ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 224

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
27 augustus 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/1428 van de Commissie van 25 augustus 2015 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 244/2009 van de Commissie betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor niet-gerichte lampen voor huishoudelijk gebruik en Verordening (EG) nr. 245/2009 van de Commissie betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor fluorescentielampen zonder ingebouwd voorschakelapparaat, voor hogedrukgasontladingslampen en voor voorschakelapparaten en armaturen die deze lampen kunnen laten branden, en tot intrekking van Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 1194/2012 van de Commissie betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor gerichte lampen, ledlampen en gerelateerde uitrusting ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1430 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Jambon de Lacaune (BGA))

35

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1431 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

37

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1432 van de Commissie van 25 augustus 2015 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten, wat betreft de gegevens voor Estland en Litouwen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6031)  ( 1 )

39

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.8.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 224/1


VERORDENING (EU) 2015/1428 VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2015

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 244/2009 van de Commissie betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor niet-gerichte lampen voor huishoudelijk gebruik en Verordening (EG) nr. 245/2009 van de Commissie betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor fluorescentielampen zonder ingebouwd voorschakelapparaat, voor hogedrukgasontladingslampen en voor voorschakelapparaten en armaturen die deze lampen kunnen laten branden, en tot intrekking van Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 1194/2012 van de Commissie betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor gerichte lampen, ledlampen en gerelateerde uitrusting

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,

Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie moet, in het licht van de technologische vooruitgang, een evaluatie van Verordening (EG) nr. 244/2009 van de Commissie (2) uitvoeren, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op de ontwikkeling van de verkoop van lampen voor bijzondere doeleinden, teneinde te controleren dat deze niet worden gebruikt voor algemene verlichtingsdoeleinden, alsook op de ontwikkeling van nieuwe technologieën zoals leds en op de haalbaarheid van het vaststellen van energie-efficiëntie-eisen op het niveau van klasse A, zoals omschreven in Richtlijn 98/11/EG van de Commissie (3).

(2)

Gezien de resultaten van de evaluatie van Verordening (EG) nr. 244/2009 lijkt het in economische zin voor fabrikanten onhaalbaar om vanaf 1 september 2016 op het net aan te sluiten halogeenlampen te ontwikkelen en in de handel te brengen die voldoen aan de grenswaarden wat het hoogste opgegeven lampvermogen voor een bepaalde opgegeven lichtstroom betreft, zoals voor „stap 6” vastgesteld in tabel 1 van Verordening (EG) nr. 244/2009 van de Commissie. Uit een evaluatie van de verwachte ontwikkelingen op het gebied van efficiëntere verlichtingstechnologieën blijkt dat een beter tijdstip voor de introductie van die grenswaarde 1 september 2018 is.

(3)

Om de milieubaten te maximaliseren en de negatieve economische effecten voor de gebruiker te minimaliseren, is het noodzakelijk te eisen dat het ontwerp van toekomstige armaturen verenigbaar is met energie-efficiënte verlichtingsoplossingen. Om te vermijden dat de markt zich opsluit in verouderde, niet verder ontwikkelde technologieën moet ervoor worden gezorgd dat in de handel gebrachte armaturen volledig verenigbaar zijn met hoogefficiënte lampen van minimaal energie-efficiëntieklasse „A+” overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012 van de Commissie (4).

(4)

De evaluatie van Verordening (EG) nr. 244/2009 heeft de noodzaak aan het licht gebracht van een actualisering en verduidelijking van de definitie van „lampen voor bijzondere doeleinden”, met het doel het gebruik van dergelijke lampen voor algemene verlichtingstoepassingen te beperken en de eisen aan te passen aan de technologische ontwikkelingen. De regelgevingseisen moeten voorts het gebruik van de meest energie-efficiënte verlichtingsoplossingen voor een bepaalde specifieke toepassing vergemakkelijken.

(5)

Het is noodzakelijk de samenhang te waarborgen van Verordening (EG) nr. 244/2009 en Verordening (EU) nr. 1194/2012 van de Commissie (5) wat de definitie van en productinformatie-eisen voor producten voor bijzondere doeleinden betreft, wat het best kan worden bereikt door een gecombineerde wijziging van beide verordeningen. Dit moet het voor fabrikanten en leveranciers gemakkelijker maken de regelgevingseisen in acht te nemen en moet een effectieve marktbewaking door de nationale autoriteiten ondersteunen.

(6)

Bij de evaluatie van Verordening (EG) nr. 244/2009 is geconcludeerd dat de haalbaarheid om energie-efficiëntie-eisen voor het „A”-klasseniveau of hoger vast te stellen, moet worden onderzocht in het kader van een grondige vervolgstudie, waarin tevens de haalbaarheid wordt onderzocht van een verhoging van de energie-efficiëntie-eisen voor producten die onder Verordening (EG) nr. 245/2009 van de Commissie (6) en Verordening (EU) nr. 1194/2012 vallen, van een verruiming van het toepassingsgebied van beide verordeningen om de vermindering van het energieverbruik te optimaliseren, en van een unificatie van de drie verordeningen tot één enkele, samenhangende uitvoeringsmaatregel inzake eisen voor het ecologisch ontwerp van verlichtingsproducten.

(7)

In Verordening (EG) nr. 245/2009 worden de energie in de gebruiksfase en het kwikgehalte van lampen als significante ecologische aspecten geïdentificeerd. Het bestaan van productprestatie-eisen voor lampen zonder hetzij productefficiëntie-eisen, hetzij eisen qua kwikgehalte resulteert derhalve in een onnodige reguleringsbelasting en kan leiden tot de geleidelijke utbanning van een product om niet-significante redenen. Een wijziging van het toepassingsgebied van productprestatie-eisen om die in overeenkomstig te brengen met het toepassingsgebied van de significante doeleinden van de verordening, verbetert derhalve de passendheid van de regelgeving.

(8)

Bij de overweging van de noodzaak van herziening van de verlichtingsgerelateerde verordening inzake ecologisch ontwerp en energie-etikettering is het passend om onder meer de uitzonderingsbepaling voor lampen met G9- en R7-voet en de minimumenergieprestatie-eisen voor lampen opnieuw te bekijken.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 244/2009

Verordening (EG) nr. 244/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 4 wordt vervangen door:

„4.   „lamp voor bijzondere doeleinden”: een lamp waarbij technologieën worden gebruikt die onder deze verordening vallen, maar die bestemd is voor gebruik in bijzondere toepassingen wegens haar technische eigenschappen als beschreven in de technische documentatie. Bijzondere toepassingen zijn toepassingen die technische eigenschappen vergen welke niet zijn vereist voor de verlichting van gewone ruimten of voorwerpen in gemiddelde omstandigheden. Deze toepassingen zijn van de volgende types:

a)

toepassingen waarbij het eerste doeleinde niet verlichting is, zoals:

i)

de uitzending van licht als een agens in een scheikundig of biologisch proces (zoals polymerisatie, ultraviolet licht gebruikt voor verduurzamen/drogen/uitharden, fotodynamische therapie, tuinbouw, dierverzorging, insecticiden);

ii)

beeldvorming en -projectie (zoals flitslichten voor camera's, fotokopieermachines, videoprojectoren);

iii)

verwarming (infrarode lampen);

iv)

signalering (zoals verkeerslichten of verlichting van landingsbanen);

b)

verlichtingstoepassingen waarbij:

i)

de spectrale distributie van het licht bedoeld is om het uiterlijk van de belichte scène of het belichte object te veranderen bovenop het zichtbaar maken ervan (zoals verlichting van tentoongestelde levensmiddelen of gekleurde lampen als omschreven in punt 1 van bijlage I), uitgezonderd de variaties in de toegevoegde kleurtemperatuur; of

ii)

de spectrale distributie van het licht aangepast is aan de specifieke behoeften van specifieke technische apparatuur bovenop het voor mensen zichtbaar maken van de scène of het object (zoals studioverlichting, „show effect”-toepassingen, theaterverlichting); of

iii)

de verlichte scène of het verlichte voorwerp een bijzondere bescherming vergt van de negatieve effecten van de lichtbron (zoals verlichting met een speciaal filter voor patiënten met fotosensitiviteit of lichtgevoelige museumvoorwerpen); of

iv)

verlichting uitsluitend in noodsituaties vereist is (zoals armaturen voor noodverlichting of voorschakelapparaten voor noodverlichtingen); of

v)

de verlichtingsproducten weerstand moeten bieden aan extreme omstandigheden (zoals trillingen of temperaturen beneden – 20 °C of boven 50 °C);

Gloeilampen die langer dan 60 mm zijn, zijn geen lampen voor bijzondere doeleinden, indien zij uitsluitend weerstand bieden aan mechanische schokken en trillingen en geen verkeerslichtgloeilampen zijn; of zij beschikken over een nominaal vermogen van meer dan 25 W en beschikken over specifieke kenmerken die ook aanwezig zijn in lampen van een hogere energie-efficiëntieklasse overeenkomstig Verordening (EU) nr. 874/2012 (zoals een EMC-emissie van nul, een CRI-waarde van minimaal 95 en uv-emissies van maximaal 2 mW per 1 000 lm);”;

b)

punt 9 wordt vervangen door:

„9.   „wolfraam-halogeenlamp”: een gloeidraadlamp waarin de gloeidraad van wolfraam is vervaardigd en wordt omringd door een gas dat halogenen of halogeenverbindingen bevat in een peer die van kwarts of hardglas is vervaardigd en die in een tweede enveloppe kan zijn geassembleerd. De lamp kan al dan niet met een ingebouwde voeding worden geleverd;”;

c)

punt 19 wordt toegevoegd:

„19.   „verkeerslichtgloeilamp”: een gloeilamp met een nominale spanning van meer dan 60 V en een defectpercentage van minder dan 2 % gedurende de eerste 1 000 operationele uren.”.

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Eisen inzake ecologisch ontwerp

1.   Ongerichte lampen voor huishoudelijk gebruik voldoen aan de in bijlage II vermelde eisen inzake ecologisch ontwerp.

Elke eis inzake ecologisch ontwerp is van toepassing overeenkomstig de volgende stappen:

 

stap 1: 1 september 2009,

 

stap 2: 1 september 2010,

 

stap 3: 1 september 2011,

 

stap 4: 1 september 2012,

 

stap 5: 1 september 2013,

 

stap 6: 1 september 2018.

Tenzij een eis wordt vervangen of zulks anderszins wordt aangegeven, blijft hij naast de later ingevoerde eisen van kracht.

2.   Lampen voor bijzondere doeleinden voldoen aan de volgende eisen:

a)

Indien de kleurcoördinaten van een lamp altijd binnen het volgende bereik vallen:

 

x < 0,270 of x > 0,530

 

y < – 2,3172 x2 + 2,3653 x – 0,2199 of y > – 2,3172 x2 + 2,3653 x – 0,1595;

worden de kleurcoördinaten vermeld in de technische documentatie die wordt opgesteld met het oog op de overeenstemmingsbeoordeling conform artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG, waarbij wordt aangegeven dat deze coördinaten dit een lamp voor bijzondere doeleinden maken.

b)

Voor alle lampen voor bijzondere doeleinden wordt het beoogde gebruiksdoel in alle vormen van de productinformatie vermeld, samen met de waarschuwing dat zij niet bestemd zijn voor gebruik in andere toepassingen.

De technische documentatie die wordt opgesteld met het oog op de overeenstemmingsbeoordeling conform artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG bevat een opsomming van de technische parameters die het lampontwerp specifiek maken voor het beoogde gebruiksdoel.

Zo nodig kunnen de parameters zo worden omschreven dat geen commercieel gevoelige informatie in verband met de intellectuele-eigendomsrechten van de fabrikant bekend wordt gemaakt.

Wanneer de lamp zichtbaar voor de eindgebruikers wordt getoond voordat zij tot de aankoop overgaan, wordt de volgende informatie duidelijk en opvallend op de verpakking aangegeven:

i)

het beoogde gebruiksdoel;

ii)

het gegeven dat de lamp niet geschikt is voor de verlichting van een huishoudelijke ruimte; en

iii)

de technische parameters die het lampontwerp specifiek maken voor het aangegeven beoogde gebruiksdoel.

De onder iii) bedoelde informatie kan, als alternatief, ook binnenin de verpakking worden gegeven.”.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EG) nr. 245/2009

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 245/2009 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 3

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1194/2012

Verordening (EU) nr. 1194/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 4 wordt vervangen door:

„4.   „product voor bijzondere doeleinden”: een product waarbij technologieën worden gebruikt die onder deze verordening vallen, maar dat bestemd is voor gebruik in bijzondere toepassingen wegens zijn technische eigenschappen als beschreven in de technische documentatie. Bijzondere toepassingen zijn toepassingen die technische eigenschappen vergen welke niet zijn vereist voor de verlichting van gewone ruimten of voorwerpen in gemiddelde omstandigheden. Zij zijn van de volgende types:

a)

toepassingen waarbij het eerste doeleinde niet verlichting is, zoals:

i)

de uitzending van licht als een agens in een scheikundig of biologisch proces (zoals polymerisatie, ultraviolet licht gebruikt voor verduurzamen/drogen/uitharden, fotodynamische therapie, tuinbouw, dierverzorging, insecticiden);

ii)

beeldvorming en -projectie (zoals flitslichten voor camera's, fotokopieermachines, videoprojectoren);

iii)

verwarming (infrarode lampen);

iv)

signalering (zoals verkeerslichten of verlichting van landingsbanen);

b)

verlichtingstoepassingen waarbij:

i)

de spectrale distributie van het licht bedoeld is om het uiterlijk van de belichte scène of het belichte object te veranderen bovenop het zichtbaar maken ervan (zoals verlichting van tentoongestelde levensmiddelen of gekleurde lampen als omschreven in punt 1 van bijlage I), uitgezonderd de variaties in de toegevoegde kleurtemperatuur; of

ii)

de spectrale distributie van het licht aangepast is aan de specifieke behoeften van specifieke technische apparatuur bovenop het voor mensen zichtbaar maken van de scène of het object (zoals studioverlichting, „show effect”-toepassingen, theaterverlichting); of

iii)

de verlichte scène of het verlichte voorwerp een bijzondere bescherming vergt van de negatieve effecten van de lichtbron (zoals verlichting met een speciaal filter voor patiënten met fotosensitiviteit of lichtgevoelige museumvoorwerpen); of

iv)

verlichting uitsluitend in noodsituaties vereist is (zoals armaturen voor noodverlichting of voorschakelapparaten voor noodverlichtingen); of

v)

de verlichtingsproducten weerstand moeten bieden aan extreme omstandigheden (zoals trillingen of temperaturen beneden – 20 °C of boven 50 °C);

Gloeilampen die langer dan 60 mm zijn, zijn geen lampen voor bijzondere doeleinden, indien zij uitsluitend weerstand bieden aan mechanische schokken en trillingen en geen verkeerslichtgloeilampen zijn; of zij beschikken over een nominaal vermogen van meer dan 25 W en beschikken over specifieke kenmerken die ook aanwezig zijn in lampen van een hogere energie-efficiëntieklasse overeenkomstig Verordening (EU) nr. 874/2012 (zoals een EMC-emissie van nul, een CRI-waarde van minimaal 95 en uv-emissies van maximaal 2 mW per 1 000 lm);”;

b)

punt 28 wordt vervangen door:

„28.   „verlichtingsarmatuur”: een product dat het door één of meer lampen uitgestraalde licht verspreidt, filtert of omvormt en dat alle onderdelen bevat die nodig zijn om de lampen te ondersteunen, te bevestigen en te beschermen, waaronder, indien nodig, hulpstroombanen en voorzieningen om deze op de elektrische voeding aan te sluiten. Wanneer het eerste doeleinde van een product niet verlichting is en het product afhankelijk is van een energie-input om bij gebruik zijn eerste doeleinde te verwezenlijken (zoals koelapparaten, naaimachines, endoscopen, bloedanalysatoren) wordt het voor de doeleinden van deze verordening niet als een verlichtingsarmatuur beschouwd;”;

c)

punt 31 wordt toegevoegd:

„31.   „verkeerslichtgloeilamp”: een gloeilamp met een nominale spanning van meer dan 60 V en een defectpercentage van minder dan 2 % gedurende de eerste 1 000 operationele uren.”.

2)

De bijlagen I, III en IV worden gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking zes maanden na de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

(2)  Verordening (EG) nr. 244/2009 van de Commissie van 18 maart 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor niet-gerichte lampen voor huishoudelijk gebruik (PB L 76 van 24.3.2009, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/11/EG van de Commissie van 27 januari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 92/75/EEG van de Raad wat de etikettering van het energieverbruik van lampen voor huishoudelijk gebruik betreft (PB L 71 van 10.3.1998, blz. 1.)

