ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
Besluit (EU) 2016/344 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
RICHTLIJNEN
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/1 |
RICHTLIJN (EU) 2016/343 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 9 maart 2016
betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, onder b),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces zijn neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM), artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 11 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. |
(2) |
De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te ontwikkelen. Volgens de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, en met name punt 33, moet het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken binnen de Unie worden, omdat een versterkte wederzijdse erkenning en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en de rechtsbescherming van het individu ten goede zouden komen. |
(3) |
Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dient de justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en andere rechterlijke beslissingen te berusten. |
(4) |
De toepassing van dat beginsel berust op de vooronderstelling dat de lidstaten wederzijds vertrouwen hebben in elkaars strafrechtstelsels. De omvang van het beginsel van wederzijdse erkenning hangt samen met een aantal parameters, waaronder regelingen voor de bescherming van de rechten van verdachten en beklaagden en gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van dat beginsel te vergemakkelijken. |
(5) |
Hoewel de lidstaten partij zijn bij het EVRM en het IVBPR, heeft de ervaring geleerd dat dit gegeven alleen niet altijd zorgt voor een voldoende mate van vertrouwen in de strafrechtstelsels van andere lidstaten. |
(6) |
Op 30 november 2009 keurde de Raad een resolutie goed betreffende een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden in strafprocedures (3) („de routekaart”). De routekaart, die uitgaat van een stapsgewijze benadering, vergt de vaststelling van maatregelen met betrekking tot het recht op vertaling en vertolking (maatregel A), het recht op informatie over de rechten en informatie over de beschuldiging (maatregel B), het recht op juridisch advies en rechtsbijstand (maatregel C), het recht te communiceren met familie, werkgever en consulaire autoriteiten (maatregel D) en bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden (maatregel E). |
(7) |
De Europese Raad verklaarde zich op 11 december 2009 ingenomen met de routekaart en maakte deze tot onderdeel van het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (4) (punt 2.4). De Europese Raad benadrukte dat de routekaart niet uitputtend is en nodigde de Commissie dan ook uit te onderzoeken welke minimale procedurele rechten verdachten en beklaagden verder kunnen worden toegekend en te beoordelen of andere vraagstukken, bijvoorbeeld het vermoeden van onschuld, dienen te worden aangepakt om op dit gebied tot betere samenwerking te komen. |
(8) |
Tot dusver zijn er drie maatregelen inzake procedurele rechten in strafprocedures vastgesteld op grond van de routekaart, te weten Richtlijnen 2010/64/EU (5), 2012/13/EU (6) en 2013/48/EU (7) van het Europees Parlement en de Raad. |
(9) |
Deze richtlijn heeft als doel het recht op een eerlijk proces in strafzaken te versterken door gemeenschappelijke minimumvoorschriften vast te stellen over bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn. |
(10) |
Door gemeenschappelijke minimumvoorschriften vast te stellen voor de bescherming van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden beoogt deze richtlijn het vertrouwen van de lidstaten in elkaars strafrechtsstelsels te versterken om aldus de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen te vergemakkelijken. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften kunnen ook belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers wegnemen op het gehele grondgebied van de lidstaten. |
(11) |
Deze richtlijn dient uitsluitend van toepassing te zijn op strafprocedures, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie), onverminderd de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op civielrechtelijke procedures of bestuursrechtelijke procedures, ook niet wanneer bestuursrechtelijke procedures kunnen leiden tot sancties, zoals procedures inzake mededinging, handel, financiële diensten, wegverkeer, belastingen of bijkomende belastingheffingen, en onderzoeken van bestuurlijke instanties met betrekking tot dergelijke procedures. |
(12) |
Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op natuurlijke personen die in een strafprocedure verdachte of beklaagde zijn. Zij dient van toepassing te zijn vanaf het tijdstip waarop een persoon ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit of een vermeend strafbaar feit te hebben begaan, en derhalve zelfs nog voordat de bevoegde instanties van een lidstaat die persoon bij officiële kennisgeving of anderszins ervan in kennis stellen dat hij verdacht of beschuldigd wordt. Deze richtlijn dient te gelden in elke fase van de strafprocedure tot de beslissing over de uiteindelijke vaststelling of de verdachte of beklaagde het strafbaar feit heeft begaan onherroepelijk is geworden. Juridische maatregelen en voorzieningen in rechte die alleen kunnen worden toegepast nadat die beslissing onherroepelijk is geworden, met inbegrip van een beroep bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, mogen niet binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. |
(13) |
Deze richtlijn erkent de verschillende behoeften en beschermingsniveaus van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld wat natuurlijke personen en rechtspersonen betreft. Voor natuurlijke personen wordt die bescherming bevestigd in vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof van Justitie heeft echter vastgesteld dat de rechten die voortvloeien uit het vermoeden van onschuld niet op dezelfde wijze toekomen aan rechtspersonen als aan natuurlijke personen. |
(14) |
In de huidige ontwikkelingsfase van het nationale recht en de rechtspraak op nationaal en uniaal niveau is het prematuur om op Unieniveau wetgevend op te treden met betrekking tot het vermoeden van onschuld van rechtspersonen. Deze richtlijn mag dan ook niet van toepassing te zijn op rechtspersonen. Dit mag niet afdoen aan de toepassing op rechtspersonen van het vermoeden van onschuld, zoals met name neergelegd in het EVRM en zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie. |
(15) |
Het vermoeden van onschuld dient ten aanzien van rechtspersonen te worden gewaarborgd door de bestaande wettelijke waarborgen en rechtspraak, waarvan de ontwikkeling moet bepalen of Uniemaatregelen zijn vereist. |
(16) |
Het vermoeden van onschuld zou worden geschonden wanneer in openbare verklaringen van overheidsinstanties of in andere rechterlijke beslissingen dan die welke betrekking hebben op de vaststelling van schuld een verdachte of beklaagde als schuldig wordt aangeduid zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan. Dergelijke verklaringen en rechterlijke beslissingen mogen niet de mening weergeven dat deze persoon schuldig is. Dit mag geen afbreuk doen aan handelingen van de vervolgende instantie die erop gericht zijn te bewijzen dat de verdachte of beklaagde schuldig is, zoals de tenlastelegging, noch aan rechterlijke beslissingen op grond waarvan voorwaardelijke straffen in werking treden, op voorwaarde dat de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd. Dit mag evenmin afbreuk doen aan voorlopige beslissingen van procedurele aard, die worden genomen door rechterlijke of andere bevoegde instanties en die zijn gebaseerd op een verdenking of op belastende bewijzen, zoals beslissingen inzake voorlopige hechtenis, op voorwaarde dat in dergelijke beslissingen de verdachte of de beklaagde niet als schuldig wordt aangeduid. Alvorens een voorlopige beslissing van procedurele aard te nemen moet de bevoegde instantie wellicht eerst nagaan of er voldoende belastende bewijzen jegens de verdachte of beklaagde zijn die de betrokken beslissing rechtvaardigen, en in de beslissing kan daarnaar worden verwezen. |
(17) |
Onder „openbare verklaringen van overheidsinstanties” moet worden verstaan: elke verklaring waarin wordt verwezen naar een strafbaar feit, en die uitgaat van een instantie die betrokken is bij de strafrechtelijke procedure met betrekking tot dit strafbare feit — zoals de rechterlijke macht, politie en andere rechtshandhavingsinstanties — of van een andere overheidsinstantie, zoals ministers en andere gezagsdragers, met dien verstande dat dit geen afbreuk doet aan het nationale recht inzake immuniteiten. |
(18) |
De verplichting om verdachten of beklaagden niet als schuldig aan te duiden, mag overheidsinstanties niet beletten informatie openbaar te maken over de strafprocedures wanneer dit strikt noodzakelijk is om redenen die verband houden met het strafrechtelijk onderzoek — zoals wanneer videomateriaal wordt vrijgegeven, en het publiek wordt opgeroepen om te helpen bij het identificeren van de vermeende dader van het strafbaar feit — of met het algemeen belang, zoals wanneer gegevens om veiligheidsredenen worden verstrekt aan de inwoners van een gebied dat is getroffen door een vermeend milieumisdrijf, of wanneer het Openbaar Ministerie of een andere bevoegde instantie objectieve informatie verschaft over de stand van de strafrechtelijke procedure om verstoring van de openbare orde te voorkomen. Het inroepen van dergelijke redenen moet beperkt blijven tot situaties waarin dit, gelet op alle belangen, redelijk en proportioneel zou zijn. In ieder geval mogen de wijze waarop en de context waarin de informatie wordt verspreid, niet de indruk wekken dat de persoon schuldig is alvorens zijn schuld in rechte is komen vast te staan. |
(19) |
De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om zeker te stellen dat overheidsinstanties, wanneer zij informatie aan de media verstrekken, verdachten of beklaagden niet als schuldig aanduiden zolang hun schuld niet in rechte is komen vast te staan. Hiertoe dienen de lidstaten overheidsinstanties te informeren over het belang om bij de verstrekking of openbaarmaking van informatie aan de media het vermoeden van onschuld naar behoren in acht te nemen. Dit mag geen afbreuk doen aan het nationale recht ter bescherming van de vrijheid van de pers en andere media. |
(20) |
De bevoegde instanties moeten ervan afzien verdachten of beklaagden, in de rechtszaal of in het openbaar, als schuldig te doen voorkomen door vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, zoals handboeien, glazen cellen, kooien en enkelbanden, tenzij het gebruik van dergelijke middelen in de voorliggende zaak is vereist om redenen die verband houden met de veiligheid, waaronder het voorkomen dat verdachten of beklaagden zichzelf of anderen schade berokkenen of materiële schade aanrichten, dan wel met het voorkomen dat verdachten of beklaagden ontsnappen of contacten hebben met derden, zoals getuigen of slachtoffers. De mogelijkheid om vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, houdt niet in dat de bevoegde instanties een formele beslissing over het gebruik van dergelijke middelen moeten nemen. |
(21) |
Indien praktisch mogelijk moeten de bevoegde instanties er ook van afzien verdachten of beklaagden, in de rechtszaal of in het openbaar, in gevangeniskleding te laten verschijnen, teneinde niet de indruk te wekken dat zij schuldig zijn. |
(22) |
De bewijslast voor het aantonen van de schuld van de verdachte of beklaagde rust op de vervolgende instantie, en enige twijfel moet ten gunste van de beklaagde komen. Het vermoeden van onschuld zou worden geschonden indien de bewijslast zou worden verschoven van de vervolgende instantie naar de verdediging; dit doet echter geen afbreuk aan bevoegdheden van rechters om ambtshalve feitenonderzoek te doen, noch aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht bij de beoordeling van de schuld van de verdachte of beklaagde. Evenmin doet het afbreuk aan het gebruik van wettelijke of feitelijke vermoedens inzake de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een verdachte of beklaagde. Dergelijke vermoedens moeten binnen redelijke grenzen blijven, rekening houdend met het belang van wat er op het spel staat en de handhaving van de rechten van de verdediging. Daarnaast dienen de gehanteerde middelen in redelijke verhouding te staan tot het legitieme doel dat wordt nagestreefd. Dergelijke vermoedens moeten weerlegbaar zijn en mogen in ieder geval alleen dan worden gebruikt wanneer de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd. |
(23) |
In de verschillende lidstaten zijn niet alleen de vervolgende instantie, maar ook rechters en bevoegde rechterlijke instanties belast met het zoeken naar belastende en ontlastende bewijzen. Lidstaten die niet over een stelsel op tegenspraak beschikken, moeten hun huidige systeem kunnen handhaven op voorwaarde dat dit strookt met deze richtlijn en met andere toepasselijke Unierechtelijke en internationaalrechtelijke bepalingen. |
(24) |
Het recht om te zwijgen is een belangrijk aspect van het vermoeden van onschuld. Het moet dienen als bescherming tegen zelfincriminatie. |
(25) |
Het recht om zichzelf niet te belasten is eveneens een belangrijk aspect van het vermoeden van onschuld. Wanneer verdachten en beklaagden wordt gevraagd verklaringen af te leggen of vragen te beantwoorden, mogen zij niet worden gedwongen bewijzen of documenten over te leggen of inlichtingen te verstrekken die tot zelfincriminatie kunnen leiden. |
(26) |
Het recht om te zwijgen en het recht om zichzelf niet te belasten, moeten van toepassing zijn op vragen die verband houden met het strafbaar feit waarvan een persoon wordt verdacht of beschuldigd, en bijvoorbeeld niet op vragen betreffende de identificatie van een verdachte of beklaagde. |
(27) |
Het recht om te zwijgen en het recht om zichzelf niet te belasten, impliceren dat de bevoegde autoriteiten verdachten of beklaagden niet tegen hun wil mogen dwingen informatie te verstrekken. Bij de beoordeling of sprake is van schending van het recht om te zwijgen of het recht om zichzelf niet te belasten moet rekening worden gehouden met de uitleg die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op een eerlijk proces uit hoofde van het EVRM. |
(28) |
De uitoefening van het recht om te zwijgen of het recht om zichzelf niet te belasten mag niet worden gebruikt tegen een verdachte of beklaagde en mag niet op zichzelf worden beschouwd als bewijs dat de betrokkene het desbetreffende strafbaar feit heeft begaan. Dit mag geen afbreuk doen aan nationale regels betreffende de beoordeling van bewijsmateriaal door rechtbanken of rechters, op voorwaarde dat de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd. |
(29) |
De uitoefening van het recht om zichzelf niet te belasten, mag de bevoegde instanties niet beletten bewijsmateriaal te vergaren dat rechtmatig van de verdachte of de beklaagde kan worden verkregen door gebruik van rechtmatige dwang en dat onafhankelijk van de wil van de verdachte of beklaagde bestaat, zoals materiaal dat als gevolg van een bevel wordt verkregen, materiaal waarvoor een wettelijke bewaarplicht bestaat alsmede een verplichting om het op verzoek af te staan, adem-, bloed- en urinemonsters en monsters van lichaamsweefsel voor DNA-tests. |
(30) |
Het recht om te zwijgen en het recht om zichzelf niet te belasten, mag de lidstaten niet beletten te bepalen dat procedures of bepaalde fasen daarvan voor lichte strafbare feiten zoals lichte verkeersovertredingenschriftelijk kunnen worden gevoerd of zonder de verdachte of de beklaagde door de bevoegde instanties met betrekking tot het betrokken strafbaar feit te verhoren, mits zulks in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces. |
(31) |
De lidstaten moeten overwegen er zorg voor te dragen dat wanneer aan verdachten of beklaagden informatie wordt verstrekt over rechten uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 2012/13/EU, zij eveneens informatie ontvangen betreffende het recht om zichzelf niet te belasten, zoals dit overeenkomstig deze richtlijn wordt toegepast krachtens nationale wetgeving. |
(32) |
De lidstaten moeten overwegen er zorg voor te dragen dat wanneer aan verdachten of beklaagden een verklaring van rechten wordt verstrekt overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2012/13/EU, deze verklaring eveneens informatie bevat betreffende het recht om zichzelf niet te belasten, zoals dit overeenkomstig deze richtlijn wordt toegepast krachtens nationale wetgeving. |
(33) |
Het recht op een eerlijk proces is een van de grondbeginselen van een democratische samenleving. Het recht van verdachten en beklaagden om aanwezig te zijn bij de terechtzitting, is gebaseerd op dat recht en moet in de hele Unie worden gewaarborgd. |
(34) |
Indien verdachten of beklaagden om buiten hun macht liggende redenen niet ter terechtzitting aanwezig kunnen zijn, moeten zij de mogelijkheid krijgen om binnen de in het nationale recht gestelde termijn te verzoeken om een nieuwe datum voor de terechtzitting. |
(35) |
Het recht van verdachten en beklaagden om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, is niet absoluut. Onder bepaalde voorwaarden dienen verdachten en beklaagden de mogelijkheid te hebben om, uitdrukkelijk of stilzwijgend maar op ondubbelzinnige wijze, afstand te doen van dat recht. |
(36) |
In bepaalde omstandigheden moet een beslissing over de schuld of onschuld van een verdachte of beklaagde kunnen worden gegeven, zelfs wanneer de betrokkene niet bij de terechtzitting aanwezig is. Dit kan het geval zijn wanneer de verdachte of beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van eventuele afwezigheid, en desondanks niet verschijnt. Het in kennis stellen van een verdachte of beklaagde van de terechtzitting moet worden begrepen als het in persoon dagvaarden van de betrokkene of het anderszins aan de betrokkene verstrekken van officiële informatie over het tijdstip en de plaats van de terechtzitting, op een wijze die het hem mogelijk maakt kennis te krijgen van de terechtzitting. Het in kennis stellen van de verdachte of de beklaagde van de gevolgen van afwezigheid moet met name worden begrepen als het informeren van de betrokkene dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op de terechtzitting verschijnt. |
