen die worden verkocht buiten het land waarvan de entiteit inwoner is, of waar de vaste inrichting is gelegen, voor belastingdoeleinden, noch betalingen aan gelieerde ondernemingen.
Artikel 8
Berekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap
1. Wanneer artikel 7, lid 2, punt a), van toepassing is, worden de in de belastinggrondslag van de belastingplichtige te begrijpen inkomsten berekend volgens de regels van de wet op de vennootschapsbelasting van de lidstaat waar de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats heeft of is gelegen. Verliezen van de entiteit of vaste inrichting worden niet in de belastinggrondslag begrepen maar kunnen, in overeenstemming met het nationale recht, voorwaarts worden verrekend en in aanmerking genomen in daaropvolgende belastingtijdvakken.
2. Wanneer artikel 7, lid 2, punt b), van toepassing is, worden de in de belastinggrondslag van de belastingplichtige te begrijpen inkomsten beperkt tot bedragen die zijn gegenereerd door activa en risico's die verbonden zijn met de sleutelfuncties die worden verricht door de controlerende vennootschap. De toerekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap geschiedt volgens het zakelijkheidsbeginsel.
3. De in de belastinggrondslag te begrijpen inkomsten worden berekend naar evenredigheid van de deelneming van de belastingplichtige in de entiteit als omschreven in artikel 7, lid 1, punt a).
4. De inkomsten worden begrepen in het belastingtijdvak van de belastingplichtige waarin het belastingjaar van de entiteit eindigt.
5. Wanneer de entiteit winst aan de belastingplichtige uitkeert, en deze uitgekeerde winst in de belastbare inkomsten van de belastingplichtige is begrepen, worden de bedragen van de inkomsten die voordien overeenkomstig artikel 7 in de belastinggrondslag waren begrepen, afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over de uitgekeerde inkomsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.
6. Wanneer de belastingplichtige zijn deelneming in de entiteit of het bedrijf van de vaste inrichting vervreemdt en een deel van de vervreemdingsopbrengsten voordien overeenkomstig artikel 7 in de belastinggrondslag is begrepen, wordt dat bedrag afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over die opbrengsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.
7. De lidstaat van de belastingplichtige staat toe dat de door de entiteit of vaste inrichting betaalde belasting van de belastingschuld van de belastingplichtige wordt afgetrokken in de staat waar hij zijn fiscale woonplaats heeft of zich bevindt. De aftrek wordt berekend overeenkomstig het nationale recht.
Artikel 9
Kwalificatieconflict door hybride structuren
1. Voor zover een kwalificatieconflict door hybride structuren in een dubbele aftrek resulteert, wordt de aftrek alleen toegekend in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt.
2. Voor zover een kwalificatieconflict door hybride structuren resulteert in een aftrek zonder betrekking in de heffing, weigert de lidstaat van de betaler de aftrek van die betaling.
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 10
Evaluatie
1. De Commissie evalueert de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, en met name de gevolgen van artikel 4, uiterlijk op 9 augustus 2020 en brengt verslag uit bij de Raad. Indien nodig gaat het verslag van de Commissie vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
2. De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die noodzakelijk is voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
3. De in artikel 11, lid 6, bedoelde lidstaten verstrekken de Commissie vóór 1 juli 2017 alle informatie die nodig is om de doeltreffendheid van de nationale specifieke regels ter voorkoming van risico's op grondslaguitholling en winstverschuiving (base erosion and profit shifting — BEPS) te beoordelen.
Artikel 11
Omzetting
1. De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 2018 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2019.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
3. Wanneer in deze richtlijn sprake is van een geldbedrag in euro (EUR), mogen de lidstaten die niet de euro als munt hebben, ervoor kiezen om op 12 juli 2016 het overeenkomstige bedrag in hun valuta te berekenen.
4. In afwijking van artikel 5, lid 2, mag Estland, zolang het niet-uitgekeerde winsten niet belast, een overdracht van activa in monetaire of niet-monetaire vorm, waaronder contanten, van een vaste inrichting in Estland aan een hoofdkantoor of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst, als winstuitkering beschouwen en inkomstenbelasting vorderen, zonder belastingplichtigen het recht te verlenen de betaling van deze belasting uit te stellen.
5. In afwijking van lid 1 stellen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2019 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan artikel 5 te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2020.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
6. In afwijking van artikel 4 kunnen de lidstaten die op 8 augustus 2016 beschikken over nationale specifieke regels ter voorkoming van risico's op BEPS die even doeltreffend zijn als de in deze richtlijn vervatte regel inzake renteaftrekbeperking, deze specifieke regels toepassen tot het einde van het eerste volledige boekjaar volgend op de datum van bekendmaking, op de officiële website, van de overeenkomst tussen de OESO-leden over een minimumnorm met betrekking tot BEPS-actie 4, doch uiterlijk tot 1 januari 2024.
Artikel 12
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 13
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
P. KAŽIMÍR
(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(3) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(4) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(5) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
(6) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
(7) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
(8) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(9) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).
(10) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
(11) Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).
(12) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
(13) Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).
(14) Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
19.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193/15 |
VERORDENING (EU) 2016/1165 VAN DE RAAD
van 18 juli 2016
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,
Gezien Besluit 2010/788/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB (1),
Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1183/2005 (2) van de Raad wordt uitvoering gegeven aan Besluit 2010/788/GBVB en worden bepaalde maatregelen vastgesteld tegen personen die in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo handelen, onder meer de bevriezing van hun tegoeden. |
(2) |
Bij Resolutie 2293 (2016) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 21 juni 2016 zijn de criteria gewijzigd voor de aanwijzing van personen en entiteiten waarvoor de beperkende maatregelen van de punten 9 en 11 van Resolutie 1807 (2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gelden, en is het wapenembargo uitgebreid. Bij Besluit (GBVB) 2016/1173 van de Raad (3) heeft de Raad besloten de reikwijdte van de criteria dienovereenkomstig uit te breiden. |
(3) |
Regelgeving op het niveau van de Unie is derhalve noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om uniforme toepassing door marktdeelnemers in alle lidstaten te waarborgen. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 1183/2005 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1183/2005 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1 ter wordt aan lid 1 het volgende punt toegevoegd:
|
2) |
In artikel 2 bis wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
F. MOGHERINI
(1) PB L 336 van 21.12.2010, blz. 30.
(2) Verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad van 18 juli 2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB L 193 van 23.7.2005, blz. 1).
(3) Besluit (GBVB) 2016/1173 van de Raad van 18 juli 2016 tot wijziging van Besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo (zie bladzijde 108 van dit Publicatieblad).
