ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 103

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
19 april 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2016/590 van de Raad van 11 april 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/591 van de Raad van 15 april 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1370/2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, wat de toepasselijke kwantitatieve beperkingen voor de aankoop van boter en mageremelkpoeder betreft

3

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 van de Commissie van 1 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting ( 1 )

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/593 van de Commissie van 5 april 2016 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier betreffende een in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingeschreven benaming (Olive de Nîmes (BOB))

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/594 van de Commissie van 18 april 2016 tot vaststelling van een model voor de gestructureerde onderzoeken naar de eindontvangers van operationele programma's voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand in het kader van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad

13

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/595 van de Commissie van 18 april 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

22

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2016/596 van de Raad van 18 april 2016 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal-Azië

24

 

*

Besluit (GBVB) 2016/597 van de Raad van 18 april 2016 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten

29

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/598 van de Commissie van 14 april 2016 tot verlening van een vergunning voor een uitbreiding van het gebruik van vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

34

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/599 van de Commissie van 15 april 2016 betreffende de samenhang tussen bepaalde doelstellingen die zijn opgenomen in de herziene nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken die zijn ingediend krachtens Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad met de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor de tweede referentieperiode (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2140)  ( 1 )

37

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/600 van de Commissie van 15 april 2016 tot wijziging van Beschikking 2007/453/EG wat de BSE-status van Roemenië betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2186)  ( 1 )

41

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/601 van de Commissie van 15 april 2016 tot wijziging van Besluit 2011/163/EU tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2187)  ( 1 )

43

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/1


BESLUIT (EU) 2016/590 VAN DE RAAD

van 11 april 2016

betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tijdens de 21e Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP 21), die plaatsvond in Parijs van 30 november tot en met 12 december 2015, is de tekst van een overeenkomst betreffende het versterken van het mondiale antwoord op de dreiging van klimaatverandering aangenomen. De Overeenkomst van Parijs treedt in werking op de dertigste dag na de datum waarop ten minste 55 partijen bij het Verdrag die in totaal goed zijn voor naar schatting ten minste 55 % van de totale uitstoot van broeikasgassen, hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben ingediend. De Unie en haar lidstaten maken deel uit van de partijen bij het Verdrag.

(2)

De overeenkomst bevat onder meer een streefcijfer op lange termijn dat strookt met de doelstelling om de wereldwijde temperatuurstijging ruim beneden 2 °C boven de pre-industriële niveaus te houden, en om in te zetten op een maximale stijging van 1,5 °C boven de pre-industriële niveaus. Om dit doel te bereiken zullen de partijen opeenvolgende nationaal vastgestelde bijdragen voorbereiden, bekendmaken en aanhouden.

(3)

Op 6 maart 2015 hebben de Unie en haar lidstaten melding gemaakt van hun voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage, die voorziet in een te behalen bindend streefcijfer van ten minste 40 % binnenlandse reductie van broeikasgasemissies in 2030 ten opzichte van 1990, zoals vastgesteld in de conclusies van de Europese Raad van 23 oktober 2014 over het klimaat- en energiebeleidskader 2030.

(4)

De overeenkomst staat van 22 april 2016 tot en met 21 april 2017 open voor ondertekening bij de zetel van de Verenigde Naties in New York.

(5)

De overeenkomst stemt overeen met de milieudoelstellingen van de Unie als bedoeld in artikel 191 VWEU, te weten behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; bescherming van de gezondheid van de mens en bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.

(6)

Er is in de Unie reeds wetgeving waarmee een aantal van deze doelstellingen ten uitvoer wordt gebracht. Een gedeelte van die bestaande Uniewetgeving zal moeten worden herzien met het oog op de uitvoering van sommige bepalingen van de overeenkomst.

(7)

De overeenkomst moet derhalve namens de Unie worden ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt namens de Unie machtiging verleend voor de ondertekening van de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (1).

De ondertekening vindt plaats in New York op 22 april 2016, of zo spoedig mogelijk daarna.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 11 april 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M.H.P. VAN DAM


(1)  De tekst van de overeenkomst zal samen met het besluit betreffende de sluiting ervan worden bekendgemaakt.


VERORDENINGEN

19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/3


VERORDENING (EU) 2016/591 VAN DE RAAD

van 15 april 2016

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1370/2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, wat de toepasselijke kwantitatieve beperkingen voor de aankoop van boter en mageremelkpoeder betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De sector melk en zuivelproducten ondergaat momenteel een aanhoudende periode van ernstige marktonevenwichtigheden. Terwijl de mondiale invoervraag naar melk en zuivelproducten in 2015 over het algemeen stabiel is gebleven in vergelijking met de situatie in 2014, is de productie in de Unie en de andere belangrijke exporterende regio's aanzienlijk toegenomen.

(2)

Investeringen in de capaciteit van de melkproductie in de Unie om te zijn voorbereid op het aflopen van de melkquotaregeling en in het licht van de positieve vooruitzichten op de wereldmarkt voor de middellange termijn hebben ertoe geleid dat de melkproductie in de Unie gestaag toeneemt. De overtollige melk wordt verwerkt tot producten die gedurende een lange tijd kunnen worden opgeslagen, zoals boter en mageremelkpoeder.

(3)

De prijzen van boter en mageremelkpoeder in de Unie zijn in 2014 en 2015 derhalve gedaald, voor mageremelkpoeder tot het niveau van de openbare-interventieprijs. De prijzen voor boter liggen voorlopig nog boven de openbare-interventieprijs, maar staan onder neerwaartse druk.

(4)

In Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad (1) zijn kwantitatieve beperkingen vastgelegd voor de aankoop van boter en mageremelkpoeder tegen de in die verordening bedoelde vaste prijs. Zodra die drempels zijn bereikt, moeten de aankopen worden verricht via een openbare inschrijving ter bepaling van de maximale aankoopprijs.

(5)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1549 van de Commissie (2) is bij wijze van buitengewone maatregel de start van de openbare-interventieperiode voor boter en mageremelkpoeder in 2016 vervroegd naar 1 januari, zodat de openbare-interventieregeling ononderbroken kan worden ingezet in de door markverstoringen getroffen sector melk en zuivelproducten.

(6)

In de aanvullende openbare-interventieperiode die bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1549 voor 2016 is geopend, is de helft bereikt van de hoeveelheid mageremelkpoeder die op grond van de in Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad vastgelegde kwantitatieve beperking in aanmerking komt voor aankoop tegen een vaste prijs.

(7)

Om de sector melk en zuivelproducten in de huidige moeilijke marktsituatie een nieuw evenwicht te helpen vinden en om het vertrouwen in de doeltreffendheid van de openbare-interventiemechanismen te vrijwaren, is het passend de kwantitatieve beperkingen in 2016 voor de aankoop van boter en mageremelkpoeder tegen een vaste prijs te versoepelen.

(8)

Indien vóór de inwerkingtreding van deze verordening een openbare inschrijving in gang wordt gezet, mogen de hoeveelheden die eventueel in het kader van die inschrijving worden aangekocht, niet in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de hoeveelheden boter en mageremelkpoeder die in 2016 tegen een vaste prijs mogen worden aangekocht.

(9)

Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening vastgestelde tijdelijke maatregelen een onmiddellijk effect op de markt hebben en bijdragen aan de stabilisering van de prijzen, moet deze verordening in werking treden op de datum na die van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1370/2013 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In afwijking van de eerste alinea gelden in het jaar 2016 voor de aankoop van boter en mageremelkpoeder tegen een vaste prijs kwantitatieve beperkingen van 100 000 ton boter en 218 000 ton mageremelkpoeder. De hoeveelheden die worden aangekocht in het kader van een openbare inschrijving die lopende is op 19 april 2016 worden niet in mindering gebracht van deze kwantitatieve hoeveelheden.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 april 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12).

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1549 van de Commissie van 17 september 2015 tot vaststelling van tijdelijke buitengewone maatregelen voor de sector melk en zuivelproducten in de vorm van een verlenging van de openbare-interventieperiode voor boter en mageremelkpoeder in 2015 en een vervroeging van de openbare-interventieperiode voor boter en mageremelkpoeder in 2016 (PB L 242 van 18.9.2015, blz. 28).


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/5


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/592 VAN DE COMMISSIE

van 1 maart 2016

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 5, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority, ESMA) is in kennis gesteld van de klassen van over the counter kredietderivaten (otc-kredietderivaten) waarvoor een centrale tegenpartij (CTP) over een vergunning voor het clearen ervan beschikt. Voor elk van die klassen heeft de ESMA de criteria beoordeeld die van essentieel belang zijn voor het onderwerpen ervan aan de clearingverplichting, zoals onder meer het niveau van standaardisering, de omvang en liquiditeit, en de beschikbaarheid van prijsinformatie. Uitgaande van de overkoepelende doelstelling om het systeemrisico te verminderen, heeft de ESMA volgens de procedure van Verordening (EU) nr. 648/2012 de klassen van otc-kredietderivaten vastgesteld die onder de clearingverplichting moeten vallen.

(2)

De vervaldatum („tenor”) is een gemeenschappelijk en essentieel kenmerk van otc-kredietderivaten. Het betreft een vaste datum waarop een kredietderivatencontract afloopt. Dit kenmerk dient in aanmerking te worden genomen bij het definiëren van de klassen van otc-kredietderivaten die onder de clearingverplichting moeten vallen.

(3)

Verschillende tegenpartijen hebben verschillende perioden nodig om de nodige regelingen te treffen voor het clearen van de otc-kredietderivaten die onder de clearingverplichting vallen. Teneinde een ordelijke en tijdige implementatie van deze verplichting te garanderen, moeten tegenpartijen worden ingedeeld in categorieën van voldoende vergelijkbare tegenpartijen die vanaf dezelfde datum aan de clearingverplichting worden onderworpen.

(4)

Een eerste categorie dient te bestaan uit zowel financiële als niet-financiële tegenpartijen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening clearingleden zijn van ten minste één van de relevante CTP's en voor ten minste één van de klassen van otc-kredietderivaten die onder de clearingverplichting vallen, omdat die tegenpartijen al ervaring met vrijwillige clearing hebben en reeds de nodige connecties met die CTP's tot stand hebben gebracht om ten minste één van deze klassen te clearen. Ook niet-financiële tegenpartijen die clearingleden zijn, dienen in deze eerste categorie te worden opgenomen omdat hun ervaring met en voorbereiding op centrale clearing vergelijkbaar is met die van de financiële tegenpartijen die in deze categorie zijn opgenomen.

