ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 183

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
8 juli 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels

1

 

*

Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen

30

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1105 van de Commissie van 7 juli 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

57

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2016/1106 van de Commissie van 7 juli 2016 tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs ( 1 )

59

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2016/1107 van de Raad van 7 juli 2016 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah)

64

 

*

Besluit (GBVB) 2016/1108 van de Raad van 7 juli 2016 tot wijziging van Besluit 2013/354/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

65

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1109 van de Commissie van 6 juli 2016 betreffende een verzoek om ontheffing dat door Italië is ingediend op grond van artikel 9, lid 4, van Richtlijn 98/41/EG van de Raad inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4137)

66

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2016/1110 van de Commissie van 28 juni 2016 betreffende de monitoring van de aanwezigheid van nikkel in diervoeders ( 1 )

68

 

*

Aanbeveling (EU) 2016/1111 van de Commissie van 6 juli 2016 betreffende de monitoring van nikkel in levensmiddelen ( 1 )

70

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 van de Commissie van 1 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting ( PB L 103 van 19.4.2016 )

72

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2016/27 van de Commissie van 13 januari 2016 tot wijziging van de bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën ( PB L 9 van 14.1.2016 )

72

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/1


VERORDENING (EU) 2016/1103 VAN DE RAAD

van 24 juni 2016

tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3,

Gezien Besluit (EU) 2016/954 van de Raad van 9 juni 2016 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (1),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen waar het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van deze ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name indien dit nodig is voor het goed functioneren van de interne markt.

(2)

Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kunnen dergelijke maatregelen ook de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen beogen.

(3)

Tijdens de bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel goedgekeurd dat de wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken binnen de Unie vormt, en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen ter uitvoering van dit beginsel vast te stellen.

(4)

De Commissie en de Raad hebben op 30 november 2000 een gemeenschappelijk programma betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (3) aangenomen. In dat programma worden maatregelen ter harmonisatie van het conflictenrecht aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van beslissingen vergemakkelijken, en wordt voorzien in het opstellen van een instrument inzake huwelijksvermogensstelsels.

(5)

De Europese Raad, op 4 en 5 november 2004 te Brussel bijeen, heeft een nieuw programma aangenomen, „Het Haags Programma — Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie” (4). In dat programma verzocht de Raad de Commissie een groenboek in te dienen over het conflictenrecht inzake huwelijksvermogensregimes, met inbegrip van de kwestie van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning. In het programma wordt eveneens beklemtoond dat er een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.

(6)

Op 17 juli 2006 heeft de Commissie een groenboek aangenomen over collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning. Dit groenboek was het startsein voor een brede raadpleging over de problemen waarmee paren te maken krijgen bij de vereffening van hun gemeenschappelijk vermogen in een Europese context, en over de beschikbare rechtsmiddelen.

(7)

Tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009 te Brussel heeft de Europese Raad een nieuw meerjarenprogramma aangenomen, „Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger” (5). In dat programma overwoog de Europese Raad dat wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot gebieden waarop dit beginsel nog niet van toepassing is, maar die van groot belang zijn voor het dagelijks leven, zoals het huwelijksvermogensrecht, waarbij tegelijkertijd rekening dient te worden gehouden met de rechtsstelsels van de lidstaten, waaronder de openbare orde, en de nationale tradities op dit gebied.

(8)

In het „Verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”, dat op 27 oktober 2010 is aangenomen, kondigde de Commissie de aanneming aan van een voorstel voor wetgeving dat de belemmeringen voor het vrije personenverkeer, met name de problemen die paren ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun vermogen, wegneemt.

(9)

Op 16 maart 2011 nam de Commissie een voorstel aan voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, alsmede een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

(10)

De Raad concludeerde op zijn bijeenkomst van 3 december 2015 dat geen unanimiteit kon worden bereikt voor de vaststelling van de voorstellen voor verordeningen betreffende huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en dat derhalve de samenwerkingsdoelstellingen op dit gebied niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden bereikt.

(11)

Van december 2015 tot en met februari 2016 hebben België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en Zweden verzoeken aan de Commissie gericht waarin zij te kennen gaven dat zij onderling nauwere samenwerking wensten aan te gaan op het gebied van vermogensstelsels van internationale paren en met name van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en waarbij zij de Commissie verzochten aan de Raad een voorstel in die zin voor te leggen. In maart 2016 heeft Cyprus bij brief aan de Commissie zijn wens te kennen gegeven aan de totstandbrenging van de nauwere samenwerking deel te nemen; Cyprus heeft deze wens vervolgens herhaald tijdens de werkzaamheden van de Raad.

(12)

Op 9 juni 2016 heeft de Raad Besluit (EU) 2016/954 vastgesteld waarbij machtiging wordt verleend voor deze nauwere samenwerking.

(13)

Overeenkomstig artikel 328, lid 1, VWEU dient nauwere samenwerking open te staan voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip dient steeds mogelijk te blijven, mits, naast de genoemde voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd. De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten dienen erop toe te zien dat de deelneming van zo veel mogelijk lidstaten wordt bevorderd. Deze verordening dient alleen in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk te zijn in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, overeenkomstig Besluit (EU) 2016/954 of overeenkomstig een krachtens artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU vastgesteld besluit.

(14)

Overeenkomstig artikel 81 VWEU dient deze verordening van toepassing te zijn op huwelijksvermogensstelsels met grensoverschrijdende gevolgen.

(15)

Om gehuwde paren rechtszekerheid in vermogensrechtelijk opzicht en een zekere mate van voorspelbaarheid te bieden, dienen alle regels betreffende huwelijksvermogensstelsels in één instrument te worden opgenomen.

(16)

Met het oog hierop dienen in deze verordening voorschriften te worden samengebracht inzake rechterlijke bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning of, in voorkomend geval, aanvaarding, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen.

(17)

Deze verordening bevat geen definitie van „huwelijk”; dit begrip wordt in het nationale recht van de lidstaten gedefinieerd.

(18)

Het toepassingsgebied van deze verordening dient alle civielrechtelijke aspecten van huwelijksvermogensstelsels te bestrijken, zowel het dagelijkse beheer van het huwelijksvermogen van de echtgenoten als de vereffening van dat vermogen, in het bijzonder ten gevolge van scheiding of overlijden van een van de echtgenoten. Voor de toepassing van deze verordening dient „huwelijksvermogensstelsel” te worden opgevat als een autonoom begrip, waaronder niet alleen de regels moeten worden verstaan waarvan de echtgenoten niet mogen afwijken, maar ook die welke de echtgenoten volgens het toepasselijke recht vrij kunnen overeenkomen, en de eventuele standaardregels van het toepasselijke recht. Het omvat, naast de door bepaalde nationale rechtsstelsels opgestelde specifieke en op het huwelijk toegespitste vermogensrechtelijke regelingen, ook de regeling van het vermogensrecht tussen de echtgenoten onderling en jegens derden die rechtstreeks volgt uit de sluiting of de ontbinding van het huwelijk.

(19)

Duidelijkheidshalve dient een aantal zaken die geacht zouden kunnen worden verband te houden met het huwelijksvermogensstelsel, uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten.

(20)

Bijgevolg dient deze verordening niet van toepassing te zijn op vragen in verband met de handelingsbevoegdheid van de echtgenoten; de specifieke bevoegdheden en rechten die elk van de echtgenoten of beide echtgenoten onderling of jegens derden bezitten met betrekking tot vermogensbestanddelen, dienen echter wel onder deze verordening te vallen.

(21)

Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op prealabele vragen, zoals het bestaan, de geldigheid en de erkenning van een huwelijk; daarop blijft het nationale recht van de lidstaten, met inbegrip van de voorschriften van hun internationaal privaatrecht, van toepassing.

(22)

Aangezien de onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten zijn geregeld bij Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad (6), dienen zij van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, evenals alle vraagstukken in verband met de erfopvolging van een overleden echtgenoot, aangezien zij zijn geregeld bij Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(23)

Aangelegenheden in verband met de aanspraak op overgang tussen de echtgenoten van gedurende het huwelijk verworven rechten, ongeacht de aard ervan, op een ouderdoms- of invaliditeitspensioen, welke gedurende het huwelijk niet tot pensioeninkomen hebben geleid, en de aanpassing van overgegane rechten, dienen, gelet op de specifieke regelingen in de lidstaten, te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening. Deze uitsluiting dient evenwel in enge zin te worden uitgelegd. Bijgevolg zijn met name de classificatie van pensioenelementen, de reeds tijdens het huwelijk aan een echtgenoot betaalde bedragen en de vergoeding die mogelijk wordt toegekend in het geval van een pensioen dat met gemeenschappelijk vermogen is opgebouwd, kwesties die in deze verordening behoren te worden geregeld.

(24)

Deze verordening dient te voorzien in de mogelijkheid dat, als gevolg van het huwelijksvermogensstelsel, rechten op onroerende of roerende zaken tot stand worden gebracht of worden overgedragen, zoals dat is bepaald in het op dat stelsel toepasselijke recht. Deze verordening dient echter het beperkte aantal („numerus clausus”) zakelijke rechten zoals het nationale recht van sommige lidstaten dat kent, onverlet te laten. Van een lidstaat mag niet worden gevraagd een zakelijk recht op een vermogensbestanddeel dat zich in die lidstaat bevindt, te erkennen, indien het recht van die lidstaat een dergelijk zakelijk recht niet kent.

(25)

Om de echtgenoten evenwel in staat te stellen om in een andere lidstaat de rechten te genieten die door het huwelijksvermogensstelsel zijn ontstaan of op hen zijn overgegaan, dient deze verordening erin te voorzien dat een onbekend zakelijk recht in overeenstemming wordt gebracht met het meest vergelijkbare zakelijk recht volgens het recht van die andere lidstaat. In het kader van een dergelijke aanpassing dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen en de belangen die door het specifieke zakelijk recht worden nagestreefd en met de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Teneinde het meest vergelijkbare nationale zakelijk recht te bepalen, kunnen de instanties of bevoegde personen van de staat waarvan het recht op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, om nadere informatie over de aard en de rechtsgevolgen van het recht worden verzocht. Voor dat doel kan gebruik worden gemaakt van de bestaande netwerken voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken en van alle andere beschikbare kanalen waarlangs een beter inzicht in het buitenlandse recht te krijgen is.

(26)

De aanpassing van onbekende zakelijke rechten, waarin bij deze verordening uitdrukkelijk is voorzien, dient andere vormen van aanpassing in het kader van de toepassing van deze verordening onverlet te laten.

(27)

De voorwaarden voor de inschrijving in een register van een recht op een onroerende of roerende zaak dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Het is derhalve aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden (voor onroerende zaken de lex rei sitae) om te bepalen onder welke wettelijke voorwaarden en op welke wijze de inschrijving moet plaatsvinden en welke instanties, zoals het kadaster of een notaris, ermee belast zijn na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. De instanties kunnen met name nagaan of het recht van een echtgenoot op een goed uit de nalatenschap dat in het ter inschrijving aangeboden document staat vermeld, een recht is dat als zodanig is geregistreerd of waarvan anderszins het bewijs wordt geleverd conform het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden. Om te voorkomen dat documenten opnieuw moeten worden opgemaakt, dienen documenten die afkomstig zijn van de bevoegde instanties van een andere lidstaat en op grond van deze verordening worden verspreid, door de registrerende instantie te worden aanvaard. Dit mag de bij de inschrijving betrokken autoriteiten niet beletten de persoon die om inschrijving verzoekt, te vragen om zodanige aanvullende informatie te verstrekken of zodanige aanvullende stukken over te leggen, als vereist onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, zoals gegevens of documenten in verband met de betaling van belastingen. De bevoegde autoriteit kan de persoon die om inschrijving verzoekt, mededelen hoe de ontbrekende gegevens of documenten kunnen worden verstrekt.

(28)

De rechtsgevolgen van de inschrijving van een recht dienen eveneens van het toepassingsgebied te worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat bepaalt of de inschrijving bijvoorbeeld van declaratoire dan wel van constitutieve aard is. Daar waar bijvoorbeeld voor de verkrijging van een recht op een onroerende zaak volgens het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden inschrijving vereist is omwille van de werking erga omnes van de registers of ter bescherming van rechtshandelingen, dient het tijdstip van verkrijging derhalve door het recht van die lidstaat te worden bepaald.

(29)

Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten voor de behandeling van huwelijksvermogensrechtelijke zaken worden toegepast te eerbiedigen. In deze verordening dient derhalve aan de term „gerecht” een ruime betekenis te worden gegeven, die niet alleen gerechten in de strikte zin van het woord omvat die gerechtelijke taken vervullen, maar ook bijvoorbeeld notarissen in sommige lidstaten die in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel, net als gerechten, gerechtelijke taken vervullen, en ook notarissen en rechtsbeoefenaren die, in sommige lidstaten, ter zake van een bepaald huwelijksvermogensstelsel gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een gerecht gegeven volmacht. Alle gerechten, zoals in deze verordening gedefinieerd, dienen aan de in deze verordening vastgelegde bevoegdheidsregels gebonden te zijn. Daarentegen dient de term „gerecht” geen betrekking te hebben op de niet-rechterlijke instanties van een lidstaat die krachtens het nationale recht bevoegd zijn zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel te behandelen, zoals de notarissen in de meeste lidstaten, waar zij meestal geen gerechtelijke taken vervullen.

(30)

Krachtens deze verordening dienen notarissen die bevoegd zijn op het gebied van het huwelijksvermogensstelsel in de lidstaten die bevoegdheid uit te kunnen oefenen. Of notarissen in een bepaalde lidstaat al dan niet aan de bevoegdheidsregels van deze verordening gebonden zijn, dient af te hangen van de vraag of zij voor de toepassing van deze verordening al dan niet onder het begrip „gerecht” vallen.

(31)

De circulatie van akten op het gebied van huwelijksvermogensstelsels die door notarissen in de lidstaten zijn opgemaakt, dient overeenkomstig deze verordening plaats te vinden. Wanneer notarissen gerechtelijke functies uitoefenen, dienen zij gebonden te zijn aan de bevoegdheidsregels van deze verordening; de circulatie van hun beslissingen moet in overeenstemming met de regels van deze verordening inzake erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geschieden. Buiten de uitoefening van een gerechtelijke functie dienen notarissen niet aan die bevoegdheidsregels gebonden te zijn en de door hen opgemaakte authentieke akten dienen te circuleren overeenkomstig de voorschriften van deze verordening betreffende authentieke akten.

(32)

Met het oog op de toenemende mobiliteit van paren tijdens het huwelijk en ter wille van een goede rechtsbedeling dienen de bevoegdheidsregels in deze verordening de burgers in staat te stellen hun verschillende samenhangende procedures door de gerechten van dezelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe dient deze verordening te beogen dat de rechterlijke bevoegdheid inzake het huwelijksvermogensstelsel wordt geconcentreerd in de lidstaat waarvan de gerechten worden aangezocht in zaken betreffende de erfopvolging van een echtgenoot, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 650/2012, of de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de nietigverklaring van het huwelijk, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad (8).

(33)

In deze verordening dient te worden bepaald dat in gevallen waarin een zaak betreffende de erfopvolging van een echtgenoot aanhangig is bij een op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012 aangezocht gerecht van een lidstaat, de gerechten van die staat bevoegd moeten zijn om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel welke met die erfopvolging verband houden.

(34)

Evenzo dienen kwesties betreffende het huwelijksvermogensstelsel die zich voordoen in een bij een gerecht van een lidstaat op grond van Verordening (EG) nr. 2201/2003 ingestelde procedure ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, door de gerechten van die lidstaat te worden behandeld, tenzij de bevoegdheid om over de echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk te beslissen slechts op een specifieke bevoegdheidsgrond kan berusten. In die gevallen mag niet zonder een overeenkomst tussen de echtgenoten worden toegestaan dat de bevoegdheid wordt geconcentreerd.

(35)

In zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die geen verband houden met een bij een gerecht van een lidstaat aanhangige procedure ter zake van de erfopvolging van een echtgenoot dan wel echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, dient deze verordening te voorzien in een reeks aanknopingspunten voor het vaststellen van de bevoegdheid, te beginnen met de gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het tijdstip waarop het gerecht wordt aangezocht. Deze aanknopingspunten worden vastgesteld om rekening te houden met de toenemende mobiliteit van burgers en ervoor te zorgen dat er een reëel aanknopingspunt bestaat tussen de echtgenoten en de lidstaat waar de rechterlijke bevoegdheid wordt uitgeoefend.

(36)

Ten behoeve van de rechtszekerheid, de voorspelbaarheid en de autonomie van partijen dient deze verordening partijen in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid te bieden om bij overeenkomst een forumkeuze te maken ten gunste van de gerechten van de lidstaat waarvan het recht toepasselijk is of van de gerechten van de lidstaat van sluiting van het huwelijk.

(37)

Voor de toepassing van deze verordening en om alle mogelijke situaties te bestrijken, dient de lidstaat van sluiting van het huwelijk de lidstaat te zijn waarvan de instanties het huwelijk hebben gesloten.

(38)

Een gerecht van een lidstaat kan oordelen dat het huwelijk in kwestie uit hoofde van het internationaal privaatrecht van die lidstaat niet kan worden erkend ter fine van een procedure betreffende het huwelijksvermogensstelsel. In dat geval kan het uitzonderlijk nodig zijn zich uit hoofde van deze verordening onbevoegd te verklaren. De gerechten moeten snel handelen en de betrokken partij moet de zaak aanhangig kunnen maken in iedere andere lidstaat die op grond van een aanknopingspunt rechterlijke bevoegdheid heeft, ongeacht de rangorde van de bevoegdheidsgronden, waarbij tegelijkertijd de autonomie van de partijen wordt geëerbiedigd. Een gerecht dat na een onbevoegdverklaring wordt aangezocht, niet zijnde een gerecht van de lidstaat van sluiting van het huwelijk, kan bij wijze van uitzondering genoodzaakt zijn zich tevens onder dezelfde voorwaarden onbevoegd te verklaren. De combinatie van de verschillende regels van rechterlijke bevoegdheid moet echter garanderen dat de partijen over alle mogelijkheden beschikken om de gerechten van een lidstaat aan te zoeken die de rechterlijke bevoegdheid aanvaarden teneinde uitvoering te geven aan hun huwelijksvermogensstelsel.

(39)

Deze verordening mag de partijen niet beletten om hun zaak aangaande het huwelijksvermogensstelsel buitengerechtelijk minnelijk te schikken, bijvoorbeeld voor een notaris, in een lidstaat naar keuze indien het recht van die lidstaat dat mogelijk maakt. Dit moet mogelijk zijn zelfs als het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht niet het recht van die lidstaat is.

(40)

Om ervoor te zorgen dat de gerechten van alle lidstaten op dezelfde gronden bevoegdheid kunnen aannemen ten aanzien van huwelijksvermogensstelsels van echtgenoten, dient deze verordening op limitatieve wijze te voorzien in de gronden voor het kunnen aannemen van subsidiaire rechterlijke bevoegdheid.

(41)

Met name om gevallen van rechtsweigering te verhelpen, dient in deze verordening ook een forum necessitatis te worden opgenomen, waardoor een gerecht van een lidstaat bij wijze van uitzondering kan beslissen in een geschil betreffende een huwelijksvermogensstelsel dat nauw verbonden is met een derde staat. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan worden verondersteld als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of als van een echtgenoot redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij in die staat een procedure aanhangig maakt of voert. Het forum necessitatis kan zijn bevoegdheid evenwel alleen uitoefenen als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte gerecht.

(42)

Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in civiele zaken. Eén dergelijke regel is de litispendentieregel die in werking treedt wanneer hetzelfde geschil betreffende een huwelijksvermogensstelsel bij verschillende gerechten in verschillende lidstaten wordt aangebracht. Deze regel bepaalt dan welk gerecht de zaak verder dient te behandelen.

(43)

Om burgers met volledige rechtszekerheid te laten profiteren van de voordelen van de interne markt, dient deze verordening het hun mogelijk te maken van tevoren het recht te kennen dat op hun huwelijksvermogensstelsel van toepassing zal zijn. Daarom dienen geharmoniseerde collisieregels te worden vastgesteld om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen. De hoofdregel moet ervoor zorgen dat het huwelijksvermogensstelsel op voorzienbare wijze wordt beheerst door een recht waarmee het nauw verbonden is. Dat recht moet, ter wille van de rechtszekerheid en om versnippering van het huwelijksvermogensstelsel te voorkomen, het stelsel in zijn geheel beheersen, dat wil zeggen alle vermogensbestanddelen die eronder vallen, ongeacht hun aard en ongeacht de vraag of deze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevinden.