(37) |
Het moet ook mogelijk zijn om in afwezigheid van een verdachte of beklaagde een proces te voeren dat kan leiden tot een beslissing over schuld of onschuld, wanneer die persoon van de terechtzitting in kennis is gesteld en een door hemzelf of door de staat aangestelde advocaat heeft gemachtigd om hem tijdens die terechtzitting te vertegenwoordigen, en die advocaat namens de verdachte of beklaagde ter terechtzitting verschijnt. |
(38) |
Bij de beoordeling of de wijze van kennisgeving voldoende waarborgt dat de betrokkene op de hoogte is van het proces, moet in voorkomend geval ook bijzondere aandacht worden besteed aan de zorgvuldigheid die de overheidsinstanties in acht hebben genomen bij de kennisgeving aan betrokkene en aan de zorgvuldigheid die betrokkene heeft betracht om aan hem gerichte informatie in ontvangst te nemen. |
(39) |
Wanneer lidstaten voorzien in de mogelijkheid om processen te voeren in afwezigheid van verdachten of beklaagden, maar niet is voldaan aan de voorwaarden om een beslissing te kunnen nemen bij afwezigheid van een bepaalde verdachte of beklaagde, omdat de verdachte of beklaagde, ondanks redelijke inspanningen, niet kon worden gelokaliseerd, bijvoorbeeld omdat hij is gevlucht of er vandoor is gegaan, moet het niettemin mogelijk zijn om een beslissing te nemen bij afwezigheid van de verdachte of beklaagde, en om deze beslissing ten uitvoer te leggen. In dat geval moeten de lidstaten ervoor zorgen dat wanneer verdachten of beklaagden in kennis worden gesteld van die beslissing, in het bijzonder wanneer zij in hechtenis worden genomen, zij eveneens in kennis worden gesteld van de mogelijkheid de beslissing aan te vechten en van het recht op een nieuw proces of op een andere voorziening in rechte. Dergelijke informatie dient schriftelijk te worden verstrekt. De informatie mag ook mondeling worden verstrekt, op voorwaarde dat het feit dat de informatie is verstrekt wordt vastgelegd overeenkomstig de volgens het nationaal recht geldende registratieprocedure. |
(40) |
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten een verdachte of beklaagde tijdelijk uit het proces kunnen weren, wanneer dit in het belang is van het goede verloop van de strafprocedure. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer een verdachte of beklaagde de zitting verstoort en op bevel van de rechter uit de rechtszaal moet worden weggeleid, of wanneer blijkt dat de aanwezigheid van een verdachte of beklaagde het correct horen van een getuige verhindert. |
(41) |
Het recht om aanwezig te zijn bij het proces kan alleen worden uitgeoefend indien er een of meer zittingen worden gehouden. Dit betekent dat het recht om bij het proces aanwezig te zijn, geen toepassing kan vinden indien de toepasselijke nationale procesregels niet voorzien in een zitting. Dergelijke nationale regels moeten in overeenstemming zijn met het Handvest en met het EVRM, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in het bijzonder met betrekking tot het recht op een eerlijk proces. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de zaak vereenvoudigd wordt afgedaan waarbij, geheel of gedeeltelijk, een schriftelijke procedure of een procedure zonder zitting wordt gevolgd. |
(42) |
De lidstaten moeten waarborgen dat bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, in het bijzonder wat betreft het recht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting en het recht op een nieuw proces, rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van kwetsbare personen. Blijkens de Aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (8) moeten onder kwetsbare verdachten of beklaagden worden verstaan alle verdachten of beklaagden die niet in staat zijn om strafprocedures te begrijpen of hier effectief aan deel te nemen wegens hun leeftijd, mentale of fysieke gesteldheid of eventuele handicaps. |
(43) |
Kinderen zijn kwetsbaar en moeten een specifiek beschermingsniveau genieten. Daarom dienen specifieke procedurele waarborgen te worden vastgesteld met betrekking tot sommige in deze richtlijn opgenomen rechten. |
(44) |
Overeenkomstig het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht moeten de lidstaten voorzien in passende en doeltreffende voorzieningen in rechte instellen voor het geval van schending van een door het Unierecht aan particulieren toegekend recht. Een doeltreffende voorziening in rechte voor het geval van schending van een van de in deze richtlijn vastgestelde rechten moet, voor zover mogelijk, tot gevolg hebben dat de verdachten of beklaagden in dezelfde positie worden gebracht als die waarin zij zouden hebben verkeerd indien de schending niet had plaatsgevonden, zodat het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging worden gewaarborgd. |
(45) |
Bij de beoordeling van de verklaringen van verdachten of beklaagden of van bewijs dat is verkregen in strijd met het recht om te zwijgen of het recht om zichzelf niet te belasten, dienen rechtbanken en rechters de rechten van de verdediging en het eerlijke verloop van de procedure in acht te nemen. In dit verband moet rekening worden gehouden met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, volgens welke de toelating van in strijd met artikel 3 EVRM door foltering of andere vormen van mishandeling verkregen verklaringen als bewijs om de relevante feiten in strafprocedures vast te stellen, deze procedures in hun geheel oneerlijk zou maken. Overeenkomstig het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing mag een verklaring waarvan is vastgesteld dat zij door foltering is afgelegd, niet worden aangevoerd als bewijs in een rechtszaak, behalve tegen een van foltering beschuldigde persoon als bewijs dat de verklaring werd afgelegd. |
(46) |
Om de doeltreffendheid van deze richtlijn te monitoren en te beoordelen, moeten de lidstaten beschikbare gegevens over de tenuitvoerlegging van de in deze richtlijn vastgelegde rechten toezenden aan de Commissie. Die gegevens kunnen zien op gegevens die rechtshandhavingsinstanties en rechterlijke instanties hebben geregistreerd met betrekking tot de voorzieningen in rechte waarvan is gebruikgemaakt in het geval van schending van een onder deze richtlijn vallend aspect van het vermoeden van onschuld of van het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn. |
(47) |
Deze richtlijn eerbiedigt de door het Handvest en het EVRM erkende grondrechten en beginselen, waaronder het verbod op foltering en onmenselijke of onterende behandeling, het recht op vrijheid en veiligheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op persoonlijke integriteit, de rechten van het kind, de integratie van mensen met een handicap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging. In het bijzonder dient rekening te worden gehouden met artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), uit hoofde waarvan de Unie de in het Handvest vastgestelde rechten, vrijheden en beginselen erkent, zoals zij worden gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, en die als algemene beginselen deel uit maken van het Unierecht. |
(48) |
Aangezien deze richtlijn voorziet in minimumvoorschriften, moeten de lidstaten de in deze richtlijn vastgestelde rechten kunnen uitbreiden om een hoger beschermingsniveau te bieden. Het door de lidstaten geboden beschermingsniveau mag nooit lager zijn dan de normen die zijn opgenomen in het Handvest of het EVRM, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. |
(49) |
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, meer bepaald het vaststellen van gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en voor het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn, niet op toereikende wijze door de lidstaten kunnen worden bereikt en dus vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 VEU. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken. |
(50) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen die lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten. |
(51) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend voor, noch van toepassing is op Denemarken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 1
Onderwerp
Deze richtlijn bevat gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake:
a) |
bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld in strafprocedures; |
b) |
het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn. |
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze richtlijn is van toepassing op natuurlijke personen die verdachten of beklaagden zijn in strafprocedures. Zij is van toepassing op elk stadium van strafprocedures, vanaf het moment waarop iemand ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit of een vermeend strafbaar feit te hebben begaan, tot de beslissing inzake de uiteindelijke vaststelling of de betrokkene het strafbaar feit heeft begaan onherroepelijk is geworden.
HOOFDSTUK 2
VERMOEDEN VAN ONSCHULD
Artikel 3
Vermoeden van onschuld
De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten en beklaagden voor onschuldig worden gehouden totdat hun schuld in rechte is komen vast te staan.
Artikel 4
Publieke verwijzingen naar schuld
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een verdachte of beklaagde in openbare verklaringen van overheidsinstanties en in andere rechterlijke beslissingen dan die welke betrekking hebben op de vaststelling van schuld, niet als schuldig wordt aangeduid zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan. Dit doet geen afbreuk aan handelingen van de vervolgende instanties die erop zijn gericht te bewijzen dat de verdachte of beklaagde schuldig is, noch aan voorlopige beslissingen van procedurele aard, die zijn genomen door rechterlijke of andere bevoegde instanties, en die zijn gebaseerd op verdenkingen of belastend bewijsmateriaal.
2. De lidstaten zorgen, overeenkomstig deze richtlijn en met name artikel 10, ervoor dat passende maatregelen ter beschikking staan in het geval van een schending van de in lid 1 van dit artikel vastgelegde verplichting om verdachten of beklaagden niet als schuldig aan te duiden.
3. De in lid 1 vastgestelde verplichting om verdachten of beklaagden niet als schuldig aan te duiden, belet overheidsinstanties niet informatie over strafprocedures openbaar te maken wanneer dit strikt noodzakelijk is om redenen die verband houden met het strafrechtelijk onderzoek of het algemeen belang.
Artikel 5
Voorstelling van verdachten en beklaagden
1. De lidstaten nemen passende maatregelen om te waarborgen dat verdachten of beklaagden, in de rechtbank of in het openbaar, niet als schuldig worden voorgesteld door vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken.
2. Lid 1 belet het de lidstaten niet om vrijheidsbeperkende middelen toe te passen wanneer deze in de voorliggende zaak vereist zijn om veiligheidsredenen of om te voorkomen dat verdachten of beklaagden ontsnappen of contact hebben met derden.
Artikel 6
Bewijslast
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bewijslast voor de vaststelling van de schuld van verdachten en beklaagden op de vervolgende instantie rust. Dit doet geen afbreuk aan enige verplichting voor de rechter of de bevoegde rechtbank om zowel belastende en ontlastende bewijzen te zoeken, noch aan het recht van de verdediging om overeenkomstig het nationale recht bewijsmateriaal aan te brengen.
2. De lidstaten waarborgen dat iedere twijfel over de schuldvraag in het voordeel van de verdachte of de beklaagde werkt, ook wanneer de rechter beoordeelt of de betrokkene moet worden vrijgesproken.
Artikel 7
Recht om te zwijgen en recht om zichzelf niet te belasten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten en beklaagden het recht hebben om te zwijgen in verband met het strafbaar feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om zichzelf niet te belasten.
3. De uitoefening van het recht om zichzelf niet te belasten mag de bevoegde autoriteiten niet beletten bewijsmateriaal te vergaren dat rechtmatig wordt verkregen door gebruik van legale dwang en dat onafhankelijk van de wil van de verdachten of beklaagden bestaat.
4. De lidstaten mogen hun rechterlijke instanties toestaan bij de veroordeling rekening te houden met de bereidheid tot medewerking van verdachten en beklaagden.
5. De uitoefening door verdachten en beklaagden van het recht om te zwijgen of het recht om zichzelf niet te belasten, mag niet tegen hen worden gebruikt en mag niet worden beschouwd als bewijs dat zij het betrokken strafbaar feit hebben begaan.
6. Dit artikel belet de lidstaten niet te bepalen dat procedures of bepaalde fasen daarvan voor lichte strafbare feiten schriftelijk kunnen worden gevoerd of zonder de verdachte of de beklaagde door de bevoegde autoriteiten met betrekking tot het betrokken strafbaar feit te horen, mits zulks in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces.
HOOFDSTUK 3
RECHT OP AANWEZIGHEID BIJ PROCES
Artikel 8
Recht op aanwezigheid bij proces
1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten en beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun terechtzitting.
2. De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid dat een proces, dat kan leiden tot een beslissing over schuld of onschuld van een verdachte of beklaagde, kan plaatsvinden in zijn afwezigheid, op voorwaarde dat:
a) |
de verdachte of beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van zijn afwezigheid; of |
b) |
de verdachte of beklaagde, die van het proces in kennis is gesteld, wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat die ofwel door de verdachte of de beklaagde dan wel door de staat werd aangesteld. |
3. Een overeenkomstig lid 2 genomen beslissing kan jegens de verdachte of beklaagde ten uitvoer worden gelegd.
4. Wanneer lidstaten voorzien in de mogelijkheid om processen te houden in afwezigheid van verdachten of beklaagden, maar het niet mogelijk is te voldoen aan de in lid 2 van dit artikel gestelde voorwaarden, omdat een verdachte of beklaagde, ondanks redelijke inspanningen, niet kan worden gelokaliseerd, kunnen de lidstaten bepalen dat niettemin een beslissing kan worden genomen die ten uitvoer kan worden gelegd. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer verdachten of beklaagden in kennis worden gesteld van de beslissing, in het bijzonder wanneer zij in hechtenis worden genomen, zij eveneens worden geïnformeerd over de mogelijkheid de beslissing aan te vechten en het recht op een nieuw proces of een andere voorziening in rechte, overeenkomstig artikel 9.
5. Dit artikel doet geen afbreuk aan nationale regels volgens welke de rechter of de bevoegde rechtbank een verdachte of beklaagde tijdelijk uit het proces kan weren wanneer dit noodzakelijk is om het goede verloop van de strafprocedure te waarborgen, mits de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd.
6. Dit artikel doet geen afbreuk aan nationale regels volgens welke procedures of bepaalde fasen daarvan schriftelijk worden gevoerd, mits zulks strookt met het recht op een eerlijk proces.
Artikel 9
Recht op een nieuw proces
De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer verdachten of beklaagden niet aanwezig waren bij hun terechtzitting en niet is voldaan aan de in artikel 8, lid 2, gestelde voorwaarden, zij recht hebben op een nieuw proces, of een andere voorziening in rechte, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld, met inbegrip van de beoordeling van nieuw bewijsmateriaal, en dat kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing. In dit verband waarborgen de lidstaten dat die verdachten of beklaagden het recht hebben aanwezig te zijn, overeenkomstig nationaalrechtelijke procedures effectief deel te nemen, en hun recht op verdediging uit te oefenen.
HOOFDSTUK 4
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 10
Voorzieningen in rechte
1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten en beklaagden over een doeltreffende voorziening in rechte beschikken wanneer hun rechten uit hoofde van deze richtlijn zijn geschonden.
2. Onverminderd nationale regels en stelsels inzake de toelaatbaarheid van bewijs zorgen de lidstaten ervoor dat bij de beoordeling van door verdachten of beklaagden afgelegde verklaringen of van in strijd met het recht om te zwijgen of het recht om zichzelf niet te belasten verkregen bewijs, de rechten van de verdediging en het eerlijke verloop van het proces worden geëerbiedigd.
Artikel 11
Gegevensverzameling
De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 1 april 2020 en daarna om de drie jaar beschikbare gegevens toe waaruit blijkt hoe de in deze richtlijn vastgestelde rechten ten uitvoer werden gelegd.
Artikel 12
Verslag
De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 1 april 2021 een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
Artikel 13
Non-regressiebepaling
Geen enkele bepaling van deze richtlijn mag worden opgevat als een beperking of afwijking van de rechten en procedurele waarborgen die zijn vastgelegd in het Handvest, het EVRM of andere relevante bepalingen van internationaal recht of van het recht van een lidstaat die een hoger beschermingsniveau bieden.
Artikel 14
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 april 2018 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 15
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 16
Addressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Straatsburg, 9 maart 2016.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
J.A. HENNIS-PLASSCHAERT
(1) PB C 226 van 16.7.2014, blz. 63.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 20 januari 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 februari 2016.
(3) PB C 295 van 4.12.2009, blz. 1.
(4) PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
(5) Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
(6) Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
(7) Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
(8) PB C 378 van 24.12.2013, blz. 8.