(5)

Een tweede categorie en een derde categorie dienen te bestaan uit niet tot de eerste categorie behorende financiële tegenpartijen die zijn gegroepeerd volgens het niveau van hun juridische en operationele capaciteit met betrekking tot otc-derivaten. Het niveau van de otc-derivatenactiviteit moet fungeren als uitgangspunt voor de differentiatie van de juridische en operationele capaciteit van de betrokken financiële tegenpartijen. Voor het maken van een onderscheid tussen de tweede en de derde categorie dient er dan ook een kwantitatieve drempelwaarde te worden vastgesteld die is gebaseerd op het geaggregeerde gemiddelde aan het einde van de maand van de nominale waarde van niet-centraal geclearde derivaten. Die drempelwaarde moet worden vastgesteld op een passend niveau om kleinere marktdeelnemers te onderscheiden en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de tweede categorie op een significant risiconiveau betrekking heeft. De drempelwaarde moet ook worden afgestemd op de op internationaal niveau overeengekomen drempelwaarde voor de margevereisten voor niet-centraal geclearde derivaten teneinde de toezicht- en regelgevingsconvergentie te bevorderen en de nalevingskosten voor tegenpartijen te beperken. Hoewel de drempelwaarde doorgaans van toepassing is op groepsniveau gezien de potentiële gedeelde risico's binnen de groep, moet, net als in de bovenbedoelde internationale normen, de drempelwaarde voor beleggingsfondsen afzonderlijk op elk fonds worden toegepast aangezien de passiva van een fonds gewoonlijk niet worden beïnvloed door de passiva van andere fondsen of van hun beleggingsbeheerder. De drempelwaarde moet bijgevolg afzonderlijk op elk fonds worden toegepast mits, in geval van insolventie of faillissement van het fonds, elk beleggingsfonds een volledig gescheiden en afgeschermde pool van activa vormt die niet door andere beleggingsfondsen of door de beleggingsbeheerder zelf door zekerheden is gedekt, dan wel wordt gegarandeerd of ondersteund.

(6)

Bepaalde alternatieve beleggingsfondsen („abi's”) vallen niet onder de definitie van financiële tegenpartijen in Verordening (EU) nr. 648/2012, ook al hebben zij eenzelfde operationele capaciteit met betrekking tot otc-derivatencontracten als abi's die wel onder die definitie vallen. Als niet-financiële tegenpartijen geclassificeerde abi's dienen derhalve in dezelfde categorieën tegenpartijen te worden opgenomen als abi's die als financiële tegenpartijen zijn geclassificeerd.

(7)

Een vierde categorie dient te bestaan uit niet-financiële tegenpartijen die niet in de andere categorieën zijn opgenomen omdat zij een beperktere ervaring met en operationele capaciteit met betrekking tot otc-derivaten en centrale clearing hebben dan de overige categorieën tegenpartijen.

(8)

Bij de bepaling van de datum waarop de clearingverplichting voor tegenpartijen van de eerste categorie in werking treedt, moet rekening worden gehouden met het feit dat zij eventueel niet over de nodige bestaande connecties met CTP's kunnen beschikken voor alle klassen die onder de clearingverplichting vallen. Bovendien vormen de tot deze categorie behorende tegenpartijen het clearingtoegangspunt voor tegenpartijen die geen clearingleden zijn, waarbij wordt verwacht dat cliëntclearing en indirecte cliëntclearing als gevolg van de inwerkingtreding van de clearingverplichting aanzienlijk zullen toenemen. Tot slot neemt deze eerste categorie tegenpartijen een groot deel van het volume reeds geclearde otc-kredietderivaten voor haar rekening en zal het volume van te clearen transacties aanzienlijk toenemen na de datum waarop de in deze verordening neergelegde clearingverplichting in werking treedt. Daarom moet voor tegenpartijen van de eerste categorie een redelijke termijn van zes maanden worden vastgesteld om zich op het clearen van extra klassen te kunnen voorbereiden, om de toename van cliëntclearing en indirecte cliëntclearing te kunnen opvangen en om zich aan de toenemende volumes van te clearen transacties te kunnen aanpassen. Bovendien moet er bij de bepaling van de datum waarop de clearingverplichting voor tegenpartijen van de eerste categorie in werking treedt, ook rekening mee worden gehouden of meerdere CTP's al dezelfde klasse van otc-derivaten clearen op het moment waarop deze verordening van kracht wordt. Wanneer een groot aantal tegenpartijen tegelijkertijd clearingregelingen met dezelfde CTP wil treffen, dan zou dat met name betekenen dat er meer tijd is vereist dan wanneer tegenpartijen de keuze hebben uit meerdere CTP's waarmee zij clearingregelingen kunnen treffen. Daarom dient een extra periode van drie maanden te worden toegestaan om een ordelijke implementatie van de clearingverplichting te waarborgen.

(9)

Bij de bepaling van de datum waarop de clearingverplichting voor tegenpartijen van de tweede en de derde categorie in werking treedt, moet rekening worden gehouden met het feit dat het merendeel onder hen toegang tot een CTP zal verwerven door een cliënt of een indirecte cliënt van een clearinglid te worden. Dit proces kan 12 tot 18 maanden in beslag nemen, al naargelang de juridische en operationele capaciteit van de tegenpartijen en de stand van hun voorbereidingen wat het treffen van de voor het clearen van de contracten noodzakelijke regelingen met clearingleden betreft. Bovendien moet er bij de bepaling van de datum waarop de clearingverplichting voor tegenpartijen van de tweede en de derde categorie in werking treedt, ook rekening mee worden gehouden of meerdere CTP's al dezelfde klasse van otc-derivaten clearen op het moment waarop deze verordening van kracht wordt. Wanneer een groot aantal tegenpartijen tegelijkertijd clearingregelingen met dezelfde CTP wil treffen, dan zou dat met name betekenen dat er meer tijd is vereist dan wanneer tegenpartijen de keuze hebben uit meerdere CTP's waarmee zij clearingregelingen kunnen treffen. Daarom dient een extra periode van drie maanden te worden toegestaan om een ordelijke implementatie van de clearingverplichting te waarborgen.

(10)

Bij de bepaling van de datum waarop de clearingverplichting voor tegenpartijen van de vierde categorie in werking treedt, moet rekening worden gehouden met hun juridische en operationele capaciteit, alsook met het feit dat zij minder ervaring met otc-derivaten en centrale clearing hebben dan andere categorieën tegenpartijen.

(11)

Voor otc-derivatencontracten tussen een in een derde land gevestigde tegenpartij en een andere in de Unie gevestigde tegenpartij die van dezelfde groep deel uitmaken, die op volledige basis in dezelfde consolidatie zijn opgenomen en die aan passende gecentraliseerde risicobeoordelings-, risicometings- en risicocontroleprocedures zijn onderworpen, dient in een latere datum van toepassing van de clearingverplichting te worden voorzien. De uitgestelde toepassing moet garanderen dat die contracten niet onder de clearingverplichting vallen in de beperkte periode waarin er nog geen in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde uitvoeringshandelingen bestaan die betrekking hebben op de in de bijlage bij deze verordening vermelde otc-derivatencontracten en op het rechtsgebied waar de tegenpartij van het derde land is gevestigd. De bevoegde autoriteiten moeten in staat zijn vooraf te verifiëren of de tegenpartijen die dergelijke contracten sluiten, van dezelfde groep deel uitmaken en aan de andere in Verordening (EU) nr. 648/2012 gestelde voorwaarden met betrekking tot intragroeptransacties voldoen.

(12)

Anders dan bij otc-derivaten waarvan de tegenpartijen niet-financiële tegenpartijen zijn, schrijft Verordening (EU) nr. 648/2012 bij otc-derivaten waarvan de tegenpartijen financiële tegenpartijen zijn, voor dat de clearingverplichting moet worden toegepast op contracten die zijn gesloten na de kennisgeving aan de ESMA aangaande de vergunningverlening aan een CTP voor het clearen van een bepaalde klasse van otc-derivaten, maar vóór de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt, mits de resterende looptijd van dergelijke contracten op de datum van inwerkingtreding van de verplichting zulks rechtvaardigt. De toepassing van de clearingverplichting op die contracten moet ten doel hebben een eenvormige en coherente toepassing van Verordening (EU) nr. 648/2012 te garanderen. Tevens moet bij het onderwerpen van een klasse van otc-derivatencontracten aan de clearingverplichting zowel financiële stabiliteit en een vermindering van het systeemrisico, als een gelijk speelveld voor marktdeelnemers worden nagestreefd. De minimale resterende looptijd dient derhalve op een zodanig niveau te worden vastgesteld dat de verwezenlijking van deze doelstellingen wordt gewaarborgd.

(13)

Voordat overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgestelde technische reguleringsnormen in werking treden, kunnen tegenpartijen niet voorspellen of de door hen gesloten otc-derivatencontracten onder de clearingverplichting zullen vallen op de datum waarop die verplichting van kracht wordt. Deze onzekerheid heeft grote gevolgen voor het vermogen van marktdeelnemers om de correcte prijs van de door hen aangegane otc-derivatencontracten te bepalen, omdat voor centraal geclearde contracten een andere zekerhedenregeling geldt dan voor niet-centraal geclearde contracten. Het verplicht stellen van forward-clearing van vóór de inwerkingtreding van deze verordening gesloten otc-derivatencontracten, ongeacht de resterende looptijd ervan op de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt, kan het vermogen van de tegenpartijen beperken om hun marktrisico's afdoende af te dekken, en kan ofwel negatieve gevolgen hebben voor de marktwerking en de financiële stabiliteit, ofwel hen beletten hun gewone activiteiten uit te oefenen door deze contracten met andere passende middelen af te dekken.

(14)

Bovendien mogen otc-derivatencontracten die na de vankrachtwording van deze verordening en vóór de inwerkingtreding van de clearingverplichting worden gesloten, niet onder de clearingverplichting vallen totdat de tegenpartijen bij deze contracten kunnen uitmaken tot welke categorie zij behoren, welke CTP voor het clearen van deze contracten beschikbaar is, en of zij voor een bepaald contract, inclusief hun intragroeptransacties, onder de clearingverplichting vallen, en totdat zij de nodige regelingen hebben kunnen treffen om bij de sluiting van deze contracten met de clearingverplichting rekening te houden. Om zowel de ordelijke werking en de stabiliteit van de markt te vrijwaren, als een gelijk speelveld tussen tegenpartijen te handhaven, verdient het daarom overweging die contracten niet aan de clearingverplichting te onderwerpen, ongeacht de resterende looptijd ervan.

