ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 183

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
10 juli 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/1091 van de Commissie van 9 juli 2014 betreffende de steunmaatregelen SA.34191 (2012/C) (ex 2012/NN) (ex 2012/CP) ten uitvoer gelegd door Letland ten gunste van A/S Air Baltic Corporation (airBaltic) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4552)  ( 1 )

1

 

*

Besluit (EU) 2015/1092 van de Commissie van 23 juli 2014 betreffende steunmaatregelen SA.34824 (2012/C), SA.36007 (2013/NN) SA.36658 (2014/NN), SA.37156 (2014/NN), SA.34534 (2012/NN) die Griekenland ten gunste van de groep Nationale Bank van Griekenland ten uitvoer heeft gelegd verband houdende met:
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 5201)
 ( 1 )

29

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Reglement nr. 95 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing betreft [2015/1093]

91

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

10.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/1


BESLUIT (EU) 2015/1091 VAN DE COMMISSIE

van 9 juli 2014

betreffende de steunmaatregelen SA.34191 (2012/C) (ex 2012/NN) (ex 2012/CP) ten uitvoer gelegd door Letland ten gunste van A/S Air Baltic Corporation (airBaltic)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4552)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Gezien het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten aanzien van steunmaatregel SA.34191 (2012/C) (ex 2012/NN) (ex 2012/CP) (1),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   DE VOORAFGAANDE AANMELDING — SA.33799 (2011/PN)

(1)

Door middel van SANI-aanmelding nr. 6332 van 18 oktober 2011, geregistreerd op 20 oktober 2011, heeft Letland een lening van 16 miljoen LVL (22,65 miljoen EUR) (2) ten gunste van A/S Air Baltic Corporation (hierna „airBaltic” of „de onderneming” genoemd) voorafgaand aangemeld bij de Commissie. Hoewel de Letse autoriteiten van mening waren dat deze lening geen staatssteun vormde, hebben zij deze lening om redenen van rechtszekerheid en transparantie toch voorafgaand aangemeld. Deze voorafgaande aanmelding is geregistreerd onder het referentienummer SA.33799 (2011/PN).

(2)

Op 27 oktober 2011 heeft een vergadering met de Letse autoriteiten en hun adviseurs plaatsgevonden, waarna de Letse autoriteiten bij schrijven van 7 november 2011 aanvullende informatie hebben verstrekt. De Commissie heeft bij e-mails van 16 november 2011, 17 november 2011, 1 december 2011 en 9 december 2011 om aanvullende informatie verzocht, waarop de Letse autoriteiten respectievelijk bij e-mails van 16 november 2011, 22 november 2011, 7 december 2011 en 13 december 2011 hebben geantwoord.

(3)

Op 4 januari 2012 heeft Letland aanvullende informatie verstrekt en toegelicht dat de lening van 16 miljoen LVL — zoals bedoeld in afdeling 1.1 hierboven — reeds op 21 oktober 2011 aan de onderneming was toegekend zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie. De Letse staat heeft bovendien op 13 december 2011 besloten het kapitaal van de onderneming te verhogen en op 14 december 2011 een tweede lening aan airBaltic toegekend.

(4)

Gezien het feit dat de maatregel aan de onderneming is toegekend en gezien een klacht die op 9 januari 2012 is ontvangen (zie afdeling 1.2 hieronder), hebben de Letse autoriteiten hun voorafgaande aanmelding bij e-mail van 21 februari 2012 ingetrokken. Steunmaatregel SA.33799 (2011/PN) werd administratief afgesloten op 27 februari 2012.

1.2.   DE KLACHTEN — SA.34191 (2012/C) (ex 2012/NN) (ex 2012/CP)

(5)

Op 9 januari 2012 heeft de Commissie van de particuliere onderneming SIA Baltijas aviācijas sistēmas (hierna „BAS” of „de klager” genoemd), een voormalige aandeelhouder van airBaltic, een klacht ontvangen in verband met een aantal vermeende maatregelen die door de Letse staat aan airBaltic zijn toegekend.

(6)

Bij schrijven van 23 januari 2012 heeft de Commissie de klacht voor een reactie aan Letland gezonden, dat daarop op 13 maart 2012 heeft geantwoord. Bij schrijven van 14 mei 2012 heeft de Commissie een verzoek om bijkomende inlichtingen ingediend bij Letland, die deze op 16 juli 2012 heeft verstrekt.

(7)

Bij schrijven van 18 juli 2012, geregistreerd op 20 juli 2012, heeft de Commissie een nieuwe klacht ontvangen van mevrouw Inga Piterniece, voormalig lid van de raad van bestuur van BAS, in verband met een bijkomende maatregel die door de Letse staat zou zijn toegekend aan airBaltic. Bij e-mail van 24 juli 2012 heeft de Commissie de nieuwe klacht voor een reactie aan Letland gezonden, dat hierop op 22 augustus en 4 september 2012 heeft geantwoord.

(8)

Op 5 juli en 17 augustus 2012 hebben bijeenkomsten plaatsgevonden met de Letse autoriteiten, hun adviseurs en de vertegenwoordigers van airBaltic.

(9)

Bij schrijven van 20 november 2012 heeft de Commissie Letland in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd) in te leiden ten aanzien van deze steunmaatregel (hierna „het besluit tot inleiding van de procedure” genoemd). Bij schrijven van 23 januari 2013 heeft Letland zijn opmerkingen ingediend over het besluit tot inleiding van de procedure. De Commissie heeft Letland om inlichtingen verzocht bij schrijven van 6 maart 2013, dat op 8 april 2013 is beantwoord. Bovendien heeft op 25 juni 2013 een bijeenkomst met de Letse autoriteiten plaatsgevonden, waarna Letland op 14 augustus, 18 september, 9 en 25 oktober 2013 aanvullende inlichtingen heeft ingediend. Op 22 oktober en 22 november 2013, evenals op 10 januari 2014 hebben extra bijeenkomsten plaatsgevonden met de Letse autoriteiten en hun wettelijke vertegenwoordigers. Op 7 en 8 november, 2, 13 en 20 december 2013, en op 28 en 31 januari, 28 februari, 24 en 26 maart, 9 april en 16 mei 2014 heeft Letland aanvullende inlichtingen ingediend.

(10)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is op 8 maart 2013 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de maatregelen te maken.

(11)

De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van Ryanair en airBaltic, alsook van drie personen die optraden namens crediteuren van airBaltic (FLS, AB JET en Eurobalt Junipro). De Commissie heeft deze opmerkingen voor een reactie aan Letland doorgezonden; de reactie van Letland is bij schrijven van 27 mei 2013 ontvangen.

(12)

Bij schrijven van 4 juli 2014 heeft Letland ermee ingestemd om af te zien van zijn rechten op grond van artikel 342 VWEU en artikel 3 van Verordening (EG) 1/1958, en dat dit besluit in de Engelse taal wordt goedgekeurd en bekendgemaakt.

2.   DE LETSE LUCHTVERVOERMARKT

(13)

De luchtvervoermarkt in Letland heeft een snelle groei doorgemaakt sinds Letland tot de EU is toegetreden. Tussen 2003 en 2007 bedroeg de jaarlijkse gemiddelde passagiersgroei op de Internationale Luchthaven van Riga — met inbegrip van passagiers op rechtstreekse en transfervluchten — 47 % en steeg het aantal passagiers van ongeveer 700 000 in 2003 tot 3,2 miljoen in 2007. De opkomst van lagekostenmaatschappijen, in het bijzonder Ryanair, heeft bijgedragen aan de groei van de markt door een grote nieuwe vraag te creëren met de opening van nieuwe routes.

(14)

De mondiale economische crisis van 2008-2009 heeft de economische groei van Letland zwaar getroffen en bijgevolg ook zijn luchtvervoermarkt. Als gevolg van de crisis is het aantal passagiers op rechtstreekse vluchten in Letland gedaald van 3,2 miljoen in 2008 tot 2,7 miljoen in 2009, hoewel het totale aantal passagiers is blijven stijgen dankzij passagiers op transfervluchten.

(15)

Sinds 2010 is er een heropleving van de markt met een gemiddelde jaarlijkse groei van 12 %. De markt voor passagiers op rechtstreekse vluchten is gemiddeld met 9 % per jaar gegroeid, terwijl de groei van de markt voor passagiers op transfervluchten zelfs 18 % per jaar bedroeg. In de toekomst wordt verwacht dat de Letse luchtvervoermarkt tussen 2012 en 2015 jaarlijks met 7 % zal blijven groeien.

(16)

De Internationale Luchthaven van Riga is de marktleider in het Oostzeegebied. In 2011 reisden ongeveer 5,1 miljoen passagiers naar/van Riga, ten opzichte van 1,9 miljoen passagiers naar/van Tallinn en 1,7 miljoen passagiers naar/van Vilnius. In 2011 heeft airBaltic 66 % van de via Riga reizende passagiers vervoerd, terwijl Ryanair, als op één na grootste exploitant en grootste concurrent van airBaltic, 20 % heeft vervoerd. Voorts vliegen nog 15 andere luchtvaartmaatschappijen naar/van Riga (maatschappijen met complete dienstverlening en lagekostenmaatschappijen), samen goed voor 14 % van alle passagiers (4).

3.   DE BEGUNSTIGDE

(17)

airBaltic is in 1995 opgericht via een gezamenlijke onderneming tussen Scandinavian Airlines SAS en de Letse staat. In januari 2009 heeft SAS zijn belangen in de onderneming (47,2 %) volledig verkocht aan BAS.

(18)

Uit de in de pers verschenen informatie blijkt dat BAS als particuliere onderneming is opgezet en volledig in handen was van de heer Bertolt Flick tot december 2010, toen 50 % van zijn aandelen werd overgedragen aan het in de Bahama's geregistreerde Taurus Asset Management Fund Ltd (hierna „Taurus” genoemd) (5).

(19)

Per oktober 2011 waren de aandelen van airBaltic voor 52,6 % in handen van de Letse staat — via het ministerie van Vervoer — en voor 47,2 % in handen van BAS; de overige aandelen (0,2 %) waren in het bezit van de Russische luchtvaartmaatschappij Transaero. Destijds was de heer Bertolt Flick de voorzitter en CEO van airBaltic. Sinds 1 november 2011 is de heer Martin Gauss, voormalig CEO van Malév, CEO van airBaltic.

(20)

Uit de informatie van de Letse autoriteiten blijkt dat BAS zijn participatie van 47,2 % in airBaltic als onderpand heeft gegeven aan Latvijas Krājbanka, de Letse dochteronderneming van de Litouwse bank Snoras (6). Op 16 november 2011 is Snoras failliet gegaan en genationaliseerd (7). Op 17 november 2011 heeft de Commissie financierings- en kapitaalmarkten van Letland (hierna „CFKM” genoemd) een beperking ingesteld op banktransacties van Latvijas Krājbanka boven de 100 000 EUR (8). Naar aanleiding van het besluit van de CFKM van 21 november 2011 werden de activiteiten van Latvijas Krājbanka opgeschort en is de bank onder toezicht van beheerders gesteld (9).

(21)

Uit de verstrekte informatie blijkt dat BAS een aantal financiële verplichtingen ten opzichte van Latvijas Krājbanka niet is nagekomen. Als gevolg daarvan heeft Latvijas Krājbanka op 30 november 2011 op één na alle aandelen van airBaltic die in het bezit waren van BAS, tegen hun nominale waarde voor een totaalbedrag van 224 453 LVL (317 787 EUR) verkocht aan het ministerie van Vervoer (10). Daardoor kwam 99,8 % van de aandelen van airBaltic in handen van Letland, terwijl BAS slechts één aandeel overhield.

(22)

Tevens blijkt uit de informatie in de pers dat de aandeelhouders van BAS eveneens hun aandelen in BAS als onderpand aan Latvijas Krājbanka hadden gegeven (11). In het kader van de insolventieprocedures in verband met BAS (12) heeft een dochteronderneming van Latvijas Krājbanka op 6 februari 2012 de aandelen van BAS overgenomen van de voormalige aandeelhouders en een nieuw management aangewezen.

(23)

Tot slot blijkt dat de Letse staat op 8 juni 2012 het enige aandeel van BAS in airBaltic voor 1 LVL heeft gekocht. Sindsdien is BAS dus geen aandeelhouder meer van airBaltic (13).

(24)

Ten aanzien van de financiële situatie van airBaltic hebben de Letse autoriteiten verklaard dat de onderneming in 2008 in moeilijkheden is geraakt door de mondiale economische recessie en de drastische stijging van de olieprijs. Als gevolg daarvan heeft airBaltic in 2008 een verlies geleden van 28 miljoen LVL (39,64 miljoen EUR). In 2009 heeft de onderneming echter weer een winst kunnen boeken van 14 miljoen LVL (19,82 miljoen EUR) (14). In 2010 heeft airBaltic opnieuw een verlies geleden van 34,2 miljoen LVL (48,42 miljoen EUR). In juni 2011 heeft de Letse minister van Economische Zaken verklaard dat airBaltic tijdens de eerste vijf maanden van 2011 een verlies had geleden van 18 miljoen LVL (25,48 miljoen EUR) en op de rand van het faillissement stond (15). Op 21 september 2011 heeft airBaltic wettelijke bescherming tegen zijn crediteuren aangevraagd (16). De geauditeerde resultaten voor 2011 vertonen een verlies van 83,5 miljoen LVL (118,22 miljoen EUR).

(25)

Op 27 augustus 2012 heeft Letland een aan potentiële investeerders gerichte oproep bekendgemaakt om hun belangstelling te laten blijken om 50 % min één stem van het kapitaal van airBaltic te verwerven (17) hoewel transacties van een andere aard niet waren uitgesloten. De belangrijkste criteria voor de keuze van een investeerder zouden bestaan uit de bekwaamheid om ondersteuning te bieden bij de ontwikkeling van airBaltic, evenals de reputatie, ervaring en financiële middelen van de investeerder. Doel is het proces af te ronden in de loop van 2014.

4.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

4.1.   HET AKKOORD VAN 3 OKTOBER 2011: DE EERSTE STAATSLENING EN DE BAS-LENING

(26)

Op grond van het akkoord van 3 oktober 2011 (hierna „het akkoord” genoemd) heeft Letland ermee ingestemd aan airBaltic een lening toe te kennen van 16 miljoen LVL (22,65 miljoen EUR) (hierna „de eerste staatslening” genoemd, maatregel 1), samen met een andere lening van 14 miljoen LVL (19,82 miljoen EUR) van BAS (hierna „de BAS-lening” genoemd). De voorwaarden van beide leningen waren aan elkaar gekoppeld en identiek, en de initiële rentevoet was vastgesteld op [11-13] % (18). Op het ogenblik van de toekenning van de lening aan airBaltic had BAS echter afgezien van zijn recht om de BAS-lening als onderpand te gebruiken.

(27)

In het akkoord was tevens vastgesteld dat de staat uiterlijk op 15 december 2011 in evenredigheid met zijn stemrechten en onder dezelfde voorwaarden als in de eerste staatslening een bijkomende lening aan airBaltic zou toekennen voor een onbepaald bedrag. Beide staatsleningen moesten worden gekapitaliseerd indien niet werd voldaan aan een aantal voorwaarden, zoals de goedkeuring van een bedrijfs-/herstructureringsplan door de raad van bestuur van airBaltic.

(28)

Artikel 7 van het akkoord bevatte de voorwaarden voor de toekomstige kapitaalverhoging van airBaltic. In het bijzonder bepaalde artikel 7, lid 3, dat „de staatslening en BAS-lening […] mogen worden toegevoegd aan het te kapitaliseren bedrag”. Op grond van artikel 7, lid 4, heeft BAS voor de kapitalisatie van de lening en voor de kapitaalverhoging gestemd. Indien BAS zijn verplichtingen niet zou nakomen, verleende artikel 7, lid 4, de staat het recht om de aandelen van BAS in airBaltic te kopen voor 1 LVL (19).

(29)

Letland heeft de eerste staatslening aan airBaltic op 21 oktober 2011 toegekend (zie overweging 3 hierboven). BAS heeft de BAS-lening op 1 november 2011 toegekend.

(30)

Op 13 december 2011, toen de participatie van Letland in airBaltic tot 99,8 % was gestegen (zie overweging 21 hierboven), heeft de Letse regering besloten om voor de eerste staatslening een renteverlaging van [11-13] % tot [2-4] % toe te staan. Aangezien de eerste staatslening en de BAS-lening aan elkaar gekoppeld waren (zie overweging 26 hierboven), werd deze renteverlaging ook op de BAS-lening toegepast.

4.2.   DE TWEEDE STAATSLENING VAN 13 DECEMBER 2011

(31)

Op 13 december 2011, tegelijkertijd met de renteverlaging van de eerste staatslening (zie overweging 30 hierboven), heeft de Letse regering besloten een converteerbare lening, verdeeld in twee tranches, van 67 miljoen LVL (94,86 miljoen EUR) aan airBaltic toe te kennen tegen een rente van [9-11] % (hierna „de tweede staatslening” genoemd, maatregel 2) (20).

(32)

De eerste tranche van de tweede staatslening van 41,6 miljoen LVL (58,98 miljoen EUR) werd onmiddellijk ter beschikking gesteld van airBaltic op grond van de overeenkomst van 14 december 2011. De tweede tranche van 25,4 miljoen LVL (35,96 miljoen EUR) werd op 14 december 2012 ter beschikking gesteld van de onderneming, d.w.z. nadat de Commissie haar besluit tot inleiding van de procedure had aangenomen.

4.3.   DE OP 22 DECEMBER 2011 OVEREENGEKOMEN KAPITAALVERHOGING VAN AIRBALTIC

(33)

Tijdens de aandeelhoudersvergadering van airBaltic van 22 december 2011 hebben de Letse staat en BAS — ondanks het feit dat het toen slechts één aandeel in de onderneming had — ingestemd met een kapitaalverhoging van 110 miljoen LVL (155,74 miljoen EUR) (hierna „de kapitaalverhoging” genoemd, maatregel 3). Die verhoging moest worden verwezenlijkt door de omzetting van de eerste staatslening, de eerste tranche van de tweede staatslening en de BAS-lening in kapitaal en door een inbreng in contanten van BAS ten belope van 37,7 miljoen LVL (53,38 miljoen EUR).

(34)

De Letse staat heeft op 29 december 2011 uitvoering gegeven aan haar besluit om deel te nemen aan de kapitaalverhoging van airBaltic en heeft vervolgens de eerste staatslening en de eerste tranche van de tweede staatslening omgezet in kapitaal.

(35)

Bij schrijven van 4 januari 2012 heeft het ministerie van Vervoer van Letland BAS verzocht om deel te nemen aan de kapitaalverhoging door de BAS-lening om te zetten en het kapitaal in te brengen. Ondanks de verzoeken van de Letse autoriteiten leek BAS niet bereid gevolg te geven aan de overeenkomst die tijdens de aandeelhoudersvergadering was bereikt. Sterker nog, bij schrijven van 6 tot en met 26 januari 2012 heeft BAS de verwerving door de staat van de aandelen in airBaltic van Latvijas Krājbanka, die in het bezit waren van BAS (zie overweging 21 hierboven), aangevochten en de staat verzocht zich ervan te onthouden besluiten te nemen aangaande veranderingen in het kapitaal van airBaltic. Op 19 januari 2012 heeft de CFKM een formeel verbod opgelegd aan BAS en airBaltic om de BAS-lening op te nemen in de kapitaalverhoging.

(36)

Per 30 januari 2012, d.w.z. het einde van de tenuitvoerleggingsperiode van de inschrijving op de kapitaalverhoging, had BAS noch zijn lening omgezet, noch het kapitaal ingebracht.

4.4.   DE KLACHT VAN BAS EN LATERE GEBEURTENISSEN

(37)

De klacht is op 9 januari 2012 bij de Commissie ingediend en betrof de eerste en tweede staatsleningen, alsmede de kapitaalverhoging. Bovendien maakte BAS bezwaar tegen twee andere maatregelen die mogelijk steun aan airBaltic inhielden, met name de verwerving door de staat van nulcouponobligaties van airBaltic in april 2010 (maatregel 4) en de betaling van 2,8 miljoen EUR door Latvijas Krājbanka aan airBaltic op 21 en 22 november 2011 (maatregel 5).

(38)

Letland heeft verklaard dat maatregel 4 bestond uit de verwerving van 30 miljoen LVL (42,47 miljoen EUR) aan nulcouponobligaties van airBaltic door de toenmalige meerderheidsaandeelhouders van airBaltic, nl. de Letse staat en BAS. Op het deel van Letland is niet rechtstreeks ingeschreven door het ministerie van Vervoer — de feitelijke eigenaar van de aandelen in airBaltic — maar door het radio- en televisiebedrijf van de Letse staat (hierna „LVRTC” genoemd), een onderneming die voor 100 % in handen van de staat is. De obligaties werden verworven tegen een nominale waarde van elk 1 LVL zonder rente en door Letland en BAS aangekocht in evenredigheid met hun participatie. Dit zou ertoe leiden dat de Letse staat nulcouponobligaties van airBaltic verwierf voor een bedrag van ongeveer 15,78 miljoen LVL (22,34 miljoen EUR) en BAS voor een bedrag van ongeveer 14,22 miljoen LVL (20,13 miljoen EUR). De obligaties moeten in kapitaal worden omgezet op 1 juli 2015, ten belope van één aandeel per obligatie.

(39)

Wat maatregel 5 betreft, hebben de Letse autoriteiten verklaard dat er, in tegenstelling tot wat de klager beweert, op 21 en 22 november 2011 geen betalingen ten gunste van airBaltic zijn verricht. airBaltic heeft echter drie betalingsopdrachten bij Latvijas Krājbanka ingediend alvorens de CFKM op 17 november 2011 had besloten om banktransacties boven 100 000 EUR te beperken en op 21 november 2011 had besloten om alle activiteiten van Latvijas Krājbanka stop te zetten (zie overweging 20 hierboven). Deze opdrachten zijn enkele dagen later door Latvijas Krājbanka uitgevoerd. De transacties betroffen met name twee betalingen op 25 november 2011 van […] miljoen USD ten gunste van de verrekenkamer van de IATA en van […] miljoen EUR ten gunste van de Internationale Luchthaven van Riga, en een overschrijving van […] miljoen EUR op een alternatieve bankrekening van airBaltic bij Swedbank op 30 november 2011.

4.4.1.   Het „reShape”-plan van maart 2012

(40)

In maart 2012 heeft airBaltic het zogeheten „reShape”-plan goedgekeurd. Dat plan bevat een aantal maatregelen, zoals de aankoop van efficiëntere vliegtuigen (21) en de afschaffing van bepaalde routes, waardoor de onderneming volgens de realistische en optimistische scenario's in 2014 haar kosten zou kunnen dekken. Volgens het pessimistische scenario zou airBaltic echter ten minste tot 2016 een negatieve EBIT halen.

(41)

Het „reShape”-plan bepaalt dat bovenop de 83 miljoen LVL (117,51 miljoen EUR) die reeds zijn toegezegd aan de onderneming (22), volgens het realistisch scenario een bijkomende financiering van [45-55] miljoen LVL ([64-78] miljoen EUR) nodig zal zijn […]. Dit bedrag zou in het optimistisch scenario zou dalen tot [5-15] miljoen LVL ([7-21] miljoen EUR), terwijl het in het pessimistisch scenario zou stijgen tot [135-145] miljoen LVL ([192-206] miljoen EUR).

4.5.   DE KLACHT VAN 18 JULI 2012

(42)

Afgezien van Letland en BAS, waren ook enkele andere investeerders partij bij het akkoord. Deze investeerders hadden ermee ingestemd om twee gesyndiceerde leningen van telkens 35 miljoen EUR aan airBaltic toe te kennen tegen een initiële rente van [5-7] %. Gesyndiceerde lening 1 moest worden verstrekt door Latvijas Krājbanka en de Litouwse bank Snoras. Gesyndiceerde lening 2 moest worden verstrekt door verscheidene ondernemingen, waaronder Taurus. Deze gesyndiceerde leningen moesten worden verstrekt om verschillende vorderingen van deze particuliere investeerders op airBaltic te vernieuwen. Indien BAS zijn verplichtingen krachtens artikel 7, lid 4, van het akkoord niet zou nakomen, hadden de investeerders die gesyndiceerde lening 2 aan airBaltic zouden toekennen — waaronder de aandeelhouder van BAS, Taurus — ermee ingestemd om „alle vorderingen afkomstig van […] de uitstaande [syndicaatsgesyndiceerde] lening 2 voor een bedrag van 1 LVL toe te wijzen en te overhandigen aan de staat of een door de staat aangewezen onderneming”.

(43)

Op 18 juli 2012 heeft de Commissie een bijkomende klacht ontvangen (zie overweging 7 hierboven) betreffende de verplichting van de investeerders krachtens artikel 7, lid 4, van het akkoord om alle vorderingen afkomstig van syndicaatslening 2 voor slechts 1 LVL toe te wijzen en te overhandigen aan de staat of een door de staat aangewezen onderneming (zie overweging 28 hierboven). Volgens de klager zou de Letse staat bij schrijven van 9 februari 2012 en 12 juni 2012 hebben besloten dat een vordering van 5 miljoen EUR op airBaltic voor gesyndiceerde lening 2 — het door Taurus toegekende deel op een totaal van 35 miljoen EUR — moest worden toegewezen aan airBaltic voor een prijs van 1 LVL) (maatregel 6).

5.   HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(44)

Op 20 november 2012 heeft de Commissie besloten om de formele onderzoeksprocedure in te leiden. In haar besluit tot inleiding van de procedure is de Commissie tot het voorlopige standpunt gekomen dat airBaltic toen de vastgestelde maatregelen werden toegekend, kon worden beschouwd als een onderneming in moeilijkheden. Zij heeft tevens haar twijfels geuit over de zes beoordeelde maatregelen en is tot de voorlopige conclusie gekomen dat zij allemaal staatssteun inhouden.

(45)

De Commissie heeft er in eerste instantie op gewezen dat de eerste staatslening (maatregel 1) door de staat is verstrekt op hetzelfde ogenblik als de BAS-lening — in evenredigheid met hun participaties — en onder gelijke voorwaarden, wat op het eerste gezicht doet vermoeden dat de leningen op gelijke voet (pari passu) zijn toegekend. De Commissie heeft echter geconstateerd dat zij de eerste staatslening en de BAS-lening niet afzonderlijk, maar in de algemene context van de bepalingen in het akkoord diende te beoordelen. Dienovereenkomstig heeft de Commissie erop gewezen dat uit het akkoord niet volgt dat BAS, bovenop de BAS-lening en samen met de tweede staatslening, tevens een converteerbare lening moest verstrekken aan airBaltic en dat de staat andere toezeggingen had gedaan die economisch significanter waren dan die van BAS. De Commissie heeft tevens opgemerkt dat het besluit van BAS om in airBaltic te investeren, was genomen in het licht van de bereidheid die de overheidsinstanties reeds hadden getoond om de onderneming financieel te ondersteunen.

(46)

Wat de rentevoet van de eerste staatslening en de renteverlaging met [5-15] procentpunten van december 2011 (zie overweging 30 hierboven) betreft, heeft de Commissie het twijfelachtig geacht dat de toegepaste rentevoeten marktconform zouden zijn, gezien de grote moeilijkheden waarin airBaltic destijds verkeerde.

(47)

Ten aanzien van de tweede staatslening (maatregel 2) heeft de Commissie in de eerste plaats geconstateerd dat deze lening reeds in het akkoord was opgenomen, maar dat het bedrag niet was vastgelegd en dat dit afhankelijk was van een aantal factoren. Volgens de Commissie kon de tweede staatslening niet als pari passu worden beschouwd, aangezien uit het akkoord — in tegenstelling tot de beweringen van Letland — niet volgde dat BAS, naast de BAS-lening, tevens een converteerbare lening aan airBaltic moest verstrekken. Bovendien heeft de Commissie onderstreept dat toen Letland had besloten de tweede staatslening aan airBaltic toe te kennen, er geen sprake was van een mogelijke gelijktijdigheid bij BAS, aangezien BAS niet verplicht was een verdere lening aan airBaltic te verstrekken.

(48)

Wat de rentevoet van de tweede staatslening ([9-11] %) betreft, heeft de Commissie vraagtekens gezet bij het feit dat een particuliere investeerder een lening tegen een dergelijke rentevoet zou hebben verstrekt aan de onderneming, gezien de moeilijkheden waarin airBaltic verkeerde en het feit dat hetzelfde onderpand is gebruikt als bij de eerste staatslening.

(49)

Met betrekking tot de op 22 december 2011 overeengekomen kapitaalverhoging (maatregel 3), heeft de Commissie erop gewezen dat, toen het herkapitalisatiebesluit werd genomen, BAS op één na al zijn aandelen in airBaltic had verloren (aangezien de staat deze had verworven van Latvijas Krājbanka). Bijgevolg heeft de staat zijn participatie in de onderneming verhoogd tot 99,8 % (zie overweging 21 hierboven). Vanuit economisch oogpunt had de omzetting dus weinig zin voor BAS, dat — om zijn voormalige participatie te herwinnen — werd verzocht om niet alleen de BAS-lening in kapitaal om te zetten, maar ook om 37,7 miljoen LVL (53,38 miljoen EUR) in contanten in te brengen, terwijl het erg onwaarschijnlijk was dat het eigen vermogen op korte tot middellange termijn zou renderen gezien de moeilijkheden van de onderneming. Voorts heeft de Commissie ook twijfels geuit over de datum waarop maatregel 3 daadwerkelijk is toegekend.

(50)

De Commissie heeft er tevens op gewezen dat BAS en de staat over een bepaald tijdsbestek beschikten — vermoedelijk tot 30 januari 2012, d.w.z. het einde van de eerste fase van de tenuitvoerleggingsperiode voor de inschrijving op de kapitaalverhoging — om het kapitaal in airBaltic in te brengen. Hoewel de staat dit op 29 en 30 december 2011 heeft gedaan, heeft BAS uiteindelijk nooit zijn lening omgezet of het kapitaal ingebracht. Volgens de Commissie had Letland, voordat het de leningen had omgezet, moeten wachten totdat het er redelijk zeker van was dat BAS dat ook zou doen. Op grond hiervan was de Commissie van mening dat maatregel 3 niet in overeenstemming lijkt te zijn met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie.

(51)

Ten aanzien van de verwerving 30 miljoen LVL (42,47 miljoen EUR) aan nulcouponobligaties van airBaltic in april 2014 (maatregel 4), heeft de Commissie benadrukt dat deze obligaties, gezien de kenmerken ervan, vergelijkbaar zijn met een kapitaalinbreng. Aangezien rentabiliteit van begin af aan uitgesloten was door het ontbreken van rente op de obligaties en aangezien een toekomstige rentabiliteit bij de omzetting onwaarschijnlijk leek vanwege de moeilijkheden van de onderneming, de toestand van de luchtvaartsector en het feit dat er destijds geen plan was om de onderneming opnieuw rendabel te maken, heeft de Commissie de marktconformiteit van maatregel 4 in twijfel getrokken. Bovendien kon de Commissie niet uitsluiten dat BAS de obligaties had verworven vanwege de grote belangstelling die Letland in airBaltic had getoond vóór de uitgifte van de obligaties.

(52)

Met betrekking tot de betalingen ten bedrage van 2,8 miljoen EUR door Latvijas Krājbanka (maatregel 5), kon de Commissie niet met zekerheid concluderen dat Latvijas Krājbanka, als bank die voor 100 % in handen is van de staat, onafhankelijk van de staat heeft gehandeld toen deze betalingen werden verricht. In dat verband heeft de Commissie geconstateerd dat Letland niet heeft aangetoond dat airBaltic de betalings- en overschrijvingsopdrachten heeft ingediend alvorens de CFKM op 17 november 2011 had besloten om banktransacties per klant boven 100 000 EUR te beperken.

(53)

Tot slot, wat de aan airBaltic toegewezen vordering van 5 miljoen EUR (maatregel 6) betreft, heeft de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure toegelicht dat Letland krachtens artikel 7, lid 4, van het akkoord had besloten dat een vordering van 5 miljoen EUR op airBaltic voor gesyndiceerde lening 2 — het door Taurus toegekende deel op een totaal van 35 miljoen EUR — moest worden toegewezen aan airBaltic voor een prijs van 1 LVL. De Commissie heeft onderstreept dat deze transactie, vanuit economisch oogpunt, sterk gelijkt op een schuldkwijtschelding, waardoor Letland airBaltic heeft vrijgesteld van zijn verplichting om rente te betalen en een deel van gesyndiceerde lening 2 terug te betalen aan de houder van de vordering. Bovendien heeft de Commissie geconcludeerd dat maatregel 6 niet in overeenstemming was met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie, aangezien airBaltic krachtens het akkoord geen recht had om het krediet in ruil voor 1 LVL te verkrijgen.

(54)

Ten aanzien van de overige vorderingen in het kader van gesyndiceerde lening 2 ten bedrage van in totaal 30 miljoen LVL (42,47 miljoen EUR) (zie overweging 42 hierboven), heeft de Commissie erop gewezen dat de bovenstaande redenering mutatis mutandis voor deze vorderingen zou gelden.

(55)

De Commissie is daarom tot de voorlopige conclusie gekomen dat de zes beoordeelde maatregelen onrechtmatige staatssteun inhielden, aangezien zij in strijd met de aanmeldings- en standstillverplichtingen overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU zijn toegekend.

(56)

De Commissie heeft voorts haar twijfels geuit over de verenigbaarheid van de zes beoordeelde maatregelen met de interne markt, met name omdat de Letse autoriteiten geen mogelijke verenigbaarheidsgronden hebben aangevoerd. Wat de mogelijke verenigbaarheidsgronden betreft, heeft de Commissie — gezien de moeilijkheden van airBaltic — voorlopig geoordeeld dat uitsluitend de criteria inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU toepasselijk zijn op grond van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (23) (hierna „de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun” genoemd). In dat verband en op basis van de destijds beschikbare informatie was de Commissie van mening dat de voorwaarden voor reddingssteun niet vervuld leken te zijn en dat het reShape-plan geen van de noodzakelijke elementen bevatte opdat het zou worden beschouwd als een herstructureringsplan in de zin van punt 3.2 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun.

6.   OPMERKINGEN BETREFFENDE HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE

6.1.   OPMERKINGEN VAN LETLAND

(57)

In zijn opmerkingen betreffende het besluit tot inleiding van de procedure van de Commissie wijst Letland erop dat maatregelen 1, 2, 3 en 6 onderling afhankelijk waren en dat zij voortvloeien uit het akkoord. Zij vormen derhalve in wezen één en dezelfde financiële transactie die moet worden beoordeeld op het ogenblik waarop het akkoord is aangegaan, namelijk 3 oktober 2011. Op grond hiervan concludeert Letland dat deze maatregelen gelijktijdig zijn en voldoen aan het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie, waardoor zij niet als staatssteun kunnen worden beschouwd.

(58)

Letland betoogt dat het akkoord op initiatief van BAS is gesloten en dat in feite BAS de staat heeft gevraagd om deel te nemen aan de kapitaalverhoging. Uiteindelijk heeft de staat, onder de strikte voorwaarden in het akkoord, ingestemd met de investering. Eén van de sleutelelementen van het akkoord bestond uit een kapitaalinbreng door de staat en BAS ten belope van ongeveer 100 miljoen LVL (141,58 miljoen EUR) in twee fasen: i) 30 miljoen LVL (42,47 miljoen EUR) in de vorm van de eerste staatslening en de BAS-lening, en ii) ongeveer 70 miljoen LVL (99,1 miljoen EUR) die door de staat en BAS moesten worden verstrekt in evenredigheid met hun participatie. Volgens Letland was BAS dus contractueel verplicht om, in evenredigheid met zijn participatie, extra kapitaal in te brengen in airBaltic. Letland baseert zijn conclusie op artikel 7, lid 2, van het akkoord waarin is vastgesteld dat de staat „in evenredigheid met zijn stemrechten” een tweede lening aan airBaltic zou verstrekken, hetgeen volgens Letland betekent dat BAS, in evenredigheid met zijn participatie, eveneens kapitaal moest inbrengen.

(59)

Letland wijst er voorts op dat het akkoord in een aantal noodmaatregelen voorziet ter bescherming van de financiële belangen van de staat indien BAS zijn verplichtingen niet zou nakomen: i) het recht van de staat om de aandelen van BAS te verwerven in ruil voor 1 LVL, ii) de verplichting van de particuliere investeerders die gesyndiceerde lening 2 aan airBaltic hadden verstrekt om hun vorderingen op airBaltic toe te wijzen aan de staat onder bepaalde voorwaarden, en iii) de verplichting van de investeerders om airBaltic te vergoeden voor bepaalde schulden buiten de balansstelling ten belope van ongeveer […] miljoen EUR (24). Het feit dat BAS en de investeerders deze noodmaatregelen hebben aanvaard, wijst er volgens Letland op dat de investeerders erop vertrouwden dat BAS zijn verplichtingen zou nakomen. Op grond hiervan is Letland van oordeel dat maatregelen 1, 2 en 3 gelijktijdig zijn en voldoen aan het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. Aangezien maatregel 6 uit de noodmaatregelen voortvloeide, stelt Letland bovendien dat deze maatregel evenmin staatssteun inhoudt.

(60)

Wat maatregel 1 betreft, voegt Letland er voorts aan toe dat de rentevoet in overeenstemming was met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie en de mededeling referentiepercentages (25), en argumenteert het dat de renteverlaging van [11-13] % tot [2-4] % economisch rationeel was voor de staat teneinde de financieringskosten van airBaltic (destijds reeds voor 99,8 % in handen van de staat) te drukken. Met betrekking tot maatregel 2 is Letland van oordeel dat de rentevoet in overeenstemming was met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie.

(61)

Wat maatregel 3 betreft, stellen de Letse autoriteiten dat de eerste staatslening en de eerste tranche van de tweede staatslening in kapitaal zijn omgezet op grond van het gelijktijdige besluit van BAS, dat op 22 december 2011 tijdens de aandeelhoudersvergadering van airBaltic is genomen, om de BAS-lening om te zetten en 37,7 miljoen LVL (53,38 miljoen EUR) in contanten in te brengen. De Letse autoriteiten herhalen dat maatregelen 1, 2 en 3 niet afzonderlijk mogen worden beoordeeld, maar enkel in samenhang met de ruimere transactie waarvan zij een onlosmakelijk deel uitmaken. Aangezien deze transactie volledig gelijktijdig door BAS en de staat is overeengekomen, sluit Letland uit dat er sprake is van staatssteun. Voorts voert Letland aan dat het feit dat BAS zijn verplichting binnen de maximale termijn (nl. 30 januari 2012) niet is nagekomen, irrelevant is en dat de staat niet anders kon dan de eerste staatslening en de eerste tranche van de tweede staatslening in kapitaal om te zetten, hetgeen op 29 december 2011 ook is gebeurd. Bovendien verduidelijkt Letland dat de staat alle mogelijke stappen heeft genomen om BAS te dwingen zijn verplichting na te komen.

(62)

Met betrekking tot maatregel 6, voegt Letland toe dat de toewijzing van de vorderingen aan airBaltic voortvloeit uit de maatregelen uit hoofde van artikel 7, lid 4, van het akkoord. Volgens Letland zorgt dit ervoor dat het volledige akkoord pari passu is, aangezien de toewijzing van de vordering aan airBaltic garandeert dat de particuliere investeerders een evenredige bijdrage leveren aan de financiële inbreng in airBaltic.

(63)

Ten aanzien van maatregel 4, is Letland van mening dat de uitgifte van nulcouponobligaties gelijktijdig door de staat en BAS op gelijke voorwaarden is uitgevoerd en het sluit daarom de aanwezigheid van staatssteun uit. Letland verklaart voorts dat op initiatief van BAS is besloten om obligaties uit te geven. Wat betreft het feit dat deze obligaties geen winst boden, stelt Letland dat de Commissie rekening moet houden met het zogeheten „eigenaareffect” en moet overwegen dat de staat, als aandeelhouder van airBaltic, andere motivaties had dan een externe investeerder.

(64)

Tot slot, wat betreft maatregel 5, is Letland van mening dat er geen staatsmiddelen zijn gebruikt en dat de acties van de CFKM in elk geval niet aan de staat kunnen worden toegerekend.

(65)

In het licht van zijn mening dat er geen sprake was van staatssteun, heeft Letland aanvankelijk geen argumenten aangevoerd met betrekking tot de verenigbaarheid van de maatregelen met de interne markt. Letland heeft echter tijdens de formele onderzoeksprocedure argumenten in dat verband aangevoerd en erop gewezen dat staatssteun desgevallend verenigbaar zou zijn met herstructureringssteun overeenkomstig de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun.

(66)

Op grond daarvan heeft Letland in december 2013 een herstructureringsplan ingediend waarin is aangegeven dat de herstructurering van airBaltic in april 2011 van start is gegaan toen een eerste versie van het plan is ingediend bij het management van de onderneming. In dit document zijn enkele zwakke punten van airBaltic aangekaart en is vastgesteld dat [175-185] miljoen EUR kapitaal nodig was. De eerste versie van het plan is verder uitgewerkt tot het reShape-plan van maart 2012, dat volgens Letland een voorlopige stap vormde naar het in december 2013 ingediende herstructureringsplan.

(67)

Het herstructureringsplan voorziet in een herstructureringsperiode van vijf jaar, vanaf april 2011 tot en met april 2016, en herstructureringskosten van in totaal [150-170] miljoen LVL ([214-242] miljoen EUR). Het herstructureringsplan voorziet in drie soorten herstructureringsmaatregelen: i) optimalisering van inkomsten en kosten voor de bestaande activiteiten; ii) herindeling van het netwerk om bestemmingen, frequenties en tijdschema's aan te passen, en iii) optimalisering van het netwerk en de vloot. Het herstructureringsplan omvat in totaal 26 initiatieven op het gebied van inkomsten en kosten, gekoppeld aan bijkomende initiatieven betreffende de herindeling van het netwerk en de vernieuwing van de vloot. Wat betreft het herstel van de rentabiliteit van airBaltic, wordt in het plan verwacht dat de onderneming met deze initiatieven in 2014 haar kosten zal kunnen dekken en van dan af aan winstgevend zal blijven, met een EBIT van [1-3] miljoen LVL ([1,4-4,2] miljoen EUR) in 2014 en [9-12] miljoen LVL ([12,8-17] miljoen EUR) in 2016. Het herstructureringsplan bevat tevens herziene financiële vooruitzichten op basis van realistische, pessimistische en optimistische scenario's die afhankelijk zijn van een gevoeligheidsanalyse teneinde de risico's en hun eventuele gevolgen te kunnen beoordelen.

(68)

Het plan bevat voorts ook enkele compenserende maatregelen: i) inkrimping van de vloot met 27 %; ii) de opheffing van 14 winstgevende routes; en iii) het opgeven van […] slot-paren op gecoördineerde luchthavens. Tussen 2011 en 2016 zal airBaltic zijn capaciteit met [17-20] % verminderen op het gebied van BPK (26) ([7-10] % als enkel winstgevende routes in beschouwing worden genomen). Volgens Letland zou deze capaciteitsvermindering stroken met gevallen uit het verleden. Bovendien omvat het herstructureringsplan de vrijgave van […] slot-paren als gevolg van de opheffing van een aantal routes.

(69)

Het herstructureringsplan raamt de herstructureringskosten op [150-170] miljoen LVL ([214-242] miljoen EUR), die zullen worden gebruikt voor de terugbetaling van leningen van derden, de compensatie van verliezen als gevolg van de geleidelijke buitendienststelling en verwijdering van bepaalde vliegtuigen, ontslagvergoedingen, de aankoop van nieuwe vliegtuigen enz.

(70)

Wat de totale herstructureringskosten betreft, bedraagt de voorgestelde eigen bijdrage van airBaltic volgens het herstructureringsplan [100-110] miljoen LVL ([141-155] miljoen EUR), d.w.z. [60-70] % van de totale herstructureringskosten. Volgens het herstructureringsplan zou de eigen bijdrage het resultaat zijn van enkele kapitaalinjecties van particuliere partijen (waaronder een liquiditeitsfaciliteit en voorschotten), particuliere leningen, een leaseovereenkomst voor nieuwe vliegtuigen en een gedeeltelijke afschrijving van schulden bij twee banken.

6.2.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(71)

Tijdens de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van Ryanair en airBaltic, alsook van drie personen die optreden namens de crediteuren van airBaltic.

(72)

Ryanair is het eens met de voorlopige bevindingen van de Commissie dat de beoordeelde maatregelen niet stroken met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie en onverenigbaar zijn met de interne markt. Ryanair stelt echter dat de Commissie het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie niet volledig heeft beoordeeld in het besluit tot inleiding van de procedure, aangezien de Commissie had moeten bekijken of een particuliere investeerder ervoor zou hebben gekozen om airBaltic meteen te liquideren in plaats van extra kapitaal te verschaffen (27). Voorts betoogt Ryanair dat de Commissie in haar besluiten tot inleiding van de procedure had moeten beoordelen of de liquidatie van airBaltic rendabeler was voor de staat dan de verstrekking van extra middelen. Hoewel Ryanair van mening is dat het niet over voldoende informatie beschikte om opmerkingen te maken bij het reShape-plan, geeft het aan te twijfelen of airBaltic opnieuw rendabel zou worden en is het van mening dat de onderneming had moeten worden geliquideerd.

(73)

Verder beweert Ryanair dat elke vorm van steun aan airBaltic zijn marktpositie zou schaden, aangezien Ryanair 13 routes vanuit Riga exploiteert, waarvan meer dan de helft in rechtstreekse concurrentie met airBaltic.

(74)

airBaltic onderstreept in zijn opmerkingen dat de redenen voor de moeilijkheden van de onderneming te wijten waren aan het beleid van het vorige management en de betreurenswaardige beslissingen van de heer Flick voor oktober 2011, die — volgens airBaltic — zich toespitste op een handelsstrategie die enkel gericht was op uitbreiding en niet op rentabiliteit. Tevens verklaart airBaltic dat het vorige management van de onderneming niet alleen talrijke ongunstige contracten is aangegaan en transacties heeft gesloten zonder zakelijke redenering, maar ook een ondoorzichtige bedrijfs- en organisatiestructuur heeft opgezet.

(75)

Nog volgens airBaltic heeft Letland, toen het had besloten deel te nemen en het akkoord uit te voeren, gehandeld als een rationele particuliere investeerder. airBaltic wijst erop dat de investering van Letland gelijktijdig is gebeurd met die van BAS en dit van BAS en andere particuliere investeerders grote offers had gevergd. Bovendien waren in het akkoord voldoende waarborgen opgenomen om ervoor te zorgen dat de belangen van Letland ten volle beschermd waren tegen BAS; de toepassing van deze waarborgen was — volgens airBaltic — rationeler voor Letland dan zijn investeringsverbintenissen te verbreken en zo de onderneming tot het faillissement te drijven, het kapitaal van de bestaande aandeelhouders te vernietigen en zich bloot te stellen aan schadeclaims van particuliere investeerders. Op grond hiervan concludeert airBaltic dat het besluit van Letland om het akkoord aan te gaan, geen elementen van staatssteun bevat.

(76)

De verwerving door de staat van nulcouponobligaties van airBaltic in april 2010 (maatregel 4) was volgens airBaltic was vanuit economisch oogpunt een rationele investering die volledig gelijktijdige door de staat en BAS is gedaan. airBaltic concludeert derhalve dat deze maatregel geen staatssteun inhield. Ten aanzien van de betaling van 2,8 miljoen EUR door Latvijas Krājbanka aan airBaltic op 21 en 22 november 2011 (maatregel 5), is airBaltic van oordeel dat hier sprake is van besluiten die zijn genomen in het kader van de activiteiten van airBaltic en het daarbij om particuliere middelen gaat, waardoor de aanwezigheid van staatsmiddelen wordt uitgesloten.

(77)

Tot slot benadrukt airBaltic de rol die airBaltic vervult om de verbindingen tussen Letland en de rest van de EU in stand te houden en verstrekt het informatie over de tenuitvoerlegging van het reShape-plan door het nieuwe management van de onderneming.

(78)

De opmerkingen van drie personen die optreden namens crediteuren van airBaltic waren soortgelijk. De crediteuren klagen in het algemeen over de maatregelen die het onderwerp vormen van het besluit tot inleiding van de procedure en in het bijzonder over maatregel 6. Bovendien verwijzen zij naar enkele onbetaalde schulden van airBaltic, die blijkbaar voortvloeien uit het akkoord en het faillissement van enkele crediteuren zouden hebben veroorzaakt.

6.3.   OPMERKINGEN VAN LETLAND BIJ DE BEMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDE DERDEN

(79)

In zijn opmerkingen bij de bemerkingen van de belanghebbende derden sluit Letland zich aan bij het standpunt van airBaltic dat bij de beoordeelde maatregelen geen sprake was van staatssteun.

(80)

Ten aanzien van de bemerkingen van Ryanair, wijst Letland erop dat de door Ryanair aangevoerde jurisprudentie — waarin het oppert dat de staat airBaltic had moeten liquideren in plaats van het middelen te verstrekken — niet van toepassing is, aangezien de staat destijds geen grote crediteur van airBaltic was, maar slechts een aandeelhouder. Volgens Letland is de toets van particuliere crediteuren niet geschikt om de rationaliteit van de investeringsbesluiten van de staat in dit geval te beoordelen. Bovendien voert Letland aan dat het er met het aangaan van het akkoord voor had gekozen verlies te lijden op korte termijn teneinde op lange termijn de rentabiliteit te herstellen, en dat deze investeringsbesluiten op initiatief van BAS zijn genomen. Letland wijst er tevens op dat de verliezen van airBaltic zijn gedaald en wijst de argumenten van Ryanair af als ongegrond.

(81)

Tot slot, wat betreft de bemerkingen van de personen die optreden namens crediteuren van airBaltic, is Letland van mening dat zij geen verband houden met de maatregelen in het besluit tot inleiding van de procedure en dat zij erop gericht lijken te zijn de positie van de crediteuren in hun handelsrechtelijke geschillen met airBaltic te verbeteren.

7.   BEOORDELING VAN DE MAATREGELEN

(82)

Dit besluit behandelt in eerste instantie het vraagstuk of airBaltic een onderneming in moeilijkheden is in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun (afdeling 7.1 hieronder). Vervolgens wordt geanalyseerd of de onderzochte maatregelen staatssteun aan airBaltic inhouden in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU (afdeling 7.2 hieronder) en of deze eventuele staatssteun rechtmatig is (afdeling 7.3 hieronder) en verenigbaar is met de interne markt (afdeling 7.4 hieronder).

7.1.   MOEILIJKHEDEN VAN AIRBALTIC

(83)

Zoals reeds aangegeven in het besluit tot inleiding van de procedure, hebben de Letse autoriteiten zelf toegelicht dat airBaltic in 2008 in moeilijkheden is geraakt door de mondiale economische recessie en de drastische stijging van de olieprijs. Als gevolg daarvan heeft airBaltic in 2008 een verlies geleden van 28 miljoen LVL (39,64 miljoen EUR). In 2009 heeft de onderneming 6 miljoen LVL (8,49 miljoen EUR) winst geboekt. In 2010 heeft airBaltic echter opnieuw een verlies geleden van 34,2 miljoen LVL (48,42 miljoen EUR), dat in 2011 gestegen is tot 84,7 miljoen LVL (119,2 miljoen EUR). De Commissie herinnert eraan dat de Letse minister van Economische Zaken in juni 2011 heeft verklaard dat airBaltic op de rand van het faillissement stond (28), terwijl in de pers werd gemeld dat de onderneming op 21 september 2011 wettelijke bescherming tegen haar crediteuren had aangevraagd (29).

(84)

Uit de geauditeerde jaarrekeningen van airBaltic blijkt dat de onderneming in de periode 2009-2012 een negatief eigen vermogen had, dat bovendien elk jaar steeg. Het negatief eigen vermogen van airBaltic bedroeg in 2009 immers 19,2 miljoen LVL (27,18 miljoen EUR) en steeg tot 23,3 miljoen LVL (32,99 miljoen EUR) in 2010, tot 105,6 miljoen LVL (149,51 miljoen EUR) in 2011 en tot 125,1 miljoen LVL (177,12 miljoen EUR) in 2012.

Tabel

Financiële kerncijfers van airBaltic tussen 2007 en juni 2011 (in duizenden LVL)

 

2009

2010

2011

2012

Nettoresultaat

6 004

(34 207)

(84 761)

(19 117)

Operationele kosten

(207 312)

(266 930)

(306 183)

(248 168)

Financiële kosten

(2 592)

(3 877)

(17 446)

(4 582)

Eigen vermogen

(19 282)

(23 359)

(105 620)

(125 145)

(85)

In punt 10, onder c), van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun is vastgesteld dat een onderneming als een onderneming in moeilijkheden wordt beschouwd wanneer zij „volgens het nationale recht aan de voorwaarden voldoet om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen”. Dit bleek voor airBaltic ten minste vanaf 21 september 2011 — zo niet vroeger — het geval te zijn toen het wettelijke bescherming tegen zijn crediteuren heeft aangevraagd. De Commissie wijst er evenwel op dat de rechtbank de wettelijke bescherming enkele dagen later zou hebben afgewezen, kennelijk omdat de onderhandelingen tussen Letland en BAS tot het akkoord hebben geleid. Afgezien daarvan is de Commissie van oordeel dat alles erop lijkt te wijzen dat airBaltic een onderneming in moeilijkheden is in de zin van punt 11 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun.

(86)

Overeenkomstig deze bepaling kan een onderneming als onderneming in moeilijkheden worden beschouwd „wanneer de typische symptomen van een onderneming in moeilijkheden aanwezig zijn, zoals toenemende verliezen, een dalende omzet, groeiende voorraden, overcapaciteit, een geringere kasstroom, een toenemende schuldenlast, toenemende rentelasten en een vermindering of een verdwijning van de waarde van de nettoactiva”. Uit tabel 1 hierboven wordt duidelijk dat airBaltic reeds sinds 2008 verliesgevend was (op 2009 na). Daaruit blijkt echter ook dat airBaltic in 2009 enkel winst kon boeken dankzij de buitengewone daling van de brandstofprijzen. Zoals aangegeven in het besluit tot inleiding van de procedure ziet het er daarom naar uit dat het herstel van de rentabiliteit in 2009 een eenmalige gebeurtenis was als gevolg van buitengewone omstandigheden en geen structurele tendens. De onderneming zag haar schulden en financiële uitgaven aanzienlijk stijgen tussen 2008 en 2009, maar in het bijzonder tussen 2009 en 2010 toen de financieringskosten toenamen van 3,8 miljoen LVL (5,38 miljoen EUR) tot 17,4 miljoen LVL (24,64 miljoen EUR) (30). Daardoor zijn ook de met de kosten verbonden variabelen van airBaltic jaarlijks met [5-10] % gestegen, dus sneller dan de met de inkomsten verbonden variabelen die jaarlijks met [2-7] % stegen. Tot slot wijst de Commissie opnieuw op de bevinding in het besluit tot inleiding van de procedure dat de verliezen van airBaltic zo omvangrijk waren dat zijn negatief eigen vermogen in 2010 tot ongeveer 23,3 miljoen LVL (32,99 miljoen EUR) opliep en wegens additionele verliezen in 2011 verder steeg tot ongeveer 105,6 miljoen LVL (149,51 miljoen EUR). In het licht van alle voornoemde factoren blijkt dat de criteria in punt 11 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun vervuld zijn.

(87)

De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat airBaltic ten minste vanaf 2011 een onderneming in moeilijkheden was in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun.

7.2.   BESTAAN VAN STAATSSTEUN

(88)

Krachtens artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(89)

Om te kunnen concluderen of er sprake is van staatssteun moet de Commissie beoordelen of de cumulatieve criteria in artikel 107, lid 1, VWEU (nl. overdracht van staatsmiddelen, selectieve begunstiging, potentiële verstoring van de mededinging en effect op de intracommunautaire handel) zijn vervuld door elk van de zes beoordeelde maatregelen.

7.2.1.   Maatregelen 1, 2, 3 en 6 als één enkele transactie

(90)

Letland betoogt dat maatregel 1 samen met maatregelen 2, 3 en 6 moet worden beoordeeld, aangezien zij op dezelfde datum, 3 oktober 2011, zijn overeengekomen toen zowel Letland als BAS grote aandeelhouders van airBaltic waren.

(91)

De Commissie is het er met de Letse autoriteiten mee eens dat de eerste staatslening (maatregel 1) en de BAS-lening niet afzonderlijk kunnen worden beoordeeld en derhalve moeten worden beschouwd als een onderdeel van de algemene context van het akkoord op grond waarvan beide leningen zijn verstrekt. De Commissie is het echter niet eens met het argument van Letland dat de andere maatregelen samen moeten worden beoordeeld als één enkele transactie.

(92)

De Commissie is van mening dat BAS en de staat op 3 oktober 2011, toen het akkoord is aangegaan, zich er met absolute zekerheid toe hebben verbonden de eerste staatslening (maatregel 1) en de BAS-lening te verstrekken. Er kan derhalve worden gesteld dat deze steunmaatregelen op die datum zijn toegekend. De exacte bedragen van de tweede staatslening (maatregel 2) en van de kapitaalverhoging (maatregel 3) kunnen echter niet met zekerheid worden vastgesteld op basis van de informatie in het akkoord. Met betrekking tot maatregel 2 is in het akkoord slechts bepaald dat Letland een lening in evenredigheid met zijn participatie zou verstrekken, maar wordt deze niet gekwantificeerd. In dat verband constateert de Commissie dat in artikel 7, lid 1, van het akkoord is vastgesteld dat de voorzienbare verhoging van het eigen vermogen (als gevolg van de kapitalisatie van de eerste en tweede staatsleningen en de BAS-lening, samen met een extra contante bijdrage van BAS) niet hoger zou liggen dan 100 miljoen LVL (141,58 miljoen EUR). Daarbij moet echter het volgende worden opgemerkt. Ten eerste zijn enkel de eerste staatslening en de BAS-lening in het akkoord gekwantificeerd op respectievelijk 16 miljoen LVL en 14 miljoen LVL. Het bedrag van 100 miljoen LVL was slechts een prognose, een raming van wat vereist of verwacht zou kunnen worden in verband met de verhoging van het eigen vermogen tegen het einde van het jaar; het bedrag van de verhoging van het eigen vermogen was niet duidelijk vastgesteld in het akkoord. Het werkelijke bedrag van de in december 2011 overeengekomen verhoging van het eigen vermogen bedroeg in feite zelfs 110 miljoen LVL (zie overweging 33 hierboven), m.a.w. meer dan wat in het akkoord was vastgesteld. De Commissie is van oordeel dat de bedragen van maatregelen 2 en 3 niet vastgesteld of verifieerbaar waren op 3 oktober 2011.

(93)

Evenzo wijst de Commissie er met betrekking tot maatregel 6 op dat, toen het akkoord op 3 oktober 2011 is aangegaan, de staat niet wist of het nodig zou zijn een beroep te doen op artikel 7, lid 4, van het akkoord en zo de vorderingen van particuliere investeerders toegewezen te krijgen. Bovendien was de staat niet verplicht om de van gesyndiceerde lening 2 afkomstige vorderingen aan airBaltic toe te wijzen. De vorderingen van particuliere investeerders zouden slechts aan de staat worden toegewezen indien BAS zijn verplichtingen uit hoofde van het akkoord niet zou nakomen. Dit was niet bekend en er waren ook geen redenen om dit aan te nemen op 3 oktober 2011. Om deze reden kan maatregel 6 niet worden geacht te zijn toegekend op het moment dat het akkoord werd ondertekend en, bijgevolg, op gelijke voet (pari passu) te staan met de eerste staatslening en de BAS-lening.

(94)

Voorts betoogt Letland dat de meeste vorderingen van de particuliere investeerders die in de twee gesyndiceerde leningen moesten worden vernieuwd, ongedekt waren en dat, indien de staat de onderneming failliet had laten gaan, de particuliere investeerders met het oog op schadeloosstelling een procedure zouden hebben aangespannen tegen de staat, hetgeen de staat meer geld zou hebben gekost dan de rest van de maatregelen aan airBaltic te verstrekken.

(95)

Volgens de Commissie is de bewering dat de particuliere investeerders met het oog op schadeloosstelling een procedure zouden hebben aangespannen tegen de staat, zuiver hypothetisch en niet onderbouwd met bewijsmateriaal. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat Letland daadwerkelijk rekening heeft gehouden met deze overwegingen bij zijn besluit airBaltic te ondersteunen.

(96)

Gezien het bovenstaande komt de Commissie tot de conclusie dat het door de Letse autoriteiten aangevoerde argument van gelijktijdigheid niet opgaat. Om deze reden concludeert de Commissie dat maatregelen 1, 2, 3 en 6 niet kunnen worden beschouwd als één enkele transactie die op 3 oktober 2011 is gesloten en zal zij deze maatregelen derhalve afzonderlijk beoordelen.

7.2.2.   De eerste staatslening (maatregel 1)

(97)

De Commissie wijst erop dat de eerste staatslening rechtstreeks door Letland via de Schatkist op verzoek van het ministerie van Vervoer is verstrekt. Dit wordt uitdrukkelijk vermeld in het akkoord. Het is daarom duidelijk dat maatregel 1 staatsmiddelen inhoudt en aan de staat toerekenbaar is. Letland betwist dit punt niet.

(98)

Om te kunnen beoordelen of maatregel 1 een onrechtmatig selectief voordeel voor airBaltic heeft opgeleverd, wijst de commissie er ten eerste op dat de eerste staatslening en de BAS-lening zijn overeengekomen op 3 oktober 2011, namelijk de datum waarop het akkoord is ondertekend. Op dat ogenblik waren Letland en BAS de grootste aandeelhouders van de onderneming en de leningen werden verstrekt in evenredigheid met hun participatie (respectievelijk 52,6 % en 47,2 %) en onder voorwaarden die identiek en aan elkaar gekoppeld waren.

(99)

Zoals aangegeven in overweging 45 hierboven, heeft de Commissie in het besluit tot inleiding van de procedure geconstateerd dat het besluit van BAS om in airBaltic te investeren mogelijk is beïnvloed door de bereidheid van de overheidsinstanties om de onderneming financieel te ondersteunen. Hoewel de Letse regering inderdaad haar belangstelling had getoond om airBaltic als de nationale luchtvaartmaatschappij te behouden (31), merkt de Commissie echter op dat de steun van de Letse staat in onderhandeling was, nog niet was vastgesteld en afhankelijk was van voorwaarden. Op grond daarvan kan de Commissie niet uitsluiten dat de eerste staatslening en de BAS-lening gelijktijdig zijn verstrekt, waardoor de aanwezigheid van staatssteun wordt uitgesloten. Zoals het Gerecht heeft verduidelijkt „kan, zelfs in het geval van aanzienlijke particuliere investeringen, de gelijktijdigheid op zichzelf niet voldoende zijn om te concluderen dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel [107, lid 1, VWEU], maar moet daarvoor ook rekening worden gehouden met de andere relevante elementen, feitelijk en rechten” (32).

(100)

De Commissie heeft daarom ook beoordeeld of de overeengekomen rentevoet van [11-13] % voor de eerste staatslening (en de BAS-lening) als marktconform kan worden beschouwd.

(101)

Tijdens de formele onderzoeksprocedure heeft Letland bewijsmateriaal ingediend met betrekking tot de waarde van het onderpand (handelsmerken en vorderingen) dat door de onafhankelijk auditor […] is beoordeeld als onderdeel van een audit van de onderneming die in de zomer van 2011 van start is gegaan. Aangezien de vorderingen (per 30 september 2011) deel uitmaakten van de relevante financiële informatie, zijn zij eveneens geëvalueerd door […]. De waarde van de handelsmerken was gebaseerd op de prijs die airBaltic had betaald om de handelsmerken van BAS terug te kopen. Om de liquidatiewaarde van het onderpand te kunnen bepalen, heeft Letland een disconteringspercentage van […] % toegepast, overeenkomstig de interne methode van de Letse Schatkist om onderpand te waarderen, hetgeen de Commissie adequaat acht gezien de aard van het onderpand. Op grond daarvan bedroeg de liquidatiewaarde van het onderpand [15-25] miljoen LVL ([21,3-35,5] miljoen EUR), hetgeen [15-25] % meer was dan het bedrag van de eerste staatslening.

(102)

In het licht van het aanzienlijke onderpand voor de eerste staatslening constateert de Commissie bovendien dat de toepassing van een rentevoet van [11-13] % zou stroken met de mededeling referentiepercentages (33). De bewering dat een rentevoet van [11-13] % marktconform was, wordt bovendien versterkt door het feit dat BAS (als particuliere investeerder) had afgezien van zijn recht om de BAS-lening als onderpand te gebruiken (zie overweging 26 hierboven): de BAS-lening was bijgevolg riskanter dan de staatslening, maar werd toegekend tegen dezelfde rentevoet.

(103)

Rekening houdend met het niveau van zekerheidstelling en de toegepaste rentevoet, concludeert de Commissie dat maatregel 1 geen selectief voordeel heeft opgeleverd voor airBaltic en dat de aanwezigheid van staatssteun kan worden uitgesloten, zonder verder te moeten beoordelen of de overige cumulatieve voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU zijn vervuld (34).

De verlaging van de rentevoet van de eerste staatslening van [11-13] % tot [2-4] %

(104)

Op 13 december 2011, toen de participatie van Letland in airBaltic tot 99,8 % was gestegen (zie overweging 21 hierboven), heeft de Letse regering haar goedkeuring gegeven om de rentevoet van de eerste staatslening — en dus ook van de BAS-lening — met [9-11] procentpunten te verlagen van [11-13] % tot [2-4] %, hetgeen overeenkomt met de risicopremie.

(105)

Letland is van oordeel dat de verlaging van de rentevoet gerechtvaardigd was omdat de lening risicovrij was, aangezien de liquidatiewaarde van het onderpand werd geraamd op [15-25] miljoen LVL ([21,3-35,5] miljoen EUR), m.a.w. [15-25] % meer dan het bedrag van de eerste staatslening (zie overweging 101 hierboven).

(106)

De Commissie is niet overtuigd door de argumenten van Letland dat de staat met de verlaging van de rentevoet heeft gezorgd voor een vermindering van de financieringskosten van airBaltic (aangezien de rentevoet van de BAS-lening eveneens werd verlaagd), dat destijds met 99,8 % bijna exclusief in handen van de staat was. Volgens Letland was dit een rationeel besluit voor de staat omdat de gederfde inkomsten voor de staat in de vorm van rente werden gecompenseerd door het voordeel dat de staat, als meerderheidsaandeelhouder van airBaltic, genoot doordat de onderneming minder rente moest betalen.

(107)

Anderzijds herinnert de Commissie eraan dat, toen de eerste staatslening en de BAS-lening werden toegekend, het akkoord bepaalde dat de voorwaarden van beide leningen identiek en aan elkaar gekoppeld waren, waardoor elke wijziging in een van beide leningen zou resulteren in een identieke wijziging van de andere lening. De verlaging van de rentevoet geldt dus tegelijkertijd voor beide leningen. Het hoge niveau van zekerheidstelling van de lening en het feit dat de BAS-lening niet als onderpand was gebruikt, blijven ongewijzigd. Aangezien BAS er vooraf mee had ingestemd om de voorwaarden van de BAS-lening te koppelen aan die van de eerste staatslening, heeft de Commissie geen redenen om aan te nemen dat dit geen marktconform besluit is.

(108)

Zelfs indien zij rekening houdt met de renteverlaging, kan de Commissie op grond hiervan concluderen dat maatregel 1 geen selectief voordeel voor airBaltic inhield en dat de aanwezigheid van staatssteun kan worden uitgesloten.

7.2.3.   De tweede staatslening (maatregel 2)

(109)

De tweede staatslening is rechtstreeks door Letland via de Schatkist verstrekt uit hoofde van een besluit van de Letse regering van 13 december 2011 waarmee de minister van Financiën werd gemachtigd een converteerbare lening ten gunste van airBaltic van 67 miljoen LVL (94,86 miljoen EUR) op te nemen in de staatsbegroting. Derhalve houdt maatregel 2 staatsmiddelen in en moet deze aan de staat worden toegerekend.

(110)

De Commissie wijst erop dat BAS op 13 december 2011, toen de tweede staatslening werd verstrekt, op één aandeel na zijn volledige participatie in airBaltic had verloren en dat de staat voortaan 99,8 % van de onderneming in handen had. Derhalve verkeerden de staat en BAS als aandeelhouders niet meer in een vergelijkbare positie.

(111)

Letland betoogt dat overeenkomstig artikel 7, lid 2, van het akkoord, waarin is bepaald dat Letland „in evenredigheid met zijn participatie” een lening zou verstrekken aan airBaltic, BAS verplicht was middelen te verstrekken aan airBaltic voor een bedrag dat overeenstemde met zijn participatie. BAS moest deze middelen verstrekken op het moment van de kapitaalinbreng in contanten van december 2011. De Commissie merkt echter op dat BAS op 13 december 2011 slechts één aandeel had in airBaltic. Daaruit volgt dat de staat zich had moeten opstellen als een bedachtzame particuliere investeerder in een markteconomie en, gezien de veranderde omstandigheden met betrekking tot de participaties, had moeten beoordelen of BAS er op het ogenblik van de kapitaalverhoging enig belang bij had om kapitaal in te brengen in de onderneming. De staat had rekening gehouden met deze mogelijkheid en daarom een aantal noodmaatregelen — met name artikel 7, lid 4 — opgenomen in het akkoord voor het geval dat BAS zijn verplichtingen niet zou nakomen. Zoals Letland erkent, moest de tweede tranche van de tweede staatslening bovendien worden vrijgegeven ingeval BAS geen extra middelen zou verstrekken.

(112)

Krachtens artikel 7, lid 4, van het akkoord had de staat het recht om alle aandelen van BAS in airBaltic te verwerven voor 1 LVL. Daarmee beschikte de staat bij de ondertekening van het akkoord over een garantie dat BAS zijn verplichtingen zou nakomen of anders al zijn aandelen in airBaltic zou verliezen. De situatie is echter radicaal veranderd op 30 november 2011, toen Latvijas Krājbanka op één na alle aandelen van BAS in airBaltic verkocht aan de Letse staat (zie overweging 21 hierboven). In deze nieuwe context was artikel 7, lid 4, zonder voorwerp geraakt. Met slechts één aandeel had BAS er immers maar weinig belang bij om zijn verplichtingen na te komen: de niet-nakoming zou eenvoudigweg het verlies van zijn enige aandeel in airBaltic tot gevolg hebben. Een bedachtzame marktdeelnemer zou in deze nieuwe omstandigheden zorgvuldig hebben overwogen of het raadzaam was om extra middelen te verstrekken aan airBaltic en, op zijn minst, de andere partij (in dit geval BAS) om een garantie hebben gevraagd dat de middelen daadwerkelijk ter beschikking zouden worden gesteld van de onderneming. Voorts wijst de Commissie erop dat het onwaarschijnlijk lijkt dat deze garantie is gegeven, aangezien BAS dan een zeer hoge som geld had moeten inbrengen — veel hoger dan het aanvankelijk had kunnen ramen — om zijn voormalige participatie van 47,2 % terug te winnen of een ander betekenisvol aantal aandelen in airBaltic.

(113)

Letland geeft ook aan dat de tweede staatslening tegen marktvoorwaarden is toegekend en sluit derhalve elk onrechtmatig voordeel voor airBaltic uit.