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van elektrische lampen en verlichtingsarmaturen (PB L 258 van 26.9.2012, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 1194/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor gerichte lampen, ledlampen en gerelateerde uitrusting betreft (PB L 342 van 14.12.2012, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 245/2009 van de Commissie van 18 maart 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor fluorescentielampen zonder ingebouwd voorschakelapparaat, voor hogedrukgasontladingslampen en voor voorschakelapparaten en armaturen die deze lampen kunnen laten branden, en tot intrekking van Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 76 van 24.3.2009, blz. 17).


BIJLAGE I

Wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 245/2009

1.

In bijlage III, punt 1.2, onder B, wordt de laatste alinea vervangen door:

„Hogedruknatriumlampen waarvoor lampefficiëntie-eisen gelden, hebben minimaal de lumenbehoudsfactor- en lampoverlevingsfactorwaarden van tabel 13:

Tabel 13

Lumenbehoudsfactor- en lampoverlevingsfactorwaarden voor hogedruknatriumlampen — fase 2

Hogedruknatriumlampcategorie en branduren voor meting

Lumenbehoudsfactor van de lamp (LLMF)

Lampoverlevingsfactor (LSF)

P ≤ 75 W

LLMF en LSF gemeten bij 12 000 branduren

Ra ≤ 60

> 0,80

> 0,90

Ra > 60

> 0,75

> 0,75

alle retrofit-lampen die bestemd zijn om te werken met ballast voor hogedrukkwikdamplampen

> 0,75

> 0,80

P > 75 W ≤ 605 W

LLMF en LSF gemeten bij 16 000 branduren

Ra ≤ 60

> 0,85

> 0,90

Ra > 60

> 0,70

> 0,65

alle retrofit-lampen die bestemd zijn om te werken met ballast voor hogedrukkwikdamplampen

> 0,75

> 0,55

De eisen van tabel 13 voor retrofit-hogedruknatriumlampen die bestemd zijn om te werken met ballast voor hogedrukkwikdamplampen zijn van toepassing tot zes jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.”.

2.

In bijlage III, punt 1.2, wordt C vervangen door:

„C.   Eisen in de derde fase

Acht jaar na de inwerkingtreding van deze verordening:

Metaaldamphalogeenlampen moeten minimaal voldoen aan de in tabel 14 vermelde lumenbehoudsfactor- en lampoverlevingsfactorwaarden:

Tabel 14

Lumenbehoudsfactoren en lampoverlevingsfactoren voor metaaldamphalogeenlampen — fase 3

Branduren

Lumenbehoudsfactor van de lamp

Lampoverlevingsfactor

12 000

> 0,80

> 0,80”


BIJLAGE II

Wijziging van bijlagen I, III en IV bij Verordening (EU) nr. 1194/2012

1.

In bijlage I wordt punt 2 vervangen door:

„2.

Voor alle producten voor bijzondere doeleinden wordt het beoogde gebruiksdoel in alle vormen van de productinformatie vermeld, samen met de waarschuwing dat zij niet bestemd zijn voor gebruik in andere toepassingen.

De technische documentatie die wordt opgesteld met het oog op de overeenstemmingsbeoordeling conform artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG bevat een opsomming van de technische parameters die maken dat het productontwerp specifiek bestemd is voor het aangegeven beoogde gebruiksdoel.

Zo nodig kunnen de parameters zo worden omschreven dat geen commercieel gevoelige informatie in verband met de intellectuele-eigendomsrechten van de fabrikant bekend wordt gemaakt.

Wanneer het product zichtbaar voor de eindgebruikers wordt getoond voordat zij tot de aankoop overgaan, wordt de volgende informatie duidelijk en opvallend op de verpakking aangegeven:

a)

het beoogde gebruiksdoel;

b)

het gegeven dat de lamp niet geschikt is voor de verlichting van een huishoudelijke ruimte; en

c)

de technische parameters die maken dat het productontwerp specifiek bestemd is voor het aangegeven beoogde gebruiksdoel.

De onder c) bedoelde informatie kan, als alternatief, ook binnenin de verpakking worden gegeven.”.

2.

In bijlage III wordt punt 2.3 vervangen door:

„2.3.   Eisen inzake functionaliteit voor apparatuur die is ontworpen om tussen de netvoeding en de lampen te worden geïnstalleerd

a)

Vanaf fase 2 moet apparatuur die is ontworpen voor gebruik tussen de netvoeding en de lampen, in overeenstemming zijn met de meest recente voorschriften inzake verenigbaarheid met lampen waarvan de energierendementsindex (berekend voor zowel gerichte als niet-gerichte lampen overeenkomstig de in punt 1.1 van deze bijlage vastgestelde methode) niet meer bedraagt dan:

0,24 voor niet-gerichte lampen (in de veronderstelling dat Φuse = de totale opgegeven lichtstroom);

0,40 voor gerichte lampen.

Wanneer een dimmer aangeschakeld is op zijn laagste stand waarvoor de lamp in aan-stand vermogen verbruikt, moeten de daarmee bediende lampen minimaal 1 % leveren van hun lichtstroom bij volledige belasting.

Wanneer een verlichtingsarmatuur in de handel wordt gebracht en door de eindgebruiker vervangbare lampen bij de verlichtingsarmatuur worden meegeleverd, moeten deze meegeleverde lampen van één van de hoogste twee energieklassen zijn waarmee de verlichtingsarmatuur overeenkomstig de etikettering verenigbaar is overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012.

b)

Vanaf fase 3 moet een verlichtingsarmatuur, ontworpen voor door de eindgebruiker vervangbare lampen, die in de handel wordt gebracht, volledig verenigbaar zijn met lampen van minimaal energie-efficiëntieklasse „A+” overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012. De technische documentatie van een dergelijke armatuur die wordt opgesteld met het oog op de overeenstemmingsbeoordeling conform artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG bevat minimaal één realistische combinatie van productinstellingen en voorwaarden waarin het product moet worden getest.”.

3.

In bijlage IV wordt punt 3 vervangen door:

„3.   Controleprocedure voor apparatuur die is ontworpen om tussen de netvoeding en de lampen te worden geïnstalleerd

De autoriteiten van de lidstaten testen één eenheid.

De apparatuur is in overeenstemming met de in deze verordening vastgelegde eisen wanneer aan de hand van de meest recente meetmethoden en criteria voor het beoordelen van de verenigbaarheid, met inbegrip van methoden die zijn vastgesteld in documenten waarvan de referentienummers met dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt vastgesteld dat zij in overeenstemming is met de in punt 2.3 van bijlage III vastgestelde bepalingen inzake verenigbaarheid. Als wordt geconcludeerd dat wat de verenigbaarheidseisen van punt 2.3, onder a), van bijlage III betreft, de apparatuur niet verenigbaar is, is het model toch nog in overeenstemming met deze verordening als het voldoet aan de in punt 3.3 van bijlage III of in artikel 3, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012 vastgestelde productinformatie-eisen.

Voorschakelapparaten voor lampen worden niet alleen getoetst aan de verenigbaarheidseisen, maar ook aan de in punt 1.2 van bijlage III neergelegde rendementseisen. De test wordt uitgevoerd op één voorschakelapparaat voor een lamp, niet op een combinatie van verschillende voorschakelapparaten voor lampen, ook niet wanneer het model zo is ontworpen dat het samen met andere voorschakelapparaten de lamp(en) in een bepaalde installatie bedient. Het model is in overeenstemming met de eisen als de resultaten niet meer dan 2,5 % van de grenswaarden afwijken. Wanneer de resultaten meer dan 2,5 % van de grenswaarden afwijken, worden drie extra eenheden getest. Het model is in overeenstemming met deze verordening wanneer het gemiddelde van de resultaten van de drie extra tests niet meer dan 2,5 % van de grenswaarden afwijkt.

Verlichtingsarmaturen die bestemd zijn om op de markt aan eindgebruikers te worden verkocht, worden niet alleen getoetst aan de verenigbaarheidseisen, maar worden ook gecontroleerd op de aanwezigheid van lampen in hun verpakking. Het model is in overeenstemming met deze verordening indien er geen lampen aanwezig zijn of wanneer de aanwezige lampen tot de krachtens punt 2.3 van bijlage III vereiste energieklassen behoren.

Bovenop de verenigbaarheidseisen moeten dimmers worden getest met gloeidraadlampen wanneer de dimmer zich in de minimale dimming-stand bevindt. Het model wordt geacht te voldoen aan de eisen wanneer de lampen, geïnstalleerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant, minimaal 1 % leveren van hun lichtstroom bij volledige belasting.

Wanneer het model niet voldoet aan de voornoemde toepasselijke overeenstemmingscriteria, is het niet in overeenstemming met deze verordening. De autoriteiten van de lidstaat verstrekken de autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie de testresultaten en andere relevante informatie binnen een termijn van één maand na vaststelling van het besluit van niet-overeenstemming van het model.”.


27.8.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 224/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1429 VAN DE COMMISSIE

van 26 augustus 2015

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/501 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) en Taiwan („de betrokken landen”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 13 mei 2014 namens producenten in de Unie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal was ingediend door Eurofer („de klager”). De klager vertegenwoordigt ca. 50 % van de totale productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de Unie. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

1.2.   Registratie

(3)

Naar aanleiding van een door de klager ingediend en met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek heeft de Commissie op 15 december 2014 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2014 (3) vastgesteld, uit hoofde waarvan koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de VRC of Taiwan per 17 december 2014 aan registratie onderworpen werden („de registratieverordening”).

(4)

Belanghebbenden voerden aan dat het besluit tot registratie van de invoer ongefundeerd was, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 14, lid 5, van de basisverordening was voldaan. Deze claims waren echter noch onderbouwd noch op feitelijk bewijsmateriaal gebaseerd. Ten tijde van het besluit tot registratie van de invoer beschikte de Commissie over voldoende voorlopig bewijsmateriaal om de registratie van de invoer te rechtvaardigen: er was sprake van een sterke stijging van zowel de invoer als het marktaandeel van deze landen. De claims moesten derhalve worden afgewezen.

1.3.   Vervolg van de procedure

(5)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. Eén Chinese exporteur, één Taiwanese exporteur en de klager dienden een verzoek in voor hoorzittingen in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures, welk verzoek werd gehonoreerd. De betreffende hoorzittingen vonden plaats op 24 april 2015, 27 april 2015 en 7 juli 2015. De raadadviseur-auditeur in handelsprocedures was ook beschikbaar om op verzoek van een belanghebbende te controleren hoe de diensten van de Commissie die verantwoordelijk waren voor het onderzoek gebruik hadden gemaakt van vertrouwelijke informatie.

(6)

De Commissie is voortgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden en in voorkomend geval werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

(7)

Daarnaast werd bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

Producenten in het referentieland:

AK Steel Corporation, Ohio, VS

NAS North American Stainless, Kentucky, VS

 

Niet-verbonden importeurs:

Acciai Vender S.p.A., Parma, Italië

Inox Market Service S.R.L, Padua, Italië

Nova Trading SA, Torun, Polen

 

Gebruikers:

Franke S.p.A., Peschiera del Garda, Italië

Indesit Company S.p.A., Fabriano, Italië

(8)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de betrokken landen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen („de mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken ten aanzien van deze mededeling van de definitieve bevindingen.

(9)

Met de opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

1.4.   Steekproef

(10)

Eén onderneming betwistte de bevinding in overweging 14 van de voorlopige verordening dat zij geen producent-exporteur was. De onderneming verstrekte evenwel geen aanvullende informatie die voor de Commissie aanleiding had kunnen zijn haar standpunt in overweging 14 van de voorlopige verordening te herzien.

(11)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen over de methode voor het nemen van de steekproeven van producenten in de Unie, producenten-exporteurs in de VRC en Taiwan en niet-verbonden importeurs, worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 7 tot en met 22 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.5.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(12)

Zoals gesteld in overweging 25 van de voorlopige verordening had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Inleiding

(13)

Zoals uiteengezet in overweging 26 van de voorlopige verordening wordt het betrokken product gevormd door gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, van oorsprong uit de VRC en Taiwan, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7219 31 00, 7219 32 10, 7219 32 90, 7219 33 10, 7219 33 90, 7219 34 10, 7219 34 90, 7219 35 10, 7219 35 90, 7220 20 21, 7220 20 29, 7220 20 41, 7220 20 49, 7220 20 81 en 7220 20 89 („het betrokken product”).

(14)

Koudgewalste platte producten van roestvrij staal worden voor uiteenlopende toepassingen gebruikt, bijvoorbeeld bij de productie van huishoudelijke apparaten (bijvoorbeeld het binnenwerk van wasmachines en vaatwassers), bij de productie van gelaste buizen en medische apparatuur, en in de voedingsmiddelen- en auto-industrie.

(15)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product allemaal dezelfde fysieke, chemische en technische basiskenmerken hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

2.2.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(16)

Belanghebbenden herhaalden hun argument uit het voorlopige stadium dat smal bandstaal en precisiebandstaal van het onderzoek moesten worden uitgesloten. Zij herhaalden hun argument dat het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie in zijn analyse van de concentratiezaak Outokumpu/INOXUM had besloten deze productsoort van de desbetreffende markt uit te sluiten (4). Verder betoogden de belanghebbenden dat zowel aan de vraag- als aanbodzijde vervanging tussen „standaard” koudgewalste platte producten van roestvrij staal en precisiebandstaal zich slechts in beperkte mate voordoet. Zoals echter reeds gesteld in overweging 31 van de voorlopige verordening wordt de marktdefinitie in een antidumpingzaak gedefinieerd door de fysieke kenmerken van het betrokken product, niet door vervanging aan de vraag- en aanbodzijde.

(17)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde één belanghebbende zijn argument dat de marktdefinitie in concentratiezaken relevant is voor de productomschrijving in antidumpingzaken. Ter onderbouwing van dit argument stelt deze belanghebbende dat de EU-instellingen in aanvulling op de fysieke, technische en chemische kenmerken van het product ook rekening mogen houden met een aantal andere factoren, waaronder gebruik, onderlinge uitwisselbaarheid, perceptie onder consumenten, distributiekanalen, vervaardigingsproces, productiekosten en kwaliteit. De vier parameters „gebruik, onderlinge uitwisselbaarheid, perceptie onder consumenten en vervaardigingsproces” zouden synoniem zijn met vervanging aan de vraag- en aanbodzijde.

(18)

Zonder te beoordelen of „gebruik, onderlinge uitwisselbaarheid, perceptie onder consumenten en vervaardigingsproces” inderdaad synoniem zijn met vervanging aan de vraag- en aanbodzijde gaat de bovenstaande lijst met kenmerken veel verder dan deze vier criteria. Het argument dat de marktdefinitie in concentratiezaken relevant is voor de productomschrijving in antidumpingzaken moet dan ook worden verworpen.

(19)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een andere belanghebbende aan dat in de beoordeling of precisiebandstaal onder de omschrijving van het betrokken product zou moeten vallen, de kwestie dat de bedrijfstak van de Unie volgens hem „in het verleden” niet in staat was deze productsoort te verkopen in aanmerking genomen moet worden. In dit verband wordt in overweging 30 van de voorlopige verordening duidelijk gesteld dat de bedrijfstak van de Unie in staat is om in dit marktsegment aan de volledige vraag te voldoen. Zonder een nadere definitie van „in het verleden” is het onmogelijk na te gaan of deze bewering feitelijk juist is of zelfs maar relevant is. Hoe het ook zij, precisiebandstaal heeft dezelfde fysieke, technische en chemische basiskenmerken als het betrokken product.

(20)

Een belanghebbende voerde aan dat zelfs indien gespecialiseerde producten minder dan 1 % van de totale invoer vertegenwoordigen, zoals de Commissie aangeeft in overweging 101 van de voorlopige verordening, de Commissie een deel van de markt zou hebben gediscrimineerd door ze niet uit te sluiten. Volgens deze belanghebbende zouden de ondernemingen die omgaan met gespecialiseerde producten geen andere leveranciers voor deze gespecialiseerde producten vinden. Deze bewering werd niet verder onderbouwd.

(21)

Er wordt op gewezen dat de stelling in overweging 101 van de voorlopige verordening uit haar verband is gehaald. Die stelling werd gedaan in de context van de cumulatieve beoordeling van invoer uit de VRC en Taiwan, niet met betrekking tot de productomschrijving van het onderzoek. Dat deze gespecialiseerde producten dezelfde fysieke basiskenmerken hebben als de „standaard” koudgewalste platte producten van roestvrij staal, wordt ook niet betwist.

(22)

De Commissie heeft deze argumenten derhalve verworpen en de productomschrijving van het onderzoek ongewijzigd gelaten.

2.3.   Conclusie

(23)

De voorlopige bevindingen in de overwegingen 26 tot en met 32 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

3.   DUMPING

3.1.   De VRC

3.1.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(24)

Zoals toegelicht in overweging 34 van de voorlopige verordening heeft geen van de bij dit onderzoek betrokken producenten-exporteurs BMO aangevraagd.