BESLUITEN
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/12 |
BESLUIT (EU) 2016/344 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 9 maart 2016
tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij de aanpak van zwartwerk
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In haar mededeling van 18 april 2012 getiteld „Naar een banenrijk herstel” heeft de Commissie de noodzaak van een verbeterde samenwerking tussen de lidstaten benadrukt en aangekondigd raadplegingen te zullen houden over de oprichting van een platform op het niveau van de Unie — bestaande uit arbeidsinspecties en andere handhavingsautoriteiten — voor de strijd tegen zwartwerk, met als doel de samenwerking te verbeteren, goede praktijken te delen en gemeenschappelijke beginselen voor controles vast te stellen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 148 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft de Raad bij Besluit (EU) 2015/1848 (4) richtsnoeren vastgesteld voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten. Deze richtsnoeren geven aan in welke richting de lidstaten moeten gaan bij de vaststelling van hun nationale hervormingsprogramma's en bij de tenuitvoerlegging van hervormingen. De werkgelegenheidsrichtsnoeren vormen de grondslag voor de landenspecifieke aanbevelingen die de Raad op grond van dat artikel aan lidstaten doet. In de afgelopen jaren omvatten deze landenspecifieke aanbevelingen met betrekking tot de bestrijding van zwartwerk. |
(3) |
In artikel 151 VWEU worden de bevordering van de werkgelegenheid en de verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden genoemd als de doelstellingen op het gebied van het sociaal beleid. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, kan de Unie de activiteiten van de lidstaten op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, de arbeidsvoorwaarden, de integratie van personen die zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt en de bestrijding van sociale uitsluiting, ondersteunen en aanvullen. Overeenkomstig artikel 153, lid 2, onder a), VWEU kan de Unie maatregelen ter bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten aannemen, uitgezonderd enige vorm van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. |
(4) |
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 14 januari 2014 over „doeltreffende arbeidsinspecties als middel om de arbeidsomstandigheden in Europa te verbeteren” het initiatief van de Commissie om een Europees platform op te richten toegejuicht en aangedrongen op een betere samenwerking op Unieniveau bij de aanpak van zwartwerk, dat volgens de resolutie de economie van de Unie schade toebrengt, tot oneerlijke concurrentie leidt, de financiële stabiliteit van de sociale modellen van de Unie bedreigt en erin resulteert dat steeds meer werknemers geen sociale en arbeidsrechtelijke bescherming genieten. |
(5) |
Zwartwerk is in de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2007 getiteld „Intensievere bestrijding van zwartwerk” gedefinieerd als „alle betaalde werkzaamheden die op zichzelf wettig zijn, maar niet aan de overheid worden gemeld, waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met verschillen in de wetgeving van de lidstaten”. Deze definitie sluit alle onwettige activiteiten uit. |
(6) |
Zwartwerk heeft vaak een grensoverschrijdende dimensie. De aard van zwartwerk kan per land verschillen, afhankelijk van de economische, administratieve en sociale context. Nationale wetgeving inzake zwartwerk en de op nationaal niveau gebruikte definities lopen uiteen. Maatregelen voor het bestrijden van zwartwerk dienen daarom toegesneden te zijn op de verschillende situaties. |
(7) |
Schattingen duiden er op dat zwartwerk een aanzienlijk deel van de economie van de Unie uitmaakt. Aangezien zwartwerk in nationale wetgeving in de diverse lidstaten telkens anders wordt gedefinieerd, is het moeilijk precieze gegevens te verwerven over de omvang ervan. |
(8) |
Misbruik, op nationaal niveau of in grensoverschrijdende situaties, van de hoedanigheid van zelfstandige als omschreven in het nationaal recht, is een vorm van valselijk gemeld werk, dat dikwijls in verband wordt gebracht met zwartwerk. Er is sprake van schijnzelfstandigheid wanneer iemand die voldoet aan de voorwaarden die kenmerkend zijn voor een arbeidsverhouding wordt aangemeld als zelfstandige, met als doel te ontkomen aan bepaalde juridische of fiscale verplichtingen. Het platform gecreëerd door dit besluit (het platform) moet de diverse vormen van zwartwerk en het valselijk gemeld werk dat in verband wordt gebracht met zwartwerk, inclusief schijnzelfstandigheid, aanpakken. |
(9) |
Zwartwerk heeft grote gevolgen voor de betrokken werknemers, die onzekere arbeidsvoorwaarden en soms gevaarlijke arbeidsomstandigheden, veel lagere lonen, ernstige inbreuken op hun arbeidsrechten en een aanzienlijk geringere bescherming in het kader van de arbeids- en sociale wetgeving moeten accepteren, waardoor ze niet voor passende uitkeringen in aanmerking komen, geen pensioenrechten opbouwen en geen toegang tot gezondheidszorg hebben, en ook geen opleidingen kunnen volgen noch in aanmerking komen voor permanente scholing. |
(10) |
De negatieve effecten van zwartwerk op de samenleving en de economie kunnen verschillende vormen aannemen. Het platform heeft ten doel de arbeidsvoorwaarden te verbeteren en de integratie op de arbeidsmarkt en sociale inclusie te bevorderen. Zwartwerk heeft ernstige gevolgen voor de begroting omdat daardoor de opbrengsten uit belastingen en sociale zekerheid worden verminderd, waarmee de financiële duurzaamheid van de socialebeschermingsstelsels wordt ondermijnd. Het heeft nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid en de productiviteit en verstoort de concurrentie. |
(11) |
Zwartwerk heeft wisselende effecten op verschillende sociale groepen zoals vrouwen, migranten en huishoudelijk personeel, en sommige zwartwerkers bevinden zich in een bijzonder kwetsbare positie. |
(12) |
De lidstaten hebben een uitgebreide reeks beleidsbenaderingen en beleidsmaatregelen ingevoerd om zwartwerk te bestrijden. De lidstaten hebben eveneens bilaterale overeenkomsten gesloten en multilaterale projecten uitgevoerd met betrekking tot bepaalde aspecten van zwartwerk. De aanpak van het complexe probleem van zwartwerk moet nog worden ontwikkeld en vereist een holistische benadering. Het platform zou geen belemmering mogen vormen voor bilaterale of multilaterale overeenkomsten en regelingen betreffende administratieve samenwerking. |
(13) |
Deelname aan de activiteiten van het platform doet geen afbreuk aan de bevoegdheden en/of verplichtingen van de lidstaten om zwartwerk aan te pakken, met inbegrip van hun nationale of internationale verplichtingen uit hoofde van onder meer de relevante en toepasselijke verdragen van de Internationale Arbeidsinspectie (ILO), zoals Verdrag nr. 81 betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel. |
(14) |
De samenwerking tussen de lidstaten op het niveau van de Unie is allesbehalve volledig, zowel wat de deelname van de lidstaten als wat de behandelde vraagstukken betreft. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten beschikken niet over een formeel mechanisme voor grensoverschrijdende samenwerking om vraagstukken in verband met zwartwerk op alomvattende wijze aan te pakken. |
(15) |
Het is nodig samenwerking tussen de lidstaten op het niveau van de Unie aan te moedigen om de lidstaten te helpen zwartwerk doelmatiger en doeltreffender aan te pakken. In dit verband dient het platform erop gericht te zijn de uitwisseling van beste praktijken en informatie te vergemakkelijken en te ondersteunen en dient het te voorzien in een raamwerk op het niveau van de Unie teneinde een gemeenschappelijke opvatting, expertise en analyse met betrekking tot zwartwerk te ontwikkelen. Gedeelde definities en gemeenschappelijke concepten van zwartwerk moeten een afspiegeling vormen van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Het platform moet tevens samenwerking aanmoedigen tussen de verschillende handhavingsautoriteiten van de lidstaten die op vrijwillige basis aan dergelijke grensoverschrijdende maatregelen deelnemen. |
(16) |
Dit besluit heeft ten doel de samenwerking tussen de lidstaten op Unieniveau aan te moedigen. De situatie op het gebied van zwartwerk is zeer verschillend in de lidstaten en derhalve verschillen ook de behoeften van de bevoegde autoriteiten en andere actoren in de diverse lidstaten wat betreft de terreinen van samenwerking. Het blijft de bevoegdheid van de lidstaten te besluiten in welke mate zij betrokken zijn bij de activiteiten die op plenair niveau door het platform zijn goedgekeurd. |
(17) |
Nauwe en doeltreffende samenwerking tussen de lidstaten ter ondersteuning en aanvulling van hun activiteiten om zwartwerk aan te pakken moeten op het niveau van de Unie worden aangemoedigd. Maatregelen op nationaal niveau zijn afhankelijk van de specifieke context in afzonderlijke lidstaten en activiteiten in het kader van het platform kunnen geen vervanging vormen voor een beoordeling op nationaal niveau van de geschikte te nemen maatregelen. |
(18) |
Het in kaart brengen, analyseren en oplossen van de praktische problemen op het gebied van de handhaving van het toepasselijke Unierecht inzake arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming op het werk blijven onder de bevoegdheid van de lidstaten en hun desbetreffende autoriteiten vallen, net als het besluit welke maatregelen op nationaal moeten worden genomen om gevolg te geven aan de bevindingen van de activiteiten van het platform. |
(19) |
Het platform dient gebruik te maken van alle relevante informatiebronnen, met name studies, bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en multilaterale samenwerkingsprojecten, en synergieën tot stand brengen tussen de bestaande instrumenten en structuren op het niveau van de Unie teneinde het afschrikkende en preventieve effect van deze maatregelen te maximaliseren. De maatregelen van het platform kunnen de vorm aannemen van een kader voor gezamenlijke opleidingen, collegiale toetsingen, de invoering van instrumenten zoals een interactieve kennisbank, waarbij rekening moet worden gehouden met de bestaande haalbaarheidsstudies waaronder de werkzaamheden van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), en oplossingen voor het delen van gegevens met erkenning van het belang van gegevensbescherming. Europese campagnes of gemeenschappelijke strategieën die voortbouwen op beleid en strategieën voor het vergroten van het bewustzijn met betrekking tot zwartwerk die in verschillende vormen reeds in de lidstaten bestaan, kunnen ervoor zorgen dat het bewustzijn met betrekking tot zwartwerk wordt verbeterd. Het platform dient ook non-gouvernementele actoren ruimte te bieden, als belangrijke bronnen van informatie. |
(20) |
Het platform dient bij te dragen aan de intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten door onder andere innovatieve benaderingen van grensoverschrijdende samenwerking en handhaving te bevorderen, alsook door de ervaringen die de lidstaten daarmee hebben opgedaan, te evalueren. Tijdige uitwisseling van informatie is van essentieel belang om zwartwerk te beteugelen. |
(21) |
Wanneer een lid van het platform het voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken in het kader van het platform wenselijk acht om aan specifieke gevallen te refereren, dienen in voorkomend geval deze gevallen geanonimiseerd te worden. Het platform kan alleen doeltreffend zijn in een omgeving waarin personen die gevallen van zwartwerk aan de orde stellen, worden beschermd tegen een oneerlijke behandeling. Het platform dient daarom als forum te fungeren voor de uitwisseling van beste praktijken op dit terrein. |
(22) |
De uitwisseling van informatie en beste praktijken moet het platform in staat stellen met een betekenisvolle inbreng te komen voor mogelijke maatregelen op Unieniveau, onder meer van de Commissie, om zwartwerk aan te pakken. In het kader van het Europees semester kunnen de activiteiten van het platform een betekenisvolle inbreng vormen wanneer maatregelen in verband met zwartwerk worden overwogen. |
(23) |
Verschillende nationale handhavingsautoriteiten houden zich bezig met zwartwerk, zoals de arbeidsinspectie, andere instanties die zich bezighouden met gezondheid en veiligheid op het werk, de sociale inspectie en de belastingautoriteiten. In sommige gevallen kunnen hierbij eveneens immigratieautoriteiten, diensten voor arbeidsbemiddeling, douaneautoriteiten, instanties belast met de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk vervoersbeleid, de politie, het openbaar ministerie en de sociale partners eveneens betrokken zijn. |
(24) |
Om het vraagstuk van zwartwerk succesvol en alomvattend aan te pakken moet in de lidstaten een beleidsmix worden geïmplementeerd. De uitvoering daarvan moet worden vergemakkelijkt door een gestructureerde samenwerking tussen de betrokken autoriteiten en andere actoren aan te moedigen. Bij het platform dienen alle relevante nationale autoriteiten, met name de handhavingsautoriteiten, die een leidende rol vervullen en/of actief zijn bij de aanpak van zwartwerk, betrokken te worden. Het blijft de bevoegdheid van de lidstaten te besluiten door welke instanties zij zich laten vertegenwoordigen bij de verschillende activiteiten van het platform. De samenwerking tussen nationale autoriteiten van de lidstaten moet plaatsvinden in overeenstemming met het toepasselijke nationale en Unierecht. |
(25) |
Om het platform in staat te stellen zijn doelstellingen te bereiken moet het in elke lidstaat ondersteund worden door een hoge vertegenwoordiger die als coördinator optreedt en contact onderhoudt met de autoriteiten van de lidstaten, en in voorkomend geval met andere actoren waaronder de sociale partners, die zich bezig houden met zwartwerk in al zijn aspecten. |
(26) |
Het platform moet de sociale partners op Unieniveau betrekken bij zijn werkzaamheden, zowel sectoroverschrijdend als in sectoren die ofwel sterk door zwartwerk zijn getroffen of een bijzondere rol hebben in de aanpak van zwartwerk, en moet samenwerken met de relevante internationale organisaties, zoals de IAO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de agentschappen van de Unie, met name Eurofound en het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA). De deelname, als waarnemers, van Eurofound en EU-OSHA aan de werkzaamheden van het platform mag geen uitbreiding van hun mandaat betekenen. |
(27) |
Het platform moet zijn reglement van orde vaststellen, werkprogramma's opstellen en regelmatig verslag uitbrengen. |
(28) |
Het platform moet in staat zijn werkgroepen in te stellen voor de behandeling van specifieke vraagstukken en moet een beroep kunnen doen op expertise van professionals met specifieke competenties. |
(29) |
Het platform moet samenwerken met de deskundigengroepen en comités die zich op het niveau van de Unie bezighouden met zwartwerk. |
(30) |
Het platform en zijn activiteiten moeten worden gefinancierd via de Progress-pijler van het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) binnen de door het Europees Parlement en de Raad vastgestelde kredieten. De Commissie dient ervoor te zorgen dat het platform de voor het platform bestemde financiële middelen op transparante en doeltreffende wijze gebruikt. |
(31) |
Gezien het belang van openheid en toegankelijkheid van documenten dat is weerspiegeld in de in artikel 15 VWEU vastgelegde beginselen, moet het platform zijn werkzaamheden op transparante wijze en in overeenstemming met die beginselen uitvoeren. |
(32) |
De Commissie moet de noodzakelijke administratieve stappen zetten om het platform op te richten. |
(33) |
Het platform dient de grondrechten en de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen volledig te eerbiedigen. |
(34) |
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5) en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) alsmede de desbetreffende nationale omzettingsmaatregelen zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van dit besluit. |
(35) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 geraadpleegd, |
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Oprichting van het platform
Hierbij wordt op het niveau van de Unie een platform opgericht voor de intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten bij de aanpak van zwartwerk, hierna „het platform” genoemd.
Voor de toepassing van dit besluit betekent „de aanpak” met betrekking tot zwartwerk het voorkomen, tegengaan en bestrijden van zwartwerk, alsmede het bevorderen van de aanmelding van zwartwerk.
Artikel 2
Samenstelling van het platform
1. Het platform bestaat uit:
a) |
een door elke lidstaat benoemde hoge vertegenwoordiger die die lidstaat vertegenwoordigt; |
b) |
een vertegenwoordiger van de Commissie; |
c) |
ten hoogste vier vertegenwoordigers van op Unieniveau georganiseerde sectoroverschrijdende sociale partners, die door die sociale partners zijn benoemd, met een gelijk aantal vertegenwoordigers van zowel de werkgevers als de werknemers. |
2. De volgende partijen kunnen in de hoedanigheid van waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van het platform en er zal naar behoren rekening worden gehouden met hun bijdragen, in overeenstemming met het reglement van orde:
a) |
ten hoogste 14 vertegenwoordigers van de sociale partners uit sectoren waar zwartwerk veel voorkomt, die door die sociale partners zijn benoemd, met een gelijk aantal vertegenwoordigers van zowel de werkgevers als de werknemers; |
b) |
een vertegenwoordiger van Eurofound; |
c) |
een vertegenwoordiger van EU-OSHA; |
d) |
een vertegenwoordiger van de IAO; |
e) |
een vertegenwoordiger van elk derde land dat lid is van de Europese Economische Ruimte. |
Andere waarnemers dan die bedoeld in de eerste alinea kunnen worden uitgenodigd om de vergaderingen van het platform bij te wonen en er zal naar behoren rekening worden gehouden met hun bijdragen overeenkomstig het reglement van orde, afhankelijk van het onderwerp dat zal worden besproken.
Artikel 3
Nationale maatregelen
Dit besluit doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om te besluiten welke maatregelen zij op nationaal niveau nemen om zwartwerk aan te pakken.
Artikel 4
Doelstellingen
Het platform heeft bovenal tot doel een inbreng met een meerwaarde op Unieniveau te leveren teneinde bij te dragen aan de aanpak van het complexe probleem van zwartwerk, waarbij de nationale bevoegdheden en procedures volledig worden geëerbiedigd.
