ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 337

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
23 december 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 ( 1 )

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG ( 1 )

35

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/2367 van de Raad van 30 november 2015 betreffende het namens de Europese Unie in het bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten opgerichte Gemengd Veterinair Comité in te nemen standpunt over Besluit nr. 1/2015 met betrekking tot de wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst

128

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/1


VERORDENING (EU) 2015/2365 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2015

betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De wereldwijde financiële crisis die in 2007-2008 ontstond, heeft duidelijk gemaakt dat het financiële stelsel werd gekenmerkt door buitensporige speculatieve activiteiten, belangrijke lacunes in de regelgeving, een ondoeltreffend toezicht, ondoorzichtige markten en te complexe producten. De Unie heeft een reeks maatregelen getroffen om het bankstelsel solider en stabieler te maken, met name het versterken van de kapitaalvereisten, het vaststellen van voorschriften voor een betere governance en voor een beter toezicht en het opzetten van afwikkelingsregelingen, en om ervoor te zorgen dat het financiële stelsel zijn functie vervult, namelijk het inzetten van kapitaal voor het financieren van de reële economie. Ook de bij de totstandbrenging van de bankenunie gemaakte vorderingen zijn in deze context van doorslaggevend belang. De crisis heeft echter ook duidelijk gemaakt dat er niet alleen in de traditionele banksector, maar ook op het terrein van de bankachtige kredietbemiddeling, het zogeheten „schaduwbankieren”, behoefte bestond aan meer transparantie en een beter toezicht; deze vorm van kredietbemiddeling heeft immers een alarmerende omvang aangenomen en vertegenwoordigt naar schatting reeds bijna de helft van het gereguleerde bankstelsel. Tekortkomingen met betrekking tot deze activiteiten, die vergelijkbaar zijn met de activiteiten van kredietinstellingen, kunnen de rest van de financiële sector beïnvloeden.

(2)

In het kader van hun werkzaamheden om schaduwbankieren aan banden te leggen, hebben de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board — FSB) en het bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — ESRB) onderzocht welke risico’s effectenfinancieringstransacties (securities financing transactions — SFT’s) inhouden. SFT’s maken de opbouw van hefboomwerking, procycliciteit en onderlinge verwevenheid op de financiële markten mogelijk. Met name wegens het gebrek aan transparantie over het gebruik van SFT’s was het voor regelgevers, toezichthouders en beleggers vóór en tijdens de financiële crisis onmogelijk de respectieve met bankrisico’s te vergelijken risico’s en de mate van onderlinge verwevenheid in het financiële stelsel correct in te schatten en te monitoren. Tegen deze achtergrond en om aan schaduwbankieren verbonden risico’s op het gebied van effectenleningen en repo’s aan te pakken, heeft de FSB op 29 augustus 2013 het beleidskader met als titel „Versterking van het toezicht op en de reglementering van schaduwbankieren” aangenomen, dat in september 2013 door de leiders van de G20 is bekrachtigd.

(3)

De FSB heeft vervolgens, op 14 oktober 2014, een regelgevingskader bekendgemaakt voor haircuts op niet-centraal geclearde SFT’s. Zonder clearing vormen dergelijke transacties een significant risico indien ze in onvoldoende mate door zekerheden zijn gedekt. Meer transparantie bij het hergebruik van activa van cliënten is een eerste stap om tegenpartijen beter in staat te stellen risico’s te analyseren en te voorkomen, maar de FSB zal daarnaast uiterlijk in 2016 de laatste hand leggen aan haar werkzaamheden voor een reeks aanbevelingen inzake haircuts op niet centraal geclearde SFT’s, teneinde een te grote hefboomwerking te voorkomen en het concentratie- en wanbetalingsrisico te verkleinen.

(4)

Op 19 maart 2012 heeft de Commissie een groenboek over schaduwbankieren gepubliceerd. Op basis van de uitgebreide reacties hierop en rekening houdend met internationale ontwikkelingen heeft de Commissie op 4 september 2013 een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement met als titel „Schaduwbankieren — Het aanpakken van nieuwe bronnen van risico in de financiële sector” gepubliceerd. In de mededeling wordt benadrukt dat het complexe en ondoorzichtige karakter van SFT’s de identificatie van tegenpartijen en de bewaking van risicoconcentraties bemoeilijkt en tevens leidt tot de opbouw van een te grote hefboomwerking in het financiële stelsel.

(5)

In oktober 2012 heeft een deskundigengroep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Erkki Liikanen een verslag over de hervorming van de structuur van de banksector van de Unie goedgekeurd. Daarin werd onder andere de interactie tussen het traditionele en het schaduwbankstelsel besproken. Het verslag erkende dat er aan schaduwbankactiviteiten risico’s verbonden zijn, zoals een grote hefboomwerking en procycliciteit, en drong aan op een beperking van de verwevenheid tussen banken en het schaduwbankstelsel, die een bron van besmetting in een systeembrede bankencrisis was gebleken. In het verslag werden ook bepaalde structurele maatregelen voorgesteld om resterende zwakke punten in de banksector van de Unie aan te pakken.

(6)

De structurele hervormingen van het bankstelsel van de Unie komen aan bod in een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen. Het opleggen van structurele maatregelen aan banken kan er evenwel toe leiden dat sommige activiteiten naar minder gereguleerde terreinen, zoals het schaduwbankwezen, worden verschoven. Om die reden dient dat voorstel vergezeld te gaan van de bindende transparantie- en rapportageverplichtingen voor SFT’s welke in deze verordening zijn neergelegd. De transparantievoorschriften van deze verordening vormen derhalve een aanvulling op dat voorstel.

(7)

Met deze verordening wordt tegemoetgekomen aan de behoefte aan grotere transparantie van de effectenfinancieringsmarkten en dus van het financiële stelsel. Om gelijkwaardige concurrentievoorwaarden en internationale convergentie tot stand te brengen, wordt in deze verordening het beleidskader van de FSB overgenomen. Zij brengt een Uniekader tot stand waarbij gegevens over SFT’s efficiënt aan transactieregisters kunnen worden gerapporteerd en informatie over SFT’s en totale-opbrengstenswaps aan beleggers in instellingen voor collectieve belegging wordt verstrekt. De definitie van SFT in deze verordening heeft geen betrekking op derivatencontracten als omschreven in Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6). Zij heeft echter wel betrekking op transacties die doorgaans worden aangeduid als liquiditeitsswaps en zekerhedenswaps, die niet onder de definitie van derivatencontracten in Verordening (EU) nr. 648/2012 vallen. Internationale convergentie is des te noodzakelijker omdat het, na de structurele hervorming van de banksector van de Unie, niet uitgesloten is dat activiteiten die momenteel door traditionele banken worden uitgeoefend, naar het schaduwbankwezen verschuiven en door financiële en niet-financiële entiteiten worden verricht. Dit kan dan ook tot gevolg hebben dat deze activiteiten voor regelgevers en toezichthouders nog minder transparant worden, waardoor zij niet in staat zijn zich een goed totaalbeeld te vormen van de risico’s die aan SFT’s verbonden zijn. Dit zou de stevige banden die op bepaalde markten nu reeds tussen de gereglementeerde banksector en het schaduwbankwezen bestaan, alleen maar erger maken.

(8)

Door de ontwikkeling van marktpraktijken en technologische ontwikkelingen kunnen marktdeelnemers van andere transacties dan SFT’s gebruikmaken als bron van financiering, voor liquiditeits- en onderpandbeheer, als winstverhogingsstrategie, ter dekking van short selling of voor dividendbelastingarbitrage. Dergelijke transacties kunnen een equivalent economisch effect hebben en risico’s inhouden die met die van SFT’s te vergelijken zijn, zoals procycliciteit als gevolg van de fluctuerende waarde van activa en volatiliteit, looptijd- of liquiditeitstransformatie als gevolg van de financiering van langetermijn- of illiquide activa met kortetermijn- of liquide activa, en financiële besmetting als gevolg van met elkaar verweven transactieketens waarbij zekerheden worden hergebruikt.

(9)

Om in te spelen op de kwesties die in het beleidskader van de FSB aan de orde worden gesteld en op de verwachte ontwikkelingen na de structurele hervorming van de banksector van de Unie, zullen de lidstaten naar alle waarschijnlijkheid uiteenlopende nationale maatregelen nemen die de goede werking van de interne markt kunnen belemmeren en nadelig kunnen uitvallen voor de marktdeelnemers en de financiële stabiliteit. Door het ontbreken van geharmoniseerde transparantievoorschriften is het voor de nationale autoriteiten bovendien moeilijk om van verschillende lidstaten afkomstige microgegevens met elkaar te vergelijken en op die manier inzicht te verwerven in de werkelijke systeemrisico’s die van individuele marktdeelnemers uitgaan. Het ontstaan van dergelijke verstoringen en belemmeringen binnen de Unie moet dan ook worden voorkomen. Daarom is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals uitgelegd in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de passende rechtsgrondslag voor deze verordening.

(10)

De nieuwe transparantievoorschriften moeten derhalve voorzien in de rapportage van gegevens over de SFT’s van alle marktdeelnemers, ongeacht of het financiële of niet-financiële entiteiten betreft, waarbij onder meer informatie moet worden verstrekt over de samenstelling van de zekerheden, over het feit of de zekerheden beschikbaar zijn voor hergebruik of zijn hergebruikt, over de vervanging van zekerheden aan het einde van de dag, en over de toegepaste haircuts. Om extra operationele kosten voor marktdeelnemers tot een minimum te beperken, moeten de nieuwe voorschriften en normen voortbouwen op bestaande infrastructuren, operationele processen en formats die zijn ingevoerd met betrekking tot het rapporteren van derivatencontracten aan transactieregisters. In dat verband dient de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — „ESMA”) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7), voor zover haalbaar en relevant, overlappingen tot een minimum te beperken en inconsistenties te voorkomen tussen de uit hoofde van deze verordening vastgestelde technische normen en die welke uit hoofde van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn vastgesteld. Het bij deze verordening vastgestelde wetgevingskader moet zo identiek mogelijk zijn aan dat van Verordening (EU) nr. 648/2012 voor de rapportage van derivatencontracten aan voor dat doel geregistreerde transactieregisters. Op die manier zouden ook overeenkomstig die verordening geregistreerde of erkende transactieregisters de bij de nieuwe voorschriften ingevoerde registerfunctie kunnen vervullen, mits zij voldoen aan bepaalde aanvullende criteria en een vereenvoudigd registratieproces doorlopen.

(11)

Ter waarborging van de coherentie en de doelmatigheid van de bevoegdheid van de ESMA tot het opleggen van sancties, moeten op marktdeelnemers die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, onder verwijzing naar Verordening (EU) nr. 648/2012, de in die verordening neergelegde bepalingen betreffende de bevoegdheden van de ESMA van toepassing zijn, zoals die wat de procedureregels betreft nader zijn omschreven in de overeenkomstig artikel 64, lid 7, van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(12)

Transacties met leden van het Europees Stelsel van centrale banken („ESCB”) moeten worden vrijgesteld van de verplichting SFT’s aan transactieregisters te rapporteren. Om evenwel ervoor te zorgen dat regelgevers en toezichthouders zich een goed totaalbeeld kunnen vormen van de risico’s van SFT’s die worden gesloten door de entiteiten die zij reglementeren of waarop zij toezicht houden, dienen de betrokken autoriteiten en de leden van het ESCB nauw samen te werken. Deze samenwerking moet regelgevers en toezichthouders in staat stellen hun respectieve taken en opdrachten te vervullen. Deze nauwe samenwerking dient vertrouwelijk te zijn en afhankelijk te worden gesteld van een gerechtvaardigd verzoek van de betrokken bevoegde autoriteiten; zij mag alleen plaatsvinden om deze autoriteiten in staat te stellen hun respectieve taken te vervullen, met inachtneming van de beginselen en vereisten van onafhankelijkheid van centrale banken en de uitoefening van hun taken als monetaire autoriteiten, met inbegrip van de uitoefening van monetairebeleidsoperaties en beleidsoperaties met betrekking tot wisselkoersen en financiële stabiliteit, waartoe leden van het ESCB wettelijk bevoegd zijn. De leden van het ESCB moeten het verstrekken van informatie kunnen weigeren wanneer zij transacties sluiten in het kader van de uitoefening van hun taken als monetaire autoriteiten. Zij moeten de verzoekende autoriteit onder opgave van redenen van een dergelijke weigering in kennis stellen.

(13)

De informatie over de aan de effectenfinancieringsmarkten inherente risico’s moet, met het oog op het detecteren en bewaken van de risico’s voor de financiële stabiliteit welke aan de schaduwbankactiviteiten van gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteiten verbonden zijn, centraal worden opgeslagen en makkelijk en rechtstreeks toegankelijk zijn voor, onder andere, de ESMA, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions Authority — „EIOPA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9), de betrokken bevoegde autoriteiten, het ESRB en de betrokken centrale banken van het ESCB, met inbegrip van de Europese Centrale Bank (ECB) bij de uitoefening van haar taken binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (10). Bij het opstellen van de technische reguleringsnormen waarin deze verordening voorziet of het voorstellen van een herziening daarvan, moet de ESMA rekening houden met de bestaande technische normen die overeenkomstig artikel 81 van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn vastgesteld ter regulering van transactieregisters voor derivatencontracten en de toekomstige ontwikkeling van die technische normen. De ESMA moet er tevens voor zorgen dat de betrokken bevoegde autoriteiten, het ESRB en de desbetreffende centrale banken van het ESCB, waaronder de ECB, rechtstreekse en onmiddellijke toegang verkrijgen tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor het vervullen van hun taken, waaronder het bepalen en uitvoeren van het monetaire beleid en het uitoefenen van toezicht op financiële-marktinfrastructuren. Daartoe moet de ESMA de voorwaarden voor toegang tot dergelijke informatie in ontwerpen van technische reguleringsnormen vastleggen.

(14)

Er moeten bepalingen inzake de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten worden ingevoerd, en de bijstands- en medewerkingsverplichtingen die zij jegens elkaar hebben, moeten worden versterkt. Wegens de toenemende grensoverschrijdende activiteiten dienen de bevoegde autoriteiten elkaar alle informatie te verstrekken die relevant is voor de uitoefening van hun taken, teneinde een doeltreffende handhaving van deze verordening te garanderen, ook in situaties waarin inbreuken of vermoedelijke inbreuken de autoriteiten in twee of meer lidstaten kunnen aangaan. Bij de uitwisseling van informatie is strikte inachtneming van het beroepsgeheim onontbeerlijk om vlotte uitwisseling van deze informatie en de eerbiediging van de rechten van de betrokken personen te waarborgen. Onverminderd het nationale straf- of fiscaal recht, mogen de bevoegde autoriteiten, de ESMA en andere organen of natuurlijke personen of rechtspersonen dan de bevoegde autoriteiten die vertrouwelijke informatie ontvangen, deze slechts gebruiken voor het vervullen van hun taken en voor de uitoefening van hun functies. Dit mag echter geen belemmering vormen voor de uitoefening, in overeenstemming met de nationale wetgeving, van de functies van nationale organen die verantwoordelijk zijn voor het voorkomen, onderzoeken of corrigeren van gevallen van wanbeheer.

(15)

Beheerders van instellingen voor collectieve belegging maken veelvuldig gebruik van SFT’s met het oog op een efficiënt portefeuillebeheer, wat aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de prestaties van die instellingen voor collectieve belegging. SFT’s kunnen worden gebruikt om beleggingsdoelstellingen te verwezenlijken of rendementen te verhogen. Beheerders maken ook gebruik van totale-opbrengstenswaps die een effect hebben dat gelijkwaardig is aan dat van SFT’s. SFT’s en totale-opbrengstenswaps worden veelvuldig gebruikt door beheerders van instellingen voor collectieve belegging om op bepaalde strategieën in te spelen of om hun rendementen op te krikken. Het gebruik van SFT’s en totale-opbrengstenswaps kan het algemene risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging verhogen, terwijl het gebruik ervan niet naar behoren aan beleggers wordt meegedeeld. Het is van cruciaal belang ervoor te zorgen dat beleggers in dergelijke instellingen voor collectieve belegging met kennis van zaken kunnen kiezen en het algemene risico- en rendementsprofiel van instellingen voor collectieve belegging kunnen inschatten. Bij de beoordeling van SFT’s en totale-opbrengstenswaps dient de instelling voor collectieve belegging naast de rechtsvorm van de transactie ook de inhoud daarvan in overweging te nemen.

(16)

Beleggingen op grond van onvolledige of onjuiste informatie over een beleggingsstrategie van een instelling voor collectieve belegging kunnen resulteren in zware verliezen voor beleggers. Bijgevolg is het van essentieel belang dat instellingen voor collectieve belegging alle dienstige gedetailleerde informatie in verband met hun gebruik van SFT’s en totale-opbrengstenswaps bekendmaken. Met name bij instellingen voor collectieve belegging is volledige transparantie relevant, aangezien niet de beheerders van de instelling voor collectieve belegging, maar de beleggers eigenaar zijn van alle activa die voor SFT’s en totale-opbrengstenswaps worden gebruikt. Volledige informatieverstrekking over SFT’s en totale-opbrengstenswaps is daarom een essentieel hulpmiddel om mogelijke belangenconflicten tegen te gaan.

(17)

De nieuwe regels inzake transparantie van SFT’s en totale-opbrengstenswaps sluiten nauw aan bij de Richtlijnen 2009/65/EG (11) en 2011/61/EU (12) van het Europees Parlement en de Raad; deze richtlijnen vormen immers het wetgevingskader voor de oprichting, het beheer en de verhandeling van instellingen voor collectieve belegging.

(18)

Instellingen voor collectieve belegging kunnen worden geëxploiteerd als instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) onder het beheer van icbe-beheermaatschappijen of van icbe-beleggingsmaatschappijen waaraan krachtens Richtlijn 2009/65/EG vergunning is verleend, dan wel als alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s) welke onder het beheer staan van een beheerder van een alternatieve beleggingsinstelling („abi-beheerder”), die daarvoor een vergunning of een registerinschrijving krachtens Richtlijn 2011/61/EU heeft gekregen. De bij deze verordening ingevoerde nieuwe voorschriften betreffende de transparantie van SFT’s en totale-opbrengstenswaps vormen een aanvulling op de bepalingen van genoemde richtlijnen en dienen in aanvulling daarop te worden toegepast.

(19)

Om beleggers bewust te maken van de risico’s die aan het gebruik van SFT’s en totale-opbrengstenswaps zijn verbonden, moeten periodieke rapporten van beheerders van instellingen voor collectieve belegging gedetailleerde informatie bevatten over elk gebruik dat zij van die technieken maken. De bestaande periodieke rapportage waartoe icbe-beheermaatschappijen of icbe-beleggingsmaatschappijen en abi-beheerders verplicht zijn, dient te worden aangevuld met de aanvullende informatie over het gebruik van SFT’s en totale-opbrengstenswaps. Bij de nadere bepaling van de inhoud van die periodieke rapportage dient de ESMA rekening te houden met de administratieve last en de specifieke kenmerken van verschillende soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps.

(20)

Het beleggingsbeleid dat een instelling voor collectieve belegging voert ten aanzien van SFT’s en totale-opbrengstenswaps moet duidelijk worden uiteengezet in de precontractuele documenten, zoals in het prospectus voor icbe’s en in de precontractuele informatieverstrekking aan beleggers voor abi’s. Dit moet ervoor zorgen dat beleggers inzicht hebben in en een inschatting kunnen maken van de inherente risico’s voordat zij besluiten in een bepaalde icbe of abi te beleggen.

(21)

Het hergebruik van zekerheden verschaft liquiditeit en stelt tegenpartijen in staat de financieringskosten te drukken. De activiteit werkt echter complexe ketens van zekerheden in de hand tussen de traditionele banksector en het schaduwbankwezen, hetgeen risico’s voor de financiële stabiliteit inhoudt. Het gebrek aan transparantie over de mate waarin als zekerheid verstrekte financiële instrumenten zijn hergebruikt en de daaruit voortvloeiende risico’s in geval van faillissement, kunnen het vertrouwen in tegenpartijen ondermijnen en de risico’s voor de financiële stabiliteit vergroten.

(22)

Teneinde het hergebruik transparanter te maken, dienen minimumvoorschriften inzake de informatieverstrekking te worden opgelegd. Er mag pas tot hergebruik worden overgegaan met het uitdrukkelijk medeweten en de uitdrukkelijke toestemming van de verstrekkende tegenpartij. Om die reden moet de uitoefening van een recht van hergebruik tot uitdrukking komen in de effectenrekening van de verstrekkende tegenpartij, tenzij die rekening onder het recht van een derde land valt dat eventueel voorziet in andere passende middelen om het hergebruik tot uitdrukking te brengen.

(23)

Hoewel de werkingssfeer van de voorschriften inzake hergebruik in deze verordening ruimer is dan die van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad (13), wijzigt deze verordening de werkingssfeer van die richtlijn niet, maar dient zij veeleer te worden gelezen als aanvulling op die richtlijn. De voorwaarden waaronder tegenpartijen een recht van hergebruik genieten, en de mogelijkheid hebben dat recht uit te oefenen, mogen geenszins afbreuk doen aan de bescherming die uit hoofde van die richtlijn wordt geboden aan financiëlezekerheidsovereenkomsten die leiden tot overdracht. Tegen die achtergrond mag een inbreuk op de transparantievoorschriften met betrekking tot hergebruik niet van invloed zijn op nationale wetgeving betreffende de geldigheid of het gevolg van een transactie.

(24)

Bij deze verordening worden voor tegenpartijen strikte voorschriften voor de verstrekking van informatie over hergebruik vastgesteld; deze voorschriften dienen de toepassing van sectorale regels die aan specifieke marktdeelnemers, structuren en situaties zijn aangepast, onverlet te laten. De in deze verordening vastgelegde voorschriften inzake hergebruik mogen bijgevolg bijvoorbeeld alleen voor instellingen voor collectieve belegging en registers of cliënten van beleggingsondernemingen gelden voor zover het regelgevingskader voor instellingen voor collectieve belegging of voor het beschermen van activa van cliënten niet in strengere regels inzake hergebruik voorziet die een lex specialis vormen en voorrang hebben op de voorschriften van deze verordening. Deze verordening moet met name alle regels in het kader van het Unierecht of het nationale recht onverlet laten die het vermogen van tegenpartijen beperken om over te gaan tot hergebruik van financiële instrumenten die door tegenpartijen of andere personen dan tegenpartijen als zekerheden zijn verstrekt. De toepassing van de voorschriften inzake hergebruik moet met zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden uitgesteld, zodat de tegenpartijen voldoende tijd krijgen om hun lopende zekerheidsovereenkomsten, met inbegrip van raamovereenkomsten, aan te passen en ervoor te zorgen dat nieuwe zekerheidsovereenkomsten aan deze verordening voldoen.

(25)

Ter bevordering van internationaal consistent terminologiegebruik wordt de term „hergebruik” in deze verordening gebruikt in overeenstemming met het beleidskader van de FSB. Hierdoor mag echter geen inconsistentie in het acquis van de Unie worden gecreëerd en mag met name geen afbreuk worden gedaan aan de betekenis van de term „hergebruik” in de Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU.

(26)

Om te garanderen dat tegenpartijen de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen nakomen en dat zij overal in de Unie op dezelfde wijze worden behandeld, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen kunnen opleggen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Daarom moeten de bij deze verordening vastgestelde bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen aan bepaalde essentiële vereisten voldoen op het gebied van adressaten, in aanmerking te nemen criteria bij het opleggen van een sanctie of maatregel, bekendmaking van sancties of maatregelen, essentiële sanctioneringsbevoegdheden en omvang van bestuursrechtelijke geldboeten. Het is aangewezen dat de bij de Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU vastgestelde sancties en andere maatregelen van toepassing zijn op inbreuken op de uit hoofde van deze verordening geldende transparantieverplichtingen met betrekking tot instellingen voor collectieve belegging.

(27)

De aan bevoegde autoriteiten verleende bevoegdheid tot het opleggen van sancties mogen geen afbreuk doen aan de exclusieve bevoegdheid van de ECB, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, om vergunningen van kredietinstellingen in te trekken met het oog op prudentieel toezicht.

(28)

De bepalingen in deze verordening inzake de aanvraag tot registratie van transactieregisters en de intrekking van een registratie laten de rechtsmiddelen waarin hoofdstuk V van Verordening (EU) nr. 1095/2010 voorziet, onverlet.

(29)

De technische normen voor de financiëledienstensector moet een consistente harmonisatie en adequate bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de gehele Unie waarborgen. Het is efficiënt en passend om de ESMA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de opstelling van ontwerpen van technische reguleringsnormen en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. De ESMA moet bij de opstelling van technische normen voor doeltreffende bestuursrechtelijke en rapportageprocessen zorgen. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om door middel van gedelegeerde handelingen, op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, technische reguleringsnormen vast te stellen tot nadere omschrijving van de volgende elementen: de verschillende soorten SFT’s; de aanvraag tot registratie of tot uitbreiding van de registratie van een transactieregister; de door de transactieregisters toe te passen procedures ter verificatie van de gegevens betreffende aan hen gerapporteerde SFT’s; de frequentie en de bekendmaking van de voorschriften voor en de toegang tot gegevens van transactieregisters, en, indien nodig, de inhoud van de bijlage.

(30)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 door de ESMA ontwikkelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen met betrekking tot de vorm en frequentie van de rapportages, de vorm van de aanvraag tot registratie of tot uitbreiding van de registratie van een transactieregister, alsmede de procedures en formulieren voor de uitwisseling van informatie over sancties en andere maatregelen met de ESMA.

(31)

De bevoegdheid tot het vaststellen van handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU moet aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de wijziging van de lijst van entiteiten die van het toepassingsgebied van deze verordening zijn uitgesloten, en met betrekking tot het type vergoedingen, de aangelegenheden waarvoor vergoedingen verschuldigd zijn, het bedrag van de vergoedingen en de wijze waarop zij door transactieregisters moeten worden voldaan. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden, onder meer op deskundigenniveau, tot passende raadpleging overgaat. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(32)

Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om besluiten over de beoordeling van regels van derde landen te nemen met het oog op de erkenning van transactieregisters van derde landen en ter voorkoming van potentieel overlappende of tegenstrijdige eisen. De beoordeling die als basis dient voor besluiten aangaande de gelijkwaardigheid van de rapportageverplichtingen in een derde land, mag geen afbreuk doen aan het recht van een in dat derde land gevestigd transactieregister dat door de ESMA is erkend om rapportagediensten te verrichten voor in de Unie gevestigde entiteiten, aangezien een erkenningsbesluit moet losstaan van dergelijke beoordeling met het oog op een besluit aangaande de gelijkwaardigheid van de rapportage.

(33)

Indien een uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid wordt ingetrokken, moeten de tegenpartijen automatisch opnieuw aan alle in deze verordening vastgestelde voorschriften worden onderworpen.

(34)

In voorkomend geval dient de Commissie samen met de autoriteiten van derde landen te zoeken naar synergetische oplossingen, om te bewerkstelligen dat deze verordening spoort met de voorschriften die door die derde landen worden opgesteld en aldus mogelijke overlappingen ter zake te voorkomen.

(35)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, met name het vergroten van de transparantie van bepaalde activiteiten op de financiële markten, zoals het gebruik van SFT’s en het hergebruik van zekerheden, teneinde het toezicht op en het opsporen van de daarmee verband houdende risico’s mogelijk te maken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(36)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het recht op de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de rechten van de verdediging en het „ne bis in idem”-beginsel, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces. Deze verordening moet worden toegepast met inachtneming van die rechten en beginselen.

(37)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14) geraadpleegd en heeft op 11 juli 2014 advies uitgebracht (15).

(38)

Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten van de lidstaten of transactieregisters moet in overeenstemming zijn met de regels betreffende de overdracht van persoonsgegevens als vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (16). Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door de ESMA, de EBA of de EIOPA moet in overeenstemming zijn met de regels betreffende de overdracht van persoonsgegevens zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 45/2001.

(39)

De Commissie dient, met de assistentie van ESMA, de internationale toepassing van de in deze verordening vervatte rapportageverplichting te controleren en hierover aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen. Bij het bepalen van de termijn voor de indiening van de Commissieverslagen moet rekening worden gehouden met de mate waarin deze verordening reeds daadwerkelijk is toegepast.

(40)

In aansluiting op de resultaten van de werkzaamheden die in betrokken internationale fora zijn verricht, moet de Commissie, met de assistentie van de ESMA, de EBA en het ESRB, bij het Europees Parlement en de Raad een rapport indienen over de vooruitgang die wordt geboekt bij de internationale inspanningen om de met SFT’s verbonden risico’s te beperken, met inbegrip van de aanbevelingen van de FSB inzake haircuts op niet centraal geclearde SFT’s, en over de geschiktheid van die aanbevelingen voor de markten van de Unie.

(41)

De toepassing van de transparantievoorschriften uit hoofde van deze verordening moet worden uitgesteld om de transactieregisters voldoende tijd te geven om de krachtens deze verordening vereiste vergunning en erkenning van hun activiteiten aan te vragen, en om de tegenpartijen en instellingen voor collectieve belegging voldoende tijd te geven aan die voorschriften te voldoen. Met name is het dienstig de toepassing van aanvullende transparantievoorschriften voor instellingen voor collectieve belegging uit te stellen, rekening houdend met de op 18 december 2012 door de ESMA uitgevaardigde richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten en de icbe-beheermaatschappijen, waarin wordt voorzien in een facultatief kader voor icbe-beheermaatschappijen met betrekking tot verplichtingen inzake informatieverstrekking, en met de noodzaak om de administratieve lasten voor beheerders van instellingen voor collectieve belegging te verlichten. Om de doeltreffende tenuitvoerlegging van de rapportage van SFT’s te waarborgen, is een gefaseerde tenuitvoerlegging van de vereisten per type tegenpartij noodzakelijk. Bij deze aanpak moet er rekening mee worden gehouden of de tegenpartij daadwerkelijk in staat is om aan de rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen.

(42)

De bij deze verordening ingevoerde nieuwe uniforme regels inzake de transparantie van SFT’s en bepaalde over-the-counter („otc”)-derivaten, namelijk totale-opbrengstenswaps, hangen nauw samen met Verordening (EU) nr. 648/2012, aangezien bovengenoemde otc-derivaten onder het toepassingsgebied van de rapportagevoorschriften uit hoofde van die verordening vallen. Om ervoor te zorgen dat de transparantie- en rapportagevoorschriften van beide verordeningen een samenhangende werkingssfeer hebben, is er een duidelijke afbakening nodig tussen otc-derivaten en op de beurs verhandelde derivaten, ongeacht of deze derivatencontracten worden verhandeld in de Unie of op markten in derde landen. De definitie van otc-derivaten in Verordening (EU) nr. 648/2012 moet derhalve worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat hetzelfde type derivatencontracten wordt aangemerkt als otc-derivaten of op de beurs verhandelde derivaten, ongeacht of deze contracten worden verhandeld in de Unie of op markten in derde landen.

(43)

Verordening (EU) nr. 648/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden regels vastgesteld betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties (securities financing transactions — „SFT’s”) en van hergebruik.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op:

a)

een tegenpartij bij een SFT die is gevestigd:

i)

in de Unie, met inbegrip van al haar bijkantoren, ongeacht waar deze zich bevinden;

ii)

in een derde land, mits de SFT is gesloten in het kader van de activiteiten van een bijkantoor van die tegenpartij in de Unie;

b)

beheermaatschappijen van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) („icbe-beheermaatschappijen”) en beleggingsmaatschappijen van icbe’s („icbe-beleggingsmaatschappijen”) in de zin van Richtlijn 2009/65/EG;

c)

beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen („abi-beheerders”) aan wie overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU een vergunning is verleend;

d)

een tegenpartij die financiële instrumenten hergebruikt en is gevestigd:

i)

in de Unie, met inbegrip van al haar bijkantoren, ongeacht waar deze zich bevinden;

ii)

in een derde land, indien:

het hergebruik plaatsvindt in het kader van de activiteiten van een bijkantoor van die tegenpartij in de Unie, of

het hergebruik betrekking heeft op financiële instrumenten die in het kader van een zekerheidsovereenkomst worden verstrekt door een tegenpartij die in de Unie is gevestigd, dan wel door een bijkantoor in de Unie van een tegenpartij die in een derde land is gevestigd.

2.   De artikelen 4 en 15 zijn niet van toepassing op:

a)

de leden van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), andere instanties van de lidstaten met een soortgelijke functie en andere overheidsinstellingen van de Unie die belast zijn met of betrokken zijn bij het beheer van de overheidsschuld;

b)

de Bank voor Internationale Betalingen.

3.   Artikel 4 is niet van toepassing op transacties waarbij een lid van het ESCB een tegenpartij is.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 2 van dit artikel vermelde lijst te wijzigen.

Met het oog daarop en alvorens die gedelegeerde handelingen vast te stellen, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in waarin de internationale status wordt beoordeeld van de centrale banken en overheidsinstellingen die belast zijn met, of betrokken bij, het beheer van de overheidsschuld.

Dit rapport bevat een vergelijkende analyse van de status van de centrale banken en deze instellingen binnen het rechtskader van een aantal derde landen. Mits uit de resultaten van het rapport, met name in het licht van de vergelijkende analyse en met betrekking tot de mogelijke gevolgen, naar voren komt dat de centrale banken en instellingen van deze derde landen wat betreft hun monetaire verantwoordelijkheden van de toepassing van artikel 15 moeten worden ontheven, stelt de Commissie een gedelegeerde handeling vast waarbij zij in de in lid 2 van dit artikel bedoelde lijst worden opgenomen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „transactieregister”: een rechtspersoon die vastleggingen betreffende SFT’s centraal verzamelt en bewaart;

2.   „tegenpartijen”: financiële tegenpartijen en niet-financiële tegenpartijen;

3.   „financiële tegenpartij”:

a)

een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (17);

b)

een kredietinstelling waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (18) of Verordening (EU) nr. 1024/2013;

c)

een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);

d)

een icbe en, in voorkomend geval, de beheermaatschappij ervan, waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG;

e)

een abi beheerd door abi-beheerders die beschikken over een vergunning of een registerinschrijving overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU;

f)

een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die beschikt over een vergunning of een registerinschrijving overeenkomstig Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (20);

g)

een centrale tegenpartij waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012;

h)

een centrale effectenbewaarinstelling waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (21);

i)

een entiteit in een derde land die, indien zij in de Unie was gevestigd, overeenkomstig de in de punten a) tot en met h) vermelde wetgevingshandelingen een vergunning of registerinschrijving nodig zou hebben;

4.   „niet-financiële tegenpartij”: een in de Unie of een derde land gevestigde onderneming met uitzondering van de in punt 3 bedoelde entiteiten;

5.   „gevestigd”:

a)

indien de tegenpartij een natuurlijke persoon is, waar die haar hoofdkantoor heeft;

b)

indien de tegenpartij een rechtspersoon is, waar die haar statutaire zetel heeft;

c)

indien de tegenpartij krachtens haar nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, waar die haar hoofdkantoor heeft;

6.   „bijkantoor”: een bedrijfszetel die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een tegenpartij;

7.   „verstrekte effecten- of grondstoffenlening” of „opgenomen effecten- of grondstoffenlening”: een transactie waarbij een tegenpartij effecten of grondstoffen overdraagt onder de verbintenis dat de leningnemer op een tijdstip in de toekomst of wanneer de overdrager daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten of grondstoffen teruglevert; bedoelde transactie wordt aangemerkt als een „verstrekte effecten- of grondstoffenlening” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen overdraagt, en een „opgenomen effecten- of grondstoffenlening” voor de tegenpartij aan wie de effecten of grondstoffen worden overgedragen;

8.   „kooptransactie met wederverkoop” of „verkooptransactie met wederinkoop”: een transactie waarbij een tegenpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten met betrekking tot de eigendom van effecten of grondstoffen koopt of verkoopt en ermee instemt om effecten, grondstoffen of dergelijke gegarandeerde rechten van dezelfde omschrijving op een moment in de toekomst respectievelijk opnieuw te verkopen of in te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs, waarbij de transactie een kooptransactie met wederverkoop is voor de tegenpartij die de effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten aankoopt, en een verkooptransactie met wederinkoop voor de tegenpartij die deze verkoopt, en deze transactie niet valt onder een retrocessieovereenkomst of een omgekeerde retrocessieovereenkomst in de zin van punt 9;

9.   „retrocessietransactie”: een transactie in het kader van een overeenkomst waarbij een tegenpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten met betrekking tot de eigendom van effecten of grondstoffen overdraagt wanneer deze garantie is gegeven door een erkende beurs die houder is van de rechten betreffende de effecten of grondstoffen en een tegenpartij uit hoofde van de overeenkomst niet gerechtigd is een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan één tegenpartij tegelijk over te dragen of in pand te geven, met de verbintenis deze effecten of grondstoffen dan wel vervangende effecten of grondstoffen met dezelfde kenmerken terug te kopen tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende partij bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst; het betreft een „retrocessieovereenkomst” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen verkoopt, en een „omgekeerde retrocessieovereenkomst” voor de tegenpartij die de effecten of grondstoffen koopt;

10.   „margeleningstransactie”: transactie waarbij een tegenpartij krediet verleent in verband met het aankopen, verkopen, aanhouden of verhandelen van effecten, met uitsluiting van andere leningen die door zekerheid in de vorm van effecten gedekt zijn;

11.   „effectenfinancieringstransactie” of „SFT” (securities financing transaction):

a)

een retrocessietransactie;

b)

verstrekte effecten- of grondstoffenleningen en opgenomen effecten- of grondstoffenleningen;

c)

een kooptransactie met wederverkoop of een verkooptransactie met wederinkoop;

d)

een margeleningstransactie;

12.   „hergebruik”: het gebruik door een ontvangende tegenpartij, in eigen naam en voor eigen rekening, dan wel voor rekening van een andere tegenpartij, met inbegrip van natuurlijke personen, van in het kader van een zekerheidsovereenkomst ontvangen financiële instrumenten; dit gebruik omvat de eigendomsoverdracht of de uitoefening van een gebruiksrecht overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2002/47/EG, maar omvat niet de tegeldemaking van het financieel instrument ingeval de verstrekkende tegenpartij in gebreke blijft;

13.   „zekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht”: een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/47/EG die tussen tegenpartijen wordt gesloten om de nakoming van een verplichting te waarborgen;

14.   „zekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht”: een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder c), van Richtlijn 2002/47/EG die tussen tegenpartijen wordt gesloten om de nakoming van een verplichting te waarborgen;

15.   „zekerheidovereenkomst”: een zekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht, en een zekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht;

16.   „financieel instrument”: een financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2014/65/EU;

17.   „grondstof”: grondstof als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie (22);

18.   „totale-opbrengstenswap”: een derivatencontract als omschreven in artikel 2, punt 7, van Verordening (EU) nr. 648/2012 waarbij een tegenpartij de totale economische prestatie van een referentieobligatie, met inbegrip van de opbrengsten van rente en vergoedingen, winsten en verliezen als gevolg van prijsschommelingen en kredietverliezen, aan een andere tegenpartij overdraagt.

HOOFDSTUK II

TRANSPARANTIE VAN SFT’S

Artikel 4

Rapportageverplichting en bescherming met betrekking tot SFT’s

1.   Tegenpartijen bij SFT’s rapporteren de gegevens over SFT’s die zij hebben gesloten, en eventuele wijzigingen in de transacties of de beëindiging ervan, aan een overeenkomstig artikel 5 geregistreerd of een overeenkomstig artikel 19 erkend transactieregister. Deze gegevens worden uiterlijk op de werkdag volgend op de sluiting, wijziging of beëindiging van de transactie gerapporteerd.

De in de eerste alinea bedoelde rapportageverplichting is van toepassing op SFT’s die:

a)

zijn gesloten vóór de in artikel 33, lid 2, onder a), bedoelde relevante datum van toepassing en op die datum nog steeds uitstaan, indien:

i)

de resterende looptijd van die SFT’s op die datum meer dan 180 dagen bedraagt, of

ii)

die SFT’s een open looptijd hebben en 180 dagen na die datum blijven uitstaan;

b)

worden gesloten op of na de in artikel 33, lid 2, onder a), bedoelde relevante datum van toepassing.

De in de tweede alinea, onder a), bedoelde SFT’s worden binnen 190 dagen na de in artikel 33, lid 2, onder a), bedoelde relevante datum van toepassing gerapporteerd.

2.   Een aan de rapportageverplichting onderworpen tegenpartij kan het rapporteren van gegevens over SFT’s delegeren.

3.   Indien een financiële tegenpartij een SFT sluit met een niet-financiële tegenpartij die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de drie in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (23) omschreven criteria niet overschrijdt, is de financiële tegenpartij voor de rapportage namens beide tegenpartijen verantwoordelijk.

Indien de tegenpartij bij SFT’s een door een beheermaatschappij beheerde icbe is, rust de rapportageverplichting namens die icbe op de beheermaatschappij.

Indien de tegenpartij bij SFT’s een abi is, rust de rapportageverplichting namens die abi op de abi-beheerder ervan.

4.   Tegenpartijen houden gedurende ten minste vijf jaar na de beëindiging van een transactie een vastlegging bij van alle SFT’s die zij hebben gesloten, gewijzigd of beëindigd.

5.   Indien er geen transactieregister beschikbaar is om de gegevens over SFT’s vast te leggen, zorgen de tegenpartijen ervoor dat dergelijke gegevens aan de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten)(European Securities and Markets Authority — „ESMA”) worden gerapporteerd.

In die gevallen zorgt de ESMA ervoor dat alle in artikel 12, lid 2, bedoelde relevante entiteiten toegang hebben tot alle gegevens over SFT’s die zij nodig hebben om hun respectieve taken en opdrachten te vervullen.

6.   Met betrekking tot de uit hoofde van dit artikel ontvangen informatie houden de transactieregisters en de ESMA zich aan de betreffende bepalingen inzake vertrouwelijkheid, integriteit en bescherming van de informatie, en voldoen zij met name aan de in artikel 80 van Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgestelde verplichtingen. Voor de toepassing van dit artikel worden verwijzingen in artikel 80 van Verordening (EU) nr. 648/2012 naar artikel 9 daarvan en naar „derivatencontracten” beschouwd als verwijzingen naar dit artikel, respectievelijk „SFT’s”.

7.   Een tegenpartij die de gegevens over een SFT aan een transactieregister of aan de ESMA meldt, dan wel een entiteit die dergelijke gegevens namens een tegenpartij rapporteert, wordt niet geacht enige bij contract of bij een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde openbaarmakingsbeperking te overtreden.

8.   Noch op de rapporterende entiteit, noch op de leiding of de werknemers ervan rust enige uit die openbaarmaking voortvloeiende aansprakelijkheid.

9.   Om een consistente toepassing van dit artikel en consistentie met de rapportage uit hoofde van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en internationaal overeengekomen normen te garanderen, stelt de ESMA, in nauwe samenwerking met en rekening houdend met de behoeften van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen op, waarin wordt aangegeven welke gegevens uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel voor de verschillende soorten SFT’s moeten worden gerapporteerd; de rapportage omvat ten minste de volgende gegevens:

a)

de partijen bij de SFT en, indien verschillend, de begunstigde van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen;

b)

de hoofdsom; de valuta; de als zekerheden gebruikte activa en het type, de kwaliteit en de waarde ervan; de voor het verstrekken van de zekerheden gevolgde methode; of er zekerheden beschikbaar zijn voor hergebruik; in het geval de zekerheden van andere activa te onderscheiden zijn, of zij zijn hergebruikt; enigerlei vervanging van de zekerheden; de reporente, de leningvergoeding of de margeleningsrente; enigerlei haircut; de valutadatum; de vervaldatum; de eerste datum waarop vervroegde aflossing kan plaatsvinden, en het marktsegment;

c)

afhankelijk van de SFT gegevens over:

i)

de herbelegging van zekerheden in de vorm van contanten;

ii)

de effecten of grondstoffen die worden uitgeleend of ingeleend.

Bij het ontwikkelen van die ontwerpen van technische normen houdt de ESMA rekening met de technische eigenheden van de activapools en wordt de mogelijkheid geboden om, waar passend, positiegegevens van zekerheden te rapporteren.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 13 januari 2017 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

10.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van lid 1 van dit artikel te garanderen en, voor zover mogelijk, consistentie met de rapportage uit hoofde van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en een harmonisering van formats tussen transactieregisters te bewerkstelligen, stelt de ESMA, in nauwe samenwerking met en rekening houdend met de behoeften van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op betreffende het format en de frequentie van de in de leden 1 en 5 van dit artikel voor de verschillende soorten SFT’s bedoelde rapporten.

Het format bevat met name:

a)

mondiale identificatiecodes van juridische entiteiten (legal entity identifiers — LEI’s) of, in afwachting van de volledige implementatie van het mondiale systeem voor identificatie van juridische entiteiten, pre-LEI’s;

b)

internationale effectenidentificatiecodes (international securities identification numbers — ISIN’s), en

c)

unieke transactie-identificatiecodes.

Bij het opstellen van die ontwerpen van technische normen houdt de ESMA rekening met internationale ontwikkelingen en met op Unie- of wereldniveau overeengekomen normen.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 13 januari 2017 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK III

REGISTRATIE VAN EN TOEZICHT OP EEN TRANSACTIEREGISTER

Artikel 5

Registratie van een transactieregister

1.   Voor de toepassing van artikel 4 registreert een transactieregister zich bij de ESMA volgens de in dit artikel vastgelegde voorwaarden en procedure.

2.   Om voor registratie uit hoofde van dit artikel in aanmerking te komen, moet een transactieregister een rechtspersoon zijn die in de Unie is gevestigd, procedures toepassen om de volledigheid en juistheid van de uit hoofde van artikel 4, lid 1, gerapporteerde gegevens te verifiëren, en voldoen aan de in de artikelen 78, 79 en 80 van Verordening (EU) nr. 648/2012 neergelegde voorschriften. Voor de toepassing van dit artikel worden verwijzingen in de artikelen 78 en 80 van Verordening (EU) nr. 648/2012 naar artikel 9 ervan beschouwd als verwijzingen naar artikel 4 van deze verordening.

3.   De registratie van een transactieregister geldt voor het volledige grondgebied van de Unie.

4.   Een geregistreerd transactieregister voldoet te allen tijde aan de registratievoorwaarden. Een transactieregister stelt de ESMA onverwijld in kennis van belangrijke wijzigingen in de registratievoorwaarden.

5.   Een transactieregister dient bij de ESMA een van de volgende aanvragen in:

a)

een registratieaanvraag;

b)

een aanvraag tot uitbreiding van de registratie voor de toepassing van artikel 4 van deze verordening, in het geval van een transactieregister dat reeds overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012, titel VI, hoofdstuk 1, is erkend.

6.   Uiterlijk twintig werkdagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de ESMA of de aanvraag volledig is.

Indien de aanvraag onvolledig is, stelt de ESMA een termijn vast waarbinnen het transactieregister aanvullende informatie moet verstrekken.

Wanneer de ESMA een aanvraag volledig acht, stelt zij het transactieregister daarvan in kennis.

7.   Met het oog op een consistente toepassing van dit artikel, stelt de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van het volgende:

a)

de in lid 2 van dit artikel bedoelde procedures die het transactieregister moet toepassen om de volledigheid en juistheid van de uit hoofde van artikel 4, lid 1, aan het register gerapporteerde gegevens te verifiëren;

b)

de in lid 5, onder a), bedoelde registratieaanvraag;

c)

een vereenvoudigde versie van de in lid 5, onder b), bedoelde aanvraag tot uitbreiding van de registratie teneinde overlapping van voorschriften te voorkomen.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 13 januari 2017 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

8.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de leden 1 en 2 te garanderen, stelt de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op waarin het format van de volgende aanvragen nader wordt gespecificeerd:

a)

de in lid 5, onder a), bedoelde registratieaanvraag;

b)

de in lid 5, onder b), bedoelde aanvraag tot uitbreiding van de registratie.

Met betrekking tot de eerste alinea, onder b), stelt de ESMA een vereenvoudigde versie van het format op teneinde overlapping van procedures te voorkomen.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 13 januari 2017 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 6

Aan de registratie of de uitbreiding van registratie voorafgaande kennisgeving aan en raadpleging van de bevoegde autoriteiten

1.   Indien een transactieregister dat een aanvraag tot registratie of tot uitbreiding van de registratie indient, een entiteit is die een vergunning heeft gekregen van of is geregistreerd door een bevoegde autoriteit in de lidstaat waar het is gevestigd, gaat de ESMA onverwijld over tot kennisgeving aan en raadpleging van die bevoegde autoriteit alvorens het transactieregister te registreren.

2.   De ESMA en de relevante bevoegde autoriteit wisselen alle informatie uit die nodig is voor de registratie of de uitbreiding van de registratie van het transactieregister, en om toezicht uit te oefenen op de naleving door het transactieregister van de registratie- of vergunningsvoorschriften in de lidstaat waar het is gevestigd.

Artikel 7

Behandeling van de aanvraag

1.   Binnen veertig werkdagen na de in artikel 5, lid 6, bedoelde kennisgeving beoordeelt de ESMA de registratieaanvraag of de aanvraag tot uitbreiding van de registratie op basis van de naleving door het transactieregister van dit hoofdstuk, en stelt zij een gemotiveerd besluit vast tot aanvaarding of weigering van de registratie of de uitbreiding van de registratie.

2.   Een uit hoofde van lid 1 gegeven besluit van de ESMA wordt van kracht op de vijfde werkdag nadat het is vastgesteld.

Artikel 8

Kennisgeving van besluiten van de ESMA met betrekking tot registratie of uitbreiding van registratie

1.   Wanneer de ESMA een besluit als bedoeld in artikel 7, lid 1, vaststelt of de registratie intrekt als bedoeld in artikel 10, lid 1, stelt zij het transactieregister binnen vijf werkdagen daarvan in kennis met een omstandig gemotiveerde toelichting.

De ESMA stelt de in artikel 6, lid 1, bedoelde relevante bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van haar besluit.

2.   De ESMA stelt de Commissie in kennis van alle overeenkomstig lid 1 vastgestelde besluiten.

3.   De ESMA publiceert op haar website een lijst van overeenkomstig deze verordening geregistreerde transactieregisters. Deze lijst wordt binnen vijf werkdagen na vaststelling van een besluit ingevolge lid 1 geactualiseerd.

Artikel 9

Bevoegdheden van de ESMA

1.   De aan de ESMA overeenkomstig de artikelen 61 tot en met 68, 73 en 74 van Verordening (EU) nr. 648/2012, in samenhang met de bijlagen I en II daarbij, verleende bevoegdheden worden eveneens ten aanzien van deze verordening uitgeoefend. Verwijzingen naar artikel 81, lid 1, en artikel 81, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 in bijlage I bij die verordening, worden beschouwd als verwijzingen naar artikel 12, lid 1, respectievelijk artikel 12, lid 2, van deze verordening.

2.   De bevoegdheden die op grond van de artikelen 61, 62 en 63 van Verordening (EU) nr. 648/2012 aan de ESMA, aan een functionaris van de ESMA of aan een andere door de ESMA gemachtigde persoon zijn toegekend, worden niet gebruikt om de openbaarmaking te verlangen van aan het juridische verschoningsrecht onderworpen gegevens of documenten.

Artikel 10

Intrekking van een registratie

1.   Onverminderd artikel 73 van Verordening (EU) nr. 648/2012 trekt de ESMA de registratie van een transactieregister in, indien het transactieregister:

a)

uitdrukkelijk afziet van de registratie of de voorgaande zes maanden geen diensten heeft verricht;

b)

de registratie heeft verkregen door valse verklaringen af te leggen of op een andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder het is geregistreerd.

2.   De ESMA stelt de in artikel 6, lid 1, bedoelde relevante bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van haar besluit tot intrekking van de registratie van een transactieregister.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar het transactieregister zijn diensten en activiteiten verricht, van oordeel is dat een van de voorwaarden van lid 1 is vervuld, kan zij de ESMA verzoeken na te gaan of aan de voorwaarden voor intrekking van de registratie van het betrokken transactieregister is voldaan. Indien de ESMA besluit de registratie van het betrokken transactieregister niet in te trekken, motiveert zij dit besluit omstandig.

4.   De in lid 3 van dit artikel bedoelde bevoegde autoriteit is de autoriteit die uit hoofde van artikel 16, lid 1, onder a) en b), van deze verordening is aangewezen.

Artikel 11

Toezichtvergoedingen

1.   De ESMA brengt de transactieregisters overeenkomstig deze verordening en overeenkomstig de ingevolge lid 2 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen vergoedingen in rekening. Deze vergoedingen staan in verhouding tot de omzet van het betrokken transactieregister en dekken volledig de uitgaven van de ESMA welke nodig zijn voor de registratie en de erkenning van, en het toezicht op transactieregisters, alsmede voor de terugbetaling van alle eventuele kosten die de bevoegde autoriteiten maken als gevolg van een delegatie van taken overeenkomstig artikel 9, lid 1, van deze verordening. Wanneer in artikel 9, lid 1, van deze verordening wordt verwezen naar artikel 74 van Verordening (EU) nr. 648/2012, worden verwijzingen naar artikel 72, lid 3, van die Verordening beschouwd als verwijzingen naar lid 2 van dit artikel.

Indien een transactieregister reeds uit hoofde van titel VI, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 is geregistreerd, worden de in de eerste alinea van dit lid vermelde vergoedingen alleen aangepast om de extra uitgaven en kosten die overeenkomstig deze verordening worden gemaakt voor de registratie en de erkenning van, en het toezicht op, transactieregisters.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter nadere bepaling van de soorten vergoedingen, de zaken waarvoor een vergoeding moet worden betaald, de hoogte van de vergoedingen en de wijze waarop deze moeten worden betaald.

Artikel 12

Transparantie en beschikbaarheid van gegevens van een transactieregister

1.   Een transactieregister publiceert, op regelmatige basis en op een eenvoudig toegankelijke manier, geaggregeerde posities per soort SFT die aan hem worden gerapporteerd.

2.   Een transactieregister verzamelt en bewaart de gegevens over SFT’s, en zorgt ervoor dat de volgende entiteiten rechtstreeks en onmiddellijk toegang hebben tot deze gegevens om hen in staat te stellen hun respectieve taken en opdrachten te vervullen:

a)

de ESMA;

b)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”);

c)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — „EIOPA”);

d)

het ESRB;

e)

de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op de handelsplatforms van de gerapporteerde transacties;

f)

de relevante leden van het ESCB, met inbegrip van de Europese Centrale Bank (ECB) wat betreft de uitoefening van haar taken in het kader van een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

g)

de relevante autoriteiten van een derde land waarvoor overeenkomstig artikel 19, lid 1, een uitvoeringshandeling is vastgesteld;

h)

toezichthoudende autoriteiten die uit hoofde van artikel 4 van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad (24) zijn aangewezen;

i)

de relevante effecten- en marktautoriteiten van de Unie wier respectieve taken en opdrachten inzake toezicht betrekking hebben op transacties, markten, deelnemers en activa die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

j)

het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators opgericht bij Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad (25);

k)

de afwikkelingsautoriteiten die zijn aangewezen uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (26);

l)

de bij Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (27) ingestelde gemeenschappelijke afwikkelingsraad;

m)

de in artikel 16, lid 1, bedoelde autoriteiten.

3.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stelt de ESMA, in nauwe samenwerking met het ESCB en rekening houdend met de behoeften van de in lid 2 bedoelde entiteiten, ontwerpen van technische reguleringsnormen op, waarin het volgende wordt gespecificeerd:

a)

welke gegevens met betrekking tot de in lid 1 bedoelde geaggregeerde posities moeten worden verstrekt en hoe vaak, en welke gegevens met betrekking tot de in lid 2 bedoelde SFT’s moeten worden verstrekt;

b)

de operationele normen die nodig zijn voor het tijdig, gestructureerd en alomvattend:

i)

verzamelen van gegevens door transactieregisters;

ii)

aggregeren en vergelijken van gegevens van verschillende registers;

c)

een nadere omschrijving van de informatie waartoe de in lid 2 bedoelde entiteiten toegang moeten hebben, rekening houdend met hun mandaat en hun specifieke behoeften;

d)

de voorwaarden waaronder de in lid 2 bedoelde entiteiten rechtstreekse en onmiddellijke toegang moeten hebben tot in transactieregisters bewaarde gegevens.

Deze ontwerpen van technische reguleringsnormen bieden de garantie dat partijen bij SFT’s niet op basis van de krachtens lid 1 gepubliceerde informatie kunnen worden geïdentificeerd.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 13 januari 2017 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK IV

TRANSPARANTIE JEGENS BELEGGERS

Artikel 13

Transparantie van instellingen voor collectieve belegging in periodieke verslagen

1.   Icbe-beheermaatschappijen, icbe-beleggingsmaatschappijen en abi-beheerders informeren de beleggers als volgt over het gebruik dat zij van SFT’s en totale-opbrengstenswaps maken:

a)

voor icbe-beheermaatschappijen of icbe-beleggingsmaatschappijen in hun in artikel 68 van Richtlijn 2009/65/EG bedoelde halfjaarlijkse verslagen en jaarverslagen;

b)

voor abi-beheerders in het in artikel 22 van Richtlijn 2011/61/EU bedoelde jaarverslag.

2.   De informatie over SFT’s en totale-opbrengstenswaps bevat de gegevens waarin deel A van de bijlage voorziet.

3.   Teneinde te waarborgen dat gegevens op eenvormige wijze worden openbaar gemaakt en rekening te houden met het specifieke karakter van de verschillende soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps, kan de ESMA, met inachtneming van de voorschriften van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU alsmede de veranderende marktpraktijken, ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen waarin de inhoud van deel A van de bijlage nader wordt gespecificeerd.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 14

Transparantie van instellingen voor collectieve belegging in precontractuele documenten

1.   In het in artikel 69 van Richtlijn 2009/65/EG bedoelde icbe-prospectus en in de in artikel 23, leden 1 en 3, van Richtlijn 2011/61/EU bedoelde informatie die abi-beheerders aan beleggers verstrekken, wordt nader omschreven welke SFT’s en totale-opbrengstenswaps icbe-beheermaatschappijen of icbe-beleggingsmaatschappijen, respectievelijk abi-beheerders mogen gebruiken en wordt tevens een duidelijke verklaring opgenomen dat die technieken en instrumenten worden gebruikt.

2.   Het prospectus en de aan beleggers verstrekte informatie als bedoeld in lid 1 bevatten de gegevens waarin deel B van de bijlage voorziet.

3.   De ESMA kan, met inachtneming van de voorschriften van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU, ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen waarin de inhoud van deel B van de bijlage nader wordt gespecificeerd, teneinde rekening te houden met veranderende marktpraktijken of te waarborgen dat gegevens op eenvormige wijze openbaar worden gemaakt.

Bij het opstellen van de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de ESMA rekening met de noodzaak dat wordt voorzien in voldoende tijd voorafgaand aan de toepassing van die normen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK V

TRANSPARANTIE VAN HERGEBRUIK

Artikel 15

Hergebruik van in het kader van een zekerheidsovereenkomst ontvangen financiële instrumenten

1.   Het recht van tegenpartijen om als zekerheden ontvangen financiële instrumenten te hergebruiken is onderworpen aan ten minste de volgende twee voorwaarden:

a)

de ontvangende tegenpartij heeft de verstrekkende tegenpartij naar behoren schriftelijk in kennis gesteld van de risico’s en de gevolgen die verbonden kunnen zijn aan:

i)

het verlenen van het recht van gebruik van zekerheden die zijn verstrekt in het kader van een zekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht, overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2002/47/EG, of

ii)

het sluiten van een zekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht;

b)

de verstrekkende tegenpartij heeft haar voorafgaande uitdrukkelijke toestemming verleend, hetgeen wordt aangetoond door een schriftelijke of juridisch gelijkwaardige ondertekening door de verstrekkende tegenpartij bij een zekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht, waarin wordt voorzien in een recht van gebruik overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2002/47/EG, of heeft uitdrukkelijk ingestemd met het verstrekken van zekerheden door middel van een zekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht.

Met betrekking tot de eerste alinea, onder a), wordt de verstrekkende tegenpartij ten minste schriftelijk geïnformeerd over de potentiële risico’s en gevolgen ingeval de ontvangende tegenpartij in gebreke blijft.

2.   De uitoefening door tegenpartijen van hun recht van hergebruik is onderworpen aan ten minste de volgende twee voorwaarden:

a)

het hergebruik vindt plaats onder de voorwaarden die in de in lid 1, onder b), bedoelde zekerheidsovereenkomst zijn vastgelegd;

b)

de in het kader van een zekerheidsovereenkomst ontvangen financiële instrumenten worden overgedragen van de rekening van de verstrekkende tegenpartij.

Indien een tegenpartij bij een zekerheidsovereenkomst in een derde land is gevestigd en de rekening van de tegenpartij die de zekerheid verstrekt, wordt aangehouden in en onderworpen is aan het recht van een derde land, wordt, in afwijking van de eerste alinea, onder b), het hergebruik aangetoond hetzij door een overdracht van de rekening van de verstrekkende tegenpartij, hetzij met andere passende middelen.

3.   Dit artikel laat striktere sectorale wetgeving, en met name de Richtlijnen 2014/65/EU en 2009/65/EG, alsmede nationale wetgeving ter waarborging van een betere bescherming voor verstrekkende tegenpartijen onverlet.

4.   Dit artikel laat nationale wetgeving betreffende de geldigheid of het effect van een transactie onverlet.

HOOFDSTUK VI

TOEZICHT EN BEVOEGDE AUTORITEITEN

Artikel 16

Aanwijzing en bevoegdheden van bevoegde autoriteiten

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn bevoegde autoriteiten:

a)

voor financiële tegenpartijen, bevoegde autoriteiten of nationale bevoegde autoriteiten in de zin van de Verordeningen (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 1024/2013 en (EU) nr. 909/2014 en de Richtlijnen 2003/41/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU en 2014/65/EU en de toezichthoudende autoriteiten in de zin van Richtlijn 2009/138/EG;

b)

voor niet-financiële tegenpartijen, de overeenkomstig artikel 10, lid 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012 aangewezen bevoegde autoriteiten;

c)

voor de toepassing van de artikelen 13 en 14 van deze verordening betreffende icbe-beheermaatschappijen en icbe-beleggingsmaatschappijen, de overeenkomstig artikel 97 van Richtlijn 2009/65/EG aangewezen bevoegde autoriteiten, en

d)

voor de toepassing van de artikelen 13 en 14 van deze verordening betreffende abi-beheerders, de overeenkomstig artikel 44 van Richtlijn 2011/61/EU aangewezen bevoegde autoriteiten.

2.   De bevoegde autoriteiten oefenen de bevoegdheden uit die hun overeenkomstig de in lid 1 bedoelde bepalingen zijn verleend, en houden toezicht op de nakoming van de in deze verordening neergelegde verplichtingen.

3.   De in lid 1, onder c) en d), van dit artikel bedoelde bevoegde autoriteiten monitoren de op hun grondgebied gevestigde icbe-beheermaatschappijen, icbe-beleggingsmaatschappijen en abi-beheerders om zich ervan te vergewissen dat deze geen SFT’s of totale-opbrengstenswaps gebruiken, tenzij deze icbe’s en abi’s de artikelen 13 en 14 in acht nemen.

Artikel 17

Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

1.   De in artikel 16 bedoelde bevoegde autoriteiten en de ESMA werken nauw met elkaar samen en wisselen informatie uit voor het uitvoeren van hun taken krachtens deze verordening, met name om inbreuken op deze verordening te kunnen constateren en verhelpen.

2.   Een bevoegde autoriteit kan uitsluitend in de hieronder vermelde buitengewone omstandigheden weigeren in te gaan op een verzoek tot samenwerking en uitwisseling van informatie overeenkomstig lid 1:

a)

voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen is reeds een gerechtelijke procedure ingeleid bij de autoriteiten van de lidstaat van de bevoegde autoriteit die het verzoek ontvangt, of

b)

voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen is in de lidstaat van de bevoegde autoriteit die het verzoek ontvangt reeds een definitieve uitspraak gedaan.

In geval van een dergelijke weigering stelt de bevoegde autoriteit de verzoekende autoriteit en de ESMA daarvan in kennis, waarbij zij zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekt.

3.   De in artikel 12, lid 2, bedoelde entiteiten en de desbetreffende leden van het ESCB werken nauw samen overeenkomstig de in dit lid gestelde voorwaarden.

Dergelijke samenwerking geschiedt vertrouwelijk en op voorwaarde dat de relevante bevoegde autoriteiten een met redenen omkleed verzoek indienen, en alleen opdat die autoriteiten hun respectieve taken kunnen vervullen.

Niettegenstaande de eerste en de tweede alinea, kunnen de leden van het ESCB evenwel weigeren informatie te verstrekken indien zij de transacties verrichten in het kader van de uitoefening van hun functie van monetaire autoriteiten.

In het geval van een weigering als bedoeld in de derde alinea, stelt het desbetreffende lid van het ESCB de verzoekende autoriteit van die weigering in kennis onder opgave van de redenen hiervoor.

Artikel 18

Beroepsgeheim

1.   Alle uit hoofde van deze verordening ontvangen, uitgewisselde of doorgegeven vertrouwelijke informatie valt onder de voorwaarden van het beroepsgeheim als neergelegd in de leden 2 en 3.