3.1.2.   Referentieland

(25)

In de voorlopige verordening is de Verenigde Staten („VS”) geselecteerd als een geschikt referentieland in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Volgens twee producenten-exporteurs is de VS geen geschikt referentieland voor het vaststellen van de normale waarde, vanwege het feit dat het productieproces en de gebruikte grondstoffen anders zijn in de VRC dan in de VS. Eén producent-exporteur voerde bovendien aan dat Taiwan een betere keuze zou zijn als referentieland, aangezien de productiekosten van Chinese fabrieken veel meer overeenkomen met de productiekosten van Taiwanese fabrieken dan die van Amerikaanse fabrieken. Volgens deze producent-exporteur kan dit worden verklaard door het feit dat grote Taiwanese producenten van koudgewalste platte producten van roestvrij staal grote hoeveelheden gedeeltelijk veredelde materialen gebruiken, te weten zwart warmband uit de VRC. Dit zwart warmband wordt gemaakt van nikkelruwijzer, een grondstof die vrijwel uitsluitend in de VRC wordt gebruikt. Volgens een andere producent-exporteur zijn de producenten in de VS op de een of andere manier verbonden met bepaalde producenten in de Unie en zijn de feitelijke bevindingen ten aanzien van de omvang van de Amerikaanse markt niet juist.

(26)

Er bestaan inderdaad verschillen tussen de VS en de VRC wat betreft de winning van nikkel, een van de belangrijkste grondstoffen voor de productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal. In beide landen gebruiken de producenten van koudgewalste platte producten van roestvrij staal weliswaar bepaalde hoeveelheden „utility nickel”, maar de voornaamste bron van nikkel in de VS is schroot van roestvrij staal, en in de VRC nikkelruwijzer. Dat verschil maakt de VS in dit geval echter nog niet ongeschikt als referentieland. De eindproducten die in de VS en in de VRC worden geproduceerd zijn immers wel degelijk vergelijkbaar, zoals gesteld in overweging 29 van de voorlopige verordening en in overweging 15. Zoals toegelicht in de overwegingen 39 en 40 van de voorlopige verordening wordt de VS op basis van bepaalde criteria beschouwd als geschikt referentieland. In het licht van het concurrentieniveau op de markt voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de VS en met inachtneming van de beschikbare medewerking van slechts twee landen doen de verschillen in de winning van nikkel en het productieproces niets af aan de geschiktheid van de VS als referentieland. Tegelijkertijd doet een argument dat uitgaat van het gebruik van nikkelruwijzer en het daaraan gekoppelde productieproces in de VRC afbreuk aan de geschiktheid van Taiwan en ieder ander land ter wereld als alternatief referentieland. Nikkelruwijzer wordt vrijwel uitsluitend geproduceerd in de VRC en, als gevolg van invoerbeperkingen, ook vrijwel uitsluitend in dat land verhandeld en gebruikt. Daaruit volgt, zoals ook is vastgesteld, dat nikkelruwijzer in Taiwan, het alternatieve referentieland, niet wordt gebruikt. Als grondstoffen voor de productie van het betrokken product in Taiwan worden voornamelijk „utility nickel” gebruikt en, zoals opgemerkt door een van de producenten-exporteurs, zwart warmband dat in hoofdzaak in de VRC wordt gekocht. Zoals gesteld in overweging 39 van de voorlopige verordening worden in de VS en Taiwan grotendeels dezelfde grondstoffen gebruikt. Bovendien kunnen er overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties worden toegepast om rekening te kunnen houden met bepaalde verschillen, mits het prijseffect is aangetoond en bewezen is dat de correctie gerechtvaardigd is, rekening houdend met het gebruik van een referentieland onder artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

(27)

Ten tweede, wat betreft de productiekosten van de Taiwanese producent die gebruikmaakt van in de VRC gekocht zwart warmband was, zoals toegelicht in overweging 76 van de voorlopige verordening, het betreffende zwart warmband gekocht van een verbonden leverancier in de VRC. Dit was het enige geval in het onderzoek waarin zwart warmband uit de VRC op grote schaal werd gebruikt. In haar berekening heeft de Commissie de aankoopkosten van het warmband vervangen door de eigen productiekosten van de onderneming. Anders gezegd, de aankoopkosten van het zwart warmband, waarvan werd gesteld dat zij de productiekosten in de VRC weergeven, werden vervangen door de kosten van de productie in Taiwan, waar geen nikkelruwijzer werd gebruikt. Het argument dat als gevolg van het gebruik van zwart warmband, dat in de VRC uit nikkelruwijzer is vervaardigd, de kosten van de productie in Taiwan en de VRC vergelijkbaar zijn, houdt dan ook geen stand.

(28)

Ten derde is een van de producenten in de VS verbonden met producenten in de Unie. Die relatie is evenwel niet relevant voor dit onderzoek. De Commissie wijst erop dat zelfs wanneer de producenten in de referentielanden verbonden zijn met producenten in de Unie, die verbondenheid geen afbreuk doet aan de vaststelling van de normale waarde op basis van gecontroleerde gegevens. Er is bovendien geen specifieke reden om vraagtekens te plaatsen bij het gebruik van gegevens van deze producent in het referentieland. Dit argument wordt verworpen.

(29)

Ten vierde is het argument dat de feitelijke bevindingen ten aanzien van de omvang van de Amerikaanse markt onjuist zouden zijn, niet nader onderbouwd. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(30)

Gezien het bovenstaande wordt het argument dat de VS geen geschikt referentieland is, verworpen. De voorlopige bevindingen in de overwegingen 39 en 40 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

(31)

De Commissie bevestigt de selectie van de VS als het referentieland in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

(32)

Twee belanghebbenden herhaalden hun bezwaren tegen het gebruik van de VS als referentieland. Zij bleven erbij dat het productieproces van de producenten in de VS niet vergelijkbaar is met dat van sommige Chinese producenten en stelden wederom Taiwan voor als alternatief.

(33)

De Commissie heeft de aanvullende opmerkingen aangaande de mogelijke selectie van Taiwan in plaats van de VS als het referentieland zorgvuldig geanalyseerd. De Commissie is van mening dat die opmerkingen geen nieuwe specifieke argumenten ter tafel hebben gebracht, en bevestigt derhalve de argumentatie zoals beschreven in de overwegingen 25 tot en met 29.

3.1.3.   Normale waarde

(34)

Aangezien geen opmerkingen over de bepaling van de normale waarde werden ontvangen, worden de overwegingen 43 tot en met 49 van de voorlopige verordening bevestigd.

Uitvoerprijs

(35)

Aangezien geen opmerkingen over de vaststelling van de uitvoerprijzen werden ontvangen, wordt overweging 65 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.1.4.   Vergelijking

(36)

Twee producenten-exporteurs voerden aan dat, mocht de VS worden gehandhaafd als het referentieland, een correctie moet worden toegepast in verband met het gebruik van verschillende grondstoffen. Eén producent-exporteur merkte op dat een van de producenten in de VS extra kosten heeft in verband met intern vervoer. Hij stelde dat de normale waarde als gevolg hiervan gecorrigeerd zou moeten worden. Een van de producenten-exporteurs merkte op dat de Commissie bij het vaststellen van de normale waarde de parameters voor dikte, breedte en randen heeft uitgesloten van de vooraf bepaalde productcontrolenummers („PCN's”). Volgens deze producent-exporteur zijn dikte en in minder mate breedte belangrijke factoren, gezien hun directe effect op de productiekosten en prijzen per ton.

(37)

Ten eerste, wat betreft de correctie vanwege het gebruik van verschillende grondstoffen, volgt uit artikel 2, lid 10, van de basisverordening dat dumpingberekeningen niet op kosten maar op prijs zijn gebaseerd. Verschillen in het gebruik van grondstoffen en productieprocessen zijn derhalve niet relevant, tenzij het prijseffect is aangetoond en bewezen is dat de correctie gerechtvaardigd is, rekening houdend met het gebruik van een referentieland onder artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Een aanvraag voor een correctie moeten altijd worden onderbouwd. De Commissie heeft geen aanwijzingen dat het verschil qua grondstof en productieproces de vergelijkbaarheid van de prijzen in de weg zou staan. Aangezien de producenten-exporteurs het prijseffect van het gebruik van verschillende grondstoffen niet hebben aangetoond, worden de correcties niet gerechtvaardigd geacht.

(38)

Ten tweede wordt er overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder e), een correctie toegepast voor verschillen in kosten die rechtstreeks verband houden met de overbrenging van het product van de bedrijfsruimten van de exporteur naar een onafhankelijke afnemer wanneer dergelijke kosten in de prijzen zijn begrepen. Deze bepaling heeft geen betrekking op de kosten van intern vervoer, waardoor zij niet kan dienen als grond voor een correctie.

(39)

Ten derde merkt de Commissie op dat de genoemde PCN-parameters werden uitgesloten in het voorlopige stadium teneinde een vergelijking met het soortgelijke product in het referentieland mogelijk te maken. Vervolgens heeft de Commissie de matching verhoogd en is zij erin geslaagd de meeste transacties op basis van volledige PCN's te vergelijken, met inbegrip van parameters voor dikte, breedte en randen. Voor transacties waarbij dit niet mogelijk was, werd voor de vergelijking uitgegaan van een zo volledig mogelijk PCN. Dit resulteerde in een wijziging van de dumpingmarges, zoals toegelicht in overweging 49.

(40)

Twee belanghebbenden voerden aan dat de Commissie bij het gebruikmaken van de gegevens uit de VS een correctie had moeten toepassen op de normale waarde vanwege het verschil tussen de VRC en de VS qua gebruikte grondstoffen. Eén belanghebbende voerde aan dat nikkelruwijzer goedkoper is, aangezien het nikkelgehalte van dit product laag is en voor het ijzer dat het bevat niets hoeft te worden betaald. Teneinde aan te tonen dat het verschil in de kosten van de grondstoffen van invloed is op de prijzen voerde deze belanghebbende aan dat de binnenlandse prijzen in de VRC lager liggen dan in de Unie en in de VS. Volgens de belanghebbende kan dit prijsverschil niet worden toegeschreven aan de vermeende subsidie, aangezien de Commissie het parallelle antisubsidieonderzoek tegen de VRC heeft beëindigd. Een andere belanghebbende merkte op dat kosten en prijzen in de staalindustrie aan elkaar gekoppeld zijn.

(41)

Wat betreft de correcties op de normale waarde merkt de Commissie op dat een partij die een verzoek indient voor een correctie uit hoofde van artikel 2, lid 7, onder a), of lid 10, van de basisverordening moet bewijzen dat haar claim gerechtvaardigd is. De bewijslast dat een dergelijke correctie moet worden toegepast ligt derhalve bij de partij die de correctie wil inroepen. Een correctie vanwege verschillen in factoren waarvan niet is aangetoond dat zij de prijs en daarmee de vergelijkbaarheid beïnvloeden, moet de Commissie afwijzen.

(42)

Bij het vergelijken van de normale waarde en de uitvoerprijs dient de Commissie rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijs en de vergelijkbaarheid van de prijs van de producten, niet met de kosten die voor hun productie zijn gemaakt. Wat betreft de prijzen van nikkelruwijzer merkt de Commissie op dat die, net als de prijs van grondstoffen die in de Unie en de VS worden gebruikt, de prijs van nikkel op de wereldmarkt volgen. Als nikkelruwijzer goedkoper is vanwege het lage nikkelgehalte, dan hebben producenten die nikkelruwijzer gebruiken er meer van nodig om het nikkelgehalte te bereiken dat is voorgeschreven onder internationale normen voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal. Wat betreft het argument dat het ijzer in nikkelruwijzer kosteloos beschikbaar is, merkt de Commissie op dat producenten van koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de Unie en de VS evenmin de volledige prijs betalen voor het ijzer in ijzernikkel. Met betrekking tot de vergelijking tussen binnenlandse prijzen voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de VRC, de Unie en de VS als bewijs voor het prijseffect van het gebruik van nikkel ruwijzer in de VRC merkt de Commissie op dat de binnenlandse prijzen in de VRC de situatie weergeven zoals die bestaat in een land zonder markteconomie. De VS is een land mét een markteconomie.

(43)

De Commissie brengt in herinnering dat geruime tijd geleden al is vastgesteld dat de bepalingen van artikel 2, lid 10, van de basisverordening niet kunnen worden aangewend om artikel 2, lid 7, onder a), van diezelfde verordening niet van toepassing te verklaren. In dit verband werd vastgesteld dat de in het referentieland bepaalde normale waarde geheel voldoet aan de bepalingen van artikel 2, lid 7, zoals toegelicht in overweging 31. Deze normale waarde is geschikt en een nadere aanpassing ervan is onder artikel 2, lid 7, onder a), dan ook niet gerechtvaardigd.

(44)

Wat betreft het argument dat lagere binnenlandse prijzen voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de VRC niet het gevolg kunnen zijn van een subsidie, merkt de Commissie op dat het parallelle antisubsidieonderzoek werd beëindigd vanwege het feit dat de klagers hun klacht hadden ingetrokken, als gevolg waarvan er geen bevindingen inzake subsidiëring geformuleerd konden worden. De Commissie is om deze redenen van oordeel dat de producenten-exporteurs in de VRC niet hebben aangetoond dat een correctie vanwege het verschil in grondstoffen in de VRC en de VS gerechtvaardigd is.

(45)

Volgens een belanghebbende had de Commissie bij het vergelijken van de uitvoerprijs met de normale waarde op basis van een ingekort PCN een correctie moeten toepassen uit hoofde van vergelijkbaarheid van de prijzen. Diezelfde belanghebbende voerde aan dat hij in zijn mogelijkheden om het feitelijke correctieniveau aan te tonen of voor te stellen werd beperkt vanwege de vertrouwelijkheid van de van producenten in het referentieland ontvangen informatie.

(46)

De Commissie herhaalt dat de meeste uitgevoerde producten (69 %) waren vergeleken op basis van het volledige PCN. Bovendien had de belanghebbende zelfs binnen de beperkingen uit hoofde van de bescherming van vertrouwelijke informatie van producenten in het referentieland een niveau kunnen voorstellen voor de correctie voor fysieke kenmerken, aangezien hij bekend was met de criteria die niet in aanmerking waren genomen en de parameters die in de PCN-structuur voor die criteria waren voorzien. Aangezien een dergelijk gekwantificeerd verzoek niet werd gedaan, werd dit argument verworpen.

(47)

Een belanghebbende vroeg of de producenten in het referentieland producten verkochten aan eindgebruikers en verzocht, indien dat het geval was, om een correctie voor verschil in handelsstadium op basis van het PCN. Zoals toegelicht in overweging 53 van de voorlopige verordening heeft de Commissie de normale waarde en de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek, en dat was hetzelfde handelsstadium. De beweerde noodzaak van een correctie was dus niet aangetoond. Dit argument moest sowieso worden verworpen aangezien het niet nader was onderbouwd.

3.1.5.   Dumpingmarges

(48)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de methode die wordt gebruikt voor het berekenen van de dumpingmarges, zoals beschreven in de overwegingen 55 tot en met 60 van de voorlopige verordening, bevestigd.

(49)

Rekening houdend met de toegepaste correcties op de normale waarde alsmede de verhoogde vergelijking en aangezien geen verdere opmerkingen werden ontvangen, zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Tabel 1

Dumpingmarges, VRC

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Baosteel Group: Baosteel Stainless Steel Co., Ltd; Ningbo Baoxin Stainless Steel Co., Ltd

42,2

TISCO Group: Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd; Tianjin TISCO & TPCO Stainless Steel Co Ltd

50,2

Andere medewerkende ondernemingen

49,1

Alle andere ondernemingen

50,2

3.2.   Taiwan

3.2.1.   Normale waarde

(50)

In de methode voor berekening van de normale waarde zoals die is toegelicht in de overwegingen 63 tot en met 66 van de voorlopige verordening is geen rekening gehouden met de binnenlandse verkoop aan distributeurs en handelaren.

(51)

Dit heeft te maken met de specifieke marktsituatie in Taiwan, waar de distributeurs aanzienlijke hoeveelheden van de productie uitvoeren die tegelijkertijd door de producenten-exporteurs wordt gerapporteerd als afzet voor binnenlandse consumptie.

(52)

Deze conclusie is gebaseerd op en wordt gerechtvaardigd door twee belangrijke elementen. Ten eerste bestemde een van de belangrijkste distributeurs van Taiwan het grootste deel van de van producenten aangekochte volumes voor uitvoer, waardoor die afzet niet gold als binnenlandse verkoop bij de berekening van de normale waarde in Taiwan. Ten tweede blijkt uit de productiegegevens van bekende producenten en uit Taiwanese handelsstatistieken dat de door de bekende producenten-exporteurs gemelde binnenlandse verkoop goed was voor meer dan 90 % van de uitvoer naar de Unie en dat van die verkoop ca. 50 % werd uitgevoerd.

