ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 125

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
13 mei 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/709 van de Commissie van 26 januari 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden voor de toepassing van de afwijkingen voor valuta's met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheid van liquide activa ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/710 van de Commissie van 12 mei 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof kopercarbonaat betreft ( 1 )

6

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/711 van de Commissie van 12 mei 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2016/712 van de Raad van 12 mei 2016 tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine)

11

 

*

Besluit (GBVB) 2016/713 van de Raad van 12 mei 2016 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust

12

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/714 van de Commissie van 11 mei 2016 betreffende de verlenging van de maatregel die Nederland heeft getroffen voor het op de markt aanbieden of het gebruik van de biociden VectoBacWG en Aqua-K-Othrine overeenkomstig artikel 55, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2682)

14

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 van de Commissie van 11 mei 2016 inzake maatregelen met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit bepaalde derde landen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het schadelijke organisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2684)

16

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/716 van de Commissie van 11 mei 2016 tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk, en een nieuwe opzet van Eures (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2772)  ( 1 )

24

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

13.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/709 VAN DE COMMISSIE

van 26 januari 2016

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden voor de toepassing van de afwijkingen voor valuta's met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheid van liquide activa

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 419, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Bazels Comité voor bankentoezicht heeft internationale normen vastgesteld voor de liquiditeitsdekkingsratio en voor monitoringinstrumenten voor het liquiditeitsrisico (2) (BCBS-normen).

(2)

Om ervoor te zorgen dat de BCBS-normen worden gevolgd en een doeltreffend toezicht op en een doeltreffende toepassing van de afwijkingen in het kader van artikel 419, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en een doeltreffende monitoring van de naleving door de instellingen van de voor deze afwijkingen geldende eisen gewaarborgd zijn, moeten de instellingen die deze afwijkingen willen toepassen of een materiële wijziging in de toepassing van deze afwijkingen willen doorvoeren, de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis stellen.

(3)

De BCBS-normen bevatten een aantal leidende beginselen voor toezichthouders in rechtsgebieden met onvoldoende hoogwaardige liquide activa. Overeenkomstig beginsel 3 van deze leidende beginselen voor toezichthouders moeten instellingen, om aan te tonen dat er sprake is van gerechtvaardigde behoeften, vóór de toepassing van een afwijking redelijke, haalbare stappen zetten om ervoor te zorgen dat hoogwaardige liquide activa worden gebruikt, en moeten zij hun algehele liquiditeitsrisico beperken met het oog op een betere naleving van het liquiditeitsdekkingsvereiste.

(4)

Overeenkomstig de beginselen 1 en 4 van de leidende beginselen voor toezichthouders zoals vastgelegd in de BCBS-normen, moet ervoor worden gezorgd dat instellingen de afwijkingen niet als een economische keuzemogelijkheid toepassen waarmee hun winsten worden gemaximaliseerd door een selectie van alternatieve hoogwaardige liquide activa die primair op rendementsoverwegingen berust. Overeenkomstig die beginselen moet ook een beperkingsmechanisme voor het gebruik van de afwijkingen worden vastgesteld om het gevaar van niet-presteren van de alternatieve activa te limiteren. Rekening houdend met de BCBS-normen moeten voorts passende reductiefactoren worden vastgesteld bij toepassing van de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en moeten voorschriften worden vastgesteld voor de vergoeding bij toepassing van de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder b), van die verordening. Wat de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreft, moet de vergoeding uit twee elementen bestaan die waarborgen dat een instelling een billijke prijs voor een kredietlijn van een centrale bank betaalt. Het eerste element moet het hogere rendement op de ter dekking van de kredietlijn aangehouden activa neutraliseren, zodat in de prijszetting rekening wordt gehouden met de baten die ongeacht het daadwerkelijk opgenomen bedrag worden genoten. Het tweede element moet afhangen van het opgenomen bedrag van de kredietlijn.

(5)

Overeenkomstig beginsel 2 van de leidende beginselen voor toezichthouders zoals vastgelegd in de BCBS-normen, moet het gebruik van de afwijkingen voor alle instellingen met blootstellingen in de betrokken valuta worden beperkt. Krachtens artikel 419, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten de afwijkingen omgekeerd evenredig met de beschikbaarheid van de betrokken activa worden toegepast. Om die redenen moet het gebruik van de afwijkingen beperkt blijven tot een percentage van de nettoliquiditeitsuitstromen van een kredietinstelling in de betrokken valuta dat overeenkomt met het relevante tekort aan liquide activa in die valuta.

(6)

Deze verordening is gebaseerd op de technische ontwerpreguleringsnormen die door de Europese Bankautoriteit (EBA) bij de Commissie zijn ingediend.

(7)

De EBA heeft openbare raadplegingen gehouden over de technische ontwerpreguleringsnormen waarop deze verordening gebaseerd is, de mogelijke kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen.

(8)

Overeenkomstig de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 heeft de Commissie de ontwerpreguleringsnorm van de EBA in geamendeerde vorm bekrachtigd na het ontwerp eerst te hebben teruggezonden naar de EBA met een toelichting op de redenen voor de amendementen. De EBA heeft een formeel advies uitgebracht waarin deze amendementen zijn overgenomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt nadere invulling gegeven aan de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 419, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde afwijkingen voor valuta's met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheid van liquide activa

Artikel 2

Kennisgeving van de afwijking

1.   Een kredietinstelling stelt de bevoegde autoriteit in kennis van haar voornemen om één of beide afwijkingen in het kader van artikel 419, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 toe te passen. De kennisgeving wordt dertig dagen vóór de datum van eerste toepassing van de afwijking schriftelijk gedaan.

Wanneer een instelling een materiële wijziging wil doorvoeren in haar toepassing van de afwijking(en) als gemeld overeenkomstig de eerste alinea, dan stelt zij de bevoegde autoriteit dertig dagen vóór de datum van eerste toepassing van een dergelijke wijziging daarvan in kennis.