(44)

Het door deze verordening aangewezen recht dient toepasselijk te zijn, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

(45)

Om het de echtgenoten gemakkelijker te maken hun vermogen te beheren, dient deze verordening hun de mogelijkheid te bieden om uit de rechtsstelsels waarmee zij op grond van hun gewone verblijfplaats of hun nationaliteit een nauwe band hebben, het recht te kiezen dat op hun huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, ongeacht de aard van de vermogensbestanddelen en de plaats waar deze zich bevinden. Deze keuze kan te allen tijde worden gemaakt: vóór het huwelijk, bij de sluiting van het huwelijk of in de loop van het huwelijk.

(46)

Om rechtszekerheid van transacties te verzekeren en om te voorkomen dat op het huwelijksvermogensstelsel een ander recht van toepassing wordt zonder dat de echtgenoten daarvan op de hoogte worden gebracht, dient op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijk recht ongewijzigd te blijven behoudens als partijen uitdrukkelijk om de toepassing van een ander recht verzoeken. Deze wijziging mag geen terugwerkende kracht hebben, tenzij de echtgenoten uitdrukkelijk anders bepalen. Hoe dan ook kan de wijziging geen afbreuk doen aan de rechten van derden.

(47)

Regels inzake de materiële en formele geldigheid van de rechtskeuzeovereenkomst dienen zo te worden geformuleerd dat de echtgenoten een beter geïnformeerde keuze kunnen maken en hun instemming wordt geëerbiedigd en aldus rechtszekerheid en een betere toegang tot de rechter worden verzekerd. Wat de formele geldigheid betreft, dient te worden voorzien in bepaalde garanties die ervoor zorgen dat de echtgenoten zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze. De overeenkomst over de keuze van het toepasselijke recht moet ten minste schriftelijk worden vastgelegd, worden gedagtekend en door beide partijen worden ondertekend. Indien het recht van de lidstaat waar de beide echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, evenwel bijkomende vormvereisten bevat, dienen deze in acht te worden genomen. Indien de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten waarvan de wetgeving verschillende vormvereisten bevat, moet het volstaan dat aan de vormvereisten van een dezer staten wordt voldaan. Indien slechts een van de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waarvan de wetgeving bijkomende vormvereisten bevat, dient aan die vereisten te worden voldaan.

(48)

Huwelijkse voorwaarden zijn bepalingen betreffende het huwelijksvermogen die de lidstaten niet gelijkelijk toestaan en aanvaarden. Huwelijksvermogensrechten die ten gevolge van huwelijkse voorwaarden zijn verkregen, moeten in de lidstaten gemakkelijker kunnen worden aanvaard; daarom dienen er voorschriften inzake de formele geldigheid van huwelijkse voorwaarden te worden vastgesteld. De huwelijkse voorwaarden dienen ten minste op schrift te worden gesteld, te worden gedagtekend en door beide echtgenoten te worden ondertekend. De huwelijkse voorwaarden moeten echter ook voldoen aan aanvullende formele geldigheidseisen die zijn bepaald in het recht dat krachtens deze verordening op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, en in het recht van de lidstaat waar de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben. In deze verordening dient tevens te worden bepaald welk recht van toepassing is op de materiële geldigheid van die voorwaarden.

(49)

Indien er geen rechtskeuze is gemaakt, dient deze verordening, met het oog op het verenigen van voorspelbaarheid en rechtszekerheid met de realiteit waarin het paar leeft, geharmoniseerde collisieregels te introduceren om volgens een reeks aanknopingspunten te bepalen welk recht op het gehele vermogen van de echtgenoten van toepassing is. Zo dient de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten kort na de huwelijkssluiting het eerste criterium te vormen vóór het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten op het tijdstip waarop het huwelijk werd gesloten. Als geen van deze criteria van toepassing is, of bij gebreke van een eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats als de echtgenoten bij het sluiten van het huwelijk dubbele gemeenschappelijke nationaliteiten hebben, dient het recht van de staat waarmee de echtgenoten de nauwste band hebben als derde criterium te worden gebruikt. Bij de toepassing van dit laatste criterium moeten alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen en moet worden verduidelijkt dat deze banden in overweging moeten worden genomen zoals die bestonden ten tijde van de huwelijkssluiting.

(50)

Waar in deze verordening verwezen wordt naar nationaliteit als aanknopingspunt, is de vraag hoe een persoon met een meervoudige nationaliteit moet worden beschouwd een prealabele vraag die buiten de werkingssfeer van deze verordening valt en moet worden overgelaten aan het nationaal recht alsmede, indien van toepassing, internationale overeenkomsten, met volledige inachtneming van de algemene beginselen van de Unie. Deze overweging mag geen gevolgen hebben voor de geldigheid van een rechtskeuze die in overeenstemming met deze verordening is gemaakt.

(51)

Met betrekking tot de aanwijzing van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze en van huwelijkse voorwaarden op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, dient de rechterlijke instantie van een lidstaat, op verzoek van een van de echtgenoten, in uitzonderlijke gevallen, als de echtgenoten voor een lange tijd naar de staat van hun gewone verblijfplaats zijn verhuisd, te kunnen beslissen dat het recht van die staat van toepassing kan zijn indien de echtgenoten zich erop hebben verlaten. In geen geval kan de wijziging afbreuk doen aan de rechten van derden.

(52)

Het recht dat is aangewezen als het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht, dient het huwelijksvermogensstelsel te beheersen vanaf het tijdstip waarop de samenstelling wordt bepaald van het gemeenschappelijk en het persoonlijk vermogen van de echtgenoten gedurende het huwelijk en na de ontbinding van het huwelijk, totdat het vermogen is vereffend. Dat recht dient tevens de gevolgen van het huwelijksvermogensstelsel op de rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en derden te beheersen. Echter, het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht kan, met betrekking tot de rechtsgevolgen ervan, door een echtgenoot jegens een derde uitsluitend worden ingeroepen indien de rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoot en de derde zijn ontstaan op een tijdstip waarop de derde van dat recht kennis had of had moeten hebben.

(53)

De gerechten en andere bevoegde instanties van een lidstaat dienen in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te hebben om uit overwegingen van algemeen belang, zoals de bescherming van de politieke, maatschappelijke of economische organisatie van een lidstaat, uitzonderingsbepalingen van bijzonder dwingend recht toe te passen. Onder „bepalingen van bijzonder dwingend recht” moeten dus voorschriften van dwingende aard, zoals voorschriften ter bescherming van de gezinswoning, worden verstaan. Deze uitzondering op de toepassing van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht dient echter strikt te worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening.

(54)

Met het oog op het algemeen belang dienen de gerechten en andere in huwelijksvermogensrechtelijke kwesties bevoegde instanties van de lidstaten in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten, indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de gerechten of andere bevoegde instanties geen gebruik kunnen maken van de exceptie van openbare orde om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking uit een andere lidstaat te erkennen — dan wel, in voorkomend geval, te aanvaarden — of ten uitvoer te leggen, indien dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”), en met name artikel 21 inzake het beginsel van non-discriminatie.

(55)

Aangezien er staten zijn waar twee of meer rechtsstelsels of gehelen van rechtsregels betreffende de in deze verordening geregelde materie naast elkaar bestaan, dient te worden bepaald in welke mate de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn in de verschillende territoriale eenheden van die staten.

(56)

Gelet op de algemene doelstelling van deze verordening, namelijk de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in huwelijksvermogensrechtelijke zaken, dienen in deze verordening regels betreffende de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen te worden vastgelegd die gelijkaardig zijn aan die welke de Unie reeds op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken heeft vastgesteld.

(57)

De stelsels voor de behandeling van huwelijksvermogensrechtelijke zaken kunnen van lidstaat tot lidstaat verschillen; daarom dient deze verordening de aanvaarding en uitvoerbaarheid in alle lidstaten van authentieke akten in huwelijksvermogensrechtelijke zaken te waarborgen.

(58)

Authentieke akten dienen in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht te hebben als in de lidstaat waar zij zijn verleden, of de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat dient te worden gelet op de aard en de reikwijdte van de bewijskracht van de authentieke akte in de lidstaat van oorsprong. De bewijskracht die in een andere lidstaat aan een bepaalde authentieke akte dient te worden toegekend, hangt dus af van het recht van de lidstaat van oorsprong.

(59)

De „authenticiteit” van een authentieke akte moet een autonoom begrip zijn, waaronder is begrepen de echtheid van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de instantie die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder dienen ook de feitelijke gegevens te worden verstaan die door de betrokken autoriteit in de authentieke akte zijn vastgelegd, bijvoorbeeld het feit dat de genoemde partijen voor haar op de genoemde datum zijn verschenen en de vermelde verklaringen hebben afgelegd. Een partij die de authenticiteit van een authentieke akte wenst te betwisten, dient dit te doen voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lidstaat.

(60)

Het begrip „de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen” dient te worden uitgelegd als een verwijzing naar de inhoud, voor wat betreft hetgeen materieel in de akte is vastgelegd. Een partij die de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen betwist, dient dit te doen voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, die hierover moeten oordelen volgens het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht.

(61)

Indien een vraag betreffende de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen bij wijze van incident voor een gerecht van een lidstaat wordt opgeworpen, dient dit over de bevoegheid te beschikken om die vraag te beantwoorden.

(62)

Een authentieke akte die wordt betwist, dient in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de betwistingszaak aanhangig is. Indien de betwisting zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, dient de betwiste authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die naar aanleiding van een betwisting ongeldig is verklaard, dient niet langer bewijskracht te hebben.

(63)

De instantie die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voorgelegd krijgt, dient te beoordelen welke van de akten, en gelet op de concrete omstandigheden, de voorrang heeft, zo dat al van toepassing is. Indien uit de omstandigheden niet blijkt welke authentieke akte in voorkomend geval de voorrang heeft, moet de kwestie worden beslecht door de krachtens deze verordening bevoegde gerechten of, indien de kwestie als incident in de procedure wordt opgeworpen, door het voor die procedure aangezochte gerecht. In geval van onverenigbaarheid van een authentieke akte met een beslissing dient rekening te worden gehouden met de bij deze verordening bepaalde weigeringsgronden voor erkenning van een beslissing.

(64)

De erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing betreffende het huwelijksvermogensstelsel volgens deze verordening dienen op generlei wijze de erkenning in te houden van het huwelijk dat ten grondslag ligt aan het huwelijksvermogensstelsel dat tot de beslissing aanleiding heeft gegeven.

(65)

Bepaald dient te worden hoe deze verordening zich verhoudt tot de bilaterale en de multilaterale overeenkomsten inzake huwelijksvermogensstelsels waarbij de lidstaten partij zijn.

(66)

Deze verordening belet niet dat lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende bepalingen van internationaal recht ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, zoals herzien in 2006, bij het Verdrag van 19 november 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende bepalingen van internationaal privaatrecht betreffende erfopvolging, testamenten en beheer van de nalatenschap, zoals herzien in juni 2012, en bij de Overeenkomst van 11 oktober 1977 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke zaken, sommige bepalingen van die verdragen blijven toepassen, voor zover die voorzien in vereenvoudigde en snellere procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.

(67)

Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, dient aan de lidstaten de verplichting te worden opgelegd om bepaalde gegevens over hun wetgeving en procedures inzake huwelijksvermogensstelsels mede te delen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad (9) is opgericht. Om het mogelijk te maken dat alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie tijdig in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, dienen de lidstaten deze informatie tevens aan de Commissie mede te delen voordat deze verordening van toepassing wordt.

(68)

Eveneens met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening en op het gebruik van moderne communicatietechnologie dienen standaardformulieren te worden voorgeschreven voor de verklaringen die zullen worden afgelegd in verband met het verzoek om verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking.

(69)

Voor de berekening van de in deze verordening bedoelde termijnen en vervaltijden dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (10) te worden toegepast.

(70)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend met betrekking tot het vaststellen en wijzigen van de verklaringen en formulieren betreffende de verklaring van uitvoerbaarheid van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend conform Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(71)

De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in deze verordening bedoelde verklaringen en formulieren dienen volgens de raadplegingsprocedure te worden vastgesteld.

(72)

De doelstellingen van deze verordening, te weten het vrije verkeer van personen in de Unie, de mogelijkheid voor echtgenoten om hun vermogensrechtelijke betrekkingen onderling en tegenover derden zowel tijdens hun samenleven als bij de vereffening van hun goederen te organiseren, alsook een grotere voorspelbaarheid en rechtszekerheid, kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt; daarentegen kunnen die doelstellingen, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter op het niveau van de Europese Unie, waar passend door middel van een nauwere samenwerking tussen de lidstaten, worden gerealiseerd. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), is de Unie derhalve bevoegd tot handelen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(73)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest, met name de artikelen 7, 9, 17, 21 en 47, die betrekking hebben op, respectievelijk, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht te huwen en het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, het eigendomsrecht, het non-discriminatiebeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Deze verordening moet door de gerechten en andere bevoegde instanties van de lidstaten met inachtneming van deze rechten en beginselen worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op huwelijksvermogensstelsels.

Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

de handelingsbevoegdheid van de echtgenoten,

b)

het bestaan, de geldigheid of de erkenning van een huwelijk,

c)

onderhoudsverplichtingen,

d)

de erfopvolging van een overleden echtgenoot,

e)

de sociale zekerheid,

f)

in het geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, de aanspraak op overgang tussen de echtgenoten van rechten op ouderdoms- of invaliditeitspensioen die gedurende het huwelijk zijn verworven en gedurende het huwelijk niet tot pensioeninkomen hebben geleid, of de aanpassing van dergelijke rechten,

g)

de aard van de zakelijke rechten die rusten op vermogensbestanddelen, en

h)

de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor de inschrijving en de rechtsgevolgen van de inschrijving of van het achterwege blijven daarvan.

Artikel 2

Bevoegdheid ter zake van huwelijksvermogensstelsels in de lidstaten

Deze verordening laat de bevoegdheid van de instanties van de lidstaten ter zake van huwelijksvermogensstelsels onverlet.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „huwelijksvermogensstelsel”: een geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen die, ten gevolge van het huwelijk of de ontbinding daarvan, tussen de echtgenoten onderling en tussen de echtgenoten en derden bestaan;

b)   „huwelijkse voorwaarden”: iedere overeenkomst waarbij de echtgenoten of de toekomstige echtgenoten hun huwelijksvermogensstelsel regelen;

c)   „authentieke akte”: een document ter zake van een huwelijksvermogensstelsel dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de authenticiteit:

i)

betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

ii)

is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van oorsprong bevoegd verklaarde autoriteit;

d)   „beslissing”: iedere door een gerecht van een lidstaat ter zake van een huwelijksvermogensstelsel gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, met inbegrip van de beslissing betreffende de vaststelling van het bedrag van de proceskosten door de griffier;

e)   „gerechtelijke schikking”: een schikking inzake een huwelijksvermogensstelsel die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;

f)   „lidstaat van oorsprong”: de lidstaat waar de beslissing is gegeven, de authentieke akte is verleden of de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen;

g)   „lidstaat van tenuitvoerlegging”: de lidstaat waar om erkenning en/of tenuitvoerlegging van de beslissing, de authentieke akte of de gerechtelijke schikking wordt verzocht.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder „gerecht”: de rechterlijke instanties, en alle andere instanties en rechtsbeoefenaren met bevoegdheid ter zake van huwelijksvermogensstelsels, die rechterlijke functies vervullen dan wel handelen op machtiging van of onder toezicht van een rechterlijke instantie, mits deze andere instanties en rechtsbeoefenaren waarborgen bieden inzake onpartijdigheid en het recht van partijen om te worden gehoord en mits hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:

a)

vatbaar zijn voor hoger beroep bij of herziening door een rechterlijke instantie, en

b)

dezelfde rechtskracht en dezelfde rechtsgevolgen hebben als een beslissing van een rechterlijke instantie over dezelfde aangelegenheid.

De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 64 in kennis van de lijst van de in de eerste alinea bedoelde andere instanties en rechtsbeoefenaren.

HOOFDSTUK II

BEVOEGDHEID

Artikel 4

Bevoegdheid in geval van overlijden van een van de echtgenoten

Indien ter zake van de erfopvolging van een echtgenoot een zaak bij een gerecht van een lidstaat aanhangig is gemaakt op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012, zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met die erfopvolging verband houden.

Artikel 5

Bevoegdheid in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk

1.   Indien overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2201/2003 bij een gerecht van een lidstaat een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig is gemaakt, zijn, onverminderd lid 2, de gerechten van die lidstaat bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met dat verzoek verband houden.

2.   De in lid 1 bedoelde bevoegdheid in zaken met betrekking tot huwelijksvermogensstelsels is afhankelijk van een overeenkomst tussen de echtgenoten indien het gerecht waar het verzoek om echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring aanhangig is gemaakt:

a)

het gerecht is van de lidstaat waar de verzoeker zijn gewone verblijfplaats heeft en waar de verzoeker onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek tenminste gedurende één jaar verbleven heeft, overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), vijfde streepje, van Verordening (EG) nr. 2201/2003;

b)

het gerecht is van de lidstaat waarvan de verzoeker onderdaan is en waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft en onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek gedurende ten minste zes maanden heeft verbleven, overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), zesde streepje, van Verordening (EG) nr. 2201/2003;

c)

is aangezocht op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2201/2003, in gevallen waarin omzetting van een scheiding van tafel en bed in een echtscheiding is gevraagd;

d)

is aangezocht op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2201/2003, in geval van residuele bevoegdheid.

3.   De in lid 2 bedoelde overeenkomst moet, ingeval zij wordt gesloten voordat bij het gerecht een zaak betreffende het huwelijksvermogensstelsel aanhangig wordt gemaakt, aan het bepaalde in artikel 7, lid 2, voldoen.

Artikel 6

Bevoegdheid in andere gevallen

In de gevallen waarin geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikel 4 of 5 bevoegd is, of in andere dan de in die artikelen bedoelde gevallen, zijn betreffende het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten de gerechten bevoegd van de lidstaat:

a)

waar de echtgenoten op het tijdstip van het aanbrengen van de zaak hun gewone verblijfplaats hebben of, bij gebreke daarvan,

b)

waar zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt, mits een van hen daar op het tijdstip van aanbrengen nog verblijft, of, bij gebreke daarvan,

c)

waar de gedaagde op het tijdstip van aanbrengen zijn gewone verblijfplaats heeft of, bij gebreke daarvan,

d)

waarvan de beide echtgenoten op het tijdstip van aanbrengen de nationaliteit hebben.

Artikel 7

Forumkeuze

1.   In de in artikel 6 bedoelde gevallen kunnen de partijen overeenkomen dat de gerechten van de lidstaat waarvan het recht overeenkomstig artikel 22 of artikel 26, lid 1, onder a) of b), van toepassing is, of de gerechten van de lidstaat van sluiting van het huwelijk bij uitsluiting bevoegd zijn om te beslissen in zaken die hun huwelijksvermogensstelsel betreffen.

2.   De in lid 1 bedoelde overeenkomst wordt vastgelegd in een schriftelijk document dat gedagtekend en door de beide partijen ondertekend wordt. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

Artikel 8

Bevoegdheid gebaseerd op het verschijnen van de verweerder

1.   Buiten de gevallen waarin de bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvan het recht overeenkomstig artikel 22 of artikel 26, lid 1, onder a) of b), van toepassing is en waarvoor de verweerder verschijnt, bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of in zaken die onder artikel 4 of artikel 5, lid 1, vallen.

2.   Alvorens zich krachtens lid 1 bevoegd te verklaren, vergewist het gerecht zich ervan dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht om de bevoegdheid te betwisten en van de gevolgen van het verschijnen of niet-verschijnen.

Artikel 9

Alternatieve bevoegdheid

1.   Wanneer een gerecht van een lidstaat dat op grond van artikel 4, 6, 7 of 8 bevoegd is, oordeelt dat het internationaal privaatrecht van die lidstaat het huwelijk niet erkent ter fine van een procedure betreffende het huwelijksvermogensstelsel, kan zij zich bij uitzondering onbevoegd verklaren. Als het gerecht besluit zich onbevoegd te verklaren, doet zij dat zo spoedig mogelijk.

2.   Wanneer een gerecht dat op grond van artikel 4 of 6 bevoegd is, zich onbevoegd verklaart en de partijen er overeenkomstig artikel 7 mee instemmen de bevoegdheid te verlenen aan de gerechten van een andere lidstaat, zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd om uitspraak te doen over het huwelijksvermogensstelsel.

In andere gevallen zijn de gerechten van een andere lidstaat bevoegd om uitspraak te doen over het huwelijksvermogensstelsel in overeenstemming met artikel 6 of artikel 8, of de gerechten van de lidstaat van sluiting van het huwelijk.

3.   Dit artikel is niet van toepassing als ten aanzien van de partijen een echtscheiding, een scheiding van tafel en bed of een nietigverklaring van het huwelijk is uitgesproken die kan worden erkend in de lidstaat van de aangezochte rechter.