2.   Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de in artikel 12, lid 2, bedoelde entiteiten en de in artikel 16 bedoelde bevoegde autoriteiten, de ESMA, de EBA en de EIOPA, of voor de auditors en deskundigen geïnstrueerd door de bevoegde autoriteiten of de ESMA, de EBA en de EIOPA. Vertrouwelijke informatie waarvan deze personen bij de uitoefening van hun taken kennis krijgen, wordt aan geen enkele persoon of autoriteit bekendgemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat individuele tegenpartijen, transactieregisters of andere personen niet herkenbaar zijn, onverminderd de gevallen die onder het nationale strafrecht of fiscaal recht of onder deze verordening vallen.

3.   Onverminderd het nationale strafrecht of fiscaal recht mogen de bevoegde autoriteiten, de ESMA, de EBA, de EIOPA en andere instanties of natuurlijke personen of rechtspersonen dan de bevoegde autoriteiten die ingevolge deze verordening vertrouwelijke informatie ontvangen, deze, indien het om bevoegde autoriteiten gaat, uitsluitend gebruiken bij de vervulling van hun taken en voor de uitoefening van hun functies binnen het toepassingsgebied van deze verordening of, indien het om andere autoriteiten, instanties of natuurlijke personen of rechtspersonen gaat, voor het doel waarvoor die informatie aan hen is verstrekt of in het kader van bestuursrechtelijke of gerechtelijke procedures die specifiek met de uitoefening van die functies verband houden, of beide. Wanneer de ESMA, de EBA, de EIOPA, de bevoegde autoriteit of een andere autoriteit, instantie of persoon die de informatie heeft verstrekt, daarin toestemt, mag de ontvangende autoriteit de informatie voor andere niet-commerciële doeleinden gebruiken.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde voorwaarden vormen evenwel geen beletsel voor de ESMA, de EBA, de EIOPA, de bevoegde autoriteiten of de betrokken centrale banken om vertrouwelijke gegevens uit te wisselen of door te geven overeenkomstig deze verordening en andere wetgeving betreffende beleggingsondernemingen, kredietinstellingen, pensioenfondsen, verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, verzekeringsondernemingen, gereglementeerde markten of marktexploitanten, dan wel met instemming van de bevoegde autoriteit of een andere autoriteit of instantie of natuurlijke persoon of rechtspersoon die deze gegevens heeft verstrekt.

5.   De leden 2 en 3 beletten niet dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht vertrouwelijke informatie uitwisselen of doorgeven die niet van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat is ontvangen.

HOOFDSTUK VII

BETREKKINGEN MET DERDE LANDEN

Artikel 19

Gelijkwaardigheid en erkenning van transactieregisters

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin wordt geconstateerd dat het juridisch en het toezichtskader van een derde land de garantie biedt dat:

a)

transactieregisters waaraan in dat derde land een vergunning is verleend, voldoen aan juridisch bindende voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening neergelegde voorschriften;

b)

transactieregisters in dat derde land doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving van hun verplichtingen zijn onderworpen;

c)

waarborgen gelden inzake het beroepsgeheim, inclusief de bescherming van bedrijfsgeheimen die de autoriteiten met derden delen, welke ten minste gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening vervatte waarborgen, en

d)

op de transactieregisters waaraan in dat derde land een vergunning is verleend, een wettelijk bindende en afdwingbare verplichting rust om de in artikel 12, lid 2, bedoelde entiteiten rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot de gegevens te verschaffen.

In de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandeling wordt eveneens vermeld welke bevoegde autoriteiten van derde landen gemachtigd zijn om gegevens over SFT’s die in de in de Unie gevestigde transactieregisters worden bewaard, te raadplegen.

De in de eerste alinea van dit artikel vermelde uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Indien krachtens het recht van een derde land geen wettelijk bindende en afdwingbare verplichting rust op transactieregisters waaraan in dat derde land een vergunning is verleend, om de in artikel 12, lid 2, bedoelde entiteiten rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot de gegevens te verschaffen, dient de Commissie bij de Raad aanbevelingen in voor onderhandelingen over internationale overeenkomsten met dat derde land over wederzijdse toegang tot en uitwisseling van informatie over SFT’s die wordt bewaard in transactieregisters die in dat derde land zijn gevestigd, teneinde te waarborgen dat alle in artikel 12, lid 2, bedoelde entiteiten rechtstreekse en onmiddellijke toegang hebben tot alle voor de uitoefening van hun taken benodigde informatie.

3.   Een in een derde land gevestigd transactieregister mag, met het oog op de toepassing van artikel 4, alleen diensten en activiteiten ten behoeve van in de Unie gevestigde entiteiten verrichten nadat het overeenkomstig de voorschriften van lid 4 van dit artikel door de ESMA is erkend.

4.   Een in lid 3 bedoeld transactieregister dient het volgende bij de ESMA in:

a)

een aanvraag tot erkenning, of

b)

indien het transactieregister reeds overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012 is erkend, een aanvraag tot uitbreiding van de registratie met het oog op de toepassing van artikel 4 van deze verordening.

5.   Een aanvraag als bedoeld in lid 4 gaat vergezeld van alle noodzakelijke gegevens, waaronder ten minste de informatie die nodig is om na te gaan of het transactieregister beschikt over een vergunning en onder effectief toezicht staat in een derde land dat aan alle volgende criteria voldoet:

a)

de Commissie heeft bij een uitvoeringshandeling uit hoofde van lid 1 geconstateerd dat het derde land een gelijkwaardig en afdwingbaar toezicht- en regelgevingskader heeft;

b)

de relevante autoriteiten van het derde land hebben samenwerkingsregelingen getroffen met de ESMA waarin ten minste het volgende wordt vastgesteld:

i)

een mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen de ESMA en alle andere autoriteiten in de Unie die in het kader van de delegatie van taken overeenkomstig artikel 9, lid 1, verantwoordelijkheden uitoefenen enerzijds, en de relevante bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land anderzijds, en

ii)

de procedures betreffende de coördinatie van toezichtactiviteiten.

Met betrekking tot de overdracht van persoonsgegevens aan een derde land past de ESMA Verordening (EG) nr. 45/2001 toe.

6.   Binnen dertig werkdagen na ontvangst van de aanvraag verifieert de ESMA of de aanvraag volledig is. Indien de ESMA vaststelt dat de aanvraag onvolledig is, bepaalt de ESMA een termijn waarbinnen het aanvragende transactieregister aanvullende informatie moet verstrekken.

7.   Binnen 180 werkdagen na de indiening van een volledige aanvraag informeert de ESMA het aanvragende transactieregister schriftelijk onder opgave van alle redenen of de erkenning is verleend dan wel geweigerd.

8.   De ESMA publiceert op haar website een lijst van de overeenkomstig dit artikel erkende transactieregisters.

Artikel 20

Indirecte toegang tot gegevens van autoriteiten onderling

De ESMA kan samenwerkingsregelingen treffen met de relevante autoriteiten van derde landen die hun respectieve taken en opdrachten moeten vervullen met betrekking tot de wederzijdse uitwisseling van informatie over SFT’s die door transactieregisters in de Unie overeenkomstig artikel 12, lid 2, beschikbaar is gesteld voor de ESMA en informatie over SFT’s die door de autoriteiten van derde landen is verzameld en bijgehouden, op voorwaarde dat er waarborgen bestaan voor beroepsgeheim, met inbegrip van de bescherming van bedrijfsgeheimen die de autoriteiten met derden delen.

Artikel 21

Gelijkwaardigheid van rapportage

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij zij constateert dat het juridisch, het toezichts- en het handhavingskader van een derde land:

a)

gelijkwaardig zijn aan de in artikel 4 neergelegde voorschriften;

b)

waarborgen inzake het beroepsgeheim biedt die gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening vervatte waarborgen;

c)

daadwerkelijk op een billijke en niet-verstorende wijze wordt toegepast en gehandhaafd, zodat effectief toezicht en effectieve handhaving in dat derde land zijn gewaarborgd, en

d)

waarborgt dat de in artikel 12, lid 2, bedoelde entiteiten hetzij overeenkomstig artikel 19, lid 1, directe toegang tot de bijzonderheden over SFT-gegevens, hetzij overeenkomstig artikel 20 indirecte toegang tot de gegevens over SFT’s hebben.

2.   Wanneer de Commissie ten aanzien van een derde land een uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid als bedoeld in lid 1 van dit artikel heeft vastgesteld, worden tegenpartijen die een onder deze verordening vallende transactie sluiten, geacht de in artikel 4 neergelegde voorschriften te hebben vervuld indien ten minste één van de tegenpartijen in dat derde land is gevestigd en de tegenpartijen de betreffende verplichtingen van dat derde land met betrekking tot die transactie hebben vervuld.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

De Commissie controleert, in samenwerking met de ESMA, of derde landen ten aanzien waarvan een uitvoeringshandeling inzake gelijkwaardigheid is vastgesteld, de eisen die gelijkwaardig zijn aan de in artikel 4 neergelegde eisen, doeltreffend implementeren, en brengt regelmatig verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Indien uit het verslag blijkt dat de autoriteiten van een derde land de gelijkwaardige eisen op ontoereikende of inconsistente wijze toepassen, gaat de Commissie binnen dertig kalenderdagen na de presentatie van het verslag na of de erkenning van het juridische kader van het betrokken derde land als gelijkwaardig moet worden ingetrokken.

HOOFDSTUK VIII

BESTUURSRECHTELIJKE SANCTIES EN ANDERE BESTUURSRECHTELIJKE MAATREGELEN

Artikel 22

Bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen

1.   Onverminderd artikel 28 en het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, dragen de lidstaten er in overeenstemming met het nationale recht zorg voor dat de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheid beschikken bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen op te leggen voor inbreuken op ten minste artikel 4 en artikel 15.

Indien de in de eerste alinea bedoelde bepalingen op rechtspersonen van toepassing zijn, machtigen de lidstaten de bevoegde autoriteiten om in geval van een inbreuk, onder de in het nationale recht vastgelegde voorwaarden, sancties op te leggen aan de leden van het leidinggevend orgaan en aan andere natuurlijke personen die uit hoofde van het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

2.   De voor de toepassing van lid 1 opgelegde bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3.   Wanneer lidstaten overeenkomstig lid 1 van dit artikel besluiten om voor de inbreuken op de in dat lid bedoelde bepalingen strafrechtelijke sancties vast te stellen, dragen zij er zorg voor dat er passende maatregelen zijn getroffen opdat de bevoegde autoriteiten over alle nodige bevoegdheden beschikken om met de gerechtelijke, de met vervolging belaste of de strafrechtelijke autoriteiten in hun jurisdictie te communiceren teneinde specifieke informatie te ontvangen over lopende strafrechtelijke onderzoeken naar en procedures in verband met mogelijke inbreuken op de artikelen 4 en 15, en dergelijke informatie aan andere bevoegde autoriteiten en de ESMA mee te delen om zich zodoende te kunnen houden aan hun verplichting om met elkaar en, in voorkomend geval, met de ESMA samen te werken met het oog op de toepassing van deze verordening.

De bevoegde autoriteiten kunnen met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en de relevante autoriteiten van derde landen samenwerken bij de uitoefening van hun bevoegdheden om sancties op te leggen.

De bevoegde autoriteiten kunnen ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten samenwerken om de inning van financiële sancties te vergemakkelijken.

4.   De lidstaten kennen de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met het nationale recht de bevoegdheid toe ten minste de volgende bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen op te leggen in geval van de in lid 1 bedoelde inbreuken:

a)

een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon wordt verplicht de gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

b)

een publieke verklaring waarin de persoon die verantwoordelijk is voor en de aard van de inbreuk worden vermeld, overeenkomstig artikel 26;

c)

intrekking of schorsing van de vergunning;

d)

een tijdelijk verbod voor een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden of voor een andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht voor dergelijke inbreuk, op de uitoefening van leidinggevende taken;

e)

maximale bestuursrechtelijke financiële sancties van ten minste driemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen, indien deze door de relevante autoriteit kunnen worden bepaald, ook al overschrijden die sancties de in de onder f) en g) bedoelde bedragen;

f)

met betrekking tot een natuurlijke persoon, maximale bestuursrechtelijke financiële sancties van ten minste 5 000 000 EUR of, in lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 12 januari 2016;

g)

met betrekking tot een rechtspersoon, maximale bestuursrechtelijke financiële sancties van ten minste:

i)

5 000 000 EUR of, in lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 12 januari 2016, of tot 10 % van de totale jaaromzet van de rechtspersoon volgens de recentste door het leidinggevend orgaan goedgekeurde jaarrekening voor inbreuken op artikel 4;

ii)

15 000 000 EUR of, in lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 12 januari 2016, of tot 10 % van de totale jaaromzet van de rechtspersoon volgens de recentste door het leidinggevend orgaan goedgekeurde jaarrekening voor inbreuken op artikel 15.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder g), i) en ii), is, indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, de toepasselijke totale jaaromzet, de totale jaaromzet of de overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving daarmee corresponderende soort inkomsten, volgens het recentste door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde rekening.

De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde autoriteiten nog over andere dan de in dit lid vermelde bevoegdheden kunnen beschikken. Zij kunnen tevens in een breder scala van sancties en hogere sancties voorzien dan die waarin in dit lid is voorzien.

5.   Een inbreuk op artikel 4 heeft geen invloed op de geldigheid van de voorwaarden van een SFT of op de mogelijkheid van de partijen om de voorwaarden van een SFT af te dwingen. Aan een inbreuk op artikel 4 kunnen geen rechten op schadevergoeding worden ontleend ten aanzien van een partij bij een SFT.

6.   De lidstaten kunnen besluiten geen voorschriften inzake bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen als bedoeld in lid 1 vast te stellen indien op de in dat lid bedoelde inbreuken uit hoofde van hun nationale recht reeds vóór 13 januari 2018 strafrechtelijke sancties staan. Indien zij besluiten geen voorschriften inzake bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen, stellen de lidstaten de Commissie en de ESMA in detail van de desbetreffende passages in hun strafrecht in kennis.

7.   Uiterlijk op 13 juli 2017 stellen de lidstaten de Commissie en de ESMA van de regels met betrekking tot de leden 1, 3 en 4 in kennis. Zij stellen de Commissie en de ESMA onverwijld in kennis van alle verdere wijzigingen ervan.

Artikel 23

Vaststelling van bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen

De lidstaten zorgen er voor dat de bevoegde autoriteiten bij het bepalen van het soort en het niveau van de bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder, indien passend:

a)

de ernst en de duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

c)

de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon, door het in aanmerking nemen van factoren als de totale omzet in het geval van een rechtspersoon of het jaarinkomen in het geval van een natuurlijke persoon;

d)

de omvang van de winsten of verliezen die door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon zijn behaald, respectievelijk vermeden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e)

de mate van samenwerking van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon met de bevoegde autoriteit, onverminderd de noodzaak om te waarborgen dat die persoon de behaalde winsten of vermeden verliezen terugbetaalt;

f)

eerdere inbreuken door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon.

De bevoegde autoriteiten kunnen bij de vaststelling van de soort en de hoogte van de bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen rekening houden met andere dan de in de eerste alinea bedoelde factoren.

Artikel 24

Melding van inbreuken

1.   De bevoegde autoriteiten voorzien in doeltreffende mechanismen om de melding aan de bevoegde autoriteiten van bestaande of mogelijke inbreuken op de artikelen 4 en 15 mogelijk te maken.

2.   De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste het volgende:

a)

specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van inbreuken op artikel 4 of artikel 15 en de follow-up daarvan, met inbegrip van het opzetten van beveiligde communicatiekanalen voor het doen van dergelijke meldingen;

b)

passende bescherming voor personen die in het kader van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn en die inbreuken op artikel 4 of artikel 15 melden of die van inbreuken op die artikelen worden beschuldigd, tegen vergelding, discriminatie en andere vormen van onbillijke behandeling;

c)

bescherming van de persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuk op artikel 4 of artikel 15 meldt als de natuurlijke persoon van wie wordt beweerd dat hij de inbreuk heeft gepleegd, met inbegrip van bescherming in de vorm van geheimhouding van de identiteit van de personen in kwestie, in alle stadia van de procedure, onverminderd een eventuele verplichting krachtens nationale wetgeving om informatie openbaar te maken in het kader van een onderzoek of daaropvolgende gerechtelijke procedures.

3.   Tegenpartijen voorzien in passende interne procedures voor het melden door hun werknemers van inbreuken op de artikelen 4 en 15.

Artikel 25

Uitwisseling van informatie met de ESMA

1.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA jaarlijks geaggregeerde en gedetailleerde informatie over alle bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen die zij overeenkomstig artikel 22 hebben opgelegd. De ESMA publiceert de geaggregeerde informatie in een jaarverslag.

2.   Indien de lidstaten hebben besloten strafrechtelijke sancties voor de inbreuken op de in artikel 22 bedoelde bepalingen vast te stellen, verstrekken hun bevoegde autoriteiten de ESMA elk jaar geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens over alle verrichte strafrechtelijke onderzoeken en opgelegde strafrechtelijke sancties. De ESMA publiceert gegevens over opgelegde strafrechtelijke sancties in een jaarverslag.

3.   Wanneer de bevoegde autoriteit een bestuursrechtelijke sanctie of andere bestuursrechtelijke maatregel of een strafrechtelijke sanctie openbaar maakt, rapporteert zij deze informatie gelijktijdig aan de ESMA.

4.   De ESMA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op om de procedures en formulieren voor de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie-uitwisseling vast te stellen.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 13 januari 2017 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 26

Bekendmaking van besluiten

1.   Onverminderd het bepaalde in lid 4 van dit artikel, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten elk besluit waarbij een bestuursrechtelijke sanctie of andere bestuursrechtelijke maatregel in verband met inbreuken op artikel 4 of artikel 15 wordt opgelegd, op hun website bekendmaken onmiddellijk nadat de persoon op wie het besluit betrekking heeft, daarover is ingelicht.

2.   In de overeenkomstig lid 1 bekendgemaakte informatie worden ten minste de aard en het type van de inbreuk gespecificeerd, alsmede de identiteit van de persoon op wie het besluit betrekking heeft.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op besluiten waarbij onderzoeksmaatregelen worden opgelegd.

Indien een bevoegde autoriteit na een per geval verrichte beoordeling de bekendmaking van de identiteit van de rechtspersoon op wie het besluit betrekking heeft, dan wel van de persoonsgegevens van de natuurlijke persoon op wie het besluit betrekking heeft, onevenredig acht, of indien een dergelijke bekendmaking een lopend onderzoek of de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen, doet de bevoegde autoriteit het volgende:

a)

zij stelt de bekendmaking van het besluit uit totdat de redenen voor dat uitstel ophouden te bestaan;

b)

zij maakt het besluit anoniem bekend op een wijze die strookt met de nationale wetgeving indien een dergelijke bekendmaking de doeltreffende bescherming van de persoonsgegevens in kwestie waarborgt, en stelt, indien nodig, de bekendmaking van de desbetreffende gegevens gedurende een redelijke periode uit indien te verwachten valt dat de redenen voor de anonieme bekendmaking in die periode zullen ophouden te bestaan, of

c)

zij maakt het besluit niet bekend indien zij van oordeel is dat bekendmaking in overeenstemming met de punten a) of b) niet zal volstaan om te waarborgen dat:

i)

de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar komt, of

ii)

de bekendmaking van dergelijke besluiten evenredig is, indien het maatregelen betreft die van gering belang worden geacht.

4.   Indien tegen het besluit beroep is ingesteld voor een nationale rechterlijke, bestuurlijke of andere instantie, maken de bevoegde autoriteiten dergelijke informatie onmiddellijk op hun website bekend, alsmede alle latere informatie over de uitkomst van een dergelijk beroep. Elke beslissing tot nietigverklaring van een besluit waartegen beroep is ingesteld, wordt bekendgemaakt.

5.   De bevoegde autoriteiten stellen de ESMA op de hoogte van alle bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen die zijn opgelegd, maar niet overeenkomstig lid 3, onder c), zijn bekendgemaakt, met inbegrip van elk in dat verband ingesteld beroep en de afloop daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de informatie en de definitieve uitspraak in verband met een opgelegde strafrechtelijke sanctie ontvangen en deze indienen bij de ESMA. De ESMA houdt, uitsluitend ten behoeve van uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, een centrale database van de aan haar meegedeelde bestuursrechtelijke sancties, andere bestuursrechtelijke maatregelen en strafrechtelijke sancties bij. Die database is uitsluitend toegankelijk voor bevoegde autoriteiten en wordt bijgewerkt op basis van de door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie.

6.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat elk besluit dat in overeenstemming met dit artikel wordt bekendgemaakt, op hun website toegankelijk blijft gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking ervan. Persoonsgegevens die in deze besluiten zijn vervat, worden op de website van de bevoegde autoriteit vermeld gedurende de periode waarvoor dat overeenkomstig de toepasselijke regelgeving betreffende gegevensbescherming noodzakelijk is.

Artikel 27

Recht van beroep

De lidstaten zorgen ervoor dat besluiten en maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, naar behoren worden gemotiveerd en dat daartegen beroep bij een rechtbank openstaat. Het recht om beroep in te stellen bij een rechtbank geldt ook indien zes maanden na indiening van een vergunningaanvraag die alle vereiste gegevens bevat, er geen besluit is genomen.

Artikel 28

Sancties en andere maatregelen voor de toepassing van de artikelen 13 en 14

De overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG en Richtlijn 2011/61/EU vastgestelde sancties en andere maatregelen zijn van toepassing op inbreuken op de artikelen 13 en 14 van deze verordening.

HOOFDSTUK IX

EVALUATIE

Artikel 29

Rapporten en evaluatie

1.   Binnen 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling dient de Commissie, na raadpleging van de ESMA, bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in over de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de evenredigheid van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, samen met eventuele passende voorstellen. Dat rapport omvat, in het bijzonder, een overzicht van soortgelijke rapportageverplichtingen in derde landen, rekening houdend met werkzaamheden op internationaal niveau. In dat rapport gaat tevens bijzondere aandacht uit naar de melding van relevante transacties die niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, rekening houdend met belangrijke ontwikkelingen van de marktpraktijken, alsmede naar de mogelijke gevolgen voor de transparantie van effectenfinancieringsverrichtingen.

Met het oog op het in de eerste alinea bedoelde rapport dient de ESMA, binnen 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling, en vervolgens om de drie jaar, of vaker in geval van belangrijke ontwikkelingen van de marktpraktijken, bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een rapport in over de efficiëntie van de rapportage, rekening houdend met de geschiktheid van eenzijdige rapportage, met name wat betreft de dekking en kwaliteit van de rapportage, en de verlaging van het aantal meldingen aan transactieregisters, alsmede over belangrijke ontwikkelingen van de marktpraktijken, met de nadruk op transacties die een aan een SFT equivalent doel of gevolg hebben.

2.   Na voltooiing van en rekening houdend met de werkzaamheden op internationaal niveau, worden in de in lid 1 bedoelde rapporten tevens significante risico’s vermeld die verband houden met het gebruik van SFT’s door kredietinstellingen en beursgenoteerde ondernemingen, en wordt geanalyseerd in welke mate het passend is dat die entiteiten in hun periodieke rapporten extra informatie openbaar maken.

3.   Uiterlijk op 13 oktober 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in over de vooruitgang die wordt geboekt bij internationale inspanningen om de met SFT’s verbonden risico’s te beperken, met inbegrip van de aanbevelingen van de FSB inzake haircuts op niet-centraal geclearde SFT’s, en over de geschiktheid van die aanbevelingen voor de markten van de Unie. De Commissie doet dat rapport, in voorkomend geval, vergezeld gaan van passende voorstellen.

Met het oog daarop dient de ESMA uiterlijk op 13 oktober 2016, in samenwerking met de EBA en het ESRB en naar behoren rekening houdend met internationale inspanningen, een rapport in bij de Commissie, bij het Europees Parlement en, bij de Raad waarin wordt beoordeeld:

a)

of het gebruik van SFT’s leidt tot de opbouw van aanzienlijke hefboomwerking die buiten het toepassingsgebied van de bestaande regelgeving valt;

b)

in voorkomend geval, wat de mogelijkheden zijn om een dergelijke toename van de hefboomwerking, aan te pakken;

c)

of verdere maatregelen nodig zijn om de procycliciteit van die hefboomwerking te verminderen.

In het rapport van de ESMA worden ook de kwantitatieve effecten van de FSB aanbevelingen besproken.

4.   Binnen 39 maanden na de inwerkingtreding van de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling en binnen zes maanden na de indiening van elk in de tweede alinea van dit lid bedoeld rapport van de ESMA, dient de Commissie, na raadpleging van de ESMA, bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in over de toepassing van artikel 11, met name over de vraag of de bij de transactieregisters in rekening gebrachte vergoedingen in verhouding staan tot de omzet van het betrokken transactieregister en beperkt zijn tot het volledig dekken van de uitgaven van de ESMA welke nodig zijn voor de registratie van, de erkenning van en het toezicht op transactieregisters, alsmede voor de terugbetaling van kosten die de bevoegde autoriteiten maken bij het uitvoeren van werkzaamheden uit hoofde van deze verordening, in het bijzonder als gevolg van een delegatie van taken overeenkomstig artikel 9, lid 1.

Met het oog op de in de eerste alinea bedoelde rapporten van de Commissie dient de ESMA, binnen 33 maanden na de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling, en vervolgens om de drie jaar, of vaker indien er belangrijke wijzigingen van de vergoedingen worden ingevoerd, bij de Commissie een rapport in over de overeenkomstig deze verordening aan de transactieregisters in rekening gebrachte vergoedingen. In die rapporten wordt ten minste een beschrijving gegeven van de uitgaven van de ESMA welke nodig waren voor de registratie van, de erkenning van en het toezicht op transactieregisters, de kosten die de bevoegde autoriteiten maakten bij het uitvoeren van werkzaamheden uit hoofde van deze verordening, met name als gevolg van een delegatie van taken, en de aan de transactieregisters in rekening gebrachte vergoedingen en de verhouding ervan tot de omzet van de transactieregisters.

5.   De ESMA publiceert, na raadpleging van het ESRB, een jaarverslag over geaggregeerde SFT-volumes uitgesplitst naar soort tegenpartij en transactie op basis van overeenkomstig artikel 4 gerapporteerde gegevens.

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 4, en artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 12 januari 2016.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 4, en artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 4, of artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 31

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (28) ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (29).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 32

Wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 wordt punt 7) vervangen door:

„7)

„otc-derivaat” of „otc-derivatencontract”: een derivatencontract waarvan de uitvoering niet plaatsvindt op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG, of op een markt van een derde land die overeenkomstig artikel 2 bis van deze verordening wordt geacht gelijkwaardig te zijn aan een gereglementeerde markt;”.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis

Gelijkwaardigheidsbesluiten voor de toepassing van de definitie van otc-derivaat

1.   Voor de toepassing van artikel 2, punt 7), van deze verordening, wordt een markt van een derde land geacht gelijkwaardig te zijn aan een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG mits zij voldoet aan juridisch bindende voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de in titel III van die richtlijn vastgelegde voorschriften en zij in dat derde land doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving is onderworpen, als door de Commissie geconstateerd overeenkomstig de in lid 2 van dit artikel bedoelde procedure.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij voor de toepassing van lid 1 wordt geconstateerd dat een markt van een derde land voldoet aan juridisch bindende voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de in titel III van Richtlijn 2004/39/EG vastgelegde voorschriften, en in dat derde land doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving onderworpen is.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 86, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De Commissie en de ESMA maken op hun respectieve websites een lijst bekend van de markten die overeenkomstig de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandeling als gelijkwaardig moeten worden beschouwd. Deze lijst wordt periodiek bijgewerkt.”.

3)

In artikel 81 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Een transactieregister stelt de nodige informatie ter beschikking van de volgende entiteiten teneinde hen in staat te stellen hun taken en opdrachten te vervullen:

a)

de ESMA;

b)

de EBA;

c)

de EIOPA;

d)

het ESRB;

e)

de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op CTP’s die toegang hebben tot de transactieregisters;

f)

de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op de handelsplatforms van de gerapporteerde contracten;

g)

de relevante leden van het ESCB, met inbegrip van de ECB bij de uitoefening van haar taken in het kader van een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (30);

h)

de relevante autoriteiten van een derde land dat met de Unie een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 75 heeft gesloten;

i)

toezichthoudende autoriteiten die uit hoofde van artikel 4 van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad (31) zijn aangewezen;

j)

de relevante effecten- en marktautoriteiten van de Unie wier respectieve taken en opdrachten inzake toezicht betrekking hebben op contracten, markten, deelnemers en onderliggende waarden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

k)

de relevante autoriteiten van een derde land die met de ESMA een samenwerkingsregeling als bedoeld in artikel 76 hebben gesloten;

l)

het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulatoren opgericht bij Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad (32);

m)

de afwikkelingsautoriteiten die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (33);

n)

de bij Verordening (EU) nr. 806/2014 ingestelde gemeenschappelijke afwikkelingsraad;

o)

bevoegde autoriteiten of nationale bevoegde autoriteiten in de zin van de Verordeningen (EU) nr. 1024/2013 en (EU) nr. 909/2014 en de Richtlijnen 2003/41/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU en 2014/65/EU, en toezichthoudende autoriteiten in de zin van Richtlijn 2009/138/EG;

p)

de overeenkomstig artikel 10, lid 5, van deze verordening aangewezen bevoegde autoriteiten.

(30)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63)."

(31)  Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12)."

(32)  Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1)."

(33)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”."

Artikel 33

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 12 januari 2016 met uitzondering van:

a)

artikel 4, lid 1, dat van toepassing is:

i)

twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling, voor financiële tegenpartijen als bedoeld in artikel 3, punt 3, onder a) en b), en entiteiten in derde landen als bedoeld in artikel 3, punt 3, onder i), waarvoor een vergunning of registratie nodig is overeenkomstig de in artikel 3, punt 3, onder a) en b), bedoelde wetgeving indien zij in de Unie waren gevestigd;

ii)

15 maanden na de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling, voor financiële tegenpartijen als bedoeld in artikel 3, punt 3, onder g) en h), en entiteiten in derde landen als bedoeld in artikel 3, punt 3, onder i), waarvoor een vergunning of registratie nodig is overeenkomstig de in artikel 3, punt 3, onder g) en h), bedoelde wetgeving indien zij in de Unie waren gevestigd;

iii)

18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling, voor financiële tegenpartijen als bedoeld in artikel 3, punt 3, onder c) tot en met f), en entiteiten in derde landen als bedoeld in artikel 3, punt 3), onder i), waarvoor een vergunning of registratie nodig is overeenkomstig de in artikel 3, punt 3, onder c) tot en met f), bedoelde wetgeving indien zij in de Unie waren gevestigd, en

iv)

21 maanden na de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling, voor niet-financiële tegenpartijen;

b)

artikel 13, dat met ingang van 13 januari 2017 van toepassing is;

c)

artikel 14, dat met ingang van 13 juli 2017 van toepassing is in geval van onder Richtlijn 2009/65/EG of Richtlijn 2011/61/EU vallende instellingen voor collectieve belegging die vóór 12 januari 2016 zijn opgericht;

d)

artikel 15, dat met ingang van 13 juli 2016 van toepassing is, ook voor op die datum bestaande zekerheidsovereenkomsten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 november 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 336 van 26.9.2014, blz. 5.

(2)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 59.

(3)  PB C 271 van 19.8.2014, blz. 87.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 29 oktober 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 november 2015.

(5)  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(8)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(9)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(10)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(11)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(12)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).

(14)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(15)  PB C 328 van 20.9.2014, blz. 3.

(16)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(17)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(18)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(19)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(20)  Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).

(21)  Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).

(22)  Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondernemingen geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1).

(23)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(24)  Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12).

(25)  Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1).

(26)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(27)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsinstelling voor collectieve belegging en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).

(28)  Besluit 2001/528/EG van de Commissie van 6 juni 2001 tot instelling van het Europees Comité voor het effectenbedrijf (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45).

(29)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


BIJLAGE

Deel A —   Informatie die moet worden verstrekt in de halfjaar- en jaarverslagen van de icbe’s en de jaarverslagen van de abi’s

Algemene gegevens:

het bedrag van de uitgeleende effecten en grondstoffen als een deel van de totale uitleenbare activa waarbij kasmiddelen en gelijkwaardige posten niet worden meegerekend;

het bedrag van de activa die zijn betrokken bij de verschillende soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps uitgedrukt als een absoluut bedrag (in de valuta van de instelling voor collectieve belegging) en als een deel van het beheerd vermogen van de instelling voor collectieve belegging.

Concentratiegegevens:

de tien grootste emittenten van zekerheden van alle SFT’s en totale-opbrengstenswaps (uitgesplitst naar bedragen van de als zekerheid gestelde effecten en grondstoffen die zijn ontvangen, volgens naam van de emittent);

de tien meest voorkomende tegenpartijen voor de verschillende soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps afzonderlijk (naam van de tegenpartij en brutobedrag van de nog lopende transacties).

Geaggregeerde transactiegegevens voor de verschillende soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps afzonderlijk, uit te splitsen naar de onderstaande categorieën:

soort zekerheden en kwaliteit van de zekerheden;

looptijdprofiel van de zekerheden uitgesplitst naar de volgende looptijdsegmenten: minder dan één dag, één dag tot één week, één week tot één maand, één maand tot drie maanden, drie maanden tot één jaar, meer dan één jaar, open looptijd;

valuta van de zekerheden;

looptijdprofiel van de SFT’s en totale-opbrengstenswaps uitgesplitst naar de volgende looptijdsegmenten: minder dan één dag, één dag tot één week, één week tot één maand, één maand tot drie maanden, drie maanden tot één jaar, meer dan één jaar, open transacties;

land waar de tegenpartijen zijn gevestigd;

afwikkeling en clearing (bv. tripartiet, centrale tegenpartij, bilateraal).

Gegevens over hergebruik van zekerheden:

deel van de ontvangen zekerheden dat wordt hergebruikt, vergeleken met het maximumbedrag dat in het prospectus of in de beleggersinformatie wordt vermeld;

rendement voor de instelling voor collectieve belegging van de herbelegging van zekerheden in de vorm van contanten.

Bewaring van in het kader van SFT’s en totale-opbrengstenswaps door de instelling voor collectieve belegging ontvangen zekerheden:

Aantal bewaarders, hun namen en het bedrag van de door elke bewaarder in bewaring genomen tot zekerheid strekkende activa.

Bewaring van in het kader van SFT’s en totale-opbrengstenswaps door de instelling voor collectieve belegging verstrekte zekerheden:

Het deel van zekerheden die worden gehouden op gescheiden rekeningen of op gezamenlijke rekeningen, of op andere rekeningen aangehouden zekerheden.

Gegevens over het rendement en de kosten voor de verschillende soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps uitgesplitst tussen de instellingen voor collectieve belegging, de beheerder van de instelling voor collectieve belegging en derden (bv. de agent-uitlener) in absolute cijfers en als percentage van het totale rendement van die soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps.

Deel B —   Informatie die moet worden opgenomen in het prospectus van icbe’s en beleggersinformatie van abi’s

Algemene beschrijving van de SFT’s en totale-opbrengstenswaps die door de instelling voor collectieve belegging worden gebruikt en de reden voor het gebruik ervan.

Algemene gegevens die voor de verschillende soorten SFT’s en totale-opbrengstenswaps moeten worden gerapporteerd:

soorten activa die daarbij betrokken kunnen zijn;

maximumpercentage van de beheerde activa dat daarbij betrokken kan zijn;

verwacht gedeelte van de beheerde activa dat daarbij betrokken zal zijn.

Gebruikte criteria voor het selecteren van tegenpartijen (daaronder begrepen juridische status, land van oorsprong, minimumrating).

Aanvaardbare zekerheden: beschrijving van de aanvaardbare zekerheden wat betreft soorten activa, emittent, looptijd, liquiditeit alsmede van het beleid met betrekking tot de diversificatie van zekerheden en het correlatiebeleid.

Waardering van zekerheden: beschrijving van de gebruikte methode voor de waardering van zekerheden en de reden voor het gebruik ervan, en vermelding of dagelijkse waardering tegen marktwaarde en dagelijkse variatiemarges worden gebruikt.

Risicobeheer: beschrijving van de risico’s die verbonden zijn aan de SFT’s en totale-opbrengstenswaps, de risico’s die verbonden zijn aan het beheer van zekerheden, zoals operationele, liquiditeits-, tegenpartij-, bewarings- en juridische risico’s, en, voor zover van toepassing, de risico’s die voortvloeien uit hergebruik ervan.

Specificatie van de wijze waarop voor SFT’s en totale-opbrengstenswaps gebruikte activa en ontvangen zekerheden worden bewaard (bv. bij de bewaarnemer van de instelling).

Specificatie van eventuele (reglementaire of zelf opgelegde) beperkingen op het hergebruik van zekerheden.

Beleid inzake de verdeling van het rendement van SFT’s en totale-opbrengstenswaps: beschrijving van het percentage van de door SFT’s en totale-opbrengstenswaps gegenereerde inkomsten dat teruggaat naar de instelling voor collectieve belegging, en van de aan de beheerder of derden (bv. de agent-uitlener) toegewezen kosten en vergoedingen. In het prospectus of de beleggersinformatie wordt tevens vermeld of deze derden met de beheerder zijn gelieerd.


RICHTLIJNEN

23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/35


RICHTLIJN (EU) 2015/2366 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2015

betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De afgelopen jaren is aanzienlijke vooruitgang geboekt met het integreren van de markt voor retailbetalingen in de Unie, met name in het kader van de Uniebesluiten betreffende betalingen, meer bepaald door middel van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5), Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), en Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7). Dit rechtskader voor betalingsdiensten is verder aangevuld met Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad (8), waarbij een specifiek maximumbedrag is vastgesteld voor de toeslag die detailhandelaren hun klanten voor het gebruik van een gegeven betaalmiddel kunnen aanrekenen.

(2)

Het herziene juridisch kader van de Unie inzake betalingsdiensten wordt aangevuld met Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad (9). Die verordening voert met name voorschriften in betreffende het aanrekenen van afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde transacties en heeft tot doel verder bij te dragen aan de snellere totstandkoming van een effectieve geïntegreerde markt voor op kaarten gebaseerde betalingen.

(3)

Richtlijn 2007/64/EG is in december 2007 vastgesteld op basis van een voorstel van de Commissie van december 2005. In de markt van de retailbetalingen hebben zich sindsdien significante technische innovaties voorgedaan, met een snelle toename van het aantal elektronische en mobiele betalingen en de opkomst van nieuwe soorten betalingsdiensten op de markt, waardoor het huidige kader onder druk is komen te staan.

(4)

Uit de evaluatie van het Unierechtskader voor betalingsdiensten en met name uit de analyse van de effecten van Richtlijn 2007/64/EG en de raadpleging over het groenboek van de Commissie van 11 januari 2012, getiteld „Naar een geïntegreerde Europese markt voor kaart-, internet- en mobiele betalingen”, is gebleken dat deze ontwikkelingen de wet- en regelgeving voor significante uitdagingen stellen. Significante segmenten van de betaalmarkt, met name die van de kaart-, internet- en mobiele betalingen, blijven opgedeeld langs nationale grenzen. Talrijke innoverende betalingsproducten of -diensten vallen, volledig of grotendeels, buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG. In een aantal gevallen is ook gebleken dat het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG en met name de uitsluiting daarvan van een aantal elementen, zoals bepaalde betalingsgerelateerde activiteiten, te vaag, te algemeen of, gelet op de evolutie van de markt, gewoon achterhaald was. Dit heeft geleid tot rechtsonzekerheid, potentiële veiligheidsrisico’s in de betalingsketen en een gebrek aan consumentenbescherming op sommige gebieden. Het is gebleken dat het moeilijk is voor betalingsdienstaanbieders innoverende, veilige en gebruiksvriendelijke digitale betalingsdiensten ingang te doen vinden en in de Unie doeltreffende, handige en veilige betalingsmethoden aan consumenten en detailhandelaren aan te bieden. Op dit gebied bestaat een groot positief potentieel dat consequenter dient te worden onderzocht.

(5)

Het aanhoudend ontwikkelen van een geïntegreerde interne markt voor een veilig elektronisch betalingsverkeer is van essentieel belang om de groei van de economie in de Unie te ondersteunen en ervoor te zorgen dat consumenten, handelaren en ondernemingen met betrekking tot betalingsdiensten keuzevrijheid en transparantie genieten, zodat zij ten volle van de interne markt kunnen profiteren.

(6)

Nieuwe voorschriften moeten worden vastgesteld om de leemten in de regelgeving te dichten en tegelijkertijd de juridische duidelijkheid te vergroten en overal in de Unie een consistente toepassing van het wetgevingsraamwerk te garanderen. Bestaande en nieuwe spelers op de markt moeten de garantie hebben dat zij onder gelijke voorwaarden hun activiteiten kunnen ontplooien, zodat nieuwe betaalmiddelen makkelijker een grotere markt bereiken en er in de hele Unie bij het gebruik van deze betalingsdiensten een hoog niveau van consumentenbescherming wordt gegarandeerd. Dit moet leiden tot efficiëntieverbeteringen in het betalingssysteem in zijn geheel en tot een ruimere keuze en meer transparantie op het gebied van betalingsdiensten, en moet tegelijk het vertrouwen van consumenten in een geharmoniseerde betaalmarkt versterken.

(7)

De afgelopen jaren zijn de veiligheidsrisico’s verbonden aan elektronische betalingen toegenomen als gevolg van de groeiende technische complexiteit van elektronische betalingen, de wereldwijd steeds grotere volumes aan elektronische betalingen en de nieuwe soorten betalingsdiensten. Veilige en zekere betalingsdiensten zijn een absolute voorwaarde voor een goed functionerende markt voor betalingsdiensten. De gebruikers van die diensten moeten derhalve voldoende tegen deze risico’s beschermd worden. Betalingsdiensten zijn essentieel voor het functioneren van vitale economische en sociale activiteiten.

(8)

De bepalingen van deze richtlijn betreffende de transparantie- en informatievereisten voor betalingsdienstaanbieders en betreffende de rechten en verplichtingen met betrekking tot het aanbieden en het gebruik van betalingsdiensten dienen, indien passend, ook te gelden voor transacties waarbij een van de betalingsdienstaanbieders zich buiten de Europese Economische Ruimte (EER) bevindt, zodat voorkomen wordt dat consumenten nadeel ondervinden van uiteenlopende nationale werkwijzen. Waar passend dienen deze bepalingen te worden uitgebreid tot transacties in alle officiële valuta’s tussen betalingsdienstaanbieders die zich in de EER bevinden.

(9)

Een geldtransfer is een eenvoudige betalingsdienst, doorgaans op basis van contanten welke door een betaler worden verstrekt aan een betalingsdienstaanbieder, die het overeenkomstige bedrag, bijvoorbeeld via een communicatienetwerk, overmaakt aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder. In sommige lidstaten bieden supermarkten, handelaren en detailhandelaars het publiek een vergelijkbare dienst aan die cliënten in staat stelt hun rekeningen van nutsbedrijven en andere terugkerende huishoudelijke rekeningen te voldoen. Deze diensten voor het betalen van rekeningen moeten worden behandeld als geldtransferdiensten, tenzij de bevoegde autoriteiten oordelen dat de activiteit onder een andere betalingsdienst valt.

(10)

In deze richtlijn wordt een neutrale definitie van de acceptatie van betalingstransacties opgenomen om niet alleen de traditionele acceptatiemodellen die gebaseerd zijn op het gebruik van betaalkaarten te vatten, maar ook andere bedrijfsmodellen, zoals die waarbij meer dan een accepteerder is betrokken. Dit moet ertoe leiden dat, wanneer de activiteit dezelfde is als het accepteren van kaarttransacties, handelaren dezelfde bescherming genieten, ongeacht het betaalinstrument dat is gebruikt. Technische diensten die aan betalingsdienstaanbieders worden verleend, zoals het louter verwerken en opslaan van gegevens of het bedienen van terminals, mogen niet worden beschouwd als acceptatie. Sommige acceptatiemodellen leiden overigens niet tot een werkelijke overdracht van geldmiddelen van de accepteerder naar de begunstigde, omdat de partijen een akkoord kunnen hebben over andere vormen van afwikkeling.

(11)

De uitsluiting van het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG van betalingstransacties die via een handelsagent voor rekening van de betaler of de begunstigde worden uitgevoerd wordt in de lidstaten op zeer uiteenlopende wijze toegepast. Sommige lidstaten staan toe dat de uitsluiting ook wordt gebruikt door platformen voor elektronische handel die als intermediair optreden voor rekening van zowel individuele kopers als verkopers, zonder echte marge om te onderhandelen over de verkoop of aankoop van goederen of diensten of deze af te sluiten. Deze toepassing van de uitsluiting gaat verder dan de beoogde werkingssfeer ervan als vervat in die richtlijn en kan leiden tot grotere risico’s voor de consumenten, aangezien de bescherming van het rechtskader zich niet tot deze dienstaanbieders uitstrekt. De uiteenlopende praktijken bij de toepassing van de uitsluiting verstoren ook de concurrentie op de betaalmarkt. Om deze bezwaren weg te nemen, dient de uitsluiting derhalve te gelden wanneer agenten voor rekening van alleen de betaler dan wel alleen de begunstigde handelen, ongeacht of zij in het bezit zijn van de geldmiddelen van de cliënten. Indien agenten voor rekening van zowel de betaler als de begunstigde handelen (zoals op bepaalde platformen voor elektronische handel), moeten zij slechts worden uitgesloten indien zij op geen enkel ogenblik in het bezit zijn van of de controle hebben over de geldmiddelen van de cliënten.

(12)

Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op de activiteiten van geldtransportbedrijven (cash-in-transit companies of CIT’s) en cashmanagementbedrijven (cash management companies of CMC’s) wanneer de betrokken activiteiten beperkt blijven tot het fysieke transport van bankbiljetten en munten.

(13)

Uit feedback van de markt blijkt dat er bij de betalingsactiviteiten die onder de vrijstelling voor beperkte netwerken vallen, vaak sprake is van significante betalingsvolumes en bedragen waarbij de consument honderden of duizenden verschillende producten en diensten worden aangeboden. Dat is in strijd met de doelstelling van de vrijstelling voor beperkte netwerken van Richtlijn 2007/64/EG en betalingsdienstgebruikers, met name consumenten, lopen hierdoor grotere risico’s en hebben geen juridische bescherming, terwijl gereglementeerde marktdeelnemers duidelijk worden benadeeld. Om deze risico’s te helpen beperken, mag het niet mogelijk zijn één en hetzelfde instrument te gebruiken voor betalingstransacties ten behoeve van de aankoop van goederen en diensten binnen meer dan één beperkt netwerk, noch voor de aankoop van een onbeperkte reeks goederen en diensten. Een betaalinstrument dient daarom als een in het kader van een beperkt netwerk gebruikt instrument te worden beschouwd indien het alleen in de volgende omstandigheden kan worden gebruikt: ten eerste, voor de aankoop van goederen en diensten van een welbepaalde detailhandelaar of welbepaalde keten van detailhandelaren, ingeval de betrokken entiteiten rechtstreeks verbonden zijn door een commerciële overeenkomst, die bijvoorbeeld voorziet in het gebruik van één betalingsmerk en dat betalingsmerk in de verkooppunten wordt gebruikt en — indien mogelijk — op het betaalinstrument dat in die verkooppunten kan worden gebruikt, is afgebeeld; ten tweede, voor het aankopen van een zeer beperkte reeks goederen of diensten, bijvoorbeeld wanneer het gebruik van het instrument daadwerkelijk tot een limitatief aantal functioneel verbonden goederen of diensten beperkt is, ongeacht de geografische locatie van het verkooppunt, of ten derde, ingeval het betaalinstrument door een nationale of regionale overheidsinstantie voor specifieke sociale of fiscale doeleinden is gereguleerd teneinde bepaalde goederen of diensten aan te schaffen.

(14)

Betaalinstrumenten die onder de vrijstelling voor beperkte netwerken vallen zijn bijvoorbeeld klantenkaarten, tankkaarten, lidmaatschapskaarten, kaarten voor openbaar vervoer, parkeerkaarten, maaltijdcheques of cheques voor specifieke diensten, die soms onder een specifiek rechtskader op het gebied van belastingen of arbeid vallen dat tot doel heeft het gebruik van dergelijke instrumenten te bevorderen om de doelstellingen die in de sociale regelgeving zijn vastgelegd, te kunnen verwezenlijken. Wanneer een dergelijk instrument voor specifieke doeleinden een instrument voor algemene doeleinden wordt, mag de uitsluiting van het toepassingsgebied van deze richtlijn niet langer gelden. Instrumenten die voor aankopen in winkels van geregistreerde handelaren kunnen worden gebruikt, mogen niet van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten, omdat die instrumenten juist zijn bedoeld voor een netwerk van dienstaanbieders dat voortdurend aangroeit. De vrijstelling voor beperkte netwerken moet gelden in combinatie met de verplichting voor potentiële betalingsdienstaanbieders om activiteiten te melden die onder het toepassingsgebied van dat netwerk vallen.

(15)

Richtlijn 2007/64/EG voorziet voor bepaalde betalingstransacties via telecommunicatie- of IT-toestellen waarbij de netwerkexploitant niet alleen optreedt als intermediair voor het leveren van digitale goederen en het verlenen van digitale diensten via het toestel in kwestie, maar ook waarde aan deze goederen of diensten toevoegt, in een uitsluiting van het toepassingsgebied ervan. Onder deze uitsluiting valt met name het systeem waarbij gefactureerd wordt via de exploitant of aankopen rechtstreeks via de telefoonrekening worden afgerekend, hetgeen — zoals reeds het geval is met beltonen en premium sms-diensten — bijdraagt aan de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen op basis van de verkoop voor kleine bedragen van digitale inhoud en spraakgestuurde diensten. Tot deze diensten behoren entertainment, zoals chatten, downloads zoals video, muziek en spelletjes, informatie zoals over het weer, het nieuws, sportverslaggeving, beurskoersen en telefooninlichtingen, deelname aan TV- en radioprogramma’s zoals stemmen, wedstrijddeelname en rechtstreekse feedback. Feedback uit de markt wijst er niet op dat deze betalingstransacties, die de consumenten als een betrouwbare, praktische methode voor laagdrempelige betalingen beschouwen, zich hebben ontwikkeld tot een algemene intermediatiedienst op het gebied van betalingen. Door de vage formulering van de desbetreffende uitsluiting hebben de lidstaten haar op uiteenlopende wijze ten uitvoer gelegd, hetgeen zich vertaalt in een gebrek aan rechtszekerheid voor exploitanten en consumenten en soms ook intermediatiedienstaanbieders op het gebied van betalingen de ruimte heeft gelaten een onbeperkte uitsluiting van het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG voor zich in te roepen. Daarom is het passend de reikwijdte van de toepasselijkheid van die uitsluiting voor die dienstaanbieders te verduidelijken en te beperken door de categorieën van betalingstransacties te specificeren waarvoor zij geldt.

(16)

De uitsluiting voor bepaalde betalingstransacties via telecommunicatie- of IT-toestellen dient specifiek te zijn gericht op microbetalingen voor digitale inhoud en spraakgestuurde diensten. Om rekening te houden met de ontwikkeling van betalingen waarbij, met name, consumenten met mobiele telefoons of andere apparaten vanaf elke locatie en op elk tijdstip elektronische tickets kunnen bestellen, betalen, verkrijgen en valideren, moet een duidelijke verwijzing naar betalingstransacties voor de aankoop van elektronische tickets worden ingevoerd. Met elektronische tickets wordt het mogelijk en makkelijk diensten te verstrekken die consumenten anders in een papieren versie zouden aanschaffen. Het gaat daarbij onder meer over vervoer, entertainment, parkeerdiensten en toegang tot locaties, met uitsluiting van fysieke goederen. Bijgevolg dalen de productie- en distributiekosten in vergelijking met de traditionele papieren ticketverdeling en neemt het gebruiksgemak toe dankzij de nieuwe en eenvoudige manieren om tickets aan te kopen. Met het oog op het verlichting van de lasten voor entiteiten die liefdadige giften inzamelen, dienen betalingstransacties in verband met dergelijke giften eveneens te worden uitgesloten. Hierbij dient het de lidstaten in overeenstemming met nationaal recht vrij te staan de uitsluiting te beperken tot giften die ten gunste van erkende liefdadigheidsinstellingen worden ingezameld. De uitsluiting in zijn geheel mag alleen gelden indien het bedrag van betalingstransacties onder een nader bepaalde drempel ligt, teneinde de uitsluiting duidelijk te beperken tot betalingen met een laag risicoprofiel.

(17)

De gemeenschappelijke betalingsruimte voor de euro (Single Euro Payments Area — SEPA) heeft de oprichting van Uniebrede „betalingscentrales” („payment factories”) en „ontvangstcentrales” („collection factories”) gefaciliteerd, waardoor de betalingstransacties van dezelfde groep kunnen worden gecentraliseerd. In dit verband dienen betalingstransacties tussen een moederonderneming en haar dochteronderneming of tussen dochterondernemingen van dezelfde moederonderneming die worden verricht door een tot dezelfde groep behorende betalingsdienstaanbieder van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten. Indien de moederonderneming of haar dochteronderneming voor rekening van een groep betalingsopdrachten in ontvangst neemt met het oog op de latere doorgifte ervan aan een betalingsdienstaanbieder, mag dat voor de toepassing van deze richtlijn niet als een betalingsdienst worden beschouwd.

(18)

Richtlijn 2007/64/EG voorziet in een uitsluiting van haar toepassingsgebied voor betalingsdiensten die worden aangeboden door exploitanten van geldautomaten, los van rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders. Die uitsluiting heeft in verscheidene lidstaten, vooral in dunner bevolkte gebieden, de groei van onafhankelijke geldautomaatdiensten bevorderd. Dit snel groeiende deel van de geldautomatenmarkt volledig uitsluiten van de toepassing van de richtlijn zou echter tot verwarring over de kosten voor geldopnames leiden. In grensoverschrijdende gevallen zou dit kunnen leiden tot dubbele aanrekening van kosten voor dezelfde geldopname door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder en de exploitant van de geldautomaat. Om de dienstverlening met betrekking tot geldautomaten te handhaven en tegelijkertijd duidelijkheid te bieden inzake de vraag welke kosten voor een geldopname worden aangerekend, is het passend de uitsluiting te behouden, maar tevens te bepalen dat exploitanten van geldautomaten specifieke transparantievoorschriften van deze richtlijn moeten naleven. Het aanrekenen van kosten door exploitanten van geldautomaten moet bovendien onverminderd Verordening (EG) nr. 924/2009 geschieden.

(19)

Dienstaanbieders die een beroep wilden doen op een uitsluiting van het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/64/EG, hebben vaak de instanties niet geraadpleegd om na te gaan of hun activiteiten onder die richtlijn vielen of ervan waren uitgesloten, maar vertrouwden op hun eigen oordeel. Dat heeft geleid tot verschillen tussen de lidstaten wat de toepassing van bepaalde uitsluitingen betreft. Voorts lijkt het erop dat betalingsdienstaanbieders een aantal uitsluitingen hebben aangegrepen om hun bedrijfsmodel aan te passen en zodoende de aangeboden betalingsactiviteiten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden. Dit kan ertoe leiden dat betalingsdienstgebruikers meer risico lopen en dat de voorwaarden waaronder betalingsdienstaanbieders op de interne markt actief zijn, uiteenlopen. Betalingsdienstaanbieders moeten daarom verplicht worden de relevante activiteiten bij de bevoegde autoriteiten te melden, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen nagaan of aan de voorschriften van de desbetreffende bepalingen is voldaan en om te garanderen dat de regels overal in de interne markt op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd. Met name voor alle uitsluitingen waarvoor een drempel in acht moet worden genomen, dient een meldingsprocedure te worden ingesteld teneinde de naleving van de specifieke voorschriften te waarborgen.

(20)

Voorts is het van belang te bepalen dat potentiële betalingsdienstaanbieders de bevoegde autoriteiten in kennis moeten stellen van de activiteiten die ze binnen een beperkt netwerk aanbieden op basis van de criteria in deze richtlijn ingeval de waarde van de betalingstransacties een bepaalde drempel overschrijdt. De bevoegde autoriteiten dienen te onderzoeken of de aldus aangemelde activiteiten kunnen worden aangemerkt als activiteiten die in het kader van een beperkt netwerk worden verricht.

(21)

De definitie van betalingsdiensten moet technologieneutraal zijn en moet ruimte bieden voor de ontwikkeling van nieuwe soorten betalingsdiensten, en tegelijkertijd zowel bestaande als nieuwe betalingsdienstaanbieders de garantie bieden dat zij hun activiteiten onder gelijke voorwaarden kunnen ontplooien.

(22)

Deze richtlijn moet de aanpak van Richtlijn 2007/64/EG volgen, die alle soorten elektronische betalingsdiensten bestrijkt. Het zou daarom niet passend zijn dat de nieuwe regels van toepassing zijn op diensten waarbij de overdracht van geldmiddelen van de betaler aan de begunstigde of het transport ervan uitsluitend in de vorm van bankbiljetten en munten plaatsvindt, of waarbij de overdracht is gebaseerd op een papieren cheque, een papieren wisselbrief, promesse of ander instrument, papieren vouchers of kaarten die door een betalingsdienstaanbieder of een andere partij zijn uitgegeven met de bedoeling geldmiddelen beschikbaar te stellen aan de begunstigde.

(23)

Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op betalingstransacties in contanten, aangezien er reeds een eengemaakte markt voor betalingen in contanten bestaat. Evenmin mag deze richtlijn van toepassing zijn op betalingstransacties op basis van papieren cheques, omdat papieren cheques, vanwege hun aard, niet even efficiënt als andere betaalmiddelen kunnen worden verwerkt. Goede praktijken op dit gebied moeten evenwel zijn gebaseerd op de beginselen die in deze richtlijn zijn vastgelegd.

(24)

Het is noodzakelijk de categorieën van betalingsdienstaanbieders die rechtmatig overal in de Unie betalingsdiensten mogen aanbieden, op te noemen, namelijk kredietinstellingen die deposito’s van gebruikers aantrekken die voor de financiering van betalingstransacties kunnen worden gebruikt en die onderworpen dienen te blijven aan de prudentiële vereisten van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (10), instellingen voor elektronisch geld die elektronisch geld uitgeven dat voor de financiering van betalingstransacties kan worden gebruikt en die onderworpen dienen te blijven aan de prudentiële vereisten van Richtlijn 2009/110/EG, betalingsinstellingen en postcheque-en-girodiensten die krachtens nationale wetgeving daartoe gemachtigd zijn. De toepassing van dat rechtskader moet worden beperkt tot dienstaanbieders die in overeenstemming met deze richtlijn in de uitoefening van beroep of bedrijf betalingsdiensten aanbieden.

(25)

Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld betreffende de uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen elektronisch geld zijn, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/110/EG. Zij bevat evenwel geen regels betreffende de uitgifte van elektronisch geld waarin Richtlijn 2009/110/EG voorziet. Daarom mag het betalingsinstellingen niet toegestaan worden elektronisch geld uit te geven.

(26)

Bij Richtlijn 2007/64/EG is een prudentiële regeling ingesteld, die voorzag in de invoering van één vergunning voor alle aanbieders van betalingsdiensten die geen verband houden met het aantrekken van deposito’s of het uitgeven van elektronisch geld. Te dien einde is bij Richtlijn 2007/64/EG een nieuwe categorie van betalingsdienstaanbieders, namelijk „betalingsinstellingen”, ingevoerd door middel van de bepaling dat aan rechtspersonen die niet tot de bestaande categorieën behoren, onder een reeks strikte en veelomvattende voorwaarden, vergunning wordt verleend om overal in de Unie betalingsdiensten aan te bieden. Op die manier moeten voor deze diensten overal in de Unie dezelfde voorwaarden gelden.

(27)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 2007/64/EG zijn er nieuwe soorten betalingsdiensten ontstaan, vooral op het gebied van internetbetalingen. Met name de betalingsinitiatiediensten op het gebied van elektronische handel zijn geëvolueerd. Deze betalingsdiensten spelen een rol in betalingen inzake elektronische handel door een softwareverbinding tot stand te brengen tussen de website van de handelaar en het platform voor internetbankieren van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler teneinde internetbetalingen te initiëren op basis van een overmaking.

(28)

Dankzij de technologische ontwikkelingen van de afgelopen jaren heeft ook een reeks aanvullende diensten opgang gemaakt, zoals rekeninginformatiediensten. Middels deze diensten krijgt de betalingsdienstgebruiker een onlineoverzicht van de gegevens betreffende de betaalrekeningen of -rekeningen die hij bij een of meer betalingsdienstaanbieders aanhoudt, en waartoe hij via een online-interface van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder toegang heeft. Zodoende kan de betalingsdienstgebruiker onmiddellijk een overzicht van zijn financiële situatie krijgen. Ook deze diensten moeten onder deze richtlijn vallen teneinde consumenten voldoende bescherming te bieden in verband met hun betalings- en rekeninggegevens, alsmede rechtszekerheid in verband met de status van rekeninginformatiedienstaanbieders.

(29)

Dankzij deze betalingsinitiatiediensten kan de betalingsinitiatiedienstaanbieder de begunstigde de zekerheid bieden dat de betaling is geïnitieerd om de begunstigde ertoe aan te zetten het goed onverwijld vrij te geven of de dienst onverwijld te verlenen. Deze diensten zijn een goedkope oplossing voor zowel handelaren als consumenten en bieden consumenten een mogelijkheid om ook zonder betaalkaart online te winkelen. Betalingsinitiatiediensten zijn vooralsnog niet aan Richtlijn 2007/64/EG onderworpen, waardoor zij niet noodzakelijk onder het toezicht van een bevoegde autoriteit vallen, noch aan de voorschriften van Richtlijn 2007/64/EG moeten voldoen. Dit werpt een reeks juridische vragen op, onder meer op het gebied van consumentenbescherming, veiligheid en aansprakelijkheid, mededinging en gegevensbescherming, met name in verband met de bescherming van de gegevens van de betalingsdienstgebruiker volgens de Unievoorschriften inzake gegevensbescherming. De nieuwe voorschriften moeten hierop derhalve een antwoord bieden.

(30)

De persoonlijke beveiligingsgegevens die worden gebruikt voor veilige cliëntauthenticatie, door de betalingsdienstgebruiker of door de betalingsinitiatiedienstaanbieder, zijn gewoonlijk de gegevens die door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders worden verstrekt. Betalingsinitiatiedienstaanbieders treden niet noodzakelijk in een contractuele relatie met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders, maar deze laatsten dienen, ongeacht het bedrijfsmodel van de betalingsinitiatiedienstaanbieders, hun de mogelijkheid bieden te vertrouwen op de door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders geboden authenticatieprocedures om voor rekening van de betaler een bepaalde betaling te initiëren.

(31)

Betalingsinitiatiedienstaanbieders die bij uitsluiting betalingsinitiatiediensten verrichten, komen op geen enkel moment in de betalingsketen in het bezit van de geldmiddelen van de gebruiker. Betalingsinitiatiedienstaanbieders die voornemens zijn andere betalingsdiensten aan te bieden, waarbij zij geldmiddelen aanhouden, dienen over een volwaardige vergunning voor het aanbieden van die diensten te beschikken.

(32)

De betalingsinitiatiedienstaanbieders moeten voor het verstrekken van betalingsinitiatiediensten direct of indirect toegang hebben tot de rekeningen van de betalers. Een rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder, die een mechanisme voor indirecte toegang aanbiedt, dient de betalingsinitiatiedienstaanbieders ook directe toegang toe te staan.

(33)

Deze richtlijn dient ertoe te strekken de continuïteit in de markt te waarborgen en bestaande en nieuwe dienstaanbieders, ongeacht hun bedrijfsmodel, ertoe in staat te stellen hun diensten aan te bieden in een duidelijk en geharmoniseerd regelgevingskader. In afwachting van de toepassing van deze voorschriften en zonder uit het oog te verliezen dat de veiligheid van betalingstransacties moet worden gegarandeerd en dat de cliënten tegen aantoonbare frauderisico’s moeten worden beschermd, moeten de lidstaten, de Commissie, de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11) (EBA), eerlijke mededinging in deze markt garanderen en ongerechtvaardigde discriminatie tegen bestaande spelers op de markt voorkomen. Alle betalingsdienstaanbieders, daarbij inbegrepen de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betalingsdienstgebruiker, moeten betalingsinitiatiediensten kunnen aanbieden.

(34)

De voorwaarden voor de verlening en handhaving van een vergunning als betalingsinstelling worden in deze richtlijn niet ingrijpend gewijzigd. Zoals in Richtlijn 2007/64/EG omvatten zij prudentiële voorschriften die in verhouding staan tot de operationele en financiële risico’s die dergelijke instellingen bij de uitoefening van hun werkzaamheden lopen. Hiervoor is een solide regeling nodig die aanvangskapitaal combineert met lopend kapitaal, en die achteraf verfijnd zou kunnen worden naargelang de behoeften van de markt. Omdat er zoveel verschillende soorten betalingsdiensten zijn, dient deze richtlijn ruimte te bieden voor diverse methoden en voor enige marge voor de toezichthouders, teneinde te garanderen dat alle betalingsdienstaanbieders ten aanzien van dezelfde risico’s dezelfde behandeling krijgen. De voorschriften voor betalingsinstellingen dienen te weerspiegelen dat de werkzaamheden van betalingsinstellingen meer gespecialiseerd en beperkter zijn, waardoor de risico’s geringer en makkelijker te monitoren en te beheersen zijn dan de risico’s die het bredere scala aan werkzaamheden van kredietinstellingen met zich meebrengt. Betalingsinstellingen zouden met name geen deposito’s van gebruikers mogen accepteren en zouden de geldmiddelen die zij van gebruikers ontvangen, alleen voor het aanbieden van betalingsdiensten mogen gebruiken. De prudentiële voorschriften, daaronder begrepen de voorschriften betreffende het aanvangskapitaal, moeten in verhouding staan tot het risico dat samenhangt met de betalingsdienst die door de betalingsinstelling wordt verricht. Betalingsdienstaanbieders die alleen betalingsinitiatiediensten verrichten, dienen te worden beschouwd als dienstaanbieders met een middelgroot risico met betrekking tot het aanvangskapitaal.