In uitzonderlijke omstandigheden, waarin het door onverwachte marktontwikkelingen, idiosyncratische gebeurtenissen of andere factoren waarover de instelling geen controle heeft, niet mogelijk is om de bevoegde autoriteiten dertig dagen vóór de eerste toepassing van een materiële wijziging in kennis te stellen van die wijziging, zenden de instellingen vóór de toepassing van een materiële wijziging een voorlopige kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten toe. De voorlopige kennisgeving bevat een beschrijving van de aard van de materiële wijziging met vermelding van de mate waarin de beoogde afwijking wordt toegepast, uitgedrukt in een percentage van de liquide activa die een instelling moet aanhouden om aan haar liquiditeitsdekkingsvereiste te voldoen. Op de voorlopige kennisgeving volgt binnen dertig dagen na de eerste toepassing van de afwijking een kennisgeving die met de tweede alinea in overeenstemming is.

De instellingen delen de bevoegde autoriteiten jaarlijks mee of zij de overeenkomstig de eerste alinea gemelde afwijking willen blijven toepassen.

2.   In de in lid 1, eerste alinea, bedoelde kennisgeving wordt:

a)

aangegeven of de kennisgeving betrekking heeft op de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 of op de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder b), van die verordening of op beide;

b)

bevestigd dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 419, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en aan artikel 3 van de onderhavige verordening;

c)

indien de kennisgeving betrekking heeft op de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, bevestigd dat aan artikel 4 van de onderhavige verordening is voldaan;

d)

indien de kennisgeving betrekking heeft op de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, bevestigd dat aan de artikelen 5 en 6 van de onderhavige verordening is voldaan;

e)

een raming gegeven van de toekomstige toepassing door de instelling van de afwijking(en): de toe te passen afwijking, uitgedrukt in een percentage en de variatie ervan in de tijd, alsmede een vergelijking tussen enerzijds de liquiditeitspositie van de instelling bij toepassing van de afwijking(en) in het kader van artikel 419, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en anderzijds haar liquiditeitspositie zonder toepassing van de afwijking(en) in het kader van dat artikel.

Artikel 3

Beoordeling van de gerechtvaardigde behoeften

Een instelling wordt alleen geacht gerechtvaardigde behoeften aan liquide activa in de zin van artikel 419, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 te hebben wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de instelling heeft met een solide liquiditeitenbeheer de behoefte aan liquide activa in het gehele door haar uitgeoefende bedrijf beperkt;

b)

de door haar aangehouden liquide activa zijn consistent met de beschikbaarheid van die activa in de betrokken valuta.

Artikel 4

Toepassing van de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013

1.   Een instelling zet alle redelijke stappen om aan het liquiditeitsdekkingsvereiste van artikel 412 van Verordening (EU) nr. 575/2013 te voldoen, voordat zij de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder a), van die verordening toepast.

2.   Een instelling zorgt ervoor dat zij de liquide activa die worden gebruikt om aan de liquiditeitsdekkingsvereisten voor de buitenlandse valuta te voldoen, en de liquide activa die worden aangehouden als gevolg van de toepassing van de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, te allen tijde operationeel kan identificeren.

3.   Een instelling zorgt ervoor dat haar beheerskader voor het wisselkoersrisico aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

valutamismatches als gevolg van het gebruik van de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden adequaat gemeten, gemonitord, gecontroleerd en verantwoord;

b)

liquide activa die niet consistent zijn met de verdeling naar valuta van liquiditeitsuitstromen na aftrek van instromen, kunnen in de valuta van de lidstaat van de ter zake bevoegde autoriteit worden geliquideerd wanneer zulks noodzakelijk is;

c)

historische gegevens over stressperioden staven de conclusie dat de instelling in staat is om de onder b) bedoelde activa terstond te liquideren.

4.   Een instelling die liquide activa in een andere valuta dan de valuta van de lidstaat van de ter zake bevoegde autoriteit gebruikt voor de dekking van liquiditeitsbehoeften in de laatstbedoelde valuta, past een reductiefactor van 8 % op de waarde van die activa toe, naast reductiefactoren die overeenkomstig artikel 418 van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden toegepast.

Wanneer de liquide activa luiden in een valuta die niet actief op mondiale wisselkoersmarkten wordt verhandeld, bedraagt de extra reductiefactor de hoogste van de volgende waarden: 8 % of de grootste maandelijkse wisselkoersbeweging tussen beide munten in de tien jaar vóór de relevante referentiedatum voor de rapportage.

Wanneer de valuta van de lidstaat van de ter zake bevoegde autoriteit formeel gekoppeld is aan een andere valuta in het kader van een mechanisme waarin de centrale banken van beide valuta's de koppeling van de wisselkoers moeten ondersteunen, mag de instelling een reductiefactor toepassen die gelijk is aan de bandbreedte waarbinnen de wisselkoers mag fluctueren.

Artikel 5

Toepassing van de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013

1.   Een instelling zet alle redelijke stappen om aan het liquiditeitsdekkingsvereiste van artikel 412 van Verordening (EU) nr. 575/2013 te voldoen, voordat zij de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder b), van die verordening toepast.

2.   Een instelling verkrijgt bij de centrale bank voor de valuta met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheid van liquide activa een kredietlijn die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

in de kredietlijn is vastgelegd dat de instelling een juridisch bindend recht op toegang tot de kredietfaciliteiten heeft; dat recht is in een schriftelijke overeenkomst verankerd;

b)

na het besluit tot toekenning van een kredietlijn is voor de toegang tot de kredietfaciliteiten geen kredietbesluit van de centrale bank nodig;

c)

de kredietinstelling kan de kredietfaciliteiten onverwijld en uiterlijk één dag na kennisgeving aan de centrale bank aanspreken;

d)

de kredietlijn is te allen tijde beschikbaar voor een periode die langer is dan de periode van dertig dagen die in artikel 412, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in het kader van het liquiditeitsdekkingsvereiste is vastgesteld.