(114)

Met betrekking tot het onderpand wijst Letland erop dat de tweede staatslening met hetzelfde onderpand als de eerste staatslening is verstrekt, met name de vorderingen en handelsmerken van airBaltic. Zoals uiteengezet in overweging 101 hierboven, werd de liquidatiewaarde van het onderpand geraamd op [15-25] miljoen LVL ([21,3-35,5] miljoen EUR). Het lijkt er dus op dat het niveau van beschikbare zekerheidstelling voor de tweede staatslening gering is. Bovendien is er geen reden om aan te nemen dat een particuliere marktdeelnemer zou aanvaarden dat het reeds gebruikte onderpand voor de eerste staatslening zou worden verlaagd tot minder dan ten minste 100 %.

(115)

Om de marktconformiteit na te gaan van de rentevoet die op de eerste tranche van de tweede staatslening is toegepast, zal de commissie als best mogelijke maatstaf de rentevoet gebruiken die voortvloeit uit de toepassing van de mededeling referentiepercentages. De basisrente voor Letland bedroeg op 13 december 2011 2,2 %. Aan dit cijfer moet een marge worden toegevoegd naargelang de kredietwaardigheid van de begunstigde en de zekerheidstelling van de lening. Zoals aangegeven in de voorgaande overweging is het niveau van zekerheidstelling gering. Gezien de moeilijkheden waarin airBaltic destijds verkeerde, moet krachtens de mededeling referentiepercentages een marge van 1 000 basispunten worden toegevoegd aan de basisrente, hetgeen in een rente van 12,2 % resulteert. Het ziet er dus naar uit dat de rentevoet van [9-11] % van de eerste tranche van de twee de staatslening niet als marktconform kan worden beschouwd.

(116)

De tweede tranche van de tweede staatslening is op 14 december 2012 ter beschikking gesteld van de onderneming tegen een rentevoet van [6-8] %. Letland voert aan dat deze rentevoet hoger ligt dan de uit de mededeling referentiepercentages voortvloeiende rentevoet en derhalve voldoet aan het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie.

(117)

Volgens de mededeling referentiepercentages bedroeg de toepasselijke rentevoet voor Letland op 14 december 2012 1,91 %. De marge die moet worden toegevoegd aan deze basisrente is afhankelijk van de kredietwaardigheid van de begunstigde en het niveau van zekerheidstelling. Zoals uiteengezet in afdeling 7.1 hierboven, is de Commissie van oordeel dat airBaltic ten minste sinds 2011 een onderneming in moeilijkheden was. Bovendien zijn voor de tweede tranche de vorderingen en de handelsmerken van airBaltic als onderpand gebruikt. Het argument betreffende de ontoereikendheid van het onderpand zou mutatis mutandis van toepassing zijn en dus moet een marge van 1 000 basispunten worden toegevoegd. Het resulterende referentiepercentage zou derhalve 11,91 % bedragen en dus ruim boven de in werkelijkheid toegepaste [6-8] % liggen.

(118)

Rekening houdend met het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat een bedachtzame particuliere investeerder in een markteconomie de tweede staatslening niet aan airBaltic zou hebben verstrekt.

(119)

Op grond hiervan concludeert de Commissie dat maatregel 2 een onrechtmatig voordeel heeft opgeleverd voor airBaltic. Dit voordeel was selectief van aard, aangezien airBaltic de enige begunstigde was.

(120)

De Commissie moet tevens overwegen of maatregel 2, door airBaltic een voordeel te verschaffen ten opzichte van concurrenten die geen overheidssteun ontvangen, tot een verstoring van de mededinging kon leiden en van invloed kon zijn op de handel tussen de lidstaten. Het lijkt duidelijk dat maatregel 2 van invloed kon zijn op de intracommunautaire handel en mededinging, aangezien airBaltic met andere EU-luchtvaartmaatschappijen concurreert, met name sinds de inwerkingtreding van de derde fase van de liberalisering van het luchtvervoer (hierna het „derde pakket” genoemd) op 1 januari 1993. Voor reizen over relatief kortere afstanden binnen de EU concurreert het luchtvervoer bovendien ook met weg- en spoorvervoer, waardoor weg- en spoorvervoerders mogelijk ook getroffen zijn.

(121)

Dankzij maatregel 2 heeft airBaltic zijn activiteiten dus kunnen voortzetten en werd het niet geconfronteerd met de gevolgen die normaliter zouden voortvloeien uit zijn moeilijke financiële situatie. Op grond van de bovenstaande overwegingen komt de Commissie tot de conclusie dat maatregel 2 staatssteun inhield ten gunste van airBaltic in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.2.4.   De op 22 december 2011 overeengekomen kapitaalverhoging (maatregel 3)

(122)

Zoals hierboven aangegeven, houden de eerste staatslening en de eerste tranche van de tweede staatslening staatsmiddelen in en moeten zij aan de staat worden toegerekend. Over hun omzetting in kapitaal werd besloten door het ministerie van Vervoer van Letland, dat sinds 30 november 2011 99,8 % van de aandelen in airBaltic bezit. Derhalve houdt maatregel 3 eveneens staatsmiddelen in en moet deze aan de staat worden toegerekend.

(123)

De Commissie is het niet eens met het standpunt van de Letse autoriteiten dat maatregel 3 geen staatssteun inhoudt. In de eerste plaats herhaalt de Commissie dat de conclusies in afdeling 7.2.1 hierboven van toepassing zijn op maatregel 3. Voorts is de Commissie van oordeel dat maatregel 3 niet op 22 december 2011 (de datum van de aandeelhoudersvergadering van airBaltic) is toegekend, maar op 29 december 2011, de datum waarop de staat zijn leningen heeft omgezet. Uit de informatie die de Letse autoriteiten tijdens de formele onderzoeksprocedure hebben verstrekt, blijkt immers dat BAS en de staat volgens de toepasselijke regels tot 30 januari 2012 de tijd hadden om de tijdens de aandeelhoudersvergadering van airBaltic besloten omzetting te formaliseren.

(124)

De Commissie wijst er ook op dat Letland op 29 december 2011 redelijke twijfels kon hebben met betrekking tot de bereidheid van BAS om zijn verplichtingen na te komen. BAS had immers aangegeven dat het zijn lening niet zou omzetten: Letland heeft zelf toegegeven dat het precies vanwege de mogelijkheid dat BAS zijn verplichtingen niet zou nakomen in de tweede tranche van de tweede staatslening van 13 december 2011 had voorzien. Sinds 30 november 2011 bevinden de staat en BAS zich, als aandeelhouders, bovendien niet meer in een vergelijkbare positie, aangezien BAS op één aandeel na zijn volledige participatie in airBaltic had verloren en de staat 99,8 % van de onderneming in handen had.

(125)

In het licht van deze ontwikkelingen had de staat, vóór de daadwerkelijke omzetting van de staatsleningen, uit de handelswijze van BAS moeten afleiden — en waren er minstens redenen om aan te nemen — dat BAS niet voornemens was zijn verplichtingen na te komen (zie overweging 35 hierboven). Aangezien BAS op één na al zijn aandelen in airBaltic had verloren, is het rechtsmiddel in artikel 7, lid 4, van het akkoord — het recht van de staat om alle aandelen van BAS in airBaltic voor 1 LVL te kopen — zonder voorwerp geraakt: de staat had geen middelen meer om BAS ertoe te dwingen zijn verbintenissen na te komen.

(126)

Rekening houdend met de bovenstaande elementen, komt de Commissie tot de conclusie dat een bedachtzame particuliere investeerder in een markteconomie zijn leningen niet zou hebben omgezet in kapitaal zonder zeker te weten dat de andere partij zijn lening zou omzetten en het kapitaal zou inbrengen, en in dat licht zorgvuldig zou hebben beoordeeld of de andere partij er belang bij had zijn verplichtingen na te komen.

(127)

Bovendien wijst de Commissie erop dat BAS zijn voormalige participatie in airBaltic niet zou hebben herwonnen, zelfs indien het de op de aandeelhoudersvergadering bereikte overeenkomst zou hebben nageleefd. Om een participatie van 47,2 % te verwerven, had BAS veel meer moeten investeren dan de som die op die vergadering was overeengekomen. Derhalve is de Commissie van oordeel dat de staat, indien hij in overeenstemming met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie zou hebben gehandeld, zorgvuldig had moeten afwegen of BAS grote sommen geld — de BAS-lening en kapitaal ten belope van in totaal 37,7 miljoen LVL (53,38 miljoen EUR) — zou investeren om een minderheidsbelang in airBaltic te verkrijgen.

(128)

Als aanvullend argument verklaart Letland dat de verplichting van BAS om kapitaal in te brengen en de BAS-lening om te zetten, was bevestigd door het bestaan van een waarborg van de Russische ondernemer, de heer Vladimir Antonov, die ermee had ingestemd de noodzakelijke betalingen namens BAS te verrichten (35). Uit de informatie waarover de Commissie beschikt, blijkt echter dat deze waarborg in werkelijkheid nooit is verstrekt.

(129)

Letland geeft voorts aan dat de voorafgaande voorwaarden voor de kapitalisatie van de staatsleningen overeenkomstig artikel 7, lid 2, van het akkoord zijn vervuld op 13 december 2011, toen een bedrijfsplan werd overgelegd om de rentabiliteit van airBaltic in 2015 te herstellen, en het betoogt dat het besluit om de staatsleningen in kapitaal om te zetten derhalve voldoet aan het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. De Commissie is echter nog steeds niet overtuigd door de argumenten van Letland, aangezien het plan niet volledig was en niet had kunnen worden gebruikt door een rationele particuliere investeerder om aanzienlijke kapitaalsommen in te brengen in een onderneming in moeilijkheden.

(130)

Op grond van het bovenstaande concludeert de Commissie dat Letland niet op voet van gelijkheid (pari passu) heeft gehandeld bij de omzetting van zijn leningen en dus bij de verhoging van het kapitaal van airBaltic. De handelswijze van de staat was bovendien niet in overeenstemming met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. Maatregel 3 heeft dus een onrechtmatig voordeel opgeleverd voor airBaltic, dat bovendien selectief is aangezien de onderneming de enige begunstigde was.

(131)

De Commissie diende tevens te overwegen of maatregel 3, door airBaltic een voordeel te verschaffen ten opzichte van concurrenten die geen overheidssteun ontvangen, tot een verstoring van de mededinging kon leiden en van invloed kon zijn op de handel tussen de lidstaten. De in overweging 120 hierboven getrokken conclusies zijn mutatis mutandis van toepassing.

(132)

De Commissie concludeert dus dat de omzetting in kapitaal van de eerste staatslening en de eerste tranche van de tweede staatslening staatssteun ten gunste van airBaltic inhielden in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.2.5.   De nulcouponobligaties (maatregel 4)

(133)

Zoals reeds aangegeven in het besluit tot inleiding van de procedure volgt uit de overeenkomst van 30 april 2010 tot formalisering van de aankoop van de nulcouponobligaties dat de koper LVRTC (zie overweging 38 hierboven) namens de Letse staat optrad. Voorts heeft Letland aangevoerd dat de obligaties door het LVRTC zijn aangekocht om budgettaire redenen. Het is dan ook duidelijk dat maatregel 4 staatsmiddelen inhoudt en moet worden toegerekend aan de staat, hetgeen bovendien niet wordt betwist door Letland.

(134)

Tijdens de formele onderzoeksprocedure heeft Letland bewijzen verstrekt waaruit blijkt dat zowel de staat als BAS de obligaties in evenredigheid met hun participatie in airBaltic en op dezelfde voorwaarden hebben verworven. Bovendien lijkt het erop dat de staat voor april 2010 geen middelen heeft verstrekt aan airBaltic, terwijl BAS voor die datum al aanzienlijke bedragen in de onderneming had geïnvesteerd. Tot slot heeft het onderzoek uitgewezen dat de overeenkomst betreffende de obligatie-uitgifte was aangenomen op initiatief van BAS en het management van airBaltic, die reeds in april en juni 2009 een kapitaalverhoging van de onderneming in evenredigheid met hun participaties aan de staat hadden voorgesteld.

(135)

Zoals benadrukt in het besluit tot inleiding van de procedure is de Commissie van mening dat de aankoop van nulcouponobligaties voor bedachtzame marktdeelnemers geen gangbare investering vormt. De Commissie wijst er echter op dat Letland en BAS destijds de grootste aandeelhouders van airBaltic waren en dat hun investeringsbesluit moet worden beoordeeld vanuit dat oogpunt en niet vanuit het oogpunt van een zuiver externe investeerder. Het lijkt inderdaad rationeel om te concluderen dat de eigenaars van airBaltic destijds niet uit waren op winst op korte termijn, maar de onderneming overeind wilden houden.

(136)

Op grond van het bovenstaande komt de Commissie tot de conclusie dat Letland als een bedachtzame marktdeelnemer heeft gehandeld toen het samen met de particuliere investeerder BAS nulcouponobligaties heeft aangekocht. De Commissie sluit derhalve de aanwezigheid van een onrechtmatig voordeel ten aanzien van maatregel 4 uit en het is overbodig de overige cumulatieve criteria overeenkomstig artikel 107, lid 2, VWEU betreffende de aanwezigheid van staatssteun te beoordelen.

7.2.6.   De betalingen van 2,8 miljoen EUR door Latvijas Krājbanka (maatregel 5)

(137)

Maatregel 5 heeft betrekking op de betaling van 2,8 miljoen EUR door Latvijas Krājbanka aan airBaltic op 21 en 22 november 2011. Zoals uiteengezet in overweging 39 hierboven, heeft airBaltic drie betalingsopdrachten ingediend bij Latvijas Krājbanka alvorens de CFKM op 17 november 2011 had besloten om banktransacties boven 100 000 EUR te beperken en op 21 november 2011 had besloten alle activiteiten van Latvijas Krājbanka stop te zetten. Letland is van oordeel dat er geen staatsmiddelen in het geding waren aangezien de activiteiten betrekking hadden op drie betalingsopdrachten van airBaltic ten gunste van de verrekenkamer van de IATA, de Internationale Luchthaven van Riga en een alternatieve bankrekening van airBaltic bij een andere bank (zie overweging 39 hierboven). Volgens Letland ging het louter om eenvoudige banktransacties betreffende particuliere middelen van airBaltic. Letland voert voorts aan dat de besluiten van de CFKM niet konden worden toegerekend aan de staat.

(138)

Letland heeft verklaard dat de overdracht van middelen voortvloeide uit de betalingsopdrachten die airBaltic had ingediend alvorens de CFKM op 21 november 2011 had gelast de activiteiten van Latvijas Krājbanka op te schorten. Latvijas Krājbanka heeft de transacties uitgevoerd op 25 en 30 november 2011.

(139)

Krachtens de wet inzake de CFKM van 1 juni 2000, neemt de CFKM haar besluiten zonder rekening te moeten houden met eventuele vereisten of instructies van andere overheidsinstanties. Bovendien is de financiering van de CFKM niet afhankelijk van de staat, aangezien de activiteiten van de CFKM worden gefinancierd door middel van betalingen van partijen die actief zijn op de Letse financierings- en kapitaalmarkten. Uit de toepasselijke wetgeving blijkt tevens dat de staat niet betrokken is bij de tenuitvoerlegging van de handhavingsbevoegdheden en -rechten van de CFKM met betrekking tot het toezicht op kredietinstellingen.

(140)

Op grond van het overgelegde bewijsmateriaal is de Commissie van oordeel dat de door de CFKM aangewezen beheerders onafhankelijk van de staat hebben gehandeld, hetgeen de toerekenbaarheid van hun acties aan Letland zou uitsluiten.

(141)

Op grond van het bovenstaande concludeert de Commissie dat maatregel 5 geen staatssteun inhield in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.2.7.   De aan airBaltic toegewezen vordering van Taurus ten belope van 5 miljoen EUR (maatregel 6)

(142)

De tweede klacht van 18 juli 2012 houdt verband met de verplichting van de investeerders krachtens artikel 7, lid 4, van het akkoord om — in bepaalde omstandigheden — de uitstaande vorderingen afkomstig van gesyndiceerde lening 2 in ruil voor 1 LVL te overhandigen aan de staat of een door de staat aangewezen onderneming (zie overweging 42 hierboven).

(143)

In overeenstemming met artikel 7, lid 4, van het akkoord heeft Taurus een vordering van 5 miljoen EUR op airBaltic voor 1 LVL aan de Letland toegewezen. Daarna heeft Letland de vordering aan airBaltic toegewezen.

(144)

Ten aanzien van de resterende vorderingen, ten bedrage van in totaal 30 miljoen LVL (42,47 miljoen EUR), die moesten worden vernieuwd in het kader van gesyndiceerde lening 2, hebben de Letse autoriteiten de investeerders bij schrijven van 9 februari 2012 verzocht om hen hun respectieve vorderingen toe te wijzen in ruil voor telkens 1 LVL. Bovendien heeft Letland tegen drie investeerders een zaak aangespannen bij het regionale gerecht van Riga gebracht teneinde artikel 7, lid 4, van het akkoord te handhaven. Letland heeft aangegeven dat het voornemens was om deze vorderingen eveneens aan airBaltic toe te wijzen.

(145)

Letland voert aan dat de toewijzing van de vordering van 5 miljoen EUR aan airBaltic een noodmaatregel was die de financiële belangen van de staat moest beschermen en die moet worden beschouwd als een maatregel op gelijke voet (pari passu) uit hoofde van het akkoord, waardoor staatssteun wordt uitgesloten.

(146)

De Commissie wijst erop dat in artikel 7, lid 4, van het akkoord duidelijk is bepaald dat de desbetreffende vorderingen moesten worden toegewezen of overhandigd aan „de staat of een door de staat aangewezen onderneming in ruil voor 1 LVL”. Aangezien het besluit om de vordering van 5 miljoen EUR aan airBaltic toe te wijzen door de staat is genomen, moet dit besluit derhalve worden toegerekend aan de staat en houdt het staatsmiddelen in.

(147)

De formele onderzoeksprocedure heeft uitgewezen dat de overeenkomsten voor de gesyndiceerde leningen nooit zijn ondertekend. Uit het door Letland ingediende bewijsmateriaal is echter gebleken dat de rechtbanken de geldigheid van het akkoord hebben erkend voor wat betreft de verplichting van de particuliere investeerders om de vorderingen afkomstig van gesyndiceerde lening 2 aan de staat of een door de staat aangewezen onderneming toe te wijzen.

(148)

In dit verband geeft Letland aan dat de eigenaar van de vordering van 5 miljoen EUR, volgens verscheidene arresten van de Letse rechtbanken, niet het recht heeft om de terugbetaling van dit bedrag te eisen, maar enkel aanspraak kan maken op aandelen in airBaltic die overeenkomen met een voorschot van 5 miljoen EUR in het aandelenkapitaal van de onderneming. Aangezien de staat reeds 99,8 % van de aandelen in airBaltic in handen had, voert Letland aan dat het recht op bijkomende aandelen geen betekenisvolle economische waarde voor de staat oplevert.

(149)

In tegenstelling tot wat Letland beweert, wijst de Commissie erop dat de rechtbanken weliswaar het recht van de staat hebben erkend om de vorderingen afkomstig van gesyndiceerde lening 2 in overeenstemming met artikel 7, lid 4, van het akkoord over te nemen, maar dat dit niet betekent dat Letland verplicht was om deze vordering aan airBaltic toe te wijzen. De Commissie merkt op dat een bedachtzame particuliere investeerder in een markteconomie de vordering niet voor 1 LVL aan airBaltic zou hebben toegewezen. Letland heeft geen bewijzen overgelegd om te staven waarom het beter was voor de staat om de vordering aan airBaltic toe te wijzen dan deze te bewaren en voor een ander doeleinde te gebruiken. Door de toewijzing heeft Letland de onderneming in een gunstigere positie geplaatst dan haar concurrenten.

(150)

Voorts is de Commissie het niet eens met de argumenten van de Letse autoriteiten en benadrukt zij dat bijkomende aandelen in airBaltic wel degelijk een toegevoegde waarde, hoe klein ook, zouden bieden voor de staat, waardoor de aanwezigheid van staatssteun niet kan worden uitgesloten (36). Door de vordering aan airBaltic toe te wijzen heeft de staat bovendien niet alleen de vordering opgegeven, maar ook het recht op een rente van [5-7] % daarop.

(151)

Tot slot voert Letland aan dat maatregel 6, met het oog op het staatssteunrecht, moet worden geacht samen met maatregelen 1, 2 en 3 te zijn toegekend op 3 oktober 2011, de datum waarop het akkoord is ondertekend.

(152)

De Commissie herhaalt de in afdeling 7.2.1 hierboven getrokken conclusies waarin is vastgesteld dat de staat, toen het akkoord op 3 oktober 2011 is aangegaan, niet wist of het zou nodig zijn een beroep te doen op artikel 7, lid 4, van het akkoord. Bovendien was de staat niet verplicht om de onder die bepaling vallende vorderingen aan airBaltic toe te wijzen.

(153)

Tot slot wijst de Commissie erop dat Letland geen bewijzen heeft overgelegd voor zijn bewering dat het doel van artikel 7, lid 4, van het akkoord erin bestond de investering van de staat in airBaltic te vrijwaren door te voorkomen dat de staat schade zou lijden indien BAS in gebreke bleef.

(154)

De Commissie concludeert dus dat de staat door de toekenning van maatregel 6 niet als een particuliere investeerder in een markteconomie heeft gehandeld en dat de transactie niet op gelijke voet (pari passu) stond met maatregelen 1, 2 en 3. Derhalve is de Commissie van mening dat maatregel 6 een onrechtmatig voordeel voor airBaltic heeft opgeleverd. Dit voordeel was selectief van aard, aangezien airBaltic de enige begunstigde was.

(155)

Om de in overweging 120 hierboven uiteengezette redenen kon maatregel 6 de concurrentie verstoren en de handel tussen de lidstaten beïnvloeden.

(156)

Rekening houdend met de bovenstaande argumenten komt de Commissie tot de conclusie dat maatregel 6 staatssteun ten gunste van airBaltic inhield in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.2.8.   Conclusie over het bestaan van staatssteun

(157)

De Commissie concludeert om de hierboven uiteengezette redenen dat maatregelen 1, 4 en 5 geen staatssteun inhielden.

(158)

De Commissie is echter van oordeel dat maatregelen 2, 3 en 6 staatssteun ten gunste van airBaltic vormden. Om de steunbedragen te bepalen die reeds aan airBaltic zijn uitbetaald, wijst de Commissie erop dat maatregel 3 erin bestond de eerste staatslening van 16 miljoen LVL (22,65 miljoen EUR) en de eerste tranche van de tweede staatslening van 41,6 miljoen LVL (58,89 miljoen EUR) te kapitaliseren. De tweede tranche van de tweede staatslening van 25,4 miljoen LVL (35,96 miljoen EUR) die op 14 december 2012 ter beschikking is gesteld van airBaltic — het resterende deel van maatregel 2 dat nog niet was gekapitaliseerd — moet worden toegevoegd aan dat bedrag, samen met de 5 miljoen EUR die aan airBaltic is toegekend als maatregel 6. Het totale staatssteunbedrag dat aan airBaltic is toegekend, bedraagt dus ongeveer 86,53 miljoen LVL (122,51 miljoen EUR).

7.3.   RECHTMATIGHEID VAN DE STAATSSTEUN

(159)

In artikel 108, lid 3, VWEU is vastgesteld dat een lidstaat een steunmaatregel niet tot uitvoering kan brengen voordat de Commissie een besluit heeft genomen om deze maatregel toe te staan.

(160)

De Commissie stelt vast dat Letland maatregelen 2, 3 en 6 aan airBaltic heeft toegekend zonder deze ter goedkeuring bij de Commissie te hebben aangemeld. De Commissie betreurt dat Letland de standstillverplichting niet in acht heeft genomen en zodoende zijn verplichting overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU niet heeft nageleefd.

(161)

Wat betreft het voornemen van de Letse autoriteiten om aan airBaltic een bedrag toe te kennen van 30 miljoen EUR dat voortvloeit uit gesyndiceerde lening 2 en is gekoppeld aan maatregel 6, herinnert de Commissie de Letse autoriteiten aan hun verplichting krachtens artikel 108, lid 3, VWEU om de Commissie van elk voornemen tot invoering van steunmaatregelen tijdig op de hoogte te brengen, opdat zij haar opmerkingen kan maken.

7.4.   VERENIGBAARHEID VAN DE STEUN

(162)

Voor zover bij maatregelen 2, 3 en 6 sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moet de verenigbaarheid ervan worden beoordeeld in het licht van de afwijkingen die zijn vastgesteld in de leden 2 en 3 van dat artikel. Zoals aangegeven in het besluit tot inleiding van de procedure en gezien de aard van de maatregelen en de moeilijkheden van airBaltic, blijken de enige relevante verenigbaarheidscriteria de criteria te zijn inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU op grond van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun, en met name de bepalingen inzake herstructureringssteun.

(163)

De Letse autoriteiten waren aanvankelijk van mening dat geen enkele maatregel staatssteun inhield. Op grond van de twijfels die de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure heeft opgeworpen, heeft Letland echter argumenten inzake de verenigbaarheid aangevoerd en betoogd dat de maatregelen verenigbare herstructureringssteun vormen.

(164)

Letland heeft in december 2013 een bijgewerkt herstructureringsplan ingediend, dat op 28 januari, 28 februari en 24 maart 2014 verder is aangevuld. Letland wijst erop dat de herstructurering van airBaltic op 18 april 2011 van start is gegaan toen een eerste plan bij het management van de onderneming is ingediend. In dit eerste plan, dat bij de Commissie was ingediend, is gewezen op een aantal zwakke punten van airBaltic en is vastgesteld dat ongeveer [175-185] miljoen EUR aan aandelenkapitaal nodig was om de vloot van de onderneming te vernieuwen en de onderneming doeltreffend te kunnen laten concurreren met lagekostenmaatschappijen. Letland voert aan dat vanaf april 2011 verscheidene acties zijn ondernomen, zoals de sluiting van de hub van airBaltic in Vilnius en de afschaffing van routes, waarmee het herstructureringsproces van airBaltic op gang is gebracht. Om de rentabiliteit van airBaltic te herstellen, is in een later stadium een groot aantal initiatieven (het reShape-plan) uitgewerkt met betrekking tot de inkomsten, activiteiten, het netwerk, de vloot en de algemene organisatie.

(165)

Dit eerste plan is in 2011 uitgewerkt en bevatte de voornaamste financiële aspecten van de herstructurering. Volgens Letland lag dit aan de basis van het akkoord en uiteindelijk het reShape-plan van maart 2012.

(166)

De argumenten van Letland zullen in de volgende delen worden beoordeeld.

7.4.1.   Kwalificatie

(167)

Volgens punt 33 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun komen uitsluitend ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de punten 9 tot en met 13 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun in aanmerking voor herstructureringssteun. De Commissie heeft reeds geconcludeerd dat airBaltic ten minste sinds 2011 een onderneming in moeilijkheden was (zie overweging 87 hierboven).

(168)

In punt 12 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun is bepaald dat een pas opgerichte onderneming niet voor reddings- of herstructureringssteun in aanmerking komt, zelfs niet wanneer haar aanvankelijke financiële positie onzeker is. Een onderneming wordt in beginsel als een nieuw opgerichte onderneming beschouwd gedurende de eerste drie jaar na de aanvang van activiteiten in de betrokken sector. airBaltic is in 1995 opgericht en kan niet worden beschouwd als een nieuw opgerichte onderneming. Voorts maakt airBaltic geen deel uit van een concern in de zin van punt 13 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun.

(169)

De Commissie concludeert derhalve dat airBaltic in aanmerking komt voor herstructureringssteun.

7.4.2.   De geldigheid van het herstructureringsplan

(170)

De Commissie merkt op dat de herstructurering van airBaltic van start is gegaan in april 2011, toen het management van de onderneming een eerste herstructureringsplan had opgesteld. Dit plan was hoofdzakelijk toegespitst op de optimalisering van de vloot en de noodzaak om de vliegtuigen van de onderneming te vervangen door efficiëntere vliegtuigen, hetgeen tevens een hoeksteen is van het latere reShape-plan. Tegelijkertijd werd de hub in Vilnius gesloten. Enkele weken later, naar aanleiding van de evaluatie door […], heeft het management van airBaltic een vermindering van het personeelsbestand met [8-12] % opgenomen in het plan.

(171)

Het plan van 2011 werd bijgewerkt tot het reShape-plan, dat hierboven wordt vermeld en formeel is aangenomen tijdens het eerste kwartaal van 2012. Zoals opgemerkt in overweging 164 hierboven, hebben de Letse autoriteiten in december 2013 bij de Commissie een herstructureringsplan ingediend waarmee het reShape-plan werd bijgewerkt.

(172)

De Commissie wijst erop dat in het herstructureringsplan van april 2011 de voornaamste behoeften van airBaltic waren opgenomen. Hoewel het niet volledig uitgestippeld was, vormde dat plan een eerste basis om de herstructureringsbehoeften van airBaltic te bepalen en de rentabiliteit te herstellen. Bovendien vormde het ook de basis voor het reShape-plan, dat is opgesteld toen het akkoord werd ondertekend (3 oktober 2011) en in maart 2012 is voltooid.

(173)

In het verleden heeft de Commissie aanvaard dat herstructureringsplannen over de tijd worden gedefinieerd en heeft zij de initiële plannen als het beginpunt van de herstructureringsperiode beschouwd. Zo heeft de Commissie in het Varvaressos-besluit (37) geoordeeld dat de maatregelen die tussen 2006 en 2009 aan deze onderneming zijn toegekend, moesten worden beoordeeld als onderdeel van een voortgezette herstructurering op grond van een herstructureringsplan van 2009 (voor de periode 2006-2011). Naar analogie met de airBaltic-zaak was het herstructureringsplan van 2009 van Varvaressos het resultaat van een „strategisch bedrijfsplan” uit 2006.

7.4.3.   Herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn

(174)

Volgens punt 34 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun is de voorwaarde voor de toekenning van herstructureringssteun de tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan dat voor alle individuele steunmaatregelen door de Commissie dient te worden goedgekeurd. In punt 35 is vastgesteld dat het herstructureringsplan, waarvan de looptijd zo kort mogelijk moet zijn, binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming dient te herstellen en gebaseerd moet zijn op realistische veronderstellingen betreffende de toekomstige bedrijfsomstandigheden.

(175)

Volgens punt 36 moet het plan de omstandigheden beschrijven die tot de moeilijkheden van de onderneming hebben geleid en rekening houden met de actuele situatie en de verwachte marktontwikkeling aan de hand van bestcase-, worstcase- en neutrale scenario's.

(176)

Het plan moet zorgen voor een omslag waardoor de onderneming, nadat de herstructurering is voltooid, in staat is al haar kosten te dekken, met inbegrip van afschrijvingen en financiële lasten. Het verwachte rendement op eigen vermogen dient voldoende te zijn om de geherstructureerde onderneming in staat te stellen op eigen kracht op de markt te concurreren (punt 37).

(177)

De Commissie merkt op dat het herstructureringsplan de omstandigheden beschrijft die tot de moeilijkheden van airBaltic hebben geleid. Deze moeilijkheden waren vooral te wijten aan de mondiale economische crisis van 2008-2009, die grote gevolgen heeft gehad in het Oostzeegebied en dus ook voor de luchtvaartsector.

(178)

Voorts wordt in het herstructureringsplan toegelicht dat de handelsstrategie die in het verleden is toegepast en een aantal beslissingen van het voormalige management van airBaltic eveneens hebben bijgedragen aan de moeilijkheden van de onderneming. Wat de handelsstrategie van airBaltic betreft, benadrukt het herstructureringsplan met name dat deze in het verleden uitsluitend toegespitst was op uitbreiding en niet op rentabiliteit, waardoor de onderneming werd blootgesteld aan onhoudbaar hoge kosten. De kosten waren bovendien bijzonder sterk gestegen vanwege de vloot, die uit vier verschillende types luchtvaartuigen bestond, en de hoge kosten voor de leasing van de vliegtuigen. Er werden routes geopend zonder de rentabiliteit ervan adequaat te beoordelen en een groot deel daarvan was verliesgevend.

(179)

Het herstructureringsplan bestrijkt een herstructureringsperiode van vijf jaar, te beginnen in april 2011, en gaat ervan uit dat de levensvatbaarheid van airBaltic uiterlijk in april 2016 wordt hersteld, hoewel de levensvatbaarheid van airBaltic volgens het bestcasescenario naar verwachting al in 2014 kan worden hersteld. De looptijd van de herstructurering bedraagt dus maximaal vijf jaar, in overeenstemming met de praktijk die in het verleden is gevolgd in de sector luchtvervoer van passagiers (38). De Commissie is inderdaad steeds van mening geweest dat het in de huidige economische omstandigheden van belang is een louter kortstondige omslag te voorkomen en in plaats daarvan een stevige basis voor toekomstige groei te scheppen. In dat verband zal het enkele jaren duren vooraleer de operationele en dienstprestaties afdoende worden gestabiliseerd.

(180)

Het herstructureringsplan benadrukt de verandering in de handelsstrategie van airBaltic teneinde een hybride luchtvaartmaatschappij te worden die op meer rendabele klanten is gericht door middel van de meeste diensten die traditioneel worden aangeboden door luchtvaartmaatschappijen met een volledig routenetwerk, terwijl kostenverbeteringen worden nagestreefd die doorgaans door lagekostenmaatschappijen worden ontwikkeld. Deze strategie is sinds oktober 2011 reeds in aanzienlijke mate ten uitvoer gelegd door het nieuwe management van de onderneming. Bovendien voorziet het herstructureringsplan in drie soorten herstructureringsmaatregelen: i) optimalisering van inkomsten en kosten voor bestaande activiteiten; ii) herindeling van het netwerk om bestemmingen, frequenties en tijdschema's aan te passen teneinde de IBPK en KBPK te optimaliseren (39) op routeniveau, en iii) optimalisering van het netwerk en de vloot met als doel de optimale omvang van het netwerk en de vloot te herzien en te definiëren. In totaal zijn 13 initiatieven op het gebied van inkomsten en 13 initiatieven op het gebied van kosten uitgewerkt, terwijl twee extra initiatieven zijn ontwikkeld in verband met de herindeling van het netwerk en de vernieuwing van de vloot.

(181)

Ten aanzien van de optimalisering van de vloot, merkt de Commissie op dat de gevarieerde en verouderende vloot van airBaltic minder brandstofefficiënt is en meer onderhoud vergt dan de vloot van concurrenten, hetgeen zich vertaalt in stijgende kosten. In 2012 en 2013 heeft airBaltic met het oog op kostenbesparingen besloten slechts een deel van zijn beschikbare vliegtuigen te gebruiken. Teneinde het verlies aan capaciteit als gevolg van de verwijdering van de Fokker- en Boeing 757-vloten gedeeltelijk te compenseren, heeft airBaltic twee Q400 Bombardier-vliegtuigen aan zijn vloot toegevoegd. Met het oog op de vervanging van de vloot is opnieuw onderhandeld over gunstigere voorwaarden voor de lopende leaseovereenkomsten totdat de nieuwe Bombardier CS300-vliegtuigen beschikbaar worden in […] of […]. Eind 2014 zal airBaltic 25 vliegtuigen in gebruik hebben en dit niveau zal worden aangehouden tot het einde van de herstructureringsperiode in 2016. In het geheel genomen wordt de luchtvloot tijdens de herstructureringsperiode met 27 % verkleind.

(182)

Wat betreft de herindeling van het netwerk, wijst de Commissie erop dat het nieuwe netwerk op C1-niveau (40) in 2013 [16-21] miljoen LVL ([22,7-29,8 miljoen EUR]) extra heeft opgeleverd ten opzichte van het vorige jaar. Dit is onder andere te danken aan de afschaffing van onrendabele routes (bv. […]) en een verlaging van de frequenties ([…] op […], […] en […]).

(183)

De initiatieven op het gebied van inkomsten omvatten de invoering van nieuwe tariefstructuren of de optimalisering van de structuur voor bagagekosten. Bovendien wordt online inchecken gestimuleerd, terwijl het cabinepersoneel en de verkoopmedewerkers volgens een flexibel beloningsbeleid zullen werken. De initiatieven op het gebied van kosten omvatten de heronderhandeling over brandstofprijzen met de huidige leveranciers en van de contracten voor motoronderhoud en -inspectie, optimalisering van de leasingvoorwaarden en verlaging van de kosten voor vliegtuigloodsen en de kosten voor hotelverblijven van het personeel. Ook over de lopende overeenkomsten met verleners van grondafhandelingsdiensten zal opnieuw worden onderhandeld.

(184)

De meeste herstructureringsmaatregelen die in de bovenstaande overwegingen zijn beschreven, zijn reeds ten uitvoer gelegd. Als gevolg van de initiatieven ter optimalisering van de inkomsten en de initiatieven ter verlaging van de kosten, alsook van de vlootvernieuwing en de herindeling van het netwerk, heeft airBaltic 2012 afgesloten met een negatieve EBIT van 30 miljoen LVL (42,47 miljoen EUR) ten opzichte van een begrote negatieve EBIT van 38 miljoen LVL (53,8 miljoen EUR). Met een daling van de negatieve EBIT tot 7,7 miljoen LVL (10,9 miljoen EUR) werd ook de doelstelling voor 2013 overschreden. Naar verwachting zal de onderneming in 2014 haar kosten kunnen dekken en van dan af aan rendabel blijven met een EBIT van [1-3] miljoen LVL ([1,4-4,2] miljoen EUR) in 2014 en [9-12] miljoen LVL ([12,8-17] miljoen EUR) in 2016. Het rendement op eigen vermogen zal naar verwachting [3-6] % in 2014 en [18-21] % in 2016 bedragen.

(185)

Het herstructureringsplan omvat herziene financiële prognoses op basis van realistische, pessimistische en optimistische scenario's die gestoeld zijn op betrouwbare veronderstellingen. Zo gaat het realistische scenario uit van een marktgroei van [6-8] %, terwijl het de groei van airBaltic beperkt tot [1-3] % in 2014 en tot [2-4] % in 2015 en 2016, met een inflatiepercentage van [1-3] % per jaar en brandstofkosten die stijgen van [950-1000] USD/t in 2014 tot [1 000-1 050] USD/t in 2016. De bezettingsgraad schommelt tussen [69-71] % in 2014 en [71-75] % in 2016. In dit scenario kan airBaltic dankzij de tenuitvoerlegging van de initiatieven reeds in 2014 zijn kosten dekken (met een EBIT van [1-3] miljoen LVL ([1,4-4,2] miljoen EUR)), terwijl de onderneming van dan af aan rendabel zal blijven, met een EBIT van [6-9] miljoen LVL ([8,5-12,8] miljoen EUR) in 2015 en van [9-12] miljoen LVL ([12,8-17] miljoen EUR) in 2016.

(186)

In alle scenario's is de EBIT van airBaltic in 2016 positief, variërend tussen [10-15] miljoen LVL ([14,2-21,3] miljoen EUR) in het optimistische scenario en [5-10] miljoen EUR ([7,1-14,2] miljoen EUR) in het pessimistische scenario. De scenario's worden tevens onderworpen aan een gevoeligheidsanalyse teneinde de risico's en de mogelijke effecten daarvan tegen 2016 te beoordelen. Daarbij wordt met name rekening gehouden met valutarisico's (koersstijging/-daling van USD tegenover LVL en EUR) en veranderingen in de bezettingsgraden, brandstofprijzen, het rendement van passagiers en aantal reizigers.

(187)

De Commissie heeft het herstructureringsplan beoordeeld en is van mening dat het airBaltic in staat moet stellen om uiterlijk in april 2016 het verwachte herstel van de levensvatbaarheid te verwezenlijken. Het herstructureringsplan omvat een gedetailleerde beoordeling van de omstandigheden die hebben geleid tot de moeilijkheden van airBaltic. Deze zijn naar behoren aangepakt dankzij de herstructureringsmaatregelen in de vorm van initiatieven op het gebied van inkomsten en kosten, evenals initiatieven inzake de herindeling van het netwerk en de vernieuwing van de vloot.

(188)

Bovendien is de Commissie van oordeel dat het door Letland ingediende herstructureringsplan het effect van de verschillende herstructureringsmaatregelen naar behoren kwantificeert, dat de veronderstellingen adequaat en passend zijn gezien de context van de sector luchtvervoer van passagiers en dat de levensvatbaarheid in alle scenario's op correcte niveaus wordt beoogd gedurende de hele herstructureringsperiode. De gevoeligheidsanalyse is passend en toont aan dat het effect op de EBIT van de in aanmerking genomen factoren beperkt zal zijn.

(189)

Gezien de aanzienlijke herstructureringsmaatregelen die zijn genomen en de vorderingen die tot dusver zijn gemaakt, is de Commissie dan ook van oordeel dat het herstructureringsplan airBaltic in staat zal stellen zijn levensvatbaarheid op lange termijn binnen een redelijk tijdsbestek te herstellen.

(190)

Bovendien blijkt uit het bewijsmateriaal van Letland dat airBaltic momenteel goed op weg is om de meeste doelstellingen in het herstructureringsplan te halen, hetgeen een bijkomende aanwijzing is van de betrouwbaarheid van het plan.

7.4.4.   Voorkoming van ongerechtvaardigde vervalsing van de mededinging (compenserende maatregelen)

(191)

Volgens punt 38 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun dienen compenserende maatregelen te worden genomen om te garanderen dat de ongunstige effecten op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, aanvaardbaar blijven. Het kan onder meer gaan om het afstoten van activa, het inkrimpen van capaciteit of van de aanwezigheid op de markt, en het verlagen van de toegangsdrempels op de betrokken markten (punt 39).

(192)

In dit opzicht wordt voor de beoordeling van de compenserende maatregelen (punt 40) het stopzetten van verliesgevende activiteiten, hetgeen in elk geval nodig zou zijn om de levensvatbaarheid te herstellen, niet beschouwd als een vermindering van de capaciteit of aanwezigheid op de markt.

(193)

Letland stelt voor dat als compenserende maatregelen voor airBaltic winstgevende routes worden afgeschaft. Dit zou resulteren in een vermindering van de capaciteit en de schrapping van slot-paren op gecoördineerde luchthavens.

(194)

Naast de schrapping van verliesgevende routes die vereist is met het oog op het herstel van de levensvatbaarheid, voorziet het herstructureringsplan ook in de schrapping van 14 winstgevende routes (41) op het gebied van C1-dekkingsbijdrage. Het is de normale praktijk van de Commissie om routes als winstgevend te beschouwen als zij een positieve C1-dekkingsbijdrage hadden in het jaar voorafgaand aan hun schrapping (42). In de C1-dekkingsbijdrage wordt rekening gehouden met de vlucht-, passagiers- en distributiekosten (d.w.z. variabele kosten) die aan elke afzonderlijke route kunnen worden toegerekend. De C1-dekkingsbijdrage is het gepaste cijfer omdat het rekening houdt met alle kosten die rechtstreeks met de betrokken route verband houden. Routes met een positieve C1-dekkingsbijdrage dekken niet alleen de variabele kosten van een route, maar dragen ook bij aan de vaste kosten van de onderneming.

(195)

Wat de capaciteit betreft, bedroeg de totale capaciteit van de onderneming in april 2011 volgens het herstructureringsplan [5-5,5] miljard BPK, terwijl de capaciteit van airBaltic aan het einde van de herstructureringsperiode in april 2016 naar verwachting [4-4,5] miljard BPK zal bedragen, ofwel een daling van [17-20] %. De Commissie merkt in dit verband op dat de vloot voornamelijk met het oog op het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn zal worden ingekrompen van 34 vliegtuigen in april 2011 tot 25 vliegtuigen eind 2014 en op dat niveau zal blijven tot het einde van de herstructureringsperiode in april 2016 (zie overweging 181 hierboven). Wanneer uitsluitend de winstgevende routes in beschouwing worden genomen, bedraagt de capaciteitsvermindering [7-10] %.

(196)

Bovendien wijst de Commissie erop dat airBaltic een aantal routes vanuit de volledig gecoördineerde (43) luchthavens van […] heeft geschrapt. Hierdoor zijn in 2011 en 2012 […] slot-paren op volledige gecoördineerde luchthavens vrijgekomen, wat nieuwe zakelijke mogelijkheden biedt voor concurrerende luchtvaartmaatschappijen om routes van en naar deze luchthavens te exploiteren en om hun aanwezigheid op deze luchthavens te vergroten.

(197)

Wanneer de Commissie nagaat of de compenserende maatregelen passend zijn, houdt zij rekening met de marktstructuur en de mededingingsvoorwaarden om ervoor te zorgen dat een dergelijke maatregel niet resulteert in een aantasting van de marktstructuur (punt 39 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun). De compenserende maatregelen moeten in verhouding staan tot de mededingingsverstorende effecten van de steun en met name tot de grootte en het relatieve belang van de onderneming op haar markt of markten. De omvang van de inkrimping wordt van geval tot geval bepaald (punt 40 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun).

(198)

De Commissie stelt vast dat airBaltic, met 0,5 % van de output van de gehele Europese luchtvaartsector, een zeer kleine speler op de luchtvaartmarkt is.

(199)

Bovendien komt de Commissie tot de constatering dat de inkrimping met [7-10] % van de capaciteit van airBaltic niet onbeduidend is, gezien de betrekkelijk kleine omvang van airBaltic in vergelijking met de productiecapaciteit en de passagiersoutput van de Europese luchtvaartsector. Voor een betrekkelijk kleine vervoerder als airBaltic zou een verdere inkrimping van de vloot en capaciteit het herstel van de levensvatbaarheid in gevaar kunnen brengen zonder dat dit enige marktmogelijkheden van betekenis oplevert voor concurrenten. Hoewel airBaltic de grootste luchtvervoerder in Letland is, zal zijn marktaandeel in Riga dalen van [65-70] % in 2011 tot [55-60] % in 2016.

(200)

Bovendien stelt de Commissie vast dat Letland een steungebied voor regionale investeringssteun is op grond van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU (44). Volgens punt 56 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun „kunnen voor de goedkeuring van steun [in steungebieden] minder strenge voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van compenserende maatregelen en de omvang van de bijdrage van de begunstigde onderneming. Wanneer behoeften inzake regionale ontwikkeling zulks rechtvaardigen, is in gevallen waarin inkrimping van de capaciteit of van de aanwezigheid op de markt de geschiktste maatregel lijkt te zijn om buitensporige vervalsing van de mededinging te voorkomen, de vereiste inkrimping in steungebieden beperkter dan in andere gebieden”.

(201)

De Commissie heeft bij het nagaan van de geschiktheid van de voorgestelde compenserende maatregelen tevens rekening gehouden met de bijzonderheden van deze zaak, alsmede met de perifere geografische ligging van Letland en de toegankelijkheid tot de rest van de Europese Unie. In dat verband wijst de Commissie erop dat het spoorwegsysteem van Letland grotendeels gebruikmaakt van het Russische profiel, dat breder is dan de standaard spoorwijdte in de meeste EU-lidstaten, en daardoor problemen inzake interoperabiliteit veroorzaakt met de omringende EU-landen. Ook het zeevervoer blijkt slechts in beperkte mate substitueerbaar te zijn met het luchtvervoer, in het bijzonder op het gebied van passagiersvervoer. Tot slot merkt de Commissie op dat de dichtstbijzijnde, via landvervoer bereikbare, internationale luchthavens in Vilnius en Tallinn zich op ongeveer 300 km afstand bevinden, waardoor deze geen geschikte alternatieve hub vormen, met name voor zakelijke passagiers.

(202)

Derhalve is de Commissie van mening dat de compenserende maatregelen die airBaltic heeft aangenomen — een inkrimping van capaciteit met [7-10] % en de schrapping van slots in gecoördineerde luchthavens — aanvaardbaar zijn gezien de omstandigheden in dit geval. De door Letland voorgestelde compenserende maatregelen zijn daarom krachtens de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun toereikend om te garanderen dat de ongunstige effecten op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, als gevolg van de toekenning van herstructureringssteun aan airBaltic, tot een aanvaardbaar niveau zijn teruggebracht.

7.4.5.   Beperking van de steun tot het minimum (bijdrage uit eigen middelen)

(203)

Volgens punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun moet een belangrijke bijdrage aan de herstructureringskosten worden geleverd uit de eigen middelen van de begunstigde teneinde het bedrag van de steun tot een strikt minimum te beperken. Dit omvat zo nodig de verkoop van activa die voor het voortbestaan van de onderneming niet onontbeerlijk zijn of externe financiering tegen marktvoorwaarden.

(204)

De eigen bijdrage moet reëel — dus actueel — zijn, onder uitsluiting van toekomstige winsten en kasstromen (punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun). De eigen bijdrage mag inherent geen verdere staatssteun omvatten. In de regel beschouwt de Commissie voor grote ondernemingen een bijdrage van ten minste 50 % van de herstructureringskosten als passend. In uitzonderlijke gevallen en in geval van een bijzondere noodsituatie kan de commissie echter een lagere bijdrage accepteren (punt 44 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun).

(205)

Het herstructureringsplan raamt de herstructureringskosten op [150-170] miljoen LVL ([214-242] miljoen EUR) op basis van de middelen die nodig zijn voor de terugbetaling van de leningen van derden ([5-15] miljoen LVL ([7,1-21,3] miljoen EUR)), de compensatie van verliezen als gevolg van de geleidelijke buitendienststelling en verwijdering van bepaalde vliegtuigen ([15-25] miljoen LVL ([21,3-35,5] miljoen EUR)), de voorziening voor dubieuze vorderingen die de onderneming niet zou kunnen innen ([5-10] miljoen LVL ([7,1-15,3] miljoen EUR)), ontslagvergoedingen ([1-4] miljoen LVL ([1,4-5,6] miljoen EUR)), de aankoop van nieuwe vliegtuigen, met name […] Bombardier Q400NG en […] Boeing 737-500 (voor een totaal van [50-60] miljoen LVL ([71,1-85,3] miljoen EUR)), de terugkoop van handelsmerken van BAS ([5-15] miljoen LVL ([7,1-21,3] miljoen EUR)), onvoorziene schulden buiten de balansstelling als gevolg van een vordering van […] ([5-15] miljoen LVL ([7,1-21,3] miljoen EUR)), en [45-55] miljoen LVL ([64-78,2] miljoen EUR) om de verwachte verliezen op te vangen totdat de rentabiliteit van airBaltic is hersteld.

(206)

Gezien de totale herstructureringskosten van [150-170] miljoen LVL ([214-242] miljoen EUR), bedraagt de voorgestelde eigen bijdrage van airBaltic volgens het herstructureringsplan [100-110] miljoen LVL ([141-155] miljoen EUR), d.w.z. [60-70] % van de totale herstructureringskosten. De uitsplitsing van de eigen bijdrage luidt als volgt:

i)

Particuliere financiële inbrengen van [20-30] miljoen LVL ([28,4-42,6] miljoen EUR) toegekend door BAS en de particuliere investeerders THC en […] in de periode april-september 2011. Dit bedrag omvat […] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) in de vorm van een liquiditeitsfaciliteit die in maart en mei 2011 is toegekend door […] voor de aankoop van reserveonderdelen van airBaltic; […] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) en […] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) aan voorschotten die in het eigen vermogen van airBaltic worden gestort door respectievelijk […] en […]; en [6-8] miljoen LVL ([8,5-12,3] miljoen EUR) van Transatlantic Holdings uit hoofde van de overeenkomst tot aankoop van aandelen.

ii)

Particuliere leningen ten bedrage van [20-30] miljoen LVL ([28,4-42,6] miljoen EUR) die zijn toegekend door BAS na het akkoord, met name de BAS-lening (14 miljoen LVL (19,82 miljoen EUR)) en een verkoperskrediet van [5-15] miljoen LVL ([7,1-21,3] miljoen EUR) voor de terugkoop van handelsmerken.

iii)

Leaseovereenkomsten voor nieuwe vliegtuigen ter waarde van [45-55] miljoen LVL ([64-78] miljoen EUR).

iv)

[…] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) van een gedeeltelijke afschrijving van schulden naar aanleiding van de herstructurering van de schulden van airBaltic, die in maart 2014 is overeengekomen met Latvijas Krājbanka en Snoras.

(207)

Met betrekking tot de in punt i) hierboven vermelde particuliere financiële inbrengen heeft Letland aangetoond dat BAS tussen juni en juli 2011 voorschotten ten belope van [7-9] miljoen LVL ([10-13] miljoen EUR) in het eigen vermogen van de onderneming heeft gestort. De Commissie is van mening dat deze betalingen een eigen bijdrage vormen in de zin van punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun, aangezien BAS een particuliere marktdeelnemer was en de Commissie geen redenen heeft om aan te nemen dat het niet volgens de marktlogica heeft gehandeld. Dezelfde conclusie is van toepassing op de [6-8] miljoen LVL ([8,5-12,3] miljoen EUR) die in september 2011 zijn verstrekt door Transatlantic Holdings in ruil voor […] uitstaande onbetaalde aandelen in airBaltic.

(208)

Wat punt ii) hierboven betreft, is de Commissie van mening dat de lening van 14 miljoen LVL (19,82 miljoen EUR) die door BAS is toegekend, d.w.z. de BAS-lening, een externe financiering tegen marktvoorwaarden vormt die kan worden aanvaard als een eigen bijdrage van een particuliere investeerder die destijds aandeelhouder van de onderneming was.

(209)

In verband met de leaseovereenkomsten voor nieuwe vliegtuigen ten bedrage van [45-55] miljoen LVL ([64-78] miljoen EUR) (punt iii) hierboven) wordt in het herstructureringsplan toegelicht dat airBaltic in maart 2013 nieuwe leaseovereenkomsten voor vliegtuigen met particuliere tegenpartijen heeft gesloten als onderdeel van de inkrimping van zijn vloot en het optimaliseringsprogramma. De overeenkomsten hebben betrekking op de uiteindelijke lease van […] Bombardier Dash 8 Q400NG-vliegtuigen voor een periode van tien jaar voor een totaalbedrag van ongeveer […] miljoen USD ([…] miljoen EUR), d.w.z. een maandelijkse huur van ongeveer […] USD ([…] EUR).

(210)

Volgens het herstructureringsplan is deze lease door […] toegekend tegen marktvoorwaarden. De maandelijkse huur heeft als doel de afschrijving te dekken van de aankoopprijs, verminderd met de restwaarde aan het einde van het tiende jaar van het betrokken vliegtuig (vermeerderd met een bepaalde marge om […] aan financierings- en exploitatiekosten te dekken, alsook een winstmarge), wat in werkelijkheid gelijk neerkomt op de aankoopprijs van het nieuwe vliegtuig.

(211)

De Commissie merkt op dat zulke leaseovereenkomsten in de luchtvaartsector een gangbare vorm van financiering zijn en kunnen worden gelijkgesteld aan leningen die worden toegekend aan een onderneming die een herstructurering doorgaat. Het feit dat een onderpand een aanzienlijk deel van de lening dekt, sluit niet uit dat de lening kan worden beschouwd als een „eigen bijdrage”. Bovendien heeft Letland bevestigd dat voor de leaseovereenkomsten de gebruikelijke zekerheidstelling van toepassing is (d.w.z. de mogelijkheid om het vliegtuig in beslag te nemen bij wanbetalingen en een contante zekerheid). De leaseverstrekker loopt dus een zeker kredietrisico aangezien hij aanzienlijke verliezen zou lijden ingeval airBaltic in gebreke blijft — met name het onmiddellijke verlies aan inkomsten uit de leasevergoedingen, dat blijft oplopen tot het vliegtuig opnieuw aan een nieuwe klant kan worden geleaset, alsook de kosten om het vliegtuig opnieuw af te stemmen op een nieuwe exploitant (45).

(212)

Op grond van het bovenstaande merkt de Commissie op dat de leaseovereenkomsten aantonen dat airBaltic in staat was de externe financiering tegen marktvoorwaarden te verkrijgen. De leaseovereenkomsten kunnen dus worden beschouwd als een bewijs dat de markt vertrouwen heeft in de levensvatbaarheid op de lange termijn van airBaltic, aangezien de overeenkomsten enkel worden gedekt door de gebruikelijke soort zekerheden en de financierder steeds een bepaald risico loopt. Dit strookt met punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun, waarin is bepaald dat de eigen bijdrage afkomstig moet zijn van externe financiering tegen marktvoorwaarden en een teken is dat de markten er vertrouwen in hebben dat het beoogde herstel van de levensvatbaarheid haalbaar is. De Commissie beschouwt de leases ten belope van [45-55] miljoen LVL ([64-78] miljoen EUR) bijgevolg als een onderdeel van de eigen bijdrage. Dit is bovendien in overeenstemming met de werkwijze die de Commissie in het verleden heeft gevolgd in bijvoorbeeld de zaak České aerolinie (46).

(213)

De Commissie heeft echter haar twijfels bij een aantal vormen van eigen bijdrage die in het herstructureringsplan worden voorgesteld. Deze luiden als volgt:

(214)

Uit de door Letland verstrekte informatie blijkt dat het voorschot van […] miljoen LVL ([…] EUR) dat in juli 2011 in het eigen vermogen van airBaltic is gestort door […] rechtstreeks verband houdt met maatregel 6 die, zoals geconcludeerd, staatssteun inhoudt. Het voorschot dat in het eigen vermogen van airBaltic door […] is gestort, kan daarom niet als eigen bijdrage worden beschouwd aangezien deze noodzakelijkerwijs vrij moet zijn van staatssteun.

(215)

Met betrekking tot de liquiditeitsfaciliteit van […] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) die tussen april en juni 2011 door […] is toegekend voor de aankoop van reserveonderdelen, hebben de Letse autoriteiten geen bewijzen overgelegd die de Commissie duidelijk inzicht verschaffen in deze maatregel en de betekenis daarvan voor het vertrouwen in het herstel van de levensvatbaarheid van de begunstigde. De Commissie kan dan ook niet met zekerheid concluderen dat deze faciliteit aanvaardbaar is als eigen bijdrage.

(216)

Ten aanzien van het verkoperskrediet van [5-15] miljoen LVL ([7,1-21,3] miljoen EUR) van BAS aan airBaltic voor de terugkoop van handelsmerken, heeft Letland geen bewijzen verstrekt waaruit blijkt dat het krediet ook daadwerkelijk is verstrekt.

(217)

Op grond van het bovenstaande kan de Commissie het voorschot van […] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) dat in juli 2011 in het eigen vermogen van airBaltic is gestort door […], de liquiditeitsfaciliteit ten bedrage van […] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) die tussen april en juni 2011 is toegekend door […] voor de aankoop van reserveonderdelen en het verkoperskrediet van [5-15] miljoen LVL ([7,1-21,3] miljoen EUR) van BAS aan airBaltic voor de terugkoop van handelsmerken en de gedeeltelijke afschrijving van schulden van […] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) niet aanvaarden als eigen bijdrage. Voorts betwijfelt de Commissie, met name op grond van de onduidelijke informatie die daaromtrent is verstrekt (onduidelijke aard van de schulden in kwestie, waaronder enkele vorderingen en de handelsmerken van airBaltic), of de gedeeltelijke afschrijving van schulden van […] miljoen LVL ([…] miljoen EUR) door de twee banken als eigen bijdrage kan worden beschouwd.

(218)

In elk geval wijst de Commissie erop dat de overige als eigen bijdrage voorgestelde maatregelen niettemin in overeenstemming zijn met punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun en dat het niveau van de eigen bijdrage derhalve aanvaardbaar is. Deze maatregelen bedragen in totaal [75-85] miljoen LVL ([107-120] miljoen EUR), wat ongeveer overeenkomt met [48-50] % van de herstructureringskosten. Voor een grote onderneming als airBaltic moet het niveau van de eigen bijdrage normaliter 50 % bedragen. Volgens punt 56 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun mag de Commissie echter minder streng zijn ten aanzien van de omvang van de eigen bijdrage in steungebieden, hetgeen voor Letland het geval was toen de maatregelen werden toegekend (zie overweging 200 hierboven).

(219)

De Commissie is dan ook van mening dat de vereisten van punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun zijn vervuld.

7.4.6.   Het beginsel van de eenmalige steun

(220)

Tot slot moet worden voldaan aan punt 72 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun waarin is bepaald dat een onderneming die in de afgelopen tien jaar reddings- en herstructureringssteun heeft ontvangen, niet in aanmerking komt voor reddings- en herstructureringssteun.

(221)

Aangezien de maatregelen 1, 4 en 5 geen staatssteun inhouden, worden zij niet in beschouwing genomen bij de toepassing van het eenmaligheidsbeginsel. Daarnaast hebben de Letse autoriteiten bevestigd dat airBaltic in de afgelopen tien jaar geen reddings- of herstructureringssteun heeft ontvangen. De Commissie is dus van mening dat het beginsel van de eenmalige steun in acht is genomen.

7.5.   CONCLUSIES BETREFFENDE MAATREGELEN 2, 3 EN 6

(222)

In het licht van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat Letland maatregelen 2, 3 en 6 onrechtmatig ten gunste van airBaltic ten uitvoer heeft gelegd en dat dit indruist tegen artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Commissie is echter van mening dat de maatregelen en het herstructureringsplan voldoen aan de voorwaarden uit hoofde van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun. De Commissie beschouwt de steun derhalve als verenigbaar met de interne markt.

(223)

Tot slot merkt de Commissie op dat Letland ermee heeft ingestemd dat dit besluit in de Engelse taal wordt goedgekeurd en bekendgemaakt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De eerste staatslening van 16 miljoen EUR die de Republiek Letland in 2011 aan airBaltic heeft toegekend, alsook de verwerving door de staat van nulcouponobligaties van airBaltic in 2010 en de betaling van 2,8 miljoen EUR door Latvijas Krājbanka aan airBaltic in november 2011, vormen geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

De tweede staatslening van 67 miljoen LVL en de kapitaalverhoging van airBaltic, die de Republiek Letland ten uitvoer heeft gelegd in 2011, alsook de toewijzing aan airBaltic van een vordering van 5 miljoen EUR, die de Republiek Letland ten uitvoer heeft gelegd in 2012, vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De staatssteun is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Letland.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 69 van 8.3.2013, blz. 40.

(2)  Wisselkoers 1 EUR = 0,7063 LVL. Gemiddelde wisselkoers voor 2011, bekendgemaakt door de Europese Centrale Bank op http://sdw.ecb.europa.eu/reports.do?node=100000233

(3)  Zie voetnoot 1.

(4)  Bron: Jaarverslag van 2011 van de internationale luchthaven van Riga, beschikbaar op http://www.riga-airport.com/en/main/about-company/gada-gramata

(5)  Zie http://bnn-news.com/airbaltic-shareholders-structure-11608. De pers maakt melding van enkele banden tussen Taurus en een Russische ondernemer, de heer Vladimir Antonov.

(6)  De voormalige grootste aandeelhouder en voorzitter van de Litouwse bank Snoras was de heer Vladimir Antonov.

(7)  De Centrale Bank van Litouwen heeft verklaard dat Snoras moest worden genationaliseerd wegens niet-naleving van de wettelijke vereisten, niet-verstrekking van de vereiste informatie en de slechte toestand van haar activa. Zie http://en.rian.ru/business/20120523/173624459.html en http://www.bloomberg.com/news/2011-12-19/antonov-says-he-invested-50-million-euros-in-latvia-s-airbaltic.html

(8)  Zie http://www.lkb.lv/en/about_bank/news/archyve?item=2022&page=6

(9)  Zie http://www.fktk.lv/en/publications/other_publications/2012-02-07_jsc_latvijas_krajbanka_c/

(10)  De minister van Vervoer heeft verklaard dat de verwerving tot doel had de deposanten van Latvijas Krājbanka te beschermen. Blijkbaar dreigden de financiële problemen van BAS de staat ervan te weerhouden om in het kapitaal van airBaltic te investeren en dus heeft de regering besloten in te grijpen om haar belangen te beschermen en de zeggenschap over airBaltic over te nemen. Zie http://www.bloomberg.com/news/2011-12-01/latvia-buys-out-minority-shareholder-in-airbaltic-ministry-says.html en http://www.sam.gov.lv/?cat=8& art_id=2598

(11)  Zie http://www.baltic-course.com/eng/transport/?doc=54423. In de pers werd tevens vermeld dat BAS 14 miljoen LVL verschuldigd zou zijn aan Latvijas Krājbanka (zie bijvoorbeeld http://www.baltic-course.com/eng/transport/?doc=53861).

(12)  Volgens Letland was BAS, per augustus 2013, niet failliet verklaard, ondanks de pogingen van een aantal crediteuren.

(13)  Bovendien blijkt dat de grootste aandeelhouders van airBaltic — de Letse staat en BAS — ten minste sinds 2010 met elkaar op gespannen voet staan: in de pers wordt melding gemaakt van talrijke juridische procedures tussen de Letse staat en BAS (zie bijvoorbeeld http://atwonline.com/airline-finance-data/news/airbaltic-files-bankruptcy-0921).

(14)  Zie http://centreforaviation.com/analysis/airbaltics-restructuring-plan-is-in-full-swing-but-competition-from-estonian-air-is-rising-74754

(15)  Zie http://www.eurofound.europa.eu/emcc/erm/factsheets/18371/Air%20Baltic%20Corporation?Template=searchfactsheets&kSel=1 en http://www.baltic-course.com/eng/transport/?doc=42089

(16)  Zie https://www.airbaltic.com/en/bottom_menu/press-room/press_releases/2011/airbaltic-files-for-legal-protection-airbaltic-to-continue-operations

(17)  Op 27 augustus 2012 heeft het Letse ministerie van Vervoer een advertentie in de Europese en Britse uitgaven van de Financial Times geplaatst met een oproep om niet-bindende blijken van belangstelling in te dienen in verband met deelneming aan de verkoop van door airBaltic uitgegeven aandelen. Zie http://prudentia.lv/upload_file/27082012-ABC%20ad%20EN.pdf.

(18)  Zakengeheim.

(19)  De Letse staat heeft dit recht kennelijk op 8 juni 2012 uitgeoefend (zie overweging 23 hierboven).

(20)  In tegenstelling tot wat vermeld staat in overweging 80 van het besluit tot inleiding van de procedure, heeft de Commissie er tijdens de formele onderzoeksprocedure op gewezen dat BAS uit hoofde van het akkoord niet verplicht was om, naast de tweede staatslening, een converteerbare lening op gelijke voet (pari passu) toe te kennen.

(21)  Op 10 juli 2012 heeft airBaltic een intentieverklaring met Bombardier ondertekend om tien CS300-vliegtuigen aan te kopen en aankoopopties te nemen op nog eens tien CS300-lijnvliegtuigen. Op basis van de catalogusprijs van het CS300-vliegtuig wordt een overeenkomst voor een vaste order gewaardeerd tegen ongeveer 764 miljoen USD (621,74 miljoen EUR) en kan deze stijgen tot 1,57 miljard USD (1,28 miljard EUR), indien de aankoopopties worden omgezet in vaste orders. Zie http://www.airbaltic.com/public/49780.html. Wisselkoers van 1 EUR = 1,2288 USD — gemiddelde wisselkoers voor juli 2012, bekendgemaakt door de Europese Centrale Bank, beschikbaar op http://sdw.ecb.europa.eu/reports.do?node=100000233

(22)  De eerste staatslening van 16 miljoen LVL en de tweede staatslening van 67 miljoen LVL (inclusief de tweede tranche van 25,4 miljoen LVL, die volgens het „reShape”-plan in de tweede helft van 2012 aan de onderneming is verstrekt).

(23)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(24)  Het bedrag van […] miljoen EUR wordt aangevoerd door Letland maar komt niet voor in het akkoord.

(25)  Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6).

(26)  BPK staat voor beschikbare plaatsen per kilometer (vervoerde plaatsen vermenigvuldigd met het aantal gevlogen kilometers). BPK is de belangrijkste capaciteitsindicator van een luchtvaartmaatschappij die ook wordt gebruikt door de luchtvaartsector en de Commissie zelf bij eerdere herstructureringen in de luchtvaartsector.

(27)  Ryanair verwees naar zaak C-405/11 P, Buczek Automotive, nog niet gepubliceerd, punten 55-57.

(28)  Zie http://www.eurofound.europa.eu/emcc/erm/factsheets/18371/Air%20Baltic%20Corporation? Template=searchfactsheets&kSel=1 en http://www.baltic-course.com/eng/transport/?doc=42089

(29)  Zie http://atwonline.com/airline-finance-data/news/airbaltic-files-bankruptcy-0921

(30)  Bron: Jaarverslag 2011 van airBaltic.

(31)  Zie bijvoorbeeld het persbericht van het Letse kabinet van 7 september 2011 (http://www.mk.gov.lv/en/aktuali/zinas/2011/09/070911-cm-01/), waarin de toenmalige eerste minister verklaarde: „het is van essentieel belang om airBaltic als nationale luchtvaartexploitant te behouden omdat het aanzienlijke voordelen voor Letland oplevert op het gebied van logistiek, toerisme en tevens een grote werkgever is, maar tegelijkertijd moeten oplossingen worden gekozen die het publieke belang het beste dienen”.

(32)  Zaak T-565/08, Corsica Ferries/Commissie, arrest van 11 september 2012, nog niet gepubliceerd, punt 122.

(33)  Zie voetnoot 24. De basisrente voor Letland bedroeg 2,2 % op 3 oktober 2011. Aan dit cijfer moet een marge van 400 basispunten worden toegevoegd, gezien de moeilijkheden waarin airBaltic destijds verkeerde en het hoge niveau van zekerheidstelling van de lening, hetgeen in een rente van 6,2 % resulteert.

(34)  Niettemin wijst de Commissie erop dat de eerste staatslening in het kader van maatregel 3 is gekapitaliseerd op 29 december 2011. De beoordeling van maatregel 3 volgt in afdeling 7.2.4 hieronder.

(35)  Volgens de garantieverklaring van 3 oktober 2011 wordt de waarborg nietig indien de staat „gebruik heeft gemaakt van zijn recht krachtens […] artikel 7, lid 4, [van het akkoord] en de staat eigenaar is geworden van minstens 99,78 % van de stemgerechtigde aandelen van [airBaltic]”. Letland is op 30 november 2011 inderdaad eigenaar geworden van 99,8 % van de aandelen van airBaltic.

(36)  Zaak C-280/00, Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg/Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH (Altmark), [2003] Jurispr. I-7747, punt 81.

(37)  Besluit 2011/414/EU van de Commissie van 14 december 2010 betreffende de door Griekenland ten uitvoer gelegde staatssteun C 8/10 (ex N 21/09 en NN 15/10) ten gunste van Varvaressos S.A. (PB L 184 van 14.7.2011, blz. 9).

(38)  Zie besluit van de Commissie in zaak SA.30908 — České aerolinie (ČSA) — Herstructureringsplan, punt 107 en besluit van de Commissie in zaak SA.33015 — Air Malta plc., punt 93. Zie ook Besluit 2010/137/EG van de Commissie van 28 augustus 2009 betreffende de door Oostenrijk ten uitvoer gelegde steunmaatregel C 6/09 (ex N 663/08) ten gunste van Austrian Airlines — Herstructureringsplan (PB L 59 van 9.3.2010, blz. 1), overweging 296, en Besluit 2012/542/EU van de Commissie van 21 maart 2012 betreffende steunmaatregel SA.31479 (2011/C) (ex 2011/N) die het Verenigd Koninkrijk voornemens is uit te voeren ten behoeve van Royal Mail Group (PB L 279 van 12.10.2012, blz. 40), overweging 217.