Artikel 10

Subsidiaire bevoegdheid

In gevallen waarin geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van artikel 4, 5, 6, 7 of 8 bevoegd is, of waarin alle gerechten zich overeenkomstig artikel 9 onbevoegd hebben verklaard en geen enkel gerecht op grond van artikel 9, lid 2, bevoegd is, zijn de gerechten bevoegd van een lidstaat waar onroerende goederen van een of beide echtgenoten zijn gelegen; in dat geval is het aangezochte gerecht slechts bevoegd ten aanzien van die onroerende goederen.

Artikel 11

Forum necessitatis

In gevallen waarin geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van artikel 4, 5, 6, 7, 8 of 10 bevoegd is, of waarin alle gerechten zich overeenkomstig artikel 9 onbevoegd hebben verklaard en geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van artikel 9, lid 2, of artikel 10 bevoegd is, kunnen de gerechten van een lidstaat bij uitzondering uitspraak doen over een huwelijksvermogensstelsel indien in een derde staat waarmee de zaak nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt.

De zaak moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

Artikel 12

Tegenvordering

Het gerecht waarbij de procedure op grond van artikel 4, 5, 6, 7, 8, artikel 9, lid 2, artikel 10 of artikel 11 aanhangig is gemaakt, is ook bevoegd om kennis te nemen van een tegenvordering die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

Artikel 13

Beperking van de procedure

1.   In het geval een nalatenschap die onder Verordening (EU) nr. 650/2012 valt, goederen in een derde land bevat, kan het gerecht dat is aangezocht om te oordelen over het huwelijksvermogensstelsel, op verzoek van een partij beslissen geen uitspraak te doen over een of meer van deze goederen indien kan worden verwacht dat de beslissing ten aanzien van deze goederen in dat derde land niet zal worden erkend en, in voorkomend geval, niet uitvoerbaar zal worden verklaard.

2.   Lid 1 doet geen afbreuk aan de rechten van de partijen om het toepassingsgebied van de procedure te beperken volgens het recht van de lidstaat van het aangezochte gerecht.

Artikel 14

Aanbrengen van een zaak bij het gerecht

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht:

a)

op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen;

b)

in het geval dat het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die belast is met de betekening of kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen, of

c)

in het geval dat de procedure ambtshalve door het gerecht wordt geopend, op het tijdstip waarop de beslissing om de procedure te openen door het gerecht wordt genomen, of, indien een dergelijke beslissing niet is vereist, op het tijdstip waarop de zaak ter griffie wordt ingeschreven.

Artikel 15

Toetsing van de bevoegdheid

Het gerecht van een lidstaat waarbij een zaak betreffende het huwelijksvermogensstelsel aanhangig is gemaakt waarvoor dat gerecht niet bevoegd is op grond van deze verordening, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 16

Toetsing van de ontvankelijkheid

1.   Indien de verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet verschijnt, houdt het op grond van deze verordening bevoegde gerecht de zaak aan zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, met het oog op zijn verweer, tijdig heeft ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2.   Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad (12) wordt toegepast in plaats van het bepaalde in lid 1 van dit artikel, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat overeenkomstig die verordening moest geschieden.

3.   Indien Verordening (EG) nr. 1393/2007 niet van toepassing is, wordt artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken toegepast, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk naar het buitenland overeenkomstig dat verdrag moest geschieden.

Artikel 17

Litispendentie

1.   Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen procedures aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak later aanhangig is gemaakt de zaak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het eerst aangezochte gerecht vaststaat.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen deelt een aangezochte gerecht, op verzoek van een andere gerecht waarbij het geschil is aangebracht, onverwijld aan dit gerecht mee op welke datum zij is aangezocht.

3.   Wanneer de bevoegdheid van het eerst aangezochte gerecht vaststaat, verklaart elk gerecht waarbij de zaak later is aangebracht zich onbevoegd.

Artikel 18

Samenhang

1.   Wanneer samenhangende procedures bij gerechten van verschillende lidstaten aanhangig zijn, kan het gerecht waarbij de vordering later is aangebracht, deze aanhouden.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde zaken in eerste aanleg aanhangig zijn, kan elk gerecht dat niet als eerste is aangezocht, op verzoek van een der partijen, zich onbevoegd verklaren, mits het eerst aangezochte gerecht bevoegd is om van de beide vorderingen kennis te nemen en haar wetgeving de voeging ervan toestaat.

3.   Samenhangend in de zin van dit artikel zijn zaken die zo nauw verbonden zijn dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting teneinde te vermijden dat, ten gevolge van afzonderlijke berechting van de zaken, onverenigbare beslissingen worden gegeven.

Artikel 19

Voorlopige en bewarende maatregelen

De gerechten van een lidstaat kunnen worden verzocht de voorlopige of bewarende maatregelen te treffen waarin het recht van deze staat voorziet, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen.

HOOFDSTUK III

TOEPASSELIJK RECHT

Artikel 20

Universele toepassing

Het bij deze verordening aangewezen toepasselijke recht is van toepassing, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

Artikel 21

Eenheid van het toepasselijke recht

Het recht dat op grond van artikel 22 of 26 op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, geldt voor alle onder dat stelsel vallende vermogensbestanddelen, ongeacht waar deze zich bevinden.

Artikel 22

Rechtskeuze

1.   De echtgenoten of toekomstige echtgenoten kunnen overeenkomen om te bepalen welk recht op hun huwelijksvermogensstelsel van toepassing is of om hun keuze te wijzigen, mits het om het recht van een van de volgende staten gaat:

a)

het recht van de staat waar, op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst, zich de gewone verblijfplaats van een of beide echtgenoten of toekomstige echtgenoten bevindt, of

b)

het recht van een staat waarvan een van de echtgenoten of toekomstige echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de nationaliteit heeft.

2.   Tenzij de echtgenoten anders overeenkomen, heeft een wijziging in de loop van het huwelijk van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht slechts gevolgen voor de toekomst.

3.   Een wijziging met terugwerkende kracht van het toepasselijke recht overeenkomstig lid 2 laat de uit dat recht voortvloeiende rechten van derden onverlet.

Artikel 23

Formele geldigheid van de rechtskeuzeovereenkomst

1.   De in artikel 22 bedoelde rechtskeuze geschiedt bij schriftelijke, gedagtekende en door beide echtgenoten ondertekende overeenkomst. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

2.   Indien, volgens het recht van de lidstaat waar beide echtgenoten bij het maken van de huwelijkse voorwaarden hun gewone verblijfplaats hebben, de huwelijkse voorwaarden aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

3.   Indien de echtgenoten bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten die niet dezelfde vormvereisten voor de huwelijkse voorwaarden opleggen, is de overeenkomst formeel geldig indien zij aan de vereisten van een van deze lidstaten voldoet.

4.   Indien slechts een van de echtgenoten bij het aangaan van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waar huwelijkse voorwaarden aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

Artikel 24

Toestemming en materiële geldigheid

1.   Het bestaan en de geldigheid van een rechtskeuzeovereenkomst of van enige bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge artikel 22 van toepassing zou zijn indien de overeenkomst of de bepaling geldig was.

2.   Niettemin kan een echtgenoot zich, ten bewijze dat hij zijn toestemming niet heeft verleend, beroepen op het recht van het land waar hij op het tijdstip van aanhangigmaking zijn gewone verblijfplaats heeft, indien uit de omstandigheden blijkt dat het niet redelijk zou zijn de gevolgen van zijn gedrag te laten bepalen door het in lid 1 bedoelde recht.

Artikel 25

Formele geldigheid van huwelijkse voorwaarden

1.   De huwelijkse voorwaarden worden op schrift gesteld, gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

2.   Indien, volgens het recht van de lidstaat waar beide echtgenoten bij het maken van de huwelijkse voorwaarden hun gewone verblijfplaats hebben, de huwelijkse voorwaarden aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn die vereisten van toepassing.

Indien de echtgenoten bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten die niet dezelfde vormvereisten voor de huwelijkse voorwaarden opleggen, is de overeenkomst formeel geldig indien zij aan de vereisten van een dezer lidstaten voldoet.

Indien slechts een van de echtgenoten bij het aangaan van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waar huwelijkse voorwaarden aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn die vereisten van toepassing.

3.   Indien door het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht aanvullende vormvereisten worden gesteld, zijn die vereisten van toepassing.

Artikel 26

Toepasselijk recht bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen

1.   Bij gebreke van een rechtskeuzeovereenkomst overeenkomstig artikel 22, is op het huwelijksvermogensstelsel het recht van toepassing van de staat:

a)

waar de echtgenoten na de huwelijkssluiting hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hebben, of, bij gebreke daarvan,

b)

waarvan beide echtgenoten op het tijdstip van de huwelijkssluiting de nationaliteit bezitten, of, bij gebreke daarvan,

c)

waarmee de echtgenoten samen op het tijdstip van de huwelijkssluiting de nauwste band hebben, met inachtneming van alle omstandigheden.

2.   Als de echtgenoten op het tijdstip van de huwelijkssluiting meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit bezitten, is alleen het bepaalde in lid 1, onder a) en c), van toepassing.

3.   Bij wijze van uitzondering kan de rechterlijke instantie die bevoegd is om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel, op verzoek van een van de echtgenoten beslissen dat het recht van een andere staat dan de staat waarvan het recht uit hoofde van lid 1, onder a), van toepassing is, op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, op voorwaarde dat de verzoeker aantoont dat:

a)

de echtgenoten in die andere staat hun laatste gemeenschappelijke verblijfplaats hadden gedurende een beduidend langere periode dan in de in lid 1, onder a), bedoelde staat, en

b)

beide echtgenoten zich hebben verlaten op het recht van die andere staat bij het regelen of plannen van hun vermogensrechtelijke betrekkingen.

Het recht van die andere staat is van toepassing vanaf de huwelijkssluiting, tenzij één echtgenoot het daar niet mee eens is. In dat geval sorteert het recht van die andere staat effect vanaf het tijdstip van vestiging op de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in die staat.

De toepassing van het recht van de andere staat laat de rechten die derden ontlenen aan het op grond van lid 1, onder a), toepasselijke recht onverlet.

Dit lid is niet van toepassing wanneer de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt vóór het tijdstip van vestiging op de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in die andere staat.

Artikel 27

Werkingssfeer van het toepasselijke recht

Het krachtens deze verordening op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht bepaalt onder meer:

a)

de classificatie van het vermogen van beide echtgenoten of van elk afzonderlijk in verschillende categorieën tijdens en na het huwelijk;

b)

de overgang van een vermogensbestanddeel naar een andere categorie;

c)

de aansprakelijkheid van de ene echtgenoot voor de verplichtingen en schulden van de andere;

d)

de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van elk van de echtgenoten en van beide echtgenoten met betrekking tot het vermogen;

e)

de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en de verdeling of de vereffening van het huwelijksvermogen;

f)

de gevolgen van het huwelijksvermogensstelsel voor de rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en derden, en

g)

de materiële geldigheid van de huwelijkse voorwaarden.

Artikel 28

Rechtsgevolgen ten aanzien van derden

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 27, onder f), kan het recht dat tussen de echtgenoten van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel, door een echtgenoot niet aan een derde worden tegengeworpen in een geschil tussen die derde en een van de echtgenoten of beide echtgenoten, tenzij de toepasselijkheid van dat recht aan de derde bekend was of redelijkerwijs had moeten zijn.

2.   De derde wordt geacht over deze kennis van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht te beschikken, indien:

a)

dat recht het recht is van:

i)

de staat waarvan het recht toepasselijk is op de transactie tussen een echtgenoot en de derde;

ii)

de staat waar de contracterende echtgenoot en de derde hun gewone verblijfplaats hebben, of

iii)

in geval van een onroerendgoedtransactie, de staat waar het onroerend goed is gelegen,

of

b)

een van de echtgenoten heeft voldaan aan de toepasselijke voorschriften voor openbaarmaking of inschrijving van het huwelijksvermogensstelsel volgens het recht van:

i)

de staat waarvan het recht toepasselijk is op de transactie tussen een echtgenoot en de derde;

ii)

de staat waar de contracterende echtgenoot en de derde hun gewone verblijfplaats hebben, of

iii)

in geval van een vastgoedtransactie, de staat waar het onroerend goed is gelegen.

3.   Indien het recht dat tussen de echtgenoten op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is krachtens lid 1, door een echtgenoot niet aan een derde kan worden tegengeworpen, worden de rechtsgevolgen van het huwelijksvermogensstelsel ten aanzien van de derde beheerst:

a)

door het recht van de staat waarvan het recht toepasselijk is op de transactie tussen een echtgenoot en de derde, of

b)

in het geval van onroerende goederen of ingeschreven vermogensbestanddelen of rechten, door het recht van de staat waar het goed is gelegen of waar de vermogensbestanddelen of de rechten zijn ingeschreven.

Artikel 29

Aanpassing van zakelijke rechten

Indien een persoon zich krachtens het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht beroept op een zakelijk recht dat het recht van de lidstaat waar het zakelijk recht wordt ingeroepen niet kent, wordt dit zakelijk recht, indien nodig en voor zover mogelijk, in overeenstemming gebracht met het meest gelijkwaardige zakelijk recht in die lidstaat, met inachtneming van de doelstellingen en belangen die met dat zakelijk recht worden nagestreefd en de rechtsgevolgen die eraan zijn verbonden.

Artikel 30

Bepalingen van bijzonder dwingend recht

1.   Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de lex fori.

2.   Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen waarvan de inachtneming door een lidstaat als zo belangrijk wordt beschouwd voor de handhaving van zijn openbare belangen, zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij van toepassing zijn op elk geval dat binnen de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht volgens deze verordening overigens op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is.

Artikel 31

Openbare orde

De toepassing van een voorschrift van het bij deze verordening aangewezen recht van een staat kan slechts worden geweigerd in geval van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde van het land van de rechter.

Artikel 32

Uitsluiting van terugverwijzing

Onder toepassing van het bij deze verordening aangewezen recht van een staat wordt verstaan de toepassing van het recht dat in die staat geldt, met uitsluiting van het internationaal privaatrecht.

Artikel 33

Staten met meer dan één rechtsstelsel — territoriale collisie

1.   Indien het volgens deze verordening aangewezen recht het recht is van een staat met meerdere territoriale eenheden, die elk hun eigen rechtsregels met betrekking tot huwelijksvermogensstelsels hebben, bepalen de interne collisieregels van die staat van welke territoriale eenheid de rechtsregels van toepassing zijn.

2.   Bij gebreke van zulke interne collisieregels:

a)

wordt, ter bepaling van het recht dat van toepassing is volgens regels waarbij de gewone verblijfplaats van de echtgenoten als aanknopingspunt geldt, met het recht van de in lid 1 bedoelde staat bedoeld het recht van de territoriale eenheid waar de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben;

b)

wordt, ter bepaling van het recht dat van toepassing is volgens regels waarbij de nationaliteit van de echtgenoten als aanknopingspunt geldt, met het recht van de in lid 1 bedoelde staat bedoeld het recht van de territoriale eenheid waarmee de echtgenoten het nauwst verbonden zijn;

c)

wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens andere bepalingen met andere aanknopingspunten, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waar het aanknopingspunt zich bevindt.

Artikel 34

Staten met meer dan één rechtsstelsel — personele collisie

Ten aanzien van een staat waar met betrekking tot de huwelijksvermogensstelsels twee of meer rechtsstelsels of regelingen gelden die op verschillende categorieën personen van toepassing zijn, wordt een verwijzing naar het recht van die staat uitgelegd als een verwijzing naar het rechtsstelsel dat of de regeling die wordt aangewezen door de in die staat geldende regels. Bij gebreke van zulke regels wordt het rechtsstelsel of de regeling toegepast waarmee de echtgenoten het nauwst verbonden zijn.

Artikel 35

Niet-toepassing van deze verordening op interne collisie

Een lidstaat die verschillende territoriale eenheden met eigen rechtsregels inzake huwelijksvermogensstelsels telt, is niet verplicht deze verordening toe te passen op collisie die uitsluitend deze territoriale eenheden betreft.

HOOFDSTUK IV

ERKENNING, UITVOERBAARHEID EN TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN

Artikel 36

Erkenning

1.   De in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe een procedure is vereist.

2.   Indien de erkenning van een beslissing wordt betwist, kan iedere belanghebbende partij die zich ten principale op de erkenning beroept, van de in de artikelen 44 tot en met 57 vastgelegde procedures gebruikmaken om de erkenning te doen vaststellen.

3.   Wordt voor een gerecht van een lidstaat bij wijze van incident een vraag opgeworpen in verband met de erkenning, dan is dat gerecht bevoegd om kennis te nemen van die vraag.

Artikel 37

Gronden voor niet-erkenning

Een beslissing wordt niet erkend indien:

a)

de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd;

b)

het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of ter kennis gebracht is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;

c)

zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven rechterlijke beslissing in de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd;

d)

zij onverenigbaar is met een beslissing die eerder in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits de eerder gegeven beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd.

Artikel 38

Grondrechten

Artikel 37 van deze verordening wordt door de gerechten en andere bevoegde instanties van de lidstaten toegepast met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest, met name het in artikel 21opgenomen beginsel inzake non-discriminatie.

Artikel 39

Verbod van toetsing van de bevoegdheid van het oorspronkelijke gerecht

1.   De bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van oorsprong mag niet worden gecontroleerd.

2.   Het in artikel 37 bedoelde criterium van openbare orde is niet van toepassing op de in de artikelen 4 tot en met 11 bepaalde bevoegdheidsregels.

Artikel 40

Verbod van inhoudelijke toetsing

In geen geval wordt overgegaan tot onderzoek van de juistheid van de in een lidstaat gegeven beslissing.

Artikel 41

Aanhouden van de procedure betreffende de erkenning

Het gerecht van een lidstaat waarbij de erkenning wordt gevraagd van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan de zaak aanhouden indien in de lidstaat van oorsprong een gewoon rechtsmiddel tegen deze beslissing is ingesteld.

Artikel 42

Uitvoerbaarheid

De beslissingen die in een lidstaat zijn gegeven en in die lidstaat uitvoerbaar zijn, zijn tevens uitvoerbaar in andere lidstaten, indien zij daar op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar zijn verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

Artikel 43

Bepaling van de woonplaats

Om in het kader van de in de artikelen 44 tot en met 57 vastgelegde procedure te bepalen of een partij haar woonplaats heeft in de lidstaat van tenuitvoerlegging, past het aangezochte gerecht het interne recht van die lidstaat toe.

Artikel 44

Relatief bevoegd gerecht

1.   Het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt gericht tot het gerecht of de bevoegde instantie van de lidstaat van tenuitvoerlegging waarvan de naam door die lidstaat overeenkomstig artikel 64 aan de Commissie is meegedeeld.

2.   Het relatief bevoegde gerecht is dat van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of dat van de plaats van tenuitvoerlegging.

Artikel 45

Procedure

1.   De procedure voor de indiening van het verzoek wordt beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

2.   Van de verzoeker wordt niet verwacht dat hij in de lidstaat van tenuitvoerlegging een postadres of procesgemachtigde heeft.

3.   Bij het verzoek worden de volgende documenten gevoegd:

a)

een afschrift van de beslissing aan de hand waarvan de echtheid van de beslissing kan worden vastgesteld;

b)

de verklaring die door het gerecht of de bevoegde instantie van de lidstaat van oorsprong is afgegeven met gebruikmaking van het volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier, onverminderd artikel 46.

Artikel 46

Niet-overlegging van de verklaring

1.   Wordt de in artikel 45, lid 3, onder b), bedoelde verklaring niet overgelegd, dan kan het gerecht of de bevoegde instantie voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of de instantie zich voldoende voorgelicht acht, vrijstelling van de overlegging verlenen.

2.   Indien het gerecht of de bevoegde instantie dat verlangt, wordt van de documenten een vertaling of een transliteratie overgelegd. De vertaling wordt gemaakt door een persoon die in een van de lidstaten tot het maken van vertalingen bevoegd is.

Artikel 47

Verklaring van uitvoerbaarheid

De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 45 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van artikel 37. De partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

Artikel 48

Kennisgeving van de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid

1.   De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

2.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing indien deze nog niet aan die partij is betekend.

Artikel 49

Rechtsmiddel tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid

1.   Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.

2.   Het rechstmiddel wordt ingesteld bij het gerecht waarvan de naam door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 64 aan de Commissie is meegedeeld.

3.   Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.

4.   Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd niet verschijnt voor het gerecht die over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, is artikel 16 van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat.

5.   Het rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid wordt binnen dertig dagen na de betekening daarvan ingesteld. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld zestig dagen met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.

Artikel 50

Rechtsmiddel tegen een op het rechtsmiddel gegeven beslissing

Tegen de op het rechtsmiddel beroep gegeven beslissing kan slechts het middel worden ingesteld waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 64 door de betrokken lidstaat in kennis is gesteld.

Artikel 51

Weigering of intrekking van een verklaring van uitvoerbaarheid

Een verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een van de in de artikelen 49 en 50 bedoelde rechtsmiddelen, slechts op een van de in artikel 37 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak.