Het platform draagt bij tot een effectiever optreden op Unie- en nationaal niveau ter verbetering van de arbeidsomstandigheden, het bevorderen van de integratie op de arbeidsmarkt en van sociale inclusie, mede door middel van betere handhaving van het recht op deze terreinen, en de afname van zwartwerk en de toename van het aantal formele banen, waardoor derhalve de achteruitgang van de kwaliteit van banen en de gezondheid en veiligheid op het werk kan worden voorkomen, door:
a) |
de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en andere betrokken actoren te versterken met het oog op het doelmatiger en doeltreffender aanpakken van de diverse vormen van zwartwerk en valselijk gemeld werk dat met zwartwerk in verband wordt gebracht, waaronder schijnzelfstandigheid; |
b) |
de capaciteit van de diverse bevoegde autoriteiten en actoren van de lidstaten voor de aanpak van zwartwerk met betrekking tot de grensoverschrijdende aspecten ervan te verbeteren, om zo ertoe bij te dragen dat voor iedereen dezelfde regels gelden; |
c) |
het bewustzijn van het publiek ten aanzien van de diverse aspecten van zwartwerk en de dringende noodzaak van passend optreden te vergroten en de lidstaten ertoe aan te moedigen hun inspanningen voor het aanpakken van zwartwerk op te voeren. |
HOOFDSTUK II
OPDRACHT EN ACTIVITEITEN
Artikel 5
Opdracht
Teneinde de in artikel 4 genoemde doelstellingen te verwezenlijken, moedigt het platform samenwerking tussen de lidstaten op Unieniveau aan door:
a) |
goede praktijken en informatie uit te wisselen; |
b) |
expertise en analyse te ontwikkelen; |
c) |
innovatieve benaderingen ten aanzien van doeltreffende en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking aan te moedigen en te bevorderen en ervaringen te evalueren; |
d) |
bij te dragen tot een horizontaal begrip van zaken die verband houden met zwartwerk. |
Artikel 6
Activiteiten
1. Bij de uitvoering van zijn opdracht verricht het platform in het bijzonder de volgende activiteiten:
a) |
het verbeteren van de kennis over zwartwerk, mede wat betreft de oorzaken en de regionale verschillen, door middel van gedeelde definities en gemeenschappelijke begrippen, op bewijs gebaseerde meetinstrumenten en het bevorderen van vergelijkende analyses en methodologische instrumenten voor de verzameling van gegevens, op basis van de werkzaamheden van andere instanties waaronder het Comité voor de werkgelegenheid (Employment Committee — EMCO) en het Comité voor sociale bescherming (Social Protection Committee — SPC); |
b) |
het verbeteren van de kennis en het wederzijds begrip van de verschillende stelsels en praktijken voor de aanpak van zwartwerk, met inbegrip van de grensoverschrijdende aspecten ervan; |
c) |
het ontwikkelen van de analyse van de effectiviteit van de diverse beleidsmaatregelen, met inbegrip van zowel preventiemaatregelen als sancties, om zwartwerk aan te pakken; |
d) |
het tot stand brengen van instrumenten voor de efficiënte uitwisseling van informatie en ervaringen, zoals een kennisbank van de verschillende praktijken en getroffen maatregelen, waaronder de in de lidstaten toegepaste bilaterale of multilaterale overeenkomsten voor de aanpak van zwartwerk; |
e) |
het ontwikkelen van instrumenten zoals richtsnoeren voor handhaving, handboeken van goede praktijken en gedeelde beginselen voor inspecties ter bestrijding van zwartwerk en het evalueren van ervaringen met dergelijke instrumenten; |
f) |
het vergemakkelijken en ondersteunen van verscheidene vormen van samenwerking tussen lidstaten door hun technische capaciteit voor het aanpakken van de grensoverschrijdende aspecten van zwartwerk te versterken door middel van het stimuleren en faciliteren van innovatieve benaderingen, zoals uitwisseling van personeel, gebruik van databanken, in overeenstemming met het toepasselijke nationale gegevensbeschermingsrecht, en gezamenlijke activiteiten, en het evalueren van de ervaringen die de deelnemende lidstaten bij die samenwerking hebben opgedaan; |
g) |
het onderzoeken van de haalbaarheid van een systeem voor snelle informatie-uitwisseling en het verbeteren van het delen van gegevens overeenkomstig de gegevensbeschermingsregels van de Unie, waarbij onder meer moet worden onderzocht welke mogelijkheden er zijn om gebruik te maken van het informatiesysteem voor de interne markt (IMI), dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende de sociale zekerheid (EESSI); |
h) |
het uitwisselen van ervaringen die nationale autoriteiten hebben opgedaan bij de toepassing van het Unierecht dat relevant is voor de aanpak van zwartwerk; |
i) |
het ontwikkelen en, in voorkomend geval, het verbeteren van opleidingscapaciteit voor de bevoegde autoriteiten en van een raamwerk voor gezamenlijke opleiding; |
j) |
het organiseren van collegiale toetsingen om de vooruitgang in de aanpak van zwartwerk in de lidstaten die ervoor kiezen aan dergelijke toetsingen deel te nemen, te volgen; |
k) |
het uitwisselen van ervaringen en het ontwikkelen van beste praktijken wat betreft de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en, in voorkomend geval, van derde landen, teneinde de efficiëntie van deze samenwerking bij de aanpak van problemen in verband met zwartwerk in deze landen te vergroten; |
l) |
het versterken van het bewustzijn omtrent het probleem van zwartwerk door gemeenschappelijke activiteiten uit te voeren, zoals Europese campagnes, en door regionale of Uniebrede strategieën te coördineren, waaronder sectorale benaderingen; |
m) |
het uitwisselen van ervaringen met adviseren en voorlichting van werknemers die door zwartwerkpraktijken getroffen worden. |
2. Bij de ontplooiing van de in lid 1 bedoelde activiteiten maakt het platform gebruik van alle relevante informatiebronnen, waaronder studies en multilaterale samenwerkingsprojecten, en houdt het rekening met de betrokken instrumenten en structuren van de Unie, evenals met de via bilaterale overeenkomsten opgedane ervaringen.
HOOFDSTUK III
WERKING VAN HET PLATFORM
Artikel 7
Hoge vertegenwoordigers
1. Elke lidstaat benoemt een hoge vertegenwoordiger als stemhebbend lid van het platform.
Elke lidstaat zorgt ervoor dat de hoge vertegenwoordiger een passend mandaat heeft om de activiteiten van het platform uit te voeren. Elke lidstaat benoemt eveneens één plaatsvervangend lid, dat de hoge vertegenwoordiger indien nodig zal vervangen en in dergelijke gevallen over stemrecht beschikt.
2. Bij de benoeming van hun hoge vertegenwoordigers en plaatsvervangers houdt elke lidstaat rekening met alle relevante overheidsinstanties, met name de handhavingsautoriteiten, en met andere actoren die overeenkomstig het nationale recht en/of praktijk betrokken zijn. Zij mogen hierbij, in overeenstemming met het nationale recht en/of praktijk, eveneens de sociale partners of andere relevante actoren betrekken.
3. Elke hoge vertegenwoordiger die is benoemd op grond van dit artikel neemt deel aan de plenaire vergaderingen van het platform en indien gepast aan andere activiteiten en werkgroepen van het platform.
Elke hoge vertegenwoordiger geeft de Commissie de lijst en de contactgegevens van de bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, van de sociale partners en andere relevante actoren, die betrokken zijn bij de aanpak van zwartwerk.
Elke hoge vertegenwoordigers zorgt ervoor dat, wat de activiteiten van het platform betreft, contact wordt onderhouden met alle relevante autoriteiten en, in voorkomend geval, met de sociale partners en andere actoren, en zij coördineren hun deelname aan de vergaderingen en/of hun bijdrage aan de activiteiten van het platform of van zijn werkgroepen.
Artikel 8
Werking
1. Het platform wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De voorzitter wordt bijgestaan door twee covoorzitters die worden gekozen onder de hoge vertegenwoordigers.
De voorzitter en de twee covoorzitters vormen het bureau.
Het bureau is belast met de voorbereiding en organisatie van de werkzaamheden van het platform, samen met een secretariaat, dat fungeert als het secretariaat van het platform, met inbegrip van het bureau en de werkgroepen. Het secretariaat wordt door de Commissie gevoerd.
2. Het platform komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.
3. Voor de uitvoering van zijn opdracht stelt het platform besluiten vast over:
a) |
zijn reglement van orde; |
b) |
tweejarige werkprogramma's met onder meer de prioriteiten en een concrete beschrijving van de in artikel 6 bedoelde activiteiten; |
c) |
tweejaarlijkse verslagen van het platform; |
d) |
de oprichting van werkgroepen voor de behandeling van de in zijn werkprogramma's vastgestelde vraagstukken, met inbegrip van praktische regelingen voor die werkgroepen, die moeten worden ontbonden zodra hun opdracht is vervuld. |
Het platform stelt de in dit lid bedoelde besluiten vast bij gewone meerderheid. De vertegenwoordiger van de Commissie en elke hoge vertegenwoordiger beschikken elk over één stem.
4. Deskundigen met specifieke competenties ten aanzien van de besproken onderwerpen kunnen, in voorkomend geval, door het bureau worden uitgenodigd om deel te nemen aan de besprekingen van het platform of van de werkgroepen.
5. Het platform wordt bijgestaan door het in lid 1 bedoelde secretariaat. Het secretariaat bereidt de vergaderingen van het platform voor, alsook de ontwerpwerkprogramma's en de ontwerpverslagen van het platform, en zorgt tevens voor de follow-up van de vergaderingen van het platform en de conclusies daarvan.
6. De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad regelmatig over de activiteiten van het platform, onder meer over gezamenlijke vergaderingen met deskundigengroepen en commissies. Zij stuurt de werkprogramma's en verslagen van het platform naar het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 9
Samenwerking
1. Het platform werkt doeltreffend samen met en voorkomt overlapping met de werkzaamheden van andere deskundigengroepen en comités op het niveau van de Unie waarvan de activiteiten verband houden met zwartwerk, met name het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie, het Comité van deskundigen inzake de detachering van werknemers, de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, het netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening, EMCO, SPC en de Werkgroep inzake administratieve samenwerking op het gebied van directe belastingen. Het platform nodigt de vertegenwoordigers van deze groepen en comités in voorkomend geval als waarnemer op zijn vergaderingen uit. Met het oog op meer doeltreffendheid en grotere effectiviteit kunnen er gezamenlijke vergaderingen worden georganiseerd.
2. Het platform brengt een passende samenwerking met Eurofound en EU-OSHA tot stand.
Artikel 10
Kostenvergoeding
De Commissie vergoedt de reiskosten en in voorkomend geval de verblijfkosten van leden, plaatsvervangende leden en waarnemers en van de deskundigen die zijn uitgenodigd in verband met de activiteiten van het platform.
De leden, plaatsvervangende leden, waarnemers en uitgenodigde deskundigen ontvangen geen bezoldiging voor hun diensten.
Artikel 11
Financiële steun
De totale middelen voor de tenuitvoerlegging van dit besluit worden vastgesteld in het kader van EaSI. De Commissie beheert de voor het platform bestemde EaSI-gelden op transparante en doeltreffende wijze.
HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 12
Evaluatie
Uiterlijk op 13 maart 2020 dient de Commissie, na raadpleging van het platform, bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de toepassing en de toegevoegde waarde van dit besluit en stelt zij indien nodig noodzakelijke wijzigingen voor. Het verslag bevat in het bijzonder een beoordeling van de mate waarin het platform heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 4, zijn in artikel 5 bedoelde taken heeft vervuld, de in artikel 6 bedoelde taken heeft vervuld en de in de werkprogramma's van het platform vastgestelde prioriteiten heeft aangepakt. De Commissie dient, indien nodig, voorstellen betreffende de werking van het platform in.
Artikel 13
Adressaten
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Straatsburg, 9 maart 2016.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
J.A. HENNIS-PLASSCHAERT
(1) PB C 458 van 19.12.2014, blz. 43.
(2) PB C 415 van 20.11.2014, blz. 37.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 2 februari 2016 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 24 februari 2016.
(4) Besluit (EU) 2015/1848 van de Raad van 5 oktober 2015 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2015 (PB L 268 van 15.10.2015, blz. 28).
(5) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(6) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(7) Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie („de IMI-verordening”) (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/21 |
Informatie over de inwerkingtreding van de Regeling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken
De Regeling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken is op 1 maart 2016 in werking getreden, aangezien de in artikel 13, lid 2, van de regeling bedoelde procedure op 26 februari 2016 is voltooid.
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/22 |
REGELING
tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken
DE EUROPESE UNIE, hierna „de EU” genoemd,
enerzijds, en
DE ZWITSERSE BONDSSTAAT, hierna „Zwitserland” genoemd,
anderzijds,
Gezien artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (1), hierna „de verordening” genoemd,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verordening bepaalt dat het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, hierna „het ondersteuningsbureau” genoemd, voor het verrichten van zijn opdracht moet openstaan voor deelname van landen die met de EU overeenkomsten hebben gesloten uit hoofde waarvan zij de EU-wetgeving op het onder deze verordening vallende gebied hebben overgenomen en toepassen, zoals met name IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland, hierna de „geassocieerde landen” genoemd. |
(2) |
Zwitserland heeft met de EU overeenkomsten gesloten uit hoofde waarvan het de EU-wetgeving op het onder de verordening vallende gebied heeft overgenomen en toepast, met name de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (2), |
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Mate van deelname
Zwitserland neemt volledig deel aan de werkzaamheden van het ondersteuningsbureau en heeft recht op ondersteunende maatregelen in de zin van de verordening en overeenkomstig de voorwaarden van deze regeling.
Artikel 2
Raad van bestuur
Zwitserland is in de raad van bestuur vertegenwoordigd als waarnemer zonder stemrecht.
Artikel 3
Financiële bijdrage
1. Zwitserland levert een jaarlijkse bijdrage aan de ontvangsten van het ondersteuningsbureau die wordt berekend op basis van het Zwitserse bruto binnenlands product (bbp), uitgedrukt in percentage van het bbp van alle landen die deelnemen aan de werkzaamheden van het ondersteuningsbureau, overeenkomstig de formule in bijlage I.
2. De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage is verschuldigd vanaf de dag na de inwerkingtreding van deze regeling. De eerste financiële bijdrage wordt evenredig verminderd met de periode van het jaar die reeds is verstreken voordat de regeling in werking trad.
Artikel 4
Gegevensbescherming
1. Zwitserland past zijn nationale regels toe op het gebied van de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3).
2. Voor het doel van deze regeling is Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4) van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het ondersteuningsbureau.
3. Zwitserland houdt zich aan de regels inzake de vertrouwelijkheid van documenten van het ondersteuningsbureau, die zijn vastgelegd in het reglement van orde van de raad van bestuur.
Artikel 5
Rechtsstatus
Het ondersteuningsbureau heeft rechtspersoonlijkheid naar Zwitsers recht en geniet in Zwitserland de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die krachtens de wetgeving van dat land aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden.
Artikel 6
Aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid van het ondersteuningsbureau wordt geregeld bij artikel 45, leden 1, 3 en 5, van de verordening.
Artikel 7
Hof van Justitie van de Europese Unie
Zwitserland erkent de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het ondersteuningsbureau in de zin van artikel 45, leden 2 en 4, van de verordening.
Artikel 8
Personeel van het ondersteuningsbureau
1. Overeenkomstig artikel 38, lid 1, en artikel 49, lid 1, van de verordening zijn het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, de regels die gezamenlijk zijn vastgesteld door de instellingen van de EU met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, en de uitvoeringsmaatregelen die door het ondersteuningsbureau zijn vastgesteld op grond van artikel 38, lid 2, van de verordening, van toepassing op onderdanen van Zwitserland die door het ondersteuningsbureau worden aangeworven.
2. In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), en artikel 82, lid 3, onder a), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, kunnen onderdanen van Zwitserland die in het bezit zijn van al hun burgerrechten op contractbasis in dienst worden genomen door de uitvoerend directeur van het ondersteuningsbureau overeenkomstig de door het ondersteuningsbureau vastgestelde regels voor de selectie en aanwerving van personeel.
3. Artikel 38, lid 4, van de verordening is mutatis mutandis van toepassing op onderdanen van Zwitserland.
4. Onderdanen van Zwitserland kunnen echter niet de post van uitvoerend directeur van het ondersteuningsbureau bekleden.
Artikel 9
Voorrechten en immuniteiten
1. Zwitserland past op het ondersteuningsbureau en zijn personeelsleden het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat is opgenomen in bijlage II bij deze regeling, toe, alsook alle regels die uit hoofde van dat protocol zijn vastgesteld met betrekking tot personeelsaangelegenheden van het ondersteuningsbureau.
2. De procedure voor de toepassing van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is opgenomen in het aanhangsel bij bijlage II.