(39)  Respectievelijk inkomsten per beschikbare plaats per kilometer (IBPK) en kosten per beschikbare plaats per kilometer (KBPK).

(40)  Zie overweging 194 hieronder.

(41)  Het gaat namelijk om de routes tussen […]. De Commissie is zich ervan bewust dat de schrapping van deze routes zuivere compenserende maatregelen zijn, aangezien niets erop wijst dat zij werden gesloten als een noodzakelijk gevolg van de reductie van de vloot.

(42)  Zie besluit van de Commissie in zaak SA.30908 — České aerolinie a.s. ČSA — Herstructureringsplan, punten 130 en 131.

(43)  Het begrip „volledig gecoördineerde luchthaven” is gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens (PB L 14 van 22.1.1993, blz. 1). Volgens artikel 3, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 95/93 ervaren deze luchthavens, minstens gedurende bepaalde perioden, capaciteitsproblemen.

(44)  Zie besluit van de Commissie van 13 september 2006 betreffende steunmaatregel N 447/2006 — Letland — Regionale steunkaart 2007-2013.

(45)  De totale kosten om ervoor te zorgen dat het vliegtuig van een exploitant voldoet aan de leveringseisen voor een nieuwe klant, kunnen gemakkelijk oplopen tot […] % van de boekwaarde van het vliegtuig.

(46)  Zie het besluit České aerolinie, punten 119 en 145.


10.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/29


BESLUIT (EU) 2015/1092 VAN DE COMMISSIE

van 23 juli 2014

betreffende steunmaatregelen SA.34824 (2012/C), SA.36007 (2013/NN) SA.36658 (2014/NN), SA.37156 (2014/NN), SA.34534 (2012/NN) die Griekenland ten gunste van de groep Nationale Bank van Griekenland ten uitvoer heeft gelegd verband houdende met:

de herkapitalisatie en herstructurering van de Nationale Bank van Griekenland SA;

de afwikkeling van First Business Bank SA middels een opdracht tot overdracht aan de Nationale Bank van Griekenland SA;

de afwikkeling van Probank SA middels een opdracht tot overdracht aan de Nationale Bank van Griekenland SA;

de afwikkeling van de coöperatieve bank van Lesvos-Limnos, de coöperatieve bank van Achaia en de coöperatieve bank van Lamia

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 5201)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de lidstaten en overige belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   PROCEDURE VERBAND HOUDENDE MET DE GROEP NATIONALE BANK VAN GRIEKENLAND (1) (HIERNA „DE BANK” GENOEMD)

(1)

Bij besluit van 19 november 2008 heeft de Commissie een regeling goedgekeurd getiteld „Steunmaatregelen voor de kredietinstellingen in Griekenland” (hierna de „steunregeling voor Griekse banken” genoemd) teneinde de stabiliteit van het Griekse financiële stelsel te waarborgen. Op basis van de steunregeling voor Griekse banken kon steun worden verleend op grond van de drie maatregelen die ten grondslag liggen aan die regeling: een herkapitalisatiemaatregel, een garantiemaatregel en een maatregel voor staatsobligatieleningen (2).

(2)

In overweging 14 van het Besluit van 19 november 2008 is vastgelegd dat er een herstructureringsplan met betrekking tot de begunstigden van de herkapitalisatiemaatregel aan de Commissie zal worden voorgelegd.

(3)

In mei 2009 heeft een herkapitalisatie van de Bank plaatsgevonden uit hoofde van de herkapitalisatiemaatregel van de steunregeling voor Griekse banken.

(4)

Op 2 augustus 2010 hebben de Griekse autoriteiten een herstructureringsplan betreffende de Bank aan de Commissie overgelegd. De Commissie heeft zowel het plan en de daaropvolgende actualiseringen als de aanvullende informatie die door de Griekse autoriteiten is overgelegd, geregistreerd onder nummer SA.30342 (PN 26/10) en vervolgens onder nummer SA.32788 (2011/PN).

(5)

In december 2011 heeft er uit hoofde van de herkapitalisatiemaatregel wederom een herkapitalisatie van de Bank door Griekenland plaatsgevonden. De Commissie heeft die tweede herkapitalisatie van de Bank goedgekeurd op 22 december 2011 (3).

(6)

De Bank heeft herhaaldelijk gebruikgemaakt van staatsgaranties op schuldinstrumenten en van staatsobligatieleningen op grond van de steunregeling voor Griekse banken (4). Zij heeft ook gebruikgemaakt van noodliquiditeitssteun met staatsgarantie (hierna „door de staat gegarandeerde ELA” genoemd).

(7)

Op 18 maart 2012 is de Bank van Griekenland overgegaan tot de intrekking van de vergunning van drie coöperatieve banken (hierna „de drie coöperatieve banken” genoemd), te weten de coöperatieve bank van Lesvos-Limnos (hierna „de bank van Lesvos-Limnos” genoemd), de coöperatieve bank van Achaia (hierna de „de bank van Achaia” genoemd) en de coöperatieve bank van Lamia (hierna „de bank van Lamia” genoemd) en heeft zij de liquidatie van de drie coöperatieve banken in gang gezet.

(8)

De Commissie heeft de informele informatie die zij van Griekenland heeft ontvangen over de afwikkeling van de drie coöperatieve banken geregistreerd onder nummer SA.34534 (2012/NN).

(9)

Op 23 maart 2012 is de Bank van Griekenland begonnen met de overdracht van geselecteerde passiva van de drie coöperatieve banken aan de Bank en heeft zij het bedrag van de financieringstekorten (5) vastgesteld die gedekt zouden worden door het Griekse fonds voor financiële stabiliteit (hierna „het HFSF” genoemd) op grond van Wet 4051/2012 (6). De financieringstekorten kwamen overeen met de waarde van de overgedragen passiva aangezien er geen sprake was van een overdracht van activa van de drie coöperatieve banken.

(10)

Op 20 april 2012 heeft het HFSF een toezeggingsbrief aan de Bank gezonden waarin het toezegt te zullen deelnemen aan de geplande verhoging van het aandelenkapitaal van de Bank. Op 28 mei 2012 heeft het HFSF de Bank een overbruggingsherkapitalisatie van 7 430 miljoen EUR verleend (hierna „de eerste overbruggingsherkapitalisatie” genoemd).

(11)

In mei 2012 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van de toezeggingsbrief die het HFSF aan de Bank had verzonden. Aangezien de maatregel al was uitgevoerd heeft de Commissie deze als een niet-aangemelde steunmaatregel ingeschreven (nummer SA.34824 (2012/NN).

(12)

Op 27 juli 2012 heeft de Commissie een formele onderzoeksprocedure ingeleid met betrekking tot de eerste overbruggingsherkapitalisatie (hierna „het besluit tot inleiding NBG” genoemd) (7).

(13)

In december 2012 heeft het HFSF de Bank een tweede overbruggingskapitalisatie van 2 326 miljoen EUR verleend (hierna „de tweede overbruggingsherkapitalisatie” genoemd) (8). De Griekse autoriteiten hebben de Commissie op 27 december 2012 van deze maatregel in kennis gesteld. De Commissie heeft de betreffende maatregelen onder nummer SA.36007 (2013/NN) geregistreerd.

(14)

In juni 2013 maakte de Bank bekend dat de claimemissie (9) ter waarde van 1 079 miljoen EUR succesvol was afgerond, terwijl het HFSF de eerste en tweede overbruggingsherkapitalisaties gedeeltelijk in eigen vermogen omzette (hierna „de herkapitalisatie van voorjaar 2013” genoemd, die zowel een claimemissie ter waarde van 1 079 miljoen EUR omvatte als de omzetting van de eerste en tweede overbruggingsherkapitalisaties). De totale omvang van de herkapitalisatie van voorjaar 2013 bedroeg 9 756 miljoen EUR, waarvan 8 677 miljoen EUR door het HFSF was geïnjecteerd (hierna „de deelname van het HFSF in de herkapitalisatie van voorjaar 2013” genoemd).

(15)

Op 19 december 2013 hebben de Griekse autoriteiten aan de Commissie informatie verstrekt over de voorwaarden van de herkapitalisatie van voorjaar 2013.

(16)

Op 25 juni 2014 hebben de Griekse autoriteiten een definitief herstructureringsplan voor de Bank (hierna „het herstructureringsplan” genoemd) bij de Commissie ingediend. Op diezelfde datum hebben zij ook informatie verstrekt over de door de staat gegarandeerde ELA. Zij gaven aan verder te willen gaan met het verstrekken van deze liquiditeitssteun aan de Bank, alsook van staatsgaranties op schuldinstrumenten en overheidsobligatieleningen op grond van de steunregeling voor Griekse banken. De Commissie heeft de kennisgeving geregistreerd onder nummer SA.34824 (2012/C).

(17)

De Commissie had talrijke vergaderingen, teleconferenties en e-mailwisselingen met vertegenwoordigers van de Griekse autoriteiten en de Bank.

(18)

Griekenland accepteert dat dit besluit bij wijze van uitzondering alleen in de Engelse taal wordt vastgesteld.

1.2.   PROCEDURE MET BETREKKING TOT DE OVERGENOMEN BEDRIJVEN

1.2.1.   Procedure met betrekking tot First Business Bank SA

(19)

In juli 2009 is de First Business Bank SA (hierna „de FB Bank” genoemd) voor een bedrag van 50 miljoen EUR door Griekenland geherkapitaliseerd op grond van de herkapitalisatiemaatregel van de steunregeling voor Griekse banken (10).

(20)

In het voorjaar van 2013 besloot de Bank van Griekenland om de afwikkeling van de FB Bank in gang te zetten middels een Purchase & Assumption-procedure (11).

(21)

Op 1 mei 2013 heeft de Bank van Griekenland de vier grootste Griekse banken uitgenodigd om een niet-bindend bod uit te brengen op een activa- en passivaportefeuille van de FB Bank. In haar brief aan de bieders gaf de Bank van Griekenland aan dat het HFSF niet alleen het financieringstekort zou dekken, maar ook de kapitaalbehoeften van de verkrijger verband houdende met de overgedragen activa van de FB Bank.

(22)

Op 8 mei 2013 hebben de Bank en een andere bank een voorlopig bod uitgebracht.

(23)

Op 10 mei 2013 heeft de Bank haar bod aangepast.

(24)

Op diezelfde datum is de Bank van Griekenland begonnen met de afwikkeling van de FB Bank en met de overdracht van geselecteerde activa en passiva aan de Bank.

(25)

Op 11 mei 2013 hebben de Griekse autoriteiten informatie over de afwikkeling van de FB Bank aan de Commissie overgelegd. De Commissie heeft die informatie en de daaropvolgende documentatie die door de Griekse autoriteiten is ingediend, geregistreerd onder nummer SA.36658 (2014/NN).

(26)

Op 28 juni 2013 heeft het HFSF twee derde deel van het oorspronkelijk geschatte financieringstekort aangevuld.

(27)

Op 29 juli 2013 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van een aanvulling van het financieringstekort voor een totaalbedrag van circa 524 miljoen EUR, zoals geschat ten tijde van de afwikkeling op basis van gegevens van 31 maart 2013.

(28)

Op 7 november 2013 heeft de Bank van Griekenland de berekening van het totale financieringstekort afgerond; dat tekort had een omvang van 457 miljoen EUR (12).

(29)

Op 13 november 2013 heeft het HFSF het resterende saldo van het financieringstekort aan de Bank uitbetaald.

(30)

Op 25 juni 2014 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat de Bank niet voornemens is om het HFSF te verzoeken om het bedrag aan kapitaalbehoeften te injecteren die zijn ontstaan als gevolg van de overname van de activa van de FB Bank door de Bank.

1.2.2.   Procedure met betrekking tot Probank SA

(31)

Op 10 mei 2013 heeft de Bank van Griekenland een commissaris bij Probank SA (hierna „de Probank” genoemd) benoemd.

(32)

In juli 2013 besloot de Bank van Griekenland om de afwikkeling van de Probank in gang te zetten middels een Purchase & Assumption-procedure.

(33)

Op 22 juli 2013 heeft de Bank van Griekenland de vier grootste Griekse banken uitgenodigd om een niet-bindend bod uit te brengen op een activa- en passivaportefeuille van de Probank. In haar brief aan de bieders gaf de Bank van Griekenland aan dat het HFSF niet alleen het financieringstekort zou dekken, maar ook de kapitaalbehoeften van de verkrijger verband houdende met de overgedragen activa van de Probank.

(34)

Op 24 juli 2013 heeft een bank een ontwerpbod uitgebracht en op 25 juli 2013 heeft de Bank haar bindende bod ingediend.

(35)

Op 26 juli 2013 is de Bank van Griekenland begonnen met de afwikkeling van de Probank en met de overdracht van geselecteerde activa en passiva aan de Bank.

(36)

Op 29 juli 2013 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van de aanvulling van het financieringstekort voor een totaalbedrag van 238 miljoen EUR zoals dat door de Bank van Griekenland was geschat op basis van gegevens van 31 maart 2013. De Commissie heeft die informatie en de daaropvolgende documentatie die door de Griekse autoriteiten is ingediend, geregistreerd onder nummer SA.37156 (2014/NN).

(37)

Op 9 augustus 2013 heeft het HFSF twee derde deel van het oorspronkelijk geschatte financieringstekort aangevuld.

(38)

Op 30 december 2013 heeft de Bank van Griekenland de berekening van het totale financieringstekort afgerond; dat tekort had een omvang van 563 miljoen EUR

(39)

Op 31 december 2013 heeft het HFSF het resterende saldo van het financieringstekort aan de Bank uitbetaald.

(40)

Op diezelfde datum heeft de Bank van Griekenland de Commissie van aanvullende informatie voorzien over de afronding van het financieringstekort.

(41)

Op 25 juni 2014 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat de Bank niet voornemens is om het HFSF te verzoeken om het bedrag aan kapitaalbehoeften te injecteren die zijn ontstaan als gevolg van de overname van de activa van de Probank door de Bank.

2.   BESCHRIJVING

2.1.   DE BANK EN HAAR PROBLEMEN

2.1.1.   Algemene context van het Griekse bankwezen

(42)

Het reële bruto binnenlands product (hierna „het bbp” genoemd) in Griekenland is tussen 2008 en 2012 met 20 % gedaald, zoals aangegeven in tabel 1. Daardoor hadden de Griekse banken te kampen met een snel stijgend wanbetalingspercentage bij leningen aan Griekse huishoudens en bedrijven (13). Deze ontwikkelingen hadden een negatieve invloed op de resultaten van de activa van Griekse banken en hebben tot grote verliezen op leningen geleid.

Tabel 1

Reële bbp-groei in Griekenland, 2008-2013

Griekenland

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Reële bbp-groei, %

– 0,2

– 3,1

– 4,9

– 7,1

– 6,4

– 3,9

Bron: Eurostat, online beschikbaar via: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&init=1&plugin=1&language=en&pcode=tec00115

(43)

Bovendien heeft Griekenland in februari 2012 een obligatieruil met de particuliere sector uitgevoerd onder de naam Inbreng van de particuliere sector (hierna „het PSI-programma” genoemd). Griekse banken waren bij dat PSI-programma betrokken, waarbij de Griekse regering bestaande particuliere obligatiehouders nieuwe effecten aanbood (met inbegrip van nieuwe Griekse staatsobligaties (hierna „GGB's” genoemd), aan het bbp gekoppelde effecten en PSI-promesses uitgegeven door de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (hierna „EFSF” genoemd)) in ruil voor bestaande GGB's, met een nominale korting van 53,5 % en langere looptijden (14). De Griekse autoriteiten maakten de resultaten van die obligatieruil op 9 maart 2012 bekend (15). De ruil resulteerde in zware verliezen voor de obligatiehouders (door de Bank van Griekenland geschat op gemiddeld 78 % van het nominale bedrag van de oude GGB's voor de Griekse banken) en kapitaalbehoeften die met terugwerkende kracht op de jaarrekening van 2011 van de Griekse banken werden geboekt.

Tabel 2

Totale PSI-verliezen van de belangrijkste Griekse banken (in miljoen EUR)

Banken

Nominaal bedrag van GGB's (1)

Nominale waarde van staatsgerelateerde leningen (2)

Totale nominale waarde

(3) = (1) + (2)

PSI-verlies op GGB's (4)

PSI-verlies op staatsgerelateerde leningen (5)

Totaal bruto PSI-verlies

(6) = (4) + (5)

Totaal bruto PSI-verlies/tier 1-kernkapitaal (16)

(dec. 2011) (%)

Totaal bruto PSI-verlies/Totaal activa

(dec. 2011) (%)

NBG

13 748

1 001

14 749

10 985

751

11 735

161,0

11,0

Eurobank

7 001

335

7 336

5 517

264

5 781

164,5

7,5

Alpha

3 898

2 145

6 043

3 087

1 699

4 786

105,7

8,1

Piraeus

7 063

280

7 343

5 686

225

5 911

226,0

12,0

Probank

415

0

415

295

0

295

105,1

8,7

FB Bank

70

0

70

49

0

49

33,8

3,1

Bron: Bank van Griekenland, Report on the Recapitalisation and the Restructuring of the Greek Banking Sector, december 2012, blz. 14.

(44)

Aangezien de Griekse banken geconfronteerd werden met aanzienlijke kapitaaltekorten als gevolg van het PSI-programma en de aanhoudende recessie, werden op grond van het Memorandum of Economic and Financial Policies (het Memorandum betreffende het economische en financiële beleid — hierna „het MEFP” genoemd) van het tweede aanpassingsprogramma voor Griekenland van de Griekse regering, de Europese Unie, het Internationaal Monetair Fonds (hierna „het IMF” genoemd) en de Europese Centrale Bank (hierna „de ECB” genoemd) van 11 maart 2012 fondsen beschikbaar gesteld voor de herkapitalisatie van die banken. De Griekse autoriteiten schatten de totale bancaire herkapitalisatiebehoeften en afwikkelingskosten ten laste van dit programma op 50 miljard EUR (17). Dat bedrag werd berekend op basis van een stresstest, uitgevoerd door de Bank van Griekenland, voor de periode van december 2011 tot december 2014 (hierna „de stresstest van 2012” genoemd), die gebruik maakte van de prognose voor kredietverliezen uitgevoerd door Blackrock (18). De middelen voor de herkapitalisatie van de Griekse banken zijn beschikbaar via het HFSF. Tabel 3 geeft een overzicht van de berekening van de kapitaalbehoeften van de belangrijkste Griekse banken, zoals deze uit de stresstest van 2012 naar voren zijn gekomen.

Tabel 3

Stresstest 2012: Kapitaalbehoeften van de belangrijkste Griekse banken (in miljoen EUR)

Banken

Referentie tier 1-kernkapitaal

(dec. 2011) (1)

Totaal bruto PSI-verlies

(dec. 2011) (2)

Voorzieningen met betrekking tot PSI

(juni 2011) (3)

Bruto cumulatief verlies

Prognoses voor kredietrisico (4)

Reserves kredietverliezen

(dec. 2011) (5)

Interne kapitaalopbouw (6)

Doelstelling tier 1-kernkapitaal

(dec. 2014) (7)

Kapitaalbehoeften

(8) = (7) – (1) – (2) – (3) – (4) – (5) – (6)

NBG

7 287

– 11 735

1 646

– 8 366

5 390

4 681

8 657

9 756

Eurobank

3 515

– 5 781

830

– 8 226

3 514

2 904

2 595

5 839

Alpha

4 526

– 4 786

673

– 8 493

3 115

2 428

2 033

4 571

Piraeus

2 615

– 5 911

1 005

– 6 281

2 565

1 080

2 408

7 335

Probank

281

– 295

59

– 462

168

147

180

282

FB Bank

145

– 49

0

– 285

167

– 29

116

168

Bron: Bank van Griekenland, Report on the Recapitalisation and the Restructuring of the Greek Banking Sector, december 2012, blz. 8.

(45)

Volgens het MEFP wordt aan „banken die levensvatbare plannen voor kapitaalopbouw indienen de mogelijkheid geboden om overheidssteun aan te vragen en te ontvangen op een zodanige wijze dat de particuliere sector wordt gestimuleerd tot kapitaalinjectie, zodat de lasten voor de belastingbetaler worden beperkt” (19). De Bank van Griekenland constateerde dat alleen de vier grootste banken (Eurobank, NBG, Piraeus Bank en Alpha Bank) levensvatbaar zijn (20). Zij ontvingen in mei 2012 een eerste herkapitalisatie van het HFSF.

(46)

De binnenlandse deposito's bij de banken in Griekenland daalden tussen eind 2009 en juni 2012 met in totaal 37 % als gevolg van de recessie en de politieke onzekerheid. Deze banken moesten een hogere rente betalen om hun deposito's te behouden. De kosten van deposito's stegen, waardoor de netto rentemarge van de banken werd verlaagd. Aangezien Griekse banken werden uitgesloten van de markten voor wholesalefinanciering, werden zij volledig afhankelijk van Eurosysteem-financiering (21), waarvan een steeds groter deel de vorm had van door de staat gegarandeerde ELA, verleend door de Bank van Griekenland.

(47)

Op 3 december 2012 startte Griekenland een terugkoopprogramma voor de nieuwe GGB's die in het kader van het PSI-programma door de beleggers waren ontvangen, tegen vergoedingen variërend van 30,2 % tot 40,1 % van hun nominale waarde (22). De Griekse banken namen deel aan dat terugkoopprogramma, hetgeen leidde tot verdere verliezen op hun balansen, aangezien het merendeel van het boekhoudkundige verlies (dat wil zeggen het verschil tussen de marktwaarde en de nominale waarde) dat tijdens het PSI-programma op die nieuwe GGB's werd geboekt nu definitief en onomkeerbaar was (23).

(48)

In december 2012 ontvingen de vier grootste Griekse banken een tweede herkapitalisatie van het HFSF.

(49)

In het voorjaar van 2013 werden de overbruggingsherkapitalisaties van de vier banken omgezet in permanente herkapitalisaties in gewone aandelen, waardoor het HFSF meer dan 80 % van de aandelen in elk van de vier banken hield. Indien banken erin slaagden om een vooraf vastgesteld bedrag aan particulier kapitaal aan te trekken, ontving het HFSF aandelen zonder stemrecht. Particuliere investeerders die naast het HFSF nieuw geld injecteerden kregen daarvoor warrants op de aandelen die door het HFSF waren verkregen.

(50)

In juli 2013 gaf de Bank van Griekenland aan een adviseur opdracht tot het uitvoeren van een diagnostische studie betreffende de kredietportefeuilles van alle Griekse banken. Deze adviseur stelde prognoses voor kredietverliezen (hierna „CLP's” genoemd) op voor alle binnenlandse kredietportefeuilles van de Griekse banken, alsook voor leningen met een Grieks risico bij buitenlandse vestigingen en dochterondernemingen, uitgaande van een termijn van drieënhalf jaar en de levensduur van de lening. De analyse leverde CLP's op in twee macro-economische scenario's: een basisscenario en een ongunstig scenario. De Bank van Griekenland maakte, met enige inhoudelijke inbreng van de adviseur, een schatting van de CLP's voor buitenlandse kredietportefeuilles.

(51)

Op basis van de beoordeling van de CLP's door de adviseur zette de Bank van Griekenland in het najaar van 2013 een nieuwe stresstest in gang (hierna „de stresstest van 2013” genoemd) om de robuustheid van de kapitaalpositie van de Griekse banken te evalueren in zowel een basisscenario als een ongunstig scenario. De Bank van Griekenland beoordeelde die kapitaalbehoeften met technische ondersteuning van een tweede adviseur.

(52)

De belangrijkste onderdelen van de beoordeling van de kapitaalbehoeften in het kader van de stresstest van 2013 waren: i) de CLP's (24) over kredietportefeuilles van banken op een geconsolideerde basis voor Grieks risico en buitenlands risico, na aftrek van de bestaande kredietreserves en ii) de geschatte operationele rentabiliteit van de banken voor de periode van juni 2013 tot december 2016, op basis van een conservatieve aanpassing van de herstructureringsplannen die in het vierde kwartaal van 2013 aan de Bank van Griekenland waren voorgelegd. Tabel 4 geeft een overzicht van de berekening van de kapitaalbehoeften voor de belangrijkste Griekse banken, op een geconsolideerde basis voor het basisscenario van die stresstest van 2013.

Tabel 4

Stresstest van 2013: Kapitaalbehoeften van de Griekse banken op een geconsolideerde basis in het basisscenario (in miljoen EUR)

Banken

Referentie tier 1-kernkapitaal

(juni 2013) (1)

Reserves kredietverliezen

(juni 2013) (2)

CLP's voor Grieks risico (3)

CLP's voor buitenlands risico (25) (4)

Interne kapitaalopbouw (5)

Stresstest tier 1-kernkapitaalratio

(december 2016) (6)

Kapitaalbehoeften

(7) = (6) – (1) – (2) – (3) – (4) – (5)

NBG (26)

4 821

8 134

– 8 745

– 3 100

1 451

4 743

2 183

Eurobank (27)

2 228

7 000

– 9 519

– 1 628

2 106

3 133

2 945

Alpha

7 380

10 416

– 14 720

– 2 936

4 047

4 450

262

Piraeus

8 294

12 362

– 16 132

– 2 342

2 658

5 265

425

Bron: Bank van Griekenland, 2013 Stress Test of the Greek Banking Sector (Stresstest 2013 van het Griekse bankwezen), maart 2014, blz. 42.

(53)

Op 6 maart 2014 maakte de Bank van Griekenland de resultaten van de stresstest van 2013 bekend en verzocht zij de banken om medio april 2014 hun plannen voor het aantrekken van kapitaal ter dekking van de kapitaalbehoeften op grond van het basisscenario in te dienen.

(54)

Vanaf eind maart 2013 tot begin mei 2014 hebben de vier banken hun activiteiten om meer kapitaal aan te trekken voortgezet.

2.1.2.   De begunstigde

(55)

De Bank biedt universele bankdiensten aan, voornamelijk in Griekenland, Turkije en in andere landen in Midden-, Oost- en Zuidoost-Europa (Cyprus, Roemenië, Bulgarije, Servië, Albanië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (hierna „voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië” genoemd)). Zij biedt huishoudens en bedrijven een volledig assortiment bancaire en financiële producten en diensten aan. Zij is actief in detailhandels-, zakelijke en particuliere bankactiviteiten, vermogensbeheer, verzekeringen, kasbeheer, kapitaalmarkten en andere diensten. De Bank is als rechtspersoon opgericht in Griekenland en haar aandelen zijn genoteerd aan de effectenbeurs van Athene. Op 30 september 2012 werkten in totaal 37 831 mensen (28) bij de Bank, waarvan ongeveer een derde deel in Griekenland, een derde deel in Turkije en het resterende derde deel in andere landen, voornamelijk in Zuidoost-Europa.

(56)

De Bank nam aan het PSI-programma deel met de uitruil van GGB's en staatsgerelateerde leningen met een nominale waarde van 14 749 miljoen EUR. De totale PSI-gerelateerde kosten bedroegen ongeveer 11 735 miljoen EUR vóór belastingen en zijn volledig geboekt op de jaarrekening van 2011 (29). De Bank verkocht tijdens het terugkoopprogramma van december 2012 de nieuwe GGB's die zij had ontvangen in het kader van het PSI-programma tegen een hoge korting ten opzichte van de nominale waarde. Deze verkoop leidde tot verliezen op de nieuwe GGB's.

(57)

De kerncijfers van de Bank per december 2010, december 2011, december 2012 en december 2013 (geconsolideerde gegevens conform de betreffende jaarrekeningen) worden in tabel 5 weergegeven.

Tabel 5

Kerncijfers van de Nationale Bank van Griekenland over 2010, 2011, 2012 en 2013  (30)

Winst-en-verliesrekening (in miljoen EUR)

2010

2011

2012

2013

Netto rentebaten

4 148

3 843

3 365

3 157

Totale bedrijfsopbrengsten

4 639

4 372

3 527

3 771

Totale bedrijfslasten

– 2 512

– 2 541

– 2 322

– 2 547

Opbrengsten voor voorzieningen

2 127

1 833

1 205

1 224

Bijzondere waardeverminderingen ter dekking van kredietrisico's

– 1 450

– 3 439

– 2 966

– 1 373

Bijzondere waardeverminderingen op GGB's en leningen die in aanmerking komen voor het PSI-programma

0

– 11 783

– 187

0

Nettowinst/-verlies

440

– 12 325

– 2 131

807

Geselecteerde volumegegevens (in miljoen EUR)

31 december 2010

31 december 2011

31 december 2012

31 december 2013

Totale nettoleningen en voorschotten aan cliënten

77 262

71 496

69 135

67 250

Deposito's

68 039

59 544

58 722

62 876

Totaal activa

120 745

106 870

104 798

110 930

Totaal eigen vermogen (31)

10 905

– 253

– 2 042

7 874

(58)

Uit tabel 5 blijkt dat, naast de enorme verliezen die in 2011 als gevolg van het PSI-programma (11 735 miljoen EUR (32)) zijn geboekt, de Bank te kampen had met afnemende inkomsten (onder andere vanwege de hogere kosten van deposito's) en met hoge en stijgende bijzondere waardeverminderingen op haar kredietportefeuilles in Griekenland en in het buitenland. De liquiditeitspositie van de Bank werd zwaar getroffen door de uitstroom van deposito's, maar de nettoverhouding kredieten/deposito's bleef relatief laag vergeleken met andere Griekse banken (118 % per 31 december 2012 (33)).

(59)

Naar aanleiding van de stresstest van 2013, op grond waarvan de kapitaalbehoeften van de Bank werden geschat op 2 183 miljoen EUR in het basisscenario, probeerde de Bank 2,5 miljard EUR op de kapitaalmarkt aan te trekken.

(60)

Op 6 mei 2014 kondigde de Bank de introductie van een orderboekprocedure (book-building exercise) (34) aan voor een bedrag van 2,5 miljard EUR (35).

(61)

Op 9 mei 2014 kondigde de Bank de uitgifte en plaatsing van gewone aandelen aan ter waarde van 1 136,4 miljoen EUR tegen een koers van 2,20 EUR per aandeel met het oog op de beoogde totale bruto-opbrengst van 2,5 miljard EUR (36). De verhoging van het aandelenkapitaal werd gerealiseerd door de annulering van de voorkeursrechten van de bestaande aandeelhouders conform het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 10 mei 2014 in Athene (37). Het HFSF gaf, in overeenstemming met Wet 3864, zijn goedkeuring aan de verhoging van het aandelenkapitaal op basis van twee waarderingsrapporten van onafhankelijke deskundigen (38).

2.2.   OVERNAMES DOOR DE BANK VAN GRIEKSE BANCAIRE ACTIVITEITEN

2.2.1.   Overname van geselecteerde passiva van de drie coöperatieve banken

(62)

Op 18 maart 2012 constateerde Bank van Griekenland dat de drie coöperatieve banken niet aan de solvabiliteitsvereisten voldeden en concludeerde zij dat die drie banken ook niet in staat waren om nieuw kapitaal aan te trekken. De Bank van Griekenland besloot om die reden om hun vergunningen in te trekken en de bijbehorende liquidatieprocedures in gang te zetten.

(63)

De Bank van Griekenland was van mening dat het nemen van afwikkelingsmaatregelen — met name de veiling van deposito's in de context van het afwikkelingskader (artikel 63D van Wet 3601/2007) en het aanvullen van het relevante financieringstekort — van essentieel belang was om het vertrouwen onder depositohouders in stand te houden dat in de nasleep van de succesvolle afronding van het PSI-programma en het tweede aanpassingsprogramma was gegroeid. Een andere overweging was dat het marktsentiment recentelijk weliswaar was verbeterd, maar dat het nog steeds fragiel was. Op basis van de ongecontroleerde gegevens per 30 september 2013 schatte de Bank van Griekenland het totaalbedrag aan klantendeposito's bij de drie coöperatieve banken op 19 maart 2012 op circa 325 miljoen EUR.

(64)

De Bank van Griekenland zette een Purchase & Assumption-procedure in gang waarbij alle deposito's, met inbegrip van interbancaire deposito's, evenals de vorderingen op en verplichtingen ten opzichte van het Griekse garantiefonds voor deposito's en beleggingen (hierna „het HDIGF” genoemd) aan een verkrijger overgedragen zouden worden, zij het dat de leningen van de transactie uitgezonderd werden. Op 20 maart 2012 heeft de Bank van Griekenland de toenmalige vijf grootste Griekse kredietinstellingen verzocht om een bod in te dienen. Zowel de Bank als drie andere banken hebben een bindend bod uitgebracht. De voorkeur ging uit naar het bod van de Bank vanwege de geboden vergoeding en de tijd die nodig zou zijn om de overdracht af te ronden. De Bank had aangeboden om als vergoeding een bedrag van […] (39) % van de overgedragen deposito's te betalen en gaf aan dat die overdracht naar schatting binnen één werkdag voltooid zou kunnen zijn.

2.2.1.1.   De coöperatieve bank van Lesvos-Limnos (hierna „de bank van Lesvos-Limnos” genoemd)

(65)

Op 23 maart 2012 heeft de Bank van Griekenland besloten dat de deposito's en de vorderingen en verplichtingen van de bank van Lesvos-Limnos jegens het HDIGF aan de Bank overgedragen moesten worden (40). Volgens de Bank van Griekenland (41) bedroeg de reële waarde van de overgedragen passiva […] miljoen EUR. Er werden geen activa overgedragen. De vergoeding werd berekend op (42) […] miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met […] % van het bedrag aan overgedragen deposito's. Het financieringstekort werd gedekt door het HFSF op grond van artikel 63D, lid 13, van Wet 3601/2007. Op 10 april 2012 heeft het HFSF twee derde deel van het uitstaande financieringstekort in EFSF-notes uitgekeerd met de toezegging dat het resterende bedrag uitbetaald zou worden nadat de definitieve omvang van het financieringstekort was vastgesteld. Op 22 juni 2012 heeft de Bank van Griekenland het definitieve financieringstekort van de bank van Lesvos-Limnos bepaald op 56,6 miljoen EUR. Het HFSF heeft het nog niet uitbetaalde gedeelte van het financieringstekort op 20 juli 2012 gedekt.

(66)

Ten tijde van de afwikkeling had de bank van Lesvos-Limnos 37 werknemers en drie vestigingen. De Bank heeft geen vestigingen van de bank van Lesvos-Limnos overgenomen en alle werknemers zijn ontslagen.

2.2.1.2.   De coöperatieve bank van Achaia (hierna de „bank van Achaia” genoemd)

(67)

Op 23 maart 2012 heeft de Bank van Griekenland besloten dat de deposito's en de vorderingen en verplichtingen van de bank van Achaia jegens het HDIGF aan de Bank overgedragen moesten worden (43). Volgens de Bank van Griekenland (44) bedroeg de reële waarde van de overgedragen passiva […] miljoen EUR. Er werden geen activa overgedragen. De vergoeding werd berekend op (45) […] miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met […] % van het bedrag aan overgedragen deposito's. Het financieringstekort werd gedekt door het HFSF op grond van artikel 63D, lid 13, van Wet 3601/2007. Op 10 april 2012 heeft het HFSF twee derde deel van het uitstaande financieringstekort in EFSF-notes uitgekeerd met de toezegging dat het resterende bedrag uitbetaald zou worden nadat de definitieve omvang van het financieringstekort was vastgesteld. Op 22 juni 2012 heeft de Bank van Griekenland het definitieve financieringstekort van de bank van Achaia bepaald op 212,9 miljoen EUR. Het HFSF heeft het nog niet uitbetaalde gedeelte van het financieringstekort op 20 juli 2012 gedekt.

(68)

Ten tijde van de afwikkeling had de bank van Achaia 103 werknemers en 13 vestigingen. De Bank heeft geen vestigingen van de bank van Achaia overgenomen en alle werknemers zijn ontslagen.

2.2.1.3.   De coöperatieve bank van Lamia (hierna de „bank van Lamia” genoemd)

(69)

Op 23 maart 2012 heeft de Bank van Griekenland besloten dat de deposito's en de vorderingen en verplichtingen van de bank van Lamia jegens het HDIGF aan de Bank overgedragen moesten worden (46). Volgens de Bank van Griekenland bedroeg de reële waarde van de overgedragen passiva […] miljoen EUR. Er werden geen activa overgedragen. De vergoeding werd berekend op (47) miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met […] % van het bedrag aan overgedragen deposito's. Het financieringstekort werd gedekt door het HFSF op grond van artikel 63D, lid 13, van Wet 3601/2007. Op 10 april 2012 heeft het HFSF twee derde deel van het uitstaande financieringstekort in EFSF-notes uitgekeerd met de toezegging dat het resterende bedrag uitbetaald zou worden nadat de definitieve omvang van het financieringstekort was vastgesteld Op 22 juni 2012 heeft de Bank van Griekenland het definitieve financieringstekort van de bank van Lamia bepaald op 56,3 miljoen EUR. Het HFSF heeft het nog niet uitbetaalde gedeelte van het financieringstekort op 20 juli 2012 gedekt.

(70)

Ten tijde van de afwikkeling had de bank van Lamia 47 werknemers en vijf vestigingen. De Bank heeft geen vestigingen van de bank van Lamia overgenomen en alle werknemers zijn ontslagen.

(71)

De omvang van de financieringstekorten van de drie coöperatieve banken zijn weergegeven in tabel 6.

Tabel 6

Definitieve financieringstekorten van de drie coöperatieve banken

 

Definitief financieringstekort

(in miljoen EUR)

De bank van Lesvos-Limnos

56,6

De bank van Achaia

212,9

De bank van Lamia

56,3

Totaal

325,8

Bronnen: Besluiten 3/1, 3/2, 3/3 van 22 juni 2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

2.2.2.   Overname van geselecteerde activa en passiva van de First Business Bank

(72)

De FB Bank was een kleine bank met een balanstotaal van 1,4 miljard EUR ten tijde van de afwikkeling en een marktaandeel van minder dan 1 % aan leningen en deposito's. De FB Bank had 19 vestigingen verspreid over Griekenland en had per 31 december 2012 260 mensen in dienst.

(73)

Op grond van de steunregeling voor Griekse banken heeft de FB Bank i) een kapitaalinjectie van de Griekse staat ontvangen voor een bedrag van 50 miljoen EUR (juli 2009), evenals ii) Griekse staatsobligaties ter waarde van 60 miljoen EUR (mei 2012) (48), en iii) een staatsgarantie voor uitgegeven obligaties met een nominale waarde van 50 miljoen EUR (maart 2011).

(74)

De FB Bank heeft deelgenomen aan het PSI-programma met een uitruil van GGB's met een nominale waarde van 70 miljoen EUR. Zoals blijkt uit tabel 2 bedroegen de totale PSI-gerelateerde kosten circa 49 miljoen EUR vóór belastingen. Uit tabel 3 blijkt dat de kapitaalbehoeften van de FB Bank in het kader van de stresstest van 2012 geschat werden op 168 miljoen EUR.

Overname van de First Business Bank

(75)

Op 8 november 2012 heeft de Bank van Griekenland de FB Bank verzocht om de kapitaalverhoging uiterlijk op 30 april 2013 af te ronden met het oog op het herstellen van haar tier 1-kernkapitaalratio.

(76)

Aangezien de FB Bank niet in staat bleek om het vereiste kapitaal per 30 april 2013 aan te trekken, besloot de Bank van Griekenland de vergunning van de FB Bank in te trekken en een liquidatieproces in gang te zetten.

(77)

De Bank van Griekenland was van mening dat het nemen van afwikkelingsmaatregelen middels een Purchase & Assumption-procedure (met name het aanvullen van het relevante financieringstekort en de bijbehorende dekking van de kapitaalbehoeften verband houdende met de overgedragen activa) van essentieel belang was om het vertrouwen van depositohouders in het Griekse bankwezen in stand te houden teneinde financiële stabiliteit te waarborgen. De Bank van Griekenland schatte de totale omvang van de klantendeposito's bij de FB Bank per 31 december 2012 op circa 1 278 miljoen EUR, waarvan slechts 830 miljoen EUR door het HDIGF was gegarandeerd. Als de FB Bank geliquideerd werd zonder afwikkelingsmaatregelen zou derhalve een bedrag van circa 448 miljoen EUR aan deposito's niet gedekt zijn.

(78)

Vanwege deze stabiliteitsoverwegingen besloot de Bank van Griekenland om geselecteerde activa en passiva van de FB Bank, met inbegrip van deposito's, te veilen. De overname van de activa van de FB Bank zou echter tot nieuwe kapitaalbehoeften van de verkrijger kunnen leiden waardoor geen enkele bank interesse in de overname van de geselecteerde activa en passiva zou hebben. In haar brief van 8 mei 2013 aan het HFSF gaf de Bank van Griekenland aan dat zij van mening was dat het gepast zou zijn als het HFSF de betreffende kapitaalbehoeften zou dekken als onderdeel van de afwikkelingskosten. In haar definitieve bindende bod van 10 mei 2013 verzocht de Bank om een dekking door het HFSF van de kapitaalbehoeften als gevolg van de overname van de activa van de FB Bank. Ten tijde van de afwikkeling werd de omvang van deze kapitaalbehoeften door de Bank van Griekenland geschat op circa 100 miljoen EUR (49).

(79)

Op 8 mei 2013 was er uitsluitend door de Bank en één andere bank een niet-bindend bod uitgebracht. Het bod van beide banken was gebaseerd op de veronderstelling dat het HFSF zowel het financieringstekort als de kapitaalbehoeften verband houdende met de overgedragen activa zou dekken. Op 10 mei 2013 heeft de Bank haar definitieve bod uitgebracht. De Bank van Griekenland besloot om de activa en passiva van de FB Bank aan de Bank over te dragen als zijnde het voorkeursbod.

(80)

De volgende activa en passiva werden aan de Bank overgedragen: leningen aan klanten (behalve permanent achterstallige leningen), het merendeel van de kassaldo's, immateriële activa en goodwill, eigendomsrechten, contracten in verband met de huur of koop van vastgoed, evenals interbancaire verplichtingen en klantendeposito's.

(81)

Volgens een eerste beoordeling van de Bank van Griekenland was de waarde van de passiva overgedragen van de FB Bank aan de Bank ten tijde van de afwikkeling (50) naar schatting 1 402 miljoen EUR, terwijl de waarde van de overgedragen activa op 878 miljoen EUR werd geschat en er dus sprake was van een financieringstekort van 524 miljoen EUR. Dat financieringstekort werd op grond van artikel 63D, lid 13, van Wet 3601/2007 gedekt door het HFSF, dat op 28 juni 2013 twee derde deel van het geschatte financieringstekort uitkeerde, i.c. 349,6 miljoen EUR. Nadat het financieringstekort door de Bank van Griekenland op 7 november 2013 (51) definitief op 457 miljoen EUR was vastgesteld, heeft het HFSF het nog openstaande saldo van 107,4 miljoen EUR op 13 november 2013 (52) aan de Bank uitbetaald.

2.2.3.   Overname van geselecteerde activa en passiva van de Probank

(82)

De Probank beschikte op 31 maart 2013 over een netwerk van 112 vestigingen verspreid over Griekenland en had 1 087 mensen in dienst (53).

(83)

Het balanstotaal van de Probank bedroeg op 30 juni 2013 circa 3,2 miljard EUR (54). De Probank had op 31 maart 2013 qua leningen een marktaandeel van 1,1 % en qua deposito's een marktaandeel van 1,7 %.

(84)

De Probank nam aan het PSI-programma deel met de uitruil van GGB's met een nominale waarde van 415 miljoen EUR. Zoals blijkt uit tabel 2 bedroegen de totale PSI-gerelateerde kosten circa 295 miljoen EUR vóór belastingen. Uit tabel 3 blijkt dat de kapitaalbehoeften van de Probank in het kader van de stresstest van 2012 geschat werden op 282 miljoen EUR.

Overname van de Probank

(85)

Op 26 oktober 2012 heeft de Bank van Griekenland Probank verzocht om haar kapitaal met 282 miljoen EUR te verhogen.

(86)

Aangezien de Probank niet in staat bleek om het vereiste kapitaal aan te trekken, besloot de Bank van Griekenland in juli 2013 de vergunning van de Probank in te trekken en om een liquidatieproces in gang te zetten (55). In feite had Probank een negatief eigen vermogen dat gebaseerd op gegevens van per 31 maart 2013 circa -16 miljoen EUR bedroeg (op een geconsolideerde basis). Dat betekende dat Probank niet aan de minimale kapitaalvereisten voldeed en dat het eigen vermogen lager was dan het minimaal vereiste aandelenkapitaal voor welke bank dan ook zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 4, onder (a), van Wet 3601/2007.

(87)

De Bank van Griekenland was van mening dat afwikkelingsmaatregelen van essentieel belang waren om het vertrouwen van depositohouders in het Griekse bankwezen in stand te houden teneinde financiële stabiliteit te waarborgen. De Bank van Griekenland schatte de totale omvang van de klantendeposito's bij de Probank per 31 maart 2013 op circa 3 123 miljoen EUR, waarvan slechts 1 998 miljoen EUR door het HDIGF was gegarandeerd. Als de Probank geliquideerd werd zonder afwikkelingsmaatregelen zou derhalve een bedrag van 1 125 miljoen EUR aan deposito's niet gedekt zijn.

(88)

Vanwege deze stabiliteitsoverwegingen besloot de Bank van Griekenland om geselecteerde activa en passiva van de Probank, met inbegrip van deposito's, te veilen. De overname van de activa van de Probank zou echter tot nieuwe kapitaalbehoeften van de verkrijger kunnen leiden waardoor geen enkele bank interesse in de overname van de geselecteerde activa en passiva zou hebben. In haar definitieve bindende bod van 25 juli 2013 verzocht de Bank om een dekking door het HFSF van de kapitaalbehoeften als gevolg van de overname van de activa van de Probank. De verzochte toezegging om de betreffende kapitaalbehoeften te dekken, is door het HFSF in aanmerking genomen bij het beoordelen van de ontvangen biedingen. De omvang van deze kapitaalbehoeften werd geschat op [180 tot 280] miljoen EUR (56).

(89)

Op 24 juli 2013 werd door een andere grote Griekse bank een ontwerpbod overgelegd en op 25 juli 2013 diende de Bank haar bod in. Het bod van beide banken was gebaseerd op de veronderstelling dat het HFSF zowel het financieringstekort als de kapitaalbehoeften verband houdende met de overgedragen activa zou dekken. De Bank van Griekenland besloot om de activa en passiva van de Probank aan de Bank over te dragen als zijnde het voorkeursbod.

(90)

De volgende activa en passiva werden aan de Bank overgedragen: leningen aan klanten (behalve permanent achterstallige leningen), het merendeel van de kassaldo's, immateriële activa en goodwill, eigendomsrechten, contracten in verband met de huur of koop van vastgoed, evenals interbancaire verplichtingen en klantendeposito's.

(91)

Volgens een eerste beoordeling van de Bank van Griekenland was de waarde van de passiva overgedragen van de Probank aan de Bank ten tijde van de afwikkeling (57) naar schatting 3 198,9 miljoen EUR, terwijl de waarde van de overgedragen activa op 2 961,4 miljoen EUR werd geschat en er dus sprake was van een financieringstekort van 237,6 miljoen EUR. Dat financieringstekort werd op grond van artikel 63D, lid 13, van Wet 3601/2007 gedekt door het HFSF, dat op 9 augustus 2013 twee derde deel van het geschatte financieringstekort in contanten uitkeerde, i.c. 158,4 miljoen EUR. De omvang van dat financieringstekort is op 30 december 2013 door de Bank van Griekenland definitief vastgesteld op 562,7 miljoen EUR (58). Op 31 december 2013 heeft het HFSF het nog openstaande saldo van 404,4 miljoen EUR contant aan de Bank uitbetaald (59).

2.3.   STEUNMAATREGELEN

2.3.1.   Steunmaatregelen ten gunste van de Bank op grond van de steunregeling voor Griekse banken (maatregelen L1 en A)

(92)

De Bank heeft verschillende vormen van steun gekregen op grond van de maatregel tot herkapitalisatie, de garantiemaatregel en de maatregel voor staatsobligatieleningen zoals neergelegd in de steunregeling voor Griekse banken.

2.3.1.1.   Staatsliquiditeitssteun verleend op grond van de garantiemaatregel en de maatregel voor staatsobligatieleningen (maatregel L1)

(93)

De Bank heeft gebruikgemaakt en blijft gebruikmaken van steun uit hoofde van de garantiemaatregel en de maatregel voor staatsobligatieleningen. Die steun zal in dit besluit worden omschreven als „maatregel L1”. Vanaf 30 november 2013 (60) zijn er voor circa 14,8 miljard EUR garanties aan de Bank verleend. Op die datum was de waarde van de uitstaande staatsobligatieleningen aan de Bank 847 miljoen EUR. Per 15 april 2011 had de Bank staatsobligatieleningen ten bedrage van 787 miljoen EUR ontvangen en gebruikgemaakt van 12,9 miljard EUR aan staatsgaranties.

(94)

In het herstructureringsplan voor de Bank dat door de Griekse autoriteiten op 25 juni 2014 bij de Commissie is ingediend, hebben de Griekse autoriteiten hun voornemen kenbaar gemaakt om tijdens de herstructureringsperiode op grond van de steunregeling voor Griekse banken garanties en staatsobligatieleningen te blijven verstrekken.

2.3.1.2.   Herkapitalisatie door de staat verleend op grond van de herkapitalisatiemaatregel (maatregel A)

(95)

In mei 2009 en december 2011 ontving de Bank op grond van de herkapitalisatiemaatregel kapitaalinjecties van Griekenland van respectievelijk 350 miljoen EUR en 1 000 miljoen EUR, dus in totaal voor een bedrag van 1 350 miljoen EUR (maatregel A). Dit bedrag stond gelijk aan ongeveer 2 % van de risicogewogen activa (hierna „RWA” genoemd) die de Bank op dat moment had.

(96)

De herkapitalisatie vond plaats in de vorm van preferente aandelen, waarop door Griekenland werd ingeschreven, met een coupon van 10 % en een looptijd van vijf jaar. In 2010 werd de duur van de preferente aandelen verlengd en hun vergoeding verhoogd. Vanaf het einde van de periode van vijf jaar zal, indien de preferente aandelen niet worden afgelost en er geen beslissing is genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders met betrekking tot de aflossing van deze aandelen, de Griekse minister van Financiën de coupon verhogen met 2 % per jaar op cumulatieve basis (dat wil zeggen, een coupon van 12 % over het zesde jaar, 14 % over het zevende jaar enz.).

2.3.2.   Door de staat gegarandeerde ELA (maatregel L2)

(97)

ELA is een uitzonderlijke maatregel waarmee een solvabele financiële instelling die met tijdelijke liquiditeitsproblemen te kampen heeft, Eurosysteemfinanciering kan ontvangen zonder dat deze transactie deel uitmaakt van het gemeenschappelijke monetaire beleid. De rente die door een dergelijke financiële instelling voor die ELA wordt betaald, is […] basispunten (hierna „bps” genoemd) hoger dan de reguliere herfinancieringsrente van de ECB.

(98)

De Bank van Griekenland is verantwoordelijk voor het ELA-programma, wat betekent dat alle kosten en de risico's die voortvloeien uit de ELA-voorziening door de Bank van Griekenland gedragen worden (61). Griekenland heeft de Bank van Griekenland een staatsgarantie verleend die geldt voor de totale hoeveelheid ELA die door de Bank van Griekenland wordt toegekend. Door het aannemen van artikel 50, lid 7, van Wet 3943/2011, waarmee artikel 65, lid 1, van Wet 2362/1995 werd gewijzigd, is het de minister van Financiën toegestaan om namens de staat garanties toe te kennen aan de Bank van Griekenland, ter waarborging van de vorderingen van de Bank van Griekenland op kredietinstellingen. De banken die gebruikmaken van ELA moeten aan de staat een garantievergoeding betalen ten bedrage van […] basispunten.

(99)

Op 31 januari 2012 had de Bank gebruikgemaakt van 8,6 miljard EUR aan door de staat gegarandeerde ELA (62), terwijl de Bank per 31 december 2012 gebruik had gemaakt van 30,9 miljard EUR aan door de staat gegarandeerde ELA (63).

2.3.3.   Steunmaatregelen ten gunste van de Bank via het HFSF (maatregelen B1, B2 en B3)

(100)

De Bank heeft vanaf 2012 gebruikgemaakt van verschillende kapitaalsteunmaatregelen van het HFSF. Tabel 7 geeft een overzicht van de steunmaatregelen.

Tabel 7

Steunmaatregelen t.g.v. van de Bank via het HFSF

 

1e overbruggings-herkapitalisatie — mei 2012 (in miljoen EUR)

2e overbruggings-herkapitalisatie — dec. 2012 (in miljoen EUR)

Herkapitalisatie voorjaar 2013 — mei 2013 (in miljoen EUR)

Maatregel

B1

B2

B3

Bedrag

(in miljoen EUR)

7 430

2 326

8 677

2.3.3.1.   De eerste overbruggingsherkapitalisatie (maatregel B1)

(101)

De overweging 14 tot en met 33 van het besluit tot inleiding NBG geven een gedetailleerde beschrijving van de eerste overbruggingsherkapitalisatie van mei (64) 2012 (maatregel B1). De achtergrond en de belangrijkste kenmerken van die maatregel worden in dit deel uiteengezet.

(102)

Op 20 april 2012 heeft het HFSF aan de Bank een brief verzonden met een toezegging voor deelname aan een geplande verhoging van het aandelenkapitaal van de Bank voor een bedrag tot 6,9 miljard EUR.

(103)

In het kader van maatregel B1 heeft het HFSF op 28 mei 2012 7,4 miljard EUR aan EFSF-obligaties aan de Bank overgedragen, overeenkomstig de bepalingen betreffende de overbruggingsherkapitalisaties die zijn vastgelegd in Wet 3864/2010 tot oprichting van het HFSF (hierna „de HFSF-wet” genoemd). De Commissie heeft in overweging 50 van het besluit tot inleiding NBG reeds het volgende vastgesteld: „De overbruggingsherkapitalisatie die op 28 mei 2012 werd voltooid, vormt de nakoming van een verplichting uit de toezeggingsbrief en daarmee een voortzetting van dezelfde steun”. Zowel de bedragen van de toezeggingsbrief als die van de eerste overbruggingsherkapitalisatie werden door de Bank van Griekenland berekend met als oogmerk dat de Bank een totale kapitaalratio van 8 % zou bereiken per 31 december 2011, de datum waarop de overbruggingsherkapitalisatie met terugwerkende kracht door de Bank is geboekt. Zoals blijkt uit tabel 3 dekt maatregel B1 slechts een beperkt gedeelte van de totale kapitaalbehoeften die bij de stresstest van 2012 zijn vastgesteld. De Bank werd geacht het kapitaal door middel van een toekomstige kapitaalverhoging aan te trekken; de overbruggingsherkapitalisatie was alleen bedoeld om ervoor te zorgen dat de Bank voor ECB-financiering in aanmerking zou blijven komen totdat die kapitaalverhoging had plaatsgevonden.

(104)

Voor de periode tussen de datum van de eerste overbruggingsherkapitalisatie en de datum van de omzetting van de eerste overbruggingsherkapitalisatie in gewone aandelen en andere converteerbare financiële instrumenten is in de voorinschrijvingsovereenkomst tussen de Bank en het HFSF bepaald dat de Bank aan het HFSF een jaarlijkse vergoeding van 1 % van de nominale waarde van de EFSF-notes zou betalen en dat alle couponbetalingen en lopende rente op de EFSF-notes voor die periode zouden gelden als een aanvullende kapitaalbijdrage van het HFSF aan de Bank (65).

2.3.3.2.   De tweede overbruggingsherkapitalisatie (maatregel B2)

(105)

De Bank boekte in het najaar van 2012 nog meer verliezen. Het kapitaal daalde daarom opnieuw onder de minimumkapitaalvereisten om in aanmerking te blijven komen voor herfinanciering door de ECB.

(106)

Een tweede overbruggingsherkapitalisatie werd daardoor noodzakelijk. Op 21 december 2012 voerde het HFSF een tweede overbruggingsherkapitalisatie van 2 326 miljoen EUR uit (maatregel B2), die weer werd betaald door de overdracht van EFSF-obligaties aan de Bank.

(107)

Gezien het totaal van de twee overbruggingsherkapitalisaties (de maatregelen B1 en B2) had het HFSF de totale kapitaalbehoeften die in het kader van de stresstest van 2012 werden vastgesteld (9,76 miljard EUR (66)) al op 21 december 2012 uitgekeerd.

2.3.3.3.   Deelname van het HFSF aan de herkapitalisatie van voorjaar 2013 (maatregel B3)

(108)

Op 22 mei 2013 kondigde raad van bestuur van de Bank de uitgifte van 2 274,1 miljoen nieuwe aandelen aan met een nominale waarde van 0,30 EUR en tegen een koers van 4,29 EUR per aandeel (67).

(109)

Op 21 juni 2013 (68) kondigde Bank aan dat alle nieuw uitgegeven aandelen voor een totaalbedrag van 9 756 miljoen EUR, inclusief agio, volgestort waren. De totale particuliere deelname aan de verhoging van het aandelenkapitaal van de Bank bedroeg 1 079 miljoen EUR (69). Dat betekende dat de deelname van het HFSF in de verhoging van het aandelenkapitaal van de Bank een omvang had van 8 677 miljoen EUR (maatregel B3).

(110)

Dat bedrag is gelijk aan de som van de maatregelen B1 en B2 na aftrek van het bedrag van de particuliere deelname. Door middel van de verhoging van het aandelenkapitaal van de Bank zijn de eerste en de tweede overbruggingsherkapitalisatie (maatregelen B1 en B2) deels omgezet in een permanente herkapitalisatie.

(111)

De prijs van de nieuwe aandelen werd vastgesteld op 50 % van de naar volume gewogen gemiddelde aandelenkoers over de 50 handelsdagen voorafgaand aan de vaststelling van de biedprijs. Als gevolg van een omgekeerde aandelensplitsing en een vermindering van het aandelenkapitaal van de Bank waartoe in beide gevallen door de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders op 29 april 2012 (70) is besloten, werd de koers van de nieuwe aandelen vastgesteld op 4,29 EUR per aandeel.

(112)

Onmiddellijk na de herkapitalisatie van voorjaar 2013 werd het HFSF de grootste aandeelhouder van de Bank, met een belang van 84,39 % (71). Het HFSF gaf voor 245 779,6 miljoen EUR aan warrants uit en gaf particuliere beleggers kosteloos één warrant voor elk aandeel waarop werd ingeschreven (72). Elke warrant geeft het recht om 8,23 aandelen van het HFSF te kopen op van tevoren bepaalde tijdstippen en tegen vaste uitoefenprijzen. De eerste uitoefendatum was 26 december 2013 en vervolgens zijn de warrants tot 26 december 2017 elke zes maanden uitoefenbaar. De uitoefenprijs is gelijk aan de inschrijfprijs van 4,29 EUR vermeerderd met een jaarlijks rentepercentage (4 % over het eerste jaar, 5 % over het tweede jaar, 6 % over het derde jaar, 7 % over het vierde jaar en tot slot 8 % (op jaarbasis) over de laatste zes maanden) (73).

(113)

In de HFSF-wet zoals gewijzigd in 2014 is bepaald dat de uitoefenprijzen van de warrants aangepast kunnen worden indien er sprake is van een claimemissie. Die aanpassing dient echter „ex post” plaats te vinden en mag niet hoger zijn dan de gerealiseerde opbrengst van de verkoop van voorkeursrechten van het HFSF. In geval van een verhoging van het aandelenkapitaal zonder voorkeursrechten is er geen aanpassing van de uitoefenprijzen voorzien.

2.3.4.   Steunmaatregelen voor de overgenomen bedrijven

2.3.4.1.   Staatssteun voor de drie coöperatieve banken

(114)

Zoals eerder vermeld onder punt 2.2.1 werden de financieringstekorten van de bank van Lesvos-Limnos, de bank van Achaia en de bank van Lamia van respectievelijk 56,6 miljoen EUR, 212,9 miljoen EUR en 56,3 miljoen EUR gedekt door het HFSF. Dat betekent dat de totale omvang van de financieringstekorten 325,8 miljoen EUR bedroeg.

2.3.4.2.   Steunmaatregelen voor de FB Bank

(115)

Sinds 2009 heeft de FB Bank van verschillende steunmaatregelen gebruikgemaakt. In tabel 8 wordt een overzicht van die steunmaatregelen gegeven.

Tabel 8

Overzicht van de steunmaatregelen voor de FB Bank

Begunstigde van de steun

Maatregel

Beschrijving

Entiteit die de steun heeft verleend

Datum

Bedrag aan staatssteun (in miljoen EUR)

Activiteiten van de FB Bank

FB1

Verstrekken van preferente aandelen op grond van de steunregeling voor Griekse banken

Staat

Juli 2009

50

FB2

Lenen van Griekse staatsobligaties op grond van de steunregeling voor Griekse banken

Staat

Vanaf januari 2009

60

FB3

Staatsgarantie voor uitgegeven obligaties op grond van de steunregeling voor Griekse banken

Staat

Maart 2011

50

FB4

Financiering van het financieringstekort voor de activa van de FB Bank die aan de Bank zijn overgedragen

HFSF

10.5.2013

(afwikkelingsdatum)

456,97

FB5

Toezegging om de kapitaalbehoeften te dekken met betrekking tot de activa overgedragen van de FB Bank aan de Bank

HFSF

10.5.2013

(afwikkelingsdatum)

100

 

Totaalbedrag FB4 en FB5

 

 

556,97

2.3.4.2.1.   Door de FB Bank ontvangen herkapitalisatie van de staat (maatregel FB1)

(116)

In juli 2009 heeft Griekenland 50 miljoen EUR in de FB Bank geïnjecteerd, wat overeenkwam met ongeveer 3 % van de RWA op dat moment. Deze kapitaalinjectie is uitgevoerd op grond van de herkapitalisatiemaatregel die deel uitmaakt van de steunregeling voor Griekse banken. De herkapitalisatie vond plaats in de vorm van preferente aandelen.

2.3.4.2.2.   Door de FB Bank ontvangen liquiditeitssteun van de staat (maatregelen FB2 en FB3)

(117)

De FB Bank heeft ook gebruikgemaakt van liquiditeitssteun op grond van de maatregelen voor garanties en staatsobligatieleningen die deel uitmaken van de steunregeling voor Griekse banken. In januari 2009 ontving de FB Bank Griekse staatsobligaties ten bedrage van 60 miljoen EUR die in december 2011 vervielen (maatregel FB2). In mei 2012 ontving de FB Bank Griekse staatsobligaties ten bedrage van 60 miljoen EUR die in april 2015 zouden vervallen, maar op 23 mei 2013 werden ingetrokken (maatregel FB3) (74). In maart 2011 ontving de FB Bank daarnaast een staatsgarantie voor uitgegeven obligaties met een nominale waarde van 50 miljoen EUR.

2.3.4.2.3.   Maatregelen verband houdende met de afwikkeling van de FB Bank (maatregelen FB4 en FB5)

i)   Dekking van het financieringstekort door de overdracht van activa van de FB Bank aan de Bank voor een bedrag van 456,97 miljoen EUR (maatregel FB4)

(118)

Het HFSF dekte het financieringstekort (75) in verband met de activa overgedragen van de FB Bank aan de Bank. In overeenstemming met de besluiten van de Bank van Griekenland van 10 mei en 7 november 2013 heeft het HFSF het totale bedrag van 456,97 miljoen EUR in twee tranches betaald, te weten op 26 juli en op 13 november 2013 (76).

ii)   Toezegging van het HFSF om de kapitaalbehoeften verband houdende met de overgedragen activa te dekken (maatregel FB5)

(119)

In het kader van de afwikkelingsprocedure zegde het HFSF toe om de kapitaalbehoeften voortvloeiende uit de overgedragen activa van de FB Bank te dekken. Dat betekende dat het HFSF zich ertoe verbond om een kapitaalbedrag dat overeenkwam met 9 % van de overgedragen RWA, in de Bank te injecteren. Ten tijde van de afwikkeling werden de kapitaalbehoeften verband houdende met de overgedragen activa op circa 100 miljoen EUR geschat.

(120)

Zoals eerder al aangegeven in overweging 30 zal het HFSF geen nieuw kapitaal in de Bank injecteren aangezien de Bank in haar herstructureringsplan afstand doet van haar recht om het HFSF te verzoeken om potentiële kapitaalbehoeften verband houdende met de overgedragen activa te dekken.

2.3.4.3.   Steunmaatregelen voor de Probank

(121)

De Probank heeft geen gebruikgemaakt van steunmaatregelen op grond van de steunregeling voor Griekse banken. In tabel 9 wordt een overzicht gegeven van de andere steunmaatregelen waarvan de Probank gebruik heeft gemaakt.

Tabel 9

Overzicht van de steunmaatregelen voor de Probank

Begunstigde van de steun

Maatregel

Beschrijving

Entiteit die de steun heeft verleend

Datum

Bedrag van de staatssteun (in miljoen EUR)

Activiteiten van de Probank

PB1

Financiering van het financieringstekort van de activa overgedragen van de Probank aan de Bank

HFSF

26.7.2013

(afwikkelingsdatum)

562,73

PB2

Toezegging om de kapitaalbehoeften te dekken verband houdende met de activa overgedragen van de Probank aan de Bank

HFSF

26.7.2013

(afwikkelingsdatum)

[180 tot 280]

 

Totaalbedrag PB1 en PB2

 

 

[742,73 tot 842,73]

2.3.4.3.1.   Dekking van het financieringstekort in verband met de overdracht van activa van de Probank aan de Bank voor een bedrag van 562,73 miljoen EUR (maatregel PB1)

(122)

Het HFSF heeft het financieringstekort aangevuld in verband met de overdracht van activa van de Probank aan de Bank. In overeenstemming met de besluiten van de Bank van Griekenland van 26 juli en 30 december 2013 heeft het HFSF het totale bedrag van 562,73 miljoen EUR in twee tranches betaald, te weten op 9 augustus en op 31 december 2013.

2.3.4.3.2.   Toezegging van het HFSF om de kapitaalbehoeften te dekken verband houdende met de overgedragen activa (maatregel PB2)

(123)

In het kader van de afwikkelingsprocedure zegde het HFSF toe om de kapitaalbehoeften voortvloeiende uit de overgedragen activa van de Probank te dekken. Dat betekende dat het HFSF zich ertoe verbond om een kapitaalbedrag dat overeenkwam met 9 % van de overgedragen RWA, in de Bank te injecteren. Ten tijde van de afwikkeling werden de kapitaalbehoeften verband houdende met de overgedragen activa op circa [180 tot 280] miljoen EUR geschat.

(124)

Zoals eerder al aangegeven in overweging 41 zal het HFSF geen nieuw kapitaal in de Bank injecteren aangezien de Bank in haar herstructureringsplan afstand doet van haar recht om het HFSF te verzoeken om potentiële kapitaalbehoeften verband houdende met de overgedragen activa te dekken.

2.4.   HET HERSTRUCTURERINGSPLAN

(125)

Griekenland heeft op 25 juni 2014 het herstructureringsplan van de Bank ingediend waarin wordt uitgelegd hoe de Bank, als een gecombineerde entiteit ontstaan door de overnames van de FB Bank, de Probank en de drie coöperatieve banken, van plan is om op lange termijn weer levensvatbaar te worden.

2.4.1.   Binnenlandse activiteiten

(126)

Middels het herstructureringsplan zal de Bank zich richten op haar kernactiviteiten op bancair gebied in Griekenland en in Turkije.

(127)

De belangrijkste prioriteit van de Bank in Griekenland is om haar Griekse bankactiviteiten tegen het einde van de herstructureringsperiode (31 december 2018) weer in hoge mate winstgevend en levensvatbaar te maken. Daarom bevat het herstructureringsplan een aantal maatregelen ter verbetering van de operationele efficiëntie en de netto rentemarge van de Bank, alsmede maatregelen ter verbetering van de kapitaalpositie en de balansstructuur.

(128)

Wat de operationele efficiëntie betreft, was de Bank al begonnen met een omvangrijk rationaliseringsprogramma. Tussen 31 december 2009 en 30 december 2012 heeft de Bank haar fysieke aanwezigheid in Griekenland afgebouwd. Zo heeft zij niet alleen het aantal vestigingen verminderd van 575 in 2009 (77) tot 511 in 2012 (78), maar heeft zij ook het personeelsbestand dat betrokken was bij de Griekse bancaire activiteiten teruggebracht van 12 534 in december 2009 (79) tot 11 230 in december 2012 (80).

(129)

De Bank is voornemens om het aantal werknemers in Griekenland tussen december 2012 en eind 2017 verder te reduceren (van 13 675 tot […]) (81) ondanks de gevolgen van de overnames van de FB Bank en de Probank die respectievelijk 260 en 1 087 werknemers in dienst hadden (82). Het verschil tussen het personeelsbestand van de Griekse bancaire activiteiten per 31 december 2012 (11 230) en het totale Griekse personeelsbestand aan het eind van 2012 (13 675) is terug te voeren op het aantal werknemers dat betrokken is bij niet-bancaire activiteiten zoals verzekeringen (Ethniki Hellenic General Insurance SA), toerisme (Astir Palace Vouliagmenis SA) of vastgoed (NBG Pangaea Reic).

(130)

Van december 2012 tot eind 2017 zal de bank de rationalisering van haar binnenlandse netwerk voortzetten. Het aantal vestigingen zal met […] toenemen van 511 tot […]. In dit verband wordt erop gewezen dat de Bank in 2013 de FB Bank- en Probank-netwerken heeft overgenomen met respectievelijk 19 en 112 vestigingen.

(131)

De grotere efficiëntie wat betreft vestigingen en personeel zal bijdragen aan een verlaging van de totale kosten van de Griekse activiteiten van de Bank met […] %, van 1 301 miljoen EUR op een pro forma-basis in 2012 tot […] miljoen EUR in 2017 (83). Daardoor zal de kosten-inkomstenratio van de Griekse bankactiviteiten aan het einde van de herstructureringsperiode naar verwachting minder dan […] % bedragen.

(132)

Het herstructureringsplan beschrijft ook hoe de Bank de financieringskosten zal verlagen, wat belangrijk is om weer levensvatbaar te worden. De Bank verwacht dat zij lagere rente over haar deposito's kan betalen vanwege de stabielere omstandigheden en met name vanwege de verwachte stabilisatie en het herstel van de Griekse economie, die naar verwachting vanaf 2014 opnieuw zal groeien. De spreads op deposito's (gemiddelde van termijndeposito's, zichtdeposito's en spaarquote) zullen in Griekenland naar verwachting gaan dalen. Ook zal de afhankelijkheid van de Bank van de door de staat gegarandeerde ELA en de bredere Eurosysteemfinanciering afnemen.

(133)

In het herstructureringsplan wordt ervan uitgegaan dat de Bank ook haar balans zal versterken. De nettoverhouding kredieten/deposito's van de Bank in Griekenland zal verder afnemen, terwijl de solvabiliteit zal verbeteren (van een tier 1-kapitaalratio van 8,4 % op groepsniveau op 31 december 2013).

(134)

Een andere prioriteit van de Bank is het beheer van de oninbare leningen. De Bank zal haar kredietprocessen verbeteren met betrekking tot zowel het afsluiten van leningen (betere zekerheidsdekking, lagere limieten) en het beheren van oninbare leningen. Het percentage oninbare leningen zal […] tot een verwacht percentage van […] % aan het eind van de herstructureringsperiode (84). De kosten van de risico's (bijzondere waardeverminderingen op leningen) zullen afnemen van 2 miljard EUR in 2012 tot […] miljard EUR in 2018 (85).