Artikel 52

Aanhouden van de zaak

Het gerecht dat oordeelt over een van de in de artikelen 49 en 50 bedoelde rechtsmiddelen, houdt op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd de zaak aan indien de uitvoerbaarheid van de beslissing is geschorst in de lidstaat van oorsprong als gevolg van een daartegen ingesteld rechtsmiddel.

Artikel 53

Voorlopige en bewarende maatregelen

1.   Indien een beslissing overeenkomstig dit hoofdstuk moet worden erkend, belet niets de verzoeker een beroep te doen op voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet, zonder dat daartoe een verklaring van uitvoerbaarheid in de zin van artikel 46 is vereist.

2.   De verklaring van uitvoerbaarheid houdt van rechtswege de bevoegdheid in bewarende maatregelen te treffen.

3.   Gedurende de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel overeenkomstig artikel 49, lid 5, tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en totdat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de vermogensbestanddelen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd.

Artikel 54

Gedeeltelijke uitvoerbaarheid

1.   Indien in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van het verzoek en de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden verleend voor het geheel, verleent het gerecht of de bevoegde instantie deze voor een of meer onderdelen daarvan.

2.   De verzoeker kan vorderen dat de verklaring van uitvoerbaarheid een gedeelte van de beslissing betreft.

Artikel 55

Rechtsbijstand

De verzoeker die in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in een procedure met betrekking tot een verklaring van uitvoerbaarheid in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die in het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging is vastgesteld.

Artikel 56

Geen zekerheid, borg of pand

Aan een partij die in een lidstaat de erkenning, verklaring van uitvoerbaarheid of tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing vraagt, wordt geen zekerheid, borg of pand, onder welke benaming ook, opgelegd wegens de hoedanigheid van vreemdeling dan wel wegens het ontbreken van een woon- of verblijfplaats in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

Artikel 57

Geen belasting, recht of heffing

Ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging geen belasting, recht of heffing evenredig aan het geldelijke belang van de zaak geheven.

HOOFDSTUK V

AUTHENTIEKE AKTEN EN GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN

Artikel 58

Aanvaarding van authentieke akten

1.   Een in een lidstaat verleden authentieke akte heeft in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht als in de lidstaat van oorsprong, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht, op voorwaarde dat dit niet kennelijk strijdig is met de openbare orde van die andere lidstaat.

Een persoon die van een authentieke akte gebruik wenst te maken in een andere lidstaat, kan de instantie die de authentieke akte in de lidstaat van oorsprong heeft opgemaakt, verzoeken het volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier in te vullen waarin de bewijskracht wordt vermeld die in de lidstaat van oorsprong aan de authentieke akte wordt verbonden.

2.   De echtheid van de authentieke akte wordt uitsluitend voor een gerecht van de lidstaat van oorsprong en volgens het recht van die lidstaat betwist. Een authentieke akte die wordt betwist, heeft geen bewijskracht in een andere lidstaat zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken.

3.   De in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen worden uitsluitend betwist voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, op grond van het volgens hoofdstuk III toepasselijke recht. Een authentieke akte die wordt betwist, heeft, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken.

4.   Indien de uitkomst van een procedure voor een gerecht van een lidstaat afhangt van het beslechten van een incidenteel verzoek met betrekking tot de in een authentieke akte ter zake van huwelijksvermogensstelsels vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, is dat gerecht bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.

Artikel 59

Uitvoerbaarheid van authentieke akten

1.   Een in de lidstaat van oorsprong uitvoerbare authentieke akte wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

2.   Voor de toepassing van artikel 45, lid 3, onder b), geeft de instantie die de authentieke akte heeft opgesteld, op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af met gebruikmaking van het volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.

3.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een van de in de artikelen 49 en 50 bedoelde rechtsmiddelen, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

Artikel 60

Uitvoerbaarheid van gerechtelijke schikkingen

1.   Een in de lidstaat van oorsprong uitvoerbare gerechtelijke schikking wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

2.   Voor de toepassing van artikel 45, lid 3, onder b), geeft het gerecht dat de gerechtelijke schikking heeft goedgekeurd of waarvoor deze werd gesloten, op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af met gebruikmaking van het volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.

3.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een van de in artikelen 49 of 50 bedoelde rechtsmiddelen, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke schikking kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 61

Legalisatie en soortgelijke formaliteiten

Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist met betrekking tot documenten die in verband met deze verordening in een lidstaat zijn afgegeven.

Artikel 62

Verhouding tot de bestaande internationale overeenkomsten

1.   De toepassing van bilaterale of multilaterale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening, of van een besluit overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU, partij zijn en die betrekking hebben op de in deze verordening geregelde materie, wordt door deze verordening onverlet gelaten, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten op grond van artikel 351 VWEU.

2.   Niettegenstaande lid 1 heeft deze verordening, tussen de lidstaten, voorrang boven verdragen die tussen hen zijn gesloten, voor zover zij betrekking hebben op in deze verordening geregelde materies.

3.   Deze verordening laat onverlet dat de lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, zoals herzien in 2006, het Verdrag van 19 november 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende bepalingen van internationaal privaatrecht betreffende erfopvolging, testamenten en beheer van de nalatenschap, zoals herzien in juni 2012, en de Overeenkomst van 11 oktober 1977 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke zaken, die overeenkomsten toepassen, voor zover zij voorzien in vereenvoudigde en snellere procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijksvermogensstelsels.

Artikel 63

Informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld

Opdat de informatie voor het publiek beschikbaar wordt gesteld in het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, verstrekken de lidstaten aan de Commissie een korte samenvatting van de nationale wetgeving en procedures betreffende huwelijksvermogensstelsels, met opgave van de ter zake bevoegde instanties en van informatie over de in artikel 28 bedoelde rechtsgevolgen ten aanzien van derden.

De informatie wordt door de lidstaten voortdurend geactualiseerd.

Artikel 64

Informatie betreffende contactgegevens en procedures

1.   Uiterlijk op 29 april 2018 doen de lidstaten de Commissie mededeling van:

a)

de rechterlijke of andere autoriteiten die bevoegd zijn voor het behandelen van het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid overeenkomstig artikel 44, lid 1, en van het rechtsmiddel tegen een beslissing over dit verzoek overeenkomstig artikel 49, lid 2;

b)

de in artikel 50 bedoelde procedure tegen een op het rechtsmiddel gegeven beslissing.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van deze informatie.

2.   De overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie, met uitzondering van de adressen en overige contactgegevens van de in lid 1, onder a), bedoelde rechterlijke en andere instanties, wordt door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

3.   De Commissie maakt alle overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie met passende middelen openbaar, in het bijzonder langs het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 65

Vaststelling en wijziging van de lijst met de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie

1.   De Commissie stelt aan de hand van de kennisgevingen van de lidstaten de lijst van de in artikel 3, lid 2, bedoelde andere autoriteiten en rechtsbeoefenaren vast.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging van de in die lijst vervatte informatie. De Commissie past de lijst dienovereenkomstig aan.

3.   De lijst en de wijzigingen worden door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   De overeenkomstig de leden 1 en 2 meegedeelde informatie wordt door de Commissie bekendgemaakt langs alle andere passende kanalen, met name het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 66

Vaststelling en wijziging van de in artikel 45, lid 3, onder b), en de artikelen 58, 59 en 60 bedoelde verklaringen en formulieren

De Commissie stelt de uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in artikel 45, lid 3, onder b), en de artikelen 58, 59 en 60 bedoelde verklaringen en formulieren vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 67

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 68

Herziening

1.   Uiterlijk op 29 januari 2027 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Dit verslag gaat eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

2.   Uiterlijk op 29 januari 2024 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van de artikelen 9 en 38 van deze verordening. In dit verslag wordt met name beoordeeld in welke mate deze artikelen hebben gezorgd voor toegang tot de rechter.

3.   Met het oog op de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen delen de lidstaten aan de Commissie de nodige informatie mee betreffende de toepassing van deze verordening door hun gerechten.

Artikel 69

Overgangsbepalingen

1.   Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 is deze verordening slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd en gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen op of na 29 januari 2019.

2.   Als de vordering in de lidstaat van oorsprong vóór 29 januari 2019 is ingesteld, worden de na deze datum gegeven beslissingen erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig hoofdstuk IV, mits de toegepaste bevoegdheidsregels in overeenstemming zijn met die welke in hoofdstuk II zijn bepaald.

3.   Hoofdstuk III is slechts van toepassing op echtgenoten die na 29 januari 2019 in het huwelijk treden of het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht bepalen.

Artikel 70

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing in de lidstaten die deelnemen in de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, waarvoor toestemming is verleend bij Besluit (EU) 2016/954.

Zij is van toepassing met ingang van 29 januari 2019, met uitzondering van de artikelen 63 en 64, die van toepassing zijn met ingang van 29 april 2018, en de artikelen 65, 66 en 67, die van toepassing zijn met ingang van 29 juli 2016. Ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op grond van een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU, is deze verordening van toepassing met ingang van de in dat besluit genoemde datum.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de deelnemende lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Luxemburg, 24 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  PB L 159 van 16.6.2016, blz. 16.

(2)  Advies van 23 juni 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

(4)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(5)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(6)  Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107).

(8)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(9)  Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).

(10)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en kennisgeving van stukken), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).


8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/30


VERORDENING (EU) 2016/1104 VAN DE RAAD

van 24 juni 2016

tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3,

Gezien Besluit (EU) 2016/954 van de Raad van 9 juni 2016 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (1),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waar het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van deze ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name indien dit nodig is voor het goed functioneren van de interne markt.

(2)

Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kunnen dergelijke maatregelen ook de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen beogen.

(3)

Tijdens de bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel goedgekeurd dat de wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken binnen de Unie vormt en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen ter uitvoering van dit beginsel vast te stellen.

(4)

De Commissie en de Raad hebben op 30 november 2000 een gemeenschappelijk programma betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (3) aangenomen. In dat programma worden maatregelen ter harmonisatie van de collisieregels aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen vergemakkelijken en wordt voorzien in het opstellen van een instrument inzake huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van niet-gehuwde paren.

(5)

De Europese Raad, op 4 en 5 november 2004 te Brussel bijeen, heeft een nieuw programma aangenomen, „Het Haags Programma — Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie” (4). In dat programma verzocht de Raad de Commissie een groenboek in te dienen over het conflictenrecht inzake huwelijksvermogensregimes, met inbegrip van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning. In het programma wordt eveneens beklemtoond dat er een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.

(6)

Op 17 juli 2006 heeft de Commissie een groenboek aangenomen over regels inzake wetsconflicten op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning. Dit groenboek was het startsein voor een brede raadpleging over de problemen waarmee paren te maken krijgen bij de vereffening van hun gemeenschappelijk vermogen in een Europese context en over de beschikbare rechtsmiddelen. In het groenboek kwamen ook alle vraagstukken van internationaal privaatrecht aan bod waarmee paren die een andere verbintenis dan het huwelijk hebben aangegaan, met name geregistreerde partners, te maken krijgen, alsook de specifieke problemen die zij ondervinden.

(7)

Tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009 te Brussel heeft de Europese Raad een nieuw meerjarenprogramma aangenomen, „Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger” (5). In dat programma overwoog de Europese Raad dat wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot gebieden waarop dit beginsel nog niet van toepassing is, maar die van groot belang zijn voor het dagelijks leven, zoals de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren, waarbij tegelijkertijd rekening dient te worden gehouden met de rechtsstelsels van de lidstaten, waaronder de openbare orde en de nationale tradities op dit gebied.

(8)

In het „Verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”, dat op 27 oktober 2010 is aangenomen, kondigde de Commissie de aanneming aan van een voorstel voor wetgeving die de belemmeringen voor het vrije personenverkeer, met name de problemen die paren ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun vermogen, wegneemt.

(9)

Op 16 maart 2011 nam de Commissie een voorstel aan voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, alsmede een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

(10)

De Raad concludeerde op zijn bijeenkomst van 3 december 2015 dat geen unanimiteit kon worden bereikt voor de vaststelling van de voorstellen voor verordeningen betreffende huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en dat derhalve de samenwerkingsdoelstellingen op dit gebied niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden bereikt.

(11)

Van december 2015 tot en met februari 2016 hebben België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en Zweden verzoeken aan de Commissie gericht waarin zij te kennen gaven dat zij onderling nauwere samenwerking wensten aan te gaan op het gebied van vermogensstelsels van internationale paren, en met name van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en waarbij zij de Commissie verzochten aan de Raad een voorstel in die zin voor te leggen. In maart 2016 heeft Cyprus bij brief aan de Commissie zijn wens te kennen gegeven aan de totstandbrenging van de nauwere samenwerking deel te nemen; Cyprus heeft deze wens vervolgens herhaald tijdens de werkzaamheden van de Raad.

(12)

Op 9 juni 2016 heeft de Raad Besluit (EU) 2016/954 vastgesteld waarbij machtiging wordt verleend voor deze nauwere samenwerking.

(13)

Overeenkomstig artikel 328, lid 1, VWEU dient nauwere samenwerking open te staan voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip dient steeds mogelijk te blijven, mits, naast de bedoelde voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd. De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten dienen erop toe te zien dat zo veel mogelijk lidstaten worden gestimuleerd deel te nemen. Deze verordening dient slechts in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk te zijn in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, overeenkomstig Besluit (EU) 2016/954 of overeenkomstig een krachtens artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU vastgesteld besluit.

(14)

Overeenkomstig artikel 81 VWEU dient deze verordening van toepassing te zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen met grensoverschrijdende gevolgen.

(15)

Ongehuwde paren moeten kunnen rekenen op rechtszekerheid in vermogensrechtelijk opzicht en op een zekere mate van voorspelbaarheid; daarom is het wenselijk dat alle regels betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in één instrument worden opgenomen.

(16)

De manier waarop de wetgevingen van de lidstaten andere vormen van verbintenis dan het huwelijk organiseren, verschilt per lidstaat en er moet een onderscheid worden gemaakt tussen paren waarvan de verbintenis is geïnstitutionaliseerd door de registratie van hun partnerschap bij een openbare instantie en paren die feitelijk samenwonen. Hoewel het feitelijk samenwonen in sommige lidstaten wettelijk geregeld is, moeten zij worden onderscheiden van geregistreerde partnerschappen die, gelet op hun officiële aard, kunnen worden geregeld in een instrument van de Unie waarin met hun bijzondere karakter rekening wordt gehouden. Voor het goed functioneren van de interne markt is het van belang dat de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die hun partnerschap hebben geregistreerd, worden weggenomen en dat deze paren niet langer moeilijkheden ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun vermogen. Met het oog hierop dienen in deze verordening voorschriften te worden samengebracht inzake rechterlijke bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning of, in voorkomend geval, aanvaarding, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen.

(17)

Deze verordening dient vraagstukken te regelen in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Het begrip „geregistreerd partnerschap” dient slechts met het oog op de doelstellingen van deze verordening te worden gedefinieerd. De specifieke inhoud van dit begrip dient door het nationale recht van de lidstaten bepaald te blijven. Niets in deze verordening mag een lidstaat waarvan het recht het instituut van het geregistreerde partnerschap niet kent, verplichten om hierin in zijn nationaal recht te voorzien.

(18)

Het toepassingsgebied van deze verordening dient alle civielrechtelijke aspecten van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te bestrijken, zowel het dagelijkse beheer van het vermogen van de partners, als de vereffening van dat vermogen, met name ten gevolge van scheiding of overlijden van een van de partners.

(19)

Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op andere onderdelen van het burgerlijk recht dan de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Duidelijkheidshalve dient een aantal zaken die geacht kunnen worden verband te houden met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten.

(20)

Bijgevolg dient deze verordening niet van toepassing te zijn op vragen in verband met de handelingsbevoegdheid van de partners. De specifieke bevoegdheden en rechten die elk van de partners of beide partners onderling of jegens derden bezitten met betrekking tot vermogensbestanddelen, dienen echter wel onder deze verordening te vallen.

(21)

Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op prealabele vragen, zoals het bestaan, de geldigheid en de erkenning van een geregistreerd partnerschap; daarop blijft het nationale recht van de lidstaten, met inbegrip van de voorschriften van hun internationaal privaatrecht, van toepassing.

(22)

Aangezien de onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten zijn geregeld bij Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad (6), dienen zij van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, evenals alle vraagstukken in verband met de erfopvolging van een overleden echtgenoot, aangezien zij zijn geregeld bij Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(23)

Aangelegenheden in verband met de aanspraak op overgang tussen de partners van gedurende het geregistreerde partnerschap verworven rechten op een ouderdoms- of invaliditeitspensioen, ongeacht de aard ervan, welke gedurende het geregistreerde partnerschap niet tot pensioeninkomen hebben geleid, en de aanpassing van overgegane rechten, dienen, gelet op de specifieke regelingen in de lidstaten, te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening. Deze uitsluiting dient evenwel in enge zin te worden uitgelegd. Bijgevolg zijn met name de classificatie van pensioenelementen, de reeds tijdens het geregistreerde partnerschap aan een partner betaalde bedragen en de vergoeding die mogelijk aan de andere partner wordt toegekend in geval van pensioen dat met gemeenschappelijke vermogensbestanddelen is opgebouwd, kwesties die in deze verordening behoren te worden geregeld.

(24)

Deze verordening dient te voorzien in de mogelijkheid dat, in het kader van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, rechten op onroerende of roerende zaken tot stand worden gebracht of worden overgedragen, zoals dat is bepaald in het op die gevolgen toepasselijke recht. Deze verordening dient echter het beperkte aantal (numerus clausus) zakelijke rechten zoals het nationale recht van sommige lidstaten dat kent, onverlet te laten. Van een lidstaat mag niet worden gevraagd een zakelijk recht op een vermogensbestanddeel dat zich in die lidstaat bevindt, te erkennen indien het recht van die lidstaat een dergelijk zakelijk recht niet kent.

(25)

Om de partners evenwel in staat te stellen om in een andere lidstaat de rechten te genieten die door de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap zijn ontstaan of op hen zijn overgegaan, dient deze verordening erin te voorzien dat een onbekend zakelijk recht in overeenstemming wordt gebracht met het meest vergelijkbare zakelijk recht volgens het recht van die andere lidstaat. In het kader van een dergelijke aanpassing dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen en de belangen die door het specifieke zakelijk recht worden nagestreefd en met de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Teneinde het meest vergelijkbare nationale zakelijk recht te bepalen, kunnen de instanties of bevoegde personen van de staat waarvan het recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is, om nadere informatie over de aard en de rechtsgevolgen van het recht worden verzocht. Voor dat doel kan gebruik worden gemaakt van de bestaande netwerken voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken en van alle andere kanalen waarlangs een beter inzicht in het buitenlandse recht te krijgen is.

(26)

De aanpassing van onbekende zakelijke rechten, waarin bij deze verordening uitdrukkelijk is voorzien, dient andere vormen van aanpassing in het kader van de toepassing van deze verordening onverlet te laten.

(27)

De voorwaarden voor de inschrijving in een register van een recht op een onroerende of roerende zaak dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Het is derhalve aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden (voor onroerende zaken de lex rei sitae) om te bepalen onder welke wettelijke voorwaarden en op welke wijze de inschrijving moet plaatsvinden en welke instanties, zoals het kadaster of een notaris, ermee belast zijn na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. De instanties kunnen met name nagaan of het recht van een partner op een goed uit de nalatenschap dat in het ter inschrijving aangeboden document staat vermeld, een recht is dat als zodanig is geregistreerd of waarvan anderszins het bewijs wordt geleverd conform het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden. Om te voorkomen dat documenten opnieuw moeten worden opgemaakt, dienen documenten die afkomstig zijn van de bevoegde instanties van een andere lidstaat en op grond van deze verordening worden verspreid, door de registrerende instantie te worden aanvaard. Dit mag de bij de inschrijving betrokken autoriteiten niet beletten de persoon die om inschrijving verzoekt, te vragen om zodanige aanvullende informatie te verstrekken of zodanige aanvullende stukken over te leggen, als vereist onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, zoals gegevens of documenten in verband met de betaling van belastingen. De bevoegde autoriteit kan de persoon die om registratie verzoekt, mededelen hoe de ontbrekende gegevens of documenten kunnen worden verstrekt.

(28)

De rechtsgevolgen van de inschrijving van een recht dienen eveneens van het toepassingsgebied te worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat bepaalt of de inschrijving bijvoorbeeld van declaratoire dan wel van constitutieve aard is. Daar waar bijvoorbeeld voor de verkrijging van een recht op een onroerende zaak volgens het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, inschrijving vereist is omwille van de werking erga omnes van de registers of ter bescherming van rechtshandelingen, dient het tijdstip van verkrijging derhalve door het recht van die lidstaat te worden bepaald.

