ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 128

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
23 mei 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie over de inwerkingtreding van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/802 van de Raad van 19 mei 2015 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde zware oliën en soortgelijke producten

2

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/803 van de Commissie van 19 mei 2015 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/804 van de Commissie van 19 mei 2015 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/805 van de Commissie van 19 mei 2015 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/806 van de Commissie van 22 mei 2015 tot vaststelling van specificaties in verband met de vorm van het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/807 van de Commissie van 22 mei 2015 tot 232e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al Qaida-netwerk

16

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/808 van de Commissie van 22 mei 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

18

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/809 van de Raad van 19 mei 2015 tot aanwijzing van de Culturele Hoofdsteden van Europa voor het jaar 2019 in Bulgarije en Italië

20

 

*

Besluit (EU) 2015/810 van de Commissie van 23 januari 2015 betreffende steunmaatregel SA.20326 (2013/C) (ex 2012/NN) door België ten uitvoer gelegd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 130)  ( 1 )

21

 

*

Besluit (EU) 2015/811 van de Europese Centrale Bank van 27 maart 2015 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank in bezit van de nationale bevoegde autoriteiten (ECB/2015/16)

27

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/798/EU van de Commissie van 13 november 2014 tot wijziging van bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad met betrekking tot het formaat van de modelgezondheidscertificaten voor het handelsverkeer van runderen en varkens binnen de Unie en de aanvullende veterinairrechtelijke voorschriften inzake Trichinella voor het handelsverkeer binnen de Unie van als landbouwhuisdier gehouden varkens ( PB L 330 van 15.11.2014 )

29

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/1


Informatie over de inwerkingtreding van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon

De Europese Unie en de Republiek Gabon hebben op 24 juli 2013 in Libreville een protocol ondertekend tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon.

De Europese Unie heeft op 15 april 2014 meegedeeld dat zij de nodige interne procedures heeft voltooid om het protocol te sluiten. De Republiek Gabon heeft dat op 8 mei 2015 meegedeeld.

Het protocol is bijgevolg krachtens artikel 15 op 8 mei 2015 in werking getreden.


VERORDENINGEN

23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/2


VERORDENING (EU) 2015/802 VAN DE RAAD

van 19 mei 2015

houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde zware oliën en soortgelijke producten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Onder post 2710 van de gecombineerde nomenclatuur, die is vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (1), zijn de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief („de douanerechten”) onder post 2710 autonoom geschorst voor bepaalde oliën en soortgelijke producten waarin het gewicht van de niet-aromatische bestanddelen dat van de aromatische bestanddelen overtreft, mits deze oliën en soortgelijke producten bestemd zijn om een aangewezen behandeling te ondergaan, en die producten onderworpen zijn aan de regeling bijzondere bestemming zoals opgenomen in Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (2) („de regeling bijzondere bestemming”).

(2)

Bepaalde oliën en soortgelijke producten waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische bestanddelen overtreft („zware oliën en soortgelijke producten”), waren tot 3 april 2013 ook ingedeeld onder post 2710, waardoor zij voor onbepaalde tijd een rechtenvrije behandeling kregen.

(3)

Sinds 4 april 2013 worden deze zware oliën en soortgelijke producten evenwel ingedeeld onder post 2707, zonder rechtenvrije tariefbehandeling.

(4)

Sinds 1 juli 2014 komen deze zware oliën en soortgelijke producten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1387/2013 van de Raad (3) in aanmerking voor een tijdelijke schorsing van autonome douanerechten.

(5)

Aangezien er in de Unie geen aanvoer is van dergelijke zware oliën en soortgelijke producten, had de tijdelijke schorsing van autonome douanerechten echter zonder onderbreking moeten gelden van 4 april 2013 tot en met 30 juni 2014 voor zover die zware oliën en soortgelijke producten bestemd waren om als raffinagegrondstof een aangewezen behandeling te ondergaan en de regeling bijzondere bestemming van toepassing was.

(6)

Teneinde op passende wijze te garanderen dat deze zware oliën en soortgelijke producten die onder GN-code 2707 99 99 vallen, tijdelijke schorsing van autonome douanerechtengenieten, moet de tijdelijke schorsing met terugwerkende kracht van toepassing zijn van 4 april 2013 tot en met 30 juni 2014,

(7)

Om uitvoering te geven aan deze schorsing met terugwerkende kracht van autonome douanerechten, moet de terugwerkende kracht van bijbehorende vergunning voor bijzondere bestemming, zoals opgenomen in artikel 294, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93, eveneens worden uitgebreid tot 4 april 2013,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Van 4 april 2013 tot en met 30 juni 2014 worden de autonome douanerechten op zware oliën en soortgelijke producten die onder GN-code 2707 99 99 vallen en bestemd zijn om als raffinagegrondstof een van de aangewezen behandelingen te ondergaan zoals omschreven in aanvullende aantekening (GN) 5 op hoofdstuk 27 van deel twee van de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87, geschorst mits de regels van de bijzondere bestemming zoals vastgelegd in de artikelen 291 tot en met 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93, worden toegepast.

Voor de toepassing van het eerste lid kan de terugwerkende kracht van een vergunning bijzondere bestemmingen zoals opgenomen in artikel 294, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93, worden verlengd tot 4 april 2013, mits aan alle voorwaarden van artikel 294, lid 3, van die verordening is voldaan.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

E. RINKĒVIČS


(1)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1387/2013 van de Raad van 17 december 2013 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1344/2011 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 201).


23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/803 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2015

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal voor Belastingen en Douane-unie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een van kunststof vervaardigd artikel in de vorm van een menselijke schedel, met afmetingen van ongeveer 9 × 11 × 7 cm. In de oogkassen van de schedel zijn knipperende lichtgevende dioden (led's) ingebouwd die door een batterij worden gevoed en door middel van een schakelaar onderaan het artikel kunnen worden in- en uitgeschakeld.