(15)

Otc-derivatencontracten die zijn gesloten na de kennisgeving aan de ESMA aangaande de vergunningverlening aan een CTP voor het clearen van een bepaalde klasse van otc-derivaten, maar vóór de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt, zouden niet onder de clearingverplichting mogen vallen wanneer zij niet significant relevant zijn voor het systeemrisico, dan wel wanneer het onderwerpen van die contracten aan de clearingverplichting de eenvormige en coherente toepassing van Verordening (EU) nr. 648/2012 anderszins in het gedrang zou kunnen brengen. Aan otc-kredietderivatencontracten met langere looptijden verbonden tegenpartijkredietrisico blijft langer in de markt dan hetzelfde aan otc-kredietderivaten met korte resterende looptijden verbonden risico. Het opleggen van de clearingverplichting voor contracten met korte resterende looptijden zou bijgevolg lasten voor tegenpartijen met zich brengen die niet in verhouding staan tot de omvang van het ingeperkte risico. Bovendien nemen otc-kredietderivaten met korte resterende looptijden slechts een vrij gering deel van de totale markt en dus ook slechts een vrij gering deel van het totale aan deze markt verbonden systeemrisico voor hun rekening. De minimale resterende looptijden moeten derhalve op een zodanig niveau worden vastgesteld dat wordt voorkomen dat contracten met resterende looptijden van niet meer dan een paar maanden onder de clearingverplichting vallen.

(16)

Tegenpartijen van de derde categorie nemen slechts een vrij beperkt deel van het totale systeemrisico voor hun rekening en hebben tevens een geringere juridische en operationele capaciteit wat otc-derivaten betreft dan tegenpartijen van de eerste en de tweede categorie. Essentiële elementen van de otc-derivatencontracten, inclusief de prijsbepaling van otc-kredietderivaten die onder de clearingverplichting vallen en die zijn gesloten voordat die verplichting in werking treedt, zullen binnen een kort tijdsbestek moeten worden aangepast om daarin rekening te houden met de clearing die pas verscheidene maanden na de sluiting van het contract zal plaatsvinden. Voor dit proces van forward-clearing zijn belangrijke aanpassingen van het prijsbepalingsmodel vereist, alsook wijzigingen in de documentatie van deze otc-derivatencontracten. Tegenpartijen van de derde categorie zijn veel minder in staat om forward-clearing in hun otc-derivatencontracten op te nemen. Het verplicht stellen van de clearing van otc-derivatencontracten die zijn gesloten voordat de clearingverplichting voor die tegenpartijen in werking treedt, kan bijgevolg hun vermogen beperken om hun risico's afdoende af te dekken, en kan ofwel negatieve gevolgen hebben voor de werking en de stabiliteit van de markt, ofwel hen beletten hun gewone activiteiten uit te oefenen indien zij niet tot afdekking kunnen blijven overgaan. Otc-derivatencontracten die door tegenpartijen van de derde categorie worden gesloten vóór de datum waarop de clearingverplichting van kracht wordt, mogen derhalve niet onder de clearingverplichting vallen.

(17)

Daarnaast kunnen otc-derivatencontracten tussen tot dezelfde groep behorende tegenpartijen onder bepaalde voorwaarden van clearing worden vrijgesteld om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de efficiëntie van risicobeheerprocessen binnen de groep, en aldus te vermijden dat de verwezenlijking van de overkoepelende doelstelling van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt ondermijnd. Intragroeptransacties die aan bepaalde voorwaarden voldoen en die worden gesloten vóór de datum waarop de clearingverplichting voor die transacties van kracht wordt, mogen derhalve niet onder de clearingverplichting vallen.

(18)

Deze verordening is gebaseerd op ontwerpen van technische reguleringsnormen die de ESMA aan de Commissie heeft voorgelegd.

(19)

De ESMA heeft openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd, heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht en heeft het Europees Comité voor systeemrisico's geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan de clearingverplichting onderworpen klassen van otc-derivaten

De in de bijlage vermelde klassen van over the counter derivaten (otc-derivaten) vallen onder de clearingverplichting.

Artikel 2

Categorieën tegenpartijen

1.   Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 worden de onder de clearingverplichting vallende tegenpartijen in de volgende categorieën ingedeeld:

a)

categorie 1 omvat de tegenpartijen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor ten minste één van de in de bijlage bij deze verordening vermelde klassen van otc-derivaten clearingleden in de zin van artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn van ten minste één van de CTP's die vóór die datum een vergunning hebben gekregen of zijn erkend om ten minste één van die klassen te clearen;

b)

categorie 2 omvat de niet tot categorie 1 behorende tegenpartijen die deel uitmaken van een groep waarvoor het geaggregeerde gemiddelde aan het einde van de maand van de uitstaande nominale brutowaarde van de niet-centraal geclearde derivaten voor januari, februari en maart 2016 meer dan 8 miljard EUR bedraagt en die één van de volgende partijen zijn:

i)

financiële tegenpartijen;

ii)

alternatieve beleggingsfondsen zoals omschreven in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) die niet-financiële tegenpartijen zijn;

c)

categorie 3 omvat de niet tot categorie 1 of categorie 2 behorende tegenpartijen die één van de volgende partijen zijn:

i)

financiële tegenpartijen;

ii)

alternatieve beleggingsfondsen zoals omschreven in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU die niet-financiële tegenpartijen zijn;

d)

categorie 4 omvat de niet-financiële tegenpartijen die niet tot categorie 1, categorie 2 of categorie 3 behoren.

2.   Voor de berekening voor de groep van het in lid 1, onder b), bedoelde geaggregeerde gemiddelde aan het einde van de maand van de uitstaande nominale brutowaarde van de niet-centraal geclearde derivaten worden alle niet-centraal geclearde derivaten van de groep, met inbegrip van valutatermijncontracten, swaps en valutaswaps, in aanmerking genomen.

3.   Bij tegenpartijen die alternatieve beleggingsfondsen zoals omschreven in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU, dan wel instellingen voor collectieve belegging in effecten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn, is de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde drempelwaarde van 8 miljard EUR individueel op fondsniveau van toepassing.

Artikel 3

Data vanaf wanneer de clearingverplichting in werking treedt

1.   Voor contracten die op een in de bijlage vermelde klasse van otc-derivaten betrekking hebben, treedt de clearingverplichting in werking op:

a)

9 februari 2017 voor tegenpartijen van categorie 1;

b)

9 augustus 2017 voor tegenpartijen van categorie 2;

c)

9 februari 2018 voor tegenpartijen van categorie 3;

d)

9 mei 2019 voor tegenpartijen van categorie 4.

Ingeval een contract wordt gesloten tussen twee tegenpartijen die tot verschillende categorieën tegenpartijen behoren, is de datum waarop de clearingverplichting voor dat contract in werking treedt, de laatst vallende datum.

2.   In afwijking van lid 1, onder a), b) en c), treedt de clearingverplichting voor contracten die op een in de bijlage vermelde klasse van otc-derivaten betrekking hebben en die worden gesloten tussen andere tegenpartijen dan tegenpartijen van categorie 4 welke van dezelfde groep deel uitmaken en waarbij de ene tegenpartij in een derde land en de andere tegenpartij in de Unie is gevestigd, in werking op:

a)

9 mei 2019 ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 geen gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten; dan wel

b)

de laatst vallende van de volgende data ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 een gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten:

i)

60 dagen na de datum van inwerkingtreding van het ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening vastgesteld gelijkwaardigheidsbesluit dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten;

ii)

de datum waarop de clearingverplichting overeenkomstig lid 1 in werking treedt.

Deze afwijking is alleen van toepassing indien de tegenpartijen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de in een derde land gevestigde tegenpartij is ofwel een financiële tegenpartij, ofwel een niet-financiële tegenpartij;

b)

de in de Unie gevestigde tegenpartij is:

i)

een financiële tegenpartij, een niet-financiële tegenpartij, een financiële holding, een financiële instelling of een aan passende prudentiële vereisten onderworpen onderneming die nevendiensten verricht, en de onder a) bedoelde tegenpartij is een financiële tegenpartij;

ii)

ofwel een financiële tegenpartij, ofwel een niet-financiële tegenpartij en de onder a) bedoelde tegenpartij is een niet-financiële tegenpartij;

c)

beide tegenpartijen zijn overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 op volledige basis in dezelfde consolidatie opgenomen;

d)

beide tegenpartijen zijn onderworpen aan passende gecentraliseerde risicobeoordelings-, risicometings- en risicocontroleprocedures;

e)

de in de Unie gevestigde tegenpartij heeft haar bevoegde autoriteit er schriftelijk van in kennis gesteld dat aan de onder a), b), c) en d) gestelde voorwaarden is voldaan en de bevoegde autoriteit heeft binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving bevestigd dat aan die voorwaarden is voldaan.

Artikel 4

Minimale resterende looptijd

1.   Voor financiële tegenpartijen van categorie 1 is de in artikel 4, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde minimale resterende looptijd op de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt:

a)

vijf jaar en drie maanden voor contracten die vóór 9 oktober 2016 worden gesloten of verlengd en die behoren tot de klassen die in de tabel in de bijlage zijn vermeld;

b)

zes maanden voor contracten die na 9 oktober 2016 worden gesloten of verlengd en die behoren tot de klassen die in de tabel in de bijlage zijn vermeld.

2.   Voor financiële tegenpartijen van categorie 2 is de in artikel 4, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde minimale resterende looptijd op de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt:

a)

vijf jaar en drie maanden voor contracten die vóór 9 oktober 2016 worden gesloten of verlengd en die behoren tot de klassen die in de tabel in de bijlage zijn vermeld;

b)

zes maanden voor contracten die na 9 oktober 2016 worden gesloten of verlengd en die behoren tot de klassen die in de tabel in de bijlage zijn vermeld.

3.   Voor financiële tegenpartijen van categorie 3 en voor de in artikel 3, lid 2, van deze verordening bedoelde transacties tussen financiële tegenpartijen is de in artikel 4, lid 1, onder b), ii), van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde minimale resterende looptijd op de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt vijf jaar en drie maanden.

4.   Ingeval een contract wordt gesloten tussen twee financiële tegenpartijen die tot verschillende categorieën behoren of tussen twee financiële tegenpartijen die bij in artikel 3, lid 2, bedoelde transacties zijn betrokken, is de voor de toepassing van dit artikel in aanmerking te nemen minimale resterende looptijd de toepasselijke langste resterende looptijd.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(3)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).