(53)

Het element op basis van statistieken werd door twee producenten-exporteurs betwist. Zij voerden aan dat de Commissie bij het vaststellen van de totale Taiwanese productie uitsluitend medewerkende ondernemingen in aanmerking had genomen met enige uitvoer naar de Unie. Ook voerden zij aan dat de Commissie in de in overweging 52 beschreven analyse de totale invoer volgens de Taiwanese statistieken als bestemd voor verdere uitvoer zou moeten beschouwen.

(54)

De Commissie heeft de gegevens over productie en binnenlandse verkoop onderzocht van alle bekende Taiwanese producenten, waaronder die waar een van de producenten-exporteurs op duidt. De Commissie deed dit teneinde optimaal aan te sluiten bij de statistieken. De aanvullend verzamelde gegevens hadden een neerwaarts effect op het resultaat van de in overweging 52 beschreven analyse. Op die basis werd vastgesteld dat van de gemelde binnenlandse verkoop ca. 40 % werd uitgevoerd.

(55)

Wat betreft het argument in overweging 53 om de totale invoer volgens de statistieken als bestemd voor verdere uitvoer te beschouwen, heeft de producent-exporteur geen bewijs overgelegd waaruit de noodzaak daarvan zou blijken. De invoer voor wederuitvoer valt normaal gesproken onder een speciale douaneregeling en wordt in de handelsstatistieken niet als echte invoer aangemerkt. De Commissie kan op basis van dit argument dan ook geen zinvolle conclusie trekken.

(56)

Twee producenten-exporteurs voerden verder aan dat het niveau van binnenlandse verkoop dat door de Commissie buiten beschouwing werd gelaten, niet in de juiste verhouding stond tot het in overweging 52 genoemde percentage. Zij herhaalden hun argument dat de bestemming van de verkoop van hun binnenlandse afnemers hun niet bekend was. De Commissie is van oordeel dat een gebrek aan kennis omtrent de eindbestemming van de verkoop niet doorslaggevend is. De Commissie heeft de situatie wederom geanalyseerd op basis van het bewijsmateriaal dat in het huidige onderzoek beschikbaar is en heeft de verkoop die moet worden uitgesloten van de vaststelling van de normale waarde dienovereenkomstig aangepast, teneinde de individuele situatie van de producenten-exporteurs zoveel mogelijk recht te doen. Wanneer dat gerechtvaardigd was, werd een deel van de verkoop die in het voorlopige stadium was uitgesloten voor de berekening van de normale waarde, gebruikt voor de berekening van de normale waarde.

(57)

Een belanghebbende plaatste vraagtekens bij de opname van binnenlandse verkoop aan handelaren en distributeurs bij het vaststellen van de normale waarde. De argumenten daarvoor werden gepresenteerd in de vorm van schriftelijke opmerkingen en tijdens de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures op 7 juli 2015.

(58)

Zoals uiteengezet in overweging 56 is de Commissie, na het instellen van de voorlopige maatregelen, de feitelijke indeling van de verkoop aan distributeurs blijven onderzoeken teneinde een meer accurate en juridisch correcte indeling te verkrijgen in binnenlandse verkoop dan wel uitvoer ten behoeve van het vaststellen van de normale waarde, en ging zij niet langer uit van het vermoeden dat alle verkoop aan distributeurs bestemd was voor uitvoer. De opmerkingen die werden ontvangen na de mededeling van de voorlopige bevindingen en nadere details werden in beschouwing genomen.

(59)

In plaats van het uitsluiten van alle verkoop aan distributeurs op basis van het vermoeden dat alle verkoop aan distributeurs voor de uitvoer is bestemd, besloot de Commissie alleen die verkoop aan distributeurs uit te sluiten waarvan de feitelijke uitvoer genoegzaam kon worden bewezen. De Commissie heeft de gemelde verkoop in kwestie onderzocht en ingedeeld als hetzij binnenlands hetzij bestemd voor uitvoer op basis van de specifieke situatie en gegevens van elk van de betrokken producenten-exporteurs. Een voorbeeld van relevant bewijsmateriaal was het bestaan van uitvoergerichte kortingen. Subjectieve aspecten zoals voornemen of kennis, of het gebrek daaraan, speelden geen enkele rol in de objectieve beoordeling door de Commissie.

(60)

Eén producent-exporteur betwistte de verwerping van bepaalde aftrek voor schroot van de productiekosten. Ter onderbouwing van zijn argument diende hij aanvullende informatie in waarin het productieverlies in de productiekostentabel was verantwoord als conversiekosten. Volgens dit argument is het productieverlies gelijk aan het totaal van de kosten van materiaal dat niet in eindproduct is omgezet plus de aan het productieverlies toe te rekenen fabricagekosten. De Commissie heeft dit argument zorgvuldig bestudeerd, en heeft geconstateerd dat de materiaalkostencomponent van het productieverlies veel lager was dan het bedrag dat als aftrek voor schroot in mindering was gebracht. Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de onderneming haar argument dat de schrootwaarde vergeleken moest worden met het bedrag van het totale verlies, inclusief de daaraan toe te rekenen fabricagekosten. De Commissie blijft bij haar standpunt dat de marktwaarde van schroot niet hoger kan zijn dan die van de basisproducten. Het argument van de producent-exporteur moet daarom worden afgewezen.

(61)

Daar komt bij dat de producent-exporteur heeft verzuimd zijn argument aangaande de verwerping van bepaalde aftrek voor schroot te onderbouwen met een opgave van de feitelijke hoeveelheid materiaal die is verbruikt voor de productie van het betrokken product, op basis waarvan de Commissie het verlies had kunnen beoordelen. Volgens de onderneming stond de verbruikshoeveelheid en waarde van elke voor de productie gebruikte grondstof vermeld in de werkbladen die zij tijdens de controle ter plaatse had ingediend. De Commissie constateerde dat die gegevens betrekking hadden op meer dan het betrokken product, zoals warmgewalst breedband getransformeerd en verkocht als tussenproducten. Als gevolg daarvan kan de Commissie het verlies van in schroot geconverteerd materiaal niet controleren. Aangezien de verliezen en het schroot alleen in waarden zijn vermeld, was het niet mogelijk na te gaan of het materiaalverbruik voor het betrokken product toereikend was om zowel het betrokken product te produceren als het in mindering op de productiekosten gebrachte schroot. Het was derhalve niet mogelijk op betrouwbare wijze vast te stellen of in het gemelde verlies materiaalkosten waren begrepen, zoals beweerd, en welk bedrag aan schroot in mindering gebracht zou kunnen worden. Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de producent-exporteur zijn argument zonder daarbij nieuwe feiten te presenteren.

(62)

De voorlopige bevindingen in de overwegingen 62 en 67 tot en met 78 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

3.2.2.   Uitvoerprijs

(63)

Eén producent-exporteur betwistte in zijn opmerkingen na zowel de mededeling van de voorlopige bevindingen als de mededeling van de definitieve bevindingen de uitsluiting van bepaalde uitvoer naar de Unie die werd gerapporteerd op basis van de door zijn afnemers ingediende uitvoercertificaten. Aan de hand van die uitvoercertificaten echter kan noch de producent noch de door de producent-exporteur vermelde verkooptransactie worden geïdentificeerd. Bovendien waren de uitvoercertificaten niet consequent bij alle afnemers gedurende het gehele onderzoektijdvak verzameld. Ondanks de grote inspanningen van de producent-exporteur kon de bestemming van de verkoop niet worden gecontroleerd en het bewijsmateriaal dekte hoe dan ook niet het gehele onderzoektijdvak. De Commissie kon daarom niet op betrouwbare wijze vaststellen, ten behoeve van de berekening van de dumpingmarge, dat die verkoop daadwerkelijk was uitgevoerd. Het argument wordt derhalve afgewezen.

3.2.3.   Vergelijking

(64)

Eén producent-exporteur verzocht om een correctie voor de wisselkoers en hanteerde daarvoor de koers op de datum van afwikkeling van de verplichtingen. Ten behoeve van de vergelijking overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening is voor alle producenten-exporteurs in Taiwan consequent gebruikgemaakt van de maandelijkse wisselkoersen van de Europese Centrale Bank. De benadering waar de producent-exporteur om verzoekt zou niet aansluiten bij de basisverordening, die het gebruik van de wisselkoers op de datum van verkoop voorschrijft. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

(65)

Eén producent-exporteur betwistte het gebruik van de maandelijkse wisselkoersen van de Europese Centrale Bank en stond erop zijn eigen dagkoersen te hanteren. De producent-exporteur heeft het verschil dat door die handelwijze zou worden veroorzaakt, niet gekwantificeerd. De Commissie heeft de maandelijkse koersen gebruikt ten behoeve van vergelijkbaarheid en consistentie, aangezien de dumpingmarge voor deze producent deel uitmaakte van een enkele dumpingmarge die werd berekend voor een groep verbonden producenten waarvan er slechts één dagkoersen wenste te gebruiken.

3.2.4.   Dumpingmarges

(66)

Rekening houdend met de wijzigingen van de normale waarde zoals uiteengezet in overweging 56 zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Tabel 2

Dumpingmarges, Taiwan

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Chia Far Industrial Factory Co., Ltd

0

Tang Eng Iron Works Co., Ltd en Yieh United Steel Corporation

6,8

Andere medewerkende ondernemingen

6,8

Alle andere ondernemingen

6,8

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(67)

Zoals uiteengezet in overweging 90 van de voorlopige verordening werd het soortgelijke product tijdens het onderzoektijdvak door negen bekende producenten in de Unie vervaardigd. Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(68)

Aangezien geen aanvullende opmerkingen werden ontvangen, wordt de definitie van bedrijfstak van de Unie zoals die in de overwegingen 90 tot en met 93 van de voorlopige verordening is opgenomen, bevestigd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(69)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen over het verbruik in de Unie, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 94 tot en met 96 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   Invoer uit de betrokken landen

4.3.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(70)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalden de belanghebbenden het argument dat zij in het voorlopige stadium al hadden aangevoerd, te weten dat de Commissie het effect op de invoer met dumping uit de VRC en Taiwan onterecht cumulatief heeft beoordeeld. Zij hebben geen nieuwe feiten aangedragen ter onderbouwing van dit argument.

(71)

Zoals aangegeven in overweging 66 bleek na de opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen één Taiwanese producent-exporteur geen producten met dumping te hebben verkocht. De uitvoer van deze onderneming werd dienovereenkomstig in mindering gebracht op de uitvoer met dumping uit de VRC en Taiwan.

(72)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen over de cumulatieve beoordeling, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 97 tot en met 102 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.2.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

(73)

Zoals uiteengezet in overweging 71 werd de invoer van één Taiwanese producent-exporteur die geen producten met dumping bleek te verkopen in mindering gebracht op de invoer met dumping. Omwille van de vertrouwelijkheid kan het volume en marktaandeel van deze invoer niet bekend worden gemaakt. De aftrek van het verwaarloosbare volume en marktaandeel van deze invoer — aanzienlijk kleiner dan 1 % — heeft evenwel geen invloed op de trend in de ontwikkeling van het volume en marktaandeel van invoer met dumping uit de betrokken landen gedurende de beoordelingsperiode.

(74)

Bij gebrek aan andere opmerkingen over het volume en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen en rekening houdend met de herziene bevindingen zoals uiteengezet in overweging 73, worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 103 tot en met 106 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.3.   Prijzen van de ingevoerde producten uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(75)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen verzochten belanghebbenden om aanvullende informatie over de aard van de „kosten na invoer” zoals bedoeld in overweging 110, ii), van de voorlopige verordening. Deze kosten betreffen de kosten van verlading en tijdelijke opslag van de ingevoerde producten op de plaats van invoer, inklaringsrecht en bankkosten.

(76)

De kosten na invoer zijn gecontroleerd tijdens de bedrijfsbezoeken aan de in overweging 7 vermelde importeurs. Na deze controlebezoeken stelde de Commissie vast dat de invoerkosten lager waren dan de kosten vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens ten tijde van de voorlopige verordening.

(77)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerde een belanghebbende niet te kunnen controleren of alle aan invoer gerelateerde kosten tot aan de levering aan de eerste afnemer in de Unie naar behoren in aanmerking waren genomen. Ter toelichting zij vermeld dat de prijsonderbieding een vergelijking betreft tussen verkoopprijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie en de prijs na inklaring van de producenten-exporteurs, grens Unie. De kosten tussen de haven en de eerste niet-verbonden afnemer worden voor deze vergelijking derhalve niet in aanmerking genomen.

(78)

Een belanghebbende merkte op dat een aanzienlijk deel van het soortgelijke product in de Unie wordt verkocht met een beschermend folie (5). De producent-exporteur voerde aan dat het gebruik van dit folie tot uiting moet komen in het door de Commissie gebruikte PCN, aangezien het de prijs sterk beïnvloedt.

(79)

Dit argument werd bijzonder laat ter tafel gebracht, circa elf maanden na aanvang van het onderzoek en zo'n tien maanden nadat het PCN aan de partijen bekend was gemaakt. In dat stadium was het voor de Commissie onmogelijk de betreffende transacties individueel te identificeren.

(80)

De Commissie heeft evenwel één algehele correctie toegepast op basis van de informatie die de bedrijfstak van de Unie naar aanleiding van dit argument heeft verstrekt.

(81)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde dezelfde belanghebbende aan dat, in plaats van een algehele correctie, de Commissie uitsluitend een correctie moest toepassen op de transacties waarbij het soortgelijke product daadwerkelijk van een beschermend folie was voorzien. De belanghebbende is het bovendien niet eens met het oordeel dat hij zijn argument laat heeft ingediend, aangezien deze informatie al in het publieke domein beschikbaar was voordat het onderzoek begon.

(82)

Zoals gezegd besloot de Commissie een algehele correctie toe te passen, aangezien het onmogelijk was de betreffende transacties individueel te identificeren. Het is bekend dat de betrokken transacties een niet onaanzienlijk deel uitmaken van het totale aantal transacties. Een belanghebbende kan niet zomaar aanvoeren dat informatie in het publieke domein beschikbaar is, maar zal een onderbouwde claim moeten indienen die een correctie kan rechtvaardigen.

(83)

Het effect van de herberekening van deze lagere invoerkosten werd grotendeels tenietgedaan door de correctie in verband met het beschermend folie. Het gecombineerde effect van de beide correcties resulteert in een vrijwel ongewijzigde gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge voor de invoer uit de betrokken landen op de markt van de Unie van 9,8 % tot 11,4 % (vergeleken met 9,6 % tot 11,3 % in de voorlopige verordening). De gewogen gemiddelde prijsbederfsmarge voor de invoer uit de betrokken landen op de markt van de Unie bleef eveneens vrijwel ongewijzigd, van 23,1 % tot 25,3 % (vergeleken met 22,9 % tot 25,2 % in de voorlopige verordening).

(84)

Volgens één belanghebbende is uit het onderzoek gebleken dat producenten-exporteurs bijna uitsluitend verkopen aan onafhankelijke distributeurs of staalservicebedrijven, terwijl de bedrijfstak van de Unie zijn producten verkocht aan distributeurs, geïntegreerde servicebedrijven en eindgebruikers. Volgens deze belanghebbende dient de Commissie, om deze prijzen te kunnen vergelijken, de vaste kosten van de servicebedrijven in aanmerking te nemen aangezien er sprake is van een ander handelsstadium. Een correctie voor een verschil in handelsstadium kan echter niet worden toegepast op basis van kostenverschillen, maar uitsluitend indien is aangetoond dat er sprake is van consistente en uitgesproken prijsverschillen tussen de betreffende handelsstadia. Uit de feitelijke vergelijking van de prijzen waartegen de bedrijfstak van de Unie producten heeft verkocht aan de beide handelsstadia op de markt van de Unie blijkt dat, zoals aangegeven in overweging 112 van de voorlopige verordening, het verschil in handelsstadium geen gevolgen had voor de prijzen. Geen enkele belanghebbende heeft informatie aangedragen die deze bevinding zou kunnen weerleggen. Dat betekent dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden voor een correctie voor verschil in handelsstadium.

(85)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde dezelfde belanghebbende aan dat bij vergelijking van de verkoopprijzen van de servicebedrijven van de bedrijfstak van de Unie met de prijzen van de producenten-exporteurs, producten worden vergeleken die niet met elkaar te vergelijken zijn. In dit verband stelde de belanghebbende dat de verkoop van de servicebedrijven van de bedrijfstak van de Unie grotendeels bestaat uit verder verwerkte goederen zoals (smal) bandstaal en discs, terwijl de exporteurs hoofdzakelijk standaard warmband verkopen.

(86)

In dit verband wordt opgemerkt dat standaard warmband niet is vergeleken met smalle producten zoals (smal) bandstaal. De breedte van het product was onderdeel van het PCN, om te waarborgen dat uitsluitend producten van vergelijkbare breedte zouden worden vergeleken. Discs werden in het geheel niet opgenomen in de vergelijking, aangezien deze producten door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs niet naar de Unie werden uitgevoerd.