(29)

Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen worden toegepast, te eerbiedigen. In deze verordening dient derhalve aan de term „gerecht” een ruime betekenis te worden gegeven, die niet alleen gerechten in de strikte zin van het woord omvat, maar ook bijvoorbeeld notarissen in sommige lidstaten, die in bepaalde zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen net als gerechten gerechtelijke taken uitvoeren, en ook notarissen en rechtsbeoefenaren die, in sommige lidstaten, ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een gerecht gegeven volmacht. Alle gerechten, zoals in deze verordening gedefinieerd, dienen aan de in deze verordening vastgelegde bevoegdheidsregels gebonden te zijn. Daarentegen dient de term „gerecht” geen betrekking te hebben op de niet-rechterlijke instanties van een lidstaat die krachtens het nationale recht bevoegd zijn zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te behandelen, zoals de notarissen in de meeste lidstaten, waar zij meestal geen gerechtelijke taken vervullen.

(30)

Krachtens deze verordening dienen notarissen die bevoegd zijn op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in de lidstaten, die bevoegdheid uit te kunnen oefenen. Of notarissen in een bepaalde lidstaat al dan niet aan de bevoegdheidsregels van deze verordening gebonden zijn, dient af te hangen van de vraag of zij voor de toepassing van deze verordening al dan niet onder het begrip „gerecht” vallen.

(31)

Het verkeer van akten die door notarissen in de lidstaten zijn opgemaakt in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, dient overeenkomstig deze verordening plaats te vinden. Wanneer notarissen gerechtelijke functies uitoefenen, dienen zij gebonden te zijn aan de bevoegdheidsregels van deze verordening; de circulatie van hun beslissingen moet in overeenstemming met de regels van deze verordening inzake erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geschieden. Buiten de uitoefening van een gerechtelijke functie dienen notarissen niet aan die bevoegdheidsregels gebonden te zijn en de circulatie van de door hen opgemaakte authentieke akten moet voldoen aan de voorschriften van deze verordening betreffende dergelijke akten.

(32)

Met het oog op de toenemende mobiliteit van paren en ter wille van een goede rechtsbedeling dienen de bevoegdheidsregels in deze verordening de burgers in staat te stellen hun verschillende samenhangende procedures door de gerechten van dezelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe dient deze verordening te beogen dat de rechterlijke bevoegdheid inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen wordt geconcentreerd in de lidstaat waarvan de gerechten worden aangezocht in zaken betreffende de erfopvolging van een partner, zulks overeenkomstig Verordening (EU) nr. 650/2012, of betreffende de ontbinding of nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap.

(33)

In deze verordening dient te worden bepaald dat in gevallen waarin een zaak betreffende de erfopvolging van een partner aanhangig is bij een op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012 aangezochte gerecht van een lidstaat, de gerechten van die staat bevoegd moeten zijn om te beslissen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen welke met die erfopvolging verband houden.

(34)

Evenzo dienen kwesties betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen die rijzen in een bij een gerecht van een lidstaat ingestelde procedure ter zake van ontbinding of nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap, door de gerechten van die lidstaat te worden behandeld indien de partners daarmee instemmen.

(35)

Evenzo dient in gevallen waarin de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap geen verband houden met een bij een gerecht van een lidstaat aanhangige procedure ter zake van de erfopvolging van een partner dan wel de ontbinding of de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap, deze verordening te voorzien in een reeks aanknopingspunten voor het vaststellen van de bevoegdheid, te beginnen met de gewone verblijfplaats van de partners op het tijdstip van rechtsingang. Het laatste aanknopingspunt van de reeks is de lidstaat volgens welks recht het partnerschap met het oog op de totstandbrenging moest worden geregistreerd. Deze aanknopingspunten worden vastgesteld om rekening te houden met de toenemende mobiliteit van burgers en ervoor zorgen dat er een reëel aanknopingspunt bestaat tussen de partners en de lidstaat waar de rechterlijke bevoegdheid wordt uitgeoefend.

(36)

Omdat het geregistreerde partnerschap als instituut niet in alle lidstaten bestaat, moeten de gerechten van een lidstaat waarvan het recht het geregistreerde partnerschap als instituut niet kent, zich uitzonderlijk uit hoofde van deze verordening onbevoegd kunnen verklaren. In dat geval moeten de gerechten snel handelen en de betrokken partij moet de zaak aanhangig kunnen maken in een andere lidstaat die op grond van een aanknopingspunt rechterlijke bevoegdheid heeft, ongeacht de rangorde van deze bevoegdheidsgronden, waarbij tegelijkertijd de autonomie van de partijen wordt geëerbiedigd. Een gerecht dat na een onbevoegdverklaring wordt aangezocht, anders dan een gerecht van de lidstaat volgens het recht waarvan het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht en dat rechterlijke bevoegdheid heeft op basis van een forumkeuzeovereenkomst of het verschijnen van de verweerder, moet zich tevens uitzonderlijk onder dezelfde voorwaarden onbevoegd kunnen verklaren. Teneinde rechtsweigering te voorkomen, is een regel van subsidiaire bevoegdheid opgenomen, voor het geval dat geen enkel gerecht op grond van de andere bepalingen van deze verordening bevoegd is om de zaak te behandelen.

(37)

Om rechtszekerheid, de voorspelbaarheid en de autonomie van partijen te vergroten, dient deze verordening partijen in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid te bieden om bij overeenkomst een forumkeuze te maken ten gunste van de gerechten van de lidstaat waarvan het recht toepasselijk is of van de gerechten van de lidstaat volgens het recht waarvan het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

(38)

Deze verordening mag de partijen niet beletten om de zaak buitengerechtelijk minnelijk te schikken, bijvoorbeeld voor een notaris, in een lidstaat naar keuze, indien het recht van die lidstaat dat mogelijk maakt. Dit dient ook mogelijk te zijn zelfs als het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht niet het recht van die lidstaat is.

(39)

Deze verordening dient op limitatieve wijze te voorzien in de wijze waarop de gronden van subsidiaire bevoegdheid kunnen worden aangenomen teneinde ervoor te zorgen dat de gerechten in alle lidstaten, op dezelfde gronden, de rechterlijke bevoegdheid aannemen ten aanzien van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

(40)

Met name om rechtsweigering te verhelpen, dient in deze verordening ook een forum necessitatis te worden opgenomen, waardoor een gerecht van een lidstaat bij wijze van uitzondering kan beslissen in een geschil betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap dat nauw verbonden is met een derde staat. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan worden verondersteld als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of als van een partner redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij in die staat een procedure aanhangig maakt of voert. Het forum necessitatis kan zijn bevoegdheid evenwel alleen uitoefenen als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte gerecht.

(41)

Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in civiele zaken. Een dergelijke procedureregel is de litispendentieregel die in werking treedt wanneer hetzelfde geschil betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap bij gerechten in verschillende lidstaten wordt aangebracht. Deze regel bepaalt welk gerecht de zaak verder dient te behandelen.

(42)

Om burgers met volledige rechtszekerheid te laten profiteren van de voordelen van de interne markt, dient deze verordening het de partners mogelijk te maken van tevoren het recht te kennen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap van toepassing zal zijn. Daarom dienen geharmoniseerde collisieregels te worden vastgesteld om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen. De hoofdregel moet ervoor zorgen dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap op voorzienbare wijze worden beheerst door een recht waarmee het nauw verbonden is. Dat recht moet, ter wille van de rechtszekerheid en om versnippering te voorkomen, de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap in hun geheel beheersen, dat wil zeggen alle gevolgen, ongeacht de aard van de vermogensbestanddelen en ongeacht de vraag of deze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevinden.

(43)

Het door deze verordening aangewezen recht dient toepasselijk te zijn, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

(44)

Om het de partners gemakkelijker te maken hun vermogen te beheren, dient deze verordening hun de mogelijkheid te bieden om uit de rechtsstelsels waarmee zij, bijvoorbeeld op grond van hun gewone verblijfplaats of hun nationaliteit, een nauwe band hebben, het recht te kiezen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap van toepassing is, ongeacht de aard van de vermogensbestanddelen en de plaats waar deze zich bevinden. Echter, teneinde te voorkomen dat de rechtskeuze geen enkel effect sorteert en de partners aldus in een juridisch vacuüm terechtkomen, dient de keuze van het toepasselijke recht te worden beperkt tot een recht dat vermogensrechtelijke gevolgen verbindt aan geregistreerde partnerschappen. Deze keuze kan te allen tijde worden gemaakt, vóór of samen met de registratie van het partnerschap of in de loop daarvan.

(45)

Om de rechtszekerheid van transacties te verzekeren en om te voorkomen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen een ander recht van toepassing wordt zonder dat de partners daarvan op de hoogte worden gebracht, dient het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijk recht ongewijzigd te blijven behoudens als partijen uitdrukkelijk om de toepassing van een ander recht verzoeken. Deze wijziging mag geen terugwerkende kracht hebben, tenzij de partners uitdrukkelijk anders hebben bepaald. Hoe dan ook kan de wijziging geen afbreuk doen aan de rechten van derden.

(46)

Regels inzake de materiële en formele geldigheid van de rechtskeuzeovereenkomst dienen zo te worden geformuleerd dat de partners een beter geïnformeerde keuze kunnen maken en hun instemming wordt geëerbiedigd en aldus rechtszekerheid en een betere toegang tot de rechter worden bewerkstelligd. Wat de formele geldigheid betreft, dient te worden voorzien in bepaalde garanties die ervoor zorgen dat de partners zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze. De overeenkomst over de keuze van het toepasselijke recht moet ten minste schriftelijk worden vastgelegd, worden gedagtekend en door beide partijen worden ondertekend. Indien het recht van de lidstaat waar de beide partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, evenwel bijkomende vormvereisten bevat, dienen deze in acht te worden genomen. Dergelijke bijkomende vereisten kunnen bijvoorbeeld bestaan in een lidstaat waar de rechtskeuzeovereenkomst in een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen de geregistreerde partners wordt opgenomen. Indien de partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten waarvan de wetgeving verschillende vormvereisten bevat, zou het moeten volstaan dat aan de vormvereisten van een dezer staten wordt voldaan. Indien slechts een van de partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waarvan de wetgeving bijkomende vormvereisten bevat, dient aan die vereisten te worden voldaan.

(47)

Een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners bestaat uit bepalingen betreffende het vermogen van de partners die de lidstaten niet gelijkelijk toelaten en aanvaarden. Vermogensrechten verkregen ingevolge een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners moeten in de lidstaten gemakkelijker kunnen worden aanvaard; daarom dienen er voorschriften inzake de formele geldigheid van vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen partners te worden bepaald. De overeenkomst dient ten minste op schrift te worden gesteld, te worden gedagtekend en door beide partners te worden ondertekend. De overeenkomst moet echter ook voldoen aan aanvullende formelegeldigheidseisen die zijn bepaald in het recht dat krachtens deze verordening op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap van toepassing is en in het recht van de lidstaat waar de partners hun gewone verblijfplaats hebben. In deze verordening dient tevens te worden bepaald welk recht van toepassing is op de materiële geldigheid van een dergelijke overeenkomst.

(48)

Indien er geen rechtskeuze is gemaakt, dient deze verordening met het oog op het verenigen van voorspelbaarheid en rechtszekerheid met de realiteit waarin het paar leeft, te bepalen dat het recht van de staat op grond waarvan het partnerschap verplicht werd geregistreerd teneinde het tot stand te brengen, van toepassing moet zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap.

(49)

Waar in deze verordening verwezen wordt naar nationaliteit als aanknopingspunt, is de vraag hoe een persoon met een meervoudige nationaliteit moet worden beschouwd een prealabele vraag die buiten de werkingssfeer van deze verordening valt en moet worden overgelaten aan het nationaal recht alsmede, indien van toepassing, internationale overeenkomsten, met volledige inachtneming van de algemene beginselen van de Unie. Deze overweging mag geen gevolgen hebben voor de geldigheid van een rechtskeuze die in overeenstemming met deze verordening is gemaakt.

(50)

Met betrekking tot de aanwijzing van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze en van een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is, dient de rechterlijke instantie van een lidstaat op verzoek van een van de partners, in uitzonderlijke gevallen — als de partners voor een lange tijd naar de staat van hun gewone verblijfplaats zijn verhuisd — te kunnen beslissen dat het recht van die staat van toepassing is indien de partners zich erop hebben verlaten. In geen geval kan de wijziging afbreuk doen aan de rechten van derden.

(51)

Het recht dat is aangewezen als het op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen toepasselijke recht, dient die gevolgen van het partnerschap te beheersen vanaf het tijdstip waarop de samenstelling wordt bepaald van het gemeenschappelijk en het persoonlijk vermogen van de partners tijdens het geregistreerde partnerschap en na de ontbinding van het partnerschap, totdat het vermogen is vereffend. Dat recht dient tevens de uitwerking van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap op de rechtsbetrekkingen tussen een partner en derden te beheersen. Echter, het op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschapsovereenkomsten toepasselijke recht kan, met betrekking tot de rechtsgevolgen ervan, door een partner jegens een derde uitsluitend worden ingeroepen indien de rechtsbetrekkingen tussen de partner en de derde zijn ontstaan op een tijdstip waarop de derde van dat recht kennis had of had moeten hebben.

(52)

De gerechten en andere bevoegde instanties van een lidstaat dienen in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te hebben om uit overwegingen van algemeen belang, zoals de bescherming van de politieke, maatschappelijke of economische organisatie van een lidstaat, uitzonderingsbepalingen van bijzonder dwingend recht toe te passen. Onder „bepalingen van bijzonder dwingend recht” moeten dus voorschriften van dwingende aard, zoals voorschriften ter bescherming van de gezinswoning, worden verstaan. Deze uitzondering op de toepassing van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht dient echter strikt te worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening.

(53)

Met het oog op het algemeen belang moeten de gerechten en andere instanties die bevoegd zijn in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de gerechten of andere bevoegde instanties geen gebruik kunnen maken van de exceptie van openbare orde om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking uit een andere lidstaat te erkennen — dan wel, in voorkomend geval, te aanvaarden — of ten uitvoer te leggen indien dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) en met name artikel 21 inzake het beginsel van non-discriminatie.

(54)

Aangezien er staten zijn waar twee of meer rechtsstelsels of gehelen van rechtsregels betreffende de in deze verordening geregelde materie naast elkaar bestaan, dient te worden bepaald in welke mate de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn in de verschillende territoriale eenheden van die staten.

(55)

Gelet op de algemene doelstelling van deze verordening, namelijk de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, dienen in deze verordening regels betreffende de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen te worden vastgelegd die gelijkaardig zijn aan die welke de Unie reeds op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken heeft vastgesteld.

(56)

De stelsels voor de behandeling van zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen kunnen van lidstaat tot lidstaat verschillen; daarom dient deze verordening de aanvaarding en uitvoerbaarheid in alle lidstaten van authentieke akten in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te waarborgen.

(57)

Authentieke akten dienen in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht te hebben als in de lidstaat waar zij zijn verleden, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat dient te worden gelet op de aard en de reikwijdte van de bewijskracht van de authentieke akte in de lidstaat van oorsprong. De bewijskracht die in een andere lidstaat aan een bepaalde authentieke akte dient te worden toegekend, hangt dus af van het recht van de lidstaat van oorsprong.

(58)

De „authenticiteit” van een authentieke akte moet een autonoom begrip zijn, waaronder is begrepen de echtheid van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de instantie die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder dienen ook de feitelijke gegevens te worden verstaan die door de betrokken autoriteit in de authentieke akte zijn vastgelegd, bijvoorbeeld het feit dat de genoemde partijen voor haar op de genoemde datum zijn verschenen en de vermelde verklaringen hebben afgelegd. Een partij die de formele geldigheid van een authentieke akte wenst te betwisten, dient dit te doen voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lidstaat.

(59)

Het begrip „de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen” dient te worden uitgelegd als een verwijzing naar de inhoud, voor wat betreft hetgeen materieel in de akte is vastgelegd. Een partij die de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen betwist, dient dit te doen voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, die hierover moeten oordelen volgens het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht.

(60)

Indien een vraag betreffende de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen bij wijze van incident voor een gerecht wordt opgeworpen, dient dit over de bevoegdheid te beschikken om die vraag te beantwoorden.

(61)

Een authentieke akte die wordt betwist, dient in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de betwistingszaak aanhangig is. Indien de betwisting zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, dient de betwiste authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die naar aanleiding van een betwisting ongeldig is verklaard, dient niet langer bewijskracht te hebben.

(62)

De instantie die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voorgelegd krijgt, dient te beoordelen welke van de akten, gelet op de concrete omstandigheden, de voorrang heeft, zo dat al van toepassing is. Indien uit de omstandigheden niet blijkt welke authentieke akte in voorkomend geval de voorrang heeft, moet de zaak worden beslecht door de krachtens deze verordening bevoegde gerechten of, indien de vraag als incident in een procedure wordt opgeworpen, door het voor die procedure aangezochte gerecht. In geval van onverenigbaarheid van een authentieke akte met een beslissing dient rekening te worden gehouden met de bij deze verordening bepaalde weigeringsgronden voor erkenning van een beslissing.

(63)

De erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap volgens deze verordening dienen op generlei wijze de erkenning in te houden van het geregistreerde partnerschap dat tot de beslissing aanleiding heeft gegeven.

(64)

Bepaald dient te worden hoe deze verordening zich verhoudt tot de bilaterale en de multilaterale overeenkomsten inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen waarbij de lidstaten partij zijn.

(65)

Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, dient aan de lidstaten de verplichting te worden opgelegd om bepaalde gegevens over hun wetgeving en procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen mede te delen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad (8) is opgericht. Om het mogelijk te maken dat alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie tijdig in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, dienen de lidstaten deze informatie tevens aan de Commissie mede te delen voordat deze verordening van toepassing wordt.

(66)

Eveneens met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening en op het gebruik van moderne communicatietechnologie dienen standaardformulieren te worden voorgeschreven voor de verklaringen die zullen worden afgelegd in verband met het verzoek om verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking.

(67)

Voor de berekening van de in deze verordening bedoelde termijnen dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (9) te worden toegepast.

(68)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend met betrekking tot het vaststellen en wijzigen van de verklaringen en formulieren betreffende de verklaring van uitvoerbaarheid van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend conform Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(69)

De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in deze verordening bedoelde verklaringen en formulieren dienen volgens de raadplegingsprocedure te worden vastgesteld.

(70)

De doelstellingen van deze verordening, te weten het vrije verkeer van personen in de Europese Unie, de mogelijkheid voor partners om hun vermogensrechtelijke betrekkingen onderling en tegenover derden te organiseren, zowel tijdens hun samenleven als bij de vereffening van hun goederen, alsook een grotere voorspelbaarheid en rechtszekerheid, kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt; daarentegen kunnen de doelstellingen, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter op het niveau van de Europese Unie, waar passend door middel van een nauwere samenwerking tussen de lidstaten, worden gerealiseerd. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is de Unie derhalve bevoegd tot handelen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(71)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest, met name de artikelen 7, 9, 17, 21 en 47 die betrekking hebben op, respectievelijk, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, het eigendomsrecht, het non-discriminatiebeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Deze verordening moet door de gerechten en andere bevoegde instanties van de lidstaten met inachtneming van deze rechten en beginselen worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

de handelingsbevoegdheid van de partners;

b)

het bestaan, de geldigheid of de erkenning van een geregistreerd partnerschap;

c)

onderhoudsverplichtingen;

d)

de erfopvolging van een overleden partner;

e)

de sociale zekerheid;

f)

in het geval van ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap, de aanspraak op overgang tussen de partners van rechten op ouderdoms- of invaliditeitspensioen die gedurende het geregistreerde partnerschap zijn verworven en gedurende het geregistreerde partnerschap niet tot pensioeninkomen hebben geleid, of de aanpassing van dergelijke rechten;

g)

de aard van de zakelijke rechten die rusten op vermogensbestanddelen, en

h)

de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor de inschrijving en de rechtsgevolgen van de inschrijving of van het achterwege blijven daarvan.

Artikel 2

Bevoegdheid ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in de lidstaten

Deze verordening laat de bevoegdheid van de instanties van de lidstaten ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen onverlet.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„geregistreerd partnerschap”: de regeling inzake het samenleven van twee personen die bij wet is vastgesteld, waarvan registratie bij dezelfde wet verplicht is en die voldoet aan de bij die wet voor zijn totstandbrenging vastgestelde vormvereisten;

b)

„vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap”: het geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling en tussen de partners en derden, die ten gevolge van de rechtsbetrekking die is ontstaan door de registratie of de ontbinding van het partnerschap bestaan;

c)

„vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners”: iedere overeenkomst waarbij de partners of de toekomstige partners de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap regelen;

d)

„authentieke akte”, een document ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de authenticiteit:

i)

betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

ii)

is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van oorsprong bevoegd verklaarde instantie;

e)

„beslissing”: iedere door een gerecht van een lidstaat inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, met inbegrip van de beslissing betreffende de vaststelling van het bedrag van de proceskosten door de griffier;

f)

„gerechtelijke schikking”: een schikking inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;

g)

„lidstaat van oorsprong”: de lidstaat waar de beslissing is gegeven, de authentieke akte is verleden of de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen;

h)

„lidstaat van tenuitvoerlegging”: de lidstaat waar om erkenning en/of tenuitvoerlegging van de beslissing, de authentieke akte of de gerechtelijke schikking wordt verzocht.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder „gerecht”: de rechterlijke instanties, en alle andere instanties en rechtsbeoefenaren met bevoegdheid ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, die rechterlijke functies vervullen, dan wel handelen op machtiging van of onder toezicht van een rechterlijke instantie, mits deze andere instanties en rechtsbeoefenaren waarborgen bieden inzake onpartijdigheid en het recht van partijen om te worden gehoord, en mits hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:

a)

vatbaar zijn voor hoger beroep bij of herziening door een rechterlijke instantie, en

b)

dezelfde rechtskracht en dezelfde rechtsgevolgen hebben als een beslissing van een rechterlijke instantie over dezelfde aangelegenheid.