(135)

De verbetering van de operationele efficiëntie, de toename van de netto rentemarge en de dalende risicokosten zullen de winstgevendheid van de Bank vergroten. De Bank verwacht dat de winst in Griekenland […] miljoen EUR en […] miljoen EUR in respectievelijk 2014 en 2018 zal bedragen. Het rendement op eigen vermogen van de Griekse activiteiten bedraagt in 2017 […] % (86) en dat is toereikend gezien het risicoprofiel van de Bank op die datum. (87)

2.4.2.   Internationale bankactiviteiten (met uitzondering van Turkije)

(136)

De Bank is al begonnen met het afbouwen en herstructureren van haar internationale netwerk. Sinds 2009 is het aantal vestigingen in Zuidoost-Europa met 170 teruggebracht (88).

(137)

De Bank zal haar internationale netwerk blijven herstructureren en afbouwen. De Bank zal meer in het bijzonder haar buitenlandse dochterondernemingen in […] verkopen en haar vestigingen in […] afstoten. Deze desinvesteringen vertegenwoordigen […] % van de activa van de Bank buiten Griekenland en Turkije, dat wil zeggen […] miljoen EUR op een totaal van 12 101 miljoen EUR (eind 2012).

(138)

Ook de vestigingen in […] en […] evenals de dochteronderneming in […] zullen […].

(139)

Als gevolg van deze desinvesteringen zal er aan het eind van de herstructureringsperiode geen sprake meer zijn van nettofinanciering door de moedermaatschappij.

2.4.3.   Turkije

(140)

De Bank is voornemens om haar belang in Finansbank tot 60 %[…] te verlagen.

(141)

[…] zal de Finansbank […] ter beschikking stellen en zal de inspanningen van de Bank intensiveren om de Finansbank gedurende herstructureringsperiode te voorzien van […].

(142)

De Bank streeft naar een aanzienlijke groei van de Finansbank tijdens de herstructureringsperiode. Zij zal daarnaast een plan voor de kostenbeheersing ten uitvoer leggen. De Finansbank is voornemens om in 2014 […] en om […]. In de komende jaren zal de […], hetgeen tot een verlaging van de kosten-inkomstenratio zal leiden van […] tot […] aan het eind van de herstructureringsperiode (89).

(143)

Het herstructureringsplan voorziet ook in een streng toezicht op de risico's die door de Finansbank worden genomen. De waardeverminderingen zullen tussen 2014 en 2018 naar verwachting minder dan […] % van de klantenleningen bedragen, met een verwacht rendement op de activa van […] % in 2018. Gedurende die periode zal het rendement op het eigen vermogen van de Finansbank hoog blijven.

(144)

De Bank heeft haar Turkse verzekeringsactiviteiten (leven en schade) in 2012 verkocht met een kapitaalwinst van […] miljoen EUR (90).

2.4.4.   Niet-bancaire activiteiten: verkoop van […] vastgoedactiviteiten

(145)

De Bank heeft haar belang in haar vastgoeddochter Pangea tot minder dan 35 % verlaagd met een positief effect op de tier 1-kernkapitaalratio van de Bank (91). De Bank is ook van plan om […] tegen […] te verkopen en om haar private equity-dochteronderneming tegen […] te verkopen.

2.4.5.   Aantrekken van particulier kapitaal en bijdrage van bestaande aandeelhouders en achtergestelde crediteuren

(146)

De Bank is erin geslaagd op de markt aanzienlijke kapitaalbedragen aan te trekken en heeft daardoor de staatssteun die zij nodig had verminderd.

(147)

In eerste instantie heeft de Bank in 2009 particulier kapitaal aangetrokken met een claimemissie van 1 247 miljoen EUR. In 2010 heeft de bank wederom particulier kapitaal op de markt aangetrokken voor een bedrag van 1 815 miljoen EUR (92). Zoals vermeld in overweging 109 is de Bank er ook in geslaagd om via de herkapitalisatie van voorjaar 2013 1 079 miljoen EUR in kapitaal van particuliere beleggers aan te trekken. Het belang van de aandeelhouders, waaronder de aandeelhouders die deelgenomen hebben aan de kapitaalverhogingen van 2009 en 2010, is door de herkapitalisatie van voorjaar 2013 sterk verwaterd: het HFSF ontving 84,4 % van de aandelen van de Bank en de nieuwe aandeelhouders 10,5 % waardoor er voor de bestaande aandeelhouders slechts een belang van 5,1 % resteerde. Aan gewone aandeelhouders is sinds 2007 geen dividend meer uitgekeerd; aan Amerikaanse houders van preferente aandelen is sinds 2009 geen dividend meer uitgekeerd (93).

(148)

In mei 2014 heeft de Bank 2,5 miljard EUR aan kapitaal op de markt aangetrokken. De Bank is voornemens om […].

(149)

Met betrekking tot de bijdrage van houders van hybride instrumenten of achtergestelde schulden, heeft de Bank op 3 januari 2012 aangeboden om preferente effecten terug te kopen tegen vergoedingen variërend van 45 % tot 70 % van de nominale waarde van die effecten. In dat kader heeft de Bank ook gedekte obligaties teruggekocht. De terugkoopprijzen werden vastgesteld op basis van de marktwaarde van de instrumenten en bevatten een premie van niet meer dan tien procentpunten, die werd toegevoegd om beleggers aan te moedigen aan de terugkoop deel te nemen. Het aanbod is uiteindelijk voor 44 % aanvaard en de totale kapitaaltoename bedroeg circa 302 miljoen EUR (94).

(150)

Later in 2012 en in 2013 heeft de Bank nieuwe passivabeheerrondes in gang gezet met betrekking tot effecten die aan beleggers zijn uitgegeven, met inbegrip van gedekte obligaties, hybride instrumenten, tier 2-instrumenten en preferente aandelen die in de Verenigde Staten zijn uitgegeven. Deze terugkoopacties hebben voor een bedrag van […] miljoen EUR aan extra kapitaal gegenereerd. Samenvattend heeft de Bank aangegeven dat het totale kapitaalbedrag dat tijdens de passivabeheerrondes in de afgelopen jaren is gegenereerd een omvang heeft van circa […] miljoen EUR (95). Door die terugkoopacties is de hoeveelheid uitstaande achtergestelde en hybride schuld per 31 december 2013 tot 293 miljoen EUR gedaald.

2.5.   TOEZEGGINGEN VAN DE GRIEKSE AUTORITEITEN

(151)

Op 25 juni 2014 heeft Griekenland de toezegging gedaan dat de Bank en aan haar gelieerde ondernemingen het herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, zullen uitvoeren en aanvullende toezeggingen gedaan met betrekking tot de uitvoering van het herstructureringsplan (hierna „de toezeggingen” genoemd). Die toezeggingen zijn als bijlage opgenomen en worden in dit deel samengevat.

(152)

Allereerst deed Griekenland de toezegging dat de Bank haar commerciële activiteiten in Griekenland zal herstructureren, waarbij een maximumaantal vestigingen en medewerkers en een maximumbedrag aan totale kosten zal worden vastgesteld, waaraan tegen 31 december 2017 moet zijn voldaan (96).

(153)

Griekenland heeft ook toegezegd dat de Bank de kosten van deposito's die in Griekenland zijn aangetrokken, zal verlagen en dat de Bank tegen 31 december 2017 aan een maximale nettoverhouding kredieten/deposito's zal voldoen (97)  (98).

(154)

Met betrekking tot de buitenlandse dochterondernemingen van de Bank heeft Griekenland de toezegging gedaan dat de Bank geen […] zal verstrekken en dat zij een minderheidsaandeel in die dochteronderneming zal afstoten. Griekenland heeft ook toegezegd dat de Bank tegen 30 juni 2018 haar belang in een aantal buitenlandse dochterondernemingen zal afbouwen (99).

(155)

Griekenland heeft de toezegging gedaan dat de Bank […], haar private equity-dochteronderneming en een aantal effecten zal afstoten. Bovendien zal de Bank, met beperkte uitzonderingen, geen risicovolle effecten kopen (100).

(156)

Griekenland heeft daarnaast een aantal toezeggingen gedaan wat betreft de corporate governance van de Bank. Zo is toegezegd dat de beloning van de werknemers en managers van de Bank zal worden beperkt […] (101).

(157)

Griekenland heeft ook de toezegging gedaan dat de Bank haar kredietbeleid zal versterken om te garanderen dat besluiten over de toekenning en herstructurering van leningen gericht zijn op een maximale levensvatbaarheid en winstgevendheid voor de Bank. Griekenland heeft ook toegezegd dat de Bank aan strenge normen zal voldoen met betrekking tot de controle op kredietrisico's en de herstructurering van leningen (102).

(158)

Een aantal toezeggingen heeft betrekking op de activiteiten van de Bank met gelieerde kredietnemers. Die toezeggingen beogen te waarborgen dat de Bank niet van de prudentiële bankpraktijken afwijkt bij het verlenen of herstructureren van leningen aan haar werknemers, managers en aandeelhouders, alsook aan overheidsentiteiten, politieke partijen en mediabedrijven (103).

(159)

Tot slot heeft Griekenland een toezegging gedaan om een aantal beperkingen aan de activiteiten van de Bank op te leggen, zoals een verbod op coupon- en dividenduitkeringen, een overnameverbod en een verbod op het promoten van staatssteun (104).

(160)

Tot 31 december 2018 zal het nakomen van deze toezeggingen gecontroleerd worden door een monitoring trustee.

(161)

Daarnaast heeft Griekenland separaat aangegeven dat de voorafgaande goedkeuring van de Commissie gevraagd zal worden voor eventuele terugkoopacties van warrants door de Bank of een overheidsorgaan, met inbegrip van het HFSF (105).

3.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE MET BETREKKING TOT DE EERSTE OVERBRUGGINGSHERKAPITALISATIE

(162)

Op 27 juli 2012 heeft de Commissie de formele onderzoeksprocedure ingeleid om na te gaan of aan de voorwaarden van de Bankenmededeling van 2008 (106) is voldaan met betrekking tot de geschiktheid, noodzaak en evenredigheid van de eerste overbruggingsherkapitalisatie die door het HFSF is verstrekt ten gunste van de Bank (maatregel B1).

(163)

Wat betreft de geschiktheid van de maatregel, gezien het feit dat de steun na eerdere herkapitalisatie- en liquiditeitssteun is verleend en gezien de langdurige reddingsperiode, heeft de Commissie haar twijfels uitgesproken of de Bank wel alle mogelijke stappen heeft ondernomen om de noodzaak van hulp in de toekomst te voorkomen (107). Bovendien was het de Commissie niet duidelijk wie de zeggenschap over de bank zou uitoefenen wanneer de eerste overbruggingsherkapitalisatie werd vervangen door een permanente herkapitalisatie (108) aangezien de Bank onder zeggenschap van de staat of van particuliere minderheidseigenaren zou kunnen komen te staan. De Commissie merkte op dat zij in beide gevallen wilde voorkomen dat het bestuur van de bank, en met name het kredietverleningsproces, aan kwaliteit zou inboeten.

(164)

Wat betreft de noodzaak van de eerste overbruggingsherkapitalisatie heeft de Commissie in overweging 67 van het besluit tot inleiding NBG gevraagd of alle mogelijke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de Bank in de toekomst opnieuw steun nodig zou hebben. Bovendien kon de Commissie, aangezien de duur van de overbruggingsherkapitalisatieperiode onzeker was, niet bepalen of deze herkapitalisatie toereikend was en voldeed aan de beginselen voor vergoedingen en deling in de lasten op basis van de regels inzake staatssteun. Verder kon de Commissie deze herkapitalisatie niet beoordelen aangezien de voorwaarden voor de omzetting van de eerste overbruggingsherkapitalisatie in een permanente herkapitalisatie niet bekend waren op het moment dat het besluit tot inleiding NBG werd vastgesteld.

(165)

Wat betreft de evenredigheid van de maatregel heeft de Commissie twijfels geuit over de vraag of de waarborgen (verbod op promotie van staatssteun, verbod op coupon- en dividenduitkeringen, call-optieverbod en verbod op terugkoop, zoals beschreven in overweging 71 van het besluit tot inleiding NBG) voldoende waren met betrekking tot de eerste overbruggingsherkapitalisatie. Bovendien gaf de Commissie in overweging 72 van het besluit tot inleiding NBG aan dat de mededinging zou kunnen worden verstoord door enerzijds het ontbreken van regels om te voorkomen dat het HFSF alle vier de grootste Griekse banken (namelijk de Bank, Alpha Bank, NBG en Piraeus Bank) zou coördineren en door anderzijds het ontbreken van voldoende waarborgen om te vermijden dat zij commercieel gevoelige informatie zouden delen. De Commissie heeft daarom voorgesteld om een monitoring trustee te benoemen, die fysiek in de Bank aanwezig zou zijn.

4.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN OVER DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE BETREFFENDE DE EERSTE OVERBRUGGINGSHERKAPITALISATIE

Opmerkingen van een Griekse bank

(166)

Op 3 januari 2013 ontving de Commissie opmerkingen van een Griekse bank over het besluit tot inleiding NBG. Die Griekse bank merkte op dat de herkapitalisatie van Griekse banken door het HFSF in principe een te verwelkomen stap was op weg naar een gezonder en meer levensvatbaar bancair systeem. Zij had dan ook geen bezwaar tegen de herkapitalisatie van de Bank.

(167)

Hoewel zij haar volledige steun heeft uitgesproken voor het beginsel van herkapitalisatie van Griekse banken door het HFSF, verduidelijkte die Griekse bank echter dat zij, om de verstoringen van de mededinging te minimaliseren en om discriminatie te vermijden, verwachtte dat de herkapitalisatie via het HFSF beschikbaar zou zijn voor alle banken die in Griekenland onder vergelijkbare omstandigheden actief zijn.

5.   OPMERKINGEN VAN GRIEKENLAND OVER DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE BETREFFENDE DE EERSTE OVERBRUGGINGSHERKAPITALISATIE

(168)

Op 5 september 2012 diende Griekenland opmerkingen in die door de Bank van Griekenland en het HFSF waren opgesteld.

5.1.   OPMERKINGEN VAN DE BANK VAN GRIEKENLAND

(169)

Wat betreft de geschiktheid van de eerste overbruggingsherkapitalisatie merkte de Bank van Griekenland op dat het bedrag van 18 miljard EUR van het kapitaal waarmee het HFSF de vier grootste Griekse banken in mei 2012 herkapitaliseerde minder was dan het uiteindelijke bedrag dat die banken nodig hadden om geleidelijk een tier 1-kernkapitaalratio van 10 % en een tier 1-kernkapitaalratio van 7 % in een negatief stressscenario van drie jaar te realiseren en te stabiliseren. Zij merkte ook op dat de eerste overbruggingsherkapitalisatie tijdelijk was, aangezien het herkapitalisatieproces door deze vier banken zou worden uitgevoerd met verhogingen van het aandeelkapitaal.

(170)

De Bank van Griekenland merkte ook op dat de herkapitalisatie van de grootste Griekse banken deel uitmaakte van de herstructurering op langere termijn van het Griekse bankwezen. Zij merkte op dat indien een bank in particuliere handen blijft het management waarschijnlijk hetzelfde zal blijven, terwijl als een bank een staatsbedrijf wordt (dat wil zeggen, eigendom van het HFSF), het HFSF een nieuwe directie kan benoemen, die in ieder geval door de Bank van Griekenland zal worden beoordeeld. De Bank van Griekenland wees erop dat zij het kader voor corporate governance, de geschiktheid van het management en het risicoprofiel van iedere bank doorlopend beoordeelt om ervoor te zorgen dat er geen buitensporige risico's worden genomen. Zij wees er ook op dat het HFSF al vertegenwoordigers in de raad van bestuur van de geherkapitaliseerde banken had benoemd.

(171)

Wat betreft de noodzaak van de eerste overbruggingsherkapitalisatie constateerde Bank van Griekenland dat de herkapitalisatie van de Bank beperkt was om ervoor te zorgen dat aan de op dat moment geldende minimumkapitaalvereisten (8 %) werd voldaan. Zij gaf ook aan dat de langdurige periode voorafgaand aan de herkapitalisaties te wijten was aan de sterke verslechtering van het ondernemingsklimaat in Griekenland en aan de effecten van het PSI-programma, aan de complexiteit van het hele project en aan de noodzaak om deelname van particuliere beleggers aan de verhogingen van het aandelenkapitaal te maximaliseren.

(172)

Wat betreft de evenredigheid van de eerste overbruggingsherkapitalisatie wees de Bank van Griekenland erop dat de volledige uitvoering van het bij de Commissie in te dienen herstructureringsplan wordt gewaarborgd door het feit dat de opschorting van de stemrechten van het HFSF onder andere zal worden opgeheven indien het herstructureringsplan op wezenlijke punten niet wordt uitgevoerd. De Bank van Griekenland merkte tevens op dat de problemen van de Bank niet te wijten waren aan een onderschatting van de risico's door het management van de Bank of aan commercieel agressieve maatregelen.

5.2.   OPMERKINGEN VAN HET HFSF

(173)

Wat betreft de geschiktheid van de eerste overbruggingsherkapitalisatie gaf het HFSF met betrekking tot de kwestie van mogelijke staatsinmenging als de staat hoge bedragen aan staatssteun verleent via het HFSF en het HFSF volledige zeggenschap heeft, aan dat de door het HFSF gefinancierde banken niet beschouwd worden als publieke of door de staat gecontroleerde entiteiten, en dat zij ook niet onder zeggenschap van de staat zouden komen nadat zij permanent door het HFSF zouden zijn geherkapitaliseerd. Het HFSF wees erop dat het Fonds een volledig onafhankelijke privaatrechtelijke entiteit is met zelfstandige beslissingsbevoegdheid. Het staat niet onder zeggenschap van de overheid, overeenkomstig artikel 16C, lid 2, van de HFSF-wet, op grond waarvan de kredietinstellingen waaraan het HFSF kapitaalsteun heeft verstrekt geen deel uitmaken van de publieke sector in ruime zin. Het wees ook op de bestuursstructuur van het HFSF.

(174)

Met betrekking tot de inmenging van het HFSF in het management van de Bank, merkte het HFSF op dat het de autonomie van de Bank zou respecteren en zich niet met het dagelijks bestuur zou bemoeien, gezien het feit dat zijn rol beperkt is tot de activiteiten bepaald in de HFSF-wet. Het gaf aan dat er geen inmenging of coördinatie door de staat zou plaatsvinden en dat de beslissingen van de Bank met betrekking tot het kredietverleningsproces (o.a. over zekerheden, prijzen en solvabiliteit van kredietnemers) op basis van commerciële criteria genomen zouden worden.

(175)

Het HFSF wees erop dat de HFSF-wet en de voorinschrijvingsovereenkomst toereikende waarborgen bevatten om te voorkomen dat bestaande particuliere aandeelhouders buitensporige risico's nemen. Het Fonds wees daarbij op aspecten als i) de benoeming van vertegenwoordigers van het HFSF als onafhankelijke niet-uitvoerende leden van de raad van bestuur van de Bank en hun aanwezigheid in de commissies, ii) de uitvoering van due diligence bij de Bank door het HFSF, en iii) het feit dat na de laatste herkapitalisatie zijn stemrecht slechts beperkt zou zijn zolang de Bank aan de voorwaarden van het herstructureringsplan voldeed.

(176)

Wat betreft de noodzaak van de eerste overbruggingsherkapitalisatie en specifiek met betrekking tot het niveau van de vergoeding van de steun, gaf het HFSF aan dat de vergoeding was overeengekomen met de vertegenwoordigers van de Commissie, de ECB en het IMF. Daarbij is er rekening gehouden mee gehouden dat de eerste overbruggingsherkapitalisatie vóór 30 september 2012 zou worden omgezet in een permanente herkapitalisatie, een termijn die in maart 2012 in het MEFP tussen de Commissie, de ECB, het IMF en Griekenland was vastgesteld.

(177)

Wat betreft de evenredigheid van de eerste overbruggingsherkapitalisatie merkte het HFSF op dat de maatregelen die het Fonds heeft genomen, zoals beschreven in overweging 175, voldoende waarborgen bieden gelet op de grote hoeveelheden ontvangen steun en de langdurige reddingsperiode. Bovendien stelde het HFSF dat er adequate maatregelen zijn ingevoerd om ervoor te zorgen dat de banken waarin het HFSF deelneemt geen commercieel gevoelige informatie uitwisselen. Deze maatregelen omvatten de benoeming van verschillende vertegenwoordigers van het HFSF bij deze banken, de mandaten van deze vertegenwoordigers die specifiek de doorgifte van informatie van één vertegenwoordiger aan een ander moeten voorkomen, alsook duidelijke interne instructies aan deze functionarissen om geen commercieel gevoelige informatie van de banken door te geven. Het HFSF stelde bovendien dat het zijn rechten met betrekking tot de banken niet zal uitoefenen op een wijze die een daadwerkelijke mededinging kan voorkomen, beperken, verstoren of aanzienlijk verminderen of belemmeren. Ten slotte wees het HFSF erop dat de leden van zijn raad van bestuur en zijn werknemers niet alleen gebonden zijn aan strenge geheimhoudingsregels en fiduciaire verplichtingen, maar ook aan de bepalingen inzake het beroepsgeheim betreffende hun activiteiten.

6.   BEOORDELING VAN DE STEUN MET BETREKKING TOT DE OVERGENOMEN ONDERNEMINGEN

6.1.   BEOORDELING VAN DE STAATSSTEUN MET BETREKKING TOT DE AFWIKKELING VAN DE DRIE COÖPERATIEVE BANKEN

6.1.1.   Is er sprake van steun en zo ja, voor welk bedrag?

(178)

De Commissie moet in de eerste plaats vaststellen of de staatssteun verband houdende met de afwikkeling van de drie coöperatieve banken (dat wil zeggen het dekken van de financieringstekorten waardoor de overdracht van deposito's mogelijk werd), staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. Volgens deze bepaling wordt staatssteun gevormd door alle steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen verstoren of dreigen te verstoren, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(179)

De Commissie zal daartoe allereerst beoordelen of er al dan niet sprake is geweest van een voordeel voor een van de volgende potentiële begunstigden: i) de coöperatieve banken en de potentieel overgedragen „activiteiten” aan de Bank; en ii) de Bank.

i)   Aanwezigheid van steun voor de drie coöperatieve banken en voor de activiteiten die potentieel aan de Bank zijn overgedragen

(180)

Met betrekking tot drie coöperatieve banken merkt de Commissie op dat de vergunningen van de bank van Lesvos-Limnos, de bank van Achaia en de bank van Lamia zijn ingetrokken en dat de bijbehorende liquidatieprocedures in gang zijn gezet. Dat betekent dat zij geen economische activiteiten meer verrichten op de bancaire markt.

(181)

De staatssteun, dat wil zeggen de dekking van de financieringstekorten, zou uitsluitend als staatssteun voor de overgedragen vorderingen en passiva aangemerkt kunnen worden in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, indien zij samen een onderneming zouden vormen. Het concept van een onderneming omvat elke entiteit die economische activiteiten verricht, ongeacht de rechtspersoonlijkheid en de manier waarop zij gefinancierd wordt. Elke activiteit die bestaat uit het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt wordt als een economische activiteit beschouwd. Om vast te kunnen stellen of er van steun aan een onderneming sprake is, dient dan ook beoordeeld te worden of de overdracht van de vorderingen en passiva de overdracht van een economische activiteit met zich brengen.

(182)

Zoals eerder al opgemerkt in punt 2.2.1, zijn na de afwikkeling van de drie coöperatieve banken uitsluitend deposito's en de vorderingen op en verplichtingen jegens het HDIGF aan de Bank overgedragen. De drie coöperatieve banken boden in totaal werk aan 187 werknemers en hadden 21 vestigingen. In dit verband dient opgemerkt te worden dat er geen sprake was van een automatische overdracht van vestigingen, of arbeidscontracten of leningen van de drie coöperatieve banken aan de Bank. Het feit dat er geen leningen aan de Bank zijn overgedragen maar dat deze bij de drie coöperatieve banken in liquidatie bleven berusten en er ook geen sprake was van een overdracht van vestigingen of een automatische overdracht van arbeidscontracten (109) ondersteunen de conclusie dat er geen overdracht van een economische activiteit heeft plaatsgevonden. De overgedragen passiva (dat wil zeggen de deposito's) kunnen niet als begunstigde van de staatssteun worden aangemerkt, aangezien zij geen onderneming vormen.

(183)

Samengevat is de liquidatie van de drie bestaande rechtspersonen in gang gezet en verrichten zij geen bancaire activiteiten meer. Tegelijkertijd vormen de overgedragen passiva geen economische activiteit.

(184)

De conclusie luidt dan ook dat het door het verlenen van EFSF-obligaties door het HFSF aan de Bank ter dekking van het financieringstekort van de overgenomen activa en passiva van de drie coöperatieve banken, niet mogelijk is om de economische activiteiten van die drie banken voort te zetten. Dat betekent dat de HFSF-steun niet als steun voor de geliquideerde activiteiten aangemerkt kan worden en ook niet als steun voor de overgedragen activa en passiva.

ii)   Aanwezigheid van steun voor de Bank

(185)

Met betrekking tot de vraag of de verkoop van de activa en passiva van de drie coöperatieve banken staatssteun voor de Bank vormt, moet de Commissie beoordelen of aan bepaalde eisen is voldaan. Zij moet met name onderzoeken of: i) het verkoopproces open en niet-discriminerend was; ii) de verkoop plaatsvond tegen marktvoorwaarden; en iii) de staat de verkoopprijs voor de betrokken activa en passiva heeft gemaximaliseerd (110).

(186)

Zoals eerder al opgemerkt in overweging 64 heeft de Bank van Griekenland alleen contact opgenomen met de vijf grootste kredietinstellingen die toentertijd in Griekenland actief waren. Het beperkte aantal kopers betekent echter niet automatisch dat de aanbesteding niet open was aangezien het de enige kredietinstellingen betrof die naar alle waarschijnlijkheid interesse hadden in het uitbrengen van een bod. Het verkooppakket bestond immers uitsluitend uit deposito's. Om van de synergieën op die deposito's te kunnen profiteren, is het noodzakelijk dat de koper in het betreffende geografische gebied actief is. Een bank die niet in de betreffende regio's zelf gevestigd is, zou geen service aan depositohouders kunnen verlenen. Dat betekent dat er niet veel deposito's vastgehouden zouden kunnen worden en dat de verkrijger dus kosten zou maken voor het overnemen van die deposito's terwijl hij daar geen profijt van zou trekken. De Bank van Griekenland mocht er dan ook, gezien het korte tijdsbestek waarin de drie coöperatieve banken afgewikkeld moesten worden, redelijkerwijs van uitgaan dat alleen kredietinstellingen met een bedrijfsmodel dat de mogelijkheid bood om diensten aan die depositohouders te kunnen verlenen, geïnteresseerd zouden zijn in het overnemen van die activa. De Bank en drie andere banken hebben een bindend bod ingediend. De voorkeur ging uit naar het bod van de Bank vanwege de geboden vergoeding en de tijd die nodig zou zijn om de overdracht af te ronden. De Bank had aangeboden om als vergoeding een bedrag van […] % van de overgedragen deposito's te betalen en gaf aan dat de overdracht naar schatting binnen één werkdag voltooid zou kunnen zijn.

(187)

Dientengevolge concludeert de Commissie overeenkomstig punt 20 van de Herstructureringsmededeling en haar eigen beschikkingspraktijk dat uitgesloten kan worden dat er in dit geval sprake van staatssteun aan de Bank is geweest (111).

iii)   Conclusie inzake het bestaan van steun

(188)

De staatssteun die is verleend bij de verkoop van de drie coöperatieve banken vormt geen staatssteun voor de drie coöperatieve banken, voor de overgedragen activa of voor de Bank. Dat betekent dat de maatregel niet als staatssteun aangemerkt wordt in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

6.2.   BEOORDELING VAN DE STEUN MET BETREKKING TOT DE FIRST BUSINESS BANK

6.2.1.   Is er sprake van steun en zo ja, voor welk bedrag?

(189)

De Commissie dient vast te stellen of de maatregelen staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

6.2.1.1.   Aanwezigheid van steun in de maatregelen genomen op grond van de steunregeling voor Griekse banken (maatregelen FB1, FB2 en FB3)

(190)

De kapitaalinjectie van 50 miljoen EUR door de Griekse staat in de FB Bank in juli 2009 (maatregel FB1), de Griekse staatseffecten ten bedrage van 60 miljoen EUR in mei 2012 (maatregel FB2) en de staatsgarantie die in maart 2011 aan de FB Bank is verstrekt voor uitgegeven obligaties met een nominale waarde van 50 miljoen EUR (maatregel FB3) zijn toegekend op grond van de steunregeling voor Griekse banken (112). In het besluit tot goedkeuring van die regeling concludeerde de Commissie dat maatregelen op grond van die regeling staatssteun vormen.

(191)

De Commissie merkt dan ook op dat de overgedragen activiteiten zonder die maatregelen niet meer bestaan zouden hebben. Deze maatregelen hebben bijgedragen aan de stabilisering en de voortzetting van de economische activiteiten die later aan de Bank zijn overgedragen. De Commissie concludeert dan ook dat die maatregelen aan de economische activiteiten van de FB Bank ten goede zijn gekomen. Die activiteiten zijn later aan de Bank overgedragen en daarom vormen de maatregelen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

6.2.1.2.   Aanwezigheid van steun in de maatregelen ten behoeve van de afwikkeling van de FB Bank (maatregelen FB4 en FB5)

(192)

De Commissie merkt op dat het HFSF een door Griekenland opgerichte en gefinancierde entiteit ter ondersteuning van banken is en dat de maatregelen FB4 en FB5 derhalve als staatssteun aangemerkt worden. De Commissie merkt daarnaast op dat maatregelen FB4 en FB5 selectief van aard zijn, aangezien zij alleen aan de activiteiten van de FB Bank ten goede komen.

(193)

Bovendien is de Commissie van mening dat de maatregelen FB4 en FB5 de activiteiten van de FB Bank een duidelijk voordeel bieden omdat zij door die maatregelen voortgezet kunnen worden. De opdracht tot overdracht is in dat geval ook daadwerkelijk een verkoop „en bloc”. Terwijl het eigen vermogen en de achtergestelde schulden niet worden overgedragen, gebeurt dat wel met de belangrijkste productieve bancaire activa (vestigingen, deposito's en leningen). Maatregel FB4 levert dus een voordeel op voor de overgedragen activiteiten aangezien hierdoor voldoende activa beschikbaar zijn om de bijbehorende deposito's te dekken zodat de overgedragen activiteiten voortgezet kunnen worden als gevolg van de verkoop „en bloc” van de activa van de FB Bank.

(194)

Zonder maatregel FB5 zou de verkoop ook niet mogelijk zijn geweest omdat de overdracht een mogelijk negatief effect had kunnen hebben op de solvabiliteitsratio van de verkrijger. Dan zouden de overgedragen activiteiten beëindigd zijn, hetgeen betekent dat de maatregelen FB4 en FB5 derhalve een duidelijk voordeel opleveren voor die activiteiten.

(195)

De Commissie is van mening dat de maatregelen FB4 en FB5 niet verenigbaar zijn met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. In feite heeft het HFSF geen enkel vooruitzicht om winst te maken op zijn bijdrage: in ruil voor die bijdrage heeft het namelijk geen vordering op de Bank gekregen, maar uitsluitend een vordering op de entiteit in liquidatie, dat wil zeggen de FB Bank (113). Het HFSF zal dus de bijgedragen financiële middelen waarschijnlijk niet volledig terugkrijgen.

(196)

Het selectieve voordeel dat de maatregelen FB4 en FB5 opleveren, leidt tot een verstoring van de mededinging doordat een bankactiviteit kan blijven voortbestaan, op de markt aangeboden kan blijven worden en met andere banken kan blijven concurreren, met inbegrip van dochterondernemingen van buitenlandse banken die in Griekenland actief zijn of mogelijk geïnteresseerd zijn om de Griekse markt te betreden. Daarom hebben de maatregelen FB4 en FB5 een effect op de handel tussen de lidstaten en kunnen zij mogelijk de mededinging verstoren.

(197)

De Commissie concludeert derhalve dat de dekking door het HFSF van het financieringstekort van 456,97 miljoen EUR verband houdende met de activa die door de FB Bank aan de Bank zijn overgedragen, evenals de toezegging van het HFSF om de kapitaalbehoeften (die tot 100 miljoen EUR op kunnen lopen) met betrekking tot die activa, te dekken, staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

Begunstigde van de maatregelen FB4 en FB5

(198)

Zoals reeds uiteengezet in overweging 193 beschouwt de Commissie de activiteiten van de FB Bank als de begunstigde van de maatregelen FB4 en FB5, aangezien de steun de voortzetting van deze economische activiteiten binnen de Bank mogelijk heeft gemaakt.

(199)

Voor wat betreft de vraag of de verkoop van de activiteiten van de FB Bank staatssteun voor de Bank vormt overeenkomstig punt 49 van de Bankenmededeling uit 2008, moet de Commissie beoordelen of aan bepaalde eisen is voldaan. Zij moet met name onderzoeken of: i) het verkoopproces open en niet-discriminerend was; ii) de verkoop plaatsvond tegen marktvoorwaarden; en iii) de financiële instelling of de regering de verkoopprijs voor de betrokken activa en passiva heeft gemaximaliseerd.

(200)

De Bank heeft het pakket activa en passiva van de FB Bank verworven omdat zij het voorkeursbod heeft uitgebracht in het kader van een niet-discriminerende aanbestedingsprocedure die openstond voor andere banken. De Bank van Griekenland besloot om uitsluitend met de vier grootste banken van Griekenland contact op te nemen, waarvan alleen de Bank en één andere bank een niet-bindend bod hebben uitgebracht. Vervolgens heeft de Bank van Griekenland de twee bieders verzocht om een verbeterd bod uit te brengen. De Bank van Griekenland heeft uiteindelijk voor de NBG gekozen omdat dat bod lagere afwikkelingskosten met zich meebracht (114).

(201)

De Commissie merkt op dat de Bank van Griekenland slechts met vier banken contact heeft opgenomen (115). Het feit dat er met een beperkt aantal kopers contact is opgenomen, betekent echter niet automatisch dat de aanbesteding niet open was gezien het gebrek aan andere banken die in Griekenland op de markt actief waren met een voldoende omvang om de aangeboden activa te verwerken en met genoeg kapitaal ten tijde van de afwikkeling. Daarnaast bleek er in die periode bij buitenlandse krediet- en financiële instellingen ook weinig belangstelling te bestaan om bankactiviteiten in Griekenland op te zetten. Bovendien had de Bank van Griekenland vooraf al een besluit genomen over de aard van de portefeuille aan activa en passiva die overgedragen zou worden en was ook al het tijdschema vastgelegd waaraan bieders moesten voldoen om voor gunning in aanmerking te komen. De Commissie is van mening dat het aanbestedingsproces open en niet-discriminerend was.

(202)

De negatieve prijs (dat wil zeggen, rekening houdend met het financieringstekort en dekking van voornoemde kapitaalbehoeften) voor de activa en passiva van de FB Bank sluit niet uit dat de verkoopprijs de marktwaarde van het bedrijf weergeeft (116). De Commissie heeft geen reden om aan te nemen dat het uitgebrachte bod en de betaalde prijs niet de marktprijs van het bedrijf weergeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat, op grond van de Griekse wetgeving, de reële waarde van de overgedragen activa in eerste instantie door de Bank van Griekenland wordt geschat waarna die waarde gedurende een periode van zes maanden door externe deskundigen wordt geverifieerd en aangepast. De Commissie is derhalve van mening dat de verkoop op marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden. Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie overeenkomstig punt 49 van de Bankenmededeling uit 2008, punt 20 van de Herstructureringsmededeling en haar eigen beschikkingspraktijk (117), dat uitgesloten kan worden dat er in dit geval sprake van staatssteun voor de Bank is geweest.

6.2.1.3.   Conclusie inzake de aanwezigheid en het totaalbedrag van de ontvangen steun

(203)

Op basis van overweging 190 tot en met 197 is de Commissie van mening dat de maatregelen FB1, FB2, FB3, FB4 en FB5 allemaal voldoen aan de voorwaarden in artikel 107, lid 1, van het Verdrag en dus als staatssteun aangemerkt moeten worden.

(204)

De Commissie concludeert derhalve dat de activiteiten van de FB Bank staatssteun hebben ontvangen in de vorm van kapitaalsteun van 606,97 miljoen EUR (maatregelen FB1, FB4 en FB5), naast Griekse staatseffecten voor een bedrag van 60 miljoen EUR (maatregel FB2) en staatsgaranties ter waarde van 50 miljoen EUR (maatregel FB3), een en ander zoals samengevat in tabel 10.

Tabel 10

Overzicht van de totale steun voor de activiteiten van de FB Bank

Begunstigde van de steun

Maatregel

Aard van de steun

Steunbedrag (in miljoen EUR)

Activiteiten van de FB Bank

FB1

Herkapitalisering

50

FB4

Financiering van het financieringstekort door de overgang van de FB Bank naar de Bank

456,97

FB5

Toezeggingsbrief voor dekking van de kapitaalbehoeften verband houdende met de activa overgedragen van de FB Bank aan de Bank

100

Totaal verleende kapitaalsteun

606,97

Totaal uitgekeerde definitieve kapitaalsteun

506,97

Begunstigde van de steun

Maatregel

Aard van de steun

 

Activiteiten van de FB Bank

FB2

Obligatielening

60

 

FB3

Garantie

50

Totale liquiditeitssteun die is verleend

110

6.2.2.   Rechtsgrondslag van de verenigbaarheidsbeoordeling

(205)

Op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag is de Commissie bevoegd om steun als verenigbaar met de interne markt te beschouwen als deze bedoeld is om „een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen”.

(206)

De Commissie heeft erkend dat de wereldwijde financiële crisis een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat kan veroorzaken en dat maatregelen ter ondersteuning van banken die verstoring kunnen verhelpen. Dit is bevestigd in de Bankenmededeling uit 2008, de Herkapitalisatiemededeling en de Herstructureringsmededeling. De Commissie is nog steeds van mening dat is voldaan aan de eisen voor goedkeuring van staatssteun overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag, gezien de terugkeer van spanningen op de financiële markten. De Commissie heeft dat standpunt bevestigd door het aannemen van de Verlengingsmededeling 2011 (118) en de Bankenmededeling 2013 (119).

(207)

Met betrekking tot de Griekse economie heeft de Commissie in haar besluiten ter goedkeuring en verlenging van de steunregeling voor Griekse banken en in haar goedkeuring van de maatregelen voor staatssteun van Griekenland ten gunste van afzonderlijke banken erkend dat er een ernstige verstoring van de Griekse economie dreigt en dat staatssteun voor banken een geschikt middel is om die verstoring te verhelpen. De rechtsgrondslag voor de beoordeling van de steunmaatregelen moet daarom artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag zijn.

(208)

In overeenstemming met punt 15 van de Bankenmededeling 2008 moet de steun voldoen aan de algemene criteria voor verenigbaarheid om verenigbaar te zijn op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag:

a)   Geschiktheid: De steun moet doelgericht zijn, zodat daarmee daadwerkelijk de doelstelling van het opheffen van een ernstige verstoring in de economie kan worden bereikt. Dit is niet het geval indien de maatregel niet geschikt is om deze verstoring op te heffen.

b)   Noodzaak: De steunmaatregel moet, wat bedrag en vorm betreft, noodzakelijk zijn om de doelstelling te behalen. De maatregel moet dan ook een bedrag vertegenwoordigen dat minimaal vereist is om de doelstelling te verwezenlijken, en in de meest geschikte vorm worden gegoten om de verstoring op te heffen.

c)   Evenredigheid: De positieve effecten van de maatregel moeten naar behoren worden afgewogen tegen de concurrentieverstoringen, opdat de verstoringen worden beperkt tot het noodzakelijke minimum om de doelstellingen van de maatregel te verwezenlijken.

(209)

De Commissie heeft tijdens de financiële crisis verenigbaarheidscriteria voor verschillende soorten steunmaatregelen ontwikkeld. De beginselen voor de beoordeling van steunmaatregelen zijn voor het eerst vastgelegd in de Bankenmededeling 2008.

(210)

De Herkapitalisatiemededeling bevat verdere richtsnoeren inzake het niveau van de vergoeding die vereist is voor kapitaalinjectie door de staat.

(211)

Tot slot heeft de Commissie in de Herstructureringsmededeling uiteengezet hoe zij de herstructureringsplannen zal beoordelen. Bij haar beoordeling van het herstructureringsplan voor de Bank op basis van de Herstructureringsmededeling zal de Commissie uitgaan van alle maatregelen die in tabel 10 staan vermeld.

6.2.3.   Verenigbaarheid van de steunmaatregelen met de Bankenmededeling 2008 en de Herkapitalisatiemededeling

6.2.3.1.   Verenigbaarheid van de maatregelen FB1, FB2 en FB3 met de Bankenmededeling 2008

(212)

Maatregelen FB1, FB2 en FB3 zijn genomen op grond van de steunregeling voor Griekse banken. De maatregelen die onder deze regeling vallen zijn in het besluit van de Commissie van 19 november 2008 reeds als verenigbaar met de interne markt aangemerkt.

6.2.3.2.   Verenigbaarheid van de maatregelen FB4 en FB5 met de Bankenmededeling 2008 en de Herkapitalisatiemededeling

6.2.3.2.1.   Geschiktheid

(213)

Wat betreft de geschiktheid van de maatregelen FB4 en FB5, is de Commissie van mening dat deze maatregelen geschikt zijn omdat zij als waarborg fungeerden voor depositohouders van de FB Bank en daardoor ook een waarborg vormden voor de financiële stabiliteit. Deze activiteiten hadden niet kunnen worden voortgezet zonder de steun van het HFSF, aangezien de FB Bank een negatief eigen vermogen had op het moment van de afwikkeling en in de toenmalige moeilijke marktomstandigheden zou geen enkele bank een portefeuille met activa en passiva met een negatieve waarde hebben overgenomen die haar solvabiliteitspositie alleen maar zou verslechteren. De maatregelen zorgden er derhalve voor dat de financiële stabiliteit in Griekenland werd gehandhaafd. Op grond hiervan beschouwt de Commissie de maatregel geschikt als reddingssteun.

6.2.3.2.2.   Noodzaak

(214)

Volgens de Bankenmededeling 2008 moet de steunmaatregel wat bedrag en vorm betreft noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstelling van de maatregel. Dit impliceert dat een kapitaalinjectie de minimale omvang moet hebben die nodig is om die doelstelling te bereiken.

(215)

Zoals de Bank van Griekenland in haar brief van 8 mei 2013 al aangaf, zou het intrekken van de vergunning zonder de toepassing van afwikkelingsmaatregelen en ondanks de geringe omvang van de FB Bank, een negatief effect kunnen hebben op het vertrouwen van depositohouders in het Griekse bankwezen en dus ook op de financiële stabiliteit. De Bank van Griekenland voegde daar bovendien aan toe dat zij wat de verschillende afwikkelingsopties betreft, de voorkeur gaf aan de afwikkeling van de FB Bank via een Purchase & Assumption-procedure in overeenstemming met het MEFP van december 2012. Zij was van mening dat via die procedure een directe en definitieve oplossing mogelijk was van de problemen waarmee de FB Bank werd geconfronteerd. De Commissie is van mening dat deze financiële stabiliteitsaspecten de noodzaak van maatregelen FB4 en FB5 ondersteunen.

(216)

Met betrekking tot de omvang van de steunverlening, merkte de Bank van Griekenland in haar besluit 10/1/10.5.2013 op dat een opdracht tot overdracht van geselecteerde activa en passiva de voorkeursoplossing was aangezien hierdoor de afwikkelingskosten werden geminimaliseerd. Dat besluit was ook in overeenstemming met het MEFP van maart 2012. Daarnaast constateert de Commissie dat de definitieve omvang van het financieringstekort zorgvuldig door de Griekse autoriteiten is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met het waarderingsrapport van een met de wettelijke controle belaste accountant. De bijdrage kwam exact overeen met het verschil tussen de reële waarde van de overgedragen activa en de waarde van de passiva. Bovendien had het HFSF toegezegd om de kapitaalbehoeften slechts tot 9 % van de overgedragen activa (zoals geschat door de Bank van Griekenland) te dekken. Het feit dat van de twee bieders alleen de Bank heeft ingestemd met het herzien van haar bod vormt een ondersteuning van de conclusie dat de bijdrage niet buitensporig was.

(217)

Daarnaast is het eigen vermogen van de FB Bank niet overgedragen, maar is dat vermogen bij de entiteit in liquidatie achtergebleven, dat wil zeggen bij de FB Bank. Dat betekent dat de inbreng van aandeelhouders volledig verloren gaat en dat de bijdrage van het HFSF niet opgezadeld wordt met kosten om die aandeelhouders te redden.

(218)

Wat betreft de vergoeding van de steun, zoals ook eerder aangegeven in overweging 195, zal het HFSF zeer waarschijnlijk niet alle geïnjecteerde financiële middelen terugkrijgen (120). Het is derhalve duidelijk dat het HFSF geen vergoeding ontvangt en dat zijn bijdrage te vergelijken is met een subsidie. Zoals aangegeven in punt 44 van de Herkapitalisatiemededeling kan een onvoldoende vergoede herkapitalisatie alleen worden geaccepteerd in het geval van noodlijdende banken die geen vergoeding kunnen betalen. De Commissie is van oordeel dat dit voor de FB Bank het geval is. Door het ontbreken van een vergoeding is een ingrijpende herstructurering noodzakelijk, overeenkomstig de Herkapitalisatiemededeling.

(219)

Tot besluit wordt geconstateerd dat de maatregelen FB4 en FB5 wat bedrag en vorm betreft noodzakelijk zijn als reddingssteun om de doelstellingen, te weten een beperking van de verstoring van het Griekse banksysteem en de economie als geheel, te verwezenlijken.

6.2.3.2.3.   Evenredigheid

(220)

De Commissie merkt op dat de FB Bank niet meer bestaat in de hoedanigheid als voorheen. Het feit dat de steun de overgedragen activiteiten heeft gered kan in theorie tot verstoringen van de mededinging leiden. De Commissie wijst in dit verband echter op de geringe omvang van de FB Bank en op de aard van het verkoopproces, waarbij concurrenten de gelegenheid kregen om op geselecteerde activa en passiva van de FB Bank te bieden. Bovendien zijn de economische activiteiten van de FB Bank onmiddellijk na de overdracht volledig opgegaan in de Bank en bestonden zij dus niet langer als afzonderlijke economische activiteit of concurrent. De Commissie concludeert derhalve dat de steun geen overmatige verstoringen van de mededinging met zich meebrengt.

Conclusie over de verenigbaarheid van de maatregelen FB4 en FB5

(221)

Geconcludeerd wordt dat de maatregelen FB4 en FB5 geschikt en noodzakelijk zijn en dat zij, gezien de geringe omvang van de FB Bank en het feit dat zij door de integratie in de Bank zal verdwijnen als een zelfstandige concurrent, evenredig zijn met het beoogde doel in overeenstemming met de Bankenmededeling van 2008 en de Herkapitalisatiemededeling.

6.2.4.   Verenigbaarheid van de steunmaatregelen met de Herstructureringsmededeling

(222)

Met betrekking tot de vergoeding van maatregel FB4 heeft de Commissie in overweging 218 opgemerkt dat het HFSF de 456,97 miljoen EUR die het fonds in de afwikkeling van de FB Bank heeft geïnjecteerd (maatregel FB4), waarschijnlijk niet volledig zal terugkrijgen. Het ontbreken van een vergoeding maakt een ingrijpende herstructurering noodzakelijk, zowel door middel van levensvatbaarheidsmaatregelen als van maatregelen tot beperking van de mededingingsverstoring.

6.2.4.1.   Levensvatbaarheid van de activiteiten van de FB Bank op lange termijn middels een verkoop

(223)

Punt 21 van de Herstructureringsmededeling stelt dat indien de kredietinstelling in moeilijkheden op lange termijn niet op geloofwaardige wijze weer levensvatbaar kan worden, een ordelijke liquidatie of de veiling ervan moet worden overwogen. lidstaten kunnen daarom het uittreden van niet-levensvatbare spelers stimuleren, waarbij mogelijk wordt gemaakt dat het uittredingsproces binnen een geschikt tijdsbestek plaatsvindt, zodat de financiële stabiliteit gehandhaafd blijft.

(224)

De FB Bank was echter op een zelfstandige basis niet levensvatbaar en daarom is de liquidatie ervan in gang gezet. In dat opzicht wordt in punt 17 van de Herstructureringsmededeling uiteengezet dat „de verkoop van een noodlijdende bank aan een andere financiële instelling kan bijdragen aan het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn, als de koper levensvatbaar is en de overdracht van de noodlijdende bank kan verwerken, en het vertrouwen in de markt kan helpen herstellen”.

(225)

Zoals vermeld in punt 7.5.2 kan de Bank op basis van haar herstructureringsplan worden beschouwd als een levensvatbare entiteit. Derhalve kan, doordat de activiteiten van de FB Bank aan de Bank zijn overgedragen, hun levensvatbaarheid op lange termijn worden hersteld. Bovendien kan het feit dat de activiteiten van de FB Bank volledig zijn geïntegreerd (121) in de Bank en de FB Bank als een zelfstandige concurrent verdwijnt, als een diepgaande herstructurering worden aangemerkt, zoals ook vereist is bij een onvoldoende vergoeding van de staatssteun.

6.2.4.2.   Eigen bijdrage en deling van de lasten

(226)

Zoals nader toegelicht in overweging 216 wordt door de gekozen afwikkeling van de FB Bank gewaarborgd dat de herstructureringskosten tot een minimum beperkt blijven. In de eerste plaats is het financieringstekort zorgvuldig door de Griekse autoriteiten vastgesteld waarbij rekening is gehouden met een verslag van onafhankelijke accountants. Daarnaast heeft het HFSF zich verbonden om de kapitaalbehoeften van de koper in verband met de overgedragen activiteiten slechts tot het wettelijke minimum te dekken. Bovendien leveren de integratie van de economische activiteiten van de FB Bank in een grotere entiteit en de daarmee gepaard gaande synergieën vanwege de rationalisering van het netwerk van vestigingen van de FB Bank, de consolidatie van de IT-infrastructuur en de verlaging van de financieringskosten, een bijdrage aan het beperken van de herstructureringskosten tot het minimum vergeleken met een scenario waarin de staat getracht zou hebben om de levensvatbaarheid van de FB Bank op een zelfstandige basis te herstellen.

(227)

Wat het eigen vermogen en de achtergestelde schulden betreft, kan geconstateerd worden dat deze niet aan de Bank zijn overgedragen, maar bij de FB Bank, dat wil zeggen de entiteit in liquidatie, zijn achtergebleven. Daarom is de Commissie van mening dat de aandeelhouders voldoende in de lasten hebben gedeeld aangezien zij pas aanspraak kunnen maken op de opbrengst van de liquidatie indien deze toereikend is om allereerst het HFSF terug te betalen, omdat de vordering van het fonds voorrang heeft boven die van andere crediteuren. Gezien de beperkte hoeveelheid geliquideerde activa is het derhalve onwaarschijnlijk dat de aandeelhouders hun belegging terug zullen krijgen.

6.2.4.3.   Maatregelen ter beperking van de mededingingsverstoring

(228)

Wat betreft maatregelen tot beperking van mededingingsverstoring is in punt 30 van de Herstructureringsmededeling het navolgende bepaald: „De Commissie neemt als uitgangspunt voor de beoordeling van de behoefte aan dergelijke maatregelen de omvang, schaal en reikwijdte van de activiteiten die de bank in kwestie zou hebben na de uitvoering van een geloofwaardig herstructureringsplan […]. De aard en de vorm van dergelijke maatregelen zal afhangen van twee criteria: enerzijds het steunbedrag en de voorwaarden waarop en de omstandigheden waarin die steun is toegekend, en anderzijds de kenmerken van de markt of markten waarop de begunstigde bank actief zal zijn.”.

(229)

De totale steun in de vorm van kapitaal bedraagt 606,97 miljoen EUR (maatregelen FB1, FB4 en FB5), naast Griekse staatseffecten voor een bedrag van 60 miljoen EUR (maatregel FB2) en staatsgaranties ter waarde van 50 miljoen EUR (maatregel FB3). Maatregel FB1 komt overeen met 3,25 % van de RWA van de FB Bank op 31 december 2008. Maatregel FB4, de dekking van het financieringstekort in verband met de overdracht van de FB Bank aan de Bank, komt overeen met circa 33,44 % van de RWA van de FB Bank op 31 maart 2013. Maatregel FB5 komt per definitie overeen met 9 % van de overgedragen RWA van de FB Bank aan de Bank. Dergelijke steunbedragen, in combinatie met het feit dat er geen vergoeding is betaald, vereisen een sterke vermindering van de aanwezigheid op de markt van de begunstigde.

(230)

Wat betreft de markt waarop de FB Bank actief was, merkt de Commissie op dat de FB Bank een zeer kleine bank was (met een aandeel van minder dan 0,5 % van de totale activa van de Griekse banken en een marktaandeel in leningen en deposito's in Griekenland van minder dan 1 %). Bijgevolg waren de activa en passiva die van de FB Bank aan de Bank zijn overgedragen relatief klein vergeleken met de totale omvang van het Griekse bankwezen.

(231)

Bovendien zijn de activiteiten van de FB Bank ook aan concurrenten aangeboden door middel van een openbare veiling. Na de verkoop ervan hield de FB Bank op te bestaan als een zelfstandige concurrent, omdat zij volledig in de Bank was opgegaan.

(232)

Geconcludeerd wordt dat, gezien de geringe omvang van de overgedragen activiteiten, het openbare verkoopproces, en het feit dat de activiteiten van de FB Bank volledig in de Bank zijn geïntegreerd, er geen sprake is van overmatige mededingingsverstoringen, ondanks het zeer grote bedrag aan steun en het feit dat er geen vergoeding is betaald.

6.2.4.4.   Conclusie over de verenigbaarheid met de Herstructureringsmededeling

(233)

Op basis van bovenstaande analyse luidt de conclusie dat de verkoop van geselecteerde activa en passiva van de FB Bank en hun integratie in de Bank voor levensvatbaarheid op lange termijn van de activiteiten van de FB Bank zorgen, dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt is en dat er geen sprake is van overmatige mededingingsverstoringen in overeenstemming met de Herstructureringsmededeling.

6.2.5.   Conclusie over de verenigbaarheid met de interne markt van de steun verband houdende met de FB Bank

(234)

Alle steunmaatregelen zoals weergegeven in tabel 10 zijn derhalve verenigbaar met de interne markt.

6.3.   BEOORDELING VAN DE STEUN MET BETREKKING TOT DE PROBANK

6.3.1.   Is er sprake van steun en zo ja, voor welk bedrag?

(235)

De Commissie moet allereerst beoordelen of de maatregelen staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

6.3.1.1.   Aanwezigheid van steun in de maatregelen genomen met het oog op de afwikkeling van de Probank (maatregelen PB1 en PB2)

(236)

Het HFSF is een door Griekenland opgerichte en gefinancierde entiteit ter ondersteuning van banken. De maatregelen PB1 en PB2 moeten derhalve als staatssteun aangemerkt worden. De maatregelen PB1 en PB2 zijn daarnaast selectief van aard, aangezien zij alleen aan de activiteiten van de Probank ten goede komen.

(237)

Bovendien bieden de maatregelen PB1 en PB2 de activiteiten van de Probank een duidelijk voordeel omdat zij door die maatregelen voortgezet kunnen worden. De opdracht tot overdracht is in dat geval een verkoop „en bloc”, aangezien het eigen vermogen niet wordt overgedragen, maar de belangrijkste productieve bancaire activa wel (vestigingen, deposito's en leningen).

(238)

De maatregelen PB1 en PB2 zijn ook niet verenigbaar met beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. In feite heeft het HFSF geen enkel vooruitzicht om winst te maken op zijn bijdrage: in ruil voor die bijdrage heeft het namelijk geen vordering op de Bank gekregen, maar uitsluitend een vordering op de entiteit in liquidatie, dat wil zeggen de Probank (122). Het HFSF zal dus de bijgedragen financiële middelen waarschijnlijk niet volledig terugkrijgen.

(239)

Het selectieve voordeel dat de maatregelen PB1 en PB2 opleveren, leidt tot een verstoring van de mededinging doordat een bankactiviteit kan blijven voortbestaan, op de markt aangeboden kan blijven worden en met andere banken kan blijven concurreren die in Griekenland actief zijn of mogelijk geïnteresseerd zijn om de Griekse markt te betreden. Dat betekent dat de maatregelen PB1 en PB2 een effect op de handel tussen de lidstaten hebben en dat zij mogelijk de mededinging kunnen verstoren.

(240)

De conclusie luidt derhalve dat de dekking door het HFSF van het financieringstekort van 562,73 miljoen EUR verband houdende met de activa die door de Probank aan de Bank zijn overgedragen, evenals de toezegging van het HFSF om de kapitaalbehoeften met betrekking tot die activa (die tot [180 tot 280] miljoen EUR kunnen oplopen), staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

Begunstigde van maatregelen PB1 en PB2

(241)

De activiteiten van de Probank worden als de begunstigde van de maatregelen PB1 en PB2 aangemerkt, aangezien de steun de voortzetting van deze economische activiteiten binnen de Bank mogelijk heeft gemaakt.

(242)

Voor wat betreft de vraag of de verkoop van de activiteiten van de Probank staatssteun voor de Bank vormt overeenkomstig punt 49 van de Bankenmededeling uit 2008, moet de Commissie beoordelen of aan bepaalde eisen is voldaan. Zij moet met name onderzoeken of: i) het verkoopproces open en niet-discriminerend was; ii) de verkoop plaatsvond tegen marktvoorwaarden; en iii) de financiële instelling of de regering de verkoopprijs voor de betrokken activa en passiva heeft gemaximaliseerd.

(243)

De Bank heeft het pakket activa en passiva van de Probank verworven omdat zij het voorkeursbod heeft uitgebracht in het kader van een niet-discriminerende aanbestedingsprocedure, die openstond voor andere banken. De Bank van Griekenland besloot om uitsluitend met de vier grootste banken van Griekenland contact op te nemen, waarvan alleen de Bank en één andere bank een niet-bindend bod hebben uitgebracht. De voorkeur is uiteindelijk uitgegaan naar het bod van de Bank vanwege de geboden vergoeding en de verwachte synergieën.

(244)

De Bank van Griekenland heeft slechts met vier banken contact opgenomen. Het feit dat er met een beperkt aantal kopers contact is opgenomen, betekent echter niet automatisch dat de aanbesteding niet open was gezien het gebrek aan andere banken die in Griekenland op de markt actief waren met een voldoende omvang om de aangeboden activa te verwerken en met genoeg kapitaal ten tijde van de afwikkeling. Tot de afwikkeling van de Probank had ook geen enkele buitenlandse krediet- of financiële instelling een geldig bindend voorstel ingediend om de Probank over te nemen ondanks het herhaaldelijk verlengen van de deadline. Daarnaast bleek er in die periode bij buitenlandse krediet- en financiële instellingen ook weinig belangstelling te bestaan om bankactiviteiten in Griekenland op te zetten. Bovendien had de Bank van Griekenland vooraf al een besluit genomen over de aard van de portefeuille aan activa en passiva die overgedragen zou worden en was ook al het tijdschema vastgelegd waaraan bieders moesten voldoen om voor gunning in aanmerking te komen. De Commissie is dan ook van mening dat het aanbestedingsproces open en niet-discriminerend was.

(245)

De negatieve prijs (dat wil zeggen, rekening houdend met het financieringstekort en dekking van voornoemde kapitaalbehoeften) van de activa en passiva van de Probank sluit niet uit dat de verkoopprijs de marktwaarde van het bedrijf weergeeft (123). De Commissie heeft geen reden om aan te nemen dat het uitgebrachte bod en de betaalde prijs niet de marktprijs van het bedrijf weergeven. De reële waarde van de activa is immers door de Bank van Griekenland vastgesteld en geverifieerd door externe accountants. De Commissie is derhalve van mening dat de verkoop op marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden. Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie overeenkomstig punt 49 van de Bankenmededeling uit 2008, punt 20 van de Herstructureringsmededeling en haar eigen beschikkingspraktijk (124), dat uitgesloten kan worden dat er in dit geval sprake van staatssteun voor de Bank is geweest.

6.3.1.2.   Conclusie inzake de aanwezigheid en het totaalbedrag van de ontvangen steun

(246)

Op basis van overweging 236 tot en met 240 is de Commissie van mening dat de maatregelen PB1 en PB2 voldoen aan de voorwaarden in artikel 107, lid 1, van het Verdrag en dus als staatssteun aangemerkt moeten worden.

(247)

Derhalve luidt de conclusie dat de activiteiten van de Probank staatssteun hebben ontvangen in de vorm van kapitaalsteun van [742,7 tot 842,7] miljoen EUR (maatregelen PB1 en PB2), een en ander zoals samengevat in tabel 11.

Tabel 11

Overzicht van de totale steun voor de activiteiten van de Probank

Begunstigde van de steun

Maatregel

Aard van de steun

Steunbedrag (in miljoen EUR)

Activiteiten van de Probank

PB1

Financiering van het financieringstekort door de overgang van de Probank naar de Bank

562,7

PB2

Toezeggingsbrief voor dekking van de kapitaalbehoeften verband houdende met de activa overgedragen van de Probank aan de Bank

[180 tot 280]

Totaal verleende kapitaalsteun

[742,7 tot 842,7]

Totaal uitgekeerde kapitaalsteun

[742,7 tot 842,7]

6.3.2.   Rechtsgrondslag van de verenigbaarheidsbeoordeling

(248)

Op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag heeft de Commissie de bevoegdheid om steun als verenigbaar met de interne markt te beschouwen als deze bedoeld is om „een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen”.

(249)

Zoals nader toegelicht in overweging 206 en 207 vormt artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag op dit moment de rechtsgrondslag voor het beoordelen van de staatssteunmaatregelen ten behoeve van Griekse banken.

(250)

Zoals uiteengezet in overweging 208 moet de steun, in overeenstemming met punt 15 van de Bankenmededeling 2008, voldoen aan de algemene criteria voor verenigbaarheid om verenigbaar te zijn op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag, te weten geschiktheid, noodzaak en evenredigheid.

(251)

De Herkapitalisatiemededeling bevat verdere richtsnoeren inzake het niveau van de vergoeding die vereist is voor kapitaalinjecties door de staat.

(252)

Tot slot heeft de Commissie in de Herstructureringsmededeling toegelicht op welke wijze zij herstructureringsplannen zal beoordelen. Bij haar beoordeling van het herstructureringsplan op basis van de Herstructureringsmededeling zal de Commissie uitgaan van alle maatregelen die in tabel 11 staan vermeld.

6.3.3.   Verenigbaarheid van de steunmaatregelen met de Bankenmededeling 2008 en met de Herkapitalisatiemededeling

6.3.3.1.   Geschiktheid

(253)

Met betrekking tot de geschiktheid van de maatregelen PB1 en PB2 is de Commissie van mening dat dekking van het financieringstekort en de toezegging om de kapitaalbehoeften van de koper verband houdende met de overgedragen activa geschikt zijn omdat zij niet alleen die verkoop mogelijk maakten, maar ook als waarborg fungeerden voor de depositohouders van de Probank en daardoor ook een waarborg vormden voor de financiële stabiliteit. Deze activiteiten hadden niet kunnen worden voortgezet zonder de steun van het HFSF, aangezien de Probank een negatief eigen vermogen had op het moment van de afwikkeling. In de toenmalige moeilijke marktomstandigheden zou geen enkele bank een portefeuille met activa en passiva met een negatieve waarde hebben overgenomen die haar solvabiliteitspositie alleen maar zou verslechteren. Op 10 mei 2013 benoemde de Bank van Griekenland een commissaris bij de Probank met als taak om ervoor te zorgen dat alle noodzakelijke maatregelen genomen zouden worden voor de verhoging van het aandelenkapitaal van de Probank. Het feit dat geen enkele particuliere belegger een definitief bindend bod heeft uitgebracht op de overname van de Probank tot het moment van de afwikkeling, ondanks de inspanningen van de bij de Probank benoemde commissaris en de herhaalde verlenging van de deadline voor de verhoging van het aandelenkapitaal van de Probank, ondersteunt de conclusie dat deze activiteiten niet voortgezet hadden kunnen worden zonder de ontvangen steun van het HFSF. De maatregelen zorgden er derhalve voor dat de financiële stabiliteit in Griekenland werd gehandhaafd. Op grond hiervan beschouwt de Commissie de maatregel geschikt als reddingssteun.

6.3.3.2.   Noodzaak

(254)

Volgens de Bankenmededeling 2008 moet de steunmaatregel wat bedrag en vorm betreft noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstelling van de maatregel. Dit impliceert dat een kapitaalinjectie de minimale omvang moet hebben die nodig is om die doelstelling te bereiken.

(255)

In het MEFP van mei 2013 is bepaald dat met betrekking tot de niet-kernbanken (125) die niet aan het kapitaalvereiste voldeden, de Bank van Griekenland in overleg met het HFSF de opties zou beoordelen (met inbegrip van Purchase & Assumption- procedures) om de kosten voor de belastingbetalers te minimaliseren en om de inleg van depositohouders te waarborgen.

(256)

Zoals de Bank van Griekenland in haar besluit van 26 juli 2013 al aangaf (126), zou het intrekken van de vergunning van de Probank zonder de toepassing van afwikkelingsmaatregelen een negatief effect kunnen hebben op de financiële stabiliteit.

(257)

De Commissie is van mening dat deze financiële stabiliteitsaspecten de noodzaak van de maatregelen PB1 en PB2 ondersteunen.

(258)

Wat het bedrag van de maatregel betreft, is het financieringstekort zorgvuldig door de Griekse autoriteiten vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met het waarderingsrapport van een met de wettelijke controle belaste accountant. De bijdrage kwam exact overeen met het verschil tussen de reële waarde van de overgedragen activa en de waarde van de passiva. In haar besluit 12/1/26.7.2013 merkte de Bank van Griekenland op dat een opdracht tot overdracht van geselecteerde activa en passiva de voorkeursoplossing was aangezien hierdoor de afwikkelingskosten werden geminimaliseerd. Dat besluit is ook in overeenstemming met het Tweede economische aanpassingsprogramma voor Griekenland van juli 2013. Bovendien had het HFSF toegezegd om de kapitaalbehoeften slechts tot 9 % van de overgedragen activa (zoals geschat door de Bank van Griekenland) te dekken.

(259)

Daarnaast is het eigen vermogen niet aan de Bank overgedragen en dat vermogen blijft dus bij de entiteit in liquidatie achter. Dat betekent dat de inbreng van aandeelhouders van de Probank volledig verloren gaat en dat de bijdrage van het HFSF niet opgezadeld wordt met kosten om die aandeelhouders te redden.

(260)

Wat de vergoeding van de steun betreft, is eerder in overweging 238 al aangegeven dat het HFSF zeer waarschijnlijk niet alle bijgedragen financiële middelen terug zal krijgen. Het is derhalve duidelijk dat het HFSF geen vergoeding ontvangt en dat zijn bijdrage te vergelijken is met een subsidie. Zoals aangegeven in punt 44 van de Herkapitalisatiemededeling kan een onvoldoende vergoede herkapitalisatie alleen worden geaccepteerd in het geval van noodlijdende banken die geen vergoeding kunnen betalen. De Commissie is van oordeel dat dit voor de Probank het geval is. Door het ontbreken van een vergoeding is een ingrijpende herstructurering noodzakelijk, overeenkomstig de Herkapitalisatiemededeling.

(261)

Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de maatregelen wat bedrag en vorm betreft noodzakelijk zijn als reddingssteun om de doelstellingen, te weten een beperking van de verstoring van het Griekse banksysteem en de economie als geheel, te verwezenlijken.

6.3.3.3.   Evenredigheid

(262)

Inmiddels bestaat de Probank niet meer in haar voormalige hoedanigheid. Het feit dat de steun de aan de Bank overgedragen activiteiten heeft gered, kan in theorie tot verstoringen van de mededinging leiden. De Commissie wijst in dit verband echter op de geringe omvang van de Probank en op de aard van het verkoopproces, waarbij concurrenten de gelegenheid kregen om op geselecteerde activa en passiva van de Probank te bieden. Bovendien zijn de economische activiteiten van de Probank onmiddellijk na de overdracht volledig opgegaan in de Bank en bestaan zij dus niet langer als afzonderlijke economische activiteit of concurrent. De Commissie concludeert derhalve dat de steun geen overmatige verstoringen van de mededinging met zich meebrengt.

6.3.3.4.   Conclusie over de verenigbaarheid van de maatregelen PB1 en PB2 met de Bankenmededeling en met de Herkapitalisatiemededeling

(263)

Geconcludeerd wordt dat de maatregelen PB1 en PB2 geschikt en noodzakelijk zijn en dat zij, gezien de ingrijpende herstructurering die is voorzien voor de Bank, waaraan de economische activiteiten van de Probank zijn overgedragen, evenredig zijn met het beoogde doel in overeenstemming met de Bankenmededeling van 2008 en de Herkapitalisatiemededeling.

6.3.4.   Verenigbaarheid van de steunmaatregelen met de Herstructureringsmededeling

(264)

In overweging 260 heeft de Commissie met betrekking tot de vergoeding van maatregel PB1 opgemerkt dat het HFSF de 562,73 miljoen EUR die het fonds in de afwikkeling van de Probank heeft geïnjecteerd (maatregel PB1), waarschijnlijk niet volledig zal terugkrijgen. Het ontbreken van een vergoeding maakt een ingrijpende herstructurering noodzakelijk, zowel door middel van levensvatbaarheidsmaatregelen als van maatregelen tot beperking van de mededingingsverstoring.

6.3.4.1.   Levensvatbaarheid van de activiteiten van de Probank op lange termijn middels een verkoop

(265)

Punt 21 van de Herstructureringsmededeling stelt dat indien de kredietinstelling in moeilijkheden op lange termijn niet op geloofwaardige wijze weer levensvatbaar kan worden, een ordelijke liquidatie of de veiling ervan moet worden overwogen. lidstaten kunnen daarom het uittreden van niet-levensvatbare spelers stimuleren, waarbij mogelijk wordt gemaakt dat het uittredingsproces binnen een geschikt tijdsbestek plaatsvindt, zodat de financiële stabiliteit gehandhaafd blijft.

(266)

De Probank was echter op een zelfstandige basis niet levensvatbaar en daarom is de liquidatie ervan in gang gezet. In dat opzicht wordt in punt 17 van de Herstructureringsmededeling uiteengezet dat „de verkoop van een noodlijdende bank aan een andere financiële instelling kan bijdragen aan het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn, als de koper levensvatbaar is en de overdracht van de noodlijdende bank kan verwerken, en het vertrouwen in de markt kan helpen herstellen”.