(87)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de prijzen van de invoer uit de betrokken landen en prijsonderbieding werden ontvangen, worden de andere conclusies in de overwegingen 107 tot en met 112 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Opmerkingen van algemene aard

(88)

Belanghebbenden hebben hun argument herhaald dat het onjuist was de indicatoren in macro-economische en micro-economische indicatoren onder te verdelen, maar dat in plaats daarvan bij de schadebeoordeling steevast de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gebruikt moesten worden. Een dergelijke benadering zou evenwel geen recht doen aan informatie die beschikbaar is op het niveau van de bedrijfstak van de Unie omtrent productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit en hoogte van de dumpingmarge.

(89)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde één belanghebbende zijn argument dat de analyse van de schade wordt vertekend doordat de grootste producent van de Unie, Outokumpu, niet in de steekproef is opgenomen. Zoals reeds vermeld in overweging 93 van de voorlopige verordening werd de steekproef representatief geacht aangezien zij ca. 50 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigt. Het feit dat Outokumpu niet aan het onderzoek heeft meegewerkt heeft derhalve geen gevolgen voor de representativiteit van de geselecteerde steekproef en voor de kwaliteit van de gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten.

(90)

Belanghebbenden voerden aan dat wanneer de schade-indicatoren worden opgesplitst in macro-economische en micro-economische indicatoren, niet kan worden geconcludeerd of en in hoeverre de in de steekproef opgenomen producenten schade hebben opgelopen. Dit argument treft geen doel. Overeenkomstig artikel 3 van de basisverordening wordt de schade vastgesteld op het niveau van een bedrijfstak van de Unie. Steekproeven zijn een techniek waarin wordt voorzien door artikel 17 van de basisverordening en waarmee de Commissie het aantal onderzochte partijen (in dit geval: de producenten in de Unie) kan beperken in gevallen waarin het om een groot aantal partijen gaat. De steekproef beperkt de vaststelling van de schade evenwel niet tot de daartoe geselecteerde producenten in de Unie. Bepaalde schade-indicatoren, waaronder marktaandeel en verkoopvolume, kunnen alleen op zinvolle wijze worden geanalyseerd op het niveau van een bedrijfstak van de Unie. Bevindingen ten aanzien van de steekproef worden bovendien als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd. Dat betekent dat alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie als geheel in aanmerking genomen moet worden.

(91)

Aangezien er geen aanvullende opmerkingen over de opmerkingen van algemene aard inzake de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 107 tot en met 112 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

(92)

Wat betreft de werkgelegenheid hebben belanghebbenden aangevoerd dat de daling van de werkgelegenheid te wijten was aan toenemende productiviteit van de bedrijfstak van de Unie. De toename van de productiviteit (6 %) gedurende de beoordelingsperiode was echter veel kleiner dan de afname van de werkgelegenheid (11 %). Deze afname wordt ook beïnvloed door het productievolume van de bedrijfstak van de Unie, dat in een groeiende markt met 5 % is gedaald.

(93)

Zoals hierboven beschreven moest de bedrijfstak van de Unie zijn productie terugschroeven in een groeiende markt, als gevolg van de invoer met dumping uit de betrokken landen. Als de bedrijfstak van de Unie had kunnen profiteren van de marktgroei en in zijn productie gelijke tred had kunnen houden met de toenemende vraag, dan zou die verhoogde productie de toenemende productiviteit hebben gecompenseerd. Het resulterende verlies van werkgelegenheid zou in dat geval aanzienlijk kleiner zijn geweest. De Commissie is derhalve van oordeel dat de afnemende werkgelegenheid hoofdzakelijk is toe te schrijven aan de invoer met dumping uit de betrokken landen, en dat de toenemende efficiëntie van de bedrijfstak van de Unie slechts een gering effect had.

(94)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een belanghebbende aan dat de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie sinds het tijdvak 2004-2007 significant was gestegen met 55 %. Het in de voorlopige verordening vermelde werkgelegenheidscijfer betreft echter de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie als geheel, terwijl het werkgelegenheidscijfer voor het tijdvak 2004-2007 alleen betrekking heeft op een deel van de bedrijfstak van de Unie. Deze cijfers zijn dus niet onderling vergelijkbaar en wijzen niet op een stijgende lijn wat betreft de werkgelegenheid.

(95)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de macro-economische indicatoren werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 121 tot en met 132 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(96)

Belanghebbenden hebben hun argument herhaald dat de verkoopprijzen de kosten van grondstoffen volgen, met name chroom en nikkel, en dat bij de analyse van de ontwikkeling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie de „legeringstoeslag” buiten beschouwing moet worden gelaten.

(97)

Deze belanghebbenden hebben aanvullende informatie ingediend met betrekking tot de fluctuatie van de basisprijs zoals bedoeld in overweging 141 van de voorlopige verordening. Die gegevens hebben betrekking op koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de staalsoort 304 met een dikte van 2 mm, afwerking 2B, die door de producenten in de Unie worden verkocht (6). De basisprijs vertoonde volgens deze gegevens tijdens de gehele beoordelingsperiode een ononderbroken daling van ca. 11 % en ging daarbij van ca. 1 015 EUR/ton in 2010 naar ca. 907 EUR/ton in het onderzoektijdvak. Deze afname is kleiner dan de afname van 1 200 EUR/ton naar 1 000 EUR/ton die in de voorlopige verordening wordt genoemd, maar staaft de bevinding dat de basisprijs significant is gedaald.

(98)

Een belanghebbende voerde daarnaast aan dat het bewijsmateriaal in overweging 141 van de voorlopige verordening met betrekking tot de analyse van de basisprijs niet toereikend is om de bevinding te staven dat die basisprijs gedurende de beoordelingsperiode voor de bedrijfstak van de Unie is afgenomen, aangezien het afkomstig zou zijn van slechts één producent in de Unie.

(99)

Die informatie werd weliswaar verstrekt door één producent in de Unie, maar verwijst niet slechts naar één producent in de Unie. Het betreft informatie die is gepubliceerd door CRU, een algemeen bekend adviesbureau voor de staalindustrie. CRU heeft die informatie gepubliceerd voor de Duitse markt als geheel, en niet voor de prijzen van afzonderlijke producenten in de Unie. Het feit dat de basisprijzen gedurende de gehele beoordelingsperiode een ononderbroken daling vertoonden werd bovendien bevestigd door gegevens van andere belanghebbenden, zoals vermeld in overweging 97.

(100)

Geconcludeerd wordt dan ook dat de dalende verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie hun oorzaak vinden in zowel de afnemende kosten van grondstoffen als de substantiële daling van de basisprijs, die geen verband houdt met de ontwikkeling van de grondstofprijzen. De tweede component van de prijsdaling, te weten de afname van de basisprijs, toont aan dat de bedrijfstak van de Unie de prijzen gedurende de beoordelingsperiode verder moest verlagen, ondanks het feit dat dit verliesgevend was, als gevolg van de prijsdruk veroorzaakt door de invoer met dumping uit de betrokken landen.

(101)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een importeur aan dat de bovenstaande informatie over de ontwikkeling van de basisprijs uit „subjectieve meningen” van de Europese producent bestond, die nader geverifieerd zouden moeten worden. De informatie in overweging 97 is echter niet afkomstig van een Europese producent, maar van een vereniging van exporteurs, een partij die zich had uitgesproken tegen de instelling van maatregelen. Aangezien deze informatie strookt met de openbare informatie die is verstrekt door gespecialiseerde adviesbureaus, wordt zij als betrouwbaar beschouwd.

(102)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een andere belanghebbende aan dat de afnemende basisprijs grotendeels was toe te schrijven aan een uitzonderlijk hoge waarde in het tweede kwartaal van 2010. Waarom dit tijdvak bij de analyse van de ontwikkeling van de basisprijs buiten beschouwing gelaten zou moeten worden, werd door de belanghebbende niet onderbouwd. Aangezien de analyse van de schade-indicatoren de gehele beoordelingsperiode dient te bestrijken, moet dit argument worden verworpen.

(103)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen wees een belanghebbende erop dat de gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie volgens tabel 11 van de voorlopige verordening gedurende de gehele beoordelingsperiode boven de productiekosten per eenheid heeft gelegen. Volgens de belanghebbende betekent dit verschil dat de verliezen die de producenten in de Unie hebben geleden, niet zijn verklaard.

(104)

In dit verband merkt de Commissie op dat de productiekosten per eenheid in tabel 11 van de voorlopige verordening uitsluitend betrekking hebben op de productiekosten exclusief verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten. Een rechtstreekse vergelijking van deze kosten per eenheid met de verkoopprijs per eenheid geeft dus niet de winst weer die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is geboekt.

4.4.3.2.   Voorraden

(105)

Bepaalde belanghebbenden hebben opmerkingen gemaakt omtrent de afname van de voorraad met 7 % gedurende de beoordelingsperiode, en zien hierin een aanwijzing dat de bedrijfstak van de Unie gezond is.

(106)

De afname van de voorraad met 7 % gedurende de beoordelingsperiode weerspiegelt echter slechts de productie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Zoals blijkt uit tabel 13 van de voorlopige verordening vertegenwoordigt het voorraadniveau ca. 15 % van de productie gedurende de beoordelingsperiode. De geringe fluctuatie tussen 14 % en 16 % dient als een normale variatie in voorraadniveau te worden beschouwd.

(107)

Verder voerden belanghebbenden aan dat een voorraadniveau van 15 % van de jaarproductie, goed voor ca. twee maanden omzet, hoog te noemen is voor een bedrijfstak die hoofdzakelijk op bestelling produceert. Dit voorraadniveau vindt zijn oorsprong in het tijdsverschil tussen productie en de verschillende stadia van het verkoopproces en in verschillende verkooppatronen. Het voorraadniveau van 15 % van de productie kan daarom niet als bijzonder hoog worden beschouwd.

(108)

De Commissie bevestigt dat de voorraad geen zinvolle indicator is in het kader van dit onderzoek.

4.4.3.3.   Investeringen

(109)

Belanghebbenden merkten op dat de bedrijfstak van de Unie gedurende de gehele beoordelingsperiode enorme investeringen heeft gedaan, voor meer dan een miljard euro per jaar. De Commissie heeft met betrekking tot dit argument vastgesteld dat het niveau van investeringen waarnaar in de voorlopige verordening wordt verwezen in feite het niveau van de totale nettoboekwaarde van de activa was. De onderstaande tabel toont het werkelijke niveau van de investeringen en komt in de plaats van de desbetreffende regel in tabel 14 van de voorlopige verordening:

Tabel 3

Investeringen, alle producenten van de Unie (onderdeel van de schade-indicatoren)

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Investeringen (EUR)

37 490 603

48 191 901

70 857 777

53 367 691

Index (2010 = 100)

100

129

189

142

(110)

De feitelijke investeringen stegen met 89 procentpunt, van 37 miljoen EUR in 2010 tot 70 miljoen EUR in 2012, en zijn vervolgens gedurende de beoordelingsperiode met 47 procentpunt gedaald, tot 53 miljoen EUR. Deze nominale stijging is echter een gevolg van het zeer lage investeringsniveau in 2010. Dat investeringsniveau was zelfs zo laag, dat de nettoboekwaarde van de activa gedurende de beoordelingsperiode ononderbroken is gedaald, zoals blijkt uit tabel 14 van de voorlopige verordening.

(111)

Hoewel deze schade-indicator gedurende de beoordelingsperiode nominaal is verbeterd, heeft dat geen gevolgen voor de algehele negatieve beoordeling van de schade, aangezien deze indicator gedurende het hele tijdvak onder druk stond.

(112)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een belanghebbende aan dat na herziening van de investeringen, de indicator voor „rendement van investeringen” overeenkomstig herzien zou moeten worden. De indicator voor het rendement van investeringen is evenwel de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, zoals vermeld in overweging 150 van de voorlopige verordening. Herziening van de indicator voor investeringen heeft dan ook geen gevolgen voor het rendement van investeringen. Dit betekent dat het rendement van investeringen niet herzien hoeft te worden, aangezien het correct is weergegeven in de voorlopige verordening.

(113)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een belanghebbende aan dat een investering van in totaal 209 miljoen EUR gedurende de beoordelingsperiode niet strookt met het gedrag dat kan worden verwacht van ondernemingen die schade hebben geleden. Zoals echter aangegeven in overweging 110 stond het investeringsniveau gedurende de gehele beoordelingsperiode onder druk. Dit argument kan bijgevolg niet worden aanvaard.

(114)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de micro-economische indicatoren werden ontvangen, worden de overige conclusies in de overwegingen 135 tot en met 151 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.   Conclusie over schade

(115)

Gezien het bovenstaande en bij ontbreken van andere opmerkingen wordt de conclusie in de overwegingen 152 tot en met 155 van de voorlopige verordening, dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, bevestigd.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(116)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie ook onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit de betrokken landen, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

(117)

Belanghebbenden (producenten-exporteurs en distributeurs) herhaalden de argumenten omtrent het oorzakelijk verband die zij in het voorlopige stadium al hadden aangevoerd, zonder daarbij echter nieuwe elementen ter tafel te brengen. Het betrof onder meer opmerkingen aangaande het lage niveau van de invoer, invoerprijzen die de ontwikkeling van de grondstofprijzen weerspiegelen, invoer uit andere landen en de overcapaciteit van de bedrijfstak van de Unie. Aangezien er geen nieuwe argumenten werden ingediend, wordt het standpunt ingenomen dat de opmerkingen gedetailleerd zijn besproken in de overwegingen 156 tot en met 208 van de voorlopige verordening. Ten behoeve van de duidelijkheid worden bepaalde opmerkingen ook hieronder besproken.

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(118)

Belanghebbenden herhaalden bovendien dat de schade aan de bedrijfstak van de Unie niet veroorzaakt kon zijn door invoer uit de betrokken landen, te weten 4,3 % voor de VRC en 5,1 % voor Taiwan gedurende de beoordelingsperiode, vooral gezien het marktaandeel van ca. 80 % dat de bedrijfstak van de Unie in die periode genoot. De Commissie heeft vastgesteld dat tijdens de beoordelingsperiode de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 9,8 % tot 11,4 % werden onderboden door de invoer met dumping uit de betrokken landen, zoals toegelicht in overweging 83. De concurrentiedruk als gevolg van invoer is misschien niet buitengewoon hoog, maar zoals uiteengezet in overweging 158 van de voorlopige verordening heeft dit wel geleid tot druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, die als gevolg daarvan noch haar marktaandeel heeft weten te behouden noch winstgevend is geworden. Zoals wordt geconcludeerd in overweging 70 heeft de Commissie bovendien vastgesteld dat was voldaan aan de voorwaarden voor cumulatieve beoordeling van de effecten van de invoer uit de VRC en Taiwan, die gezamenlijk 9,5 % bedroegen gedurende het onderzoektijdvak.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer zonder dumping uit Taiwan

(119)

Zoals in overweging 66 is toegelicht bleek na de opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen dat één Taiwanese producent-exporteur geen producten met dumping had verkocht. Dit betekent dat het effect van deze invoer op de algehele situatie van de bedrijfstak van de Unie geanalyseerd moet worden, aangezien zij niet langer tot de invoer met dumping wordt gerekend.

(120)

Het volume van deze invoer gedurende de beoordelingsperiode was echter verwaarloosbaar, met een marktaandeel dat steeds aanzienlijk lager was dan 1 %. De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat de invoer zonder dumping uit Taiwan, gezien het verwaarloosbare volume daarvan, niet noemenswaardig heeft bijgedragen aan de schade voor de bedrijfstak van de Unie.

5.2.2.   Invoer uit andere derde landen

(121)

Een producent-exporteur voerde aan dat de prijzen van de invoer uit andere landen zoals Zuid-Korea en Zuid-Afrika lager zijn dan die van de invoer uit de VRC en dat die, samen met de invoer uit India, waarvoor dezelfde prijzen gelden als die voor invoer uit China, druk kunnen uitoefenen op de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Deze belanghebbende stelt bovendien dat de gemiddelde prijs van de invoer uit deze drie landen lager ligt dan de gemiddelde geen schade veroorzakende prijs van producenten in de Unie.

(122)

Zoals evenwel vermeld in overweging 174 van de voorlopige verordening bestaan koudgewalste platte producten van roestvrij staal uit verschillende staalsoorten, hetgeen leidt tot aanzienlijke prijsverschillen die in de door Eurostat berekende gemiddelde prijs niet konden worden uitgedrukt. Het heeft daarom geen zin om eenvoudigweg de gemiddelde prijzen met elkaar te vergelijken, aangezien daarin deze verschillen niet zijn verdisconteerd. De prijsonderbieding door de VRC en Taiwan werd dan ook niet vastgesteld op basis van de gemiddelde prijzen, maar op basis van een vergelijking per productsoort, zoals vermeld in overweging 111 van de voorlopige verordening.