BIJLAGE

Aan de clearingverplichting onderworpen klassen van otc-kredietderivaten

Europese Untranched Index CDS Classes

Id

Type

Subtype

Geografische zone

Referentie-index

Afwikkelingsvaluta

Reeks

Looptijd

B.1.1

Index CDS

Untranched Index

Europa

iTraxx Europe Main

EUR

Vanaf 17

5 jaar

B.1.2

Index CDS

Untranched Index

Europa

iTraxx Europe Crossover

EUR

Vanaf 17

5 jaar


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/593 VAN DE COMMISSIE

van 5 april 2016

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier betreffende een in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingeschreven benaming (Olive de Nîmes (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Frankrijk tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Olive de Nîmes”, die bij Verordening (EU) nr. 991/2010 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Olive de Nîmes” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 april 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 991/2010 van de Commissie van 4 november 2010 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Olive de Nîmes (BOB)) (PB L 288 van 5.11.2010, blz. 12).

(3)  PB C 358 van 30.10.2015, blz. 11.


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/594 VAN DE COMMISSIE

van 18 april 2016

tot vaststelling van een model voor de gestructureerde onderzoeken naar de eindontvangers van operationele programma's voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand in het kader van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (1), en met name artikel 17, lid 4,

Na raadpleging van het Comité van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 223/2014 bepaalt dat de beheersautoriteit van een operationeel programma voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand (OP I) in 2017 en 2022 een gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers verricht.

(2)

Dit gestructureerde onderzoek naar de eindontvangers is een van de instrumenten die moeten worden gebruikt voor de evaluatie van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD). Om ervoor te zorgen dat het onderzoek goede resultaten oplevert en nuttig is voor de beoordeling van het FEAD, moet een model worden vastgesteld voor de aggregatie van gegevens op het niveau van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gestructureerde onderzoek naar de eindontvangers als bedoeld in artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) nr. 223/2014 vindt plaats overeenkomstig het model in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 april 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1.


BIJLAGE

GESTRUCTUREERD ONDERZOEK VAN HET FONDS (FONDS VOOR EUROPESE HULP AAN DE MEEST BEHOEFTIGEN) — VRAGEN

Naam van de onderzoeker :

[volledige naam van de onderzoeker. Indien meerdere personen het onderzoek verrichten, worden de namen van al deze personen hier genoteerd]

Plaats :

[adres waar het onderzoek wordt verricht]

Organisatie :

[naam van de partnerorganisatie waarvan de eindontvanger bijstand heeft ontvangen]

Datum :

[datum van het onderzoek (dd/mm/jjjj)]

Tijdstip :

[tijdstip van het onderzoek (uu:mm)]

A.   VRAGEN OVER HET SOORT BIJSTAND DAT DE PARTNERORGANISATIE AAN DE EINDONTVANGERS VERSTREKT (1)

A1.   Welk soort door het fonds medegefinancierde bijstand krijgen de eindgebruikers? Hoe vaak?

 

Dagelijks

Wekelijks

Maandelijks

Andere frequentie

Voedselpakketten (2)

 

 

 

(preciseer)

Maaltijden

 

 

 

(preciseer)

Goederen voor kinderen

 

 

 

(preciseer)

Goederen voor daklozen

 

 

 

(preciseer)

Andere bijstand (preciseer)

[preciseer de soort]

[preciseer de soort]

[preciseer de soort]

[preciseer de soort en de frequentie]


A2.   Welk soort begeleidende maatregelen krijgen de eindgebruikers aangeboden wanneer zij bijstand van het fonds ontvangen?

Advies over het bereiden en bewaren van voedsel, kookateliers, educatieve activiteiten ter bevordering van een gezonde voeding of tips om minder voedsel te verspillen

 

Tips voor persoonlijke hygiëne

 

Doorverwijzing naar bevoegde diensten (bv. sociale en administratieve diensten)

 

Individuele begeleiding en workshops

 

Psychologische en therapeutische ondersteuning

 

Advies over huishoudelijk budgetbeheer

 

Andere maatregelen (preciseer)

[vul tekstvak in]

Geen

 


A3.   Verstrekt de partnerorganisatie aan de eindontvangers ook materiële bijstand die niet door het fonds wordt medegefinancierd?

Ja

Neen

 

 


A3a.   Zo ja, welk soort bijstand verstrekt de partnerorganisatie die niet door het fonds wordt medegefinancierd?

Voedselpakketten

 

Maaltijden

 

Goederen voor kinderen

 

Goederen voor daklozen

 

Andere goederen

[preciseer de soort]

B.   VRAGEN AAN DE EINDONTVANGER

B1.   Bent u man of vrouw?

Man

Vrouw

 

 


B2.   Hoe oud bent u?

15 jaar of jonger

16-24 jaar

25-49 jaar

50-64 jaar

65 jaar of ouder

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 

 

 

 


B3.   Bent u een alleenstaande ouder?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B4.   Welk soort bijstand heeft u net ontvangen (of zult u nu ontvangen)?

 

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

Voedselpakketten

 

 

 

 

Maaltijden

 

 

 

 

Babyuitzet

 

 

 

 

Schooltassen

 

 

 

 

Papier, schriften, pennen, schilderuitrusting en andere schooluitrusting (afgezien van kleding)

 

 

 

 

Sportuitrusting (sportschoenen, maillot, badpak e.d.)

 

 

 

 

Kleding (winterjas, schoeisel, schooluniform e.d.)

 

 

 

 

Slaapzakken/dekens

 

 

 

 

Keukenuitrusting (potten, pannen, bestek e.d.)

 

 

 

 

Huishoudlinnen (handdoeken, beddengoed)

 

 

 

 

Hygiënische artikelen (verbandtrommel, zeep, tandenborstel, wegwerpscheermesje e.d.)

 

 

 

 

Andere categorieën goederen

[vul tekstvak in]


B5.   Voor wie is deze bijstand bedoeld?

Voor uzelf

Voor andere gezinsleden

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 

Als „voor uzelf” het enige antwoord op vraag B5 is, kunt u punt B6 overslaan.

B6.   Zal deze bijstand ook voor andere personen dienen? Zo ja, voor hoeveel anderen (afgezien van uzelf)? Hoe oud zijn deze personen? Zijn ze man of vrouw?

 

Man

Vrouw

5 jaar of jonger

 

 

6-15 jaar

 

 

16-24 jaar

 

 

25-49 jaar

 

 

50-64 jaar

 

 

65 jaar of ouder

 

 

Wil niet antwoorden

 

 

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 


B7.   Krijgt u deze bijstand voor de eerste keer?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 

Indien het antwoord op vraag B7 „ja”, „wil niet antwoorden” of „weet niet of begrijpt de vraag niet” is, kunt u meteen naar vraag B9 gaan.

B8.   Hoe vaak komt u om bijstand?

Dagelijks

Wekelijks

Maandelijks

Andere frequentie

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 

 

 


B9.   Weet u wanneer u deze bijstand opnieuw nodig zal hebben?

Morgen

Binnen een week

Binnen een maand

Op een ander moment

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 

 

 


B10.   Heeft u problemen gehad om deze bijstand te krijgen?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B10a.   Zo ja, welke problemen heeft u gehad?

Documenten van nationale, regionale of lokale instanties vereist

 

Ver moeten reizen

 

Psychologische barrières

 

Andere bijstand (preciseer)

[vul tekstvak in]

Wil niet antwoorden

 

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 


B11.   Heeft de door het fonds verstrekte bijstand een verschil gemaakt voor u of uw gezinsleden?

Ja

Ten dele

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 

 


B11a.   Indien u „neen” of „ten dele” heeft geantwoord, kunt u dan uitleggen waarom?

Te weinig voedsel/goederen

 

Voedsel/goederen worden niet vaak genoeg verstrekt

 

De kwaliteit van het voedsel/de goederen is niet goed genoeg

 

Andere vormen van bijstand nodig (preciseer welke)

[vul tekstvak in]

Wil niet antwoorden

 

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 


B12.   Kon uw gezin vorig jaar de levensmiddelen of goederen die u zojuist heeft ontvangen kopen?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B13.   Krijgt u en/of krijgen andere leden van uw gezin bijstand van andere organisaties?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B13a.   Zo ja, welk soort bijstand krijgt u van andere organisaties?

 

Ja

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

Voedselpakketten

 

 

 

Maaltijden

 

 

 

Babyuitzet

 

 

 

Schooltassen

 

 

 

Papier, schriften, pennen, schilderuitrusting en andere schooluitrusting (afgezien van kleding)

 

 

 

Sportuitrusting (sportschoenen, maillot, badpak e.d.)

 

 

 

Kleding (winterjas, schoeisel, schooluniform e.d.)

 

 

 

Slaapzakken/dekens

 

 

 

Keukenuitrusting (potten, pannen, bestek e.d.)

 

 

 

Huishoudlinnen (handdoeken, beddengoed)

 

 

 

Hygiënische artikelen (verbandtrommel, zeep, tandenborstel, wegwerpscheermesje e.d.)

 

 

 

Andere bijstand

[vul tekstvak in]


B14.   Indien u (nu of in het verleden) via deze organisatie advies of begeleiding heeft gekregen, waarover ging dat dan?

Advies over het bereiden en bewaren van voedsel, kookateliers, educatieve activiteiten ter bevordering van een gezonde voeding of tips om minder voedsel te verspillen

 

Tips voor persoonlijke hygiëne

 

Doorverwijzing naar bevoegde diensten (bv. sociale en administratieve diensten)

 

Individuele begeleiding en workshops

 

Psychologische en therapeutische ondersteuning

 

Advies over huishoudelijk budgetbeheer

 

Ander advies (preciseer)

[vul tekstvak in]

Wil niet antwoorden

 

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 


B15.   Vond u dat advies nuttig of niet?

Zeer nuttig

Redelijk nuttig

Niet zo nuttig

Helemaal niet nuttig

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 

 

 


B16.   Heeft u inkomsten uit werk?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B17.   Heeft u een ander inkomen of een uitkering?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B18.   Is er iemand in uw gezin die inkomsten uit werk heeft?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B19.   Is er iemand in uw gezin die een ander inkomen of een uitkering heeft?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B20.   Heeft u de nationaliteit van dit land?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B21.   Indien nee, heeft u dan de nationaliteit van een ander land van de Europese Unie?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B22.   Bent u een asielzoeker of vluchteling?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B23.   Heeft u een plek om te wonen?