(Zie foto) (*)

3926 40 00

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 3926 en 3926 40 00 .

Het artikel kan niet worden ingedeeld als een lamp onder post 9405 omdat het niet hoofdzakelijk bestemd is om een kamer te verlichten en geen lamp voor bijzondere doeleinden is (zie ook de GS-toelichtingen op post 9405 , onder I), punten 1 en 3).

Gezien zijn objectieve kenmerken is het artikel niet uitsluitend ontworpen als een feestartikel (zie ook de GS-toelichtingen op post 9505 ). Het artikel kan het hele jaar door als decoratie worden gebruikt. Indeling onder post 9505 als een feestartikel is daarom ook uitgesloten.

Het artikel is vervaardigd door samenvoeging van verschillende componenten in de zin van algemene regel 3 b). Het artikel bestaat uit een component in de vorm van een van kunststof vervaardigde menselijke schedel en door een batterij gevoede led's, die samen een geheel vormen (zie ook de GS-toelichting op algemene regel 3 b), onder IX).

Gezien zijn objectieve kenmerken is het artikel hoofdzakelijk ontworpen voor gebruik als versiering. De verlichting is slechts een bijkomend effect dat het versieringseffect verhoogt. De component in de vorm van een van kunststof vervaardigde menselijke schedel is derhalve de component die het artikel zijn wezenlijke karakter verleent in de zin van algemene regel 3 b).

Het artikel moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 3926 40 00 als andere versieringsvoorwerpen van kunststof.

Image

(*)  De foto is louter ter informatie.


23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/804 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2015

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden.

(5)

De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Belastingen en Douane-unie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een artikel van textiel waarin een persoon in zittende positie met een lift kan worden opgetild.

Het artikel bestaat uit een rechthoekig stuk textielweefsel (polyester). Aan één van de twee korte zijden van de rechthoek zijn twee stroken textiel bevestigd die als zitting worden gebruikt. De rest van het textiel dient als steun voor de rug en de zijden van de persoon. Sommige delen van het textiel zijn gevuld met stukken polypropyleenschuim.

Aan de randen van het textiel zijn op verschillende plaatsen banden van textiel vastgenaaid, waarmee het artikel aan een lift bevestigd en opgetild kan worden.

(Zie afbeeldingen) (*)

6307 90 98

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 7, onder f), op afdeling XI en de tekst van de GN-codes 6307 , 6307 90 en 6307 90 98 .

Indeling onder GN-code 8431 31 00 , als deel waarvan kan worden onderkend dat het uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd is voor de machines of toestellen bedoeld bij post 8428 (personen- of goederenliften enz.), is uitgesloten omdat het artikel niet onmisbaar is voor de werking van de lift (zie zaak C-152/10, Unomedical, ECLI:EU:C:2011:402, punten 29, 34 en 36). Bovendien zijn stroppen en lengen uitgesloten van post 8431 en worden deze ingedeeld onder afdeling XI (zie ook de GS-toelichtingen op post 8431 , vierde alinea, onder b)).

Het artikel is voornamelijk uit textiel vervaardigd en de verschillende onderdelen zijn aan elkaar genaaid.

Het artikel moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 6307 90 98 als andere geconfectioneerde artikelen van textiel.

Image

(*)  De afbeeldingen zijn louter ter informatie.


23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/805 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2015

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Heinz ZOUREK

Directeur-generaal Belastingen en Douane-unie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een elektronisch instrument (een zogenaamde „gyrometer”) met een gewicht van 35 g, omvattende maximaal drie hoeksnelheidssensoren, in een behuizing met afmetingen van 24 × 24 × 28 mm. De behuizing bevat ook een temperatuursensor en diverse elektronische onderdelen en is voorzien van een kabel.

Het instrument meet de hoeksnelheid binnen een bereik van ongeveer 50-1 200 °/s (graden per seconde) en produceert, met behulp van de elektronische onderdelen, een elektrisch uitgangssignaal dat evenredig is aan de gedetecteerde waarden. Het signaal wordt niet weergegeven op het instrument, maar doorgestuurd naar andere toestellen die via de kabel verbonden zijn.

De temperatuursensor verstrekt informatie die eventuele schommelingen in het uitgangssignaal als gevolg van temperatuurwijzigingen moet compenseren.

Het instrument is bedoeld voor gebruik in diverse toestellen, zoals windturbines, motoren of industriële machines, om instructies te geven over de juiste bedrijfspositie.

9031 80 38

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 3 op hoofdstuk 90 en de tekst van de GN-codes 9031 , 9031 80 en 9031 80 38 .

Aangezien het instrument zowel hoeksnelheidssensoren als een temperatuursensor bevat, is het een combinatie van machines van verschillende soorten die bestemd zijn om gezamenlijk te functioneren en die een geheel vormen in de zin van aantekening 3 op hoofdstuk 90 (aantekening 3 op afdeling XVI). Aangezien de temperatuursensor hoofdzakelijk dient om informatie te verstrekken om het uitgangssignaal te compenseren, wordt de voornaamste functie van het instrument verricht door de hoeksnelheidssensoren.

Indeling onder post 9014 als instrumenten voor de navigatie of als delen en toebehoren daarvan is uitgesloten omdat het instrument niet voor navigatie wordt gebruikt.

Hoewel het instrument het aantal graden per seconde meet, is het niet vergelijkbaar met snelheidsmeters van post 9029 , omdat de gedetecteerde waarden niet worden weergegeven op het instrument, maar worden doorgestuurd in de vorm van een elektrisch signaal naar andere toestellen.

Het artikel moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 9031 80 38 als andere elektronische meet- of verificatie-instrumenten, -apparaten, -toestellen en -machines, niet genoemd onder andere posten van hoofdstuk 90.