3.   Een instelling stort bij de centrale bank ten volle zekerheden die na de toepassing door de centrale bank van een reductiefactor te allen tijde gelijk zijn aan of groter zijn dan het maximumbedrag dat in de kredietlijn kan worden opgenomen.

Artikel 6

Vergoeding voor een toegekende kredietlijn

1.   Een instelling betaalt een door de centrale bank vastgestelde vergoeding. De vergoeding voor de in artikel 5, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde kredietlijn bestaat uit twee componenten en zorgt ervoor dat uit de toepassing van de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 geen economisch voordeel of nadeel voortvloeit ten opzichte van instellingen die de afwijking niet toepassen.

2.   De vergoeding die een instelling voor de kredietlijn betaalt, is de som van de volgende componenten:

a)

een bedrag dat van het opgenomen bedrag van de kredietlijn afhangt;

b)

een bedrag dat het verschil tussen de volgende twee elementen benadert:

i)

het rendement op de activa die ter dekking van de kredietlijn zijn gebruikt;

ii)

het rendement op een representatieve portefeuille van de categorieën activa als genoemd in artikel 416, lid 1, onder a) tot en met d), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Het in de eerste alinea, onder b), bedoelde bedrag kan worden gecorrigeerd voor materiële verschillen in kredietrisico tussen de in dat punt bedoelde reeksen activa.

Artikel 7

Beperking van het gebruik van afwijkingen

1.   Bij de toepassing van de afwijkingen in het kader van artikel 419, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen de instellingen het relevante percentage dat in de technische uitvoeringsnormen uit hoofde van artikel 419, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor een valuta is vastgesteld, niet overschrijden.

2.   Voor de toepassing van lid 1 berekenen de instellingen bij de toepassing van de afwijkingen in het kader van artikel 419, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 het percentage als het procentuele aandeel van X in Y, waarbij:

a)

„X” de som van de waarde van alle liquide activa is waarop de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, na de toepassing van reductiefactoren, plus het maximumbedrag dat mag worden opgenomen in een kredietlijn waarop de afwijking in het kader van artikel 419, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is;

b)

„Y” het bedrag van de liquide activa is die een instelling moet aanhouden om aan haar liquiditeitsdekkingsvereiste uit hoofde van artikel 412 van Verordening (EU) nr. 575/2013 te voldoen.

Artikel 8

Slotbepalingen

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Bazels Comité voor bankentoezicht, Basel III: The Liquidity Coverage Ratio and liquidity risk monitoring tools, januari 2013.

(3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


13.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/710 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2016

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof „kopercarbonaat” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet de maximumwaarde voor residuen (MRL) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, in een verordening worden vastgesteld.

(2)

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2) zijn de farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong opgenomen.

(3)

Kopercarbonaat is nog niet opgenomen in die tabel.

(4)

Er is bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) een aanvraag ingediend voor het vaststellen van MRL's voor kopercarbonaat in alle voedselproducerende soorten.

(5)

Het EMA heeft op basis van het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik aanbevolen dat het vaststellen van MRL's voor kopercarbonaat in alle voedselproducerende soorten niet noodzakelijk is voor de bescherming van de gezondheid van de mens.

(6)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het EMA overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten.

(7)

Gelet op het advies van de EMA dat er voor kopercarbonaat geen MRL's dienen te worden vastgesteld voor alle voedselproducerende soorten, is artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 niet van toepassing.

(8)

Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de volgende vermelding in alfabetische volgorde ingevoegd:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Kopercarbonaat

NIET VAN TOEPASSING

Alle voedselproducerende soorten

Geen MRL nodig

NIET VAN TOEPASSING

GEEN

Maagdarmkanaal en metabolisme/mineraalsupplementen”


13.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/711 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

91,1

TR

73,2

ZZ

82,2

0707 00 05

TR

116,3

ZZ

116,3

0709 93 10

TR

144,6

ZZ

144,6

0805 10 20

EG

55,7

IL

89,2

MA

57,0

TR

35,6

ZA

78,5

ZZ

63,2

0805 50 10

ZA

157,2

ZZ

157,2

0808 10 80

AR

117,9

BR

99,6

CL

115,3

CN

101,6

NZ

134,6

US

163,3

ZA

101,4

ZZ

119,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

13.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/11


BESLUIT (GBVB) 2016/712 VAN DE RAAD

van 12 mei 2016

tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 22 juli 2014 Besluit 2014/486/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

Bij Besluit 2014/486/GBVB, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2015/2249 (2), werd voor EUAM Ukraine voorzien in een referentiebedrag tot en met 30 november 2016 en in een mandaat tot en met 30 november 2017.

(3)

Het referentiebedrag dient te worden aangepast en Besluit 2014/486/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 14, lid 1, van Besluit 2014/486/GBVB wordt vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUAM Ukraine bedraagt tot en met 30 november 2014, 2 680 000 EUR. Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUAM Ukraine voor de periode van 1 december 2014 tot en met 30 november 2015 bedraagt 13 100 000 EUR. Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven voor EUAM Ukraine voor de periode van 1 december 2015 tot en met 30 november 2016 bedraagt 17 670 000 EUR. Het financiële referentiebedrag voor de daaropvolgende perioden wordt door de Raad vastgesteld.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2014/486/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (PB L 217 van 23.7.2014, blz. 42).

(2)  Besluit (GBVB) 2015/2249 van de Raad van 3 december 2015 tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (PB L 318 van 4.12.2015, blz. 38).