(267)

Zoals vermeld in punt 7.5.2 kan de Bank op basis van haar herstructureringsplan worden beschouwd als een levensvatbare entiteit. Derhalve kan, doordat de activiteiten van de Probank aan de Bank zijn overgedragen, de levensvatbaarheid van die activiteiten op lange termijn worden hersteld. Bovendien vormt het feit dat de activiteiten van de Probank volledig zijn geïntegreerd (127) in de Bank en de Probank als een zelfstandige concurrent verdwijnt een diepgaande herstructurering, zoals vereist bij onvoldoende vergoeding van de staatssteun.

6.3.4.2.   Eigen bijdrage en deling van de lasten

(268)

Zoals nader toegelicht in overweging 258 wordt door de gekozen afwikkeling van de Probank gewaarborgd dat de herstructureringskosten tot een minimum beperkt blijven. In de eerste plaats is het financieringstekort zorgvuldig door de Griekse autoriteiten vastgesteld waarbij rekening is gehouden met een verslag van onafhankelijke accountants. Daarnaast heeft het HFSF zich verbonden om de kapitaalbehoeften van de koper als gevolg van de overgedragen activiteiten slechts tot het wettelijke minimum te dekken. Bovendien leveren de integratie van de economische activiteiten van de Probank in een grotere entiteit en de daarmee gepaard gaande synergieën, met name vanwege de rationalisering van het netwerk van vestigingen van de Probank, de consolidatie van de IT-infrastructuur en de verlaging van de financieringskosten, een bijdrage aan het beperken van de herstructureringskosten tot het minimum vergeleken met een scenario waarin de staat getracht zou hebben om de levensvatbaarheid van de Probank op een zelfstandige basis te herstellen.

(269)

Wat het eigen vermogen en de achtergestelde schulden betreft, kan geconstateerd worden dat deze niet aan de Bank zijn overgedragen, maar dat zij bij de entiteit in liquidatie zijn achtergebleven. Daarom is de Commissie van mening dat de aandeelhouders voldoende in de lasten hebben gedeeld aangezien zij pas aanspraak kunnen maken op de opbrengst van de liquidatie indien deze toereikend is om allereerst het HFSF terug te betalen omdat de vordering van het fonds voorrang heeft boven die van andere crediteuren. Gezien de beperkte hoeveelheid geliquideerde activa is het derhalve onwaarschijnlijk dat de aandeelhouders hun belegging terug zullen krijgen.

6.3.4.3.   Maatregelen ter beperking van de mededingingsverstoring

(270)

Wat betreft de maatregelen tot beperking van de mededingingsverstoring is in punt 30 van de Herstructureringsmededeling het navolgende bepaald: „De Commissie neemt als uitgangspunt voor de beoordeling van de behoefte aan dergelijke maatregelen de omvang, schaal en reikwijdte van de activiteiten die de bank in kwestie zou hebben na de uitvoering van een geloofwaardig herstructureringsplan […]. De aard en de vorm van dergelijke maatregelen zal afhangen van twee criteria: enerzijds het steunbedrag en de voorwaarden waarop en de omstandigheden waarin die steun is toegekend, en anderzijds de kenmerken van de markt of markten waarop de begunstigde bank actief zal zijn.”.

(271)

De totale steun in de vorm van kapitaal bedraagt [742,7 tot 842,7] miljoen EUR (maatregelen PB1 en PB2). Maatregel PB1 komt overeen met circa 21,15 % van de RWA van de Probank op 30 juni 2013. Maatregel PB2 komt per definitie overeen met […] % van de overgedragen activa van de Probank. Dergelijke steunbedragen, in combinatie met het feit dat er geen vergoeding is betaald, vereisen een sterke vermindering van de aanwezigheid op de markt van de begunstigde.

(272)

Wat betreft de markt waarop de Probank actief was, merkt de Commissie op dat de Probank een zeer kleine bank was (met een aandeel van circa 1 % van de totale activa van de Griekse banken en een marktaandeel in leningen van circa 1 % en in deposito's van minder dan 2 %). Bijgevolg waren de activa en passiva van de Probank die aan de Bank zijn overgedragen relatief klein vergeleken met de totale omvang van het Griekse bankwezen.

(273)

Bovendien zijn de activiteiten van de Probank ook aan concurrenten aangeboden door middel van een openbare veiling. Na de verkoop hield de Probank op te bestaan als een zelfstandige concurrent, omdat zij volledig in de Bank was opgegaan.

(274)

Geconcludeerd wordt dat, gezien de geringe omvang van de overgedragen activiteiten, het openbare verkoopproces, en het feit dat de activiteiten van de Probank volledig in de Bank zijn geïntegreerd, er geen sprake is van overmatige mededingingsverstoringen, ondanks het zeer grote bedrag aan steun en het feit dat er geen vergoeding is betaald.

6.3.4.4.   Conclusie over de verenigbaarheid met de Herstructureringsmededeling

(275)

Op basis van bovenstaande analyse luidt de conclusie dat de verkoop van geselecteerde activa en passiva van de Probank en hun integratie in de Bank zorgt voor levensvatbaarheid op lange termijn van de activiteiten van de Probank, dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt is en dat er geen sprake is van overmatige mededingingsverstoringen in overeenstemming met de Herstructureringsmededeling.

6.3.5.   Conclusie over de verenigbaarheid met de interne markt van de steun verband houdende met de Probank

(276)

Alle steunmaatregelen zoals weergegeven in tabel 11 zijn derhalve verenigbaar met de interne markt.

7.   BEOORDELING VAN DE STEUN MET BETREKKING TOT DE BANK

7.1.   IS ER SPRAKE VAN STEUN EN ZO JA, VOOR WELK BEDRAG?

(277)

De Commissie moet beoordelen of er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

7.1.1.   Aanwezigheid van steun in de maatregelen die zijn genomen op grond van de steunregeling voor Griekse banken (maatregelen L1 en A)

7.1.1.1.   Liquiditeitssteun die door de staat is verleend op grond van de garantiemaatregel en de maatregel voor staatsobligatieleningen (maatregel L1)

(278)

De Commissie heeft reeds in de besluiten ter goedkeuring en verlenging van de steunregeling voor Griekse banken (128) vastgesteld dat liquiditeitssteun op grond van de regeling staatssteun vormt. Het uitstaande bedrag aan garanties bedroeg per 15 april 201112 873 miljoen EUR en dat bedrag was op 30 november 2013 opgelopen tot 14 798 miljoen EUR. Op de betreffende data hadden de uitstaande bedragen aan obligatieleningen aan de Bank een omvang van respectievelijk 787 miljoen EUR en 847 miljoen EUR. Eventuele toekomstige liquiditeitssteun die op grond van deze regeling wordt verleend, zou ook staatssteun vormen.

7.1.1.2.   Herkapitalisatie die door de staat is verstrekt op grond van de herkapitalisatieregeling (maatregel A)

(279)

De Commissie stelde al in het besluit van 19 november 2008 betreffende de steunregeling voor Griekse banken vast dat herkapitalisaties die op grond van de herkapitalisatiemaatregel verleend worden in het kader van deze regeling, staatssteun vormen. De Bank heeft 1 350 miljoen EUR ontvangen in de vorm van preferente aandelen, wat overeenkomt met 2,1 % van de RWA van de Bank (129).

(280)

In 2010 introduceerde Griekenland diverse wijzigingen met betrekking tot de technische parameters van die preferente aandelen waardoor de coupon elk jaar met 2 % verhoogd zou worden indien de preferente aandelen niet binnen vijf jaar zijn afgelost. Gezien het feit dat de wijzigingen de vergoeding van de staat verhogen indien de preferente aandelen niet binnen vijf jaar afgelost worden, concludeert de Commissie dat de wijzigingen van de technische parameters de Bank geen voordeel opleveren en dus geen aanvullende staatssteun inhouden.

7.1.2.   Aanwezigheid van steun in de door de staat gegarandeerde ELA (maatregel L2)

(281)

De Commissie verduidelijkte in punt 51 van de Bankenmededeling 2008 dat de verstrekking van fondsen van centrale banken aan financiële instellingen geen staatssteun vormt indien aan vier cumulatieve voorwaarden wordt voldaan betreffende de solvabiliteit van de financiële instelling, de zekerheidsstelling voor de voorziening, het rentetarief dat de financiële instelling in rekening wordt gebracht en het ontbreken van een contragarantie van de staat. Aangezien de door de staat gegarandeerde ELA aan de Bank niet aan de vier cumulatieve voorwaarden voldoet, met name omdat zij door de staat wordt gegarandeerd en in combinatie met andere steunmaatregelen wordt verleend, kan niet geconcludeerd worden dat de door de staat gegarandeerde ELA geen staatssteun vormt.

(282)

De door de staat gegarandeerde ELA voldoet aan de voorwaarden die in artikel 107, lid 1, van het Verdrag zijn vastgelegd. Ten eerste omdat deze maatregel een staatsgarantie ten gunste van de Bank van Griekenland bevat, waardoor alle verliezen worden gedragen door de staat. De maatregel betreft dus staatsmiddelen. Met de door de staat gegarandeerde ELA kunnen banken financiering krijgen op een moment dat zij geen toegang hebben tot de markt voor wholesalefinanciering en tot de reguliere herfinancieringstransacties van het Eurosysteem. Met de door de staat gegarandeerde ELA heeft de Bank dus een voordeel. Aangezien de ELA zich beperkt tot het bankwezen is de maatregel selectief. Gezien het feit dat de door de staat gegarandeerde ELA het voor de Bank mogelijk maakt om op de markt te blijven opereren en voorkomt dat zij haar verplichtingen niet kan nakomen en de markt moet verlaten, verstoort dit de mededinging. Aangezien de Bank actief is in andere lidstaten en aangezien financiële instellingen uit andere lidstaten in Griekenland actief zijn of wellicht geïnteresseerd zouden kunnen zijn om daar actief te zijn, beïnvloedt het aan de Bank verleende voordeel het handelsverkeer tussen de lidstaten.

(283)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de door de staat gegarandeerde ELA (maatregel L2) staatssteun vormt. Het bedrag van de door de staat gegarandeerde ELA varieerde in de loop der tijd. Op 31 december 2012 had dat bedrag een omvang van circa 30,9 miljard EUR.

7.1.3.   Aanwezigheid van steun in de maatregelen die zijn genomen via het HFSF (maatregelen B1, B2 en B3)

7.1.3.1.   Eerste overbruggingsherkapitalisatie (maatregel B1)

(284)

In punt 5.1 van het besluit tot inleiding NBG concludeerde Commissie al dat de eerste overbruggingsherkapitalisatie staatssteun vormt. Het ontvangen kapitaal bedroeg 7 430 miljoen EUR.

7.1.3.2.   Tweede overbruggingsherkapitalisatie (maatregel B2)

(285)

Maatregel B2 werd uitgevoerd met HFSF-middelen, waarbij het, zoals uiteengezet in overweging 49 van het besluit tot inleiding NBG, staatsmiddelen betreft.

(286)

Wat betreft het bestaan van een voordeel, deed maatregel B2 de kapitaalratio van de Bank toenemen tot een niveau waarop zij op de markt kon blijven functioneren en toegang kon krijgen tot financiering van het Eurosysteem. Bovendien bestaat de vergoeding van maatregel B2 uit de opgebouwde rente op EFSF-notes en een aanvullend tarief van 1 %. Omdat deze vergoeding duidelijk lager is dan de vergoeding van soortgelijke kapitaalinstrumenten op de markt, zou de Bank zeker niet in staat zijn geweest om op dergelijke voorwaarden op de markt kapitaal aan te trekken. Daarom heeft maatregel B2 aan de Bank een voordeel verleend met gebruik van staatsmiddelen. Aangezien de maatregel alleen voor de Bank beschikbaar was, is deze selectief van aard.

(287)

Als gevolg van maatregel B2 werd de positie van de Bank versterkt, aangezien de Bank werd voorzien van de noodzakelijke financiële middelen om te blijven voldoen aan de kapitaalvereisten, hetgeen derhalve leidt tot verstoringen van de mededinging. Aangezien de Bank ook op andere Europese bancaire markten actief is en financiële instellingen uit andere lidstaten in Griekenland actief zijn, met name op de verzekeringsmarkt, beïnvloedt maatregel B2 ook de handel tussen lidstaten.

(288)

De Commissie is van mening dat maatregel B2 staatssteun vormt. De maatregel is door de nationale autoriteiten als steun aangemeld. Het ontvangen kapitaal bedroeg 2 326 miljoen EUR.

7.1.3.3.   De bijdrage van het HFSF aan de herkapitalisatie van voorjaar 2013 (maatregel B3)

(289)

De bijdrage van het HFSF aan de herkapitalisatie van voorjaar 2013 (maatregel B3) bestaat uit de gedeeltelijke omzetting van de eerste en tweede overbruggingsherkapitalisaties (maatregelen B1 en B2) in een permanente herkapitalisatie van 8 677 miljoen EUR in gewone aandelen. Aangezien maatregel B3 de omzetting van reeds toegekende steun betreft, gaat het nog steeds om staatsmiddelen, maar wordt het nominale bedrag van de steun niet verhoogd. Voor een bepaald nominaal bedrag van de steun wordt het voordeel van de Bank echter wel vergroot (en daarmee de mededingingsverstoring), omdat het een permanente herkapitalisatie betreft en geen tijdelijke herkapitalisatie, zoals het geval was bij de maatregelen B1 en B2.

(290)

Een dergelijke steun is niet aan alle banken verleend die in Griekenland actief zijn. Wat betreft de mededingingsverstoring en het effect op de handel constateert de Commissie bijvoorbeeld dat de steun de Bank in staat heeft gesteld om haar activiteiten in andere lidstaten, zoals Roemenië of Bulgarije, te ontplooien. Een liquidatie van de Bank zou hebben geleid tot de beëindiging van haar activiteiten in het buitenland, door liquidatie van die activiteiten of door de verkoop van de ondernemingen. Daarnaast concurreren de verzekeringsactiviteiten van de Bank in Griekenland met de activiteiten van dochterondernemingen van verzekeringsmaatschappijen uit andere lidstaten. De maatregel verstoort derhalve de mededinging en is van invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten. De Commissie concludeert dan ook dat maatregel B3 als staatssteun aangemerkt moet worden.

7.1.3.4.   Conclusie over de maatregelen B1, B2 en B3

(291)

De maatregelen B1, B2 en B3 vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. Het bedrag aan staatssteun dat door de maatregelen B1, B2 en B3 wordt verleend, is 9 756 miljoen EUR. Zoals eerder aangegeven in punt 7.1.3.3 is slechts een deel van de eerste en tweede overbruggingsherkapitalisaties (maatregelen B1 en B2) omgezet in een permanente herkapitalisatie van 8 677 miljoen EUR (maatregel B3), terwijl het saldo zes maanden na toekenning van het bedrag aan het HFSF is terugbetaald (130).

(292)

Punt 31 van de Herstructureringsmededeling geeft aan dat de Commissie, naast het absolute bedrag aan steun, ook de steun beoordeelt „ten opzichte van de naar risico gewogen activa van de bank”. De maatregelen B1, B2 en B3 zijn genomen tijdens een periode van één jaar, van april 2012 (131) tot mei 2013. In die periode waren de RWA van de Bank aan verandering onderhevig. Dit roept de vraag op welk niveau van de RWA moet worden gebruikt, meer in het bijzonder de vraag of de staatssteun beoordeeld moet worden aan de hand van de RWA aan het begin van de periode of die aan het einde van de periode. De maatregelen B1, B2 en B3 beogen aan een kapitaalbehoefte te voldoen die door de Bank van Griekenland in maart 2012 is vastgesteld (de stresstest van 2012). Met andere woorden, de kapitaalbehoeften waarin door deze maatregelen werd voorzien, bestonden al in maart 2012. De Commissie is daarom van mening dat het steunbedrag dat deel uitmaakt van de maatregelen B1, B2 en B3 moet worden afgezet tegen de RWA van de Bank op 31 maart 2012. Er wordt ook in herinnering geroepen dat de Bank van Griekenland, na maart 2012 en tot de herkapitalisatie van voorjaar 2013, geen rekening heeft gehouden met overnames door Griekse banken om hun kapitaalbehoeften naar boven of naar beneden bij te stellen. Dit aspect toont eveneens aan dat de maatregelen B1, B2 en B3 steunmaatregelen waren die afgestemd waren op de situatie van de Bank per 31 maart 2012.

(293)

De eerste en de tweede overbruggingsherkapitalisatie hadden samen een omvang van EUR 9 756 miljoen EUR. Dat bedrag komt overeen met 15,3 % van de RWA van de Bank op 31 maart 2012.

(294)

Aangezien de Bank erin is geslaagd om particulier kapitaal aan te trekken, bedroeg het feitelijke bedrag dat door het HFSF in de Bank is geïnjecteerd slechts 8 677 miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met 13,6 % van de RWA van de Bank op 31 maart 2012.

7.1.4.   Conclusie inzake de aanwezigheid en het totaalbedrag van de ontvangen steun

(295)

De maatregelen A, B1, B2, B3, L1 en L2 vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. De betreffende maatregelen zijn samengevat in tabel 12.

Tabel 12

Overzicht van de totale steun die door de Bank is ontvangen

Ref.

Maatregel

Soort maatregel

Steunbedrag

Steun/RWA

A

Preferente aandelen

Kapitaalsteun

1 350 miljoen EUR

2,1 %

B1

B2

Eerste overbruggingsherkapitalisatie

Tweede overbruggingsherkapitalisatie

Kapitaalsteun

7 430 miljoen EUR

2 326 miljoen EUR

15,3 %

Totale aan de Bank toegekende kapitaalsteun

11 106 miljoen EUR

17,3 %

B3

Herkapitalisatie voorjaar 2013

Kapitaalsteun

8 677 miljoen EUR

 

Totale aan de Bank toegekende kapitaalsteun (exclusief de steun die binnen zes maanden is terugbetaald)

10 027 miljoen EUR

15,6 %

Ref.

Maatregel

Soort maatregel

Nominaal steunbedrag

 

L1

Liquiditeitssteun

Garantie

Obligatielening

Garanties: 14,8 miljard EUR

Obligatieleningen: 0,8 miljard EUR

Per 30 november 2013

L2

Door de staat gegarandeerde ELA

Financiering en garantie

30,9 miljard EUR

Per 31 december 2012

Totale aan de Bank toegekende liquiditeitssteun

46,5 miljard EUR

 

7.2.   RECHTSGRONDSLAG VOOR DE VERENIGBAARHEIDSBEOORDELING

(296)

Zoals in overweging 207 wordt geconcludeerd, vormt artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag de rechtsgrondslag voor de beoordeling van de steunmaatregelen (132).

(297)

De Commissie heeft tijdens de financiële crisis verenigbaarheidscriteria voor verschillende soorten steunmaatregelen ontwikkeld. De beginselen voor de beoordeling van steunmaatregelen zijn voor het eerst vastgelegd in de Bankenmededeling 2008.

(298)

Voor richtsnoeren voor herkapitalisatiemaatregelen wordt verwezen naar de Herkapitalisatiemededeling en naar de Verlengingsmededeling 2011.

(299)

De Herstructureringsmededeling stelt de aanpak van de Commissie met betrekking tot de beoordeling van herstructureringsplannen vast, in het bijzonder de noodzaak om de levensvatbaarheid te herstellen, een goede bijdrage van de begunstigde te waarborgen en mededingingsverstoringen te beperken.

(300)

Dat kader is aangevuld met de Bankenmededeling 2013, die van toepassing is op steunmaatregelen die op of na 1 augustus 2013 zijn aangemeld of zonder voorafgaande goedkeuring zijn toegekend.

7.2.1.   Rechtsgrondslag voor de verenigbaarheidsbeoordeling van de liquiditeitssteun aan de Bank (maatregel L1)

(301)

De liquiditeitssteun die al door de Bank is ontvangen, is definitief goedgekeurd door de opeenvolgende besluiten ter goedkeuring van de maatregelen op grond van de steunregeling voor Griekse banken en de wijzigingen en verlengingen daarvan (133). Alle toekomstige liquiditeitssteun voor de Bank zal moeten worden verleend op grond van een regeling die naar behoren is goedgekeurd door de Commissie. De voorwaarden voor dergelijke steun moeten door de Commissie worden goedgekeurd voordat deze wordt toegekend en hoeven daarom in dit besluit niet verder te worden beoordeeld.

7.2.2.   Rechtsgrondslag voor de verenigbaarheidsbeoordeling van de preferente aandelen (maatregel A)

(302)

De herkapitalisatie in 2009 in de vorm van preferente aandelen (maatregel A) is toegekend op basis van de herkapitalisatiemaatregel die in 2008 is goedgekeurd als onderdeel van de steunregeling voor Griekse banken op grond van de Bankenmededeling 2008. Deze hoeft daarom niet opnieuw op basis van de Bankenmededeling 2008 te worden beoordeeld, maar moet alleen op grond van de Herstructureringsmededeling worden beoordeeld.

7.2.3.   Rechtsgrondslag voor de verenigbaarheidsbeoordeling van de door de staat gegarandeerde ELA (maatregel L2)

(303)

De verenigbaarheid van de door de staat gegarandeerde ELA (maatregel L2) moet eerst worden beoordeeld op basis van de Bankenmededeling 2008 en de Verlengingsmededeling 2011. Elke door de staat gegarandeerde ELA die na 31 juli 2013 is toegekend, valt onder de Bankenmededeling 2013.

7.2.4.   Rechtsgrondslag voor de verenigbaarheidsbeoordeling van de herkapitalisaties van het HFSF (maatregelen B1, B2 en B3)

(304)

De verenigbaarheid van de herkapitalisaties door het HFSF (maatregelen B1, B2 en B3) moet, vooral ten aanzien van de vergoeding, eerst worden beoordeeld op basis van de Bankenmededeling 2008, de Herkapitalisatiemededeling en de Verlengingsmededeling 2011. In het besluit tot inleiding NBG uitte de Commissie twijfels over de verenigbaarheid van maatregel B1 met deze mededelingen. Aangezien zij vóór 1 augustus 2013 werden uitgevoerd, vallen deze maatregelen niet onder de Bankenmededeling 2013. De verenigbaarheid van de herkapitalisaties van het HFSF (maatregelen B1, B2 en B3) moet ook worden beoordeeld op basis van de Herstructureringsmededeling.

7.3.   VERENIGBAARHEID VAN MAATREGEL L2 MET DE BANKENMEDEDELING 2008, DE VERLENGINGSMEDEDELING 2011 EN DE BANKENMEDEDELING 2013

(305)

Om verenigbaar te zijn op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag moet de steun voldoen aan de algemene criteria voor verenigbaarheid: geschiktheid, noodzaak en evenredigheid.

(306)

Omdat de Griekse banken waren buitengesloten van de wholesalemarkten en volledig afhankelijk werden van financiering van de centrale bank, zoals aangegeven in overweging 46, en aangezien de Bank niet voldoende financiële middelen via de normale herfinancieringstransacties kon lenen, had de Bank door de staat gegarandeerde ELA nodig om voldoende liquiditeit te verkrijgen en wanbetaling te voorkomen. De Commissie is van mening dat maatregel L2 een geschikt mechanisme is voor het verhelpen van een ernstige verstoring, die door de wanbetaling van de Bank zou zijn veroorzaakt.

(307)

Aangezien de door de staat gegarandeerde ELA voor de Bank relatief hoge financieringskosten met zich meebrengt, heeft de Bank voldoende prikkels om voor de ontwikkeling van haar activiteiten niet op die bron van financiering te steunen. De Bank moest een rentevoet betalen die […] basispunten hoger was dan bij de normale herfinancieringstransacties met het Eurosysteem. Bovendien moest de Bank een garantievergoeding van […] basispunten aan de staat betalen. Daardoor zijn de totale kosten van door de staat gegarandeerde ELA voor de Bank veel hoger dan de normale kosten voor herfinanciering door de ECB. Meer in het bijzonder is het verschil tussen de eerste en de laatste financieringsvorm hoger dan de garantievergoeding die op basis van de Verlengingsmededeling 2011 wordt verlangd. Daarom kan de totale vergoeding die door de staat in rekening wordt gebracht als voldoende worden beschouwd. Wat betreft de hoogte van de door de staat gegarandeerde ELA: deze wordt regelmatig herzien door de Bank van Griekenland en de ECB op basis van de werkelijke behoeften van de Bank. Zij houden nauwlettend toezicht op het gebruik ervan en zorgen ervoor dat deze tot het noodzakelijke minimum beperkt blijft. Maatregel L2 voorziet de Bank daarom niet van liquiditeitsoverschotten die gebruikt kunnen worden voor de financiering van activiteiten die de mededinging verstoren. De maatregel blijft derhalve beperkt tot het minimaal noodzakelijke bedrag.

(308)

Een dergelijke strikte controle op het gebruik van door de staat gegarandeerde ELA en een regelmatige verificatie dat het gebruik ervan tot het minimum beperkt blijft, zorgt er ook voor dat deze liquiditeit evenredig is en niet tot overmatige mededingingsverstoringen leidt. De Commissie merkt ook op dat Griekenland heeft toegezegd dat de Bank een herstructureringsplan zal uitvoeren om haar afhankelijkheid van financiering door de centrale bank te verminderen en dat de Bank haar activiteiten zal beperken zoals nader geanalyseerd in punt 7.6. Hierdoor wordt tevens gewaarborgd dat het gebruik van liquiditeitssteun zo spoedig mogelijk wordt beëindigd en dat deze steun evenredig is.

(309)

Maatregel L2 is derhalve in overeenstemming met de Bankenmededeling 2008 en de Verlengingsmededeling 2011. Aangezien in de Bankenmededeling 2013 geen verdere eisen met betrekking tot garanties zijn voorgeschreven, is maatregel L2 ook in overeenstemming met de Bankenmededeling 2013.

7.4.   VERENIGBAARHEID VAN DE MAATREGELEN B1, B2 EN B3 MET DE BANKENMEDEDELING 2008, DE HERKAPITALISATIEMEDEDELING EN DE VERLENGINGSMEDEDELING 2011

(310)

Zoals aangegeven in overweging 305 moet steun, om verenigbaar te zijn op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag, voldoen aan de algemene verenigbaarheidscriteria (134): geschiktheid, noodzaak en evenredigheid

(311)

De Herkapitalisatiemededeling en de Verlengingsmededeling 2011 bevatten verdere richtsnoeren betreffende de hoogte van de vereiste vergoeding voor kapitaalinjecties van de staat.

7.4.1.   Geschiktheid van de maatregelen

(312)

De Commissie is van mening dat de herkapitalisaties van het HFSF (maatregelen B1, B2 en B3) geschikt zijn, omdat zij het faillissement van de Bank voorkomen. Zonder deze herkapitalisaties zou de Bank haar activiteiten niet hebben kunnen voortzetten, omdat de Bank eind 2012 een negatief eigen vermogen had (135).

(313)

In dat verband merkte de Commissie in het besluit tot inleiding NBG op dat de Bank een van de grootste bankinstellingen in Griekenland is wat betreft kredietverlening en de omvang van deposito's. Als zodanig is de Bank een systeemrelevante bank voor Griekenland. Daarom zou een wanbetaling van de Bank een ernstige verstoring van de Griekse economie teweeg hebben gebracht. Onder de toen heersende omstandigheden hadden financiële instellingen in Griekenland moeilijkheden om toegang te krijgen tot financiering. In dat verband zou de verstoring van de economie zijn verergerd door de wanbetaling van de Bank. Dat gebrek aan financiering beperkte hun vermogen om krediet aan de Griekse economie te verstrekken. Bovendien kwamen maatregelen B1, B2 en B3 voornamelijk voort uit het PSI-programma, een zeer uitzonderlijke en onvoorspelbare gebeurtenis, en niet uit wanbeheer of het nemen van buitensporige risico's door de Bank. De maatregelen houden voornamelijk verband met de resultaten van het PSI-programma en dragen bij aan de handhaving van de financiële stabiliteit in Griekenland.

(314)

In het besluit tot inleiding NBG betwijfelde de Commissie of onmiddellijk alle mogelijke stappen waren ondernomen om te voorkomen dat de Bank in de toekomst opnieuw hulp nodig zou hebben Zoals aangegeven in de overwegingen 156, 157 en 158 van dit besluit, heeft Griekenland de toezegging gedaan een aantal acties uit te voeren met betrekking tot de corporate governance en de commerciële activiteiten van de Bank. Zoals beschreven in punt 2.4 is de Bank ook begonnen met de herstructurering van haar activiteiten, onder meer door al uitgevoerde kostenbesparingen. Derhalve zijn de twijfels van de Commissie weggenomen.

(315)

In het besluit tot inleiding NBG uitte de Commissie ook twijfels of er voldoende waarborgen bestonden in het geval dat de Bank onder controle van de staat kwam, of ingeval particuliere aandeelhouders de zeggenschap behielden terwijl de meerderheid van de aandelen in handen van de staat bleef. De toezeggingen zoals beschreven in de overwegingen 156, 157 en 158 zorgen ervoor dat de krediettransacties van de Bank op commerciële basis worden uitgevoerd en dat de dagelijkse bedrijfsvoering tegen staatsinmenging wordt beschermd Het kader betreffende de onderlinge verhoudingen dat tussen het HFSF en de Bank is overeengekomen, zorgt er ook voor dat de belangen van de staat als hoofdaandeelhouder worden beschermd tegen buitensporige risico's door het management van de Bank.

(316)

De maatregelen B1, B2 en B3 zorgen er daarom voor dat de financiële stabiliteit in Griekenland wordt gehandhaafd. Er zijn belangrijke maatregelen genomen om toekomstige verliezen tot een minimum te beperken en om ervoor te zorgen dat de activiteiten van de Bank niet in gevaar worden gebracht door ongepast beleid. Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat de maatregelen B1, B2 en B3 geschikt zijn.

7.4.2.   Noodzaak — beperking van de steun tot het minimum

(317)

Volgens de Bankenmededeling 2008 moet de steunmaatregel wat bedrag en vorm betreft noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstelling. Dit betekent dat een kapitaalinjectie het minimumbedrag moet zijn dat noodzakelijk is om de doelstelling te behalen.

(318)

Het bedrag aan kapitaalsteun is berekend door de Bank van Griekenland in het kader van de stresstest 2012 om ervoor te zorgen dat het tier 1-kernkapitaal in de periode 2012-2014 boven een bepaald niveau bleef, zoals blijkt uit tabel 3. De maatregelen B1, B2 en B3 leveren de Bank daarom geen kapitaaloverschot op. Zoals uiteengezet in overweging 314 zijn er maatregelen genomen om het risico te beperken dat de Bank in de toekomst wellicht aanvullende steun nodig heeft.

(319)

Wat betreft de vergoeding van de eerste en de tweede overbruggingsherkapitalisaties (maatregelen B1 en B2), herinnert de Commissie eraan dat zij in mei 2012 en december 2012 zijn toegekend en in natura werden betaald in de vorm van EFSF-notes. Het HFSF heeft als vergoeding de opgebouwde rente op de EFSF-notes ontvangen, vermeerderd met een vergoeding van 1 %, vanaf het moment van uitbetaling van de EFSF-notes tot het moment van de herkapitalisatie van voorjaar 2013 (136). Zoals benadrukt in het besluit tot inleiding NBG ligt die vergoeding lager dan de bandbreedte van 7 % tot 9 %, zoals bepaald in de Herkapitalisatiemededeling. De periode van lage vergoeding was echter beperkt tot één jaar voor maatregel B1 en vijf maanden voor maatregel B2 (dat wil zeggen tot de omzetting van de overbruggingsherkapitalisatie in een standaardherkapitalisatie in gewone aandelen, te weten maatregel B3). Terwijl de eerste en de tweede overbruggingsherkapitalisatie niet tot een verwatering van het belang van de aandeelhouders hebben geleid, heeft de herkapitalisatie van voorjaar 2013, bestaande in de omzetting van de eerste en de tweede overbruggingsherkapitalisatie, het belang van de aandeelhouders sterk verwaterd, aangezien hun aandeel in het eigen vermogen van de Bank is gedaald tot 5,1 %. De abnormale situatie die vanaf het moment van de eerste overbruggingsherkapitalisatie heerste, werd daarmee beëindigd. Daardoor zijn de in het besluit tot inleiding NBG geformuleerde twijfels weggenomen.

(320)

Bovendien kan de Commissie, gezien de atypische oorzaak van de moeilijkheden van de Bank, waar de verliezen voornamelijk voortkwamen uit een kwijtschelding van schulden ten gunste van de staat (het PSI-programma en de terugkoop van schulden, die de staat een aanzienlijk voordeel opleveren, te weten een schuldvermindering) en uit de gevolgen van een langdurige recessie op de binnenlandse markt, akkoord gaan met een dergelijke tijdelijke afwijking van de eisen voor standaardvergoedingen, zoals vastgesteld in de Herkapitalisatiemededeling (137).

(321)

Met betrekking tot maatregel B3 moet overeenkomstig punt 8 van de Verlengingsmededeling 2011 op kapitaalinjecties worden ingeschreven met een voldoende korting ten opzichte van de aandelenprijs, na correctie voor het verwateringseffect, zodat er een redelijke zekerheid is dat de staat een toereikende vergoeding ontvangt. Hoewel maatregel B3 niet voorzag in een aanzienlijke korting op de aandelenkoers na correctie voor het verwateringseffect, was het in feite onmogelijk om een aanzienlijke korting toe te passen op de theoretische ex-rechten-prijs (138). Voorafgaand aan de herkapitalisatie van voorjaar 2013 was het kapitaal van de Bank negatief en bedroeg haar marktkapitalisatie slechts een kleine fractie van de te realiseren kapitaalverhoging. In dergelijke omstandigheden rijst de vraag of het belang van de bestaande aandeelhouders niet helemaal verwaterd had moeten worden. De Commissie merkt op dat de uitgifteprijs werd vastgesteld met een korting van 50 % op de gemiddelde marktprijs gedurende vijftig dagen voorafgaand aan de vaststelling van de uitgifteprijs. De Commissie merkt ook op dat de verwatering van het belang van de bestaande aandeelhouders enorm groot was, want na die herkapitalisatie bezaten zij slechts 5,1 % van de aandelen van de Bank. Daardoor zou het toepassen van een verdere korting op de marktprijs een te verwaarlozen effect hebben gehad op de vergoeding van het HFSF. Gezien de specifieke situatie van de Griekse banken, zoals uiteengezet in overweging 320, en gezien het feit dat de noodzaak van steun voortvloeit uit een kwijtschelding van schulden ten gunste van de staat, is de Commissie van mening dat de uitgifteprijs van de aandelen waarop de staat heeft ingeschreven, laag genoeg is.

(322)

Het HFSF heeft ook warrants uitgeschreven en kende één warrant toe voor elk nieuw aandeel waarop door een particuliere belegger werd ingeschreven bij de herkapitalisatie van voorjaar 2013. Aan die warrants van het HFSF waren geen kosten verbonden. Zoals uiteengezet in overweging 112, geeft elke warrant het recht om 8,23 aandelen van het HFSF te kopen op van tevoren bepaalde tijdstippen en tegen vaste uitoefenprijzen. De uitoefenprijs is gelijk aan de inschrijfprijs van het HFSF vermeerderd met een jaarlijks en cumulatief rentepercentage (4 % over het eerste jaar, 5 % over het tweede jaar, 6 % over het derde jaar, 7 % over het vierde jaar en tot slot 8 % (op jaarbasis) over de laatste zes maanden). De vergoeding die het HFSF voor de aandelen ontvangt die zij in eigendom heeft, wordt in feite beperkt tot die renteniveaus. Die vergoeding is lager dan de bandbreedte van 7 % tot 9 % zoals die in de Herkapitalisatiemededeling is gedefinieerd. Aangezien die warrants echter van essentieel belang waren bij de claimemissie en de particuliere plaatsing die door de Bank in gang is gezet vóór de herkapitalisatie van voorjaar 2013, is de Commissie van mening dat de Bank dankzij die warrants het steunbedrag met 1 079 miljoen EUR heeft kunnen verlagen. Door de lage kapitaalratio van de Bank vóór de herkapitalisatie en de zeer onzekere situatie op dat moment, bleek zelfs uit de toentertijd beschikbare simulaties dat particuliere beleggers zonder de warrants geen afdoende rendement zouden realiseren en dus van deelname zouden afzien. Vanwege de redenen die in de overwegingen 313 en 320 zijn uiteengezet, kan de Commissie een dergelijke afwijking van de vereisten aan standaardvergoedingen zoals die in de Herkapitalisatiemededeling zijn neergelegd, accepteren omdat het HFSF bij uitoefening van de warrants een minimale positieve vergoeding zou ontvangen en omdat het een van de doelstellingen van het MEFP was om een aantal particuliere beleggers aan te trekken (om sommige banken onder particulier management te houden en situaties te vermijden waarin de zeggenschap over het gehele bankwezen bij het HFSF zou berusten). Die acceptatie is mede gebaseerd op het feit dat de HFSF-wet, als gewijzigd in maart 2014, niet voorziet in een aanpassing van de warrants bij een verhoging van het aandeelkapitaal zonder voorkeursrechten. Daarnaast kan bij een claimemissie uitsluitend de uitoefenprijs van de warrants aangepast worden. Die aanpassing mag pas „ex-post” plaatsvinden en wel voor een bedrag dat niet hoger mag zijn dan de opbrengst uit de verkoop van de voorkeursrechten van het HFSF. Bovendien heeft Griekenland de toezegging gedaan om voorafgaand aan een terugkoop van de warrants die door het HFSF zijn uitgegeven, daarvoor de goedkeuring van de Commissie te verkrijgen. Daardoor kan de Commissie waarborgen dat door eventuele toekomstige terugkoopacties de vergoeding voor het HFSF niet verder wordt verlaagd en de vergoeding voor de houders van de warrants niet verhoogd wordt.

(323)

Wat het feit betreft dat er aan de HFSF-aandelen geen stemrecht is verbonden, wijst de Commissie er nogmaals op dat de behoefte aan steun in het algemeen geen gevolg is geweest van buitensporige risico's die er genomen zijn. Daarnaast was een van de doelstellingen van het gezamenlijke programma van de Griekse regering, de Unie, het IMF en de ECB om een aantal banken onder particulier management te houden. Bovendien boden het relatiekader en de automatische herintroductie van stemrechten indien het herstructureringsplan niet uitgevoerd zou worden, de benodigde waarborgen tegen het nemen van buitensporige risico's door particuliere managers. Tot slot vormen het PSI-programma en de terugkoop van december 2012 een soort vergoeding voor de staat aangezien deze aanspraak kon maken op een vermindering van enkele miljarden euro van zijn schuld jegens de Bank. Vanwege bovengenoemde redenen kan de Commissie accepteren dat het HFSF aandelen zonder stemrecht heeft ontvangen. De Commissie concludeert derhalve dat maatregel B3 noodzakelijk was.

(324)

Samengevat kan geconcludeerd worden dat de maatregelen B1, B2, en B3 wat bedrag en vorm betreft, noodzakelijk zijn als reddingssteun.

7.4.3.   Evenredigheid — maatregelen ter beperking van negatieve overloopeffecten

(325)

De Bank heeft een zeer groot bedrag aan staatssteun ontvangen. Die situatie kan daarom leiden tot ernstige mededingingsverstoringen. Griekenland heeft echter de toezegging gedaan om een aantal maatregelen uit te voeren die gericht zijn op beperking van negatieve overloopeffecten. De toezeggingen bepalen specifiek dat de activiteiten van de Bank op commerciële basis uitgevoerd blijven worden, zoals uiteengezet in de overwegingen 157 en 158. Griekenland heeft zich ook verbonden tot een overnameverbod, alsmede tot een aantal desinvesteringen in het buitenland en op niet-bancair gebied in Griekenland, zoals uiteengezet in overweging 159. De beperkingen van de mededingingsverstoring zullen verder worden beoordeeld in punt 7.6.

(326)

Er is ook een monitoring trustee bij de Bank benoemd om toezicht te houden op de correcte uitvoering van de toezeggingen inzake corporate governance en commerciële activiteiten. Hiermee worden nadelige wijzigingen in de commerciële praktijk van de Bank voorkomen en mogelijke negatieve overloopeffecten verminderd.

(327)

Tot slot is er op 25 juni 2014 een nieuw uitgebreid herstructureringsplan bij de Commissie ingediend. Dit herstructureringsplan zal worden beoordeeld in punt 7.6.

(328)

De conclusie luidt dan ook dat de twijfels als geformuleerd in het besluit tot inleiding NBG zijn weggenomen. De maatregelen B1, B2 en B3 zijn evenredig gezien punt 15 van de Bankenmededeling 2008

7.4.4.   Conclusie over de verenigbaarheid van de herkapitalisaties door het HFSF met de Bankenmededeling 2008, de Herkapitalisatiemededeling en de Verlengingsmededeling 2011

(329)

Derhalve luidt de conclusie dat de herkapitalisaties door het HFSF (maatregelen B1, B2 en B3) geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn gezien punt 15 van de Bankenmededeling 2008, de Herkapitalisatiemededeling en de Verlengingsmededeling 2011. Dat betekent dat de maatregelen B1, B2 en B3 verenigbaar zijn met de Bankenmededeling 2008, de Herkapitalisatiemededeling en de Verlengingsmededeling 2011.

7.5.   VERENIGBAARHEID VAN DE OVERNAME VAN DE DRIE COÖPERATIEVE BANKEN, DE FB BANK EN DE PROBANK MET DE HERSTRUCTURERINGSMEDEDELING

(330)

In punt 23 van de Herstructureringsmededeling wordt uiteengezet dat overnames van ondernemingen door ondersteunde banken niet met overheidsmiddelen gefinancierd mogen worden tenzij dit van essentieel belang is om de levensvatbaarheid van een onderneming te herstellen. Daarnaast is in de punten 40 en 41 van de Herstructureringsmededeling bepaald dat staatssteun niet gebruikt mag worden voor de overnames van concurrerende bedrijven, tenzij zij deel uitmaken van een consolidatieproces dat noodzakelijk is om de financiële stabiliteit te herstellen of een daadwerkelijke mededinging te garanderen. Bovendien kunnen overnames het herstel van de levensvatbaarheid in gevaar brengen of compliceren. De Commissie moet dan ook nagaan of de overnames door de Bank verenigbaar zijn met de Herstructureringsmededeling.

7.5.1.   Verenigbaarheid van de overname van geselecteerde passiva van de drie coöperatieve banken met de Herstructureringsmededeling

7.5.1.1.   Effect van de overname op de levensvatbaarheid van de Bank op lange termijn

(331)

Door de overname van de geselecteerde activa en passiva van de drie coöperatieve banken is de levensvatbaarheid van de Bank op lange termijn verbeterd.

(332)

Meer in het bijzonder hadden de Griekse banken tussen 2010 en medio 2012 al te maken gehad met een aanzienlijke uitstroom van deposito's en waren zij uitgesloten van de internationale financieringsmarkten. Dat is de reden dat vier van de vijf grootste Griekse banken een bod deden op de overname van deposito's van de drie coöperatieve banken. De integratie van deposito's van de drie coöperatieve banken op de balans van de Bank was gunstig voor haar liquiditeitsprofiel. Indien de Bank deposito's van de drie coöperatieve banken niet had overgenomen, zou haar verhouding kredieten/deposito's hoger zijn geweest.

(333)

Daarnaast heeft de Bank de overgenomen deposito's snel op haar balans geïntegreerd zonder dat er een dure infrastructuur of een duur vestigingsnetwerk overgenomen hoefde te worden. Bovendien heeft de Bank ook geen leningen overgenomen; dat betekent dat haar risico's of kapitaalvereisten door de overname niet zijn vergroot.

7.5.1.2.   Effect van de overname op het steunbedrag dat de Bank nodig heeft

(334)

In overeenstemming met punt 23 van de Herstructureringsmededeling mag herstructureringssteun niet worden gebruikt voor de overname van andere bedrijven, maar alleen voor dekking van herstructureringskosten die noodzakelijk zijn voor het herstel van de levensvatbaarheid van de Bank. Hoewel de overname positieve gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid van de Bank, is dat in dit geval niet van essentieel belang voor haar levensvatbaarheid in de zin van punt 23 van de Herstructureringsmededeling.

(335)

De aankoopprijs was echter bijzonder laag. De vergoeding die de Bank voor de overname van de overgedragen passiva van de drie coöperatieve banken moest betalen, was vastgesteld op […] % van de waarde van de overgedragen deposito's hetgeen overeenkwam met minder dan […] miljoen EUR ofwel circa [0 tot 0,02] % van de totale activa van de Bank per december 2011. Die vergoeding kan derhalve als bijzonder laag worden aangemerkt.

(336)

De conclusie luidt dan ook dat de overname van de drie coöperatieve banken niet strijdig is geweest met het beginsel dat alleen de minimaal noodzakelijk steun mag worden verleend.

7.5.1.3.   Verstorend effect van de overname op de mededinging

(337)

In overeenstemming met de punten 39 en 40 van de Herstructureringsmededeling mag staatssteun niet ten koste van niet-gesteunde bedrijven voor de overname van concurrerende bedrijven gebruikt worden. Punt 41 van de Herstructureringsmededeling stelt verder dat overnames toegestaan kunnen worden als zij deel uitmaken van een consolidatieproces dat noodzakelijk is om de financiële stabiliteit te herstellen of een daadwerkelijke mededinging te garanderen, dat het overnameproces eerlijk moet zijn en dat de overname de voorwaarden voor een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt dient te verzekeren

(338)

De Bank van Griekenland was van mening dat de drie coöperatieve banken niet levensvatbaar waren en dat er met het oog op het handhaven van de financiële stabiliteit afwikkelingsmaatregelen voor die banken noodzakelijk waren. De overname van de drie coöperatieve banken kan daarom worden gezien als onderdeel van een consolidatieproces dat noodzakelijk is voor het herstel van het soort financiële stabiliteit dat beschreven wordt in punt 41 van de Herstructureringsmededeling.

(339)

Daarnaast was de aankoopprijs bijzonder laag. Geen enkele niet-gesteunde bieder heeft een geldig bod op de overname van de activa en passiva van de drie coöperatieve banken uitgebracht en het verkoopproces was open en niet-discriminerend. De overname van de geselecteerde activa en passiva van de bank van Achaia door de Bank was ook goedgekeurd (139) door de Griekse mededingingsautoriteit (140). Er kan dan ook van uit worden gegaan dat de resultaten van het verkoopproces geen bedreiging vormen voor een daadwerkelijke mededinging in Griekenland.

(340)

De overname valt dus onder de vrijstelling als bedoeld in punt 41 van de Herstructureringsmededeling.

7.5.1.4.   Conclusie over de overname van de geselecteerde activa en passiva van de drie coöperatieve banken

(341)

Geconcludeerd wordt dat, gezien de unieke situatie van Griekse banken (141) en de specifieke kenmerken van de overname van de drie coöperatieve banken, die overname verenigbaar is met de vereisten als vastgesteld in de Herstructureringsmededeling.

7.5.2.   Verenigbaarheid van de overname van de FB Bank met de Herstructureringsmededeling

7.5.2.1.   Effect van de overname van de FB Bank op de levensvatbaarheid van de Bank op lange termijn

(342)

Voor wat betreft de operationele winstgevendheid zal de overname van de FB Bank het herstel van de levensvatbaarheid van de Bank op lange termijn bevorderen, aangezien het samenvoegen van twee bedrijven op dezelfde geografische markt mogelijkheden tot synergieën biedt. Ten tijde van de overname verwachtte de Bank met name synergieën tot stand te kunnen brengen door het rationaliseren van het netwerk van vestigingen, het afstemmen van het productaanbod en het kredietbeleid en het stroomlijnen en consolideren van het IT-platform. In haar definitieve bod was de verwachting van de Bank dat zij de meeste operationele kosten van de FB Bank kon elimineren en dat zij de kosten van de overgedragen deposito's zou kunnen stroomlijnen met het rentebeleid van de Bank, dat wil zeggen dat zij in staat zou zijn om het rentetarief dat op deposito's van de FB Bank werd betaald, te verlagen tot de rente die de Bank over haar deposito's betaalde, terwijl tegelijkertijd de bestaande klanten van de FB Bank behouden zouden blijven.

(343)

Wat de toekomstige verliezen op leningen betreft, neemt de Bank de leningen van de FB Bank tegen een reële waarde over en niet tegen de boekwaarde. Daardoor wordt het risico op bijzondere waardeverminderingen in de toekomst beperkt.

(344)

Met betrekking tot de liquiditeitspositie heeft de overname een positief effect op de Bank aangezien zij meer deposito's dan nettoleningen heeft overgenomen.

(345)

Wat de kapitaalvereisten betreft, wordt in herinnering gebracht dat in het bod van de Bank de voorwaarde was opgenomen dat het HFSF de kapitaalbehoeften zou dekken voortvloeiende uit de overname van de activa van de FB Bank. Uiteindelijk heeft de Bank geen gebruikgemaakt van die mogelijkheid omdat zij in staat bleek om in mei 2014 voldoende particulier kapitaal op de markt aan te trekken.

(346)

De Commissie concludeert derhalve dat de overname een positief effect heeft op het herstellen van de levensvatbaarheid van de Bank op lange termijn.

7.5.2.2.   Effect van de overnames op het steunbedrag dat de Bank nodig heeft

(347)

In overeenstemming met punt 23 van de Herstructureringsmededeling mag herstructureringssteun niet worden gebruikt voor de overname van andere bedrijven, maar alleen voor dekking van herstructureringskosten die noodzakelijk zijn voor het herstel van de levensvatbaarheid van de Bank. Hoewel de overname positieve gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid van de Bank, is dat in dit geval niet van essentieel belang voor haar levensvatbaarheid in de zin van punt 23 van de Herstructureringsmededeling.

(348)

De Bank heeft geen vergoeding betaald voor de aankoop van de geselecteerde activa en passiva van de FB Bank. Daarnaast was in het bod van de Bank de voorwaarde opgenomen dat het HFSF de kapitaalbehoeften zou dekken voortvloeiende uit de overname van de activa van de FB Bank. Daardoor had de verkrijger als gevolg van de overname geen aanvullende staatssteun nodig. Wat de toekomstige potentiële kapitaalbehoeften als gevolg van de overname betreft, wordt opgemerkt dat de activa tegen een reële waarde zijn overgenomen, hetgeen het risico op extra verliezen in de toekomst beperkt.

(349)

De conclusie luidt dan ook dat de Bank de steun niet heeft gebruikt ter financiering van de overname van de FB Bank en dat de overname ook niet strijdig is met het beginsel dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt moet zijn.

7.5.2.3.   Verstorend effect van de overnames op de mededinging

(350)

In overeenstemming met de punten 39 en 40 van de Herstructureringsmededeling mag staatssteun niet ten koste van niet-gesteunde bedrijven voor de overname van concurrerende bedrijven gebruikt worden. Punt 41 van de Herstructureringsmededeling stelt verder dat overnames toegestaan kunnen worden als zij deel uitmaken van een consolidatieproces dat noodzakelijk is om de financiële stabiliteit te herstellen of een daadwerkelijke mededinging te garanderen, dat het overnameproces eerlijk moet zijn en dat de overname de voorwaarden voor een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt dient te verzekeren.

(351)

Zoals eerder al opgemerkt in overweging 76 was de FB Bank op een zelfstandige basis geen levensvatbare bank. In het MEFP van december 2012 is de afwikkeling van de ondergekapitaliseerde banken voorzien middels een Purchase & Assumption-procedure of, middels de op één na beste optie, te weten de oprichting van een overbruggingsbank. Zoals eerder vermeld in overweging 77, en in overeenstemming met het MEFP, heeft de Bank van Griekenland opgemerkt dat het nemen van afwikkelingsmaatregelen cruciaal was om het vertrouwen van depositohouders in het Griekse bankwezen in stand te houden. De transactie kan daarom worden gezien als onderdeel van een consolidatieproces dat noodzakelijk is voor het herstel van het soort financiële stabiliteit zoals beschreven in punt 41 van de Herstructureringsmededeling.

(352)

Geen enkele niet-gesteunde bieder heeft een geldig bod op de overname van de activa en passiva van de drie coöperatieve banken gedaan en het verkoopproces was open en niet-discriminerend. Dat betekent dat er geen sprake was van het buitensluiten van niet-gesteunde bieders door de Bank. De overname van de FB Bank was ook goedgekeurd door de Griekse mededingingsautoriteit (142). Er kan dan ook van uit worden gegaan dat de resultaten van het verkoopproces geen bedreiging vormen voor een daadwerkelijke mededinging in Griekenland.

(353)

Gezien bovenstaande overwegingen kan geconcludeerd worden dat de overname van de FB Bank dus onder de vrijstelling als bedoeld in punt 41 van de Herstructureringsmededeling valt.

7.5.2.4.   Conclusie over de overname van de FB Bank

(354)

Geconcludeerd kan worden dat, gezien de specifieke kenmerken van de overname van de FB Bank, de overname in overeenstemming is met de vereisten van de Herstructureringsmededeling.

7.5.3.   Verenigbaarheid van de overname van de Probank met de Herstructureringsmededeling

7.5.3.1.   Effect van de overname van de Probank op de levensvatbaarheid van de Bank op lange termijn

(355)

Voor wat betreft de operationele winstgevendheid, zal de overname van de Probank het herstel van de levensvatbaarheid van de Bank op lange termijn bevorderen door de synergieën die de Bank tot stand kan brengen. Ten tijde van de overname verwachtte de Bank aan het einde van 2015 synergieën te kunnen realiseren voor een bedrag van […] miljoen EUR per jaar (143). De Bank verwachtte die synergieën met name tot stand te kunnen brengen door het rationaliseren van het netwerk van vestigingen en door het reduceren van het personeelsbestand van de gecombineerde entiteit, door het samenvoegen van de bedrijfsfuncties en het consolideren van de IT-systemen en van gecentraliseerde activiteiten. Bovendien verwachtte de Bank dat zij een aanzienlijk deel van de synergieën zou kunnen realiseren door het stroomlijnen van de kosten van de overgedragen deposito's met het rentebeleid van de Bank, dat wil zeggen dat zij in staat zou zijn om het rentetarief dat op deposito's van de Probank werd betaald, te verlagen tot de rente die over deposito's van de Bank werden betaald.

(356)

Wat de toekomstige verliezen op leningen betreft, heeft de Bank de leningen van de Probank tegen een reële waarde overgenomen en niet tegen de boekwaarde. Daardoor wordt het risico op bijzondere waardeverminderingen in de toekomst beperkt.

(357)

Met betrekking tot de liquiditeitspositie heeft de overname een positief effect op de Bank aangezien zij meer deposito's dan nettoleningen heeft overgenomen. De overname levert daardoor een bijdrage aan het verbeteren van de verhouding kredieten/deposito's van de Bank.

(358)

Wat de kapitaalvereisten betreft, wordt in herinnering gebracht dat in het bod van de Bank de voorwaarde was opgenomen dat het HFSF de kapitaalbehoeften zou dekken voortvloeiende uit de overname van de activa van de Probank. Uiteindelijk heeft de Bank geen gebruikgemaakt van die mogelijkheid omdat zij in staat bleek om in mei 2014 voldoende particulier kapitaal op de markt aan te trekken.

(359)

De Commissie concludeert derhalve dat de overname een positief effect heeft op het herstellen van de levensvatbaarheid van de Bank op lange termijn.

7.5.3.2.   Effect van de overnames op het steunbedrag dat de Bank nodig heeft

(360)

In overeenstemming met punt 23 van de Herstructureringsmededeling mag herstructureringssteun niet worden gebruikt voor de overname van andere bedrijven, maar alleen voor dekking van herstructureringskosten die noodzakelijk zijn voor het herstel van de levensvatbaarheid van de Bank. Hoewel de overname positieve gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid van de Bank, is dat in dit geval niet van essentieel belang voor haar levensvatbaarheid in de zin van punt 23 van de Herstructureringsmededeling.

(361)

De Bank heeft geen vergoeding betaald voor de aankoop van de geselecteerde activa en passiva van de Probank. Daarnaast was in het bod van de Bank de voorwaarde opgenomen dat het HFSF de kapitaalbehoeften zou dekken voortvloeiende uit de overname van de activa van de Probank. Daardoor had de verkrijger als gevolg van de overname geen aanvullende staatssteun nodig. Wat de toekomstige potentiële kapitaalbehoeften als gevolg van de overname betreft, wordt opgemerkt dat de activa tegen een reële waarde zijn overgenomen, hetgeen het risico op extra verliezen in de toekomst beperkt.

(362)

De conclusie luidt dan ook dat de Bank de steun niet heeft gebruikt ter financiering van de overname van de Probank en dat de overname ook niet strijdig is met het beginsel dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt moet zijn.

7.5.3.3.   Verstorend effect van de overname op de mededinging

(363)

In overeenstemming met de punten 39 en 40 van de Herstructureringsmededeling mag staatssteun niet ten koste van niet-gesteunde bedrijven voor de overname van concurrerende bedrijven gebruikt worden. Punt 41 van de Herstructureringsmededeling stelt verder dat overnames toegestaan kunnen worden als zij deel uitmaken van een consolidatieproces dat noodzakelijk is om de financiële stabiliteit te herstellen of een daadwerkelijke mededinging te garanderen, dat het overnameproces eerlijk moet zijn en dat de overname de voorwaarden voor een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt dient te verzekeren

(364)

Zoals eerder al opgemerkt in overweging 86 was de Probank op een zelfstandige basis geen levensvatbare bank. In het MEFP van mei 2013 is de afwikkeling van de ondergekapitaliseerde banken voorzien middels een Purchase & Assumption-procedure. Zoals eerder vermeld in overweging 87 heeft de Bank van Griekenland opgemerkt dat het nemen van afwikkelingsmaatregelen cruciaal was om het vertrouwen van de depositohouders in het Griekse bankwezen in stand te houden. De overname kan daarom worden gezien als onderdeel van een consolidatieproces dat noodzakelijk is voor het herstel van het soort financiële stabiliteit zoals beschreven in punt 41 van de Herstructureringsmededeling.

(365)

Geen enkele niet-gesteunde bieder heeft een geldig bod op de overname van de Probank uitgebracht en het verkoopproces was open en niet-discriminerend. Dat betekent dat er geen sprake was van het buitensluiten van niet-gesteunde bieders door de Bank. De overname van de Probank was ook goedgekeurd door de Griekse mededingingsautoriteit. Er kan dan ook van uit worden gegaan dat de resultaten van het verkoopproces geen bedreiging vormen voor een daadwerkelijke mededinging in Griekenland.

(366)

Gezien bovenstaande overwegingen kan geconcludeerd worden dat de overname van de Probank dus onder de vrijstelling als bedoeld in punt 41 van de Herstructureringsmededeling valt.

7.5.3.4.   Conclusie over de overname van de Probank

(367)

Geconcludeerd kan worden dat, gezien de specifieke kenmerken van de overname van de Probank, de overname in overeenstemming is met de vereisten van de Herstructureringsmededeling.

7.6.   VERENIGBAARHEID VAN DE MAATREGELEN A, B1, B2 EN B3 MET DE HERSTRUCTURERINGSMEDEDELING

7.6.1.   Mogelijke problemen en gevolgen voor de beoordeling op grond van de Herstructureringsmededeling

(368)

Zoals aangegeven in de punten 2.1.1 en 2.1.2 komen de moeilijkheden die de Bank het hoofd moet bieden hoofdzakelijk voort uit de Griekse staatsschuldencrisis en de zware recessie in Griekenland en Zuid-Europa. Wat betreft de eerste factor, raakte de Griekse regering de toegang tot de financiële markten kwijt en moest zij uiteindelijk een akkoord met haar binnenlandse en buitenlandse crediteuren afsluiten, het PSI-programma, wat resulteerde in een afwaardering van de vorderingen op de staat met 53,3 %. Bovendien werd 31,5 % van de vorderingen omgeruild voor nieuwe GGB's met lagere rentes en langere looptijden. Die nieuwe GGB's werden in december 2012 door de staat van de Griekse banken teruggekocht voor een prijs die lag tussen 30,2 % en 40,1 % van hun nominale waarde, wat resulteerde in een verder verlies voor de Griekse banken. Naast de gevolgen van het PSI-programma en van de terugkoop van schulden voor haar kapitaalpositie kende de Bank tussen 2010 en medio 2012 ook enorme deposito-uitstromen vanwege het risico dat Griekenland uit de eurozone zou stappen als gevolg van een onhoudbare staatsschuld en de economische recessie.

(369)

De omvang van de maatregelen B1, B2 en B3 bedraagt 9 756 miljoen EUR, minder dan het bedrag van het geboekte verlies na het PSI-programma (11 735 miljoen EUR). In een dergelijk geval, en indien de problemen niet hoofdzakelijk uit het nemen van buitensporige risico's voortkomen, bepaalt punt 14 van de Verlengingsmededeling 2011 dat de Commissie haar eisen zal versoepelen.

(370)

De Commissie erkent dat een deel van de kapitaalbehoeften voortvloeit uit regelmatige blootstelling van een financiële instelling aan het overheidsrisico van het land zelf ervan. In de overwegingen 60 en 71 van het besluit tot inleiding NBG wordt eveneens op dit feit gewezen. Dat betekent dat de Bank in haar herstructureringsplan minder aandacht hoeft te besteden aan de aanpak van morele risico's dan andere gesteunde financiële instellingen, die mogelijk buitensporige risico's hebben genomen. Aangezien de steunmaatregelen minder verstorend zijn, moeten de genomen maatregelen ter beperking van de mededingingsverstoring derhalve proportioneel worden afgezwakt. Aangezien het PSI-programma en de terugkoop van schuld een kwijtschelding van schulden ten gunste van de staat vormen, mag de vergoeding van de staat bij een herkapitalisering van banken lager zijn. De Commissie wijst er echter op dat de blootstelling van de Bank aan het Griekse overheidsrisico groter was dan de blootstelling van een aantal andere grote banken in Griekenland. Daardoor kunnen niet alle verliezen op GGB's aan de reguliere blootstelling van een financiële instelling aan het overheidsrisico van het land zelf worden toegeschreven.

(371)

De tweede bron van verliezen voor de Bank zijn de verliezen op haar kredieten aan Griekse huishoudens en ondernemingen. De Commissie is van mening dat deze verliezen voornamelijk aan de uitzonderlijk sterke en langdurige inkrimping van het bbp van circa 25 % gedurende vijf jaar, en niet aan riskante kredietpraktijken van de Bank toe te schrijven zijn. Daarom creëert de steun die is verleend ter dekking van deze verliezen geen moreel risico, wat wel het geval is wanneer steun een bank beschermt tegen de gevolgen van risicogedrag uit het verleden. De steun is daarom minder verstorend (144).

(372)

Een deel van de kapitaalbehoeften en kredietverliezen van de Bank is echter afkomstig van een aantal internationale dochterondernemingen. Zo werd in 2012 verlies geleden op activiteiten in bijvoorbeeld Roemenië en Bulgarije. De buitenlandse activa trokken ook een zware wissel op de liquiditeit aangezien de intra-groep-financiering op 31 december 2012 een omvang had van circa […] miljard EUR.

(373)

Samengevat is punt 14 van de Verlengingsmededeling 2011 van toepassing op een aanzienlijk deel van de verliezen en de daaruit voortvloeiende noodzaak voor steun, zodat de Commissie haar eisen kan versoepelen. Een deel van de behoefte aan steun is ook een gevolg van de Griekse kredietverliezen door de uitzonderlijk zware en lange recessie en niet van riskante kredietverstrekking. Steun die onder dergelijke omstandigheden is verleend, schept geen moreel risico en is daarom minder verstorend.

(374)

Tot slot is een beperkt deel van de behoefte een gevolg van risico's die de Bank zelf heeft genomen.

(375)

Aangezien de Griekse economie echter sinds 2008 met ongeveer 25 % is gekrompen, moet de Bank haar organisatie, kostenstructuur en commerciële netwerk aan deze nieuwe context aanpassen om weer een afdoende winstgevendheid te creëren. Ondanks het feit dat de steun geen gevolg is van het nemen van buitensporige risico's, moet de Bank haar activiteiten herstructureren om haar levensvatbaarheid op lange termijn veilig te stellen.

7.6.2.   Levensvatbaarheid

(376)

Een herstructureringsplan moet ervoor zorgen dat de financiële instelling in staat is om tegen het einde van de herstructureringsperiode haar levensvatbaarheid op lange termijn te herstellen (punt 2 van de Herstructureringsmededeling). In het onderhavige geval geldt als herstructureringsperiode de periode tussen de datum van aanneming van dit besluit en 31 december 2018.

(377)

In overeenstemming met de punten 9 tot en met 11 van de Herstructureringsmededeling heeft Griekenland een uitgebreid en gedetailleerd herstructureringsplan ingediend dat volledige informatie geeft over het ondernemingsmodel van de Bank. Het plan stelt ook de oorzaken vast van de problemen waarmee de Bank te kampen heeft en de maatregelen die zijn genomen om alle levensvatbaarheidskwesties waarmee zij werd geconfronteerd aan te pakken. Het herstructureringsplan beschrijft vooral de strategie die is gekozen voor het behoud van de operationele efficiëntie van de Bank en het aanpakken van het hoge niveau van oninbare leningen, haar kwetsbare liquiditeits- en kapitaalpositie en haar buitenlandse bedrijven, die voor hun financiering en kapitaal afhankelijk waren van het moederbedrijf.

7.6.2.1.   Griekse bancaire activiteiten

(378)

Wat betreft de liquiditeit en de afhankelijkheid van de Bank van Eurosysteem-financiering voorziet het herstructureringsplan in een beperkte groei van de balans in Griekenland, terwijl de depositobasis weer zou moeten gaan groeien. De afhankelijkheid van de noodliquiditeitssteun, die al is gedaald, zal blijven dalen (145), hetgeen ook een bijdrage zal leveren aan het verlagen van de financieringskosten van de Bank.

(379)

De toezegging betreffende de verhouding kredieten/deposito's zoals beschreven in overweging 153 zorgt ervoor dat de balansstructuur van de Bank aan het einde van de herstructureringsperiode adequaat zal zijn. Door de verkoop van effecten en andere niet-kernactiviteiten wordt daarnaast de liquiditeitspositie van de Bank versterkt. Als gevolg van de fragiele situatie waarin de Griekse bancaire sector nog steeds verkeert, kan de Commissie het verzoek van de Griekse autoriteiten accepteren om liquiditeit aan de Bank te mogen verschaffen op grond van de garantiemaatregel en de maatregel voor staatsobligatieleningen in het kader van de steunregeling voor Griekse banken.

(380)

Om haar financieringskosten te verlagen, heeft Griekenland ook een toezegging gedaan dat de Bank de rentes die zij op deposito's in Griekenland betaalt, zal blijven verlagen, zoals beschreven in overweging 153. Een dergelijke daling van de kosten van deposito's vormt een zeer belangrijke bijdrage aan de verbetering van de winstgevendheid van de Bank vóór voorzieningen.

(381)

Sinds het begin van de crisis heeft de Bank haar commerciële netwerk in Griekenland aanzienlijk gerationaliseerd door vermindering van het aantal vestigingen en medewerkers. Per 31 december 2017 zullen de totale kosten van de Bank verder omlaag zijn gebracht. Te dien einde heeft Griekenland toegezegd dat de Bank uiterlijk per 31 december 2017 haar vestigingen en medewerkers in Griekenland zal verminderen tot respectievelijk […] en […], waarbij de maximale totale kosten in Griekenland […] miljoen EUR zullen bedragen. De verwachte kosten-inkomstenratio zal aan het einde van de herstructureringsperiode minder dan […] % bedragen. De Commissie is van mening dat het herstructureringsplan een waarborg vormt voor de efficiëntie van de Bank in de nieuwe marktomgeving.

(382)

Een andere belangrijke factor is het beheer van oninbare leningen. De Bank is voornemens om haar aanpak op dit gebied te verbeteren om de verliezen te minimaliseren. In het nieuwe bedrijfsvoeringsmodel is een speciale afdeling binnen de Bank verantwoordelijk voor die oninbare leningen met als prioriteit om zoveel mogelijk uitstaande schulden te verhalen en om de hoeveelheid oninbare leningen te verminderen door structurele veranderingen in de aanpak ervan. Griekenland heeft bovendien de toezegging gedaan dat de Bank strikte normen zal hanteren voor haar kredietbeleid, teneinde de waarde voor de Bank in elk stadium van het kredietproces te maximaliseren, zoals beschreven in overweging 157.

7.6.2.2.   Corporate governance

(383)

Een ander punt van aandacht is de governance van de Bank, gezien het feit dat het HFSF de meerderheid van de aandelen van de Bank bezit sinds de verhoging van het aandelenkapitaal in 2014, zij het met beperkte stemrechten. Daarnaast houden sommige particuliere aandeelhouders warrants. Die aandeelhouders zouden dus maximaal profijt trekken wanneer de aandelenkoers tijdens de herstructureringsperiode sterk zou stijgen. Omdat een dergelijke situatie tot een moreel dilemma zou kunnen leiden, is er in 2013 een specifiek relatiekader afgesproken tussen de Bank en het HFSF. Dat akkoord beschermt de dagelijkse bedrijfsvoering van de Bank tegen overmatige inmenging van haar belangrijkste aandeelhouders en garandeert door middel van adequate overlegprocedures dat het HFSF kan toezien op de uitvoering van het herstructureringsplan en kan voorkomen dat het management van de Bank buitensporige risico's neemt. De Bank heeft ook toegezegd om de blootstelling van aan haar gelieerde kredietnemers nauwlettend te controleren. De Commissie staat tot slot positief tegenover het feit dat het HFSF automatisch weer zijn volledige stemrechten zal terugkrijgen als de Bank stopt met de uitvoering van haar herstructureringsplan.

7.6.2.3.   Internationale activiteiten

(384)

Sommige internationale activiteiten van de Bank hebben haar kapitaal, liquiditeit en winstgevendheid in het verleden uitgeput, zoals eerder uiteengezet in overweging 372.

(385)

In het herstructureringsplan is een verschuiving van de activiteiten van de Bank voorzien naar de binnenlandse markt en Turkije. De Bank is reeds begonnen met het rationaliseren van de buitenlandse dochterondernemingen om het kredietverleningsproces te versterken en het financieringstekort bij de dochterondernemingen te verkleinen. Griekenland heeft toegezegd dat de Bank haar […] en haar buitenlandse dochterondernemingen in […] zal afstoten.

(386)

Dat betekent dat de totale hoeveelheid activa buiten Griekenland en Turkije van 31 december 2012 tot 31 december 2017 met […] % zal afnemen.

(387)

Griekenland heeft daarnaast toegezegd dat de Bank haar belang in de Turkse dochteronderneming Finansbank zal afbouwen middels […]. […] is positief aangezien de kapitaalpositie van de Bank hierdoor verbeterd wordt. Met betrekking tot het feit dat de Bank voornemens is om haar meerderheidsbelang in de Finansbank te handhaven, merkt de Commissie op dat de Finansbank in de afgelopen jaren telkens winstgevend is geweest. De Commissie merkt eveneens op dat de Bank voornemens is om de kosten van de Finansbank en de risico's die door die onderneming worden genomen, nauwlettend in de gaten te houden. Door de toezegging dat de Bank geen […] aan de Finansbank zal verstrekken wordt gewaarborgd dat de Finansbank […]. Gezien bovenstaande overwegingen is de Commissie van mening dat het in stand houden van een meerderheidsbelang in de Finansbank geen bedreiging vormt voor het herstel van de winstgevendheid.

(388)

Derhalve luidt de conclusie dat de Bank haar buitenlandse activiteiten in voldoende mate zal herstructureren en dat zij haar blootstelling aan de minder levensvatbare buitenlandse activiteiten zal verminderen.

