ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 14 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
Verordening (EU) 2016/60 van de Commissie van 19 januari 2016 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen voor chloorpyrifos in of op bepaalde producten ( 1 ) |
|
|
|
||
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
|
RICHTSNOEREN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
21.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 14/1 |
VERORDENING (EU) 2016/60 VAN DE COMMISSIE
van 19 januari 2016
tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen voor chloorpyrifos in of op bepaalde producten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 14, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Voor chloorpyrifos zijn maximumresidugehalten (MRL's) vastgesteld in bijlage II en deel B van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 396/2005. |
(2) |
De Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) verzocht om een toxicologische beoordeling van chloorpyrifos uit te voeren. Op 22 april 2014 is de conclusie van de EFSA bekendgemaakt (3). |
(3) |
De Commissie heeft de EFSA overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 396/2005 verzocht om op basis van de nieuwe toxicologische referentiewaarden een met redenen omkleed advies betreffende de bestaande MRL's voor chloorpyrifos te verstrekken. Op 12 juni 2015 heeft de EFSA haar met redenen omklede advies ingediend (4). |
(4) |
De EFSA heeft geconcludeerd dat de huidige MRL's voor mandarijnen, appelen, peren, perziken, tafeldruiven, bramen/braambessen, frambozen, aalbessen, kruisbessen, kiwi's, ananassen, aardappelen, tomaten, paprika's, aubergines, meloenen, watermeloenen, sluitkolen, Chinese kool, artisjokken, preien en suikerbiet aanleiding kunnen geven tot bedenkingen ten aanzien van de bescherming van de consument. De EFSA heeft derhalve aanbevolen om de bestaande MRL's voor die producten te verlagen. Zij heeft aangeven dat het gebruik op bramen/braambessen, aalbessen, kruisbessen, kiwi's, ananassen, aardappelen, meloenen, watermeloenen, Chinese kool en preien niet langer wordt ondersteund en dat er met betrekking tot de MRL's voor die producten behoefte was aan verder onderzoek door risicomanagers. De MRL's voor die producten moeten worden vastgesteld op de specifieke bepaalbaarheidsgrens. |
(5) |
De Commissie heeft de referentielaboratoria van de Europese Unie voor bestrijdingsmiddelenresiduen geraadpleegd over de noodzaak enkele bepaalbaarheidsgrenzen aan te passen. Die laboratoria zijn tot de conclusie gekomen dat in verband met de technische ontwikkeling voor bepaalde producten specifieke bepaalbaarheidsgrenzen moeten worden vastgesteld. |
(6) |
Op grond van het met redenen omklede advies van de EFSA en rekening houdend met de ter zake relevante factoren voldoen de wijzigingen van de MRL's aan de vereisten van artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 396/2005. |
(7) |
De handelspartners van de Unie zijn via de Wereldhandelsorganisatie over de nieuwe MRL's geraadpleegd en er is rekening gehouden met hun opmerkingen. |
(8) |
Verordening (EG) nr. 396/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat de gewijzigde MRL's van toepassing worden, zodat de lidstaten, derde landen en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de wijziging van de MRL's zullen voortvloeien. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 10 augustus 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 januari 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(3) EFSA, 2014. Conclusion on the peer review of the pesticide human health risk assessment of the active substance chlorpyrifos. EFSA Journal 2014;12(4):3640, 34 blz., doi:10.2903/j.efsa.2014.3640.
(4) EFSA, 2015. Reasoned opinion on the refined risk assessment regarding certain maximum residue levels (MRLs) of concern for the active substance chlorpyrifos. EFSA Journal 2015;13(6):4142, 41 blz., doi:10.2903/j.efsa.2015.4142.
BIJLAGE
De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden als volgt gewijzigd:
1) |
In bijlage II wordt de kolom voor chloorpyrifos vervangen door: „Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)
|
2) |
In deel B van bijlage III wordt de kolom voor chloorpyrifos vervangen door: „Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)
|
(1) Bepaalbaarheidsgrens
(2) Combinatie van bestrijdingsmiddel en code waarvoor het MRL in bijlage III, deel B, geldt.
(3) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL's gelden, zie bijlage I.
(F) |
= |
Vetoplosbaar” |
(4) Bepaalbaarheidsgrens
(5) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL's gelden, zie bijlage I.