(35)

Betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders die uitsluitend deze diensten aanbieden houden de geldmiddelen van de cliënt niet aan. Bijgevolg zou het niet evenredig zijn aan deze nieuwe marktspelers eigenvermogensvereisten op te leggen. Niettemin is het belangrijk dat zij met betrekking tot hun activiteiten hun verplichtingen kunnen voldoen. Daarom dienen zij hetzij tegen beroepsrisico’s te zijn verzekerd hetzij een vergelijkbare garantie te hebben. EBA moet richtsnoeren opstellen in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 betreffende de criteria die de lidstaten moeten aanhouden om het minimumbedrag te bepalen dat de verzekering tegen beroepsrisico’s of de vergelijkbare garantie moet dekken. EBA dient geen onderscheid te maken tussen een verzekering tegen beroepsrisico’s en een vergelijkbare garantie, aangezien deze inwisselbaar zouden moeten zijn.

(36)

Teneinde misbruik van het recht van vestiging te voorkomen, dient te worden bepaald dat een betalingsinstelling die een vergunning in een lidstaat aanvraagt, ten minste een deel van haar betalingsdienstverlening in die lidstaat moet verrichten.

(37)

Er dient een regeling te worden getroffen om de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers en de geldmiddelen van de betalingsinstelling gescheiden te houden. Beschermingseisen zijn noodzakelijk wanneer een betalingsinstelling geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers in haar bezit heeft. Wanneer een betalingsinstelling een betalingstransactie uitvoert voor zowel de betaler als de begunstigde, en aan de betaler een kredietlijn wordt verleend, zou het passend kunnen zijn om, zodra de geldmiddelen een vordering van de begunstigde ten opzichte van de betalingsinstelling vormen, deze middelen ten voordele van de begunstigde te beschermen. Betalingsinstellingen dienen tevens onderworpen te zijn aan effectieve voorschriften ter bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering.

(38)

Deze richtlijn houdt geen wijziging in van de verplichtingen van betalingsinstellingen met betrekking tot hun financiële verslaglegging of hun verplichting hun jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening te controleren. Betalingsinstellingen moeten hun jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening opstellen overeenkomstig Richtlijn 86/635/EEG van de Raad (12) en Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (13). De jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen moeten gecontroleerd worden, tenzij de betalingsinstelling van die verplichting is ontheven krachtens die richtlijnen.

(39)

Betalingsdienstaanbieders die een of meer onder deze richtlijn vallende betalingsdiensten aanbieden, moeten altijd betaalrekeningen aanhouden die uitsluitend voor betalingstransacties worden gebruikt. Om het voor betalingsdienstaanbieders mogelijk te maken betalingsdiensten aan te bieden is het onontbeerlijk dat zij ook de mogelijkheid hebben rekeningen bij kredietinstellingen te openen en aan te houden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat toegang tot die rekeningen wordt verleend op een wijze die niet-discriminerend is en in verhouding staat tot het legitieme doel waarvoor die toegang wordt toegekend. Dat kan een elementaire toegang zijn, maar de toegang moet te allen tijde voldoende uitgebreid zijn om de betalingsinstelling in staat te stellen haar diensten op een onbelemmerde en efficiënte manier te verrichten.

(40)

Deze richtlijn strekt ertoe de kredietverlening door betalingsinstellingen, dat wil zeggen het verlenen van kredietlijnen en de uitgifte van kredietkaarten, te reglementeren, voor zover die kredietverlening nauw met betalingsdiensten verbonden is. Het verlenen van krediet door betalingsinstellingen met betrekking tot hun grensoverschrijdende activiteiten kan alleen worden toegestaan indien het krediet wordt verleend om betalingsdiensten te faciliteren en van kortlopende aard is, en wordt verleend voor een periode die niet meer dan twaalf maanden bedraagt, inclusief op hernieuwbare basis, mits voor de herfinanciering ervan hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van het eigen vermogen van de betalingsinstelling, alsmede van andere, op de kapitaalmarkt aangetrokken middelen, en niet van de voor rekening van cliënten voor de betalingsdiensten aangehouden middelen. Dergelijke voorschriften laten Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) of ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen betreffende aspecten van de voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten die niet bij deze richtlijn worden geharmoniseerd, onverlet.

(41)

Algemeen genomen heeft de samenwerking tussen de nationale bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de vergunningverlening aan betalingsinstellingen, de uitoefening van controles en het nemen van een beslissing over de intrekking van een vergunning, naar behoren gefunctioneerd. Deze samenwerking moet evenwel worden versterkt, zowel wat de uitwisseling van informatie betreft als ten aanzien van een coherente toepassing en interpretatie van deze richtlijn wanneer een vergunninghoudende betalingsinstelling, in uitoefening van het recht tot vestiging of het recht tot het vrij verrichten van diensten, in een andere lidstaat dan haar lidstaat van herkomst betalingsdiensten wil aanbieden (het verlenen van een Europees paspoort), onder meer via het internet. EBA moet de bevoegde autoriteiten bijstaan in het beslechten van onderlinge geschillen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1093/2010. EBA moet ook een reeks ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot samenwerking en gegevensuitwisseling opstellen.

(42)

Met het oog op een transparantere werking van betalingsinstellingen die een vergunning hebben gekregen van of in een register zijn ingeschreven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en hun agenten, en teneinde in de Unie een hoog niveau van consumentenbescherming te bewerkstelligen, moet de lijst van de betalingsdienstverlenende entiteiten makkelijk toegankelijk worden gemaakt voor het publiek. Derhalve dient EBA een centraal register op te stellen en bij te houden, waarin zij een lijst van de namen van de betalingsdienstverlenende entiteiten publiceert. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de door hen verstrekte gegevens worden geactualiseerd. Deze maatregelen moeten ook bijdragen tot een sterkere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten.

(43)

De beschikbaarheid van correcte en actuele informatie moet worden verbeterd door van betalingsinstellingen te verlangen dat zij de bevoegde autoriteit van hun lidstaat van herkomst onverwijld in kennis stellen van wijzigingen die gevolgen kunnen hebben voor de correctheid van de informatie en de bewijsstukken die zij hebben verstrekt in verband met de vergunning, inclusief over extra agenten of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed. De bevoegde autoriteiten moeten ook, in geval van twijfel, verifiëren of de ontvangen informatie correct is.

(44)

De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben te bepalen dat de betalingsinstellingen die op hun grondgebied werkzaam zijn, waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, periodiek verslag aan hen moeten uitbrengen over de activiteiten die op hun grondgebied plaatsvinden, zulks voor informatie- of statistische doeleinden. Indien deze betalingsinstellingen op grond van het recht tot vestiging werkzaam zijn, moet deze informatie ook voor het monitoren van de naleving van de titels III en IV van deze richtlijn kunnen worden gebruikt, en het moet de lidstaten vrijstaan te bepalen dat deze betalingsinstellingen een centraal contactpunt op hun grondgebied moeten aanwijzen, teneinde het toezicht op netwerken van agenten door bevoegde autoriteiten te faciliteren. EBA moet ontwerpen van reguleringsnormen opstellen betreffende de criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer het passend is een centraal contactpunt aan te wijzen en welke taken dit contactpunt dient te hebben. De verplichting een centraal contactpunt aan te wijzen dient in verhouding te staan tot de doelstelling van adequate communicatie en verslaglegging over het naleven van de titels III en IV in de lidstaat van ontvangst.

(45)

In noodsituaties, wanneer onmiddellijk moet worden opgetreden tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst, zoals fraude op grote schaal, moet het voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mogelijk zijn, parallel met de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en de lidstaat van herkomst en in afwachting van maatregelen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, voorzorgsmaatregelen te nemen. Deze voorzorgsmaatregelen dienen passend, evenredig met de doelstelling ervan, niet-discriminerend en tijdelijk van aard te zijn. De maatregelen dienen naar behoren te worden gemotiveerd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de desbetreffende betalingsinstelling en de andere betrokken autoriteiten, zoals de Commissie en EBA, dienen vooraf in kennis te worden gesteld, of, indien dat vanwege de noodsituatie niet mogelijk is, zonder onnodige vertraging.

(46)

In deze richtlijn worden de minimale bevoegdheden vastgesteld die de bevoegde autoriteiten moeten hebben bij het toezicht op de naleving ervan door betalingsinstellingen, maar deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend met inachtneming van grondrechten, met inbegrip van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Onverminderd de controle door een onafhankelijke autoriteit (de nationale gegevensbeschermingsautoriteit) en overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dienen de lidstaten te voorzien in adequate en doeltreffende bescherming ingeval het mogelijk is dat de uitoefening van die bevoegdheden kan leiden tot misbruik of willekeur die aanleiding geeft tot een ernstige inperking van deze rechten, bijvoorbeeld, indien passend, door middel van voorafgaande toestemming van de gerechtelijke autoriteit van de lidstaat in kwestie.

(47)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat alle personen die betalingsdiensten aanbieden, in een minimaal kader van wet- en regelgeving worden ondergebracht. Het is derhalve wenselijk te bepalen dat de identiteit en de verblijfplaats van alle personen die betalingsdiensten aanbieden, met inbegrip van personen die niet aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning als betalingsinstelling kunnen voldoen, moet worden geregistreerd. Deze aanpak is in overeenstemming met de opzet van speciale aanbeveling VI van de Financiëleactiegroep witwassen van geld, namelijk om in een mechanisme te voorzien waarbij betalingsdienstaanbieders die niet aan alle in die aanbeveling vastgestelde voorwaarden kunnen voldoen, niettemin als betalingsinstelling kunnen worden behandeld. Te dien einde moeten de lidstaten zelfs personen die zijn vrijgesteld van alle of bepaalde voorwaarden voor het verlenen van een vergunning in het register van betalingsinstellingen inschrijven. Het is evenwel van essentieel belang dat de mogelijkheid tot vrijstelling afhankelijk wordt gesteld van strikte eisen wat betreft de waarde van de betalingstransacties. Betalingsinstellingen die een vrijstelling genieten, mogen niet het recht hebben tot vestiging of het recht tot het vrij verrichten van diensten en mogen deze rechten niet indirect uitoefenen wanneer zij lid zijn van een betalingssysteem.

(48)

In het licht van de specifieke aard van de uitgevoerde activiteit en de aan het aanbieden van rekeninginformatiediensten verbonden risico’s, is het passend in een specifieke prudentiële regeling voor rekeninginformatiedienstaanbieders te voorzien. Rekeninginformatiedienstaanbieders moeten diensten kunnen aanbieden op grensoverschrijdende basis, in het kader van de paspoortregeling.

(49)

Voor een betalingsdienstaanbieder is het van essentieel belang dat hij toegang heeft tot de diensten van de technische infrastructuren van betalingssystemen. Voor dergelijke toegang dienen echter de nodige eisen te gelden teneinde de integriteit en stabiliteit van deze systemen te verzekeren. Elke betalingsdienstaanbieder die om deelname in een betalingssysteem verzoekt, dient het risico van zijn keuze voor dat systeem te dragen en aan het betalingssysteem het bewijs te leveren dat zijn interne regelingen voldoende tegen alle soorten risico’s bestand zijn. Tot die betalingssystemen behoren met name de vierpartijenbetaalkaartsystemen, alsmede de grote systemen voor de verwerking van overmakingen en automatische afschrijvingen. Om te garanderen dat de verschillende categorieën vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders in de gehele Unie een gelijke behandeling genieten, conform de voorwaarden van hun vergunning, dienen de regels betreffende de toegang tot betalingssystemen te worden verduidelijkt.

(50)

Er dient te worden voorzien in de niet-discriminerende behandeling van vergunninghoudende betalingsinstellingen en kredietinstellingen, zodat alle betalingsdienstaanbieders in de interne markt op gelijke voet gebruik kunnen maken van de diensten van de technische infrastructuren van die betalingssystemen. Vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders en betalingsdienstaanbieders die een vrijstelling genieten krachtens de onderhavige richtlijn of krachtens artikel 3 van Richtlijn 2009/110/EG, dienen, gelet op de verschillen in het prudentiële kader waarin zij functioneren, verschillend te worden behandeld. Verschillen in tariefvoorwaarden zouden in ieder geval alleen mogen worden toegestaan wanneer dat gerechtvaardigd is op grond van verschillen in kosten die door de betalingsdienstaanbieders worden gemaakt. Dit dient te gelden onverminderd het recht van de lidstaten om overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) de toegang tot systeemkritische betalingssystemen te beperken, en onverminderd de bevoegdheden van de ECB en het Europees Systeem van Centrale Banken betreffende de toegang tot betalingssystemen.

(51)

Deze richtlijn laat het toepassingsgebied van Richtlijn 98/26/EG onverlet. Om evenwel eerlijke concurrentie tussen betalingsdienstaanbieders te garanderen, moet een deelnemer aan een als betalingssysteem aangemerkt systeem waarop de voorwaarden van Richtlijn 98/26/EG van toepassing zijn die, ten behoeve van vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders of betalingsdienstaanbieders met een registerinschrijving, met dat systeem verband houdende diensten aanbiedt, desgevraagd, op een objectieve, evenredige en niet-discriminerende manier aan alle andere vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders of betalingsdienstaanbieder met een registerinschrijving toegang tot die diensten verlenen. Betalingsdienstaanbieders die deze toegang krijgen, mogen echter niet worden aangemerkt als deelnemers zoals gedefinieerd in Richtlijn 98/26/EG, en mogen derhalve niet de bescherming genieten die bij die richtlijn wordt geboden.

(52)

De bepalingen betreffende de toegang tot betalingssystemen gelden niet voor systemen die door één betalingsdienstaanbieder zijn opgericht en worden geëxploiteerd. Die systemen functioneren soms in rechtstreekse concurrentie met betalingssystemen of, vaker, in een marktsegment dat niet afdoende door betalingssystemen wordt bestreken. Tot deze betalingssystemen behoren driepartijensystemen, zoals driepartijenbetaalkaartsystemen, voor zover zij nooit functioneren als de facto vierpartijenbetaalkaartsystemen, door bijvoorbeeld een beroep te doen op vergunninghouders, agenten of co-brandingpartners. Tot die systemen behoren met name door telecommunicatieaanbieders aangeboden betalingsdiensten waarbij de exploitant van het systeem de betalingsdienstaanbieder van zowel de betaler als de begunstigde is, alsmede de interne systemen van bankgroepen. Om de concurrentie die voor gevestigde, klassieke betalingssystemen van dergelijke gesloten betalingssystemen kan uitgaan, te stimuleren, zou het niet opportuun zijn derden toegang te verlenen tot dergelijke gesloten particuliere betalingssystemen. Dergelijke gesloten systemen dienen evenwel te allen tijde onderworpen te zijn aan de regels van het uniale en het nationale mededingingsrecht die, met het oog op de instandhouding van effectieve mededinging op de betaalmarkten, wellicht kunnen gebieden dat toegang tot dergelijke systemen wordt verleend.

(53)

Consumenten en ondernemingen verkeren niet in dezelfde positie en behoeven derhalve niet dezelfde mate van bescherming. Het is belangrijk dat de rechten van consumenten worden gewaarborgd door bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, maar redelijkerwijs moeten ondernemingen en organisaties anderszins overeen kunnen komen wanneer zij niet met consumenten te maken hebben. De lidstaten moeten echter kunnen bepalen dat micro-ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (16) als consumenten worden behandeld. Sommige kernbepalingen van deze richtlijn moeten evenwel altijd van toepassing zijn, ongeacht de status van de gebruiker.

(54)

In deze richtlijn dient te worden gespecificeerd welke plichten de betalingsdienstaanbieders hebben wanneer zij informatie verstrekken aan betalingsdienstgebruikers, die allen dezelfde, kwalitatief hoogwaardige en duidelijke informatie over betalingsdiensten dienen te ontvangen om overal in de Unie met kennis van zaken een vrije keuze te kunnen maken. Ter wille van de transparantie worden bij deze richtlijn geharmoniseerde voorschriften vastgesteld om ervoor te zorgen dat aan betalingsdienstgebruikers noodzakelijke, toereikende en begrijpelijke informatie over zowel de betalingsdienstenovereenkomst als de betalingstransacties wordt verstrekt. Teneinde een goede werking van de eengemaakte markt voor betalingsdiensten te bevorderen, mogen de lidstaten alleen de informatievoorschriften waarin deze richtlijn voorziet vaststellen.

(55)

De consument dient te worden beschermd tegen oneerlijke en misleidende praktijken overeenkomstig Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (17), alsook de Richtlijnen 2000/31/EG (18), 2002/65/EG (19), 2008/48/EG, 2011/83/EU (20) en 2014/92/EU (21). De bepalingen van deze richtlijnen blijven van toepassing. Wat de voorschriften betreffende informatieverstrekking in de precontractuele fase betreft, dient de verhouding tussen de onderhavige richtlijn en Richtlijn 2002/65/EG evenwel specifiek te worden toegelicht.

(56)

Ter verbetering van de efficiëntie dient de vereiste informatie in verhouding te staan tot de gebruikersbehoeften en moet zij in een standaardformaat worden meegedeeld. De informatievereisten voor een eenmalige betalingstransactie dienen echter te verschillen van die voor een raamovereenkomst die op een reeks betalingstransacties betrekking heeft.

(57)

In de praktijk zijn raamovereenkomsten en de daaronder vallende betalingstransacties veel gebruikelijker en van groter economisch belang dan eenmalige betalingstransacties. In geval van een betaalrekening of een specifiek betaalinstrument is een raamovereenkomst vereist. De voorschriften inzake informatieverstrekking vooraf dienen bij raamovereenkomsten derhalve uitgebreid te zijn en de informatie moet steeds worden verstrekt op papier of op een andere duurzame drager, zoals afdrukken van printers van rekeningafschriften, cd-roms, dvd’s, harde schijven van personal computers waarop elektronische post kan worden opgeslagen, en internetsites, mits deze sites achteraf gedurende een voor het doel van de informatieverstrekking toereikende periode kunnen worden geraadpleegd en mits deze sites het mogelijk maken de daar opgeslagen informatie in een ongewijzigde vorm te reproduceren. De betalingsdienstaanbieder en de betalingsdienstgebruiker dienen evenwel de mogelijkheid te hebben in de raamovereenkomst overeen te komen op welke wijze achteraf informatie over uitgevoerde betalingstransacties dient te worden verstrekt. Er kan bijvoorbeeld worden overeengekomen dat bij internetbankieren alle informatie betreffende de betaalrekening online beschikbaar wordt gesteld.

(58)

Bij eenmalige betalingstransacties dient de betalingsdienstaanbieder alleen de essentiële informatie te allen tijde uit eigen beweging te verstrekken. Aangezien de betaler doorgaans aanwezig is wanneer hij de betalingsopdracht geeft, hoeft niet in alle gevallen te worden voorgeschreven dat informatie op papier of op een andere duurzame drager wordt verstrekt. De betalingsdienstaanbieder moet over de mogelijkheid beschikken informatie mondeling aan de balie te verstrekken of anderszins vlot toegankelijk te maken, bijvoorbeeld door de voorwaarden op een mededelingenbord in de bedrijfsruimte te vermelden. Er dient ook informatie te worden verstrekt over waar andere, meer gedetailleerde informatie kan worden gevonden, zoals de website. Op verzoek van de consument moet de essentiële informatie evenwel ook op papier of op een andere duurzame drager worden verstrekt.

(59)

In deze richtlijn moet worden bepaald dat consumenten het recht hebben de toepasselijke informatie kosteloos te ontvangen voordat zij door een betalingsdienstovereenkomst gebonden worden. De consumenten moeten gedurende de contractuele relatie te allen tijde de mogelijkheid hebben voorafgaande informatie, alsmede de raamovereenkomst, kosteloos op papier op te vragen teneinde de diensten en de voorwaarden van betalingsdienstaanbieders te kunnen vergelijken alsook bij een eventueel geschil te kunnen nagaan wat hun contractuele rechten en plichten zijn, waardoor een hoog niveau van consumentenbescherming gehandhaafd blijft. Deze voorschriften dienen in overeenstemming te zijn met Richtlijn 2002/65/EG. Het feit dat deze richtlijn specifieke bepalingen over kosteloze informatieverstrekking bevat, zou er niet toe mogen leiden dat kosten kunnen worden aangerekend voor informatie die op grond van andere toepasselijke richtlijnen aan consumenten wordt verstrekt.

(60)

Wat betreft de wijze waarop de vereiste informatie door de betalingsdienstaanbieder aan de betalingsdienstgebruiker moet worden verstrekt, moet rekening worden gehouden met de behoeften van laatstgenoemde en met praktische technische aspecten en kosteneffectiviteit, naargelang van de situatie met betrekking tot de overeenkomst in de betrokken betalingsdienstovereenkomst. Deze richtlijn moet derhalve een onderscheid maken tussen twee situaties waarin de informatie door de betalingsdienstaanbieder moet worden verstrekt: ofwel moet de informatie door de betalingsdienstaanbieder op het gepaste tijdstip actief worden meegedeeld zoals voorgeschreven bij deze richtlijn, zonder enig verzoek van de betalingsdienstgebruiker, of moet de informatie ter beschikking van de betalingsdienstgebruiker worden gesteld op basis van een verzoek om nadere informatie. In de tweede situatie moet de betalingsdienstgebruiker uit eigen beweging stappen ondernemen om de informatie te verkrijgen door, bijvoorbeeld, de betalingsdienstaanbieder daar expliciet om te verzoeken, in te loggen op de mailbox van de bankrekening of een bankkaart in een printer in te voeren om bankafschriften te verkrijgen. De betalingsdienstaanbieder moet er daartoe voor zorgen dat toegang tot informatie mogelijk is en dat de informatie voor de betalingsdienstgebruiker beschikbaar is.

(61)

De consument moet zonder extra kosten de basisinformatie over uitgevoerde betalingstransacties ontvangen. In het geval van een eenmalige betalingstransactie mag de betalingsdienstaanbieder voor deze informatie geen afzonderlijke kosten aanrekenen. Evenzo moet de daaropvolgende informatie over betalingstransacties in het kader van een raamovereenkomst kosteloos maandelijks worden verstrekt. Gelet op het belang van transparante tarieven en de uiteenlopende behoeften van cliënten kunnen de partijen evenwel tot een akkoord komen over de kosten die worden aangerekend wanneer frequentere of bijkomende informatie moet worden verstrekt. Teneinde rekening te houden met verschillen in nationale praktijken moeten de lidstaten kunnen voorschrijven dat maandelijkse afschriften van betaalrekeningen op papier of op een andere duurzame drager altijd kosteloos moeten worden verstrekt.

(62)

Ter facilitering van cliëntenmobiliteit moet het voor consumenten mogelijk zijn een raamovereenkomst kosteloos te beëindigen. Indien de consument een overeenkomst echter minder dan zes maanden na de inwerkingtreding ervan beëindigt, dient het betalingsdienstaanbieders toegestaan te zijn vergoedingen aan te rekenen in overeenstemming met de kosten die vanwege de beëindiging door de consument van de raamovereenkomst zijn gemaakt. Voor consumenten zou geen opzegtermijn van meer dan een maand en voor betalingsdienstaanbieders geen opzegtermijn van minder dan twee maanden mogen worden overeengekomen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verplichting van de betalingsdienstaanbieder om in uitzonderlijke omstandigheden uit hoofde van ander toepasselijk Unierecht of nationaal recht, zoals dat inzake het witwassen van geld of terrorismefinanciering, elke maatregel gericht op het bevriezen van middelen of een specifieke maatregel in verband met preventie van of onderzoek naar strafbare feiten, de betalingsdienstovereenkomst te beëindigen.

(63)

Teneinde een hoog niveau van consumentenbescherming te garanderen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben in het belang van de consument restricties of verbodsbepalingen te handhaven of in te voeren ten aanzien van eenzijdige veranderingen in de voorwaarden van een raamovereenkomst, bijvoorbeeld indien er geen gerechtvaardigde reden voor een verandering is.

(64)

Discriminatie van legaal in de Unie verblijvende consumenten vanwege hun nationaliteit of woonplaats mag niet het voorwerp vormen, noch het gevolg zijn van contractuele bepalingen. Indien in een raamovereenkomst bijvoorbeeld in het recht is voorzien om het betaalinstrument vanwege objectief gerechtvaardigde redenen te blokkeren, mag de betalingsdienstaanbieder niet de mogelijkheid hebben dat recht in te roepen louter omdat de betalingsdienstgebruiker binnen de Unie van woonplaats is veranderd.

(65)

Wat kosten betreft, heeft de ervaring geleerd dat het delen van kosten tussen betaler en begunstigde het meest efficiënte systeem is, omdat het de automatische verwerking van betalingen van begin tot einde vergemakkelijkt. Geregeld moet derhalve worden dat, in de normale procedure, kosten rechtstreeks aan betaler en begunstigde kunnen worden aangerekend door hun respectieve betalingsdienstaanbieders. Het bedrag van de in rekening gebrachte kosten kan ook nihil zijn, aangezien deze richtlijn geen afbreuk mag doen aan de praktijk waarbij de betalingsdienstaanbieder consumenten geen kosten aanrekent voor de creditering van hun rekeningen. Evenzo staat het een betalingsdienstaanbieder, afhankelijk van de contractuele voorwaarden, vrij alleen aan de begunstigde (handelaar) kosten voor het gebruik van de betalingsdienst in rekening brengen, met als gevolg dat de betaler geen kosten hoeft te betalen. Het is mogelijk dat de kosten voor het betalingssysteem als abonnementsgeld in rekening worden gebracht. De bepalingen inzake het overgemaakte bedrag of in rekening gebrachte kosten zijn niet rechtstreeks van invloed op de tussen de betalingsdienstaanbieders of eventuele intermediairs gehanteerde tarieven.

(66)

Uiteenlopende nationale praktijken in verband met het aanrekenen van kosten voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument („toeslagen”) hebben geleid tot een zeer heterogene betaalmarkt in de Unie en zijn een bron van verwarring voor de consument, met name in het kader van elektronische handel en grensoverschrijdende situaties. Handelaren die zich bevinden in lidstaten waar toeslagen mogen worden geheven, bieden producten en diensten aan in lidstaten waar toeslagen verboden zijn, en rekenen de consument een toeslag aan. Er zijn tevens veel voorbeelden van handelaren die consumenten toeslagen aanrekenen die veel hoger zijn dan de door de handelaar gedragen kosten voor het gebruik van een welbepaald betaalinstrument. Het feit dat Verordening (EU) 2015/751 voorziet in regels voor afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingen, is bovendien een sterk argument dat pleit voor de herziening van de praktijken met toeslagen. Afwikkelingsvergoedingen vormen het belangrijkste onderdeel van handelarenvergoedingen voor kaarten en op kaarten gebaseerde betalingen. Toeslagen heffen is de sturingsmethode die handelaren soms gebruiken om de extra kosten van op kaarten gebaseerde betalingen te compenseren. Verordening (EU) 2015/751 stelt grenzen aan het niveau van afwikkelingsvergoedingen. Die grenzen gelden voor het in de onderhavige richtlijn ingestelde verbod. Derhalve moeten de lidstaten overwegen te voorkomen dat begunstigden kosten aanrekenen voor het gebruik van betaalinstrumenten waarvoor de afwikkelingsvergoedingen zijn geregeld bij hoofdstuk II van Verordening (EU) 2015/751.

(67)

Hoewel het belang van betalingsinstellingen in deze richtlijn wordt erkend, blijven het de kredietinstellingen die consumenten de voornaamste toegang tot betaalinstrumenten bieden. De uitgifte van een op kaarten gebaseerd betaalinstrument door een andere betalingsdienstaanbieder, of dat nu een kredietinstelling of een betalingsinstelling is, dan de betalingsdienstaanbieder waar de cliënt zijn rekening aanhoudt, zou voor meer mededinging in de markt zorgen en dus voor een ruimere keuze en beter aanbod voor de consumenten. Hoewel de meeste betalingen in verkooppunten thans op kaarten zijn gebaseerd, kan de huidige mate van innovatie op het gebied van betalingen in de komende jaren aanleiding geven tot een snelle groei van nieuwe betalingskanalen. Het is daarom passend dat de Commissie in haar evaluatie van deze richtlijn bijzondere aandacht schenkt aan die ontwikkelingen, met name aan de vraag of het toepassingsgebied van de bepaling inzake de bevestiging betreffende de beschikbaarheid van geldmiddelen moet worden herzien. Het van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder verkrijgen van bevestiging betreffende de beschikbaarheid van geldmiddelen op de rekening van de cliënt zou de betalingsdienstaanbieder die op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten, met name debetkaarten, verstrekt, in staat stellen zijn kredietrisico beter te beheersen en te verminderen. Tegelijkertijd mag die bevestiging het de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder niet mogelijk maken geldmiddelen te blokkeren op de betaalrekening van de betaler.

(68)

Het gebruik van een kaart of een op kaarten gebaseerd betaalinstrument voor het verrichten van een betaling geeft vaak aanleiding tot een bericht waarin de beschikbaarheid van geldmiddelen wordt bevestigd, en tot twee daaruit voortvloeiende betalingstransacties. De eerste transactie vindt plaats tussen de uitgever en de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de handelaar, en de tweede, gewoonlijk een automatische afschrijving, vindt plaats tussen de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler en de uitgever. Beide transacties dienen op dezelfde manier als alle andere gelijkwaardige transacties te worden behandeld. Betalingsdienstaanbieders die op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten verstrekken, dienen uit hoofde van deze richtlijn dezelfde rechten te genieten en aan dezelfde verplichtingen onderworpen te zijn, met name wat betreft de verantwoordelijkheid (bijvoorbeeld authenticatie) en de aansprakelijkheid ten aanzien van andere actoren in de betalingsketen, ongeacht of zij al dan niet de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler zijn. Aangezien het verzoek van de betalingsdienstaanbieder en de bevestiging van de beschikbaarheid van de geldmiddelen kunnen plaatsvinden via bestaande veilige communicatiekanalen, technische procedures en communicatie-infrastructuur tussen de betalingsinitiatiedienstaanbieders of rekeninginformatiedienstaanbieders en de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders, met inachtneming van de nodige veiligheidsmaatregelen, mogen betalingsdienstaanbieders of kaarthouders geen extra kosten worden aangerekend. Voorts dient de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder, ongeacht of de betalingstransactie plaatsvindt in een internetomgeving (de website van een handelaar), of ter plaatse bij de detailhandelaar, slechts te worden verplicht de door de uitgever gevraagde bevestiging te sturen indien de door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder aangehouden rekeningen met het oog op die bevestiging ten minste online elektronisch toegankelijk zijn. Gezien de specifieke aard van elektronisch geld, mag dit mechanisme niet kunnen worden toegepast op betalingstransacties die worden geïnitieerd via op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten waarop elektronisch geld als omschreven in Richtlijn 2009/110/EG is opgeslagen.

(69)

De verplichting om persoonlijke beveiligingsgegevens veilig te bewaren is van uitermate groot belang om de geldmiddelen van de betalingsdienstgebruiker te beschermen en de risico’s inzake fraude en niet-toegestane toegang tot de betaalrekening te beperken. Voorwaarden of andere verplichtingen die door de betalingsdienstaanbieders aan de betalingsdienstgebruikers worden opgelegd inzake het veilig bewaren van persoonlijke beveiligingsgegevens, moeten echter niet zo worden opgesteld dat betalingsdienstgebruikers geen gebruik kunnen maken van diensten die door andere betalingsdienstaanbieders worden aangeboden, met inbegrip van betalingsinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten. Voorts mogen dergelijke voorwaarden geen bepalingen bevatten die het gebruik van de betalingsdiensten van andere op grond van deze richtlijn vergunninghoudende of in het register ingeschreven betalingsdienstaanbieders op enige manier moeilijker zouden maken.

(70)

Om de risico’s en gevolgen van niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransacties te beperken, moet de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder zo spoedig mogelijk in kennis stellen van betwistingen in verband met vermeende niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransacties, voor zover de betalingsdienstaanbieder zijn informatieplicht conform deze richtlijn heeft vervuld. Indien deze kennisgevingstermijn door de betalingsdienstgebruiker wordt nageleefd, moet deze de desbetreffende vorderingen, behoudens nationale verjaringstermijnen, kunnen instellen. Deze richtlijn laat andere vorderingen tussen betalingsdienstgebruikers en betalingsdienstaanbieders onverlet.

(71)

In het geval van een niet-toegestane betalingstransactie dient de betalingsdienstaanbieder het bedrag van die transactie onmiddellijk aan de betaler terug te betalen. Indien er echter een sterk vermoeden bestaat dat een niet-toegestane transactie het resultaat is van frauduleus gedrag van de betalingsdienstgebruiker en indien dat vermoeden gebaseerd is op aan de betrokken nationale autoriteit gemelde objectieve gronden, dient de betalingsdienstaanbieder de mogelijkheid te hebben binnen een redelijke termijn een onderzoek in te stellen alvorens de betaler terug te betalen. Om de betaler te beschermen tegen enig nadeel, mag de valutadatum van de creditering niet later zijn dan de datum waarop het bedrag werd afgeschreven. Om de betalingsdienstgebruiker ertoe aan te sporen de betalingsdienstaanbieder onverwijld van een eventuele diefstal of een eventueel verlies van een betaalinstrument in kennis te stellen en aldus het risico van niet-toegestane betalingstransacties te verminderen, dient de gebruiker slechts voor een zeer beperkt bedrag aansprakelijk te zijn, tenzij de betalingsdienstgebruiker frauduleus of ernstig nalatig heeft gehandeld. In dit verband lijkt een bedrag van 50 EUR passend om een geharmoniseerd en hoog niveau van gebruikersbescherming binnen de Unie te waarborgen. Indien de betaler zich niet van het verlies, de diefstal of het onrechtmatig gebruik van het betaalinstrument bewust kon zijn, mag er geen aansprakelijkheid zijn. Zodra gebruikers een betalingsdienstaanbieder ervan in kennis hebben gesteld dat hun betaalinstrument gecompromitteerd kan zijn, mag van de betalingsdienstgebruikers bovendien niet worden verlangd dat zij verdere verliezen dekken die uit een niet-toegestaan gebruik van dat instrument voortvloeien. Deze richtlijn laat de verantwoordelijkheid van betalingsdienstaanbieders voor de technische beveiliging van hun eigen producten onverlet.

(72)

Om te kunnen beoordelen of er bij de betalingsdienstgebruiker sprake was van nalatigheid of grove nalatigheid moeten alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. In de regel moeten het bewijs voor en de mate van de beweerde nalatigheid volgens het nationale recht worden beoordeeld. Terwijl het begrip nalatigheid een schending van de zorgplicht inhoudt, dient een grove nalatigheid echter meer dan louter nalatigheid in te houden, en dus gedrag dat een aanzienlijke mate van onvoorzichtigheid vertoont; bijvoorbeeld het bewaren van de voor het verlenen van toestemming voor een betalingstransactie gebruikte beveiligingsgegevens naast het betaalinstrument in een open en voor derden gemakkelijk op te sporen formaat. Contractuele clausules en voorwaarden met betrekking tot de verstrekking en het gebruik van een betaalinstrument die de bewijslast voor de consument vergroten of de bewijslast voor de uitgever verminderen, moeten als nietig worden beschouwd. In specifieke situaties en met name wanneer het betaalinstrument niet aanwezig is op het verkooppunt, zoals bij onlinebetalingen, is het voorts passend dat het bewijs van de beweerde nalatigheid door de betalingsdienstaanbieder moet worden geleverd, aangezien de betaler slechts zeer beperkte middelen heeft om in zulke gevallen het tegendeel te bewijzen.

(73)

De toewijzing van verliezen in geval van niet-toegestane betalingstransacties moet worden geregeld. Voor andere betalingsdienstgebruikers dan consumenten kunnen andere bepalingen gelden, aangezien dergelijke gebruikers gewoonlijk beter in staat zijn het frauderisico in te schatten en tegenmaatregelen te treffen. Om een hoog niveau van consumentenbescherming te garanderen, moeten betalers altijd het recht hebben hun restitutieverzoek aan hun rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder te richten, ook indien een betalingsinitiatiedienstaanbieder bij de betalingstransactie betrokken is. Dit laat de toewijzing van aansprakelijkheid tussen de betalingsdienstaanbieders onverlet.

(74)

In het geval van betalingsinitiatiediensten moeten de rechten en plichten van de betalingsdienstgebruikers en van de betrokken betalingsdienstaanbieders in verhouding staan tot de aangeboden dienst. Met name de toewijzing van de aansprakelijkheid tussen de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder en de betalingsinitiatiedienstaanbieder die bij de transactie betrokken is, moet beiden verplichten de verantwoordelijkheid te nemen voor het respectieve deel van de transactie waarover zij controle hebben.

(75)

Deze richtlijn strekt ertoe consumenten meer bescherming te bieden in geval van op kaarten gebaseerde betalingstransacties waarbij het precieze bedrag van de transactie op het moment waarop de betaler instemt met het uitvoeren van de betalingstransactie, bijvoorbeeld bij automatische tankstations, in autoverhuurcontracten of bij het maken van hotelreserveringen, niet bekend is. Het blokkeren van geldmiddelen, door de betalingsdienstaanbieder van de betaler op diens rekening, mag alleen worden toegestaan indien de betaler toestemming heeft gegeven voor het exacte bedrag dat mag worden geblokkeerd; de geldmiddelen moeten onverwijld na de ontvangst van de informatie over het exacte bedrag van de betalingstransactie en ten laatste onmiddellijk na de ontvangst van de betalingsopdracht worden vrijgegeven.

(76)

De SEPA strekt ertoe gemeenschappelijke Uniebrede betalingsdiensten verder te ontwikkelen om de huidige nationale diensten met betrekking tot betalingen in euro vervangen. Om voor een algehele overgang naar Uniebrede overmakingen en automatische afschrijvingen te zorgen, zijn in Verordening (EU) nr. 260/2012 technische en bedrijfsvoorschriften vastgesteld voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro. In verband met automatische afschrijvingen is in die verordening bepaald dat de betaler toestemming geeft aan zowel de begunstigde als de betalingsdienstaanbieder van de betaler (rechtstreeks of onrechtstreeks via de begunstigde) en dat de mandaten, tezamen met latere wijzigingen of de annulering ervan, worden bewaard door de begunstigde of door een derde partij ten behoeve van de begunstigde. De huidige en tot dusver enige pan-Europese automatischeafschrijvingsregeling voor consumentenbetalingen in euro die door de Europese Betalingsraad (European Payments Council — EPC) is ontwikkeld, is gebaseerd op het beginsel dat het mandaat om een automatische afschrijving te verrichten door de betaler aan de begunstigde wordt verleend en, tezamen met latere wijzigingen of de annulering ervan, door de begunstigde wordt bewaard. Het mandaat kan ook door een derde partij ten behoeve van de begunstigde worden bewaard. Om brede publieke steun voor de SEPA te bewerkstelligen en een hoog niveau van consumentenbescherming binnen de SEPA te garanderen voorziet de bestaande pan-Europese automatischeafschrijvingsregeling in een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling voor toegestane betalingen. Om hiermee rekening te houden, strekt deze richtlijn ertoe als een algemeen voorschrift voor alle in euro luidende automatischeafschrijvingstransacties in de Unie een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling vast te leggen.

Parallel aan de SEPA blijven er echter in lidstaten die niet de euro als munt hebben, historische niet in euro luidende automatischeafschrijvingsregelingen bestaan. Deze regelingen blijken efficiënt te zijn en hetzelfde hoog niveau van bescherming aan de betaler garanderen door andere beschermingsmaatregelen, die niet altijd op een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling zijn gebaseerd. In dat geval dient de betaler beschermd te worden door de algemene regel voor een terugbetaling wanneer het bedrag van de uitgevoerde betalingstransactie het bedrag overschrijdt dat redelijkerwijs kon worden verwacht. Daarnaast moeten lidstaten regels kunnen bepalen inzake het recht op terugbetaling die gunstiger zijn voor de betaler. Er is een werkelijke vraag naar specifieke in euro luidende automatischeafschrijvingsproducten binnen de SEPA, zoals blijkt uit het feit dat bepaalde historische betalingsdiensten in euro in sommige lidstaten blijven bestaan. Het zou evenredig zijn om toe te staan dat de betaler en de betalingsdienstaanbieder van de betaler in een raamovereenkomst overeenkomen dat de betaler geen recht op terugbetaling heeft in situaties waar de betaler beschermd is hetzij omdat de betaler heeft ingestemd met het uitvoeren van een transactie rechtstreeks aan zijn betalingsdienstaanbieder, ook indien de betalingsdienstaanbieder voor rekening van de begunstigde handelt, of omdat er, in voorkomend geval, door de betalingsdienstaanbieder of door de begunstigde ten minste vier weken vóór de vervaldag op een overeengekomen wijze informatie betreffende de toekomstige betalingstransactie ten behoeve van de betaler was verstrekt of ter beschikking was gesteld. In ieder geval dient de betaler altijd beschermd te zijn door de algemene terugbetalingsregel in het geval van niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransacties.

(77)

Met het oog op financiële planning en het tijdig nakomen van betalingsverplichtingen moeten consumenten en ondernemingen zekerheid hebben omtrent de tijd die voor de uitvoering van een betalingsopdracht nodig zal zijn. Daarom dient in deze richtlijn te worden bepaald wanneer rechten en plichten ingaan, namelijk het tijdstip waarop de betalingsdienstaanbieder de betalingsopdracht ontvangt. Dit geldt ook wanneer betalingsdienstaanbieder de gelegenheid heeft gehad de opdracht te ontvangen via het in de betalingsdienstovereenkomst overeengekomen communicatiemiddel, en niettegenstaande eerdere betrokkenheid bij het proces dat leidt tot het ontstaan en de toezending van de betalingsopdracht, bijvoorbeeld veiligheidscontroles en controles van de beschikbaarheid van de middelen, informatie over het gebruik van het persoonlijk identificatienummer, of afgifte van een belofte tot betaling. Bovendien zou het tijdstip van ontvangst van een betalingsopdracht het tijdstip moeten zijn waarop de betalingsdienstaanbieder van de betaler de opdracht tot debitering van de rekening van de betaler ontvangt. De datum of het tijdstip waarop een begunstigde aan de betalingsdienstaanbieder betalingsopdrachten toezendt voor de inning van bijvoorbeeld kaartbetalingen of automatische afschrijvingen, of waarop de begunstigde door de betalingsdienstaanbieder een voorfinanciering van de desbetreffende bedragen wordt verleend (door dienovereenkomstige creditering van de rekening) zou in dit verband niet ter zake mogen doen. De gebruiker moet ervan kunnen uitgaan dat een volledige en geldige betalingsopdracht goed wordt uitgevoerd indien de betalingsdienstaanbieder geen contractuele of wettelijke weigeringsgrond kan aanvoeren. Indien de betalingsdienstaanbieder een betalingsopdracht weigert, dienen de weigering en de weigeringsgrond zo spoedig mogelijk aan de betalingsdienstgebruiker te worden meegedeeld, onverminderd de voorschriften van het Unierecht en het nationale recht. Indien een raamovereenkomst bepaalt dat de betalingsdienstaanbieder een weigeringsvergoeding kan aanrekenen, dient die vergoeding objectief gerechtvaardigd te zijn en zo laag mogelijk te worden gehouden.

(78)

Gezien de snelheid waarmee moderne, volautomatische betalingssystemen betalingstransacties verwerken — hetgeen inhoudt dat betalingsopdrachten na een zeker tijdstip niet meer kunnen worden herroepen zonder dat dit hoge kosten voor manuele interventie met zich brengt -, is het noodzakelijk een duidelijk tijdstip te specificeren waarna geen herroeping meer mogelijk is. Afhankelijk van de soort betalingsdienst en de betalingsopdracht moet het evenwel mogelijk zijn de termijn voor het herroepen van betalingen tussen de partijen overeen te komen. De herroeping in dit verband dient alleen van toepassing te zijn op de betrekkingen tussen een betalingsdienstgebruiker en een betalingsdienstaanbieder en laat de onherroepelijkheid en het definitieve karakter van betalingstransacties in betalingssystemen derhalve onverlet.

(79)

Een dergelijke onherroepelijkheid zou geen afbreuk mogen doen aan de rechten of verplichtingen die een betalingsdienstaanbieder krachtens de wetgeving van sommige lidstaten heeft om, uit hoofde van de raamovereenkomst van de betaler of van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of richtsnoeren, het bedrag van de uitgevoerde betalingstransactie aan de betaler terug te betalen in geval van een geschil tussen de betaler en de begunstigde. Een dergelijke terugbetaling moet als een nieuwe betalingsopdracht worden aangemerkt. Met uitzondering van die gevallen zou een juridisch geschil dat rijst in een aan de betalingsopdracht ten grondslag liggende betrekking, louter tussen de betaler en de begunstigde moeten worden beslecht.

(80)

Ten behoeve van een volledig geïntegreerde automatische verwerking van betalingen van begin tot einde en met het oog op rechtszekerheid wat de nakoming van elke onderliggende verplichting tussen betalingsdienstgebruikers betreft, is het van essentieel belang dat het volledige bedrag dat door de betaler is overgemaakt, op de rekening van de begunstigde wordt gecrediteerd. Het mag bijgevolg niet mogelijk zijn dat een van de bij de uitvoering van betalingstransacties betrokken intermediairs inhoudingen op het overgemaakte bedrag toepast. Het moet echter wel mogelijk zijn voor de begunstigde om met zijn betalingsdienstaanbieder een overeenkomst te sluiten op grond waarvan laatstgenoemde zijn provisies mag inhouden. Om de begunstigde in staat te stellen na te gaan of het verschuldigde bedrag correct is betaald, dient de achteraf over de betalingstransactie verstrekte informatie evenwel naast het volledige overgemaakte bedrag ook het bedrag van de eventuele ingehouden kosten te vermelden.

(81)

Instrumenten voor de betaling van kleine bedragen moeten een goedkoop en gebruiksvriendelijk alternatief vormen bij laaggeprijsde goederen en diensten en mogen niet aan buitensporige voorschriften onderworpen zijn. De voor deze betalingen geldende informatievereisten en de regels voor de uitvoering ervan moeten daarom tot essentiële informatie beperkt blijven, waarbij ook rekening wordt gehouden met de technische voorzieningen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht van instrumenten die bestemd zijn voor betaling van kleine bedragen. Ondanks de minder strikte regeling dient de betalingsdienstgebruiker toch een passende bescherming te genieten, gelet op het feit dat dergelijke betaalinstrumenten, en vooral vooraf betaalde betaalinstrumenten, beperkte risico’s inhouden.

(82)

Teneinde de doelmatigheid van betalingen overal in de Unie te bevorderen, dient een maximale uitvoeringstermijn van één dag te worden vastgesteld voor alle door de betaler geïnitieerde, in euro of in een valuta van een lidstaat wiens munteenheid niet de euro is, luidende betalingsopdrachten, met inbegrip van overmakingen en geldtransfers. Voor alle andere betalingen, zoals door of via een begunstigde geïnitieerde betalingen, met inbegrip van automatische afschrijvingen en kaartbetalingen, dient dezelfde uitvoeringstermijn van één dag te gelden indien er tussen de betalingsdienstaanbieder en de betaler geen uitdrukkelijke overeenkomst bestaat waarin een langere uitvoeringstermijn is vastgesteld. Indien de betalingsopdracht op papier wordt gegeven, dient het mogelijk te zijn deze termijnen met nog eens een werkdag te verlengen, zodat het aanbieden van betalingsdiensten aan consumenten die louter aan papieren documenten gewend zijn kan worden voortgezet. Bij gebruikmaking van automatische afschrijving dient de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de opdracht tot inning toe te zenden binnen de tussen de begunstigde en de betalingsdienstaanbieder overeengekomen termijnen, zodat de afwikkeling op de afgesproken datum kan plaatsvinden. Gezien het feit dat betalingsinfrastructuren veelal zeer efficiënt zijn, en om verslechtering van het huidige dienstenaanbod te voorkomen, dient de lidstaten te worden toegestaan in voorkomend geval regels te handhaven of in te voeren waarbij een uitvoeringstermijn van minder dan één werkdag wordt vastgesteld.

(83)

De bepalingen betreffende de uitvoering voor het volledige bedrag en de uitvoeringstermijn dienen als goede praktijk te gelden wanneer een van de betalingsdienstaanbieders zich niet in de Unie bevindt.

(84)

Om het vertrouwen van de consumenten in een geharmoniseerde betaalmarkt te versterken is het van essentieel belang dat de betalingsdienstgebruiker de werkelijke kosten en lasten van betalingsdiensten kent, zodat hij een passende keuze kan maken. Het hanteren van niet-transparante prijsstellingsmethoden moet dan ook worden verboden, aangezien algemeen wordt erkend dat dergelijke methoden het voor gebruikers bijzonder moeilijk maken om de werkelijke prijs van de betalingsdienst te bepalen. Met name het gebruik van valutering in het nadeel van de gebruiker mag niet worden toegestaan.

(85)

Voor een vlotte en efficiënte werking van het betalingssysteem moet de gebruiker erop kunnen vertrouwen dat de betalingsdienstaanbieder de betalingstransactie correct en binnen de overeengekomen termijn uitvoert. De betalingsdienstaanbieder is doorgaans in een goede positie om de risico’s die aan de betalingstransactie verbonden zijn, te beoordelen. De betalingsdienstaanbieder stelt het betalingssysteem beschikbaar en treft de regelingen om op de verkeerde plaats terechtgekomen of verkeerd toegewezen geldmiddelen terug te roepen, en beslist in de meeste gevallen welke intermediairs bij de uitvoering van een transactie worden betrokken. In het licht van het bovenstaande is het, behoudens abnormale en onvoorziene omstandigheden, passend dat de aansprakelijkheid voor de uitvoering van een betalingstransactie die een betalingsdienstaanbieder van de gebruiker heeft aanvaard, bij die betalingsdienstaanbieder berust, met uitzondering van het handelen en nalaten van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, voor de keuze waarvan louter de begunstigde aansprakelijk is. Teneinde evenwel de betaler niet onbeschermd achter te laten in de onwaarschijnlijke omstandigheid waarin niet duidelijk is dat het bedrag van de betaling door de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde naar behoren werd ontvangen, dient de bewijslast dienaangaande bij de betalingsdienstaanbieder van de betaler te worden gelegd. In de regel kan worden verwacht dat de intermediair, doorgaans een neutrale instelling zoals een centrale bank of een clearinginstelling, die het bedrag van de betaling van de verzendende aan de ontvangende betalingsdienstaanbieder overmaakt, de rekeninggegevens opslaat en indien nodig kan verstrekken. Wanneer het bedrag van de betaling op de rekening van de ontvangende betalingsdienstaanbieder is gecrediteerd, heeft de begunstigde een vordering op de betalingsdienstaanbieder tot creditering van de rekening.

(86)

De betalingsdienstaanbieder van de betaler, namelijk de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder of, in voorkomend geval, de betalingsinitiatiedienstaanbieder, dient aansprakelijk te zijn voor de correcte uitvoering van de betaling, onder meer en met name wat betreft het volledige bedrag van de betalingstransactie en de uitvoeringstermijn, en dient volledig verantwoordelijk te zijn voor enigerlei nalatigheid van andere partijen in de betalingsketen tot en met de rekening van de begunstigde. Uit hoofde van deze aansprakelijkheid dient de betalingsdienstaanbieder van de betaler, wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet of te laat voor het volledige bedrag wordt gecrediteerd, de betalingstransactie te corrigeren of de betaler onverwijld het toepasselijke bedrag van de transactie terug te betalen, onverminderd andere mogelijke vorderingen conform het nationale recht. Gezien de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder mogen de betaler noch de begunstigde kosten in verband met de onjuiste betaling worden opgelegd. In het geval van niet-uitvoering, onjuiste uitvoering of te late uitvoering van betalingstransacties dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de valutadatum van de door de betalingsdienstaanbieder verrichte correctiebetaling altijd dezelfde is als de valutadatum bij correcte uitvoering.

(87)

Deze richtlijn dient alleen betrekking te hebben op contractuele verplichtingen en aansprakelijkheden tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder. Voor het goed functioneren van overmakingen en andere betalingsdiensten moeten betalingsdienstaanbieders en hun intermediairs, zoals verwerkers, evenwel overeenkomsten hebben waarin hun wederzijdse rechten en verplichtingen zijn vastgelegd. Vraagstukken in verband met aansprakelijkheden vormen een essentieel onderdeel van deze uniforme overeenkomsten. Om de onderlinge betrouwbaarheid van de bij een betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieders en intermediairs te garanderen, moet de rechtszekerheid worden geboden dat een betalingsdienstaanbieder die niet aansprakelijk blijkt te zijn, een vergoeding krijgt voor alle verliezen die hij heeft geleden of de bedragen die hij heeft betaald uit hoofde van de bepalingen van deze richtlijn betreffende de aansprakelijkheid. Verdere rechten inzake regres en wat regres precies inhoudt, alsmede de wijze van behandeling van vorderingen tegen de betalingsdienstaanbieder of de intermediair op grond van een gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie, dienen bij overeenkomst te worden geregeld.

(88)

De betalingsdienstaanbieder moet op ondubbelzinnige wijze kunnen aangeven welke informatie nodig is om een betalingsopdracht correct uit te voeren. Om fragmentatie te vermijden en het opzetten van geïntegreerde betalingssystemen in de Unie niet in het gedrang te brengen, mag het de lidstaten daarentegen niet worden toegestaan te verlangen dat voor betalingstransacties een specifieke identificator wordt gebruikt. De lidstaten mogen echter wel verlangen dat de betalingsdienstaanbieder van de betaler zorgvuldig handelt en nagaat, voor zover zulks technisch en zonder manuele interventie mogelijk is, of de unieke identificator coherent is, en dat hij, indien de unieke identificator niet coherent blijkt te zijn, de betalingsopdracht weigert en de betaler daaromtrent inlicht. De aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder dient beperkt te blijven tot een correcte uitvoering van de betalingstransactie in overeenstemming met de betalingsopdracht van de betalingsdienstgebruiker. Indien bij een betalingstransactie de desbetreffende geldmiddelen bij een onjuiste ontvanger terechtkomen doordat de betaler een foutieve unieke identificator heeft opgegeven, dienen de betalingsdienstaanbieders van de betaler en begunstigde te worden ontslagen van elke aansprakelijkheid, maar dienen zij verplicht te zijn om gezamenlijk redelijke inspanningen te leveren om de geldmiddelen terug te verkrijgen, onder meer door dienstige informatie te verstrekken.

(89)

Het aanbieden van betalingsdiensten door de betalingsdienstaanbieders kan de verwerking van persoonsgegevens met zich mee brengen. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (22), de nationale voorschriften tot omzetting van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (23) zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. Met name is het noodzakelijk, wanneer voor de toepassing van deze richtlijn persoonsgegevens worden verwerkt, dat het precieze doel wordt aangegeven, dat de desbetreffende rechtsgrondslag wordt vermeld, dat de relevante beveiligingsvoorschriften van Richtlijn 95/46/EG worden nageleefd, en dat de beginselen noodzaak, evenredigheid, doelbegrenzing en een niet-buitensporige gegevensbewaarperiode in acht worden genomen. Ook moeten in alle gegevensverwerkingsystemen die in het kader van deze richtlijn worden ontwikkeld en gebruikt, de beginselen gegevensbescherming by design en gegevensbescherming by default in acht worden genomen.

(90)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, waaronder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft. Deze richtlijn moet worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen.

(91)

Betalingsdienstaanbieders zijn verantwoordelijk voor de veiligheidsmaatregelen. Deze maatregelen dienen in verhouding te staan tot de betrokken veiligheidsrisico’s. Betalingsdienstaanbieders moeten een kader tot stand brengen om de risico’s te beperken en moeten over doelmatige procedures voor het beheersen van incidenten beschikken. Er dient een mechanisme voor regelmatige rapportage te worden gecreëerd om ervoor te zorgen dat betalingsdienstaanbieders de bevoegde autoriteiten regelmatig een actuele beoordeling van hun veiligheidsrisico’s verstrekken, en hen in kennis stellen van de naar aanleiding hiervan genomen maatregelen. Teneinde voorts te garanderen dat schade voor gebruikers, andere betalingsdienstaanbieders of betalingssystemen, zoals een omvangrijke verstoring van een betalingssysteem, zoveel mogelijk wordt beperkt, is het van wezenlijk belang dat betalingsdienstaanbieders verplicht worden belangrijke veiligheidsincidenten onverwijld aan de bevoegde autoriteiten te melden. Er dient voorzien te worden in een coördinatierol voor de EBA.

(92)

De verplichting om veiligheidsincidenten te melden dient andere verplichtingen voor het melden van incidenten vastgelegd in andere rechtshandelingen van de Unie onverlet te laten, en eventuele voorschriften vastgelegd in deze richtlijn moeten worden afgestemd op en in verhouding staan tot de door ander Unierecht opgelegde meldingsverplichtingen.

(93)

Het is noodzakelijk een duidelijk rechtskader tot stand te brengen waarin de voorwaarden zijn bepaald waaronder betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders met de instemming van de rekeninghouder hun diensten kunnen aanbieden zonder dat zij door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder worden verplicht een welbepaald bedrijfsmodel, ongeacht of dat op directe of indirecte toegang is gebaseerd, te hanteren om dat soort diensten te kunnen aanbieden. De betalingsinitiatiedienstaanbieders en de rekeninginformatiedienstaanbieders enerzijds en de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders anderzijds dienen de noodzakelijke gegevensbeschermings- en beveiligingsvoorschriften in acht te nemen die zijn vastgesteld of waarnaar wordt verwezen in deze richtlijn of die zijn opgenomen in de technische reguleringsnormen. Deze technische reguleringsnormen dienen verenigbaar te zijn met de verschillende beschikbare technologische oplossingen. Teneinde veilige communicatie tussen de bij deze dienstverlening betrokken actoren te waarborgen, dient EBA eveneens de voorschriften voor gemeenschappelijk en open communicatienormen te bepalen die moeten worden geïmplementeerd door alle rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders die de mogelijkheid tot het verstrekken van onlinebetalingsdiensten bieden. Dit houdt in dat deze open normen de interoperabiliteit van verschillende technologische communicatieoplossingen dienen te waarborgen. Deze gemeenschappelijke en open normen dienen er ook voor te zorgen dat de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder er zich van bewust is dat hij wordt gecontacteerd door een betalingsinitiatiedienstaanbieder of een rekeninginformatiedienstaanbieder en niet door de cliënt zelf. De normen dienen er ook voor te zorgen dat betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders op een veilige manier met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder en met de betrokken cliënten communiceren. Bij het uitwerken van deze voorschriften dient EBA er bijzondere aandacht aan te besteden dat de toe te passen normen het gebruik mogelijk moeten maken van alle gangbare soorten apparaten (zoals computers, tablets en mobiele telefoons) voor het verrichten van verschillende betalingsdiensten.

(94)

Bij het ontwikkelen van technische reguleringsnormen betreffende authenticatie en communicatie dient EBA systematisch het aspect privacy te beoordelen en in aanmerking te nemen met het oog op het vaststellen van de risico’s die met elk van de beschikbare technische mogelijkheden gepaard gaan, en de mogelijke remedies om gevaren voor de gegevensbescherming tot een minimum te beperken.

(95)

De beveiliging van elektronische betalingen is van essentieel belang om de bescherming van gebruikers en de ontwikkeling van een gezonde omgeving voor elektronische handel te garanderen. Alle elektronische betalingsdiensten moeten op een beveiligde wijze worden uitgevoerd, met gebruik van technologieën die een veilige authenticatie van de gebruiker kunnen garanderen en het risico op fraude zoveel mogelijk kunnen beperken. Het lijkt niet nodig hetzelfde niveau van bescherming te garanderen voor betalingstransacties die anders worden geïnitieerd en uitgevoerd dan met gebruikmaking van elektronische platformen of apparaten, zoals betalingstransacties op papier, of in het kader van aankopen per post of via de telefoon. Een gestage groei van internetbetalingen en mobiele betalingen moet hand in hand gaan met een algemene verbetering van de beveiligingsmaatregelen. Derhalve dienen via het internet of andere kanalen op afstand aangeboden betalingsdiensten, waarvan de werking niet afhankelijk is van de plaats waar het voor het initiëren van de betalingstransactie gebruikte apparaat of het betaalinstrument zich fysiek bevinden, in de authenticatie van transacties door dynamische codes te voorzien, om de gebruiker te allen tijde bewust te maken van het bedrag en de begunstigde van de betalingstransactie waarvoor de gebruiker toestemming verleent.

(96)

De veiligheidsmaatregelen moeten in verhouding staan tot het risiconiveau dat aan de betalingsdienst verbonden is. Teneinde de ontwikkeling van gebruiksvriendelijke en toegankelijke betaalmiddelen voor betalingen met een laag risico, zoals contactloze betalingen van een laag bedrag in het verkooppunt, al dan niet gebaseerd op een mobiele telefoon, niet in de weg te staan, dienen de vrijstellingen van de toepassing van beveiligingsvoorschriften derhalve in de technische reguleringsnormen te worden gespecificeerd. Het veilig gebruik van persoonlijke beveiligingsgegevens is nodig om de risico’s van phishing en andere frauduleuze activiteiten te beperken. In dit verband moet de gebruiker de zekerheid hebben dat maatregelen worden vastgesteld ter bescherming van de vertrouwelijkheid en integriteit van persoonlijke beveiligingsgegevens. Onder die maatregelen vallen in het bijzonder encryptiesystemen die zijn gebaseerd op persoonlijke apparaten van de betaler, zoals kaartlezers of mobiele telefoons, of die door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder langs een ander kanaal, zoals bijvoorbeeld sms of e-mail, aan de betaler worden verstrekt. De maatregelen, waartoe met name encryptiesystemen behoren, die authenticatiecodes kunnen voortbrengen zoals eenmalige paswoorden, kunnen de veiligheid van betalingstransacties versterken. Het gebruik van die authenticatiecodes door betalingsdienstgebruikers moet als verenigbaar met hun verplichtingen inzake betaalinstrumenten en persoonlijke beveiligingsgegevens worden aangemerkt, ook wanneer betalingsinitiatiedienstaanbieders of rekeninginformatiedienstaanbieders erbij betrokken zijn.

(97)

De lidstaten dienen te bepalen of de voor de vergunningverlening aan betalingsinstellingen bevoegde autoriteiten ook de bevoegde autoriteiten kunnen zijn met betrekking tot procedures inzake alternatieve geschillenbeslechting (alternative dispute resolution — ADR).

(98)

Onverminderd het recht van cliënten om een gerechtelijke procedure in te stellen, dienen de lidstaten zorg te dragen voor een gemakkelijk toegankelijke, adequate, onafhankelijke, onpartijdige, transparante en doeltreffende ADR van de tussen betalingsdienstaanbieders en betalingsdienstgebruikers rijzende geschillen die uit de in deze richtlijn neergelegde rechten en plichten voortvloeien. In Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (24) wordt bepaald dat een bij overeenkomst gemaakte keuze betreffende het op de overeenkomst toepasselijke recht de bescherming die consumenten genieten op grond van de dwingende bepalingen van het recht van het land waar zij hun gewone verblijfplaats hebben, niet mag aantasten. Met het oog op de totstandbrenging van een efficiënte en doeltreffende procedure voor geschillenbeslechting dienen de lidstaten erop toe te zien dat de betalingsdienstaanbieders een doeltreffende klachtenprocedure instellen, die hun betalingsdienstgebruikers kunnen volgen voordat het geschil in een ADR-procedure wordt behandeld of aan de rechter wordt voorgelegd. De klachtenprocedure dient te voorzien in korte en duidelijk bepaalde termijnen waarbinnen de betalingsdienstaanbieder op een klacht moet reageren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ADR-entiteiten over toereikende capaciteit beschikken om op adequate en efficiënte wijze grensoverschrijdend samen te werken met betrekking tot geschillen betreffende de rechten en plichten die uit deze richtlijn voortvloeien.

(99)

Er dient te worden toegezien op de doeltreffende handhaving van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen van nationaal recht. Er dienen bijgevolg passende procedures te worden vastgesteld om klachten te kunnen indienen tegen betalingsdienstaanbieders die zich niet aan deze bepalingen houden, en om ervoor te zorgen dat, in voorkomend geval, passende, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd. Om een doeltreffende naleving van deze richtlijn te waarborgen, dienen de lidstaten bevoegde autoriteiten aan te wijzen die aan de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1093/2010 voldoen en onafhankelijk van de betalingsdienstaanbieders optreden. Met het oog op transparantie dienen de lidstaten de Commissie mee te delen welke autoriteiten zij hebben aangewezen, en haar een duidelijke omschrijving van hun taken op grond van deze richtlijn te geven.

(100)

Onverminderd het recht om een gerechtelijke procedure in te stellen teneinde de naleving van deze richtlijn te waarborgen, dienen de lidstaten er tevens zorg voor te dragen dat aan de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke bevoegdheid, onder meer de bevoegdheid sancties op te leggen, wordt verleend, wanneer de betalingsdienstaanbieder de in deze richtlijn vastgestelde rechten en plichten niet nakomt, met name indien er sprake is van een risico op herhaling of een ander punt van zorg voor collectieve consumentenbelangen.