23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/806 VAN DE COMMISSIE

van 22 mei 2015

tot vaststelling van specificaties in verband met de vorm van het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (1), en met name artikel 23, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 910/2014 is bepaald dat een vertrouwensmerk voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten kan worden gebruikt door gekwalificeerde verleners van vertrouwensdiensten om het vertrouwen en het gebruiksgemak voor gebruikers te vergroten. Een dergelijk vertrouwensmerk maakt een duidelijk onderscheid tussen gekwalificeerde vertrouwensdiensten en andere vertrouwensdiensten, hetgeen bijdraagt tot transparantie van de markt, waardoor de voor gebruikers essentiële elementen, het vertrouwen in en het gebruiksgemak van onlinediensten, worden bevorderd zodat de gebruikers maximaal kunnen profiteren van en bewust kunnen vertrouwen op elektronische diensten.

(2)

De Commissie heeft een wedstrijd georganiseerd voor studenten grafische vormgeving uit de lidstaten om voorstellen te verzamelen voor een nieuw logo. Een jury van deskundigen heeft de drie beste voorstellen geselecteerd op basis van de criteria die in de technische en ontwerpspecificaties van de wedstrijd e-Mark U Trust zijn gespecificeerd. Van 14 oktober tot 14 november 2014 is een onlineraadpleging gehouden. Het voorgestelde logo dat in die periode door de meerderheid van de bezoekers van de website is gekozen en dat door een uiteindelijk besluit van de jury is goedgekeurd, moet nu worden goedgekeurd als het nieuwe vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten.

(3)

Om het gebruik van het logo mogelijk te maken, zodra dat overeenkomstig de wetgeving van de Unie van toepassing is, en om ervoor te zorgen dat de interne markt doeltreffend werkt, om eerlijke concurrentie te garanderen en om de consumentenbelangen te beschermen, is het nieuwe vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten geregistreerd als collectief merk bij het United Kingdom Intellectual Property Office (Bureau voor intellectuele eigendom van het Verenigd Koninkrijk), waardoor het geldig is, gebruikt kan worden en beschermd is. Het logo zal ook in het merkenregister van de Unie en in het internationale merkenregister worden opgenomen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 48 van Verordening (EU) nr. 910/2014 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten heeft de vorm die in de bijlagen I en II wordt getoond, onverminderd het bepaalde in artikel 2.

Artikel 2

1.   De referentiekleuren voor het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten zijn: Pantone nrs. 654 en 116, dan wel blauw (100 % cyaan + 78 % magenta + 25 % geel + 9 % zwart) en geel (19 % magenta + 95 % geel), wanneer vierkleurendruk wordt toegepast; volgens het RGB-kleursysteem zijn de referentiekleuren: blauw (43 rood + 67 groen + 117 blauw) en geel (243 rood + 202 groen + 18 blauw).

2.   Het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten mag alleen in zwart-wit worden toegepast, zoals getoond in bijlage II, indien het niet praktisch is om kleur te gebruiken.

3.   Indien het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten op een donkere achtergrond wordt gebruikt, mag het in het negatief worden gebruikt met gebruikmaking van dezelfde achtergrondkleur, zoals getoond in de bijlagen I en II.

4.   Indien het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten in kleur op een gekleurde achtergrond wordt gebruikt, waardoor het moeilijk te onderscheiden wordt, mag rond het vertrouwensmerk een begrenzende lijn worden aangebracht om het contrast met de achtergrondkleuren te verbeteren.

Artikel 3

Het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten heeft minimumafmetingen waardoor de visuele kenmerken en de belangrijkste vormen worden behouden, maar de afmetingen bedragen niet minder dan 64 × 85 pixels, 150 dpi.

Artikel 4

Het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten wordt zodanig gebruikt dat duidelijk wordt aangegeven op welke gekwalificeerde diensten het vertrouwensmerk betrekking heeft. Het vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten kan worden verbonden met grafische of tekstuele elementen die duidelijk aangeven voor welke vertrouwensdiensten het wordt toegepast, op voorwaarde dat zij de aard van het vertrouwensmerk niet veranderen, en de in artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) nr. 910/2014 bedoelde koppeling met de toepasselijke vertrouwenslijsten niet wijzigen.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73.


BIJLAGE I

Vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten in kleur

Image

BIJLAGE II

Vertrouwensmerk van de EU voor gekwalificeerde vertrouwensdiensten in zwart-wit

Image

23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/807 VAN DE COMMISSIE

van 22 mei 2015

tot 232e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al Qaida-netwerk

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al Qaida-netwerk (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 18 mei 2015 besloten één persoon te schrappen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt de volgende vermelding van de lijst „Natuurlijke personen” geschrapt:

„Abdul Rahim Al-Talhi (ook bekend als a) 'Abdul-Rahim Hammad al-Talhi, b) Abd' Al-Rahim Hamad al-Tahi, c) Abdulrheem Hammad A Altalhi, d) Abe Al-Rahim al-Talahi, e) Abd Al-Rahim Al Tahli, f) 'Abd al-Rahim al- Talhi, g) Abdulrahim Al Tahi, h) Abdulrahim al-Talji, i) 'Abd-Al-Rahim al Talji, j) Abdul Rahim Hammad Ahmad Al-Talhi, k) Abdul Rahim, l) Abu Al Bara'a Al Naji, m) Shuwayb Junayd. Adres: Buraydah, Saudi-Arabië. Geboortedatum: 8.12.1961. Geboorteplaats: Al-Shefa, Al-Taif, Saudi-Arabië. Paspoortnummer: F275043 (Saudi-Arabisch, afgegeven op 29.5.2004, verlopen op 5.4.2009). Nationaliteit: Saudi-Arabisch. Overige informatie: betrokken bij de financiering van, wapenleveringen aan en verdere steunverlening aan de groep Abu Sayyaf. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 9.10.2007.”