De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 64 in kennis van de lijst van de in de eerste alinea bedoelde andere instanties en rechtsbeoefenaren.

HOOFDSTUK II

BEVOEGDHEID

Artikel 4

Bevoegdheid in geval van overlijden van een van de partners

Indien ter zake van de erfopvolging van een geregistreerde partner een zaak bij een gerecht van een lidstaat aanhangig is gemaakt op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012, zijn de gerechten van die staat bevoegd om te beslissen in zaken die betrekking hebben op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap en met die erfopvolging verband houden.

Artikel 5

Bevoegdheid in geval van ontbinding of nietigverklaring

1.   Indien een gerecht van een lidstaat ter zake van de ontbinding of nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap wordt aangezocht, zijn de gerechten van die staat bevoegd om te beslissen over de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap die met die ontbinding of nietigverklaring verband houden, indien de partners dit overeenkomen.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomst voldoet, ingeval zij wordt gesloten voordat bij het gerecht een zaak betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap aanhangig wordt gemaakt, aan het bepaalde in artikel 7.

Artikel 6

Bevoegdheid in andere gevallen

In de gevallen waarin geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van artikel 4 of 5 bevoegd is, of in andere dan de in die artikelen bedoelde gevallen, zijn betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap de gerechten bevoegd van de lidstaat:

a)

waar de partners op het tijdstip van het aanbrengen van de zaak hun gewone verblijfplaats hebben of, bij gebreke daarvan,

b)

waar zich de laatste gewone verblijfplaats van de partners bevindt, mits een van hen daar op het tijdstip van aanbrengen nog verblijft of, bij gebreke daarvan,

c)

waar de gedaagde op het tijdstip van aanbrengen zijn gewone verblijfplaats heeft of, bij gebreke daarvan,

d)

waarvan de beide partners op het tijdstip van aanbrengen de nationaliteit hebben of, bij gebreke daarvan,

e)

volgens het recht waarvan het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

Artikel 7

Forumkeuze

1.   In de in artikel 6 bedoelde gevallen kunnen de partners overeenkomen dat de gerechten van de lidstaat waarvan het recht overeenkomstig artikel 22 of artikel 26, lid 1, van toepassing is, of de gerechten van de lidstaat volgens het recht waarvan het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht, bij uitsluiting bevoegd zijn om te beslissen in zaken die de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap betreffen.

2.   De in lid 1 bedoelde overeenkomst wordt vastgelegd in een schriftelijk document dat gedagtekend en door de beide partijen ondertekend wordt. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

Artikel 8

Bevoegdheid gebaseerd op het verschijnen van de verweerder

1.   Buiten de gevallen waarin de bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvan het recht overeenkomstig artikel 22 of artikel 26, lid 1, van toepassing is en waarvoor de verweerder verschijnt, bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien het verschijnen ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten of in zaken die onder artikel 4 vallen.

2.   Alvorens krachtens lid 1 bevoegdheid aan te nemen, vergewist het gerecht zich ervan dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht om de bevoegdheid te betwisten en van de gevolgen van het verschijnen of niet-verschijnen.

Artikel 9

Alternatieve bevoegdheid

1.   Wanneer een gerecht van de lidstaat dat op grond van artikel 4, artikel 5 of artikel 6, onder a) tot en met d), bevoegd is, oordeelt dat het recht van die lidstaat het geregistreerde partnerschap als instituut niet kent, kan het zich onbevoegd verklaren. Als het gerecht besluit zich onbevoegd te verklaren, dient het dat zo spoedig mogelijk te doen.

2.   Indien een in lid 1 van dit artikel bedoeld gerecht zich onbevoegd verklaart en de partijen er overeenkomstig artikel 7 mee instemmen bevoegdheid te verlenen aan de gerechten van een andere lidstaat, zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd om uitspraak te doen over de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap.

In andere gevallen zijn de gerechten van een andere lidstaat bevoegd om uitspraak te doen over de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap overeenkomstig artikel 6 of 8.

3.   Dit artikel is niet van toepassing als ten aanzien van de partijen de ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap is uitgesproken en deze kan worden erkend in de lidstaat van de aangezochte rechter.

Artikel 10

Subsidiaire bevoegdheid

In gevallen waarin geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van artikel 4, 5, 6, 7 of 8 bevoegd is, of waarin alle gerechten zich overeenkomstig artikel 9 onbevoegd hebben verklaard en geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van artikel 6, onder e), artikel 7 of artikel 8 bevoegd is, zijn de gerechten bevoegd van een lidstaat waar onroerende goederen van een of beide partners zijn gelegen; in dat geval is het aangezochte gerecht slechts bevoegd ten aanzien van die onroerende goederen.

Artikel 11

Forum necessitatis

In gevallen waarin geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van artikel 4, 5, 6, 7, 8 of 10 bevoegd is, of waarin alle in artikel 9 genoemde gerechten zich onbevoegd hebben verklaard en geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van artikel 6, onder e), of artikel 7, 8 of 10 bevoegd is, kunnen de gerechten van een lidstaat bij uitzondering uitspraak doen over de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, indien in een derde staat waarmee de zaak nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd of een procedure daar onmogelijk blijkt.

De zaak moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

Artikel 12

Tegenvordering

Het gerecht waarbij de procedure op grond van artikel 4, 5, 6, 7, 8, 10 of 11 aanhangig is gemaakt, is ook bevoegd om kennis te nemen van een tegenvordering die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

Artikel 13

Beperking van de procedure

1.   In het geval een nalatenschap die onder Verordening (EU) nr. 650/2012 valt goederen in een derde land bevat, kan het gerecht dat is aangezocht te oordelen over de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap op verzoek van een partij beslissen geen uitspraak te doen over een of meer van deze goederen indien kan worden verwacht dat haar beslissing ten aanzien van deze goederen in dat derde land niet zal worden erkend en, in voorkomend geval, niet uitvoerbaar zal worden verklaard.

2.   Lid 1 doet geen afbreuk aan de rechten van de partijen om het toepassingsgebied van de procedure te beperken volgens het recht van de lidstaat van het aangezochte gerecht.

Artikel 14

Aanbrengen van een zaak bij het gerecht

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een zaak geacht bij een gerecht te zijn aangebracht:

a)

op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen;

b)

in het geval dat het stuk betekend of medegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die belast is met de betekening of kennisgeving het stuk ontvangt, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen, of

c)

in het geval dat de procedure ambtshalve door het gerecht wordt geopend, op het tijdstip waarop de beslissing om de procedure te openen door het gerecht wordt genomen of, indien een dergelijke beslissing niet is vereist, op het tijdstip waarop de zaak ter griffie wordt ingeschreven.

Artikel 15

Toetsing van de bevoegdheid

Het gerecht van een lidstaat waarbij een zaak betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap aanhangig is gemaakt waarvoor zij niet bevoegd is op grond van deze verordening, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 16

Toetsing van de ontvankelijkheid

1.   Indien de verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet verschijnt, houdt het op grond van deze verordening bevoegde gerecht de zaak aan zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk met het oog op zijn verweer tijdig te ontvangen of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2.   Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad (11) wordt toegepast in plaats van het bepaalde in lid 1 van dit artikel als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat overeenkomstig die verordening moest geschieden.

3.   Indien Verordening (EG) nr. 1393/2007 niet van toepassing is, wordt artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken toegepast, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk naar het buitenland overeenkomstig dat verdrag moest geschieden.

Artikel 17

Litispendentie

1.   Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen procedures aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak later aanhangig is gemaakt de zaak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het eerst aangezochte gerecht vaststaat.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen deelt een aangezocht gerecht, op verzoek van een ander gerecht waarbij het geschil is aangebracht, onverwijld aan dit gerecht mee op welke datum zij is aangezocht.

3.   Indien de bevoegdheid van het eerst aangezochte gerecht vaststaat, verklaart elk gerecht waarbij de zaak later is aangebracht zich onbevoegd.

Artikel 18

Samenhang

1.   Wanneer samenhangende procedures bij gerechten van verschillende lidstaten aanhangig zijn, kan het gerecht waarbij de vordering later is aangebracht deze zaak aanhouden.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde zaken in eerste aanleg aanhangig zijn, kan elk gerecht dat niet als eerste is aangezocht, op verzoek van een der partijen, zich onbevoegd verklaren, mits het eerst aangezochte gerecht bevoegd is om van de beide vorderingen kennis te nemen en haar wetgeving de voeging ervan toestaat.

3.   Samenhangend in de zin van dit artikel zijn zaken die zo nauw verbonden zijn dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat, ten gevolge van afzonderlijke berechting van zaken, onverenigbare beslissingen worden gegeven.

Artikel 19

Voorlopige en bewarende maatregelen

De gerechten van een lidstaat kunnen worden verzocht de voorlopige of bewarende maatregelen te treffen waarin het recht van deze staat voorziet, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen.

HOOFDSTUK III

TOEPASSELIJK RECHT

Artikel 20

Universele toepassing

Het bij deze verordening aangewezen toepasselijke recht is van toepassing, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

Artikel 21

Eenheid van het toepasselijke recht

Het recht dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerde partnerschap van toepassing is, geldt voor alle vermogensbestanddelen, ongeacht waar deze zich bevinden.

Artikel 22

Rechtskeuze

1.   De partners of toekomstige partners kunnen overeenkomen om te bepalen welk recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap van toepassing is of om hun keuze te wijzigen, mits dat recht vermogensrechtelijke gevolgen aan het geregistreerde partnerschap verbindt en het om het recht van een van de volgende staten gaat:

a)

het recht van de staat waar, op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst, zich de gewone verblijfplaats van een of beide partners of toekomstige partners bevindt;

b)

het recht van een staat waarvan een van de partners of toekomstige partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de nationaliteit heeft, of

c)

het recht van de staat volgens het recht waarvan het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

2.   Tenzij de partners anders overeenkomen, heeft een wijziging in de loop van het geregistreerde partnerschap van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het partnerschap toepasselijke recht slechts gevolgen voor de toekomst.

3.   Een wijziging met terugwerkende kracht van het toepasselijke recht overeenkomstig lid 2 laat de uit dat recht voortvloeiende rechten van derden onverlet.

Artikel 23

Formele geldigheid van de rechtskeuzeovereenkomst

1.   De in artikel 22 bedoelde rechtskeuze geschiedt bij schriftelijke, gedagtekende en door beide partners ondertekende overeenkomst. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

2.   Indien de vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners, volgens het recht van de lidstaat waar beide partners bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, aan aanvullende vormvereisten is onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

3.   Indien de partners bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten die niet dezelfde vormvereisten voor de vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners opleggen, is de overeenkomst formeel geldig indien zij aan de vereisten van een van deze lidstaten voldoet.

4.   Indien slechts een van de partners bij het aangaan van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waar vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen partners aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

Artikel 24

Toestemming en materiële geldigheid

1.   Het bestaan en de geldigheid van een rechtskeuzeovereenkomst of van enige bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge artikel 22 van toepassing zou zijn indien de overeenkomst of de bepaling geldig was.

2.   Niettemin kan een partner zich, ten bewijze dat hij zijn toestemming niet heeft verleend, beroepen op het recht van het land waar hij op het tijdstip van aanhangigmaking zijn gewone verblijfplaats heeft, indien uit de omstandigheden blijkt dat het niet redelijk zou zijn de gevolgen van zijn gedrag te laten bepalen door het in lid 1 bedoelde recht.

Artikel 25

Formele geldigheid van een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners

1.   De vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners wordt op schrift gesteld, gedagtekend en door beide partners ondertekend. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

2.   Indien de vermogensrechtelijke overeenkomst tussen de partners, volgens het recht van de lidstaat waar beide partners bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, aan aanvullende vormvereisten is onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

Indien de partners bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten die niet dezelfde vormvereisten voor de vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners opleggen, is de overeenkomst formeel geldig indien zij aan de vereisten van een dezer lidstaten voldoet.

Indien slechts een van de partners bij het aangaan van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waar vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen partners aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

3.   Indien door het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht aanvullende vormvereisten worden gesteld, zijn die vereisten van toepassing.

Artikel 26

Toepasselijk recht bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen

1.   Bij gebreke van een rechtskeuzeovereenkomst op grond van artikel 22 is op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap het recht van toepassing van de staat volgens welks recht het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

2.   Bij wijze van uitzondering en op verzoek van een van de partners kan de rechterlijke instantie die bevoegd is om te beslissen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap beslissen dat het recht van een andere staat dan de staat waarvan het recht uit hoofde van lid 1 van toepassing is, van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap, voor zover die andere staat vermogensrechtelijke gevolgen verbindt aan het geregistreerde partnerschap als instituut en op voorwaarde dat de verzoeker aantoont dat:

a)

de partners in die andere staat hun laatste gemeenschappelijke verblijfplaats hadden gedurende een beduidend lange periode, en

b)

beide partners zich hebben verlaten op het recht van die andere staat bij het regelen of plannen van hun vermogensrechtelijke betrekkingen.

Het recht van die andere staat is van toepassing vanaf de totstandbrenging van het geregistreerde partnerschap, tenzij één partner het daar niet mee eens is. In dat geval sorteert het recht van die andere staat effect vanaf het tijdstip van vestiging op de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in die staat.

De toepassing van het recht van de andere staat laat de rechten die derden ontlenen aan het op grond van lid 1 toepasselijke recht onverlet.

Dit lid is niet van toepassing wanneer de partners met elkaar een vermogensrechtelijke overeenkomst hebben gesloten vóór het tijdstip van vestiging op de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in die andere staat.

Artikel 27

Werkingssfeer van het toepasselijke recht

Het krachtens deze verordening op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht bepaalt onder meer:

a)

de classificatie van het vermogen van beide partners of van elk afzonderlijk in verschillende categorieën tijdens en na het geregistreerde partnerschap;

b)

de overgang van een vermogensbestanddeel naar een andere categorie;

c)

de aansprakelijkheid van de ene partner voor de verplichtingen en schulden van de andere;

d)

de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van elk van de partners en van beide partners met betrekking tot het vermogen;

e)

de verdeling en de vereffening van het vermogen na de ontbinding van het geregistreerde partnerschap;

f)

de uitwerking van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen op een rechtsbetrekking tussen een partner en derden, en

g)

de materiële geldigheid van een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners.

Artikel 28

Rechtsgevolgen ten aanzien van derden

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 27, onder f), kan het recht dat tussen de partners van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, door een partner niet aan een derde worden tegengeworpen in een geschil tussen die derde en een van de partners of beide partners, tenzij de toepasselijkheid van dat recht aan de derde bekend was of had moeten zijn.

2.   De derde wordt geacht over kennis van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht te beschikken, indien:

a)

dat recht het recht is van:

i)

de staat waarvan het recht toepasselijk is op de transactie tussen een partner en de derde;

ii)

de staat waar de contracterende partner en de derde hun gewone verblijfplaats hebben, of

iii)

in geval van een vastgoedtransactie, de staat waar het onroerend goed is gelegen,

of

b)

een van de partners heeft voldaan aan de toepasselijke voorschriften voor openbaarmaking of inschrijving van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap volgens het recht van:

i)

de staat waarvan het recht toepasselijk is op de transactie tussen een partner en de derde;

ii)

de staat waar de contracterende partner en de derde hun gewone verblijfplaats hebben, of

iii)

in geval van een vastgoedtransactie, de staat waar het onroerend goed is gelegen.

3.   Indien het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht krachtens lid 1 door een partner niet aan een derde kan worden tegengeworpen, worden de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap ten aanzien van de derde beheerst:

a)

door het recht van de staat waarvan het recht toepasselijk is op de transactie tussen een partner en de derde, of

b)

in het geval van onroerende goederen of geregistreerde vermogensbestanddelen of rechten, door het recht van de staat waar het goed is gelegen of waar de vermogensbestanddelen of de rechten zijn ingeschreven.

Artikel 29

Aanpassing van zakelijke rechten

Indien een persoon zich krachtens het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht beroept op een zakelijk recht dat het recht van de lidstaat waar het zakelijk recht wordt ingeroepen niet kent, wordt dit zakelijk recht, indien nodig en voor zover mogelijk, in overeenstemming gebracht met het meest gelijkwaardige zakelijk recht in die lidstaat, met inachtneming van de doelstellingen en belangen die met dat zakelijk recht worden nagestreefd en de rechtsgevolgen die eraan zijn verbonden.

Artikel 30

Bepalingen van bijzonder dwingend recht

1.   Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de lex fori.

2.   Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen waarvan de inachtneming door een lidstaat als zo belangrijk wordt beschouwd voor de handhaving van zijn openbare belangen, zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij van toepassing zijn op elk geval dat binnen de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht volgens deze verordening overigens op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is.

Artikel 31

Openbare orde

De toepassing van een voorschrift van het bij deze verordening aangewezen recht van een staat kan slechts worden geweigerd in geval van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde van het land van de rechter.

Artikel 32

Uitsluiting van terugverwijzing

Onder toepassing van het bij deze verordening aangewezen recht van een staat wordt verstaan de toepassing van het recht dat in die staat geldt, met uitsluiting van het internationaal privaatrecht.

Artikel 33

Staten met meer dan één rechtsstelsel — territoriale collisie

1.   Indien het volgens deze verordening aangewezen recht het recht is van een staat met meerdere territoriale eenheden, die elk hun eigen rechtsregels met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap hebben, bepalen de interne collisieregels van die lidstaat van welke territoriale eenheid de rechtsregels van toepassing zijn.

2.   Bij gebreke van zulke interne collisieregels:

a)

wordt, ter bepaling van het recht dat van toepassing is volgens regels waarbij de gewone verblijfplaats van de partners als aanknopingspunt geldt, met het recht van de in lid 1 bedoelde staat bedoeld het recht van de territoriale eenheid waar de partners hun gewone verblijfplaats hebben;

b)

wordt, ter bepaling van het recht dat van toepassing is volgens regels waarbij de nationaliteit van de partners als aanknopingspunt geldt, met het recht van de in lid 1 bedoelde staat bedoeld het recht van de territoriale eenheid waarmee de partners het nauwst verbonden zijn;

c)

wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens andere bepalingen met andere aanknopingspunten, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waar het aanknopingspunt zich bevindt.

Artikel 34

Staten met meer dan één rechtsstelsel — personele collisie

Ten aanzien van een staat waar met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap twee of meer rechtsstelsels of regelingen gelden die op verschillende categorieën personen van toepassing zijn, wordt een verwijzing naar het recht van die staat uitgelegd als een verwijzing naar het rechtsstelsel dat of de regeling die wordt aangewezen door de in die staat geldende regels. Bij gebreke van zulke regels wordt het rechtsstelsel of de regeling toegepast waarmee de partners het nauwst verbonden zijn.

Artikel 35

Niet-toepassing van deze verordening op interne collisie

Een lidstaat die verschillende territoriale eenheden met eigen rechtsregels inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen telt, is niet verplicht deze verordening toe te passen op collisie die uitsluitend deze territoriale eenheden betreffen.

HOOFDSTUK IV

ERKENNING, UITVOERBAARHEID EN TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN

Artikel 36

Erkenning

1.   De in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe een procedure is vereist.

2.   Indien de erkenning van een beslissing wordt betwist, kan iedere belanghebbende partij die zich ten principale op de erkenning beroept van de in de artikelen 44 tot en met 57 vastgelegde procedures gebruikmaken om de erkenning te doen vaststellen.

3.   Wordt voor een gerecht van een lidstaat bij wijze van incident een vraag opgeworpen in verband met de erkenning, dan is dat gerecht bevoegd om kennis te nemen van die vraag.

Artikel 37

Gronden voor niet-erkenning

Een beslissing wordt niet erkend indien:

a)

de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd;

b)

het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of ter kennis gebracht is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;

c)

zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven rechterlijke beslissing in de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd;

d)

zij onverenigbaar is met een beslissing die eerder in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits de eerder gegeven beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd.

Artikel 38

Grondrechten

Artikel 37 van deze verordening wordt door de gerechten en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten toegepast met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest, met name het in artikel 21 opgenomen beginsel inzake non-discriminatie.