7.6.2.4.   Conclusie inzake de levensvatbaarheid

(389)

Uit het herstructureringsplan blijkt dat de Bank een redelijke hoeveelheid stress kan weerstaan, aangezien de Bank bij het ongunstige scenario aan het einde van de herstructureringsperiode winstgevend blijft met een tier 1-kernkapitaalratio die hoog genoeg is (146).

(390)

Het bedrag aan aanvullend kapitaal dat in 2014 is aangetrokken, te weten 2 500 miljoen EUR, volstaat om levensvatbaar te zijn in het basisscenario van de stresstest van 2013. Bij de beoordeling van de kapitaalbehoeften op grond van het basisscenario heeft de Bank van Griekenland al een aantal aanpassingen doorgevoerd die resulteerden in een toename van de geschatte kapitaalbehoeften in vergelijking met de kapitaalbehoeften zoals die door de Bank in haar eigen basisscenario waren geschat. Bij de basiskapitaalbehoeften die door de Bank van Griekenland zijn voorzien, wordt derhalve een bepaald stressniveau verondersteld. Om te concluderen dat de Bank levensvatbaar is, eist de Commissie niet dat de Bank vooraf voldoende kapitaal heeft om ook de kapitaalbehoeften in het ongunstige scenario te dekken die door de Bank van Griekenland werden vastgesteld, aangezien die laatste schattingen een hoog stressniveau impliceren.

(391)

Bovendien is het positief dat de Bank geen aanvullende beleggingen in risicovolle effecten zal doen, wat zal bijdragen aan het behoud van haar kapitaal- en liquiditeitspositie.

(392)

De Commissie concludeert derhalve dat de herstructureringsmaatregelen zoals die in het herstructureringsplan zijn voorzien, adequaat zijn om de levensvatbaarheid van de Bank te herstellen.

7.6.3.   Eigen bijdrage en deling in de lasten

(393)

Zoals vermeld in deel 3 van de Herstructureringsmededeling is het nodig dat banken en hun belanghebbenden zo veel mogelijk bijdragen aan de herstructurering om ervoor te zorgen dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt blijft. Banken moeten derhalve hun eigen middelen voor de financiering van de herstructurering gebruiken, bijvoorbeeld door de verkoop van activa, terwijl de belanghebbenden de verliezen van de bank daar waar mogelijk op moeten vangen. De door Griekenland gedane toezeggingen moeten ervoor zorgen dat eigen middelen worden gebruikt en dat de oorspronkelijke aandeelhouders en particuliere beleggers die hybride kapitaal van de Bank in bezit hebben, aan de herstructurering bijdragen

7.6.3.1.   Eigen bijdrage van de Bank: desinvestering en kostenbeperking

(394)

De Bank heeft reeds een aantal kleine bedrijfsonderdelen afgestoten zoals de verzekeringsactiviteiten in Turkije en een meerderheidsbelang in haar vastgoeddochteronderneming.

(395)

In het herstructureringsplan is de verkoop van een minderheidsbelang in de Finansbank voorzien zoals beschreven in overweging 387. Hierdoor is de Bank in staan om intern kapitaal te genereren. Daarnaast zal de Bank niet alleen […] verkopen, maar ook haar private equity-dochteronderneming en andere effecten. Door de al uitgevoerde schuldenafbouw en de desinvesteringen en na een verdere vermindering van de schulden en de afstoting van buitenlandse bedrijven, zal de Bank een aanzienlijk bedrag aan kapitaal genereren. Door de inkrimping van de internationale activa van de Bank wordt ook het risico aanzienlijk gereduceerd dat er in de toekomst meer steun nodig zal zijn. Hierdoor wordt tevens een bijdrage geleverd aan het beperken van het steunbedrag tot het noodzakelijke minimum.

(396)

Ter beperking van haar kapitaalbehoeften heeft de Bank de toezegging gedaan dat zij geen […] zal gebruiken zoals beschreven in overweging 154. Daarnaast heeft Griekenland de toezegging gedaan dat de Bank geen dure overnames zal doen.

(397)

De Bank heeft ook een ingrijpend kostenbesparingsprogramma in gang gezet zoals aangegeven in punt 2.4.2. De kosten van de Bank zullen tot 2017 verder afnemen. Bovendien wordt het personeelsbestand gereduceerd en worden de meeste salarissen naar beneden bijgesteld.

7.6.3.2.   Deling in de lasten door de historische aandeelhouders en op de markt aangetrokken nieuw kapitaal

(398)

Het belang van de bestaande aandeelhouders van de Bank is sterk verwaterd door de claimemissies in 2009 en 2010 (147) en door de daaropvolgende herkapitalisatie door het HFSF (maatregel B3). Het belang dat door de aandeelhouders van de Bank werd gehouden, is daardoor afgenomen van 100 % voorafgaand aan de herkapitalisatie van voorjaar 2013 tot slechts 5,1 % daarna. Daarnaast is er sinds 2007 geen dividend uitgekeerd aan gewone aandeelhouders en sinds 2009 ook niet aan Amerikaanse houders van preferente aandelen. Naast de deling van de lasten door de historische aandeelhouders heeft de Bank sinds het begin van de crisis eind 2008 een aanzienlijke hoeveelheid kapitaal aangetrokken, te weten 1 247 miljoen EUR in 2009, 1 815 miljoen EUR in 2010, 1 079 miljoen EUR in 2013 en 2 500 miljoen EUR in 2014. Dankzij dat aangetrokken kapitaal is de omvang van de kapitaalbehoeften gereduceerd die met staatssteun gedekt had moeten worden.

7.6.3.3.   Deling in de lasten door de houders van achtergestelde schuld

(399)

De houders van achtergestelde schuld van de Bank hebben bijgedragen aan de herstructureringskosten van de Bank. De Bank heeft verscheidene maatregelen voor passivabeheer uitgevoerd om kapitaal te genereren zoals beschreven in de overwegingen 149 en 150.

(400)

De nog uitstaande instrumenten zijn onderworpen aan het couponverbod beschreven in overweging 159. Daarom is de Commissie van oordeel dat voor een gepaste deling in de lasten door de particuliere hybride beleggers van de bank is gezorgd en dat in dat opzicht aan de eisen van de Herstructureringsmededeling is voldaan.

7.6.3.4.   Conclusie over de eigen bijdrage en de deling in de lasten

(401)

De Commissie merkt op dat, in vergelijking met de totale van de staat ontvangen herkapitalisatie, de eigen bijdrage en de deling in de lasten door de verkoop van activa veel lager is dan wat de Commissie normaal gesproken toereikend zou achten. Zo is in het herstructureringsplan geen inkrimping van de Griekse bankactiviteiten voorzien en wordt het meerderheidsbelang in de Finansbank niet van de hand gedaan. Gezien de aspecten die in punt 7.6.1 uiteen zijn gezet, op grond waarvan de Commissie een lagere eigen bijdrage en deling in de lasten kan accepteren, luidt de conclusie echter dat het herstructureringsplan voldoende maatregelen bevat betreffende de eigen bijdrage en de deling in de lasten.

7.6.4.   Maatregelen ter beperking van de mededingingsverstoring

(402)

De Herstructureringsmededeling vereist een herstructureringsplan met maatregelen ter beperking van de mededingingsverstoring en ter waarborging van een concurrerend bankwezen. Bovendien moeten deze maatregelen ook kwesties op het gebied van de morele risico's aanpakken en ervoor zorgen dat staatssteun niet wordt gebruikt voor de financiering van concurrentiebeperkend gedrag.

(403)

Punt 31 van de Herstructureringsmededeling stelt dat de Commissie bij de beoordeling van het steunbedrag en de daaruit voortvloeiende mededingingsverstoringen rekening dient te houden met het absolute en relatieve bedrag van de ontvangen staatssteun en met de mate van deling in de lasten en de positie van de financiële instelling op de markt na de herstructurering. In dat opzicht herinnert de Commissie eraan dat de Bank kapitaal van de staat ter hoogte van 17,3 % van haar RWA heeft ontvangen (148). Daarnaast heeft de Bank liquiditeitsgaranties gekregen voor een bedrag van 12 900 miljoen EUR (per 15 april 2011) oplopend tot 14 798 miljoen EUR (per 31 december 2013). De Bank heeft per die datum ook staatsobligatieleningen ontvangen ter hoogte van 847 miljoen EUR, evenals een door de staat gegarandeerde ELA voor een bedrag van 30,9 miljard EUR per 31 december 2012. De noodzaak tot het uitvoeren van maatregelen ter beperking van mogelijke mededingingsverstoring is dus gerechtvaardigd gezien het grote steunbedrag. Bovendien is het marktaandeel van de Bank in Griekenland groot, met een marktaandeel van 22 % voor kredieten en 25 % voor deposito's op 31 december 2013 (149).

(404)

De Commissie herinnert eraan dat de moeilijkheden van de Bank voornamelijk door externe schokken zijn veroorzaakt, zoals de Griekse staatsschuldencrisis en de langdurige recessie die de Griekse economie sinds 2008 heeft ontwricht. Dit is ook als zodanig geconstateerd in overweging 68 van het besluit tot inleiding NBG. De noodzaak om kwesties op het gebied van de morele risico's aan te pakken, is daardoor kleiner geworden. Zoals besproken in punt 7.6.1 is het verstorende effect van de steunmaatregelen gezien deze factoren lager en is dus de noodzaak voor maatregelen tot beperking van concurrentieverstoringen ook minder. Om die redenen kan de Commissie bij wijze van uitzondering aanvaarden dat het herstructureringsplan, ondanks het hoge steunbedrag, niet voorziet in een verlaging van de balans en de kredieten in Griekenland.

(405)

De Commissie merkt echter op dat de Bank door de herkapitalisaties door de staat haar bancaire activiteiten op buitenlandse markten voort heeft kunnen zetten.

(406)

In dat verband wijst de Commissie op de toezegging om uiterlijk 30 juni 2018, naast de al uitgevoerde schuldenafbouw en herstructurering, ook de buitenlandse activa […] af te stoten (150). De steun wordt dan ook niet gebruikt om de mededinging op die buitenlandse markten te verstoren.

(407)

Griekenland heeft toegezegd dat de Bank geen overnames zal doen waardoor gewaarborgd wordt dat de Bank de ontvangen staatssteun niet zal gebruiken voor de overname van nieuwe activiteiten. Die toezegging draagt ertoe bij dat de steun strikt wordt gebruikt ter ondersteuning van het herstel van de levensvatbaarheid van de Griekse bancaire activiteiten en niet, bijvoorbeeld, voor groei op buitenlandse markten.

(408)

De toezegging om de niet-rendabele hoge rente te verlagen die werd betaald op Griekse deposito's zorgt er ook voor dat de steun niet zal worden gebruikt voor de financiering van strategieën voor het aantrekken van deposito's die de concurrentie op de Griekse markt verstoren. Ook door de toezegging om strikte richtsnoeren te hanteren met betrekking tot de prijsstelling van nieuwe kredieten (151) op basis van een goede kredietrisicobeoordeling, wordt voorkomen dat de Bank de mededinging op de Griekse markt verstoort met ongepaste prijsstellingsstrategieën voor leningen aan klanten.

(409)

De toezegging om […] te desinvesteren waarborgt eveneens dat de steun niet gebruikt zal worden om op die markt te groeien ten koste van niet-gesteunde concurrenten.

(410)

Rekening houdend met de specifieke situatie die wordt beschreven in punt 7.6.1 en de maatregelen in het herstructureringsplan, is de Commissie van mening dat er voldoende waarborgen zijn voor een beperking van de mededingingsverstoring.

7.6.5.   Voortgangsrapportage

(411)

Overeenkomstig punt 5 van de Herstructureringsmededeling zijn er periodieke verslagen vereist, zodat de Commissie kan verifiëren of het herstructureringsplan naar behoren wordt uitgevoerd. Zoals aangegeven in de toezeggingen (152) draagt Griekenland er zorg voor dat de monitoring trustee, die al door de Bank is benoemd met goedkeuring van de Commissie, toezicht zal houden op de door Griekenland gedane toezeggingen betreffende de herstructurering van de activiteiten in Griekenland en in het buitenland, alsook betreffende de corporate governance en de commerciële activiteiten, een en ander tot aan het eind van de herstructureringsperiode, te weten 31 december 2018. De Commissie is daarom van mening dat een passend toezicht op de uitvoering van het herstructureringsplan is gewaarborgd.

7.6.6.   Conclusie over de verenigbaarheid van de maatregelen A, B1, B2 en B3 met de Herstructureringsmededeling

(412)

De Commissie is van mening dat het herstructureringsplan, in samenhang met de toezeggingen in de bijlage bij dit besluit, niet alleen zorgt voor het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van de Bank, maar ook volstaat met betrekking tot de deling in de lasten en de eigen bijdrage en tevens voldoende maatregelen bevat om verstoringen van de mededinging te beperken. Het herstructureringsplan en de ingediende toezeggingen voldoen aan de criteria van de Herstructureringsmededeling.

8.   CONCLUSIE

(413)

De Commissie betreurt dat Griekenland de steunmaatregelen B1, B2, B3, FB4, FB5, PB1 en PB2 op onrechtmatige wijze en in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag heeft uitgevoerd aangezien zij al vóór de formele kennisgeving zijn uitgevoerd. De betreffende maatregelen kunnen echter, evenals de andere maatregelen die in het onderhavige besluit zijn geanalyseerd, als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De volgende door Griekenland uitgevoerde of geplande maatregelen vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag:

a)

de noodliquiditeitssteun verstrekt aan de Nationale Bank van Griekenland SA (hierna „de NBG” genoemd) door de Bank van Griekenland en gegarandeerd door Griekenland (maatregel L2);

b)

de tweede overbruggingsherkapitalisatie van 2 326 miljoen EUR die door het Griekse fonds voor financiële stabiliteit (hierna „het HFSF” genoemd) in december 2012 aan de NBG is toegekend (maatregel B2);

c)

de herkapitalisatie van 8 677 miljoen EUR die in het voorjaar van 2013 door het HFSF aan de NBG is toegekend (maatregel B3);

d)

de financiering van het totale financieringstekort van 456,97 miljoen EUR door het HFSF verband houdende met de activiteiten die in juni en oktober 2013 van de First Business Bank SA (hierna „de FB Bank” genoemd) aan de NBG zijn overgedragen (maatregel FB4);

e)

de toezegging om de kapitaalbehoeften van de NBG te dekken verband houdende met de overname van de activa die in mei 2013 voor een bedrag van 100 miljoen EUR van de FB Bank aan de NBG zijn overgedragen (maatregel FB5);

f)

de financiering van het totale financieringstekort van 562,73 miljoen EUR door het HFSF verband houdende met de activiteiten die in augustus en december 2013 van de Probank SA aan de NBG zijn overgedragen (maatregel PB1), en

g)

de toezegging om de kapitaalbehoeften van de NBG te dekken verband houdende met de overname van de activa die in juli 2013 voor een bedrag van [180 tot 280] miljoen EUR van de Probank aan de NBG zijn overgedragen (maatregel PB2).

2.   De financiering door het HFSF van het totale financieringstekort van 325,8 miljoen EUR in het kader van de overdracht aan de NBG van geselecteerde activa en passiva van de coöperatieve bank van Lesvos-Limnos, de coöperatieve bank van Achaia en de coöperatieve bank van Lamia in maart 2013 vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

3.   Gezien het herstructureringsplan betreffende de groep NBG, waartoe ook de Nationale Bank van Griekenland behoort, evenals al haar dochterondernemingen (Griekse en niet-Griekse bancaire en niet-bancaire dochterondernemingen en vestigingen), dat op 25 juni 2014 is ingediend en de toezeggingen van Griekenland van diezelfde datum, is de volgende staatssteun verenigbaar met de interne markt:

a)

de kapitaalinjectie van 1 350 miljoen EUR die in mei 2009 en december 2011 door Griekenland in de vorm van preferente aandelen aan de NBG is toegekend op grond van de herkapitalisatieregeling (maatregel A);

b)

de door Griekenland gegarandeerde noodliquiditeitssteun die sinds juli 2011 door de Bank van Griekenland aan de NBG is verstrekt voor een bedrag per 31 december 2012 van 30,9 miljard EUR (maatregel L2);

c)

de eerste overbruggingsherkapitalisatie van 7 430 miljoen EUR die door het HFSF in mei 2012 aan de NBG is toegekend (maatregel B1);

d)

de tweede overbruggingsherkapitalisatie van 2 326 miljoen EUR die door het HFSF in december 2012 aan de NBG is toegekend (maatregel B2);

e)

de herkapitalisatie van 8 677 miljoen EUR die in het voorjaar van 2013 door het HFSF aan de NBG is toegekend (maatregel B3);

f)

de kapitaalinjectie van 50 miljoen EUR die in juli 2009 door Griekenland aan de FB Bank is toegekend (maatregel FB1);

g)

de financiering van het totale financieringstekort van 456,97 miljoen EUR door het HFSF verband houdende met de activiteiten die in juni en oktober 2013 van de FB Bank aan de NBG zijn overgedragen (maatregel FB4);

h)

de toezegging om de kapitaalbehoeften van de NBG te dekken verband houdende met de overname van de activa die in mei 2013 voor een bedrag van 100 miljoen EUR van de FB Bank aan de NBG zijn overgedragen (maatregel FB5);

i)

de financiering van het totale financieringstekort van 562,7 miljoen EUR door het HFSF verband houdende met de activiteiten die in augustus en december 2013 van de Probank aan de NBG zijn overgedragen (maatregel PB1); en

j)

de toezegging om de kapitaalbehoeften van de NBG te dekken verband houdende met de overname van de activa die in juli 2013 voor een bedrag van [180 tot 280] miljoen EUR van de Probank aan de NBG zijn overgedragen (maatregel PB2).

Artikel 2

Het onderhavige besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  De Nationale Bank van Griekenland SA en alle dochterondernemingen.

(2)  Besluit van de Commissie van 19 november 2008 betreffende staatssteunmaatregel N 560/08 „Support Measures for the Credit Institutions in Greece” (PB C 125 van 5.6.2009, blz. 6). Het nummer van de regeling was SA.26678 (N 560/08). De regeling is vervolgens verlengd en gewijzigd zoals nader beschreven in voetnoot 4.

(3)  Zie het Besluit van de Commissie van 22 december 2011 betreffende steunmaatregel SA.34064 (11/N) „Second rescue recapitalisation of NBG under the Greek recapitalisation scheme” (PB C 99 van 3.4.2012, blz. 4).

(4)  Op 2 september 2009 heeft Griekenland een aantal wijzigingen van de steunmaatregelen en een verlenging tot en met 31 december 2009 aangemeld, die op 18 september 2009 werden goedgekeurd (zie het Besluit van de Commissie van 18 september 2009 betreffende steunmaatregel N 504/09 „Prolongation and amendment of the Support Measures for the Credit Institutions in Greece” (PB C 264 van 6.11.2009, blz. 5)). Op 25 januari 2010 keurde de Commissie een tweede verlenging van de steunmaatregelen tot 30 juni 2010 goed (zie het Besluit van de Commissie van 25 januari 2010 betreffende steunmaatregel N 690/09 „Prolongation of the Support Measures for the Credit Institutions in Greece” (PB C 57 van 9.3.2010, blz. 6)). Op 30 juni 2010 keurde de Commissie een aantal wijzigingen van de steunmaatregelen en een verlenging tot 31 december 2010 goed (zie het Besluit van de Commissie van 30 juni 2010 betreffende steunmaatregel N 260/10 „Extension of the Support Measures for the Credit Institutions in Greece” (PB C 238 van 3.9.2010, blz. 3)). Op 21 december 2010 keurde de Commissie een vierde verlenging van de steunmaatregelen tot 30 juni 2011 goed (zie het Besluit van de Commissie van 21 december 2010 betreffende steunmaatregel SA.31998 (2010/N) „Fourth extension of the Support Measures for the Credit Institutions in Greece” (PB C 53 van 19.2.2011, blz. 2)). Op 4 april 2011 keurde de Commissie een wijziging goed (zie het Besluit van de Commissie van 4 april 2011 betreffende steunmaatregel SA.32767 (11/N) „Amendment to the Support Measures for the Credit Institutions in Greece” (PB C 164 van 2.6.2011, blz. 8)). Op 27 juni 2011 keurde de Commissie een vijfde verlenging van de steunmaatregelen tot 31 december 2011 goed (zie het Besluit van de Commissie van 27 juni 2011 betreffende steunmaatregel SA.33153 (11/N) „Fifth prolongation of the Support Measures for the Credit Institutions in Greece” (PB C 274 van 17.9.2011, blz. 6)). Op 6 februari 2012 keurde de Commissie een zesde verlenging van de steunmaatregelen tot 30 juni 2012 goed (zie het Besluit van de Commissie van 6 februari 2012 betreffende steunmaatregel SA.34149 (11/N) „Sixth prolongation of the Support Measures for the Credit Institutions in Greece” (PB C 101 van 4.4.2012, blz. 2)). Op 6 juli 2012 keurde de Commissie een verlenging van de steunmaatregelen tot 31 december 2012 goed (zie het Besluit van de Commissie van 6 juli 2012 betreffende steunmaatregel nummer SA.35002 (12/N) „Prolongation of the Support Scheme for Credit Institutions in Greece” (PB C 77 van 15.3.2013, blz. 14)). Op 22 januari 2013 keurde de Commissie een verlenging van de garantieregeling en de obligatieleningregeling tot 30 juni 2013 goed (zie het Besluit van de Commissie van 22 januari 2013 betreffende steunmaatregel SA.35999 (12/N) — Griekenland „Prolongation of the Guarantee Scheme and the Bond Loan Scheme for Credit Institutions in Greece” (PB C 162 van 7.6.2013, blz. 6)). Op 25 juli 2013 keurde de Commissie een verlenging van de garantieregeling en de obligatieleningregeling tot 31 december 2013 goed (zie het Besluit van de Commissie van 25 juli 2013 betreffende steunmaatregel SA.36956 (2013/N) — Griekenland „Prolongation of the Guarantee Scheme and the Bond Loan Scheme for Credit Institutions in Greece” (PB C 141 van 9.5.2014, blz. 3)). Op 14 januari 2014 keurde de Commissie een verlenging van de garantieregeling en de obligatieleningregeling tot 30 juni 2014 goed (zie het Besluit van de Commissie van 14 januari 2014 betreffende steunmaatregel SA. 37958 (2013/N) — Griekenland „Prolongation of the Guarantee Scheme and the Bond Loan Scheme for Credit Institutions in Greece” (nog niet bekendgemaakt).

(5)  De term „financieringstekort” verwijst naar het verschil tussen de waarde van de activa en die van de passiva die aan de Bank zijn overgedragen.

(6)  Wet 4051/2012 betreffende de regels met betrekking tot pensioenen en andere relevante regels met betrekking tot de toepassing van het Memorandum of Understanding van Wet 4046/2012.

(7)  Zie het Besluit van de Commissie van 27 juli 2012 betreffende steunmaatregel SA. 34824 (2012/C), „Herkapitalisatie van de Nationale Bank van Griekenland door het Griekse fonds voor financiële stabiliteit” (PB C 359 van 21.11.2012, blz. 4).

(8)  Persbericht HFSF van 24 december 2012, online beschikbaar via: http://www.hfsf.gr/files/press_release_20121224_en.pdf

(9)  Tussentijds financieel verslag van de Bank van 30 juni 2013, augustus 2013, blz. 9, online beschikbaar via: https://www.nbg.gr/english/the-group/investor-relations/financial-information/annual-interim-financial-statements/Documents/Annual%20and%20interim%20financial%20statements/Financial%20Report%20NBG%20GROUP-BANK%2030%2006%202013_EN%20FINAL.pdf

(10)  Zie voetnoot 2.

(11)  Een Purchase & Assumption-procedure is een afwikkelingsprocedure om bij een rechtspersoon in liquidatie de activa en passiva van hoge kwaliteit in kaart te brengen en deze vervolgens te veilen om ze aan een levensvatbare onderneming over te dragen.

(12)  HFSF, Annual Financial Report for the year ended 31 december 2013 (Jaarverslag voor het jaar eindigend op 31 december 2013), juni 2014, blz. 8.

(13)  Europese Commissie — Directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken. The Second Economic Adjustment Programme for Greece (het Tweede economische aanpassingsprogramma voor Griekenland) — maart 2012, blz. 17, online beschikbaar via: http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/occasional_paper/2012/pdf/ocp94_en.pdf

(14)  Zie deel II „The restructuring of the Greek Sovereign Debt” (De herstructurering van de Griekse staatsschuld) van het Report on the Recapitalisation and Restructuring of the Greek Banking Sector (Rapport over de herkapitalisatie en herstructurering van het Griekse bankwezen), Bank van Griekenland, december 2012, online beschikbaar via: http://www.bankofgreece.gr/BogEkdoseis/Report_on_the_herkapitalisatie_and_restructuring.pdf

(15)  Persbericht van het ministerie van Financiën van 9 maart 2012, online beschikbaar via: http://www.pdma.gr/attachments/article/80/9%20MARCH%202012%20-%20RESULTS.pdf

(16)  De tier 1-kernkapitaalratio van een bank is één van de kapitaalratio's die door de toezichthouder in het kader van de kapitaalvereistenrichtlijn worden gecontroleerd.

(17)  Zie voetnoot 13, blz. 106.

(18)  Zie voetnoot 14.

(19)  Zie voetnoot 13, blz. 104.

(20)  Zie voetnoot 14.

(21)  De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken vormen samen het Eurosysteem, het centrale banksysteem van de eurozone.

(22)  Persbericht van het ministerie van Financiën van 3 december 2012, online beschikbaar via: http://www.pdma.gr/attachments/article/248/Press%20Release%20-%20December%2003.pdf. Die terugkoop van haar eigen schuld tegen een prijs fors onder pari heeft tot een aanzienlijke schuldvermindering voor Griekenland geleid.

(23)  Als een dergelijke terugkoop niet had plaatsgevonden, zou de marktwaarde van deze obligaties gestegen zijn, een en ander afhankelijk van de ontwikkeling van de marktparameters, zoals de rentetarieven en de kans dat Griekenland in gebreke zou blijven.

(24)  Inclusief het verwachte verlies van de nieuw af te sluiten kredieten in Griekenland over de periode juni 2013 tot december 2016.

(25)  Het effect van de CLP's voor buitenlandse risico's is berekend na buitenlandse belastingen en rekening houdend met de voorgestelde toezeggingen inzake desinvesteringen zoals die op dat moment met het DG Concurrentie waren besproken.

(26)  Reserves voor de kredietverliezen van de NBG per 30 juni 2013, pro forma voor de voorzieningen van de FB Bank en de Probank.

(27)  Reserves voor de kredietverliezen van de Eurobank per 30 juni 2013, pro forma voor de voorzieningen van New Hellenic Postbank en New Proton Bank, die de Bank in augustus 2013 heeft overgenomen.

(28)  http://www.nbg.gr/wps/wcm/connect/91c0c238-1219-4f87-b0d6-0a3e9c62f4c3/Summary+financial+data+30+09+2013_EN.pdf?MOD=AJPERES&CONVERT_TO=url&CACHEID=91c0c238-1219-4f87-b0d6-0a3e9c62f4c3

(29)  Zie tabel 2.

(30)  

Bronnen:

2012 en 2013: Financiële resultaten 2013 — geconsolideerde jaarrekening, blz. 42-43.

2011: Financiële resultaten 2012 — geconsolideerde jaarrekening, blz. 44-45.

2010: Financiële resultaten 2010 — geconsolideerde jaarrekening, blz. 42-43.

(31)  Het eigen vermogen omvat:

voor 2010, 350 miljoen EUR aan preferente aandelen die in 2009 door Griekenland zijn toegekend;

voor 2011, 2012 en 2013, 1 350 miljoen EUR aan preferente aandelen die in 2009 en 2011 zijn toegekend;

Deze bedragen zijn exclusief de twee overbruggingsherkapitalisaties die de Bank in 2012 heeft ontvangen voor een bedrag van 9 756 miljoen EUR.

(32)  Zie tabel 2.

(33)  Geconsolideerde jaarrekening over 2012.

(34)  Bij een orderboekprocedure wordt contact opgenomen met potentiële beleggers om hun aankooporders in het orderboek te registreren om de benodigde kapitaalverhoging te kunnen realiseren.

(35)  https://www.nbg.gr/english/the-group/press-office/press-releases/Documents/Launch_press_release.06.05.2014.pdf

(36)  https://www.nbg.gr/english/the-group/press-office/press-releases/Documents/20140509%20Pricing%20Press%20Release_%ce%95%ce%9d.pdf

(37)  https://www.nbg.gr/en/the-group/press-office/press-releases/update-regarding-the-egm-10-5-14

(38)  http://www.hfsf.gr/files/press_release_20140509_en.pdf

(39)  Vertrouwelijk.

(40)  Besluit 1/4/23.3.2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(41)  Besluit 1/6/23.3.2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(42)  Besluit 1/5/23.3.2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(43)  Besluit 1/1/23.3.2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(44)  Besluit 1/3/23.3.2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(45)  Besluit 1/2/23.3.2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(46)  Besluit 1/7/23.3.2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(47)  Besluit 1/8/23.3.2012 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(48)  De FB Bank heeft in januari 2009 Griekse staatsobligaties ontvangen die in december 2011 zijn vervallen.

(49)  E-mail: van 11 mei 2013 van de Bank van Griekenland aan de Commissie.

(50)  Besluit 10/2/10.5.2013 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(51)  Besluit 13/1/7.11.2013 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(52)  Report of the Hellenic Financial Stability Fund's Activities for the period July — December 2013 (Activiteitenverslag van het Griekse fonds voor financiële stabiliteit betreffende de periode juli-december 2013), online beschikbaar via: http://www.hfsf.gr/files/HFSF_activities_Jul_2013_Dec_2013_en.pdf

(53)  Bod van de Bank van 25 juli 2013 op basis van de gegevens per 31 maart 2013 zoals verstrekt door de Bank van Griekenland.

(54)  Gegevens zoals die op 2 april 2014 door de Bank van Griekenland zijn overgelegd.

(55)  Besluit 85/1/26.7.2013 van de Commissie voor kredieten en verzekeringen van de Bank van Griekenland.

(56)  HFSF, Probank — Review of submitted offers (Probank — Overzicht van ontvangen biedingen), 25 juli 2013.

(57)  Besluit 12/2/26.7.2013 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(58)  Het verschil wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de feitelijke omvang van de overgedragen brutoleningen 197 miljoen EUR lager was dan het aanvankelijk geschatte bedrag en door het feit dat de voorzieningen voor leningen ook nog eens met 141 miljoen EUR waren toegenomen, gecombineerd met een afname van de waarde van de vermogens- en obligatieportefeuille en van de waarde van de passiva en met name van deposito's.

(59)  Report of the Hellenic Financial Stability Fund's Activities for the period July — December 2013, online beschikbaar via: http://www.hfsf.gr/files/HFSF_activities_Jul_2013_Dec_2013_en.pdf.

(60)  Volgens het rapport over het gebruik van de garantiemaatregel en de maatregel voor obligatieleningen dat door Griekenland op 13 december 2013 is ingediend.

(61)  Volgens de brief van de Bank van Griekenland van 7 november 2011 zijn er „garanties van toepassing op het totale bedrag van de noodliquiditeitssteun (ELA)”.

(62)  Informatie overgelegd in de kennisgeving van 25 juni 2014.

(63)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, bijlage I, blz. 24.

(64)  Zoals uiteengezet in de overweging 101 en 102 is de toezegging in april 2012 gedaan, terwijl de feitelijke herkapitalisatie in mei 2012 heeft plaatsgevonden.

(65)  In de voorinschrijvingsovereenkomst is het navolgende bepaald: „Het daadwerkelijke aan de Bank te betalen risico omvat mede EFSF-obligaties en alle couponbetalingen en lopende rente op de EFSF-obligaties voor de periode vanaf de uitgifte van de obligaties tot de omzetting van het voorschot in aandelenkapitaal en andere converteerbare financiële instrumenten, zoals voorgeschreven in deze overeenkomst”.

(66)  Zie tabel 3.

(67)  http://www.nbg.gr/wps/wcm/connect/71b1f08a-2c84-4cfe-a368-f985c93d2da9/20130523_Announcement_Cut+Off+Date+and+Subscription+Period_final+clean+...%283%29_EN.pdf?MOD=AJPERES

(68)  http://www.nbg.gr/wps/portal/en/the-group/Press-Office/Press-Releases/content/Press-Releases/anakoinosi-21-6-2013

(69)  http://www.hfsf.gr/files/HFSF_activities_Jan_2013_Jun_2013_en.pdf

(70)  http://www.nbg.gr/wps/portal/en/the-group/Press-Office/Press-Releases/content/Press-Releases/reverse-split

(71)  http://www.hfsf.gr/files/HFSF_activities_Jan_2013_Jun_2013_en.pdf

(72)  http://www.nbg.gr/wps/wcm/connect/af79cd67-5fd6-4811-bd70-2b493cf5c205/Announcement+Commencement+of+Trading_EN.pdf?MOD=AJPERES

(73)  Ter illustratie: de uitoefenprijs op 26 december 2013 was 4,3758 EUR, op 26 juni 2014 was die prijs opgelopen tot 4,4616 EUR, op 26 december 2014 tot 4,5689 EUR, op 26 juni 2015 zal die 4,6761 EUR zijn, enz.

(74)  Dat bedrag van 60 miljoen EUR aan Griekse staatsobligaties werd in september 2013 aan de Bank toegewezen en verstrekt op grond van besluit 73/1/10/05.2013 van de Commissie voor kredieten en verzekeringen van de Bank van Griekenland en Besluit 10/1/10.5.2003 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(75)  Dat betekent dat de naam „financieringstekort” misleidend kan zijn omdat het een aanduiding is voor een kapitaalsteunmaatregel en niet voor liquiditeitssteun.

(76)  HFSF, Report of the Hellenic Financial Stability Fund's Activities for the period July- December 2013, maart 2014, blz. 4, online beschikbaar via: http://www.hfsf.gr/files/HFSF_activities_Jul_2013_Dec_2013_en.pdf.

(77)  Jaarverslag 2010, https://www.nbg.gr/english/the-group/investor-relations/annual-report-offerring-circular/Documents/73301T05_CNB.pdf

(78)  Jaarverslag 2012, https://www.nbg.gr/english/the-group/investor-relations/annual-report-offerring-circular/Documents/NBG%20Form%2020-F.PDF

(79)  Jaarverslag 2010, https://www.nbg.gr/english/the-group/investor-relations/annual-report-offerring-circular/Documents/73301T05_CNB.pdf

(80)  Jaarverslag 2012, https://www.nbg.gr/english/the-group/investor-relations/annual-report-offerring-circular/Documents/NBG%20Form%2020-F.PDF

(81)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 30 (de cijfers verwijzen naar de binnenlandse activiteiten, met inbegrip van dochterondernemingen die bijvoorbeeld actief zijn op het gebied van verzekeringen, vastgoed en toerisme).

(82)  Zie overweging 72 en 82.

(83)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 30.

(84)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, bijlage I, blz. 11.

(85)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, bijlage I, blz. 9.

(86)  Het rendement op de RWA, dat overigens niet negatief wordt beïnvloed door de hoge solvabiliteit van de Bank, bedraagt […] % aan het einde van de herstructureringsperiode.

(87)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, bijlage I, blz. 11.

(88)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 13.

(89)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 34.

(90)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 12.

(91)  De winst van de tier 1-kernkapitaalratio wordt voor 2013 geschat op 35 bps volgens informatie die de Griekse autoriteiten op 21 november 2013 hebben overgelegd.

(92)  Jaarverslag 2010, blz. 44.

(93)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 12.

(94)  http://www.barchart.com/plmodules/?module=secFilings&filingid=8338505&type=HTML&popup=1&override=1&symbol=NBG

(95)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 11.

(96)  Zie de toezeggingen in de bijlage, hoofdstuk II.

(97)  De renteswaps die met de Helleense Republiek overeen zijn gekomen in het kader van een ISDA-overeenkomst, met inbegrip van de swaps waarvoor via Titos plc zekerheden zijn gesteld, worden van de nettoleningen uitgesloten bij de berekening van de nettoverhouding kredieten/deposito's.

(98)  Zie de toezegging in de bijlage, hoofdstuk II.

(99)  Zie de toezeggingen in de bijlage, hoofdstuk II.

(100)  Zie de toezeggingen in de bijlage, hoofdstuk II.

(101)  Zie de toezeggingen in de bijlage, hoofdstuk III, afdeling A.

(102)  Zie de toezeggingen in de bijlage, hoofdstuk III, afdeling A.

(103)  Zie de toezeggingen in de bijlage, hoofdstuk III, afdeling A.

(104)  Zie de toezeggingen in de bijlage, hoofdstuk III, afdeling C.

(105)  Brief van Griekenland aan de Commissie van 25 juni 2014: „Tot slot dient met betrekking tot de warrants die door het HFSF zijn uitgegeven nog toegelicht te worden dat de Helleense Republiek de Europese Commissie om toestemming zal verzoeken voorafgaand aan de eventuele terugkoop van warrants door de NBG of een overheidsorgaan (met inbegrip van het HFSF) om de Europese Commissie in de gelegenheid te stellen om te controleren of de voorgenomen terugkoop van de warrants niet strijdig is met de vereisten waaraan staatsvergoedingen moeten voldoen op grond van de staatssteunregels.”.

(106)  Mededeling van de Commissie — De toepassing van de staatssteunregels op maatregelen in het kader van de huidige wereldwijde financiële crisis genomen met betrekking tot financiële instellingen (PB C 270 van 25.10.2008, blz. 8).

(107)  Overweging 59 van het besluit tot inleiding NBG.

(108)  Overweging 63 van het besluit tot inleiding NBG.

(109)  Zie overweging 146 van het besluit van de Commissie van 12 november 2008 betreffende steunmaatregel SA. 510/2008 — Italia „Vendita dei beni della compagnia aerea ALITALIA” (PB C 46 van 25.2.2009, blz. 6).

(110)  Zie punt 49 van de Bankenmededeling van 2008 en punt 20 van de Herstructureringsmededeling.

(111)  Zie het besluit van de Commissie van 25 januari 2010 betreffende steunmaatregel NN 19/09 — Rescue and restructuring of Dunfermline Building Society, overweging 47 (PB C 101 van 20.4.2010, blz. 7). Besluit van de Commissie van 25 oktober 2010 betreffende steunmaatregel N 560/09 — Aid for the liquidation of Fionia Bank, overweging 55 (PB C 76 van 10.3.2011, blz. 3). Besluit van de Commissie van 8 november 2010 betreffende steunmaatregel N 392/10 — Reestructuración de Cajasur, overweging 52 (PB C 357 van 30.12.2010, blz. 12).

(112)  Zie voetnoten 2 en 4.

(113)  Zie artikel 9, lid 15, van Wet 4051/2012 en artikel 13A, lid 4, van Wet 3746/2009.

(114)  Brief van 14 mei 2013 van de Bank van Griekenland aan de Europese Commissie.

(115)  In tegenstelling tot de afwikkeling van de drie coöperatieve banken, is er geen contact opgenomen met Emporiki Bank aangezien die bank in de tussentijd door Alpha Bank was overgenomen.

(116)  Zie ook overweging 82 van het besluit van de Commissie van 28 november 2012 betreffende steunmaatregel SA. 34053 (12/N) — Spain Recapitalisation and Restructuring of Banco de Valencia SA — Spain (PB C 75 van 14.3.2013, blz. 3).

(117)  Zie voetnoot 103.

(118)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 januari 2012 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (hierna „de Verlengingsmededeling 2011” genoemd) (PB C 356 van 6.12.2011, blz. 7).

(119)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (hierna „de Bankenmededeling 2013” genoemd) (PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1).

(120)  Wat maatregel FB4 betreft heeft het HFSF een vordering van 457 miljoen EUR op de entiteit in liquidatie. Per 31 december 2013 bedroegen de bijzondere waardeverminderingen op die vordering 377 miljoen EUR in de jaarrekening van het HFSF.

(121)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 17.

(122)  Zie artikel 9, lid 15, van Wet 4051/2012 en artikel 13A, lid 4, van Wet 3746/2009.

(123)  Zie voetnoot 109.

(124)  Zie voetnoot 103.

(125)  In het kader van haar levensvatbaarheidanalyse van 2012 kwam de Bank van Griekenland tot de conclusie dat de vier grootste banken van Griekenland geschikte kandidaten waren voor een herkapitalisatie door het HFSF, terwijl de andere banken (de „niet-kernbanken”), niet in aanmerking kwamen voor een herkapitalisatie door het HFSF.

(126)  Besluit 12/1/26.7.2013 van de Commissie afwikkelingsmaatregelen van de Bank van Griekenland.

(127)  Herstructureringsplan dat op 25 juni 2014 is ingediend, blz. 15.

(128)  Zie voetnoten 1 en 3.

(129)  Zie het besluit tot inleiding NBG, overweging 38.

(130)  HFSF, Financieel jaarverslag voor het jaar dat op 31 december 2013 is afgesloten, juni 2014, blz. 6.

(131)  Zie voetnoot 56.

(132)  Ook wordt opgemerkt dat Griekenland de steun aan de Bank heeft verleend op grond van de steunregeling voor Griekse banken, die door de Commissie is goedgekeurd op basis van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag, alsook via het HFSF waarvan de oprichting ook is goedgekeurd bij besluit van de Commissie.

(133)  Zie voetnoten 2 en 3.

(134)  Zie overweging 41 van het besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 51/08, Garantieregeling voor banken in Denemarken (PB C 273 van 28.10.2008, blz. 2).

(135)  Zie de jaarrekening 2013, blz. 42.

(136)  Zie overweging 104: de opgebouwde rente telt mee als aanvullende bijdrage door het HFSF en verhoogde derhalve het bedrag dat het HFSF ontving na de herkapitalisatie van voorjaar 2013.

(137)  Zie ook punt 7.6.1.

(138)  De theoretische ex-rechten-prijs (hierna „TERP” genoemd) is een algemeen aanvaarde marktmethode om het verwateringseffect van de verhoging van het aandelenkapitaal te kwantificeren.

(139)  Besluit 542/VII/19.6.2012 van de Griekse mededingingsautoriteit bekendgemaakt in het Griekse staatsblad (FEK B' 238/8.2.2013), online beschikbaar via: http://www.epant.gr/img/x2/apofaseis/apofaseis696_1_1362562606.pdf

(140)  De overnames van de overgedragen activa en passiva van de bank van Lamia en van de bank van Lesvos-Limnos zijn niet bij de Griekse mededingingsautoriteit aangemeld omdat de omzet van het overgedragen gedeelte van elke coöperatieve bank de drempel van 15 miljoen EUR niet overschreed zoals die is neergelegd in artikel 6, lid 1, van Wet 3959/2011 juncto artikel 10, lid 3, onder (a), van diezelfde wet.

(141)  Zie ook punt 7.5.1.

(142)  Besluit 568/VII/15.7.2013 van de Griekse mededingingsautoriteit bekendgemaakt in het Griekse staatsblad (FEK B' 2460/1.10.2013), online beschikbaar via: http://www.epant.gr/img/x2/apofaseis/apofaseis707_1_1381133065.pdf

(143)  Zie de presentatie van de Bank „NBG-Probank, Creating Value” van 24 april 2013, blz. 8.

(144)  Zie punt 28 van de Herstructureringsmededeling en overweging 320 van Besluit 2011/823/EU van de Commissie van 5 april 2011 betreffende maatregelen C 11/09 (ex NN 53b/08, NN 2/10 en N 19/10) die door de Nederlandse staat zijn uitgevoerd ten gunste van ABN AMRO Groep nv (opgericht naar aanleiding van de fusie tussen Fortis Bank Nederland en ABN AMRO N) (PB L 333 van 15.12.2011, blz. 1).

(145)  De Commissie merkt ook op dat een deel van de liquiditeitsbehoeften van de Bank een gevolg is van de atypische vorm is van de bijdrage van het HFSF aan de eerste en tweede overbruggingsherkapitalisatie en aan de herkapitalisatie van voorjaar 2013. Als vergoeding voor die bijdrage heeft het HFSF immers EFSF-notes aan de bank verstrekt in plaats van liquide middelen. De Bank houdt daardoor een grote hoeveelheid EFSF-notes voor de middellange en lange termijn die haar financieringsbehoeften vergroten in vergelijking met een situatie waarin de herkapitalisatie in liquide middelen had plaatsgevonden. Dat gedeelte van de liquiditeitsbehoeften is dus geen gevolg van een inadequaat bedrijfsmodel of verkeerde structuur van de balans. Zodra de EFSF-notes vervallen, verdwijnt automatisch ook dit gedeelte van de liquiditeitsbehoeften.

(146)  De financiële prognoses in het herstructureringsplan wijken af van het resultaat van de stresstest die in 2013 door de Bank van Griekenland is uitgevoerd, aangezien de laatste niet is gebaseerd op de dezelfde reeks veronderstellingen en er rekening is gehouden met aanvullende aanpassingen door de Bank van Griekenland.

(147)  Zie overweging 147.

(148)  Wanneer de steun die binnen zes maanden is terugbetaald niet wordt meegeteld, is dat percentage lager, namelijk 15,6 % van de RWA van de Bank.

(149)  Jaarverslag NBG over 2013.

(150)  Zie de zevende toezegging in hoofdstuk II van het overzicht met toezeggingen zoals opgenomen in de bijlage.

(151)  Zie de vierde toezegging in hoofdstuk II van het overzicht met toezeggingen zoals opgenomen in de bijlage.

(152)  Zie de elfde toezegging in hoofdstuk III van het overzicht met toezeggingen zoals opgenomen in de bijlage.


BIJLAGE

Image

HELLEENSE REPUBLIEK

MINISTERIE VAN FINANCIËN

BUREAU VAN DE SECRETARIS-GENERAAL

Athene, juni 2014

Nationale Bank van Griekenland — Toezeggingen van de Helleense Republiek

De Helleense Republiek zal waarborgen dat de Bank het op 24 juni 2014 ingediende herstructureringsplan ten uitvoer legt. Het herstructureringsplan is gebaseerd op macro-economische aannames, zoals verstrekt door de Europese Commissie (hierna de „Commissie” genoemd) in aanhangsel I, alsmede op aannames op basis van de regelgeving.

De Helleense Republiek doet hierbij de volgende toezeggingen (hierna de „toezeggingen” genoemd), die integraal deel uitmaken van het herstructureringsplan. De toezeggingen omvatten de toezeggingen met betrekking tot de uitvoering van het herstructureringsplan (hierna de „herstructureringstoezeggingen” genoemd) en de toezeggingen betreffende de corporate governance en commerciële activiteiten.

De toezeggingen treden in werking op de datum van vaststelling van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het herstructureringsplan (hierna het „besluit” genoemd).

De herstructureringsperiode eindigt op 31 december 2018. De toezeggingen zijn van toepassing gedurende de gehele herstructureringsperiode, tenzij in een afzonderlijke toezegging anders is vermeld.

Deze tekst wordt geïnterpreteerd in het licht van het besluit in het algemene kader van de wetgeving van de Europese Unie en onder verwijzing naar Verordening (EG) nr. 659/99 van de Raad (1).

HOOFDSTUK I.   DEFINITIES

Voor de toepassing van de onderhavige toezeggingen wordt verstaan onder:

1.    Bank : de Nationale Bank van Griekenland SA met inbegrip van alle dochterondernemingen. Dit omvat derhalve de gehele groep Nationale Bank van Griekenland met al haar Griekse en niet-Griekse bancaire en niet-bancaire dochterondernemingen en vestigingen.

2.    Kapitaal verhogend bod in het bankwezen : een bod dat leidt tot een toename van de wettelijk vereiste kapitaalratio van de Bank, rekening houdend met alle relevante elementen, in het bijzonder de winst/het verlies dat met de transactie wordt geboekt en de RWA-vermindering die voortvloeit uit de verkoop (indien noodzakelijk gecorrigeerd voor de toename van de RWA die voortvloeit uit de resterende financieringskoppelingen).

3.    Kapitaal verhogend bod in […] : een bod dat leidt tot een toename van de wettelijk vereiste kapitaalratio van de Bank. Elk bod boven een boekwaarde van […] in de rekeningen van de Bank wordt automatisch als kapitaalverhoging beschouwd.

4.    Sluiting : de datum van overdracht van het wettelijk eigendomsrecht van de afgestoten activiteiten aan de koper.

5.    Afgestoten activiteiten : alle activiteiten en activa die de Bank toezegt te verkopen.

6.    Ingangsdatum : de datum waarop het besluit wordt aangenomen.

7.    Einde van de herstructureringsperiode : 31 december 2018.

8.    Buitenlandse activa of niet-Griekse activa : activa die verband houden met de activiteiten van klanten buiten Griekenland, onafhankelijk van het land waar de activa worden geboekt. Activa die bijvoorbeeld in Luxemburg worden geboekt, maar die verband houden met activiteiten van klanten in Griekenland, vallen buiten deze definitie. Omgekeerd geldt dat in Luxemburg of Griekenland geboekte activa die verband houden met de activiteiten van klanten in andere Zuidoost-Europese landen worden beschouwd als buitenlandse activa en onder deze definitie vallen.

9.    Buitenlandse bedrijven : buitenlandse bancaire en niet-bancaire dochterondernemingen en vestigingen van de bank.

10.    Buitenlandse dochterondernemingen : alle bancaire en niet-bancaire dochterondernemingen van de bank buiten Griekenland.

11.    Griekse bancaire activiteiten : de Griekse bankactiviteiten van de bank, onafhankelijk van waar de activa worden geboekt.

12.    Griekse niet-bancaire activiteiten : de Griekse niet-bancaire activiteiten van de bank, onafhankelijk van waar de activa worden geboekt.

13.    Griekse dochterondernemingen : alle Griekse bancaire en niet-bancaire dochterondernemingen van de Bank.

14.    Monitoring Trustee : één of meer natuurlijke of rechtspersonen, onafhankelijk van de Bank, goedgekeurd door de Commissie en benoemd door de Bank; de monitoring trustee heeft als taak toezicht te houden op de naleving van de toezeggingen door de Bank.

15.    Koper : één of meer natuurlijke of rechtspersonen die afgestoten activiteiten geheel of gedeeltelijk overnemen.

16.    Verkoop : de verkoop van 100 % van de door de bank gehouden aandelen, tenzij in de afzonderlijke toezegging anders wordt vermeld.

Ten behoeve van de toezeggingen omvat het enkelvoud van deze termen tevens het meervoud (en andersom), tenzij in de toezeggingen anders wordt vermeld.

HOOFDSTUK II.   HERSTRUCTURERINGSTOEZEGGINGEN

1.

Aantal vestigingen in Griekenland: Het aantal vestigingen in Griekenland bedraagt op 31 december 2017 ten hoogste […].

2.

Aantal werknemers in Griekenland: Het aantal voltijdsequivalenten (hierna „FTE” genoemd) in Griekenland (bankactiviteiten en niet-bancaire activiteiten) bedraagt op 31 december 2017 ten hoogste […].

3.

Totale kosten in Griekenland: De totale kosten in Griekenland (Griekse bankactiviteiten en niet-bancaire activiteiten) bedragen op 31 december 2017 ten hoogste […] miljoen EUR. (2)

4.

Kosten van deposito's in Griekenland: Om de winstgevendheid op de Griekse markt vóór voorzieningen te herstellen, verlaagt de Bank de financieringskosten door middel van de verlaging van de kosten van deposito's die in Griekenland zijn aangetrokken (met inbegrip van spaartegoeden, zicht- en termijndeposito's en andere soortgelijke producten die worden aangeboden aan klanten en waarvan de kosten worden gedragen door de Bank) […].

5.

Nettoverhouding kredieten/deposito's in Griekenland: Voor de Griekse bankactiviteiten bedraagt de nettoverhouding kredieten/deposito's op 31 december 2017 maximaal 115 %. […]

6.

Ondersteuning van activiteiten in Turkije: Tot 30 juni 2018 zal de bank geen aanvullende […] verstrekken.

De Bank zal de Finansbank niet indirect ondersteunen bij het overdragen van kredieten of andere activa aan een andere entiteit van de Bank.

7.

Afstoten van […] van […] buitenlandse activiteiten […] van de Finansbank tegen 30 juni 2018: De Bank dient tegen 30 juni 2018 haar buitenlandse dochterondernemingen in […] en haar vestiging in […] te verkopen (d.w.z. dat die verkoop op die datum afgesloten moet zijn) teneinde haar internationale activiteiten te verminderen.

(7.1)

[…]

(7.2)

[…]

(7.3)

[…]

8.

Verkoop van […]: […]

9.

Verkoop van effecten: De portefeuille met beursgenoteerde effecten (zoals hierna nader gedefinieerd) moet per […] afgestoten zijn, terwijl de portefeuille met niet-beursgenoteerde effecten per […] afgestoten moet zijn: de betreffende portefeuilles omvatten alle vermogensbeleggingen met een waarde van meer dan […] miljoen EUR, evenals alle beleggingen in achtergestelde en hybride obligaties met uitzondering van […].

10.

Afstoting van de private equity-dochteronderneming: De Bank zorgt ervoor dat NBG Private Equity Funds per […] afgestoten is. […]

11.

Voor iedere verkoop voortvloeiende uit de onderhavige toezeggingen doet de Helleense Republiek de toezegging dat:

a)

de koper onafhankelijk van en niet gelieerd aan de Bank is;

b)

de koper voor de overname van de af te stoten activiteiten niet direct of indirect gefinancierd wordt door de Bank (3);

c)

de Bank gedurende een periode van vijf jaar na het sluiten van de verkoop geen directe of indirecte invloed krijgt op het geheel of een deel van de af te stoten activiteiten zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie.

12.

Beleggingsbeleid: De Bank koopt tot 30 juni 2017 geen risicovolle effecten.

Deze toezegging is niet van toepassing op de volgende effecten (hierna „de vrijgestelde effecten” genoemd):

i)

[…]

ii)

[…]

iii)

[…]

iv)

[…]

v)

[…]

13.

Salarisplafond: Tot […] betaalt de Bank aan geen enkele werknemer of manager een totale jaarlijkse vergoeding (loon, pensioenbijdrage, bonus) van meer dan […]. In het geval van een kapitaalinjectie van het HFSF wordt de beloningslimiet opnieuw beoordeeld volgens de Europese Bankenmededeling van 1 augustus 2013. […]

HOOFDSTUK III.   TOEZEGGINGEN BETREFFENDE DE CORPORATE GOVERNANCE EN COMMERCIËLE ACTIVITEITEN — VERLENGING EN WIJZIGINGEN

1.

De Bank zal tot en met 30 juni 2018 doorgaan met de uitvoering van de toezeggingen betreffende de corporate governance en commerciële activiteiten, zoals op 20 november 2012 ingediend door Griekenland, met inbegrip van de latere wijzigingen als bedoeld in hoofdstuk III van de toezeggingen. […]

2.

Indien een afzonderlijke toezegging niet van toepassing is op het niveau van de Bank, zal de Bank geen dochterondernemingen of vestigingen gebruiken die niet onder deze toezegging vallen, om de desbetreffende toezegging te omzeilen.

Afdeling A.   Opzetten van een efficiënte en adequate interne organisatie

3.

De Bank, met uitzondering van haar buitenlandse dochterondernemingen, zal te allen tijde voldoen aan alle bepalingen van Wet 3016/2002 betreffende corporate governance en Wet 2190/1920 betreffende naamloze vennootschappen en in het bijzonder de bepalingen in verband met de functies van bedrijfsorganen, zoals de aandeelhoudersvergadering en de raad van bestuur, om een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden en transparantie te waarborgen. De bevoegdheden van de aandeelhoudersvergadering worden beperkt tot de taken van een algemene vergadering overeenkomstig het ondernemingsrecht, met name voor wat betreft de rechten die verband houden met informatie. Uitgebreidere bevoegdheden, die een ongepaste invloed op het bestuur mogelijk zouden maken, worden ingetrokken. De verantwoordelijkheid voor het dagelijks operationeel beheer rust eenduidig bij de uitvoerende directeuren van de Bank.

4.

De Bank, met uitzondering van haar buitenlandse dochterondernemingen, zal te allen tijde voldoen aan het kader voor onderlinge betrekkingen van het Griekse fonds voor financiële stabiliteit (hierna het „HFSF” genoemd).

5.

De Bank zal de geldende bepalingen van de Bestuurderswet 2577/9.3.2006 naleven om op individuele of groepsbasis een doeltreffende organisatiestructuur en een adequaat intern controlesysteem te behouden, waaronder de drie sleutelpilaren, namelijk de functies betreffende de interne audit, risicobeheer en naleving en de beste internationale praktijken betreffende de corporate governance.

6.

De Bank richt een efficiënte organisatiestructuur in om te waarborgen dat de afdelingen interne audit en risicobeheer volledig onafhankelijk zijn van de commerciële netwerken en direct verslag uitbrengen aan de raad van bestuur. Een auditcomité en een risicocomité, die direct binnen de raad van bestuur worden opgericht, beoordelen alle kwesties die door de respectieve afdelingen aan de orde worden gesteld. In een adequaat handvest voor interne audits en een handvest voor risicobeheer worden de rollen, verantwoordelijkheden en middelen van deze afdelingen gespecificeerd. Deze handvesten voldoen aan internationale normen en waarborgen een volledige onafhankelijkheid van de afdelingen. In een specifiek kredietbeleid worden richtsnoeren en instructies vastgelegd met betrekking tot het verstrekken van leningen, waaronder de prijsstelling van leningen en het herstructureren van leningen.

7.

De Bank overlegt aan de bevoegde autoriteiten een overzicht van aandeelhouders die minstens 1 % aan gewone aandelen bezitten.

Afdeling B.   Commerciële praktijken en toezicht op risico's

Algemene beginselen

8.

In het kredietbeleid wordt gespecificeerd dat alle klanten billijk worden behandeld door middel van non-discriminatoire procedures anders dan die welke verband houden met kredietrisico en betalingsmogelijkheden. In het kredietbeleid wordt de drempel vastgesteld waarboven het verstrekken van een lening moet worden goedgekeurd door een hoger managementniveau. Er worden soortgelijke drempels vastgesteld met betrekking tot de herstructurering van leningen en het afhandelen van vorderingen en gerechtelijke procedures. Het kredietbeleid centraliseert het besluitvormingsproces op nationaal niveau in geselecteerde centra en verstrekt duidelijke garanties om een consistente uitvoering van de instructies te waarborgen binnen alle Griekse bankactiviteiten.

9.

De Bank integreert voor alle Griekse bankactiviteiten de bepalingen van het kredietbeleid volledig in de bedrijfsvoeringspraktijken voor de verstrekking en de herfinanciering van leningen en de uitbetalingssystemen.

Specifieke bepalingen

10.

De in de paragrafen 8 tot en met 18 van hoofdstuk III vermelde toezeggingen zijn van toepassing op de Griekse bankactiviteiten, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld.

11.

In het kredietbeleid wordt vereist dat de prijsstelling van leningen en hypotheken voldoet aan strikte richtsnoeren. Deze richtsnoeren omvatten de verplichting om de in het kredietbeleid opgenomen standaardtabellen voor rentetarieven (bandbreedtes) strikt na te leven, afhankelijk van de looptijd van de lening, de kredietrisicobeoordeling van de klant, de verwachte inbaarheid van gestelde zekerheden (waaronder het tijdsschema voor een mogelijke liquidatie), de algemene relatie met de Bank (bijv. de hoogte en stabiliteit van deposito's, vergoedingenstructuur en andere verkoopoverschrijdende activiteiten) en de financieringskosten van de Bank. Er worden specifieke kredietactivaklassen ontwikkeld (bijv. commerciële lening, hypotheek, gedekt/ongedekt enz.) en het bijbehorende kader voor de prijsstelling wordt in een adequate kredietbeleidtabel opgenomen die regelmatig door het kredietcomité wordt bijgewerkt. Uitzonderingen moeten naar behoren worden goedgekeurd door het kredietcomité of op een lager autoriteitsniveau, indien dat in het kredietbeleid is toegestaan. Bij maatwerktransacties, zoals syndicaatleningen of projectfinanciering, zullen dezelfde beginselen in acht worden genomen, rekening houdende met het feit dat ze mogelijk niet passen binnen gestandaardiseerde kredietbeleidstabellen. Inbreuken op het prijsstellingsbeleid worden gerapporteerd aan de monitoring trustee.

12.

De afdeling risicobeheer is verantwoordelijk voor de beoordeling van het kredietrisico en de waardering van het onderpand. Bij het beoordelen van de leningkwaliteit handelt de afdeling risicobeheer onafhankelijk, en verstrekt zij een schriftelijk advies, zodat wordt gewaarborgd dat de in de beoordeling gebruikte criteria altijd en voor alle klanten consistent worden toegepast met inachtneming van het kredietbeleid van de Bank.

13.

Met betrekking tot leningen aan natuurlijke en rechtspersonen past de Bank voor alle Griekse bankactiviteiten en op basis van de beste internationale praktijken strikte individuele en geaggregeerde limieten toe betreffende het maximale leningbedrag dat kan worden toegekend aan één kredietrisico (indien dat überhaupt is toegestaan overeenkomstig de Griekse en EU-wetgeving). Bij deze limieten wordt rekening gehouden met de looptijd van de lening en de kwaliteit van de eventueel verstrekte onderpanden/zekerheden en dit zal worden bepaald op basis van belangrijke benchmarks, waaronder kapitaal.

14.

Het verstrekken van leningen (4) om kredietnemers in staat te stellen aandelen of hybride instrumenten van de Bank en andere banken te kopen (5), wordt verboden, ongeacht wie deze kredietnemers zijn. Deze bepaling is van toepassing op het niveau van de Bank en ook het toezicht vindt plaats op dit niveau (6).

15.

Alle leningverzoeken door niet-gelieerde kredietnemers van meer dan [[…] % van de RWA van de Bank] of elke lening die voor de risicopositie voor één groep (gedefinieerd als een groep gelieerde kredietnemers die één kredietrisico vormen) meer bedraagt dan [[…] % van de RWA van de Bank], zullen worden gerapporteerd bij de monitoring trustee die, indien de voorwaarden niet at arm's length zijn vastgesteld of indien er onvoldoende informatie aan de monitoring trustee is verstrekt, het verlenen van de kredietlijn of de lening kan uitstellen met […] werkdagen. In noodgevallen kan die periode worden teruggebracht tot […] werkdagen, mits er voldoende informatie is verstrekt aan de monitoring trustee. Deze periode stelt de monitoring trustee in staat het verzoek bij de Commissie en het HFSF te rapporteren voordat er een definitief besluit wordt genomen door de Bank.

16.

In het kredietbeleid worden duidelijke instructies gegeven voor de herstructurering van leningen. Hierin wordt duidelijk gedefinieerd welke leningen onder welke omstandigheden in aanmerking komen en worden de voorwaarden vermeld die aan in aanmerking komende klanten kunnen worden voorgesteld. De Bank waarborgt voor alle Griekse bankactiviteiten dat alle herstructureringen gericht zijn op het verbeteren van de toekomstige terugvorderingen, waardoor het belang van de Bank wordt gewaarborgd. In geen geval mag het herstructureringsbeleid de toekomstige winstgevendheid van de Bank in gevaar brengen. Ten behoeve hiervan is de afdeling risicobeheer verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitrollen van adequate rapportagemechanismen voor de doeltreffendheid van de herstructurering, voor het uitvoeren van diepgaande analyses van interne en/of externe beste praktijken, voor het minstens één keer per kwartaal rapporteren van zijn bevindingen aan het kredietcomité en het risicocomité van de raad van bestuur, voor het voorstellen van uitvoerbare verbeteringen voor desbetreffende processen en desbetreffend beleid en voor het toezicht houden op en het verslag doen over de uitvoering daarvan bij het kredietcomité en het risicocomité van de raad van bestuur.

17.

De Bank stelt voor alle Griekse bankactiviteiten een vorderingen- en geschillenbeleid in dat is gericht op het maximaliseren van de terugvordering en het voorkomen van discriminatie of voorkeursbehandelingen bij het voeren van gerechtelijke procedures. De Bank waarborgt dat alle noodzakelijke stappen worden genomen om de terugvorderingen voor de Bank te maximaliseren en haar financiële positie op de lange termijn te beschermen. Inbreuken op de uitvoering van dat beleid worden gerapporteerd aan de monitoring trustee.

18.

De Bank houdt toezicht op het kredietrisico door middel van een naar behoren ontwikkelde reeks waarschuwingen en verslagen, die de afdeling risicobeheer in staat stelt: i) vroegtijdige signalen van bijzondere waardeverminderingen op leningen en wanbetalingen vast te stellen; ii) de inbaarheid te beoordelen van de leningenportefeuille (inclusief maar niet beperkt tot alternatieve terugbetalingsbronnen zoals medeschuldenaars en garantiegevers, alsook beleende of beschikbare maar niet beleende zekerheden); iii) de totale blootstelling van de Bank aan een individuele klant of portefeuille te beoordelen; en iv) indien nodig de raad van bestuur voorstellen te doen voor corrigerende en verbeteringsmaatregelen. De monitoring trustee moet toegang krijgen tot die informatie.

Bepalingen die van toepassing zijn op gelieerde kredietnemers

19.

Alle bepalingen die van toepassing zijn op gelieerde kredietnemers, worden toegepast op het niveau van de Bank.

20.

Binnen het kredietbeleid wordt een specifieke afdeling gewijd aan de regels betreffende de relaties met gelieerde kredietnemers. Gelieerde kredietnemers omvatten werknemers, aandeelhouders, directeuren, managers, evenals hun echtgenoten, kinderen en broers/zussen en rechtspersonen die direct of indirect worden bestuurd door werknemers met een sleutelpositie (d.w.z. werknemers die betrokken zijn bij het besluitvormingsproces van het kredietbeleid), aandeelhouders, directeuren of managers of hun echtgenoten, kinderen of broers/zussen. Bovendien wordt elke openbare instelling of door de overheid gecontroleerde organisatie, elk openbaar bedrijf of elke overheidsinstantie beschouwd als een gelieerde kredietnemer. Politieke partijen worden in het kredietbeleid ook behandeld als een gelieerde kredietnemer. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan besluiten betreffende de herstructurering en afwikkeling van leningen aan huidige of voormalige werknemers, directeuren, aandeelhouders, managers en hun familieleden, evenals aan beleid op het gebied van geschiktheid, waardering, registratie van pandrechten en executie van zekerheden bij leningen. De definitie van gelieerde kredietnemers is nader gespecificeerd in een afzonderlijk document.

21.

De afdeling risicobeheer is verantwoordelijk voor het in kaart brengen van alle gelieerde groepen kredietnemers die één kredietrisico vormen met het oog op een behoorlijk toezicht op de kredietrisicoconcentratie.

22.

Met betrekking tot leningen aan natuurlijke en rechtspersonen past de Bank op basis van de beste internationale praktijken strikte individuele en geaggregeerde limieten toe voor het maximale leningbedrag dat kan worden toegekend aan één blootstelling aan gelieerde kredietnemers (indien dat überhaupt is toegestaan overeenkomstig de Griekse en EU-wetgeving).

23.

De Bank houdt afzonderlijk toezicht op gelieerde kredietnemers, waaronder publiekrechtelijke entiteiten en politieke partijen. De verstrekking van nieuwe leningen (7) aan gelieerde kredietnemers (jaarlijks % van Y — 1-leningportefeuilles (8)) mag niet hoger zijn dan de omvang van de totale portefeuille met nieuwe leningen in Griekenland (jaarlijks % van Y — 1-leningportefeuilles). Deze toezegging geldt specifiek ook voor elk type gelieerde kredietnemer (werknemers, aandeelhouders, managers, publieke entiteiten, politieke partij). De kredietbeoordeling van de gelieerde kredietnemers evenals de voorwaarden voor prijsstelling en de mogelijke aangeboden herstructurering is niet gunstiger in vergelijking met de voorwaarden die worden geboden aan soortgelijke maar niet-gelieerde kredietnemers, om zo gelijke omstandigheden te waarborgen in de Griekse economie. Deze verplichting is niet van toepassing op bestaande algemene regelingen ten gunste van werknemers, waarin gesubsidieerde leningen worden aangeboden. De Bank doet maandelijks verslag over de ontwikkeling van deze blootstelling, de hoogte van de omvang van nieuwe kredieten en de recente verzoeken voor een bedrag hoger dan [[…] % van de RWA van de Bank] die aan het kredietcomité moeten worden gericht.

24.

De kredietcriteria die worden toegepast op werknemers/managers/aandeelhouders zijn niet minder strikt dan die welke worden toegepast op andere, niet-gelieerde kredietnemers. Indien de totale kredietblootstelling aan één werknemer/manager/aandeelhouder meer bedraagt dan een bedrag dat gelijk is aan [[…]] vast salaris voor leningen met zekerheid en een bedrag dat gelijk is aan [[…]] voor leningen zonder zekerheid, wordt de risicopositie direct gerapporteerd aan de monitoring trustee, die kan ingrijpen en het verstrekken van de lening kan opschorten overeenkomstig de in punt 25 van hoofdstuk III van de toezeggingen beschreven procedure.

25.

Alle leningverzoeken door niet-gelieerde kredietnemers van meer dan [[…] % van de RWA van de Bank] of elke lening die voor de risicopositie voor één groep (gedefinieerd als een groep gelieerde kredietnemers die één kredietrisico vormen) meer bedraagt dan [[…] % van de RWA van de Bank], zullen worden gerapporteerd bij de monitoring trustee die, indien de voorwaarden niet at arm's length zijn vastgesteld of indien er onvoldoende informatie aan de monitoring trustee is verstrekt, het verlenen van de kredietlijn of de lening kan uitstellen met […] werkdagen. In noodgevallen kan die periode worden teruggebracht tot […] werkdagen, mits er voldoende informatie is verstrekt aan de monitoring trustee. Deze periode stelt de monitoring trustee in staat het verzoek bij de Commissie en het HFSF te rapporteren voordat er een definitief besluit wordt genomen door de Bank.

26.

De herstructurering van leningen die betrekking hebben op gelieerde kredietnemers voldoet aan dezelfde vereisten als voor niet-gelieerde kredietnemers. Bovendien wordt het bestaande kader en beleid met betrekking tot probleemactiva beoordeeld en indien nodig verbeterd. Naar verwachting zullen geherstructureerde leningen van gelieerde kredietnemers afzonderlijk worden gerapporteerd, ten minste per klasse leningactiva en type gelieerde kredietnemer.

Afdeling C:   Overige beperkingen

27.    Verbod op dividend, coupon, wederinkoop, call en terugkoop : Tenzij de Commissie anderszins instemt met een vrijstelling, zegt Griekenland toe dat:

a)

de Bank geen coupons zal betalen voor hybride kapitaalinstrumenten (of andere instrumenten waarvoor de couponbetaling discretionair is) of dividenden voor eigenvermogensinstrumenten en achtergestelde schuldinstrumenten, tenzij hiervoor een wettelijke verplichting bestaat. […] De Bank zal geen reserves vrijmaken om zichzelf in een dergelijke positie te brengen. In geval van twijfel of indien voor de toepassing van deze toezegging een wettelijke verplichting bestaat, legt de Bank aan de Commissie een voorgestelde coupon- of dividendbetaling ter goedkeuring voor;

b)

de Bank geen eigen aandelen zal terugkopen of een call-optie zal uitoefenen met betrekking tot deze eigenvermogensinstrumenten en achtergestelde schuldinstrumenten;

c)

de Bank geen hybride kapitaalinstrumenten zal terugkopen.