13.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/12


BESLUIT (GBVB) 2016/713 VAN DE RAAD

van 12 mei 2016

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 10 november 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB (1) tot instelling van de militaire operatie van de Europese Unie Atalanta vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 21 november 2014 Besluit 2014/827/GBVB (2) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB werd gewijzigd en Atalanta werd verlengd tot en met 12 december 2016.

(3)

De Unie heeft het CRIMARIO-programma ingericht om het maritieme situationeel bewustzijn in de Indische Oceaan te verbeteren. Atalanta moet binnen de grenzen van middelen en vermogens bijdragen aan de uitvoering van CRIMARIO.

(4)

Atalanta moet worden toegestaan om de tijdens routine-operaties ter bestrijding van de piraterij vergaarde informatie over illegale of niet-geautoriseerde activiteiten ter zee, niet zijnde persoonsgegevens, te delen met relevante partners.

(5)

Resolutie 2244 (2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties breidde het mandaat van de Somalia and Eritrea Monitoring Group (SEMG) uit, met name ten aanzien van het wapenembargo tegen Somalië en de in- en uitvoer van Somalische houtskool, en verwelkomde de inspanningen van de gecombineerde zeestrijdkrachten (Combined Maritime Forces — CMF) om de in- en uitvoer van houtskool naar en van Somalië te verstoren, daarbij de bezorgdheid uitsprekend dat de handel in houtskool Al-Shabaab van geldelijke middelen voorziet.

(6)

Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 wordt punt l) vervangen door:

„l)

biedt, door middel van logistieke ondersteuning, beschikbaarstelling van expertise en opleidingsmogelijkheden ter zee, op verzoek en binnen de grenzen van zijn middelen en vermogens, bijstand aan EUCAP Nestor, EUTM Somalia, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de Hoorn van Afrika, de EU-delegatie in Somalië, met betrekking tot de mandaten daarvan en tot het werkgebied van Atalanta, en draagt bij tot de uitvoering van de betrokken EU-programma's, in het bijzonder het regionaal programma voor veiligheid ter zee (MASE) uit hoofde van het 10e EOF en CRIMARIO;”.

2)

In artikel 15 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De HV wordt gemachtigd om aan de door de Verenigde Staten geleide gecombineerde zeestrijdkrachten (Combined Maritime Forces — „CMF”), via haar hoofdkwartier, alsook aan derde, niet aan de CMF deelnemende staten en aan internationale organisaties die in het inzetgebied van de militaire operatie van de Europese Unie aanwezig zijn, gerubriceerde EU-informatie en gerubriceerde, voor de militaire operatie van de Europese Unie opgestelde documenten van het niveau RESTREINT EU op basis van wederkerigheid vrij te geven wanneer dit om operationele redenen op het terrein nodig is, zulks overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad en onder voorbehoud van regelingen tussen de HV en de bevoegde autoriteiten van bovengenoemde derden.”.

3)

Aan artikel 15 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Atalanta wordt gemachtigd om de tijdens de piraterijbestrijdingsoperaties vergaarde informatie over illegale of niet-geautoriseerde activiteiten, niet zijnde persoonsgegevens, te delen met de SEMG en de CMF.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB van de Raad van 10 november 2008 inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (PB L 301 van 12.11.2008, blz. 33).

(2)  Besluit 2014/827/GBVB van de Raad van 21 november 2014 houdende wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (PB L 335 van 22.11.2014, blz. 19).


13.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/14


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/714 VAN DE COMMISSIE

van 11 mei 2016

betreffende de verlenging van de maatregel die Nederland heeft getroffen voor het op de markt aanbieden of het gebruik van de biociden VectoBacWG en Aqua-K-Othrine overeenkomstig artikel 55, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2682)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1) (hierna „de verordening” genoemd), met name artikel 55, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 55, lid 1, eerste alinea, van de verordening heeft Nederland op 7 oktober 2015 een besluit goedgekeurd tot tijdelijke vergunning voor het op de markt aanbieden en het gebruik van VectoBacWG en Aqua-K-Othrine voor de bestrijding door gecertificeerde exploitanten van larven en adulten van de invasieve exotische muggensoorten Aedes albopictus en Aedes japonicus (hierna „muggen” genoemd) voor de periode tot en met 1 november 2015. Aangezien het muggenseizoen daarna voorbij was, was er geen reden om deze vergunning tijdens het winterseizoen aan te houden. Nederland heeft de Commissie en de andere lidstaten onverwijld ingelicht over deze maatregel en de redenen daarvoor, in overeenstemming met artikel 55, lid 1, tweede alinea, van de verordening.

(2)

VectoBacWG bevat Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, stam AM65-52 (hierna „Bacillus thuringiensis israelensis” genoemd) als werkzame stof en Aqua-K-Othrine bevat deltamethrin als werkzame stof, en beide zijn beoordeeld voor gebruik in productsoort 18, zoals omschreven in bijlage V bij de verordening. Volgens de door Nederland verstrekte informatie was de tijdelijke maatregel nodig met het oog op de bescherming van de volksgezondheid, aangezien deze muggen, die in Nederland worden aangetroffen op bedrijfsterreinen van handelaars in autobanden, op begraafplaatsen en in volkstuinen, tropische ziekten zoals dengue en chikungunya overdragen. De mogelijke verspreiding van deze ziekten moet zo veel en zo spoedig mogelijk worden voorkomen.

(3)

Op 12 januari 2016 ontving de Commissie een verzoek van Nederland om te besluiten dat de maatregel kan worden verlengd in overeenstemming met artikel 55, lid 1, derde alinea, van de verordening. Dit verzoek werd ingegeven door de vrees dat er anders op 1 april 2016, wanneer het nieuwe muggenseizoen begint, geen geschikt alternatief middel ter bestrijding van vectormuggen beschikbaar zou zijn in Nederland.