Artikel 39

Verbod van controle van de bevoegdheid van het oorspronkelijke gerecht

1.   De bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van oorsprong mag niet worden gecontroleerd.

2.   Het in artikel 37 bedoelde criterium van openbare orde is niet van toepassing op de in de artikelen 4 tot en met 12 bepaalde bevoegdheidsregels.

Artikel 40

Verbod van inhoudelijke toetsing

In geen geval wordt overgegaan tot onderzoek van de juistheid van de in een lidstaat gegeven beslissing.

Artikel 41

Aanhouden van een procedure betreffende de erkenning

Het gerecht van een lidstaat waarbij de erkenning wordt gevraagd van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan de zaak aanhouden indien in de lidstaat van oorsprong een gewoon rechtsmiddel tegen deze beslissing is ingesteld.

Artikel 42

Uitvoerbaarheid

De beslissingen die in een lidstaat zijn gegeven en in die lidstaat uitvoerbaar zijn, zijn tevens uitvoerbaar in andere lidstaten indien zij daar op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar zijn verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

Artikel 43

Bepaling van de woonplaats

Om in het kader van de in de artikelen 44 tot en met 57 vastgelegde procedure te bepalen of een partij haar woonplaats heeft in de lidstaat van tenuitvoerlegging, past het aangezochte gerecht het interne recht van die lidstaat toe.

Artikel 44

Relatief bevoegd gerecht

1.   Het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt gericht tot het gerecht of de bevoegde instantie van de lidstaat van tenuitvoerlegging, waarvan de naam door die lidstaat overeenkomstig artikel 64 aan de Commissie is meegedeeld.

2.   Het relatief bevoegde gerecht is dat van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd of die van de plaats van tenuitvoerlegging.

Artikel 45

Procedure

1.   De procedure voor de indiening van het verzoek wordt beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

2.   Van de verzoeker wordt niet verwacht dat hij in de lidstaat van tenuitvoerlegging een postadres of procesgemachtigde heeft.

3.   Bij het verzoek worden de volgende documenten gevoegd:

a)

een afschrift van de beslissing aan de hand waarvan de echtheid van de beslissing kan worden vastgesteld;

b)

de verklaring die door het gerecht of de bevoegde instantie van de lidstaat van oorsprong is afgegeven met gebruikmaking van het overeenkomstig de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier, onverminderd artikel 46.

Artikel 46

Niet-overlegging van de verklaring

1.   Wordt de in artikel 45, lid 3, onder b), bedoelde verklaring niet overgelegd, dan kan het gerecht of de bevoegde instantie voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of de instantie zich voldoende voorgelicht acht, vrijstelling van de overlegging verlenen.

2.   Indien het gerecht of de bevoegde instantie dat verlangt, wordt van de documenten een vertaling of een transliteratie overgelegd. De vertaling wordt gemaakt door een persoon die in een van de lidstaten tot het maken van vertalingen bevoegd is.

Artikel 47

Verklaring van uitvoerbaarheid

De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 45 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van artikel 37. De partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

Artikel 48

Kennisgeving van de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid

1.   De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

2.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing indien deze nog niet aan die partij is betekend.

Artikel 49

Rechtsmiddel tegen de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid

1.   Elke partij kan rechtsmiddel instellen tegen de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.

2.   Het rechtsmiddel wordt ingesteld bij het gerecht waarvan de naam door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 64 aan de Commissie is meegedeeld.

3.   Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.

4.   Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, is artikel 16 van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat.

5.   Het rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid wordt binnen dertig dagen na de betekening daarvan ingesteld. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen rechtsmiddel moet worden ingesteld zestig dagen met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.

Artikel 50

Rechtsmiddel tegen een op het rechtsmiddel gegeven beslissing

Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kan slechts het middel worden ingesteld waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 64 door de betrokken lidstaat in kennis is gesteld.

Artikel 51

Weigering of intrekking van een verklaring van uitvoerbaarheid

Een verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een van de in artikel 49 of 50 bedoelde rechtsmiddelen slechts op een van de in artikel 37 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak.

Artikel 52

Aanhouden van de zaak

Het gerecht dat oordeelt over een van de in artikel 49 of 50 bedoelde rechtsmiddelen houdt op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd de zaak aan indien de uitvoerbaarheid van de beslissing is geschorst in de lidstaat van oorsprong als gevolg van een daartegen ingesteld rechtsmiddel.

Artikel 53

Voorlopige en bewarende maatregelen

1.   Indien een beslissing overeenkomstig dit hoofdstuk moet worden erkend, belet niets de verzoeker een beroep te doen op voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet, zonder dat daartoe een verklaring van uitvoerbaarheid in de zin van artikel 47 is vereist.

2.   De verklaring van uitvoerbaarheid houdt van rechtswege de bevoegdheid in bewarende maatregelen te treffen.

3.   Gedurende de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel overeenkomstig artikel 49, lid 5, tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en totdat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de vermogensbestanddelen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd.

Artikel 54

Gedeeltelijke uitvoerbaarheid

1.   Indien in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan een punt van het verzoek, en de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden verleend voor het geheel, verleent het gerecht of de bevoegde instantie deze voor een of meer onderdelen daarvan.

2.   De verzoeker kan vorderen dat de verklaring van uitvoerbaarheid een gedeelte van de beslissing betreft.

Artikel 55

Rechtsbijstand

De verzoeker die in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in een procedure met betrekking tot een verklaring van uitvoerbaarheid in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die in het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging is vastgesteld.

Artikel 56

Geen zekerheid, borg of pand

Van een partij die in een lidstaat de erkenning, verklaring van uitvoerbaarheid of tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing vraagt, wordt geen zekerheid, borg of pand, onder welke benaming ook, opgelegd wegens de hoedanigheid van vreemdeling dan wel wegens het ontbreken van een woon- of verblijfplaats in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

Artikel 57

Geen belasting, recht of heffing

Ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging geen belasting, recht of heffing evenredig aan het geldelijke belang van de zaak geheven.

HOOFDSTUK V

AUTHENTIEKE AKTEN EN GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN

Artikel 58

Aanvaarding van authentieke akten

1.   Een in een lidstaat verleden authentieke akte heeft in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht als in de lidstaat van oorsprong, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht, op voorwaarde dat dit niet kennelijk strijdig is met de openbare orde van die andere lidstaat.

Een persoon die van een authentieke akte gebruik wenst te maken in een andere lidstaat kan de instantie die de authentieke akte in de lidstaat van oorsprong heeft opgemaakt, verzoeken het overeenkomstig de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier in te vullen waarin de bewijskracht wordt vermeld die in de lidstaat van oorsprong aan de authentieke akte wordt verbonden.

2.   De echtheid van de authentieke akte wordt uitsluitend voor een gerecht van de lidstaat van oorsprong en volgens het recht van die lidstaat betwist. Een authentieke akte die wordt betwist, heeft geen bewijskracht in een andere lidstaat zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken.

3.   De in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen worden uitsluitend betwist voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, op grond van het volgens hoofdstuk III toepasselijke recht. Een authentieke akte die wordt betwist, heeft, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken.

4.   Indien de uitkomst van een procedure voor een gerecht van een lidstaat afhangt van het beslechten van een incidenteel verzoek met betrekking tot de in een authentieke akte ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, is dat gerecht bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.

Artikel 59

Uitvoerbaarheid van authentieke akten

1.   Een in de lidstaat van oorsprong uitvoerbare authentieke akte wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

2.   Voor de toepassing van artikel 45, lid 3, onder b), geeft de instantie die de authentieke akte heeft opgesteld op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af met gebruikmaking van het overeenkomstig de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.

3.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een van de in artikel 49 of 50 bedoelde rechtsmiddelen slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

Artikel 60

Uitvoerbaarheid van gerechtelijke schikkingen

1.   Een in de lidstaat van oorsprong uitvoerbare gerechtelijke schikking wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

2.   Voor de toepassing van artikel 45, lid 3, onder b), geeft het gerecht dat de gerechtelijke schikking heeft goedgekeurd of waarvoor deze werd gesloten, op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af met gebruikmaking van het overeenkomstig de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.

3.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een van de in artikel 49 of 50 bedoelde rechtsmiddelen slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke schikking kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 61

Legalisatie en soortgelijke formaliteiten

Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist met betrekking tot documenten die in verband met deze verordening in een lidstaat zijn afgegeven.

Artikel 62

Verhouding tot de bestaande internationale overeenkomsten

1.   De toepassing van bilaterale of multilaterale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening, of van een besluit overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU, partij zijn en die betrekking hebben op de in deze verordening geregelde materie, wordt door deze verordening onverlet gelaten, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten op grond van artikel 351 VWEU.

2.   Niettegenstaande lid 1 heeft deze verordening, tussen de lidstaten, voorrang boven verdragen die tussen hen zijn gesloten, voor zover zij betrekking hebben op in deze verordening geregelde materies.

Artikel 63

Informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld

Opdat de informatie voor het publiek beschikbaar wordt gesteld in het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, verstrekken de lidstaten aan de Commissie een korte samenvatting van de nationale wetgeving en procedures betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, met opgave van de ter zake bevoegde instanties en van informatie over de in artikel 28 bedoelde rechtsgevolgen ten aanzien van derden.

De informatie wordt door de lidstaten voortdurend geactualiseerd.

Artikel 64

Informatie betreffende contactgegevens en procedures

1.   Uiterlijk op 29 april 2018 doen de lidstaten de Commissie mededeling van:

a)

de rechterlijke of andere instanties die bevoegd zijn voor het behandelen van het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid overeenkomstig artikel 44, lid 1, en van het rechtsmiddel tegen een beslissing over dit verzoek overeenkomstig artikel 49, lid 2;

b)

de in artikel 50 bedoelde procedure tegen een op het rechtsmiddel gegeven beslissing.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van deze informatie.

2.   De overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie, met uitzondering van de adressen en overige contactgegevens van de in lid 1, onder a), bedoelde rechterlijke en andere instanties, wordt door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

3.   De Commissie maakt alle overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie met passende middelen openbaar, in het bijzonder langs het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 65

Vaststelling en wijziging van de lijst met de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie

1.   De Commissie stelt aan de hand van de kennisgevingen van de lidstaten de lijst van de in artikel 3, lid 2, bedoelde andere autoriteiten en rechtsbeoefenaren vast.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging van de in die lijst vervatte informatie. De Commissie past de lijst dienovereenkomstig aan.

3.   De lijst en de wijzigingen worden door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   De overeenkomstig de leden 1 en 2 meegedeelde informatie wordt door de Commissie bekendgemaakt langs alle andere passende kanalen, met name het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 66

Vaststelling en wijziging van de in artikel 45, lid 3, onder b), en de artikelen 58, 59 en 60 bedoelde verklaringen en formulieren

De Commissie stelt de uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in artikel 45, lid 3, onder b), en de artikelen 58, 59 en 60 bedoelde verklaringen en formulieren vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 67

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 68

Herziening

1.   Uiterlijk op 29 januari 2027, en vervolgens om de vijf jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Dit verslag gaat eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

2.   Uiterlijk op 29 januari 2024 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van de artikelen 9 en 38 van deze verordening. In dit verslag wordt met name beoordeeld in welke mate deze artikelen hebben gezorgd voor toegang tot de rechter.

3.   Met het oog op de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen delen de lidstaten de Commissie de nodige informatie mee betreffende de toepassing van deze verordening door hun gerechten.

Artikel 69

Overgangsbepalingen

1.   Onder voorbehoud van leden 2 en 3 is deze verordening slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden of ingeschreven en gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen op of na 29 januari 2019.

2.   Als de vordering in de lidstaat van oorsprong vóór 29 januari 2019 is ingesteld, worden de na deze datum gegeven beslissingen erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig hoofdstuk IV, mits de toegepaste bevoegdheidsregels in overeenstemming zijn met die welke in hoofdstuk II zijn bepaald.

3.   Hoofdstuk III is slechts van toepassing op partners die na 29 januari 2019 hun partnerschap registreren of het op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap toepasselijke recht bepalen.

Artikel 70

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing in de lidstaten die deelnemen in de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, waarvoor toestemming is verleend bij Besluit (EU) 2016/954.

Zij is van toepassing met ingang van 29 januari 2019, met uitzondering van de artikelen 63 en 64 die van toepassing zijn met ingang van 29 april 2018 en de artikelen 65, 66 en 67 die van toepassing zijn met ingang van 29 juli 2016. Ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op grond van een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU, is deze verordening van toepassing met ingang van de in dat besluit genoemde datum.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de deelnemende lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Luxemburg, 24 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  PB L 159 van 16.6.2016, blz. 16.

(2)  Advies van 23 juni 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

(4)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(5)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(6)  Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107).

(8)  Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).

(9)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en kennisgeving van stukken), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).


8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/57


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1105 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

150,6

ZZ

150,6

0709 93 10

TR

135,9

ZZ

135,9

0805 50 10

AR

191,9

BO

220,8

CL

185,5

TR

134,0

UY

143,3

ZA

149,7

ZZ

170,9

0808 10 80

AR

155,3

BR

97,7

CL

127,3

CN

116,1

NZ

145,7

US

149,7

UY

67,7

ZA

109,4

ZZ

121,1

0808 30 90

AR

195,3

CL

124,9

CN

91,9

ZA

119,6

ZZ

132,9

0809 10 00

TR

208,5

ZZ

208,5

0809 29 00

TR

326,5

ZZ

326,5

0809 30 10 , 0809 30 90

TR

126,8

ZZ

126,8

0809 40 05

TR

160,5

ZZ

160,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/59


RICHTLIJN (EU) 2016/1106 VAN DE COMMISSIE

van 7 juli 2016

tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (1), en met name artikel 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De wetenschappelijke kennis over medische factoren die gevolgen hebben voor de geschiktheid om een motorvoertuig te besturen zijn geëvolueerd sinds de vaststelling van Richtlijn 2006/126/EG, met name wat betreft de inschatting van de risico's voor de verkeersveiligheid in verband met de medische toestand en de doeltreffendheid van de behandeling bij het afwenden van deze risico's.

(2)

De huidige tekst van Richtlijn 2006/126/EG stemt niet meer overeen met de recentste kennis over hart- en vaatziekten die een actueel of toekomstig risico vormen op een plotse en invalidiserende gebeurtenis, of die een individu verhinderen zijn voertuig veilig te besturen of beide.

(3)

Het Comité voor het rijbewijs heeft een werkgroep opgericht inzake rijden en hart- en vaatziekten, om de risico's van hart- en vaatziekten voor de verkeersveiligheid te beoordelen vanuit een actueel medisch perspectief en om passende richtsnoeren te formuleren. Uit het door deze werkgroep opgestelde verslag (2) blijkt waarom de bepalingen van bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG inzake hart- en vaatziekten moeten worden geactualiseerd. In het verslag wordt voorgesteld rekening te houden met de meest recente medische kennis en duidelijk aan te geven voor welke aandoeningen rijden moet worden toegestaan en in welke situatie rijbewijzen niet mogen worden afgegeven of verlengd. Het verslag bevat voorts ook gedetailleerde informatie over de wijze waarop de geactualiseerde bepalingen inzake hart- en vaatziekten moeten worden toegepast door de bevoegde nationale autoriteiten.

(4)

Sinds de laatste actualisering van de bepalingen over diabetes in bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG in 2009 is vooruitgang geboekt inzake de kennis en methoden voor het opsporen en behandelen van hypoglycemie. De diabeteswerkgroep, die door het Comité voor het rijbewijs is opgericht, is tot de conclusie gekomen dat die bepalingen moeten worden geactualiseerd teneinde rekening te houden met deze ontwikkelingen, met name wat betreft de relevantie van hypoglycemie tijdens de slaap en de duur van het rijverbod na diabetes mellitus voor bestuurders van groep 1.

(5)

Om op passende wijze rekening te houden met specifieke individuele kenmerken en zich aan te passen aan toekomstige ontwikkelingen op deze medische gebieden, mogen de bevoegde nationale medische autoriteiten van de lidstaten toestemming geven om te rijden in naar behoren gemotiveerde individuele gevallen.

(6)

Richtlijn 2006/126/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (3), hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om, in gerechtvaardigde gevallen, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

(8)

De bepalingen van deze richtlijn zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het rijbewijs,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk 1 januari 2018 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2018.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18.

(2)  New Standards for Driving and Cardiovascular Diseases, Report of the Expert Group on Driving and Cardiovascular Diseases, Brussel, oktober 2013.

(3)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


BIJLAGE

Bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel 9 („HART- EN VAATZIEKTEN”) wordt vervangen door:

„HART- EN VAATZIEKTEN

9.   Hart- en vaataandoeningen of -ziekten kunnen leiden tot een acute beschadiging van de hersenfunctie die een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. Dergelijke aandoeningen vormen een gegronde reden om tijdelijke of permanente rijbeperkingen op te leggen.

9.1   Voor de volgende hart- en vaataandoeningen mogen de rijbewijzen van aanvragers of bestuurders in de vermelde groepen alleen worden afgegeven of verlengd als de aandoening effectief is behandeld en op voorwaarde dat een medische toestemming is afgegeven en, in voorkomend geval, een periodieke medische keuring wordt uitgevoerd:

a)

brady-aritmie (sinus-knooppuntziekte en verstoring van de doorstroming) en tachy-aritmie (supraventriculaire en ventriculaire aritmieën) met een geschiedenis van syncope of syncopale episoden ten gevolge van aritmogene aandoeningen (voor groep 1 en 2);

b)

brady-aritmie: sinus-knooppuntziekte en verstoring van de doorstroming met tweedegraads AV-blok (Mobitz II), derdegraads AV-blok of wisselende bundeltakblok (uitsluitend voor groep 2);

c)

tachy-aritmie (supraventriculaire en ventriculaire aritmie) met:

structurele hartziekte en aanhoudende ventriculaire tachycardie (VT) (voor groep 1 en 2), of

niet-aanhoudende polymorfe VT, aanhoudende ventriculaire tachycardie of met een indicatie voor een defibrillator (uitsluitend voor groep 2);

d)

symptomatisch voor angina (voor groep 1 en 2);

e)

implantatie of vervanging van een permanente pacemaker (uitsluitend voor groep 2);

f)

implantatie of vervanging van een defibrillator of passende of niet-passende defibrillatorschok (uitsluitend voor groep 1);

g)

syncope (tijdelijk verlies van bewustzijn en evenwicht, gekenmerkt door snel begin, korte duur en spontaan herstel, ten gevolge van algemene cerebrale hypoperfusie, vermoedelijk ten gevolge van reflexsyncope, met onbekende oorzaak, zonder aanwijzingen van onderliggende hartziekte) (voor groep 1 en 2);

h)

acuut coronair syndroom (voor groep 1 en 2);

i)

stabiele angina wanneer de symptomen zich niet voordoen bij milde inspanningen (voor groep 1 en 2);

j)

percutane coronaire ingreep (PCI) (voor groep 1 en 2);

k)

coronaire bypass-operatie (CABG — Coronary Artery Bypass Graft) (voor groep 1 en 2);

l)

beroerte/transiënte ischemische aanval (TIA) (voor groep 1 en 2);

m)

significante stenose van de carotis (uitsluitend voor groep 2);

n)

maximale aortadiameter van meer dan 5,5 cm (uitsluitend voor groep 2);

o)

hartfalen:

New York Heart Association (NYHA) I, II, III (uitsluitend voor groep 1),

volgens NYHA I en II moet de linker ventriculaire ejectiefractie minstens 35 % bedragen (uitsluitend voor groep 2);

p)

harttransplantatie (voor groep 1 en 2);

q)

hulpmiddel voor ondersteuning hartslag (uitsluitend voor groep 1);

r)

hartklepoperatie (voor groep 1 en 2);

s)

maligne hypertensie (hoogte systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg of diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg, geassocieerd met naderende of geleidelijke orgaanschade) (voor groep 1 en 2);

t)

klasse III bloeddruk (diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg en/of systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg) (alleen voor groep 2);

u)

congenitale hartaandoening (voor groep 1 en 2);

v)

hypertrofische cardiomyopathie zonder syncope (uitsluitend voor groep 1);

w)

lang QT-syndroom met syncope, Torsade des Pointes of Qtc > 500 ms (uitsluitend voor groep 1).