(123)

Dezelfde belanghebbende voert ook aan dat de invoer uit India en Zuid-Korea sterk was toegenomen, zowel in absolute als relatieve zin. Uitsluiting van deze landen zou dan ook niet objectief zijn.

(124)

Het marktaandeel van Zuid-Korea is gedurende de beoordelingsperiode slechts met 0,5 procentpunt toegenomen, van 2,3 % tot 2,8 %. De invoer uit India is weliswaar sneller toegenomen, maar vertegenwoordigde slechts een zeer klein marktaandeel van minder dan 2 % gedurende de beoordelingsperiode. Hieruit blijkt dat er sprake is van objectieve verschillen tussen de situatie met betrekking tot de VRC en Taiwan enerzijds en India en Zuid-Korea anderzijds.

(125)

Dezelfde belanghebbende merkt ook op dat de Commissie niet toelicht wat de oorzaak was van de algehele prijsstijging in 2011 en van de prijsdaling in 2012.

(126)

In overweging 138 van de voorlopige verordening wordt toegelicht dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie worden beïnvloed door de ontwikkeling van de grondstofprijzen, met name chroom en nikkel. Aangezien de prijzen van invoer uit derde landen een soortgelijke ontwikkeling vertoonden, kan worden aangenomen dat daaraan vergelijkbare oorzaken ten grondslag liggen. Zoals evenwel aangegeven in overweging 174 van de voorlopige verordening bestaan koudgewalste platte producten van roestvrij staal uit verschillende staalsoorten, hetgeen leidt tot aanzienlijke prijsverschillen die in de door Eurostat berekende gemiddelde prijs niet konden worden uitgedrukt.

(127)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde één belanghebbende aan dat de invoer uit Zuid-Korea, India en Zuid-Afrika tezamen gedurende de beoordelingsperiode een marktaandeel van 6,3 % vertegenwoordigde, wat niet als verwaarloosbaar beschouwd kan worden. In de voorlopige verordening echter is de invoer uit geen van deze landen als verwaarloosbaar beschouwd, en zijn hun effecten naar behoren geanalyseerd.

(128)

Dezelfde belanghebbende voerde bovendien aan dat de invoer uit de VRC grotendeels staalsoorten uit de 304-serie betrof. De prijzen voor andere productsoorten, zoals de 316-, 316L- en 321-series, liggen hoger, aangezien die soorten alle een hoger nikkelgehalte hebben. Ondanks het gestelde in overweging 174 van de voorlopige verordening moet de invoer uit derde landen derhalve hetzij betrekking hebben op de 200-serie (een nicheproduct in de Unie) hetzij in overwegende mate met dumping zijn verkocht. De belanghebbende suggereert aldus dat de gemiddelde prijs voor invoer uit de VRC op een vergelijkbaar laag niveau ligt, aangezien uitsluitend nicheproducten lager zouden zijn geprijsd dan de populairste staalsoort die door Chinese exporteurs wordt verkocht.

(129)

Met deze beoordeling gaat de belanghebbende echter geheel voorbij aan de laaggeprijsde 400-serie, een gangbare staalsoort in de Unie zoals gesteld in overweging 189 van de voorlopige verordening. De VRC heeft een vergelijkbaar hoog aandeel van de hooggeprijsde producten in de 300-serie uitgevoerd. Dit blijkt uit het feit dat voor de VRC en Taiwan dezelfde prijsonderbiedingsmarge gold, ondanks het feit dat de prijzen van de VRC gedurende de beoordelingsperiode gemiddeld ruim 100 EUR hoger lagen dat die van Taiwan, zoals blijkt uit tabel 7 van de voorlopige verordening.

5.2.3.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(130)

Volgens één belanghebbende blijkt uit de afname van de uitvoerprijzen met 11 %, zoals vermeld in tabel 16 van de voorlopige verordening, dat die afname heeft bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

(131)

In dit verband wordt in overweging 138 van de voorlopige verordening toegelicht dat zowel de kosten als de prijzen worden beïnvloed door de ontwikkeling van de grondstofprijzen, met name van chroom en nikkel. De prijsdaling op de uitvoermarkt is vergelijkbaar met die op de markt van de Unie en is derhalve toe te schrijven aan dezelfde kostenfactoren.

(132)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde één belanghebbende aan dat de afname van de uitvoerprijzen niet was beoordeeld noch toegelicht. Deze kwestie komt evenwel uitdrukkelijk aan de orde in de voorgaande overweging, waarin immers wordt toegelicht dat de dalende uitvoerprijs is toe te schrijven aan de ontwikkeling van de grondstofprijzen.

5.2.4.   Overcapaciteit

(133)

Volgens belanghebbenden werd de lage bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie veroorzaakt door overcapaciteit vóór 2010. 2010 was echter het jaar met de hoogste bezettingsgraad gedurende de gehele beoordelingsperiode. De Commissie brengt in herinnering dat de bezettingsgraad gedurende de onderzoeksperiode daalde van 77 % tot 70 %, hoofdzakelijk als gevolg van dalende productievolumes. De bedrijfstak van de Unie moest zijn productie terugschroeven in een groeiende markt, als gevolg van de invoer met dumping uit de betrokken landen. De Commissie is dan ook van oordeel dat de daling van de bezettingsgraad niet kan zijn veroorzaakt door overcapaciteit vóór 2010.

5.2.5.   Punten van zorg in verband met mededinging

(134)

Wat betreft de analyse van de punten van zorg in verband met mededinging, zoals uiteengezet in de overwegingen 183 tot en met 194 van de voorlopige verordening, merkte één belanghebbende op dat de analyse van de Commissie niet toereikend was. De Commissie zou de argumenten van deze belanghebbende hebben miskend en zou de bevindingen voortvloeiende uit de concentratiezaak Outokumpu/INOXUM en de feiten van het onderhavige onderzoek verkeerd hebben geïnterpreteerd. Ter onderbouwing van dit argument stelt de belanghebbende dat de vier belangrijkste producenten in de Unie de markt nog altijd domineren met een marktaandeel van ca. 80 %.

(135)

Dit argument is feitelijk onjuist. Het klopt dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode 80 % bedroeg, zoals vermeld in tabel 9 van de voorlopige verordening. Zoals echter aangegeven in overweging 90 van de voorlopige verordening bestaat de bedrijfstak van de Unie uit negen bekende producenten. Daaronder bevinden zich de vier belangrijke geïntegreerde producenten en vijf kleinere producenten.

(136)

Dezelfde belanghebbende voerde aan dat volgens het directoraat-generaal Concurrentie „slechts vier grote EU-spelers actief zijn op de markt, gevolgd door een randgroep van kleine niet-Europese spelers waarvan er geen meer dan 5 % van de markt vertegenwoordigt”, onder verwijzing naar overweging 351 van het concentratiebesluit Outokumpu/INOXUM.

(137)

Dit „citaat” is echter onjuist. Het juiste citaat is als volgt: „slechts vier grote EU-spelers actief zijn op de markt, gevolgd door een randgroep van kleine Europese en niet-Europese spelers.”. Hieruit blijkt duidelijk dat deze belanghebbende het concentratiebesluit Outokumpu/INOXUM onjuist heeft geciteerd door geheel voorbij te gaan aan de vijf kleinere producenten in de Unie.

(138)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen erkende deze belanghebbende de kleine Europese spelers uit het citaat te hebben weggelaten omdat geen van hen meer dan 5 % van de markt vertegenwoordigt. Hij bleef er echter bij dat de vier belangrijkste geïntegreerde producenten een marktaandeel genieten van 80 %, onder verwijzing naar overweging 135. Zoals echter gesteld in die overweging omvat dat marktaandeel van 80 % alle negen bekende producenten in de Unie. Het argument is dan ook feitelijk onjuist en kan als zodanig worden verworpen.

(139)

Dezelfde belanghebbende verwees naar overweging 187 van de voorlopige verordening en beweerde dat de stelling „zelfs indien de concurrentiedruk als gevolg van invoer op dat moment weliswaar niet erg hoog was, maar in de toekomst mogelijk zou kunnen toenemen” geheel speculatief is en verwijst naar een speculatieve gebeurtenis in de toekomst. Deze beoordeling is onjuist. De geciteerde stelling is afkomstig uit de uitspraak in het concentratiebesluit Outokumpu/INOXUM, en de stelling „in de toekomst” verwijst dus naar gebeurtenissen na vaststelling van het concentratiebesluit. Zoals toegelicht in dezelfde overweging van de voorlopige verordening steeg de invoer uit de VRC en Taiwan gedurende de beoordelingsperiode met 70 %. Voorts wordt in de registratieverordening gesteld dat de invoer in 2014 verder toenam met 115 % voor de VRC en 66 % voor Taiwan (7). Dergelijke ononderbroken stijgingen van het invoervolume tonen aan dat de stelling niet speculatief was en dat de stijgingen geen „hypothetische gebeurtenissen in de toekomst” waren, maar zich daadwerkelijk manifesteerden in de periode tussen de vaststelling van het concentratiebesluit Outokumpu/INOXUM en de publicatie van de voorlopige verordening.

(140)

Bij gebrek aan nieuwe betrouwbare informatie ter zake bevestigt de Commissie haar bevinding in de overwegingen 183 tot en met 194 van de voorlopige verordening dat de mededingingsvoorwaarden in de Unie niet hadden kunnen voorkomen dat de invoer met dumping uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie schade zou berokkenen.

5.2.6.   Vermeende cyclische ontwikkeling van de invoervolumes

(141)

In overweging 105 wordt geconcludeerd dat de invoer tijdens de gehele beoordelingsperiode gelijkmatig steeg, met uitzondering van 2012. Volgens belanghebbenden evenwel vertoonde de ontwikkeling van de invoervolumes tijdens de beoordelingsperiode geen consistente stijgende lijn, maar ging het om een cyclische ontwikkeling waarin 2010 en 2012 als „invoerdalen” en 2011 en 2013 als „invoerpieken” kunnen worden aangemerkt. Teneinde dit argument te kunnen beoordelen heeft de Commissie de door Eurostat gemelde invoer uit de betrokken landen gedurende langere tijd onderzocht. Met het oog op de vertrouwelijkheid is ook de verwaarloosbare invoer van de Taiwanese producent-exporteur die geen producten met dumping bleek te hebben verkocht, bij dit onderzoek betrokken. Deze invoer had evenwel geen effect op de in tabel 4 weergegeven ontwikkeling.

Tabel 4

Invoervolumes uit de betrokken landen

 

2009

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

2014

Invoervolume (t)

87 517

184 140

269 845

220 151

312 517

583 460

Index (2010 = 100)

48

100

147

120

170

317

Bron: Eurostat

(142)

Deze invoerstatistieken tonen voor de periode 2009-2014 aan dat het jaar 2012 de enige uitzondering was in een periode met stijgende invoervolumes uit de betrokken landen.

5.2.7.   Afnemende verkoop en productie ondanks toenemend aantal orders

(143)

Eén belanghebbende voerde aan dat de lage productie- en verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie dalen ondanks het toenemende ordervolume. De informatie in de klacht lijkt erop te wijzen dat het ordervolume substantieel hoger is dan het verkoopvolume. Deze twee cijfers zijn echter niet onderling vergelijkbaar, aangezien ze niet op dezelfde basis worden vastgesteld. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen diende de bedrijfstak van de Unie, naar aanleiding van dit argument, aanvullende informatie over de vergelijkbaarheid van deze cijfers in. Nadat zij vergelijkbaar zijn gemaakt blijkt het verschil tussen order- en verkoopcijfers inderdaad verwaarloosbaar te zijn.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(144)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het oorzakelijk verband werden ontvangen, worden de overige conclusies in de overwegingen 156 tot en met 208 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(145)

Zoals uiteengezet in overweging 209 van de voorlopige verordening heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening, onderzocht of duidelijk kon worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schade veroorzakende dumping.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(146)

Zoals beschreven in de overwegingen 210 tot en met 212 van de voorlopige verordening is de meerderheid van de bedrijfstak van de Unie voorstander van het instellen van maatregelen, en heeft de grootste producent van de Unie (Outokumpu) zich daar niet over uitgelaten. Verder maakte één producent van precisiebandstaal, een van de betrokken producten, na publicatie van de voorlopige verordening bekend de maatregelen te steunen.

6.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en distributeurs

(147)

Zoals uiteengezet in overweging 7 heeft de Commissie ter plaatse controles uitgevoerd bij drie importeurs en twee gebruikers in Italië en Polen, teneinde de geldigheid van de ingediende argumenten te beoordelen.

(148)

Zoals beschreven in de overwegingen 213 tot en met 217 van de voorlopige verordening zijn niet-verbonden importeurs en distributeurs bijzonder actief geweest in de onderhavige zaak, en hebben zij in algemene zin bezwaar gemaakt tegen de maatregelen.

(149)

Eén belanghebbende had een opmerking over kwaliteitsverschillen. Hij stelde dat de kwaliteit die wordt geboden door producenten van koudgewalste platte producten van roestvrij staal in India en de VS niet van hetzelfde standaardniveau is als de productie van de bedrijfstak van de Unie of invoer uit de VRC en Taiwan. Dit argument was niet onderbouwd. Zoals uiteengezet in overweging 101 van de voorlopige verordening voldoen producenten over het algemeen aan dezelfde internationale normen en is er geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat dit niet geldt voor producenten in India of de VS.

6.3.   Belang van de gebruikers

(150)

Verscheidene producenten-exporteurs en distributeurs hebben hun bezorgdheid geuit over de mogelijke negatieve gevolgen van maatregelen voor de gebruikers. Deze zorg werd echter door de gebruikers zelf niet gedeeld, en de participatiegraad van gebruikers in deze zaak is buitengewoon laag gebleven.

6.4.   Belang van andere partijen

(151)

Tot slot sprak de Duitse metaalbond (IG Metall) zich uit voor de maatregelen. De bond uitte zorgen omtrent de negatieve gevolgen van invoer met dumping op de toestand van de bedrijfstak van de Unie. Deze vakbond vertegenwoordigt ook werknemers in belangrijke gebruikerssectoren, zoals de auto-industrie en de witgoedsector.

6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(152)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de Unie werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 209 tot en met 222 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   TERUGWERKENDE KRACHT

(153)

Wat de eventuele toepassing van antidumpingmaatregelen met terugwerkende kracht aangaat, moeten de criteria van artikel 10, lid 4, van de basisverordening worden geëvalueerd. Ingevolge artikel 10, lid 4, onder b), is een hoofdcriterium waaraan moet worden voldaan, dat er sprake is van „een aanzienlijke toename van invoer”„naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt”.

(154)

Uit een vergelijking van de maandelijkse gemiddelde invoer (8) van koudgewalste platte producten van roestvrij staal gedurende het onderzoektijdvak met de maandelijkse gemiddelde invoer gedurende de registratieperiode (17 december 2014-25 maart 2015) blijkt dat het invoervolume tijdens de registratieperiode is afgenomen. Zoals gesteld in tabel 6 van de voorlopige verordening bedroeg de maandelijkse hoeveelheid ingevoerde koudgewalste platte producten van roestvrij staal uit de betrokken landen tijdens het onderzoek 26 043 ton (9). Ter vergelijking bedroeg het maandelijkse volume ingevoerde koudgewalste platte producten van roestvrij staal uit de betrokken landen tijdens de registratieperiode ca. 22 000 ton, ofwel ongeveer 15 % minder. Wederom zij vermeld dat, met het oog op de vertrouwelijkheid, de verwaarloosbare invoer van de Taiwanese producent-exporteur die geen producten met dumping bleek te hebben verkocht, niet van dit onderzoek is uitgesloten.

(155)

Dit betekent dat niet is voldaan aan het criterium van een verdere aanzienlijke toename van de invoer. Bijgevolg luidt de conclusie dat het definitieve antidumpingrecht niet met terugwerkende kracht vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen zal worden geheven.

(156)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen verzocht een belanghebbende om inning van het recht met terugwerkende kracht, met als argument dat de Commissie bij het vaststellen of maatregelen met terugwerkende kracht ingesteld moesten worden, een onjuiste periode in aanmerking had genomen. De belanghebbende stelde dat bij het vaststellen of er sprake is van een aanzienlijke toename van de invoer, de ontwikkeling van de invoer gedurende de gehele periode na het onderzoektijdvak in aanmerking genomen moest worden.

(157)

De belanghebbende verwijst naar een stijging van de invoer tussen februari en december 2014, ofwel vanaf een moment vóór aanvang van het onderzoek tot circa twee weken na aanvang van de registratie van de invoer. De ontwikkeling van de invoer vertoonde in die periode inderdaad een stijging, maar die gaf geen nadere reden te veronderstellen dat het corrigerende effect van de maatregelen die vanaf 26 maart 2015 werden ingesteld, ernstig zouden worden ondermijnd als er per 17 december 2014 geen aanvullende maatregelen zouden worden ingesteld.