(4)

De werkzame stoffen Bacillus thuringiensis israelensis en deltamethrin (EG-nr. 258-256-6, CAS-nr. 52918-63-5) zijn allebei beoordeeld in het kader van het werkprogramma voor systematisch onderzoek van alle werkzame stoffen die op 14 mei 2000 reeds op de markt waren, zoals omschreven in artikel 89 van de verordening.

(5)

Na de goedkeuring van beide werkzame stoffen zijn in Griekenland en Frankrijk aanvragen voor een eerste toelating van VectoBacWG en Aqua-K-Othrine ingediend overeenkomstig artikel 89, lid 3, tweede alinea, van de verordening, maar deze beoordelingsprocedures zijn nog niet afgerond. Verwacht wordt dat zodra Griekenland en Frankrijk toelatingen zullen hebben verleend er in Nederland aanvragen zullen worden ingediend voor wederzijdse erkenningen overeenkomstig artikel 33 van de verordening.

(6)

Het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) erkent dat de muggen zich op spectaculaire wijze over de hele wereld hebben verspreid, met name als gevolg van menselijke activiteiten, en dat ze een ernstig gevaar voor de gezondheid kunnen gaan vormen.

(7)

In afwachting van de toelating in Nederland van VectoBacWG en Aqua-K-Othrine overeenkomstig artikel 33 van de verordening, is het gepast toe te staan dat Nederland de tijdelijke maatregel voor een periode van ten hoogste 550 dagen verlengt.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregel is in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 55, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 kan Nederland voor een totale periode van ten hoogste 550 dagen de maatregel verlengen voor het op markt aanbieden en het gebruik van VectoBacWG, dat Bacillus thuringiensis israelensis bevat, en Aqua-K-Othrine, dat deltamethrin (EG-nr. 258-256-6, CAS-nr. 52918-63-5) bevat, in productsoort 18 zoals omschreven in bijlage V bij de verordening (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), voor de bestrijding van vectormuggen.

Artikel 2

Bij het nemen van de in artikel 1 bedoelde maatregel, zorgt Nederland ervoor dat deze producten alleen worden gebruikt door gecertificeerde exploitanten en onder het toezicht van de bevoegde autoriteit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 11 mei 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.


13.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/16


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/715 VAN DE COMMISSIE

van 11 mei 2016

inzake maatregelen met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit bepaalde derde landen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het schadelijke organisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2684)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, derde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Guignardia citricarpa Kiely (alle voor Citrus pathogene stammen) is opgenomen in bijlage II, deel A, rubriek I, onder c), punt 11, bij Richtlijn 2000/29/EG als een schadelijk organisme dat voor zover bekend niet in de Unie voorkomt. Sinds de goedkeuring van een nieuwe code voor de nomenclatuur van schimmels door het International Botanical Congress in 2011 wordt dat organisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa genoemd, hierna „Phyllosticta citricarpa”.

(2)

Door het terugkerende grote aantal onderscheppingen van dit schadelijke organisme op citrusvruchten van oorsprong uit Brazilië en Zuid-Afrika worden citrusvruchten onderworpen aan specifieke maatregelen voor het binnenbrengen in de Unie. Die maatregelen zijn voor citrusvruchten van oorsprong uit Brazilië bij Beschikking 2004/416/EG van de Commissie (2) en voor citrusvruchten van oorsprong uit Zuid-Afrika bij Uitvoeringsbesluit 2014/422/EU van de Commissie (3) ingesteld.

(3)

In het licht van de herhaaldelijke onderscheppingen van Phyllosticta citricarpa op citrusvruchten van oorsprong uit Brazilië moeten met betrekking tot de registratie en documentatie voorafgaand aan de uitvoer van die vruchten passende voorwaarden worden vastgesteld. Deze voorwaarden moeten van toepassing zijn wanneer de citrusvruchten zijn geteeld op een plaats waar geen symptomen van Phyllosticta citricarpa zijn waargenomen.

(4)

De lidstaten hebben in 2015 melding gemaakt van een terugkerend groot aantal onderscheppingen van Phyllosticta citricarpa op ingevoerde citrusvruchten van oorsprong uit Uruguay. Voor die vruchten van oorsprong uit Uruguay is het daarom noodzakelijk maatregelen vast te stellen die vergelijkbaar zijn met de maatregelen die voor dergelijke vruchten van oorsprong uit Zuid-Afrika zijn vastgesteld. Aangezien onderscheppingen van het schadelijke organisme in veel gevallen op vruchten van Citrus sinensis (L.) Osbeck „Valencia” hebben plaatsgevonden, moeten die vruchten naast de voor alle citrusvruchten geldende maatregelen ook op latente besmetting worden getest.

(5)

Uit de risicobeoordeling door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (4) blijkt dat de invoer van citrusvruchten die uitsluitend bestemd zijn voor verwerking tot sap, minder risico inhoudt voor het doorgeven van Phyllosticta citricarpa aan een geschikte waardplant omdat die invoer aan officiële controles binnen de Unie is onderworpen en er specifieke voorschriften betreffende de verplaatsing, verwerking, opslag, recipiënten, verpakkingen en etikettering zijn vastgesteld. Daarom kan de invoer ervan worden toegestaan onder minder strikte voorwaarden.

(6)

Voor het binnenbrengen van de vruchten in kwestie in de Unie moet de volledige traceerbaarheid ervan worden gegarandeerd. Het productieperceel, de verpakkingsfaciliteiten en de exploitanten die bij de verwerking van de vruchten in kwestie zijn betrokken, moeten officieel worden geregistreerd. Gedurende de gehele verplaatsing tussen het productieperceel en de Unie moeten de vruchten in kwestie vergezeld gaan van documenten die onder toezicht van de betrokken nationale plantenziektekundige dienst zijn afgegeven.

(7)

Omwille van de duidelijkheid moeten de in Beschikking 2004/416/EG en Uitvoeringsbesluit 2014/422/EU vastgestelde voorschriften worden vervangen door een nieuwe reeks voorschriften voor citrusvruchten van oorsprong uit Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay in één handeling. Beschikking 2004/416/EG en Uitvoeringsbesluit 2014/422/EU moeten daarom worden ingetrokken.