Ja

Neen

Wil niet antwoorden

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 

 

 

 


B23a.   Indien u een plek heeft om te wonen, wat voor plek is dat dan?

Een gekochte of gehuurde woning, alleen of met familieleden

 

Een gedeelde woning met vrienden en andere personen

 

Onderdak op lange termijn in een instelling (instelling voor ouderen, alleenstaande moeders, asielzoekers)

 

Begeleid wonen

 

Een krotwoning

 

Een mobilhome/caravan

 

Een vluchtelingenkamp

 

Een andere plek (preciseer)

[vul tekstvak in]

Wil niet antwoorden

 

Weet niet of begrijpt de vraag niet

 


(1)  De vragen betreffen de bijstand die wordt gegeven op de plaats waar het onderzoek wordt verricht.

(2)  De definitie van wat onder een voedselpakket moet worden verstaan, kan worden vastgesteld op het niveau van de partnerorganisatie/de concrete actie/de beheersautoriteit. Pakketten hoeven niet gestandaardiseerd te zijn wat omvang of inhoud betreft.


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/595 VAN DE COMMISSIE

van 18 april 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 april 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

279,2

MA

98,8

SN

175,5

TR

108,9

ZZ

165,6

0707 00 05

MA

80,7

TR

115,3

ZZ

98,0

0709 93 10

MA

99,6

TR

137,2

ZZ

118,4

0805 10 20

CR

66,6

EG

46,5

IL

77,6

MA

56,9

TR

38,9

ZZ

57,3

0808 10 80

AR

107,0

BR

106,3

CL

120,8

CN

131,9

US

140,4

ZA

80,5

ZZ

114,5

0808 30 90

AR

104,9

CL

120,4

CN

77,1

ZA

111,1

ZZ

103,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/24


BESLUIT (GBVB) 2016/596 VAN DE RAAD

van 18 april 2016

tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal-Azië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 15 april 2015 Besluit (GBVB) 2015/598 (1) tot benoeming van de heer Peter BURIAN tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Centraal-Azië vastgesteld. Het mandaat van de SVEU eindigt op 30 april 2016.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet met tien maanden worden verlengd.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als neergelegd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Peter BURIAN als de SVEU voor Centraal-Azië wordt verlengd tot en met 28 februari 2017. De Raad kan, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), besluiten dat het mandaat van de SVEU eerder wordt beëindigd.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie in Centraal-Azië. Deze doelstellingen omvatten:

a)

bevorderen van goede en nauwe betrekkingen tussen de Unie en de landen van Centraal-Azië, op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen, zoals vermeld in de toepasselijke overeenkomsten;

b)

bijdragen aan het versterken van de stabiliteit en de samenwerking tussen de landen in de regio;

c)

bijdragen aan het versterken van de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Centraal-Azië;

d)

aanpakken van grote bedreigingen, in het bijzonder specifieke problemen met rechtstreekse gevolgen voor de Unie;

e)

vergroten van de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van het optreden van de Unie in de regio, onder meer door nauwere coördinatie met andere betrokken partners en internationale organisaties, zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Verenigde Naties (VN).

Artikel 3

Mandaat

1.   Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

de algemene politieke coördinatie van de Unie in Centraal-Azië te bevorderen en mede te zorgen voor de samenhang in het externe optreden van de Unie in de regio;

b)

namens de HV samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Commissie toezicht te houden op het uitvoeringsproces van de strategie van de Unie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azië, aangevuld door Raadsconclusies ter zake, en vervolgens voortgangsrapporten uit te brengen over de uitvoering van de strategie van de Unie voor Centraal-Azië, aanbevelingen te doen en op gezette tijden te rapporteren aan de bevoegde Raadsorganen;

c)

de Raad te helpen bij de verdere ontwikkeling van een alomvattend beleid voor Centraal-Azië;

d)

de politieke ontwikkelingen in Centraal-Azië op de voet te volgen door nauwe contacten met de regeringen, de parlementen, de rechterlijke macht, de civiele samenleving en de massamedia te ontwikkelen en te onderhouden;

e)

Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan aan te moedigen om samen te werken bij regionale vraagstukken van gemeenschappelijk belang;

f)

de juiste contacten te leggen en samenwerking tot stand te brengen tussen de voornaamste betrokken partijen in de regio, waaronder alle belangrijke regionale en internationale organisaties;

g)

in samenwerking met de SVEU voor de mensenrechten bij te dragen aan de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie in de regio, met inbegrip van de richtsnoeren van de Unie inzake de mensenrechten, met name de richtsnoeren van de Unie over kinderen en gewapende conflicten, alsmede inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes, en het beleid van de Unie inzake Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad met betrekking tot vrouwen, vrede en veiligheid, mede door de ontwikkelingen op dat gebied te volgen, erover verslag uit te brengen en aanbevelingen ter zake te formuleren;

h)

in nauwe samenwerking met de VN en de OVSE bij te dragen tot conflictpreventie en conflictoplossing, door contacten te leggen met de autoriteiten en andere lokale actoren zoals niet-gouvernementele organisaties, politieke partijen, minderheden, religieuze groeperingen en hun leiders;

i)

een bijdrage te leveren aan de vorming van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid ten aanzien van Centraal-Azië inzake energiezekerheid, grensbewaking, bestrijding van zware misdaad zoals drugs- en mensenhandel, alsmede beheer van watervoorraden, milieu en klimaatverandering;

j)

bij te dragen aan de regionale veiligheid binnen de grenzen van Centraal-Azië in het kader van de afbouw van de internationale aanwezigheid in Afghanistan.

2.   De SVEU steunt de werkzaamheden van de HV en houdt zicht op alle activiteiten van de Unie in de regio.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de EDEO en de betrokken afdelingen ervan.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 mei 2016 tot en met 28 februari 2017 beloopt 800 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de vorming van een team. In het team is de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig. De SVEU brengt de Raad en de Commissie telkens onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren om mee te werken met de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   Het personeel van de SVEU wordt op dezelfde locatie als de relevante afdeling van de EDEO gevestigd, teneinde te zorgen voor samenhang en consistentie van hun respectieve activiteiten.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en zijn medewerkers

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers, worden met de ontvangende landen naargelang van het geval overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het SVEU-team leven de beginselen en minimumnormen inzake beveiliging na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie in de regio en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, met name:

a)

op basis van richtsnoeren van de EDEO een specifiek veiligheidsplan opstellen, met inbegrip van specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, alsook voor het beheer van veiligheidsincidenten, en met inbegrip van een noodplan en een evacuatieplan;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, afgestemde verzekering tegen grote risico's;

c)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de Raadswerkgroepen. De geregelde verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij aan de eenheid, de consistentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en alle acties van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met de activiteiten van de betrokken geografische dienst van de EDEO en de Commissie, en met die van de SVEU voor Afghanistan. De SVEU houdt regelmatig briefings voor de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en met de missiehoofden van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Evaluatie

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie vóór eind augustus 2016 een voortgangsverslag, en vóór eind november 2016 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum van vaststelling ervan.

Gedaan te Luxemburg, 18 april 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit (GBVB) 2015/598 van de Raad van 15 april 2015 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Centraal-Azië (PB L 99 van 16.4.2015, blz. 25).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/29


BESLUIT (GBVB) 2016/597 VAN DE RAAD

van 18 april 2016

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 15 april 2015 Besluit (GBVB) 2015/599 (1) houdende benoeming van de heer Fernando GENTILINI tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor het vredesproces in het Midden-Oosten vastgesteld. Het mandaat van de SVEU eindigt op 30 april 2016.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet met tien maanden worden verlengd.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de in artikel 21 van het Verdrag uiteengezette doelstellingen van het externe optreden van de Unie kan belemmeren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Fernando GENTILINI als SVEU voor het vredesproces in het Midden-Oosten wordt verlengd tot en met 28 februari 2017. De Raad kan, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), besluiten dat het mandaat van de SVEU eerder wordt beëindigd.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

1.   Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie ten aanzien van het vredesproces in het Midden-Oosten.

2.   In het algemeen wordt gestreefd naar een alomvattende vrede die moet worden verwezenlijkt op basis van een oplossing met twee staten, dat wil zeggen Israël en een democratische, aaneengesloten, levensvatbare, vreedzame en soevereine Palestijnse staat, die binnen veilige en erkende grenzen naast elkaar leven en met hun buurlanden normale betrekkingen onderhouden overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN), de beginselen van Madrid, met inbegrip van „land in ruil voor vrede”, de routekaart, de eerder door de partijen bereikte akkoorden en het Arabisch vredesinitiatief. In het licht van de verschillende aspecten van de Israëlisch-Arabische betrekkingen vormt de regionale dimensie een essentieel onderdeel van een alomvattende vrede.

3.   Ter verwezenlijking van deze doelstelling moet het beleid prioritair gericht zijn op het behoud van de tweestatenoplossing en de hervatting en ondersteuning van het vredesproces. Duidelijke parameters die de basis voor de onderhandelingen bepalen, vormen de sleutel voor een succesvolle afloop en de Unie heeft haar standpunt ten aanzien van deze parameters geformuleerd in de conclusies van de Raad van december 2009, december 2010 en juli 2014, en zij zal zich hiervoor actief blijven inzetten.

4.   De Unie wil met de partijen en met partners in de internationale gemeenschap blijven samenwerken, onder meer door deel te nemen aan het Midden-Oostenkwartet („het Kwartet”) en actief te blijven ijveren voor passende internationale initiatieven die de onderhandelingen een nieuwe dynamiek moeten geven.