19.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193/17 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/1166 VAN DE COMMISSIE
van 17 mei 2016
tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de aankoopvoorwaarden voor bieten in de suikersector met ingang van 1 oktober 2017
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 125, lid 4, onder b),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 125 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moeten suikerbietentelers en suikerproducerende ondernemingen schriftelijke sectorale overeenkomsten sluiten. Bijlage XI bij die verordening bevat bepaalde aankoopvoorwaarden voor suikerbieten tot het einde van het verkoopseizoen 2016/2017, terwijl in bijlage X bij die verordening die voorwaarden worden vastgesteld met ingang van 1 oktober 2017, wanneer de quotaregeling zal zijn afgelopen. |
(2) |
Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de suikersector en de verwachte ontwikkeling van de sector in de periode na het einde van de quotaregeling, moeten de in bijlage X bedoelde aankoopvoorwaarden voor suikerbieten worden gewijzigd. |
(3) |
Met ingang van 1 oktober 2017 zal de bietsuikersector zich moeten aanpassen aan het einde van de quotaregeling, met inbegrip van het einde van de minimumprijs voor bieten en van de regulering van de hoeveelheden binnenlandse productie. Daarom heeft de sector een duidelijk rechtskader nodig voor deze transitie van een sterk gereguleerde naar een meer geliberaliseerde sector. Telers en suikerproducerende ondernemingen hebben verzocht om meer rechtszekerheid wat betreft de toepasselijke regels voor mechanismen voor het delen van waarden, waaronder op de markt gegenereerde winsten en verliezen als gevolg van de ontwikkeling van de relevante marktprijzen. |
(4) |
De bietsuikervoorzieningsketen van de Unie wordt gekenmerkt door een groot aantal voornamelijk kleine suikerbietentelers en een beperkt aantal voornamelijk grote suikerproducerende ondernemingen. Aangezien bietenleveranciers hun bietenleveringen aan suikerfabrieken tijdens bietenoogstperioden moeten kunnen plannen en organiseren, hebben de telers er belang bij om over bepaalde voorwaarden voor de aankoop van bieten door de betrokken ondernemingen te kunnen onderhandelen in het kader van waardedelingsclausules. Dit is een inherent kenmerk van de suikervoorzieningsketen, dat blijft bestaan ongeacht of er een quotaregeling is. Dankzij de in bijlage XI, afdeling XI, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde waardedelingsclausules kunnen bietentelers en suikerproducerende ondernemingen hun leveringen momenteel garanderen tegen vooraf vastgestelde aankoopvoorwaarden, waarbij zij de zekerheid hebben dat de door de voorzieningsketen gegenereerde winsten en kosten worden gedeeld in het voordeel van de bietentelers. Waardedeling heeft ook als voordeel dat de prijssignalen op de markt rechtstreeks aan de telers worden doorgegeven. |
(5) |
Het is weinig waarschijnlijk dat de verwachte ontwikkeling in de sector in de periode na het einde van de quotaregeling, in combinatie met de relatief lage suikerprijzen die recentelijk zijn waargenomen, ertoe zal leiden dat nieuwe bietsuikerverwerkers de markt zullen betreden, aangezien investeringen voor het opzetten van een suikerverwerkingsfaciliteit slechts rendabel kunnen zijn bij een hogere suikerprijs dan de voor de komende verkoopseizoenen voorspelde marktprijs. Volgens het vooruitzicht van de Commissie voor de middellange termijn zullen de prijzen na het einde van de quotaregeling een veeleer neerwaartse aanpassing te zien geven. Verwacht wordt dan ook dat de bestaande structuur van de suikersector van de EU, met inbegrip van de relatie tussen bietentelers en suikerproducerende ondernemingen, in de verkoopseizoenen na de afschaffing van de quotaregeling zal blijven bestaan aangezien naar verwachting weinig nieuwe ondernemingen de markt zullen betreden. |
(6) |
Indien de waardedelingsclausules niet worden behouden, kan de positie van de bietentelers in de voedselketen in het gedrang komen. Wanneer bietentelers de mogelijkheid verliezen om over waardedelingsclausules te onderhandelen, kunnen zij, met name wanneer de prijzen laag zijn, in een duidelijk nadelige economische positie terechtkomen. |
(7) |
Daarom blijft het gerechtvaardigd om bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 te wijzigen teneinde onderhandelingen over waardedelingsclausules mogelijk te maken. Bijgevolg moet ook na 1 oktober 2017 de mogelijkheid worden geboden om over zulke clausules te onderhandelen. |
(8) |
Om de onderhandelingen over waardedelingsclausules te vergemakkelijken is het passend die enkel mogelijk te maken tussen één onderneming en haar huidige of potentiële leveranciers. |
(9) |
Om een soepel onderhandelingsproces te waarborgen moet de opname van een waardedelingsclausule facultatief zijn. |
(10) |
Bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Aan bijlage X, afdeling XI, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt het volgende punt 5 toegevoegd:
„5. |
Een suikerproducerende onderneming en de betrokken bietenverkopers mogen clausules over het delen van waarden, waaronder op de markt gegenereerde winsten en verliezen, overeenkomen waarin wordt bepaald hoe ontwikkelingen van de relevante marktprijzen voor suiker of andere grondstoffen tussen hen moeten worden toegewezen.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 mei 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
19.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193/19 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1167 VAN DE COMMISSIE
van 18 juli 2016
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit onder meer de Republiek Korea en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit dat land
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”), en met name artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
A. GELDENDE MAATREGELEN
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China. Na twee nieuwe onderzoeken bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werden de antidumpingmaatregelen bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 van de Raad (3) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad (4) gehandhaafd. |
(2) |
Na een anti-ontwijkingsonderzoek op grond van artikel 13 van de basisverordening heeft de Raad het antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010 van de Raad (5) uitgebreid tot stalen kabels verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea. Bij dezelfde verordening werden bepaalde Koreaanse producenten-exporteurs van die uitgebreide maatregelen vrijgesteld. |
(3) |
Momenteel is een antidumpingrecht van toepassing dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 is ingesteld op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer van stalen kabels verzonden uit onder meer de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit dat land, laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/90 van de Commissie (6) („de geldende maatregelen”). Voor de invoer in de Unie van het onderzochte product verzonden uit de Republiek Korea geldt een recht van 60,4 %, met uitzondering van het product dat wordt vervaardigd door ondernemingen die vrijstelling hebben gekregen. |
B. PROCEDURE
1. Inleiding
(4) |
De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een verzoek ontvangen om vrijstelling van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer verzonden uit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening. |
(5) |
Het verzoek is op 7 september 2015 ingediend door Daechang Steel Co. Ltd („de indiener van het verzoek”), een producent-exporteur van stalen kabels in de Republiek Korea („het betrokken land”) en betreft enkel de indiener van het verzoek. |
(6) |
De indiener van het verzoek heeft voorlopig bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat hij het onderzochte product in het onderzoektijdvak dat is gebruikt bij het onderzoek dat tot de uitgebreide maatregelen heeft geleid (1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009) niet naar de Unie heeft uitgevoerd, dat hij geen banden heeft met de producenten-exporteurs van het onderzochte product die aan de geldende antidumpingrechten onderworpen zijn, dat hij de maatregelen ten aanzien van stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China niet heeft ontweken en dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren. |
(7) |
Na onderzoek van het door de indiener van het verzoek verstrekte bewijsmateriaal, na raadpleging van de lidstaten en nadat de bedrijfstak van de Unie de kans had gehad om opmerkingen in te dienen, heeft de Commissie het onderzoek op 26 november 2015 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2179 (7) geopend. Voorts heeft de Commissie de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 3 van die verordening en artikel 14, lid 5, van de basisverordening opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer in de Unie te registreren van het uit de Republiek Korea verzonden onderzochte product dat door de indiener van het verzoek wordt geproduceerd en naar de Unie wordt uitgevoerd. |
2. Onderzocht product
(8) |
Dit nieuwe onderzoek heeft betrekking op stalen kabels (gesloten kabels daaronder begrepen), met uitzondering van roestvrijstalen kabels, met een grootste dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm, verzonden uit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea („het onderzochte product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7312 10 81, ex 7312 10 83, ex 7312 10 85, ex 7312 10 89 en ex 7312 10 98 (Taric-codes 7312108113, 7312108313, 7312108513, 7312108913 en 7312109813). |
3. Verslagperiode
(9) |
De verslagperiode betrof de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015. Er werden gegevens verzameld van 2008 tot het einde van de verslagperiode („het onderzoektijdvak”). |
4. Onderzoek
(10) |
De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de vertegenwoordigers van de Republiek Korea formeel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. Belanghebbenden werd verzocht hun standpunt kenbaar te maken; zij werden ook ingelicht over de mogelijkheid om te verzoeken te worden gehoord. De Commissie heeft geen verzoeken ontvangen. |
(11) |
De Commissie heeft de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden en heeft binnen de gestelde termijn een volledig antwoord ontvangen. De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en ter plaatse gecontroleerd die zij voor het nieuwe onderzoek nodig achtte. Bij de indiener van het verzoek is een controle ter plaatse verricht. |
(12) |