(158)

Dit heeft te maken met het feit dat de ontwikkeling van de invoer na juli 2014 (kort na aanvang van het onderzoek) en met name na december 2014 (aanvang van de registratie) een dalende lijn vertoonde, tot op het invoerniveau dat werd waargenomen tijdens het onderzoektijdvak en zelfs lager, zoals uiteengezet in overweging 154. In het tijdvak waarvoor de belanghebbende verzoekt om heffing van rechten met terugwerkende kracht (welk tijdvak is beperkt tot negentig dagen vóór instelling van voorlopige maatregelen, ofwel 26 december 2014-25 maart 2015) wordt de ontwikkeling van de invoer allesbehalve gekenmerkt door een toename, maar juist door een afname. Dit betekent dat aan deze invoer geen ondermijnend effect kan worden toegeschreven.

(159)

Op basis hiervan was de Commissie van oordeel dat aan de juridische voorwaarden voor gebruik van haar discretionaire bevoegdheden onder artikel 10, lid 4, van de basisverordening niet was voldaan.

8.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(160)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal uit de VRC en Taiwan, in overeenstemming met de regel van het lagere recht uit artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

8.1.   Schadeopheffend prijsniveau

(161)

Belanghebbenden voerden aan dat voor de streefwinst niet moest worden uitgegaan van 2007, aangezien dit volgens hen een uitzonderlijk goed jaar was voor de staalindustrie. Uit de gegevens die de Commissie tot haar beschikking heeft, blijkt evenwel dat in de periode 2004-2007 het jaar 2007 slechts het op twee na beste jaar was wat betreft de winstgevendheid van de bedrijfstak.

(162)

Eén belanghebbende voerde bovendien aan dat het jaar 2007 inderdaad uitzonderlijk was, aangezien er in de verschillende kwartalen van dat jaar zeer uiteenlopende resultaten werden geboekt. Tijdens de eerste twee kwartalen deed de bedrijfstak het bijzonder goed, met winstmarges tot boven de 10 %. Het derde en vierde kwartaal echter lieten een totaal ander beeld zien, met winstmarges die amper boven de rentabiliteitsdrempel uitkwamen of zelfs negatief waren.

(163)

Deze ontwikkeling mag dan uitzonderlijk zijn, maar geeft ook aan dat het gemiddelde voor 2007 als geheel niet uitzonderlijk hoog geweest kan zijn. Het omvat immers twee kwartalen met goede en twee kwartalen met slechte prestaties voor de bedrijfstak van de Unie.

(164)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde één belanghebbende aan dat de streefwinst op een vergelijkbaar hoger niveau lag dan in andere onderzoeken inzake staalproducten, zoals gelaste buizen en pijpen (10) en gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal („GOES”) (11). De belanghebbende verzuimt echter te onderbouwen waarom informatie over een bedrijfstak die een ander product produceert, relevanter zou zijn dan informatie betreffende de bedrijfstak van de Unie die zelf de koudgewalste platte producten van roestvrij staal produceert. Evenmin is de informatie die in het geval van de gelaste buizen en pijpen en in het geval van GOES wordt gebruikt, gebaseerd op recentere gegevens dan in het onderhavige geval. Deze informatie wordt derhalve niet als relevanter beschouwd dan de informatie die in de voorlopige verordening is gebruikt.

(165)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een belanghebbende aan dat de winst die de bedrijfstak van de Unie in 2007 heeft geboekt niet als betrouwbaar of representatief kan worden beschouwd, gezien de abnormale marktomstandigheden waarvan destijds sprake was, zoals beschreven in overweging 162. Deze belanghebbende betwist evenwel niet het feit dat 2007 slechts het op twee na beste jaar was wat betreft de winstgevendheid van de bedrijfstak, zoals gesteld in overweging 161. Gezien het feit dat de door de bedrijfstak geboekte winst aansluit bij de winstgevendheid in de voorgaande jaren (2004-2006) houdt het argument dat het winstcijfer voor het jaar 2007 niet betrouwbaar of representatief moet worden geacht, geen stand.

(166)

Eén belanghebbende voerde aan dat de Commissie, door voor het berekenen van de geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie te verhogen met het feitelijke verlies geleden gedurende het onderzoektijdvak plus de bovenvermelde winstmarge van 8,1 %, afwijkt van haar vermeende gevestigde praktijk waarin de geen schade veroorzakende prijs wordt berekend door de streefwinst op te tellen bij de productiekosten.

(167)

Beide werkwijzen bestaan en beide worden toegepast. Bij gebrek aan vergelijkbare verkoopgegevens voor de bedrijfstak van de Unie kan de geen schade veroorzakende prijs worden vastgesteld door de streefwinst op te tellen bij de totale kosten. In het onderhavige geval waren er echter wel vergelijkbare verkoopgegevens beschikbaar. Bovendien bestond het soortgelijke product dat door de bedrijfstak van de Unie werd verkocht, uit duizenden productsoorten en beschikten alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie over een uitgebreid netwerk van verbonden ondernemingen, waaronder staalservicebedrijven, die kosten hebben gemaakt. Het werd dan ook ondoenlijk geacht om voor elke productsoort op het niveau van het PCN kostengegevens te verzamelen. In plaats daarvan werden de totale kosten vastgesteld door het gewogen gemiddelde geleden verlies op te tellen bij de gewogen gemiddelde verkoopprijs. Bij de som van die bedragen werd vervolgens de winstmarge van 8,1 % opgeteld.

(168)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen droeg dezelfde belanghebbende aanvullende argumenten aan waarom de geen schade veroorzakende prijs zou moeten worden berekend door de streefwinst op te tellen bij de productiekosten.

(169)

Ten eerste merkte deze belanghebbende op dat de verschillende PCN's een aanzienlijk prijsverschil van 150 % vertonen dat niet door kostenverschillen kan worden verklaard. Dit argument werd echter niet met bewijsmateriaal onderbouwd. Het klopt dat de verschillende PCN's zeer uiteenlopende kosten vertonen; dit heeft te maken met verschillende staalsoorten, breedtematen, diktematen en afwerking. Het klopt ook dat de kostenverschillen tussen de verschillende PCN's kunnen oplopen tot meer dan 150 %.

(170)

Ten tweede betreft het voorbeeld van de belanghebbende de hypothetische productiekosten en een hypothetische verkoopprijs voor een hypothetische productsoort, waarmee hij wil aantonen dat het onredelijk is de streefwinst te berekenen op basis van de verkoopprijs. Aangezien het voorbeeld echter volledig is gebaseerd op hypothetische informatie en niet verwijst naar feitelijke gegevens, kan op basis van dit hypothetische voorbeeld niet worden aangetoond dat de methodologie onredelijk is.

(171)

Ten derde beweert de belanghebbende dat de Commissie de productiekostengegevens per PCN simpelweg niet bij de medewerkende producenten in de Unie heeft verzameld. Dit argument is onjuist. De productiekostengegevens zijn via de vragenlijst door de Commissie opgevraagd en door de producenten in de Unie verstrekt, en zijn gecontroleerd.

(172)

Tot slot gaf de belanghebbende een voorbeeld waaruit zou blijken dat de Commissie de streefwinst had opgeteld bij een verkoopprijs voor een product dat met bijzonder veel winst moet zijn verkocht. Ter onderbouwing vergeleek de belanghebbende de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie met zowel zijn eigen uitvoerprijs als de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie voor een vergelijkbaar PCN.

(173)

De beide PCN's in het voorbeeld werden echter in verwaarloosbare hoeveelheden verkocht en hadden daarom geen enkel effect op de schademarge voor de onderneming. Voorts is de bewering dat het PCN tegen een bijzonder hoge winst moet zijn verkocht niet onderbouwd met bewijsmateriaal en wordt zij evenmin gestaafd door de bevindingen van het onderzoek.

(174)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het schade opheffend prijsniveau werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 224 tot en met 229 van de voorlopige verordening bevestigd.

8.2.   Definitief antidumpingrecht

(175)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op de invoer van het betrokken product. Deze maatregelen moeten, in overeenstemming met de regel van het lagere recht, overeenkomen met de dumping- of schademarge.

(176)

De definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Tabel 5

Dumpingmarges, schademarges en antidumpingrechten

Land

Onderneming

Dumpingmarge

(%)

Schademarge

(%)

Antidumpingrecht

(%)

VRC

Baosteel Stainless Steel Co., Ltd

42,2

25,3

25,3

VRC

Ningbo Baoxin Stainless Steel Co., Ltd

42,2

25,3

25,3

VRC

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd

50,2

24,4

24,4

VRC

Tianjin TISCO & TPCO Stainless Steel Co Ltd

50,2

24,4

24,4

VRC

Andere medewerkende ondernemingen

49,1

24,6

24,6

VRC

Alle andere ondernemingen

50,2

25,3

25,3

Taiwan

Chia Far Industrial Factory Co., Ltd

0

 

0

Taiwan

Tang Eng Iron Works Co., Ltd

6,8

23,1

6,8

Taiwan

Yieh United Steel Corporation

6,8

23,1

6,8

Taiwan

Andere medewerkende ondernemingen

6,8

23,1

6,8

Taiwan

Alle andere ondernemingen

6,8

23,1

6,8

(177)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Deze invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(178)

Een onderneming die haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele antidumpingrechten te blijven toepassen. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (12). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het antidumpingrecht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het antidumpingrecht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(179)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor „alle andere ondernemingen” vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

8.3.   Aangeboden prijsverbintenissen

(180)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben drie producenten-exporteurs overeenkomstig artikel 8 van de basisverordening prijsverbintenissen aangeboden.

(181)

De Commissie heeft die aanbiedingen geëvalueerd en geconcludeerd dat de aanvaarding daarvan niet uitvoerbaar zou zijn in de zin van artikel 8 van de basisverordening. Dit komt met name door de veelheid aan niet van elkaar te onderscheiden productsoorten in de aanbiedingen, die aanzienlijk variëren in prijs, en door de complexe ondernemings- en groepsstructuur van de producenten-exporteurs, die het toezicht op de verbintenissen onuitvoerbaar zou maken.

(182)

De Commissie heeft aan de producenten-exporteurs uitgelegd dat het betrokken product niet geschikt is voor een verbintenis. De Commissie heeft ook uitgelegd dat door hun ondernemings- en groepsstructuur het toezicht op de verbintenissen onuitvoerbaar zou zijn.

(183)

Alle drie de aanbiedingen werden derhalve afgewezen.

8.4.   Definitieve inning van het voorlopige recht

(184)

Eén belanghebbende voerde aan dat volumes die ten tijde van de instelling van het voorlopig recht reeds in doorvoer zijn, van de maatregelen uitgesloten moeten worden. In de praktijk zou dit neerkomen op vrijstelling van rechten, wat het corrigerend effect van de maatregelen zou ondermijnen. Het voorstel wordt derhalve verworpen.

(185)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd berokkend, dienen de bedragen waarvoor uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht zekerheid is gesteld, definitief te worden geïnd. Als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

(186)

[Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7219 31 00, 7219 32 10, 7219 32 90, 7219 33 10, 7219 33 90, 7219 34 10, 7219 34 90, 7219 35 10, 7219 35 90, 7220 20 21, 7220 20 29, 7220 20 41, 7220 20 49, 7220 20 81 en 7220 20 89, en van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan.

De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in de eerste alinea omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

Land

Onderneming

Definitief antidumping-recht (%)

Aanvullende Taric-code

VRC

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd, Taiyuan City

24,4

C024

VRC

Tianjin TISCO & TPCO Stainless Steel Co Ltd, Tianjin City

24,4

C025

VRC

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage

24,6

 

VRC

Alle andere ondernemingen

25,3

C999

Taiwan

Chia Far Industrial Factory Co., Ltd, Taipei City

0

C030

Taiwan

Alle andere ondernemingen

6,8

C999

De toepassing van de individuele antidumpingrechten die werden vastgesteld voor de ondernemingen die in de tweede alinea zijn vermeld, is afhankelijk van de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur met daarop een verklaring die is ondertekend en gedateerd door een functionaris van de entiteit die de factuur heeft uitgebracht en waarop diens naam en functie staan vermeld. Deze verklaring luidt als volgt: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) koudgewalste producten van roestvrij staal die naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, zijn vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (de VRC/Taiwan). Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht dat voor „alle andere ondernemingen” geldt, toegepast.

Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen waarvoor zekerheid is gesteld uit hoofde van het voorlopig antidumpingrecht ingesteld onder Uitvoeringsverordening (EU) 2015/501 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan worden definitief geïnd. De als zekerheid gestelde bedragen die het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de VRC de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat:

hij het in artikel 1, lid 1, beschreven product in het onderzoektijdvak (1 januari 2013 tot en met 31 december 2013) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de VRC voor wie de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden, en

hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

kan artikel 1, lid 2, worden gewijzigd door toevoeging van de nieuwe producent-exporteur aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht geldt.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 augustus 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/501 van de Commissie van 24 maart 2015 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 79 van 25.3.2015, blz. 23).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2014 van de Commissie van 15 december 2014 tot onderwerping van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China of Taiwan aan registratie (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 90).

(4)  Besluit van de Commissie van 7 november 2012 gericht aan: Outokumpu OYJ waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de EER-overeenkomst (zaak COMP/M.6471 — Outokumpu/INOXUM).

(5)  Een dun materiaal, vaak pvc, dat op het oppervlak van koudgewalste platte producten van roestvrij staal is aangebracht om het te beschermen tegen krassen en de kwaliteit van de randen in geval van snijden te verbeteren.

(6)  Die gegevens werden gebruikt voor de berekening van de gemiddelde basisprijs van de producenten Acerinox, AST, Aperam en Outokumpu voor de jaren 2010-2012 en van Acerinox, Aperam en Outokumpu voor het jaar 2013.

(7)  Registratieverordening, overweging 13.

(8)  Aangezien de registratieperiode aanzienlijk korter is dan het onderzoektijdvak, is een vergelijking van maandelijkse gemiddelde waarden nuttiger dan een vergelijking van de totale hoeveelheden van de twee respectieve perioden.

(9)  312 517 ton uit de VRC en Taiwan over een periode van twaalf maanden.

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/110 van de Commissie van 26 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland en tot beëindiging van de procedure betreffende bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Oekraïne naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 6).

(11)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/763 van de Commissie van 12 mei 2015 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika (PB L 120 van 13.5.2015, blz. 10).

(12)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

VRC

Lianzhong Stainless Steel Corporation, Guangzhou

C026

VRC

Ningbo Qi Yi Precision Metals Co., Ltd, Ningbo

C027

VRC

Tianjin Lianfa Precision Steel Corporation, Tianjin

C028

VRC

Zhangjiagang Pohang Stainless Steel Co., Ltd, Zhangjiagang City

C029


27.8.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 224/35


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1430 VAN DE COMMISSIE

van 26 augustus 2015

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Jambon de Lacaune (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Frankrijk ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Jambon de Lacaune” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Jambon de Lacaune” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

(3)

De Franse autoriteiten hebben de Commissie per brief, ontvangen op 3 maart 2014, meegedeeld dat de onderneming René Pujol SARL, 11 avenue de Lattre de Tassigny, BP 52 81230 Lacaune en de onderneming Maison Nègre, charcuterie lacaunaise, 6 avenue de Naurois, 81230 Lacaune, die op het Franse grondgebied zijn gevestigd, het product met de verkoopbenaming „Jambon de Lacaune” legaal in de handel hadden gebracht en daarbij deze benaming gedurende meer dan vijf jaar continu hadden gebruikt en dat dit punt in het kader van de nationale bezwaarprocedure aan de orde was gesteld.

(4)

Aangezien de in overweging 3 genoemde ondernemingen René Pujol SARL en Maison Nègre aan de voorwaarden van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 voldoen opdat hun een overgangsperiode kan worden toegestaan waarin zij de verkoopbenaming na registratie rechtmatig kunnen blijven gebruiken, moet hun een overgangsperiode van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag bij de Commissie, worden toegestaan waarin zij de benaming „Jambon de Lacaune” verder mogen gebruiken.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité kwaliteitsbeleid inzake landbouwproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Jambon de Lacaune” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.2. Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Aan de ondernemingen René Pujol SARL en Maison Nègre wordt toegestaan de geregistreerde benaming „Jambon de Lacaune” (BGA) te blijven gebruiken tot en met 3 maart 2019.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 augustus 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 47 van 10.2.2015, blz. 5.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


27.8.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 224/37


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1431 VAN DE COMMISSIE

van 26 augustus 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 augustus 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

171,5

ZZ

171,5

0709 93 10

TR

125,7

ZZ

125,7

0805 50 10

AR

155,9

BO

152,6

CL

155,5

UY

133,4

ZA

161,9

ZZ

151,9

0806 10 10

BA

74,4

EG

213,1

MA

201,6

MK

68,3

TR

147,2

ZZ

140,9

0808 10 80

AR

124,0

BR

102,5

CL

133,1

NZ

146,1

US

162,3

UY

170,8

ZA

123,7

ZZ

137,5

0808 30 90

AR

131,9

CL

107,2

NZ

210,1

TR

126,8

ZA

106,7

ZZ

136,5

0809 30 10, 0809 30 90

MK

53,8

TR

134,6

ZZ

94,2

0809 40 05

BA

58,1

MK

24,5

ZZ

41,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

27.8.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 224/39


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/1432 VAN DE COMMISSIE

van 25 augustus 2015

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten, wat betreft de gegevens voor Estland en Litouwen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6031)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (4) zijn maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten. In de bijlage bij dat besluit zijn bepaalde gebieden in die lidstaten afgebakend en in een lijst opgenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende risiconiveaus op basis van de epidemiologische situatie. Op die lijst staan bepaalde gebieden in Estland, Italië, Letland, Litouwen en Polen.