(8)

Om de nationale plantenziektekundige diensten, verantwoordelijke officiële instanties en betrokken exploitanten voldoende tijd te geven om zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen, moeten de in dit besluit vastgestelde maatregelen van toepassing zijn vanaf 1 juni 2016.

(9)

Dit besluit moet van toepassing zijn tot en met 31 maart 2019.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In dit besluit worden maatregelen vastgesteld met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Phyllosticta citricarpa te voorkomen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   Phyllosticta citricarpa: Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa, die in Richtlijn 2000/29/EG Guignardia citricarpa Kiely wordt genoemd;

b)   „de vruchten in kwestie”: vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf. en hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten van Citrus aurantium L. en Citrus latifolia Tanaka, van oorsprong uit Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay.

HOOFDSTUK II

MAATREGELEN VOOR DE VRUCHTEN IN KWESTIE, MET UITZONDERING VAN VRUCHTEN DIE UITSLUITEND BESTEMD ZIJN VOOR INDUSTRIËLE VERWERKING TOT SAP

Artikel 3

Binnenbrengen in de Unie van de vruchten in kwestie, met uitzondering van vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking tot sap

1.   In afwijking van bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 16.4, onder c) en d), bij Richtlijn 2000/29/EG worden de vruchten in kwestie van oorsprong uit Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay, met uitzondering van vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking tot sap, in de Unie binnengebracht overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 7 van dit besluit.

2.   Lid 1 is van toepassing onverminderd de in bijlage IV, deel A, rubriek I, punten 16.1, 16.2, 16.3 en 16.5, bij Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde voorschriften.

Artikel 4

Binnenbrengen in de Unie van de vruchten in kwestie van oorsprong uit Brazilië

De vruchten in kwestie van oorsprong uit Brazilië mogen enkel in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een in artikel 13, lid 1, onder ii), eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG bedoeld fytosanitair certificaat, waarin onder de rubriek „Aanvullende verklaring” officieel wordt verklaard dat sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op de plaats van productie geen symptomen van Phyllosticta citricarpa zijn waargenomen en dat bij adequaat officieel onderzoek geen van de op de plaats van productie geoogste vruchten symptomen van dit schadelijke organisme vertoonde.

Artikel 5

Binnenbrengen in de Unie van de vruchten in kwestie van oorsprong uit Zuid-Afrika en Uruguay

De vruchten in kwestie van oorsprong uit Zuid-Afrika en Uruguay gaan vergezeld van een in artikel 13, lid 1, onder ii), eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG bedoeld fytosanitair certificaat, dat onder de rubriek „Aanvullende verklaring” de volgende elementen omvat:

a)

een verklaring dat de vruchten in kwestie geteeld zijn op een productieperceel dat sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op geschikte tijdstippen is behandeld tegen Phyllosticta citricarpa;

b)

een verklaring dat tijdens het groeiseizoen op het productieperceel een passende officiële inspectie is uitgevoerd en dat sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus op de vruchten in kwestie geen symptomen van Phyllosticta citricarpa zijn ontdekt;

c)

een verklaring dat op de lijn tussen binnenkomst en verpakking in de verpakkingsfaciliteiten van elke soort een monster is genomen van ten minste 600 vruchten per 30 ton, of deel daarvan, zoveel mogelijk geselecteerd op basis van mogelijke symptomen van Phyllosticta citricarpa, en dat alle vruchten in het monster die symptomen vertoonden, zijn getest en vrij van dat schadelijke organisme zijn bevonden;

d)

voor Citrus sinensis (L.) Osbeck „Valencia” naast de onder a), b) en c) bedoelde verklaringen: een verklaring dat per 30 ton, of deel daarvan, een monster is genomen dat op latente besmetting is getest en vrij van Phyllosticta citricarpa is bevonden.

Artikel 6

Voorschriften voor de inspectie van de vruchten in kwestie van oorsprong uit Zuid-Afrika en Uruguay binnen de Unie

1.   Op de vruchten in kwestie van oorsprong uit Zuid-Afrika en Uruguay wordt een visuele inspectie uitgevoerd op de plaats van binnenkomst of op de plaats van bestemming overeenkomstig Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie (5). Die inspecties worden uitgevoerd op een monster van ten minste 200 vruchten van elke soort van de vruchten in kwestie per 30 ton, of deel daarvan, geselecteerd op basis van mogelijke symptomen van Phyllosticta citricarpa.

2.   Als tijdens de in lid 1 bedoelde inspecties symptomen van Phyllosticta citricarpa worden ontdekt, wordt de aanwezigheid van dat schadelijke organisme bevestigd of ontkracht door tests uit te voeren op de vruchten die symptomen vertonen.

3.   Als de aanwezigheid van Phyllosticta citricarpa wordt bevestigd, wordt het binnenbrengen in de Unie van de lading waarvan het monster is genomen, geweigerd.

Artikel 7

Traceerbaarheidsvoorschriften

Met het oog op traceerbaarheid mogen de vruchten in kwestie enkel in de Unie worden binnengebracht als zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

het productieperceel, de verpakkingsfaciliteiten, de exporteurs en alle exploitanten die bij de verwerking van de vruchten in kwestie zijn betrokken, zijn officieel voor dat doeleinde geregistreerd;

b)

gedurende de gehele verplaatsing tussen het productieperceel en de plaats van binnenkomst in de Unie zijn de vruchten vergezeld gegaan van documenten die onder toezicht van de nationale plantenziektekundige dienst zijn afgegeven;

c)

voor de vruchten in kwestie van oorsprong uit Zuid-Afrika en Uruguay geldt naast de punten a) en b) dat gedetailleerde informatie over de behandelingen voor en na de oogst is bijgehouden.