De Commissie heeft onderzocht of de voorwaarden waren vervuld om een vrijstelling overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4, te verlenen, namelijk of:
|
C. BEVINDINGEN
(13) |
Het onderzoek heeft bevestigd dat de indiener van het verzoek het product waarop het nieuwe onderzoek betrekking heeft, niet naar de Unie heeft uitgevoerd tijdens het tijdvak van het anti-ontwijkingsonderzoek dat tot de uitgebreide maatregelen heeft geleid, namelijk van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009. De indiener van het verzoek heeft het onderzochte product voor het eerst uitgevoerd na de uitbreiding van de maatregelen tot de Republiek Korea, meer precies tijdens de tweede helft van 2015. |
(14) |
Uit het onderzoek is tevens gebleken dat de indiener van het verzoek niet verbonden was met enige Chinese exporteur of producent op wie de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing waren. |
(15) |
Het onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de indiener van het verzoek het onderzochte product werkelijk produceert en niet betrokken is bij enige ontwijking. De indiener van het verzoek koopt in de Republiek Korea geproduceerde stalen walsdraad en submaterialen (zoals zink en lood) aan en voert ook stalen walsdraad uit de Volksrepubliek China in, dat vervolgens wordt gebeitst, getrokken, gegalvaniseerd, nagetrokken en ineengedraaid tot strengen en ten slotte tot kabels in zijn fabrieken in de Republiek Korea. Het afgewerkte product wordt verkocht in de Republiek Korea en ook uitgevoerd naar de Verenigde Staten, Azië en de Unie. |
(16) |
De productieactiviteiten kunnen worden beschouwd als assemblage- of voltooiingswerkzaamheden. Artikel 13, lid 2, van de basisverordening stelt vast onder welke voorwaarden assemblage wordt geacht ontwijking van de maatregelen in te houden. Eén van de voorwaarden (onder b) van dat artikel) is dat de desbetreffende delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product. Tijdens het onderzoek is gebleken dat het aandeel van de Chinese grondstoffen die de indiener van het verzoek gebruikte, ruim onder de drempel van 60 % bleef waarin artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening voorziet. De Chinese delen (in dit geval grondstoffen) die werden gebruikt, vertegenwoordigden 38 %. Artikel 13, lid 2, onder b), bepaalt dat wanneer deze drempel wordt overschreden, er moet worden vastgesteld of de drempel van 25 % toegevoegde waarde is gehaald (de „toets van de toegevoegde waarde”). De drempel van 60 % van de totale waarde van de delen werd niet overschreden. Daarom was het, gezien de tijdens de verslagperiode werkelijk gemaakte kosten, niet noodzakelijk om na te gaan of de toegevoegde waarde ten minste 25 % bedroeg in de zin van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening. |
(17) |
De indiener van het verzoek is het onderzochte product midden 2015 beginnen te produceren. Gezien de uitzonderlijk hoge productiekosten tijdens de fase waarin de productie werd opgestart, werd een andere berekeningswijze toegepast die gebaseerd was op de standaardproductiekosten (zonder de start-upkosten en anticiperend op een hoge bezettingsgraad). Volgens die berekening vertegenwoordigde het aandeel van de grondstoffen van Chinese oorsprong meer dan 60 % van de totale waarde van de delen van het eindproduct (69 %). Om die reden werd de toets van de toegevoegde waarde overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de basisverordening uitgevoerd. Uit die toets is gebleken dat de waarde die aan de uit de Volksrepubliek China ingevoerde delen werd toegevoegd, aanzienlijk boven de in artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening vastgestelde drempel van 25 % van de productiekosten lag. Bijgevolg worden de productieactiviteiten van de indiener van het verzoek niet beschouwd als ontwijking in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening. |
(18) |
Tot slot heeft het onderzoek bevestigd dat de indiener van het verzoek het onderzochte afgewerkte product niet vanuit de Volksrepubliek China aankocht met als doel het door te verkopen of over te schepen naar de Unie, en dat de onderneming haar volledige uitvoer tijdens de verslagperiode kan rechtvaardigen. |
(19) |
In het licht van de in de overwegingen 13 tot en met 18 beschreven bevindingen concludeert de Commissie dat de indiener van het verzoek voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening. |
(20) |
De bovenstaande bevindingen zijn meegedeeld aan de indiener van het verzoek en de bedrijfstak van de Unie, die de kans hebben gekregen om opmerkingen in te dienen. De indiener van het verzoek heeft meegedeeld dat hij instemde met de bevindingen van de Commissie. De Commissie heeft verder geen opmerkingen ontvangen. |
D. WIJZIGING VAN DE LIJST VAN ONDERNEMINGEN DIE EEN VRIJSTELLING VAN DE GELDENDE MAATREGELEN GENIETEN
(21) |
Overeenkomstig de bovenstaande bevindingen moet de indiener van het verzoek worden toegevoegd aan de lijst van ondernemingen die zijn vrijgesteld van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 ingestelde antidumpingrecht. |
(22) |
Zoals vastgesteld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 400/2010, geldt de vrijstelling alleen indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die voldoet aan de in de bijlage bij die verordening vermelde vereisten. Indien geen dergelijke factuur wordt overgelegd, blijft het ingestelde antidumpingrecht gelden. |
(23) |
Daarnaast blijft de vrijstelling van de uitgebreide maatregelen voor de invoer van stalen kabels geproduceerd door de indiener van het verzoek, in overeenstemming met artikel 13, lid 4, van de basisverordening, geldig op voorwaarde dat de definitief vastgestelde feiten de vrijstelling rechtvaardigen. Mocht uit nieuw voorlopig bewijsmateriaal het tegenovergestelde blijken, dan kan de Commissie een onderzoek openen om vast te stellen of de intrekking van de vrijstelling gerechtvaardigd is. |
(24) |
De vrijstelling van de uitgebreide maatregelen voor de invoer van stalen kabels geproduceerd door de indiener van het verzoek is gebaseerd op de bevindingen van dit nieuwe onderzoek. Die vrijstelling is bijgevolg uitsluitend van toepassing op de invoer van stalen kabels verzonden uit de Republiek Korea en geproduceerd door de hierboven vermelde specifieke rechtspersoon. Ingevoerde stalen kabels die zijn geproduceerd door een onderneming die niet uitdrukkelijk wordt genoemd in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de uitdrukkelijk vermelde ondernemingen, komen niet in aanmerking voor de vrijstelling en zijn onderworpen aan het bij die verordening ingestelde residuele recht. |
(25) |
Daechang Steel Co. Ltd moet worden opgenomen in de tabel in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, zoals laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/90. |
(26) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 opgerichte comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De tabel in artikel 1, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012, zoals laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/90, wordt vervangen door de volgende tabel:
Land |
Onderneming |
Aanvullende Taric-code |
Republiek Korea |
Bosung Wire Rope Co., Ltd, 568,Yongdeok-ri, Hallim-myeon, Gimae-si, Gyeongsangnam-do, 621-872 |
A969 |
Chung Woo Rope Co., Ltd, 1682-4, Songjung-Dong, Gangseo-Gu, Busan |
A969 |
|
CS Co., Ltd, 287-6 Soju-Dong Yangsan-City, Kyoungnam |
A969 |
|
Cosmo Wire Ltd, 4-10, Koyeon-Ri, Woong Chon-Myon Ulju-Kun, Ulsan |
A969 |
|
Dae Heung Industrial Co., Ltd, 185 Pyunglim — Ri, Daesan-Myun, Haman — Gun, Gyungnam |
A969 |
|
Daechang Steel Co., Ltd, 1213, Aam-daero, Namdong-gu, Incheon |
C057 |
|
DSR Wire Corp., 291, Seonpyong-Ri, Seo-Myon, Suncheon-City, Jeonnam |
A969 |
|
Goodwire MFG. Co. Ltd, 984-23, Maegok-Dong, Yangsan-City, Kyungnam |
B955 |
|
Kiswire Ltd, 20th Fl. Jangkyo Bldg, 1, Jangkyo-Dong, Chung-Ku, Seoul |
A969 |
|
Manho Rope & Wire Ltd, Dongho Bldg, 85-2 4 Street Joongang-Dong, Jong-gu, Busan |
A969 |
|
Line Metal Co. Ltd, 1259 Boncho-ri, Daeji-Myeon, Changnyeong-gun, Gyeongnam |
B926 |
|
Seil Wire and Cable, 47-4, Soju-Dong, Yangsan-Si, Kyungsangnamdo |
A994 |
|
Shin Han Rope Co., Ltd, 715-8, Gojan-Dong, Namdong-gu, Incheon |
A969 |
|
Ssang YONG Cable Mfg. Co., Ltd, 1559-4 Song-Jeong Dong, Gang-Seo Gu, Busan |
A969 |
|
Young Heung Iron & Steel Co., Ltd, 71-1 Sin-Chon Dong, Changwon City, Gyungnam |
A969 |
Artikel 2
De douaneautoriteiten wordt opgedragen de registratie van de invoer uit hoofde van artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2179 te beëindigen. Er wordt geen antidumpingrecht geïnd op de reeds geregistreerde invoer.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad van 12 augustus 1999 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne, tot definitieve inning van het op deze invoer ingestelde voorlopige antidumpingrecht en tot beëindiging van de antidumpingprocedure in verband met deze invoer uit de Republiek Korea (PB L 217 van 17.8.1999, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1858/2005 van de Raad van 8 november 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 299 van 16.11.2005, blz. 1).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad van 27 januari 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Oekraïne, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Marokko, Moldavië en de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen betreffende de invoer van stalen kabels uit Zuid-Afrika overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 36 van 9.2.2012, blz. 1).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 400/2010 van de Raad van 26 april 2010 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 1858/2005 ingestelde definitieve antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China tot stalen kabels verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, en tot beëindiging van het onderzoek betreffende de invoer van stalen kabels verzonden vanuit Maleisië (PB L 117 van 11.5.2010, blz. 1).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/90 van de Commissie van 26 januari 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit onder meer Oekraïne naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 19 van 27.1.2016, blz. 22).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2179 van de Commissie van 25 november 2015 tot opening van een nieuw onderzoek ten aanzien van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea, met het oog op de vaststelling of een Koreaanse exporteur van die maatregelen kan worden vrijgesteld, of het antidumpingrecht ten aanzien van de invoer afkomstig van die exporteur kan worden ingetrokken en of die invoer moet worden geregistreerd (PB L 309 van 26.11.2015, blz. 3).