23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/808 VAN DE COMMISSIE

van 22 mei 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

69,6

MA

93,5

MK

102,7

ZZ

88,6

0707 00 05

AL

41,5

MK

41,2

TR

111,1

ZZ

64,6

0709 93 10

TR

127,8

ZZ

127,8

0805 10 20

EG

43,7

IL

70,8

MA

56,2

ZA

61,0

ZZ

57,9

0805 50 10

BO

147,7

BR

103,9

MA

111,5

TR

98,3

ZA

178,1

ZZ

127,9

0808 10 80

AR

176,7

BR

105,1

CL

135,3

NZ

157,6

US

232,9

UY

68,9

ZA

110,0

ZZ

140,9

0809 29 00

US

413,6

ZZ

413,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/20


BESLUIT (EU) 2015/809 VAN DE RAAD

van 19 mei 2015

tot aanwijzing van de Culturele Hoofdsteden van Europa voor het jaar 2019 in Bulgarije en Italië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit nr. 1622/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement „Culturele Hoofdstad van Europa” voor de periode 2007 tot 2019 (1), en met name artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Gezien de verslagen van de jury van oktober en november 2014 over de selectieprocedure van de Culturele Hoofdsteden van Europa in Bulgarije en Italië,

Overwegende hetgeen volgt:

Overwegende dat aan de in artikel 4 van Besluit nr. 1622/2006/EG bedoelde criteria volledig is voldaan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Plovdiv en Matera worden aangewezen als „Culturele Hoofdsteden van Europa 2019” in respectievelijk Bulgarije en Italië.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SEILE


(1)  PB L 304 van 3.11.2006, blz. 1.


23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/21


BESLUIT (EU) 2015/810 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2015

betreffende steunmaatregel SA.20326 (2013/C) (ex 2012/NN) door België ten uitvoer gelegd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 130)

(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea (1),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben uitgenodigd hun opmerkingen te maken (2) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCESVERLOOP

(1)

Bij brief van 7 oktober 2011 heeft de Europese Commissie de Belgische autoriteiten erover geïnformeerd dat steunmaatregel N 649/2005 — „Maatregelen houdende gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor O&O” (hierna „de regeling” genoemd) — zou worden gecontroleerd.

(2)

Bij brieven van 7 oktober 2011, 2 februari 2012 en 6 januari 2013 heeft de Commissie om informatie over de tenuitvoerlegging van de regeling verzocht. Zij heeft de Belgische autoriteiten met name verzocht haar de lijst te bezorgen van de ondernemingen die in 2009 en in 2010 meer dan 200 000 EUR aan steun hebben ontvangen. De Belgische autoriteiten hebben geantwoord bij brieven van 17 november 2011, 2 mei en 4 juni 2012, en 23 mei 2013.

(3)

Tevens heeft op 13 juni 2013 een bijeenkomst van de diensten van de Commissie met de Belgische autoriteiten plaatsgevonden.

(4)

Bij brief van 4 december 2013 heeft de Commissie België haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU (hierna „formele onderzoeksprocedure” genoemd), meegedeeld (hierna „besluit tot inleiding” genoemd) (3).

(5)

De Belgische autoriteiten hebben bij brieven van 3 maart, 1 april, 4 juli en 27 juli 2014 hun opmerkingen en antwoorden op de in het besluit tot inleiding gestelde vragen ingediend. Bij brieven van 17 september, 17 oktober en 21 november 2014 hebben zij aanvullende informatie verstrekt. Op 21 november 2014 beschikte de Commissie over alle informatie die zij nodig had om de verenigbaarheid van de regeling met de interne markt te beoordelen.

(6)

De bvba D39S heeft op 9 april 2014 haar opmerkingen ingediend. Bij brief van 16 mei 2014 heeft de Commissie die opmerkingen aan de Belgische autoriteiten overgemaakt. Die hebben daarover geen opmerkingen ingediend.

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

2.1.   Doel van de maatregel

(7)

De regeling is goedgekeurd bij Besluit C(2006) 2941 final van de Commissie van 4 juli 2006 (4) (hierna „besluit” genoemd).

(8)

De regeling voorzag in de volgende drie maatregelen:

a)

de vrijstelling voor de tewerkstelling van onderzoekers in onderzoeksprojecten die worden uitgevoerd in samenwerking met universiteiten of hogescholen (hierna „maatregel 1” genoemd) voorzag in een vrijstelling van 50 % van de bedrijfsvoorheffing ten gunste van ondernemingen die een loon betalen aan onderzoekers die werken in onderzoeksprojecten ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten die zijn gesloten met in de Europese Economische Ruimte gevestigde universiteiten of hogescholen (5). Het budget voor maatregel 1 was geraamd op 34 miljoen EUR;

b)

de vrijstelling voor de tewerkstelling van onderzoekers met bepaalde diploma's (hierna „maatregel 2” genoemd) voorzag in een vrijstelling van 25 % van de bedrijfsvoorheffing ten gunste van ondernemingen die een loon betalen aan onderzoekers die bepaalde wetenschappelijke diploma's hebben (6). Het budget voor maatregel 2 was geraamd op 62 miljoen EUR;

c)

de vrijstelling voor Young Innovative Companies (hierna „maatregel 3” genoemd) voorzag in een vrijstelling van 50 % van de bedrijfsvoorheffing ten gunste van ondernemingen die tot de categorie van Young Innovative Company (7) behoren en die een loon betalen aan hun wetenschappelijk personeel. Het budget van maatregel 3 was geraamd op 20 miljoen EUR.

(9)

De bedrijfsvoorheffing is een belasting die door iedere werkgever aan de bron op het loon van de werknemer wordt ingehouden en in de Schatkist wordt gestort. De drie in overweging 8 genoemde maatregelen stellen de betrokken ondernemingen vrij van de verplichting tot het betalen van een deel van de bedrijfsvoorheffing die op de lonen van de in overweging 8, onder a) en b), genoemde onderzoekers en het in overweging 8, onder c), genoemde wetenschappelijk personeel wordt ingehouden.