Artikel 10
Fraudebestrijding
De bepalingen betreffende artikel 44 van de verordening inzake de door de EU in Zwitserland uit te oefenen financiële controle op deelnemers aan activiteiten van het ondersteuningsbureau zijn opgenomen in bijlage III.
Artikel 11
Comité
1. Een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie en van Zwitserland ziet toe op de correcte uitvoering van deze regeling en zorgt voor een continu proces van informatieverstrekking en gedachtewisseling hierover. Om praktische redenen komt dit comité tegelijk samen met de comités die zijn opgericht met andere geassocieerde landen die deelnemen op basis van artikel 49, lid 1, van de verordening. Het comité komt samen op verzoek van Zwitserland of op verzoek van de Europese Commissie. De raad van bestuur van het ondersteuningsbureau wordt op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van het comité.
2. Informatie over geplande EU-wetgeving die direct gevolgen heeft voor de verordening of deze wijzigt, of die naar verwachting effect zal hebben op de financiële bijdrage in de zin van artikel 3 van deze regeling, wordt gedeeld en besproken in het comité.
Artikel 12
Bijlagen
De bijlagen bij deze regeling vormen een integrerend deel van deze regeling.
Artikel 13
Inwerkingtreding
1. De overeenkomstsluitende partijen keuren deze regeling goed volgens hun eigen nationale procedures. Zij stellen elkaar in kennis van de voltooiing van die procedures.
2. Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand na de laatste kennisgeving in de zin van lid 1.
Artikel 14
Beëindiging en geldigheid
1. Deze regeling wordt voor onbepaalde tijd gesloten.
2. Elk van de partijen kan, na overleg met het comité, deze regeling opzeggen door de andere partij hiervan in kennis te stellen. Zes maanden na de datum van die kennisgeving houdt deze regeling op van toepassing te zijn.
3. Deze regeling vervalt in geval van beëindiging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (5).
4. Deze regeling wordt opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.
Съставено в Брюксел на десети юни две хиляди и четиринадесета година.
Hecho en Bruselas, el diez de junio de dos mil catorce.
V Bruselu dne desátého června dva tisíce čtrnáct.
Udfærdiget i Bruxelles den tiende juni to tusind og fjorten.
Geschehen zu Brüssel am zehnten Juni zweitausendvierzehn.
Kahe tuhande neljateistkümnenda aasta juunikuu kümnendal päeval Brüsselis.
Έγινε στις Βρυξέλλες, στις δέκα Ιουνίου δύο χιλιάδες δεκατέσσερα.
Done at Brussels on the tenth day of June in the year two thousand and fourteen.
Fait à Bruxelles, le dix juin deux mille quatorze.
Sastavljeno u Bruxellesu desetog lipnja dvije tisuće četrnaeste.
Fatto a Bruxelles, addì dieci giugno duemilaquattordici.
Briselē, divi tūkstoši četrpadsmitā gada desmitajā jūnijā.
Priimta du tūkstančiai keturioliktų metų birželio dešimtą dieną Briuselyje.
Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizennegyedik év június havának tizedik napján.
Magħmul fi Brussell, fl-għaxar jum ta’ Ġunju tas-sena elfejn u erbatax.
Gedaan te Brussel, de tiende juni tweeduizend veertien.
Sporządzono w Brukseli dnia dziesiątego czerwca roku dwa tysiące czternastego.
Feito em Bruxelas, em dez de junho de dois mil e catorze.
Întocmit la Bruxelles la zece iunie două mii paisprezece.
V Bruseli desiateho júna dvetisícštrnásť.
V Bruslju, dne desetega junija leta dva tisoč štirinajst.
Tehty Brysselissä kymmenentenä päivänä kesäkuuta vuonna kaksituhattaneljätoista.
Som skedde i Bryssel den tionde juni tjugohundrafjorton.
За Европейския съюз
Рог la Unión Europea
Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union
Für die Europäische Union
Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση
For the European Union
Pour l'Union européenne
Za Europsku uniju
Per l'Unione europea
Eiropas Savienības vārdā –
Europos Sąjungos vardu
Az Európai Unió részéről
Għall-Unjoni Ewropea
Voor de Europese Unie
W imieniu Unii Europejskiej
Pela União Europeia
Pentru Uniunea Europeană
Za Európsku úniu
Za Evropsko unijo
Euroopan unionin puolesta
För Europeiska unionen
За Конфедерация Швейцария
Por la Confederación Suiza
Za Švýcarskou konfederaci
For Det Schweiziske Forbund
Für die Schweizerische Eidgenossenschaft
Šveitsi Konföderatsiooni nimel
Για την Ελβετική Συνομοσπονδία
For the Swiss Confederation
Pour la Confédération suisse
Za Švicarsku Konfederaciju
Per la Confederazione Svizzera
Šveices Konfederācijas vārdā –
Šveicarijos Konfederacijos vardu
A Svájci Államszövetség részéről
Għall-Konfederazzjoni Svizzera
Voor de Zwitserse Bondsstaat
W imieniu Konfederacji Szwajcarskiej
Pela Confederação Suíça
Pentru Confederația Elvețiană
Za Švajčiarsku konfederáciu
Za Švicarsko konfederacijo
Sveitsin valaliiton puolesta
För Schweiziska edsförbundet
(1) PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.
(2) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 5.
(3) Beschikking van de Commissie van 26 juli 2000 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, over de passende bescherming van persoonsgegevens in Zwitserland (PB L 215 van 25.8.2000, blz. 1).
(4) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(5) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 5.
BIJLAGE I
FORMULE VOOR DE BEREKENING VAN DE BIJDRAGE
1. |
De financiële bijdrage van Zwitserland aan de ontvangsten van het ondersteunings- bureau, als bedoeld in artikel 33, lid 3, onder d), van de verordening, wordt volgens onderstaande formule berekend. De jaarlijks op 31 maart beschikbare meest recente definitieve cijfers betreffende het bruto binnenlands product (bbp) van Zwitserland worden gedeeld door de som van de voor hetzelfde jaar beschikbare bbp-cijfers van alle landen die deelnemen aan het ondersteuningsbureau. Het aldus verkregen percentage wordt toegepast op het in artikel 33, lid 3, onder a), van de verordening bedoelde deel van de goedgekeurde ontvangsten van het ondersteuningsbureau voor het betreffende jaar om het bedrag van de financiële bijdrage van Zwitserland te verkrijgen. |
2. |
De financiële bijdrage wordt betaald in euro. |
3. |
Zwitserland betaalt zijn financiële bijdrage uiterlijk 45 dagen na ontvangst van de debetnota. Elk uitstel van betaling leidt ertoe dat Zwitserland vanaf de vervaldatum achterstandsrente moet betalen over het uitstaande bedrag. Het rentepercentage is de op de eerste dag van de maand van de vervaldag door de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet zoals bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, verhoogd met drieënhalf procentpunten. |
4. |
De financiële bijdrage van Zwitserland wordt aangepast overeenkomstig deze bijlage indien de in artikel 33, lid 3, onder a), van de verordening bedoelde in de algemene begroting van de EU opgenomen bijdrage van de Unie wordt verhoogd op grond van artikel 26, 27 of 41 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1). In een dergelijk geval moet het verschil 45 dagen na ontvangst van de debetnota worden betaald. |
5. |
Indien door het ondersteuningsbureau uit hoofde van artikel 33, lid 3, onder a), van de verordening van de EU ontvangen betalingskredieten voor jaar N niet uiterlijk 31 december van jaar N worden besteed of indien de begroting van het ondersteuningsbureau voor jaar N op grond van artikel 26, 27 of 41 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is verlaagd, wordt het deel van de niet-bestede of verlaagde betalingskredieten dat overeenkomt met het percentage van de bijdrage van Zwitserland, overgeheveld naar de begroting van het ondersteuningsbureau voor het jaar N+1. De bijdrage van Zwitserland aan de begroting van het ondersteuningsbureau voor jaar N+1 wordt dienovereenkomstig verlaagd. |
BIJLAGE II
PROTOCOL (Nr. 7)
BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
OVERWEGENDE dat krachtens de bepalingen van artikel 343 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en naar artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA), de Europese Unie en de EGA op het grondgebied van de lidstaten de immuniteiten en voorrechten genieten welke nodig zijn ter vervulling van hun taak,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:
HOOFDSTUK I
Eigendommen, fondsen, bezittingen en verrichtingen van de Europese Unie
Artikel 1
De gebouwen en terreinen van de Europese Unie zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Unie kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.
Artikel 2
Het archief van de Unie is onschendbaar.
Artikel 3
De Unie, haar bezittingen, inkomsten en andere eigendommen zijn vrijgesteld van alle directe belastingen.
Telkens wanneer hun dit mogelijk is, treffen de regeringen van de lidstaten passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop, welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de Unie voor haar officieel gebruik belangrijke aankopen doet van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de Unie wordt vervalst.
Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut.
Artikel 4
De Unie is vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot goederen bestemd voor officieel gebruik van de Unie; de aldus ingevoerde goederen mogen op het grondgebied van het land alwaar zij zijn ingevoerd niet onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen, tenzij op voorwaarden welke door de regering van dat land zijn goedgekeurd.
Zij is eveneens vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot hun publicaties.
HOOFDSTUK II
Mededelingen en laissez-passer
Artikel 5
(oud artikel 6)
De instellingen van de Unie genieten, voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hun documenten op het grondgebied van iedere lidstaat de behandeling, welke door deze staat aan diplomatieke missies wordt toegestaan.
De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van de instellingen van de Unie zijn niet aan censuur onderworpen.
Artikel 6
(oud artikel 7)
Laissez-passer, waarvan de vorm door de Raad met gewone meerderheid van stemmen wordt vastgesteld en welke als geldige reispapieren worden erkend door de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen door de voorzitters van de instellingen van de Unie aan de leden en het personeel van deze instellingen worden verstrekt. Deze laissez-passer worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie.
De Commissie kan akkoorden sluiten teneinde deze laissez-passer te doen erkennen als geldige reispapieren voor het grondgebied van derde staten.
HOOFDSTUK III
Leden van het Europees Parlement
Artikel 7
(oud artikel 8)
De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.
Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane- en deviezencontrole, toegekend:
a) |
door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven; |
b) |
door de regeringen van de andere lidstaten, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending. |
Artikel 8
(oud artikel 9)
Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.
Artikel 9
(oud artikel 10)
Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:
a) |
op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegen-woordiging in hun land zijn verleend, |
b) |
op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook. |
De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.
Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.
HOOFDSTUK IV
De aan de werkzaamheden van de instellingen der europese Unie deelnemende vertegenwoordigers der lidstaten
Artikel 10
(oud artikel 11)
De aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemende vertegenwoordigers der lidstaten, alsmede hun raadslieden en de deskundigen, genieten gedurende de uitoefening van hun ambt en op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.
Dit artikel is eveneens van toepassing op de leden der raadgevende organen van de Unie.
HOOFDSTUK V
Ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Unie
Artikel 11
(oud artikel 12)
De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:
a) |
vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Unie, en voorts op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd; |
b) |
tezamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie; |
c) |
inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend; |
d) |
gerechtigd om de eerste maal, dat zij hun post bezetten, in het betrokken land hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit genoemd land vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het land waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt; |
e) |
gerechtigd uit een lidstaat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in het land waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in het land waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van dat land gelden, vrij van rechten in te voeren, en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het betrokken land als noodzakelijk beschouwt. |
Artikel 12
(oud artikel 13)
Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten.
Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.
Artikel 13
(oud artikel 14)
De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Unie gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Unie. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.
De roerende goederen welke toebehoren aan de in de vorige alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in die staat vrijgesteld van successiebelasting; voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.
De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.
Artikel 14
(oud artikel 15)
Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen de regeling vast inzake de sociale voorzieningen, welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.
Artikel 15
(oud artikel 16)
Het Europees Parlement en de Raad bepalen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de overige betrokken instellingen, op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie de bepalingen van de artikelen 11, 12, tweede alinea, en 13 geheel of ten dele van toepassing zijn.
De namen, hoedanigheden en adressen der ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de lidstaten medegedeeld.
HOOFDSTUK VI
Voorrechten en immuniteiten der bij de Europese Unie geaccrediteerde missies van derde staten
Artikel 16
(oud artikel 17)
De lidstaat, op wiens grondgebied de zetel van de Unie is gevestigd, verleent aan de missies der bij de Unie geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke immuniteiten en voorrechten.
HOOFDSTUK VII
Algemene bepalingen
Artikel 17
(oud artikel 18)
De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie uitsluitend in het belang van de Unie verleend.
Elke instelling van de Unie is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen, waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Unie.
Artikel 18
(oud artikel 19)
Voor de toepassing van dit protocol handelen de instellingen van de Unie in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken lidstaten.
Artikel 19
(oud artikel 20)
De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de voorzitter van de Europese Raad.
Zij zijn eveneens van toepassing op de leden van de Commissie.
Artikel 20
(oud artikel 21)
De artikelen 11 tot en met 14 en artikel 17 zijn van toepassing op de rechters, de advocaten-generaal, de griffier en de toegevoegde rapporteurs van het Hof, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal.
Artikel 21
(oud artikel 22)
Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Investeringsbank, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers der lidstaten, die aan haar werkzaamheden deelnemen, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende haar statuten.
De Europese Investeringsbank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing ter gelegenheid van de uitbreiding van haar aandelenkapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke deze verrichtingen kunnen medebrengen in de staat waar de zetel gevestigd is. Haar opheffing en liquidering zullen evenmin enige heffing medebrengen. Ten slotte geeft de werkzaamheid van de Bank en van haar organen, uitgeoefend onder de statutaire voorwaarden, geen aanleiding tot de heffing van omzetbelastingen.
Artikel 22
(oud artikel 23)
Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.
De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, uitgeoefend overeenkomstig de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.
AANHANGSEL
WIJZE VAN TOEPASSING IN ZWITSERLAND VAN HET PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE
1. Uitbreiding van de toepassing van het protocol tot Zwitserland
Iedere verwijzing naar de lidstaten in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (hierna „het protocol” genoemd) moet worden opgevat als zijnde eveneens van toepassing op Zwitserland, tenzij in het onderstaande anders wordt bepaald.
2. Ondersteuningsbureau vrijgesteld van indirecte belastingen (met inbegrip van btw)
Op vanuit Zwitserland geëxporteerde goederen en diensten wordt geen Zwitserse belasting over de toegevoegde waarde (btw) geheven. Wat goederen en diensten betreft die het ondersteuningsbureau in Zwitserland voor officieel gebruik worden geleverd of verstrekt, geschiedt de btw-vrijstelling, overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van het protocol, door middel van teruggave van de betaalde bedragen. Vrijstelling van btw wordt verleend indien de feitelijke aankoopprijs voor de in de factuur of een gelijkwaardig document vermelde goederen en dienstverstrekkingen (inclusief belastingen) ten minste 100 Zwitserse frank bedraagt.
Restitutie van de betaalde btw-bedragen volgt op vertoon van de speciaal hiertoe bestemde Zwitserse formulieren aan de afdeling btw van de Zwitserse federale belastingautoriteiten. De aanvragen worden in beginsel behandeld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het van de nodige bewijsstukken vergezelde verzoek om terugbetaling.
3. Wijze van toepassing van de regelgeving betreffende het personeel van het ondersteuningsbureau
Wat artikel 12, tweede alinea, van het protocol betreft, stelt Zwitserland, volgens de beginselen van zijn intern recht, de ambtenaren en overige personeelsleden van het ondersteuningsbureau in de zin van artikel 2 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van artikel 12, artikel 13, tweede alinea, en artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn (1), vrij van federale, kantonnale en gemeentelijke belastingen op salarissen, lonen en emolumenten die door de EU worden betaald en waarop, te harer gunste, een interne belasting van toepassing is.
Voor de toepassing van artikel 13 van dit aanhangsel wordt Zwitserland niet als een lidstaat in de zin van bovenstaande paragraaf 1 beschouwd.
De ambtenaren en overige personeelsleden van het ondersteuningsbureau, alsook hun gezinsleden die zijn aangesloten bij het op de ambtenaren en overige personeelsleden van de EU van toepassing zijnde socialeverzekeringsstelsel, vallen niet verplicht onder het Zwitserse socialeverzekeringsstelsel.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitsluitende bevoegdheid voor alle kwesties betreffende de betrekkingen tussen de Commissie of het ondersteuningsbureau en zijn personeel, wat betreft de toepassing van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, en de andere bepalingen van het EU-recht tot vaststelling van arbeidsvoorwaarden.
(1) PB L 74 van 27.3.1969, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 371/2009 van de Raad (PB L 121 van 15.5.2009, blz. 1).