(101)

Het is belangrijk dat consumenten op een duidelijke en begrijpelijke manier in kennis worden gesteld van hun rechten en verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. De Commissie dient derhalve een brochure over deze rechten en verplichtingen op te stellen.

(102)

Deze richtlijn laat de bepalingen van nationaal recht onverlet welke betrekking hebben op de aansprakelijkheidsgevolgen van het feit dat een rekeningoverzicht onjuist opgesteld of doorgegeven is.

(103)

Deze richtlijn dient de in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (25) vervatte bepalingen betreffende de btw-behandeling van betalingsdiensten onverlet te laten.

(104)

Voor zover er in deze richtlijn bedragen in euro worden genoemd, moeten deze bedragen worden opgevat als het corresponderende bedrag in de eigen munteenheid van lidstaten die niet de euro als munt hebben.

(105)

Ter wille van de rechtszekerheid is het wenselijk overgangsregelingen te treffen op grond waarvan personen die overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van Richtlijn 2007/64/EG vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn de werkzaamheden van betalingsinstellingen hebben aangevangen, deze werkzaamheden gedurende een gespecificeerde periode binnen de betrokken lidstaat kunnen blijven voortzetten.

(106)

De bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet aan de Commissie worden overgedragen met het oog op aanpassing van de verwijzing naar Aanbeveling 2003/361/EG, indien die aanbeveling wordt gewijzigd, en op actualisering, teneinde rekening te houden met de inflatie, van het gemiddelde bedrag van de betalingstransacties die door de betalingsdienstaanbieder worden uitgevoerd, dat als drempelwaarde wordt gehanteerd door lidstaten die gebruikmaken van de mogelijkheid om kleinere betalingsinstellingen (gedeeltelijk) van de vergunningsvereisten vrij te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie dient er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

(107)

Met het oog op een consequente toepassing van deze richtlijn dient de Commissie gebruik te kunnen maken van de deskundigheid en de steun van EBA, die tot taak moet hebben richtsnoeren op te stellen en ontwerpen van technische reguleringsnormen te formuleren inzake de beveiligingsaspecten van betalingsdiensten, sterke cliëntauthenticatie in het bijzonder, alsmede inzake de samenwerking tussen de lidstaten in het kader van de dienstverlening door en de vestiging van vergunninghoudende betalingsinstellingen in andere lidstaten. De Commissie dient de bevoegdheid te zijn om deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen. Deze specifieke taken zijn volledig in overeenstemming met de rol en de verantwoordelijkheden van EBA zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(108)

Bij de opstelling van richtsnoeren, ontwerpen van technische reguleringsnormen en ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uit hoofde van deze richtlijn en overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010, moet EBA ervoor zorgen dat zij alle relevante belanghebbenden raadpleegt, onder meer deze op de markt voor betalingsdiensten, waarbij alle betrokken belangen tot uiting komen. Indien zulks noodzakelijk is voor een evenwichtig overzicht van de standpunten dient EBA een bijzondere inspanning te leveren om van de standpunten van relevante niet-bancaire actoren kennis te nemen.

(109)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verdere integratie van een interne markt voor betalingsdiensten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat zulks de harmonisatie vereist van een veelheid van verschillende voorschriften die thans in de rechtsstelsels van de diverse lidstaten bestaan, maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(110)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (26) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(111)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en heeft op 5 december 2013 advies uitgebracht (27).

(112)

Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(113)

Gezien het aantal wijzigingen dat in Richtlijn 2007/64/EG moet worden aangebracht, is het dienstig deze in te trekken en te vervangen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze richtlijn worden de voorschriften vastgesteld op grond waarvan de lidstaten onderscheid maken tussen de volgende categorieën van betalingsdienstaanbieders:

a)

kredietinstellingen als gedefinieerd in punt 1 van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (28), met inbegrip van bijkantoren ervan zoals gedefinieerd in punt 17 daarvan, indien die bijkantoren zich in de Unie bevinden, ongeacht of de hoofdkantoren van die bijkantoren zich in de Unie of, in overeenstemming met artikel 47 van Richtlijn 2013/36/EU en met het nationale recht, buiten de Unie bevinden;

b)

instellingen voor elektronisch geld als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2009/110/EG, met inbegrip van, overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn en het nationale recht, bijkantoren ervan, ingeval die bijkantoren zich binnen de Unie bevinden en de hoofdkantoren van die bijkantoren buiten de Unie, voor zover de door die bijkantoren aangeboden betalingsdiensten verband houden met de uitgifte van elektronisch geld;

c)

postcheque-en-girodiensten die krachtens nationale wetgeving gemachtigd zijn om betalingsdiensten aan te bieden;

d)

betalingsinstellingen;

e)

de ECB en nationale centrale banken wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit of andere publieke autoriteit;

f)

de lidstaten en hun regionale en lokale overheden wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van overheidsinstantie.

2.   Bij deze richtlijn worden tevens regels vastgesteld betreffende:

a)

de transparantie van de voorwaarden en de informatievoorschriften met betrekking tot betalingsdiensten, en

b)

de respectieve rechten en verplichtingen van betalingsdienstgebruikers en van betalingsdienstaanbieders met betrekking tot het als gewoon beroep of bedrijf aanbieden van betalingsdiensten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op betalingsdiensten aangeboden in de Unie.

2.   Titel III en titel IV zijn van toepassing op betalingstransacties in de valuta van een lidstaat waarbij zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder, zich in de Unie bevindt.

3.   Titel III, met uitzondering van artikel 45, lid 1, onder b), artikel 52, lid 2, onder e), en artikel 56, onder a), alsmede titel IV, met uitzondering van de artikelen 81 tot en met 86 zijn, met betrekking tot de delen van de betalingstransactie die binnen de Unie worden uitgevoerd, tevens van toepassing op betalingstransacties in valuta’s van niet-lidstaten waarbij zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder, zich in de Unie bevindt.

4.   Titel III, met uitzondering van artikel 45, lid 1, onder b), artikel 52, lid 2, onder e), artikel 52, lid 5, onder g), en artikel 56, onder a), alsmede titel IV, met uitzondering van artikel 62, leden 2 en 4, de artikelen 76, 77 en 81, artikel 83, lid 1, en de artikelen 89 en 92, zijn tevens van toepassing op betalingstransacties in alle valuta waarbij slechts een van de betalingsdienstaanbieders zich in de Unie bevindt, met betrekking tot de delen van de betalingstransactie die binnen de Unie worden uitgevoerd.

5.   De lidstaten kunnen de instellingen bedoeld in artikel 2, lid 5, punten 4 tot en met 23, van Richtlijn 2013/36/EU vrijstelling verlenen van de toepassing van het geheel of een deel van de bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 3

Uitsluitingen

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

betalingstransacties die uitsluitend in contanten, rechtstreeks door de betaler aan de begunstigde worden verricht, zonder enige tussenkomst;

b)

betalingstransacties tussen de betaler en de begunstigde die worden uitgevoerd via een handelsagent die middels een overeenkomst gemachtigd is om voor rekening van alleen de betaler of alleen de begunstigde de verkoop of aankoop van goederen of diensten via onderhandelingen tot stand te brengen of te sluiten;

c)

beroepsmatig fysiek transport van bankbiljetten en muntstukken, inclusief het ophalen, verwerken en afleveren ervan;

d)

betalingstransacties die bestaan in het niet-beroepsmatig ophalen en afleveren van contanten in het kader van een activiteit zonder winstoogmerk of voor liefdadigheidsdoeleinden;

e)

diensten waarbij de begunstigde aan de betaler contanten verstrekt in het kader van een betalingstransactie, nadat de betalingsdienstgebruiker hierom uitdrukkelijk heeft verzocht net voordat de betalingstransactie wordt uitgevoerd door middel van een betaling voor de aankoop van goederen of diensten;

f)

contante valutawisseltransacties waarbij de geldmiddelen niet op een betaalrekening worden aangehouden;

g)

betalingstransacties die zijn gebaseerd op een van de volgende documenten die door een betalingsdienstaanbieder zijn uitgegeven met de bedoeling geldmiddelen beschikbaar te stellen aan de begunstigde:

i)

papieren cheques die vallen onder het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;

ii)

papieren cheques die vergelijkbaar zijn met die bedoeld onder i) en die vallen onder het recht van lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;

iii)

papieren wissels in de zin van het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;

iv)

papieren wissels die vergelijkbaar zijn met de onder iii) bedoelde en vallen onder het recht van de lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;

v)

papieren tegoedbonnen;

vi)

papieren reischeques;

vii)

papieren postwissels als omschreven door de Wereldpostunie;

h)

betalingstransacties die binnen een betalings- of een effectenafwikkelingssysteem worden uitgevoerd tussen afwikkelingsinstellingen, centrale tegenpartijen, clearinginstellingen en/of centrale banken en andere deelnemers van het systeem, en betalingsdienstaanbieders, onverminderd artikel 35;

i)

betalingstransacties in verband met dienstverlening op effecten, met inbegrip van uitkeringen van dividend, inkomsten en dergelijke, en aflossing en verkoop, uitgevoerd door personen als bedoeld in punt h) of door beleggingsondernemingen, kredietinstellingen, instellingen voor collectieve belegging of vermogensbeheerders die beleggingsdiensten verrichten, alsmede andere instellingen waaraan bewaarneming van financiële instrumenten is toegestaan;

j)

door technischedienstaanbieders verrichte diensten ter ondersteuning van het aanbieden van betalingsdiensten, waarbij de betrokken aanbieders op geen enkel moment in het bezit komen van de over te maken geldmiddelen, met inbegrip van verwerking en opslag van gegevens, diensten ter bescherming van het vertrouwen en het privéleven, authenticatie van gegevens en entiteiten, levering van informatietechnologie (IT)- en communicatienetwerken, alsmede levering en onderhoud van voor betalingsdiensten gebruikte automaten en instrumenten, met uitzondering van betalingsinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten;

k)

op specifieke betaalinstrumenten gebaseerde diensten met beperkte gebruiksmogelijkheden, die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

instrumenten waarmee de houder uitsluitend in de bedrijfsgebouwen van de uitgever ervan of binnen een beperkt netwerk van dienstaanbieders die een directe handelsovereenkomst met een professionele uitgever hebben, goederen of diensten kan aanschaffen;

ii)

instrumenten waarmee uitsluitend goederen of diensten uit een zeer beperkt gamma kunnen worden aangeschaft;

iii)

uitsluitend in één lidstaat geldende instrumenten aangeboden op verzoek van een onderneming of een publiekrechtelijke entiteit, waarvoor een nationale of regionale overheidsinstantie specifieke sociale of belastinggerelateerde regels heeft vastgesteld, en waarmee specifieke goederen of diensten kunnen worden aangeschaft bij leveranciers die een handelsovereenkomst met de uitgever hebben;

l)

betalingstransacties door een aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten die voor een abonnee van dat netwerk of die dienst ter aanvulling op elektronischecommunicatiediensten worden verricht:

i)

voor de aankoop van digitale inhoud en spraakgestuurde diensten, ongeacht het voor de aankoop of consumptie van de digitale inhoud gebruikte apparaat, en die in rekening worden gebracht via de betrokken factuur, of

ii)

met of via een elektronisch apparaat en die in rekening worden gebracht via de betrokken factuur in het kader van een liefdadigheidsactiviteit of voor de aankoop van tickets,

mits de waarde van de in de punten i) en ii) bedoelde afzonderlijke betalingstransacties niet meer dan 50 EUR bedraagt en:

de totale waarde van de betalingstransacties voor één enkele abonnee per maand niet meer dan 300 EUR bedraagt, of

ingeval een abonnee zijn rekening bij de aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten voorfinancieren, de totale waarde van de betalingstransacties niet meer dan 300 EUR per maand bedraagt;

m)

betalingstransacties die worden uitgevoerd tussen betalingsdienstaanbieders, hun agenten of bijkantoren, voor eigen rekening;

n)

betalingstransacties en aanverwante diensten tussen een moederonderneming en haar dochteronderneming of tussen dochterondernemingen van dezelfde moederonderneming, zonder tussenkomst van een andere betalingsdienstaanbieder dan een tot dezelfde groep behorende onderneming;

o)

geldopnamediensten die via geldautomaten worden aangeboden door namens een of meer kaartuitgevers handelende dienstaanbieders die geen partij zijn bij de raamovereenkomst met de cliënt die geld van een betaalrekening opneemt, mits die dienstaanbieders geen andere betalingsdiensten als bedoeld in bijlage I verrichten. Niettemin wordt aan de cliënt de in de artikelen 45, 48, 49 en 59 bedoelde informatie over eventuele kosten voor geldopname verstrekt, zowel vóór de geldopname als na ontvangst van de contanten aan het einde van de transactie na de geldopname.

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„lidstaat van herkomst”:

a)

de lidstaat waar de statutaire zetel van de betalingsdienstaanbieder zich bevindt, of

b)

indien de betalingsdienstaanbieder overeenkomstig zijn nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar zijn hoofdkantoor zich bevindt;

2.

„lidstaat van ontvangst”: de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en waar de betalingsdienstaanbieder een agent of bijkantoor heeft, dan wel betalingsdiensten aanbiedt;

3.

„betalingsdienst”: een of meer in bijlage I vermelde bedrijfswerkzaamheden;

4.

„betalingsinstelling”: een rechtspersoon aan wie overeenkomstig artikel 11 vergunning is verleend om overal in de Unie betalingsdiensten aan te bieden en uit te voeren;

5.

„betalingstransactie”: een door of voor rekening van de betaler of door de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn;

6.

„betalingstransactie op afstand”: betalingstransactie die via internet of met een voor communicatie op afstand bruikbaar apparaat wordt geïnitieerd;

7.

„betalingssysteem”: systeem voor de overmaking van geldmiddelen met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke regels voor de verwerking, clearing en/of afwikkeling van betalingstransacties;

8.

„betaler”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij, bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een betalingsopdracht geeft;

9.

„begunstigde”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;

10.

„betalingsdienstgebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst gebruikmaakt;

11.

„betalingsdienstaanbieder”: een orgaan bedoeld in artikel 1, lid 1, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vrijstelling op grond van artikel 32 of 33 is verleend;

12.

„betaalrekening”: een op naam van een of meer betalingsdienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt;

13.

„betalingsopdracht”: door een betaler of begunstigde aan zijn betalingsdienstaanbieder gegeven instructie om een betalingstransactie uit te voeren;

14.

„betaalinstrument”: gepersonaliseerd(e) instrument(en) en/of geheel van procedures, overeengekomen door de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder, waarvan gebruik wordt gemaakt voor het initiëren van een betalingsopdracht;

15.

„betalingsinitiatiedienst”: een dienst voor het initiëren van een betalingsopdracht, op verzoek van de betalingsdienstgebruiker, met betrekking tot een betaalrekening die bij een andere betalingsdienstaanbieder wordt aangehouden;

16.

„rekeninginformatiedienst”: een onlinedienst voor het verstrekken van geconsolideerde informatie over een of meer betaalrekeningen die de betalingsdienstgebruiker bij een andere betalingsdienstaanbieder of bij meer dan één betalingsdienstaanbieder aanhoudt;

17.

„rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die ten behoeve van een betaler een betaalrekening aanbiedt en beheert;

18.

„betalingsinitiatiedienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die de in bijlage I, punt 7, bedoelde bedrijfsactiviteiten uitoefent;

19.

„rekeninginformatiedienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die de in bijlage I, punt 8, bedoelde bedrijfsactiviteiten uitoefent;

20.

„consument”: een natuurlijke persoon die, in betalingsdienstovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen, voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepswerkzaamheden handelt;

21.

„raamovereenkomst”: een betalingsdienstovereenkomst die de toekomstige uitvoering van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties beheerst en die de verplichtingen en voorwaarden voor het openen van een betaalrekening kan omvatten;

22.

„geldtransfer”: een betalingsdienst waarbij, zonder dat een betaalrekening op naam van de betaler of de begunstigde wordt geopend, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld;

23.

„automatische afschrijving”: betalingsdienst voor debiteringen van de betaalrekening van een betaler, waarbij een betalingstransactie wordt geïnitieerd door de begunstigde op basis van een door de betaler aan de begunstigde, of aan de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde dan wel aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler verleende instemming;

24.

„overmaking”: een betalingsdienst voor het crediteren van de betaalrekening van een begunstigde met een betalingstransactie of een reeks betalingstransacties van een betaalrekening van een betaler door de betalingsdienstaanbieder die de betaalrekening van de betaler beheert, op basis van een door de betaler gegeven instructie;

25.

„geldmiddelen”: bankbiljetten en muntstukken, giraal geld of elektronisch geld als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG;

26.

„valutadatum”: referentietijdstip dat door een betalingsdienstaanbieder wordt gebruikt voor de berekening van de interesten op de geldmiddelen waarmee een betaalrekening wordt gedebiteerd of gecrediteerd;

27.

„referentiewisselkoers”: de wisselkoers die als berekeningsgrondslag wordt gehanteerd bij een valutawissel en die door de betalingsdienstaanbieder beschikbaar wordt gesteld of afkomstig is van een bron die door het publiek kan worden geraadpleegd;

28.

„referentierentevoet”: de rentevoet die als berekeningsgrondslag voor in rekening te brengen interesten wordt gehanteerd, en die afkomstig is van een bron die door het publiek kan worden geraadpleegd en door beide partijen bij een betalingsdienstovereenkomst kan worden geverifieerd;

29.

„authenticatie”: een procedure waarmee een betalingsdienstaanbieder de identiteit van een betalingsdienstgebruiker dan wel de validiteit van het gebruik van een specifiek betaalinstrument kan verifiëren, het gebruik van de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betalingsdienstgebruiker inbegrepen;

30.

„sterke cliëntauthenticatie”: authenticatie met gebruikmaking van twee of meer factoren die worden aangemerkt als kennis (iets wat alleen de gebruiker weet), bezit (iets wat alleen de gebruiker heeft) en inherente eigenschap (iets wat de gebruiker is) en die onderling onafhankelijk zijn, in die zin dat compromittering van één ervan geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de andere en di zodanig is opgezet dat de vertrouwelijkheid van de authenticatiegegevens wordt beschermd;

31.

„persoonlijke beveiligingsgegevens”: voor doeleinden van authenticatie door de betalingsdienstaanbieder aan een betalingsdienstgebruiker verstrekte gepersonaliseerde kenmerken;

32.

„gevoelige betalingsgegevens”: gegevens waarmee fraude kan worden gepleegd, waaronder persoonlijke beveiligingsgegevens. Voor de activiteiten van betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders vormen de naam van de rekeninghouder en het rekeningnummer geen gevoelige betalingsgegevens;

33.

„unieke identificator”: de door de betalingsdienstaanbieder aan de betalingsdienstgebruiker medegedeelde combinatie van letters, nummers en symbolen, die laatstgenoemde dient te verstrekken om een andere bij een betalingstransactie betrokken betalingsdienstgebruiker en/of diens betaalrekening ondubbelzinnig te identificeren;

34.

„techniek voor communicatie op afstand”: een middel dat, zonder dat de betalingsdienstaanbieder en de betalingsdienstgebruiker gelijktijdig fysiek aanwezig zijn, kan worden gebruikt voor de sluiting van een betalingsdienstovereenkomst;

35.

„duurzame drager”: een hulpmiddel waarmee de betalingsdienstgebruiker de aan hem persoonlijk gerichte informatie op zodanige wijze kan opslaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende tijd kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;

36.

„micro-onderneming”: een onderneming die op het tijdstip van sluiting van de betalingsdienstovereenkomst een onderneming is als gedefinieerd in artikel 1 en artikel 2, leden 1 en 3, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG;

37.

„werkdag”: een dag waarop de betalingsdienstaanbieder van de betaler of de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde die betrokken is bij de uitvoering van een betalingstransactie, geopend is voor de bij de uitvoering van een betalingstransactie vereiste werkzaamheden;

38.

„agent”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het aanbieden van betalingsdiensten voor rekening van een betalingsinstelling optreedt;

39.

„bijkantoor”: een bedrijfsvestiging die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een betalingsinstelling en rechtstreeks alle of bepaalde handelingen verricht die eigen zijn aan de bedrijfswerkzaamheden van een betalingsinstelling; alle in eenzelfde lidstaat gelegen bedrijfsvestigingen van een betalingsinstelling met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden alle tezamen als één bijkantoor beschouwd;

40.

„groep”: een groep van ondernemingen die onderling verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22, leden 1, 2 of 7 van Richtlijn 2013/34/EU, of ondernemingen zoals gedefinieerd in de artikelen 4, 5, 6 en 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie (29), die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 10, lid 1, of in artikel 113, lid 6 of lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

41.

„elektronischecommunicatienetwerk”: een netwerk als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (30);

42.

„elektronischecommunicatiedienst”: een dienst als gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Richtlijn 2002/21/EG;

43.

„digitale inhoud”: in digitale vorm geproduceerde of geleverde goederen of in digitale vorm geproduceerde en verleende diensten die uitsluitend binnen een technisch apparaat kunnen worden gebruikt of verbruikt, en waarbij op geen enkele wijze fysieke goederen of diensten worden gebruikt of verbruikt;

44.

„acceptatie van betalingstransacties”: een door een betalingsdienstaanbieder verleende betalingsdienst waarbij met een begunstigde een overeenkomst wordt gesloten voor de acceptatie en de verwerking van betalingstransacties, waardoor een geldovermaking naar de begunstigde ontstaat;

45.

„uitgifte van betaalinstrumenten”: een door een betalingsdienstaanbieder aangeboden betalingsdienst waarbij een overeenkomst wordt gesloten om aan een betaler een betaalinstrument voor het initiëren en het verwerken van de betalingstransacties van de betaler te verstrekken;

46.

„eigen vermogen”: vermogen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met dien verstande dat ten minste 75 % van het tier 1-kapitaal bestaat uit tier 1-kernkapitaal als bedoeld in artikel 50 van die verordening en het tier 2-kapitaal ten hoogste een derde van het tier 1-kapitaal uitmaakt;

47.

„betalingsmerk”: elk(e) materie(ë)l(e) of digita(a)l(e) naam, term, teken, symbool of een combinatie daarvan, waaruit blijkt via welk betaalkaartschema op kaarten gebaseerde betalingstransacties worden verricht;

48.

„co-badging”: het incorporeren van twee of meer betalingsmerken of betalingsapplicaties van hetzelfde betalingsmerk op hetzelfde betaalinstrument.

TITEL II

BETALINGSDIENSTAANBIEDERS

HOOFDSTUK 1

Betalingsinstellingen

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 5

Vergunningsaanvragen

1.   Voor het verkrijgen van een vergunning als betalingsinstelling wordt bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een aanvraag ingediend, samen met het volgende:

a)

een programma van werkzaamheden waarin met name de categorie van voorgenomen betalingsdiensten wordt vermeld;

b)

een bedrijfsplan met een budgetprognose voor de eerste drie boekjaren waarmee wordt aangetoond dat de aanvrager in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren;

c)

bewijs dat de betalingsinstelling over het in artikel 7 genoemde aanvangskapitaal beschikt;

d)

voor de betalingsinstellingen bedoeld in artikel 10, lid 1, een omschrijving van de maatregelen die zijn genomen ter bescherming van de geldmiddelen van de betalingsdienstgebruikers overeenkomstig artikel 10;

e)

een beschrijving van de regelingen op het gebied van bestuur (governance) en de mechanismen voor interne controle die de aanvrager heeft ingesteld, waaronder de administratieve en boekhoudkundige procedures en de procedures voor risicobeheersing, waaruit blijkt dat die bestuursregelingen, controlemechanismen en procedures evenredig, passend, degelijk en adequaat zijn;

f)

een beschrijving van de procedures voor het monitoren en afhandelen van veiligheidsincidenten en veiligheidsgerelateerde klachten van cliënten en de follow-up ervan, met inbegrip van een mechanisme voor het melden van incidenten met inachtneming van de in artikel 96 vastgelegde meldingsplicht voor betalingsinstellingen;

g)

een beschrijving van de procedures voor het opslaan, monitoren, traceren en beperken van de toegang tot gevoelige betalingsgegevens;

h)

een beschrijving van de bedrijfscontinuïteitsregelingen, met daarin een duidelijke uiteenzetting van de kritieke bedrijfsactiviteiten, alsmede doeltreffende noodplannen en een procedure om de toereikendheid en efficiëntie van deze plannen regelmatig te beproeven en te herzien;

i)

een beschrijving van de beginselen en definities voor het verzamelen van statistische gegevens over prestaties, transacties en fraude;

j)

een beschrijving van het beveiligingsbeleid, met inbegrip van een gedetailleerde risicoanalyse met betrekking tot de betalingsdiensten en een beschrijving van de maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking die worden genomen om de gebruikers van de betalingsdiensten afdoende tegen de vastgestelde beveiligingsrisico’s, waaronder fraude en illegaal gebruik van gevoelige gegevens en persoonsgegevens, te beschermen;

k)

voor betalingsinstellingen die zijn onderworpen aan de in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (31) en Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad (32) neergelegde verplichtingen in verband met het witwassen van geld en terrorismefinanciering, een beschrijving van de interne controlemechanismen die de aanvrager heeft opgezet om die verplichtingen na te komen;

l)

een beschrijving van de organisatiestructuur van de aanvrager, met inbegrip van, voor zover van toepassing, een beschrijving van het voorgenomen gebruik van agenten en bijkantoren, van de minimaal jaarlijkse controles, ter plaatse en elders, van deze agenten en bijkantoren waartoe de aanvrager zich verbindt, van de uitbestedingsregelingen, alsmede van de deelname van de aanvrager aan een nationaal of internationaal betalingssysteem;

m)

de identiteit van personen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, gekwalificeerde deelnemingen in de aanvrager bezitten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013, alsmede de omvang van hun deelneming en het bewijs van hun geschiktheid, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling te garanderen;

n)

de identiteit van de bestuurders en managers van de betalingsinstelling en, waar dienstig, de personen die belast zijn met het beheer van de betalingsdienstactiviteiten van de betalingsinstelling, alsmede het bewijs dat zij als betrouwbaar bekend staan en over de nodige kennis en ervaring beschikken om betalingsdiensten uit te voeren als bepaald door de lidstaat van herkomst van de betalingsinstelling;

o)

indien van toepassing, de identiteit van wettelijke auditors en auditkantoren als omschreven in Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (33);

p)

de rechtsvorm en de statuten van de aanvrager;

q)

het adres van het hoofdkantoor van de aanvrager.

Voor de toepassing van de punten d), e), f) en l) van de eerste alinea geeft de aanvrager een beschrijving van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betalingsdiensten te garanderen.

Bij de onder j) van de eerste alinea bedoelde maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking wordt aangegeven op welke wijze een hoog niveau van technische beveiliging en gegevensbescherming wordt gewaarborgd, ook wat betreft de software en IT-systemen die worden gebruikt door de aanvrager of door ondernemingen waaraan de aanvrager zijn activiteiten geheel of gedeeltelijk uitbesteedt. Deze maatregelen omvatten tevens de bij artikel 95, lid 1, vastgestelde beveiligingsmaatregelen. Bij het opstellen van deze maatregelen wordt tevens rekening gehouden met de in artikel 95, lid 3, bedoelde EBA-richtsnoeren inzake beveiligingsmaatregelen, zodra die zijn vastgesteld.

2.   De lidstaten schrijven ondernemingen die een vergunningsaanvraag indienen voor het aanbieden van de in bijlage I, punt 7, bedoelde betalingsdiensten voor dat zij over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikken voor de gebieden waarin zij diensten aanbieden, of over een andere vergelijkbare waarborg tegen aansprakelijkheid, waarmee zij gedekt zijn voor hun aansprakelijkheid die is bepaald in de artikelen 73, 89 en 92.

3.   De lidstaten schrijven ondernemingen die een registeraanvraag indienen voor het aanbieden van de in bijlage I, punt 8, bedoelde betalingsdiensten voor dat zij over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikken voor de gebieden waarin zij diensten aanbieden, of over een andere vergelijkbare waarborg tegen hun aansprakelijkheid ten aanzien van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder of de betalingsdienstgebruiker als gevolg van niet-toegestane of frauduleuze toegang tot of niet-toegestaan of frauduleus gebruik van betaalrekeninginformatie.

4.   Na raadpleging van alle relevante belanghebbenden, onder andere deze op de markt voor betalingsdiensten, waarbij alle betrokken belangen tot uiting komen, vaardigt EBA uiterlijk op 13 januari 2017 in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, ten behoeve van de bevoegde autoriteiten, richtsnoeren uit inzake de criteria voor de vaststelling van het minimumgeldbedrag van de in de leden 2 en 3 bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of andere vergelijkbare waarborg.

EBA stelt de in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren op rekening houdend met het volgende:

a)

het risicoprofiel van de onderneming;

b)

of de onderneming andere in bijlage I vermelde betalingsdiensten aanbiedt, of andere bedrijfswerkzaamheden heeft;

c)

de omvang van de activiteit:

i)

voor ondernemingen die een vergunning aanvragen om de in bijlage I, punt 7, bedoelde betalingsdiensten aan te bieden, de waarde van de geïnitieerde transacties;

ii)

voor ondernemingen die een registratie aanvragen om de in bijlage I, punt 8, bedoelde betalingsdiensten aan te bieden, het aantal cliënten dat gebruik maakt van de rekeninginformatiediensten;

d)

de specifieke kenmerken van vergelijkbare waarborgen en de criteria voor de implementatie ervan.

EBA onderwerpt die richtsnoeren regelmatig aan een evaluatie.

5.   Na raadpleging van alle relevante belanghebbenden, onder andere deze op de markt voor betalingsdiensten, waarbij alle betrokken belangen tot uiting komen, vaardigt EBA uiterlijk op 13 juli 2017 in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit over de gegevens, met inbegrip van de voorschriften in de punten a), b), c), e), g), h), i) en j), van lid 1, die in een vergunningsaanvraag voor betalingsinstellingen aan de bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt.

EBA evalueert die richtsnoeren regelmatig, doch ten minste om de drie jaar.

6.   In voorkomend geval rekening houdend met de ervaring die bij het toepassen van de in lid 5 bedoelde richtsnoeren is opgedaan, kan EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen waarin nader wordt bepaald welke gegevens, met inbegrip van het bepaalde in de punten a), b), c), e), g), h), i) en j), van lid 1, in een vergunningsaanvraag voor betalingsinstellingen aan de bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

7.   De in lid 4 bedoelde gegevens worden overeenkomstig lid 1 aan de bevoegde autoriteiten medegedeeld.

Artikel 6

Controle van het deelnemerschap

1.   Indien een natuurlijke persoon of rechtspersoon die heeft besloten hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013, in een betalingsinstelling te verwerven of deze te vergroten, waardoor het percentage van de gehouden aandelen in het kapitaal of de stemrechten gelijk aan of hoger wordt dan 20 %, 30 % of 50 % of de betalingsinstelling zijn dochteronderneming zou worden, stelt hij de bevoegde autoriteiten van die betalingsinstelling vooraf schriftelijk in kennis van zijn voornemen. Dit geldt tevens voor iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die besluit hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming af te stoten of deze te verminderen, waardoor het percentage van de gehouden aandelen in het kapitaal of de stemrechten minder dan 20 %, 30 % of 50 % zou bedragen of de betalingsinstelling niet langer zijn dochteronderneming zou zijn.

2.   De kandidaat-verwerver van een gekwalificeerde deelneming verstrekt de bevoegde autoriteiten informatie over de grootte van de voorgenomen deelneming alsmede de relevante informatie bedoeld in artikel 23, lid 4, van Richtlijn 2013/36/EU.

3.   De lidstaten schrijven voor dat indien de invloed die door een kandidaat-verwerver, als bedoeld in lid 2, wordt uitgeoefend, een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de betalingsinstelling dreigt te belemmeren, de bevoegde autoriteiten hun bezwaren hiertegen kenbaar maken of andere passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Die maatregelen kunnen aanmaningen, sancties tegen bestuurders of de personen die verantwoordelijk zijn voor het management, of de schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten van de betalingsinstelling worden gehouden, omvatten.

Overeenkomstige maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die de in dit artikel bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven.

4.   Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de lidstaten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de bijbehorende stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

Artikel 7

Aanvangskapitaal

De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen, op het tijdstip waarop hun vergunning wordt verleend, over een aanvangskapitaal beschikken dat bestaat uit een of meer van de in artikel 26, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde elementen, en wel als volgt:

a)

wanneer de betalingsinstelling alleen de in bijlage I, punt 6, bedoelde betalingsdienst verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 20 000 EUR;

b)

wanneer de betalingsinstelling de in bijlage I, punt 7, bedoelde betalingsdienst verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 50 000 EUR;

c)

wanneer de betalingsinstelling een in bijlage I, punten 1 tot en met 5, bedoelde betalingsdienst verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 125 000 EUR.

Artikel 8

Eigen vermogen

1.   Het eigen vermogen van de betalingsinstelling mag niet kleiner worden dan het bedrag van het in artikel 7 bedoelde aanvangskapitaal of het bedrag van het eigen vermogen als berekend in overeenstemming met artikel 9 van deze richtlijn, naargelang welke drempel de hoogste is.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter voorkoming van het meervoudige gebruik van elementen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen wanneer de betalingsinstelling tot eenzelfde groep behoort als een andere betalingsinstelling, kredietinstelling, beleggingsonderneming, vermogensbeheerder of verzekeringsonderneming. Dit lid is van overeenkomstige toepassing wanneer een betalingsinstelling een hybride karakter heeft en ook andere activiteiten dan het aanbieden van betalingsdiensten uitvoert.

3.   Indien de voorwaarden van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vervuld zijn, kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten besluiten artikel 9 van deze richtlijn niet toe te passen op betalingsinstellingen die onder het geconsolideerde toezicht op de moederkredietinstelling uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU vallen.

Artikel 9

Berekening van het eigen vermogen

1.   Onverminderd de in artikel 7 neergelegde voorschriften voor het aanvangskapitaal, schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen, met uitzondering van de instellingen die alleen de diensten aanbieden als bedoeld in bijlage I, punt 7 of punt 8, of beide, te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat wordt berekend volgens een van de volgende drie methoden, als bepaald door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale wetgeving:

 

Methode A

Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag van ten minste 10 % van de vaste kosten van het voorgaande jaar. De bevoegde autoriteiten mogen dit vereiste aanpassen in geval van een materiële wijziging in de werkzaamheden van de betalingsinstelling sinds het voorgaande jaar. Wanneer de betalingsinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend bedraagt het benodigde eigen vermogen ten minste 10 % van de in haar bedrijfsplan geraamde vaste kosten, tenzij de bevoegde autoriteiten een aanpassing van dit plan verlangen.

 

Methode B

Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de som van de volgende elementen, vermenigvuldigd met de in lid 2 omschreven schaalfactor k, waarbij het betalingsvolume een twaalfde is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betalingsinstelling het voorgaande jaar heeft verricht:

a)

4,0 % van het deel van het betalingsvolume tot 5 miljoen EUR,

plus

b)

2,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 5 miljoen EUR tot 10 miljoen EUR,

plus

c)

1 % van het deel van het betalingsvolume boven 10 miljoen EUR tot 100 miljoen EUR,

plus

d)

0,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 100 miljoen EUR tot 250 miljoen EUR,

plus

e)

0,25 % van het deel van het betalingsvolume boven 250 miljoen EUR.

 

Methode C

Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de onder a) omschreven relevante indicator, vermenigvuldigd met de onder b) omschreven multiplicator, nogmaals vermenigvuldigd met de in lid 2 omschreven schaalfactor k.

a)

De relevante indicator is de som van het volgende:

i)

rente-inkomsten;

ii)

rente-uitgaven;

iii)

ontvangen provisies en vergoedingen, en

iv)

overige bedrijfsopbrengsten.

Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven voor de uitbesteding van diensten die door een derde worden verricht, kunnen de relevante indicator verlagen indien de uitgaven voor rekening komen van een onderneming die onder het toezicht krachtens deze richtlijn valt. De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalfmaandelijkse waarneming van het voorgaande boekjaar. De relevante indicator wordt berekend over het voorgaande boekjaar. Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80 % van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer er geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen er bedrijfsramingen worden gebruikt.

b)

De multiplicator is:

i)

10 % van het deel van de relevante indicator tot 2,5 miljoen EUR;

ii)

8 % van het deel van de relevante indicator boven 2,5 miljoen EUR tot 5 miljoen EUR;

iii)

6 % van het deel van de relevante indicator boven 5 miljoen EUR tot 25 miljoen EUR;

iv)

3 % van het deel van de relevante indicator boven 25 miljoen EUR tot 50 miljoen EUR;

v)

1,5 % boven 50 miljoen EUR.

2.   De schaalfactor k die bij methode B en methode C wordt gebruikt, is:

a)

0,5 wanneer de betalingsinstelling alleen de in bijlage I, punt 6, vermelde betalingsdienst aanbiedt;

b)

1,0 wanneer de betalingsinstelling een in bijlage I, punten 1 tot en met 5, vermelde betalingsdienst aanbiedt.

3.   De bevoegde autoriteiten kunnen, op basis van een beoordeling van de risicobeheersingsprocessen, de database van risicoverliezengegevens en het internecontrolesysteem van de betalingsinstelling, voorschrijven dat de betalingsinstelling een eigen vermogen aanhoudt dat tot 20 % hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 1 gekozen methode, of de betalingsinstelling toestaan een eigen vermogen aan te houden dat tot 20 % lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de overeenkomstig lid 1 gekozen methode.

Artikel 10

Beschermingsvoorschriften

1.   De lidstaten of de bevoegde autoriteiten schrijven voor dat een betalingsinstelling die betalingsdiensten als bedoeld in bijlage I, punten 1 tot en met 6, aanbiedt, de geldmiddelen die zij ter uitvoering van betalingstransacties van de betalingsdienstgebruikers of via een andere betalingsdienstaanbieder heeft ontvangen, op een van de volgende wijzen veilig stelt:

a)

de geldmiddelen worden op geen enkel tijdstip vermengd met de geldmiddelen van een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon dan de betalingsdienstgebruikers voor wier rekening de geldmiddelen worden aangehouden; wanneer zij aan het einde van de werkdag volgend op de dag waarop de middelen zijn ontvangen, nog door de betalingsinstelling worden aangehouden en nog niet aan de begunstigde of aan een andere betalingsdienstaanbieder zijn overgemaakt, worden zij op een afzonderlijke rekening gestort bij een kredietinstelling of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad als omschreven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst; zij worden overeenkomstig het nationale recht in het belang van de betalingsdienstgebruikers gevrijwaard tegen vorderingen van andere schuldeisers van de betalingsinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie;

(b)

de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare waarborg van een verzekeringsmaatschappij of kredietinstelling die niet tot dezelfde groep behoort als de betalingsinstelling, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare waarborg, en dat betaalbaar is ingeval de betalingsinstelling niet in staat is haar financiële verplichtingen na te komen.

2.   Wanneer een betalingsinstelling uit hoofde van lid 1 geldmiddelen veilig moet stellen en een gedeelte van dat bedrag aan geldmiddelen voor toekomstige betalingstransacties moet worden gebruikt, terwijl het resterende bedrag voor andere diensten dan betalingsdiensten moet worden gebruikt, zijn de voorschriften van lid 1 ook van toepassing op het voor toekomstige betalingstransacties te gebruiken gedeelte van de geldmiddelen. Wanneer dat gedeelte variabel of niet van tevoren bekend is, staan de lidstaten de betalingsinstellingen toe dit lid toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd.

Artikel 11

Vergunningverlening

1.   De lidstaten schrijven voor dat andere ondernemingen dan die bedoeld in artikel 1, lid 1, punten a), b), c), e) en f), en andere dan natuurlijke of rechtspersonen aan wie een vrijstelling uit hoofde van artikel 32 of 33 is verleend, wanneer zij voornemens zijn betalingsdiensten te aan te bieden, een vergunning als betalingsinstelling moeten hebben verkregen alvorens met het aanbieden van betalingsdiensten te beginnen. Vergunningen worden uitsluitend verleend aan rechtspersonen met een vestiging in een lidstaat.

2.   De bevoegde autoriteiten verlenen een vergunning indien de gegevens en bewijsstukken die bij de aanvraag gevoegd zijn, in overeenstemming zijn met alle voorschriften vastgelegd in artikel 5 en indien de bevoegde autoriteiten die de aanvraag onderzocht hebben, over de gehele lijn tot een positief oordeel komen. Voordat zij een vergunning verlenen, kunnen de bevoegde autoriteiten zo nodig de nationale centrale bank of andere relevante overheidsinstanties raadplegen.

3.   Een betalingsinstelling die overeenkomstig de nationale wetgeving van haar lidstaat van herkomst een statutaire zetel dient te hebben, heeft haar hoofdkantoor in dezelfde lidstaat als die waar zij haar statutaire zetel heeft, en voert daar ten minste een deel van haar betalingsdienstactiviteiten uit.

4.   De bevoegde autoriteiten verlenen slechts een vergunning indien de betalingsinstelling, gelet op de noodzaak van een gezonde en prudente bedrijfsvoering, over solide bestuursregelingen voor het betalingsdienstenbedrijf beschikt, waaronder een duidelijke organisatorische structuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden, doeltreffende procedures voor de detectie, het beheer, de bewaking en verslaglegging van de risico’s waaraan zij blootstaat of bloot kan komen te staan, en adequate internecontroleprocedures, met inbegrip van een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie; die maatregelen, procedures en mechanismen zijn breed opgevat en staan in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de betalingsdiensten die de betalingsinstelling aanbiedt.

5.   Wanneer een betalingsinstelling een van de in bijlage I, punten 1 tot en met 7, genoemde betalingsdiensten aanbiedt en tegelijk andere werkzaamheden verricht, mogen de bevoegde autoriteiten het opzetten van een aparte entiteit voor de betalingsdienstverlening verlangen, wanneer de niet met betalingsdiensten verband houdende activiteiten van de betalingsinstelling afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de betalingsinstelling of aan het vermogen van de bevoegde autoriteiten om te controleren of de betalingsinstelling alle verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn nakomt.

6.   De bevoegde autoriteiten weigeren een vergunning te verlenen indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van een betalingsinstelling te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten die een gekwalificeerde deelneming bezitten.

7.   Wanneer er tussen de betalingsinstelling en andere natuurlijke personen of rechtspersonen nauwe banden bestaan als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 38, van Verordening (EU) nr. 575/2013, verlenen de bevoegde autoriteiten de vergunning slechts indien deze banden de effectieve uitoefening van hun toezichtstaken niet belemmeren.

8.   De bevoegde autoriteiten verlenen de vergunning uitsluitend indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meer natuurlijke personen met wie of rechtspersonen waarmee de betalingsinstelling nauwe banden heeft, of moeilijkheden bij de handhaving van die wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, geen belemmering vormen voor de effectieve uitoefening van hun toezichtstaken.

9.   De vergunning is geldig in alle lidstaten en stelt de betrokken betalingsinstelling in staat overal in de Unie de door de vergunning bestreken betalingsdiensten aan te bieden, uit hoofde van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging.

Artikel 12

Mededeling van de beslissing

Binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens, deelt de bevoegde autoriteit de aanvrager mee of de vergunning verleend dan wel geweigerd is. Wanneer de bevoegde autoriteit een vergunning weigert omkleedt zij dit met redenen.

Artikel 13

Intrekking van een vergunning

1.   De bevoegde autoriteiten kunnen een vergunning die aan een betalingsinstelling is verleend, alleen intrekken indien de betalingsinstelling:

a)

binnen een termijn van twaalf maanden geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of de werkzaamheden gedurende een periode van meer dan zes maanden heeft gestaakt, indien de betrokken lidstaat niet heeft bepaald dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b)

de vergunning verkregen heeft door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning, of heeft de bevoegde autoriteit niet in kennis gesteld van belangrijke ontwikkelingen in dit verband;

d)

door de voortzetting van haar betalingsdienstenbedrijf een bedreiging voor de stabiliteit van of het vertrouwen in het betalingssysteem zou vormen, of

e)

zich in een van de andere gevallen bevindt waar het nationale recht voorziet in een intrekking van de vergunning.

2.   De bevoegde autoriteit omkleedt de intrekking van een vergunning met redenen en deelt deze mee aan de betrokkenen.

3.   De bevoegde autoriteit maakt de intrekking van een vergunning openbaar, onder meer door vermelding in de registers bedoeld in de artikelen 14 en 15.

Artikel 14

Registratie in de lidstaat van herkomst

1.   De lidstaten leggen een openbaar register aan van:

a)

vergunninghoudende betalingsinstellingen en hun agenten;

b)

natuurlijke personen aan wie en rechtspersonen waaraan op grond van artikel 32 of artikel 33 een vrijstelling is verleend, en hun agenten, en

c)

de in artikel 2, lid 5, bedoelde instellingen die krachtens de nationale wetgeving gemachtigd zijn betalingsdiensten aan te bieden.

Bijkantoren van betalingsinstellingen worden in het register van de lidstaat van herkomst ingeschreven indien deze bijkantorendiensten aanbieden in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst.

2.   In het openbaar register worden de betalingsdiensten vermeld waarvoor de betalingsinstelling een vergunning heeft, of waarvoor de natuurlijke persoon of rechtspersoon is geregistreerd. Vergunninghoudende betalingsinstellingen, enerzijds, en natuurlijke personen en rechtspersonen waaraan op grond van artikel 32 of artikel 33 een vrijstelling is verleend, anderzijds, worden in het register afzonderlijk vermeld. Het register kan door het publiek worden geraadpleegd, is online toegankelijk en wordt onverwijld bijgewerkt.

3.   De bevoegde autoriteiten voeren elke intrekking van een vergunning en elke intrekking van een vrijstelling op grond van artikel 32 of artikel 33 in het openbaar register in.

4.   De bevoegde autoriteiten stellen EBA bij de intrekking van elke vergunning en bij de intrekking van elke vrijstelling op grond artikel 32 of artikel 33 in kennis van de redenen daarvoor.

Artikel 15

EBA-register

1.   EBA ontwikkelt, exploiteert en voert een elektronisch centraal register dat de overeenkomstig lid 2 door de bevoegde autoriteiten gemelde gegevens bevat. EBA is verantwoordelijk voor de accurate weergave van die gegevens.

EBA maakt het register gratis voor het publiek toegankelijk op haar website, en maakt de geregistreerde gegevens eenvoudig toegankelijk en opzoekbaar.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen EBA onverwijld in kennis van de gegevens die zijn opgenomen in hun openbare registers, als bedoeld in artikel 14 in een taal die met betrekking tot financiële aangelegenheden gangbaar is.

3.   De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de juistheid van de in lid 2 omschreven gegevens en voor het actualiseren ervan.

4.   EBA stelt een ontwerp van technische reguleringsnormen op met technische voorschriften inzake de ontwikkeling, de exploitatie, en het voeren van het elektronische centraal register en inzake de toegang tot de gegevens daarin. De technische voorschriften strekken ertoe dat de gegevens uitsluitend door de bevoegde autoriteit en door EBA kunnen worden gewijzigd.

EBA legt dit ontwerp van technische reguleringsnormen uiterlijk op 13 januari 2018 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

5.   EBA stelt een ontwerp van technische uitvoeringsnormen op inzake de bijzonderheden en de structuur van de gegevens die krachtens lid 1 moeten worden gemeld, met inbegrip van het gemeenschappelijk formaat en model waarin deze gegevens moeten worden verstrekt.

EBA legt dit ontwerp van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 13 juli 2017 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen volgens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 16

Handhaving van de vergunning

Wanneer de correctheid van overeenkomstig artikel 5 verstrekte gegevens of geleverd bewijsmateriaal door enigerlei wijziging wordt beïnvloed, stelt de betalingsinstelling de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 17

Boekhouding en wettelijke controle

1.   Richtlijnen 86/635/EEG en 2013/34/EU en Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (34) zijn van overeenkomstige toepassing op betalingsinstellingen.

2.   Tenzij zij krachtens Richtlijn 2013/34/EU, en, in voorkomend geval, Richtlijn 86/635/EEG, van die verplichting ontheven zijn, worden de jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen van betalingsinstellingen gecontroleerd door wettelijke auditors of auditkantoren in de zin van Richtlijn 2006/43/EG.

3.   Met het oog op het toezicht schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen afzonderlijke boekhoudkundige gegevens verstrekken voor betalingsdiensten en voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 18, lid 1, waarvoor een auditverslag moet worden opgesteld. Dat verslag wordt in voorkomend geval door de wettelijke auditors of door een auditkantoor opgesteld.

4.   De in artikel 63 van Richtlijn 2013/36/EU neergelegde verplichtingen zijn, met betrekking tot betalingsdienstwerkzaamheden, van overeenkomstige toepassing op de wettelijke auditor of de auditkantoren van betalingsinstellingen.

Artikel 18

Werkzaamheden

1.   Naast het verrichten van betalingsdiensten mogen betalingsinstellingen de volgende werkzaamheden uitoefenen:

a)

het verrichten van operationele en daarmee nauw samenhangende nevendiensten, zoals het zorgen voor de uitvoering van betalingstransacties, valutawisseldiensten, bewaringsactiviteiten en de opslag en verwerking van gegevens;

b)

de exploitatie van betalingssystemen, onverminderd artikel 35;

c)

andere bedrijfswerkzaamheden dan het aanbieden van betalingsdiensten, met inachtneming van de toepasselijke Uniewetgeving en nationale wetgeving.

2.   Wanneer betalingsinstellingen een of meer betalingsdiensten aanbieden, mogen zij alleen betaalrekeningen aanhouden die uitsluitend voor betalingstransacties worden gebruikt.

3.   Geldmiddelen die betalingsinstellingen met het oog op het aanbieden van betalingsdiensten van betalingsdienstgebruikers ontvangen, zijn geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EU, noch elektronisch geld als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG.

4.   Betalingsinstellingen kunnen de in bijlage I, punten 4 of 5, bedoelde kredieten in verband met betalingsdiensten slechts verlenen indien aan alle navolgende voorwaarden is voldaan:

a)

het krediet is een aanvullend krediet en wordt uitsluitend verleend in verband met de uitvoering van een betalingstransactie;

b)

niettegenstaande de nationale voorschriften inzake kredietverlening via kredietkaarten, wordt het in verband met een betaling verleende krediet dat wordt uitbetaald overeenkomstig artikel 11, lid 9, en artikel 28, terugbetaald binnen een korte termijn die in geen geval meer dan twaalf maanden mag bedragen;

c)

het krediet wordt niet verleend uit geldmiddelen die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor het uitvoeren van betalingstransacties;

d)

het eigen vermogen van de betalingsinstelling is te allen tijde en ten genoegen van de toezichthoudende autoriteiten in redelijke verhouding tot het totaalbedrag van de verleende kredieten.

5.   Tot de bedrijfswerkzaamheid van betalingsinstellingen behoort niet het aantrekken van deposito’s of van andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EU.

6.   Deze richtlijn geldt onverminderd Richtlijn 2008/48/EG, ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen betreffende niet bij deze richtlijn geharmoniseerde voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten die in overeenstemming zijn met het Unierecht.

Afdeling 2

Overige voorschriften

Artikel 19

Dienstverlening via agenten, bijkantoren of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed

1.   Een betalingsinstelling die voornemens is via een agent betalingsdiensten aan te bieden, verstrekt de bevoegde autoriteiten in haar lidstaat van herkomst de volgende gegevens:

a)

naam en adres van de agent;

b)

een beschrijving van de internecontrolemechanismen die de agent zal toepassen met het oog op de naleving van de in Richtlijn (EU) 2015/849 betreffende het witwassen van geld en de financiering van terrorisme neergelegde verplichtingen; die beschrijving wordt bij elke materiële wijziging van de bij de eerste kennisgeving meegedeelde gegevens onverwijld bijgewerkt;

c)

de identiteit van de bestuurders en de managers van de voor het aanbieden van betalingsdiensten ingeschakelde agent, en, voor agenten die geen betalingsdienstaanbieder zijn, het bewijs dat de betrokkenen betrouwbaar en deskundig zijn;

d)

de betalingsdiensten waartoe de agent door de betalingsinstelling wordt gemachtigd, en

e)

indien van toepassing, de unieke identificatiecode of het unieke identificatienummer van de agent.

2.   Binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde gegevens, deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de betalingsinstelling mee of de agent is ingeschreven in het bij artikel 14 ingestelde register. Zodra de inschrijving in het register is voltooid, kan de agent betalingsdiensten beginnen aan te bieden.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten, voordat zij de agent in het register inschrijven, van oordeel zijn dat de hun verstrekte gegevens onjuist zijn, nemen zij verdere maatregelen om de gegevens te verifiëren.

4.   Indien de bevoegde autoriteiten na het verifiëren van de gegevens niet overtuigd zijn van de juistheid van de uit hoofde van lid 1 verstrekte gegevens, schrijven zij de agent niet in het bij artikel 14 voorgeschreven register in en brengen zij de betalingsinstelling daarvan onverwijld op de hoogte.

5.   Een betalingsinstelling die in een andere lidstaat betalingsdiensten wenst aan te bieden door een agent in te schakelen of een bijkantoor op te zetten, volgt de procedures van artikel 28.

6.   Wanneer een betalingsinstelling voornemens is operationele taken in het kader van de betalingsdienstverlening uit te besteden, stelt zij de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst daarvan in kennis.

Bij het uitbesteden van belangrijke operationele taken, waaronder IT-systemen, mag niet wezenlijk afbreuk worden gedaan aan de kwaliteit van de interne controle van de betalingsinstelling, noch aan het vermogen van de bevoegde autoriteiten om te controleren en na te gaan of de betalingsinstelling alle in deze richtlijn neergelegde verplichtingen nakomt.

Voor de toepassing van de tweede alinea wordt een operationele taak als belangrijk aangemerkt indien het gebrekkig of niet uitvoeren ervan de betalingsinstelling wezenlijk zou hinderen bij de continue naleving van de voorschriften die aan de door haar uit hoofde van deze titel aangevraagde vergunning verbonden zijn, of van de andere verplichtingen waaraan zij uit hoofde van deze richtlijn is onderworpen, of indien hierdoor wezenlijk afbreuk zou worden gedaan aan haar financiële resultaten of aan de soliditeit of continuïteit van de betalingsdienstverlening. De lidstaten zorgen ervoor dat de betalingsinstellingen bij het uitbesteden van belangrijke operationele taken voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

de uitbesteding leidt er niet toe dat de directie haar verantwoordelijkheid delegeert;

b)

de relatie van de betalingsinstelling met haar cliënten en de verplichtingen die zij uit hoofde van deze richtlijn jegens hen heeft, blijven onveranderd;

c)

er wordt geen afbreuk gedaan aan de voorwaarden waaraan de betalingsinstelling moet voldoen om overeenkomstig deze titel een vergunning te verkrijgen en deze te behouden;

d)

geen van de andere voorwaarden waaronder de vergunning aan de betalingsinstelling is verleend, wordt tenietgedaan of gewijzigd.

7.   Betalingsinstellingen zorgen ervoor dat agenten of bijkantoren die voor hun rekening handelen, de betalingsdienstgebruikers daarvan in kennis stellen.

8.   De betalingsinstellingen delen de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst onverwijld elke wijziging mee met betrekking tot het inschakelen van entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed en, in overeenstemming met de procedure van de leden 2, 3 en 4, van agenten, waaronder extra agenten.

Artikel 20

Aansprakelijkheid

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de betalingsinstellingen die een beroep doen op derden voor het uitvoeren van operationele taken, redelijke maatregelen nemen opdat aan de voorschriften van deze richtlijn wordt voldaan.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de betalingsinstellingen volledig aansprakelijk blijven voor alle handelingen van hun werknemers of van de agenten, bijkantoren of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

Artikel 21

Bijhouden van gegevens

De lidstaten schrijven voor dat de betalingsinstellingen alle voor de toepassing van deze titel adequate gegevens gedurende ten minste vijf jaar bijhouden, onverminderd Richtlijn (EU) 2015/849 of andere toepasselijk Unierecht.

Afdeling 3

Bevoegde autoriteiten en toezicht

Artikel 22

Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen ofwel overheidsinstanties, ofwel lichamen die erkend zijn bij de nationale wetgeving of door overheidsinstanties die daartoe bij de nationale wetgeving uitdrukkelijk zijn gemachtigd, inclusief nationale centrale banken, aan als de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van een vergunning aan en het uitoefenen van prudentieel toezicht op betalingsinstellingen die de taken waarin deze titel voorziet moeten uitoefenen.

De bevoegde autoriteiten waarborgen hun onafhankelijkheid van economische organisaties en vermijden belangenconflicten. Onverminderd de eerste alinea worden betalingsinstellingen, kredietinstellingen, instellingen voor elektronisch geld of postcheque-en-girodiensten niet als bevoegde autoriteiten aangewezen.

De lidstaten stellen de Commissie van deze aanwijzing in kennis.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten alle bevoegdheden bezitten die nodig zijn voor de vervulling van hun taken.

3.   Lidstaten op wier grondgebied meer dan één autoriteit bevoegd is voor de onder deze titel vallende aangelegenheden, zorgen ervoor dat die autoriteiten nauw samenwerken, zodat zij hun respectieve taken op effectieve wijze kunnen uitvoeren. Hetzelfde geldt wanneer de voor de onder deze titel vallende aangelegenheden bevoegde autoriteiten niet de voor het toezicht op kredietinstellingen bevoegde autoriteiten zijn.

4.   De taken van de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten vallen onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

5.   Lid 1 strekt er niet toe dat de bevoegde autoriteiten gehouden zijn tot toezicht op andere bedrijfswerkzaamheden van de betalingsinstellingen dan het aanbieden van betalingsdiensten en de in artikel 18, lid 1, onder a), bedoelde werkzaamheden.

Artikel 23

Toezicht

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de controles waarbij de bevoegde autoriteiten nagaan of het bepaalde in deze titel voortdurend wordt nageleefd, proportioneel en passend zijn en aansluiten bij de risico’s waaraan de betalingsinstellingen blootstaan.

Teneinde na te gaan of het bepaalde in deze titel wordt nageleefd, zijn de bevoegde autoriteiten gerechtigd, met name, de volgende maatregelen te nemen:

a)

van de betalingsinstelling verlangen dat zij alle gegevens verstrekt die zij nodig hebben om de naleving te controleren; daarbij wordt de doelstelling van het verzoek, voor zover van toepassing, nader omschreven, alsmede de termijn waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt;

b)

inspecties ter plaatse verrichten bij de betalingsinstelling, bij agenten en bijkantoren die onder de verantwoordelijkheid van de betalingsinstelling betalingsdiensten aanbieden, of bij entiteiten waaraan taken worden uitbesteed;

c)

aanbevelingen, richtsnoeren en, voor zover van toepassing, bindende administratieve maatregelen uitvaardigen;

d)

een vergunning op grond van artikel 13 schorsen of intrekken.

2.   De lidstaten bepalen, onverminderd de procedures voor het intrekken van vergunningen en de bepalingen van het strafrecht, dat hun bevoegde autoriteiten jegens betalingsinstellingen of personen met feitelijke zeggenschap over de bedrijfswerkzaamheden van betalingsinstellingen, wanneer die de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen inzake het toezicht op of de uitoefening van het bedrijf van betalingsdienstaanbieder overtreden, sancties kunnen opleggen of maatregelen kunnen nemen waarmee wordt beoogd een einde te maken aan de geconstateerde overtredingen of de oorzaken daarvan weg te nemen.

3.   Onverminderd de voorschriften van artikel 7, artikel 8, leden 1 en 2, en artikel 9, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten gerechtigd zijn de in lid 1 omschreven maatregelen te nemen om voldoende kapitaal voor de betalingsdienstverlening te garanderen, met name wanneer de niet met betalingsdiensten verband houdende werkzaamheden van de betalingsinstelling afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de betalingsinstelling.

Artikel 24

Beroepsgeheim

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle personen die voor de bevoegde autoriteiten werkzaam zijn of zijn geweest, alsmede de deskundigen die namens de bevoegde autoriteiten handelen, gebonden zijn aan het beroepsgeheim, onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

2.   Met het oog op het beschermen van individuele en zakelijke rechten wordt het beroepsgeheim bij het uitwisselen van gegevens overeenkomstig artikel 26 strikt toegepast.

3.   Bij de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten mutatis mutandis rekening houden met de artikelen 53 tot en met 61 van Richtlijn 2013/36/EU.

Artikel 25

Beroep op de rechter

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat beroep op de rechter mogelijk is tegen de beslissingen die de bevoegde autoriteiten uit hoofde van overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen jegens een betalingsinstelling nemen.

2.   Lid 1 is ook van toepassing in geval van nalatigheid.

Artikel 26

Uitwisseling van informatie

1.   De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten werken onderling samen en werken in voorkomend geval samen met de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten, EBA en andere relevante bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen krachtens de op betalingsdienstaanbieders toepasselijke Unierecht of nationale recht.

2.   De lidstaten staan tevens toe dat informatie wordt uitgewisseld tussen hun bevoegde autoriteiten en de volgende instanties:

a)

de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van vergunningen aan en het uitoefenen van toezicht op betalingsinstellingen;

b)

de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten, in hun hoedanigheid van monetaire en voor oversight bevoegde autoriteit, alsmede, in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die met het oversight op betalings- en afwikkelingssystemen belast zijn;

c)

andere relevante autoriteiten die zijn aangewezen krachtens deze richtlijn, Richtlijn (EU) 2015/849 of andere op betalingsdienstaanbieders toepasselijk Unierecht, zoals regelgeving ter bestrijding van het witwassen van geld en het financieren van terrorisme;

d)

EBA, bij de uitoefening van haar taak om bij te dragen tot de consistente en samenhangende werking van de toezichtmechanismen, bedoeld in artikel 1, lid 5, onder a), van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 27

Schikking van meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten

1.   Een bevoegde autoriteit van een lidstaat die van oordeel is dat in een specifiek geval de grensoverschrijdende samenwerking met de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat als bedoeld in artikel 26, 28, 29, 30 of 31 van deze richtlijn, niet in overeenstemming is met die bepalingen, kan het geval verwijzen naar EBA en EBA om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

2.   Wanneer EBA om bijstand krachtens lid 1 is verzocht, neemt zij zo spoedig mogelijk een besluit uit hoofde van artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010. EBA mag de bevoegde autoriteiten ook op eigen initiatief bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van die verordening. In ieder geval schorten de betrokken bevoegde autoriteiten hun beslissingen op in afwachting dat uit hoofde van artikel 19 van die verordening een schikking wordt getroffen.

Artikel 28

Aanvraag om het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting uit te oefenen

1.   Elke vergunninghoudende betalingsinstelling die voor het eerst betalingsdiensten in een andere lidstaat dan haar lidstaat van herkomst wil verrichten op grond van het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting, deelt de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst de volgende gegevens mee:

a)

de naam, het adres en, waar van toepassing, het vergunningsnummer van de betalingsinstelling;

b)

de lidstaat of lidstaten waarin zij voornemens is werkzaamheden uit te oefenen;

c)

de betalingsdienst of betalingsdiensten die zullen worden aangeboden;

d)

wanneer de betalingsinstelling voornemens is een agent in te schakelen, de in artikel 19, lid 1, bedoelde gegevens;

e)

wanneer de betalingsinstelling voornemens is een bijkantoor in te schakelen, de in artikel 5, lid 1, punten b) en e), bedoelde gegevens met betrekking tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder in de lidstaat van ontvangst, een beschrijving van de organisatiestructuur van het bijkantoor en de identiteit van de managers van het bijkantoor.

Wanneer de betalingsinstelling voornemens is operationele taken in het kader van de betalingsdienstverlening uit te besteden aan andere entiteiten in de lidstaat van ontvangst, stelt zij de bevoegde autoriteiten in haar lidstaat van herkomst daarvan in kennis.

2.   Binnen een maand na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde gegevens zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst deze aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

Binnen een maand na ontvangst van de gegevens van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, beoordelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst deze gegevens, waarna zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de relevante gegevens bezorgen in verband met het voornemen van de betrokken betalingsinstelling om in het kader van de uitoefening van het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting betalingsdiensten aan te bieden. Indien de instelling voornemens is een agent in te schakelen of een bijkantoor op te zetten delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst met name alle redelijke gronden tot ongerustheid mee wat betreft het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin van Richtlijn (EU) 2015/849.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst het niet eens zijn met de beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, stellen zij deze in kennis van de redenen van hun besluit.

Indien de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, met name in het licht van de gegevens die zij van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst hebben gekregen, niet gunstig is, weigert de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de agent of het bijkantoor in te schrijven in het register, of trekken zij de inschrijving in, voor zover die al was verricht.

3.   Binnen drie maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde gegevens, delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hun besluit mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en aan de betalingsinstelling.

Vanaf de inschrijving in het in artikel 14 bedoelde register kan de agent of het bijkantoor zijn werkzaamheden in de betrokken lidstaat van ontvangst aanvatten.

De betalingsinstelling stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis van de datum waarop zij haar werkzaamheden via de agent of het bijkantoor in de betrokken lidstaat van ontvangst aanvat. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst hiervan in kennis.

4.   De betalingsinstelling stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst onverwijld in kennis van elke wijziging van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde gegevens, waaronder een verhoging van het aantal agenten, bijkantoren of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed, in de lidstaten waarin deze actief zijn. De in de leden 2 en 3 bepaalde procedure is van toepassing.