(10)

In het besluit was de Commissie van oordeel dat maatregel 1 en maatregel 2 algemene maatregelen waren en dus geen staatssteun vormden in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(11)

Maatregel 3 is wel als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, aangemerkt en is na onderzoek verenigbaar geacht met de interne markt, gelet op de criteria van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie (8).

(12)

In artikel 5 bis van Verordening (EG) nr. 70/2001 zijn de voorschriften vastgesteld voor steun voor onderzoek en ontwikkeling. Maatregel 3 is aangemerkt als steun voor O&O-projecten met als in aanmerking komende kosten de kosten voor personeel dat zich met een onderzoeksproject bezighoudt (9). Het in aanmerking genomen plafond voor de steunintensiteit, namelijk 35 %, is het plafond dat geldt voor preconcurrentiële ontwikkelingsprojecten (10).

2.2.   Redenen voor de inleiding van de formele onderzoeksprocedure

(13)

Uit de controle bleek dat de Belgische rechtsbepalingen ter invoering en uitvoering van maatregel 3 onregelmatigheden bevatten. Om die reden heeft de Commissie de formele onderzoeksprocedure ingeleid, gelet op de volgende elementen:

a)

België had verzuimd de nodige maatregelen vast te stellen om zijn wetgeving in overeenstemming met het Unierecht te brengen. De relevante nationale bepalingen verwezen in het geheel niet naar de in de regelgeving van de Unie omschreven onderzoekscategorieën. Pas in juni 2013 heeft België zijn wetgeving in overeenstemming gebracht (11);

b)

België had verzuimd de regeling aan te passen teneinde die vóór 1 januari 2008 in overeenstemming te brengen met de door de Commissie voorgestelde en door België aanvaardde nuttige maatregelen (12);

c)

België had verzuimd de wijzigingen alsook de verlenging van de regeling bij de Commissie aan te melden, waardoor onrechtmatige steun is toegekend (13), en

d)

België had verzuimd om in het kader van de „monitoring” voldoende informatie over de individueel verleende steun te verstrekken.

(14)

De Commissie heeft in het besluit tot inleiding ook vraagtekens geplaatst bij de toepasselijke rechtsgrondslag voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van de in het kader van de regeling onrechtmatig verleende steun. In overweging 40 van het besluit tot inleiding heeft zij geconcludeerd dat die steun moest worden getoetst aan de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (hierna „O&O&I-steunkader” (14) genoemd).

3.   OPMERKINGEN VAN DE BELGISCHE AUTORITEITEN

(15)

In de loop van de monitoring hebben de Belgische autoriteiten erkend dat zij hebben verzuimd de nationale wetgeving te wijzigen om daarin een verwijzing naar de in overweging 13, onder a), genoemde onderzoekscategorieën op te nemen, en zij noch de wijzigingen van de regeling (omdat zij ervan uitgingen dat die spoorden met de geest van het besluit), noch de verlenging van de regeling tot na 4 juli 2011 hebben aangemeld.

(16)

Bij brieven van 3 maart en 1 april 2014 hebben de Belgische autoriteiten de Commissie de lijst verstrekt van ondernemingen die tussen 2006 en 2013 een vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing hebben genoten (laatste beschikbare fiscale gegevens). In die periode hebben 231 ondernemingen van de regeling geprofiteerd.

(17)

In hun brief van 3 maart 2014 hebben de Belgische autoriteiten tevens gemeld dat zij de verenigbaarheid van de regeling met Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (15) onderzochten, en met name met artikel 25 daarvan aangaande steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. De Belgische autoriteiten hebben het resultaat van dat onderzoek niet aan de Commissie meegedeeld.

4.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

(18)

De vennootschap D39S, centrum voor onderzoek en ontwikkeling in de sectoren elektronica en telecommunicatie, heeft aangevoerd dat de vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing een belangrijke steun vormt waardoor innovatieve starters extra personeel kunnen aanwerven. Dankzij het voordeel van de vrijstelling kon zij haar activiteit op het gebied van onderzoek en ontwikkeling versterken, terwijl zij snel op de vragen van de markt kon blijven inspelen.

5.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

5.1.   Bestaan van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(19)

Volgens artikel 107, lid 1, VWEU, zijn „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(20)

Om een nationale maatregel als staatssteun te kunnen aanmerken, moet dus aan elk van de volgende voorwaarden zijn voldaan: i) met de betrokken maatregel wordt een economisch voordeel aan de begunstigde ervan verleend; ii) dit voordeel wordt door de overheid verleend; iii) dit voordeel is selectief, en iv) de betrokken maatregel vervalst de mededinging of dreigt die te vervalsen en kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

(21)

In casu is de vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing ten gunste van Young Innovative Companies een fiscale maatregel die met staatsmiddelen wordt bekostigd. De maatregel is enkel bedoeld voor de ondernemingen die voldoen aan de definitie van Young Innovative Company en is bijgevolg selectief. De maatregel draagt bij aan de financiering van de kosten van onderzoek en ontwikkeling van die ondernemingen en verleent hun dus een economisch voordeel. Tot slot zijn de begunstigde ondernemingen actief op markten die zijn opgesteld voor handel binnen de Europese Unie, zodat de maatregel de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.

(22)

De regeling is in het besluit als staatssteun aangemerkt (16). De Belgische autoriteiten hebben die kwalificatie niet betwist in het kader van de monitoring.