BIJLAGE III
FINANCIËLE CONTROLE MET BETREKKING TOT ZWITSERSE DEELNEMERS AAN DE ACTIVITEITEN VAN HET ONDERSTEUNINGSBUREAU
Artikel 1
Rechtstreekse communicatie
Het ondersteuningsbureau en de Europese Commissie onderhouden rechtstreekse contacten met alle in Zwitserland gevestigde personen of entiteiten die betrokken zijn bij de activiteiten van het ondersteuningsbureau als contractant, als deelnemer aan een programma van het ondersteuningsbureau, als begunstigde van een betaling uit de begroting van het ondersteuningsbureau of van de EU, of als onderaannemer. Deze personen kunnen alle dienstige informatie en documentatie die zij gehouden zijn te verstrekken op grond van de in deze regeling genoemde instrumenten en van de ter uitvoering daarvan gesloten contracten of overeenkomsten, alsmede van de in het kader daarvan genomen besluiten, rechtstreeks aan de Europese Commissie en het ondersteuningsbureau doen toekomen.
Artikel 2
Audits
1. In overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1), met Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), en met de overige regelingen waarnaar in deze regeling wordt verwezen, kan in de contracten of overeenkomsten die met in Zwitserland gevestigde begunstigden worden gesloten en in de besluiten die in dat kader worden genomen, worden bepaald dat bij deze begunstigden of bij hun onderaannemers op ieder tijdstip wetenschappelijke, financiële of technologische audits of andere controles kunnen worden verricht door functionarissen van het ondersteuningsbureau en de Commissie of door andere door dezen hiertoe gemachtigde personen.
2. De functionarissen van het ondersteuningsbureau en de Commissie alsook de andere door dezen hiertoe gemachtigde personen krijgen passende toegang tot locaties, werkzaamheden en documenten, alsmede tot alle nodige informatie, inclusief informatie in elektronische vorm, om deze audits naar behoren te kunnen uitvoeren. Dit recht van toegang wordt uitdrukkelijk vermeld in de contracten of overeenkomsten die worden gesloten ter uitvoering van de instrumenten waarnaar in deze regeling wordt verwezen.
3. De Europese Rekenkamer heeft dezelfde rechten als de Europese Commissie.
4. De audits kunnen plaatsvinden tot vijf jaar na het verstrijken van deze regeling dan wel volgens het bepaalde in de contracten of overeenkomsten of in de ter zake genomen besluiten.
5. De Zwitserse financiële controledienst wordt van tevoren over de op het Zwitserse grondgebied te verrichten audits geïnformeerd. Deze kennisgeving is evenwel geen wettelijke voorwaarde voor de uitvoering van deze audits.
Artikel 3
Controles ter plaatse
1. In het kader van deze regeling is de Europese Commissie (OLAF) gemachtigd op het Zwitserse grondgebied controles en verificaties ter plaatse te verrichten, zulks overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (3).
2. De controles en verificaties ter plaatse worden door de Europese Commissie voorbereid en uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Zwitserse financiële controledienst of met de andere door deze controledienst aangewezen bevoegde Zwitserse autoriteiten, die tijdig over het voorwerp, het doel en de rechtsgrondslag van de controles en verificaties worden ingelicht, teneinde alle nodige hulp te kunnen verstrekken. Te dien einde kunnen functionarissen van de bevoegde Zwitserse autoriteiten aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen.
3. Indien de betrokken Zwitserse autoriteiten dit wensen, worden de controles en verificaties ter plaatse door de Europese Commissie en die autoriteiten gezamenlijk verricht.
4. Wanneer deelnemers aan het programma zich verzetten tegen een controle of verificatie ter plaatse, verlenen de Zwitserse autoriteiten de controleurs van de Europese Commissie, overeenkomstig de nationale bepalingen ter zake, de nodige assistentie om laatstgenoemden in staat te stellen de hun opgedragen controles en verificaties ter plaatse tot een goed einde te brengen.
5. De Europese Commissie doet de Zwitserse financiële controledienst ten spoedigste mededeling van iedere onregelmatigheid en van ieder vermoeden betreffende een onregelmatigheid waarvan zij in het kader van de controle of verificatie ter plaatse kennis heeft gekregen. De Europese Commissie stelt in ieder geval de bovengenoemde instantie in kennis van het resultaat van deze controles en verificaties.
Artikel 4
Informatie en raadpleging
1. Met het oog op een goede uitvoering van deze bijlage wisselen de bevoegde Zwitserse en EU-autoriteiten op gezette tijden informatie uit en plegen zij, op verzoek van een van beide overeenkomstsluitende partijen, overleg.
2. De bevoegde Zwitserse autoriteiten stellen het ondersteuningsbureau en de Europese Commissie onverwijld in kennis van ieder onder hun aandacht gebracht feit waaraan het vermoeden zou kunnen worden ontleend dat er zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij de sluiting en de uitvoering van de contracten of overeenkomsten die zijn gesloten ter uitvoering van de instrumenten waarnaar in deze regeling wordt verwezen.
Artikel 5
Vertrouwelijkheid
Ingevolge deze bijlage meegedeelde of verkregen informatie, in eender welke vorm, valt onder het beroepsgeheim en wordt op dezelfde wijze beschermd als soortgelijke informatie wordt beschermd krachtens het Zwitserse recht en de overeenkomstige bepalingen die gelden voor de EU-instellingen. Deze informatie mag niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de EU-instellingen of in de lidstaten of Zwitserland op grond van hun functie op de hoogte moeten zijn van deze informatie, en mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de overeenkomstsluitende partijen.
Artikel 6
Administratieve maatregelen en sancties
Onverminderd de toepassing van het Zwitserse strafrecht kan het ondersteuningsbureau of de Europese Commissie administratieve maatregelen en sancties opleggen in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (4), met Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (5), en met Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (6).
Artikel 7
Invordering en tenuitvoerlegging
Besluiten die het ondersteuningsbureau of de Europese Commissie neemt binnen het toepassingsgebied van deze regeling welke voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de staten, een geldelijke verplichting inhouden, zijn uitvoerbaar in Zwitserland. De uitvoerbare titel wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van het besluit, afgegeven door de daartoe door de Zwitserse regering aangewezen autoriteit, die daarvan kennis geeft aan het ondersteuningsbureau of de Europese Commissie. De tenuitvoerlegging vindt plaats volgens de Zwitserse regels. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor de controle van de rechtsgeldigheid van de uitvoerbare titel.
Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die worden gewezen ingevolge een arbitrageclausule vormen onder dezelfde voorwaarden executoriale titel.
(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(2) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 652/2008 van de Commissie (PB L 181 van 10.7.2008, blz. 23).
(3) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.
(4) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
VERORDENINGEN
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/38 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/345 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2016
tot vaststelling van de meldingsfrequentie van Container Status Messages, het formaat van de gegevens en de wijze van overdracht
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (1), met name artikel 18 quater,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 515/97 is bepaald dat vervoerders gegevens betreffende containerbewegingen voor de in artikel 18 bis, lid 6, van deze verordening vermelde gebeurtenissen dienen over te dragen aan het door de Commissie beheerde CSM-bestand, maar enkel indien deze gegevens bij de meldende vervoerder bekend zijn en voor zulke gebeurtenissen zijn gegenereerd, verzameld of bewaard in hun elektronische bestanden. |
(2) |
Om te garanderen dat de gegevens betreffende containerbewegingen tijdig geanalyseerd worden, dat ze onbelemmerd overgedragen worden van de zeevervoerders naar het CSM-bestand en dat de verscheidenheid aan manieren om gegevens vast te leggen beheersbaar blijft, moeten de meldingsfrequentie, het formaat en de wijze van overdracht van de CSM's nader worden bepaald. |
(3) |
Door de omvang en de sterke veranderlijkheid van het containervervoer hangt een doeltreffende opsporing van fraude in grote mate af van het tijdig herkennen van verdachte containerbewegingen. Om te garanderen dat de ontvangen gegevens effectief gebruikt worden om het risico te beperken dat verdachte zendingen overgebracht worden naar een onbekende bestemming voordat ze effectief opgespoord kunnen worden, moeten de vervoerders worden verplicht om CSM's uiterlijk 24 uur nadat ze zijn gegenereerd, verzameld of bewaard in de elektronische bestanden van de vervoerder, over te dragen naar het CSM-bestand. |
(4) |
Om de financiële last voor de sector te beperken en de overdracht van CSM's te vergemakkelijken, moeten de vervoerders worden verplicht een van de gangbare standaarden ANSI ASC X12 of UN/EDIFACT te gebruiken. ANSI ASC X12 is een protocol voor elektronische gegevensuitwisseling (EDI) van het American National Standards Institute (ANSI), terwijl UN/EDIFACT de door de Verenigde Naties (UN) ontwikkelde EDI-standaard is. Het gebruik van dergelijke standaarden moet de implementatiekosten voor de vervoerders beperken, aangezien zij in de maritieme sector reeds worden beschouwd als universele standaarden voor de uitwisseling van elektronische gegevens. |
(5) |
Om een veilige gegevensoverdracht en een passend niveau van vertrouwelijkheid en integriteit van de overgedragen gegevens te garanderen, moeten CSM's worden overgedragen volgens het door de Internet Engineering Task Force (IETF) ontworpen Secure File Transfer Protocol (SFTP). Deze methode van overdracht garandeert de vereiste beveiligingsgraad en wordt door de sector aanvaardbaar geacht vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid. Om de implementatiekosten te beperken, moeten vervoerders de mogelijkheid krijgen om ook andere overdrachtmethodes te gebruiken, op voorwaarde dat deze dezelfde mate van gegevensbeveiliging als SFTP bieden. |
(6) |
Om de financiële kosten verbonden aan de overdracht van CSM's te beperken, moeten de vervoerders de mogelijkheid krijgen om alle in hun elektronische bestanden gegenereerde, verzamelde of bewaarde CSM's door te sturen zonder afzonderlijke CSM's te selecteren. In die gevallen moeten de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten deze gegevens kunnen raadplegen en gebruiken in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 515/97. |
(7) |
De maatregelen waarin deze verordening voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EG) nr. 515/97 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Meldingsfrequentie van CSM's
Uiterlijk 24 uur nadat een CSM in zijn elektronische bestanden is ingevoerd, draagt de vervoerder volledige, in zijn elektronische bestanden gegenereerde, verzamelde of bewaarde CSM's over aan het CSM-bestand.
In artikel 18 bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 515/97 bedoelde opeenvolgende CSM's worden overgedragen binnen 24 uur nadat het eerste CSM, waarmee wordt vastgesteld dat de container bestemd is om in het douanegebied van de Unie te worden binnengebracht, is ingevoerd of verzameld in de elektronische bestanden van de vervoerder.
Artikel 2
Formaat van de CSM-gegevens
Vervoerders dragen CSM's over conform de standaarden ANSI ASC X12 of UN/EDIFACT.
Artikel 3
Wijze van overdracht van CSM's
1. Vervoerders gebruiken het Secure File Transfer Protocol (SFTP) voor de overdracht van CSM's.
Het is de vervoerders toegestaan andere methoden voor de overdracht van CSM's te gebruiken op voorwaarde dat zij een vergelijkbare mate van gegevensbeveiliging als SFTP bieden.
2. CSM's kunnen worden overgedragen door:
a) |
selectieve mededeling van afzonderlijke CSM's zoals bepaald in artikel 18 bis, lid 6, van Verordening (EG) nr. 515/97, of |
b) |
overdracht van alle in de elektronische bestanden van de vervoerder gegenereerde, verzamelde of bewaarde CSM's zonder selectie van afzonderlijke CSM's. |
Indien een vervoerder CSM's overdraagt overeenkomstig punt b, aanvaardt hij dat de Commissie en de lidstaten toegang hebben tot deze gegevens en ze kunnen gebruiken onder de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 515/97.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van donderdag 1 september 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1.
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/40 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/346 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2016
tot vaststelling van de in het douane-informatiesysteem op te nemen gegevens
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (1), en met name artikel 25, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het doel van het douane-informatiesysteem (DIS) is de bevoegde autoriteiten bij te staan bij het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van verrichtingen die in strijd zijn met de douane- en landbouwvoorschriften. Met het oog hierop voeren de bevoegde autoriteiten van de lidstaten informatie over relevante gebeurtenissen, zoals de inbeslagneming of vasthouding van goederen, in het DIS in. Het is nodig de lijst van de in het DIS op te nemen gegevens bij te werken, zodat het systeem blijft voldoen aan de behoeften van de bevoegde autoriteiten. |
(2) |
Elke in het DIS gerapporteerde gebeurtenis bestaat uit een aantal kernelementen die noodzakelijk zijn voor een zinvolle interpretatie van de zaak. Om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen specifieke zaken of gebeurtenissen vlot terug te vinden in het DIS, dient het mogelijk te zijn in het DIS te zoeken op referentie van een zaak en dienen die referenties bijgevolg in het DIS te worden opgenomen. |
(3) |
Bij frauduleuze activiteiten zijn gewoonlijk een of meer personen actief betrokken. De correcte en ondubbelzinnige identificatie van personen die betrokken zijn bij potentieel frauduleuze activiteiten, is van het allergrootste belang om de gebeurtenissen succesvol te kunnen onderzoeken. Gegevens over bedrijven en personen die betrokken zijn bij frauduleuze of potentieel frauduleuze activiteiten, dienen daarom in het DIS te worden ingevoerd. |
(4) |
Aangezien de werkwijze bij commerciële fraude en de wijze van onttrekking afhangen van het vervoermiddel, is het belangrijk om specifieke kenmerken van het vervoermiddel als verplicht gegeven in het DIS op te nemen. |
(5) |
Transportpatronen waarvoor geen economische rechtvaardiging bestaat, worden beschouwd als relevante indicatoren voor bepaalde soorten fraude, zoals onjuiste oorsprongsverklaringen. Het is dus belangrijk details van de gebruikte transportroutes te kennen, omdat die van belang kunnen zijn bij de opsporing van frauduleuze activiteiten. Informatie over de verschillende etappes van de transportroute is daarom essentieel voor een gedegen onderzoek van douanegerelateerde fraude en moet in het DIS worden opgenomen. |
(6) |
Douanerechten en andere heffingen verschillen naargelang van de specifieke kenmerken van het product. Om een gedegen opvolging van de in het DIS gerapporteerde zaken of gebeurtenissen te garanderen, moeten specificaties van de betrokken goederen in het DIS kunnen worden ingevoerd. |
(7) |
Analyse van de inbeslagneming, verbeurdverklaring of vasthouding van goederen kan helpen bij het ontwerpen van maatregelen om hetzelfde type van douanegerelateerde fraude in de toekomst te voorkomen. Het wordt daarom van belang geacht relevante informatie over de inbeslagneming, vasthouding of verbeurdverklaring in het DIS op te nemen. |
(8) |
Elke door de bevoegde autoriteiten ondernomen actie moet kunnen worden gerechtvaardigd en moet dus op geschikte risico-indicatoren steunen. Daarom is het noodzakelijk informatie over de risicobeoordeling in het DIS op te nemen. |
(9) |
Afhankelijk van de zaak kan de bij de boeking in het DIS te voegen documentatie zeer verschillend zijn. Het kan gaan om, maar is niet beperkt tot, door de bevoegde autoriteiten verkregen handelsdocumenten. |
(10) |
De maatregelen waarin deze verordening voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EG) nr. 515/97 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gegevens
De volgende gegevens moeten in de DIS-gegevensbank worden opgenomen in de in artikel 24 van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorieën:
a) |
gemeenschappelijke gegevens voor alle in artikel 24 van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorieën:
|
b) |
aanvullende gegevens voor de in artikel 24, onder a), van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorie:
|
c) |
aanvullende gegevens voor de in artikel 24, onder b), van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorie:
|
d) |
aanvullende gegevens voor de in artikel 24, onder c), van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorie:
|
e) |
aanvullende gegevens voor de in artikel 24, onder d), van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorie:
|
f) |
aanvullende gegevens voor de in artikel 24, onder e), van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorie:
|
g) |
aanvullende gegevens voor de in artikel 24, onder f), van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorie:
|
h) |
aanvullende gegevens voor de in artikel 24, onder g), van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorie:
|
i) |
aanvullende gegevens voor de in artikel 24, onder h), van Verordening (EG) nr. 515/97 genoemde categorie:
|
Nadere bepalingen met betrekking tot de bovengenoemde gegevens zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Intrekking
Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 696/98 van de Commissie (2) wordt geschrapt.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van donderdag 1 september 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 696/98 van de Commissie van 27 maart 1998 houdende toepassing van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 96 van 28.3.1998, blz. 22).