5.   EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarmee overeenkomstig dit artikel het kader voor de samenwerking, en de uitwisseling van de gegevens, tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst wordt gedefinieerd. In deze ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de methoden, middelen en wijzen van samenwerking vastgesteld voor het aanmelden van grensoverschrijdend werkzame betalingsinstellingen, en met name wat betreft de omvang en de verwerking van de te verstrekken gegevens, met inbegrip van gemeenschappelijke terminologie en standaardmeldingsformulieren, teneinde een consistent en efficiënt meldingsproces te waarborgen.

EBA legt dit ontwerp van technische reguleringsnormen uiterlijk op 13 januari 2018 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 29

Toezicht op de uitoefening, door betalingsinstellingen, van het recht tot vestiging en het recht tot het vrij verrichten van diensten

1.   Teneinde ten aanzien van een agent of een bijkantoor van een betalingsinstelling die/dat zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, de controles te kunnen verrichten en de nodige stappen te kunnen nemen als bepaald in deze titel en in nationaalrechtelijke bepalingen ter omzetting van de titels III en IV, in overeenstemming met artikel 100, lid 4, werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

In het kader van de samenwerking overeenkomstig de eerste alinea, delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mee wanneer zij voornemens zijn op het grondgebied van deze laatste een inspectie ter plaatse te verrichten.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen het uitvoeren van inspecties ter plaatse bij de betrokken instelling evenwel delegeren aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van ontvangst kunnen voorschrijven dat betalingsinstellingen die agenten of bijkantoren op hun grondgebied hebben, hun een periodiek verslag over de op het grondgebied van die lidstaten verrichte werkzaamheden zenden.

Die verslagen worden verlangd voor informatieve en statistische doeleinden en, voor zover de agenten en bijkantoren het bedrijf van betalingsdienstaanbieder uitoefenen uit hoofde van het recht tot vestiging, teneinde te controleren of de nationaalrechtelijke bepalingen ter omzetting van de titels III en IV worden nageleefd. Deze agenten en bijkantoren zijn onderworpen aan voorschriften met betrekking tot het beroepsgeheim die minstens gelijkwaardig zijn aan de in artikel 24 bedoelde voorschriften.

3.   De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar alle essentiële en/of relevante informatie, in het bijzonder wanneer er sprake is van inbreuken of vermoedelijke inbreuken door een agent of een bijkantoor, en wanneer deze inbreuken gebeurden bij het uitoefenen van het recht tot het vrij verrichten van diensten. In dit verband delen de bevoegde autoriteiten desgevraagd alle relevante gegevens mee en op eigen initiatief alle essentiële gegevens, onder meer over het naleven van de voorwaarden van artikel 11, lid 3, door de betalingsinstelling.

4.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat betalingsinstellingen die uit hoofde van het recht tot vestiging via agenten op hun grondgebied werkzaam zijn, en waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen met het oog op adequate communicatie en verslaglegging over het naleven van de titels III en IV, onverminderd de bepalingen betreffende de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en met het oog op het faciliteren van het toezicht door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst en lidstaten van ontvangst, onder meer door het desgevraagd aan de bevoegde autoriteiten verstrekken van documenten en gegevens.

5.   EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op met de toe te passen criteria bij het bepalen, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, van de omstandigheden waarin het aanwijzen van een centraal contactpunt passend is, en van de taken van die contactpunten, overeenkomstig lid 4.

In deze ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt met name rekening gehouden met:

a)

de totale omvang en waarde van de door de betalingsinstelling in lidstaten van ontvangst verrichte transacties;

b)

de categorie van betalingsdiensten die wordt aangeboden, en

c)

het totaal aantal in de lidstaat van ontvangst gevestigde agenten.

EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 13 januari 2017 voor aan de Commissie.

6.   EBA stelt een ontwerp van technische reguleringsnormen op waarmee het kader voor de samenwerking, en de uitwisseling van gegevens, tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst overeenkomstig deze titel, en de controle op het naleven van de nationaalrechtelijke bepalingen ter omzetting van de titels III en IV wordt vastgesteld. In het ontwerp voor technische reguleringsnormen worden de methoden, middelen en wijzen van samenwerking vastgesteld voor het toezicht op grensoverschrijdend werkzame betalingsinstellingen, en met name wat betreft de omvang en de verwerking van de uit te wisselen gegevens, teneinde consistent en efficiënt toezicht op betalingsinstellingen die grensoverschrijdend betalingsdiensten aanbieden, te waarborgen.

In dat ontwerp van technische reguleringsnormen worden eveneens de middelen en de wijzen, waaronder de frequentie, vastgesteld voor de verslaglegging die de lidstaten van ontvangst overeenkomstig lid 2 van betalingsinstellingen kunnen verlangen met betrekking tot de werkzaamheden ter zake van betalingsdienstverlening die zij op hun grondgebied verrichten.

EBA legt dit ontwerp van technische reguleringsnormen uiterlijk op 13 januari 2018 voor aan de Commissie.

7.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de leden 5 en 6 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 30

Maatregelen bij niet-naleving, waaronder voorzorgsmaatregelen

1.   Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, onverminderd de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, constateren dat een betalingsinstelling die agenten of bijkantoren op haar grondgebied heeft, niet aan deze titel, noch aan de nationaalrechtelijke bepalingen ter omzetting van de titel III of IV voldoet, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan onverwijld in kennis.

Na de krachtens de eerste alinea ontvangen informatie te hebben beoordeeld, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst onverwijld alle passende maatregelen teneinde ervoor te zorgen dat de betrokken betalingsinstelling een einde maakt aan de onrechtmatige situatie. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst deelt die maatregelen onverwijld mee aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst en aan de bevoegde autoriteiten van alle andere betrokken lidstaten.

2.   In noodsituaties, wanneer onmiddellijk moet worden opgetreden tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, parallel met de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en in afwachting dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst maatregelen nemen als omschreven in artikel 29, voorzorgsmaatregelen nemen.

3.   Alle uit hoofde van lid 2 genomen voorzorgsmaatregelen zijn passend en in verhouding tot de beoogde bescherming tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst. Zij resulteren niet in een bevoordeling van betalingsdienstgebruikers van de betalingsinstelling in de lidstaat van ontvangst ten opzichte van betalingsdienstgebruikers van de betalingsinstelling in andere lidstaten.

Voorzorgsmaatregelen zijn tijdelijk en worden beëindigd wanneer de onderkende ernstige dreigingen zijn weggenomen, onder meer met de bijstand van of in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst of met EBA, als bepaald in artikel 27, lid 1.

4.   Wanneer dat verenigbaar is met de noodsituatie, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van alle andere betrokken lidstaten, de Commissie en EBA vooraf en in ieder geval zo spoedig mogelijk in kennis van de voorzorgsmaatregelen die uit hoofde van lid 2 zijn genomen en van de motivering daarvoor.

Artikel 31

Redenen en communicatie

1.   Elke overeenkomstig artikel 23, artikel 28, artikel 29 of artikel 30 door de bevoegde autoriteiten genomen maatregel die sancties of een beperking van de uitoefening van het recht tot het vrij verrichten van diensten of de vrijheid van vestiging inhoudt, wordt naar behoren verantwoord en aan de betrokken betalingsinstelling meegedeeld.

2.   De artikelen 28 tot en met 30 gelden onverminderd de verplichting die de bevoegde autoriteiten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 en Verordening (EU) 2015/847, met name artikel 48, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849 en artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2015/847, hebben om erop toe te zien dat of na te gaan of de voorschriften van die rechtshandelingen worden nageleefd.

Afdeling 4

Vrijstelling

Artikel 32

Voorwaarden

1.   De lidstaten kunnen vrijstelling verlenen of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten vrijstelling verlenen aan natuurlijke of rechtspersonen die de in punten 1 tot en met 6 van bijlage I bedoelde betalingsdiensten aanbieden, van de toepassing van een deel of het geheel van de procedure en de voorwaarden die zijn vastgelegd in de afdelingen 1 tot en met 3, met uitzondering van de artikelen 14, 15, 22, 24, 25 en 26, indien:

a)

het maandelijkse gemiddelde van de totale waarde van de betalingstransacties die de voorgaande twaalf maanden door de betrokken persoon zijn verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor hij volledig aansprakelijk is, niet hoger is dan een door de lidstaat vastgesteld maximumbedrag dat in ieder geval niet meer dan 3 miljoen EUR bedraagt. Of aan deze voorwaarde is voldaan, wordt beoordeeld op basis van het in het bedrijfsplan begrote totaalbedrag aan betalingstransacties, tenzij de bevoegde autoriteiten een aanpassing van dat plan verlangen, en

b)

geen van de met de leiding of de exploitatie van het betalingsdienstenbedrijf belaste natuurlijke personen veroordeeld is wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld, het financieren van terrorisme of andere financiële misdrijven.

2.   Van een natuurlijke persoon of rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 1 wordt verlangd dat hij zijn hoofdkantoor of vestigingsplaats heeft in de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden daadwerkelijk ontplooit.

3.   De in lid 1 bedoelde personen worden behandeld als betalingsinstellingen, met dien verstande dat artikel 11, lid 9, en de artikelen 28, 29 en 30 niet op hen van toepassing zijn.

4.   De lidstaten kunnen ook bepalen dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 1 slechts een aantal van de in artikel 18 opgesomde werkzaamheden mag verrichten.

5.   De in lid 1 bedoelde personen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de in het genoemde lid gespecificeerde voorwaarden. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen in kwestie, wanneer aan de in de leden 1, 2 en 4 van dit artikel gestelde voorwaarden niet langer voldaan is, binnen 30 kalenderdagen een vergunning aanvragen volgens artikel 11.

6.   De leden 1 tot en met 5 van dit artikel zijn niet van toepassing ten aanzien van Richtlijn (EU) 2015/849 of van het nationale recht inzake de bestrijding van het witwassen van geld.

Artikel 33

Aanbieders van rekeninginformatiediensten

1.   De natuurlijke personen of rechtspersonen die uitsluitend de in bijlage I, punt 8, vermelde betalingsdienst aanbieden, worden vrijgesteld van de toepassing van de in de afdelingen 1 en 2 neergelegde procedure en voorwaarden, met uitzondering van artikel 5, lid 1, punten a), b), e) tot en met h), j), l), n), p) en q), artikel 5, lid 3, artikel 14 en artikel 15. Afdeling 3 is van toepassing, met uitzondering van artikel 23, lid 3.

2.   De in lid 1 bedoelde personen worden behandeld als betalingsinstellingen, met dien verstande dat de titels III en IV niet op hen van toepassing zijn, met uitzondering van de artikelen 41, 45 en 52 waar van toepassing, en van de artikelen 67, 69 en 95 tot en met 98.

Artikel 34

Kennisgeving en informatieverstrekking

Indien een lidstaat een vrijstelling op grond van artikel 32 toepast, stelt hij de Commissie uiterlijk op 13 januari 2018 van zijn besluit in kennis en deelt hij de Commissie onverwijld elke latere wijziging mee. Daarnaast stelt de lidstaat de Commissie in kennis van het aantal betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen en doet hij haar jaarlijks mededeling van het totale waarde van de betalingsdiensten die tot en met 31 december van elk kalenderjaar zijn verricht, als bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a).

HOOFDSTUK 2

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 35

Toegang tot betalingssystemen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de regels inzake de toegang tot betalingssystemen voor vergunninghoudende of in het register ingeschreven betalingsdienstaanbieders die rechtspersonen zijn, objectief, niet-discriminerend en evenredig zijn en de toegang niet sterker belemmeren dan nodig is voor het beschermen tegen specifieke risico’s zoals het afwikkelingsrisico, het exploitatierisico en het bedrijfsrisico, en voor het beschermen van de financiële en operationele stabiliteit van het betalingssysteem.

Betalingssystemen mogen niet aan betalingsdienstaanbieders, betalingsdienstgebruikers of andere betalingssystemen een van de volgende eisen opleggen:

a)

regels die effectieve deelneming aan andere betalingssystemen belemmeren;

b)

regels die bepaalde vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders of bepaalde betalingsdienstaanbieders met een registerinschrijving discrimineren wat de rechten, plichten en aanspraken van deelnemers betreft;

c)

enigerlei beperking op grond van de institutionele status.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op:

a)

betalingssystemen die als zodanig zijn aangemerkt krachtens Richtlijn 98/26/EG;

b)

betalingssystemen die uitsluitend uit betalingsdienstaanbieders die tot een groep behoren, zijn samengesteld.

Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea zorgen de lidstaten ervoor dat, wanneer een deelnemer aan een aangemerkt betalingssysteem een vergunninghoudende betalingsdienstaanbieder of een betalingsdienstaanbieder met een registerinschrijving die niet een deelnemer aan het systeem is, toestaat via het systeem overboekingsopdrachten door te geven, die deelnemer dezelfde mogelijkheid desgevraagd op objectieve, evenredige en niet-discriminerende wijze biedt aan andere vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders of betalingsdienstaanbieders met een registerinschrijving, zulks overeenkomstig lid 1.

De deelnemer verstrekt de verzoekende betalingsdienstaanbieder een volledig opgave van redenen voor een eventuele afwijzing.

Artikel 36

Toegang tot rekeningen bij een kredietinstelling

De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsinstellingen op objectieve, niet-discriminerende en evenredige basis toegang hebben tot betaalrekeningsdiensten van kredietinstellingen. Dergelijke toegang is uitgebreid genoeg om betalingsinstellingen in staat te stellen op onbelemmerde en efficiënte wijze betalingsdiensten aan te bieden.

Elke afwijzing wordt door de kredietinstelling tegenover de bevoegde autoriteit met redenen omkleed.

Artikel 37

Verbod betalingsdiensten aan te bieden voor andere personen dan betalingsdienstaanbieders, en meldingsplicht

1.   De lidstaten verbieden dat betalingsdiensten worden aangeboden door natuurlijke personen of rechtspersonen die noch betalingsdienstaanbieders zijn, noch uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van deze richtlijn zijn gelaten.

2.   De lidstaten schrijven voor dat dienstaanbieders die één of beide van de activiteiten als bedoeld in artikel 3, onder k), i) of ii), verrichten waarvoor de totale waarde aan tijdens de voorgaande twaalf maanden uitgevoerde betalingstransacties het bedrag van 1 miljoen EUR overschrijdt, de bevoegde autoriteiten een kennisgeving sturen met een beschrijving van de aangeboden diensten, waarbij wordt gespecificeerd uit hoofde van welke uitsluiting als bedoeld in artikel 3, onder k), i) en ii), de activiteit geacht wordt te zijn verricht.

Op grond van deze kennisgeving neemt de bevoegde autoriteit een naar behoren met redenen omkleed besluit op basis van de in artikel 3, onder k), bedoelde criteria, indien de activiteit niet als beperkt netwerk kan worden aangemerkt, en informeert zij de dienstaanbieder dienovereenkomstig.

3.   De lidstaten schrijven voor dat de dienstaanbieders die een activiteit als bedoeld in artikel 3, onder l), verrichten, de bevoegde autoriteiten een kennisgeving sturen en hun jaarlijks een auditadvies verstrekken waaruit blijkt dat de activiteit wordt verricht met inachtneming van de in artikel 3, onder l), vastgestelde maximumbedragen.

4.   Niettegenstaande lid 1 delen de bevoegde autoriteiten EBA mee van welke diensten hun overeenkomstig de leden 2 en 3 kennis is gegeven, met opgave van de uitsluiting uit hoofde waarvan de activiteit wordt verricht.

5.   De beschrijving van de activiteit waarvan uit hoofde van de leden 2 en 3 van dit artikel kennis is gegeven, wordt openbaar gemaakt in het bij de artikelen 14 en 15 voorgeschreven registers.

TITEL III

TRANSPARANTIE VAN VOORWAARDEN EN INFORMATIEVEREISTEN MET BETREKKING TOT BETALINGSDIENSTEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 38

Toepassingsgebied

1.   Deze titel is van toepassing op eenmalige betalingstransacties, op raamovereenkomsten en op de daaronder vallende betalingstransacties. De partijen kunnen overeenkomen dat deze titel geheel of ten dele niet van toepassing is wanneer de betalingsdienstgebruiker geen consument is.

2.   De lidstaten mogen de bepalingen van deze titel op micro-ondernemingen toepassen op dezelfde wijze als op consumenten.

3.   Deze richtlijn geldt onverminderd Richtlijn 2008/48/EG, ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen betreffende niet bij deze richtlijn geharmoniseerde voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten die in overeenstemming zijn met het Unierecht.

Artikel 39

Andere bepalingen in het Unierecht

Deze titel laat Unierecht waarbij nog andere eisen inzake voorafgaande informatieverstrekking worden opgelegd, onverlet.

Voor zover evenwel ook Richtlijn 2002/65/EG van toepassing is, worden de informatievereisten van artikel 3, lid 1, van die richtlijn, met uitzondering van punt 2, onder c) tot en met g), punt 3, onder a), d) en e), en punt 4, onder b), van dat lid vervangen door de artikelen 44, 45, 51 en 52 van de onderhavige richtlijn.

Artikel 40

Kosten voor informatie

1.   De betalingsdienstaanbieder mag de betalingsdienstgebruiker geen kosten aanrekenen voor het verstrekken van informatie uit hoofde van deze titel.

2.   De betalingsdienstaanbieder en de betalingsdienstgebruiker kunnen overeenkomen dat kosten worden aangerekend wanneer de betalingsdienstgebruiker verzoekt om aanvullende informatie of om een frequentere of met andere communicatiemiddelen dan in de raamovereenkomst bepaalde informatieverstrekking.

3.   Kosten die de betalingsdienstaanbieder krachtens lid 2 mag aanrekenen, zijn redelijk en in overeenstemming met de kosten die de betalingsdienstaanbieder daadwerkelijk heeft gemaakt.

Artikel 41

Bewijslast inzake informatievereisten

De lidstaten bepalen dat de bewijslast ten bewijze van de naleving van de informatievereisten uit hoofde van deze titel op de betalingsdienstaanbieder rust.

Artikel 42

Derogatie van informatievereisten voor instrumenten voor de betaling van kleine bedragen en elektronisch geld

1.   Met betrekking tot betaalinstrumenten die overeenkomstig de toepasselijke raamovereenkomst uitsluitend worden gebruikt voor afzonderlijke betalingstransacties van maximaal 30 EUR, met een uitgavenlimiet van 150 EUR of waarop maximaal een bedrag van 150 EUR tegelijk kan worden opgeslagen:

a)

verstrekt de betalingsdienstaanbieder in afwijking van de artikelen 51, 52 en 56 de betaler uitsluitend informatie over de voornaamste kenmerken van de betalingsdienst, met inbegrip van de wijze waarop van het betaalinstrument gebruik kan worden gemaakt, de aansprakelijkheid, de in rekening gebrachte kosten en andere feitelijke informatie die nodig is om een weloverwogen besluit te nemen, en geeft hij tevens aan waar andere in artikel 52 bedoelde informatie en voorwaarden op gemakkelijk toegankelijke wijze beschikbaar zijn gesteld;

b)

kan in afwijking van artikel 54 worden overeengekomen dat de betalingsdienstaanbieder niet verplicht is wijzigingen in de voorwaarden van de raamovereenkomst voor te stellen op dezelfde wijze als bepaald in artikel 51, lid 1;

c)

kan in afwijking van de artikelen 57 en 58 worden overeengekomen dat de betalingsdienstaanbieder na uitvoering van een betalingstransactie:

i)

ten behoeve van de betalingsdienstgebruiker uitsluitend een referentie verstrekt of beschikbaar stelt waarmee de gebruiker kan uitmaken welke betalingstransactie is verricht, en wat het transactiebedrag en de kosten zijn, en/of in het geval van verschillende soortgelijke betalingstransacties met dezelfde begunstigde, uitsluitend informatie over het totale bedrag en de kosten van die betalingstransacties;

ii)

niet verplicht is de onder i) bedoelde informatie te verstrekken of beschikbaar te stellen ingeval het betaalinstrument anoniem wordt gebruikt, of ingeval de verstrekking hiervan voor de betalingsdienstaanbieder uit technisch oogpunt onmogelijk is. De betalingsdienstaanbieder biedt de betaler echter een mogelijkheid de opgeslagen bedragen te verifiëren.

2.   Voor nationale betalingstransacties mogen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten de in lid 1 genoemde bedragen verlagen of verdubbelen. Voor voorafbetaalde betaalinstrumenten mogen de lidstaten die bedragen verhogen tot 500 EUR.

HOOFDSTUK 2

Eenmalige betalingstransacties

Artikel 43

Toepassingsgebied

1.   Dit hoofdstuk is van toepassing op eenmalige betalingstransacties die niet onder een raamovereenkomst vallen.

2.   Wanneer een betalingsopdracht voor een eenmalige betalingstransactie wordt doorgegeven via een onder een raamovereenkomst vallend betaalinstrument, is de betalingsdienstaanbieder niet verplicht informatie te verstrekken of beschikbaar te stellen die reeds uit hoofde van een raamovereenkomst met een andere betalingsdienstaanbieder aan de betalingsdienstgebruiker is verstrekt, of volgens die raamovereenkomst aan hem zal worden verstrekt.

Artikel 44

Algemene voorafgaande informatie

1.   De lidstaten schrijven voor dat de betalingsdienstaanbieder aan de betalingsdienstgebruiker, voordat deze door een overeenkomst of aanbod betreffende een eenmalige betalingsdienst gebonden is, op gemakkelijk toegankelijke wijze de in artikel 45 bedoelde informatie en voorwaarden met betrekking tot zijn eigen diensten ter beschikking stelt. Op verzoek van de betalingsdienstgebruiker verstrekt de betalingsdienstaanbieder hem de informatie en voorwaarden op papier of op een andere duurzame drager. De informatie en voorwaarden worden in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen en in duidelijke en begrijpelijke vorm meegedeeld in een officiële taal van de lidstaat waar de betalingsdienst wordt aangeboden, of in een andere taal die door de partijen is overeengekomen.

2.   Indien de overeenkomst betreffende een eenmalige betalingsdienst op verzoek van de betalingsdienstgebruiker is gesloten met gebruikmaking van een techniek voor communicatie op afstand die het de betalingsdienstaanbieder niet mogelijk maakt zich aan lid 1 te houden, vervult deze zijn verplichtingen uit hoofde van genoemd lid onmiddellijk na de uitvoering van de betalingstransactie.

3.   De verplichtingen uit hoofde van lid 1 kunnen ook worden vervuld door het verstrekken van een exemplaar van de ontwerpovereenkomst betreffende een eenmalige betalingsdienst of de ontwerpbetalingsopdracht waarin de in artikel 45 omschreven informatie en voorwaarden zijn opgenomen.

Artikel 45

Informatie en voorwaarden

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende informatie en voorwaarden door de betalingsdienstaanbieder ten behoeve van de betalingsdienstgebruiker worden verstrekt of ter beschikking worden gesteld:

a)

de informatie of de unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker moet worden verstrekt opdat een betalingsopdracht correct kan worden geïnitieerd of uitgevoerd;

b)

de maximale uitvoeringstermijn voor de aan te bieden betalingsdienst;

c)

alle kosten die door de betalingsdienstgebruiker aan de betalingsdienstaanbieder verschuldigd zijn en, voor zover van toepassing, een uitsplitsing van die kosten;

d)

voor zover van toepassing, de bij de betalingstransactie toe te passen feitelijke of referentiewisselkoers.

2.   Daarnaast zorgen de lidstaten ervoor dat betalingsinitiatiedienstaanbieders voorafgaand aan de initiëring aan de betaler de volgende duidelijke en volledige informatie verstrekken of ter beschikking stellen:

a)

de naam van de betalingsinitiatiedienstaanbieder, het geografische adres van zijn hoofdkantoor en, in voorkomend geval, het geografische adres van zijn agent die of zijn bijkantoor dat is gevestigd in de lidstaat waar de betalingsdienst wordt aangeboden, en alle andere contactgegevens, inclusief het adres voor elektronische post, die voor de communicatie met de betalingsinitiatiedienstaanbieder relevant zijn, en

b)

de contactgegevens van de bevoegde autoriteit.

3.   Voor zover van toepassing worden de overige in artikel 52 bedoelde informatie en voorwaarden op gemakkelijk toegankelijke wijze ter beschikking van de betalingsdienstgebruiker gesteld.

Artikel 46

Informatie aan de betaler en de begunstigde na initiëring van een betalingsopdracht

Wanneer een betalingsopdracht via een betalingsinitiatiedienstaanbieder wordt geïnitieerd, worden door de betalingsinitiatiedienstaanbieder, naast de in artikel 45 vermelde informatie en voorwaarden, onmiddellijk na de initiëring ten behoeve van de betaler en, indien van toepassing, de begunstigde, alle volgende gegevens verstrekt of ter beschikking gesteld:

a)

de bevestiging dat de betalingsopdracht met succes bij de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler is geïnitieerd;

b)

een referentie aan de hand waarvan de betaler en de begunstigde kunnen uitmaken om welke betalingstransactie het gaat en, in voorkomend geval, de begunstigde kan uitmaken om welke betaler het gaat, alsmede alle bij de betalingstransactie gevoegde informatie;

c)

het bedrag van de betalingstransactie;

d)

in voorkomend geval het bedrag van de voor de transactie aan de betalingsinitiatiedienstaanbieder verschuldigde kosten en, voor zover van toepassing, de uitsplitsing van de bedragen van die kosten.

Artikel 47

Informatie aan de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler bij betalingsinitiatiediensten

Wanneer een betalingsopdracht via een betalingsinitiatiedienstaanbieder wordt geïnitieerd, stelt hij de referentie van de betalingstransactie ter beschikking van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler.

Artikel 48

Informatie aan de betaler na ontvangst van de betalingsopdracht

Onmiddellijk na de ontvangst van de betalingsopdracht worden door de betalingsdienstaanbieder van de betaler alle hierna genoemde gegevens met betrekking tot zijn eigen diensten op dezelfde wijze als in artikel 44, lid 1, is bepaald, aan de betaler verstrekt of ter beschikking gesteld:

a)

een referentie aan de hand waarvan de betaler kan uitmaken om welke betalingstransactie het gaat, en, in voorkomend geval, informatie betreffende de begunstigde;

b)

het bedrag van de betalingstransactie in de in de betalingsopdracht gebruikte valuta;

c)

het bedrag van de voor de betalingstransactie door de betaler verschuldigde kosten en, voor zover van toepassing, een uitsplitsing van de bedragen van die kosten;

d)

voor zover van toepassing, de door de betalingsdienstaanbieder van de betaler bij de betalingstransactie gehanteerde wisselkoers, of een desbetreffende referentie, indien deze verschilt van de overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), verstrekte wisselkoers, en het bedrag van de betalingstransactie na die valutawissel;

e)

de datum van ontvangst van de betalingsopdracht.

Artikel 49

Informatie aan de begunstigde na uitvoering

Onmiddellijk na de uitvoering van de betalingstransactie worden door de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde alle navolgende gegevens met betrekking tot zijn eigen diensten op dezelfde wijze als in artikel 44, lid 1, is bepaald, aan de begunstigde verstrekt of ter beschikking gesteld:

a)

een referentie aan de hand waarvan de begunstigde kan uitmaken om welke betalingstransactie en, in voorkomend geval, om welke betaler het gaat, en alle bij de betalingstransactie gevoegde informatie;

b)

het bedrag van de betalingstransactie, in de valuta waarin de geldmiddelen ter beschikking van de begunstigde worden gesteld;

c)

het bedrag van de voor de betalingstransactie door de begunstigde verschuldigde kosten en, voor zover van toepassing, een uitsplitsing van de bedragen van die kosten;

d)

voor zover van toepassing, de door de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde bij de betalingstransactie gehanteerde wisselkoers, en het bedrag van de betalingstransactie vóór die valutawissel;

e)

de valutadatum van de creditering.

HOOFDSTUK 3

Raamovereenkomsten

Artikel 50

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op betalingstransacties die onder een raamovereenkomst vallen.

Artikel 51

Algemene voorafgaande informatie

1.   De lidstaten schrijven de betalingsdienstaanbieder voor dat hij aan de betalingsdienstgebruiker, ruimschoots voordat deze door een raamovereenkomst of een aanbod gebonden is, op papier of op een andere duurzame drager de in artikel 52 bedoelde informatie en voorwaarden verstrekt. De informatie en voorwaarden worden in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen en in duidelijke en begrijpelijke vorm verstrekt in een officiële taal van de lidstaat waar de betalingsdienst wordt aangeboden, of in een andere taal die door de partijen is overeengekomen.

2.   Wanneer de raamovereenkomst op verzoek van de betalingsdienstgebruiker is gesloten met gebruikmaking van een techniek voor communicatie op afstand die het de betalingsdienstaanbieder niet mogelijk maakt zich aan lid 1 te houden, voldoet deze onmiddellijk na de sluiting van de raamovereenkomst aan zijn verplichtingen uit hoofde van dat lid.

3.   De verplichtingen uit hoofde van lid 1 kunnen ook worden nagekomen door het verstrekken van een exemplaar van de ontwerpraamovereenkomst waarin de in artikel 52 bedoelde informatie en voorwaarden zijn opgenomen.

Artikel 52

Informatie en voorwaarden

De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende informatie en voorwaarden aan de betalingsdienstgebruiker worden verstrekt:

1.

met betrekking tot de betalingsdienstaanbieder:

a)

de naam van de betalingsdienstaanbieder, het geografische adres van zijn hoofdkantoor en, in voorkomend geval, het geografische adres van zijn agent die of zijn bijkantoor dat is gevestigd in de lidstaat waar de betalingsdienst wordt aangeboden, en alle andere adressen, inclusief e-mailadres, die voor de communicatie met de betalingsdienstaanbieder relevant zijn;

b)

de gegevens van de relevante toezichthoudende autoriteiten en van het bij artikel 14 voorgeschreven register of van een ander relevant openbaar register waarin de betalingsdienstaanbieder met het oog op zijn vergunning is opgenomen en het registratienummer of gelijkwaardig middel waarmee de registerinschrijvingen kunnen worden gecontroleerd;

2.

met betrekking tot het gebruik van een betalingsdienst:

a)

een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de aangeboden betalingsdienst;

b)

de gedetailleerde informatie of de unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker moet worden verstrekt opdat een betalingsopdracht correct kan worden geïnitieerd of uitgevoerd;

c)

de vorm waarin en de procedure volgens welke de instemming met het initiëren van een betalingsopdracht of het uitvoeren van een betalingstransactie wordt verleend, respectievelijk wordt ingetrokken, overeenkomstig de artikelen 64 en 80;

d)

een referentie aan het tijdstip van ontvangst van een betalingsopdracht overeenkomstig artikel 78 en aan het eventueel door de betalingsdienstaanbieder bepaalde uiterste tijdstip;

e)

de maximale uitvoeringstermijn voor de te verstrekken betalingsdiensten;

f)

de vermelding of de mogelijkheid bestaat uitgavenlimieten voor het gebruik van het betaalinstrument overeenkomstig artikel 68, lid 1, overeen te komen;

g)

bij betaalinstrumenten op basis van een kaart met co-badging, de rechten van de betalingsdienstgebruiker uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EU) 2015/751;

3.

met betrekking tot de kosten, de rentevoet en de wisselkoers:

a)

alle kosten die door de betalingsdienstgebruiker aan de betalingsdienstaanbieder verschuldigd zijn, waaronder de kosten die gerelateerd zijn aan de wijze waarop en de frequentie waarmee uit hoofde van deze richtlijn gegevens worden verstrekt of ter beschikking worden gesteld, en, waar van toepassing, een uitsplitsing van de bedragen van die kosten;

b)

voor zover van toepassing, de toe te passen rentevoet en wisselkoers, of, bij gebruik van de referentierentevoet en -wisselkoers, de wijze van berekening van de feitelijke interesten en de relevante datum en de index of basis voor de vaststelling van die referentierentevoet of -wisselkoers;

c)

indien overeengekomen, de onmiddellijke toepassing van wijzigingen in de referentierentevoet of -wisselkoers en de informatievereisten met betrekking tot de wijzigingen overeenkomstig artikel 54, lid 2;

4.

met betrekking tot de communicatie:

a)

voor zover van toepassing, de communicatiemiddelen, met inbegrip van de technische eisen voor de apparatuur en software van de betalingsdienstgebruiker, zoals overeengekomen tussen de partijen voor de mededeling van informatie en kennisgevingen overeenkomstig deze richtlijn;

b)

de wijze waarop en de frequentie waarmee informatie krachtens deze richtlijn moet worden verstrekt of ter beschikking moet worden gesteld;

c)

de taal of talen waarin de raamovereenkomst wordt gesloten en waarin de communicatie gedurende de looptijd van de contractuele betrekking plaatsvindt;

d)

een vermelding dat de betalingsdienstgebruiker het recht heeft de contractuele voorwaarden van de raamovereenkomst en informatie en voorwaarden overeenkomstig artikel 53 te ontvangen;

5.

met betrekking tot beschermende en corrigerende maatregelen:

a)

voor zover van toepassing, een beschrijving van de maatregelen die de betalingsdienstgebruiker moet nemen om de veilige bewaring van een betaalinstrument te waarborgen, alsmede de wijze waarop de betalingsdienstaanbieder voor de toepassing van artikel 69, lid 1, onder b), in kennis moet worden gesteld;

b)

de beveiligde procedure volgens welke de betalingsdienstaanbieder de betalingsdienstgebruiker in kennis stelt van een vermoede of daadwerkelijke fraude en van beveiligingsdreigingen;

c)

indien overeengekomen, de voorwaarden waaronder de betalingsdienstaanbieder zich het recht voorbehoudt het gebruik van een betaalinstrument te blokkeren overeenkomstig artikel 68;

d)

informatie over de aansprakelijkheid van de betaler overeenkomstig artikel 74, onder vermelding van het relevante bedrag;

e)

op welke wijze en binnen welke termijn de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder in kennis moet stellen van een niet-toegestane of onjuist geïnitieerde of uitgevoerde betalingstransactie overeenkomstig artikel 71, alsmede de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor niet-toegestane betalingstransacties overeenkomstig artikel 73;

f)

informatie over de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor de initiëring of uitvoering van betalingstransacties overeenkomstig artikel 89;

g)

de voorwaarden voor terugbetaling overeenkomstig de artikelen 76 en 77;

6.

met betrekking tot wijzigingen in en de beëindiging van de raamovereenkomst:

a)

indien overeengekomen, de informatie dat de betalingsdienstgebruiker geacht wordt overeenkomstig artikel 54 wijzigingen in de voorwaarden te hebben aanvaard tenzij de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder vóór de voorgestelde datum van inwerkingtreding van die wijzigingen ervan in kennis heeft gesteld dat de wijzigingen niet worden aanvaard;

b)

de looptijd van de raamovereenkomst;

c)

een vermelding dat de betalingsdienstgebruiker het recht heeft een raamovereenkomst te beëindigen en alle afspraken met betrekking tot beëindiging overeenkomstig artikel 54, lid 1, en artikel 55;

7.

met betrekking tot rechtsmiddelen:

a)

de contractuele bepalingen inzake het op de raamovereenkomst toepasselijke recht en/of inzake de bevoegde rechter;

b)

de ADR-procedures die voor de betalingsdienstgebruiker overeenkomstig de artikelen 99 tot en met 102 openstaan.

Artikel 53

Toegang tot informatie en tot de voorwaarden van de raamovereenkomst

Gedurende de contractuele relatie heeft de betalingsdienstgebruiker te allen tijde het recht de contractuele voorwaarden van de raamovereenkomst, alsmede de in artikel 52 vermelde informatie en voorwaarden op papier of op een andere duurzame drager te vragen.

Artikel 54

Wijzigingen in de voorwaarden van de raamovereenkomst

1.   Elke wijziging in de raamovereenkomst of in de in artikel 52 vermelde informatie en voorwaarden wordt uiterlijk twee maanden vóór de beoogde datum van toepassing ervan door de betalingsdienstaanbieder voorgesteld op dezelfde wijze als in artikel 51, lid 1, is bepaald. De betalingsdienstgebruiker kan de wijzigingen vóór de beoogde datum van inwerkingtreding aanvaarden of verwerpen.

Voor zover van toepassing overeenkomstig artikel 52, lid 6, onder a), deelt de betalingsdienstaanbieder de betalingsdienstgebruiker mee dat hij wordt geacht deze wijzigingen te hebben aanvaard indien hij de betalingsdienstaanbieder niet vóór de beoogde datum van inwerkingtreding van die wijzigingen ervan in kennis heeft gesteld dat de wijzigingen niet worden aanvaard. De betalingsdienstaanbieder stelt de betalingsdienstgebruiker er ook van in kennis dat wanneer de betalingsdienstgebruiker deze wijzigingen verwerpt, de betalingsdienstgebruiker het recht heeft de raamovereenkomst kosteloos en met ingang van elk moment tot de datum waarop de wijziging van toepassing zou worden, te beëindigen.

2.   Wijzigingen in de rentevoet of de wisselkoers kunnen met onmiddellijke ingang zonder kennisgeving worden toegepast, mits het recht daartoe in de raamovereenkomst is overeengekomen en de wijzigingen in de rentevoet of de wisselkoers gebaseerd zijn op de overeenkomstig artikel 52, lid 3, punten b) en c), overeengekomen referentierentevoet of -wisselkoers. De betalingsdienstgebruiker wordt zo spoedig mogelijk van elke wijziging in de rentevoet in kennis gesteld op dezelfde wijze als in artikel 51, lid 1, is bepaald, tenzij door de partijen is overeengekomen dat de informatie met een specifieke frequentie of op een specifieke wijze moet worden verstrekt of ter beschikking moet worden gesteld. Wijzigingen in de rentevoet of de wisselkoers die ten gunste van de betalingsdienstgebruiker uitvallen, kunnen echter zonder kennisgeving worden toegepast.

3.   Wijzigingen in de bij betalingstransacties gebruikte rentevoet of wisselkoers worden uitgevoerd en berekend op een neutrale wijze die betalingsdienstgebruikers niet discrimineert.

Artikel 55

Beëindiging

1.   De betalingsdienstgebruiker kan de raamovereenkomst te allen tijde beëindigen tenzij door de partijen een opzegtermijn is overeengekomen. Die termijn mag niet langer zijn dan een maand.

2.   De raamovereenkomst kan door de betalingsdienstgebruiker kosteloos worden beëindigd, behalve wanneer de overeenkomst gedurende minder dan zes maanden in werking is geweest. Eventuele voor beëindiging van de raamovereenkomst aan te rekenen kosten zijn passend en in overeenstemming met de feitelijke kosten.

3.   Indien zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, kan de betalingsdienstaanbieder een voor onbepaalde duur gesloten raamovereenkomst beëindigen door op de wijze als bepaald in artikel 51, lid 1, een opzegtermijn van ten minste twee maanden in acht te nemen.

4.   Op gezette tijden aangerekende kosten voor betalingsdiensten zijn slechts naar evenredigheid verschuldigd door de betalingsdienstgebruiker tot de beëindiging van de overeenkomst. Indien die kosten vooraf zijn betaald, worden zij naar evenredigheid terugbetaald.

5.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende het recht van de partijen om de raamovereenkomst onafdwingbaar of nietig te verklaren.

6.   De lidstaten kunnen in gunstiger bepalingen voor de betalingsdienstgebruikers voorzien.

Artikel 56

Informatie vóór de uitvoering van een afzonderlijke betalingstransactie

In geval van een door de betaler uit hoofde van een raamovereenkomst geïnitieerde afzonderlijke betalingstransactie, verstrekt een betalingsdienstaanbieder op verzoek van de betaler voor deze specifieke betalingstransactie expliciete informatie over alle volgende elementen:

a)

de maximale uitvoeringstermijn;

b)

de door de betaler verschuldigde kosten;

c)

voor zover van toepassing, een uitsplitsing van de bedragen van eventuele kosten.

Artikel 57

Informatie aan de betaler over afzonderlijke betalingstransacties

1.   Nadat het bedrag van een afzonderlijke betalingstransactie van de rekening van de betaler is gedebiteerd of, indien de betaler geen betaalrekening gebruikt, na de ontvangst van de betalingsopdracht, verstrekt de betalingsdienstaanbieder van de betaler op de wijze als bepaald in artikel 51, lid 1, de betaler onverwijld alle volgende informatie:

a)

een referentie aan de hand waarvan de betaler kan uitmaken om welke betalingstransactie het gaat en, in voorkomend geval, de informatie betreffende de begunstigde;

b)

het bedrag van de betalingstransactie in de valuta waarin de betaalrekening van de betaler wordt gedebiteerd of in de voor de betalingsopdracht gebruikte valuta;

c)

het bedrag van de voor de betalingstransactie door de betaler verschuldigde kosten en voor zover van toepassing, de uitsplitsing van de bedragen van die kosten, ofwel de aan de betaler aan te rekenen interest;

d)

voor zover van toepassing, de door de betalingsdienstaanbieder van de betaler bij de betalingstransactie gehanteerde wisselkoers, en het bedrag van de betalingstransactie na die valutawissel;

e)

de valutadatum van de debitering of de datum van ontvangst van de betalingsopdracht.

2.   Een raamovereenkomst omvat de voorwaarde dat de betaler kan verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie op gezette tijden en ten minste eenmaal per maand kosteloos moet worden verstrekt of ter beschikking moet worden gesteld op de overeengekomen wijze die de begunstigde de mogelijkheid biedt informatie ongewijzigd op te slaan en te reproduceren.

3.   De lidstaten mogen echter voorschrijven dat de betalingsdienstaanbieder ten minste eenmaal per maand kosteloos informatie op papier of op een andere duurzame drager verstrekt.

Artikel 58

Informatie aan de begunstigde over afzonderlijke betalingstransacties

1.   Na de uitvoering van een afzonderlijke betalingstransactie verstrekt de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde op de wijze als bepaald in artikel 51, lid 1, de begunstigde onverwijld alle volgende informatie:

a)

een referentie aan de hand waarvan de begunstigde kan uitmaken om welke betalingstransactie en om welke betaler het gaat, en alle bij de betalingstransactie gevoegde informatie;

b)

het bedrag van de betalingstransactie, in de valuta waarin de rekening van de begunstigde wordt gecrediteerd;

c)

het bedrag van de voor de betalingstransactie door de betaler verschuldigde kosten, en, voor zover van toepassing, de uitsplitsing van de bedragen van die kosten, of de aan de begunstigde aan te rekenen interesten;

d)

voor zover van toepassing, de door de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde bij de betalingstransactie gehanteerde wisselkoers, en het bedrag van de betalingstransactie vóór die valutawissel;

e)

de valutadatum van de creditering.

2.   Een raamovereenkomst kan de voorwaarde omvatten dat de in lid 1 bedoelde informatie op gezette tijden en ten minste eenmaal per maand moet worden verstrekt of ter beschikking moet worden gesteld op de overeengekomen wijze die de betaler de mogelijkheid biedt informatie ongewijzigd op te slaan en te reproduceren.

3.   De lidstaten mogen echter voorschrijven dat de betalingsdienstaanbieder ten minste eenmaal per maand kosteloos informatie op papier of op een andere duurzame drager verstrekt.

HOOFDSTUK 4

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 59

Valuta en valutawissel

1.   De betalingen vinden plaats in de valuta die tussen de partijen zijn overeengekomen.

2.   Wanneer vóór het initiëren van de betalingstransactie een valutawisseldienst wordt aangeboden en wanneer die valutawisseldienst bij een geldautomaat, op het verkooppunt of door de begunstigde wordt aangeboden, stelt de partij die de valutawisseldienst aan de betaler aanbiedt, de betaler in kennis van alle aan te rekenen kosten, alsmede van de wisselkoers die bij de omrekening van de betalingstransactie zal worden gehanteerd.

De betaler stemt in met de op deze basis aangeboden valutawisseldienst.

Artikel 60

Informatie over extra kosten of kortingen

1.   Wanneer de begunstigde een vergoeding verlangt of een korting aanbiedt voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument, wordt de betaler daarover door de begunstigde ingelicht voordat de betalingstransactie wordt geïnitieerd.

2.   Wanneer de betalingsdienstaanbieder of een derde die bij de transactie is betrokken, een vergoeding verlangt voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument, licht de betalingsdienstaanbieder de betalingsdienstgebruiker daarover in voordat de betalingstransactie wordt geïnitieerd.

3.   De betaler is alleen verplicht de in de leden 1 en 2 bedoelde vergoedingen te betalen, indien het volledige bedrag ervan bekend is gemaakt voordat de betalingstransactie is geïnitieerd.

TITEL IV

RECHTEN EN PLICHTEN MET BETREKKING TOT HET AANBIEDEN EN HET GEBRUIK VAN BETALINGSDIENSTEN

HOOFDSTUK 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 61

Toepassingsgebied

1.   Wanneer de betalingsdienstgebruiker geen consument is, kunnen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder overeenkomen dat artikel 62, lid 1, artikel 64, lid 3, en de artikelen 72, 74, 76, 77, 80 en 89 geheel of deels niet van toepassing zijn. De betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder kunnen ook andere termijnen overeenkomen dan die welke zijn gesteld bij artikel 71.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat artikel 102 niet van toepassing is wanneer de betalingsdienstgebruiker geen consument is.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat de bepalingen van deze titel op dezelfde wijze op micro-ondernemingen worden toegepast als op consumenten.

4.   Deze richtlijn geldt onverminderd Richtlijn 2008/48/EG, ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen met betrekking tot de niet bij deze richtlijn geharmoniseerde aspecten van de voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten die in overeenstemming zijn met het Unierecht.

Artikel 62

Toepasselijke kosten

1.   De betalingsdienstaanbieder rekent de betalingsdienstgebruiker geen kosten aan voor het vervullen van zijn informatieverplichtingen of de toepassing van corrigerende of preventieve maatregelen uit hoofde van deze titel, tenzij in artikel 79, lid 1, artikel 80, lid 5, of artikel 88, lid 2, anders is bepaald. De aan te rekenen kosten worden overeengekomen tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder; zij zijn passend en in overeenstemming met de kosten die de betalingsdienstaanbieder daadwerkelijk heeft gemaakt.

2.   De lidstaten schrijven voor dat voor betalingstransacties die binnen de Unie worden verricht, waarbij de betalingsdienstaanbieders van zowel de betaler als de begunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder, zich binnen de Unie bevinden, de begunstigde en de betaler elk voor zich de kosten betalen die hun respectieve betalingsdienstaanbieder in rekening brengt.

3.   De betalingsdienstaanbieder belet niet dat de begunstigde aan de betaler een vergoeding vraagt, een korting aanbiedt of er anderszins op aanstuurt dat de betaler een bepaald betaalinstrument gebruikt. De eventueel in rekening gebrachte kosten liggen niet hoger dan de directe kosten die de begunstigde zelf voor het gebruik van het specifieke betaalinstrument maakt.

4.   De lidstaten zorgen er in ieder geval voor dat de begunstigde geen vergoeding vraagt voor het gebruik van betaalinstrumenten waarvan de afwikkelingsvergoedingen onder hoofdstuk II van Verordening (EU) 2015/751 vallen, noch voor betalingsdiensten waarop Verordening (EU) nr. 260/2012 van toepassing is.

5.   De lidstaten mogen de begunstigde het recht om een vergoeding te vragen ontzeggen of dit recht beperken, rekening houdend met de noodzaak mededinging aan te moedigen en het gebruik van efficiënte betaalinstrumenten te stimuleren.

Artikel 63

Derogatie voor instrumenten voor de betaling van kleine bedragen en elektronisch geld

1.   Met betrekking tot betaalinstrumenten die overeenkomstig de raamovereenkomst uitsluitend worden gebruikt voor afzonderlijke betalingstransacties van maximaal 30 EUR, met een uitgavenlimiet van 150 EUR of waarop maximaal een bedrag van 150 EUR tegelijk kan worden opgeslagen, kunnen betalingsdienstaanbieders met hun betalingsdienstgebruikers overeenkomen als volgt:

a)

artikel 69, lid 1, onder b), artikel 70, lid 1, onder c) en d), en artikel 74, lid 3, zijn niet van toepassing indien het betaalinstrument niet kan worden geblokkeerd of verder gebruik ervan niet kan worden voorkomen;

b)

de artikelen 72 en 73 en artikel 74, leden 1 en 3, zijn niet van toepassing indien het betaalinstrument anoniem wordt gebruikt of de betalingsdienstaanbieder om andere met het betaalinstrument verband houdende redenen niet het bewijs kan leveren dat de betalingstransactie was toegestaan;

c)

in afwijking van artikel 79, lid 1, is de betalingsdienstaanbieder niet verplicht de betalingsdienstgebruiker in kennis te stellen van de weigering van een betalingsopdracht als uit de context duidelijk blijkt dat de opdracht niet is uitgevoerd;

d)

in afwijking van artikel 80 kan de betaler de betalingsopdracht niet herroepen nadat hij de betalingsopdracht heeft doorgegeven of de begunstigde met de uitvoering van de betalingstransactie heeft ingestemd;

e)

in afwijking van de artikelen 83 en 84 worden andere uitvoeringstermijnen toegepast.

2.   Voor nationale betalingstransacties mogen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten de in lid 1 genoemde bedragen verlagen of verdubbelen. Voor voorafbetaalde betaalinstrumenten mogen zij die bedragen verhogen tot 500 EUR.

3.   De artikelen 73 en 74 van deze richtlijn zijn ook van toepassing op elektronisch geld als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG, tenzij de betalingsdienstaanbieder van de betaler niet de mogelijkheid heeft de rekening waarop het elektronisch geld is opgeslagen, te bevriezen of het betaalinstrument te blokkeren. De lidstaten kunnen deze afwijking beperken tot betaalrekeningen waarop het elektronisch geld is opgeslagen, of tot betaalinstrumenten met een bepaalde waarde.

HOOFDSTUK 2

Toestaan van betalingstransacties

Artikel 64

Instemming en het intrekken van instemming

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een betalingstransactie pas als toegestaan wordt aangemerkt indien de betaler heeft ingestemd met de uitvoering van de betalingsopdracht. Een betalingstransactie kan voorafgaand aan de uitvoering of, indien overeengekomen door de betaler en de betalingsdienstaanbieder, na de uitvoering door de betaler worden toegestaan.

2.   De instemming met de uitvoering van een betalingstransactie of een reeks betalingstransacties wordt verleend in de tussen de betaler en de betalingsdienstaanbieder overeengekomen vorm. De instemming met de uitvoering van een betalingstransactie kan ook worden verleend via de begunstigde of de betalingsinitiatiedienstaanbieder.

Zonder instemming wordt een betalingstransactie als niet-toegestaan aangemerkt.

3.   De instemming kan te allen tijde, doch uiterlijk op het tijdstip van het onherroepelijk worden overeenkomstig artikel 80, door de betaler worden ingetrokken. Ook de instemming met de uitvoering van een reeks betalingstransacties kan worden ingetrokken, in welk geval iedere toekomstige betalingstransactie als niet-toegestaan wordt aangemerkt.

4.   De procedure voor het verlenen van de instemming wordt overeengekomen tussen de betaler en de relevante betalingsdienstaanbieder(s).

Artikel 65

Bevestiging betreffende de beschikbaarheid van geldmiddelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder, op verzoek van een betalingsdienstaanbieder die op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten uitgeeft, onmiddellijk bevestigt of een bedrag dat noodzakelijk is voor de uitvoering van een op kaarten gebaseerde betalingstransactie, beschikbaar is op de betaalrekening van de betaler, mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

de betaalrekening van de betaler is online toegankelijk op het moment van het verzoek;

b)

de betaler heeft er uitdrukkelijk mee ingestemd dat de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder antwoordt op verzoeken van een specifieke betalingsdienstaanbieder om te bevestigen dat het bedrag dat overeenkomt met een bepaalde op kaarten gebaseerde betalingstransactie, op de betaalrekening van de betaler beschikbaar is;

c)

de in punt b) genoemde instemming is verleend voordat het eerste verzoek om bevestiging is gedaan.

2.   De betalingsdienstaanbieder kan om de in lid 1 bedoelde bevestiging verzoeken indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betaler heeft er uitdrukkelijk mee ingestemd dat de betalingsdienstaanbieder om de in lid 1 bedoelde bevestiging verzoekt;

b)

de betaler heeft de op kaarten gebaseerde betalingstransactie voor het betreffende bedrag geïnitieerd aan de hand van een op kaarten gebaseerd betaalinstrument dat door de betalingsdienstaanbieder is uitgegeven;

c)

vóór elk verzoek om bevestiging authenticeert de betalingsdienstaanbieder zich bij de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder en communiceert hij op een veilige manier met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder, overeenkomstig artikel 98, lid 1, onder d).

3.   In overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG bestaat de in lid 1 bedoelde bevestiging uitsluitend uit een antwoord in de vorm van een eenvoudige „ja” of „nee”, en niet uit een rekeningafschrift van het saldo. Dit antwoord wordt niet opgeslagen of voor andere doeleinden gebruikt dan voor de uitvoering van de op kaarten gebaseerde betalingstransactie.

4.   De in lid 1 bedoelde bevestiging biedt de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder niet de mogelijkheid de geldmiddelen op de betaalrekening van de betaler te blokkeren.

5.   De betaler kan de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder verzoeken hem de identificatie van de betalingsdienstaanbieder en het verstrekte antwoord mee te delen.

6.   Dit artikel is niet van toepassing op betalingstransacties die zijn geïnitieerd met op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten waarop elektronisch geld, als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG, is opgeslagen.

Artikel 66

Regels voor de toegang tot betaalrekeningen in het geval van betalingsinitiatiediensten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een betaler het recht heeft om voor betalingsdiensten als bedoeld in bijlage I, punt 7, gebruik te maken van een betalingsinitiatiedienstaanbieder. Wanneer de betaalrekening niet online raadpleegbaar is, is het recht om van een betalingsinitiatiedienstaanbieder gebruik te maken, niet van toepassing.

2.   Wanneer de betaler uitdrukkelijk instemming verleent voor een overeenkomstig artikel 64 uit te voeren betaling, voert de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder de in lid 4 van dit artikel vermelde handelingen uit, teneinde het recht van de betaler om van de betalingsinitiatiedienst gebruik te maken, te waarborgen.

3.   De betalingsinitiatiedienstaanbieder:

a)

is op geen enkel moment in het bezit van de met het aanbieden van de betalingsinitiatiedienst verband houdende geldmiddelen van de betaler;

b)

zorgt ervoor dat de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betalingsdienstgebruiker niet toegankelijk zijn voor andere partijen, met uitzondering van de gebruiker en de uitgever van de persoonlijke beveiligingsgegevens, en dat zij via veilige en efficiënte kanalen door de betalingsinitiatiedienstaanbieder worden verzonden;

c)

zorgt ervoor dat informatie over de betalingsdienstgebruiker die is verkregen bij het verstrekken van betalingsinitiatiediensten, alleen aan de begunstigde en alleen met de uitdrukkelijke instemming van de betalingsdienstgebruiker wordt verstrekt;

d)

identificeert zich bij elke betalingsinitiatie ten overstaan van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler en communiceert met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder, de betaler en de begunstigde op een veilige manier, overeenkomstig artikel 98, lid 1, onder d);

e)

slaat geen gevoelige betalingsgegevens van de betalingsdienstgebruiker op;

f)

vraagt geen gegevens van de betalingsdienstgebruiker die niet nodig zijn voor het verstrekken van de betalingsinitiatiedienst;

g)

gaat niet over tot het gebruiken, zich toegang verschaffen tot of opslaan van gegevens voor andere doelstellingen dan het verstrekken van de door de betaler uitdrukkelijk gevraagde betalingsinitiatiedienst;

h)

brengt geen wijzigingen aan in het bedrag, de begunstigde of enig ander element van de transactie.

4.   De rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder:

a)

communiceert op een veilige manier met betalingsinitiatiedienstaanbieders, overeenkomstig artikel 98, lid 1, onder d);

b)

verstrekt onmiddellijk na ontvangst van de betalingsopdracht van een betalingsinitiatiedienstaanbieder alle informatie over de initiëring van de betalingstransactie, alsmede alle informatie die toegankelijk is voor de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder met betrekking tot de uitvoering van de betalingstransactie, aan de betalingsinitiatiedienstaanbieder, of stelt deze informatie ter beschikking;

c)

behandelt door de diensten van een betalingsinitiatiedienstaanbieder verzonden betalingsopdrachten niet anders, met name wat betreft termijn, voorrang of kosten, dan door de betaler rechtstreeks verzonden betalingsopdrachten, tenzij om objectieve redenen.

5.   Het aanbieden van betalingsinitiatiediensten mag niet afhangen van het bestaan van een contractuele relatie tussen de betalingsinitiatiedienstaanbieders en de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders voor dat doeleinde.

Artikel 67

Regels voor de toegang tot en het gebruik van informatie over betaalrekeningen in het geval van rekeninginformatiediensten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een betalingsdienstgebruiker het recht heeft gebruik te maken van diensten die hem toegang bieden tot rekeninginformatie als bedoeld in bijlage I, punt 8. Dit recht is niet toepasselijk wanneer de betaalrekening niet online raadpleegbaar is.

2.   De rekeninginformatiedienstaanbieder:

a)

verricht de diensten alleen met de uitdrukkelijke instemming van de betalingsdienstgebruiker;

b)

zorgt ervoor dat de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betalingsdienstgebruiker niet toegankelijk zijn voor andere partijen, met uitzondering van de gebruiker en de uitgever van de persoonlijke beveiligingsgegevens, en dat, indien zij worden verzonden door de rekeninginformatiedienstaanbieder, dit via veilige en efficiënte kanalen geschiedt;

c)

identificeert zich bij elke communicatiesessie bij de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder(s) van de betalingsdienstgebruiker en communiceert op een veilige manier met de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder(s) en de betalingsdienstgebruiker, overeenkomstig artikel 98, lid 1, onder d);

d)

heeft alleen toegang tot de informatie van de aangewezen betaalrekeningen en de betrokken betalingstransacties;

e)

vraagt geen gevoelige betalingsgegevens met betrekking tot de betaalrekeningen op;

f)

gaat niet over tot het gebruiken, zich toegang verschaffen tot of opslaan van gegevens voor andere doelstellingen dan het uitvoeren van de door de betalingsdienstgebruiker uitdrukkelijk gevraagde rekeninginformatiedienst, overeenkomstig de voorschriften inzake gegevensbescherming.

3.   In verband met betaalrekeningen heeft de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder de volgende verplichtingen:

a)

hij communiceert op een veilige manier met rekeninginformatiedienstaanbieders overeenkomstig artikel 98, lid 1, onder d), en

b)

hij behandelt door de diensten van een rekeninginformatiedienstaanbieder verzonden verzoeken om gegevens niet anders, tenzij om objectieve redenen.

4.   Het aanbieden van rekeninginformatiediensten mag niet afhangen van het bestaan van een contractuele relatie tussen de rekeninginformatiedienstaanbieders en de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders voor dat doeleinde.

Artikel 68

Restricties op het gebruik van het betaalinstrument en op de toegang tot betaalrekeningen door betalingsdienstaanbieders

1.   Wanneer voor de mededeling van de instemming gebruik wordt gemaakt van een specifiek betaalinstrument, kunnen de betaler en diens betalingsdienstaanbieder uitgavenlimieten overeenkomen voor betalingstransacties die met dat betaalinstrument zijn uitgevoerd.

2.   Indien zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, kan de betalingsdienstaanbieder zich het recht voorbehouden een betaalinstrument te blokkeren om objectief gerechtvaardigde redenen die verband houden met de veiligheid van het betaalinstrument, een vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het betaalinstrument of, in geval van een betaalinstrument met een kredietlijn, een aanzienlijk toegenomen risico dat de betaler niet in staat is zijn betalingsplicht na te komen.

3.   In dergelijke gevallen informeert de betalingsdienstaanbieder de betaler op de overeengekomen wijze over de blokkering van het betaalinstrument en over de redenen daarvoor, indien mogelijk voordat het betaalinstrument wordt geblokkeerd, en ten laatste onmiddellijk daarna, tenzij het verstrekken van die informatie objectief gerechtvaardigde veiligheidsoverwegingen zou doorkruisen of krachtens ander toepasselijk Unierecht of toepasselijk nationaal recht verboden is.

4.   De betalingsdienstaanbieder deblokkeert het betaalinstrument of vervangt dit door een nieuw betaalinstrument zodra de redenen voor de blokkering niet langer bestaan.

5.   Een rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder kan een rekeninginformatiedienstaanbieder of een betalingsinitiatiedienstaanbieder de toegang tot een betaalrekening ontzeggen om objectieve en op voldoende aanwijzingen gebaseerde redenen in verband met niet-toegestane of frauduleuze toegang tot de betaalrekening door die rekeninginformatiedienstaanbieder of die betalingsinitiatiedienstaanbieder, waaronder de niet-toegestane of frauduleuze initiëring van een betalingstransactie. In dergelijke gevallen informeert de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder de betaler in de overeengekomen vorm over de ontzegging van toegang tot de betaalrekening en over de redenen daarvoor. Indien mogelijk wordt deze informatie aan de betaler meegedeeld voordat de toegang wordt ontzegd, en ten laatste onmiddellijk daarna, tenzij het verstrekken van die informatie objectief gerechtvaardigde veiligheidsoverwegingen zou doorkruisen of krachtens ander toepasselijk Unierecht of toepasselijk nationaal recht verboden is.

De rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder verleent toegang tot de betaalrekening zodra de redenen voor het ontzeggen van de toegang niet langer bestaan.

6.   In de in lid 5 genoemde gevallen meldt de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder het incident betreffende de rekeninginformatiedienstaanbieder of de betalingsinitiatiedienstaanbieder onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit. Daarbij moeten de relevante gegevens van de zaak worden vermeld, en de redenen voor het nemen van stappen. De bevoegde autoriteit beoordeelt de zaak en neemt, indien noodzakelijk, passende maatregelen.

Artikel 69

Plichten van de betalingsdienstgebruiker met betrekking tot betaalinstrumenten en persoonlijke beveiligingsgegevens

1.   De betalingsdienstgebruiker die gemachtigd is een betaalinstrument te gebruiken:

a)

gebruikt het betaalinstrument overeenkomstig de voorwaarden die op de uitgifte en het gebruik van het betaalinstrument van toepassing zijn; deze voorwaarden moeten objectief, niet-discriminerend en evenredig zijn;

b)

stelt, wanneer hij zich rekenschap geeft van het verlies, de diefstal, het onrechtmatig gebruik of het niet-toegestane gebruik van het betaalinstrument, de betalingsdienstaanbieder of de door laatstgenoemde gespecificeerde entiteit daarvan onverwijld in kennis.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), neemt de betalingsdienstgebruiker, zodra hij een betaalinstrument ontvangt, in het bijzonder alle redelijke maatregelen om de veiligheid van de persoonlijke beveiligingsgegevens ervan te waarborgen.

Artikel 70

Plichten van de betalingsdienstaanbieder met betrekking tot betaalinstrumenten

1.   De betalingsdienstaanbieder die het betaalinstrument uitgeeft:

a)

zorgt ervoor dat de persoonlijke beveiligingsgegevens niet toegankelijk zijn voor andere partijen dan de betalingsdienstgebruiker die gerechtigd is het betaalinstrument te gebruiken, onverminderd de verplichtingen van de betalingsdienstgebruiker overeenkomstig artikel 69;

b)

zendt niet ongevraagd een betaalinstrument toe, tenzij een betaalinstrument dat reeds aan de betalingsdienstgebruiker is verstrekt, moet worden vervangen;

c)

zorgt ervoor dat te allen tijde passende middelen beschikbaar zijn om de betalingsdienstgebruiker in staat te stellen een kennisgeving krachtens artikel 69, lid 1, onder b), te doen of om deblokkering van het betaalinstrument te verzoeken op grond van artikel 68, lid 4; de betalingsdienstaanbieder verstrekt de betalingsdienstgebruiker desgevraagd de middelen waarmee laatstgenoemde kan bewijzen, tot achttien maanden na de kennisgeving, dat hij een dergelijke kennisgeving heeft gedaan;

d)

biedt de betalingsdienstgebruiker de mogelijkheid de in artikel 69, lid 1, onder b), bedoelde kennisgeving kosteloos te doen en brengt, voor zover er al kosten zijn, alleen de rechtstreeks aan dat instrument gerelateerde vervangingskosten in rekening;

e)

belet dat het betaalinstrument nog kan worden gebruikt nadat de kennisgeving krachtens artikel 69, lid 1, onder b), is gedaan.

2.   De betalingsdienstaanbieder draagt het risico van het zenden van een betaalinstrument of van eraan gerelateerde persoonlijke beveiligingsgegevens aan de betalingsdienstgebruiker.

Artikel 71

Kennisgeving en rectificatie van niet-toegestane of onjuist uitgevoerde betalingstransacties

1.   De betalingsdienstgebruiker die zich rekenschap geeft van een niet-toegestane of onjuist uitgevoerde betalingstransactie welke aanleiding geeft tot een vordering, met inbegrip van een vordering krachtens artikel 89, verkrijgt van de betalingsdienstaanbieder alleen rectificatie van zulke transactie indien de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder onverwijld en uiterlijk dertien maanden na de valutadatum van de debitering kennis geeft van de bewuste transactie.

De in de eerste alinea bepaalde termijnen voor kennisgeving zijn niet van toepassing wanneer de betalingsdienstaanbieder de informatie betreffende die betalingstransactie niet overeenkomstig titel III heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld.

2.   Wanneer een betalingsinitiatiedienstaanbieder bij de transactie betrokken is, verkrijgt de betalingsdienstgebruiker rectificatie van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder krachtens lid 1 van dit artikel, zulks onverminderd artikel 73, lid 2, en artikel 89, lid 1.