(F) |
= |
Vetoplosbaar |
Chloorpyrifos (F)
(+) |
Het maximumresidugehalte voor mierikswortel (Armoracia rusticana) in de groep „specerijen” (code 0840040) is hetzelfde als voor mierikswortels (Armoracia rusticana) in de groep „wortel- en knolgewassen” (code 0213040) van de categorie „groenten”, rekening houdend met de wijzigingen in de gehalten als gevolg van verwerking (drogen) overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 396/2005.
|
21.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 14/18 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/61 VAN DE COMMISSIE
van 20 januari 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 januari 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
236,2 |
MA |
80,9 |
|
TN |
113,9 |
|
TR |
91,2 |
|
ZZ |
130,6 |
|
0707 00 05 |
MA |
85,8 |
TR |
150,9 |
|
ZZ |
118,4 |
|
0709 93 10 |
MA |
52,6 |
TR |
150,6 |
|
ZZ |
101,6 |
|
0805 10 20 |
EG |
50,0 |
MA |
64,1 |
|
TN |
57,9 |
|
TR |
65,8 |
|
ZZ |
59,5 |
|
0805 20 10 |
IL |
163,3 |
MA |
82,3 |
|
ZZ |
122,8 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
IL |
103,6 |
JM |
147,2 |
|
MA |
82,8 |
|
TR |
99,2 |
|
ZZ |
108,2 |
|
0805 50 10 |
TR |
102,3 |
ZZ |
102,3 |
|
0808 10 80 |
CL |
84,9 |
US |
121,1 |
|
ZZ |
103,0 |
|
0808 30 90 |
CN |
76,1 |
ZZ |
76,1 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
21.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 14/20 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/62 VAN DE COMMISSIE
van 20 januari 2016
tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 januari 2016 zijn ingediend in het kader van de tariefcontingenten die in de sector pluimveevlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 616/2007
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188, leden 1 en 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie (2) zijn jaarlijkse tariefcontingenten geopend voor de invoer van vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen. |
(2) |
De hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 1 tot en met 7 januari 2016 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven door de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, berekend overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (3). |
(3) |
De hoeveelheden waarop de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van die van 1 tot en met 7 januari 2016 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre de rechten tot invoer kunnen worden verleend door de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, berekend overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie, in combinatie met artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006. |
(4) |
Met het oog op de efficiëntie van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 zijn ingediend, wordt de in deel A van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt toegepast.
2. Op de hoeveelheden waarop de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 zijn ingediend, wordt de in deel B van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt toegepast.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 januari 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie van 4 juni 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen (PB L 142 van 5.6.2007, blz. 3).
(3) Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13).
BIJLAGE
DEEL A
Nummer van de groep |
Volgnummer |
Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 ingediende aanvragen (%) |
1 |
09.4211 |
0,325241 |
2 |
09.4212 |
0,775495 |
4A |
09.4214 |
— |
09.4251 |
1,646051 |
|
09.4252 |
— |
|
6A |
09.4216 |
0,323564 |
09.4260 |
0,37908 |
|
7 |
09.4217 |
— |
8 |
09.4218 |
— |
DEEL B
Nummer van de groep |
Volgnummer |
Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 ingediende aanvragen (%) |
5A |
09.4215 |
0,65244 |
09.4254 |
— |
|
09.4255 |
— |
|
09.4256 |
— |
BESLUITEN
21.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 14/23 |
BESLUIT (EU) 2016/63 VAN DE RAAD
van 15 januari 2016
betreffende de toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,
Gezien het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië,
Gezien de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië, en met name artikel 3, lid 5,
Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Overeenkomst opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (2) („de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn”), is op 26 mei 1997 ondertekend en op 28 september 2005 in werking getreden. |
(2) |
In artikel 3, lid 4, van de Toetredingsakte van Kroatië („de Toetredingsakte”) is bepaald dat Kroatië toetreedt tot de in bijlage I bij die toetredingsakte opgesomde verdragen, overeenkomsten en protocollen tussen de lidstaten, waaronder de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn. Deze verdragen, overeenkomsten en protocollen dienen ten aanzien van Kroatië in werking te treden op de door de Raad bepaalde datum. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de Toetredingsakte moet de Raad de als gevolg van de toetreding vereiste aanpassingen in deze verdragen, overeenkomsten en protocollen aanbrengen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn, treedt ten aanzien van Kroatië in werking op de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum van bekendmaking van dit besluit.
Artikel 2
De Kroatische versie van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn (3), is op gelijke wijze authentiek als de overige teksten van die overeenkomst.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de datum volgende op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 15 januari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) Advies van 10 juni 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB C 195 van 25.6.1997, blz. 2.
(3) De Kroatische tekst van de overeenkomst is bekendgemaakt in een bijzondere uitgave van het Publicatieblad (Hoofdstuk 19, Volume 014, blz. 120).