5.2.   Rechtmatigheid van de steun

(23)

De Commissie heeft in het besluit tot inleiding vastgesteld dat België noch de verhoging van het percentage van de vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing (verhoging van 50 tot 75 % bij de economische herstelwet van 27 maart 2009 en van 75 tot 80 % bij de wet van 17 juni 2013 houdende fiscale en financiële bepalingen en bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling), noch de verlenging van de regeling vanaf 4 juli 2011 (het besluit betrof een initiële duur van vijf jaar) heeft aangemeld, en bijgevolg onrechtmatige steun heeft toegekend. België heeft die beoordeling niet betwist en heeft in de loop van de formele onderzoeksprocedure informatie verstrekt over de steun die is verleend aan de door de regeling begunstigde ondernemingen en waarover de Commissie diende te beschikken om de verenigbaarheid te beoordelen.

5.3.   Beoordeling van de verenigbaarheid van de steun met de interne markt

(24)

In overweging 40 van het besluit tot inleiding was de Commissie tot de slotsom gekomen dat de verenigbaarheid van de regeling moest worden getoetst op basis van het O&O&I-steunkader, waarbij werd opengelaten welk artikel toepasselijk was: de bepalingen betreffende steun voor O&O-projecten (punt 5.1 van het O&O&I-steunkader), of de bepalingen betreffende steun voor innovatieve starters (punt 5.4 van het O&O&I-steunkader), daar de regeling voor die specifieke categorie ondernemingen lijkt te zijn bedoeld.

5.3.1.   Methode

(25)

Zoals vermeld in overweging 16 van het onderhavige besluit hebben de Belgische autoriteiten aangegeven dat in de hele betrokken periode 231 ondernemingen van de regeling hebben geprofiteerd. De analyse van de gegevens heeft de volgende resultaten opgeleverd:

a)

183 ondernemingen hebben per periode van drie jaar in de hele betrokken periode minder dan 200 000 EUR aan steun ontvangen. Omdat die steun onder de de-minimisregeling van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie (17) valt, is ze uit de beoordeling weggelaten.

b)

voor de 48 overblijvende ondernemingen, die meer dan 200 000 EUR aan steun hebben ontvangen, is een diepgaande beoordeling verricht. Voor die ondernemingen hebben de Belgische autoriteiten de volgende informatie verstrekt:

de onderzoekscategorieën waarin de projecten van de begunstigde ondernemingen vielen (om te kunnen controleren of de voorwaarden van punt 5.1 van het O&O&I-steunkader zijn nageleefd);

de methode voor de berekening van de steunintensiteit, met voorbeelden daarvan (om te kunnen controleren of de voorwaarden in punt 5.1 van het O&O&I-steunkader zijn nageleefd);

de datum van oprichting van elke onderneming (om te kunnen controleren of de eerste voorwaarde van punt 5.4 van het O&O&I-steunkader is nageleefd);

het percentage van de uitgaven dat aan onderzoek en ontwikkeling is besteed (om te kunnen controleren of de tweede voorwaarde in punt 5.4 van het O&O&I-steunkader is nageleefd);

van het totale bedrag dat door elke onderneming is ontvangen, het deel dat onder maatregel 3 valt (en dus als staatssteun wordt beschouwd) en het deel dat onder maatregel 1 en maatregel 2 valt (om te kunnen controleren of de derde voorwaarde van punt 5.4 van het O&O&I-steunkader is nageleefd).

(26)

Door de analyse van dat laatste gegeven (deel van de totale ontvangen steun dat onder maatregel 3 valt) kon de beoordeling in omvang worden beperkt, omdat het op basis van maatregel 3 ontvangen steunbedrag immers lager was dan het totale door de Belgische autoriteiten meegedeelde bedrag (dat op basis van de volledige regeling was ontvangen). Voor wat de onderzochte periode betreft, ontvingen van de 48 in overweging 25, onder b), bedoelde ondernemingen 14 ondernemingen meer dan 200 000 EUR aan steun op basis van maatregel 3.

5.3.2.   Beoordeling in het licht van de bepalingen inzake steun voor O&O-projecten (punt 5.1 van het O&O&I-steunkader)

(27)

Punt 5.1 van het O&O&I-steunkader vermeldt de criteria waaraan steun voor O&O-projecten moet voldoen om als verenigbaar met de interne markt te kunnen worden aangemerkt:

a)

punt 5.1.1 preciseert dat „het gesteunde deel van het onderzoeksproject volledig binnen één of meer van de volgende onderzoekscategorieën moet vallen: fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling”.

In het koninklijk besluit van 23 maart 2014 (18) is voortaan bepaald dat het de POD Wetenschapsbeleid is die bij het onderzoek van het dossier „de beschrijving van de onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's waarvoor het advies wordt gevraagd” controleert en die dus moet nagaan of de projecten in een van de onderzoekscategorieën vallen waarin het O&O&I-steunkader en de wet voorzien. Voor de 48 ondernemingen waarvoor een diepgaand onderzoek is verricht, hebben de Belgische autoriteiten een beschrijving van de uitgevoerde activiteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling verstrekt en de onderzoekscategorie aangewezen waarin die projecten vallen. De Commissie heeft kunnen vaststellen dat de uitgevoerde projecten in één van de drie categorieën vielen waarin het O&O&I-steunkader voorziet en heeft geconcludeerd dat de voorwaarde van punt 5.1.1 van dit kader was nageleefd.

b)

In punt 5.1.2 van het O&O&I-steunkader zijn de basissteunintensiteiten vermeld (25 % voor experimentele ontwikkeling). Die bedragen kunnen in sommige gevallen worden verhoogd, met name wanneer de steun voor kmo's is bestemd (punt 5.1.3, onder a), van het O&O&I-steunkader).