Artikel 72

Bewijs inzake authenticatie en uitvoering van betalingstransacties

1.   De lidstaten schrijven voor dat, wanneer een betalingsdienstgebruiker ontkent dat hij een uitgevoerde betalingstransactie heeft toegestaan of aanvoert dat de betalingstransactie niet correct is uitgevoerd, de betalingsdienstaanbieder gehouden is het bewijs te leveren dat de betalingstransactie is geauthenticeerd, juist is geregistreerd, is geboekt en niet door een technische storing of enig ander falen van de door de betalingsdienstaanbieder aangeboden diensten is beïnvloed.

Indien de betalingstransactie geïnitieerd wordt via een betalingsinitiatiedienstaanbieder, levert de betalingsinitiatiedienstaanbieder het bewijs dat, binnen zijn bevoegdheid, de betalingstransactie is geauthenticeerd, juist is geregistreerd en niet door een technische storing of enig ander falen in verband met de betalingsdienst waarmee hij is belast, is beïnvloed.

2.   Wanneer een betalingsdienstgebruiker ontkent dat hij een uitgevoerde betalingstransactie heeft toegestaan, vormt het feit dat het gebruik van een betaalinstrument door de betalingsdienstaanbieder, daaronder in voorkomend geval de betalingsinitiatiedienstaanbieder begrepen, is geregistreerd, op zichzelf niet noodzakelijkerwijze afdoende bewijs dat de betalingstransactie door de betaler is toegestaan of dat de betaler frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid een of meer van de verplichtingen uit hoofde van artikel 69 niet is nagekomen. De betalingsdienstaanbieder, daaronder in voorkomend geval de betalingsinitiatiedienstaanbieder begrepen, verstrekt ondersteunend bewijs om fraude of grove nalatigheid van de zijde van de betaler te bewijzen.

Artikel 73

Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor niet-toegestane betalingstransacties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, onverminderd artikel 71, de betalingsdienstaanbieder van de betaler, in geval van een niet-toegestane betalingstransactie, de betaler onmiddellijk het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terugbetaalt en in elk geval uiterlijk aan het einde van de eerstvolgende werkdag, nadat hij zich rekenschap heeft gegeven van de transactie of daarvan in kennis is gesteld; uitgezonderd indien de betalingsdienstaanbieder van de betaler redelijke gronden heeft om fraude te vermoeden en deze gronden schriftelijk aan de relevante nationale autoriteit meedeelt. In voorkomend geval herstelt de betalingsdienstaanbieder van de betaler de betaalrekening die met dat bedrag is gedebiteerd in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de niet-toegestane betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden. In dit verband wordt er ook voor gezorgd dat de valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de betaler uiterlijk de datum is waarop het bedrag was gedebiteerd.

2.   Indien de betalingstransactie via een betalingsinitiatiedienstaanbieder wordt geïnitieerd, betaalt de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk aan het einde van de eerstvolgende werkdag, het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terug en herstelt hij, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de niet-toegestane betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.

Ingeval de betalingsinitiatiedienstaanbieder aansprakelijk is voor de niet-toegestane betalingstransactie, vergoedt hij de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder op diens verzoek onmiddellijk voor de geleden verliezen of voor naar aanleiding van het terugbetalen van de betaler betaalde bedragen, waaronder het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie. Overeenkomstig artikel 72, lid 1, is de betalingsinitiatiedienstaanbieder gehouden te bewijzen dat, binnen zijn bevoegdheid, de betalingstransactie is geauthenticeerd, juist is geregistreerd en niet door een technische storing of enig ander falen in verband met de betalingsdienst waarmee hij is belast, is beïnvloed.

3.   Aanvullende financiële compensatie kan worden vastgesteld overeenkomstig het recht dat van toepassing is op de tussen de betaler en zijn betalingsdienstaanbieder gesloten overeenkomst of de tussen de betaler en de betalingsinitiatiedienstaanbieder gesloten overeenkomst, indien van toepassing.

Artikel 74

Aansprakelijkheid van de betaler voor niet-toegestane betalingstransacties

1.   In afwijking van artikel 73 kan de betaler worden verplicht om tot een bedrag van 50 EUR het verlies in verband met een niet-toegestane betalingstransactie te dragen dat uit het gebruik van een verloren of gestolen betaalinstrument of uit het onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument voortvloeit.

De eerste alinea geldt niet indien:

a)

het verlies, de diefstal of het onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument niet kon worden vastgesteld door de betaler voordat een betaling plaatsvond, tenzij de betaler zelf frauduleus heeft gehandeld, of

b)

het verlies is veroorzaakt door het handelen of nalaten van een werknemer, agent of bijkantoor van een betalingsdienstaanbieder of van een entiteit waaraan diens activiteiten waren uitbesteed.

De betaler draagt alle verliezen in verband met niet-toegestane betalingstransacties indien de betaler deze heeft geleden doordat hij frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of door grove nalatigheid een of meer van de in artikel 69 genoemde verplichtingen niet is nagekomen. In die gevallen is het in de eerste alinea bedoelde maximumbedrag niet van toepassing.

Wanneer de betaler niet frauduleus heeft gehandeld, noch opzettelijk zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 69 heeft verzaakt, kunnen de lidstaten de in dit lid bedoelde aansprakelijkheid beperken, met name rekening houdend met de aard van de persoonlijke beveiligingsgegevens en met de specifieke omstandigheden waarin het betaalinstrument is verloren, gestolen of onrechtmatig is gebruikt.

2.   Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de betaler geen sterke cliëntauthenticatie verlangt, draagt de betaler geen financiële verliezen tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld. Ingeval sterke cliëntauthenticatie door de begunstigde of de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet wordt aanvaard, wordt de door de betalingsdienstaanbieder van de betaler geleden financiële schade door hen vergoed.

3.   Na de kennisgeving overeenkomstig artikel 69, lid 1, onder b), heeft het gebruik van het verloren, gestolen of wederrechtelijk toegeëigende betaalinstrument geen financiële gevolgen voor de betaler, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld.

Indien de betalingsdienstaanbieder nalaat om overeenkomstig artikel 70, lid 1, onder c), passende middelen beschikbaar te stellen waarmee te allen tijde kennisgeving kan worden gedaan van verlies, diefstal of wederrechtelijke toe-eigening van een betaalinstrument, is de betaler niet aansprakelijk voor de financiële gevolgen die uit het gebruik van dat betaalinstrument voortvloeien, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld.

Artikel 75

Betalingstransacties waarbij het transactiebedrag niet vooraf bekend is

1.   Wanneer een betalingstransactie door of via de begunstigde in het kader van een op kaarten gebaseerde betalingstransactie wordt geïnitieerd, en het exacte bedrag niet bekend is op het moment dat de betaler instemming verleent om de betalingstransactie uit te voeren, kan de betalingsdienstaanbieder van de betaler slechts geldmiddelen op de betaalrekening van de betaler blokkeren indien de betaler instemming heeft verleend voor het exacte bedrag aan te blokkeren geldmiddelen.

2.   De betalingsdienstaanbieder van de betaler geeft de overeenkomstig lid 1 op de betaalrekening van de betaler geblokkeerde geldmiddelen na de ontvangst van de informatie over het exacte bedrag van de betalingstransactie onverwijld vrij en ten laatste onmiddellijk na de ontvangst van de betalingsopdracht.

Artikel 76

Terugbetalingen van door of via een begunstigde geïnitieerde betalingstransacties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een betaler recht heeft op de terugbetaling door de betalingsdienstaanbieder van een toegestane, door of via een begunstigde geïnitieerde, betalingstransactie die reeds is uitgevoerd, indien alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

bij het toestaan van de betalingstransactie, is niet het precieze bedrag van de betalingstransactie gespecificeerd;

b)

het bedrag van de betalingstransactie ligt hoger dan het bedrag dat de betaler, op grond van het eerdere uitgavenpatroon, de voorwaarden van de raamovereenkomst en relevante aspecten van de zaak, redelijkerwijs had kunnen verwachten.

Op verzoek van de betalingsdienstaanbieder toont de betaler aan dat aan deze voorwaarden is voldaan.

De terugbetaling bestaat in het volledige bedrag van de uitgevoerde betalingstransactie. De valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de betaler valt niet later dan de datum waarop het bedrag was gedebiteerd.

Onverminderd lid 3 zorgen de lidstaten ervoor dat, naast het in lid 1 bedoelde recht voor automatische afschrijvingen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 260/2012, de betaler een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling binnen de in artikel 77 van deze richtlijn vastgestelde termijnen heeft.

2.   Voor de toepassing van lid 1, eerste alinea, onder b), voert de betaler evenwel geen met een valutawissel verband houdende redenen aan indien de referentiewisselkoers is toegepast die hij overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), en artikel 52, lid 3, onder b), met zijn betalingsdienstaanbieder is overeengekomen.

3.   In de raamovereenkomst tussen de betaler en de betalingsdienstaanbieder kan worden overeengekomen dat de betaler geen recht heeft op terugbetaling wanneer:

a)

hij zijn instemming met de uitvoering van de betalingstransactie rechtstreeks aan de betalingsdienstaanbieder heeft gericht, en

b)

er, in voorkomend geval, door de betalingsdienstaanbieder of door de begunstigde ten minste vier weken vóór de vervaldag op een overeengekomen wijze informatie betreffende de toekomstige betalingstransactie ten behoeve van de betaler was verstrekt of ter beschikking was gesteld.

4.   Voor automatische afschrijvingen in andere munteenheden dan de euro kunnen de lidstaten hun betalingsdienstaanbieders voorschrijven gunstiger terugbetalingsrechten aan te bieden overeenkomstig hun automatischeafschrijvingsregelingen, mits deze gunstiger zijn voor de betaler.

Artikel 77

Verzoeken om terugbetaling van door of via een begunstigde geïnitieerde betalingstransacties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de betaler gedurende een periode van acht weken na de datum waarop de geldmiddelen zijn gedebiteerd, om de in artikel 76 bedoelde terugbetaling van een toegestane, door of via een begunstigde geïnitieerde betalingstransactie kan verzoeken.

2.   Binnen 10 werkdagen na ontvangst van een verzoek om terugbetaling betaalt de betalingsdienstaanbieder het volledige bedrag van de betalingstransactie terug, of deelt hij de betaler een motivering mee waarom hij weigert tot terugbetaling over te gaan met opgave van de instanties waarbij de betaler de zaak overeenkomstig de artikelen 99 tot en met 102 aanhangig kan maken indien deze de aangevoerde redenen niet aanvaardt.

Het in de eerste alinea van dit lid bedoelde recht van de betalingsdienstaanbieder om de terugbetaling te weigeren, is niet van toepassing in het geval van artikel 76, lid 1, vierde alinea.

HOOFDSTUK 3

Uitvoering van betalingstransacties

Afdeling 1

Betalingsopdrachten en overgemaakte bedragen

Artikel 78

Ontvangst van betalingsopdrachten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het tijdstip van ontvangst het tijdstip is waarop de betalingsdienstaanbieder van de betaler de betalingsopdracht ontvangt.

De rekening van de betaler wordt slechts na ontvangst van de betalingsopdracht gedebiteerd. Indien het tijdstip van ontvangst voor de betalingsdienstaanbieder niet op een werkdag valt, wordt de betalingsopdracht geacht op de eerstvolgende werkdag te zijn ontvangen. De betalingsdienstaanbieder kan een uiterste tijdstip aan het einde van een werkdag vaststellen, na welk tijdstip een ontvangen betalingsopdracht geacht wordt op de eerstvolgende werkdag te zijn ontvangen.

2.   Indien de betalingsdienstgebruiker die een betalingsopdracht initieert, en de betalingsdienstaanbieder overeenkomen dat de uitvoering van de betalingsopdracht aanvangt op een specifieke datum, aan het einde van een bepaalde termijn of op de dag waarop de betaler geldmiddelen ter beschikking van de betalingsdienstaanbieder heeft gesteld, wordt het tijdstip van ontvangst van de opdracht voor de toepassing van artikel 83 geacht op de overeengekomen dag te vallen. Indien de overeengekomen dag geen werkdag is voor de betalingsdienstaanbieder, wordt de ontvangen betalingsopdracht geacht op de eerstvolgende werkdag te zijn ontvangen.

Artikel 79

Weigering van betalingsopdrachten

1.   Wanneer de betalingsdienstaanbieder weigert een betalingsopdracht uit te voeren of een betalingstransactie te initiëren, wordt de betalingsdienstgebruiker in kennis gesteld van deze weigering en, indien mogelijk, van de redenen daarvoor en van de procedure voor de correctie van eventuele feitelijke onjuistheden die tot de weigering hebben geleid, tenzij ander toepasselijk Unierecht of toepasselijk nationaal recht dit verbiedt.

De kennisgeving wordt door de betalingsdienstaanbieder zo spoedig mogelijk op de overeengekomen wijze verstrekt of ter beschikking gesteld, en in elk geval binnen de overeenkomstig artikel 83 vermelde termijnen.

In de raamovereenkomst kan de voorwaarde worden gesteld dat de betalingsdienstaanbieder voor die weigering een redelijke vergoeding mag aanrekenen indien de weigering objectief gerechtvaardigd is.

2.   Indien alle in de raamovereenkomst van de betaler gestelde voorwaarden vervuld zijn, weigert de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler niet een toegestane betalingsopdracht uit te voeren, ongeacht of de betalingsopdracht door een betaler zelf, onder meer door een betalingsinitiatiedienstaanbieder, dan wel door of via een begunstigde is geïnitieerd, tenzij ander toepasselijk Unierecht of toepasselijk nationaal recht dit verbiedt.

3.   Voor de toepassing van de artikelen 83 en 89 wordt een betalingsopdracht waarvan de uitvoering is geweigerd, geacht niet te zijn ontvangen.

Artikel 80

Onherroepelijkheid van een betalingsopdracht

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de betalingsdienstgebruiker een betalingsopdracht niet kan herroepen zodra die door de betalingsdienstaanbieder van de betaler is ontvangen, tenzij in dit artikel anders is bepaald.

2.   Ingeval de betalingstransactie door een betalingsinitiatiedienstaanbieder dan wel door of via de begunstigde wordt geïnitieerd, kan de betaler de betalingsopdracht niet meer herroepen nadat hij aan de betalingsinitiatiedienstaanbieder instemming heeft verleend om de betalingstransactie te initiëren, dan wel aan de begunstigde instemming heeft verleend om de betalingstransactie uit te voeren.

3.   In het geval van een automatische afschrijving en onverminderd de rechten inzake terugbetaling kan de betaler de betalingsopdracht evenwel herroepen, ten laatste aan het einde van de werkdag die voorafgaat aan de dag waarop de betaalrekening volgens afspraak wordt gedebiteerd.

4.   In het in artikel 78, lid 2, bedoelde geval kan de betalingsdienstgebruiker een betalingsopdracht herroepen tot uiterlijk het einde van de werkdag die aan de overeengekomen dag voorafgaat.

5.   Na de in de leden 1 tot en met 4 bepaalde termijnen kan de betalingsopdracht alleen worden herroepen indien zulks tussen de betalingsdienstgebruiker en de relevante betalingsdienstaanbieders is overeengekomen. In het in leden 2 en 3 bedoelde geval is ook het akkoord van de begunstigde vereist. Indien zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, mag de relevante betalingsdienstaanbieder voor de herroeping kosten aanrekenen.

Artikel 81

Overgemaakte en ontvangen bedragen

1.   De lidstaten schrijven voor dat de betalingsdienstaanbieder(s) van de betaler, de betalingsdienstaanbieder(s) van de begunstigde en eventuele intermediairs van de betalingsdienstaanbieders het volledige bedrag van de betalingstransactie overmaken en op het overgemaakte bedrag geen kosten inhouden.

2.   De begunstigde en de betalingsdienstaanbieder kunnen evenwel overeenkomen dat de relevante betalingsdienstaanbieder zijn kosten op het overgemaakte bedrag inhoudt voordat de rekening van de begunstigde daarmee wordt gecrediteerd. In dat geval worden het volledige bedrag van de betalingstransactie en de kosten afzonderlijk vermeld in de informatie die aan de begunstigde wordt verstrekt.

3.   Indien andere kosten dan die bedoeld in lid 2 op het overgemaakte bedrag worden ingehouden, zorgt de betalingsdienstaanbieder van de betaler ervoor dat de begunstigde het volledige bedrag van de door de betaler geïnitieerde betalingstransactie ontvangt. Wanneer de betalingstransactie door de begunstigde wordt geïnitieerd, zorgt de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde ervoor dat het volledige bedrag van de betalingstransactie door de begunstigde wordt ontvangen.

Afdeling 2

Uitvoeringstermijn en valutadatum

Artikel 82

Toepassingsgebied

1.   Deze afdeling is van toepassing op:

a)

betalingstransacties in euro;

b)

binnenlandse betalingstransacties in de valuta van de lidstaat buiten de eurozone;

c)

betalingstransacties met slechts één valutawissel tussen de euro en de valuta van een lidstaat die de euro niet als munt heeft, mits de vereiste valutawissel wordt uitgevoerd in de betrokken lidstaat waar de euro niet de munteenheid is en, bij grensoverschrijdende betalingstransacties, de overmaking in euro geschiedt.

2.   Deze afdeling is van toepassing op niet in lid 1vermelde betalingstransacties, tenzij tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder anders is overeengekomen, met uitzondering van artikel 87, ten aanzien waarvan de partijen niet over enige vrijheid beschikken. Indien de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder evenwel een periode overeenkomen die langer is dan in artikel 83 is bepaald, mag die periode voor intra-uniale betalingstransacties niet langer zijn dan 4 werkdagen na het tijdstip van ontvangst als bedoeld in artikel 78.

Artikel 83

Betalingstransacties op een betaalrekening

1.   De lidstaten schrijven voor dat de betalingsdienstaanbieder van de betaler ervoor moet zorgen dat de rekening van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde uiterlijk aan het einde van de eerstvolgende werkdag na het tijdstip van ontvangst als bedoeld in artikel 78 voor het bedrag van de betalingstransactie zal worden gecrediteerd. Deze termijn kan voor betalingstransacties die op papier worden geïnitieerd, met nogmaals een werkdag worden verlengd.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde het bedrag van de betalingstransactie valuteert en beschikbaar stelt op de betaalrekening van de begunstigde zodra de betalingsdienstaanbieder het geld ontvangen heeft overeenkomstig artikel 87.

3.   De lidstaten schrijven voor dat de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde een door of via de begunstigde geïnitieerde betalingsopdracht toezendt aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler binnen de tussen de begunstigde en de betalingsdienstaanbieder overeengekomen termijnen, zodat automatische debiteringen op de afgesproken datum kunnen plaatsvinden.

Artikel 84

De begunstigde heeft geen betaalrekening bij de betalingsdienstaanbieder

Wanneer de begunstigde geen betaalrekening bij de betalingsdienstaanbieder heeft, worden de geldmiddelen door de betalingsdienstaanbieder die de geldmiddelen ten behoeve van de begunstigde ontvangt, aan de begunstigde ter beschikking gesteld binnen de in artikel 83 gespecificeerde termijn.

Artikel 85

Op een betaalrekening gedeponeerde contanten

Wanneer een consument contanten op een betaalrekening bij een betalingsdienstaanbieder deponeert in de valuta van die betaalrekening, zorgt die betalingsdienstaanbieder ervoor dat het bedrag onmiddellijk na de ontvangst van de geldmiddelen beschikbaar wordt gesteld en wordt gevaluteerd. Wanneer de betalingsdienstgebruiker geen consument is, wordt het bedrag uiterlijk op de eerstvolgende werkdag na de ontvangst van de geldmiddelen op de betaalrekening van de begunstigde beschikbaar gesteld en gevaluteerd.

Artikel 86

Binnenlandse betalingstransacties

Voor binnenlandse betalingstransacties kunnen de lidstaten voorzien in kortere maximale uitvoeringstermijnen dan die welke in deze afdeling zijn bepaald.

Artikel 87

Valutadatum en beschikbaarheid van geldmiddelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de begunstigde uiterlijk valt op de werkdag waarop het bedrag van de betalingstransactie op de rekening van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde wordt gecrediteerd.

2.   De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde zorgt ervoor dat het bedrag van de betalingstransactie ter beschikking van de begunstigde komt zodra dat bedrag op de rekening van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde is gecrediteerd, wanneer er, van de zijde van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde:

a)

geen valutawissel is, of

b)

een valutawissel is tussen de euro en de valuta van een lidstaat, of tussen de valuta’s van twee lidstaten.

De in dit lid vervatte verplichting is ook van toepassing voor betalingen binnen één betalingsdienstaanbieder.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de valutadatum van de debitering van de betaalrekening van de betaler niet vroeger valt dan het tijdstip waarop het bedrag van de betalingstransactie van die rekening is gedebiteerd.

Afdeling 3

Aansprakelijkheid

Artikel 88

Onjuiste unieke identificatoren

1.   Indien een betalingsopdracht wordt uitgevoerd op basis van de unieke identificator, wordt de betalingsopdracht geacht correct te zijn uitgevoerd wat de in de unieke identificator gespecificeerde begunstigde betreft.

2.   Indien de unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker is verstrekt, onjuist is, is de betalingsdienstaanbieder uit hoofde van artikel 89 niet aansprakelijk voor de niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van de betalingstransactie.

3.   De betalingsdienstaanbieder van de betaler levert evenwel redelijke inspanningen om de met de betalingstransactie verband houdende geldmiddelen terug te verkrijgen. De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde werkt mee aan die inspanningen, mede door alle voor de te innen geldmiddelen relevante informatie aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler mee te delen.

Indien het innen van geldmiddelen uit hoofde van de eerste alinea niet mogelijk is, verstrekt de betalingsdienstaanbieder van de betaler aan de betaler, op diens schriftelijk verzoek, alle voor de betalingsdienstaanbieder van de betaler beschikbare informatie die relevant is voor de betaler om een rechtsvordering in te stellen om de geldmiddelen terug te krijgen.

4.   Indien zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, mag de betalingsdienstaanbieder de betalingsdienstgebruiker voor het terugverkrijgen kosten aanrekenen.

5.   Indien de betalingsdienstgebruiker aanvullende informatie verstrekt naast de informatie die krachtens artikel 45, lid 1, onder a), of artikel 52, lid 2, onder b), vereist is, is de betalingsdienstaanbieder alleen aansprakelijk voor de uitvoering van betalingstransacties overeenkomstig de unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker is gespecificeerd.

Artikel 89

Aansprakelijkheid van betalingsdienstaanbieders voor niet-uitvoering, gebrekkige uitvoering of niet-tijdige uitvoering van betalingstransacties

1.   Wanneer een betalingsopdracht door de betaler rechtstreeks wordt geïnitieerd, is de betalingsdienstaanbieder van de betaler, onverminderd artikel 71, artikel 88, leden 2 en 3, en artikel 93, jegens de betaler aansprakelijk voor de juiste uitvoering van de betalingstransactie, tenzij hij tegenover de betaler en, voor zover relevant, tegenover de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde kan bewijzen dat de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde het bedrag van de betalingstransactie heeft ontvangen overeenkomstig artikel 83, lid 1. In dat geval is de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde jegens de begunstigde aansprakelijk voor de juiste uitvoering van de betalingstransactie.

Wanneer uit hoofde van de eerste alinea, de betalingsdienstaanbieder van de betaler aansprakelijk is, betaalt hij de betaler onverwijld het bedrag van de niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie terug en in voorkomend geval herstelt hij de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, onverwijld in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.

De valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de betaler is uiterlijk de datum waarop het bedrag was gedebiteerd.

Wanneer uit hoofde van de eerste alinea de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde aansprakelijk is, stelt hij onmiddellijk het bedrag van de betalingstransactie ter beschikking van de begunstigde en crediteert hij, voor zover van toepassing, de betaalrekening van de begunstigde met het overeenkomstige bedrag.

De valutadatum voor de creditering van de betaalrekening van de begunstigde is uiterlijk de datum waarop het bedrag bij een correcte uitvoering van de transactie zou zijn gevaluteerd overeenkomstig artikel 87.

Bij een niet-tijdige uitvoering van een betalingstransactie zorgt de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde ervoor dat, op verzoek van de betalingsdienstaanbieder van de betaler die voor rekening van de betaler optreedt, de valutadatum voor de creditering van de betaalrekening van de begunstigde uiterlijk de datum is waarop het bedrag bij een correcte uitvoering van de transactie zou zijn gevaluteerd.

Wanneer een betalingstransactie niet of gebrekkig is uitgevoerd en de betalingsopdracht door de betaler was geïnitieerd, tracht de betalingsdienstaanbieder van de betaler, ongeacht de aansprakelijkheid uit hoofde van dit lid, desgevraagd onmiddellijk de betalingstransactie te traceren en brengt hij de betaler op de hoogte van de resultaten daarvan. De betaler worden daarvoor geen kosten aangerekend.

2.   Wanneer een betalingsopdracht door of via de begunstigde wordt geïnitieerd, is de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, onverminderd artikel 71, artikel 88, leden 2 en 3, en artikel 93, jegens de begunstigde aansprakelijk voor de juiste verzending van de betalingsopdracht aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler, overeenkomstig artikel 83, lid 3. Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde aansprakelijk is uit hoofde van deze alinea, geeft hij de betrokken betalingsopdracht onmiddellijk door aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler.

Ingeval een betalingsopdracht niet tijdig wordt verzonden, wordt het bedrag op de betaalrekening van de begunstigde gevaluteerd uiterlijk op de datum waarop het bij een correcte uitvoering van de transactie zou zijn gevaluteerd.

Voorts is de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, onverminderd artikel 71, artikel 88, leden 2 en 3, en artikel 93, aansprakelijk jegens de begunstigde voor het behandelen van de geldtransactie overeenkomstig zijn verplichtingen krachtens artikel 87. Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde aansprakelijk is uit hoofde van de eerste alinea, zorgt deze ervoor dat het bedrag van de betalingstransactie onmiddellijk ter beschikking van de begunstigde wordt gesteld zodra de rekening van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde met het overeenkomstige bedrag is gecrediteerd. Het bedrag wordt op de rekening van de begunstigde gevaluteerd uiterlijk op de datum waarop het bij een correcte uitvoering van de transactie zou zijn gevaluteerd.

Bij een niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie waarvoor de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet aansprakelijk is uit hoofde van de eerste en de tweede alinea, is de betalingsdienstaanbieder van de betaler aansprakelijk jegens de betaler. Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de betaler aldus aansprakelijk is, betaalt hij, in voorkomend geval, de betaler het bedrag van de niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie terug en herstelt hij, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden, zulks telkens onverwijld. De valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de betaler is uiterlijk de datum waarop het bedrag was gedebiteerd.

De verplichting uit hoofde van de vierde alinea geldt niet voor de betalingsdienstaanbieder van de betaler wanneer de betalingsdienstaanbieder van de betaler bewijst dat de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde het bedrag van de betalingstransactie heeft ontvangen, zelfs indien de uitvoering van de betalingstransactie louter vertraagd wordt. In dat geval valuteert de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde het bedrag op de rekening van de begunstigde uiterlijk op de datum waarop het bij een correcte uitvoering zou zijn gevaluteerd.

Wanneer een betalingstransactie niet of gebrekkig is uitgevoerd en de betalingsopdracht door of via de begunstigde was geïnitieerd, tracht de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, ongeacht de aansprakelijkheid uit hoofde van dit lid, desgevraagd onmiddellijk de betalingstransactie te traceren en brengt hij de begunstigde op de hoogte van de resultaten daarvan. De begunstigde worden daarvoor geen kosten aangerekend.

3.   Betalingsdienstaanbieders zijn daarenboven aansprakelijk jegens hun respectieve betalingsdienstgebruikers voor de kosten waarvoor zij verantwoordelijk zijn en de interesten die de betalingsdienstgebruiker worden aangerekend wegens niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering, niet-tijdige uitvoering daaronder begrepen, van de betalingstransactie.

Artikel 90

Aansprakelijkheid in het geval van betalingsinitiatiediensten voor niet-uitvoering, gebrekkige uitvoering of niet-tijdige uitvoering van betalingstransacties

1.   Wanneer een betalingsopdracht door een betaler via een betalingsinitiatiedienstaanbieder wordt geïnitieerd, betaalt de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder de betaler, onverminderd artikel 71 en artikel 88, leden 2 en 3, het bedrag van de niet-uitgevoerde of gebrekkige betalingstransactie terug en herstelt hij, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de gebrekkige betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.

Het bewijs dat de betalingsopdracht door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder van de betaler was ontvangen overeenkomstig artikel 78, en dat de betalingstransactie binnen de bevoegdheid van de betalingsinitiatiedienstaanbieder was geauthenticeerd, correct was geregistreerd en niet door een technische storing of enig ander falen in verband met de niet-uitvoering of de gebrekkige of niet-tijdige uitvoering van de transactie was beïnvloed wordt geleverd door de betalingsinitiatiedienstaanbieder.

2.   Indien de betalingsinitiatiedienstaanbieder aansprakelijk is voor de niet-uitvoering of de gebrekkige of niet-tijdige uitvoering van de betalingstransactie, vergoedt hij de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder op diens verzoek onmiddellijk voor de geleden verliezen of naar aanleiding van het terugbetalen van de betaler betaalde bedragen.

Artikel 91

Aanvullende financiële compensatie

Elke aanvullende financiële compensatie naast die waarin deze afdeling voorziet, kan worden vastgesteld overeenkomstig het recht dat van toepassing is op de tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder gesloten overeenkomst.

Artikel 92

Recht van regres

1.   Wanneer de aansprakelijkheid van een betalingsdienstaanbieder uit hoofde van de artikelen 73 en 89 kan worden toegerekend aan een andere betalingsdienstaanbieder of een intermediair, vergoedt die betalingsdienstaanbieder of die intermediair eerstgenoemde betalingsdienstaanbieder voor alle geleden verliezen en/of de bedragen die zijn betaald uit hoofde van de artikelen 73 en 89. Daartoe behoort een compensatie wanneer een van de betalingsdienstaanbieders geen sterke cliëntauthenticatie toepast.

2.   Aanvullende financiële compensatie kan worden vastgesteld conform tussen de betalingsdienstaanbieders en/of intermediairs gesloten overeenkomsten en het recht dat van toepassing is op de tussen hen gesloten overeenkomst.

Artikel 93

Abnormale en onvoorziene omstandigheden

Er ontstaat geen aansprakelijkheid krachtens hoofdstuk 2 of hoofdstuk 3 in abnormale en onvoorziene omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden voorkomen, noch wanneer een betalingsdienstaanbieder uit hoofde van Unierecht of nationaal recht andere wettelijke verplichtingen heeft.

HOOFDSTUK 4

Gegevensbescherming

Artikel 94

Gegevensbescherming

1.   De lidstaten staan toe dat betalingssystemen en betalingsdienstaanbieders persoonsgegevens verwerken wanneer zulks noodzakelijk is voor de voorkoming van, het onderzoek naar en de opsporing van betalingsfraude. De verstrekking van informatie aan natuurlijke personen over de verwerking van persoonsgegevens en de verwerking van dergelijke gegevens en enige andere verwerking van persoonsgegevens voor de bij de onderhavige richtlijn beoogde doeleinden geschiedt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG, de nationale regelgeving tot omzetting van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001.

2.   Betalingsdienstaanbieders mogen alleen met de uitdrukkelijke toestemming van de betalingsdienstgebruiker toegang krijgen tot persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het aanbieden van hun betalingsdiensten, deze verwerken en bewaren.

HOOFDSTUK 5

Operationele risico’s, beveiligingsrisico’s en authenticatie

Artikel 95

Beheersing van operationele risico’s en beveiligingsrisico’s

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsdienstaanbieders een regeling treffen die voorziet in passende risicobeperkende maatregelen en controlemechanismen ter beheersing van de operationele en beveiligingsrisico’s die verbonden zijn aan de door hen aangeboden betalingsdiensten. Betalingsdienstaanbieders zorgen in het kader van deze regeling voor de vaststelling en handhaving van doelmatige procedures voor het beheersen van incidenten, waaronder detectie en classificatie van grote operationele incidenten en veiligheidsincidenten.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsdienstaanbieders de bevoegde autoriteit jaarlijks, of met door die bevoegde autoriteit vastgestelde kortere intervallen, een geactualiseerde en uitgebreide beoordeling verstrekken van zowel de operationele en beveiligingsrisico’s die aan de door hen aangeboden betalingsdiensten verbonden zijn, als van de toereikendheid van de in reactie op deze risico’s getroffen risicobeperkende maatregelen en ingevoerde controlemechanismen.

3.   Uiterlijk op 13 juli 2017 vaardigt EBA, in nauwe samenwerking met de ECB en na raadpleging van alle belanghebbenden, onder meer deze op de markt voor betalingsdiensten, waarbij alle betrokken belangen tot uiting komen, richtsnoeren uit in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 voor de vaststelling, implementatie en monitoring van de beveiligingsmaatregelen, waaronder, waar van toepassing, certificeringsprocedures.

EBA onderwerpt de in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren in nauwe samenwerking met de ECB regelmatig, en in elk geval ten minste om de twee jaar, aan een evaluatie.

4.   Rekening houdend met de ervaring die met betrekking tot de toepassing van de in lid 3 bedoelde richtsnoeren is opgedaan, stelt EBA, indien de Commissie daar in voorkomend geval om verzoekt, een ontwerp van technische reguleringsnormen op betreffende de criteria en de voorwaarden voor de vaststelling, en monitoring, van beveiligingsmaatregelen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

5.   EBA bevordert de samenwerking, met inbegrip van de gegevensuitwisseling, op het gebied van de aan betalingsdiensten verbonden operationele risico’s en beveiligingsrisico’s tussen de bevoegde autoriteiten onderling, en tussen de bevoegde autoriteiten en de ECB en, in voorkomend geval, het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging.

Artikel 96

Melding van incidenten

1.   Betalingsdienstaanbieders stellen in geval van een groot operationeel of beveiligingsincident de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst onverwijld van dat incident in kennis.

Indien het incident gevolgen heeft of kan hebben voor de financiële belangen van hun betalingsdienstgebruikers, stellen zij ook deze onverwijld van het incident in kennis en delen zij hun mee welke maatregelen zij kunnen treffen om de mogelijke schadelijke gevolgen van het incident te beperken.

2.   De in de lidstaat van herkomst bevoegde autoriteit verstrekt EBA en de ECB onverwijld na ontvangst van de incidentmelding als bedoeld in lid 1 de relevante incidentgegevens. Die bevoegde autoriteit stelt, na beoordeling van de relevantie van het incident voor de bevoegde autoriteiten van die lidstaat, deze hiervan dienovereenkomstig in kennis.

EBA en de ECB beoordelen, in samenwerking met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, de relevantie van het incident voor andere relevante uniale en nationale autoriteiten en stellen deze hiervan dienovereenkomstig in kennis. De ECB stelt de leden van het Europees Stelsel van centrale banken in kennis van kwesties die van belang zijn voor het betalingssysteem.

Op basis van die melding nemen de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval, alle nodige maatregelen om de onmiddellijke veiligheid van het financiële systeem te beschermen.

3.   Uiterlijk op 13 januari 2018 vaardigt EBA, in nauwe samenwerking met de ECB en na raadpleging van alle belanghebbenden, onder meer deze op de markt voor betalingsdiensten, waarbij alle betrokken belangen tot uiting komen, richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 die gericht zijn aan elk van de volgende entiteiten:

a)

betalingsdienstaanbieders, ten aanzien van de classificatie van de in lid 1 bedoelde grote incidenten, alsmede ten aanzien van de inhoud, de vorm, waaronder standaard meldingsformulieren, en de procedures voor de melding van dergelijke incidenten;

b)

de bevoegde autoriteiten, ten aanzien van de criteria voor de vaststelling van de relevantie van incidenten, alsmede ten aanzien van de aan andere binnenlandse autoriteiten mede te delen bijzonderheden uit incidentmeldingen.

4.   EBA onderwerpt de in lid 3 bedoelde richtsnoeren in nauwe samenwerking met de ECB regelmatig, en in elk geval ten minste om de twee jaar, aan een evaluatie.

5.   EBA neemt bij de uitvaardiging en evaluatie van de in lid 3 bedoelde richtsnoeren de normen en/of specificaties in overweging die het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor andere sectoren dan de sector van de betalingsdienstverlening heeft ontwikkeld en gepubliceerd.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsdienstaanbieders hun bevoegde autoriteiten, ten minste jaarlijks, statistische gegevens over fraude met betrekking tot verschillende betaalmiddelen verstrekken. Die bevoegde autoriteiten verstrekken EBA en de ECB dergelijke gegevens in geaggregeerde vorm.

Artikel 97

Authenticatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsdienstaanbieders voorzien in sterke cliëntauthenticatie indien een betaler:

a)

zich online toegang tot zijn betaalrekening verschaft;

b)

een elektronische betalingstransactie initieert;

c)

via een communicatiemiddel op afstand een handeling van eender welke aard uitvoert die een risico op betalingsfraude of andere vormen van misbruik met zich mee kan brengen.

2.   Ten aanzien van het initiëren van in lid 1, onder b), bedoelde elektronische betalingstransacties zorgen de lidstaten ervoor dat voor elektronische betalingstransacties op afstand betalingsdienstaanbieders sterke cliëntauthenticatie gebruiken, met elementen die transacties op dynamische wijze aan een specifiek bedrag en een specifieke begunstigde verbinden.

3.   De lidstaten zorgen er ten aanzien van lid 1 voor dat betalingsdienstaanbieders toereikende beveiligingsmaatregelen ter bescherming van de vertrouwelijkheid en integriteit van de persoonlijke beveiligingsgegevens van betalingsdienstgebruikers hebben getroffen.

4.   De leden 2 en 3 zijn tevens van toepassing op betalingen die via betalingsinitiatiedienstaanbieders worden geïnitieerd. De leden 1 en 3 zijn ook van toepassing wanneer de informatie via een rekeninginformatiedienstaanbieder wordt aangevraagd.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders de betalingsinitiatiedienstaanbieders en de rekeninginformatiedienstaanbieders toestaan dat zij zich op de door de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder ten behoeve van de betalingsdienstgebruiker overeenkomstig de leden 1 en 3 en, in geval van betrokkenheid van een betalingsinitiatiedienstaanbieder, overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 geboden authenticatieprocedures baseren.

Artikel 98

Technische reguleringsnormen inzake authenticatie en communicatie

1.   Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 stelt EBA, in nauwe samenwerking met de ECB en na raadpleging van alle relevante belanghebbenden, onder meer deze op de markt voor betalingsdiensten, waarbij alle betrokken belangen tot uiting komen, een ontwerp van technische reguleringsnormen voor betalingsdienstaanbieders zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, van deze richtlijn op met daarin:

a)

de voorschriften voor de procedure voor sterke cliëntauthenticatie als bedoeld in artikel 97, leden 1 en 2;

b)

de vrijstellingen, op basis van de in lid 3 van dit artikel vastgestelde criteria, van de toepassing van artikel 97, leden 1, 2 en 3;

c)

de eisen waaraan beveiligingsmaatregelen overeenkomstig artikel 98, lid 3, moeten voldoen ter bescherming van de vertrouwelijkheid en de integriteit van de persoonlijke beveiligingsgegevens van betalingsdienstgebruikers, en

d)

de voorschriften voor gemeenschappelijke en beveiligde open communicatienormen ten behoeve van identificatie, authenticatie, kennisgeving en informatieverstrekking, alsmede voor de uitvoering van beveiligingsmaatregelen, tussen rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders, betalingsinitiatiedienstaanbieders, rekeninginformatiedienstaanbieders, betalers, begunstigden en andere betalingsdienstaanbieders.

2.   De in lid 1 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen worden door EBA opgesteld met het oog op:

a)

passende beveiliging ten behoeve van betalingsdienstgebruikers en betalingsdienstaanbieders, middels de vaststelling van doeltreffende en risicogebaseerde eisen;

b)

waarborging van de veiligheid van de geldmiddelen en persoonsgegevens van betalingsdienstgebruikers;

c)

veiligstelling en handhaving van eerlijke mededinging tussen alle betalingsdienstaanbieders;

d)

neutraliteit van technologie en bedrijfsmodellen;

e)

ontwikkeling van gebruiksvriendelijke, toegankelijke en innovatieve betaalwijzen.

3.   De in lid 1, onder b), bedoelde vrijstellingen zijn gekoppeld aan de volgende criteria:

a)

de omvang van het aan de aangeboden dienst verbonden risico;

b)

het bedrag, de herhaaldelijkheid van een transactie, of beide;

c)

het voor de uitvoering van een transactie gebruikte betalingskanaal.

4.   EBA legt de in lid 1 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 13 januari 2017 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen deze technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

5.   In overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, evalueert en, in voorkomend geval, actualiseert EBA de technische reguleringsnormen regelmatig om onder meer rekening te houden met innovatie en technologische ontwikkelingen.

HOOFDSTUK 6

ADR-procedures voor de beslechting van geschillen

Afdeling 1

Klachtenprocedures

Artikel 99

Klachten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er procedures voorhanden zijn die betalingsdienstgebruikers en andere belanghebbenden met inbegrip van consumentenverenigingen, de mogelijkheid bieden bij de bevoegde autoriteiten klachten in te dienen met betrekking tot beweerde inbreuken van betalingsdienstaanbieders op deze richtlijn.

2.   In voorkomend geval en onverminderd het recht om overeenkomstig het nationale procesrecht een klacht aan een rechterlijke instantie voor te leggen, wordt de klager in het antwoord van de bevoegde autoriteit geïnformeerd over de krachtens artikel 102 ingestelde ADR-procedures.

Artikel 100

Bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen bevoegde autoriteiten aan die een doeltreffende naleving van deze richtlijn waarborgen en monitoren. Die bevoegde autoriteiten nemen alle passende maatregelen om een dergelijke naleving te waarborgen.

Het betreft:

a)

bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, of

b)

organen die bij nationaal recht of door bij nationaal recht uitdrukkelijk tot erkenning gemachtigde overheidsinstanties zijn erkend.

Met uitzondering van de nationale centrale banken zijn dit geen betalingsdienstaanbieders.

2.   De in lid 1 bedoelde autoriteiten beschikken over alle nodige bevoegdheden en toereikende middelen om hun taken te verrichten. De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer meer dan een autoriteit bevoegd is om een doeltreffende naleving van deze richtlijn te waarborgen en te monitoren, deze autoriteiten nauw samenwerken zodat zij hun respectieve taken effectief kunnen uitvoeren.

3.   De bevoegde autoriteiten oefenen hun bevoegdheden uit in overeenstemming met het nationaal recht, hetzij:

a)

rechtstreeks op eigen gezag of onder toezicht van de gerechtelijke autoriteiten, of

b)

door een verzoek in te dienen bij de rechtbanken die bevoegd zijn de vereiste beslissing te geven, en, in voorkomend geval, door beroep aan te tekenen ingeval het verzoek om het geven van de vereiste beslissing wordt afgewezen.

4.   In geval van inbreuk of vermoedelijke inbreuk op bepalingen van nationaal recht ter omzetting van titel III en titel IV, fungeren de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de betalingsdienstaanbieder als de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit; in het geval van agenten en bijkantoren die uit hoofde van het recht van vestiging worden geleid, zijn dit evenwel de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

5.   De lidstaten delen de Commissie zo spoedig mogelijk en in elk geval uiterlijk op 13 januari 2018 mee welke de in lid 1 bedoelde aangewezen bevoegde autoriteiten zijn. Zij brengen de Commissie op de hoogte van de verdeling van de taken van die autoriteiten. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle latere wijzigingen met betrekking tot de aanwijzing en respectieve bevoegdheden van die autoriteiten.

6.   EBA vaardigt, na raadpleging van de ECB, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit ten behoeve van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de klachtenprocedures die in overweging moeten worden genomen om de naleving van lid 1 van dit artikel te waarborgen. Deze richtsnoeren worden uiterlijk op 13 januari 2018 uitgevaardigd en regelmatig geactualiseerd voor zover van toepassing.

Afdeling 2

ADR-procedures en sancties

Artikel 101

Geschillenbeslechting

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsdienstaanbieders adequate en effectieve klachtenprocedures opzetten en toepassen voor de afhandeling van klachten van betalingsdienstgebruikers met betrekking tot de uit titel III en titel IV van deze richtlijn voortvloeiende rechten en plichten, en monitoren hun prestaties in dat verband.

Deze procedures gelden in alle lidstaten waar de betalingsdienstaanbieder de betalingsdiensten aanbiedt en zijn beschikbaar in een officiële taal van de betrokken lidstaat, of in een andere taal indien overeengekomen door de betalingsdienstaanbieder en de betalingsdienstgebruiker.

2.   De lidstaten schrijven voor dat betalingsdienstaanbieders alle mogelijke inspanningen leveren om schriftelijk of, indien overeengekomen tussen betalingsdienstaanbieder en betalingsdienstgebruiker, op een andere duurzame drager, te reageren op de klachten van de betalingsdienstgebruiker. In die reactie wordt op alle naar voren gebrachte punten ingegaan, binnen een passende termijn, doch uiterlijk binnen 15 werkdagen na ontvangst van de klacht. In uitzonderlijke situaties, waarin het om redenen die de betalingsdienstaanbieder niet verwijtbaar zijn, niet mogelijk is om binnen 15 werkdagen antwoord te geven, is de betalingsdienstaanbieder gehouden een bericht te sturen waarin om verlenging van de antwoordtermijn wordt verzocht, de redenen van de vertraging in de beantwoording van de klacht duidelijk worden vermeld en de termijn wordt genoemd waarbinnen de betalingsdienstgebruiker de definitieve reactie zal ontvangen. De termijn voor het ontvangen van de definitieve reactie mag in geen geval meer dan 35 werkdagen bedragen.

De lidstaten mogen voorschriften invoeren of handhaven inzake geschillenbeslechtingsprocedures die voordeliger zijn voor de betalingsdienstgebruiker dan die bedoeld in de eerste alinea. Indien zij zulks doen zijn die voorschriften van toepassing.

3.   De betalingsdienstaanbieder stelt de betalingsdienstgebruiker op de hoogte van ten minste één ADR-entiteit die bevoegd is voor de behandeling van geschillen met betrekking tot de uit titel III en titel IV voortvloeiende rechten en plichten.

4.   De betalingsdienstaanbieder die over een website beschikt, stelt de in lid 3 bedoelde informatie op duidelijke, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke wijze ter beschikking op zijn website, in het bijkantoor en in de algemene voorwaarden van de tussen de betalingsdienstaanbieder en de betalingsdienstgebruiker gesloten overeenkomst. Daarbij wordt aangegeven hoe er verdere informatie over de betrokken ADR-entiteit en over de voorwaarden voor de inschakeling ervan kan worden verkregen.

Artikel 102

ADR-procedures

1.   De lidstaten zorgen ervoor, in voorkomend geval onder gebruikmaking van bestaande bevoegde organen, dat er overeenkomstig het desbetreffend nationaal en uniaal recht in overeenstemming met Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad (35), adequate, onafhankelijke, onpartijdige, transparante en effectieve ADR-procedures worden ingesteld voor de beslechting van geschillen tussen betalingsdienstgebruikers en betalingsdienstaanbieders met betrekking tot de uit titel III en titel IV van deze richtlijn voortvloeiende rechten en plichten. De lidstaten zorgen ervoor dat ADR-procedures van toepassing zijn op betalingsdienstaanbieders en tevens betrekking hebben op de werkzaamheden van benoemde vertegenwoordigers.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde organen doeltreffend samenwerken bij de beslechting van grensoverschrijdende geschillen met betrekking tot de uit titel III en titel IV voortvloeiende rechten en plichten.

Artikel 103

Sancties

1.   De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op het nationaal recht dat ter omzetting van deze richtlijn is vastgesteld, en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.   De lidstaten bepalen dat hun bevoegde autoriteiten iedere administratieve sanctie wegens inbreuken op de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde bepalingen openbaar kunnen maken, tenzij dit ernstig gevaar zou opleveren voor de financiële markten of de betrokken partijen in onevenredige mate zou schaden.

TITEL V

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN TECHNISCHE REGULERINGSNORMEN

Artikel 104

Gedelegeerde handelingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de aanpassing van de verwijzing naar Aanbeveling 2003/361/EG in artikel 4, punt 36, van deze richtlijn wanneer die aanbeveling wordt gewijzigd;

b)

de actualisering van de in artikel 32, lid 1, en artikel 74, lid 1, gespecificeerde bedragen, teneinde rekening te houden met de inflatie.

Artikel 105

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 104 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt met ingang van 12 januari 2016 voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend.

3.   De in artikel 104 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 104 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. De termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 106

Verplichting consumenten in kennis te stellen van hun rechten

1.   Uiterlijk op 13 januari 2018 brengt de Commissie een gebruikersvriendelijke elektronische brochure uit waarin de rechten van de consument uit hoofde van deze richtlijn en van aanverwante Uniewetgeving op duidelijke en gemakkelijk te bevatten wijze worden vermeld.

2.   De Commissie stelt de lidstaten, Europese verenigingen van betalingsdienstaanbieders en Europese consumentenverenigingen in kennis van de publicatie van de in lid 1 bedoelde brochure.

De Commissie, EBA en de bevoegde autoriteiten zorgen er elk wat hen betreft voor dat de brochure in een gemakkelijk toegankelijke vorm ter beschikking wordt gesteld op hun respectieve websites.

3.   Betalingsdienstaanbieders zorgen ervoor dat de brochure gemakkelijk geraadpleegd kan worden op hun websites, indien zij daarover beschikken, en op papier in hun bijkantoren, bij hun agenten en bij de entiteiten waaraan zij hun activiteiten uitbesteden.

4.   Betalingsdienstaanbieders brengen hun cliënten geen kosten in rekening voor het beschikbaar stellen van informatie uit hoofde van dit artikel.

5.   Ten aanzien van personen met een beperking worden de bepalingen van dit artikel aan de hand van gepaste alternatieve middelen toegepast, zodat de informatie in een toegankelijk formaat beschikbaar kan worden gesteld.

TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 107

Volledige harmonisatie

1.   Onverminderd artikel 2, artikel 8, lid 3, artikel 32, artikel 38, lid 2, artikel 42, lid 2, artikel 55, lid 6, artikel 57, lid 3, artikel 58, lid 3, artikel 61, leden 2 en 3, artikel 62, lid 5, artikel 63, leden 2 en 3, artikel 74, lid 1, tweede alinea, en artikel 86 mogen de lidstaten, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, geen andere bepalingen handhaven of vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.

2.   Wanneer een lidstaat gebruik maakt van de in lid 1 bedoelde mogelijkheden, stelt hij de Commissie daarvan in kennis, alsmede van eventuele latere wijzigingen. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar voor het publiek via een website of op een andere gemakkelijk toegankelijke wijze.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsdienstaanbieders niet ten nadele van betalingsdienstgebruikers afwijken van de bepalingen van nationaal recht ter omzetting van deze richtlijn, tenzij laatstgenoemde bepalingen daarin uitdrukkelijk voorzien.

Betalingsdienstaanbieders mogen evenwel besluiten betalingsdienstgebruikers gunstiger voorwaarden te bieden.

Artikel 108

Evaluatieclausule

Uiterlijk op 13 januari 2021 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, de ECB en het Europees Economisch en Sociaal Comité een rapport in over de toepassing en het effect van deze richtlijn, en met name over:

a)

de toepasselijkheid en het effect van de in artikel 62, leden 3, 4 en 5, vervatte voorschriften voor de kosten en vergoedingen,

b)

de toepassing van artikel 2, leden 3 en 4, met inbegrip van een beoordeling of titel III en titel IV, waar dat technisch mogelijk is, volledig kunnen worden toegepast op de in die leden bedoelde betalingstransacties;

c)

de toegang tot betalingssystemen, met name rekening houdend met de mate van concurrentie;

d)

de toepasselijkheid en het effect van de drempels voor de betalingstransacties bedoeld in artikel 3, onder l);

e)

de toepasselijkheid en het effect van de drempels voor de vrijstelling bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a);

f)

de vraag of het, gezien de ontwikkelingen, wenselijk zou zijn om, in aanvulling op de bepalingen van artikel 75 betreffende betalingstransacties waarbij het bedrag niet vooraf bekend is en waarbij geldmiddelen worden geblokkeerd, maximumgrenzen te stellen aan de bedragen die in dergelijke situaties op de betaalrekening van de betaler moeten worden geblokkeerd.

De Commissie dient, in voorkomend geval, samen met haar verslag een wetgevingsvoorstel in.

Artikel 109

Overgangsbepaling

1.   De lidstaten bieden betalingsinstellingen die uiterlijk op 13 januari 2018 bedrijfsactiviteiten hebben aangevangen overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van Richtlijn 2007/64/EG, de mogelijkheid die bedrijfsactiviteiten overeenkomstig de eisen van Richtlijn 2007/64/EG voort te zetten tot 13 juli 2018 zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 5 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

De lidstaten verplichten genoemde betalingsinstellingen ertoe de bevoegde autoriteiten alle dienstige informatie te verstrekken om hen uiterlijk op 13 juli 2018 in staat te stellen te beoordelen of die betalingsinstellingen aan de eisen van titel II voldoen en, zo niet, welke maatregelen moeten worden genomen om naleving te waarborgen, dan wel of het wenselijk is de vergunning in te trekken.

Betalingsinstellingen die na verificatie door de bevoegde autoriteiten aan de eisen van titel II blijken te voldoen, krijgen een vergunning en worden opgenomen in de registers als bedoeld in de artikelen 14 en 15. Wanneer die betalingsinstellingen uiterlijk op 13 juli 2018 niet aan de eisen van titel II voldoen, wordt het hun overeenkomstig artikel 37 van deze richtlijn verboden betalingsdiensten aan te bieden.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat de in lid 1, eerste alinea, van dit artikel bedoelde betalingsinstellingen automatisch een vergunning krijgen en worden opgenomen in de registers als bedoeld in de artikelen 14 en 15, indien de bevoegde autoriteiten reeds over het bewijs beschikken dat de in de artikelen 5 en 11 gestelde eisen worden nageleefd. De bevoegde autoriteiten informeren de betrokken betalingsinstellingen alvorens hun een vergunning wordt verleend.

3.   Dit lid is van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die reeds vóór 13 januari 2018 een vrijstelling hadden gekregen krachtens artikel 26 van Richtlijn 2007/64/EG en die betalingsactiviteiten uitoefenen in de zin van die richtlijn.

De lidstaten laten deze personen toe deze werkzaamheden in de betrokken lidstaat overeenkomstig Richtlijn 2007/64/EG tot 13 januari 2019 voort te zetten zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 5 van deze richtlijn of een vrijstelling op grond van artikel 32 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen, en zonder dat zij hoeven te voldoen aan de overige bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

Indien een in de eerste alinea bedoelde persoon niet uiterlijk op 13 januari 2019, een vergunning of vrijstelling uit hoofde van deze richtlijn heeft gekregen, is het hem overeenkomstig artikel 37 van deze richtlijn verboden betalingsdiensten aan te bieden.

4.   De lidstaten kunnen toestaan dat natuurlijke en rechtspersonen die een vrijstelling hebben gekregen als bedoeld in lid 3 van dit artikel geacht worden een vrijstelling te hebben verkregen en automatisch worden opgenomen in de registers bedoeld in de artikelen 14 en 15, indien de bevoegde autoriteiten over het bewijs beschikken dat de in artikel 32 gestelde eisen worden nageleefd. De bevoegde autoriteiten stellen de desbetreffende betalingsinstellingen daarvan in kennis.

5.   Indien de bevoegde autoriteiten uiterlijk op 13 januari 2020 over het bewijs beschikken dat aan de eisen van artikel 7, onder c), en van artikel 9 van de onderhavige richtlijn wordt voldaan, behouden betalingsinstellingen waaraan vergunning is verleend voor het aanbieden van betalingsdiensten als vermeld op de lijst in punt 7) van de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG, niettegenstaande lid 1 van dit artikel, de betreffende vergunning voor wat betreft het aanbieden van de betalingsdiensten die worden aangemerkt als betalingsdiensten als bedoeld in punt 3 van bijlage I van de onderhavige richtlijn.

Artikel 110

Wijziging van Richtlijn 2002/65/EG

In artikel 4 van Richtlijn 2002/65/EG wordt lid 5 vervangen door:

„5.   Voor zover Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (36) ook van toepassing is, worden de informatievereisten van artikel 3, lid 1, van de onderhavige richtlijn, met uitzondering van punt 2, onder c) tot en met g), punt 3, onder a), d) en e), en punt 4, onder b), vervangen door de artikelen 44, 45, 51 en 52 van Richtlijn (EU) 2015/2366.

Artikel 111

Wijzigingen van Richtlijn 2009/110/EG

Richtlijn 2009/110/EG wordt gewijzigd als volgt:

1)

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd deze richtlijn, zijn artikel 5, de artikelen 11 tot en met 17, artikel 19, leden 5 en 6, en de artikelen 20 tot en met 31 van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (37), met inbegrip van de krachtens artikel 15, lid 4, artikel 28, lid 5, en artikel 29, lid 7, daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen, van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld.

(37)  Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG, 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en tot intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).”;"

b)

de leden 4 en 5 worden vervangen door:

„4.   De lidstaten staan toe dat instellingen voor elektronisch geld via natuurlijke personen of rechtspersonen die namens hen optreden elektronisch geld overmaken en terugbetalen. Indien de instelling voor elektronisch geld elektronisch geld overmaakt in een andere lidstaat door een beroep te doen op een dergelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, zijn de artikelen 27 tot en met 31, met uitzondering van artikel 29, leden 4 en 5, van Richtlijn (EU) 2015/2366, met inbegrip van de krachtens artikel 28, lid 5, en artikel 29, lid 7, daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen, van overeenkomstige toepassing op deze instelling voor elektronisch geld.

5.   Onverminderd lid 4 van dit artikel, geven de instellingen voor elektronisch geld geen elektronisch geld uit via agenten. instellingen voor elektronisch geld mogen via agenten betalingsdiensten aanbieden als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), van deze richtlijn onder de voorwaarden van artikel 19 van Richtlijn (EU) 2015/2366.”.

2)

Aan artikel 18 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De lidstaten bieden instellingen voor elektronisch geld die vóór 13 januari 2018 hun activiteiten in overeenstemming met deze richtlijn en met Richtlijn 2007/64/EG hebben aangevangen in de lidstaat waar hun hoofdkantoor zich bevindt, de mogelijkheid deze werkzaamheden in de desbetreffende lidstaat of een andere lidstaat tot 13 juli 2018 voort te zetten, zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige eisen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

De lidstaten verplichten de in de eerste alinea bedoelde instellingen voor elektronisch geld ertoe de bevoegde autoriteiten alle dienstige informatie te verstrekken om hen in staat te stellen uiterlijk op 13 juli 2018 te beoordelen of die stellingen voor elektronisch geld aan de eisen van titel II van deze richtlijn voldoen en, zo niet, welke maatregelen moeten worden genomen om naleving te waarborgen, dan wel of het aangewezen is de vergunning in te trekken.

De in de eerste alinea bedoelde instellingen voor elektronisch geld die na verificatie door de bevoegde autoriteiten aan de eisen van titel II blijken te voldoen, krijgen een vergunning en worden opgenomen in het register. Wanneer die instellingen voor elektronisch geld uiterlijk op 13 juli 2018 niet aan de eisen van titel II van deze richtlijn voldoen, wordt het hun verboden elektronisch geld uit te geven.”.

Artikel 112

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt gewijzigd als volgt:

1)

In artikel 1 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Autoriteit handelt overeenkomstig de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/87/EG, Richtlijn 2009/110/EG, Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (38), Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (39), Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (40), Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad (41), Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (42) en, voor zover deze handelingen van toepassing zijn op kredietinstellingen en financiële instellingen alsmede op de bevoegde autoriteiten die toezicht op deze instellingen houden, met inachtneming van de betreffende onderdelen van Richtlijn 2002/65/EG en Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (43), met inbegrip van alle op deze handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie waarmee taken aan de Autoriteit worden toegekend. De Autoriteit handelt tevens in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (44).

(38)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1)."

(39)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338)."

(40)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149)."

(41)  Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1)."

(42)  Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG, 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en tot intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35)."

(43)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73)."

(44)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).”."

2)

In artikel 4 wordt punt 1 vervangen door:

„1.   „financiële instellingen”: kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013, beleggingsondernemingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 2), van Verordening (EU) nr. 575/2013, financiële conglomeraten in de zin van artikel 2, punt 14), van Richtlijn 2002/87/EG, betalingsdienstaanbieders in de zin van artikel 4, punt 11), van Richtlijn (EU) 2015/2366 en instellingen voor elektronisch geld als omschreven in artikel 2, punt 1), van Richtlijn 2009/110/EG, met dien verstande dat, wat Richtlijn (EU) 2015/849 betreft, onder „financiële instellingen” wordt verstaan de kredietinstellingen en financiële instellingen als gedefinieerd in artikel 3, punten 1) en 2), van Richtlijn (EU) 2015/849;”.

Artikel 113

Wijziging van Richtlijn 2013/36/EU

In bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU wordt punt 4 vervangen door:

„4.

betalingsdiensten als gedefinieerd in artikel 4, punt 3, van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (45).

Artikel 114

Intrekking

Richtlijn 2007/64/EG wordt ingetrokken met ingang van 13 januari 2018.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 115

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 13 januari 2018 de nodige bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Zij passen die bepalingen toe vanaf 13 januari 2018.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

4.   In afwijking van lid 2 zorgen de lidstaten ervoor dat de in artikelen 65, 66, 67 en 97 bedoelde beveiligingsmaatregelen binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van de in artikel 98 bedoelde technische reguleringsnormen worden toegepast.

5.   De lidstaten verbieden niet dat rechtspersonen die vóór 12 januari 2016 op hun grondgebied activiteiten van betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders in de zin van deze richtlijn hebben verricht, dezelfde activiteiten op hun grondgebied blijven uitoefenen tijdens de overgangsperiode bedoeld in de leden 2 en 4 in overeenstemming met het vigerende regelgevingskader.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat individuele rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders in de periode dat zij nog niet aan de in lid 4 bedoelde technische reguleringsnormen hoeven te voldoen, dit niet-voldoen niet misbruiken om het gebruik van betalingsinitiatie- en rekeninginformatiediensten voor door hen gehouden rekeningen te blokkeren of te hinderen.

Artikel 116

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 117

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 25 november 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 224 van 15.7.2014, blz. 1.

(2)  PB C 170 van 5.6.2014, blz. 78.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 oktober 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 november 2015.

(4)  Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PB L 266 van 9.10.2009, blz. 11).

(6)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

(7)  Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22).

(8)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(9)  Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(11)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(12)  Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(14)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).

(15)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(16)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(17)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/50/EEG, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).

(18)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(19)  Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG en Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16).

(20)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(21)  Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).

(22)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(23)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(24)  Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).

(25)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(26)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(27)  PB C 38 van 8.2.2014, blz. 14.

(28)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(29)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 8).

(30)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).

(31)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Raad (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(32)  Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1).

(33)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen en tot wijziging van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

(34)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).

(35)  Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (richtlijn ADR consumenten) (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 63).


BIJLAGE I

BETALINGSDIENSTEN

(als bedoeld in artikel 4, punt 3)

1.

Diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten op een betaalrekening te storten, alsmede alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn.

2.

Diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten van een betaalrekening op te nemen, alsmede alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn.

3.

Uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van geldovermakingen, op een betaalrekening bij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker of bij een andere betalingsdienstaanbieder:

a)

uitvoering van automatische afschrijvingen, met inbegrip van eenmalige automatische afschrijvingen;

b)

uitvoering van betalingstransacties met behulp van een betaalkaart of een soortgelijk apparaat;

c)

uitvoering van overmakingen, met inbegrip van doorlopende betalingsopdrachten.

4.

Uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen zijn gedekt door een kredietlijn die aan de betalingsdienstgebruiker wordt verleend:

a)

uitvoering van automatische afschrijvingen, met inbegrip van eenmalige automatische afschrijvingen;

b)

uitvoering van betalingstransacties met behulp van een betaalkaart of een soortgelijk apparaat;

c)

uitvoering van overmakingen, met inbegrip van automatische betalingsopdrachten.

5.

Uitgifte van betaalinstrumenten en/of acceptatie van betalingstransacties.

6.

Geldtransfers.

7.

Betalingsinitiatiediensten.

8.

Rekeninginformatiediensten.