RICHTSNOEREN
21.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 14/25 |
RICHTSNOER (EU) 2016/64 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 18 november 2015
houdende wijziging van Richtsnoer (EU) 2015/510 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (richtsnoer algemene documentatie) (ECB/2015/34)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 127, lid 2, eerste streepje,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 3.1, eerste streepje, artikel 9.2, artikel 12.1, artikel 14.3, artikel 18.2, en artikel 20, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verwezenlijking van een gemeenschappelijk monetair beleid vergt de vaststelling van instrumenten en procedures voor gebruik door het Eurosysteem dat bestaat uit de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten (hierna de „NCB's”), teneinde dat beleid in de eurogebiedlidstaten uniform toe te passen. |
(2) |
Gezien artikel 12.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna: de „ESCB-statuten”) heeft de ECB de bevoegdheid om het gemeenschappelijk monetair beleid van de Unie uit te werken en de voor de passende implementatie noodzakelijke richtsnoeren uit te vaardigen. Krachtens artikel 14.3 van de ESCB-statuten moeten de NCB's overeenkomstig die richtsnoeren handelen. Dit richtsnoer is derhalve gericht tot het Eurosysteem. In contracten of reglementen geven de NCB's uitvoering aan in dit richtsnoer vastgelegde regels. Wederpartijen zijn gehouden te voldoen aan die regels zoals de NCB's die implementeren in die contracten of reglementen. |
(3) |
Luidens het eerste gedachtestreepje van artikel 18.1 van de ESCB-statuten mag het Eurosysteem in de financiële markten opereren door aan- en verkoop, hetzij onvoorwaardelijk (contant en op termijn), hetzij onder beding van wederverkoop, respectievelijk wederaankoop, en door het in lening geven of nemen van vorderingen en verhandelbaar papier, luidende in euro of andere valuta's, evenals edele metalen. Luidens het tweede streepje van artikel 18.1 mag het Eurosysteem krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen. |
(4) |
Om het Eurosysteem van wederpartijrisico te vrijwaren, bepaalt het tweede streepje van artikel 18.1 van de ESCB-statuten dat indien het Eurosysteem krediettransacties verricht met kredietinstellingen en andere marktpartijen, de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand. |
(5) |
Om het Eurosysteem te beschermen tegen financiële verliezen in geval van verzuim van een wederpartij, moeten op als onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem gemobiliseerde beleenbare activa risicobeheersingsmaatregelen van toepassing zijn die zijn vastgelegd in titel VI van deel vier van Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) (1). |
(6) |
De Raad van bestuur heeft besloten de regels inzake gedekte obligaties voor eigen gebruik te veranderen aangaande de aanvullende surpluspercentages. |
(7) |
De Raad van bestuur heeft besloten dat niet-verhandelbare schuldbewijzen gedekt door beleenbare kredietvorderingen, grensoverschrijdend gebruikt kunnen worden overeenkomstig de toepasselijke CCBM-procedures (correspondentenmodel voor centrale banken). |
(8) |
De Raad van bestuur heeft besloten dat de bepalingen aangaande de surpluspercentages moeten worden vastgelegd in een ten aanzien van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) afzonderlijke rechtshandeling, aangezien daardoor de implementatie van wijzigingen van het relevante kader prompt gestroomlijnd kan worden zodra de Raad van bestuur de betrokken besluiten heeft vastgesteld. |
(9) |
Derhalve moet Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2, lid 16, wordt als volgt vervangen: „16. „grensoverschrijdend gebruik”: de indiening, als onderpand, door een wederpartij aan de eigen NCB van:
|
2) |
Artikel 2, lid 49, wordt als volgt vervangen: „49. „uitstaande leasingvorderingen”: de geplande en contractueel door de leasenemer aan de leasegever krachtens de voorwaarden van een leaseovereenkomst opgelegde betalingen. Restwaardes zijn geen uitstaande leasingvorderingen. Persoonlijke contracten tot aankoop (Personal Contract Purchase (PCP)), d.w.z. contracten krachtens welke de debiteur zijn optie kan uitoefenen: a) om een finale betaling te doen ten einde volledige eigendom van de goederen te verkrijgen, of b) om de goederen te retourneren ter afwikkeling van het contract, worden gelijkgesteld met leaseovereenkomsten;”. |
3) |
Artikel 128 wordt als volgt vervangen: „Artikel 128 Risicobeheersingsmaatregelen 1. Het Eurosysteem past voor beleenbare activa de volgende risicobeheersingsmaatregelen toe:
2. Het Eurosysteem kan de volgende aanvullende risicobeheersingsmaatregelen toepassen:
(2) Richtsnoer (EU) 2016/65 van de Europese Centrale Bank van 18 november 2015 betreffende binnen het kader van de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem toegepaste surpluspercentages (ECB/2015/35) (PB L 14 van 21.1.2016, blz. 30).”." |
4) |
Artikel 148 wordt als volgt vervangen: „Artikel 148 Algemene beginselen 1. Wederpartijen mogen voor alle types Eurosysteemkrediettransacties in het hele eurogebied beleenbare activa grensoverschrijdend gebruiken. 2. Wederpartijen mogen beleenbare activa, behalve termijndeposito's, voor grensoverschrijdend gebruik als volgt mobiliseren:
3. Verhandelbare activa kunnen gebruikt worden middels een NCB-rekening bij een SSS dat in een ander land is gevestigd dan dat van de betrokken NCB, zulks indien het Eurosysteem het gebruik van een dergelijke rekening goedgekeurd heeft. 4. De Nederlandsche Bank kan haar rekening bij Euroclear Bank gebruiken om onderpandtransacties af te wikkelen met de in die ICSD uitgegeven Eurobonds. De Banc Ceannais na hÉireann/Central Bank of Ireland kan een dergelijke rekening bij Euroclear Bank openen. Deze rekening kan worden gebruikt voor alle bij Euroclear Bank aangehouden beleenbare activa, bijvoorbeeld via in aanmerking komende koppelingen naar Euroclear Bank overgedragen beleenbare activa. 5. Wederpartijen voeren de overdracht van beleenbare activa uit via hun effectenafwikkelingsrekeningen bij een SSS dat krachtens het gebruikersbeoordelingskader van het Eurosysteem („Eurosystem User Assessment Framework”) positief beoordeeld werd. 6. Een wederpartij die geen effectenrekening heeft bij een NCB of geen effectenafwikkelingsrekening bij een SSS dat krachtens het Gebruikersbeoordelingskader van het Eurosysteem („Eurosystem User Assessment Framework”) positief beoordeeld werd, mogen de transacties via de effectenafwikkelingsrekening of de effectenrekening van een correspondentkredietinstelling afwikkelen.”. |
5) |
Bijlage XI wordt als volgt vervangen: „BIJLAGE XI EFFECTENVORMEN Op 13 juni 2006 kondigde de ECB voor de nieuwe global notes (NGN) criteria aan voor internationale globale effecten aan toonder die met ingang van 1 januari 2007 beleenbaar zouden zijn als onderpand voor Eurosysteemkrediettransacties. Op 22 oktober 2008 kondigde de ECB aan dat na 30 september 2010 uitgegeven internationale globale schuldbewijzen op naam alleen beleenbaar onderpand voor Eurosysteemkrediettransacties zouden zijn indien de nieuwe bewaarnemingsstructuur voor internationale schuldbewijzen (new safekeeping structure — NSS) wordt gebruikt. De volgende tabel geeft een overzicht van de beleenbaarheidsregels voor de verschillende effectenvormen na de invoering van de NGN- en NSS-criteria. Tabel 1 Beleenbaarheidsregels voor verschillende effectenvormen
|
Artikel 2
Intrekking
Artikelen 129 tot en met 133 bis van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) en bijlage X bij dat richtsnoer worden ingetrokken.
Artikel 3
Inwerkingtreding en implementatie
1. Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van notificatie aan de NCB's.
2. De NCB's nemen alle maatregelen om te voldoen aan dit richtsnoer en passen die maatregelen met ingang van 25 januari 2016 toe. Zij stellen de ECB uiterlijk op 5 januari 2016 in kennis van de met die maatregelen verband houdende teksten en middelen.
Artikel 4
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.
Gedaan te Frankfurt am Main,18 november 2015.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).
(3) Dan wel, indien zulks toepasselijk wordt, in een positief beoordeelde centrale effectenbewaarinstelling.”.
21.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 14/30 |
RICHTSNOER (EU) 2016/65 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 18 november 2015
betreffende binnen het kader van de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem toegepaste surpluspercentages (ECB/2015/35)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 127, lid 2, eerste streepje,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 3.1, eerste streepje, artikel 9.2, artikel 12.1, artikel 14.3, artikel 18.2, en artikel 20, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Luidens artikel 18.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank mogen de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten (hierna de „NCB's”) krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen, waarbij de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand. In Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) (1) zijn de algemene voorwaarden vastgelegd waaronder de ECB en de NCB's bereid zijn krediettransacties te verrichten, waaronder de onderpandbeleenbaarheidscriteria voor Eurosysteemkrediettransacties. |
(2) |
Om het Eurosysteem te beschermen tegen financiële verliezen in geval van wederpartijverzuim, moeten op als onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem gemobiliseerde beleenbare activa risicobeheersmaatregelen van toepassing zijn die zijn vastgelegd in titel VI van deel vier van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60). |
(3) |
De toepassing van surpluspercentageherzieningen wordt gefacilieerd indien de relevante bepalingen in een afzonderlijke rechtshandeling zouden zijn vastgelegd. Zulks zou risicocontrole mogelijk maken van parameters die compact en op zichzelf staand verstrekt moeten worden en stroomlijning mogelijk maken van de implementatie van wijzigingen van het betrokken kader, en wel prompt nadat de Raad van bestuur de betrokken besluiten heeft vastgesteld, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Op beleenbare verhandelbare activa toegepaste surpluspercentages
1. Overeenkomstig titel VI van deel vier van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) zijn op verhandelbare activa surpluspercentages van toepassing, zoals bedoeld in artikel 2, punt 97, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), waarbij de niveaus zijn vastgelegd in tabel 2 van de bijlage bij dit richtsnoer.