In hun brief van 3 maart 2014 hebben de Belgische autoriteiten aanvullende informatie verstrekt over de twee verhogingen van het tarief van de voorheffing waardoor de toepasselijke fiscale vermindering tot 80 % werd verhoogd, en met name over de eerbiediging van de in het besluit vastgestelde steunintensiteiten. Door toepassing van de door de Commissie in haar besluit voorgestelde berekeningsmethode konden de Belgische autoriteiten aantonen dat een verhoging van het percentage van de vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing tot 80 % tot een maximale steunintensiteit van 28,28 % leidde. Zij hebben tevens nadere informatie verstrekt over de steunintensiteiten voor de ondernemingen waarvoor een diepgaande controle is verricht. De Commissie heeft vastgesteld dat dit percentage in overeenstemming is met punt 5.1.3 van het O&O&I-steunkader, dat voorziet in een maximale steunintensiteit van 35 % voor middelgrote ondernemingen en 45 % voor kleine ondernemingen in het geval van experimentele ontwikkeling. Die steunintensiteiten worden verhoogd in het geval van industrieel of fundamenteel onderzoek.

c)

In punt 5.1.4 van het O&O&I-steunkader worden de in aanmerking komende kosten nader omschreven. In overweging 16 van het besluit tot inleiding had de Commissie opgemerkt dat de desbetreffende bepalingen van nationaal recht weliswaar de personeelscategorieën vermelden die vrijstelling kunnen genieten, maar niet preciseren hoe de belastingdiensten kunnen nagaan of die personeelsleden wel degelijk op een O&O-project zijn tewerkgesteld.

In het Koninklijk Besluit van 23 maart 2014 is voortaan bepaald dat de POD Wetenschapsbeleid bij het onderzoek van het dossier, op basis van de door de aanvragende ondernemingen verstrekte elementen, de „elementen controleert die aantonen dat de werknemer zal tewerkgesteld zijn in onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's”. De Commissie heeft vastgesteld dat de relevante nationale wetgeving en de toepassing daarvan door de Belgische autoriteiten in overeenstemming zijn met de bepalingen van punt 5.1.4 van het O&O&I-steunkader.

Voor de 48 ondernemingen waarvoor een diepgaand onderzoek is verricht, hebben de Belgische autoriteiten de door die ondernemingen ontwikkelde projecten beschreven en opgegeven aan hoeveel en aan welke soorten personeelsleden de vrijstelling is toegekend.

(28)

Gelet op hetgeen voorafgaat, concludeert de Commissie dat de uit hoofde van maatregel 3 verleende steun in overeenstemming is met punt 5.1 van het O&O&I-steunkader.

5.3.3.   Analyse in het licht van de bepalingen inzake steun voor innovatieve starters (punt 5.4 van het O&O&I-steunkader)

(29)

In het besluit tot inleiding had de Commissie verklaard dat „aangezien de regeling steun verleent aan Young Innovative Companies, het onderzoek naar de verenigbaarheid ervan ook meer in het bijzonder is uitgevoerd op grond van punt 5.4 van het O&O&I-steunkader, dat betrekking heeft op steun voor innovatieve starters” (overweging 46). De Commissie betwijfelde echter of de door de regeling begunstigde ondernemingen voldeden aan alle voorwaarden van punt 5.4 (kwalificatie als kleine onderneming, bestaansduur, percentage van de uitgaven die aan onderzoek en ontwikkeling worden besteed, steunbedrag).

(30)

Uit de analyse van de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens blijkt dat eind 2013 slechts twee ondernemingen voldeden aan alle voorwaarden van punt 5.4 van het O&O&I-steunkader (en daarbij tevens aan de voorwaarden van punt 5.1).

(31)

Daaruit leidt de Commissie dus af dat punt 5.1 van het O&O&I-steunkader, aangaande steun voor O&O-projecten, de toepasselijke rechtsgrondslag vormt.

5.3.4.   Verenigbaarheid van de regeling vanaf 1 juli 2014

(32)

Het O&O&I-steunkader, de grondslag voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de regeling, is op 30 juni 2014 verstreken.

(33)

Vanaf 1 juli 2014 zou de regeling onder de vrijstelling van de algemene groepsvrijstellingsverordening kunnen vallen, indien aan de voorwaarden van hoofdstuk 1 is voldaan en de voorwaarden van artikel 25 (steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie) zijn nageleefd. De Belgische autoriteiten wordt gevraagd de Commissie te informeren over het resultaat van hun analyse en in voorkomend geval de hernieuwing van de regeling aan te melden.

6.   CONCLUSIE

(34)

De Commissie stelt vast dat België de regeling ten uitvoer heeft gelegd in strijd met artikel 108, lid 3, van het VWEU. Gelet op het voorgaande is de Commissie echter van oordeel dat de voortzetting van de toepassing van de regeling door de Belgische autoriteiten na 4 juli 2011, alsmede de daaraan aangebrachte wijzigingen, tot 30 juni 2014 verenigbaar zijn met de interne markt krachtens artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De maatregel van gedeeltelijke vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing ten gunste van Young Innovative Companies, die door België ten uitvoer is gelegd, is tot 30 juni 2014 verenigbaar met de interne markt krachtens artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2015.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  Per 1 december 2009 is artikel 87, respectievelijk 88 van het EG-Verdrag artikel 107, respectievelijk 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geworden. De betreffende bepalingen in beide Verdragen zijn in wezen identiek. In het kader van het onderhavige besluit moeten verwijzingen naar artikel 107, respectievelijk 108 VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar artikel 87, respectievelijk 88 van het EG-Verdrag. Met het VWEU werden ook enkele terminologische wijzigingen ingevoerd, zoals de vervanging van „Gemeenschap” door „Unie”, „gemeenschappelijke markt” door „interne markt” en „Gerecht van eerste aanleg” door „Gerecht”. In het onderhavige besluit wordt de terminologie van het VWEU gebruikt.

(2)  PB C 69 van 7.3.2014, blz. 122.

(3)  Zie voetnoot 2.

(4)  PB C 209 van 31.8.2006, blz. 10.

(5)  Zie overweging 5 van het besluit van 4 juli 2006.

(6)  Zie overweging 8 van het besluit van 4 juli 2006.

(7)  Zie overweging 12 van het besluit van 4 juli 2006.