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Deze richtlijn

Richtlijn 2007/64/EG

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2

 

Artikel 2, lid 3

 

Artikel 2, lid 4

 

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 3

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4:

Artikel 4:

punten 1, 2, 3, 4, 5 en 10

punten 1, 2, 3, 4, 5 en 10

punt 7

punt 6

punt 8

punt 7

punt 9

punt 8

punt 11

punt 9

punt 12

punt 14

punt 13

punt 16

punt 14

punt 23

punten 20, 21, 22

punten 11, 12, 13

punt 23

punt 28

punt 25

punt 15

punten 26, 27

punten 17, 18

punt 28

punt 20

punt 29

punt 19

punt 33

punt 21

punten 34, 35, 36, 37

punten 24, 25, 26, 27

punt 38

punt 22

punten 39, 40

punten 29, 30

punten 6, 15-19, 24, 30-32, 41-48

Artikel 5, lid 1

Artikel 5

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 5, lid 5

Artikel 5, lid 6

Artikel 5, lid 7

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 7, lid 3

Artikel 9, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 9, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 8, lid 3

Artikel 10, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, leden 3 en 4

Artikel 11, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 10, lid 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 10, lid 3

Artikel 11, lid 4

Artikel 10, lid 4

Artikel 11, lid 5

Artikel 10, lid 5

Artikel 11, lid 6

Artikel 10, lid 6

Artikel 11, lid 7

Artikel 10, lid 7

Artikel 11, lid 8

Artikel 10, lid 8

Artikel 11, lid 9

Artikel 10, lid 9

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 13, lid 2

Artikel 12, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 12, lid 3

Artikel 14, lid 1

Artikel 13

Artikel 14, lid 2

Artikel 13

Artikel 14, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 4

Artikel 15, lid 5

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 17, lid 2

Artikel 15, lid 2

Artikel 17, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikel 17, lid 4

Artikel 15, lid 4

Artikel 18, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 18, lid 2

Artikel 16, lid 2

Artikel 18, lid 3

Artikel 16, lid 2

Artikel 18, lid 4

Artikel 16, lid 3

Artikel 18, lid 5

Artikel 16, lid 4

Artikel 18, lid 6

Artikel 16, lid 5

Artikel 19, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 19, lid 2

Artikel 17, lid 2

Artikel 19, lid 3

Artikel 17, lid 3

Artikel 19, lid 4

Artikel 17, lid 4

Artikel 19, lid 5

Artikel 17, lid 5

Artikel 19, lid 6

Artikel 17, lid 7

Artikel 19, lid 7

Artikel 17, lid 8

Artikel 19, lid 8

Artikel 20, lid 1

Artikel 18, lid 1

Artikel 20, lid 2

Artikel 18, lid 2

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22, lid 1

Artikel 20, lid 1

Artikel 22, lid 2

Artikel 20, lid 2

Artikel 22, lid 3

Artikel 20, lid 3

Artikel 22, lid 4

Artikel 20, lid 4

Artikel 22, lid 5

Artikel 20, lid 5

Artikel 23, lid 1

Artikel 21, lid 1

Artikel 23, lid 2

Artikel 21, lid 2

Artikel 23, lid 3

Artikel 21, lid 3

Artikel 24, lid 1

Artikel 22, lid 1

Artikel 24, lid 2

Artikel 22, lid 2

Artikel 24, lid 3

Artikel 22, lid 3

Artikel 25, lid 1

Artikel 23, lid 1

Artikel 25, lid 2

Artikel 23, lid 2

Artikel 26, lid 1

Artikel 24, lid 1

Artikel 26, lid 2

Artikel 24, lid 2

Artikel 27, lid 1

Artikel 27, lid 2

Artikel 28, lid 1

Artikel 25, lid 1

Artikel 28, lid 2

Artikel 28, lid 3

Artikel 28, lid 4

Artikel 28, lid 5

Artikel 29, lid 1

Artikel 25, leden 2 en 3

Artikel 29, lid 2

Artikel 29, lid 3

Artikel 25, lid 4

Artikel 29, lid 4

Artikel 29, lid 5

Artikel 29, lid 6

Artikel 30, lid 1

Artikel 30, lid 2

Artikel 30, lid 3

Artikel 30, lid 4

Artikel 31, lid 1

Artikel 31, lid 2

Artikel 25, lid 4

Artikel 32, lid 1

Artikel 26, lid 1

Artikel 32, lid 2

Artikel 26, lid 2

Artikel 32, lid 3

Artikel 26, lid 3

Artikel 32, lid 4

Artikel 26, lid 4

Artikel 32, lid 5

Artikel 26, lid 5

Artikel 32, lid 6

Artikel 26, lid 6

Artikel 33, lid 1

Artikel 33, lid 2

Artikel 34

Artikel 27

Artikel 35, lid 1

Artikel 28, lid 1

Artikel 35, lid 2

Artikel 28, lid 2

Artikel 36

Artikel 37, lid 1

Artikel 29

Artikel 37, lid 2

Artikel 37, lid 3

Artikel 37, lid 4

Artikel 37, lid 5

Artikel 38, lid 1

Artikel 30, lid 1

Artikel 38, lid 2

Artikel 30, lid 2

Artikel 38, lid 3

Artikel 30, lid 3

Artikel 39

Artikel 31

Artikel 40, lid 1

Artikel 32, lid 1

Artikel 40, lid 2

Artikel 32, lid 2

Artikel 40, lid 3

Artikel 32, lid 3

Artikel 41

Artikel 33

Artikel 42, lid 1

Artikel 34, lid 1

Artikel 42, lid 2

Artikel 34, lid 2

Artikel 43, lid 1

Artikel 35, lid 1

Artikel 43, lid 2

Artikel 35, lid 2

Artikel 44, lid 1

Artikel 36, lid 1

Artikel 44, lid 2

Artikel 36, lid 2

Artikel 44, lid 3

Artikel 36, lid 3

Artikel 45, lid 1

Artikel 37, lid 1

Artikel 45, lid 2

Artikel 45, lid 3

Artikel 37, lid 2

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 38

Artikel 49

Artikel 39

Artikel 50

Artikel 40

Artikel 51, lid 1

Artikel 41, lid 1

Artikel 51, lid 2

Artikel 41, lid 2

Artikel 51, lid 3

Artikel 41, lid 3

Artikel 52, lid 1

Artikel 42, lid 1

Artikel 52, lid 2

Artikel 42, lid 2

Artikel 52, lid 3

Artikel 42, lid 3

Artikel 52, lid 4

Artikel 42, lid 4

Artikel 52, lid 5

Artikel 42, lid 5

Artikel 52, lid 6

Artikel 42, lid 6

Artikel 52, lid 7

Artikel 42, lid 7

Artikel 53

Artikel 43

Artikel 54, lid 1

Artikel 44, lid 1

Artikel 54, lid 2

Artikel 44, lid 2

Artikel 54, lid 3

Artikel 44, lid 3

Artikel 55, lid 1

Artikel 45, lid 1

Artikel 55, lid 2

Artikel 45, lid 2

Artikel 55, lid 3

Artikel 45, lid 3

Artikel 55, lid 4

Artikel 45, lid 4

Artikel 55, lid 5

Artikel 45, lid 5

Artikel 55, lid 6

Artikel 45, lid 6

Artikel 56

Artikel 46

Artikel 57, lid 1

Artikel 47, lid 1

Artikel 57, lid 2

Artikel 47, lid 2

Artikel 57, lid 3

Artikel 47, lid 3

Artikel 58, lid 1

Artikel 48, lid 1

Artikel 58, lid 2

Artikel 48, lid 2

Artikel 58, lid 3

Artikel 48, lid 3

Artikel 59, lid 1

Artikel 49, lid 1

Artikel 59, lid 2

Artikel 49, lid 2

Artikel 60, lid 1

Artikel 50, lid 1

Artikel 60, lid 2

Artikel 50, lid 2

Artikel 60, lid 3

Artikel 61, lid 1

Artikel 51, lid 1

Artikel 61, lid 2

Artikel 51, lid 2

Artikel 61, lid 3

Artikel 51, lid 3

Artikel 61, lid 4

Artikel 51, lid 4

Artikel 62, lid 1

Artikel 52, lid 1

Artikel 62, lid 2

Artikel 52, lid 2

Artikel 62, lid 3

Artikel 52, lid 3

Artikel 62, lid 4

Artikel 62, lid 5

Artikel 63, lid 1

Artikel 53, lid 1

Artikel 63, lid 2

Artikel 53, lid 2

Artikel 63, lid 3

Artikel 53, lid 3

Artikel 64, lid 1

Artikel 54, lid 1

Artikel 64, lid 2

Artikel 54, lid 2

Artikel 64, lid 3

Artikel 54, lid 3

Artikel 64, lid 4

Artikel 54, lid 4

Artikel 65, lid 1

Artikel 65, lid 2

Artikel 65, lid 3

Artikel 65, lid 4

Artikel 65, lid 5

Artikel 65, lid 6

Artikel 66, lid 1

Artikel 66, lid 2

Artikel 66, lid 3

Artikel 66, lid 4

Artikel 66, lid 5

Artikel 67, lid 1

Artikel 67, lid 2

Artikel 67, lid 3

Artikel 67, lid 4

Artikel 68, lid 1

Artikel 55, lid 1

Artikel 68, lid 2

Artikel 55, lid 2

Artikel 68, lid 3

Artikel 55, lid 3

Artikel 68, lid 4

Artikel 55, lid 4

Artikel 69, lid 1

Artikel 56, lid 1

Artikel 69, lid 2

Artikel 56, lid 2

Artikel 70, lid 1

Artikel 57, lid 1

Artikel 70, lid 2

Artikel 57, lid 2

Artikel 71, lid 1

Artikel 58

Artikel 71, lid 2

Artikel 72, lid 1

Artikel 59, lid 1

Artikel 72, lid 2

Artikel 59, lid 2

Artikel 73, lid 1

Artikel 60, lid 1

Artikel 73, lid 2

Artikel 73, lid 3

Artikel 60, lid 2

Artikel 74, lid 1

Artikel 61, leden 1, 2 en 3

Artikel 74, lid 2

Artikel 74, lid 3

Artikel 61, leden 4 en 5

Artikel 75, lid 1

Artikel 75, lid 2

Artikel 76, lid 1

Artikel 62, lid 1

Artikel 76, lid 2

Artikel 62, lid 2

Artikel 76, lid 3

Artikel 62, lid 3

Artikel 76, lid 4

Artikel 77, lid 1

Artikel 63, lid 1

Artikel 77, lid 2

Artikel 63, lid 2

Artikel 78, lid 1

Artikel 64, lid 1

Artikel 78, lid 2

Artikel 64, lid 2

Artikel 79, lid 1

Artikel 65, lid 1

Artikel 79, lid 2

Artikel 65, lid 2

Artikel 79, lid 3

Artikel 65, lid 3

Artikel 80, lid 1

Artikel 66, lid 1

Artikel 80, lid 2

Artikel 66, lid 2

Artikel 80, lid 3

Artikel 66, lid 3

Artikel 80, lid 4

Artikel 66, lid 4

Artikel 80, lid 5

Artikel 66, lid 5

Artikel 81, lid 1

Artikel 67, lid 1

Artikel 81, lid 2

Artikel 67, lid 2

Artikel 81, lid 3

Artikel 67, lid 3

Artikel 82, lid 1

Artikel 68, lid 1

Artikel 82, lid 2

Artikel 68, lid 2

Artikel 83, lid 1

Artikel 69, lid 1

Artikel 83, lid 2

Artikel 69, lid 2

Artikel 83, lid 3

Artikel 69, lid 3

Artikel 84

Artikel 70

Artikel 85

Artikel 71

Artikel 86

Artikel 72

Artikel 87, lid 1

Artikel 73, lid 1

Artikel 87, lid 2

Artikel 73, lid 1

Artikel 87, lid 3

Artikel 73, lid 2

Artikel 88, lid 1

Artikel 74, lid 1

Artikel 88, lid 2

Artikel 74, lid 2

Artikel 88, lid 3

Artikel 74, lid 2

Artikel 88, lid 4

Artikel 74, lid 2

Artikel 88, lid 5

Artikel 74, lid 3

Artikel 89, lid 1

Artikel 75, lid 1

Artikel 89, lid 2

Artikel 75, lid 2

Artikel 89, lid 3

Artikel 75, lid 3

Artikel 90, lid 1

Artikel 90, lid 2

Artikel 91

Artikel 76

Artikel 92, lid 1

Artikel 77, lid 1

Artikel 92, lid 2

Artikel 77, lid 2

Artikel 93

Artikel 78

Artikel 94, lid 1

Artikel 79, lid 1

Artikel 94, lid 2

Artikel 95, lid 1

Artikel 95, lid 2

Artikel 95, lid 3

Artikel 95, lid 4

Artikel 95, lid 5

Artikel 96, lid 1

Artikel 96, lid 2

Artikel 96, lid 3

Artikel 96, lid 4

Artikel 96, lid 5

Artikel 96, lid 6

Artikel 97, lid 1

Artikel 97, lid 2

Artikel 97, lid 3

Artikel 97, lid 4

Artikel 97, lid 5

Artikel 98, lid 1

Artikel 98, lid 2

Artikel 98, lid 3

Artikel 98, lid 4

Artikel 98, lid 5

Artikel 99, lid 1

Artikel 80, lid 1

Artikel 99, lid 2

Artikel 80, lid 2

Artikel 100, lid 1

Artikel 100, lid 2

Artikel 100, lid 3

Artikel 100, lid 4

Artikel 82, lid 2

Artikel 100, lid 5

Artikel 100, lid 6

Artikel 101, lid 1

Artikel 101, lid 2

Artikel 101, lid 3

Artikel 101, lid 4

Artikel 102, lid 1

Artikel 83, lid 1

Artikel 102, lid 2

Artikel 83, lid 2

Artikel 103, lid 1

Artikel 81, lid 1

Artikel 103, lid 2

Artikel 104

Artikel 105, lid 1

Artikel 105, lid 2

Artikel 105, lid 3

Artikel 105, lid 4

Artikel 105, lid 5

Artikel 106, lid 1

Artikel 106, lid 2

Artikel 106, lid 3

Artikel 106, lid 4

Artikel 106, lid 5

Artikel 107, lid 1

Artikel 86, lid 1

Artikel 107, lid 2

Artikel 86, lid 2

Artikel 107, lid 3

Artikel 86, lid 3

Artikel 108

Artikel 87

Artikel 109, lid 1

Artikel 88, lid 1

Artikel 109, lid 2

Artikel 88, lid 3

Artikel 109, lid 3

Artikel 88, leden 2 en 4

Artikel 109, lid 4

Artikel 109, lid 5

Artikel 110

Artikel 90

Artikel 111, lid 1

Artikel 111, lid 2

Artikel 112, lid 1

Artikel 112, lid 2

Artikel 113

Artikel 92

Artikel 114

Artikel 93

Artikel 115, lid 1

Artikel 94, lid 1

Artikel 115, lid 2

Artikel 94, lid 2

Artikel 115, lid 3

Artikel 115, lid 4

Artikel 115, lid 5

Artikel 116

Artikel 95

Artikel 117

Artikel 96

Bijlage I

Bijlage


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/128


BESLUIT (EU) 2015/2367 VAN DE RAAD

van 30 november 2015

betreffende het namens de Europese Unie in het bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten opgerichte Gemengd Veterinair Comité in te nemen standpunt over Besluit nr. 1/2015 met betrekking tot de wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (1) („de landbouwovereenkomst”) is op 1 juni 2002 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst is het Gemengd Veterinair Comité belast met het onderzoeken van elke kwestie die betrekking heeft op die bijlage en de uitvoering daarvan, en neemt het bovendien alle taken in verband met die bijlage op zich. Overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die bijlage kan het Gemengd Veterinair Comité besluiten de aanhangsels van bijlage 11 te wijzigen, met name om deze aan te passen en bij te werken.

(3)

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en van de Commissie (2) bepaalt dat het standpunt van de Gemeenschap in het Gemengd Veterinair Comité dient te worden vastgesteld door de Raad, op voorstel van de Commissie.

(4)

De Europese Unie moet het standpunt vaststellen dat in het Gemengd Veterinair Comité dient te worden ingenomen over de noodzakelijke wijzigingen.

(5)

Besluit nr. 1/2015 van het bij de landbouwovereenkomst opgerichte Gemengd Veterinair Comité („Besluit nr. 1/2015 van het Gemengd Veterinair Comité”) moet in werking treden op de dag waarop het wordt vastgesteld.

(6)

Teneinde te voorkomen dat bestaande en goed werkende praktijken worden stopgezet en te zorgen voor rechtscontinuïteit zonder voorzienbare negatieve gevolgen, moet in Besluit nr. 1/2015 van het Gemengd Veterinair Comité worden bepaald dat het met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 wordt toegepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Europese Unie in het bij artikel 19, lid 1, van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst opgerichte Gemengd Veterinair Comité dient te worden vastgesteld met betrekking tot de wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 van bijlage 11, is gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Veterinair Comité.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 30 november 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

É. SCHNEIDER


(1)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132.

(2)  Besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT NR. 1/2015 VAN HET BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT INZAKE DE HANDEL IN LANDBOUWPRODUCTEN OPGERICHTE GEMENGD VETERINAIR COMITÉ

van

met betrekking tot de wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst

HET GEMENGD VETERINAIR COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (1), en met name bijlage 11, artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten ("de landbouwovereenkomst") is op 1 juni 2002 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst is het bij de landbouwovereenkomst opgerichte Gemengd Veterinair Comité ("het Gemengd Veterinair Comité") belast met het onderzoeken van elke kwestie die betrekking heeft op die bijlage en de uitvoering daarvan, en neemt het bovendien alle taken in verband met deze bijlage op zich. Overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die bijlage kan het Gemengd Veterinair Comité besluiten de aanhangsels van bijlage 11 te wijzigen, met name om deze aan te passen en bij te werken.

(3)

Bij Besluit nr. 2/2003 van het Gemengd Veterinair Comité (2) zijn de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst voor het eerst gewijzigd.

(4)

Bij Besluit nr. 1/2013 van het Gemengd Veterinair Comité (3) zijn de aanhangsels 1, 2, 3, 5, 6 en 10 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst voor het laatst gewijzigd.

(5)

Sinds de laatste wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 5, 6 en 10 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst door Besluit nr. 1/2013 van het Gemengd Veterinair Comité zijn verscheidene wettelijke bepalingen van de Europese Unie en Zwitserland gewijzigd. Gezien de omvang van de wijzigingen moeten de verwijzingen naar de wettelijke bepalingen worden bijgewerkt.

(6)

Sinds 1 januari 2013 valt het Zwitserse Federaal Veterinair Bureau onder het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken en op 1 januari 2014 is het samen met de afdeling voedselveiligheid van het Federaal Bureau voor de volksgezondheid opgegaan in een nieuw bureau. Dit nieuwe bureau heet het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden. Naar aanleiding van deze fusie moesten een aantal wetteksten worden aangepast.

(7)

Zwitserland heeft aan het Gemengd Veterinair Comité een plan voorgelegd met voorgenomen maatregelen om ervoor te zorgen dat zijn inrichtingen worden erkend overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/158/EG van de Raad (4). Op grond van de landbouwovereenkomst is het Gemengd Veterinair Comité bevoegd om dit plan goed te keuren.

(8)

Voor karkassen en vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens in slachthuizen met een geringe capaciteit mag Zwitserland tot en met 31 december 2014 afwijken van het onderzoek op de aanwezigheid van Trichinella. Die karkassen en dat vlees evenals de daarvan afkomstige vleesproducten zijn voorzien van een speciaal gezondheidsmerk en mogen krachtens artikel 9a van de Verordening van het Federaal Ministerie van Binnenlandse Zaken van 23 november 2005 inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817.022.108) niet worden verhandeld met de lidstaten van de Europese Unie. Bij Verordening (EU) nr. 216/2014 van de Commissie (5) zijn de specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees gewijzigd en wordt voor de toepassing van een aantal bepalingen uitstel toegestaan. Om Zwitserland in staat te stellen zijn huidige praktijk geleidelijk aan te passen, moet de mogelijkheid om van het onderzoek op Trichinella af te wijken, tot en met 31 december 2016 worden verlengd.

(9)

Teneinde te voorkomen dat bestaande en goed werkende praktijken worden stopgezet en te zorgen voor rechtscontinuïteit zonder voorzienbare negatieve gevolgen, is het passend dit besluit met terugwerkende kracht toe te passen vanaf 1 januari 2015.

(10)

Dit besluit moet in werking treden op de dag waarop het wordt vastgesteld.

(11)

De aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen I tot en met IX bij dit besluit.

Artikel 2

Het door Zwitserland voorgelegde plan met voorgenomen maatregelen voor erkenning van zijn inrichtingen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/158/EG voldoet aan de eisen van die Richtlijn.

Artikel 3

Dit besluit, opgesteld in twee exemplaren, wordt ondertekend door de medevoorzitters of andere personen die gemachtigd zijn namens de partijen bij de landbouwovereenkomst op te treden.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 1 januari 2015.

Gedaan te Bern,

Voor de Zwitserse Bondsstaat

Voor de Europese Unie


(1)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132.

(2)  Besluit nr. 2/2003 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten opgerichte Gemengd Veterinair Comité van 25 november 2003 tot wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst (2004/78/EG) (PB L 23 van 28.1.2004, blz. 27).

(3)  Besluit nr. 1/2013 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten opgerichte Gemengd Veterinair Comité van 22 februari 2013 tot wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 5, 6 en 10 van bijlage 11 bij de overeenkomst (2013/479/EU) (PB L 264 van 5.10.2013, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74).

(5)  Verordening (EU) nr. 216/2014 van de Commissie van 7 maart 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2075/2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PB L 69 van 8.3.2014, blz. 85).


BIJLAGE I

Aanhangsel 1 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 1

Bestrijdingsmaatregelen/melding van ziekten

I.   Mond- en klauwzeer

A.   WETGEVING (1)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG (PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10b (doelstellingen van de bestrijding, maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 49 (het omgaan met voor het dier pathogene micro-organismen), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77-98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 99-103 (specifieke maatregelen met betrekking tot de bestrijding van mond- en klauwzeer);

3.

Verordening van 28 juni 2000 inzake de organisatie van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken (Org DFI; RS 172.212.1), en met name artikel 12 (referentielaboratorium, registratie, controle en beschikbaarstelling van vaccin tegen mond- en klauwzeer).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

De Commissie en het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden stellen elkaar in kennis van elk voornemen om een noodvaccinatie uit te voeren. In bijzonder dringende gevallen wordt pas achteraf gemeld welk besluit is genomen en hoe het is uitgevoerd. In ieder geval vindt binnen het Gemengd Veterinair Comité zo spoedig mogelijk overleg plaats.

2.

Overeenkomstig artikel 97 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan, dat op de website van het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden gepubliceerd is.

3.

Het gemeenschappelijke referentielaboratorium voor de identificatie van het mond- en klauwzeervirus is The Pirbright Institute, Pirbright Laboratory, Ash Road, Pirbright, Surrey, GU24 0NF, Verenigd Koninkrijk. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De functies en taken van het laboratorium zijn vastgesteld in bijlage XVI bij Richtlijn 2003/85/EG.

II.   Klassieke varkenspest

A.   WETGEVING (2)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10b (doelstellingen van de bestrijding, maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 40-47 (verwijdering van dierlijke bijproducten), 49 (het omgaan met voor het dier pathogene micro-organismen), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77-98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 116-121 (constatering van varkenspest bij het slachten, specifieke maatregelen inzake de bestrijding van varkenspest);

3.

Verordening van 28 juni 2000 betreffende de organisatie van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken (Org DFI; RS 172.212.1), en met name artikel 12 (referentielaboratorium);

4.

Verordening van 25 mei 2011 inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten (OESPA; RS 916.441.22).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

De Commissie en het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden stellen elkaar in kennis van elk voornemen om een noodvaccinatie uit te voeren. In het Gemengd Veterinair Comité vindt zo spoedig mogelijk overleg plaats.

2.

Zo nodig stelt het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden overeenkomstig artikel 117, lid 5, van de Verordening inzake epizoötieën technische uitvoeringsbepalingen vast ten aanzien van het merken en de behandeling van vlees dat afkomstig is uit de beschermings- en toezichtsgebieden.

3.

Overeenkomstig artikel 121 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een programma voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens, als omschreven in de artikelen 15 en 16 van Richtlijn 2001/89/EG.

4.

Overeenkomstig artikel 97 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan, dat op de website van het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden gepubliceerd is.

5.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 21 van Richtlijn 2001/89/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

6.

Zo nodig stelt het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden overeenkomstig artikel 89, lid 2, van de Verordening inzake epizoötieën de technische uitvoeringsbepalingen vast ten aanzien van de serologische tests van de varkens in de beschermings- en toezichtsgebieden overeenkomstig hoofdstuk IV van de bijlage bij Beschikking 2002/106/EG van de Commissie (3).

7.

Het gemeenschappelijke referentielaboratorium voor klassieke varkenspest is het Institut für Virologie der Tierärztlichen Hochschule Hannover, Bünteweg 17, 30559 Hannover, Duitsland. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De bevoegdheden en taken van het laboratorium zijn vastgesteld in bijlage IV bij Richtlijn 2001/89/EG.

III.   Afrikaanse varkenspest

A.   WETGEVING (4)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10b (doelstellingen van de bestrijding, maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 40 en 47 (verwijdering van dierlijke bijproducten), 49 (het omgaan met voor het dier pathogene micro-organismen), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77-98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 116-121 (constatering van varkenspest bij het slachten, specifieke maatregelen inzake de bestrijding van varkenspest);

3.

Verordening van 28 juni 2000 betreffende de organisatie van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken (Org DFI; RS 172.212.1), en met name artikel 12 (referentielaboratorium);

4.

Verordening van 25 mei 2011 inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten (OESPA; RS 916.441.22).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor Afrikaanse varkenspest is het Centro de Investigación en Sanidad Animal, 28130 Valdeolmos, Madrid, Spanje. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De taken en bevoegdheden van het laboratorium zijn vastgesteld in bijlage V bij Richtlijn 2002/60/EG.

2.

Overeenkomstig artikel 97 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan, dat op de website van het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden gepubliceerd is.

3.

Overeenkomstig artikel 89, lid 2, van de Verordening inzake epizoötieën stelt het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden zo nodig overeenkomstig de bepalingen van Beschikking 2003/422/EG van de Commissie (5) technische uitvoeringsbepalingen vast betreffende de diagnosemethoden voor Afrikaanse varkenspest.

4.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 20 van Richtlijn 2002/60/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

IV.   Paardenpest

A.   WETGEVING (6)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 92/35/EEG van de Raad van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardenpest (PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10b (doelstellingen van de bestrijding, maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 49 (het omgaan met voor het dier pathogene micro-organismen), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77-98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 112-112f (specifieke maatregelen inzake de bestrijding van paardenpest);

3.

Verordening van 28 juni 2000 betreffende de organisatie van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken (Org DFI; RS 172.212.1), en met name artikel 12 (referentielaboratorium);

4.

Verordening van 25 mei 2011 inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten (OESPA; RS 916.441.22).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Indien zich in Zwitserland een uitzonderlijk ernstige epizoötie voordoet, komt het Gemengd Veterinair Comité bijeen om de situatie te onderzoeken. De bevoegde Zwitserse autoriteiten verbinden zich ertoe om, met inachtneming van de uitkomsten van dit onderzoek, de nodige maatregelen te nemen.

2.

Het gemeenschappelijke referentielaboratorium voor paardenpest is het Laboratorio de Sanidad y Producción Animal, Ministerio de Agricultura, Pesca y Alimentación, 28110 Algete, Madrid, Spanje. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De opdracht en de taak van het laboratorium zijn vastgesteld in bijlage III bij Richtlijn 92/35/EEG.

3.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 16 van Richtlijn 92/35/EEG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

4.

Overeenkomstig artikel 97 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan, dat op de website van het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden gepubliceerd is.

V.   Aviaire influenza

A.   WETGEVING (7)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10b (doelstellingen van de bestrijding, maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening inzake epizoötieën van 27 juni 1995 (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 49 (het omgaan met voor het dier pathogene micro-organismen), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77-98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 122-122f (specifieke maatregelen inzake aviaire influenza);

3.

Verordening van 28 juni 2000 betreffende de organisatie van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken (Org DFI; RS 172.212.1), en met name artikel 12 (referentielaboratorium).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor aviaire influenza is het Animal Health and Veterinary Laboratory Agency AHVLA Corporate Headquarters (Weybridge), Woodham Lane, New Haw, Addlestone, Surrey, KT15 3NB, Verenigd Koninkrijk. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De functie en de taak van het laboratorium zijn vastgesteld in bijlage VII, punt 2, bij Richtlijn 2005/94/EG.

2.

Overeenkomstig artikel 97 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan, dat op de website van het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden gepubliceerd is.

3.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 60 van Richtlijn 2005/94/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

VI.   Ziekte van Newcastle

A.   WETGEVING (8)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10b (doelstellingen van de bestrijding, maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening inzake epizoötieën van 27 juni 1995 (LFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 40 en 47 (verwijdering van dierlijke bijproducten), 49 (het omgaan met voor het dier pathogene micro-organismen), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77-98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 123-125 (specifieke maatregelen met betrekking tot de ziekte van Newcastle);

3.

Verordening van 28 juni 2000 betreffende de organisatie van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken (Org DFI; RS 172.212.1), en met name artikel 12 (referentielaboratorium);

4.

Verordening van 25 mei 2011 inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten (OESPA; RS 916.441.22).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor de ziekte van Newcastle is het Animal Health and Veterinary Laboratory Agency AHVLA Corporate Headquarters (Weybridge), Woodham Lane, New Haw, Addlestone, Surrey, KT15 3NB, Verenigd Koninkrijk. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De taken en bevoegdheden van het laboratorium zijn vastgesteld in bijlage V bij Richtlijn 92/66/EEG.

2.

Overeenkomstig artikel 97 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan, dat op de website van het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden gepubliceerd is.

3.

Het Gemengd Veterinair Comité is verantwoordelijk voor de uitwisseling van informatie als bedoeld in de artikelen 17 en 19 van Richtlijn 92/66/EEG.

4.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 22 van Richtlijn 92/66/EEG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

VII.   Ziekten bij vissen en weekdieren

A.   WETGEVING (9)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10 (maatregelen tegen epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 3-5 (de bedoelde epizoötieën), 21-23 (registratie van aquacultuurbedrijven, controle van de omvang en andere verplichtingen, toezicht op de dieren), 61 (verplichtingen van de pachters van visrechten en van de met het toezicht op de visserij belaste instellingen), 62-76 (algemene bestrijdingsmaatregelen) en 277-290 (gemeenschappelijke en specifieke maatregelen met betrekking tot visziekten, diagnoselaboratorium).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Momenteel worden in Zwitserland geen platte oesters gekweekt. Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden verbindt zich ertoe om, indien zich Bonamia ostreae of Marteilia refringens voordoet, de in de wetgeving van de Unie vastgestelde noodmaatregelen te treffen op grond van artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

2.

Met het oog op de bestrijding van ziekten bij vissen en weekdieren past Zwitserland de verordening inzake epizoötieën toe, met name de artikelen 61 (verplichtingen van de pachters van visrechten en van de met het toezicht op de visserij belaste instellingen), 62 tot en met 76 (algemene bestrijdingsmaatregelen), 277 tot en met 290 (specifieke maatregelen met betrekking tot ziekten bij waterdieren, diagnoselaboratorium) en 291 (te bewaken epizoötieën).

3.

Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor ziekten bij schaaldieren is het Centre for Environment, Fisheries & Aquaculture Science (CEFAS), Weymouth Laboratory, Verenigd Koninkrijk. Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor visziekten is het Fødevareinstituttet, Danmarks Tekniske Universitet, Hangøvej 2, 8200 Århus, Denemarken. Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor ziekten bij weekdieren is het Laboratoire IFREMER, BP 133, 17390 La Tremblade, Frankrijk. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzingen voortvloeiende werkzaamheden. De bevoegdheden en taken van deze laboratoria zijn vastgesteld in bijlage VI, deel I, bij Richtlijn 2006/88/EG.

4.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 58 van Richtlijn 2006/88/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

VIII.   Overdraagbare spongiforme encefalopathieën

A.   WETGEVING (10)

Europese Unie

Zwitserland

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

1.

Verordening van 23 april 2008 inzake de bescherming van dieren (OPAn; RS 455.1), en met name artikel 184 (bedwelmingsmethoden);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

3.

Wet van 9 oktober 1992 inzake levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen, (LDAl; RS 817.0), en met name de artikelen 24 (inspectie en bemonstering) en 40 (controle van levensmiddelen);

4.

Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817.022.108), en met name de artikelen 4 en 7 (delen van het karkas die niet mogen worden gebruikt);

5.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 6 (definities en afkortingen), 34 (vergunningen), 61 (meldingsplicht), 130 (bewaking van het Zwitserse veebestand), 175-181 (overdraagbare spongiforme encefalopathieën), 297 (uitvoering in het land), 301 (taken van de kantondierenarts), 302 (officiële dierenartsen) en 312 (diagnoselaboratoria);

6.

Verordening van het DEFR van 26 oktober 2011 inzake het Diervoederboek (OLALA; RS 916.307.1), en met name artikel 21 (tolerantiewaarden, bemonstering, analysemethoden en vervoer), bijlage 1.2, deel 15 (producten van landdieren), deel 16 (vissen en andere zeedieren, alsmede producten en bijproducten daarvan), en bijlage 4.1 (stoffen die niet of slechts beperkt mogen worden gebruikt of in de handel mogen worden gebracht);

7.

Verordening van 25 mei 2011 inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten (OESPA; RS 916.441.22).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) is het Animal Health and Veterinary Laboratory Agency AHVLA Corporate Headquarters (Weybridge), Woodham Lane, New Haw, Addlestone, Surrey, KT15 3NB, Verenigd Koninkrijk. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De taken en bevoegdheden van het laboratorium zijn vastgesteld in hoofdstuk B van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

2.

Overeenkomstig artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan voor de uitvoering van maatregelen ter bestrijding van TSE's.

3.

Overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt in de lidstaten van de Europese Unie een van besmetting met een TSE verdacht dier aan een officiële verplaatsingsbeperking onderworpen in afwachting van het resultaat van een klinisch en epidemiologisch onderzoek door de bevoegde autoriteit, of het dier wordt gedood om onder officieel toezicht in een laboratorium te worden onderzocht.

Overeenkomstig de artikelen 179b en 180a van de Verordening inzake epizoötieën mogen dieren die van besmetting met een TSE worden verdacht, in Zwitserland niet worden geslacht. De verdachte dieren moeten worden gedood zonder dat daarbij bloedverlies optreedt en worden verbrand; de hersenen moeten in het Zwitserse referentielaboratorium op TSE's worden getest.

Overeenkomstig artikel 10 van de Verordening inzake epizoötieën worden runderen in Zwitserland met behulp van een uniform systeem voor duidelijke en permanente identificatie geïdentificeerd, zodat het moederdier en het beslag van oorsprong kunnen worden getraceerd en kan worden vastgesteld dat de dieren niet afstammen van BSE verdachte of met BSE besmette moederdieren.

Overeenkomstig artikel 179c van de Verordening inzake epizoötieën worden met BSE besmette dieren ten laatste op het einde van de productiefase in Zwitserland gedood, alsook alle runderen die zijn geboren tussen één jaar vóór en één jaar na de geboorte van het besmette dier, en die tijdens die periode deel hebben uitgemaakt van het beslag en alle rechtstreekse nakomelingen van met BSE besmette koeien die in de twee jaar voorafgaand aan de diagnose zijn geboren.

4.

Overeenkomstig artikel 180b van de Verordening inzake epizoötieën worden met scrapie besmette dieren, de moederdieren, de rechtstreekse nakomelingen van besmette moederdieren en alle andere schapen en geiten van het beslag in Zwitserland gedood, met uitzondering van:

schapen met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel; en

dieren jonger dan twee maanden die uitsluitend voor de slacht bestemd zijn. Overeenkomstig de Verordening inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten worden de kop en de organen van de buikholte van deze dieren verwijderd.

Bij zeldzame rassen kan uitzonderlijk worden afgezien van het doden van het hele beslag. In dat geval wordt het beslag gedurende twee jaar onder officieel veterinair toezicht geplaatst en worden de dieren in het beslag tweemaal per jaar klinisch onderzocht. Indien er tijdens deze periode dieren worden afgestaan om gedood te worden, worden de koppen, met inbegrip van de tonsillen, in het Zwitserse referentielaboratorium op TSE's onderzocht.

Deze maatregelen worden opnieuw bezien afhankelijk van de resultaten van het veterinaire toezicht op de dieren. Met name wordt de toezichtsperiode verlengd wanneer een nieuw ziektegeval in het beslag wordt vastgesteld.

Indien BSE bij een schaap of geit wordt bevestigd, verbindt Zwitserland zich ertoe om de maatregelen van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 toe te passen.

5.

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 999/2001 verbieden de lidstaten van de Europese Unie het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten in diervoeders voor landbouwdieren die voor de productie van levensmiddelen worden gehouden, vetgemest of gefokt. De lidstaten van de Europese Unie passen een totaalverbod op het gebruik van dierlijke eiwitten in de voeding van herkauwers toe.

Overeenkomstig artikel 27 van de Verordening inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten (OESPA) geldt in Zwitserland een totaalverbod op het gebruik van dierlijke eiwitten in de voeding van landbouwhuisdieren.

6.

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 999/2001 en overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, bij deze verordening voeren de lidstaten van de Europese Unie een jaarlijks programma voor toezicht op BSE uit. Dit programma omvat een snelle BSE-test op alle runderen ouder dan 24 maanden die een noodslachting hebben ondergaan, op het bedrijf zijn gestorven of bij de antemortemkeuring ziek zijn bevonden, en op alle dieren ouder dan 30 maanden die voor menselijke consumptie worden geslacht.

De door Zwitserland gebruikte snelle BSE-tests zijn vermeld in bijlage X, hoofdstuk C, bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

Overeenkomstig artikel 176 van de Verordening inzake epizoötieën wordt in Zwitserland verplicht een snelle BSE-test uitgevoerd op alle runderen ouder dan 48 maanden die zijn gestorven of zijn gedood voor andere doeleinden dan de slacht, of ziek of gewond naar het slachthuis zijn vervoerd.

7.

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 999/2001 en overeenkomstig hoofdstuk A van bijlage III bij deze verordening voeren de lidstaten van de Europese Unie een jaarlijks programma voor toezicht op scrapie uit.

Overeenkomstig artikel 177 van de Verordening inzake epizoötieën heeft Zwitserland een programma voor toezicht op TSE's bij schapen en geiten ouder dan twaalf maanden opgezet. Noodgeslachte dieren, dieren die op het bedrijf zijn gestorven of dieren die bij de ante-mortemkeuring ziek zijn bevonden, alsook dieren die voor menselijke consumptie zijn geslacht, zijn in de periode van juni 2004 tot juli 2005 onderzocht. Aangezien alle monsters BSE-negatief zijn gebleken, wordt verder steekproefsgewijs toezicht gehouden op klinisch verdachte dieren, noodgeslachte dieren en dieren die op het bedrijf zijn gestorven.

De erkenning van de gelijkwaardigheid van de wetgevingen inzake toezicht op TSE's bij schapen en geiten zal in het Gemengd Veterinair Comité opnieuw worden bezien.

8.

Het Gemengd Veterinair Comité is verantwoordelijk voor de uitwisseling van informatie als bedoeld in artikel 6, hoofdstuk B, van bijlage III en punt 3.III van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

9.

Het Gemengd Veterinair Comité is verantwoordelijk voor de uitvoering van de controles ter plaatse op grond van met name artikel 21 van Verordening (EG) nr. 999/2001 en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

C.   AANVULLENDE INFORMATIE

1.

Sinds 1 januari 2003 heeft Zwitserland uit hoofde van de Verordening van 10 november 2004 betreffende de toekenning van bijdragen in de kosten van de verwijdering van dierlijke bijproducten in 2003 (RS 916.407) een systeem van financiële stimulansen ingevoerd voor landbouwbedrijven waar runderen worden geboren en slachthuizen waar runderen worden geslacht, wanneer zij de in de wetgeving voorgeschreven procedures voor het melden van de verplaatsingen van dieren naleven.

2.

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 999/2001 en punt 1 van bijlage XI bij die verordening wordt gespecificeerd risicomateriaal (SRM) door de lidstaten van de Europese Unie verwijderd en vernietigd.

Het SRM dat bij runderen wordt verwijderd, omvat de schedel, exclusief de onderkaak maar inclusief de hersenen en de ogen, en het ruggenmerg van runderen ouder dan twaalf maanden; de wervelkolom, exclusief de staartwervels, de doornuitsteeksels en dwarsuitsteeksels van de hals-, borst- en lendenwervels, de crista sacralis mediana en de alae sacrales, maar inclusief de achterwortelganglia en het ruggenmerg van runderen ouder dan 24 maanden, en de tonsillen, de ingewanden vanaf de twaalfvingerige darm tot en met het rectum, en het mesenterium van runderen ongeacht de leeftijd.

Het SRM dat bij schapen en geiten wordt verwijderd, omvat de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, de tonsillen en het ruggenmerg van schapen en geiten ouder dan twaalf maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken, en de milt en de ileum van schapen en geiten ongeacht de leeftijd.

Overeenkomstig artikel 179d van de Verordening inzake epizoötieën en artikel 4 van de Verordening inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong wordt SRM in Zwitserland uit de voeder- en voedselketen verwijderd. Het SRM dat bij runderen wordt verwijderd, omvat met name de wervelkolom van dieren ouder dan 30 maanden, en de tonsillen, de ingewanden vanaf de twaalfvingerige darm tot en met het rectum, en het mesenterium van dieren ongeacht de leeftijd.

Overeenkomstig artikel 180c van de Verordening inzake epizoötieën en artikel 4 van de Verordening inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong wordt SRM in Zwitserland uit de voeder- en voedselketen verwijderd. Het SRM dat bij schapen en geiten wordt verwijderd, omvat met name de (niet uit de schedelholte verwijderde) hersenen, het ruggenmerg met de dura mater en de tonsillen van dieren ouder dan twaalf maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken, en de milt en de ileum van dieren ongeacht de leeftijd.

3.

In Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (12) zijn de gezondheidsvoorschriften vastgesteld die in de lidstaten van de Europese Unie gelden voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.

In Zwitserland worden dierlijke bijproducten van categorie 1, met inbegrip van gespecificeerd risicomateriaal en op het landbouwbedrijf gestorven dieren, overeenkomstig artikel 22 van de Verordening inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten verbrand.

IX.   Bluetongue

A.   WETGEVING (13)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10 (doelstellingen van de bestrijding, maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77-98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 239a-239h (specifieke maatregelen inzake de bestrijding van bluetongue);

3.

Verordening van 28 juni 2000 betreffende de organisatie van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken (Org DFI; RS 172.212.1), en met name artikel 12 (referentielaboratorium).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het EU-referentielaboratorium voor bluetongue is The Pirbright Institute, Pirbright Laboratory, Ash Road, Pirbright, Surrey, GU24 0NF, Verenigd Koninkrijk. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De bevoegdheden en taken van het laboratorium zijn vastgesteld in hoofdstuk B van bijlage II bij Richtlijn 2000/75/EG.

2.

Overeenkomstig artikel 97 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan, dat op de website van het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden gepubliceerd is.

3.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 17 van Richtlijn 2000/75/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

X.   Zoönosen

A.   WETGEVING (14)

Europese Unie

Zwitserland

1.

Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1);

2.

Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), met name de artikelen 291a-291e (bijzondere bepalingen inzake zoönosen);

3.

Federale wet van 9 oktober 1992 inzake levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen (LDAl; RS 817.0);

4.

Verordening van 23 november 2005 inzake levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen (ODAlOUs; RS 817.02);

5.

Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake hygiëne (OHyg; RS 817.024.1);

6.

Federale wet van 18 december 1970 inzake de bestrijding van besmettelijke ziekten bij de mens (wet inzake epidemieën; RS 818.101);

7.

Verordening van 13 januari 1999 inzake de melding van besmettelijke ziekten bij de mens (verordening inzake melding; RS 818.141.1).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

De EU-referentielaboratoria zijn:

EU-referentielaboratorium voor analysen en de controle van zoönosen (Salmonella):

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

3720 BA Bilthoven

Nederland

EU-referentielaboratorium voor de controle op mariene biotoxines:

Agencia Española de Seguridad Alimentaria (AESA):

36200 Vigo

Spanje

EU-referentielaboratorium voor de controle van bacteriologische en virale besmettingen bij tweekleppige weekdieren:

het laboratorium van het Centre for Environment, Fisheries and Aquaculture Science (CEFAS) Weymouth

Dorset DT4 8UB

Verenigd Koninkrijk

EU-referentielaboratorium voor Listeria monocytogenes:

AFSSA – Laboratoire d'études et de recherches sur la qualité des aliments et sur les procédés agroalimentaires (LERQAP)

94700 Maisons-Alfort

Frankrijk

EU-referentielaboratorium voor coagulasepositieve stafylokokken, inclusief Staphylococcus aureus:

AFSSA – Laboratoire d'études et de recherches sur la qualité des aliments et sur les procédés agroalimentaires (LERQAP)

94700 Maisons-Alfort

Frankrijk

EU-referentielaboratorium voor Escherichia coli, waaronder verotoxineproducerende E. coli (VTEC):

Istituto Superiore di Sanità (ISS)

00161 Roma

Italië

EU-referentielaboratorium voor Campylobacter:

Statens Veterinärmedicinska Anstalt (SVA)

751 89 Uppsala

Zweden

EU-referentielaboratorium voor parasieten (met name Trichinella, Echinokokken en Anisakis):

Istituto Superiore di Sanità (ISS)

00161 Roma

Italië

EU-referentielaboratorium voor antimicrobiële resistentie:

Danmarks Fødevareforskning (DFVF)

1790 København V

Denemarken.

2.

Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzingen voortvloeiende werkzaamheden. De bevoegdheden en taken van deze laboratoria zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (15).

3.

Zwitserland zendt de Commissie jaarlijks vóór eind mei een verslag over de tendensen en bronnen van zoönosen, zoönoseverwekkers en antimicrobiële resistentie, dat alle gegevens bevat die in het voorafgaande jaar uit hoofde van de artikelen 4, 7 en 8 van Richtlijn 2003/99/EG zijn verzameld. Dit verslag bevat ook de informatie als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2160/2003. De Commissie zendt dit verslag aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, die een samenvattend verslag publiceert over de tendensen en bronnen van zoönosen, zoönoseverwekkers en antimicrobiële resistentie in de Europese Unie.

XI.   Andere ziekten

A.   WETGEVING (16)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 1-10 (doelstellingen van de bestrijding, maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 49 (het omgaan met voor het dier pathogene micro-organismen), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77-98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 104 en 105 (specifieke maatregelen inzake de bestrijding van de vesiculaire varkensziekte);

3.

Verordening van 28 juni 2000 betreffende de organisatie van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken (Org DFI; RS 172.212.1), en met name artikel 12 (referentielaboratorium).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

In de in artikel 6 van Richtlijn 92/119/EEG bedoelde gevallen vindt de kennisgeving plaats in het Gemengd Veterinair Comité.

2.

Het gemeenschappelijke referentielaboratorium voor de vesiculaire varkensziekte is The Pirbright Institute, Pirbright Laboratory, Ash Road, Pirbright, Surrey, GU24 0NF, Verenigd Koninkrijk. Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzing voortvloeiende werkzaamheden. De opdracht en de taak van het laboratorium zijn vastgesteld in bijlage III bij Richtlijn 92/119/EEG.

3.

Overeenkomstig artikel 97 van de Verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan. Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden heeft de technische bepalingen ter uitvoering van dit noodplan vastgesteld (nr. 95/65).

4.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 22 van Richtlijn 92/119/EEG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

XII.   Melding van ziekten

A.   WETGEVING (17)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), en met name de artikelen 11 (zorgvuldigheidseisen en meldingsplicht) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2-5 (bedoelde ziekten), 59-65 en 291 (kennisgeving, meldingsplicht), 292-299 (toezicht, uitvoering, administratieve steun).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

In samenwerking met het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden neemt de Commissie Zwitserland op in de bij Richtlijn 82/894/EEG vastgestelde regeling voor de melding van dierziekten.".


(1)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(2)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(3)  Beschikking 2002/106/EG van de Commissie van 1 februari 2002 houdende goedkeuring van een diagnosehandboek tot vaststelling van diagnostische procedures, bemonsteringsprocedures en criteria voor de evaluatie van de resultaten van laboratoriumtests voor de bevestiging van klassieke varkenspest (PB L 39 van 9.2.2002, blz. 71).

(4)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(5)  Beschikking 2003/422/EG van de Commissie van 26 mei 2003 tot goedkeuring van een handboek voor de diagnose van Afrikaanse varkenspest (PB L 143 van 11.6.2003, blz. 35).

(6)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(7)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(8)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(9)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(10)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(11)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(13)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(14)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(15)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(16)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(17)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.


BIJLAGE II

Aanhangsel 2 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 2

Diergezondheid: handelsverkeer en in de handel brengen

I.   Runderen en varkens

A.   WETGEVING (1)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 27-31 (markten, tentoonstellingen), 34-37b (handel), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 116-121 (klassieke en Afrikaanse varkenspest), 135-141 (ziekte van Aujeszky), 150-157 (runderbrucellose), 158-165 (tuberculose), 166-169 (enzoötische boviene leukose), 170-174 (IBR/IPV), 175-181 (spongiforme encefalopathieën), 186-189 (ziekten van de geslachtsorganen bij runderen), 207-211 (varkensbrucellose), 301 (verlening van vergunningen voor veehouderij-inrichtingen, spermacentra en spermaopslagcentra, embryo-overplantinginrichtingen, markten en overige soortgelijke inrichtingen of evenementen);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Krachtens artikel 301, eerste alinea, onder i), van de Verordening inzake epizoötieën is het kantondierenarts belast met de erkenning van de veehouderij-inrichtingen en markten en overige soortgelijke inrichtingen en evenementen als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG. Met het oog op de toepassing van deze bijlage en overeenkomstig de artikelen 11, 12 en 13 van Richtlijn 64/432/EEG stelt Zwitserland een lijst op van erkende verzamelcentra en vervoerders en handelaren.

2.

De in artikel 11, lid 3, van Richtlijn 64/432/EEG bedoelde informatie wordt verstrekt in het Gemengd Veterinair Comité.

3.

In het kader van deze bijlage wordt erkend dat Zwitserland voldoet aan de in deel II, punt 7, van bijlage A bij Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden met betrekking tot runderbrucellose. Zwitserland verbindt zich ertoe om, voor de handhaving van de erkenning als officieel brucellosevrij rundveebeslag, de volgende voorwaarden te doen naleven:

a)

wanneer een rund ervan verdacht wordt met runderbrucellose te zijn besmet, wordt dat onmiddellijk gemeld bij de bevoegde autoriteiten en worden bij het dier de officiële tests voor de opsporing van brucellose verricht, met name ten minste twee serologische tests met complementbindingsreactie alsook een microbiologisch onderzoek van monsters die zijn genomen ingeval een abortus is geconstateerd;

b)

zolang het dier van besmetting wordt verdacht, d.w.z. totdat de onder a) genoemde tests een negatief resultaat hebben opgeleverd, wordt de erkenning als officieel brucellosevrij beslag geschorst voor het beslag waarvan het van besmetting verdachte dier of de van besmetting verdachte dieren deel uitmaakt/uitmaken.

Nadere gegevens over de positieve beslagen en een epidemiologisch verslag worden aan het Gemengd Veterinair Comité toegezonden. Indien Zwitserland niet meer aan een van de in deel II, punt 7, van bijlage A bij Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden voldoet, stelt het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. Het Gemengd Veterinair Comité bespreekt dan de situatie teneinde de bepalingen van dit punt te herzien.

4.

In het kader van deze bijlage wordt erkend dat Zwitserland voldoet aan de in deel I, punt 4, van bijlage A bij Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden met betrekking tot rundertuberculose. Zwitserland verbindt zich ertoe om, voor de handhaving van de erkenning als officieel tuberculosevrij rundveebeslag, de volgende voorwaarden te doen naleven:

a)

er wordt een identificatiesysteem ingevoerd waarmee van ieder rund kan worden nagegaan uit welk beslag het oorspronkelijk afkomstig is;

b)

bij ieder rund dat wordt geslacht, wordt een keuring na het slachten verricht door een officiële dierenarts;

c)

ieder vermoeden van tuberculose bij een levend, dood of geslacht dier wordt bij de bevoegde autoriteiten gemeld;

d)

bij ieder verdacht dier verrichten de bevoegde autoriteiten de nodige onderzoeken om het vermoeden te bevestigen of te weerleggen, en gaan zij na uit welk beslag het dier oorspronkelijk afkomstig is en van welke andere beslagen het deel heeft uitgemaakt. Wanneer bij het slachten of bij de keuring na het slachten letsels worden ontdekt die op tuberculose wijzen, laten de bevoegde autoriteiten deze letsels in een laboratorium onderzoeken;

e)

van alle beslagen waarvan de verdachte runderen deel hebben uitgemaakt, wordt de erkenning als officieel tuberculosevrij beslag geschorst totdat uit klinisch onderzoek, laboratoriumtests of tuberculinetests is gebleken dat er geen rundertuberculose aanwezig was;

f)

wanneer het vermoeden van tuberculose door tuberculinetests, klinisch onderzoek of laboratoriumtests wordt bevestigd, wordt voor de betrokken beslagen de erkenning als officieel tuberculosevrij beslag ingetrokken;

g)

de erkenning als officieel tuberculosevrij beslag blijft ingetrokken totdat alle als besmet beschouwde dieren uit het beslag zijn verwijderd; het bedrijf en het materieel ontsmet zijn; het bedrijf en het materieel ontsmet zijn en alle overblijvende runderen die ten minste zes weken oud zijn, negatief gereageerd hebben op ten minste twee officiële overeenkomstig bijlage B bij Richtlijn 64/432/EEG uitgevoerde intradermale tuberculinetests, waarvan de eerste moet zijn verricht ten minste zes maanden nadat het besmette dier uit het beslag is verwijderd, en de tweede ten minste zes maanden daarna.

Nadere gegevens over de besmette beslagen en een epidemiologisch verslag worden aan het Gemengd Veterinair Comité toegezonden. Indien Zwitserland niet meer aan een van de in deel II, punt 4, eerste alinea, van bijlage A bij Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden voldoet, stelt het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. Het Gemengd Veterinair Comité bespreekt dan de situatie teneinde de bepalingen van dit punt te herzien.

5.

In het kader van deze bijlage wordt erkend dat Zwitserland voldoet aan de in hoofdstuk I, onder F, van bijlage D bij Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden met betrekking tot enzoötische boviene leukose (EBL). Zwitserland verbindt zich ertoe om, voor de handhaving van de erkenning als officieel EBL-vrij rundveebeslag, de volgende voorwaarden te doen naleven:

a)

het Zwitserse bestand wordt steekproefsgewijs gecontroleerd. De bemonstering moet volstaan om met een betrouwbaarheid van 99 % te bevestigen dat minder dan 0,2 % van alle beslagen met EBL is besmet;

b)

bij ieder rund dat wordt geslacht, wordt een keuring na het slachten verricht door een officiële dierenarts;

c)

ieder vermoeden van EBL op grond van een klinisch onderzoek, een keuring na het slachten of een vleeskeuring wordt bij de bevoegde autoriteiten gemeld;

d)

wanneer besmetting met EBL wordt vermoed of bevestigd, wordt van het betrokken beslag de erkenning als officieel EBL-vrij beslag geschorst totdat de inbeslagneming wordt ingetrokken;

e)

de inbeslagneming wordt ingetrokken indien, nadat de besmette dieren en eventueel de kalveren daarvan zijn verwijderd, twee serologische tests die met een tussenpoos van ten minste 90 dagen zijn verricht, een negatief resultaat hebben opgeleverd.

Indien bij 0,2 % van de beslagen EBL is geconstateerd, stelt het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. Het Gemengd Veterinair Comité bespreekt dan de situatie teneinde de bepalingen van dit punt te herzien.

6.

Voor de toepassing van deze bijlage wordt erkend dat Zwitserland officieel vrij is van infectieuze boviene rinotracheïtis (IBR). Zwitserland verbindt zich ertoe om, voor de handhaving van deze erkenning, de volgende voorwaarden te doen naleven:

a)

het Zwitserse bestand wordt steekproefsgewijs gecontroleerd. De bemonstering moet volstaan om met een betrouwbaarheid van 99 % te bevestigen dat minder dan 0,2 % van alle beslagen met IBR is besmet;

b)

bij fokstieren van meer dan 24 maanden wordt jaarlijks een serologisch onderzoek verricht;

c)

ieder vermoeden van IBR wordt bij de bevoegde autoriteiten gemeld en bij ieder verdacht dier worden de officiële tests voor de opsporing van IBR, met name virologische of serologische tests, verricht;

d)

wanneer besmetting met IBR wordt vermoed of bevestigd, wordt van het betrokken beslag de erkenning als officieel IBR-vrij beslag geschorst totdat de inbeslagneming wordt ingetrokken;

e)

de inbeslagneming wordt ingetrokken indien een serologisch onderzoek, uitgevoerd ten vroegste 30 dagen nadat de besmette dieren uit het beslag zijn verwijderd, een negatief resultaat heeft opgeleverd.

In verband met de erkenning van de status van Zwitserland is Beschikking 2004/558/EG (2) van overeenkomstige toepassing.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden brengt de Commissie onmiddellijk op de hoogte van eventuele wijzigingen in de omstandigheden op grond waarvan deze status werd erkend. Het Gemengd Veterinair Comité bespreekt dan de situatie teneinde de bepalingen van dit punt te herzien.

7.

In het kader van deze bijlage wordt Zwitserland erkend als officieel vrij van de ziekte van Aujeszky. Zwitserland verbindt zich ertoe om, voor de handhaving van deze erkenning, de volgende voorwaarden te doen naleven:

a)

het Zwitserse bestand wordt steekproefsgewijs gecontroleerd. De bemonstering moet volstaan om met een betrouwbaarheid van 99 % te bevestigen dat minder dan 0,2 % van alle beslagen met de ziekte van Aujeszky is besmet;

b)

ieder vermoeden van de ziekte van Aujeszky wordt bij de bevoegde autoriteiten gemeld en bij ieder verdacht dier worden de officiële tests voor de opsporing van de ziekte van Aujeszky, waaronder virologische of serologische tests, verricht;

c)

wanneer besmetting met de ziekte van Aujeszky wordt vermoed of geconstateerd, wordt van alle betrokken beslagen de erkenning als officieel vrij van de ziekte van Aujeszky geschorst, totdat de inbeslagneming wordt ingetrokken;

d)

de inbeslagneming wordt ingetrokken indien, nadat alle besmette dieren uit het beslag zijn verwijderd, twee serologische tests bij alle fokdieren en bij een representatief aantal mestdieren, uitgevoerd met een tussenpoos van ten minste 21 dagen, een negatief resultaat hebben opgeleverd.

In verband met de erkenning van de status van Zwitserland, is het bepaalde in Beschikking 2008/185/EG van de Commissie (3) van overeenkomstige toepassing.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden brengt de Commissie onmiddellijk op de hoogte van eventuele wijzigingen in de omstandigheden op grond waarvan deze status werd erkend. Het Gemengd Veterinair Comité bespreekt dan de situatie teneinde de bepalingen van dit punt te herzien.

8.

De eventuele vaststelling van aanvullende garanties ten aanzien van transmissibele gastro-enteritis bij het varken (TGE) en dysgenetisch en respiratoir syndroom bij het varken, wordt zo snel mogelijk besproken in het Gemengd Veterinair Comité. De Commissie houdt het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden op de hoogte van de ontwikkelingen op dit vlak.

9.

In Zwitserland is het Instituut voor veterinaire bacteriologie van de Universiteit van Zurich belast met de officiële controle van de tuberculines als bedoeld in punt 4 van bijlage B bij Richtlijn 64/432/EEG.

10.

In Zwitserland wordt het Centrum voor zoönosen, bacteriële ziekten bij dieren en resistentie tegen antibiotica (ZOBA) belast met het officiële toezicht op de antigenen (brucellose) overeenkomstig punt 4 van bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG.

11.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland moeten runderen en varkens vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens een van de in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde modellen. De volgende aanpassingen moeten daarbij worden aangebracht:

voor model 1, afdeling C, worden de certificeringen als volgt aangepast:

in punt 4, inzake de aanvullende garanties, worden de streepjes als volgt aangevuld:

'ziekte: infectieuze boviene rinotracheïtis;

conform Beschikking 2004/558/EG van de Commissie, die van overeenkomstige toepassing is;';

voor model 2, afdeling C, worden de certificeringen als volgt aangepast:

in punt 4, inzake de aanvullende garanties, worden de streepjes als volgt aangevuld:

'ziekte: ziekte van Aujeszky

conform Beschikking 2008/185/EG van de Commissie, die van overeenkomstige toepassing is;';

12.

Voor de toepassing van deze bijlage moeten runderen die worden verhandeld tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland vergezeld gaan van aanvullende gezondheidscertificaten die de volgende gezondheidsverklaringen bevatten:

De runderen:

worden geïdentificeerd met behulp van een permanent identificatiesysteem waardoor het moederdier en het beslag van oorsprong kunnen worden opgespoord en op grond waarvan kan worden vastgesteld dat zij geen directe afstammelingen zijn van koeien die lijden aan of vermoedelijk lijden aan boviene spongiforme encefalopathie en die zijn geboren in de twee jaar voorafgaand aan de diagnose;

zijn niet afkomstig van een beslag dat wegens een vermoeden van boviene spongiforme encefalopathie wordt onderzocht;

zijn geboren na 1 juni 2001.

II.   Schapen en geiten

A.   WETGEVING (4)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 27-31 (markten, tentoonstellingen), 34-37b (handel), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 142-149 (rabiës), 158-165 (tuberculose), 180-180c (scrapie), 190-195 (schapen- en geitenbrucellose), 196-199 (agalactia infectiosa), 217-221 (capriene artritis/encefalitis), 233-235 (brucellose bij de ram) en 301 (verlening van vergunningen voor veehouderij-inrichtingen, spermacentra en spermaopslagcentra, embryo-overplantinginrichtingen, markten en overige soortgelijke inrichtingen of evenementen);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 11 van Richtlijn 91/68/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

Wanneer schapen- of geitenbrucellose uitbreekt of weer oplaait, stelt Zwitserland het Gemengd Veterinair Comité daarvan in kennis, ten einde de nodige maatregelen te kunnen treffen naar gelang van de ontwikkeling van de situatie.

2.

In het kader van deze bijlage wordt erkend dat Zwitserland officieel vrij is van schapen- en geitenbrucellose. Zwitserland verbindt zich ertoe om, voor de handhaving van deze erkenning, de in hoofdstuk 1, afdeling II, punt 2, van bijlage A bij Richtlijn 91/68/EEG vastgestelde maatregelen te doen uitvoeren.

3.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland moeten schapen en geiten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens een van de in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG vastgestelde modellen.

III.   Paardachtigen

A.   WETGEVING (5)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 112-112f (paardenpest), 204-206 (dourine, paardenencefalomyelitis, infectieuze anemie, kwade droes), 240-244 (besmettelijke baarmoederontsteking bij paarden);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

De kennisgeving als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2009/156/EG vindt plaats in het Gemengd Veterinair Comité.

2.

De kennisgeving als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2009/156/EG vindt plaats in het Gemengd Veterinair Comité.

3.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 10 van Richtlijn 2009/156/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

4.

De bepalingen van de bijlagen II en III bij Richtlijn 2009/156/EG zijn voor Zwitserland van overeenkomstige toepassing.

IV.   Pluimvee en broedeieren

A.   WETGEVING (6)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 25 (vervoer), 122-125 (vogelpest en ziekte van Newcastle), 255-261 (Salmonella spp.) en 262-265 (infectieuze laryngotracheïtis);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 2009/158/EG wordt erkend dat Zwitserland beschikt over een plan met de voorgenomen maatregelen voor de erkenning van zijn inrichtingen.

2.

Overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2009/158/EG wordt het Instituut voor Veterinaire Bacteriologie van de Universiteit van Bern aangewezen als het nationaal referentielaboratorium voor Zwitserland.

3.

De voorwaarde inzake het verblijf als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), i), van Richtlijn 2009/158/EG is van overeenkomstige toepassing voor Zwitserland.

4.

De Zwitserse autoriteiten verbinden zich ertoe om bij verzending van broedeieren naar de Europese Unie de bij Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie (7) vastgestelde regels voor het merken van eieren na te leven.

5.

De voorwaarde inzake het verblijf als bedoeld in artikel 10, onder a), van Richtlijn 2009/158/EG is van overeenkomstige toepassing voor Zwitserland.

6.

De voorwaarde inzake het verblijf als bedoeld in artikel 11, onder a), van Richtlijn 2009/158/EG is van overeenkomstige toepassing voor Zwitserland.

7.

De voorwaarde inzake het verblijf als bedoeld in artikel 14, lid 2, onder a), van Richtlijn 2009/158/EG is van overeenkomstige toepassing voor Zwitserland.

8.

In het kader van deze bijlage wordt erkend dat Zwitserland voldoet aan de in artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2009/158/EG vastgestelde voorwaarden ten aanzien van de ziekte van Newcastle en derhalve de status bezit van 'gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt'. Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden brengt de Commissie onmiddellijk op de hoogte van eventuele wijzigingen in de omstandigheden op grond waarvan deze status werd erkend. Het Gemengd Veterinair Comité bespreekt dan de situatie teneinde de bepalingen van dit punt te herzien.

9.

De verwijzingen naar de naam van de lidstaat van de Europese Unie als bedoeld in artikel 18 van Richtlijn 2009/158/EG zijn voor Zwitserland van overeenkomstige toepassing.

10.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland moeten pluimvee en broedeieren vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens een van de in bijlage IV bij Richtlijn 2009/158/EG vastgestelde modellen.

11.

De Zwitserse autoriteiten verbinden zich ertoe om bij uitvoer van Zwitserland naar Finland of Zweden ten aanzien van Salmonella de in de wetgeving van de Europese Unie vastgestelde garanties te verstrekken.

V.   Aquacultuurdieren en -producten

A.   WETGEVING (8)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 3-5 (de bedoelde epizoötieën), 21-23 (registratie van aquacultuurbedrijven, controle van de omvang en andere verplichtingen, toezicht op de dieren), 61 (verplichtingen van de pachters van visrechten en van de met het toezicht op de visserij belaste instellingen), 62-76 (algemene bestrijdingsmaatregelen) en 277-290 (gemeenschappelijke en specifieke maatregelen met betrekking tot ziekten bij waterdieren, diagnoselaboratorium);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

3.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dieren van oorsprong uit derde landen (OITA; RS 916.443.12).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Voor de uitvoering van deze bijlage wordt erkend dat Zwitserland officieel vrij is van infectieuze anemie bij de zalm en besmettingen met Marteilia refringens en Bonamia ostreae.