28.    Verbod op overnames : Griekenland zegt toe dat de Bank geen belang (activa of aandelenoverdracht) zal verwerven in een onderneming. Dit overnameverbod is zowel van toepassing op ondernemingen die de rechtsvorm van een vennootschap hebben, als op activapakketten die een activiteit vormen (9).

i)    Vrijstelling waarvoor voorafgaande toestemming van de Commissie vereist is : Niettegenstaande dat verbod kan de Bank na goedkeuring van de Commissie en indien nodig op voorstel van het HFSF activiteiten en ondernemingen overnemen indien dit in uitzonderlijke omstandigheden noodzakelijk is om de financiële stabiliteit te herstellen of een daadwerkelijke mededinging te garanderen.

ii)    Vrijstelling waarvoor geen voorafgaande toestemming van de Commissie vereist is : De Bank kan aandelen in ondernemingen verwerven indien:

a)

de door de Bank betaalde aankoopprijs voor een overname lager is dan [[…]] % van de balansomvang (10) van de Bank op de datum van inwerkingtreding van de toezeggingen (11); en

b)

de door de Bank voor dergelijke overnames betaalde cumulatieve aankoopprijzen vanaf de datum van inwerkingtreding van de toezeggingen tot het einde van de herstructureringsperiode minder bedragen dan [[…] %] van de balansomvang van de Bank op de datum van inwerkingtreding van de toezeggingen.

iii)    Activiteiten die niet onder het overnameverbod vallen : Het overnameverbod is niet van toepassing op overnames die plaatsvinden in het kader van een normale bedrijfsvoering in de banksector bij het beheer van bestaande vorderingen ten aanzien van noodlijdende bedrijven.

29.    Advertentieverbod : Griekenland zegt toe dat de Bank zich zal onthouden van het promoten van staatssteun en geen agressieve commerciële strategieën zal gebruiken die zonder de steun van Griekenland niet zouden plaatsvinden.

HOOFDSTUK IV.   MONITORING TRUSTEE

1.

Griekenland zegt toe dat de Bank het mandaat van de door de Commissie goedgekeurde en door de Bank benoemde monitoring trustee op 16 januari 2013 zal wijzigen en verlengen tot het einde van de herstructureringsperiode. De Bank zal tevens het toepassingsgebied van dat mandaat verruimen tot het toezicht op i) het herstructureringsplan en ii) alle in dit document uiteengezette toezeggingen.

2.

Griekenland zal vier weken na de datum van inwerkingtreding van de toezeggingen bij de Commissie de volledige voorwaarden van het gewijzigde mandaat indienen, met vermelding van alle bepalingen die nodig zijn om de monitoring trustee in staat te stellen zijn taken overeenkomstig deze toezeggingen te vervullen.

3.

Aanvullende bepalingen betreffende de monitoring trustee worden in een afzonderlijk document gespecificeerd.

De secretaris-generaal

Christina PAPAKONSTANTINOU


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(2)  Dit bedrag is exclusief de kosten in verband met TEKE/Skelos Exygiansis (bankafwikkelingsregeling).

(3)  Dit is niet van toepassing op de verkoop van vastgoed. In dergelijke gevallen kan de Bank krediet aan de verkoper verstrekken indien dat in overeenstemming met prudentiële kredietpraktijken gebeurt. Met het oog op het verifiëren van de toezegging om de niet-Griekse activa af te bouwen, worden alle nieuwe kredieten die onder de definitie van niet-Griekse activa vallen, in aanmerking genomen.

(4)  Voor de toepassing van deze toezegging wordt het begrip „leningen” in brede zin geïnterpreteerd als elk soort financiering, bijv. een kredietfaciliteit, garantie enz.

(5)  Ter verduidelijking, onder „andere banken” wordt verstaan: elke bank of financiële instelling ter wereld.

(6)  Ter verduidelijking, voor de toepassing van deze toezegging worden onder „alle kredietnemers” ook de „private banking”-klanten van de Bank verstaan.

(7)  Ter verduidelijking, de verstrekking van nieuwe leningen omvat tevens de roll-over van leningen en de herstructurering van bestaande leningen.

(8)  Ter verduidelijking, onder „jaarlijks % van Y — 1-leningportefeuiles” wordt verstaan de omvang van de nieuwe leningen als percentage van de portefeuilles aan het einde van het voorgaande jaar. De hoogte van de RWA is de hoogte aan het einde van het jaar.

(9)  Ter verduidelijking, de activiteiten van de Bank op het gebied van private equity/durfkapitaal zijn uitgesloten van de toepassing van deze toezegging. In dit verband dient de Bank bij de Commissie een formeel verzoek in dat tevens een bedrijfsplan omvat voor die rechtspersoon.

(10)  Ter verduidelijking, voor de toepassing van deze toezegging is de balansomvang gelijk aan de totale activa van de Bank.

(11)  Ter verduidelijking, indien overeenkomstig punt i., paragraaf 28, van hoofdstuk III van de toezeggingen van de Commissie toestemming wordt verkregen voor het opheffen van het verbod, wordt de balans van de Bank op de datum van inwerkingtreding van de toezeggingen zo berekend dat deze tevens de activa van de overgenomen activiteiten of overgenomen activa op de datum van de overname omvat.


Aanhangsel I

MACRO-ECONOMISCHE PROGNOSES VOOR DE GRIEKSE BINNENLANDSE ACTIVITEITEN

% jaarlijkse groei (tenzij anders vermeld)

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Cumulatief groeipercentage in 2013-2017

Reëel bbp

– 6,4

– 4,2

0,6

2,9

3,7

3,5

6,4

Nominale groei van leningen in Griekenland

– 6,4

– 4,2

0,6

2,9

3,7

3,5

6,4

Bbp-deflator

– 0,8

– 1,1

– 0,4

0,4

1,1

1,3

1,3

Vastgoedprijzen

– 11,7

– 10

– 5

0

2

3,5

 

Nominaal besteedbaar gezinsinkomen

– 8,8

– 9,5

– 0,3

– 0,4

2,6

3,6

– 4,5

Deposito's van de particuliere sector

– 7

1,3

1

3,4

5

5

16,6

Werkloosheid (%)

24,2

27

26

24

21

18,6

 

Herfinancieringspercentage van de ECB (%)

0,75

0,5

0,5

1

1,5

1,75

 

NPL-vormingspiek

 

 

2H2014

 

 

 

 

Euribor, drie maanden (gemiddeld, %)

 

0,24

0,43

0,75

1,25

1,80

 

Toegang tot kapitaalmarkten — repo's

 

JA-Neen maximum

 

Toegang tot kapitaalmarkt — gedekt/preferent niet gedekt

 

JA — tot 500 miljoen EUR elk

JA — tot 1 miljard EUR elk

JA-Neen maximum

 


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

10.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/91


Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van het VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:

http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 95 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing betreft [2015/1093]

Bevat de volledige geldige tekst tot en met:

Supplement 4 op wijzigingenreeks 03 — Datum van inwerkingtreding: 10 juni 2014

INHOUD

REGLEMENT

1.

Toepassingsgebied

2.

Definities

3.

Goedkeuringsaanvraag

4.

Goedkeuring

5.

Specificaties en tests

6.

Wijziging van het voertuigtype

7.

Conformiteit van de productie

8.

Sancties bij non-conformiteit van de productie

9.

Definitieve stopzetting van de productie

10.

Overgangsbepalingen

11.

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de typegoedkeuringsinstanties

BIJLAGEN

1

Mededeling

2

Opstelling van het goedkeuringsmerk

3

Procedure voor het bepalen van het H-punt en de werkelijke romphoek voor zitplaatsen in motorvoertuigen

4

Botstestprocedure

5

Eigenschappen van het mobiele vervormbare blok

6

Technische beschrijving van de zijdelingse-botsdummy

7

Installatie van de zijdelingse-botsdummy

8

Deeltest

9

Testprocedures voor de bescherming van de inzittenden van elektrisch aangedreven voertuigen tegen hoogspanning en elektrolytlekkage

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit reglement is van toepassing op het gedrag, bij een zijdelingse botsing, van de structuur van de passagiersruimte van voertuigen van de categorieën M1 en N1  (1) waarbij het R-punt van de laagste stoel zich maximaal 700 mm boven de grond bevindt wanneer het voertuig in de toestand verkeert die overeenkomt met de referentiemassa volgens de definitie in punt 2.10.

2.   DEFINITIES

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

2.1.   „Goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring van een voertuigtype wat het gedrag van de structuur van de passagiersruimte bij een zijdelingse botsing betreft.

2.2.   „Voertuigtype”: een categorie motorvoertuigen die niet van elkaar verschillen op essentiële punten zoals:

2.2.1.

de lengte, de breedte en de vrije hoogte van het voertuig boven het wegdek voor zover deze een negatief effect hebben op de in dit reglement beschreven prestaties;

2.2.2.

de structuur, afmetingen, vorm en materialen van de zijwanden van de passagiersruimte voor zover deze een negatief effect hebben op de in dit reglement beschreven prestaties;

2.2.3.

de vorm en binnenafmetingen van de passagiersruimte en het type beveiligingssysteem voor zover deze een negatief effect hebben op de in dit reglement beschreven prestaties;

2.2.4.

de plaats (vóór, achter of centraal) en oriëntatie (dwars of in lengterichting) van de motor voor zover deze een negatief effect hebben op de resultaten van de in dit reglement voorgeschreven botstest;

2.2.5.

de ledige massa voor zover deze een negatief effect heeft op de in dit reglement beschreven prestaties;

2.2.6.

de als optie geleverde voorzieningen of binnenuitrusting voor zover deze een negatief effect hebben op de in dit reglement beschreven prestaties;

2.2.7.

het type voorstoel(en) en de plaats van het R-punt voor zover deze een negatief effect hebben op de in dit reglement beschreven prestaties;

2.2.8.

de plaats van het oplaadbare energieopslagsysteem (REESS) voor zover deze een negatief effect heeft op de resultaten van de in dit reglement voorgeschreven botstest.

2.3.   „Passagiersruimte”: de voor de inzittenden bestemde ruimte die wordt afgebakend door het dak, de vloer, de zijwanden, de deuren, de buitenbeglazing, het voorste schutbord en het vlak van het achterste schutbord of dat van de rugleuning van de achterstoel.

2.3.1.   „Passagiersruimte wat de bescherming van de inzittenden betreft”: de voor de inzittenden bestemde ruimte die wordt afgebakend door het dak, de vloer, de zijwanden, de deuren, de buitenbeglazing, het voorste schutbord en het vlak van het achterste schutbord of dat van de rugleuning van de achterstoel.

2.3.2.   „Passagiersruimte voor de beoordeling van de elektrische veiligheid”: de voor de inzittenden bestemde ruimte die wordt afgebakend door het dak, de vloer, de zijwanden, de deuren, de buitenbeglazing, het voorste en achterste schutbord of de achterklep, en ook door de elektrische afschermingen en omhullingen die de inzittenden tegen direct contact met delen onder hoogspanning moeten beveiligen.

2.4.   „R-punt” of „zitplaatsreferentiepunt”: het door de voertuigfabrikant aangegeven referentiepunt dat:

2.4.1.

coördinaten heeft die bepaald zijn ten opzichte van de voertuigstructuur;

2.4.2.

overeenkomt met de theoretische plaats van het draaipunt romp/dijen (H-punt) voor de laagste en meest achterwaartse normale rij- of gebruiksstand zoals deze door de voertuigfabrikant voor elke door hem gespecificeerde zitplaats is aangegeven.

2.5.   „H-punt”: zoals bepaald overeenkomstig bijlage 3.

2.6.   „Inhoud van de brandstoftank”: de inhoud van de brandstoftank zoals aangegeven door de voertuigfabrikant.

2.7.   „Dwarsvlak”: een verticaal vlak, loodrecht op het verticale middenlangsvlak van het voertuig.

2.8.   „Beveiligingssysteem”: voorzieningen om de inzittenden op hun plaats te houden en/of te beschermen.

2.9.   „Type beveiligingssysteem”: een categorie beveiligingssystemen die niet van elkaar verschillen op essentiële punten zoals:

 

de toegepaste technologie,

 

hun geometrie,

 

de samenstellende materialen ervan.

2.10.   „Referentiemassa”: de ledige massa van het voertuig, verhoogd met een massa van 100 kg (= de massa van de zijdelingse-botsdummy en de bijbehorende instrumenten).

2.11.   „Ledige massa”: de massa van het voertuig in rijklare toestand, zonder bestuurder, passagiers of lading, maar met een tot 90 % gevulde brandstoftank en het gebruikelijke gereedschap en reservewiel in de auto, indien van toepassing.

2.12.   „Mobiel vervormbaar blok”: het toestel waarmee het testvoertuig botst. Het bestaat uit een trolley en een botslichaam.

2.13.   „Botslichaam”: een kreukelzone die op de voorkant van het mobiele vervormbare blok is aangebracht.

2.14.   „Trolley”: een frame op wielen dat zich langs zijn lengteas vrij naar het botspunt kan bewegen. De voorkant draagt het botslichaam.

2.15.   „Hoogspanning”: de indeling van een elektrische component of een elektrisch circuit met een kwadratisch gemiddelde werkspanning > 60 V en ≤ 1 500 V gelijkstroom of > 30 V en ≤ 1 000 V wisselstroom.

2.16.   „Oplaadbaar energieopslagsysteem (REchargeable Energy Storage System, REESS)”: het oplaadbare energieopslagsysteem dat elektrische energie levert voor aandrijving.

2.17.   „Elektrische afscherming”: het deel dat beveiliging biedt tegen elk direct contact met de delen onder hoogspanning.

2.18.   „Elektrische aandrijflijn”: het elektrische circuit inclusief de tractiemotor(en) en eventueel ook het REESS, het elektrische-energieomzettingssysteem, de elektronische omzetters, de bijbehorende kabelbomen en connectoren, en het koppelsysteem voor het laden van het REESS.

2.19.   „Delen onder spanning”: geleidende delen die bij normaal gebruik onder stroom moeten worden gezet.

2.20.   „Massa”: het geleidende deel dat kan worden aangeraakt volgens de bepalingen van beveiligingsgraad IPXXB en dat bij een defecte isolatie onder stroom komt te staan. Hiertoe behoren delen onder een afdekking die zonder gereedschap kan worden verwijderd.

2.21.   „Direct contact”: het contact van personen met delen onder hoogspanning.

2.22.   „Indirect contact”: het contact van personen met blootgestelde geleidende delen.

2.23.   „Beveiligingsgraad IPXXB”: beveiliging tegen contact met delen onder hoogspanning, geboden door een elektrische afscherming of omhulling en getest met een gelede testvinger (graad IPXXB) zoals beschreven in punt 4 van bijlage 9.

2.24.   „Werkspanning”: de door de fabrikant aangegeven hoogste kwadratisch gemiddelde spanningswaarde van een elektrisch circuit, die tussen geleidende delen in een open circuit of onder normale bedrijfsomstandigheden kan optreden. Als het elektrische circuit door galvanische isolatie is gesplitst, wordt de werkspanning voor elk gescheiden circuit afzonderlijk vastgesteld.

2.25.   „Koppelsysteem voor het laden van het oplaadbare energieopslagsysteem (REESS)”: het elektrische circuit dat wordt gebruikt om het REESS vanaf een externe stroombron te laden, inclusief het voertuigaansluitpunt.

2.26.   „Elektrisch chassis”: een stel elektrisch met elkaar verbonden geleidende delen waarvan de elektrische potentiaal als referentie wordt genomen.

2.27.   „Elektrisch circuit”: een samenstel van met elkaar verbonden delen onder hoogspanning, dat bij normaal gebruik van elektrische energie moet worden voorzien.

2.28.   „Elektrische-energieomzettingssysteem”: een systeem (bv. een brandstofcel) dat elektrische energie voor elektrische aandrijving genereert en levert.

2.29.   „Elektronische omzetter”: een voorziening die de stroom voor elektrische aandrijving kan regelen en/of omzetten.

2.30.   „Omhulling”: het deel dat de interne units omhult en beveiliging biedt tegen direct contact.

2.31.   „Hoogspanningsbus”: het elektrische circuit, inclusief het koppelsysteem voor het laden van het REESS dat op hoogspanning werkt.

2.32.   „Vaste isolator”: de isolerende coating van kabelbomen om delen onder hoogspanning af te dekken en direct contact te voorkomen. Hiertoe behoren afdekkingen om onder hoogspanning staande delen van connectoren te isoleren en vernis of verf om te isoleren.

2.33.   „Automatische afsluiter”: een voorziening die bij activering de elektrische-energiebronnen galvanisch van de rest van het hoogspanningscircuit van de elektrische aandrijflijn scheidt.

2.34.   „Tractiebatterij van het open type”: een type batterij die vloeistof behoeft en die waterstofgas genereert dat naar de buitenlucht wordt afgevoerd.

2.35.   „Automatisch geactiveerd deurvergrendelingssysteem”: een systeem dat de deuren bij een vooraf ingestelde snelheid of in andere door de fabrikant bepaalde omstandigheden automatisch vergrendelt.

3.   GOEDKEURINGSAANVRAAG

3.1.   De aanvraag om goedkeuring van een voertuigtype wat de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing betreft, moet door de voertuigfabrikant of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend.

3.2.   Zij moet vergezeld gaan van de hieronder genoemde documenten in drievoud en van de volgende gegevens:

3.2.1.

een gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype wat zijn structuur, afmetingen, vorm en materialen betreft;

3.2.2.

foto's en/of schema's en tekeningen van het voertuig waarop het voertuigtype in voor-, zij- en achteraanzicht te zien is en ontwerpdetails van de zijkant van de structuur;

3.2.3.

gegevens over de massa van het voertuig zoals gedefinieerd in punt 2.11;

3.2.4.

de vorm en binnenafmetingen van de passagiersruimte;

3.2.5.

een beschrijving van de relevante zijdelingse binnenuitrusting en beveiligingssystemen van het voertuig;

3.2.6.

een algemene beschrijving van het type elektrische-stroombron, de plaats ervan en de elektrische aandrijflijn (bv. hybride, elektrisch).

3.3.   De aanvrager van de goedkeuring heeft het recht gegevens en testresultaten over te leggen om aan te tonen dat bij prototypes de voorschriften met voldoende zekerheid kunnen worden nageleefd.

3.4.   Een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren type, moet ter beschikking worden gesteld van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstests.

3.4.1.   Een voertuig dat niet alle kenmerkende onderdelen van het type bevat, mag tot de tests worden toegelaten als kan worden aangetoond dat de afwezigheid van die onderdelen geen nadelig effect heeft op de in dit reglement voorgeschreven prestaties.

3.4.2.   De aanvrager van de goedkeuring moet kunnen aantonen dat de toepassing van punt 3.4.1 voldoet aan de voorschriften van dit reglement.

4.   GOEDKEURING

4.1.   Als het voertuigtype waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring wordt aangevraagd, voldoet aan de voorschriften van punt 5, wordt voor dat voertuigtype goedkeuring verleend.

4.2.   In geval van twijfel moet bij de controle van de conformiteit van het voertuig met de voorschriften van dit reglement rekening worden gehouden met alle door de fabrikant verstrekte gegevens of testresultaten die bij de validering van de door de technische dienst uitgevoerde goedkeuringstest in acht kunnen worden genomen.

4.3.   Aan elk goedgekeurd type moet een goedkeuringsnummer worden toegekend. De eerste twee cijfers ervan (momenteel 03 voor wijzigingenreeks 03) moeten de wijzigingenreeks aangeven met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op de datum van goedkeuring. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde goedkeuringsnummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.

4.4.   Van de goedkeuring of de uitbreiding of weigering van de goedkeuring van een voertuigtype krachtens dit reglement moet aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling worden gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1 en van foto's en/of schema's en tekeningen die, in een formaat niet groter dan A4 (210 × 297 mm) of tot dat formaat gevouwen en op een passende schaal, door de aanvrager ter goedkeuring zijn ingediend.

4.5.   Op elk voertuig dat conform is met een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype, moet duidelijk zichtbaar en op een gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is aangegeven, een internationaal goedkeuringsmerk worden aangebracht, bestaande uit:

4.5.1.

een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (2);

4.5.2.

het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter R, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 4.5.1 voorgeschreven cirkel.

4.6.   Als het voertuig conform is met een voertuigtype dat op basis van een of meer andere, aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat krachtens dit reglement goedkeuring heeft verleend, hoeft het in punt 4.5.1 voorgeschreven symbool niet te worden herhaald; in dat geval moeten de reglement- en goedkeuringsnummers en de aanvullende symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat krachtens dit reglement goedkeuring heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 4.5.1 voorgeschreven symbool worden geplaatst.

4.7.   Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.

4.8.   Het goedkeuringsmerk moet dicht bij of op het door de fabrikant aangebrachte gegevensplaatje van het voertuig worden aangebracht.

4.9.   In bijlage 2 worden voorbeelden van goedkeuringsmerken gegeven.

5.   SPECIFICATIES EN TESTS

5.1.   Het voertuig moet worden onderworpen aan een test overeenkomstig bijlage 4.

5.1.1.   De test wordt uitgevoerd aan de kant van de bestuurder, tenzij de eventueel aanwezige asymmetrische flankstructuren zo verschillend zijn dat zij de prestaties bij een zijdelingse botsing beïnvloeden. In dat geval kan na overleg tussen de fabrikant en de typegoedkeuringsinstantie gebruik worden gemaakt van de alternatieven van punt 5.1.1.1 of 5.1.1.2.

5.1.1.1.   De fabrikant verstrekt de voor de goedkeuring verantwoordelijke instantie gegevens over de compatibiliteit van de prestaties in vergelijking met die van de bestuurderszijde wanneer de test aan die kant wordt uitgevoerd.

5.1.1.2.   Indien de typegoedkeuringsinstantie twijfels heeft over de constructie van het voertuig, besluit zij de test te laten uitvoeren aan de tegenovergestelde kant van de bestuurder, aangezien deze als de minst gunstige wordt beschouwd.

5.1.2.   Na overleg met de fabrikant kan de technische dienst eisen dat de test wordt uitgevoerd met de stoel in een andere stand dan is aangegeven in punt 5.5.1 van bijlage 4. Deze stand moet in het testrapport worden vermeld (3).

5.1.3.   Het resultaat van deze test wordt als bevredigend beschouwd als de in de punten 5.2 en 5.3 gestelde voorwaarden zijn vervuld.

5.2.   Prestatiecriteria

Voorts moeten voertuigen met elektrische aandrijflijn voldoen aan de voorschriften van punt 5.3.7. Hieraan kan worden voldaan met een afzonderlijke botstest op verzoek van de fabrikant en na validering door de technische dienst, op voorwaarde dat de elektrische componenten de prestaties van het voertuigtype wat de beveiliging van de inzittenden betreft zoals gedefinieerd in de punten 5.2.1 tot en met 5.3.5, niet beïnvloeden. In dit geval moet de naleving van de voorschriften van punt 5.3.7 worden gecontroleerd volgens de in bijlage 4 (met uitzondering van de punten 6 en 7 en de aanhangsels 1 en 2) beschreven methoden. De zijdelingse-botsdummy moet echter op de voorstoel aan de kant van de botsing worden geïnstalleerd.

5.2.1.   De voor de botstest volgens aanhangsel 1 van bijlage 4 vastgestelde prestatiecriteria moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

5.2.1.1.   het hoofdprestatiecriterium (HPC) moet kleiner zijn dan of gelijk aan 1 000. Indien er geen hoofdcontact is, hoeft het HPC niet te worden gemeten of berekend, maar moet „geen hoofdcontact” worden genoteerd;

5.2.1.2.   van de thoraxprestatiecriteria moet:

a)

het ribindrukkingscriterium (RDC) kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 42 mm;

b)

het zachteweefselcriterium (VC) kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 1,0 m/s.

Gedurende een overgangsperiode van twee jaar na de in punt 10.2 vermelde datum is de V * C-waarde geen goedkeur-/afkeurcriterium bij de goedkeuringstests, maar moet zij in het testrapport worden genoteerd en door de goedkeuringsinstanties worden bijgehouden. Na deze overgangsperiode geldt de VC-waarde van 1,0 m/s als goedkeur-/afkeurcriterium tenzij de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, anders beschikken;

5.2.1.3.   bij het bekkenprestatiecriterium moet:

de piekkracht op de symphysis pubica (PSPF) kleiner zijn dan of gelijk aan 6 kN;

5.2.1.4.   bij het abdomenprestatiecriterium moet:

de abdominale piekkracht (APF) kleiner zijn dan of gelijk aan 2,5 kN inwendige kracht (wat overeenkomt met een uitwendige kracht van 4,5 kN).

5.3.   Bijzondere voorschriften

5.3.1.   Tijdens de test mag geen enkele deur opengaan.

5.3.1.1.   Bij automatisch geactiveerde deurvergrendelingssystemen die facultatief zijn geïnstalleerd en/of door de bestuurder kunnen worden gedeactiveerd, moet de naleving van dit voorschrift worden geverifieerd door, naar keuze van de fabrikant, een van de volgende twee testprocedures toe te passen:

5.3.1.1.1.   Bij tests overeenkomstig bijlage 4, punt 5.2.2.1, moet de fabrikant tot tevredenheid van de technische dienst (bv. aan de hand van interne gegevens van de fabrikant) tevens aantonen dat, zonder het systeem of wanneer het systeem is gedeactiveerd, bij een botsing geen enkele deur zal opengaan.

5.3.1.1.2.   Bij tests overeenkomstig bijlage 4, punt 5.2.2.2, moet de fabrikant tevens aantonen dat, wat de ontgrendelde zijdeuren aan de niet-geraakte kant betreft, aan de inertiebelastingsvoorschriften van punt 6.1.4 van Reglement nr. 11, wijzigingenreeks 03, wordt voldaan.

5.3.2.   Na de botsing moeten de zijdeuren aan de niet-geraakte kant ontgrendeld zijn.

5.3.2.1.   Bij voertuigen met een automatisch geactiveerd deurvergrendelingssysteem moeten de deuren vóór de botsing vergrendeld en na de botsing ten minste aan de niet-geraakte kant ontgrendeld zijn.

5.3.2.2.   Bij automatisch geactiveerde deurvergrendelingssystemen die facultatief zijn geïnstalleerd en/of door de bestuurder kunnen worden gedeactiveerd, moet de naleving van dit voorschrift worden geverifieerd door, naar keuze van de fabrikant, een van de volgende twee testprocedures toe te passen:

5.3.2.2.1.   Bij tests overeenkomstig bijlage 4, punt 5.2.2.1, moet de fabrikant tot tevredenheid van de technische dienst (bv. aan de hand van interne gegevens van de fabrikant) tevens aantonen dat, zonder het systeem of wanneer het systeem is gedeactiveerd, na de botsing de zijdeuren aan de niet-geraakte kant ontgrendeld zijn.

5.3.2.2.2.   Bij tests overeenkomstig bijlage 4, punt 5.2.2.2, moet de fabrikant tevens aantonen dat, wat de niet-vergrendelde zijdeuren aan de niet-geraakte kant betreft, aan de inertiebelastingsvoorschriften van punt 6.1.4 van Reglement nr. 11, wijzigingenreeks 03, wordt voldaan.

5.3.3.   Na de botsing moet het zonder gereedschap mogelijk zijn:

5.3.3.1.

een voldoende aantal deuren te openen die voor het normaal in- en uitstappen van de inzittenden zijn bestemd en zo nodig de rugleuningen of stoelen weg te klappen zodat alle inzittenden het voertuig kunnen verlaten;

5.3.3.2.

de dummy uit het beveiligingssysteem vrij te maken;

5.3.3.3.

de dummy uit het voertuig te verwijderen.

5.3.4.   Geen binnenuitrusting of onderdeel ervan mag zodanig losraken dat het risico van verwonding door scherpe uitstekende delen of puntige randen merkbaar toeneemt.

5.3.5.   Scheuren als gevolg van blijvende vervorming zijn aanvaardbaar als het risico van verwonding daardoor niet toeneemt.

5.3.6.   Indien na de botsing continu vloeistof uit het brandstoftoevoersysteem lekt, mag de leksnelheid niet meer dan 30 g/min bedragen; indien de vloeistof van het brandstoftoevoersysteem zich met vloeistoffen van andere systemen mengt en de verschillende vloeistoffen niet gemakkelijk kunnen worden gescheiden en geïdentificeerd, moeten bij het beoordelen van de continue lekkage alle opgevangen vloeistoffen in aanmerking worden genomen.

5.3.7.   Na de test volgens de in bijlage 4 vastgestelde procedure moeten de op hoogspanning werkende elektrische aandrijflijn en de hoogspanningscomponenten en -systemen ervan die galvanisch met de hoogspanningsbus van de elektrische aandrijflijn verbonden zijn, voldoen aan de volgende voorschriften:

5.3.7.1.   Beveiliging tegen een elektrische schok

Na de botsing moet ten minste een van de vier in de punten 5.3.7.1.1 tot en met 5.3.7.1.4.2 gespecificeerde criteria worden vervuld.

Als het voertuig een automatische afsluitfunctie heeft of een of meer voorzieningen die het elektrische aandrijflijncircuit onder rijomstandigheden galvanisch scheiden, moet na activering van de afsluitfunctie ten minste een van de volgende criteria op het afgesloten circuit of op elk gescheiden circuit afzonderlijk van toepassing zijn.

De in punt 5.3.7.1.4 vastgestelde criteria zijn echter niet van toepassing als meer dan één potentiaal van een deel van de hoogspanningsbus niet met beveiligingsgraad IPXXB is beveiligd.

Als bij de uitvoering van de test een of meer delen van het hoogspanningssysteem niet onder stroom mogen staan, moet voor die delen de beveiliging tegen elektrische schokken overeenkomstig punt 5.3.7.1.3 of 5.3.7.1.4 worden aangetoond.

Voor het koppelsysteem voor het laden van het REESS, dat tijdens het rijden niet onder stroom komt te staan, moet ten minste een van de vier, in de punten 5.3.7.1.1 tot en met 5.3.7.1.4 gespecificeerde criteria worden vervuld.

5.3.7.1.1.   Ontbreken van hoogspanning

De spanningen Vb, V1 en V2 van de hoogspanningsbussen moeten gelijk zijn aan of minder bedragen dan 30 V wisselstroom of 60 V gelijkstroom zoals aangegeven in punt 2 van bijlage 9.

5.3.7.1.2.   Lage elektrische energie

De totale energie (TE) op de hoogspanningsbussen, gemeten volgens de testprocedure van punt 3 van bijlage 9 met formule a), moet minder dan 2,0 joule bedragen. In plaats daarvan mag de totale energie (TE) worden berekend aan de hand van de gemeten spanning Vb van de hoogspanningsbus en de capaciteit van de X-condensatoren (Cx) zoals aangegeven door de fabrikant volgens formule b) van punt 3 van bijlage 9.

De in de Y-condensatoren opgeslagen energie (TEy1, TEy2) moet eveneens minder dan 2,0 joule bedragen. Die energie moet worden berekend door de spanningen V1 en V2 van de hoogspanningsbussen en het elektrische chassis te meten, alsook de capaciteit van de Y-condensatoren zoals aangegeven door de fabrikant volgens formule c) in punt 3 van bijlage 9.

5.3.7.1.3.   Fysische beveiliging

Wat de beveiliging tegen direct contact met delen onder hoogspanning betreft, moet beveiligingsgraad IPXXB worden geboden.

Voorts moet ter beveiliging tegen een elektrische schok door indirect contact de weerstand tussen alle blootgestelde geleidende delen en het elektrische chassis lager zijn dan 0,1 ohm bij een stroomsterkte van ten minste 0,2 ampère.

Aan dit voorschrift wordt voldaan als de galvanische verbinding door lassen is gemaakt.

5.3.7.1.4.   Isolatieweerstand

Er moet aan de in de punten 5.3.7.1.4.1 en 5.3.7.1.4.2 gespecificeerde criteria worden voldaan.

De meting moet overeenkomstig punt 5 van bijlage 9 worden verricht.

5.3.7.1.4.1.   Elektrische aandrijflijn met afzonderlijke gelijkstroom- en wisselstroombussen

Als de wisselstroom- en gelijkstroomhoogspanningsbussen galvanisch van elkaar geïsoleerd zijn, moet de isolatieweerstand tussen de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (Ri zoals gedefinieerd in punt 5 van bijlage 9) ten minste 100 Ω/V van de werkspanning bedragen bij gelijkstroombussen en ten minste 500 Ω/V van de werkspanning bij wisselstroombussen.

5.3.7.1.4.2.   Elektrische aandrijflijn met een combinatie van gelijkstroom- en wisselstroombussen

Als de wisselstroom- en de gelijkstroomhoogspanningsbussen galvanisch verbonden zijn, moet de isolatieweerstand tussen de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (Ri zoals gedefinieerd in punt 5 van bijlage 9) ten minste 500 Ω/V van de werkspanning bedragen.

Als voor alle wisselstroomhoogspanningsbussen echter beveiligingsgraad IPXXB wordt geboden of als de wisselstroomspanning na de botsing van het voertuig gelijk is aan of minder bedraagt dan 30 V, moet de isolatieweerstand tussen de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (Ri zoals gedefinieerd in punt 5 van bijlage 9) ten minste 100 Ω/V van de werkspanning bedragen.

5.3.7.2.   Elektrolytlekkage

In de periode vanaf de botsing tot 30 minuten daarna mag geen elektrolyt van het REESS in de passagiersruimte lekken en mag, behalve bij tractiebatterijen van het open type, niet meer dan 7 % elektrolyt van het REESS buiten de passagiersruimte lekken. Bij tractiebatterijen van het open type mag niet meer dan 7 % buiten de passagiersruimte lekken, met een maximum van 5,0 liter.

De fabrikant moet aantonen dat aan punt 6 van bijlage 9 wordt voldaan.

5.3.7.3.   Bevestiging van het REESS

Een REESS dat zich binnen de passagiersruimte bevindt, moet op de plaats van installatie blijven en de onderdelen ervan moeten binnen de grenzen van het REESS blijven.

Ter beoordeling van de elektrische veiligheid mag tijdens en na de botstest geen enkel deel van een REESS dat zich buiten de passagiersruimte bevindt, die ruimte binnendringen.

De fabrikant moet aantonen dat aan punt 7 van bijlage 9 wordt voldaan.

6.   WIJZIGING VAN HET VOERTUIGTYPE

6.1.   Elke wijziging met betrekking tot de structuur, het aantal en type stoelen, de binnenbekleding of -uitrusting dan wel de plaats van de bedieningsorganen van het voertuig of van mechanische delen die het energieabsorptievermogen van de zijkant van het voertuig kunnen beïnvloeden, moet worden meegedeeld aan de typegoedkeuringsinstantie die de goedkeuring verleent. Die instantie kan dan:

6.1.1.   oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het voertuig in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet; of

6.1.2.   de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken.

6.1.2.1.   Bij elke wijziging van het voertuig waardoor de algemene vorm van de voertuigstructuur wordt beïnvloed en bij elke wijziging van de referentiemassa met meer dan 8 %, die naar het oordeel van de instantie een significant effect heeft op de testresultaten, moet de in bijlage 4 beschreven test worden herhaald.

6.1.2.2.   Indien de technische dienst na overleg met de voertuigfabrikant van mening is dat de wijzigingen van een voertuigtype onvoldoende zijn om een compleet nieuwe test te rechtvaardigen, mag een deeltest worden uitgevoerd. Dit is het geval als de referentiemassa niet meer dan 8 % verschilt van die van het oorspronkelijke voertuig of als het aantal voorstoelen hetzelfde is. Wijzigingen van het stoeltype of de binnenuitrusting hoeven niet automatisch in een compleet nieuwe test te resulteren. In bijlage 8 wordt aangegeven hoe dit probleem moet worden aangepakt.

6.2.   De bevestiging of weigering van de goedkeuring, met vermelding van de wijzigingen, moet volgens de procedure van punt 4.4 worden meegedeeld aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen.

6.3.   De typegoedkeuringsinstantie die een goedkeuring uitbreidt, moet een volgnummer toekennen aan elk mededelingenformulier dat voor een dergelijke uitbreiding wordt opgesteld.

7.   CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

Voor de controle van de conformiteit van de productie gelden de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.2), met inachtneming van de volgende voorschriften:

7.1.   Elk krachtens dit reglement goedgekeurd voertuig moet zo zijn vervaardigd dat het conform is met het goedgekeurde type door te voldoen aan de voorschriften van punt 5.

7.2.   De houder van de goedkeuring moet garanderen dat voor elk voertuigtype ten minste de meettests worden uitgevoerd.

7.3.   De typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste conformiteitscontrolemethoden verifiëren. Deze verificaties vinden gewoonlijk om de twee jaar plaats.

8.   SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

8.1.   De krachtens dit reglement verleende goedkeuring voor een voertuigtype kan worden ingetrokken indien niet aan het voorschrift van punt 7.1 is voldaan of indien het geselecteerde voertuig (de geselecteerde voertuigen) de in punt 7.2 voorgeschreven controles niet heeft (hebben) doorstaan.

8.2.   Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder door haar verleende goedkeuring intrekt, moet zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis stellen door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

9.   DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE

Indien de houder van de goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype definitief stopzet, moet hij de typegoedkeuringsinstantie die de goedkeuring heeft verleend, daarvan in kennis stellen. Zodra die instantie de kennisgeving heeft ontvangen, moet zij de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, daarvan in kennis stellen door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1.

10.   OVERGANGSBEPALINGEN

10.1.   Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van supplement 1 op wijzigingenreeks 02 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren goedkeuring te verlenen krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij supplement 1 op wijzigingenreeks 02.

10.2.   Vanaf 12 maanden na de inwerkingtreding van wijzigingenreeks 02 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, alleen goedkeuring verlenen aan voertuigtypen die voldoen aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02.

10.3.   Vanaf 60 maanden na de inwerkingtreding van wijzigingenreeks 02 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, de eerste nationale registratie (het in het verkeer brengen) weigeren van voertuigen die niet voldoen aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 02.

10.4.   Vanaf 36 maanden na de inwerkingtreding van supplement 1 op wijzigingenreeks 02 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, alleen goedkeuring verlenen aan voertuigtypen die voldoen aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij supplement 1 op wijzigingenreeks 02.

10.5.   Vanaf 84 maanden na de inwerkingtreding van supplement 1 op wijzigingenreeks 02 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, de eerste nationale registratie (het in het verkeer brengen) weigeren van voertuigen die niet voldoen aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij supplement 1 op wijzigingenreeks 02.

10.6.   Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren goedkeuring te verlenen krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 03.

10.7.   Vanaf 24 maanden na de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, alleen goedkeuring verlenen aan voertuigtypen die voldoen aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 03.

Bij voertuigen met een op hoogspanning werkende elektrische aandrijflijn wordt echter een extra termijn van 12 maanden toegestaan mits de fabrikant tot tevredenheid van de technische dienst aantoont dat het voertuig nagenoeg dezelfde veiligheidsniveaus biedt als die voorgeschreven bij dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 03.

10.8.   De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mogen niet weigeren uitbreiding toe te staan van goedkeuringen die krachtens de vorige wijzigingenreeks van dit reglement zijn verleend, wanneer die uitbreiding geen wijziging in het aandrijfsysteem van het voertuig met zich meebrengt.

Vanaf 48 maanden na de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 mag voor voertuigen met een op hoogspanning werkende elektrische aandrijflijn na die datum echter geen uitbreiding worden toegestaan van goedkeuringen die krachtens de vorige wijzigingenreeks van dit reglement zijn verleend.

10.9.   Wanneer er op de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 van dit reglement nationale veiligheidsvoorschriften bestaan voor voertuigen met een op hoogspanning werkende elektrische aandrijflijn, mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, de nationale goedkeuring weigeren van dergelijke voertuigen die niet aan de nationale voorschriften voldoen, tenzij die krachtens wijzigingenreeks 03 van dit reglement zijn goedgekeurd.

10.10.   Vanaf 48 maanden na de datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 03 van dit reglement mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, de nationale of regionale typegoedkeuring en de eerste nationale of regionale registratie (het in het verkeer brengen) van een voertuig met een op hoogspanning werkende elektrische aandrijflijn weigeren als dat voertuig niet aan de voorschriften van wijzigingenreeks 03 van dit reglement voldoet.

10.11.   Goedkeuringen die krachtens wijzigingenreeks 02 van dit reglement zijn verleend aan voertuigen waarvoor wijzigingenreeks 03 geen gevolgen heeft, blijven geldig en de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, moeten deze blijven accepteren.

10.12.   Tot 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 op wijzigingenreeks 03 van dit reglement kunnen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, typegoedkeuringen krachtens wijzigingenreeks 03 blijven verlenen zonder rekening te houden met de bepalingen van supplement 3.

11.   NAAM EN ADRES VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJKE TECHNISCHE DIENSTEN EN VAN DE TYPEGOEDKEURINGSINSTANTIES

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, moeten het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres meedelen van de technische diensten die voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en van de typegoedkeuringsinstanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring of de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.


(1)  Zoals gedefinieerd in de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.3, punt 2 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html

(2)  De nummers van de partijen bij de Overeenkomst van 1958 zijn opgenomen in bijlage 3 bij de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document TRANS/WP.29/78/Rev. 3, bijlage 3 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html

(3)  Tot en met 30 september 2000 moet, voor de toepassing van de testvoorschriften, het aantal normale verstelstanden in de lengterichting zo worden beperkt dat het H-punt binnen de lengte van de deuropening ligt.


BIJLAGE 1

Image


BIJLAGE 2

OPSTELLING VAN HET GOEDKEURINGSMERK

MODEL A

(zie punt 4.5 van dit reglement)

Image

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie wat de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing betreft, in Nederland (E 4) krachtens Reglement nr. 95 is goedgekeurd onder nummer 031424. Het goedkeuringsnummer geeft aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 95 zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 03.

MODEL B

(zie punt 4.6 van dit reglement)

Image

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E 4) krachtens de Reglementen nrs. 95 en 24 is goedgekeurd (1). De eerste twee cijfers van de goedkeuringsnummers geven aan dat, op de respectieve datum van goedkeuring, Reglement nr. 95 wijzigingenreeks 03 en Reglement nr. 24 wijzigingenreeks 03 bevatten.


(1)  Het laatste nummer dient alleen ter illustratie.


BIJLAGE 3

Procedure voor het bepalen van het H-punt en de werkelijke romphoek voor zitplaatsen in motorvoertuigen (1)

Aanhangsel 1 —

Beschrijving van de driedimensionale H-puntmachine (3-D H-machine) (1)

Aanhangsel 2 —

Driedimensionaal referentiesysteem (1)

Aanhangsel 3 —

Referentiegegevens voor zitplaatsen (1)

(1)  Deze procedure wordt beschreven in bijlage 1 bij de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.3). www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html


BIJLAGE 4

BOTSTESTPROCEDURE

1.   INSTALLATIES

1.1.   Testterrein

Het testterrein moet voldoende ruimte bieden voor het aandrijfsysteem van het mobiele vervormbare blok, voor de verplaatsing van het voertuig na de botsing en voor de installatie van de testapparatuur. Het deel waar de botsing met het voertuig en de verplaatsing geschieden, moet horizontaal, vlak en onvervuild zijn en representatief zijn voor een normaal, droog en onvervuild wegdek.

2.   TESTOMSTANDIGHEDEN

2.1.   Het testvoertuig moet stil staan.

2.2.   Het mobiele vervormbare blok moet de in bijlage 5 bij dit reglement beschreven eigenschappen bezitten. De eisen voor het onderzoek staan vermeld in de aanhangsels van bijlage 5. Het mobiele vervormbare blok moet zijn uitgerust met een geschikte voorziening om een tweede botsing met hetzelfde voertuig te voorkomen.

2.3.   De baan van het verticale middenlangsvlak van het mobiele vervormbare blok moet loodrecht staan op het verticale middenlangsvlak van het voertuig waartegen de botsing plaatsvindt.

2.4.   Het verticale middenlangsvlak van het mobiele vervormbare blok moet samenvallen met het verticale dwarsvlak door het R-punt van de voorstoel aan de geraakte kant van het geteste voertuig, met een tolerantie van ± 25 mm. Het horizontale middenlangsvlak dat begrensd wordt door de uitwendige verticale dwarsvlakken van de voorkant, moet op het ogenblik van de botsing binnen twee vóór de test bepaalde vlakken liggen, 25 mm boven en onder het reeds gedefinieerde vlak.

2.5.   De instrumenten moeten voldoen aan ISO 6487:1987, tenzij in dit reglement anders wordt bepaald.

2.6.   De gestabiliseerde temperatuur van de dummy op het ogenblik van de zijdelingse botsing moet 22 ± 4 °C bedragen.

3.   TESTSNELHEID

Op het ogenblik van de botsing moet de snelheid van het mobiele vervormbare blok 50 ± 1 km/h bedragen. Deze snelheid moet ten minste 0,5 m vóór de botsing zijn gestabiliseerd. Nauwkeurigheid van de meting: 1 %. Indien de test echter met een hogere botssnelheid is uitgevoerd en het voertuig aan de gestelde eisen voldeed, moet de test als geslaagd worden beschouwd.

4.   TOESTAND VAN HET VOERTUIG

4.1.   Algemene specificatie

Het testvoertuig moet representatief zijn voor de serieproductie, de normale standaarduitrusting omvatten en in rijklare toestand verkeren. Een aantal onderdelen mag worden weggelaten of vervangen door een gelijkwaardige massa indien duidelijk is dat deze weglating of vervanging geen merkbaar effect heeft op de resultaten van de test.

In overleg tussen de fabrikant en de technische dienst moet worden toegestaan het brandstofsysteem zo te wijzigen dat een passende hoeveelheid brandstof kan worden gebruikt om de motor te doen draaien of het elektrische-energieomzettingssysteem te doen werken.

4.2.   Specificatie van de voertuiguitrusting

Het testvoertuig moet zijn voorzien van alle opties of uitrustingen die de resultaten van de test zouden kunnen beïnvloeden.

4.3.   Massa van het voertuig

4.3.1.   Het testvoertuig moet de in punt 2.10 gedefinieerde referentiemassa bezitten, met een tolerantie van ± 1 %.

4.3.2.   De brandstoftank moet met water worden gevuld tot een massa die gelijk is aan 90 % van de door de fabrikant gespecificeerde massa van een volle brandstoftank, met een tolerantie van ± 1 %.

Deze eis geldt niet voor waterstoftanks.

4.3.3.   Alle andere systemen (rem-, koelsysteem enz.) mogen leeg zijn, waarbij de massa van de vloeistoffen moet worden gecompenseerd.

4.3.4.   Indien de massa van de meetapparatuur in het voertuig de toegestane 25 kg overschrijdt, mag deze worden gecompenseerd door een massavermindering die geen merkbaar effect heeft op de resultaten van de test.

4.3.5.   De massa van de meetapparatuur mag de referentiebelasting per as met niet meer dan 5 % veranderen, waarbij elke verandering maximaal 20 kg bedraagt.

5.   VOORBEREIDING VAN HET VOERTUIG

5.1.   Ten minste aan de geraakte kant moeten de zijramen dicht zijn.

5.2.   De deuren moeten dicht maar niet op slot zijn.

5.2.1.   Bij voertuigen met een automatisch geactiveerd deurvergrendelingssysteem moet er echter voor worden gezorgd dat alle zijdeuren vóór de test vergrendeld zijn.

5.2.2.   Bij voertuigen met een automatisch geactiveerd deurvergrendelingssysteem dat facultatief is geïnstalleerd en/of door de bestuurder kan worden gedeactiveerd, moet naar keuze van de fabrikant een van de volgende twee procedures worden toegepast:

5.2.2.1.

Vóór het begin van de test moeten alle zijdeuren manueel worden vergrendeld.

5.2.2.2.

Er moet voor worden gezorgd dat vóór de botsing de zijdeuren aan de geraakte kant onvergrendeld en die aan de niet-geraakte kant vergrendeld zijn; bij deze test mag het automatisch geactiveerde deurvergrendelingssysteem worden genegeerd.

5.3.   De transmissie moet zich in de vrijstand bevinden en de parkeerrem mag niet in werking zijn.

5.4.   De eventuele comfortverstellingen van de stoelen moeten in de door de voertuigfabrikant aangegeven stand worden geplaatst.

5.5.   De stoel met de dummy en de eventueel verstelbare elementen ervan moeten op de volgende wijze worden afgesteld.

5.5.1.

De verstelling in de lengterichting moet worden vergrendeld in de stand die zich het dichtst bij het midden tussen de voorste en de achterste stand bevindt; indien deze stand zich tussen twee nokken bevindt, moet de achterste nok worden gebruikt.

5.5.2.

De hoofdsteun moet zo worden ingesteld dat de bovenkant op dezelfde hoogte is als het zwaartepunt van het hoofd van de dummy; als dit niet mogelijk is, moet de hoofdsteun in de hoogste stand worden geplaatst.

5.5.3.

Tenzij anders aangegeven door de fabrikant moet de rugleuning zo worden geplaatst dat de rompreferentielijn van de driedimensionale H-puntmachine een hoek van 25 ± 1 ° naar achter maakt ten opzichte van de verticaal.

5.5.4.

Alle andere stoelverstellingen moeten halverwege het verstelgebied staan; de hoogteverstelling moet echter in de stand staan die overeenkomt met die van de vaste stoel, als het voertuigtype met verstelbare en vaste stoelen beschikbaar is. Indien de respectieve middelste stand niet kan worden vergrendeld, moet de stand worden gekozen die er zich onmiddellijk achter, onder of naast bevindt. Bij roterende (kantelbare) verstelling is „achter” de verstelrichting die het hoofd van de dummy naar achter beweegt. Indien de dummy een grotere omvang heeft dan een normale passagier en bijvoorbeeld met zijn hoofd de dakbekleding raakt, wordt gezorgd voor een ruimte van 1 cm met behulp van (in deze volgorde): secundaire verstellingen, verstelling van de rugleuninghoek of verstelling in voor- of achterwaartse richting.

5.6.   Tenzij anders aangegeven door de fabrikant moeten de overige voorstoelen zo mogelijk in dezelfde stand worden geplaatst als de stoel waarop de dummy zich bevindt.

5.7.   Als het stuurwiel verstelbaar is, worden alle verstelinrichtingen in hun middelste stand geplaatst.

5.8.   De banden moeten tot de door de voertuigfabrikant aangegeven spanning worden opgepompt.

5.9.   Het testvoertuig moet horizontaal om zijn rolas worden geplaatst en met steunen in die stand worden gehouden tot de zijdelingse-botsdummy is geplaatst en alle voorbereidende werkzaamheden zijn voltooid.

5.10.   Het voertuig moet in de normale stand staan overeenkomstig het bepaalde in punt 4.3. Voertuigen met een ophanging waarbij de bodemvrijheid kan worden versteld, moeten onder de normale door de voertuigfabrikant aangegeven gebruiksomstandigheden worden getest bij een snelheid van 50 km/h. Zo nodig moeten hiervoor extra steunen worden gebruikt, maar deze mogen het botsgedrag van het testvoertuig tijdens de botsing niet beïnvloeden.

5.11.   Instelling van de elektrische aandrijflijn

5.11.1.   Het REESS moet een laadniveau hebben waarbij de aandrijflijn volgens de aanbevelingen van de fabrikant normaal kan functioneren.

5.11.2.   De elektrische aandrijflijn moet met of zonder toedoen van de originele elektrische-energiebronnen (bv. motorgenerator, REESS of elektrische-energieomzettingssysteem) van stroom worden voorzien, maar:

5.11.2.1.

in overleg tussen de technische dienst en de fabrikant moet worden toegestaan dat de test wordt uitgevoerd zonder dat de elektrische aandrijflijn of delen ervan van stroom worden voorzien voor zover het testresultaat daardoor niet negatief wordt beïnvloed. Voor de delen van de elektrische aandrijflijn die niet van stroom worden voorzien, moet de beveiliging tegen een elektrische schok uit de fysische beveiliging of de isolatieweerstand blijken en met passend extra bewijsmateriaal worden aangetoond.

5.11.2.2.

Wanneer een automatische afsluiter voorhanden is, moet op verzoek van de fabrikant worden toegestaan dat de test met de geactiveerde automatische afsluiter wordt uitgevoerd. In dat geval moet worden aangetoond dat de automatische afsluiter tijdens de botstest zou hebben gewerkt. Dit geldt zowel voor het automatische activeringssignaal als voor de galvanische scheiding onder de voorwaarden die zich tijdens de botsing voordoen.

6.   ZIJDELINGSE BOTSDUMMY EN DE INSTALLATIE ERVAN

6.1.   De zijdelingse-botsdummy moet voldoen aan de specificaties van bijlage 6 en op de voorstoel aan de kant van de botsing worden geïnstalleerd volgens de procedure van bijlage 7.

6.2.   Er moet gebruik worden gemaakt van de veiligheidsgordels of andere beveiligingssystemen die voor het voertuig zijn voorgeschreven. De gordels moeten van een goedgekeurd type zijn overeenkomstig Reglement nr. 16 of andere gelijkwaardige voorschriften en gemonteerd zijn op verankeringen overeenkomstig Reglement nr. 14 of andere gelijkwaardige voorschriften.

6.3.   De veiligheidsgordel of het beveiligingssysteem moet aan de dummy worden aangepast volgens de instructies van de fabrikant. Indien er geen instructies van de fabrikant zijn, moet de hoogteverstelling in de middelste stand worden geplaatst; indien deze stand niet bestaat, moet de stand onmiddellijk daaronder worden gebruikt.

7.   OP DE ZIJDELINGSE-BOTSDUMMY TE VERRICHTEN METINGEN

7.1.   De aflezingen van de volgende meetinstrumenten moeten worden genoteerd.

7.1.1.   Metingen in het hoofd van de dummy

De resultante van de triaxiale versnelling van het zwaartepunt van het hoofd. De kanalen van de instrumenten voor het hoofd moeten voldoen aan ISO 6487:1987 met:

 

CFC: 1 000 Hz en

 

CAC: 150 g.

7.1.2.   Metingen in de thorax van de dummy

De drie thoraxribindrukkingskanalen moeten voldoen aan ISO 6487:1987 met:

 

CFC: 1 000 Hz

 

CAC: 60 mm.

7.1.3.   Metingen in het bekken van de dummy

Het bekkenkrachtkanaal moet voldoen aan ISO 6487:1987 met:

 

CFC: 1 000 Hz

 

CAC: 15 kN.

7.1.4.   Metingen in het abdomen van de dummy

De abdomenkrachtkanalen moeten voldoen aan ISO 6487:1987 met:

 

CFC: 1 000 Hz

 

CAC: 5 kN.

Aanhangsel 1

VASTSTELLING VAN DE PRESTATIECRITERIA

In punt 5.2 van dit reglement is aangegeven welke testresultaten worden verlangd.

1.   HOOFDPRESTATIECRITERIUM (HPC)

Indien er hoofdcontact plaatsvindt, wordt dit prestatiecriterium berekend voor de totale duur tussen het eerste contact en het laatste moment van het laatste contact.

HPC is de maximumwaarde van de formule:

Formula

waarin a de resulterende versnelling is bij het zwaartepunt van het hoofd in meters per seconde, gedeeld door 9,81, geregistreerd als functie van de tijd en gefilterd bij een kanaalfrequentieklasse van 1 000 Hz; t1 en t2 zijn twee willekeurige tijdstippen tussen het eerste contact en het laatste moment van het laatste contact.

2.   THORAXPRESTATIECRITERIA

2.1.   Indrukking van de borst: de piekindrukking van de borst is de maximumwaarde van de indrukking van een willekeurige rib die wordt vastgesteld door de thoraxverplaatsingsopnemers, gefilterd bij een kanaalfrequentieklasse van 180 Hz.

2.2.   Viskeus criterium (VC): de viskeuze piekrespons is de maximumwaarde van VC bij een willekeurige rib, die wordt berekend uit het momentane product van de relatieve thoraxcompressie ten opzichte van de halve thorax en de snelheid van de compressie afgeleid door differentiatie van de compressie, gefilterd bij een kanaalfrequentieklasse van 180 Hz. Voor deze berekening is de standaardbreedte van de ribbenkast voor de halve thorax 140 mm.

Formula

waarin D de ribindrukking is in meters.

Het voor de berekening toe te passen algoritme wordt beschreven in bijlage 4, aanhangsel 2.

3.   ABDOMENPRESTATIECRITERIUM

De abdominale piekkracht is de maximumwaarde van de som van de drie krachten gemeten door de opnemers die 39 mm onder het oppervlak aan de kant van de botsing zijn gemonteerd, CFC 600 Hz.

4.   BEKKENPRESTATIECRITERIUM

De piekkracht op de symphysis pubica (PSPF) is de maximumkracht gemeten door een meetcel bij de symphysis pubica van het bekken, gefilterd bij een kanaalfrequentieklasse van 600 Hz.

Aanhangsel 2

PROCEDURE VOOR HET BEREKENEN VAN HET VISKEUZE CRITERIUM BIJ EUROSID 1

Het viskeuze criterium (VC) wordt berekend als het momentane product van de compressie en de indrukking van de rib. Beide worden afgeleid uit de meting van de indrukking van de rib. De ribindrukkingsrespons wordt eenmaal gefilterd bij een kanaalfrequentieklasse van 180. Uit dit gefilterde signaal wordt de compressie op het tijdstip t berekend als de indrukking in verhouding tot de bij de metalen ribben gemeten halve breedte van de EUROSID 1-borst (0,14 m):

Formula

De ribindrukkingssnelheid op het tijdstip t wordt aan de hand van de gefilterde indrukking als volgt berekend:

Image

waarin D(t) de indrukking op het tijdstip t in meters is en ∂t het tijdsinterval in seconden tussen de metingen van de indrukking. De maximumwaarde van ∂t bedraagt 1,25 × 10– 4 seconden.

Deze berekeningswijze wordt hieronder schematisch weergegeven:

Image

BIJLAGE 5

EIGENSCHAPPEN VAN HET MOBIELE VERVORMBARE BLOK

1.   EIGENSCHAPPEN VAN HET MOBIELE VERVORMBARE BLOK

1.1.   Het mobiele vervormbare blok bestaat uit een botslichaam en een trolley.

1.2.   De totale massa moet 950 ± 20 kg bedragen.

1.3.   Het zwaartepunt moet binnen 10 mm van het verticale middenlangsvlak liggen, 1 000 ± 30 mm achter de vooras en 500 ± 30 mm boven de grond.

1.4.   De afstand tussen het voorvlak van het botslichaam en het zwaartepunt van het blok moet 2 000 ± 30 mm bedragen.

1.5.   De bodemvrijheid van het botslichaam moet 300 ± 5 mm bedragen, gemeten onder statische omstandigheden vóór de botsing vanaf de onderrand van de onderste voorplaat.

1.6.   De voor- en achterspoorbreedte van de trolley moet 1 500 ± 10 mm bedragen.

1.7.   De wielbasis van de trolley moet 3 000 ± 10 mm bedragen.

2.   EIGENSCHAPPEN VAN HET BOTSLICHAAM

Het botslichaam bestaat uit zes afzonderlijke aluminium honingraatblokken die zo zijn gemaakt dat zij bij toenemende indrukking geleidelijk meer weerstand bieden (zie punt 2.1). Aan de voor- en achterkant van de aluminium honingraatblokken zijn aluminiumplaten bevestigd.

2.1.   Honingraatblokken

2.1.1.   Geometrische eigenschappen

2.1.1.1.   Het botslichaam bestaat uit zes met elkaar verbonden zones waarvan de vorm en de plaats in de figuren 1 en 2 zijn aangegeven. De zones worden gedefinieerd als 500 ± 5 mm × 250 ± 3 mm in de figuren 1 en 2. De 500 mm geldt in de breedterichting en de 250 mm in de lengterichting van de aluminium honingraatconstructie (zie figuur 3).

2.1.1.2.   Het botslichaam is verdeeld in twee rijen. De onderste rij moet 250 ± 3 mm hoog en 500 ± 2 mm diep zijn na het voorkreukelen (zie punt 2.1.2) en 60 ± 2 mm dieper zijn dan de bovenste rij.

2.1.1.3.   De blokken moeten worden gecentreerd op de zes zones die in figuur 1 zijn gedefinieerd en elk blok (met inbegrip van onvolledige cellen) moet het voor elke zone gedefinieerde oppervlak volledig beslaan.

2.1.2.   Voorkreukelen

2.1.2.1.   Het voorkreukelen moet worden uitgevoerd op het oppervlak van de honingraat waarop de voorplaten zijn bevestigd.

2.1.2.2.   Vóór de test moeten de blokken 1, 2 en 3 aan de bovenkant 10 ± 2 mm worden gekreukeld om een diepte van 500 ± 2 mm te verkrijgen (figuur 2).

2.1.2.3.   Vóór de test moeten de blokken 4, 5 en 6 aan de bovenkant 10 ± 2 mm worden gekreukeld om een diepte van 440 ± 2 mm te verkrijgen.

2.1.3.   Materiaaleigenschappen

2.1.3.1.   Bij elk blok moeten de afmetingen van de cellen 19 mm ± 10 % bedragen (zie figuur 4).

2.1.3.2.   Bij de bovenste rij moeten de cellen van aluminium 3003 zijn.

2.1.3.3.   Bij de onderste rij moeten de cellen van aluminium 5052 zijn.

2.1.3.4.   De aluminium honingraatblokken moeten zo zijn gemaakt dat, wanneer zij onder statische omstandigheden (volgens de in punt 2.1.4 beschreven procedure) worden gekreukeld, de kracht-indrukkingscurve binnen de trajecten valt die voor elk van de zes blokken in aanhangsel 1 van deze bijlage zijn gedefinieerd. Bovendien moet het bewerkte materiaal van de honingraatblokken die voor de bouw van het botsblok zullen worden gebruikt, worden gereinigd om alle residuen die tijdens de bewerking van het ruwe honingraatmateriaal zijn ontstaan, te verwijderen.

2.1.3.5.   De massa van de blokken van elke partij mag niet meer dan 5 % afwijken van de gemiddelde massa van de blokken van die partij.

2.1.4.   Statische tests

2.1.4.1.   Een monster van elke partij bewerkt honingraatmateriaal moet volgens de in punt 5 beschreven statische procedure worden getest.

2.1.4.2.   De kracht-compressie voor elk getest blok moet binnen de in aanhangsel 1 gedefinieerde kracht-indrukkingstrajecten vallen. Voor elk blok van het botsblok worden statische kracht-indrukkingstrajecten gedefinieerd.

2.1.5.   Dynamische test

2.1.5.1.   De dynamische vervormingseigenschappen bij een botsing volgens het in punt 6 beschreven protocol.

2.1.5.2.   Van de grenswaarden voor de kracht-indrukkingstrajecten die de stijfheid van het botslichaam (zoals gedefinieerd in aanhangsel 2) bepalen, mag worden afgeweken mits:

2.1.5.2.1.   de afwijking plaatsvindt na het begin van de botsing en voordat de vervorming van het botslichaam 150 mm bedraagt;

2.1.5.2.2.   de afwijking niet meer dan 50 % bedraagt van de dichtstbijzijnde momentane voorgeschreven trajectgrenswaarde;

2.1.5.2.3.   de aan elke afwijking gerelateerde indrukking niet meer dan 35 mm bedraagt en de som van deze indrukkingen niet meer dan 70 mm is (zie aanhangsel 2);

2.1.5.2.4.   de som van de energie die bij het afwijken van het traject vrijkomt, niet meer dan 5 % van de bruto-energie voor dat blok bedraagt.

2.1.5.3.   De blokken 1 en 3 zijn identiek. Hun stijfheid is zo dat hun kracht-indrukkingscurven binnen de trajecten van figuur 2a vallen.

2.1.5.4.   De blokken 5 en 6 zijn identiek. Hun stijfheid is zo dat hun kracht-indrukkingscurven binnen de trajecten van figuur 2d vallen.

2.1.5.5.   De stijfheid van blok 2 is zo dat zijn kracht-indrukkingscurven binnen de trajecten van figuur 2b vallen.

2.1.5.6.   De stijfheid van blok 4 is zo dat zijn kracht-indrukkingscurven binnen de trajecten van figuur 2c vallen.

2.1.5.7.   De kracht-indrukking van het gehele botslichaam moet binnen de trajecten van figuur 2e vallen.

2.1.5.8.   De kracht-indrukkingscurven moeten worden geverifieerd met een in punt 6 van bijlage 5 gedetailleerde test, bestaande uit een botsing van het botsblok tegen een dynamometrische wand met een snelheid van 35 ± 0,5 km/h.

2.1.5.9.   De gedissipeerde energie (1) tegen de blokken 1 en 3 tijdens de test moet gelijk zijn aan 9,5 ± 2 kJ voor deze blokken.

2.1.5.10.   De gedissipeerde energie tegen de blokken 5 en 6 tijdens de test moet gelijk zijn aan 3,5 ± 1 kJ voor deze blokken.

2.1.5.11.   De gedissipeerde energie tegen blok 4 moet gelijk zijn aan 4 ± 1 kJ.

2.1.5.12.   De gedissipeerde energie tegen blok 2 moet gelijk zijn aan 15 ± 2 kJ.

2.1.5.13.   De totale gedissipeerde energie tijdens de botsing moet gelijk zijn aan 45 ± 3 kJ.

2.1.5.14.   De maximumvervorming van het botslichaam vanaf het eerste contactpunt, berekend door integratie van de versnellingsmeters overeenkomstig punt 6.6.3, moet gelijk zijn aan 330 ± 20 mm.

2.1.5.15.   De na de dynamische test op niveau B (figuur 2) gemeten uiteindelijke residuele statische vervorming van het botslichaam moet gelijk zijn aan 310 ± 20 mm.

2.2.   Voorplaten

2.2.1.   Geometrische eigenschappen

2.2.1.1.   De voorplaten zijn 1 500 ± 1 mm breed, 250 ± 1 mm hoog en 0,5 ± 0,06 mm dik.

2.2.1.2.   De totale afmetingen van het geassembleerde botslichaam (zoals gedefinieerd in figuur 2) zijn: 1 500 ± 2,5 mm breed en 500 ± 2,5 mm hoog.

2.2.1.3.   De bovenrand van de onderste voorplaat en de onderrand van de bovenste voorplaat moeten op één lijn liggen, met een tolerantie van 4 mm.

2.2.2.   Materiaaleigenschappen

2.2.2.1.   De voorplaten worden gemaakt van aluminium van serie AlMg2 tot AlMg3, rek ≥ 12 % en breuksterkte ≥ 175 N/mm2.

2.3.   Achterplaat

2.3.1.   Geometrische eigenschappen

2.3.1.1.   De geometrische eigenschappen moeten overeenkomen met de figuren 5 en 6.

2.3.2.   Materiaaleigenschappen

2.3.2.1.   De achterplaat moet van 3 mm dikke aluminiumplaat zijn. De achterplaat moet gemaakt zijn van aluminium van serie AlMg2 tot AlMg3 met een hardheid van 50 tot 65 HBS. Deze plaat moet worden geperforeerd met ventilatiegaten waarvan de plaats, diameter en afstand in de figuren 5 en 7 zijn aangegeven.

2.4.   Plaats van de honingraatblokken

2.4.1.   De honingraatblokken moeten op de geperforeerde zone van de achterplaat worden gecentreerd (figuur 5).

2.5.   Kleefprocedure

2.5.1.   Direct op het oppervlak van zowel de voor- als de achterplaten moet gelijkmatig maximaal 0,5 kg kleefstof per m2 worden aangebracht, zodat een laag van ten hoogste 0,5 mm dik ontstaat. De te gebruiken kleefstof moet een tweecomponenten-polyurethaanlijm (bv. Ciba Geigy XB5090/1-hars met verharder XB5304) of een gelijkwaardige lijm zijn.

2.5.2.   Voor de achterplaat moet de hechtkracht ten minste 0,6 MPa (87 psi) bedragen, getest overeenkomstig punt 2.5.3.

2.5.3.   Hechtkrachttests

2.5.3.1.   Vlakke trektests worden uitgevoerd om de hechtkracht van kleefstoffen overeenkomstig ASTM C297-61 te meten.

2.5.3.2.   Het teststuk moet 100 mm × 100 mm groot en 15 mm diep zijn en gelijmd zijn op een monster van de geventileerde achterplaat. De gebruikte honingraat moet representatief zijn voor die van het botslichaam, d.w.z. in dezelfde mate chemisch geëtst zijn als die dicht bij de achterplaat van het botsblok, maar dan zonder voorkreukelen.

2.6.   Traceerbaarheid

2.6.1.   De botslichamen moeten voorzien zijn van opeenvolgende serienummers die gestempeld, geëtst of op een andere wijze permanent zijn bevestigd en aan de hand waarvan de partijen voor de verschillende blokken en de fabricagedatum kunnen worden bepaald.

2.7.   Bevestiging van het botslichaam

2.7.1.   De bevestiging op de trolley moet geschieden overeenkomstig figuur 8. Voor de bevestiging moet gebruik worden gemaakt van zes M8-bouten en vóór de wielen van de trolley mag niets buiten het botsblok uitsteken. Tussen de flens van de onderste achterplaat en de voorkant van de trolley moeten passende afstandhouders worden gebruikt om te vermijden dat de achterplaat gaat buigen wanneer de bevestigingsbouten worden aangedraaid.

3.   VENTILATIESYSTEEM

3.1.   De verbinding tussen de trolley en het ventilatiesysteem moet stevig, stijf en vlak zijn. De ventilatievoorziening maakt deel uit van de trolley en niet van het door de fabrikant geleverde botslichaam. De geometrische eigenschappen van de ventilatievoorziening moeten overeenkomen met figuur 9.

3.2.   Procedure voor het monteren van de ventilatievoorziening

3.2.1.   Monteer de ventilatievoorziening op de voorplaat van de trolley.

3.2.2.   Zorg dat er tussen de ventilatievoorziening en de trolley op geen enkel punt een 0,5 mm dik voelermaatje kan worden gestoken. Als er een ruimte van meer dan 0,5 mm is, moet het ventilatieframe worden vervangen of worden bijgesteld tot de ruimte minder dan 0,5 mm bedraagt.

3.2.3.   Demonteer de ventilatievoorziening van de voorplaat van de trolley.

3.2.4.   Breng op de voorkant van de trolley een 1,0 mm dikke laag kurk aan.

3.2.5.   Monteer de ventilatievoorziening weer op de voorkant van de trolley en span aan om luchtgaten te vermijden.

4.   CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

Voor de controle van de conformiteit van de productie gelden de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.2), met inachtneming van de volgende voorschriften:

4.1.   De fabrikant is verantwoordelijk voor de conformiteit van de productieprocedures en moet daarom:

4.1.1.   zorgen dat er doeltreffende procedures bestaan om de kwaliteit van de producten te controleren;

4.1.2.   toegang hebben tot de testapparatuur die nodig is om de conformiteit van elk product te controleren;

4.1.3.   zorgen dat de testresultaten worden genoteerd en dat de documenten gedurende een periode van tien jaar na de tests beschikbaar blijven;

4.1.4.   aantonen dat de geteste monsters een betrouwbare maatstaf zijn voor de prestaties van de partij (hieronder worden voorbeelden gegeven van bemonsteringsmethoden per partij);

4.1.5.   de testresultaten analyseren om de stabiliteit van de eigenschappen van het botsblok te verifiëren en te garanderen, daarbij rekening houdend met afwijkingen die inherent zijn aan een industriële productie, zoals met betrekking tot temperatuur, kwaliteit van grondstoffen, onderdompelingstijd in chemische stoffen, chemische concentratie, neutralisatie enz., en controleren of bij het verwerkte materiaal alle residuen van de bewerking zijn verwijderd;

4.1.6.   zorgen dat, als monsters of teststukken niet-conform blijken te zijn, er opnieuw monsters worden genomen en een nieuwe test wordt uitgevoerd. Alle nodige maatregelen moeten worden genomen om de conformiteit van de productie te herstellen.