2. Het surpluspercentage voor een specifiek activum hangt af van de volgende factoren:
a) |
de in artikel 2 vastgelegde surpluspercentagecategorie waarin het activum is ingedeeld; |
b) |
de activumrestlooptijd; |
c) |
de activumcouponstructuur; |
d) |
de kredietkwaliteitscategorie waartoe het activum behoort. |
Artikel 2
Vaststelling van surpluspercentagecategorieën voor verhandelbare activa
Beleenbare verhandelbare activa worden ingedeeld in een van de vijf surpluspercentagecategorieën, zulks op grond van het emittenttype en/of activumtype, zoals weergegeven in tabel 1 in de bijlage bij dit richtsnoer:
a) |
door centrale overheden uitgegeven schuldbewijzen, ECB-schuldbewijzen en schuldbewijzen die zijn uitgegeven door NCB's voordat de desbetreffende eurogebiedlidstaat overging op de euro, worden opgenomen in surpluspercentagecategorie I; |
b) |
schuldbewijzen uitgegeven door lokale en regionale overheid, door het Eurosysteem als agentschappen ingedeelde entiteiten, multilaterale ontwikkelingsbanken en internationale organisaties, alsook gedekte obligaties van het „Jumbo”-type, worden in surpluspercentagecategorie II ondergebracht; |
c) |
traditionele gedekte obligaties, overige gedekte obligaties en schuldbewijzen die een niet-financiële vennootschap heeft uitgegeven, worden ondergebracht in surpluspercentagecategorie III; |
d) |
door kredietinstellingen en financiële vennootschappen, met uitzondering van kredietinstellingen, uitgegeven ongedekte schuldbewijzen worden ondergebracht in surpluspercentagecategorie IV; |
e) |
effecten op onderpand van activa worden ondergebracht in categorie V, ongeacht de indeling van de emittent. |
Artikel 3
Surpluspercentages voor verhandelbare activa
1. De in de surpluscategorieën I tot en met IV ondergebrachte surpluspercentages voor verhandelbare activa worden als volgt vastgesteld:
a) |
de indeling van het specifieke activum in kredietkwaliteitscategorie 1, 2 of 3, zoals bepaald in tabel 2 in de bijlage bij dit richtsnoer; |
b) |
de activumrestlooptijd, zoals bepaald in leden 3 en 4; |
c) |
de activumcouponstructuur, zoals bepaald in leden 3 en 4. |
2. Op in surpluspercentagecategorie V ingedeelde verhandelbare activa is een surpluspercentage van 10 % van toepassing, ongeacht hun restlooptijd of couponstructuur.
3. Voor nulcoupons of vastrentende coupons is de activumrestlooptijd de voor het surpluspercentage toe te passen looptijd.
4. Voor activa met variabele coupons wordt hetzelfde surpluspercentage toegepast als op verhandelbare activa met een vaste couponrente in het restlooptijdsegment van nul tot en met één jaar, met uitzondering van de volgende gevallen en onverminderd lid 2.
a) |
Variabele coupons met een vaststellingsperiode van langer dan één jaar worden behandeld als vastrentende coupons en de activumrestlooptijd is de voor het surpluspercentage toe te passen relevante looptijd. |
b) |
De activumrestlooptijd is de relevante looptijd voor het surpluspercentage dat moet worden toegepast op de variabele coupons met een eurogebiedinflatie-index als referentie-intrestvoet. |
c) |
Het op activa met meerdere typen couponstructuren toegepaste surpluspercentage hangt slechts af van de gedurende de activumrestlooptijd geldende couponstructuur en is gelijk aan het hoogste surpluspercentage toegepast op een verhandelbaar activum met dezelfde restlooptijd en kredietkwaliteitscategorie. Elk type gedurende de activumrestlooptijd geldende couponstructuur kan hiervoor in aanmerking genomen worden. |
Artikel 4
Op specifieke typen verhandelbare activa toegepaste aanvullende surpluspercentages
In aanvulling op de in artikel 3 van dit richtsnoer vastgelegde surpluspercentages gelden de volgende aanvullende surpluspercentages voor specifieke typen verhandelbare activa:
a) |
een aanvullend surpluspercentage van toepassing in de vorm van een waarderingsverlaging van 5 % is van toepassing op effecten op onderpand van activa, gedekte obligaties en ongedekte schuldbewijzen, die een kredietinstelling heeft uitgegeven en waarvan de waarde theoretisch is bepaald overeenkomstig de regels in artikel 134 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60); |
b) |