HOOFDSTUK III

MAATREGELEN VOOR DE VRUCHTEN IN KWESTIE DIE UITSLUITEND BESTEMD ZIJN VOOR INDUSTRIËLE VERWERKING TOT SAP

Artikel 8

Binnenbrengen in en verplaatsing binnen de Unie van de vruchten in kwestie die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking tot sap

1.   In afwijking van bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 16.4, onder d), bij Richtlijn 2000/29/EG mogen de citrusvruchten in kwestie van oorsprong uit Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking tot sap, enkel worden binnengebracht in en verplaatst binnen de Unie overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 17 van dit besluit.

2.   Lid 1 is van toepassing onverminderd de in bijlage IV, deel A, rubriek I, punten 16.1, 16.2, 16.3 en 16.5, bij Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde voorschriften.

Artikel 9

Fytosanitaire certificaten

1.   De vruchten in kwestie gaan vergezeld van een in artikel 13, lid 1, onder ii), eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG bedoeld fytosanitair certificaat. Het fytosanitaire certificaat omvat onder de rubriek „Aanvullende verklaring” de volgende elementen:

a)

een verklaring dat de vruchten in kwestie geteeld zijn op een productieperceel dat op geschikte tijdstippen en op de juiste wijze is behandeld tegen Phyllosticta citricarpa;

b)

een verklaring dat tijdens de verpakking een passende officiële visuele inspectie is uitgevoerd en dat bij die inspectie op de op het productieperceel geoogste vruchten in kwestie geen symptomen van Phyllosticta citricarpa zijn ontdekt;

c)

de woorden „Vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking tot sap”.

2.   Het fytosanitaire certificaat omvat de identificatienummers van de containers en de unieke nummers van de etiketten op de individuele verpakkingen, zoals bedoeld in artikel 17.

Artikel 10

Traceerbaarheidsvoorschriften en verplaatsing van de vruchten in kwestie binnen het derde land van oorsprong

Met het oog op de traceerbaarheid mogen de vruchten in kwestie enkel in de Unie worden binnengebracht als zij geteeld zijn op een officieel geregistreerde plaats van productie en de verplaatsing van die vruchten van de plaats van productie naar de plaats van uitvoer naar de Unie officieel is geregistreerd. De registratiecode van de productie-eenheid wordt op het in artikel 13, lid 1, onder ii), eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde fytosanitaire certificaat vermeld onder de rubriek „Aanvullende verklaring”.

Artikel 11

Plaatsen van binnenkomst van de vruchten in kwestie

1.   De vruchten in kwestie worden binnengebracht via plaatsen van binnenkomst die zijn aangewezen door de lidstaat waar deze plaatsen gelegen zijn.

2.   Een lidstaat stelt de andere lidstaten, de Commissie en de betrokken derde landen tijdig in kennis van de aangewezen plaatsen van binnenkomst en van de naam en het adres van de officiële instantie van elke plaats van binnenkomst.

Artikel 12

Inspectie van de vruchten in kwestie op de plaats van binnenkomst

1.   De verantwoordelijke officiële instantie voert op de plaats van binnenkomst een visuele inspectie van de vruchten in kwestie uit.

2.   Als tijdens de inspectie symptomen van Phyllosticta citricarpa worden ontdekt, wordt de aanwezigheid van dat schadelijke organisme bevestigd of ontkracht door tests uit te voeren. Als de aanwezigheid van dat schadelijke organisme wordt bevestigd, wordt het binnenbrengen in de Unie van de lading waarvan het monster is genomen, geweigerd.

Artikel 13

Voorschriften voor importeurs

1.   Importeurs van de vruchten in kwestie stellen de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de plaats van binnenkomst gelegen is en, indien van toepassing, de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de verwerking zal plaatsvinden, in kennis van de details van elke container vóór de aankomst ervan op de plaats van binnenkomst.

Deze kennisgeving omvat de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheid van de citrusvruchten in kwestie;

b)

de identificatienummers van de containers;

c)

de verwachte datum en plaats van binnenkomst in de Unie;

d)

de namen, adressen en locaties van de in artikel 15 bedoelde inrichtingen.

2.   Importeurs stellen de in lid 1 bedoelde verantwoordelijke officiële instanties in kennis van wijzigingen in de in dat lid bedoelde informatie zodra deze bekend zijn en in ieder geval vóór de aankomst van de zending op de plaats van binnenkomst.

Artikel 14

Verplaatsing van de vruchten in kwestie binnen de Unie

1.   De vruchten in kwestie worden niet verplaatst naar een andere lidstaat dan de lidstaat waarlangs zij in de Unie worden binnengebracht, tenzij de verantwoordelijke officiële instanties van de betrokken lidstaten akkoord gaan met deze verplaatsing.

2.   Nadat de in artikel 12 bedoelde inspecties zijn uitgevoerd, worden de vruchten in kwestie rechtstreeks en onmiddellijk naar de in artikel 15 bedoelde verwerkingsinrichtingen of een opslagfaciliteit overgebracht. Verplaatsingen van de vruchten in kwestie vinden plaats onder toezicht van de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de plaats van binnenkomst gelegen is en, indien passend, van de lidstaat waar de verwerking zal plaatsvinden.

3.   De betrokken lidstaten werken samen om ervoor te zorgen dat dit artikel in acht wordt genomen.

Artikel 15

Voorschriften voor de verwerking van de vruchten in kwestie

1.   De vruchten in kwestie worden tot sap verwerkt in inrichtingen die gelegen zijn in een gebied waar geen citrusvruchten worden geteeld. De inrichtingen zijn officieel geregistreerd en voor dat doeleinde goedgekeurd door de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de inrichtingen gelegen zijn.

2.   Afval en bijproducten van de vruchten in kwestie worden gebruikt of vernietigd op het grondgebied van de lidstaat waar die vruchten zijn verwerkt in een gebied waar geen citrusvruchten worden geteeld.