4.2.   Het certificatieniveau van de fabrikant moet ten minste ISO-norm 9002 zijn.

4.3.   Minimumvoorwaarden voor de controle van de productie: de houder van een goedkeuring moet voor de controle van de conformiteit de hieronder beschreven methoden toepassen.

4.4.   Voorbeelden van bemonstering per partij

4.4.1.   Als verschillende exemplaren van één type blok van een en hetzelfde aluminium honingraatblok zijn gemaakt en allemaal in hetzelfde bad zijn behandeld (parallelle productie), kan een van deze exemplaren als monster worden gekozen mits erop wordt toegezien dat alle blokken exact dezelfde behandeling ondergaan. Zo niet moet misschien meer dan één monster worden geselecteerd.

4.4.2.   Als een beperkt aantal soortgelijke blokken (d.w.z. drie tot twintig) in hetzelfde bad wordt behandeld (serieproductie), moeten het eerste en het laatste exemplaar van de in één partij behandelde blokken die allemaal van een en hetzelfde aluminium honingraatblok zijn gemaakt, als representatieve monsters worden gekozen. Als het eerste exemplaar aan de eisen voldoet maar het laatste niet, moeten misschien extra monsters uit de eerdere productie worden genomen totdat een monster wordt gevonden dat wel voldoet. Alleen de blokken tussen deze monsters moeten worden geacht te zijn goedgekeurd.

4.4.3.   Zodra ervaring is opgedaan met de duurzaamheid van de productiecontrole, is het misschien mogelijk beide bemonsteringsmethoden te combineren zodat meerdere parallelle productiegroepen als partij kunnen worden beschouwd, mits de monsters van de eerste en de laatste productiegroep aan de eisen voldoen.

5.   STATISCHE TESTS

5.1.   Een of meer monsters (naargelang de toegepaste methode) uit elke partij verwerkt honingraatmateriaal moeten worden getest volgens deze procedure:

5.2.   De afmetingen van de monsters van de aluminium honingraat voor de statische tests moeten dezelfde zijn als die van een normaal blok van het botslichaam, namelijk 250 mm × 500 mm × 440 mm voor de bovenste en 250 mm × 500 mm × 500 mm voor de onderste rij.

5.3.   De monsters moeten worden samengedrukt tussen twee evenwijdige spanplaten die ten minste 20 mm breder zijn dan de dwarsdoorsnede van het blok.

5.4.   De drukkracht moet 100 mm per minuut bedragen, met een tolerantie van 5 %.

5.5.   Gegevens over de statische samendrukking moeten worden verzameld met een frequentie van minimaal 5 Hz.

5.6.   De statische test moet worden voortgezet tot een samendrukking van ten minste 300 mm voor de blokken 4 tot 6 en 350 mm voor de blokken 1 tot 3.

6.   DYNAMISCHE TESTS

Voor elke 100 geproduceerde voorzijden van botsblokken moet de fabrikant één dynamische test verrichten tegen een dynamometrische wand die door een vast stijf botsblok wordt ondersteund, volgens de hierna beschreven methode.

6.1.   Installatie

6.1.1.   Testterrein

6.1.1.1.   Het testterrein moet voldoende ruimte bieden voor de aanloopbaan van het mobiele vervormbare blok, het stijve blok en de voor de test benodigde technische apparatuur. Het laatste deel van de baan (ten minste 5 m vóór het stijve blok) moet horizontaal, vlak en effen zijn.

6.1.2.   Vast stijf botsblok en dynamometrische wand

6.1.2.1.   De stijve wand moet van gewapend beton zijn en ten minste 3 m breed en 1,5 m hoog zijn. De wand moet een zodanige dikte hebben dat hij ten minste 70 ton weegt.

6.1.2.2.   De voorkant moet verticaal zijn, loodrecht staan op de as van de aanloopbaan en voorzien zijn van zes platen met meetcellen waarmee de totale belasting op het relevante blok van het mobiele vervormbare botsblok op het ogenblik van de botsing kan worden gemeten. De middelpunten van de botsplaten met de meetcellen moeten op dezelfde lijn liggen als die van de zes botszones aan de voorkant van het mobiele vervormbare blok. De randen ervan moeten 20 mm uit elkaar liggen zodat, rekening houdend met de tolerantie voor de uitlijning van het mobiele vervormbare blok, de botszones niet in contact komen met de aanpalende botsplaten. De montage van de meetcellen en de plaatoppervlakken moeten voldoen aan de voorschriften van de bijlage bij ISO-norm 6487:1987.

6.1.2.3.   Op elke plaat met meetcellen wordt op zodanige wijze een oppervlaktebescherming (een laag multiplex met een dikte van 12 ± 1 mm) aangebracht, dat zij de respons van de opnemers niet vermindert.

6.1.2.4.   De stijve wand moet ofwel in de grond worden verankerd of op de grond worden geplaatst, zo nodig met extra bevestigingsmiddelen om de beweging ervan te beperken. Er mag gebruik worden gemaakt van een stijve wand (waarop de meetcellen zijn bevestigd) die andere eigenschappen bezit, maar ten minste even afdoende resultaten oplevert.

6.2.   Voortstuwing van het mobiele vervormbare blok

Op het ogenblik van de botsing mag het mobiele vervormbare blok niet meer door een extra stuur- of aandrijfvoorziening worden beïnvloed. De gevolgde baan moet loodrecht staan op de voorkant van de dynamometrische wand. De uitlijning bij de botsing moet tot op 10 mm nauwkeurig zijn.

6.3.   Meetinstrumenten

6.3.1.   Snelheid

De botssnelheid moet 35 ± 0,5 km/h bedragen; het instrument dat wordt gebruikt om de botssnelheid te registreren, moet tot op 0,1 % nauwkeurig zijn.

6.3.2.   Belasting

De meetinstrumenten moeten voldoen aan de specificaties van ISO 6487:1987

CFC voor alle blokken

:

60 Hz

CAC voor de blokken 1 en 3

:

200 kN

CAC voor de blokken 4, 5 en 6

:

100 kN

CAC voor blok 2

:

200 kN

6.3.3.   Versnelling

6.3.3.1.   De versnelling in de lengterichting moet worden gemeten op drie verschillende posities op de trolley, namelijk een in het midden en een aan weerskanten, en wel op plaatsen die niet aan buiging onderhevig zijn.

6.3.3.2.   De middelste versnellingsmeter moet op 500 mm van het zwaartepunt van het mobiele vervormbare blok worden geplaatst en moet in een verticaal langsvlak op ± 10 mm van het zwaartepunt van het blok liggen.

6.3.3.3.   De zijdelingse versnellingsmeters moeten zich op dezelfde hoogte ± 10 mm bevinden en op dezelfde afstand ± 20 mm van de voorkant van het mobiele vervormbare blok.

6.3.3.4.   De instrumenten moeten voldoen aan ISO 6487:1987 met de volgende specificaties:

 

CFC 1 000 Hz (vóór integratie)

 

CAC 50 g

6.4.   Algemene specificaties van het botsblok

6.4.1.   De individuele eigenschappen van elk blok moeten voldoen aan punt 1 van deze bijlage en moeten worden genoteerd.

6.5.   Algemene specificaties van het botslichaam

6.5.1.   De geschiktheid van een botslichaam met betrekking tot de dynamische testvoorschriften wordt bevestigd wanneer de output van elk van de zes meetcellenplaten signalen produceert die voldoen aan de voorschriften in deze bijlage.

6.5.2.   De botslichamen moeten voorzien zijn van opeenvolgende serienummers die gestempeld, geëtst of op een andere wijze permanent zijn bevestigd en aan de hand waarvan de partijen voor de verschillende blokken en de fabricagedatum kunnen worden bepaald.

6.6.   Gegevensverwerkingsprocedure

6.6.1.   Ruwe gegevens: op het tijdstip T = T0 moeten de gegevens van alle offsets worden ontdaan. De methode waarmee offsets worden verwijderd, moet in het testrapport worden genoteerd.

6.6.2.   Filtering

6.6.2.1.   Vóór de verwerking/berekeningen moeten de ruwe gegevens worden gefilterd.

6.6.2.2.   De voor integratie bestemde gegevens van de versnellingsmeters moeten worden gefilterd met een CFC van 180 volgens ISO 6487:1987.

6.6.2.3.   De voor impulsberekeningen bestemde gegevens van de versnellingsmeters moeten worden gefilterd met een CFC van 60 volgens ISO 6487:1987.

6.6.2.4.   De van de meetcellen afkomstige gegevens moeten worden gefilterd met een CFC van 60 volgens ISO 6487:1987.

6.6.3.   Berekening van de indrukking van de voorkant van het mobiele vervormbare blok

6.6.3.1.   De van de drie versnellingsmeters (na filtering met een CFC van 180) afkomstige gegevens moeten tweemaal worden geïntegreerd om de indrukking van het vervormbare element van het botsblok te verkrijgen.

6.6.3.2.   De initiële voorwaarden voor de indrukking zijn:

6.6.3.2.1.   snelheid= botssnelheid (gemeten met de snelheidsmeter);

6.6.3.2.2.   indrukking= 0.

6.6.3.3.   De indrukking aan de linkerkant, in het midden en aan de rechterkant van het mobiele vervormbare blok moet worden uitgezet tegen de tijd.

6.6.3.4.   De met elk van de drie versnellingsmeters berekende maximumindrukkingen mogen niet meer dan 10 mm van elkaar verschillen. Is dit wel het geval, dan moet de uitschieter worden verwijderd en moet worden nagegaan of het verschil tussen de met de overige twee versnellingsmeters berekende indrukkingen inderdaad niet meer dan 10 mm bedraagt.

6.6.3.5.   Als de indrukkingen die met de drie versnellingsmeters (aan de linkerkant, aan de rechterkant en in het midden) zijn gemeten, niet meer dan 10 mm van elkaar verschillen, moet het gemiddelde van de gemeten versnellingen worden gebruikt om de indrukking van de voorkant van het botsblok te berekenen.

6.6.3.6.   Als slechts twee van de gemeten indrukkingen niet meer dan 10 mm van elkaar verschillen, moet het gemiddelde van de daarmee gemeten versnellingen worden gebruikt om de indrukking van de voorkant van het botsblok te berekenen.

6.6.3.7.   Als de indrukkingen die met de drie versnellingsmeters (aan de linkerkant, aan de rechterkant en in het midden) zijn gemeten, MEER dan 10 mm van elkaar verschillen, moeten de ruwe gegevens worden nagekeken om de oorzaken van zo'n grote afwijking op te sporen. In dit geval moet de testinstantie bepalen van welke versnellingsmeter de gegevens moeten worden gebruikt om de indrukking van het mobiele vervormbare blok te berekenen, of dat geen van de meetgegevens kan worden gebruikt en de certificatietest derhalve moet worden overgedaan. Dit moet in het testrapport uitvoerig worden toegelicht.

6.6.3.8.   De gemiddelde indrukking-tijdgegevens moeten met de kracht-tijdgegevens van de meetcellenwand worden gecombineerd om voor elk blok het kracht-indrukkingsresultaat te genereren.

6.6.4.   Berekening van de energie

De geabsorbeerde energie voor elk blok en voor de gehele voorkant van het mobiele vervormbare blok moet worden berekend tot het punt van maximumindrukking van het botsblok.

Formula

waarin:

t0

het tijdstip van het eerste contact is

t1

het tijdstip is waarop de trolley tot stilstand komt, d.w.z. waarop u = 0

s

de indrukking van het vervormbare element van de trolley is, berekend overeenkomstig punt 6.6.3.

6.6.5.   Verificatie van de dynamische-krachtgegevens

6.6.5.1.   Vergelijk de totale impuls (I), berekend op basis van de integratie van de totale kracht tijdens de contactperiode, met de verandering van de stootkracht tijdens die periode (M*V).

6.6.5.2.   Vergelijk de totale energieverandering met de verandering van de kinetische energie van het mobiele vervormbare blok aan de hand van de formule:

Formula

waarin Vi de botssnelheid is en M de totale massa van het mobiele vervormbare blok.

Als de verandering van de stootkracht (M * V) niet gelijk is aan de totale impuls (I) ± 5 % of als de totale geabsorbeerde energie (En) niet gelijk is aan de kinetische energie (EK) ± 5 %, moeten de testgegevens worden onderzocht om de oorzaak van deze fout op te sporen.

Figuur 1

Ontwerp van het botslichaam  (2)

Image

Figuur 2

Botsing bovenkant

Image

Figuur 3

Oriëntatie van de aluminium honingraat

Image

Figuur 4

Afmetingen van de aluminium honingraatcellen

Image

Figuur 5

Ontwerp van de achterplaat

Image

Figuur 6

Bevestiging van de achterplaat op de ventilatievoorziening en de voorplaat van de trolley

Image

Figuur 7

Afstand tussen de zigzagsgewijs aangebrachte ventilatiegaten in de achterplaat

Image

Flenzen van de bovenste en onderste achterplaat

Image

Opmerking: Van de bevestigingsgaten in de onderste flens mogen gleuven worden gemaakt, zoals hieronder afgebeeld, om het bevestigen te vergemakkelijken mits voldoende grip kan worden ontwikkeld om te vermijden dat er tijdens de volledige duur van de botstest iets loskomt.

Figuur 8

Image

Figuur 9

Ventilatieframe

De ventilatievoorziening is een structuur die gemaakt is van een 5 mm dikke en 20 mm brede plaat. Alleen de verticale platen zijn geperforeerd met negen gaten van 8 mm om de lucht horizontaal te laten circuleren.

Image


(1)  De aangegeven hoeveelheden energie zijn die welke door het systeem bij de maximumkreukeling van het botslichaam worden gedissipeerd.

(2)  Alle afmetingen zijn in mm. De toleranties voor de afmetingen van de blokken verklaren de moeilijkheden bij het meten van gesneden aluminium honingraat. De tolerantie voor de totale afmetingen van het botslichaam is geringer dan die voor de individuele blokken, aangezien de honingraatblokken eventueel met overlap kunnen worden bijgesteld om nauwkeuriger definieerde afmetingen van het botsvoorvlak te verkrijgen.

Aanhangsel 1

KRACHT-INDRUKKINGSCURVEN VOOR STATISCHE TESTS

Figuur 1a

Blokken 1 en 3

Image

Figuur 1b

Blok 2

Image

Figuur 1c

Blok 4

Image

Figuur 1d

Blokken 5 en 6

Image

Aanhangsel 2

KRACHT-INDRUKKINGSCURVEN VOOR DYNAMISCHE TESTS

Figuur 2a

Blokken 1 en 3

Image

Figuur 2b

Blok 2

Image

Figuur 2c

Blok 4

Image

Figuur 2d

Blokken 5 en 6

Image

Figuur 2e

Alle blokken samen

Image

Aanhangsel 3

ONDERZOEK VAN HET MOBIELE VERVORMBARE BLOK

1.   DOEL

Dit aanhangsel bevat de voorschriften voor het onderzoek van het mobiele vervormbare blok. De typegoedkeuringsinstantie moet erop toezien dat het mobiele vervormbare blok voldoet aan de specificaties door middel van een test tegen een dynamometrische wand die door een vast stijf botsblok wordt ondersteund.

2.   INSTALLATIE

2.1.   Testterrein

Het testterrein moet voldoende ruimte bieden voor de aanloopbaan van het mobiele vervormbare blok, het stijve blok en de voor de test benodigde technische apparatuur. Het laatste deel van de baan (ten minste 5 m vóór het stijve blok) moet horizontaal, vlak en effen zijn.

2.2.   Vast stijf botsblok en dynamometrische wand

2.2.1.   Het stijve botsblok moet van gewapend beton zijn en ten minste 3 m breed zijn aan de voorkant en ten minste 1,5 m hoog. De wand moet een zodanige dikte hebben dat hij ten minste 70 ton weegt. De voorkant moet verticaal zijn, loodrecht staan op de as van de aanloopbaan en bedekt zijn met platen met meetcellen waarmee de totale belasting op elk blok van het mobiele vervormbare botsblok op het ogenblik van de botsing kan worden gemeten. De middelpunten van de botsplaten moeten op dezelfde lijn liggen als die van het gekozen mobiele vervormbare blok; de randen ervan moeten 20 mm uit elkaar liggen. De montage van de meetcellen en de plaatoppervlakken moeten voldoen aan de voorschriften van de bijlage bij ISO-norm 6487:1987. Wanneer een oppervlaktebescherming is aangebracht, mag zij de respons van de opnemers niet verminderen.

2.2.2.   Het stijve botsblok moet ofwel in de grond verankerd zijn of op de grond geplaatst zijn en moet eventueel met extra voorzieningen zo goed mogelijk op zijn plaats worden gehouden. Er mag gebruik worden gemaakt van een stijf blok met meetcellen die andere eigenschappen bezitten, maar ten minste even afdoende resultaten opleveren.

3.   VOORTSTUWING VAN HET MOBIELE VERVORMBARE BLOK

Op het ogenblik van de botsing mag het mobiele vervormbare blok niet meer door een extra stuur- of aandrijfinrichting worden beïnvloed. Het voertuig moet de hindernis bereiken langs een baan die loodrecht staat op het botsblok. De uitlijning bij de botsing moet tot op 10 mm nauwkeurig zijn.

4.   MEETINSTRUMENTEN

4.1.   Snelheid

De botssnelheid bedraagt 35 ± 2 km/h. Het instrument dat wordt gebruikt om de botssnelheid te registreren, moet tot op 1 % nauwkeurig zijn.

4.2.   Belasting

De meetinstrumenten moeten voldoen aan de specificaties van ISO 6487:1987

CFC voor alle blokken:

=

60 Hz

CAC voor de blokken 1 en 3:

=

120 kN

CAC voor de blokken 4, 5 en 6:

=

60 kN

CAC voor blok 2:

=

140 kN

4.3.   Versnelling

De versnelling in de lengterichting moet worden gemeten op een plaats die niet aan buiging onderhevig is. De instrumenten moeten voldoen aan ISO 6487:1987 met de volgende specificaties:

 

CFC 1 000 Hz (vóór integratie)

 

CFC 60 Hz (na integratie)

 

CAC 50 g

5.   ALGEMENE SPECIFICATIES VAN HET BOTSBLOK

5.1.   De individuele eigenschappen van elk blok moeten voldoen aan punt 1 van bijlage 5 en moeten worden genoteerd.

6.   ALGEMENE SPECIFICATIES VAN HET TYPE BOTSLICHAAM

6.1.   De geschiktheid van een type botslichaam moet worden bevestigd wanneer de output van elk van de zes meetcellen signalen produceert die bij registratie voldoen aan de voorschriften van bijlage 5, punt 2.2.

6.2.   De botslichamen moeten voorzien zijn van opeenvolgende serienummers, met inbegrip van de fabricagedatum.


BIJLAGE 6

TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN DE ZIJDELINGSE-BOTSDUMMY

1.   ALGEMEEN

1.1.   De in dit reglement voorgeschreven zijdelingse-botsdummy, inclusief de instrumenten en de kalibratie ervan, wordt beschreven in de technische tekeningen en in een gebruikershandboek (1).

1.2.   De afmetingen en massa's van de zijdelingse-botsdummy komen overeen met die van een volwassen man van het 50e percentiel, zonder onderarmen.

1.3.   De zijdelingse-botsdummy bestaat uit een metalen en kunststof skelet dat met op vlees gelijkend rubber, kunststof en schuim is bekleed.

2.   BOUW

2.1.   Voor een overzicht van de zijdelingse-botsdummy: zie figuur 1 voor een schema en tabel 1 voor de verschillende onderdelen.

2.2.   Hoofd

2.2.1.   Het hoofd is afgebeeld als deel 1 in figuur 1.

2.2.2.   Het hoofd bestaat uit een aluminiumschaal, bekleed met een flexibele vinylhuid. De binnenkant van de schaal is een holte waarin triaxiale versnellingsmeters en ballast zijn geplaatst.

2.2.3.   Bij de hoofd/halsverbinding is een meetcelvervanging ingebouwd. Dit deel kan door een bovenhalsmeetcel worden vervangen.

2.3.   Hals

2.3.1.   De hals is afgebeeld als deel 2 in figuur 1.

2.3.2.   De hals bestaat uit een hoofd/halsverbindingsstuk, een hals/thoraxverbindingsstuk en een centraal gedeelte dat de twee stukken met elkaar verbindt.

2.3.3.   Het hoofd/halsverbindingsstuk (deel 2a) en het hals/thoraxverbindingsstuk (deel 2c) bestaan beide uit twee aluminiumschijven die door middel van een halfronde schroef en acht rubberen buffers met elkaar verbonden zijn.

2.3.4.   Het cilindrische middenstuk (deel 2b) is gemaakt van rubber. Aan weerskanten is een aluminiumschijf van de verbindingsstukken in het rubberen deel versmolten.

2.3.5.   De hals is gemonteerd op de als deel 2d in figuur 1 afgebeelde halssteun. Deze steun kan facultatief door een onderhalsmeetcel worden vervangen.

2.3.6.   De hoek tussen de twee vlakken van de halssteun bedraagt 25°. Omdat het schouderblok 5° achteroverhelt, is de resulterende hoek tussen de hals en de romp 20°.

2.4.   Schouder

2.4.1.   De schouder is afgebeeld als deel 3 in figuur 1.

2.4.2.   De schouder bestaat uit een schouderblok, twee sleutelbeenderen en een schouderschuimkap.

2.4.3.   Het schouderblok (deel 3a) bestaat uit een aluminium afstandsblok, een aluminiumplaat aan de bovenkant en een aluminiumplaat aan de onderkant van het afstandsblok. Beide platen zijn met een polytetrafluoretheencoating (PTFE-coating) bekleed.

2.4.4.   De sleutelbeenderen (deel 3b), die van gegoten polyurethaanhars (PU-hars) zijn gemaakt, moeten tot over het afstandsblok reiken. De sleutelbeenderen worden in de ruststand gehouden door twee elastische banden (deel 3c) die aan de achterkant van het schouderblok zijn bevestigd. Het uiteinde van beide sleutelbeenderen is zo dat de normale standen van de arm mogelijk zijn.

2.4.5.   De schouderkap (deel 3d) is gemaakt van polyurethaanfilm met lage dichtheid en is aan het schouderblok bevestigd.

2.5.   Thorax

2.5.1.   De thorax is afgebeeld als deel 4 in figuur 1.

2.5.2.   De thorax bestaat uit een stijve thoracale wervelkolom en drie identieke ribmodules.

2.5.3.   De thoracale wervelkolom (deel 4a) is gemaakt van staal. Op het achtervlak zijn een stalen afstandhouder en een gebogen rugplaat van polyurethaanhars (PU-hars) gemonteerd (deel 4b).

2.5.4.   Het bovenvlak van de thoracale wervelkolom helt 5° achterover.

2.5.5.   Aan de onderkant van de wervelkolom is een T12-meetcel of een vervangingsmeetcel (deel 4j) gemonteerd.

2.5.6.   Een ribmodule (deel 4c) bestaat uit een stalen ribboog, bekleed met op vlees gelijkend opencelpolyurethaanschuim (PU-schuim) (deel 4d), een lineair geleidingssysteem (deel 4e) dat de rib met de wervelkolom verbindt, een hydraulische demper (deel 4f) en een stijve demperveer (deel 4 g).

2.5.7.   Het lineaire geleidingssysteem (deel 4e) laat toe dat de gevoelige kant van de ribboog (deel 4d) ten opzichte van de wervelkolom (deel 4a) en de niet-gevoelige kant kan buigen. Het geleidingssysteem is van rechte naaldlagers voorzien.

2.5.8.   In het geleidingssysteem bevindt zich een afstelveer (deel 4h).

2.5.9.   Een ribverplaatsingsopnemer (deel 4i) kan op het op de wervelkolom gemonteerde deel van het geleidingssysteem (deel 4e) worden gemonteerd en met het uiteinde van het geleidingssysteem aan de gevoelige kant van de rib worden verbonden.

2.6.   Armen

2.6.1.   De armen zijn afgebeeld als deel 5 in figuur 1.

2.6.2.   De armen hebben een kunststof skelet, bekleed met op vlees gelijkend polyurethaan met daarover een polyvinylchloride huid. Het „vlees” bestaat uit een bovenlaag die een moulage van hogedichtheidspolyurethaan is, en een onderlaag van polyurethaanschuim.

2.6.3.   Met het schouder-armgewricht kunnen afzonderlijke armstanden worden ingesteld op 0°, 40° en 90° ten opzichte van de romplijn.

2.6.4.   Met het schouder-armgewricht is alleen een buig-strekrotatie mogelijk.

2.7.   Lumbale wervelkolom

2.7.1.   De lumbale wervelkolom is afgebeeld als deel 6 in figuur 1.

2.7.2.   De lumbale wervelkolom bestaat uit een massief rubberen cilinder met twee stalen verbindingsplaten aan elk uiteinde en een stalen kabel in de cilinder.

2.8.   Abdomen

2.8.1.   Het abdomen is afgebeeld als deel 7 in figuur 1.

2.8.2.   Het abdomen bestaat uit een stijf middengedeelte, bekleed met schuim.

2.8.3.   Het middengedeelte van het abdomen is een metalen gietstuk (deel 7a) waarop een afdekplaat is gemonteerd.

2.8.4.   De bekleding (deel 7b) is gemaakt van polyurethaanschuim. Een gewelfde rubberen plaat, gevuld met loden kogeltjes, is opgenomen in de schuimbekleding aan weerskanten.

2.8.5.   Tussen de schuimbekleding en het stijve gietstuk aan weerskanten van het abdomen kunnen hetzij drie krachtopnemers (deel 7c), hetzij drie niet-metende vervangingseenheden worden gemonteerd.

2.9.   Bekken

2.9.1.   Het bekken is afgebeeld als deel 8 in figuur 1.

2.9.2.   Het bekken bestaat uit een sacrum, twee darmbeenderen, twee heupgewrichten en een op vlees gelijkende schuimbekleding.

2.9.3.   Het sacrum (deel 8a) bestaat uit een metalen blok met een specifieke massa en een metalen plaat die daarop is gemonteerd. In de achterkant van het blok is er een holte waarin apparatuur kan worden geplaatst.

2.9.4.   De darmbeenderen (deel 8b) zijn gemaakt van polyurethaanhars.

2.9.5.   De heupgewrichten (deel 8c) zijn gemaakt van staal. Zij bestaan uit een bovenste femursteun en een kogelgewricht dat verbonden is met een as die door het H-punt van de dummy loopt.

2.9.6.   Het „vlees” (deel 8d) is gemaakt van polyvinylchloride huid, gevuld met polyurethaanschuim. Op de plaats van het H-punt is de huid vervangen door een blok van opencelpolyurethaanschuim (deel 8e), ondersteund met een staalplaat die op het darmbeen is bevestigd met een assteun die door het kogelgewricht gaat.

2.9.7.   De darmbeenderen zijn aan de achterkant op het sacrumblok bevestigd en zijn bij de symphysis pubica door een krachtopnemer (deel 8f) of een vervangingsopnemer met elkaar verbonden.

2.10.   Benen

2.11.   De benen zijn afgebeeld als deel 9 in figuur 1.

2.11.1.   De benen bestaan uit een metalen skelet, bekleed met op vlees gelijkend polyurethaanschuim met een polyvinylchloride huid.

2.11.2.   Een moulage van hogedichtheidspolyurethaan met daarover een polyvinylchloride huid stelt het dijvlees van de bovenbenen voor.

2.11.3.   Met de knie- en enkelgewrichten is alleen een buig-strekrotatie mogelijk.

2.12.   Pak

2.12.1.   Het pak is niet afgebeeld in figuur 1.

2.12.2.   Het pak is gemaakt van rubber en bedekt de schouders, de thorax, de bovenarmen, het abdomen, de lumbale wervelkolom en het bovenste deel van het bekken.

Figuur 1

Constructie van de zijdelingse-botsdummy

Image

Tabel 1

Onderdelen van de zijdelingse-botsdummy (zie figuur 1)

Onderdeel

Nr.

Beschrijving

Aantal

1

 

Hoofd

1

 

2

 

Hals

1

 

 

2a

Hoofd/halsverbinding

 

1

 

2b

Middenstuk

 

1

 

2c

Hals/thoraxverbinding

 

1

 

2d

Halssteun

 

1

3

 

Schouder

1

 

 

3a

Schouderblok

 

1

 

3b

Sleutelbeenderen

 

2

 

3c

Elastische band

 

2

 

3d

Schouderschuimkap

 

1

4

 

Thorax

1

 

 

4a

Thoracale wervelkolom

 

1

 

4b

Rugplaat (gebogen)

 

1

 

4c

Ribmodule

 

3

 

4d

Met vlees beklede ribboog

 

3

 

4e

Zuiger-cilindercombinatie

 

3

 

4f

Demper

 

3

 

4g

Stijve demperveer

 

3

 

4h

Afstelveer

 

3

 

4i

Verplaatsingsopnemer

 

3

 

4j

T12-meetcel of vervangingsmeetcel

 

1

5

 

Arm

2

 

6

 

Lumbale wervelkolom

1

 

7

 

Abdomen

1

 

 

7a

Centraal gietstuk

 

1

 

7b

Vleesbekleding

 

1

 

7c

Krachtopnemer

 

3

8

 

Bekken

1

 

 

8a

Sacrumblok

 

1

 

8b

Darmbeenderen

 

2

 

8c

Heupgewricht

 

2

 

8d

Vleesbekleding

 

1

 

8e

Schuimblok in het H-punt

 

2

 

8f

Krachtopnemer of vervangingsopnemer

 

1

9

 

Been

2

 

10

 

Pak

1

 

3.   ASSEMBLAGE VAN DE DUMMY

3.1.   Hoofd/hals

3.1.1.   Het vereiste moment op de halfronde schroeven voor de assemblage van de hals bedraagt 10 Nm.

3.1.2.   De hoofd/bovenhalsmeetcel wordt met vier schroeven op de hoofd/halsverbindingsplaat van de hals gemonteerd.

3.1.3.   De hals/thoraxverbindingsplaat van de hals wordt met vier schroeven op de halssteun gemonteerd.

3.2.   Hals/schouder/thorax

3.2.1.   De halssteun wordt met vier schroeven op het schouderblok gemonteerd.

3.2.2.   Het schouderblok wordt met drie schroeven op de bovenzijde van de thoracale wervelkolom gemonteerd.

3.3.   Schouder/arm

3.3.1.   De armen worden met een schroef en een axiaal lager op de schouder-sleutelbeenderen gemonteerd. De schroef moet zo worden aangehaald dat de arm op zijn draaipunt een houdkracht van 1 tot 2 g bezit.

3.4.   Thorax/lumbale wervelkolom/abdomen

3.4.1.   De richting waarin de ribmodules in de thorax worden gemonteerd, moet aan de voorgeschreven kant van de botsing worden aangepast.

3.4.2.   Een adapter voor de lumbale wervelkolom wordt met twee schroeven op de T12-meetcel of vervangingsmeetcel aan het onderste gedeelte van de thoracale wervelkolom gemonteerd.

3.4.3.   De adapter voor de lumbale wervelkolom wordt met vier schroeven bovenop de lumbale wervelkolom gemonteerd.

3.4.4.   De montageflens van het centrale abdominale gietstuk wordt tussen de adapter voor de lumbale wervelkolom en de bovenplaat van de lumbale wervelkolom bevestigd.

3.4.5.   De plaatsing van de abdominale-krachtopnemers moet aan de voorgeschreven kant van de botsing worden aangepast.

3.5.   Lumbale wervelkolom/bekken/benen

3.5.1.   De lumbale wervelkolom wordt met drie schroeven op de afdekplaat van het sacrumblok gemonteerd. Bij gebruik van de meetcel voor de lagere lumbale wervelkolom worden er vier schroeven gebruikt.

3.5.2.   De onderplaat van de lumbale wervelkolom wordt met drie schroeven op het sacrumblok van het bekken gemonteerd.

3.5.3.   De benen worden met een schroef op de bovenfemursteun van het heupgewricht van het bekken gemonteerd.

3.5.4.   De knie- en enkelverbindingen in de benen kunnen worden bijgesteld om een houdkracht van 1 tot 2 g te verkrijgen.

4.   BELANGRIJKSTE EIGENSCHAPPEN

4.1.   Massa

4.1.1.   De massa van de belangrijkste onderdelen van de dummy staat vermeld in tabel 2.

Tabel 2

Massa van de onderdelen van de dummy

Onderdeel

(lichaamsdeel)

Massa

(kg)

Tolerantie

± (kg)

Voornaamste bestanddelen

Hoofd

4,0

0,2

Compleet hoofd, inclusief triaxiale versnellingsmeter en bovenhalsmeetcel of vervangingsmeetcel

Hals

1,0

0,05

Hals, exclusief halssteun

Thorax

22,4

1,0

Halssteun, schouderkap, schouders, armbevestigingsbouten, wervelkolom, romprugplaat, ribmodules, ribindrukkingsopnemers, meetcel of vervangingsmeetcel voor romprugplaat, T12-meetcel of vervangingsmeetcel, centraal abdominaal gietstuk, abdominale-krachtopnemers, 2/3 van het pak

Arm (per arm)

1,3

0,1

Bovenarm, inclusief positioneerplaat (per arm)

Abdomen en lumbale wervelkolom

5,0

0,25

Vleesbekleding van het abdomen en lumbale wervelkolom

Bekken

12,0

0,6

Sacrumblok, montageplaat lumbale wervelkolom, heupkogelgewrichten, bovenfemursteunen, darmbeenderen, krachtopnemer voor de pubica, vleesbekleding van het bekken, 1/3 van het pak

Been (per been)

12,7

0,6

Voet, onder- en bovenbeen en vlees tot aan het gewricht met het bovenfemur (per femur).

Volledige dummy

72,0

1,2

 

4.2.   Voornaamste afmetingen

4.2.1.   De voornaamste afmetingen van de zijdelingse-botsdummy (inclusief het pak), gebaseerd op figuur 2, staan vermeld in tabel 3.

De afmetingen worden zonder pak genomen.

Figuur 2

Voornaamste afmetingen van de dummy

(zie tabel 3)

Image

Tabel 3

Voornaamste afmetingen van de dummy

Nr.

Parameter

Afmetingen (mm)

1

Zithoogte

909 ± 9

2

Stoel tot schoudergewricht

565 ± 7

3

Stoel tot onderkant thoracale wervelkolom

351 ± 5

4

Stoel tot heupgewricht (middelpunt van de bout)

100 ± 3

5

Zool tot stoel, zittend

442 ± 9

6

Breedte hoofd

155 ± 3

7

Schouder-/armbreedte

470 ± 9

8

Breedte thorax

327 ± 5

9

Breedte abdomen

290 ± 5

10

Breedte bekken

355 ± 5

11

Diepte hoofd

201 ± 5

12

Diepte thorax

276 ± 5

13

Diepte abdomen

199 ± 5

14

Diepte bekken

240 ± 5

15

Achterkant billen tot heupgewricht (middelpunt van de bout)

155 ± 5

16

Achterkant billen tot voorkant knie

606 ± 9

5.   CERTIFICATIE VAN DE DUMMY

5.1.   Kant van de botsing

5.1.1.   Naargelang de kant van het voertuig waartegen de botsing plaatsvindt, moeten de delen van de dummy aan de linker- of rechterkant worden gecertificeerd.

5.1.2.   De configuraties van de dummy met betrekking tot de montagerichting van de ribmodules en de plaats van de abdominale-krachtopnemers moeten aan de voorgeschreven kant van de botsing worden aangepast.

5.2.   Instrumenten

5.2.1.   Alle instrumenten moeten worden gekalibreerd volgens de voorschriften van de in punt 1.1 genoemde documenten.

5.2.2.   Alle instrumentatiekanalen moeten voldoen aan de gegevenskanaalregistratiespecificatie van ISO 6487:2000 of SAE J211 (maart 1995).

5.2.3.   Het minimumaantal kanalen om aan dit reglement te voldoen, is tien:

 

versnellingen hoofd (3),

 

thorax-/ribverplaatsingen (3),

 

abdomenbelasting (3); en

 

belasting symphysis pubica (1).

5.2.4.   Voorts is nog een aantal facultatieve instrumentatiekanalen (38) beschikbaar:

 

bovenhalsbelasting (6),

 

onderhalsbelasting (6),

 

sleutelbeenbelasting (3),

 

romprugplaatbelasting (4),

 

T1-versnellingen (3),

 

T12-versnellingen (3),

 

ribversnellingen (6, twee op elke rib),

 

T12-wervelkolombelasting (4),

 

lagerugbelasting (3),

 

bekkenversnellingen (3), en

 

femurbelasting (6).

Voorts zijn vier positie-indicatorkanalen facultatief beschikbaar:

 

thoraxrotaties (2) en

 

bekkenrotaties (2).

5.3.   Visuele controle

5.3.1.   Alle delen van de dummy moeten visueel op schade worden gecontroleerd en zo nodig vóór de certificatietest worden vervangen.

5.4.   Algemene testopstelling

5.4.1.   Figuur 3 toont de testopstelling voor alle certificatietests op de zijdelingse-botsdummy.

5.4.2.   De opstellingen voor en procedures van de certificatietests moeten in overeenstemming zijn met de specificaties en voorschriften van de in punt 1.1 genoemde documenten.

5.4.3.   De tests op het hoofd, de hals, de thorax en de lumbale wervelkolom worden uitgevoerd op subsamenstellen van de dummy.

5.4.4.   De tests op de schouder, het abdomen en het bekken worden uitgevoerd met de complete dummy (zonder pak, schoenen en ondergoed). Bij deze tests wordt de dummy in zittende houding op een vlak oppervlak geplaatst, met twee vellen polytetrafluoretheen (PTFE) van niet meer dan 2 mm dik tussen de dummy en het vlakke oppervlak.

5.4.5.   Vóór een test moeten alle te certificeren delen ten minste vier uur in de testruimte worden bewaard bij een temperatuur van 18 tot 22°C en een relatieve vochtigheid van 10 tot 70 %.

5.4.6.   De tijd tussen twee certificatietests op hetzelfde deel moet ten minste 30 minuten bedragen.

5.5.   Hoofd

5.5.1.   Het hoofdsubsamenstel, inclusief de vervangingsmeetcel voor de bovenhals, wordt gecertificeerd bij een valtest van 200 ± 1 mm op een vlak, stijf botsvlak.

5.5.2.   De hoek tussen het botsvlak en het sagittale middenvlak van het hoofd bedraagt 35 ± 1°, zodat een botsing met de bovenste zijkant van het hoofd mogelijk is (deze kan worden uitgevoerd met een slingerharnas of een hoofdvalsteun met een massa van 0,075 ± 0,005 kg).

5.5.3.   De daaruit resulterende piekversnelling van het hoofd, gefilterd volgens ISO 6487:2000 CFC 1 000, moet 100 tot 150 g bedragen.

5.5.4.   De prestaties van het hoofd kunnen worden bijgesteld om aan de voorschriften te voldoen door de wrijvingskenmerken van de verbinding tussen huid en schedel te wijzigen (bv. door deze met talkpoeder of een polytetrafluoretheenspray te smeren).

5.6.   Hals

5.6.1.   De hoofd/halsverbinding van de hals wordt op een speciaal voor certificatiedoeleinden ontworpen dummyhoofd met een massa van 3,9 ± 0,05 kg (zie figuur 6) gemonteerd door middel van een 12 mm dikke verbindingsplaat met een massa van 0,205 ± 0,5 kg.

5.6.2.   Het dummyhoofd en de hals worden ondersteboven aan de onderkant van een halsslinger (2) bevestigd, zodat het systeem zijdelings kan bewegen.

5.6.3.   De halsslinger wordt voorzien van een uniaxiale versnellingsmeter overeenkomstig de halsslingerspecificatie (zie figuur 5).

5.6.4.   De halsslinger moet vrij kunnen vallen van een zodanige hoogte dat een botssnelheid van 3,4 ± 0,1 m/s kan worden bereikt, gemeten op de plaats van de slingerversnellingsmeter.

5.6.5.   De halsslinger wordt met een geschikte voorziening (3) zoals beschreven in de halsslingerspecificatie (zie figuur 5), zodanig van de botssnelheid tot nul vertraagd dat het versnellingsverandering-tijdsverloop binnen het traject blijft dat in figuur 7 en tabel 4 is aangegeven. Alle kanalen moeten volgens de gegevenskanaalregistratiespecificatie van ISO 6487:2000 of SAE J211 (maart 1995) worden geregistreerd en volgens ISO 6487:2000 CFC 180 of SAE J211:1995 CFC 180 digitaal worden gefilterd. De slingervertraging moet worden gefilterd volgens ISO 6487:2000 CFC 60 of SAE J211:1995 CFC 60.

Tabel 4

Snelheidsverandering-tijdstraject van de slinger voor de halscertificatietest

Bovengrens tijd (s)

Snelheid (m/s)

Ondergrens tijd (s)

Snelheid (m/s)

0,001

0,0

0

– 0,05

0,003

– 0,25

0,0025

– 0,375

0,014

– 3,2

0,0135

– 3,7

 

 

0,017

– 3,7

5.6.6.   De maximale buighoek van het dummyhoofd ten opzichte van de slinger (hoek dθA + dθC in figuur 6) moet 49,0 tot 59,0° bedragen bij 54,0 tot 66,0 m/s.

5.6.7.   De maximumverplaatsingen van het zwaartepunt van het dummyhoofd, gemeten in hoek dθA en dθB (zie figuur 6), bedragen: voorwaartse slingerbasishoek dθA van 32,0 tot 37,0°, bij 53,0 tot 63,0 m/s, en achterwaartse slingerbasishoek dθB van 0,81*(hoek dθA) + 1,75 tot 0,81*(hoek dθA) + 4,25°, bij 54,0 tot 64,0 m/s.

5.6.8.   De halsprestaties kunnen worden bijgesteld door de acht buffers met cirkelvormige doorsnede te vervangen door buffers met een andere shorehardheid.

5.7.   Schouder

5.7.1.   De lengte van de elastische band moet zo worden afgesteld dat een kracht van 27,5 tot 32,5 N die in voorwaartse richting 4 ± 1 mm vanaf de buitenste rand van het sleutelbeen in hetzelfde vlak als het bewegingsvlak van het sleutelbeen wordt uitgeoefend, nodig is om het sleutelbeen naar voren te bewegen.

5.7.2.   De dummy wordt in zittende houding op een vlak, horizontaal, stijf oppervlak geplaatst zonder rugsteun. De thorax wordt verticaal geplaatst en de armen onder een hoek van 40 ± 2° in voorwaartse richting ten opzichte van de verticaal. De benen worden horizontaal geplaatst.

5.7.3.   Het botslichaam is een slinger met een massa van 23,4 ± 0,2 kg, een diameter van 152,4 ± 0,25 mm en een afrondingsstraal van 12,7 mm (4). Het botslichaam wordt met vier kabels aan stijve scharnieren opgehangen, waarbij de middellijn van het botslichaam zich ten minste 3,5 m onder de stijve scharnieren bevindt (zie figuur 4).

5.7.4.   Het botslichaam wordt voorzien van een versnellingsmeter die gevoelig is in de richting van de botsing en op de botslichaamsas wordt geplaatst.

5.7.5.   Het botslichaam moet vrij naar de schouder van de dummy toe kunnen slingeren met een botssnelheid van 4,3 ± 0,1 m/s.

5.7.6.   De botsrichting staat loodrecht op de as die van voor naar achter door de dummy loopt, terwijl de as van het botslichaam samenvalt met de as door het scharnierpunt van de bovenarm.

5.7.7.   De piekversnelling van het botslichaam, gefilterd volgens ISO 6487:2000 CFC 180, moet 7,5 tot 10,5 g bedragen.

5.8.   Armen

5.8.1.   Voor de armen is geen dynamische certificatieprocedure vastgesteld.

5.9.   Thorax

5.9.1.   Elke ribmodule wordt afzonderlijk gecertificeerd.

5.9.2.   De ribmodule wordt verticaal in een valtestopstelling geplaatst en de ribcilinder wordt stevig aan de opstelling bevestigd.

5.9.3.   Het botslichaam is een vrij vallende massa van 7,78 ± 0,01 kg met een vlakke voorkant en een diameter van 150 ± 2 mm.

5.9.4.   De middellijn van het botslichaam moet in het verlengde van de middellijn van het ribgeleidingssysteem worden gebracht.

5.9.5.   De ernst van de botsing wordt bepaald door de valhoogten van 815, 204 en 459 mm. Deze valhoogten resulteren in snelheden van respectievelijk 4, 2 en 3 m/s. De botsvalhoogten moeten met een nauwkeurigheid van 1 % worden toegepast.

5.9.6.   De ribverplaatsing moet worden gemeten door bijvoorbeeld gebruik te maken van de verplaatsingsopnemer van de rib zelf.

5.9.7.   De ribcertificatievoorschriften zijn opgenomen in tabel 5.

5.9.8.   De prestatie van de ribmodule kan worden bijgesteld door de afstelveer in de cilinder door een veer met een andere stijfheid te vervangen.

Tabel 5

Voorschriften voor certificatie van een volledige ribmodule

Testsequentie

Valhoogte (nauwkeurigheid 1 %)(mm)

Minimumverplaatsing (mm)

Maximumverplaatsing (mm)

1

815

46,0

51,0

2

204

23,5

27,5

3

459

36,0

40,0

5.10.   Lumbale wervelkolom

5.10.1.   De lumbale wervelkolom wordt op het speciaal voor certificatiedoeleinden ontworpen dummyhoofd met een massa van 3,9 ± 0,05 kg (zie figuur 6) gemonteerd door middel van een 12 mm dikke verbindingsplaat met een massa van 0,205 ± 0,5 kg.

5.10.2.   Het dummyhoofd en de lumbale wervelkolom worden ondersteboven aan de onderkant van een halsslinger (5) bevestigd, zodat het systeem zijdelings kan bewegen.

5.10.3.   De halsslinger wordt voorzien van een uniaxiale versnellingsmeter overeenkomstig de halsslingerspecificatie (zie figuur 5).

5.10.4.   De halsslinger moet vrij kunnen vallen van een zodanige hoogte dat een botssnelheid van 6,05 ± 0,1 m/s kan worden bereikt, gemeten op de plaats van de slingerversnellingsmeter.

5.10.5.   De halsslinger wordt met een geschikte voorziening (6) zoals beschreven in de halsslingerspecificatie (zie figuur 5), zodanig van de botssnelheid tot nul vertraagd dat het versnellingsverandering-tijdsverloop binnen het traject blijft dat in figuur 8 en tabel 6 is aangegeven. Alle kanalen moeten volgens de gegevenskanaalregistratiespecificatie van ISO 6487:2000 of SAE J211 (maart 1995) worden geregistreerd en volgens ISO 6487:2000 CFC 180 of SAE J211:1995 CFC 180 digitaal worden gefilterd. De slingervertraging moet worden gefilterd volgens ISO 6487:2000 CFC 60 of SAE J211:1995 CFC 60.

Tabel 6

Snelheidsverandering-tijdstraject van de slinger voor de certificatietest van de lumbale wervelkolom

Bovengrens tijd [s]

Snelheid [m/s]

Ondergrens tijd [s]

Snelheid [m/s]

0,001

0,0

0

– 0,05

0,0037

– 0,2397

0,0027

– 0,425

0,027

– 5,8

0,0245

– 6,5

 

 

0,03

– 6,5

5.10.6.   De maximale buighoek van het dummyhoofd ten opzichte van de slinger (hoek dθA + dθC in figuur 6) moet 45,0 tot 55,0° bedragen bij 39,0 tot 53,0 m/s.

5.10.7.   De maximumverplaatsingen van het zwaartepunt van het dummyhoofd, gemeten in hoek dθA en dθB (zie figuur 6), bedragen: voorwaartse slingerbasishoek dθA van 31,0 tot 35,0°, bij 44,0 tot 52,0 m/s, en achterwaartse slingerbasishoek dθB van 0,8*(hoek dθA) + 2,00 tot 0,8*(hoek dθA) + 4,50°, bij 44,0 tot 52,0 m/s.

5.10.8.   De prestaties van de lumbale wervelkolom kunnen worden bijgesteld door de spanning in de wervelkolomkabel aan te passen.

5.11.   Abdomen

5.11.1.   De dummy wordt in zittende houding op een vlak, horizontaal, stijf oppervlak geplaatst zonder rugsteun. De thorax wordt verticaal geplaatst, met de armen en benen horizontaal.

5.11.2.   Het botslichaam is een slinger met een massa van 23,4 ± 0,2 kg, een diameter van 152,4 ± 0,25 mm en een afrondingsstraal van 12,7 mm (7). Het botslichaam wordt met acht kabels aan stijve scharnieren opgehangen, waarbij de middellijn van het botslichaam zich ten minste 3,5 m onder de stijve scharnieren bevindt (zie figuur 4).

5.11.3.   Het botslichaam wordt voorzien van een versnellingsmeter die gevoelig is in de richting van de botsing en op de botslichaamsas wordt geplaatst.

5.11.4.   De slinger wordt voorzien van een horizontaal „armsteun”-botslichaamsvlak van 1,0 ± 0,01 kg. De totale massa van het botslichaam met het armsteunvlak bedraagt 24,4 ± 0,21 kg. De stijve armsteun is 70,0 ± 1 mm hoog, 150 ± 1 mm breed en moet minstens 60 mm in het abdomen kunnen doordringen. De middellijn van de slinger valt samen met het middelpunt van de „armsteun”.

5.11.5.   Het botslichaam moet vrij naar het abdomen van de dummy toe kunnen slingeren met een botssnelheid van 4,0 ± 0,1 m/s.

5.11.6.   De botsrichting staat loodrecht op de as die van voor naar achter door de dummy loopt, terwijl de as van het botslichaam door het middelpunt van de middelste abdominale krachtopnemer loopt.

5.11.7.   De piekkracht van het botslichaam, verkregen uit de botslichaamsversnelling die wordt gefilterd volgens ISO 6487:2000 CFC 180 en vermenigvuldigd met de botslichaam/armsteunmassa, moet tussen 4,0 en 4,8 kN liggen bij 10,6 tot 13,0 m/s.

5.11.8.   Het kracht-tijdsverloop, gemeten door de drie abdominale krachtopnemers, moet worden samengeteld en gefilterd volgens ISO 6487:2000 CFC 600. De piekkracht van deze som moet tussen 2,2 en 2,7 kN liggen bij 10,0 tot 12,3 m/s

5.12.   Bekken

5.12.1.   De dummy wordt in zittende houding op een vlak, horizontaal, stijf oppervlak geplaatst zonder rugsteun. De thorax wordt verticaal geplaatst, met de armen en benen horizontaal.

5.12.2.   Het botslichaam is een slinger met een massa van 23,4 ± 0,2 kg, een diameter van 152,4 ± 0,25 mm en een afrondingsstraal van 12,7 mm (8). Het botslichaam wordt met acht kabels aan stijve scharnieren opgehangen, waarbij de middellijn van het botslichaam zich ten minste 3,5 m onder de stijve scharnieren bevindt (zie figuur 4).

5.12.3.   Het botslichaam wordt voorzien van een versnellingsmeter die gevoelig is in de richting van de botsing en op de botslichaamsas wordt geplaatst.

5.12.4.   Het botslichaam moet vrij naar het bekken van de dummy toe kunnen slingeren met een botssnelheid van 4,3 ± 0,1 m/s.

5.12.5.   De botsrichting staat loodrecht op de as die van voor naar achter door de dummy loopt, terwijl de as van het botslichaam door het middelpunt van de rugplaat van het H-punt loopt.

5.12.6.   De piekkracht van het botslichaam, verkregen uit de botslichaamsversnelling die wordt gefilterd volgens ISO 6487:2000 CFC 180 en vermenigvuldigd met de botslichaamsmassa, moet tussen 4,4 en 5,4 kN liggen bij 10,3 tot 15,5 m/s.

5.12.7.   De kracht op de symphysis pubica, gefilterd volgens ISO 6487:2000 CFC 600, moet tussen 1,04 en 1,64 kN liggen bij 9,9 tot 15,9 m/s

5.13.   Benen

5.13.1.   Voor de benen is geen dynamische certificatieprocedure vastgesteld.

Figuur 3

Overzicht van de testopstelling voor de certificatie van de zijdelingse-botsdummy

Image

Figuur 4

Ophanging van het botslichaam van 23,4 kg in de vorm van een slinger

Links:

Ophanging aan vier kabels (de gekruiste kabels zijn verwijderd)

Rechts:

Ophanging aan acht kabels

Image

Figuur 5

Vertraging-tijdstraject van de slinger voor de halscertificatietest

Image

Figuur 6

Vertraging-tijdstraject van de slinger voor de certificatietest van de lumbale wervelkolom

Image

Figuur 7

Snelheidsverandering-tijdstraject van de slinger voor de halscertificatietest

Image

Figuur 8

Snelheidsverandering-tijdstraject van de slinger voor de certificatietest van de lumbale wervelkolom

Image

(1)  De dummy voldoet aan de specificaties van de ES 2-dummy. Het nummer van de inhoudsopgave van de technische tekening is: nr. E-AA-DRAWING-LIST-7-25-032, d.d. 25 juli 2003. De complete set ES-2 technische tekeningen en de ES 2-gebruikershandleiding zijn neergelegd bij de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), Palais des Nations, Genève, Zwitserland, en kunnen op verzoek op het secretariaat worden geraadpleegd.

(2)  Halsslinger overeenkomstig de American Code of Federal Regulation 49 CFR, hoofdstuk V, deel 572.33 (editie 10-1-00) (zie ook figuur 5).

(3)  Het gebruik van drieduims honingraat wordt aanbevolen (zie figuur 5).

(4)  Slinger overeenkomstig de American Code of Federal Regulation 49 CFR, hoofdstuk V, deel 572.36(a) (editie 10-1-00) (zie ook figuur 4).

(5)  Halsslinger overeenkomstig de American Code of Federal Regulation 49 CFR, hoofdstuk V, deel 572.33 (editie 10-1-00) (zie ook figuur 5).

(6)  Het gebruik van drieduims honingraat wordt aanbevolen (zie figuur 5).

(7)  Slinger overeenkomstig de American Code of Federal Regulation 49 CFR, hoofdstuk V, deel 572.36(a) (editie 10-1-00) (zie ook figuur 4).

(8)  Slinger overeenkomstig de American Code of Federal Regulation 49 CFR, hoofdstuk V, deel 572.36(a) (editie 10-1-00) (zie ook figuur 4).


BIJLAGE 7

INSTALLATIE VAN DE ZIJDELINGSE-BOTSDUMMY

1.   ALGEMEEN

1.1.   De in bijlage 6 beschreven zijdelingse-botsdummy moet worden gebruikt volgens de volgende installatieprocedure.

2.   INSTALLATIE

2.1.   Stel de knie- en enkelgewrichten zo af dat zij net het onderbeen en de voet steunen wanneer zij horizontaal gestrekt zijn (instelling op 1 tot 2 g).

2.2.   Controleer of de dummy aan de gewenste botsrichting is aangepast.

2.3.   De dummy moet worden aangekleed met een nauwsluitende stretchkatoenen driekwartbroek en mag worden aangekleed met een nauwsluitende stretchkatoenen shirt met korte mouwen.

2.4.   Elke voet moet worden voorzien van een schoen.

2.5.   Plaats de dummy op de buitenste voorstoel aan de kant van de botsing zoals beschreven in de specificatie van de zijdelingse-botstestprocedure.

2.6.   Het spiegelvlak van de dummy moet samenvallen met het verticale middenlangsvlak van de aangegeven zitplaats.

2.7.   Het bekken van de dummy moet zo worden geplaatst dat een dwarslijn door de H-punten van de dummy loodrecht staat op het middenlangsvlak van de stoel. De lijn door de H-punten van de dummy moet horizontaal lopen met een maximumhelling van ± 2 ° (1).

De correcte positie van het bekken van de dummy kan worden gecontroleerd ten aanzien van het H-punt van de H-puntdummy door gebruik te maken van de M3-gaten in de H-puntachterplaten aan weerskanten van het ES 2-bekken. De M3-gaten zijn aangegeven met „Hm”. De „Hm”-positie moet zich bevinden in een cirkel met een straal van 10 mm rond het H-punt van de H-puntdummy.

De correcte positie van het bekken van de dummy

2.8.   Het bovenste deel van de romp moet naar voren worden gebogen en vervolgens stevig tegen de rugleuning worden geplaatst (zie voetnoot 1). De schouders van de dummy moeten volledig naar achteren worden geplaatst.

2.9.   Ongeacht de zithouding van de dummy moet de hoek tussen de bovenarm en de romp-armreferentielijn aan weerskanten 40 ± 5 ° bedragen. De romp-armreferentielijn wordt gedefinieerd als de snijlijn van het raakvlak aan de voorkant van de ribben en het verticale langsvlak van de dummy met de arm.

2.10.   Voor de zithouding van de bestuurder moet, zonder dat het bekken of de romp wordt bewogen, de rechtervoet van de dummy op het niet-ingedrukte gaspedaal worden geplaatst, waarbij de hiel zo ver mogelijk naar voren op de vloer rust. Plaats de linkervoet loodrecht op het onderbeen met de hiel op de vloer op dezelfde dwarslijn als de rechterhiel. Plaats de knieën van de dummy zo dat hun buitenvlakken zich 150 ± 10 mm van het spiegelvlak van de dummy bevinden. Breng, gelet op bovenstaande beperkingen, de dijen van de dummy zo mogelijk in contact met het zitkussen.

2.11.   Voor andere zithoudingen moeten, zonder dat het bekken of de romp wordt bewogen, de hielen van de dummy zo ver mogelijk naar voren op de vloer worden geplaatst zonder het zitkussen daarbij meer in te drukken dan door de druk van het gewicht van het been. Plaats de knieën van de dummy zo dat hun buitenvlakken zich 150 ± 10 mm van het spiegelvlak van de dummy bevinden.


(1)  De dummy kan worden voorzien van hefsensoren in de thorax en het bekken. Deze instrumenten kunnen een hulp zijn om de gewenste positie te bereiken.


BIJLAGE 8

DEELTEST

1.   DOEL

Het doel van deze tests is na te gaan of het gemodificeerde voertuig minstens dezelfde (of betere) energieabsorptie-eigenschappen bezit als het krachtens dit reglement goedgekeurde voertuigtype.

2.   PROCEDURES EN INSTALLATIES

2.1.   Referentietests

2.1.1.   Er moeten twee dynamische tests worden uitgevoerd met twee verschillende botslichamen, waarbij de oorspronkelijke bekledingsmaterialen worden gebruikt die bij de goedkeuring van het voertuig werden getest en die in een nieuwe dwarsstructuur van het goed te keuren voertuig zijn gemonteerd (figuur 1).

2.1.1.1.   Het in punt 3.1.1 beschreven hoofdvormige botslichaam moet met een snelheid van 24,1 km/h de plaats raken waar het EUROSID-hoofd bij de goedkeuring van het voertuig botste. De testresultaten moeten worden genoteerd en het HPC moet worden berekend. Deze test hoeft echter niet te worden uitgevoerd wanneer er tijdens de in bijlage 4 beschreven tests geen hoofdcontact is geweest of slechts hoofdcontact met de ruit die niet van gelaagd glas was.

2.1.1.2.   Het in punt 3.2.1 beschreven romp-botslichaam moet met een snelheid van 24,1 km/h tegen het dwarsvlak botsen op de plaats waar de EUROSID-schouder, -arm en -thorax bij de goedkeuring van het voertuig botsten. De testresultaten moeten worden genoteerd en het HPC moet worden berekend.

2.2.   Goedkeuringstest

2.2.1.   De in de punten 2.1.1.1 en 2.1.1.2 bedoelde tests moeten, met gebruikmaking van de nieuwe bekledingsmaterialen, stoelen enz. die voor de uitbreiding van de goedkeuring ter beschikking zijn gesteld en in een nieuwe dwarsstructuur van het voertuig zijn gemonteerd, worden herhaald en de nieuwe resultaten moeten worden genoteerd en hun HPC moet worden berekend.

2.2.1.1.   Als de met de resultaten van beide goedkeuringstests berekende HPC's lager zijn dan de HPC's van de referentietests (uitgevoerd met dezelfde bekledingsmaterialen of stoelen als bij de oorspronkelijke typegoedkeuring), wordt de uitbreiding toegestaan.

2.2.1.2.   Als de nieuwe HPC's groter zijn dan de HPC's van de referentietests, moet een nieuwe complete test worden uitgevoerd (waarbij de voorgeschreven bekleding, stoelen enz. worden gebruikt).

3.   TESTAPPARATUUR

3.1.   Hoofdvormig botslichaam (figuur 2)

3.1.1.   Dit apparaat bestaat uit een volledig geleid lineair, stijf botslichaam met een massa van 6,8 kg. Het botsoppervlak is halfrond met een diameter van 165 mm.

3.1.2.   Het dummyhoofd wordt uitgerust met twee versnellingsmeters en een snelheidsmeter waarmee de meetwaarden in de botsrichting kunnen worden gemeten.

3.2.   Romp-botslichaam (figuur 3)

3.2.1.   Dit apparaat bestaat uit een volledig geleid lineair, stijf botslichaam met een massa van 30 kg. De afmetingen en dwarsdoorsnede zijn aangegeven in figuur 3.

3.2.2.   De dummyromp wordt uitgerust met twee versnellingsmeters en een snelheidsmeter waarmee de meetwaarden in de botsrichting kunnen worden gemeten.


BIJLAGE 9

TESTPROCEDURES VOOR DE BESCHERMING VAN DE INZITTENDEN VAN ELEKTRISCH AANGEDREVEN VOERTUIGEN TEGEN HOOGSPANNING EN ELEKTROLYTLEKKAGE

Deze bijlage beschrijft testprocedures om aan te tonen dat de voorschriften van punt 5.3.7 inzake elektrische veiligheid worden nageleefd. Metingen met een megohmmeter of oscilloscoop zijn bijvoorbeeld een geschikt alternatief voor de hieronder beschreven procedure om de isolatieweerstand te meten. In dat geval moet het ingebouwde systeem om de isolatieweerstand te bewaken misschien worden gedeactiveerd.

Voordat de botstest met het voertuig wordt uitgevoerd, moet de hoogspanningsbusspanning (Vb) (zie figuur 1) worden gemeten en genoteerd om te bevestigen dat zij met de door de voertuigfabrikant aangegeven bedrijfsspanning van het voertuig overeenkomt.

1.   TESTOPSTELLING EN APPARATUUR

Als een hoogspanningsafsluitfunctie wordt toegepast, moeten de metingen worden verricht aan weerskanten van de voorziening die de afsluitfunctie vervult.

Indien de hoogspanningsafsluiter echter in het REESS of het energieomzettingssysteem is geïntegreerd en de hoogspanningsbus van het REESS of het energieomzettingssysteem na de botstest met beveiligingsgraad IPXXB wordt beveiligd, mogen de metingen alleen tussen de voorziening die de afsluitfunctie vervult, en de elektrische belastingen worden verricht.

De bij deze test gebruikte voltmeter moet gelijkspanningswaarden meten en een inwendige weerstand van ten minste 10 MΩ hebben.

2.   ALS DE SPANNING WORDT GEMETEN, MOGEN DE VOLGENDE INSTRUCTIES WORDEN GEVOLGD.

Bepaal na de botstest de hoogspanningsbusspanningen (Vb, V1, V2) (zie figuur 1).

De spanning mag niet eerder dan 5 seconden en niet later dan 60 seconden na de botsing worden gemeten.

Deze procedure is niet van toepassing als bij de uitvoering van de test de elektrische aandrijflijn niet onder stroom komt te staan.

Figuur 1

Meting van Vb, V1 en V2

Image

3.   BEOORDELINGSPROCEDURE VOOR LAGE ELEKTRISCHE ENERGIE

Vóór de botsing worden een schakelaar S1 en een bekende ontladingsweerstand Re parallel geschakeld met de relevante capaciteit (zie figuur 2).

Niet eerder dan 5 seconden en niet later dan 60 seconden na de botsing moet schakelaar S1 worden gesloten terwijl spanning Vb en stroomsterkte Ie worden gemeten en genoteerd. Het product van spanning Vb en stroomsterkte Ie moet worden geïntegreerd over de periode vanaf het ogenblik dat schakelaar S1 wordt gesloten (tc) tot spanning Vb onder de hoogspanningsdrempel van 60 V DC (th) valt. De daaruit resulterende integratie is gelijk aan de totale energie (TE) in joules.

a)

Formula

Wanneer Vb wordt gemeten op een tijdstip tussen 5 en 60 seconden na de botsing en de capaciteit van de X-condensatoren (Cx) door de fabrikant wordt aangegeven, moet de totale energie (TE) worden berekend met de volgende formule:

b)

TE = 0,5 × Cx × (Vb2 – 3 600)

Wanneer V1 en V2 (zie figuur 1) worden gemeten op een tijdstip tussen 5 en 60 seconden na de botsing en de capaciteit van de X-condensatoren (Cy1 en Cy2) door de fabrikant wordt aangegeven, moet de totale energie (TEy1, TEy2) worden berekend met de volgende formules:

c)

TEy1 = 0,5 × Cy1 × (V12 – 3 600)

TEy2 = 0,5 × Cy2 × (V22 – 3 600)

Deze procedure is niet van toepassing als bij de uitvoering van de test de elektrische aandrijflijn niet onder stroom komt te staan.

Figuur 2

Bv. meting van de in de X-condensatoren opgeslagen hoogspanningsbusenergie

Image

4.   FYSISCHE BEVEILIGING

Na de botstest met het voertuig moeten alle delen die de hoogspanningscomponenten omringen, zonder gereedschap worden geopend, uit elkaar genomen of verwijderd. Alle overige omringende delen moeten als deel van de fysische beveiliging worden beschouwd.

Ter beoordeling van de elektrische veiligheid moet de in de figuur van het aanhangsel beschreven gelede testvinger met een testkracht van 10 N ± 10 % in gaten of openingen van de fysische beveiliging worden gestoken. Indien de gelede testvinger de fysische beveiliging gedeeltelijk of volledig binnendringt, moet hij in elke hieronder aangegeven stand worden geplaatst.

Vanuit de gestrekte beginpositie moeten beide gewrichten van de testvinger geleidelijk aan tot een hoek van 90° ten opzichte van de as van de naburige sectie van de vinger worden gedraaid en in elke mogelijke stand worden gebracht.

Interne elektrische afschermingen worden als deel van de omhulling beschouwd.

Tussen de gelede testvinger en de onder hoogspanning staande delen binnen de elektrische afscherming of omhulling moet zo nodig een laagspanningsvoeding (van niet minder dan 40 V en niet meer dan 50 V) in serie met een geschikte lamp worden aangesloten.

4.1.   Goedkeuringsvoorwaarden

Aan de voorschriften van punt 5.3.7.1.3 wordt geacht te zijn voldaan als de in de figuur van het aanhangsel beschreven gelede testvinger niet met delen onder hoogspanning in contact kan komen.

Zo nodig mag een spiegel of fiberscoop worden gebruikt om te controleren of de gelede testvinger de hoogspanningsbussen raakt.

Als de naleving van dit voorschrift wordt geverifieerd door een signaalcircuit tussen de gelede testvinger en de delen onder hoogspanning, mag de lamp niet gaan branden.

5.   ISOLATIEWEERSTAND

De isolatieweerstand tussen de hoogspanningsbus en het elektrische chassis mag door meting of door een combinatie van meting en berekening worden aangetoond.

Als de isolatieweerstand door meting wordt aangetoond, moeten de volgende instructies worden gevolgd.

 

Meet en noteer de spanning (Vb) tussen de negatieve en de positieve kant van de hoogspanningsbus (zie figuur 1).

 

Meet en noteer de spanning (V1) tussen de negatieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (zie figuur 1).

 

Meet en noteer de spanning (V2) tussen de positieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (zie figuur 1).

Als V1 groter is dan of gelijk is aan V2, plaats dan een bekende standaardweerstand (Ro) tussen de negatieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis. Meet, wanneer Ro is geïnstalleerd, de spanning (V1′) tussen de negatieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis van het voertuig (zie figuur 3). Bereken de isolatieweerstand (Ri) met de volgende formule:

Ri = Ro*(Vb/V1′ — Vb/V1) of Ri = Ro*Vb*(1/V1′ – 1/V1)

Deel het resultaat Ri, dat de elektrische-isolatieweerstandswaarde in ohms (Ω) is, door de werkspanning in volts (V) van de hoogspanningsbus.

Ri (Ω/V) = Ri (Ω)/werkspanning (V)

Figuur 3

Meting van V1

Image

Als V2 groter is dan V1, plaats dan een bekende standaardweerstand (Ro) tussen de positieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis. Meet, wanneer Ro is geïnstalleerd, de spanning (V2′) tussen de positieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (zie figuur 4).

Bereken de isolatieweerstand (Ri) met de volgende formule:

Ri = Ro*(Vb/V2′ – Vb/V2) of Ri = Ro*Vb*(1/V2′ – 1/V2)

Deel het resultaat Ri, dat de elektrische-isolatieweerstandswaarde in ohms (Ω) is, door de werkspanning in volts (V) van de hoogspanningsbus.

Ri (Ω/V) = Ri (Ω)/werkspanning (V)

Ri = Ro*(Vb/V2′ – Vb/V2) of Ri = Ro*Vb*(1/V2′ – 1/V2)

Figuur 4

Meting van V2

Image

Opmerking: De bekende standaardweerstand Ro (in Ω) moet de waarde zijn van de minimaal vereiste isolatieweerstand (in Ω/V), vermenigvuldigd met de werkspanning (in V) van het voertuig ± 20 %. Ro moet niet precies deze waarde zijn, aangezien de formules voor elke Ro gelden; een Ro-waarde in dit bereik moet echter een goede resolutie bieden voor de metingen van de spanning.

6.   ELEKTROLYTLEKKAGE

Zo nodig moet op de fysische beveiliging een geschikte coating worden aangebracht om elke lekkage van elektrolyt uit het REESS na de botstest te bevestigen.

Tenzij de fabrikant middelen verstrekt om verschillende lekkende vloeistoffen van elkaar te onderscheiden, moeten alle lekkende vloeistoffen als elektrolyt worden beschouwd.

7.   DE NALEVING VAN DE VOORSCHRIFTEN VOOR DE BEVESTIGING VAN HET REESS MOET DOOR VISUELE CONTROLE WORDEN VASTGESTELD.

Aanhangsel

GELEDE TESTVINGER (GRAAD IPXXB)

Figuur

Gelede testvinger

Image

Materiaal: metaal, tenzij anders gespecificeerd

Lengtematen in millimeters

Toleranties bij maten zonder specifieke tolerantie:

a)

hoeken: 0/– 10°;

b)

bij lengtematen:

i)

tot 25 mm: 0/– 0,05 mm;

ii)

boven 25 mm: ± 0,2 mm

Beide gewrichten moeten beweging mogelijk maken in hetzelfde vlak en dezelfde richting tot een hoek van 90° met een tolerantie van 0 tot + 10°.