(8)  Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33).

(9)  Zie overweging 26 van het besluit van 4 juli 2006.

(10)  Zie artikel 5 bis, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 70/2001, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 wat betreft uitbreiding van het toepassingsgebied tot steun voor onderzoek en ontwikkeling (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22).

(11)  Zie overwegingen 17 en volgende van het besluit tot inleiding.

(12)  Brief van de Brusselse hoofdstedelijke regering van 22 februari 2008, brief van de Waalse regering van 17 maart 2008 en brief van de Vlaamse regering van 3 juli 2007.

(13)  Zie overwegingen 22 tot en met 27 van het besluit tot inleiding.

(14)  PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.

(15)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(16)  Zie overweging 21 van het besluit van 4 juli 2006.

(17)  Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5).

(18)  Koninklijk Besluit van 23 maart 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92 inzake de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in toepassing van artikel 275, §§ 2 en 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Belgisch Staatsblad van 31 maart 2014.


23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/27


BESLUIT (EU) 2015/811 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 27 maart 2015

inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank in bezit van de nationale bevoegde autoriteiten (ECB/2015/16)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 34,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), met name artikel 6, lid 1, in samenhang met artikel 6, lid 7,

Gezien het voorstel van de Raad van toezicht, in overleg met de nationale bevoegde autoriteiten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De regeling voor de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB) is vastgelegd in Besluit ECB/2004/3 (2).

(2)

ECB-documenten kunnen in het bezit zijn van nationale bevoegde autoriteiten vanwege hun plicht de ECB bijstand te verlenen, met de ECB te goeder trouw samen te werken en informatie uit te wisselen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013. De uitvoering van de aan de ECB opgedragen toezichttaken en de doelmatige werking van het gemeenschappelijke toezichtmechanisme kunnen gehinderd worden, indien de ECB niet geraadpleegd wordt over de reikwijdte van de te verlenen toegang tot ECB-documenten die de nationale bevoegde autoriteiten in hun bezit hebben, dan wel, indien verzoeken om toegang tot die documenten niet worden doorgeleid naar de ECB. Derhalve moeten verzoeken om toegang tot die documenten hetzij doorgeleid worden naar de ECB, hetzij moet de ECB voorafgaande aan enig besluit betreffende openbaarmaking geraadpleegd worden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In dit besluit wordt bedoeld met:

1.   „document” en „ECB-document”: elke inhoud ongeacht de drager ervan (op papier, in elektronische vorm, als geluids-, beeld- of audiovisuele opname), opgesteld door of in bezit van de ECB en betreffende beleidsmaatregelen, werkzaamheden of besluiten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

2.   „nationale bevoegde autoriteit”: (NBA) heeft de betekenis zoals bedoeld in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Deze betekenis doet geen afbreuk aan nationaalrechtelijke bepalingen waarbij bepaalde toezichthoudende taken zijn toegewezen aan een nationale centrale bank (NCB) die niet is aangemerkt als een NBA. Aangaande die bepalingen, een verwijzing naar een NBA in dit besluit is tevens een verwijzing naar de NCB met betrekking tot de toezichttaken die haar bij nationaal recht zijn opgedragen.

Artikel 2

Documenten in bezit van de NBA's

Indien een NBA een verzoek ontvangt inzake een ECB-document in haar bezit, raadpleegt de NBA de ECB over de reikwijdte van de te verlenen toegang, zulks voorafgaand aan een besluit betreffende openbaarmaking, tenzij duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.

De NBA kan het verzoek ook doorgeleiden aan de ECB.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt op de dag van notificatie aan de geadresseerden in werking.

Artikel 4

Geadresseerden

Dit besluit is gericht tot de NBA's.

Gedaan te Frankfurt am Main, 27 maart 2015.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  Besluit ECB/2004/3 van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (PB L 80 van 18.3.2004, blz. 42).


Rectificaties

23.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/29


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/798/EU van de Commissie van 13 november 2014 tot wijziging van bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad met betrekking tot het formaat van de modelgezondheidscertificaten voor het handelsverkeer van runderen en varkens binnen de Unie en de aanvullende veterinairrechtelijke voorschriften inzake Trichinella voor het handelsverkeer binnen de Unie van als landbouwhuisdier gehouden varkens

( Publicatieblad van de Europese Unie L 330 van 15 november 2014 )

Bladzijde 58, bijlage tot wijziging van bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG, model 2: Gezondheidscertificaat voor fok-, gebruiks- en slachtvarkens, Deel II: Certificering, punt II.1, Afdeling A, derde alinea:

in plaats van:

„(1)

[II.1.2.

De dieren zijn fok- of gebruiksrunderen zoals omschreven in artikel 2, lid 2, onder c), van Richtlijn 64/432/EEG die volgens de beschikbare gegevens gedurende de laatste 30 dagen of — als ze minder dan 30 dagen oud zijn — vanaf hun geboorte in het bedrijf (de bedrijven) van oorsprong hebben verbleven, en tijdens deze periode is geen enkel uit een derde land ingevoerd dier het bedrijf (de bedrijven) binnen gebracht, tenzij dit volledig van alle andere dieren in het bedrijf (de bedrijven) afgezonderd is geweest.]”

te lezen:

„(1)

[II.1.2.

De dieren zijn fok- of gebruiksvarkens zoals omschreven in artikel 2, lid 2, onder c), van Richtlijn 64/432/EEG die volgens de beschikbare gegevens gedurende de laatste 30 dagen of — als ze minder dan 30 dagen oud zijn — vanaf hun geboorte in het bedrijf (de bedrijven) van oorsprong hebben verbleven, en tijdens deze periode is geen enkel uit een derde land ingevoerd dier het bedrijf (de bedrijven) binnen gebracht, tenzij dit volledig van alle andere dieren in het bedrijf (de bedrijven) afgezonderd is geweest.]”