Artikel 3

Mandaat

1.   Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

leveren van een actieve en efficiënte bijdrage van de Unie aan acties en initiatieven die leiden tot een definitieve regeling van het conflict tussen Israël en Palestina op basis van de tweestatenoplossing en conform de parameters van de Unie;

b)

vergemakkelijken en onderhouden van nauwe contacten met alle partijen bij het vredesproces, relevante politieke actoren, andere landen in de regio, de leden van het Kwartet en andere betrokken landen, alsmede met de VN en andere betrokken internationale organisaties zoals de Liga van Arabische Staten, teneinde met hen samen te werken aan de versterking van het vredesproces;

c)

zich op passende wijze inzetten voor en bijdragen tot een mogelijk nieuw onderhandelingskader, in overleg met alle belangrijke stakeholders en de lidstaten;

d)

actief steun verlenen aan en bijdragen tot vredesonderhandelingen tussen de partijen, onder meer door namens de Unie voorstellen te doen in het kader van deze onderhandelingen;

e)

zorgen voor de voortdurende aanwezigheid van de Unie in bevoegde internationale fora;

f)

bijdragen tot crisisbeheersing en -preventie, ook wat Gaza betreft;

g)

desgevraagd bijdragen tot de uitvoering van de internationale overeenkomsten die de partijen hebben bereikt, en diplomatiek overleg met hen plegen indien de voorwaarden van deze overeenkomsten niet worden nageleefd;

h)

bijdragen tot politieke inspanningen die moeten leiden tot een omslag in de richting van een duurzame oplossing voor de Gazastrook die integraal deel uitmaakt van een toekomstige Palestijnse staat en in de onderhandelingen aan bod moet komen;

i)

bijzondere aandacht schenken aan factoren die gevolgen hebben voor de regionale dimensie van het vredesproces, aan de betrekkingen met de Arabische partners en aan de uitvoering van het Arabisch vredesinitiatief;

j)

voeren van constructieve gesprekken met de ondertekenaars van overeenkomsten in het kader van het vredesproces, teneinde de inachtneming van de basisnormen van de democratie te bevorderen, waaronder de eerbiediging van het internationaal humanitair recht, de mensenrechten en de rechtsstaat;

k)

voorstellen doen voor bijdragen van de Unie aan het vredesproces en over de wijze waarop het best uitvoering kan worden gegeven aan de initiatieven van de Unie en de lopende activiteiten van de Unie in verband met het vredesproces, zoals de bijdrage van de Unie aan de Palestijnse hervormingen en met inbegrip van de politieke aspecten van de ontwikkelingsprojecten van de Unie;

l)

de partijen ertoe brengen af te zien van unilaterale acties die de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing bedreigen;

m)

als gezant bij het Kwartet, verslag uitbrengen over de vooruitgang en het verloop van de onderhandelingen en bijdragen aan de voorbereiding van bijeenkomsten van gezanten van het Kwartet op basis van standpunten van de Unie en in coördinatie met andere leden van het Kwartet;

n)

in samenwerking met de SVEU voor de mensenrechten, bijdragen aan de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie, met inbegrip van de richtsnoeren van de Unie inzake de mensenrechten, met name de richtsnoeren van de Unie over kinderen en gewapende conflicten, alsmede inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes, en het beleid van de Unie inzake Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad met betrekking tot vrouwen, vrede en veiligheid, mede door de ontwikkelingen op dat gebied te volgen, er verslag over uit te brengen en aanbevelingen ter zake te formuleren;

o)

bijdragen tot een beter begrip van de rol van de Unie onder de opiniemakers in de regio.

2.   De SVEU steunt de werkzaamheden van de HV en houdt zicht op alle activiteiten van de Unie in de regio die verband houden met het vredesproces.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de bevoegde afdelingen ervan.

4.   De SVEU werkt nauw samen met het bureau van de vertegenwoordiger van de Unie in Jeruzalem, met de delegatie van de Unie in Tel Aviv, alsmede met alle andere betrokken Uniedelegaties in de regio.

5.   De SVEU is voornamelijk gestationeerd in de regio, maar is ook regelmatig aanwezig op het hoofdkwartier van de EDEO.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 mei 2016 tot en met 28 februari 2017 beloopt 1 250 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de vorming van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU brengt de Raad en de Commissie steeds onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal geworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Alle gedetacheerde personeelsleden blijven onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO en voeren hun taken uit en handelen in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn personeel, worden met de ontvangende landen naargelang het geval overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beginselen en minimumnormen inzake beveiliging na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie in de regio en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met het mandaat van de SVEU en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:

a)

stelt de SVEU, op basis van richtsnoeren van de EDEO, een specifiek veiligheidsplan op dat specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen bevat voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, dat tevens ziet op het beheer van veiligheidsincidenten en dat een noodplan en een evacuatieplan bevat;

b)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een verzekering voor grote risico's die is afgestemd op de omstandigheden in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is;

c)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse geworven personeel, voor of bij aankomst in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en de EDEO. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan het PVC, in aanvulling op de minimumvereisten voor rapportage en het bepalen van doelstellingen als omschreven in de richtsnoeren inzake de benoeming, het mandaat en de financiering van speciale vertegenwoordigers van de Unie. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij aan de eenheid, de consistentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en alle acties van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de missiehoofden van de lidstaten, de hoofden van de delegaties van de Unie en de hoofden van GVDB-missies. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU geeft, in nauwe coördinatie met het hoofd van de delegatie van de Unie in Tel Aviv en het bureau van de vertegenwoordiger van de Unie in Jeruzalem, op lokaal niveau politieke aansturing aan de missiehoofden van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) en de missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah). De SVEU onderhoudt eveneens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie vóór eind augustus 2016 een voortgangsverslag, en vóór eind november 2016 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 18 april 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit (GBVB) 2015/599 van de Raad van 15 april 2015 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten (PB L 99 van 16.4.2015, blz. 29).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/34


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/598 VAN DE COMMISSIE

van 14 april 2016

tot verlening van een vergunning voor een uitbreiding van het gebruik van vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (1), en met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2009/752/EG van de Commissie (2) is krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 een vergunning verleend voor het in de handel brengen van vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) als nieuw voedselingrediënt voor gebruik in bepaalde voedingsmiddelen en levensmiddelen.

(2)

Op 11 december 2009 heeft de onderneming Aker BioMarine Antarctic AS de Commissie in kennis gesteld van haar voornemen om een vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) in de handel te brengen op basis van een advies van de bevoegde Finse instantie voor de beoordeling van voedingsmiddelen over de wezenlijke gelijkwaardigheid ervan aan het vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) waarvoor bij Beschikking 2009/752/EG een vergunning is verleend.

(3)

Op 15 september 2014 heeft de onderneming Aker BioMarine Antarctic AS bij de bevoegde Ierse instanties een verzoek ingediend voor de uitbreiding van het gebruik van vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) als nieuw voedselingrediënt.

(4)

Op 23 december 2014 heeft de bevoegde Ierse instantie voor de beoordeling van voedingsmiddelen haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. In dat verslag werd geconcludeerd dat de uitbreiding van het gebruik van vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) voldoet aan de criteria voor nieuwe voedingsmiddelen van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97.

(5)

Op 22 januari 2015 heeft de Commissie het verslag van de eerste beoordeling doorgestuurd naar de overige lidstaten.

(6)

Binnen de in artikel 6, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde termijn van zestig dagen zijn er met redenen omklede bezwaren ingediend. De aanvrager heeft daarop zijn aanvraag gewijzigd wat betreft de voorgestelde levensmiddelencategorieën. Deze wijziging en de aanvullende toelichtingen van de aanvrager hebben de bezwaren tot tevredenheid van de lidstaten en de Commissie weggenomen.

(7)

Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bevat voorschriften voor voedingssupplementen. Een vergunning die wordt verleend voor het gebruik van vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) moet de voorschriften van die wetgeving onverlet laten.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) zoals omschreven in bijlage I mag in de Unie als nieuw voedselingrediënt in de handel worden gebracht voor de in bijlage II voorgestelde toepassingen en overeenkomstig de maximumgehalten zoals omschreven in diezelfde bijlage, onverminderd de specifieke bepalingen van Richtlijn 2002/46/EG.

Artikel 2

Vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) waarvoor bij dit besluit een vergunning wordt verleend, wordt op de etikettering van de levensmiddelen die dit extract bevatten, aangeduid als „vetextract uit de schaaldieren Antarctisch krill (Euphausia superba)”.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Aker BioMarine Antarctic AS, Postbus 496, 1327 Lysaker, Noorwegen.

Gedaan te Brussel, 14 april 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(2)  Beschikking 2009/752/EG van de Commissie van 12 oktober 2009 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van een vetextract uit Antarctisch krill Euphausia superba als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 268 van 13.10.2009, blz. 33).

(3)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).


BIJLAGE I

Specificaties voor vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba)

Omschrijving: Om vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba) te vervaardigen wordt vermalen Antarctisch krill aan extractie met ethanol onderworpen. Eiwitten en krillmateriaal worden door filtratie uit het vetextract verwijderd. Het ethanol en het restwater worden door verdamping verwijderd.

Test

Specificatie

Verzepingsgetal

Maximaal 185 mg KOH/g

Peroxidegetal

Maximaal 2 meq O2/kg olie

Vocht en vluchtige bestanddelen

Maximaal 0,6 (1)

Fosfolipiden

Minimaal 35 gewichtspercent

Transvetzuren

Maximaal 1 gewichtspercent

EPA (eicosapentaeenzuur)

Minimaal 15 % van de totale hoeveelheid vetzuren

DHA (docosahexaeenzuur)

Minimaal 7 % van de totale hoeveelheid vetzuren


(1)  Uitgedrukt als wateractiviteit bij 25 °C.


BIJLAGE II

Toegestane toepassingen van vetextract uit Antarctisch krill (Euphausia superba)

Levensmiddelencategorie

Maximumgehalte aan DHA en EPA (gezamenlijk)

Voedingssupplementen zoals omschreven in Richtlijn 2002/46/EG

3 g per dag voor de algemene bevolking

450 mg per dag voor zwangere en borstvoeding gevende vrouwen

Noot: Van alle levensmiddelen die DHA- en EPA-rijke olie van Antarctisch krill bevatten, moet de oxidatiestabiliteit met geschikte, erkende nationale/internationale testmethoden (bv. AOAC) worden aangetoond.


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/37


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/599 VAN DE COMMISSIE

van 15 april 2016

betreffende de samenhang tussen bepaalde doelstellingen die zijn opgenomen in de herziene nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken die zijn ingediend krachtens Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad met de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor de tweede referentieperiode

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2140)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, Duitse, Hongaarse, Italiaanse, Kroatische, Portugese, Roemeense, Sloveense, Slowaakse, Spaanse en Tsjechische taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (de kaderverordening) (1), en met name artikel 11, lid 3, onder c),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties (2), en met name artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 549/2004 moeten de lidstaten nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken (Functional Airspace Blocks, FAB's) vaststellen, met inbegrip van bindende nationale doelstellingen of doelstellingen op het niveau van de FAB's, waarbij wordt gezorgd voor samenhang met de EU-wijde prestatiedoelstellingen. In die verordening is ook bepaald dat de Commissie de samenhang van die doelstellingen moet beoordelen op grond van de beoordelingscriteria als bedoeld in artikel 11, lid 6, onder d). In Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 zijn gedetailleerde voorschriften ter zake vastgesteld.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/132/EU van de Commissie (3) zijn EU-wijde prestatiedoelstellingen voor de prestatiekerngebieden veiligheid, milieu, capaciteit en kosteneffectiviteit voor de tweede referentieperiode (2015-2019) vastgesteld.