2.

De eventuele toepassing van de artikelen 29, 40, 41, 43, 44 en 50 van Richtlijn 2006/88/EG valt onder de bevoegdheid van het Gemengd Veterinair Comité.

3.

De veterinairrechtelijke voorwaarden voor het in de handel brengen van sierwaterdieren, aquacultuurdieren bestemd voor de kweek, inclusief in heruitzettingsgebieden, put-en-take-visbedrijven en open siervisvoorzieningen, alsook voor uitzetting, en van aquacultuurdieren en dierlijke producten, bestemd voor menselijke consumptie, zijn vastgesteld in de artikelen 4 tot en met 9 van Verordening (EG) nr. 1251/2008 van de Commissie (9).

4.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 58 van Richtlijn 2006/88/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

VI.   Runderembryo's

A.   WETGEVING (10)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), met name de artikelen 56-58a (overplanting van embryo's);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 15 van Richtlijn 89/556/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

2.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaan runderembryo's vergezeld van een gezondheidscertificaat volgens het in bijlage C bij Richtlijn 89/556/EEG vastgestelde model.

VII.   Rundersperma

A.   WETGEVING (11)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), met name de artikelen 51-55a (kunstmatige inseminatie);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Voor de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 88/407/EEG wordt geconstateerd dat in Zwitserland alle centra uitsluitend dieren bevatten die negatief hebben gereageerd op de serumneutralisatietest of de Elisa-test.

2.

De in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 88/407/EEG bedoelde informatie wordt verstrekt in het Gemengd Veterinair Comité.

3.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 16 van Richtlijn 88/407/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

4.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaat rundersperma vergezeld van een gezondheidscertificaat volgens een van de in bijlage D bij Richtlijn 88/407/EEG vastgestelde modellen.

VIII.   Varkenssperma

A.   WETGEVING (12)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), met name de artikelen 51-55a (kunstmatige inseminatie);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

De in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 90/429/EEG bedoelde informatie wordt verstrekt in het Gemengd Veterinair Comité.

2.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 16 van Richtlijn 90/429/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

3.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaat varkenssperma vergezeld van een gezondheidscertificaat volgens het in bijlage D bij Richtlijn 90/429/EEG vastgestelde model.

IX.   Andere soorten

A.   WETGEVING (13)

Europese Unie

Zwitserland

1.

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54);

2.

Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003

(PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), met name de artikelen 51-55a (kunstmatige inseminatie), 56-58a (embryo-overplanting);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE: RS 916.443.10);

3.

Verordening van 28 november 2014 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van gezelschapsdieren (OITE-AC; RS 916.443.14).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Voor de toepassing van deze bijlage betreft dit punt het handelsverkeer van levende dieren die niet onder de bepalingen van de delen I tot en met V van dit aanhangsel vallen, en het handelsverkeer van sperma, eicellen en embryo's die niet onder de bepalingen van de delen VI tot en met VIII van dit aanhangsel vallen.

2.

De Europese Unie en Zwitserland verbinden zich ertoe het handelsverkeer van levende dieren, sperma, eicellen en embryo's als bedoeld in punt 1 niet te verbieden of te beperken op andere veterinairrechtelijke gronden dan die welke voortvloeien uit de toepassing van deze bijlage, met name eventuele vrijwaringsmaatregelen op grond van artikel 20.

3.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaan andere dan de in de delen I, II, en III van dit aanhangsel bedoelde hoefdieren vergezeld van een gezondheidscertificaat volgens het in bijlage E, deel 1, bij Richtlijn 92/65/EEG vastgestelde model, aangevuld met het attest als vermeld in artikel 6, onder A, punt 1, onder e), van Richtlijn 92/65/EEG.

4.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaan haasachtigen vergezeld van een gezondheidscertificaat volgens het model in bijlage E, deel 1, bij Richtlijn 92/65/EEG, eventueel aangevuld met het in artikel 9, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 92/65/EEG vastgestelde attest.

Dit attest kan door de Zwitserse autoriteiten zodanig worden aangepast dat daarin de vereisten van artikel 9 van Richtlijn 92/65/EEG in extenso worden opgenomen.

5.

De in artikel 9, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 92/65/EEG bedoelde kennisgeving vindt plaats in het Gemengd Veterinair Comité.

6.

Voor het verzenden van honden en katten uit de Europese Unie naar Zwitserland gelden de vereisten van artikel 10, lid 2, van Richtlijn 92/65/EEG.

Het identificatiesysteem is dat van Verordening (EG) nr. 576/2013. Het te gebruiken paspoort is het in bijlage II, deel 3, bij Uitvoeringsverordening (EU) 577/2013 (14) bedoelde paspoort.

De geldigheid van de vaccinatie en de eventuele hervaccinatie tegen rabiës is vastgesteld in bijlage III bij Verordening (EU) 576/2013.

7.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaan sperma, eicellen en embryo's van schapen en geiten vergezeld van een gezondheidscertificaat overeenkomstig Besluit 2010/470/EU van de Commissie (15).

8.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaat sperma van paardachtigen vergezeld van een gezondheidscertificaat overeenkomstig Besluit 2010/470/EU.

9.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaan eicellen en embryo's van paardachtigen vergezeld van een gezondheidscertificaat overeenkomstig Besluit 2010/470/EU.

10.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaan eicellen en embryo's van varkens vergezeld van een gezondheidscertificaat overeenkomstig Besluit 2010/470/EU.

11.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaan bijenvolken (bijenkasten of koninginnen met werkbijen) vergezeld van een gezondheidscertificaat overeenkomstig het in bijlage E, deel II, bij Richtlijn 92/65/EEG vastgestelde model.

12.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaan dieren, sperma, embryo's en eicellen afkomstig uit instellingen, instituten of centra die overeenkomstig bijlage C bij Richtlijn 92/65/EEG zijn erkend, vergezeld van een gezondheidscertificaat overeenkomstig het in bijlage E, deel III, bij Richtlijn 92/65/EEG vastgestelde model.

13.

De in artikel 24, lid 2, van Richtlijn 92/65/EEG bedoelde kennisgeving vindt plaats in het Gemengd Veterinair Comité.

X.   Niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren

A.   WETGEVING (16)

Europese Unie

Zwitserland

Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

Verordening van 28 november 2014 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van gezelschapsdieren (OITE-AC; RS 916.443.14).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het systeem voor het merken is dat van Verordening (EG) nr. 576/2013.

2.

De geldigheid van de vaccinatie en de eventuele hervaccinatie tegen rabiës is vastgesteld in bijlage III bij Verordening (EU) 576/2013.

3.

Het te gebruiken modelpaspoort is dat van bijlage III, deel 3, bij Verordening (EU) nr. 577/2013. De aanvullende eisen met betrekking tot het modelpaspoort staan in bijlage III, deel 4, bij Verordening (EU) nr. 577/2013.

4.

Voor de toepassing van dit aanhangsel zijn voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland de bepalingen van hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 576/2013 van overeenkomstige toepassing. De documenten- en identiteitscontroles met betrekking tot het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren vanuit een EU-lidstaat naar Zwitserland worden uitgevoerd conform de bepalingen van artikel 33 van Verordening (EU) nr. 576/2013.".


(1)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(2)  Beschikking 2004/558/EG van de Commissie van 15 juli 2004 tot uitvoering van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad voor wat betreft aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiingsprogramma's (PB L 249 van 23.7.2004, blz. 20).

(3)  Beschikking 2008/185/EG van de Commissie van 21 februari 2008 betreffende aanvullende garanties ten aanzien van de ziekte van Aujeszky voor het intracommunautaire handelsverkeer van varkens, en betreffende criteria voor de over deze ziekte te verstrekken gegevens (PB L 59 van 4.3.2008, blz. 19).

(4)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(5)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(6)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(7)  Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee (PB L 168 van 28.6.2008, blz. 5).

(8)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(9)  Verordening (EG) nr. 1251/2008 van de Commissie van 12 december 2008 ter uitvoering van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad wat betreft de voorwaarden en certificeringsvoorschriften voor het in de handel brengen en de invoer in de Gemeenschap van aquacultuurdieren en producten daarvan en tot vaststelling van een lijst van vectorsoorten (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 41).

(10)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(11)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(12)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(13)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 van de Commissie van 28 juni 2013 inzake de modelidentificatiedocumenten voor het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten, de vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden en de voorschriften betreffende de vorm, de opmaak en de taal van de verklaringen ten bewijze van de naleving van bepaalde voorwaarden die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 109).

(15)  Besluit 2010/470/EU van de Commissie van 26 augustus 2010 tot vaststelling van modellen van gezondheidscertificaten voor de handel binnen de Unie in sperma, eicellen en embryo’s van paardachtigen, schapen en geiten en in eicellen en embryo’s van varkens (PB L 228 van 31.8.2010, blz. 15).

(16)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.


BIJLAGE III

Aanhangsel 3 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 3

Invoer van levende dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan uit derde landen

I.   EUROPESE UNIE — WETGEVING (1)

A.   Hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen

Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 319).

B.   Paardachtigen

Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1).

C.   Pluimvee en broedeieren

Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74).

D.   Aquacultuurdieren

Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

E.   Runderembryo's

Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1).

F.   Rundersperma

Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10).

G.   Varkenssperma

Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62).

H.   Andere levende dieren

1.

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54);

2.

Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

I.   Overige specifieke bepalingen

1.

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).

2.

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).

II.   ZWITSERLAND — WETGEVING (2)

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401);

3.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

4.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dieren van oorsprong uit derde landen (OITA; RS 916.443.12);

5.

Verordening van 27 augustus 2008 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dierlijke producten van oorsprong uit derde landen (OITPA; RS 916.443.13);

6.

Verordening van het DFI van 16 mei 2007 inzake de controle van de invoer en doorvoer van dieren en dierlijke producten (verordening inzake de OITE-controles; RS 916.443.106);

7.

Verordening van 28 november 2014 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van gezelschapsdieren (OITE-AC; RS 916.443.14);

8.

Verordening van 18 augustus 2004 inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (OMédV; RS 812.212.27);

9.

Verordening van 30 oktober 1985 inzake de door het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden ontvangen retributies (Verordening inzake retributies van het OSAV; RS 916.472).

III.   UITVOERINGSBEPALINGEN

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden past tegelijk met de lidstaten van de Europese Unie de invoervoorwaarden van de in deel I van dit aanhangsel bedoelde besluiten, de uitvoeringsmaatregelen en de lijsten van inrichtingen waaruit de overeenkomstige invoer is toegestaan, toe. Deze verbintenis geldt voor alle relevante wetsbesluiten, ongeacht de datum van goedkeuring daarvan.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden kan strengere maatregelen nemen en aanvullende garanties eisen. In het Gemengd Veterinair Comité vindt overleg plaats om adequate oplossingen te zoeken.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden en de lidstaten van de Europese Unie stellen elkaar in kennis van de specifieke invoervoorwaarden die op bilateraal niveau zijn vastgesteld en niet op Unieniveau zijn geharmoniseerd.

Voor de toepassing van deze bijlage worden de voor Zwitserland als erkend centrum aangewezen instellingen conform de bepalingen van bijlage C bij Richtlijn 92/65/EEG op de website van het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden gepubliceerd.".


(1)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(2)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.


BIJLAGE IV

Aanhangsel 4 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 4

Zoötechniek, invoer uit derde landen inbegrepen

A.   WETGEVING (1)

Europese Unie

Zwitserland

1.

Richtlijn 2009/157/EEG van de Raad van 30 november 2009 betreffende raszuivere fokrunderen (PB L 323 van 12.8.1977, blz. 1);

2.

Richtlijn 88/661/EEG van de Raad van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PB L 382 van 31.12.1988, blz. 36);

3.

Richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting (PB L 167 van 26.6.1987, blz. 54);

4.

Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10);

5.

Richtlijn 89/361/EEG van de Raad van 30 mei 1989 betreffende raszuivere fokschapen en -geiten (PB L 153 van 6.6.1989, blz. 30);

6.

Richtlijn 90/118/EEG van de Raad van 5 maart 1990 betreffende de toelating van raszuivere fokvarkens tot de voortplanting (PB L 71 van 17.3.1990, blz. 34);

7.

Richtlijn 90/119/EEG van de Raad van 5 maart 1990 betreffende de toelating van hybride fokvarkens tot de voortplanting (PB L 71 van 17.3.1990, blz. 36);

8.

Richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 55);

9.

Richtlijn 90/428/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake het handelsverkeer in voor wedstrijden bestemde paardachtigen en houdende vaststelling van de voorwaarden voor deelneming aan deze wedstrijden (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 60);

10.

Richtlijn 91/174/EEG van de Raad van 25 maart 1991 inzake zoötechnische en genealogische voorschriften voor de handel in rasdieren en tot wijziging van de Richtlijnen 77/504/EEG en 90/425/EEG (PB L 85 van 5.4.1991, blz. 37);

11.

Richtlijn 94/28/EG van de Raad van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PB L 178 van 12.7.1994, blz. 66).

Verordening van 31 oktober 2012 inzake veeteelt (OE; RS 916.310).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

Voor de toepassing van dit aanhangsel vindt het handelsverkeer in levende dieren en dierlijke producten tussen de lidstaten van de Unie en Zwitserland plaats onder de voor het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Unie vastgestelde voorwaarden.

Onverminderd de in de aanhangsels 5 en 6 vastgestelde voorschriften inzake zoötechnische controles verbinden de Zwitserse autoriteiten zich ertoe om erop toe te zien dat voor de invoer dezelfde voorschriften als in Richtlijn 94/28/EG van de Raad worden toegepast.

Eventuele problemen worden op verzoek van een van de partijen aan het Gemengd Veterinair Comité voorgelegd.".


(1)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.


BIJLAGE V

Aanhangsel 5 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 5

Levende dieren, sperma, eicellen en embryo's: grenscontroles en retributies

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen — Traces-systeem

A.   WETGEVING (1)

Europese Unie

Zwitserland

Beschikking 2004/292/EG van de Commissie van 30 maart 2004 betreffende de toepassing van het Traces-systeem en tot wijziging van Beschikking 92/486/EEG (PB L 94 van 31.3.2004, blz. 63).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40);

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401);

3.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

4.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dieren van oorsprong uit derde landen (OITA; RS 916.443.12);

5.

Verordening van 27 augustus 2008 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dierlijke producten van oorsprong uit derde landen (OITPA; RS 916.443.13);

6.

Verordening van het DFI van 16 mei 2007 inzake de controle van de invoer en doorvoer van dieren en dierlijke producten (verordening inzake de OITE-controles; RS 916.443.106);

7.

Verordening van 28 november 2014 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van gezelschapsdieren (OITE-AC; RS 916.443.14).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

In samenwerking met het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden neemt de Commissie Zwitserland op in het bij Beschikking 2004/292/EG van de Commissie ingestelde Traces-systeem.

Zo nodig worden in het Gemengd Veterinair Comité overgangs- en aanvullende maatregelen vastgesteld.

HOOFDSTUK II

Toepasselijke veterinaire en zoötechnische controles in het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland

A.   WETGEVING (2)

De veterinaire en zoötechnische controles in het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland worden uitgevoerd overeenkomstig de volgende bepalingen:

Europese Unie

Zwitserland

1.

Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34);

2.

Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), met name artikel 57;

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

3.

Verordening van het DFI van 16 mei 2007 inzake de controle van de invoer en doorvoer van dieren en dierlijke producten (verordening inzake de OITE-controles; RS 916.443.106);

4.

Verordening van 28 november 2014 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van gezelschapsdieren (OITE-AC; RS 916.443.14);

5.

Verordening van 30 oktober 1985 inzake de door het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden ontvangen retributies (Verordening inzake retributies van het OSAV; RS 916.472).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

In de in artikel 8 van Richtlijn 90/425/EEG bedoelde gevallen nemen de bevoegde autoriteiten van de plaats van bestemming onverwijld contact op met de bevoegde autoriteiten van de plaats van verzending. Zij nemen alle nodige maatregelen en delen aan de bevoegde autoriteit van de plaats van verzending en aan de Commissie de aard van de verrichte controles, de genomen beslissingen en de redenen daarvan mede.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de uitvoering van de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 16 van Richtlijn 89/608/EEG en de artikelen 9 en 22 van Richtlijn 90/425/EEG.

C.   BIJZONDERE UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR DIEREN BESTEMD VOOR BEWEIDING IN HET GRENSGEBIED

1.   Definities

Beweiding: het overbrengen van dieren naar weiden in een grensgebied dat beperkt is tot 10 km aan beide kanten van de grens tussen een lidstaat van de Europese Unie en Zwitserland. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de desbetreffende bevoegde autoriteiten toestemming geven voor een grotere afstand aan beide kanten van de grens tussen Zwitserland en de Unie.

Dagelijkse beweiding: beweiding waarbij dieren aan het einde van iedere dag naar het bedrijf van oorsprong in een lidstaat van de Europese Unie of in Zwitserland worden teruggebracht.

2.   Voor de beweiding tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland zijn de bepalingen van Beschikking 2001/672/EG van de Commissie (3) van overeenkomstige toepassing. In het kader van deze bijlage geldt artikel 1 van Beschikking 2001/672/EG echter onder voorbehoud van de volgende aanpassingen:

"de periode van 1 mei tot en met 15 oktober" wordt vervangen door "het kalenderjaar";

voor Zwitserland zijn de in artikel 1 van Beschikking 2001/672/EG bedoelde en in de bijbehorende bijlage vermelde gebiedsdelen:

ZWITSERLAND

Kanton Zürich

Kanton Bern/Berne

Kanton Luzern

Kanton Uri

Kanton Schwyz

Kanton Obwald

Kanton Nidwald

Kanton Glarus

Kanton Zug

Kanton Freiburg/Fribourg

Kanton Solothurn

Kanton Basel-Stadt

Kanton Basel-Land

Kanton Schaffhausen

Kanton Appenzell Ausserrhoden

Kanton Appenzell Innerrhoden

Kanton St. Gallen

Kanton Graubünden

Kanton Aargau

Kanton Thurgau

Kanton Ticino

Kanton Vaud

Kanton Wallis/Valais

Kanton Neuchâtel

Kanton Genève

Kanton Jura.

Krachtens de verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name artikel 7 van deze verordening (registratie), en de verordening van 26 november 2011 betreffende de databank voor verplaatsing van dieren (Verordening inzake BDTA; RS 916.404.1), en met name artikel 2 van deze verordening (inhoud van de databank), kent Zwitserland aan elk weiland een specifieke registratiecode toe, die in het nationale gegevensbestand voor runderen moet worden ingevoerd.

3.   In het geval van beweiding in de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland neemt de officiële dierenarts van het land van verzending de volgende maatregelen:

a)

hij stelt op de datum van afgifte van het certificaat en uiterlijk 24 uur voor de geplande aankomst van de dieren via het in artikel 20 van Richtlijn 90/425/EEG bedoelde geïnformatiseerde verbindingssysteem tussen veterinaire autoriteiten de bevoegde autoriteiten op de plaats van bestemming (lokale veterinaire dienst) in kennis van de verzending van de dieren;

b)

hij onderzoekt de dieren minder dan 48 uur vóór hun vertrek; de dieren moeten naar behoren geïdentificeerd zijn;

c)

hij geeft een certificaat af volgens het in punt 9 opgenomen model.

4.   Tijdens de gehele duur van de beweiding blijven de dieren onder douanetoezicht.

5.   De houder van de dieren moet:

a)

schriftelijk verklaren dat hij zich, net als elke houder uit een lidstaat van de Europese Unie of Zwitserland, zal houden aan alle bepalingen van deze bijlage en alle andere op plaatselijk niveau genomen maatregelen;

b)

de uit de toepassing van deze bijlage voortvloeiende controlekosten betalen;

c)

zijn volledige medewerking verlenen aan de door de officiële autoriteiten van het land van verzending of bestemming vereiste veterinaire of douanecontroles.

6.   Bij de terugkeer van de dieren aan het einde van het beweidingsseizoen of bij vervroegde terugkeer neemt de officiële dierenarts van het land waar het beweidingsgebied zich bevindt de volgende maatregelen:

a)

hij stelt op de datum van afgifte van het certificaat en uiterlijk 24 uur voor de geplande aankomst van de dieren via het in artikel 20 van Richtlijn 90/425/EEG bedoelde geïnformatiseerde verbindingssysteem tussen veterinaire autoriteiten de bevoegde autoriteiten op de plaats van bestemming (lokale veterinaire dienst) in kennis van de verzending van de dieren;

b)

hij onderzoekt de dieren minder dan 48 uur vóór hun vertrek; de dieren moeten naar behoren geïdentificeerd zijn;

c)

hij geeft een certificaat af volgens het in punt 9 opgenomen model.

7.   Bij het uitbreken van ziekten worden in gezamenlijk overleg tussen de bevoegde veterinaire autoriteiten passende maatregelen genomen. Deze autoriteiten overleggen over de eventuele kosten. Zo nodig wordt de kwestie aan het Gemengd Veterinair Comité voorgelegd.

8.   In afwijking van de in de punten 1 tot en met 7 vastgestelde bepalingen betreffende beweiding geldt voor dagelijkse beweiding in de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland het volgende:

a)

de dieren komen niet met dieren van een ander bedrijf in contact;

b)

de houder van de dieren verbindt zich ertoe de bevoegde veterinaire autoriteit in kennis te stellen van ieder contact met dieren van een ander bedrijf;

c)

het in punt 9 vastgestelde gezondheidscertificaat moet ieder kalenderjaar bij de eerste invoer van de desbetreffende dieren in een lidstaat van de Europese Unie of Zwitserland aan de bevoegde veterinaire autoriteiten worden overgelegd. Dit certificaat moet op verzoek aan de bevoegde veterinaire autoriteiten kunnen worden overgelegd;

d)

de punten 2 en 3 zijn alleen van toepassing op de eerste verzending van de dieren naar een lidstaat van de Europese Unie of naar Zwitserland in het desbetreffende kalenderjaar;

e)

punt 6 is niet van toepassing;

f)

de houder van de dieren verbindt zich ertoe de bevoegde veterinaire autoriteit in kennis te stellen van het einde van het beweidingsseizoen.

9.   Modelgezondheidscertificaat voor de beweiding in het grensgebied of voor de dagelijkse beweiding van runderen en voor de terugkeer van de beweiding in het grensgebied:

Modelgezondheidscertificaat voor de beweiding in het grensgebied of voor de dagelijkse beweiding van runderen en voor de terugkeer van de beweiding in het grensgebied

Image

Image

Image

Image

HOOFDSTUK III

Voorwaarden voor het handelsverkeer tussen de Europese Unie en Zwitserland

A.   WETGEVING

Voor het handelsverkeer in levende dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan en de beweiding van runderen in het grensgebied tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gelden de gezondheidscertificaten van deze bijlage, beschikbaar in het Traces-systeem, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 599/2004 van de Commissie (4).

HOOFDSTUK IV

Veterinaire controles voor de invoer uit derde landen

A.   WETGEVING (5)

De controles op de invoer uit derde landen worden verricht overeenkomstig de volgende bepalingen:

Europese Unie

Zwitserland

1.

Verordening (EG) nr. 282/2004 van de Commissie van 18 februari 2004 betreffende de vaststelling van een document voor de aangifte en de veterinaire controle van uit derde landen afkomstige dieren die in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 49 van 19.2.2004, blz. 11);

2.

Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1);

3.

Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56);

4.

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3);

5.

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10);

6.

Beschikking 97/794/EG van de Commissie van 12 november 1997 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad met betrekking tot de veterinaire controles van uit derde landen in te voeren levende dieren (PB L 323 van 26.11.1997, blz. 31);

7.

Beschikking 2007/275/EG van de Commissie van 17 april 2007 betreffende lijsten van dieren en producten die krachtens de Richtlijnen 91/496/EEG en 97/78/EG van de Raad in grensinspectieposten controles moeten ondergaan (PB L 116 van 4.5.2007, blz. 9).

1.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dieren van oorsprong uit derde landen (OITA; RS 916.443.12);

3.

Verordening van 27 augustus 2008 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dierlijke producten van oorsprong uit derde landen (OITPA; RS 916.443.13);

4.

Verordening van het DFI van 16 mei 2007 inzake de controle van de invoer en doorvoer van dieren en dierlijke producten (verordening inzake de OITE-controles; RS 916.443.106);

5.

Verordening van 28 november 2014 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van gezelschapsdieren (OITE-AC; RS 916.443.14);

6.

Verordening van 30 oktober 1985 inzake de door het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden ontvangen retributies (Verordening inzake retributies van het OSAV; RS 916.472);

7.

Verordening van 18 augustus 2004 inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (OMédV; RS 812.212.27).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Voor de toepassing van artikel 6 van Richtlijn 91/496/EEG zijn de grensinspectieposten van de lidstaten van de Europese Unie voor de veterinaire controles op levende dieren opgenomen in bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG van de Commissie (6).

2.

Voor de toepassing van artikel 6 van Richtlijn 91/496/EEG zijn de grensinspectieposten voor Zwitserland als volgt:

Naam

Traces-code

Type

Inspectie-centrum

Erkenningstype

Luchthaven van Zürich

CHZRH4

A

Centrum 3

O – Andere dieren (met inbegrip van dieren van dierentuinen) (7)

Luchthaven van Genève

CHGVA4

A

Centrum 2

O – Andere dieren (met inbegrip van dieren van dierentuinen) (7)

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor het aanbrengen van latere wijzigingen in de lijst van grensinspectieposten, hun inspectiecentra en hun erkenningstype.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 19 van Richtlijn 91/496/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

3.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden past tegelijk met de lidstaten van de Europese Unie de invoervoorwaarden van aanhangsel 3 van deze bijlage, alsook de uitvoeringsmaatregelen toe.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden kan strengere maatregelen nemen en aanvullende garanties eisen. In het Gemengd Veterinair Comité vindt overleg plaats om adequate oplossingen te zoeken.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden en de lidstaten van de Europese Unie stellen elkaar in kennis van de specifieke invoervoorwaarden die op bilateraal niveau zijn vastgesteld en niet op Unieniveau zijn geharmoniseerd.

4.

De in punt 1 van deze afdeling bedoelde grensinspectieposten van de lidstaten van de Europese Unie voeren de controles op de voor Zwitserland bestemde invoer uit derde landen uit overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, afdeling A.

5.

De in punt 2 vermelde grensinspectieposten van Zwitserland voeren de controles op de voor de lidstaten van de Europese Unie bestemde invoer uit derde landen uit overeenkomstig de bepalingen van afdeling A van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK V

Specifieke bepalingen

1.   IDENTIFICATIE VAN VEE

A.   WETGEVING (8)

De controles op de invoer uit derde landen worden verricht overeenkomstig de volgende bepalingen:

Europese Unie

Zwitserland

1.

Richtlijn 2008/71/EG van 15 juli 2008 van de Raad met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31);

2.

Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), met name de artikelen 7-15f (registratie en identificatie);

2.

Verordening van 26 oktober 2011 betreffende de databank over de verplaatsing van dieren (Verordening inzake BDTA; RS 916.404).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

a.

De toepassing van artikel 4, onder 2, van Richtlijn 2008/71/EG valt onder de bevoegdheid van het Gemengd Veterinair Comité.

b.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de controles ter plaatse op grond van met name artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën, alsook artikel 1 van de verordening van 23 oktober 2013 inzake de coördinatie van de inspecties in landbouwbedrijven (OCCEA, RS 910.15) uitgevoerd.

2.   BESCHERMING VAN DIEREN

A.   WETGEVING (9)

Europese Unie

Zwitserland

1.

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1);

2.

Verordening (EG) nr. 1255/97 van de Raad van 25 juni 1997 betreffende de communautaire criteria voor halteplaatsen en tot aanpassing van het in Richtlijn 91/628/EEG bedoelde reisschema (PB L 174 van 2.7.1997, blz. 1).

1.

Federale wet van 16 december 2005 inzake het dierenwelzijn (LPA; RS 455), en met name de artikelen 15 en 15a (beginselen, internationaal vervoer van dieren);

2.

Verordening van 23 april 2008 inzake de bescherming van dieren (OPAn; RS 455.1), met name de artikelen 169-176 (internationaal vervoer van dieren).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

a)

De Zwitserse autoriteiten verbinden zich ertoe om in het handelsverkeer tussen Zwitserland en de Europese Unie en bij de invoer uit derde landen Verordening (EG) nr. 1/2005 na te leven.

b)

In de in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1/2005 bedoelde gevallen nemen de bevoegde autoriteiten van de plaats van bestemming onverwijld contact op met de bevoegde autoriteiten van de plaats van vertrek.

c)

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de uitvoering van de artikelen 10, 11 en 16 van Richtlijn 89/608/EEG van de Raad.

d)

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de uitvoering van de controles ter plaatse op grond van met name artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1/2005 en artikel 208 van de Verordening van 23 april 2008 inzake de bescherming van dieren (OPAn; RS 455.1).

e)

Overeenkomstig artikel 15a, lid 3, van de Federale Wet van 16 december 2005 inzake het dierenwelzijn (LPA; RS 455) mag de doorvoer door Zwitserland van runderen, schapen, geiten en varkens, slachtpaarden en slachtpluimvee, slechts per spoor of per vliegtuig plaatsvinden. Deze kwestie zal door het Gemengd Veterinair Comité worden onderzocht.

3.   RETRIBUTIES

1.

Er is geen retributie verschuldigd voor de veterinaire controles in het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Unie en Zwitserland.

2.

Voor de veterinaire controles op de invoer uit derde landen verbinden de Zwitserse autoriteiten zich ertoe de retributies in verband met de officiële controles als bedoeld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad te innen.".


(1)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(2)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(3)  Beschikking 2001/672/EG van de Commissie van 20 augustus 2001 houdende vaststelling van bijzondere voorschriften voor het verplaatsen van runderen naar zomerweiden in bergstreken (PB L 235 van 4.9.2001, blz. 23).

(4)  Verordening (EG) nr. 599/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 tot vaststelling van een geharmoniseerd model voor een certificaat en inspectieverslag voor het intracommunautaire handelsverkeer in dieren en producten van dierlijke oorsprong (PB L 94 van 31.3.2004, blz. 44).

(5)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(6)  

*

Beschikking 2009/821/EG van de Commissie van 28 september 2009 tot opstelling van een lijst van erkende grensinspectieposten, tot vaststelling van bepaalde voorschriften voor door veterinaire deskundigen van de Commissie uitgevoerde inspecties en tot vaststelling van de veterinaire eenheden in Traces (PB L 296 van 12.11.2009, blz. 1).

(7)  Onder verwijzing naar de erkenningscategorieën als omschreven in Beschikking 2009/821/EG.

(8)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(9)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.


BIJLAGE VI

Aanhangsel 6 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 6

Dierlijke producten

HOOFDSTUK I

Sectoren waarvoor beide partijen de gelijkwaardigheid van de wetgevingen erkennen

"Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten"

De definities van Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn van overeenkomstige toepassing.

Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

 

Uitvoer van de Europese Unie naar Zwitserland en uitvoer van Zwitserland naar de Europese Unie

Handelsvoorwaarden

Gelijkwaardigheid

Europese Unie

Zwitserland

 

Diergezondheid

1.

Vers vlees, met inbegrip van gehakt vlees, vleesbereidingen, vleesproducten, niet-verwerkt vet en gesmolten vet

Gedomesticeerde hoefdieren

Gedomesticeerde eenhoevigen

Richtlijn 64/432/EEG

Richtlijn 2002/99/EG (1)

Verordening (EG) nr. 999/2001

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja (3)

 

2.

Vlees van gekweekt wild, vleesbereidingen en vleesproducten

Niet hierboven genoemde gekweekte landzoogdieren

Richtlijn 64/432/EEG

Richtlijn 92/118/EEG (2)

Richtlijn 2002/99/EG

Verordening (EG) nr. 999/2001

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja

Gekweekte loopvogels

Haasachtigen

Richtlijn 92/118/EEG

Richtlijn 2002/99/EG

 

Ja

3.

Vlees van vrij wild, vleesbereidingen en vleesproducten

Wilde hoefdieren

Haasachtigen

Andere landzoogdieren

Vrij vederwild

Richtlijn 2002/99/EG

Verordening (EG) nr. 999/2001

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja

4.

Vers vlees van pluimvee, vleesbereidingen, vleesproducten, vet en gesmolten vet

Pluimvee

Richtlijn 92/118/EEG

Richtlijn 2002/99/EG

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja

5.

Magen, blazen en darmen

Runderen

Schapen en geiten

Varkens

Richtlijn 64/432/EEG

Richtlijn 92/118/EEG

Richtlijn 2002/99/EG

Verordening (EG) nr. 999/2001

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja (3)

6.

Beenderen en producten op basis van beenderen

Gedomesticeerde hoefdieren

Gedomesticeerde eenhoevigen

Andere gekweekte of wilde landzoogdieren

Pluimvee, loopvogels en vrij vederwild

Richtlijn 64/432/EEG

Richtlijn 92/118/EEG

Richtlijn 2002/99/EG

Verordening (EG) nr. 999/2001

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja (3)

7.

Verwerkte dierlijke eiwitten, bloed en bloedproducten

Gedomesticeerde hoefdieren

Gedomesticeerde eenhoevigen

Andere gekweekte of wilde landzoogdieren

Pluimvee, loopvogels en vrij vederwild

Richtlijn 64/432/EEG

Richtlijn 92/118/EEG

Richtlijn 2002/99/EG

Verordening (EG) nr. 999/2001

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja (3)

8.

Gelatine en collageen

 

Richtlijn 2002/99/EG

Verordening (EG) nr. 999/2001

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja (3)

9.

Melk en zuivelproducten

 

Richtlijn 64/432/EEG

Richtlijn 2002/99/EG

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja

10.

Eieren en eiproducten

 

Richtlijn 2002/99/EG

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja

11.

Visserijproducten, tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen

 

Richtlijn 2006/88/EG

Richtlijn 2002/99/EG

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja

12.

Honing

 

Richtlijn 92/118/EEG

Richtlijn 2002/99/EG

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja

13.

Slakken en kikkerbilletjes

 

Richtlijn 92/118/EEG

Richtlijn 2002/99/EG

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40)

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401)

Ja


Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

Uitvoer van de Europese Unie naar Zwitserland en uitvoer van Zwitserland naar de Europese Unie

Handelsvoorwaarden

Gelijkwaardigheid

Europese Unie

Zwitserland

 

Volksgezondheid

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1);

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1);

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55);

Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206);

Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1);

Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1);

Federale wet van 9 oktober 1992 inzake levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen (LDAl; RS 817.0);

Verordening van 23 april 2008 inzake het dierenwelzijn (OPAn; RS 455.1);

Verordening van 16 november 2011 betreffende basisopleiding, opleiding voor beroepskwalificaties en bijscholing van personeel van de openbare veterinaire dienst (RS 916.402);

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401);

Verordening van 23 november 2005 inzake de primaire productie (OPPr; RS 916.020);

Verordening van 23 november 2005 inzake het slachten van dieren en de vleescontrole (OAbCV; RS 817.190);

Verordening van 23 november 2005 inzake levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen (ODAlOUs; RS 817.02);

Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake de uitvoering van de levensmiddelenwetgeving (RS 817.025.21);

Verordening van het DEFR van 23 november 2005 inzake de hygiëne in de primaire productie (OHyPPr; RS 916.020.1);

Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake de hygiëne (OHyG; RS 817.024.1);

Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake de hygiëne bij het slachten van dieren (OHyAb; RS 817.190.1);

Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817022108).

Ja, met bijzondere voorwaarden

Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2002 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 27);

Verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 60).

 

 

Bescherming van dieren

Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1).

Federale wet van 16 december 2005 inzake het dierenwelzijn (LPA; RS 455);

Verordening van 23 april 2008 inzake het dierenwelzijn (OPAn; RS 455.1);

Verordening van het OVF van 12 augustus 2010 inzake de bescherming van dieren bij het doden (OPAnAb; RS 455.110.2);

Verordening van 23 november 2005 inzake het slachten van dieren en de vleescontrole (OAbCV; RS 817.190).

Ja, met bijzondere voorwaarden

Bijzondere voorwaarden

1)

Op voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten waarin tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland wordt gehandeld, zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als op voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten waarin tussen de lidstaten van de Europese Unie wordt gehandeld, ook wat betreft de bescherming van de dieren bij het doden. Zo nodig gaan deze producten vergezeld van de voor het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie of in deze bijlage vastgestelde gezondheidscertificaten, die via het Traces-systeem beschikbaar zijn.

2)

Zwitserland stelt de lijst van zijn erkende bedrijven op overeenkomstig de bepalingen van artikel 31 (registratie/erkenning van bedrijven) van Verordening (EG) nr. 882/2004.

3)

Voor zijn invoer past Zwitserland dezelfde bepalingen toe als de ter zake geldende bepalingen op Unieniveau.

4)

De bevoegde autoriteiten van Zwitserland maken geen gebruik van de afwijking van het Trichinella-onderzoek als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2075/2005. Indien toch van deze afwijking gebruik wordt gemaakt, verbinden de bevoegde autoriteiten van Zwitserland zich ertoe om de Commissie schriftelijk in kennis te stellen van de gebieden waar het risico op Trichinella bij varkens officieel als verwaarloosbaar wordt erkend. Na deze kennisgeving hebben de lidstaten van de Europese Unie drie maanden de tijd om hun opmerkingen schriftelijk aan de Commissie mee te delen. Indien de Commissie en de andere lidstaten van de Europese Unie geen bezwaar maken, wordt het gebied erkend als gebied met een verwaarloosbaar Trichinella-risico en hoeven gedomesticeerde varkens uit dat gebied bij de slacht niet op Trichinella te worden onderzocht. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2075/2005 van overeenkomstige toepassing.

5)

Voor de onderzoeken op de aanwezigheid van Trichinella worden in Zwitserland de in hoofdstukken I en II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2075/2005 beschreven detectiemethoden gebruikt. Er wordt echter geen gebruik gemaakt van het in bijlage I, hoofdstuk III, bij Verordening (EG) nr. 2075/2005 beschreven trichinoscopisch onderzoek.

6)

Voor karkassen en vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens in slachthuizen met een geringe capaciteit mogen de Zwitserse bevoegde autoriteiten afwijken van de bepalingen betreffende het onderzoek op de aanwezigheid van Trichinella.

Deze bepaling is van toepassing tot en met 31 december 2016.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, lid 3, van de verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake de hygiëne bij het slachten van dieren (OhyAb; RS 817.190.1) en artikel 9, lid 8, van de verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817.022.108) zijn die karkassen en dat vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens alsook de daarvan afgeleide vleesbereidingen, vleesproducten en verwerkte vleesproducten voorzien van een gezondheidsmerk overeenkomstig bijlage 9, laatste alinea, van de verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake de hygiëne bij het slachten van dieren. Overeenkomstig artikel 9a van de Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817.022.108) mogen deze producten niet in het handelsverkeer met de lidstaten van de Europese Unie worden gebracht.

7)

Op karkassen en vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens waarin tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland wordt gehandeld die afkomstig zijn van:

door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie als Trichinella-vrij erkende bedrijven;

gebieden waar het risico op Trichinella bij gedomesticeerde varkens officieel als verwaarloosbaar wordt erkend;

en die niet overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2075/2005 op de aanwezigheid van Trichinella zijn onderzocht, zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als op dergelijke karkassen en dergelijk vlees waarin tussen de lidstaten van de Europese Unie wordt gehandeld.

8)

Overeenkomstig artikel 2 van de Verordening inzake hygiëne (OHyg; RS 817.024.1) mogen de Zwitserse autoriteiten in bepaalde gevallen de artikelen 8, 10 en 14 van die verordening aanpassen:

a)

om tegemoet te komen aan de behoeften van bedrijven in berggebieden als vermeld in de Federale wet van 6 oktober 2006 inzake het regionale beleid (RS 901.0) en de Verordening van 28 november inzake het regionale beleid (RS.901.021).

De Zwitserse bevoegde autoriteiten verbinden zich ertoe om de Commissie schriftelijk van deze aanpassingen in kennis te stellen. Deze kennisgeving omvat:

een gedetailleerde beschrijving van de bepalingen die volgens de Zwitserse bevoegde autoriteiten moeten worden aangepast en van de aard van de aanpassing;

een beschrijving van de betrokken levensmiddelen en bedrijven;

uitleg over de redenen voor de aanpassing (zo nodig met een samenvatting van de verrichte risicoanalyse en met vermelding van eventuele maatregelen die moeten worden genomen opdat de doelstellingen van de Verordening inzake hygiëne (OHyg; RS 817.024.1) door de aanpassing niet in het gedrang komen);

eventuele andere relevante informatie.

Na ontvangst van deze kennisgeving hebben de Commissie en de lidstaten van de Europese Unie drie maanden de tijd om hun opmerkingen schriftelijk mee te delen. Zo nodig komt het Gemengd Veterinair Comité bijeen;

b)

voor de vervaardiging van levensmiddelen met traditionele kenmerken.

De Zwitserse bevoegde autoriteiten verbinden zich ertoe om de Commissie uiterlijk twaalf maanden na de verlening van deze individuele of algemene afwijkingen schriftelijk van deze aanpassingen in kennis te stellen. Elke kennisgeving omvat:

een korte beschrijving van de eisen die zijn aangepast;

een beschrijving van de desbetreffende levensmiddelen en bedrijven; en

eventuele andere relevante informatie.

9)

De Commissie stelt Zwitserland in kennis van de afwijkingen en aanpassingen die de lidstaten van de Europese Unie toepassen overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 852/2004, artikel 10 van Verordening (EG) nr. 853/2004, artikel 13 van Verordening (EG) nr. 854/2003 en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2074/2005.

10)

Overeenkomstig artikel 179d van de Verordening inzake epizoötieën en artikel 4 van de Verordening inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong wordt SRM in Zwitserland uit de voeder- en voedselketen verwijderd. Het SRM dat bij runderen wordt verwijderd, omvat met name de wervelkolom van dieren ouder dan 30 maanden, en de tonsillen, de ingewanden vanaf de twaalfvingerige darm tot en met het rectum, en het mesenterium van dieren ongeacht de leeftijd.

11)

De referentielaboratoria van de Europese Unie voor residuen van diergeneesmiddelen en contaminanten in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn:

a)

Voor de residuen genoemd in bijlage I, groep A, punten 1, 2, 3 en 4, groep B, punt 2, onder d), en groep B, punt 3, onder d), bij Richtlijn 96/23/EG (4):

RIKILT – Instituut voor Voedselveiligheid, onderdeel van Wageningen UR

Postbus 230

6700 AE Wageningen

Nederland

b)

Voor de residuen genoemd in bijlage I, groep B, punt 1 en punt 3, onder e), bij Richtlijn 96/23/EG en voor carbadox en olaquindox:

Laboratoires d'études et de recherches sur les médicaments vétérinaires et les désinfectants

ANSES – Laboratoire de Fougères

35306 Fougères cedex

Frankrijk

c)

Voor de residuen genoemd in bijlage I, groep A, punt 5, en groep B, punt 2, onder a), b) en e), bij Richtlijn 96/23/EG:

Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit

Diedersdorfer Weg, 1

D-12277 Berlin

Duitsland

d)

Voor de residuen genoemd in bijlage I, groep B, punt 3, onder c), bij Richtlijn 96/23/EG:

Istituto Superiore di Sanità (ISS)

Viale Regina Elena, 299

00161 Roma

Italië

Zwitserland draagt zijn deel van de kosten voor de uit deze aanwijzingen voortvloeiende werkzaamheden. De taken en bevoegdheden van het laboratorium zijn vastgesteld in titel III en bijlage VII van Verordening (EG) nr. 882/2004.

12)

In afwachting van de erkenning van de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de Europese Unie en de Zwitserse wetgeving, ziet Zwitserland in verband met de uitvoer naar de Europese Unie toe op de naleving van de onderstaande rechtsinstrumenten en de uitvoeringsbepalingen daarvan:

1.

Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1).

2.

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 872/2012 van de Commissie van 1 oktober 2012 tot vaststelling van de lijst van aromastoffen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad, tot opname van die lijst in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1565/2000 van de Commissie en Beschikking 1999/217/EG van de Commissie (PB L 267 van 2.10.2012, blz. 1).

3.

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).

4.

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).

5.

Richtlijn 1999/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de behandeling van voedsel en voedselingrediënten met ioniserende straling (PB L 66 van 13.3.1999, blz. 16).

6.

Richtlijn 1999/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 inzake de vaststelling van een communautaire lijst van voedsel en voedselingrediënten die mogen worden behandeld met ioniserende straling (PB L 66 van 13.3.1999, blz. 24).

7.

Beschikking 2002/840/EG van de Commissie van 23 oktober 2002 tot goedkeuring van de lijst van erkende installaties in derde landen voor de doorstraling van levensmiddelen (PB L 287 van 25.10.2002, blz. 40).

8.

Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's (PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1).

9.

Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

10.

Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 7).

11.

Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

12.

Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96, Verordening (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34).

13.

Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).

14.

Richtlijn 2009/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (PB L 141 van 6.6.2009, blz. 3).

15.

Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

"Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten"

Uitvoer van de Europese Unie naar Zwitserland en uitvoer van Zwitserland naar de Europese Unie

Handelsvoorwaarden

Gelijkwaardigheid

Europese Unie (5)

Zwitserland (5)

Ja, met bijzondere voorwaarden

1.

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1);

2.

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (Verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1);

3.

Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

1.

Verordening van 23 november 2005 inzake het slachten van dieren en de vleescontrole (OAbCV; RS 817.190);

2.

Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake de hygiëne bij het slachten van dieren (OHyAb; RS 817.190.1);

3.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401);

4.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

5.

Verordening van 25 mei 2011 inzake de verwijdering van dierlijke bijproducten (OESPA; RS 916.441.22).

Bijzondere voorwaarden

Voor zijn invoer past Zwitserland dezelfde bepalingen toe als in de artikelen 25 tot en met 28 en 30 tot en met 31 en in de bijlagen XIV en XV (certificaten) bij Verordening (EU) nr. 142/2011, overeenkomstig de artikelen 41 en 42 Verordening (EG) nr. 1069/2009.

Op de handel in materiaal van categorie 1 en 2 is artikel 48 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van toepassing.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland gaat materiaal van categorie 3 vergezeld van handelsdocumenten en gezondheidscertificaten volgens hoofdstuk III van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011, overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 142/2011 en de artikelen 21 en 48 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.

Overeenkomstig titel II, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en hoofdstuk IV van en bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 142/2011 stelt Zwitserland een lijst op van de desbetreffende bedrijven.

HOOFDSTUK II

Andere sectoren die niet onder hoofdstuk I vallen

Uitvoer van de Europese Unie naar Zwitserland en uitvoer van Zwitserland naar de Europese Unie

De uitvoer vindt plaats volgens de voorwaarden die gelden voor het handelsverkeer binnen de Unie. De zendingen gaan daarom in voorkomend geval vergezeld van een door de bevoegde autoriteiten afgegeven certificaat waarin is vermeld dat aan deze voorwaarden is voldaan.

Zo nodig worden de modellen van de certificaten in het Gemengd Veterinair Comité besproken.".


(1)  Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11).

(2)  Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van produkten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49).

(3)  De erkenning van de gelijkwaardigheid van de wetgevingen inzake toezicht op TSE's bij schapen en geiten zal in het Gemengd Veterinair Comité opnieuw worden bezien.

(4)  

+

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).

(5)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.


BIJLAGE VII

Aanhangsel 7 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 7

Bevoegde autoriteiten

DEEL A

Zwitserland

De controle op sanitair en veterinair gebied wordt gezamenlijk uitgeoefend door de kantonale diensten en het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden. De volgende bepalingen zijn van toepassing:

met betrekking tot de uitvoer naar de Europese Unie zijn de kantons bevoegd voor de controle op de productie-omstandigheden en de productievoorschriften, inclusief de voorgeschreven inspecties en het afgeven van gezondheidscertificaten betreffende de inachtneming van de overeengekomen normen en eisen;

het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden is bevoegd voor de algemene coördinatie, de audits van de controleregelingen en de vereiste wetgevende maatregelen die een uniforme toepassing van de normen en voorschriften op de Zwitserse markt moeten garanderen. Het Bureau is eveneens bevoegd voor de invoer van levensmiddelen van dierlijke oorsprong en andere dierproducten uit derde landen. Tot slot stelt het Bureau de vergunningen op voor de uitvoer naar de Europese Unie van dierlijke bijproducten van categorie 1 en 2.

DEEL B

Europese Unie

De controle wordt gezamenlijk uitgevoerd door de nationale diensten van de lidstaten van de Europese Unie en door de Europese Commissie. De volgende bepalingen zijn van toepassing:

met betrekking tot de uitvoer naar Zwitserland zijn de lidstaten van de Europese Unie bevoegd voor de controle op de productie-omstandigheden en de productievoorschriften, inclusief de voorgeschreven inspecties en het afgeven van gezondheidscertificaten betreffende de inachtneming van de overeengekomen normen en eisen;

de Europese Commissie is bevoegd voor de algemene coördinatie, de audits van de controleregelingen en de vereiste wetgevende maatregelen die een uniforme toepassing van de normen en voorschriften in de Europese interne markt moeten garanderen.".


BIJLAGE VIII

Aanhangsel 10 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 10

Dierlijke producten: grenscontroles en retributies

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

A.   WETGEVING (1)

Europese Unie

Zwitserland

1.

Beschikking 2004/292/EG van de Commissie van 30 maart 2004 betreffende de toepassing van het Traces-systeem en tot wijziging van Beschikking 92/486/EEG (PB L 94 van 31.3.2004, blz. 63);

2.

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), met name artikel 57;

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

3.

Verordening van 27 augustus 2008 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dierlijke producten van oorsprong uit derde landen (OITPA; RS 916.443.13);

4.

Verordening van het DFI van 16 mei 2007 inzake de controle van de invoer en doorvoer van dieren en dierlijke producten (verordening inzake de OITE-controles; RS 916.443.106);

5.

Verordening van 30 oktober 1985 inzake de door het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden ontvangen retributies (Verordening inzake retributies van het OSAV; RS 916.472).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

In samenwerking met het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden neemt de Commissie Zwitserland op in het bij Beschikking 2004/292/EG van de Commissie ingestelde Traces-systeem.

2.

In samenwerking met het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden neemt de Commissie Zwitserland op in het systeem voor snelle waarschuwingen als bedoeld in artikel 50 van Verordening (EG) nr. 178/2002, voor wat betreft de bepalingen in verband met de weigering van dierlijke producten aan de grenzen.

Bij afkeuring van een partij, een container of een lading door een bevoegde autoriteit aan een grenspost van de Europese Unie stelt de Commissie Zwitserland daarvan onmiddellijk in kennis.

Zwitserland stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van elke met een direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens verband houdende afkeuring van een partij, container of lading levensmiddelen of diervoeders door een bevoegde autoriteit van een Zwitserse grenspost en leeft de in artikel 52 van Verordening (EG) nr. 178/2002 vastgestelde geheimhoudingsregels na.

De bijzondere maatregelen in verband met deze deelname worden in het Gemengd Veterinair Comité vastgesteld.

HOOFDSTUK II

Toepasselijke veterinaire controles in het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland

A.   WETGEVING (2)

De veterinaire controles in het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland worden uitgevoerd overeenkomstig de volgende bepalingen:

Europese Unie

Zwitserland

1.

Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34);

2.

Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13);

3.

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), met name artikel 57;

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

3.

Verordening van 27 augustus 2008 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dierlijke producten van oorsprong uit derde landen (OITPA; RS 916.443.13);

4.

Verordening van het DFI van 16 mei 2007 inzake de controle van de invoer en doorvoer van dieren en dierlijke producten (verordening inzake de OITE-controles; RS 916.443.106);

5.

Verordening van 28 november 2014 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van gezelschapsdieren (OITE-AC; RS 916.443.14);

6.

Verordening van 30 oktober 1985 inzake de door het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden ontvangen retributies (Verordening inzake retributies van het OSAV; RS 916.472).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

In de in artikel 8 van Richtlijn 89/662/EEG bedoelde gevallen nemen de bevoegde autoriteiten van de plaats van bestemming onverwijld contact op met de bevoegde autoriteiten van de plaats van verzending. Zij nemen alle nodige maatregelen en delen aan de bevoegde autoriteit van de plaats van verzending en aan de Commissie de aard van de verrichte controles, de genomen beslissingen en de redenen daarvan mede.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor de uitvoering van de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 16 van Richtlijn 89/608/EEG en de artikelen 9 en 16 van Richtlijn 89/662/EEG.

HOOFDSTUK III

Veterinaire controles voor de invoer uit derde landen

A.   WETGEVING (3)

De controles op de invoer uit derde landen worden verricht overeenkomstig de volgende bepalingen:

Europese Unie

Zwitserland

1.

Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van procedures voor de veterinaire controles in de grensinspectieposten van de Gemeenschap bij het binnenbrengen van producten uit derde landen (PB L 21 van 28.1.2004, blz. 11);

2.

Verordening (EG) nr. 206/2009 van de Commissie van 5 maart 2009 betreffende het binnenbrengen in de Gemeenschap van persoonlijke zendingen producten van dierlijke oorsprong en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 136/2004 (PB L 77 van 24.3.2009, blz. 1);

3.

Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206);

4.

Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1);

5.

Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34);

6.

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3);

7.

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10);

8.

Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9);

9.

Beschikking 2002/657/EG van de Commissie van 12 augustus 2002 ter uitvoering van Richtlijn 96/23/EG van de Raad wat de prestaties van analysemethoden en de interpretatie van resultaten betreft (PB L 221 van 17.8.2002, blz. 8);

10.

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11);

11.

Beschikking 2005/34/EG van de Commissie van 11 januari 2005 tot vaststelling van geharmoniseerde normen voor analyses op bepaalde residuen in producten van dierlijke oorsprong die uit derde landen worden ingevoerd (PB L 16 van 20.1.2005, blz. 61);

12.

Beschikking 2007/275/EG van de Commissie van 17 april 2007 betreffende lijsten van dieren en producten die krachtens de Richtlijnen 91/496/EEG en 97/78/EG van de Raad in grensinspectieposten controles moeten ondergaan (PB L 116 van 4.5.2007, blz. 9).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), met name artikel 57;

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

3.

Verordening van 27 augustus 2008 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dierlijke producten van oorsprong uit derde landen (OITPA; RS 916.443.13);

4.

Verordening van het DFI van 16 mei 2007 inzake de controle van de invoer en doorvoer van dieren en dierlijke producten (verordening inzake de OITE-controles; RS 916.443.106);

5.

Verordening van 28 november 2014 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van gezelschapsdieren (OITE-AC; RS 916.443.14);

6.

Verordening van 30 oktober 1985 inzake de door het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden ontvangen retributies (Verordening inzake retributies van het OSAV; RS 916.472);

7.

Wet van 9 oktober 1992 inzake levensmiddelen (LDAl; RS 817.0);

8.

Verordening van 23 november 2005 inzake levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen (ODAlOUs, RS 817.02);

9.

Verordening van 23 november 2005 inzake de uitvoering van de levensmiddelenwetgeving (RS 817.025.21);

10.

Verordening van het DFI van 26 juni 1995 inzake vreemde stoffen in en de bestanddelen van levensmiddelen (OSEC; RS 817.021.23).

B.   UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Voor de toepassing van artikel 6 van Richtlijn 97/78/EG zijn de grensinspectieposten van de lidstaten van de Europese Unie als volgt: de grensinspectieposten die zijn erkend voor de veterinaire controles op dierlijke producten en die zijn opgenomen in bijlage I bij het gewijzigd Besluit 2009/821/EG.

2.

Voor de toepassing van artikel 6 van Richtlijn 97/78/EEG zijn de grensinspectieposten voor Zwitserland als volgt:

Naam

Traces-code

Type

Inspectie-centrum

Erkenningstype

Luchthaven van Zürich

CHZRH4

A

Centrum 1

NHC (4)

Centrum 2

HC(2) (4)

Luchthaven van Genève

CHGVA4

A

Centrum 2

HC(2), NHC (4)

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor het aanbrengen van latere wijzigingen in de lijst van grensinspectieposten, hun inspectiecentra en hun erkenningstype.

Het Gemengd Veterinair Comité is verantwoordelijk voor de uitvoering van de controles ter plaatse op grond van met name artikel 45 van Verordening (EG) nr. 882/2004 en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

HOOFDSTUK IV

Gezondheidsvoorwaarden en controlevoorwaarden voor het handelsverkeer tussen de Europese Unie en Zwitserland

Wat betreft de sectoren waarvoor beide partijen de gelijkwaardigheid van de wetgevingen erkennen, zijn op dierlijke producten waarin tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland wordt gehandeld dezelfde voorwaarden van toepassing als op dierlijke producten waarin tussen de lidstaten van de Europese Unie wordt gehandeld. Zo nodig gaan deze producten vergezeld van de voor het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie of in deze bijlage vastgestelde gezondheidscertificaten, die via het Traces-systeem beschikbaar zijn.

Voor de andere sectoren blijven de in hoofdstuk II van aanhangsel 6 vastgestelde gezondheidsvoorwaarden van toepassing.

HOOFDSTUK V

Gezondheidsvoorwaarden en controlevoorwaarden voor de invoer uit derde landen

I.   EUROPESE UNIE — WETGEVING (5)

A.   Volksgezondheidsvoorschriften

1.

Richtlijn 2009/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (PB L 141 van 6.6.2009, blz. 3).

2.

Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96, Verordening (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34).

3.

Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

4.

Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1).

5.

Richtlijn 95/45/EG van de Commissie van 26 juli 1995 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (PB L 226 van 22.9.1995, blz. 1).

6.

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).

7.

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).

8.

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 872/2012 van de Commissie van 1 oktober 2012 tot vaststelling van de lijst van aromastoffen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad, tot opname van die lijst in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1565/2000 van de Commissie en Beschikking 1999/217/EG van de Commissie (PB L 267 van 2.10.2012, blz. 1).

9.

Richtlijn 1999/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de behandeling van voedsel en voedselingrediënten met ioniserende straling (PB L 66 van 13.3.1999, blz. 16).

10.

Richtlijn 1999/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 inzake de vaststelling van een communautaire lijst van voedsel en voedselingrediënten die mogen worden behandeld met ioniserende straling (PB L 66 van 13.3.1999, blz. 24).

11.

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

12.

Beschikking 2002/840/EG van de Commissie van 23 oktober 2002 tot goedkeuring van de lijst van erkende installaties in derde landen voor de doorstraling van levensmiddelen (PB L 287 van 25.10.2002, blz. 40).

13.

Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1).

14.

Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's (PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1).

15.

Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van Beschikking 95/408/EG van de Raad (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33).

16.

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

17.

Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206).

18.

Beschikking 2005/34/EG van de Commissie van 11 januari 2005 tot vaststelling van geharmoniseerde normen voor analyses op bepaalde residuen in producten van dierlijke oorsprong die uit derde landen worden ingevoerd (PB L 16 van 20.1.2005, blz. 61).

19.

Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie van 23 februari 2006 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 12).

20.

Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

21.

Verordening (EU) nr. 252/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's in bepaalde levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1883/2006 (PB L 84 van 23.3.2012, blz. 1).

22.

Verordening (EG) nr. 333/2007 van de Commissie van 28 maart 2007 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de gehalten aan lood, cadmium, kwik, anorganisch tin, 3-MCPD en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in levensmiddelen (PB L 88 van 29.3.2007, blz. 29).

B.   Veterinairrechtelijke voorschriften

1.

Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49).

2.

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

3.

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

4.

Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

5.

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11).

6.

Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

C.   Andere specifieke maatregelen (6)

1.

Interim-overeenkomst inzake handel en een douane-unie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek San Marino - Gemeenschappelijke verklaring - Verklaring van de Gemeenschap (PB L 359 van 9.12.1992, blz. 14).

2.

Besluit 94/1/EG, EGKS van de Raad en de Commissie van 13 december 1993 betreffende de sluiting van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte tussen de Europese Gemeenschappen, hun lidstaten en de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, de Republiek IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen, het Koninkrijk Zweden en de Zwitserse Bondsstaat (PB L 1 van 3.1.1994, blz. 1).

3.

Besluit 97/132/EG van de Raad van 17 december 1996 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland inzake sanitaire maatregelen voor de handel in levende dieren en dierlijke producten (PB L 57 van 26.2.1997, blz. 4).

4.

Besluit 97/345/EG van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de sluiting van een protocol inzake veterinaire vraagstukken, als aanvulling op de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Prinsdom Andorra (PB L 148 van 6.6.1997, blz. 15).

5.

Besluit 98/258/EG van de Raad van 16 maart 1998 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake sanitaire maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke producten (PB L 118 van 21.4.1998, blz. 1).

6.

Besluit 98/504/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de sluiting van de Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Verenigde Mexicaanse Staten, anderzijds (PB L 226 van 13.8.1998, blz. 24).

7.

Besluit 1999/201/EG van de Raad van 14 december 1998 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada inzake sanitaire maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke producten (PB L 71 van 18.3.1999, blz. 1).

8.

Besluit 1999/778/EG van de Raad van 15 november 1999 betreffende de sluiting van een protocol inzake veterinaire vraagstukken, als aanvulling op de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap enerzijds en de regering van Denemarken en de landsregering van de Faeröer anderzijds (PB L 305 van 30.11.1999, blz. 25).

9.

Aanvullend protocol 1999/1130/EG inzake veterinaire vraagstukken bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap enerzijds en de regering van Denemarken en de landsregering van de Faeröer anderzijds (PB L 305 van 30.11.1999, blz. 26).

10.

Besluit 2002/979/EG van de Raad van 18 november 2002 betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tot oprichting van een associatie tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (PB L 352 van 30.12.2002, blz. 1).

2.   Zwitserland – Wetgeving (7)

A.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10);

B.

Verordening van 27 augustus 2008 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dierlijke producten van oorsprong uit derde landen (OITPA; RS 916.443.13).

3.   Uitvoeringsbepalingen

A.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden past tegelijk met de lidstaten van de Europese Unie de invoervoorwaarden van de in hoofdstuk I van dit aanhangsel bedoelde besluiten, de uitvoeringsmaatregelen en de lijsten van inrichtingen waaruit de overeenkomstige invoer is toegestaan, toe. Deze verbintenis geldt voor alle relevante wetsbesluiten, ongeacht de datum van goedkeuring daarvan.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden kan strengere maatregelen nemen en aanvullende garanties eisen. In het Gemengd Veterinair Comité vindt overleg plaats om adequate oplossingen te zoeken.

Het Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden en de lidstaten van de Europese Unie stellen elkaar in kennis van de specifieke invoervoorwaarden die op bilateraal niveau zijn vastgesteld en niet op Unieniveau zijn geharmoniseerd.

B.

De in hoofdstuk III, deel B, punt1, van dit aanhangsel bedoelde grensinspectieposten van de lidstaten van de Europese Unie voeren de controles op de voor Zwitserland bestemde invoer uit derde landen uit overeenkomstig hoofdstuk III, deel A., van dit aanhangsel.

C.

De in hoofdstuk III, deel B, punt 2, van dit aanhangsel vermelde grensinspectieposten van Zwitserland voeren de controles op de voor de lidstaten van de Unie bestemde invoer uit derde landen uit overeenkomstig hoofdstuk III, deel A, van dit aanhangsel.

D.

Overeenkomstig de bepalingen van de Verordening van 27 augustus 2008 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dierlijke producten van oorsprong uit derde landen (OITPA; RS 916.443.13) behoudt Zwitserland de mogelijkheid om rundvlees in te voeren dat afkomstig is van runderen die met groeihormonen kunnen zijn behandeld. De uitvoer van dit vlees naar de Europese Unie is verboden. Zwitserland:

beperkt het gebruik van dit vlees tot de rechtstreekse verkoop aan de consument door detailhandelsbedrijven onder passende etiketteringsvoorwaarden;

beperkt het binnenbrengen daarvan tot Zwitserse grensinspectieposten;

handhaaft een passend traceerbaarheids- en kanalisatiesysteem om elke mogelijkheid van het later binnenbrengen van het vlees op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie te voorkomen;

dient éénmaal per jaar bij de Commissie een verslag over de oorsprong en de bestemming van de invoer en een lijst van de uitgevoerde controles in om de Commissie in staat te stellen na te gaan of de bij de vorige streepjes genoemde voorwaarden zijn nageleefd;

als zich problemen voordoen, worden deze bepalingen door het Gemengd Veterinair Comité onderzocht.

HOOFDSTUK VI

Retributies

1.

Er is geen retributie verschuldigd voor de veterinaire controles in het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland.

2.

Voor de veterinaire controles op de invoer uit derde landen verbinden de Zwitserse autoriteiten zich tot inning van de retributies in verband met de officiële controles, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).".


(1)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(2)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(3)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als laatstelijk gewijzigd.

(4)  Onder verwijzing naar de erkenningscategorieën als omschreven in Beschikking 2009/821/EG.

(5)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(6)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.

(7)  Elke verwijzing naar een wetsbesluit geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar dat besluit, als gewijzigd vóór 31 december 2014.


BIJLAGE IX

Aanhangsel 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

"Aanhangsel 11

Contactpunten

I.

Voor de Europese Unie:

De directeur

Veterinaire en internationale aangelegenheden

Directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid

Europese Commissie

B-1049 Brussel, België

II.

Voor Zwitserland:

De directeur

Federaal Bureau Voedselveiligheid en Veterinaire Aangelegenheden

CH-3003 Bern, Zwitserland".