19.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193/25 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1168 VAN DE COMMISSIE
van 18 juli 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
176,8 |
ZZ |
176,8 |
|
0709 93 10 |
TR |
136,8 |
ZZ |
136,8 |
|
0805 50 10 |
AR |
173,5 |
BO |
223,6 |
|
CL |
210,7 |
|
UY |
201,7 |
|
ZA |
175,8 |
|
ZZ |
197,1 |
|
0808 10 80 |
AR |
191,0 |
BR |
90,8 |
|
CL |
135,5 |
|
NZ |
145,5 |
|
US |
117,0 |
|
UY |
72,1 |
|
ZA |
115,9 |
|
ZZ |
124,0 |
|
0808 30 90 |
AR |
183,1 |
CL |
125,1 |
|
NZ |
155,4 |
|
ZA |
127,8 |
|
ZZ |
147,9 |
|
0809 10 00 |
TR |
193,6 |
ZZ |
193,6 |
|
0809 29 00 |
TR |
280,5 |
ZZ |
280,5 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
19.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193/27 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1169 VAN DE COMMISSIE
van 18 juli 2016
tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juli 2016 zijn ingediend in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 341/2007 geopende tariefcontingenten voor knoflook
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188, leden 1 en 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie (2) zijn jaarlijkse tariefcontingenten geopend voor de invoer van knoflook. |
(2) |
De hoeveelheden waarop de A-invoercertificaataanvragen betrekking hebben die tijdens de eerste zeven kalenderdagen van juli 2016 voor de deelperiode van 1 september 2016 tot en met 30 november 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre A-invoercertificaten kunnen worden afgegeven, door de overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (3) berekende toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, die moet worden toegepast op de gevraagde hoeveelheden. |
(3) |
Met het oog op de efficiëntie van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt wordt toegepast op de hoeveelheden waarop de A-invoercertificaataanvragen betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 341/2007 voor de deelperiode van 1 september 2016 tot en met 30 november 2016 zijn ingediend.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie van 29 maart 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten (PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12).
(3) Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13).
BIJLAGE
Oorsprong |
Volgnummer |
Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1 september 2016 tot en met 30 november 2016 ingediende aanvragen (%) |
||
China |
||||
|
09.4105 |
99,306141 |
||
|
09.4100 |
0,465017 |
||
Andere derde landen |
||||
|
09.4106 |
— |
||
|
09.4102 |
— |
BESLUITEN
19.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193/29 |
BESLUIT (EU) 2016/1170 VAN DE RAAD
van 12 juli 2016
betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de gemengde commissie die is opgericht bij de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds, over de vaststelling van het reglement van orde van de gemengde commissie en het instellen van gespecialiseerde werkgroepen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 207 en 209, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (1) (de „overeenkomst”) is op 1 mei 2014 in werking getreden. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst werd een gemengde commissie opgericht om onder meer te zorgen voor de goede werking en uitvoering van de overeenkomst (de „gemengde commissie”). |
(3) |
Om de gemengde commissie te laten bijdragen tot de doeltreffende tenuitvoerlegging van de overeenkomst moet het reglement van orde van de gemengde commissie worden vastgesteld. |
(4) |
Krachtens artikel 41 van de overeenkomst kan de gemengde commissie gespecialiseerde werkgroepen instellen die haar bij de uitvoering van haar taken ondersteunen. |
(5) |
Het standpunt van de Unie in de gemengde commissie over de vaststelling van het reglement van orde van de gemengde commissie en het instellen van gespecialiseerde werkgroepen moet derhalve worden gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van de gemengde commissie, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Het namens de Unie in te nemen standpunt in de krachtens artikel 41 van de overeenkomst opgerichte gemengde commissie over:
a) |
de vaststelling van het reglement van orde van de gemengde commissie, en |
b) |
het instellen van gespecialiseerde werkgroepen, |
wordt gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van de gemengde commissie.
2. Kleine wijzigingen van de ontwerpbesluiten kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in de gemengde commissie.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussels, 12 juli 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
P. KAŽIMÍR
(1) Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (PB L 125 van 26.4.2014, blz. 17).
ONTWERP
BESLUIT Nr. 1/2016 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-INDONESIË
van …
tot vaststelling van haar reglement van orde
DE GEMENGDE COMMISSIE EU-INDONESIË,
Gezien de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (1) (de „overeenkomst”), en met name artikel 41,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De overeenkomst is op 1 mei 2014 in werking getreden. |
(2) |
Om bij te dragen aan de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst, moet de gemengde commissie zo snel mogelijk worden opgericht. |
(3) |
Krachtens artikel 41, lid 5, van de overeenkomst stelt de gemengde commissie haar eigen reglement van orde voor de toepassing van de overeenkomst vast, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig artikel
Het reglement van orde van de gemengde commissie, zoals opgenomen in de bijlage, wordt vastgesteld.
Gedaan te …,
Voor de gemengde commissie EU-Indonesië
De voorzitter
(1) PB L 125 van 26.4.2014, blz. 17.
BIJLAGE
Reglement van orde van de gemengde commissie
Artikel 1
Samenstelling en voorzitterschap
1. De gemengde commissie, die is opgericht bij artikel 41 van de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (de „overeenkomst”), voert haar taken uit overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst.
2. De gemengde commissie bestaat uit vertegenwoordigers van beide partijen op het hoogst mogelijke niveau.
3. De gemengde commissie wordt beurtelings voorgezeten door de minister van Buitenlandse Zaken van de Republiek Indonesië en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Zij kunnen hun bevoegdheid voor het voorzitterschap van de vergaderingen van de gemengde commissie geheel of gedeeltelijk overdragen aan een hoge ambtenaar.
Artikel 2
Vertegenwoordiging
1. De partijen stellen elkaar in kennis van de lijst van hun vertegenwoordigers in de gemengde commissie (de „leden”). De lijst wordt beheerd door het secretariaat van de gemengde commissie.
2. Een lid dat zich door een vervanger wenst te laten vertegenwoordigen, deelt de voorzitter vóór die vergadering schriftelijk de naam van zijn of haar vervanger mee. De vervanger van een lid oefent alle rechten van dat lid uit.
Artikel 3
Delegaties
1. De leden van de gemengde commissie mogen zich laten vergezellen door andere ambtenaren. Vóór elke vergadering worden de partijen via het secretariaat in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegaties die de vergadering bijwonen.
2. Indien nodig kunnen deskundigen of vertegenwoordigers van andere organen met wederzijdse toestemming van de partijen voor de vergaderingen van de gemengde commissie worden uitgenodigd, als waarnemer of om informatie over een specifiek onderwerp te verstrekken.
Artikel 4
Vergaderingen
1. De gemengde commissie komt normaal gesproken ten minste eenmaal per twee jaar bijeen, tenzij door de partijen anders overeengekomen. Een vergadering van de gemengde commissie worden bijeengeroepen door de voorzitter en wordt afwisselend in Indonesië en in Brussel gehouden, op een datum die in onderling overleg wordt vastgesteld. De partijen kunnen tevens besluiten tot buitengewone bijeenkomsten van de gemengde commissie.
2. Bij wijze van uitzondering en indien beide partijen ermee instemmen, kunnen de vergaderingen van de gemengde commissie ook met behulp van technologische middelen plaatsvinden, bijvoorbeeld via video- of teleconferentie.
3. De gemengde commissie vergadert op het hoogst mogelijke niveau, zoals overeengekomen door de partijen. Beide partijen zetten zich in om, waar mogelijk, deelname op ministerieel niveau te waarborgen.
4. Vergaderingen van de gemengde commissie op ministerieel niveau worden voorbereid door middel van een vergadering op het niveau van hoge ambtenaren.
Artikel 5
Openbaarheid
1. De vergaderingen van de gemengde commissie zijn niet openbaar, tenzij de partijen anders besluiten. Wanneer een partij aan de gemengde commissie informatie overlegt die zij als vertrouwelijk aanduidt, behandelt de andere partij die informatie als zodanig.
2. De gemengde commissie kan publieke verklaringen afleggen indien ze dit nodig acht.
Artikel 6
Secretariaat
Een vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor extern optreden en een vertegenwoordiger van de regering van de Republiek Indonesië treden gezamenlijk op als secretarissen van de gemengde commissie. Alle mededelingen van en aan de voorzitter van de gemengde commissie worden doorgestuurd naar de secretarissen. Correspondentie van en aan de voorzitter van de gemengde commissie kan verlopen in om het even welke schriftelijke vorm, ook e-mail.
Artikel 7
Agenda van de vergaderingen
1. De voorzitter stelt voor elke vergadering een voorlopige agenda op. Die wordt, samen met de nodige documenten, gewoonlijk niet later dan 15 dagen voor de start van de vergadering aan de andere partij doorgestuurd.
2. De voorzitter kan voorstellen dat deskundigen de vergaderingen van de gemengde commissie bijwonen om informatie over een specifiek agendapunt te verstrekken.
3. De agenda wordt aan het begin van elke vergadering door de gemengde commissie goedgekeurd. Indien de partijen zulks overeenkomen, kunnen punten die niet op de voorlopige agenda staan, als agendapunten worden toegevoegd.
4. In bijzondere omstandigheden kan de voorzitter met instemming van beide partijen de in lid 1 genoemde termijnen inkorten als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.