op gedekte obligaties voor eigen gebruik is een aanvullend surpluspercentage i) van 8 % van toepassing dat wordt toegepast op de waarde van de schuldbewijzen in de kredietkwaliteitcategorieën 1 en 2, en ii) van 12 % toegepast op de waarde van de schuldbewijzen in de kredietkwaliteitscategorie 3; |
c) |
binnen het kader van punt b), betekent „eigen gebruik”: de indiening of het gebruik door een wederpartij van gedekte obligaties die de wederpartij, of een entiteit waarmee die wederpartij nauwe banden onderhoudt, zoals bepaald in overeenstemming met artikel 138 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), uitgeeft of garandeert; |
d) |
indien het in punt b) bedoelde aanvullende surpluspercentage ten aanzien van de onderpandbeheersystemen van de NCB, triparty-agent of T2S-automatischezekerheidsstellingsfaciliteit niet kan worden toegepast, wordt in dergelijke systemen of in een dergelijk platform het aanvullende surpluspercentage toegepast op de gehele emissiewaarde van de gedekte obligaties voor eventueel eigen gebruik. |
Artikel 5
Op beleenbare niet-verhandelbare activa toegepaste surpluspercentages
1. Op individuele kredietvorderingen met een vaste rente en kredietvorderingen met rentebetalingen die gekoppeld zijn aan het inflatiepercentage, zijn specifieke surpluspercentages van toepassing waarvan de vaststelling afhankelijk is van de restlooptijd, de kredietkwaliteitscategorie en de door de NCB toegepaste waarderingsmethode, zoals bedoeld in tabel 3 in de bijlage bij dit richtsnoer.
2. Op individuele kredietvorderingen met een variabele rentevoet is een surpluspercentage van toepassing dat wordt toegepast op kredietvorderingen met een vaste rentevoet ingedeeld in het restlooptijdsegment van nul tot en met één jaar met dezelfde door de NCB toegepaste kredietkwaliteitscategorie en waarderingsmethode. Een rentebetaling wordt behandeld als variabel indien zij is gekoppeld aan een referentierente en de vaststellingsperiode in verband met deze betaling hoogstens één jaar is. Rentebetalingen met een vaststellingsperiode van langer dan één jaar worden behandeld als vastrentende instrumenten, waarbij de restlooptijd van de kredietvordering de voor het surpluspercentage relevante looptijd is.
3. Het surpluspercentage voor een kredietvordering met meer dan één type rentebetaling wordt uitsluitend bepaald op grond van de rentebetalingen gedurende de restlooptijd van de kredietvordering. Indien er gedurende de restlooptijd van de kredietvordering meer dan één type rentebetaling is, worden de resterende rentebetalingen behandeld als vastrentende instrumenten, waarbij de restlooptijd van de kredietvordering de voor het surpluspercentage relevante looptijd is.
4. Voor kredietvorderingen met nulcoupons is dienovereenkomstig een surpluspercentage voor kredietvorderingen met een vaste rentevoet van toepassing.
5. Op niet-verhandelbare retailschuldbewijzen met hypothecair onderpand is een surpluspercentage van 39,5 % van toepassing.
6. Op termijndeposito's zijn geen surpluspercentages van toepassing.
7. Op iedere onderliggende kredietvordering in de coverpool van door niet-verhandelbare schuldbewijzen gedekte beleenbare kredietvorderingen (hierna: „DECC”) is op individueel niveau een surpluspercentage van toepassing volgens de hierboven in leden 1 tot en met 4 bedoelde regels. De totale waarde van de onderliggende kredietvorderingen in de coverpool is na de toepassing van het surpluspercentage steeds gelijk aan of hoger dan de waarde van de uitstaande DECC-hoofdsom. Indien de geaggregeerde waarde beneden de in de vorige zin bedoelde drempel daalt, wordt de DECC gewaardeerd op nul.
Artikel 6
Inwerkingtreding en implementatie
1. Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving aan de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten.
2. De nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten nemen de nodige maatregelen om te voldoen aan dit richtsnoer en passen die maatregelen met ingang van 25 januari 2016 toe. Zij stellen de ECB uiterlijk op 5 januari 2016 in kennis van de met die maatregelen verband houdende teksten en middelen.
Artikel 7
Geadresseerden
Dit besluit is gericht tot de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten.
Gedaan te Frankfurt am Main, 18 november 2015.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).