BIJLAGE
a) |
REFERENTIES VAN DE ZAAK
|
b) |
BASISINFORMATIE OVER DE ZAAK
|
c) |
DOCUMENTEN
|
d) |
|
e) |
GEGEVENS OVER DE BETROKKEN BEDRIJVEN
|
f) |
KENMERKEN VAN HET VERVOERMIDDEL
|
g) |
|
h) |
|
i) |
|
j) |
|
k) |
|
l) |
ROUTE
|
m) |
KENMERKEN VAN DE GOEDEREN
|
n) |
INFORMATIE OVER INBESLAGNEMING, VASTHOUDING OF VERBEURDVERKLARING
|
o) |
ACTIE
|
p) |
RISICO-INDICATOREN |
q) |
DEEL MET TOELICHTINGEN
|
r) |
BIJLAGE MET RELEVANTE DOCUMENTEN
|
s) |
KENMERKEN VAN DE TRENDS INZAKE FRAUDE |
t) |
INFORMATIE OVER DE BESCHIKBAARHEID VAN DESKUNDIGHEID |
(1) Dit veld mag niet worden ingevuld indien aan de hand van deze informatie een natuurlijke persoon kan worden geïdentificeerd.
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/49 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/347 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2016
tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de precieze indeling van lijsten van personen met voorwetenschap en voor het bijwerken van lijsten van personen met voorwetenschap overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (1), en met name artikel 18, lid 9,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 596/2014 moeten uitgevende instellingen, deelnemers aan markten voor emissierechten, veilingplatforms, de veilingmeesters en de veilingtoezichthouder, of namens hen of voor hun rekening optredende personen, lijsten van personen met voorwetenschap opstellen en deze volgens een welbepaalde indeling actueel houden. |
(2) |
De vaststelling van een precieze indeling, met inbegrip van het gebruik van standaardtemplates, dient de eenvormige toepassing van het in Verordening (EU) nr. 596/2014 bepaalde vereiste om lijsten van personen met voorwetenschap op te stellen en bij te werken, te vergemakkelijken. Ook dient een en ander ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten kunnen beschikken over de informatie die nodig is om hun taak te vervullen van bescherming van de integriteit van de financiële markten en onderzoek van mogelijk marktmisbruik. |
(3) |
Aangezien binnen een entiteit diverse elementen van voorwetenschap tezelfdertijd kunnen bestaan, dienen lijsten van personen met voorwetenschap precies te identificeren tot welke specifieke elementen van voorwetenschap personen die werken voor uitgevende instellingen, deelnemers aan markten voor emissierechten, veilingplatforms, de veilingmeesters en de veilingtoezichthouder toegang hebben gehad (of het onder meer gaat om een transactie, een project, een zakelijke of financiële gebeurtenis, de bekendmaking van financiële overzichten of winstwaarschuwingen). Met het oog daarop dient de lijst van personen met voorwetenschap te worden onderverdeeld in afdelingen met een afzonderlijke afdeling voor elk element van voorwetenschap. Elke afdeling dient een lijst te bevatten van alle personen die toegang hebben tot datzelfde specifieke element van voorwetenschap. |
(4) |
Om meerdere vermeldingen voor dezelfde personen in verschillende afdelingen van de lijst van personen met voorwetenschap te vermijden, kunnen uitgevende instellingen, deelnemers aan markten voor emissierechten, veilingplatforms, de veilingmeesters en de veilingtoezichthouder, of namens hen of voor hun rekening optredende personen, beslissen om een aanvullende afdeling van de lijst van personen met voorwetenschap op te stellen en bij te werken, een zogeheten „afdeling personen met permanente voorwetenschap”, die van aard verschilt van de rest van de afdelingen van de lijst van personen met voorwetenschap, omdat deze niet wordt aangelegd op grond van het bestaan van een specifiek element van voorwetenschap. In dat geval dient de afdeling personen met permanente voorwetenschap alleen de personen te bevatten die, door de aard van hun functie of positie, te allen tijde toegang hebben tot alle voorwetenschap binnen de uitgevende instelling, de deelnemer aan markten voor emissierechten, het veilingplatform, de veilingmeester of de veilingtoezichthouder. |
(5) |
De lijst van personen met voorwetenschap dient in beginsel persoonsgegevens te bevatten die de identificatie van de personen met voorwetenschap vergemakkelijken. Dit soort informatie dient de geboortedatum, het thuisadres en, waar van toepassing, het nationale identificatienummer van de betrokken personen te omvatten. |
(6) |
De lijst van personen met voorwetenschap kan ook gegevens bevatten die de bevoegde autoriteiten bij het voeren van onderzoeken kunnen helpen om snel het handelsgedrag van personen met voorwetenschap te analyseren, om verbanden te leggen tussen personen met voorwetenschap en bij verdachte handel betrokken personen, en om contacten tussen deze personen op kritieke tijdstippen te identificeren. In dat verband zijn telefoonnummers van essentieel belang omdat de bevoegde autoriteit hiermee snel kan handelen en overzichten van dataverkeer kan opvragen, indien nodig. Bovendien dient dit soort data van bij de aanvang te worden verschaft, zodat de integriteit van het onderzoek niet in gevaar komt doordat de bevoegde autoriteit in de loop van een onderzoek met verdere verzoeken om informatie moet terugkeren naar de uitgevende instelling, de deelnemer aan markten voor emissierechten, het veilingplatform, de veilingmeester, de veilingtoezichthouder of de persoon met voorwetenschap. |
(7) |
Teneinde te verzekeren dat de lijst van personen met voorwetenschap beschikbaar kan worden gesteld aan de bevoegde autoriteit, desgevraagd zo snel mogelijk en om een onderzoek niet in gevaar te brengen doordat informatie moet worden gevraagd aan personen op de lijst van personen met voorwetenschap, dient de lijst van de personen met voorwetenschap te worden opgesteld in elektronisch formaat en steeds onverwijld te worden bijgewerkt wanneer een van de in Verordening (EU) nr. 596/2014 bedoelde omstandigheden voor het bijwerken van de lijst van personen met voorwetenschap plaatsvindt. |
(8) |
Het gebruik van specifieke elektronische indelingen voor het indienen van lijsten van personen met voorwetenschap zoals dat door de bevoegde autoriteiten is bepaald, dient ook de regeldruk te verminderen voor bevoegde autoriteiten, uitgevende instellingen, deelnemers aan markten voor emissierechten, veilingplatforms, de veilingmeesters en de veilingtoezichthouder, of namens hen of voor hun rekening optredende personen. De elektronische formaten dienen het mogelijk te maken dat de op de lijst van personen met voorwetenschap opgenomen informatie vertrouwelijk wordt gehouden en dat de in Uniewetgeving vastgestelde voorschriften over de verwerking van persoonsgegevens en de doorgifte van die gegevens in acht worden genomen. |
(9) |
Aangezien uitgevende instellingen op een mkb-groeimarkt evenwel zijn vrijgesteld van het opstellen en bijhouden van lijsten van personen met voorwetenschap en die informatie bijgevolg mogelijk in een elektronisch formaat verschaffen en bijhouden dat verschilt van een elektronisch formaat dat door deze verordening voor de overige uitgevende instellingen wordt verlangd, is het niet noodzakelijk om aan uitgevende instellingen op een mkb-groeimarkt de verplichting op te leggen een elektronisch formaat op te leggen voor het bij de bevoegde autoriteiten indienen van de lijsten van personen met voorwetenschap. Evenmin is het passend om de indiening van bepaalde persoonsgegevens te verlangen wanneer die gegevens voor die uitgevende instellingen niet beschikbaar zijn op het tijdstip dat de lijst van personen met voorwetenschap wordt verlangd. Lijsten van personen met voorwetenschap moeten hoe dan ook worden ingediend op een wijze die de volledigheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de informatie verzekert. |
(10) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) bij de Commissie heeft ingediend. |
(11) |
De Europese Autoriteit voor effecten en markten heeft open publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen. |
(12) |
Teneinde een goede werking van de financiële markten te verzekeren, moet deze verordening met spoed in werking treden en moeten de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn vanaf dezelfde datum als die van Verordening (EU) nr. 596/2014, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
„elektronische weg”: elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie), opslag en verzending van gegevens via draden, radio, optische technologieën of andere elektromagnetische middelen.
Artikel 2
Indeling voor het opstellen en bijwerken van de lijst van personen met voorwetenschap
1. Uitgevende instellingen, deelnemers aan markten voor emissierechten, veilingplatforms, veilingmeesters en de veilingtoezichthouder, of namens hen of voor hun rekening optredende personen, zorgen ervoor dat hun lijst van personen met voorwetenschap is onderverdeeld in verschillende afdelingen voor de verschillende voorwetenschap. Nieuwe afdelingen worden aan de lijst van personen met voorwetenschap toegevoegd wanneer nieuwe voorwetenschap, in de zin van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 596/2014, wordt geïdentificeerd.
Elke afdeling van de lijst van personen met voorwetenschap bevat uitsluitend nadere gegevens van personen die toegang hebben tot de voorwetenschap welke voor die afdeling van belang is.
2. De in lid 1 bedoelde personen kunnen een bijkomende afdeling toevoegen aan hun lijst van personen met voorwetenschap met de nadere gegevens van personen die steeds toegang hebben tot alle voorwetenschap (hierna „personen met permanente voorwetenschap” genoemd).
De nadere gegevens van personen met permanente voorwetenschap die zijn opgenomen in de in de eerste alinea bedoelde bijkomende afdeling, worden niet opgenomen in de andere afdelingen van de in lid 1 bedoelde lijst van personen met voorwetenschap.
3. De in lid 1 bedoelde personen stellen de lijst van personen met voorwetenschap op en werken deze bij in een elektronische indeling in overeenstemming met template 1 van bijlage I.
Wanneer de lijst van personen met voorwetenschap de in lid 2 bedoelde bijkomende afdeling bevat, stellen de in lid 1 bedoelde personen die afdeling op en werken zij deze bij in een elektronische indeling in overeenstemming met template 2 van bijlage I.
4. De in lid 3 bedoelde elektronische indelingen garanderen te allen tijde:
a) |
de vertrouwelijkheid van de daarin opgenomen informatie door ervoor te zorgen dat toegang tot de lijst van personen met voorwetenschap uitsluitend beperkt is tot duidelijk geïdentificeerde personen uit de groep betrokken personen binnen de uitgevende instelling, de deelnemer aan markten voor emissierechten, het veilingplatform, de veilingmeester en de veilingtoezichthouder, of namens hen of voor hun rekening optredende personen die, door de aard van hun functie of positie, die toegang moeten hebben; |
b) |
de nauwkeurigheid van de in de lijst van personen met voorwetenschap vervatte informatie; |
c) |
de toegang tot en het ophalen van vorige versies van de lijst van personen met voorwetenschap. |
5. De in lid 3 bedoelde lijst van personen met voorwetenschap wordt langs de door de bevoegde autoriteit bepaalde elektronische weg ingediend. De bevoegde autoriteiten maken op hun website de te gebruiken elektronische weg bekend. Die elektronische weg verzekert dat de volledigheid, integriteit en vertrouwelijkheid van de informatie tijdens de verzending behouden blijft.
Artikel 3
Uitgevende instellingen op mkb-groeimarkten
Voor de toepassing van artikel 18, lid 6, onder b), van Verordening (EU) nr. 596/2014 verschaft een uitgevende instelling waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de handel op een mkb-groeimarkt, de bevoegde autoriteit, op haar verzoek, een lijst van personen met voorwetenschap in overeenstemming met de template in bijlage II en in een indeling die verzekert dat de volledigheid, integriteit en vertrouwelijkheid van de informatie tijdens de verzending behouden blijft.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 3 juli 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1.
(2) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
BIJLAGE I
TEMPLATE 1
Lijsten van personen met voorwetenschap: afdeling met betrekking tot [Naam van de transactiespecifieke of event-based voorwetenschap]
Datum en tijdstip (waarop deze afdeling van de lijst van personen met voorwetenschap is aangemaakt, d.w.z. wanneer deze voorwetenschap werd geïdentificeerd): [jjjj-mm-dd; uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]
Datum en tijdstip (laatste bijwerking): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]
Datum verzending aan de bevoegde autoriteit: [jjjj-mm-dd]
Voorna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap |
Na(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap |
Geboortena(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap (indien verschillend) |
Telefoonnummer(s) kantoor (doorkiesnummer telefoon en mobiele nummers kantoor) |
Naam en adres onderneming |
Functie en reden waarom iemand voorwetenschap heeft |
Gekregen (datum en tijdstip waarop iemand toegang tot voorwetenschap heeft gekregen) |
Opgehouden (datum en tijdstip waarop iemand niet langer over voorwetenschap beschikt) |
Geboortedatum |
Nationaal identificatienummer (indien van toepassing) |
Telefoonnummers thuis (telefoonnummer thuis en mobiel privénummer) |
Volledig huisadres (straat; huisnummer; gemeente; postcode; land |
||||||||
[Tekst] |
[Tekst] |
[Tekst] |
[Nummers (zonder spaties)] |
[Adres uitgevende instelling/deelnemer emissierechtenmarkt/veilingplatform/veilingmeester/veilingtoezichthouder of derde partij van persoon met voorwetenschap] |
[Beschrijving rol, functie en reden voor opname in deze lijst] |
[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC] |
[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC] |
[jjjj-mm-dd] |
[Nummer en/of tekst] |
[Nummers (zonder spaties)] |
[Tekst: gedetailleerd huisadres persoon met voorwetenschap
|
TEMPLATE 2
Afdeling „personen met permanente voorwetenschap” op de lijst van personen met voorwetenschap
Datum en tijdstip (waarop deze afdeling „personen met permanente voorwetenschap” is aangemaakt) [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]
Datum en tijdstip (laatste bijwerking): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]
Datum verzending aan de bevoegde autoriteit: [jjjj-mm-dd]
Voorna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap |
Na(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap |
Geboortena(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap (indien verschillend) |
Telefoonnummer(s) kantoor (doorkiesnummer telefoon en mobiele nummers kantoor) |
Naam en adres onderneming |
Functie en reden waarom iemand voorwetenschap heeft |
Opgenomen (datum en tijdstip waarop een persoon is opgenomen in de afdeling „personen met permanente voorwetenschap”) |
Geboortedatum |
Nationaal identificatienummer (indien van toepassing) |
Telefoonnummers thuis (telefoonnummer thuis en mobiel privénummer) |
Volledig huisadres (straat; huisnummer; gemeente; postcode; land) |
||||||||
[Tekst] |
[Tekst] |
[Tekst] |
[Nummers (zonder spaties)] |
[Adres uitgevende instelling/deelnemer emissierechtenmarkt/veilingplatform/veilingmeester/veilingtoezichthouder of derde partij van persoon met voorwetenschap] |
[Beschrijving rol, functie en reden voor opname in deze lijst] |
[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC] |
[jjjj-mm-dd] |
[Nummmer en/of tekst] |
[Nummers (zonder spaties)] |
[Tekst: gedetailleerd huisadres persoon met voorwetenschap
|
BIJLAGE II
Template voor de door uitgevende instellingen waarvan de financiële instrumenten tot de handel op een mkb-groeimarkt zijn toegelaten, in te dienen lijst van personen met voorwetenschap
Datum en tijdstip (waarop aangemaakt): [jjjj-mm-dd, uu:mm UTC (gecoördineerde wereldtijd)]
Datum verzending aan de bevoegde autoriteit: [jjjj-mm-dd]
Voorna(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap |
Na(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap |
Geboortena(a)m(en) van de persoon met voorwetenschap (indien verschillend) |
Telefoonnummer(s) kantoor (doorkiesnummer telefoon en mobiele nummers kantoor) |
Naam en adres onderneming |
Functie en reden waarom iemand voorwetenschap heeft |
Gekregen (datum en tijdstip waarop iemand toegang tot voorwetenschap heeft gekregen) |
Opgehouden (datum en tijdstip waarop iemand niet langer over voorwetenschap beschikt) |
Nationaal identificatienummer (indien van toepassing) Of anders geboortedatum |
Volledig huisadres (straat; huisnummer; gemeente; postcode; land) (Voor zover beschikbaar op tijdstip verzoek door bevoegde autoriteit) |
Telefoonnummers thuis (telefoonnummer thuis en mobiel privénummer) (Voor zover beschikbaar op tijdstip verzoek door bevoegde autoriteit) |
||||||||
[Tekst] |
[Tekst] |
[Tekst] |
[Nummers (zonder spaties)] |
[Adres uitgevende instelling of derde partij van persoon met voorwetenschap] |
[Beschrijving rol, functie en reden voor opname in deze lijst] |
[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC] |
[jjjj-mm-dd, uu:mm UTC] |
[Nummer en/of tekst of jjjj-mm-dd voor de geboortedatum] |
[Tekst: gedetailleerd huisadres persoon met voorwetenschap
|
[Nummers (zonder spaties)] |
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/56 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/348 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2016
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 98/2012 wat betreft het minimumgehalte van het preparaat van 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 23036), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestvarkens (vergunninghouder Huvepharma EOOD)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
(2) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 98/2012 van de Commissie (2) is tot 28 februari 2022 een vergunning verleend voor het gebruik van het preparaat van 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 23036), voorheen bekend als Pichia pastoris, voor diervoeding voor mestkippen en -kalkoenen, opfokleghennen, opfokkalkoenen, legkippen, andere mest- en legvogels, gespeende biggen, mestvarkens en zeugen, naar aanleiding van een verzoek daartoe overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 heeft de houder van de vergunning voorgesteld om de voorwaarden van de vergunning voor dat preparaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestvarkens te wijzigen door het aanbevolen minimumgehalte te verminderen van 250 OTU/kg tot 125 OTU/kg. Bij de aanvraag waren de relevante ondersteunende gegevens gevoegd. De Commissie heeft de aanvraag doorgestuurd naar de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (de EFSA). |
(4) |
De EFSA heeft in zijn advies van 9 juli 2015 (3) geconcludeerd dat onder de nieuwe voorgestelde gebruiksomstandigheden van het preparaat 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Komagataella pastoris, (DSM 23036) het potentieel heeft om doeltreffend te zijn bij de aangevraagde minimale aanbevolen dosis van 125 OTU/kg volledig diervoeder voor mestvarkens. Specifieke eisen voor een monitoringplan na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethoden voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding gecontroleerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
(5) |
Uit de beoordeling van het preparaat van 6-phytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 23036), blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. |
(6) |
Verordening (EU) nr. 98/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 98/2012 wordt vervangen door de tekst in bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 98/2012 van de Commissie van 7 februari 2012 tot verlening van een vergunning voor 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Pichia pastoris (DSM 23036), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en -kalkoenen, opfokleghennen, opfokkalkoenen, legkippen, andere mest- en legvogels, gespeende biggen, mestvarkens en zeugen (vergunninghouder Huvepharma AD) (PB L 35 van 8.2.2012, blz. 6).