3.   Afval en bijproducten worden vernietigd door diepe begraving of gebruikt op een manier die is goedgekeurd door de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de vruchten in kwestie zijn verwerkt en onder toezicht van die officiële instantie, zodanig dat het potentiële risico op verspreiding van Phyllosticta citricarpa wordt weggenomen.

4.   De verwerker houdt een register bij van de vruchten in kwestie die worden verwerkt en stelt dat ter beschikking van de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de vruchten in kwestie zijn verwerkt. In dit register worden de nummers en merktekens van de containers, de ingevoerde hoeveelheden van de vruchten in kwestie, de gebruikte en vernietigde hoeveelheden afval en bijproducten, en gedetailleerde informatie over het gebruik en de vernietiging ervan bijgehouden.

Artikel 16

Voorschriften voor de opslag van de vruchten in kwestie

1.   Wanneer de vruchten in kwestie niet meteen worden verwerkt, worden zij opgeslagen in een faciliteit die is geregistreerd en voor dat doeleinde is goedgekeurd door de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de faciliteit gelegen is.

2.   Ladingen van de vruchten in kwestie blijven afzonderlijk identificeerbaar.

3.   De vruchten in kwestie worden zodanig opgeslagen dat het risico op verspreiding van Phyllosticta citricarpa wordt weggenomen.

Artikel 17

Containers, verpakkingen en etikettering

De vruchten in kwestie mogen worden binnengebracht in en verplaatst binnen de Unie als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

zij worden in individuele verpakkingen in een container geplaatst;

b)

op elke onder punt a) bedoelde container en individuele verpakking wordt een etiket met de volgende informatie aangebracht:

i)

op elke individuele verpakking een uniek nummer;

ii)

het opgegeven nettogewicht van de vruchten;

iii)

een merkteken met de woorden: „Vruchten die uitsluitend bestemd zijn voor industriële verwerking tot sap”.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Verslagleggingsverplichtingen

1.   De invoerende lidstaten dienen uiterlijk 31 december van elk jaar bij de Commissie en de andere lidstaten een verslag in met informatie over de hoeveelheden van de vruchten in kwestie die tijdens het voorafgaande invoerseizoen overeenkomstig dit besluit in de Unie zijn binnengebracht.

2.   De lidstaten op het grondgebied waarvan de vruchten in kwestie tot sap zijn verwerkt, dienen uiterlijk 31 december van elk jaar bij de Commissie en de andere lidstaten een verslag in met de volgende elementen:

a)

de hoeveelheden van de vruchten in kwestie die tijdens het voorafgaande invoerseizoen overeenkomstig dit besluit op hun grondgebied zijn verwerkt;

b)

de vernietigde hoeveelheden afval en bijproducten en gedetailleerde informatie over de in artikel 15, lid 3, bedoelde manier van gebruik of vernietiging ervan.

3.   Het in lid 1 bedoelde verslag omvat ook de resultaten van de fytosanitaire controles die overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG en dit besluit op de vruchten in kwestie zijn uitgevoerd.

Artikel 19

Kennisgevingen

Een lidstaat stelt de Commissie, de andere lidstaten en het betrokken derde land onmiddellijk in kennis van een besmetting met Phyllosticta citricarpa.

Artikel 20

Intrekkingen

Beschikking 2004/416/EG en Uitvoeringsbesluit 2014/422/EU worden ingetrokken.

Artikel 21

Datum van toepassing

Dit besluit is van toepassing vanaf 1 juni 2016.

Artikel 22

Vervaldatum

Dit besluit vervalt op 31 maart 2019.

Artikel 23

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 mei 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  Beschikking 2004/416/EG van de Commissie van 29 april 2004 inzake noodmaatregelen ten aanzien van bepaalde citrusvruchten van oorsprong uit Brazilië (PB L 151 van 30.4.2004, blz. 76).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2014/422/EU van de Commissie van 2 juli 2014 inzake maatregelen met betrekking tot bepaalde citrusvruchten van oorsprong uit Zuid-Afrika om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen (PB L 196 van 3.7.2014, blz. 21).

(4)  EFSA Panel voor de gezondheid van gewassen, 2014. Scientific Opinion on the risk of Phyllosticta citricarpa (Guignardia citricarpa) for the EU territory with identification and evaluation of risk reduction options (Wetenschappelijk advies over het risico van Phyllosticta citricarpa (Guignardia citricarpa) voor het grondgebied van de EU met vaststelling en evaluatie van risicobeperkende opties). EFSA Journal 2014;12(2):3557, 243 blz. doi:10.2903/j.efsa.2014.3557.

(5)  Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PB L 313 van 12.10.2004, blz. 16).


13.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/24


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/716 VAN DE COMMISSIE

van 11 mei 2016

tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk, en een nieuwe opzet van Eures

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2772)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (1), en met name artikel 38,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad (2) vervangt het regelgevend kader betreffende Eures, als vervat in hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 492/2011.

(2)

Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU van de Commissie (3) bevat nadere bepalingen over het functioneren van het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening („het Eures-netwerk”, in het bijzonder voor wat betreft het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk.

(3)

Verordening (EU) 2016/589 bevat nieuwe regels voor het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk en geeft een nieuwe opzet aan het Eures-netwerk door alle aspecten die in Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU aan bod komen, te integreren.

(4)

Omwille van de rechtszekerheid en de duidelijkheid moet Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU daarom uiterlijk op de datum waarop Verordening (EU) 2016/589 in werking treedt, worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU wordt ingetrokken met ingang van 12 mei 2016, de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU) 2016/589.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 mei 2016.

Voor de Commissie

Marianne THYSSEN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (PB L 107 van 22.4.2016, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU van de Commissie van 26 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk, en een nieuwe opzet van Eures (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 21).