BIJLAGE
Tabel 1
Surpluspercentagecategorieën voor beleenbare verhandelbare activa op basis van het emittenttype en/of activumtype
Categorie I |
Categorie II |
Categorie III |
Categorie IV |
Categorie V |
door centrale overheden uitgegeven schuldbewijzen ECB-schuldbewijzen schuldbewijzen uitgegeven door NCB's voor de aannemingsdatum van de euro in hun respectieve lidstaat |
door lokale en regionale overheden uitgegeven schuldbewijzen schuldbewijzen uitgegeven door entiteiten die het Eurosysteem als agentschap heeft ingedeeld door multilaterale ontwikkelingsbanken en internationale organisaties uitgegeven schuldbewijzen gedekte obligatie van het „Jumbo”-type |
traditionele gedekte obligaties en overige gedekte obligaties door niet-financiële vennootschappen uitgegeven schuldbewijzen |
door kredietinstellingen uitgegeven ongedekte schuldbewijzen door financiële vennootschappen m.u.v. kredietinstellingen uitgegeven ongedekte schuldinstrumenten |
effecten op onderpand van activa |
Tabel 2
Op beleenbare verhandelbare activa toegepaste surpluspercentageniveaus
|
Surpluspercentagecategorieën |
|||||||||
Kredietkwaliteit |
Restlooptijd (jaren) (1) |
Categorie I |
Categorie II |
Categorie III |
Categorie IV |
Categorie V |
||||
vastrentende coupon |
nulcoupon |
vastrentende coupon |
nulcoupon |
vastrentende coupon |
nulcoupon |
vastrentende coupon |
nulcoupon |
|
||
Categorieën 1 en 2 |
[0-1) |
0,5 |
0,5 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
6,5 |
6,5 |
10,0 |
[1-3) |
1,0 |
2,0 |
1,5 |
2,5 |
2,0 |
3,0 |
8,5 |
9,0 |
||
[3-5) |
1,5 |
2,5 |
2,5 |
3,5 |
3,0 |
4,5 |
11,0 |
11,5 |
||
[5-7) |
2,0 |
3,0 |
3,5 |
4,5 |
4,5 |
6,0 |
12,5 |
13,5 |
||
[7-10) |
3,0 |
4,0 |
4,5 |
6,5 |
6,0 |
8,0 |
14,0 |
15,5 |
||
[10, ∞) |
5,0 |
7,0 |
8,0 |
10,5 |
9,0 |
13,0 |
17,0 |
22,5 |
||
|
Surpluspercentagecategorieën |
|||||||||
Kredietkwaliteit |
Restlooptijd (jaren) (1) |
Categorie I |
Categorie II |
Categorie III |
Categorie IV |
Categorie V |
||||
vastrentende coupon |
nulcoupon |
vastrentende coupon |
nulcoupon |
vastrentende coupon |
nulcoupon |
vastrentende coupon |
nulcoupon |
|
||
Categorie 3 |
[0-1) |
6,0 |
6,0 |
7,0 |
7,0 |
8,0 |
8,0 |
13,0 |
13,0 |
niet-beleenbaar |
[1-3) |
7,0 |
8,0 |
10,0 |
14,5 |
15,0 |
16,5 |
24,5 |
26,5 |
||
[3-5) |
9,0 |
10,0 |
15,5 |
20,5 |
22,5 |
25,0 |
32,5 |
36,5 |
||
[5-7) |
10,0 |
11,5 |
16,0 |
22,0 |
26,0 |
30,0 |
36,0 |
40,0 |
||
[7-10) |
11,5 |
13,0 |
18,5 |
27,5 |
27,0 |
32,5 |
37,0 |
42,5 |
||
[10, ∞) |
13,0 |
16,0 |
22,5 |
33,0 |
27,5 |
35,0 |
37,5 |
44,0 |
Tabel 3
Op kredietvorderingen met vaste rentes toegepaste surpluspercentageniveaus
|
Waarderingsmethode |
||
Kredietkwaliteit |
Restlooptijd (jaren) (2) |
Vaste rente en waardering op basis van een door de NCB toegewezen theoretische koers |
Vaste rente en waardering overeenkomstig een door de NCB toegewezen uitstaand bedrag |
Categorieën 1 en 2 |
[0-1) |
10,0 |
12,0 |
[1-3) |
12,0 |
16,0 |
|
[3-5) |
14,0 |
21,0 |
|
[5-7) |
17,0 |
27,0 |
|
[7-10) |
22,0 |
35,0 |
|
[10, ∞) |
30,0 |
45,0 |
|
|
Waarderingsmethode |
||
Kredietkwaliteit |
Restlooptijd (jaren) (2) |
Vaste rente en waardering op basis van een door de NCB toegewezen theoretische koers |
Vaste rente en waardering overeenkomstig een door de NCB toegewezen uitstaand bedrag |
Categorie 3 |
[0-1) |
17,0 |
19,0 |
[1-3) |
29,0 |
34,0 |
|
[3-5) |
37,0 |
46,0 |
|
[5-7) |
39,0 |
52,0 |
|
[7-10) |
40,0 |
58,0 |
|
[10, ∞) |
42,0 |
65,0 |
(1) i.e.: [0-1) restlooptijd korter dan één jaar, [1-3) restlooptijd gelijk aan of langer dan één jaar en korter dan drie jaar enz.