Artikel 8
Goedgekeurde notulen
1. De resultaten van de vergadering van de gemengde commissie worden vastgelegd in de vorm van goedgekeurde notulen.
2. De twee secretarissen stellen gezamenlijk op verzoek van de gastheer ontwerpnotulen van elke vergadering op, gewoonlijk binnen 30 kalenderdagen na de datum van de vergadering. De ontwerpnotulen zijn gebaseerd op een samenvatting door de voorzitter van de conclusies van de gemengde commissie.
3. De notulen worden binnen 45 kalenderdagen na de vergaderdatum of uiterlijk op een andere door de partijen overeengekomen datum door beide partijen goedgekeurd. Zodra overeenstemming is bereikt over de notulen, worden twee originelen ondertekend door de partijen. Iedere partij krijgt een origineel.
Artikel 9
Besluiten en aanbevelingen
1. Voor de uitvoering van haar taken overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst, kan de gemengde commissie een besluit en/of aanbeveling vaststellen. Dergelijk besluit en/of dergelijke aanbeveling wordt voorzien van een volgnummer, de datum van vaststelling en een beschrijving van het onderwerp.
2. Wanneer de omstandigheden zulks vereisen, kan de gemengde commissie haar besluiten en aanbevelingen via een schriftelijke procedure vaststellen.
3. Niettegenstaande artikel 5 kan elke partij beslissen om de besluiten en aanbevelingen van de gemengde commissie op te nemen in hun respectieve publicatieblad.
Artikel 10
Correspondentie
1. De voor de gemengde commissie bestemde correspondentie wordt gericht aan de secretaris van een van de partijen, die op zijn beurt de andere secretaris inlicht.
2. Het secretariaat ziet erop toe dat de correspondentie die aan de gemengde commissie is gericht, wordt doorgestuurd naar de voorzitter en, in voorkomend geval, als in artikel 11 bedoelde documenten wordt verspreid.
3. De correspondentie van de voorzitter van de gemengde commissie wordt door het secretariaat naar de partijen gezonden en, in voorkomend geval, als in artikel 11 bedoelde documenten verspreid.
Artikel 11
Documenten
1. Wanneer de beraadslagingen van de gemengde commissie gebaseerd zijn op schriftelijke documenten, worden deze door het secretariaat genummerd en onder de leden verspreid.
2. Elke secretaris is verantwoordelijk voor de verspreiding van de documenten aan de leden van zijn kant in de gemengde commissie en voor het systematisch verstrekken van kopieën aan de andere secretaris.
Artikel 12
Onkosten
1. Elke partij draagt haar eigen personeels-, reis- en verblijfskosten en haar eigen kosten voor post en telecommunicatie in verband met de deelname aan vergaderingen van de gemengde commissie.
2. Uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de partij die als gastheer voor de vergadering optreedt.
Artikel 13
Wijziging van het reglement van orde
Beide partijen kunnen schriftelijk om een wijziging van het reglement van orde verzoeken, en het reglement van orde kan worden gewijzigd in onderling overleg tussen de partijen overeenkomstig artikel 9.
Artikel 14
Gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen
1. De gemengde commissie kan gespecialiseerde werkgroepen of andere mechanismen instellen die haar bij de uitvoering van haar taken ondersteunen. De gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen brengen aan de gemengde commissie verslag uit.
2. De gemengde commissie kan besluiten bestaande gespecialiseerde werkgroepen of andere mechanismen op te heffen, of bijkomende specialiseerde werkgroepen of andere mechanismen in te stellen die haar bij de uitvoering van haar taken ondersteunen.
3. De gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen brengen op elke vergadering van de gemengde commissie gedetailleerd verslag uit over hun activiteiten.
4. De gespecialiseerde werkgroepen kunnen alleen aanbevelingen doen aan de gemengde commissie.
ONTWERP
BESLUIT Nr. 2/2016 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-INDONESIË
van …
betreffende het instellen van gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen
DE GEMENGDE COMMISSIE EU-INDONESIË,
Gezien de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds (1) (de „overeenkomst”), en met name artikel 41, en gezien artikel 14 van het reglement van orde van de gemengde commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De overeenkomst is op 1 mei 2014 in werking getreden. |
(2) |
Om bij te dragen aan de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst, moet het institutionele kader zo snel mogelijk worden ingesteld. |
(3) |
Krachtens artikel 41, lid 3, van de overeenkomst en artikel 14 van het reglement van orde van de gemengde commissie kan de commissie gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen instellen die haar bij de uitvoering van haar taken ondersteunen. |
(4) |
Om op deskundigenniveau te kunnen beraadslagen over de kerngebieden die onder de toepassingssfeer van de overeenkomst vallen, kunnen gespecialiseerde werkgroepen of andere mechanismen worden ingesteld. De partijen kunnen na verder overleg de lijst met gespecialiseerde werkgroepen of andere mechanismen en/of hun werkterreinen wijzigen. |
(5) |
Krachtens artikel 9 van haar reglement van orde kan de gemengde commissie tevens bij schriftelijke procedure besluiten nemen. |
(6) |
Dit besluit moet worden vastgesteld om de gespecialiseerde werkgroepen of mechanismen tijdig operationeel te maken, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig artikel
De in bijlage bij dit besluit genoemde gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen worden ingesteld.
Gedaan te …,
Voor de gemengde commissie EU-Indonesië
De voorzitter
(1) PB L 125 van 26.4.2014, blz. 17.
BIJLAGE
Gemengde commissie EU-Indonesië
Gespecialiseerde werkgroepen en andere mechanismen
1. |
Gespecialiseerde werkgroep over ontwikkelingssamenwerking. |
2. |
Gespecialiseerde werkgroep over handel en investeringen. |
3. |
Mensenrechtendialoog. |
4. |
Politieke dialoog. |
5. |
Veiligheidsdialoog. |
19.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 193/38 |
BESLUIT (EU) 2016/1171 VAN DE RAAD
van 12 juli 2016
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over wijzigingen van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, en artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3, onder a)
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 98 en in het bijzonder artikel 102 van de EER-overeenkomst, kan het Gemengd Comité van de EER besluiten onder andere bijlage IX bij de EER-overeenkomst, die bepalingen inzake financiële diensten bevat, te wijzigen. |
(3) |
De volgende besluiten hebben betrekking op financiële diensten en moeten in de EER-overeenkomst worden opgenomen:
|
(4) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(5) |
Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijzigingen van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst is gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité van de EER.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
P. KAŽIMÍR
(1) PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
(2) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
(3) Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(5) Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).
(6) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
(7) Verordening (EU) nr. 1022/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 5).
(8) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
(9) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1).
(10) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 447/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van de procedure voor abi-beheerders die voor opt-in kiezen uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 16.5.2013, blz. 1.)
(11) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van een procedure voor het bepalen van de referentielidstaat van een niet-EU abi-beheerder ingevolge Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 16.5.2013, blz. 3).
(12) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 694/2014 van de Commissie van 17 december 2013 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor het vaststellen van de soorten beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (PB L 183 van 24.6.2014, blz. 18).
(13) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/514 van de Commissie van 18 december 2014 betreffende de overeenkomstig artikel 67, lid 3, van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad door de bevoegde autoriteiten aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie (PB L 82 van 27.3.2015, blz. 5).
(14) Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).
(15) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 826/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de technische reguleringsnormen inzake de meldings- en openbaarmakingsvereisten met betrekking tot netto shortposities, de bijzonderheden van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities en de methode voor het berekenen van de omzet om te bepalen welke aandelen zijn vrijgesteld (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 1).
(16) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de manier waarop netto shortposities in aandelen openbaar mogen worden gemaakt, de vorm van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities, de soorten overeenkomsten, regelingen en maatregelen die er adequaat voor zorgen dat aandelen of overheidsschuldinstrumenten voor afwikkeling beschikbaar zijn, alsmede de datum van en de in aanmerking te nemen periode bij de bepaling van het belangrijkste handelsplatform van een aandeel, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 11).
(17) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van definities, de berekening van netto shortposities, gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, meldingsdrempels, liquiditeitsdrempels voor het opschorten van beperkingen, aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en ongunstige gebeurtenissen (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 1).
(18) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de berekeningsmethode voor de waardedaling van liquide aandelen en andere financiële instrumenten (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 16).
(19) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/97 van de Commissie van 17 oktober 2014 tot correctie van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 ten aanzien van de melding van aanmerkelijke netto shortposities in overheidsschuld (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 22).
(20) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
(21) Verordening (EU) nr. 513/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 30).
(22) Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (PB L 146 van 31.5.2013, blz. 1).
(23) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 272/2012 van de Commissie van 7 februari 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus aangerekende vergoedingen, (PB L 90 van 28.3.2012, blz. 6.).
(24) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 446/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen over de inhoud en het formaat van de periodieke verslagen betreffende de ratinggegevens die door ratingbureaus aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten moeten worden voorgelegd (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 2).
(25) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 447/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus door vaststelling van technische reguleringsnormen voor de beoordeling van de conformiteit van ratingmethodologieën, (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 14.)