(2)

In augustus 2015 is door Estland melding gemaakt van meerdere gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in gebieden die zijn opgenomen in de lijst van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Een van deze gevallen heeft zich voorgedaan in een gebied dat is opgenomen in deel II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU en dat is gelegen in de nabijheid van een gebied dat is opgenomen in deel I van die bijlage.

(3)

In augustus 2015 is door Litouwen melding gemaakt van meerdere uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij als huisdier gehouden varkens in gebieden die zijn opgenomen in de lijst van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Een van deze uitbraken heeft zich voorgedaan in een gebied dat in deel II van die bijlage is opgenomen.

(4)

Bij de beoordeling van het risico dat de diergezondheidssituatie in Estland en Litouwen wat betreft Afrikaanse varkenspest meebrengt, moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de huidige epidemiologische situatie in de Unie wat betreft die ziekte. Om doelgerichte maatregelen op het gebied van de diergezondheid te kunnen nemen en de verdere verspreiding van Afrikaanse varkenspest te voorkomen en daarnaast te vermijden dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moet de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU opgenomen EU-lijst van gebieden waarvoor maatregelen op het gebied van de diergezondheid gelden, worden gewijzigd om rekening te houden met de huidige diergezondheidssituatie in die lidstaten wat betreft die ziekte.

(5)

Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 augustus 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).


BIJLAGE

„BIJLAGE

DEEL I

1.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

de linn Kallaste,

de linn Kunda,

de linn Mustvee,

de linn Pärnu,

de linn Tartu,

de maakond Harjumaa,

de maakond Läänemaa,

de vald Alatskivi,

de vald Are,

de vald Audru,

de vald Haaslava,

de vald Halinga,

de vald Haljala,

de vald Kambja,

de vald Kasepää,

de vald Koonga,

de vald Laekvere,

de vald Lavassaare,

de vald Luunja,

de vald Mäksa,

de vald Meeksi,

de vald Paikuse,

de vald Pala,

het deel van de vald Palamuse ten oosten van de spoorweg Tallinn-Tartu,

de vald Peipsiääre,

de vald Piirissaare,

de vald Rägavere,

de vald Saare,

de vald Sauga,

de vald Sindi,

de vald Sõmeru,

de vald Surju,

het deel van de vald Tabivere ten oosten van de spoorweg Tallinn-Tartu,

de vald Tahkuranna,

het deel van de vald Tartu ten oosten van de spoorweg Tallinn-Tartu,

de vald Tootsi,

de vald Tori,

de vald Tõstamaa,

de vald Vara,

de vald Varbla,

the vald Vihula,

de vald Vinni,

de vald Viru-Nigula,

de vald Võnnu.

2.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

in de novads Krimuldas, de pagasts Krimuldas,

in de novads Ogres, de pagasti Lauberes, Suntažu, Ķeipenes, Taurupes, Ogresgala en Mazozolu,

in de novads Priekuļu, de pagasti Priekuļu en Veselavas,

de novads Amatas,

de novads Cēsu,

de novads Ikšķiles,

de novads Inčukalna,

de novads Jaunjelgavas,

de novads Ķeguma,

de novads Lielvārdes,

de novads Līgatnes,

de novads Mālpils,

de novads Neretas,

de novads Ropažu,

de novads Salas,

de novads Sējas,

de novads Siguldas,

de novads Vecumnieku,

de novads Viesītes.

3.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

in de rajono savivaldybė Jurbarkas, de seniūnija Raudonės, Veliuonos, Seredžiaus en Juodaičių,

in de rajono savivaldybė Pakruojis, de seniūnija Klovainių, Rozalimo en Pakruojo,

in de rajono savivaldybė Panevežys, de seniūnija Krekenavos, Upytės, Naujamiesčio en Smilgių,

in de rajono savivaldybė Raseiniai, de seniūnija Ariogalos, Ariogalos miestas, Betygalos, Pagojukų en Šiluvos,

in de rajono savivaldybė Šakiai, de seniūnija Plokščių, Kriūkų, Lekėčių, Lukšių, Griškabūdžio, Barzdų, Žvirgždaičių, Sintautų, Kudirkos Naumiesčio, Slavikų en Šakių,

de rajono savivaldybė Pasvalys,

de rajono savivaldybė Vilkaviškis,

de rajono savivaldybė Radviliškis,

de savivaldybė Kalvarija,

de savivaldybė Kazlų Rūda,

de savivaldybė Marijampolė.

4.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

in het woiwodschap Podlaskie:

de gminy Augustów met de stad Augustów, Nowinka, Sztabin en Bargłów Kościelny in de powiat augustowski,

de gminy Choroszcz, Juchnowiec Kościelny, Suraż, Turośń Kościelna, Tykocin, Łapy, Poświętne, Zawady en Dobrzyniewo Duże en een deel van de gmina Zabłudów (het zuidwestelijke deel van de gmina, afgebakend door de lijn die door weg nr. 19 en vervolgens door weg nr. 685 wordt gevormd) in de powiat białostocki,

de gminy Czyże, Hajnówka met de stad Hajnówka, Dubicze Cerkiewne, Kleszczele en Czeremcha in de powiat hajnowski,

de gminy Grodzisk, Dziadkowice en Milejczyce in de powiat siemiatycki,

de gminy Kobylin-Borzymy, Kulesze Kościelne, Sokoły, Wysokie Mazowieckie met de stad Wysokie Mazowieckie, Nowe Piekuty, Szepietowo, Klukowo en Ciechanowiec in de powiat wysokomazowiecki,

de gminy Krasnopol en Puńsk in de powiat sejneński,

de gminy Rutka-Tartak, Szypliszki, Suwałki en Raczki in de powiat suwalski,

de gmina Rutki in de powiat zambrowski,

de gminy Suchowola en Korycin in de powiat sokólski,

de powiat bielski,

de powiat M. Białystok,

de powiat M. Suwałki,

de powiat moniecki.

DEEL II

1.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

de linn Rakvere,

de linn Vändra,

de linn Viljandi,

de maakond IDA-Virumaa,

de maakond Põlvamaa,

de maakond Raplamaa,

het deel van de vald Suure-Jaani ten westen van weg nr. 49,

het deel van de vald Tamsalu ten noordoosten van de spoorweg Tallinn-Tartu,

het deel van de vald Viiratsi ten westen van de lijn die wordt gevormd door het westelijk deel van weg nr. 92 tot het kruispunt met weg nr. 155, vervolgens weg nr. 155 tot het kruispunt met weg nr. 24156, vervolgens weg nr. 24156 tot aan de kruising met de rivier Verilaske en vervolgens de rivier Verilaske tot de zuidelijke grens van de vald,

de vald Abja,

de vald Häädemeeste,

de vald Halliste,

de vald Kadrina,

de vald Karksi,

de vald Kõpu,

de vald Pärsti,

de vald Rakvere,

de vald Saarde,

de vald Tapa,

de vald Vändra.

2.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

in de novads Krimuldas, de pagasts Lēdurgas,

in de novads Limbažu, de pagasti Skultes, Vidridžu, Limbažu en Umurgas,

in de novads Ogres, de pagasti Krapes, Madlienas en Menģeles,

in de novads Priekuļu, de pagasti Liepas en Mārsnēnu,

in de novads Salacgrīvas, de pagasts Liepupes,

de novads Aizkraukles,

de novads Aknīstes,

de novads Alūksnes,

de novads Apes,

de novads Baltinavas,

de novads Balvi,

de novads Cesvaines,

de novads Ērgļu,

de novads Gulbenes,

de novads Ilūkstes,

de novads Jaunpiebalgas,

de novads Jēkabpils,

de novads Kocēnu,

de novads Kokneses,

de novads Krustpils,

de novads Līvānu,

de novads Lubānas,

de novads Madonas,

de novads Pārgaujas,

de novads Pļaviņu,

de novads Raunas,

de novads Rugāju,

de novads Skrīveru,

de novads Smiltenes,

de novads Varakļānu,

de novads Vecpiebalgas,

de novads Viļakas,

de republikas pilsēta Jēkabpils,

de republikas pilsēta Valmiera.

3.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

in de rajono savivaldybė Anykščiai, de seniūnija Andrioniškis, Anykščiai, Debeikiai, Kavarskas, Kurkliai, Skiemonys, Traupis en Troškūnai en het deel van Svėdasai ten zuiden van weg nr. 118,

in de rajono savivaldybė Jonava, de seniūnija Šilų en Bukonių, en in de seniūnija Žeimių, de kaimas Biliuškiai, Drobiškiai, Normainiai II, Normainėliai, Juškonys, Pauliukai, Mitėniškiai, Zofijauka en Naujokai,

in de rajono savivaldybė Kaišiadorys, de seniūnija Kaišiadorių apylinkės, Kruonio, Nemaitonių, Paparčių, Žąslių, Žiežmarių en Žiežmarių apylinkės en het deel van de seniūnija Rumšiškių gelegen ten zuiden van de weg N. A1,

in de rajono savivaldybė Kaunas, de seniūnija Akademijos, Alšėnų, Babtų, Batniavos, Čekiškės, Domeikavos, Ežerėlio, Garliavos, Garliavos apylinkių, Kačerginės, Kulautuvos, Linksmakalnio, Raudondvario, Ringaudų, Rokų, Samylų, Taurakiemio, Užliedžių, Vilkijos, Vilkijos apylinkių en Zapyškio,

in de rajono savivaldybė Kėdainiai, de seniūnija Josvainių, Pernaravos, Krakių, Dotnuvos, Gudžiūnų, Surviliškio, Vilainių, Truskavos, Šėtos en Kėdainių miesto,

in de rajono savivaldybė Panevėžys, de seniūnija Karsakiškio, Miežiškių, Paįstrio, Panevėžio, Ramygalos, Raguvos, Vadoklių en Velžio,

in de rajono savivaldybė Šalčininkai, de seniūnija Jašiūnų, Turgelių, Akmenynės, Šalčininkų, Gerviškių, Butrimonių, Eišiškių, Poškonių en Dieveniškių,

in de rajono savivaldybė Varėna, de seniūnija Kaniavos, Marcinkonių en Merkinės,

de miesto savivaldybė Alytus,

de miesto savivaldybė Kaišiadorys,

de miesto savivaldybė Kaunas,

de miesto savivaldybė Panevėžys,

de miesto savivaldybė Vilnius,

de rajono savivaldybė Alytus,

de rajono savivaldybė Biržai,

de rajono savivaldybė Druskininkai,

de rajono savivaldybė Lazdijai,

de rajono savivaldybė Prienai,

de rajono savivaldybė Širvintos,

de rajono savivaldybė Ukmergė,

de rajono savivaldybė Vilnius,

de savivaldybė Birštonas,

de savivaldybė Elektrėnai.

4.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

in het woiwodschap Podlaskie:

de gminy Czarna Białostocka, Supraśl en Wasilków en een deel van de gmina Zabłudów (het noordoostelijke deel van de gmina, afgebakend door de lijn die door weg nr. 19 en vervolgens door weg nr. 685 wordt gevormd) in de powiat białostocki,

de gminy Dąbrowa Białostocka, Janów, Nowy Dwór en Sidra in de powiat sokólski,

de gminy Giby en Sejny met de stad Sejny in de powiat sejneński,

de gminy Lipsk en Płaska in de powiat augustowski,

de gminy Narew, Narewka en Białowieża in de powiat hajnowski.

DEEL III

1.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

de linn Elva,

de linn Jõgeva,

de linn Põltsamaa,

de linn Võhma,

de maakond Järvamaa,

de maakond Valgamaa,

de maakond Võrumaa,

het deel van de vald Palamuse ten westen van de spoorweg Tallinn-Tartu,

het deel van de vald Suure-Jaani ten oosten van weg nr. 49,

het deel van de vald Tabivere ten westen van de spoorweg Tallinn-Tartu,

het deel van de vald Tamsalu ten zuidwesten van de spoorweg Tallinn-Tartu,

het deel van de vald Tartu ten westen van de spoorweg Tallinn-Tartu,

het deel van de vald Viiratsi ten oosten van de lijn die wordt gevormd door het westelijk deel van weg nr. 92 tot het kruispunt met weg nr. 155, vervolgens weg nr. 155 tot het kruispunt met weg nr. 24156, vervolgens weg nr. 24156 tot aan de kruising met de rivier Verilaske en vervolgens de rivier Verilaske tot de zuidelijke grens van de vald,

de vald Jõgeva,

de vald Kolga-Jaani,

de vald Konguta,

de vald Kõo,

de vald Laeva,

de vald Nõo,

de vald Paistu,

de vald Pajusi,

de vald Põltsamaa,

de vald Puhja,

de vald Puurmani,

de vald Rakke,

de vald Rannu,

de vald Rõngu,

de vald Saarepeedi,

de vald Tähtvere,

de vald Tarvastu,

de vald Torma,

de vald Ülenurme,

de vald Väike-Maarja.

2.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

in de novads Limbažu, de pagasti Viļķenes, Pāles en Katvaru,

in de novads Salacgrīvas, de pagasti Ainažu en Salacgrīvas,

de novads Aglonas,

de novads Alojas,

de novads Beverīinas,

de novads Burtnieku,

de novads Ciblas,

de novads Dagdas,

de novads Daugavpils,

de novads Kārsavas,

de novads Krāslavas,

de novads Ludzas,

de novads Mazsalacas,

de novads Naukšēnu,

de novads Preiļu,

de novads Rēzeknes,

de novads Riebiņu,

de novads Rūjienas,

de novads Strenču,

de novads Valkas,

de novads Vārkavas,

de novads Viļānu,

de novads Zilupes,

de republikas pilsēta Daugavpils,

de republikas pilsēta Rēzekne.

3.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

in de rajono savivaldybė Anykščiai, de seniūnija Viešintos en het deel van de seniūnija Svėdasai ten noorden van weg nr. 118,

in de rajono savivaldybė Jonava, de seniūnija Upninkų, Ruklos, Dumsių, Užusalių en Kulvos, en in de seniūnija Žeimiai, de kaimas Akliai, Akmeniai, Barsukinė, Blauzdžiai, Gireliai, Jagėlava, Juljanava, Kuigaliai, Liepkalniai, Martyniškiai, Milašiškiai, Mimaliai, Naujasodis, Normainiai I, Paduobiai, Palankesiai, Pamelnytėlė, Pėdžiai, Skrynės, Svalkeniai, Terespolis, Varpėnai, Žeimių gst., Žieveliškiai en Žeimių miestelis,

in de rajono savivaldybė Kaišiadorys, de seniūnija Palomenės en Pravieniškių en het deel van de seniūnija Rumšiškių gelegen ten noorden van de weg N. A1,

in de rajono savivaldybė Kaunas, de seniūnija Vandžiogalos, Lapių, Karmėlavos en Neveronių,

in de rajono savivaldybė Kėdainiai, de seniūnija Pelėdnagių,

in de rajono savivaldybė Šalčininkai, de seniūnija Baltosios Vokės, Pabarės, Dainavos en Kalesninkų,

in de rajono savivaldybė Varėna, de seniūnija Valkininkų, Jakėnų, Matuizų, Varėnos en Vydenių,

de miesto savivaldybė Jonava,

de rajono savivaldybė Ignalina,

de rajono savivaldybė Kupiškis,

de rajono savivaldybė Moletai,

de rajono savivaldybė Rokiškis,

de rajono savivaldybė Švencionys,

de rajono savivaldybė Trakai,

de rajono savivaldybė Utena,

de rajono savivaldybė Zarasai,

de savivaldybė Visaginas.

4.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

in het woiwodschap Podlaskie:

de gminy Gródek en Michałowo in de powiat białostocki,

de gminy Krynki, Kuźnica, Sokółka en Szudziałowo in de powiat sokólski.

DEEL IV

Italië

De volgende gebieden in Italië:

alle gebieden van Sardinië.”