(3)

Op 2 maart 2015 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/347 (4) inzake de onverenigbaarheid van bepaalde doelstellingen in de ingediende nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken met de EU-wijde prestatiedoelen voor de tweede referentieperiode en met aanbevelingen voor de herziening van deze doelen vastgesteld. Volgens dit besluit, dat gericht was tot België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije, moesten de doelstellingen voor de prestatiekerngebieden capaciteit en/of kostenefficiëntie worden herzien.

(4)

België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije hebben allemaal uiterlijk op 2 juli 2015 herziene nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken ingediend, inclusief herziene prestatiedoelstellingen. Spanje en Portugal hebben op 4 februari 2016 nogmaals een wijziging van het plan voor functionele luchtruimblokken ingediend, met verder herziene prestatiedoelstellingen.

(5)

Het prestatiebeoordelingsorgaan, dat overeenkomstig artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 de Commissie moet bijstaan bij de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling, heeft op 15 oktober 2015 een beoordelingsverslag ingediend bij de Commissie.

(6)

De samenhang tussen de herziene prestatiedoelstellingen en de EU-wijde prestatiedoelstellingen is beoordeeld op basis van dezelfde beoordelingscriteria en -methoden als die welke gebruikt zijn bij de beoordeling van de aanvankelijk ingediende prestatiedoelstellingen.

(7)

Voor het prestatiekerngebied capaciteit is de samenhang van de door de betrokken lidstaten ingediende doelstellingen voor „en route” ATFM-vertraging (Air Traffic Flow Management) beoordeeld, overeenkomstig het beginsel dat is neergelegd in punt 4 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013, aan de hand van de respectieve FAB-referentiewaarden voor capaciteit die, als ze worden toegepast, op EU-niveau waarborgen dat het EU-wijde prestatiedoel, welk door de netwerkbeheerder is berekend en vermeld is in de recentste versie (juni 2014) van het operationele netwerkplan (2014-2018/2019), wordt gehaald. Uit die beoordeling is gebleken dat de herziene doelstellingen die zijn ingediend door Oostenrijk, Kroatië, Tsjechië, Hongarije, Slowakije en Slovenië met betrekking tot FABCE, door Spanje en Portugal met betrekking tot SW FAB, en door Bulgarije en Roemenië met betrekking tot Danube FAB, samenhangend zijn met het relevante EU-wijde prestatiedoel.

(8)

Voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie zijn overeenkomstig de beginselen die zijn vastgesteld in punt 5, in samenhang met punt 1, van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 de door de betrokken lidstaten ingediende doelstellingen, uitgedrukt in vastgestelde en-route-eenheidskosten, beoordeeld door rekening te houden met de tendens van de vastgestelde en-route-eenheidskosten in de tweede referentieperiode en in de eerste en de tweede referentieperiode (2012-2019) samen, het aantal diensteenheden (verkeersprognose) en het niveau van de vastgestelde en-route-eenheidskosten in vergelijking met lidstaten met vergelijkbare operationele en economische omstandigheden. Uit die beoordeling is gebleken dat de herziene doelstellingen die zijn ingediend door Oostenrijk en Slowakije, zoals vastgesteld in het herziene prestatieplan voor FABCE, en door Italië, als vastgesteld in het herziene prestatieplan voor Blue Med FAB, samenhangend zijn met het relevante EU-wijde prestatiedoel.

(9)

De maatregelen in dit besluit zijn in overeenstemming met het advies van het Single Sky Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De doelstellingen in de in de bijlage opgesomde herziene prestatieplannen die krachtens Verordening (EG) nr. 549/2004 zijn ingediend, zijn in overeenstemming met de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor de tweede referentieperiode zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit 2014/132/EU.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Kroatië, de Italiaanse Republiek, Hongarije, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek.

Gedaan te Brussel, 15 april 2016.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(2)  PB L 128 van 9.5.2013, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsbesluit 2014/132/EU van de Commissie van 11 maart 2014 tot vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor het Europees netwerk voor luchtverkeersbeheer en de alarmdrempels voor de tweede referentieperiode 2015-2019 (PB L 71 van 12.3.2014, blz. 20).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/347 van de Commissie van 2 maart 2015 inzake de onverenigbaarheid van bepaalde doelstellingen in de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad ingediende nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken met de EU-wijde prestatiedoelen voor de tweede referentieperiode, en met aanbevelingen voor de herziening van deze doelen (PB L 60 van 4.3.2015, blz. 48).


BIJLAGE

Prestatiedoelen voor de prestatiekerngebieden capaciteit en kosteneffectiviteit die zijn opgenomen in de herziene nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken die zijn ingediend krachtens Verordening (EG) nr. 549/2004 en die samenhangend zijn bevonden met de EU-wijde prestatiedoelen voor de tweede referentieperiode

PRESTATIEKERNGEBIED CAPACITEIT

En route ATFM-vertraging (Air Traffic Flow Management) in min./vlucht

LIDSTAAT

FAB

FAB-DOELSTELLING EN-ROUTECAPACITEIT

2015

2016

2017

2018

2019

Tsjechië

FAB-CE

0,29

0,29

0,28

0,28

0,27

Kroatië

Hongarije

Oostenrijk

Slovenië

Slowakije

Bulgarije

Danube

0,03

0,03

0,03

0,03

0,04

Roemenië

Portugal

SW

0,30

0,31

0,31

0,30

0,30

Spanje

PRESTATIEKERNGEBIED KOSTENEFFICIËNTIE

Verklaring:

 

Post

Eenheden

(A)

Totaal vastgestelde en-routekosten

(in nominale termen en in nationale valuta)

(B)

Inflatie

(%)

(C)

Inflatie-index

(100 = 2009)

(D)

Totaal vastgestelde en-routekosten

(in reële prijzen 2009 en in nationale valuta)

(E)

Totaal en-routediensteenheden

(TSU's)

(F)

Vastgestelde en-route-eenheidskost (DUC)

(in reële prijzen 2009 en in nationale valuta)

BLUE MED FAB

Heffingszone: Italië — valuta: EUR

 

2015

2016

2017

2018

2019

(A)

674 742 285

693 557 255

711 992 044

710 883 664

707 016 612

(B)

1,0 %

1,1 %

1,3 %

1,5 %

1,6 %

(C)

110,8

112,0

113,5

115,2

117,0

(D)

609 005 804

619 176 790

627 477 336

617 241 895

604 216 765

(E)

8 557 964

8 866 051

9 207 393

9 553 591

9 897 521

(F)

71,16

69,84

68,15

64,61

61,05

FAB CE

Heffingszone: Oostenrijk — valuta: EUR

 

2015

2016

2017

2018

2019

(A)

188 243 000

194 934 000

204 696 000

209 564 000

207 200 000

(B)

1,7 %

1,7 %

1,7 %

1,7 %

1,7 %

(C)

114,2

116,1

118,1

120,1

122,1

(D)

164 901 573

167 908 470

173 369 786

174 525 859

169 672 673

(E)

2 693 000

2 777 000

2 850 000

2 928 000

3 014 000

(F)

61,23

60,46

60,83

59,61

56,29


Heffingszone: Slowakije — valuta: EUR

 

2015

2016

2017

2018

2019

(A)

59 272 906

61 912 217

62 981 088

66 300 093

67 598 994

(B)

0,0 %

1,4 %

1,7 %

1,8 %

2,0 %

(C)

110,3

111,8

113,7

115,7

118,1

(D)

53 754 368

55 355 807

55 381 628

57 279 434

57 253 112

(E)

1 078 000

1 126 000

1 186 000

1 250 000

1 312 000

(F)

49,86

49,16

46,70

45,82

43,64


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/41


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/600 VAN DE COMMISSIE

van 15 april 2016

tot wijziging van Beschikking 2007/453/EG wat de BSE-status van Roemenië betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2186)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 5, lid 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bepaalt dat de lidstaten, derde landen of gebieden daarvan (hierna „landen of gebieden” genoemd) naar hun status ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) moeten worden ingedeeld in een van de drie categorieën: verwaarloosbaar BSE-risico, gecontroleerd BSE-risico en onbepaald BSE-risico.

(2)

De bijlage bij Beschikking 2007/453/EG van de Commissie (2) bevat een lijst van landen of gebieden volgens hun BSE-status.

(3)

De Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) speelt een vooraanstaande rol bij de indeling van landen of gebieden naar BSE-risico.

(4)

In mei 2014 heeft de algemene vergadering van de OIE in haar Resolutie nr. 18 — Recognition of the Bovine Spongiform Encephalopathy Risk Status of Member Countries (3) — besloten om Roemenië de status van „verwaarloosbaar BSE-risico” toe te kennen. Als gevolg van de kennisgeving door Roemenië op 20 juni 2014 van een geval van atypische BSE had de Wetenschappelijke Commissie voor dierziekten van de OIE de status van verwaarloosbaar BSE-risico voor Roemenië op 27 juni 2014 geschorst.

(5)

In mei 2015 heeft de algemene vergadering van de OIE het hoofdstuk over BSE in de gezondheidscode voor landdieren van de OIE gewijzigd door de toevoeging van de volgende zin in artikel 11.4.1: „Bij de toekenning van de officiële BSE-risicostatus wordt „atypische BSE” buiten beschouwing gelaten omdat ervan wordt uitgegaan dat deze ziekte bij alle runderpopulaties spontaan en in zeer kleine mate voorkomt” (4).

(6)

Omdat de status van verwaarloosbaar BSE-risico voor Roemenië werd geschorst op grond van de ontdekking van een geval van atypische BSE en omdat de nieuwe versie van de gezondheidscode atypische BSE uitsluit bij de officiële toekenning van het BSE-risico, heeft de Wetenschappelijke Commissie voor dierziekten van de OIE besloten om Roemenië, met ingang van 8 december 2015, opnieuw de status van verwaarloosbaar BSE-risico toe te kennen.

(7)

In het licht van deze beslissing moet de lijst van landen in de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG worden gewijzigd.

(8)

Beschikking 2007/453/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2007/453/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De vermelding „— Roemenië” word ingevoegd in deel „A. Landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico”, na „— Portugal” en voor „— Slovenië”.

2)

De vermelding „— Roemenië” word geschrapt in deel „B. Landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 april 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/453/EG van de Commissie van 29 juni 2007 tot vaststelling van de BSE-status van lidstaten, derde landen of gebieden daarvan naargelang van hun BSE-risico (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 84).