(2) i.e.: [0-1) restlooptijd korter dan één jaar, [1-3) restlooptijd gelijk aan of langer dan één jaar en korter dan drie jaar enz.
21.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 14/36 |
RICHTSNOER (EU) 2016/66 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 26 november 2015
tot wijziging van Richtsnoer ECB/2013/24 betreffende de statistische rapportagevereisten van de Europese Centrale Bank met betrekking tot financiële kwartaalrekeningen (ECB/2015/40)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 5.1, artikel 5.2, artikel 12.1 en artikel 14.3,
Overwegende:
(1) |
De drie dagen kortere rapportageperiode voor aanvullende gegevens die van toepassing is vanaf de eerste transmissie in 2017 krachtens Richtsnoer ECB/2013/24 (1), is thans niet noodzakelijk vanwege het gewijzigde vergaderschema van de Raad van bestuur. Met het oog op meer efficiëntie, opdat besluiten inzake kortere rapportageperiodes rekening houden met mogelijke toekomstige schemawijzigingen, moeten deze besluiten worden gedelegeerd aan de directie die rekening moet houden met het standpunt van het Comité statistieken (STC). |
(2) |
Om de dekking en de kwaliteit van de eurogebiedaggregaten te verbeteren, moeten bovendien de in Richtsnoer ECB/2013/24 vastgelegde vereisten inzake aanvullende gegevens gewijzigd worden om vrijwillig ook leningen op te nemen tussen niet-financiële vennootschappen. |
(3) |
Richtsnoer ECB/2013/24 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
Heeft dit richtsnoer vastgesteld:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtsnoer ECB/2013/24 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 2 wordt lid 2 als volgt vervangen: „2. De vereisten voor „aanvullende gegevens” hebben betrekking op transacties en standen voor de periode vanaf het laatste kwartaal van 2012 tot en met het referentiekwartaal. Deze aanvullende gegevens worden op basis van beste raming gerapporteerd. De vereisten voor aanvullende gegevens zoals aangegeven in de kolommen „H”, „H.1” en „H.2” van tabel 1, 2, 4 en 5 van bijlage I (aanvullende gegevens met betrekking tot de overheidssector en haar subsectoren), en in kolom „B”, rij 3 en 13, van tabel 4 en 5 van bijlage I (aanvullende gegevens met betrekking tot leningen tussen niet-financiële vennootschappen), worden vrijwillig gerapporteerd.”. |
2) |
Artikel 4, lid 1 wordt als volgt vervangen: „1. De in artikel 2, lid 2, genoemde „aanvullende gegevens” worden aan de ECB gerapporteerd binnen een periode van maximaal 85 kalenderdagen na het einde van het referentiekwartaal. De directie kan die uiterste termijn tot 82 dagen inkorten, indien passend, rekening houdend met het standpunt van het STC. De directie stelt de Raad van bestuur onverwijld in kennis van haar besluit. De ECB kondigt elke wijziging van de rapportageperiode minstens één jaar voor de implementatiedatum aan.”. |
3) |
Bijlage I wordt overeenkomstig de bijlage bij dit Richtsnoer gewijzigd. |
Artikel 2
Inwerkingtreding en implementatie
1. Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving aan de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten.
2. De centrale banken van het Eurosysteem voldoen met ingang van 1 januari 2016 aan dit richtsnoer.
Artikel 3
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.
Gedaan te Frankfurt am Main, 26 november 2015.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Richtsnoer 2014/3/EU van de Europese Centrale Bank van 25 juli 2013 betreffende de statistische rapportagevereisten van de Europese Centrale Bank met betrekking tot financiële kwartaalrekeningen (ECB/2013/24) (PB L 2 van 7.1.2014, blz. 34).
BIJLAGE
Bijlage I bij Richtsnoer ECB/2013/24 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De tabel „Samenvatting van gegevensvereisten” wordt als volgt vervangen: „Samenvatting van gegevensvereisten
|
2) |
Tabel 4 en 5 worden als volgt vervangen: „Tabel 4 Kortlopende leningen (F.41) (1)
Tabel 5 Langlopende leningen (F.42) (5)
|
(1) De gegevensvereisten voor standen, transacties en overige volumemutaties zijn gelijk.
(2) Monetaire financiële instellingen (MFI's; S.121 + S.122 + S.123). Volgens ESR 2010 (paragraaf 5.118) moeten kortlopende leningen verstrekt aan deposito-instellingen (S.121 + S.122) geclassificeerd worden als deposito's (F.22 of F.29).
(3) Geldmarktfondsen (GMF's; S.123).
(4) Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (IZWBH's; S.15).
(5) De gegevensvereisten voor standen, transacties en overige volumemutaties zijn gelijk.
(6) Monetaire financiële instellingen (MFI's; S.121 + S.122 + S.123).
(7) Geldmarktfondsen (GMF's; S.123).
(8) Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (IZWBH's; S.15).”.