(26) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 448/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de presentatie van de informatie die ratingbureaus ter beschikking moeten stellen in een centrale databank die door de Europese Autoriteit voor effecten en markten is opgezet (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 17).
(27) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 449/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende te verstrekken gegevens voor de registratie en certificatie van ratingbureaus (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 32.)
(28) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 946/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met procedureregels betreffende door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus opgelegde geldboeten, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer en termijnbepalingen (PB L 282 van 16.10.2012, blz. 23).
(29) Uitvoeringsbesluit 2014/245/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Australië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 65).
(30) Uitvoeringsbesluit 2014/246/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Argentinië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 68).
(31) Uitvoeringsbesluit 2014/247/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Mexico als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 71).
(32) Uitvoeringsbesluit 2014/248/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Singapore als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 73).
(33) Uitvoeringsbesluit 2014/249/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Hongkong als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 76).
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (1) moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst. |
(2) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31ed (Besluit 2010/C-326/07) het volgende ingevoegd:
„31f. |
32010 R 1092: Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1). De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1092/2010 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op …, of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, indien dat later is (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.
(*) Grondwettelijke vereisten aangegeven.
Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen
bij Besluit Nr. […] waarbij Verordening (EU) nr. 1092/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen
De overeenkomstsluitende partijen merken op dat Verordening (EU) nr. 1092/2010 alleen voorziet in een bepaalde mate van deelname van staten die geen EU-lidstaat zijn, aan het Europees Comité voorsysteemrisico's. In het licht van eventuele toekomstige herzieningen van Verordening (EU) nr. 1092/2010 gaat de EU na of een recht op deelname dat spoort met de deelname van de EER-EVA-staten aan de in de besluiten van het Gemengd Comité van de EER nr. …/…, nr. …/… en nr. …/… bedoelde drie Europese toezichthoudende autoriteiten aan de EER-EVA-staten kan worden verleend.
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. …
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Verordening (EU) nr. 1022/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
De ministers van financiën en economische zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (3) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten. |
(4) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, zoals de aanneming van aanbevelingen en niet-bindende bemiddeling, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. |
(5) |
Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijven. |
(6) |
De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat. |
(7) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31f (Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende ingevoegd:
„31 g. |
32010 R 1093: Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12), gewijzigd bij:
De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1022/2013 zijn authentiek.
Artikel 3
De overeenkomstsluitende partijen herzien het overeenkomstig onderhavig besluit en de besluiten nr. …/… [ESRB], nr. …/… [Eiopa] en nr. …/… [ESMA] opgezette kader uiterlijk eind [vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit] om ervoor te zorgen dat dit kader de doeltreffende en homogene toepassing van de gemeenschappelijke voorschriften en het toezicht in de gehele EER garandeert.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op … [de dag na die van de vaststelling ervan invoegen], of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, indien dat later is (*).
Artikel 5
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.
(2) PB L 287 van 29.10.2013, blz. 5.
(3) Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.
(*) Grondwettelijke vereisten aangegeven.
Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen
bij Besluit nr. […] waarbij Verordening (EU) nr. 1093/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen
[ter goedkeuring met het besluit en voor publicatie in het PB]
Overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1022/2013 handelt de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), hierna „de Autoriteit” genoemd, onafhankelijk, objectief, op niet-discriminerende wijze en uitsluitend in het belang van de Unie. Naar aanleiding van de opname van Verordening (EU) nr. 1093/2010 in de EER-overeenkomst hebben de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten dezelfde rechten — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Autoriteit.
Derhalve en met volle inachtneming van de onafhankelijkheid van de Autoriteit zijn de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst het erover eens dat wanneer de Autoriteit handelt overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst, zij handelt in het gemeenschappelijk belang van alle overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. …
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG (1) van de Commissie moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (2) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten. |
(3) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, zoals de aanneming van aanbevelingen en niet-bindende bemiddeling, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. |
(4) |
Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijft. |
(5) |
De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat. |
(6) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31 g (Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende ingevoegd:
„31h. |
32010 R 1094: Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48). De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1094/2010 zijn authentiek.
Artikel 3
De overeenkomstsluitende partijen herzien het overeenkomstig onderhavig besluit en de besluiten nr. …/… [ESRB], nr. …/… [EBA] en nr. …/… [ESMA] opgezette kader uiterlijk eind [vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit] om ervoor te zorgen dat dit kader de doeltreffende en homogene toepassing van de gemeenschappelijke voorschriften en het toezicht in de gehele EER garandeert.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op … of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, indien dat later is (*).
Artikel 5
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.
(2) Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.
(*) [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen
bij Besluit nr. […] waarbij Verordening (EU) nr. 1094/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen
[ter goedkeuring met het besluit en voor publicatie in het PB]
Overeenkomstig artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, handelt de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), hierna „de Autoriteit” genoemd, onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie. Naar aanleiding van de opname van deze verordening in de EER-overeenkomst hebben de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten dezelfde rechten — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Autoriteit.
Derhalve en met volle inachtneming van de onafhankelijkheid van de Autoriteit zijn de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst het erover eens dat wanneer de Autoriteit handelt overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst, zij handelt in het gemeenschappelijk belang van alle overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG (1) van de Commissie moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (2) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten. |
(3) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, zoals de aanneming van aanbevelingen en niet-bindende bemiddeling, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. |
(4) |
Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijft. |
(5) |
De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat. |
(6) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31h (Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende ingevoegd:
„31i. |
32010 R 1095: Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84). De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1095/2010 zijn authentiek.
Artikel 3
De overeenkomstsluitende partijen herzien het overeenkomstig onderhavig besluit en de besluiten nr. …/… [ESRB], nr. …/… [EBA] en nr. …/… [Eiopa] opgezette kader uiterlijk eind [vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit] om ervoor te zorgen dat dit kader de doeltreffende en homogene toepassing van de gemeenschappelijke voorschriften en het toezicht in de gehele EER garandeert.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op … of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, indien dat later is (*).
Artikel 5
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.
(2) Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.
(*) [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen
bij Besluit nr. […] waarbij Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen
[ter goedkeuring met het besluit en voor publicatie in het PB]
Overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010, handelt de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), hierna „de Autoriteit” genoemd, onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie. Naar aanleiding van de opname van deze verordening in de EER-overeenkomst hebben de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten dezelfde rechten — maar zonder stemrecht — als de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten in de werkzaamheden van de Autoriteit.
Derhalve en met volle inachtneming van de onafhankelijkheid van de Autoriteit zijn de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst het erover eens dat wanneer de Autoriteit handelt overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst, zij handelt in het gemeenschappelijk belang van alle overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 694/2014 van de Commissie van 17 december 2013 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor het vaststellen van de soorten beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/514 van de Commissie van 18 december 2014 betreffende de overeenkomstig artikel 67, lid 3, van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad door de bevoegde autoriteiten aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie (4) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(5) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 447/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van de procedure voor abi-beheerders die voor opt-in kiezen uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(6) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van een procedure voor het bepalen van de referentielidstaat van een niet-EU abi-beheerder ingevolge Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(7) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten in hun conclusies (7) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, zoals de aanneming van aanbevelingen en niet-bindende bemiddeling, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. |
(8) |
In Richtlijn 2011/61/EU wordt bepaald in welke gevallen de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) tijdelijk bepaalde financiële activiteiten kan verbieden of beperken, en worden de hieraan verbonden voorwaarden vastgelegd, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8). Voor de toepassing van de EER-overeenkomst worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten, overeenkomstig punt 31i van bijlage IX bij de EER-overeenkomst en onder de hierin vastgestelde voorwaarden. Teneinde te zorgen voor de integratie van de expertise van de ESMA in het proces en samenhang tussen beide pijlers van de EER, worden deze besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld op basis van door de ESMA opgestelde conceptversies. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijven. De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat is terug te vinden in de conclusies van 14 oktober 2014. |
(9) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31bac (Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie) het volgende ingevoegd:
„31bb. |
32011 L 0061: Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1). De bepalingen van de richtlijn worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt gelezen:
|
31bba. |
32013 R 0231: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1). Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:
|
31bbb. |
32013 R 0447: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 447/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van de procedure voor abi-beheerders die voor opt-in kiezen uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 16.5.2013, blz. 1). |
31bbc. |
32013 R 0448: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot vaststelling van een procedure voor het bepalen van de referentielidstaat van een niet-EU abi-beheerder ingevolge Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 16.5.2013, blz. 3). Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de uitvoeringsverordening als volgt gelezen: Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de uitvoeringsverordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten. |
31bbd. |
32014 R 0694: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 694/2014 van de Commissie van 17 december 2013 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor het vaststellen van de soorten beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (PB L 183 van 24.6.2014, blz. 18). |
31bbe. |
32015 R 0514: Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/514 van de Commissie van 18 december 2014 betreffende de overeenkomstig artikel 67, lid 3, van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad door de bevoegde autoriteiten aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie (PB L 82 van 27.3.2015, blz. 5). Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen: Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)” en „bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de gedelegeerde verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.” |
Artikel 2
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In de punten 30 (Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad), 31eb (Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad) en 31i (Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende toegevoegd: „, gewijzigd bij:
|
2. |
In punt 31d (Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:
|
Artikel 3
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2011/61/EU en de Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 231/2013, (EU) nr. 694/2014 en (EU) 2015/514 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 447/2013 en (EU) nr. 448/2013 zijn authentiek.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (9) van het Gemengd Comité van de EER [waarbij ESMA-Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.