9.2   Voor de volgende cardiovasculaire aandoeningen worden geen rijbewijzen afgegeven of verlengd voor aanvragers of bestuurders in de vermelde groepen:

a)

implantatie van een defibrillator (uitsluitend groep 2);

b)

perifeer vaatlijden — Aneurysma aortae abdominalis en aneurysma aortae thoracalis, als de maximumdiameter van de aorta een aanzienlijk risico inhoudt op plotselinge breuk en plotselinge invalidiserende gebeurtenis (voor groepen 1 en 2);

c)

hartfalen:

NYHA IV (uitsluitend voor groep 1),

NYHA III en IV (uitsluitend voor groep 2);

d)

hulpmiddel voor ondersteuning hartslag (uitsluitend voor groep 2);

e)

valvulaire hartziekte met aorta-insufficiëntie, aortastenose, mitralisinsufficiëntie of mitralisstenose als het functioneel vermogen wordt geschat op NYHA IV of als er syncopale episodes zijn geweest (uitsluitend voor groep 1);

f)

valvulaire hartziekten in NYHA III of IV of met een ejectiefractie (EF) van minder dan 35 %, mitralisstenose en ernstige pulmonale hypertensie of met ernstige echocardiografische aortastenose of aortastenose die syncope veroorzaakt; met uitzondering van asymptomatische ernstige aortastenose indien voldaan is aan de testvoorschriften inzake bestandheid tegen inspanningen (uitsluitend voor groep 2);

g)

structurele en elektrische cardiomyopathie — hypertrofe cardiomyopathie met geschiedenis van syncope of wanneer twee of meer van de volgende aandoeningen aanwezig zijn: wanddikte linkerventrikel (LV) > 3 cm, niet-aanhoudende ventriculaire tachycardie, familieanamnese van plotse dood (bij een bloedverwant in eerste graad), geen verhoging van de bloeddruk bij inspanning (uitsluitend voor groep 2);

h)

lang QT-syndroom met syncope, Torsade des Pointes en Qtc > 500 ms (uitsluitend voor groep 2);

i)

Brugada-syndroom met syncope of plotse hartdood (voor groep 1 en 2).

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd in uitzonderlijke gevallen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd door bevoegd medisch advies en onder voorbehoud van een periodieke medische keuring, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkene nog in staat is om het voertuig veilig te besturen, rekening houdend met het effect van de medische aandoening.

9.3   Andere cardiomyopathieën

Het risico van plotselinge gebeurtenissen die tot een handicap kunnen leiden, wordt beoordeeld bij aanvragers of bestuurders met duidelijk omschreven cDIABETES MELLITUSardiomyopathieën (bijv. aritmogene cardiomyopathie van de rechterhartkamer, non-compaction cardiomyopathie, catecholaminerge polymorfe ventriculaire tachycardie en kort-QT syndroom) of met nog niet vastgestelde nieuwe cardiomyopathieën. Een zorgvuldige evaluatie door een specialist is vereist. De prognose van de specifieke cardiomyopathie wordt in aanmerking genomen.

9.4   De lidstaten mogen de afgifte of verlenging van een rijbewijs voor aanvragers of bestuurders met andere hart- en vaatziekten beperken.”.

2)

Punt 10.2 van deel 10 („”) wordt vervangen door:

10.2   Een aanvrager of bestuurder met diabetes die wordt behandeld met medicatie die een risico op hypoglycemie oplevert, moet aantonen dat het risico op hypoglycemie begrijpt en de aandoening voldoende onder controle heeft.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder zich onvoldoende bewust is van het risico op hypoglycemie.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder recurrente ernstige hypoglycemie heeft, tenzij dit gebaseerd is op bevoegd medisch advies en geregeld medisch onderzoek. Voor recurrente ernstige hypoglycemie in wakkere toestand mag een rijbewijs niet worden afgegeven of verlengd tot drie maanden na de meest recente aanval.

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd in uitzonderlijke gevallen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd door bevoegd medisch advies en onder voorbehoud van een periodieke medische keuring, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkene nog in staat is om het voertuig veilig te besturen, rekening houdend met het effect van de medische aandoening.”.


BESLUITEN

8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/64


BESLUIT (GBVB) 2016/1107 VAN DE RAAD

van 7 juli 2016

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 25 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 2 juli 2015 Besluit (GBVB) 2015/1065 (2) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB werd gewijzigd en verlengd tot en met 30 juni 2016.

(3)

In aansluiting op de tussentijdse strategische evaluatie van EU BAM Rafah moet de missie met twaalf maanden worden verlengd, tot en met 30 juni 2017.

(4)

Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

EU BAM Rafah zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 13, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EU BAM Rafah voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 moet dekken, is 1 545 000 EUR.”.

2)

In artikel 16 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het verstrijkt op 30 juni 2017.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2016.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LAJČÁK


(1)  Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB van de Raad van 25 november 2005 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah) (PB L 327 van 14.12.2005, blz. 28).

(2)  Besluit (GBVB) 2015/1065 van de Raad van 2 juli 2015 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah) (PB L 174 van 3.7.2015, blz. 23).


8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/65


BESLUIT (GBVB) 2016/1108 VAN DE RAAD

van 7 juli 2016

tot wijziging van Besluit 2013/354/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 3 juli 2013 heeft de Raad Besluit 2013/354/GBVB (1) vastgesteld, waarmee EUPOL COPPS per 1 juli 2013 werd verlengd.

(2)

De Raad heeft op 2 juli 2015 Besluit (GBVB) 2015/1064 (2) vastgesteld, waarbij Besluit 2013/354/GBVB werd gewijzigd en EUPOL COPPS werd verlengd van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016.

(3)

Naar aanleiding van de tussentijdse strategische evaluatie van EUPOL COPPS zal de missie met nog eens twaalf maanden worden verlengd, tot en met 30 juni 2017.

(4)

Besluit 2013/354/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

EUPOL COPPS zal uitgevoerd worden in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2013/354/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 12, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 bedraagt 10 320 000 EUR.”.

2)

In artikel 15 wordt de derde alinea vervangen door:

„Het verstrijkt op 30 juni 2017.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2016.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LAJČÁK


(1)  Besluit 2013/354/GBVB van de Raad van 3 juli 2013 betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (PB L 185 van 4.7.2013, blz. 12).

(2)  Besluit (GBVB) 2015/1064 van de Raad van 2 juli 2015 tot wijziging van Besluit 2013/354/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse gebieden (EUPOL COPPS) (PB L 174 van 3.7.2015, blz. 21).


8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/66


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1109 VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2016

betreffende een verzoek om ontheffing dat door Italië is ingediend op grond van artikel 9, lid 4, van Richtlijn 98/41/EG van de Raad inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4137)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Richtlijn 98/41/EG van de Raad van 18 juni 1998 inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap (1) varen en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 98/41/EG heeft tot doel de veiligheid en de reddingsmogelijkheden voor passagiers en bemanningsleden aan boord van passagiersschepen te verhogen en ervoor te zorgen dat de opsporings- en reddingsoperaties na een ongeval efficiënter verlopen.

(2)

Op grond van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/41/EG moet bepaalde informatie worden geregistreerd voor elk passagiersschip dat vanuit een haven in een lidstaat vertrekt voor een reis van meer dan twintig zeemijl vanaf de plaats van vertrek.

(3)

Op grond van artikel 9, lid 4, van Richtlijn 98/41/EG kunnen lidstaten de Commissie een ontheffing van deze verplichting vragen.

(4)

Bij brief van 3 maart 2015 heeft de Italiaanse Republiek de Commissie een ontheffing gevraag van de verplichting om over alle opvarenden informatie te registreren overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/41/EG; dat verzoek geldt voor alle passagiersschepen op de routes a) Termoli — Tremiti-eilanden en omgekeerd, b) Terracina — Ponza en omgekeerd, en c) Ponza — Ventotene en omgekeerd.

(5)

Op 4 juni 2015 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek om aanvullende informatie gevraagd teneinde de aanvraag te kunnen beoordelen. Op 10 november 2015 heeft de Italiaanse Republiek dit verzoek beantwoord.

(6)

Op 31 maart 2016 heeft de Italiaanse Republiek de draagwijdte van de ontheffing gewijzigd voor bepaalde categorieën van opvarenden waarvan het aantal moet worden geregistreerd.

(7)

De Commissie heeft het verzoek om ontheffing, in samenwerking met het EMSA, beoordeeld op basis van de informatie waarover zij beschikte.

(8)

De Italiaanse Republiek heeft de volgende informatie verstrekt: 1) op de betrokken routes is de jaarlijkse waarschijnlijkheid van significante golfhoogten van meer dan twee meter geringer dan 10 %; 2) de schepen waarvoor de ontheffing zou gelden, worden gebruikt voor geregelde diensten; 3) de afgelegde reizen zijn niet langer dan 30 mijl vanaf de plaats van vertrek; 4) in het gebied waarin de betrokken passagiersschepen varen, zijn walsystemen voor navigatieondersteuning, weersvoorspellingsdiensten en permanente opsporings- en reddingsfaciliteiten van de Italiaanse kustwacht beschikbaar; 5) door een gebrek aan geschikte bufferinfrastructuur en havenfaciliteiten is de registratie van passagiersgegevens in de praktijk niet verzoenbaar met het vaarschema van de schepen en de dienstregeling van het vervoer over land; 6) het verzoek om ontheffing geldt voor alle exploitanten op de genoemde routes; en 7) de ontheffing zou niet gelden voor informatie over het aantal zuigelingen aan boord en, indien passagiers daarmee instemmen, informatie over de behoefte aan bijstand in noodsituaties.

(9)

Uit het eindresultaat van de beoordeling blijkt dat alle voorwaarden voor de goedkeuring van de ontheffing zijn vervuld.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het door de Italiaanse Republiek op grond van artikel 9, lid 4, van Richtlijn 98/41/EG ingediende verzoek om ontheffing van de verplichting informatie te registreren over de opvarenden van alle passagiersschepen waarmee geregelde diensten worden uitgevoerd op de volgende routes: Termoli — Tremiti-eilandenen omgekeerd, Terracina — Ponza en omgekeerd, Ponza — Ventotene en omgekeerd, wordt hierbij goedgekeurd.

2.   De in lid 1 toegestane afwijking geldt niet voor informatie betreffende het aantal zuigelingen aan boord en, indien passagiers daarmee instemmen, informatie over de behoefte aan bijstand in noodsituaties.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 6 juli 2016.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 188 van 2.7.1998, blz. 35.


AANBEVELINGEN

8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/68


AANBEVELING (EU) 2016/1110 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2016

betreffende de monitoring van de aanwezigheid van nikkel in diervoeders

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Nikkel (Ni) in diervoeders kan zowel van natuurlijke als van antropogene oorsprong zijn. Bovendien kunnen bepaalde voedermiddelen metallisch nikkel bevatten, aangezien dat bij de productie als katalysator wordt gebruikt.

(2)

Het Panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam-panel) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risico's van de aanwezigheid van Ni in diervoeders voor de diergezondheid, de volksgezondheid en het milieu (1).

(3)

Het Contam-panel is tot de conclusie gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat de aanwezigheid van Ni in diervoeders negatieve gevolgen heeft voor runderen, varkens, konijnen, eenden, vissen, honden, kippen, paarden, schapen, geiten en katten. Wat de risico's van de aanwezigheid van Ni in levensmiddelen van dierlijke oorsprong voor de menselijke gezondheid betreft, heeft het Contam-panel geconcludeerd dat wanneer uitsluitend levensmiddelen van dierlijke oorsprong in aanmerking worden genomen, de huidige niveaus van chronische blootstelling van de doorsneebevolking aan Ni mogelijk zorgwekkend kunnen zijn bij de jonge bevolking. Wat de acute blootstelling via de voeding betreft, heeft het Contam-panel geconcludeerd dat personen die gevoelig zijn voor nikkel bij de consumptie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong, het risico lopen op opflakkeringen van eczeem. Bijgevolg mag de bijdrage van levensmiddelen van dierlijke oorsprong tot de blootstelling van de mens aan Ni via de voeding niet worden onderschat, in het bijzonder in leeftijdsgroepen met een hoge blootstelling aan Ni via de voeding. Op basis van de beschikbare gegevens kon evenwel niet worden vastgesteld welk percentage van het Ni in diervoeders wordt overgedragen naar levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

(4)

Er zij op gewezen dat de gegevens inzake de aanwezigheid van Ni in diervoeders waarop EFSA haar wetenschappelijk advies heeft gebaseerd, hoofdzakelijk afkomstig waren uit één lidstaat en dat deze gegevens bijgevolg niet noodzakelijk representatief zijn voor de aanwezigheid van Ni in diervoeders in de EU.

(5)

Daarom is het passend de aanwezigheid van Ni in diervoeders in de hele EU te monitoren alvorens te overwegen maximumnikkelgehalten in diervoeders of enige andere risicobeheersingsmaatregel vast te stellen om een hoog niveau van bescherming van de dierlijke en menselijke gezondheid te garanderen,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

De lidstaten zouden de aanwezigheid van Ni in diervoeders met de actieve betrokkenheid van de exploitanten van diervoederbedrijven moeten monitoren.

2.

Om ervoor te zorgen dat de monsters representatief zijn voor de bemonsterde partij, zouden de lidstaten de bemonsteringswijze die is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (2) moeten volgen.

3.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de EFSA de analyseresultaten regelmatig en uiterlijk op 31 oktober 2017 ontvangt, in het door de EFSA gevraagde formaat voor de indiening van gegevens en in overeenstemming met de richtsnoeren van de EFSA betreffende de standaardmonsterbeschrijving (Standard Sample Description — SSD) voor levensmiddelen en diervoeders (3) en de aanvullende specifieke rapportagevereisten van de EFSA.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  Contam-panel van EFSA (EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen), 2015. Scientific Opinion on the risks to animal and public health and the environment related to the presence of nickel in feed. EFSA Journal 2015;13(4):4074, 76 blz., doi:10.2903/j.efsa.2015.4074 www.efsa.europa.eu/efsajournal

(2)  Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie van 27 januari 2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1).

(3)  http://www.efsa.europa.eu/en/datex/datexsubmitdata.htm


8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/70


AANBEVELING (EU) 2016/1111 VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2016

betreffende de monitoring van nikkel in levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Nikkel is een metaal dat veel voorkomt in het aardoppervlak. Nikkel is aanwezig in levensmiddelen en drinkwater door natuurlijke en menselijke activiteiten.

(2)

De Griekse voedselautoriteit heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gevraagd het risico van de aanwezigheid van nikkel in levensmiddelen, met name in groenten, voor de menselijke gezondheid te beoordelen.

(3)

Het Panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam-panel) van EFSA besloot de risicobeoordeling uit te breiden tot drinkwater en heeft een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risico's voor de volksgezondheid in verband met de aanwezigheid van nikkel in levensmiddelen en drinkwater (1). Dit advies duidde voortplantings- en ontwikkelingstoxiciteit aan als het kritische effect voor de karakterisering van het risico van chronische orale blootstelling aan nikkel. Opflakkeringen van eczeem en de verergering van allergische reacties werden aangeduid als het kritische effect voor acute orale blootstelling aan nikkel bij personen die gevoelig zijn voor nikkel.

(4)

Gegevens over het voorkomen van nikkel in levensmiddelen en drinkwater werden verzameld in 15 verschillende Europese landen. Omdat 80 % van alle verzamelde gegevens afkomstig was uit één lidstaat, zou een meer geografisch gespreide gegevensreeks nodig zijn om de aanwezigheid van nikkel in levensmiddelen in de gehele Unie na te gaan.

(5)

Voor bepaalde groepen levensmiddelen die in het wetenschappelijk advies van EFSA worden beschouwd als belangrijkste bronnen van blootstelling via voeding, waren slechts beperkte gegevens over de aanwezigheid van nikkel beschikbaar. Met het oog op mogelijke toekomstige risicobeheersmaatregelen zou een preciezer beeld van het nikkelgehalte in levensmiddelen die tot deze groepen behoren wenselijk zijn,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

De lidstaten zouden in 2016, 2017 en 2018 met de actieve betrokkenheid van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en andere belanghebbende partijen de aanwezigheid van nikkel in voedsel moeten monitoren. De monitoring zou zich moeten richten op granen, producten op basis van graan, zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en peuters, babyvoeding, voeding voor medisch gebruik speciaal bestemd voor zuigelingen en peuters, voedingssupplementen, peulvruchten, noten en oliehoudende zaden, melk en zuivelproducten, alcoholische en niet-alcoholische dranken, suiker en suikerwerk (met inbegrip van cacao en chocolade), fruit, groenten en plantaardige producten (met inbegrip van paddenstoelen), droge theebladeren, droge delen van andere planten die gebruikt worden voor kruidenthee en tweekleppige weekdieren.

2.

De bemonsteringsprocedures zouden moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen in Verordening (EG) nr. 333/2007 van de Commissie (2) om ervoor te zorgen dat de monsters representatief zijn voor de bemonsterde partij.

3.

De monsters zouden moeten worden geanalyseerd zoals ze op de markt worden gebracht. De analyse van het totale nikkelgehalte zou moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de norm EN 13804:2013 („Voedingsmiddelen — Bepaling van elementen en hun chemische species — Algemene overwegingen en specifieke eisen”), bij voorkeur met gebruikmaking van een analysemethode op basis van vlam-atomaire absorptiespectrometrie (FAAS) of grafietoven-atomaire absorptiespectrometrie (GFAAS), optische emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-OES) of massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-MS).

4.

De lidstaten, exploitanten van levensmiddelenbedrijven en andere belanghebbende partijen zouden uiterlijk op 1 oktober 2016, 2017 en 2018 aan EFSA op gehele gewichtsbasis uitgedrukte monitoringgegevens moeten verstrekken, met de informatie en in het elektronische rapporteringsformaat vastgesteld door EFSA, voor invoering in één gegevensbank. Beschikbare gegevens over de aanwezigheid van nikkel uit voorgaande jaren die nog niet zijn verstrekt, zouden bij de eerste gelegenheid volgens dezelfde voorwaarden moeten worden toegezonden.

Gedaan te Brussel, 6 juli 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  Contam-panel van EFSA (Panel voor contaminanten in de voedselketen van EFSA), 2015. Scientific Opinion on the risks to public health related to the presence of nickel in food and drinking water. EFSA Journal 2015;13(2):4002, 202 blz., doi:10.2903/j.efsa.2015.4002.

(2)  Verordening (EG) nr. 333/2007 van de Commissie van 28 maart 2007 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de gehalten aan sporenelementen en procescontaminanten in levensmiddelen (PB L 88 van 29.3.2007, blz. 29).


Rectificaties

8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/72


Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 van de Commissie van 1 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting

( Publicatieblad van de Europese Unie L 103 van 19 april 2016 )

Bladzijde 10, artikel 4, lid 1, onder b):

in plaats van:

„b)

zes maanden voor contracten die na 9 oktober 2016 worden gesloten of verlengd en die behoren tot de klassen die in de tabel in de bijlage zijn vermeld.”,

lezen:

„b)

zes maanden voor contracten die op of na 9 oktober 2016 worden gesloten of verlengd en die behoren tot de klassen die in de tabel in de bijlage zijn vermeld.”.

Bladzijde 10, artikel 4, lid 2, onder b):

in plaats van:

„b)

zes maanden voor contracten die na 9 oktober 2016 worden gesloten of verlengd en die behoren tot de klassen die in de tabel in de bijlage zijn vermeld.”,

lezen:

„b)

zes maanden voor contracten die op of na 9 oktober 2016 worden gesloten of verlengd en die behoren tot de klassen die in de tabel in de bijlage zijn vermeld.”.


8.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/72


Rectificatie van Verordening (EU) 2016/27 van de Commissie van 13 januari 2016 tot wijziging van de bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

( Publicatieblad van de Europese Unie L 9 van 14 januari 2016 )

Bladzijde 7, artikel 3, vervanging van hoofdstuk V, deel E, punt 2, onder a), van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001:

in plaats van:

„de van niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten zijn afkomstig van verwerkingsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op de verwerking van de dierlijke bijproducten van niet-herkauwers die afkomstig zijn van de in hoofdstuk IV, deel D, onder a), vermelde slachthuizen en uitsnijderijen of van de erkende verwerkingsbedrijven die zijn opgenomen op de in hoofdstuk V, deel A, onder d), bedoelde openbaar toegankelijke lijsten;”,

lezen:

„de van niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten zijn afkomstig van verwerkingsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op de verwerking van de dierlijke bijproducten van niet-herkauwers die afkomstig zijn van de in hoofdstuk IV, deel D, onder a), vermelde slachthuizen en uitsnijderijen of van de verwerkingsbedrijven die toestemming hebben gekregen en zijn opgenomen op de in hoofdstuk V, deel A, onder d), bedoelde openbaar toegankelijke lijsten;”.

Bladzijde 7, artikel 3, vervanging van hoofdstuk V, deel E, punt 2, onder b), van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001:

in plaats van:

„de mengvoeders die van niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, zijn afkomstig uit erkende inrichtingen die zijn opgenomen op de in hoofdstuk V, deel A, onder e), bedoelde openbaar toegankelijke lijsten en worden overeenkomstig de wetgeving van de Unie verpakt en geëtiketteerd.”,

lezen:

„de mengvoeders die van niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, zijn afkomstig uit inrichtingen die toestemming hebben gekregen en zijn opgenomen op de in hoofdstuk V, deel A, onder e), bedoelde openbaar toegankelijke lijsten en worden overeenkomstig de wetgeving van de Unie verpakt en geëtiketteerd.”.