(3)  http://www.oie.int/fileadmin/Home/eng/Animal_Health_in_the_World/docs/pdf/2014_A_RESO-18_BSE.pdf

(4)  http://www.oie.int/index.php?id=169&L=0&htmfile=chapitre_bse.htm


19.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/43


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/601 VAN DE COMMISSIE

van 15 april 2016

tot wijziging van Besluit 2011/163/EU tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2187)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (1), en met name artikel 29, lid 1, vierde alinea, en artikel 29, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 96/23/EG zijn de controlemaatregelen vastgesteld met betrekking tot de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde stoffen en groepen residuen. Bedoelde richtlijn vereist dat derde landen waaruit de lidstaten onder die richtlijn vallende dieren en dierlijke producten mogen invoeren, een residubewakingsplan indienen dat de nodige garanties biedt. Dat plan moet ten minste de groepen residuen en stoffen omvatten die in die bijlage I zijn vermeld.

(2)

Bij Besluit 2011/163/EU van de Commissie (2) zijn de in artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG bedoelde plannen („de plannen”) goedgekeurd die bepaalde in de lijst van de bijlage bij dat besluit opgenomen derde landen hadden ingediend voor de in de lijst van bijlage I bij de richtlijn genoemde dieren en dierlijke producten.

(3)

In het licht van de door bepaalde derde landen ingediende recente plannen en de door de Commissie verkregen aanvullende informatie van die derde landen is het nodig dat de lijst van derde landen waaruit de lidstaten bepaalde dieren en dierlijke producten mogen invoeren, als bedoeld in Richtlijn 96/23/EG en momenteel opgenomen in de lijst van de bijlage bij Besluit 2011/163/EU („de lijst”), wordt bijgewerkt.

(4)

De Dominicaanse Republiek heeft bij de Commissie een plan voor honing ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Daarom moet een vermelding voor de Dominicaanse Republiek voor honing in de lijst worden opgenomen.

(5)

De Falklandeilanden hebben bij de Commissie een plan voor aquacultuur ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Daarom moet een vermelding voor de Falklandeilanden voor aquacultuur in de lijst worden opgenomen.

(6)

De Commissie heeft Frans-Polynesië verzocht om informatie te verstrekken over de uitvoering van zijn plan voor honing. In hun antwoord voerden de bevoegde autoriteiten van Frans-Polynesië aan dat het residubewakingsprogramma voor honing niet is opgesteld aangezien Frans-Polynesië niet voornemens is honing naar de EU uit te voeren. De vermelding voor dat derde land betreffende honing moet uit de lijst worden geschrapt. Frans-Polynesië is daarvan in kennis gesteld.

(7)

De Commissie heeft Namibië verzocht om informatie te verstrekken over de uitvoering van zijn plannen voor vrij wild. In hun antwoord voerden de bevoegde autoriteiten van Namibië aan dat het residubewakingsprogramma voor vrij wild niet is opgesteld aangezien Namibië niet voornemens is vrij wild naar de EU uit te voeren. De vermelding voor dat derde land betreffende vrij wild moet uit de lijst worden geschrapt. Namibië is daarvan in kennis gesteld.

(8)

Zuid-Korea heeft bij de Commissie een plan voor pluimvee ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Daarom moet een vermelding voor Zuid-Korea voor pluimveeproducten in de lijst worden opgenomen.

(9)

Saint-Pierre en Miquelon heeft bij de Commissie een plan voor pluimvee ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Daarom moet een vermelding voor Saint-Pierre en Miquelon voor pluimveeproducten in de lijst worden opgenomen.

(10)

Krachtens Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (3) mogen zendingen vers vlees van oorsprong uit Nieuw-Zeeland die in aanmerking komen voor invoer in de EU en bestemd zijn voor de EU, uit Singapore in de EU worden binnengebracht. Om deze activiteit toe te laten, moeten in de lijst in de vermelding voor Singapore paardachtigen, vrij wild en gekweekt wild worden opgenomen; dit moet echter worden beperkt tot verse vleesproducten van oorsprong uit Nieuw-Zeeland die bestemd zijn voor de EU en al dan niet met opslag worden ingeladen en overgeladen in en doorgevoerd via Singapore. Singapore en Nieuw-Zeeland zijn daarvan in kennis gesteld. Een voetnoot waarin deze beperking wordt vastgesteld, moet in de lijst voor Singapore worden opgenomen.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Besluit 2011/163/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Tijdens een overgangsperiode die loopt tot en met 15 mei 2016 aanvaarden de lidstaten zendingen vrij wild uit Namibië en zendingen honing uit Frans-Polynesië, op voorwaarde dat de importeur kan aantonen dat dergelijke zendingen vóór 31 maart 2016 overeenkomstig Besluit 2011/163/EU zijn gecertificeerd en verzonden.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 april 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

(2)  Besluit 2011/163/EU van de Commissie van 16 maart 2011 tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad (PB L 70 van 17.3.2011, blz. 40).

(3)  Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1).


BIJLAGE

„BIJLAGE

ISO 2-code

Land

Runderen

Schapen/geiten

Varkens

Paarden

Pluimvee

Aquacultuurproducten

Melk

Eieren

Konijnen

Vrij wild

Gekweekt wild

Honing

AD

Andorra

X

X

 

X

 

 

 

 

 

 

 

X

AE

Verenigde Arabische Emiraten

 

 

 

 

 

 

X (1)

 

 

 

 

 

AL

Albanië

 

X

 

 

 

X

 

X

 

 

 

 

AM

Armenië

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

AR

Argentinië

X

X

 

X

X

X

X

X

X

X

X

X

AU

Australië

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X

X

X

BA

Bosnië en Herzegovina

 

 

 

 

X

X

X

X

 

 

 

X

BD

Bangladesh

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

BN

Brunei

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

BR

Brazilië

X

 

 

X

X

X

 

 

 

 

 

X

BW

Botswana

X

 

 

X

 

 

 

 

 

 

X

 

BY

Belarus

 

 

 

X (2)

 

X

X

X

 

 

 

 

BZ

Belize

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

CA

Canada

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

CH

Zwitserland

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

CL

Chili

X

X

X

 

X

X

X

 

 

X

 

X

CM

Kameroen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

CN

China

 

 

 

 

X

X

 

X

X

 

 

X

CO

Colombia

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

CR

Costa Rica

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

CU

Cuba

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

DO

Dominicaanse Republiek

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

EC

Ecuador

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

ET

Ethiopië

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

FK

Falklandeilanden

X

X

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

FO

Faeröer

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

GH

Ghana

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

GM

Gambia

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

GL

Groenland

 

X

 

 

 

 

 

 

 

X

X

 

GT

Guatemala

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

HN

Honduras

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

ID

Indonesië

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

IL

Israël (7)

 

 

 

 

X

X

X

X

 

 

X

X

IN

India

 

 

 

 

 

X

 

X

 

 

 

X

IR

Iran

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

JM

Jamaica

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

JP

Japan

X

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

KE

Kenia

 

 

 

 

 

X

X (1)

 

 

 

 

 

KG

Kirgizië

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

KR

Zuid-Korea

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

 

LB

Libanon

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

LK

Sri Lanka

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

MA

Marokko

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

 

MD

Moldavië

 

 

 

 

X

X

 

X

 

 

 

X

ME

Montenegro

X

X

X

 

X

X

 

X

 

 

 

X

MG

Madagaskar

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

MK

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (4)

X

X

X

 

X

X

X

X

 

X

 

X

MM

Myanmar/Birma

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

MU

Mauritius

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

MX

Mexico

 

 

 

 

 

X

 

X

 

 

 

X

MY

Maleisië

 

 

 

 

X (3)

X

 

 

 

 

 

 

MZ

Mozambique

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

NA

Namibië

X

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

NC

Nieuw-Caledonië

X (3)

 

 

 

 

X

 

 

 

X

X

X

NI

Nicaragua

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

NZ

Nieuw-Zeeland

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X

X

X

PA

Panama

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

PE

Peru

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

PH

Filipijnen

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

PM

Saint-Pierre en Miquelon

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

 

PN

Pitcairneilanden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

PY

Paraguay

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

RS

Servië (5)

X

X

X

X (2)

X

X

X

X

 

X

 

X

RU

Rusland

X

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X (6)

X

RW

Rwanda

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

SA

Saudi-Arabië

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

SG

Singapore

X (3)

X (3)

X (3)

X (8)

X (3)

X

X (3)

 

 

X (8)

X (8)

 

SM

San Marino

X

 

X (3)

 

 

 

 

 

 

 

 

X

SR

Suriname

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

SV

El Salvador

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

SZ

Swaziland

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TH

Thailand

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

X

TN

Tunesië

 

 

 

 

X

X

 

 

 

X

 

 

TR

Turkije

 

 

 

 

X

X

X

X

 

 

 

X

TW

Taiwan

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

TZ

Tanzania

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

UA

Oekraïne

X

 

X

 

X

X

X

X

 

 

 

X

UG

Uganda

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

US

Verenigde Staten

X

X

X

 

X

X

X

X

X

X

X

X

UY

Uruguay

X

X

 

X

 

X

X

 

 

X

 

X

VE

Venezuela

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

VN

Vietnam

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

X

ZA

Zuid-Afrika

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

X

 

ZM

Zambia

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X

ZW

Zimbabwe

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

X

 


(1)  Alleen kamelenmelk.

(2)  Uitvoer naar de Unie van levende paardachtigen voor de slacht (uitsluitend dieren voor de levensmiddelenproductie).

(3)  Derde landen die alleen grondstoffen uit lidstaten gebruiken of uit andere derde landen die zijn goedgekeurd voor de invoer van dergelijke grondstoffen naar de Unie, overeenkomstig artikel 2.

(4)  De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de definitieve naam van dit land zal worden vastgelegd in aansluiting op de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.

(5)  Uitgezonderd Kosovo (deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo).

(6)  Alleen voor rendieren uit de regio's Moermansk en Yamalo-Nenets.

(7)  De staat Israël met uitzondering van de gebieden onder Israëlisch bestuur sinds juni 1967, namelijk de Golanhoogvlakte, de Gazastrook, Oost-Jeruzalem en de rest van de Westelijke Jordaanoever.

(8)  Alleen voor verse vleesproducten van oorsprong uit Nieuw-Zeeland die bestemd zijn voor de Unie en al dan niet met opslag worden ingeladen en overgeladen in en doorgevoerd via Singapore.”