(3) EFSA Journal (2015); 13(7): 4200.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||
Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||||||
Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars |
|||||||||||||||||||||
4a16 |
Huvepharma EOOD |
6-fytase (EC 3.1.3.26) |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Preparaat van 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 23036), met een minimale activiteit van:
Karakterisering van de werkzame stof 6-fytase (EC 3.1.3.26), geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 23036) Analysemethode (2) Colorometrische methode waarbij het anorganisch fosfaat wordt gekwantificeerd dat door het enzym uit het natriumfytaat wordt vrijgezet |
Mestkippen, opfokleghennen, leghennen, andere vogelsoorten met uitzondering van mestkalkoenen en opfokkalkoenen, mestvarkens, zeugen. |
— |
125 OTU |
— |
|
28 februari 2022 |
||||||||||||
Mestkalkoenen, opfokkalkoenen, biggen (gespeend) |
250 OTU |
(1) 1 OTU is de hoeveelheid enzym die in een citraatbuffer met een pH van 5,5 en bij 37 °C 1 micromol anorganisch fosfaat per minuut uit 5,1 mM natriumfytaat vrijmaakt, gemeten als de blauwe kleur van het P-molybdaatcomplex bij 820 nm.
(2) Nadere bijzonderheden over de analysemethode zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/59 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/349 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
236,2 |
MA |
99,3 |
|
SN |
176,8 |
|
TN |
112,1 |
|
TR |
100,4 |
|
ZZ |
145,0 |
|
0707 00 05 |
MA |
84,5 |
TR |
153,1 |
|
ZZ |
118,8 |
|
0709 93 10 |
MA |
66,0 |
TR |
158,8 |
|
ZZ |
112,4 |
|
0805 10 20 |
EG |
45,8 |
IL |
68,5 |
|
MA |
56,0 |
|
TN |
64,1 |
|
TR |
64,4 |
|
ZZ |
59,8 |
|
0805 50 10 |
MA |
119,5 |
TR |
90,9 |
|
ZZ |
105,2 |
|
0808 10 80 |
CL |
93,0 |
CN |
66,5 |
|
US |
185,1 |
|
ZZ |
114,9 |
|
0808 30 90 |
AR |
110,9 |
CL |
129,6 |
|
CN |
103,0 |
|
TR |
153,6 |
|
ZA |
110,7 |
|
ZZ |
121,6 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/61 |
BESLUIT (EU) 2016/350 VAN DE RAAD
van 25 februari 2016
inzake de sluiting van de Regeling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 74 en artikel 78, leden 1 en 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Besluit nr. 185/2014/EU van de Raad (1) is de Regeling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (de „regeling”) op 11 februari 2014 ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan. |
(2) |
De regeling dient te worden goedgekeurd. |
(3) |
Zoals wordt toegelicht in overweging 21 van Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2), nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan die verordening en is deze bindend voor beide landen. Zij dienen dan ook uitvoering te geven aan artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 439/2010 door deel te nemen aan dit besluit. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen daarom deel aan dit besluit. |
(4) |
Zoals wordt toegelicht in overweging 22 van Verordening (EU) nr. 439/2010, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming en toepassing van die verordening en is deze niet bindend voor dat land. Denemarken neemt dan ook niet deel aan dit besluit, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Regeling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken wordt namens de Unie goedgekeurd.
De tekst van de regeling is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad verricht namens de Europese Unie de in artikel 13, lid 1, van de regeling bedoelde kennisgeving (3).
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 25 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
K.H.D.M. DIJKHOFF
(1) Besluit nr. 185/2014/EU van de Raad van 11 februari 2014 inzake de ondertekening, namens de Unie, van de Regeling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (PB L 102 van 5.4.2014, blz. 1).
(2) Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11).
(3) De datum van inwerkingtreding van de regeling zal in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt door het secretariaat-generaal van de Raad.
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/63 |
BESLUIT (EU) 2016/351 VAN DE RAAD
van 4 maart 2016
tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie over het verzoek van Jordanië om een WTO-ontheffing met betrekking tot de overgangsperiode voor de afschaffing van zijn uitvoersubsidieprogramma
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel IX, leden 3 en 4, van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie („de WTO-overeenkomst”) worden de procedures vastgesteld voor het verlenen van ontheffingen betreffende de multilaterale handelsovereenkomsten in de bijlagen 1A, 1B of 1C bij de WTO-overeenkomst en de bijlagen daarbij. |
(2) |
Op 27 juli 2007 is aan Jordanië een verlenging verleend van de overgangsperiode voorzien in de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (de „SCM-overeenkomst”), met het oog op de afschaffing van zijn uitvoersubsidieprogramma in de vorm van een volledige of gedeeltelijke vrijstelling van de inkomstenbelasting op winsten uit de uitvoer van bepaalde producten. Die verlenging werd voortgezet tot en met 31 december 2013, met een overgangsperiode eindigend op 31 december 2015, in overeenstemming met de procedures voor voortzetting van verlengingen, overeenkomstig artikel 27, lid 4, van de SCM-overeenkomst, van de overgangsperiode overeenkomstig artikel 27, lid 2, onder b), van de SCM-overeenkomst voor bepaalde ontwikkelingslanden, |
(3) |
Overeenkomstig artikel IX, lid 3, van de WTO-overeenkomst heeft Jordanië een verzoek ingediend om ontheffing van de verplichte overgangsperiode als bedoeld in artikel 27, lid 4, van de SCM-overeenkomst, tot en met 31 december 2018, met betrekking tot zijn uitvoersubsidieprogramma. |
(4) |
De verlening van die ontheffing zou geen negatieve invloed hebben op de economie of de belangen van de Unie en zij zou Jordanië ondersteunen in zijn inspanningen om het hoofd te bieden aan de economische uitdagingen waarvoor het land zich gesteld ziet als gevolg van de problematische en onstabiele politieke situatie in de regio. |
(5) |
Daarom moet het standpunt worden vastgesteld dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de WTO ter ondersteuning van het ontheffingsverzoek van Jordanië, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het standpunt dat namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie moet worden ingenomen, luidt dat steun wordt gegeven aan het verzoek van Jordanië tot verlenging van de overgangsperiode voor de afschaffing van zijn uitvoersubsidieprogramma tot en met 31 december 2018 in overeenstemming met de voorwaarden in dat verzoek.
Dit standpunt zal door de Commissie tot uitdrukking worden gebracht.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 4 maart 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
S.A.M. DIJKSMA
11.3.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/64 |
BESLUIT (EU) 2016/352 VAN DE RAAD
van 4 maart 2016
tot vaststelling van het namens de Europese Unie in het kader van de betrokken comités van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties in te nemen standpunt over de voorstellen tot wijziging van de VN/ECE-Reglementen nrs. 10, 34, 41, 46, 48, 50, 51, 53, 55, 60, 73, 83, 94, 107, 110, 113, 118, 125, 128, 130 en 131, alsmede over een voorstel voor een nieuw reglement betreffende de goedkeuring van stille wegvoertuigen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Besluit 97/836/EG van de Raad (1) is de Unie toegetreden tot de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („herziene overeenkomst van 1958”). |
(2) |
Overeenkomstig Besluit 2000/125/EG van de Raad (2) is de Unie toegetreden tot de Overeenkomst betreffende de vaststelling van mondiale technische reglementen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen („parallelle overeenkomst”). |
(3) |
Bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn de nationale goedkeuringssystemen van de lidstaten vervangen door een goedkeuringsprocedure van de Unie en is een geharmoniseerd kader vastgesteld met bestuursrechtelijke bepalingen en algemene technische voorschriften voor alle nieuwe voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden. Met die richtlijn zijn de VN/ECE-reglementen als voorschriften voor de typegoedkeuring of als alternatieven voor de wetgeving van de Unie in het EU-typegoedkeuringssysteem opgenomen. Sinds de vaststelling van die richtlijn zijn VN/ECE-reglementen steeds meer opgenomen in de wetgeving van de Unie in het kader van de EU-typegoedkeuring. |
(4) |
Gezien de opgedane ervaring en de technische ontwikkelingen moeten de voorschriften voor bepaalde elementen of kenmerken die onder de VN/ECE-Reglementen nrs. 10, 34, 41, 46, 48, 50, 51, 53, 55, 60, 73, 83, 94, 107, 110, 113, 118, 125, 128, 130 en 131 vallen, worden aangepast aan de technische vooruitgang. |
(5) |
Om uniforme bepalingen vast te stellen voor de goedkeuring van stille wegvoertuigen wat hun verminderde hoorbaarheid betreft, moet een nieuw VN/ECE-reglement over stille wegvoertuigen worden aangenomen. |
(6) |
Daarom is het noodzakelijk het standpunt te bepalen dat namens de Unie in het Administratief Comité van de herziene overeenkomst van 1958 en in het Uitvoerend Comité van de parallelle overeenkomst moet worden ingenomen over het aannemen van die VN/ECE-reglementen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Tijdens de zittingen van het Administratief Comité van de herziene overeenkomst van 1958 en het Uitvoerend Comité van de parallelle overeenkomst in de periode van 7 tot en met 11 maart 2016 zal namens de Unie voor de in de bijlage bij dit besluit opgenomen voorstellen worden gestemd.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 4 maart 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
S.A.M. DIJKSMA
(1) Besluit 97/836/EG van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („herziene overeenkomst van 1958”) (PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78).
(2) Besluit 2000/125/EG van de Raad van 31 januari 2000 betreffende de sluiting van de Overeenkomst betreffende de vaststelling van mondiale technische reglementen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen („parallelle overeenkomst”) (PB L 35 van 10.2.2000, blz. 12).
(3) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).
BIJLAGE
Reglement nr. |
Punt van de agenda |
Titel van het punt van de agenda |
Referentie van het document |
10 |
4.9.1 |
Voorstel voor supplement 1 op wijzigingenreeks 05 van Reglement nr. 10 (elektromagnetische compatibiliteit (EMC)) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/16 |
10 |
4.9.2 |
Voorstel voor supplement 3 op wijzigingenreeks 04 van Reglement nr. 10 (elektromagnetische compatibiliteit(EMC)) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/17 |
34 |
4.8.1 |
Voorstel voor supplement 1 op wijzigingenreeks 03 van Reglement nr. 34 (brandpreventie) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/8 |
41 |
4.6.1 |
Voorstel voor supplement 4 op wijzigingenreeks 04 van Reglement nr. 41 (geluidsemissies van motorfietsen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/3 |
46 |
4.8.2 |
Voorstel voor supplement 3 op wijzigingenreeks 04 van Reglement nr. 46 (voorzieningen voor indirect zicht) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/9 |
48 |
4.9.3 |
Voorstel voor supplement 7 op wijzigingenreeks 06 van Reglement nr. 48 (installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/18 |
48 |
4.9.4 |
Voorstel voor supplement 9 op wijzigingenreeks 05 van Reglement nr. 48 (installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/19 |
48 |
4.9.5 |
Voorstel voor supplement 16 op wijzigingenreeks 04 van Reglement nr. 48 (installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/20 |
50 |
4.9.6 |
Voorstel voor supplement 18 op de oorspronkelijke wijzigingenreeks van Reglement nr. 50 (breedtelichten, stoplichten en richtingaanwijzers voor bromfietsen en motorfietsen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/21 |
51 |
4.6.2 |
Voorstel voor supplement 1 op wijzigingenreeks 03 van Reglement nr. 51 (geluid van voertuigen van de categorieën M en N) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/4 |
53 |
4.9.7 |
Voorstel voor supplement 18 op wijzigingenreeks 01 van Reglement nr. 53 (installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen voor L3-voertuigen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/22 |
53 |
4.9.8 |
Voorstel voor een nieuwe wijzigingenreeks 02 van Reglement nr. 53 (installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen voor L3-voertuigen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/23 |
55 |
4.7.1 |
Voorstel voor supplement 5 op wijzigingenreeks 01 van Reglement nr. 55 (mechanische koppelingen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/5 |
60 |
4.15.1 |
Voorstel voor supplement 5 op Reglement nr. 60 (door de bestuurder bediende bedieningsorganen voor bromfietsen/motorfietsen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/27 |
73 |
4.12.1 |
Voorstel voor corrigendum 1 (enkel Frans) op wijzigingenreeks 01 van Reglement nr. 73 (zijdelingse beschermingen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/31 |
83 |
4.15.2 |
Voorstel voor supplement 2 op wijzigingenreeks 07 van Reglement nr. 83 (emissies van voertuigen van de categorieën M1 en N1) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/28 |
94 |
4.11.1 |
Voorstel voor corrigendum 3 (enkel Russisch) op wijzigingenreeks 01 van Reglement nr. 94 (bescherming bij frontale botsing) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/32 |
107 |
4.8.3 |
Voorstel voor supplement 5 op wijzigingenreeks 05 van Reglement nr. 107 (algemene constructie van bussen en touringscars) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/10 |
107 |
4.8.4 |
Voorstel voor supplement 5 op wijzigingenreeks 06 van Reglement nr. 107 (algemene constructie van bussen en touringscars) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/11 |
107 |
4.8.5 |
Voorstel voor wijzigingenreeks 07 van Reglement nr. 107 (algemene constructie van bussen en touringscars) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/12 |
110 |
4.8.6 |
Voorstel voor wijzigingenreeks 02 van Reglement nr. 110 (voertuigen die rijden op cng en lng) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/13 |
113 |
4.9.9 |
Voorstel voor supplement 6 op wijzigingenreeks 01 van Reglement nr. 113 (koplampen die symmetrisch dimlicht uitstralen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/24 |
118 |
4.8.7 |
Voorstel voor supplement 2 op wijzigingenreeks 02 van Reglement nr. 118 (brandgedrag van materialen) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/14 |
125 |
4.8.8 |
Voorstel voor supplement 1 op wijzigingenreeks 01 van Reglement nr. 125 (gezichtsveld naar voren van bestuurders) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/15 |
128 |
4.9.10 |
Voorstel voor supplement 5 op de oorspronkelijke wijzigingenreeks van Reglement nr. 128 (lichtbronnen met lichtdioden (leds)) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/25 |
130 |
4.7.2 |
Voorstel voor supplement 1 op Reglement nr. 130 (waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook (LDWS)) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/6 |
131 |
4.7.3 |
Voorstel voor supplement 2 op wijzigingenreeks 01 van Reglement nr. 131 (geavanceerde noodremsystemen (AEBS)) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/7 |
|
4.13.1 |
Voorstel voor een nieuw reglement betreffende de goedkeuring van stille wegvoertuigen (QRTV) |
ECE/TRANS/WP.29/2016/26 |