Artikel 5
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1.
(2) PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1.
(3) PB L 183 van 24.6.2014, blz. 18.
(4) PB L 82 van 27.3.2015, blz. 5.
(5) PB L 132 van 16.5.2013, blz. 1.
(6) PB L 132 van 16.5.2013, blz. 3.
(7) Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.
(8) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.
(*) [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
(9) PB L …
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (1) moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst. |
(2) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 826/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de technische reguleringsnormen inzake de meldings- en openbaarmakingsvereisten met betrekking tot netto shortposities, de bijzonderheden van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities en de methode voor het berekenen van de omzet om te bepalen welke aandelen zijn vrijgesteld (2), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst. |
(3) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de manier waarop netto shortposities in aandelen openbaar mogen worden gemaakt, de vorm van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities, de soorten overeenkomsten, regelingen en maatregelen die er adequaat voor zorgen dat aandelen of overheidsschuldinstrumenten voor afwikkeling beschikbaar zijn, alsmede de datum van en de in aanmerking te nemen periode bij de bepaling van het belangrijkste handelsplatform van een aandeel, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (3), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst. |
(4) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende shortselling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van definities, de berekening van netto shortposities, gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, meldingsdrempels, liquiditeitsdrempels voor het opschorten van beperkingen, aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en ongunstige gebeurtenissen (4), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst. |
(5) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de berekeningsmethode voor de waardedaling van liquide aandelen en andere financiële instrumenten (5), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst. |
(6) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/97 van de Commissie van 17 oktober 2014 tot correctie van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 ten aanzien van de melding van aanmerkelijke netto shortposities in overheidsschuld (6), moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst. |
(7) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten in hun conclusies (7) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. |
(8) |
In Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt bepaald in welke gevallen de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) tijdelijk bepaalde financiële activiteiten kan verbieden of beperken, en worden de hieraan verbonden voorwaarden vastgelegd, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8). Voor de toepassing van de EER-overeenkomst worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten, overeenkomstig punt 31i van bijlage IX bij de EER-overeenkomst en onder de hierin vastgestelde voorwaarden. Teneinde te zorgen voor de integratie van de expertise van de ESMA in het proces en samenhang tussen beide pijlers van de EER, worden deze besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld op basis van door de ESMA opgestelde conceptversies. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijven. De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat is terug te vinden in de conclusies van 14 oktober 2014. |
(9) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 29e (Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie) het volgende ingevoegd:
„29f. |
32012 R 0236: Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1). De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:
|
29fa. |
32012 R 0826: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 826/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de technische reguleringsnormen inzake de meldings- en openbaarmakingsvereisten met betrekking tot netto shortposities, de bijzonderheden van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities en de methode voor het berekenen van de omzet om te bepalen welke aandelen zijn vrijgesteld (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 1). |
29fb. |
32012 R 0827: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de manier waarop netto shortposities in aandelen openbaar mogen worden gemaakt, de vorm van de aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten te verstrekken informatie over netto shortposities, de soorten overeenkomsten, regelingen en maatregelen die er adequaat voor zorgen dat aandelen of overheidsschuldinstrumenten voor afwikkeling beschikbaar zijn, alsmede de datum van en de in aanmerking te nemen periode bij de bepaling van het belangrijkste handelsplatform van een aandeel, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 251 van 18.9.2012, blz. 11). |
29fc. |
32012 R 0918: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van definities, de berekening van netto shortposities, gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, meldingsdrempels, liquiditeitsdrempels voor het opschorten van beperkingen, aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en ongunstige gebeurtenissen (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 1), gewijzigd bij:
|
29fd. |
32012 R 0919: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de berekeningsmethode voor de waardedaling van liquide aandelen en andere financiële instrumenten (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 16).” |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 236/2012 en Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 826/2012, (EU) nr. 918/2012, (EU) nr. 919/2012 en (EU) 2015/97 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 827/2012 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (9) van het Gemengd Comité van de EER [waarbij ESMA-Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1.
(2) PB L 251 van 18.9.2012, blz. 1.
(3) PB L 251 van 18.9.2012, blz. 11.
(4) PB L 274 van 9.10.2012, blz. 1.
(5) PB L 274 van 9.10.2012, blz. 16.
(6) PB L 16 van 23.1.2015, blz. 22.
(7) Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.
(8) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.
(*) [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
(9) PB L …
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
De ministers van Financiën en Economische zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (2) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten. |
(3) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van bevoegde instanties van de EER-EVA of marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. |
(4) |
Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijft. Deze beginselen zullen met name van toepassing zijn op het rechtstreekse toezicht door de ESMA op transactieregisters. |
(5) |
De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat. |
(6) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 16b (Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:
|
2) |
Na punt 31bb (Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (3) van het Gemengd Comité van de EER [waarbij ESMA-Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.
(2) Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.
(*) [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
(3) PB L …
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 513/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA toonden zich in hun conclusies (3) van 14 oktober 2014 met betrekking tot de opname van de ETA-verordeningen van de EU in de EER-overeenkomst, erover verheugd dat de overeenkomstsluitende partijen een evenwichtige oplossing hadden gevonden, die rekening houdt met de structuur en de doelstellingen van de ETA-verordeningen van de EU en de EER-overeenkomst, alsmede met de juridische en politieke beperkingen van de EU en de EER-EVA-staten. |
(4) |
De ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA onderstreepten dat, overeenkomstig de tweepijlerstructuur van de EER-overeenkomst, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA besluiten zal nemen ten aanzien van marktdeelnemers in de EER-EVA-staten. De EU-ETA's zullen bevoegd zijn voor het uitvoeren van niet-bindende handelingen, mede ten aanzien van bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers van de EER-EVA. Elk optreden van beide zijden wordt, naargelang het geval, voorafgegaan door raadpleging, coördinatie of uitwisseling van informatie tussen de EU-ETA's en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. |
(5) |
Teneinde te zorgen voor integratie van de expertise van de EU-ETA's in het proces en samenhang tussen beide pijlers, zullen afzonderlijke besluiten en formele adviezen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van één of meer afzonderlijke bevoegde instanties of marktdeelnemers van de EER-EVA, worden aangenomen op basis van ontwerpen die zijn opgesteld door de bevoegde EU-ETA. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de belangrijke voordelen van toezicht door één enkele autoriteit behouden blijven. Deze beginselen zullen met name van toepassing zijn op het rechtstreeks toezicht door de ESMA van de ratingbureaus. |
(6) |
De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover een dat dit besluit het akkoord uitvoert dat in deze conclusies is terug te vinden en dat het besluit dus moet worden opgevat overeenkomstig de beginselen die in deze conclusies zijn vervat. |
(7) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt in punt 31eb (Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:
„— |
32011 R 0513: Verordening (EU) nr. 513/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 30). |
— |
32013 R 0462: Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 (PB L 146 van 31.5.2013, blz. 1). |
De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:
a) |
Onverminderd de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen „lidsta(a)t(en)”, „bevoegde autoriteiten” en „sectorale bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook respectievelijk voor de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten en sectorale bevoegde autoriteiten. |
b) |
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, werken de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen, wisselen zij informatie uit en raadplegen zij elkaar voor de toepassing van de verordening, in het bijzonder alvorens actie te ondernemen. Hiertoe behoort met name de verplichting om onverwijld aan elkaar de informatie te verschaffen die elk orgaan nodig heeft om haar taken uit hoofde van deze verordening te kunnen vervullen, zoals het onder punt d) bedoelde opstellen van conceptversies door de ESMA. Hierbij gaat het onder meer over informatie die door een van beide organen is ontvangen naar aanleiding van registratieaanvragen of antwoorden op bij marktdeelnemers ingediende verzoeken om informatie, of die is verkregen door een van beide organen tijdens het verrichten van het onderzoeken en inspecties ter plaatse. Onverminderd artikel 109 van deze overeenkomst stellen de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA het andere orgaan in kennis van elke aanvraag, informatie, klacht of verzoek die valt onder de bevoegdheid van dat orgaan. Indien tussen de ESMA en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van de verordening, roepen de voorzitter van de ESMA en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de voorzitter van de ESMA of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de kwestie zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst. |
c) |
Alle verwijzingen naar nationale centrale bankiers zijn niet van toepassing op Liechtenstein. |
d) |
Besluiten, tijdelijke besluiten, kennisgevingen, eenvoudige verzoeken, intrekkingen van besluiten en andere maatregelen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uit hoofde van de artikelen 6, lid 3, 15, lid 4, 16, leden 2 en 3, 17, leden 2 en 3, 20, 23 ter, lid 1, 23 quater, lid 3, 23 quinquies, lid 4, 23 sexies, lid 5, 24, leden 1 en 4, 25, lid 1, 36 bis, lid 1, en 36 ter, lid 1, worden onverwijld vastgesteld op basis van conceptversies die de ESMA op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld. |
e) |
In het artikel 3, lid 1, onder g), wordt het woord „Unierecht” vervangen door de woorden „de EER-overeenkomst”. |
f) |
In artikel 6, lid 3:
|
g) |
In artikel 8 ter, lid 2, wordt het woord „Unierecht” vervangen door de woorden „de EER-overeenkomst”. |
h) |
In artikel 8 quinquies, lid 2, en artikel 18, lid 3, wordt het volgende toegevoegd: „DE ESMA neemt geregistreerde ratingbureaus die in een EVA-staat zijn gevestigd, in deze lijst op.” |
i) |
In artikel 9 worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten” ingevoegd naar het woord „ESMA”. |
j) |
In artikel 10, lid 6, en in punt 52 van deel I van bijlage III worden de woorden „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”. |
k) |
Aan artikel 11, lid 2, en artikel 11 bis, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd: „ESMA maakt door de in een EVA-staat gevestigde ratingbureaus uit hoofde van dit artikel verstrekte gegevens openbaar.” |
l) |
In artikel 14:
|
m) |
In artikel 15:
|
n) |
In artikel 16 worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden „ESMA”. |
o) |
In artikel 17:
|
p) |
In artikel 18:
|
q) |
Aan artikel 19, lid 1, worden de volgende alinea's toegevoegd: „Wat betreft de in een EVA-staat gevestigde ratingbureaus, worden vergoedingen in rekening gebracht door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op dezelfde basis als de vergoedingen die aan andere ratingbureaus worden aangerekend overeenkomstig deze verordening en de in lid 2 vermelde verordening van de Commissie. De uit hoofde van dit lid door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geïnde bedragen worden onverwijld overgemaakt aan de ESMA.” |
r) |
In artikel 20:
|
s) |
In artikel 21:
|
t) |
In artikel 23 worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”. |
u) |
In artikel 23 bis worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”. |
v) |
In artikel 23 ter:
|
w) |
In artikel 23 quater:
|
x) |
In artikel 23 quinquies:
|
y) |
In artikel 23 sexies:
|
z) |
In artikel 24:
|
za) |
In artikel 25:
|
zb) |
in de artikelen 26 en 27, lid 1, worden de woorden „, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”. |
zc) |
In artikel 27, lid 2, worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”. |
zd) |
In artikel 30:
|
ze) |
In artikel 31:
|
zf) |
In artikel 32:
|
zg) |
In artikel 35 bis, lid 6, worden de woorden „of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”. |
zh) |
In artikel 36 bis:
|
zi) |
In artikel 36 ter:
|
zj) |
In artikel 36 ter:
|
zk) |
In artikel 36 ter:
|
zl) |
Artikel 40 bis is niet van toepassing op de EVA-staten. |
zm) |
In punt 7 van deel I en punt 3 van deel II van bijlage IV worden de woorden „of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord „ESMA”.” |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 513/2011 en (EU) nr. 462/2013 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (4) van het Gemengd Comité van de EER. [waarbij Verordening (EU) nr. 1095/2010 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 145 van 31.5.2011, blz. 30.
(2) PB L 146 van 31.5.2013, blz. 1.
(3) Conclusies van de ministers van Financiën en Economische Zaken van de EU en de EER-EVA, 14178/1/14 REV 1.
(*) [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
(4) PB L …
Verklaring van de EVA-staten
bij Besluit nr. …/… tot opname van Verordeningen (EU) nr. 513/2011en (EU) nr. 464/2013 in de Overeenkomst
In Verordening (EG) nr. 1060/2009, gewijzigd bij Verordeningen (EU) nr. 513/2011 en (EU) nr. 462/2013 worden met name het gebruik voor regelgevingsdoeleinden van ratings die zijn afgegeven door ratingbureaus van derde landen geregeld, zijn de voorwaarden vastgesteld waaronder de Commissie het rechts- en toezichtskader van een derde land kan erkennen als gelijkwaardig aan die van deze verordening en wordt voorts voorzien in de mogelijkheid voor ondernemingen van derde landen door de ESMA te worden gecertificeerd om het gebruik van hun kredietratings te bevorderen. Het feit dat deze verordening in de EER-overeenkomst worden opgenomen, doet geen afbreuk aan het toepassingsgebied van deze overeenkomst wat de betrekkingen met derde landen betreft.
ONTWERP
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.
van …
tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 272/2012 van de Commissie van 7 februari 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus aangerekende vergoedingen (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 446/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen over de inhoud en het formaat van de periodieke verslagen betreffende de ratinggegevens die door ratingbureaus aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten moeten worden voorgelegd (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 447/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus door vaststelling van technische reguleringsnormen voor de beoordeling van de conformiteit van ratingmethodologieën (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 448/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de presentatie van de informatie die ratingbureaus ter beschikking moeten stellen in een centrale databank die door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (4), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(5) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 449/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende te verstrekken gegevens voor de registratie en certificatie van ratingbureaus (5) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(6) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 946/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met procedureregels betreffende door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus opgelegde geldboeten, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer en termijnbepalingen (6) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(7) |
Uitvoeringsbesluit 2014/245/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Brazilië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (7) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(8) |
Uitvoeringsbesluit 2014/246/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Argentinië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (8) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(9) |
Uitvoeringsbesluit 2014/247/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Mexico als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (9) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(10) |
Uitvoeringsbesluit 2014/248/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Singapore als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (10) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(11) |
Uitvoeringsbesluit 2014/249/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Hongkong als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (11) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(12) |
Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 31ebd (Uitvoeringsbesluit 2012/630/EU van de Commissie) het volgende ingevoegd:
„31ebe. |
32014 D 0245: Uitvoeringsbesluit 2014/245/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Brazilië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 65). |
31ebf. |
32014 D 0246: Uitvoeringsbesluit 2014/246/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Argentinië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 68). |
31ebg. |
32014 D 0247: Uitvoeringsbesluit 2014/247/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Mexico als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 71). |
31ebh. |
32014 D 0248: Uitvoeringsbesluit 2014/248/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Singapore als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 73). |
31ebi. |
32014 D 0249: Uitvoeringsbesluit 2014/249/EU van de Commissie van 28 april 2014 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Hongkong als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 76). |
31ebj. |
32012 R 0272: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 272/2012 van de Commissie van 7 februari 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus aangerekende vergoedingen (PB L 90 van 28.3.2012, blz. 6) Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:
|
31ebk. |
32012 R 0446: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 446/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen over de inhoud en het formaat van de periodieke verslagen betreffende de ratinggegevens die door ratingbureaus aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten moeten worden voorgelegd (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 2). |
31ebl. |
32012 R 0447: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 447/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus door vaststelling van technische reguleringsnormen voor de beoordeling van de conformiteit van ratingmethodologieën (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 14). |
31ebm. |
32012 R 0448: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 448/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de presentatie van de informatie die ratingbureaus ter beschikking moeten stellen in een centrale databank die door de Europese Autoriteit voor effecten en markten is opgezet (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 17). |
31ebn. |
32012 R 0449: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 449/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende te verstrekken gegevens voor de registratie en certificatie van ratingbureaus (PB L 140 van 30.5.2012, blz. 32). Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:
|
31ebo. |
32012 R 0946: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 946/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met procedureregels betreffende door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan ratingbureaus opgelegde geldboeten, met inbegrip van bepalingen inzake het recht van verweer en termijnbepalingen (PB L 282 van 16.10.2012, blz. 23). Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van de gedelegeerde verordening als volgt gelezen:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 272/2012, (EU) nr. 446/2012, (EU) nr. 447/2012, (EU) nr. 448/2012, (EU) nr. 449/2012 en (EU) nr. 946/2012 en Uitvoeringsbesluiten 2014/245/EU, 2014/246/EU, 2014/247/EU, 2014/248/EU en 2014/249/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … (12) van het Gemengd Comité van de EER. [waarbij Verordening (EU) nr. 513/2011 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, …
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
(1) PB L 90 van 28.3.2012, blz. 6.
(2) PB L 140 van 30.5.2012, blz. 2.
(3) PB L 140 van 30.5.2012, blz. 14.
(4) PB L 140 van 30.5.2012, blz. 17.
(5) PB L 140 van 30.5.2012, blz. 32.
(6) PB L 282 van 16.10.2012, blz. 23.
(7) PB L 132 van 3.5.2014, blz. 65.