ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
58e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/791 VAN DE COMMISSIE
van 27 april 2015
tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (1), en met name artikel 58, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 19, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) is bepaald dat, indien na 1 januari 2014 programma's onder gedeeld beheer voor onder meer het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling worden vastgesteld, het meerjarig financieel kader wordt herzien om de toegewezen bedragen die in 2014 niet zijn gebruikt, over te dragen naar daaropvolgende jaren, boven de vastgestelde uitgavenmaxima. |
(2) |
De programma's voor plattelandsontwikkeling van Bulgarije, Tsjechië, Ierland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Malta, Roemenië en Zweden en bepaalde regionale programma's van België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk konden eind 2014 nog niet worden vastgesteld. |
(3) |
Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 is dienovereenkomstig gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2015/623 van de Raad (3), waarbij de overeenkomstige niet gebruikte toewijzingen voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling voor 2014 worden overgedragen naar de uitgavenmaxima voor 2015 en 2016. |
(4) |
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013, waarin de verdeling van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2014-2020 is vastgelegd, moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
Deze verordening is essentieel voor een vlotte en tijdige vaststelling van de plattelandsontwikkelingsprogramma's en dient derhalve in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 27 april 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487.
(2) Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
(3) Verordening van de Raad (EU, Euratom) 2015/623 van 21 april 2015 houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 103 van 22.4.2015, blz. 1).
BIJLAGE
„BIJLAGE I
VERDELING VAN DE STEUN VAN DE UNIE VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING (2014 TOT EN MET 2020)
(lopende prijzen in EUR) |
||||||||
|
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
TOTAAL 2014-2020 |
België |
40 855 562 |
97 243 257 |
109 821 794 |
97 175 076 |
97 066 202 |
102 912 713 |
102 723 155 |
647 797 759 |
Bulgarije |
|
502 807 341 |
505 020 057 |
340 409 994 |
339 966 052 |
339 523 306 |
338 990 216 |
2 366 716 966 |
Tsjechië |
|
470 143 771 |
503 130 504 |
344 509 078 |
343 033 490 |
323 242 050 |
321 615 103 |
2 305 673 996 |
Denemarken |
90 287 658 |
90 168 920 |
136 397 742 |
144 868 072 |
153 125 142 |
152 367 537 |
151 588 619 |
918 803 690 |
Duitsland |
664 601 903 |
1 498 240 410 |
1 685 574 112 |
1 404 073 302 |
1 400 926 899 |
1 397 914 658 |
1 394 588 766 |
9 445 920 050 |
Estland |
103 626 144 |
103 651 030 |
111 192 345 |
122 865 093 |
125 552 583 |
127 277 180 |
129 177 183 |
823 341 558 |
Ierland |
|
469 633 941 |
469 724 442 |
313 007 411 |
312 891 690 |
312 764 355 |
312 570 314 |
2 190 592 153 |
Griekenland |
|
907 059 608 |
1 007 736 821 |
703 471 245 |
701 719 722 |
700 043 071 |
698 261 326 |
4 718 291 793 |
Spanje |
|
1 780 169 908 |
1 780 403 445 |
1 185 553 005 |
1 184 419 678 |
1 183 448 718 |
1 183 394 067 |
8 297 388 821 |
Frankrijk |
4 353 019 |
2 336 138 618 |
2 363 567 980 |
1 665 777 592 |
1 668 304 328 |
1 671 324 729 |
1 675 377 983 |
11 384 844 249 |
Kroatië |
|
448 426 250 |
448 426 250 |
282 342 500 |
282 342 500 |
282 342 500 |
282 342 500 |
2 026 222 500 |
Italië |
|
2 223 480 180 |
2 231 599 688 |
1 493 380 162 |
1 495 583 530 |
1 498 573 799 |
1 501 763 408 |
10 444 380 767 |
Cyprus |
|
28 341 472 |
28 345 126 |
18 894 801 |
18 892 389 |
18 889 108 |
18 881 481 |
132 244 377 |
Letland |
138 327 376 |
150 968 424 |
153 066 059 |
155 139 289 |
157 236 528 |
159 374 589 |
161 491 517 |
1 075 603 782 |
Litouwen |
230 392 975 |
230 412 316 |
230 431 887 |
230 451 686 |
230 472 391 |
230 483 599 |
230 443 386 |
1 613 088 240 |
Luxemburg |
|
21 385 468 |
21 432 133 |
14 366 484 |
14 415 051 |
14 464 074 |
14 511 390 |
100 574 600 |
Hongarije |
|
742 851 235 |
737 099 981 |
488 620 684 |
488 027 342 |
487 402 356 |
486 662 895 |
3 430 664 493 |
Malta |
|
20 905 107 |
20 878 690 |
13 914 927 |
13 893 023 |
13 876 504 |
13 858 647 |
97 326 898 |
Nederland |
87 118 078 |
87 003 509 |
118 496 585 |
118 357 256 |
118 225 747 |
118 107 797 |
117 976 388 |
765 285 360 |
Oostenrijk |
557 806 503 |
559 329 914 |
560 883 465 |
562 467 745 |
564 084 777 |
565 713 368 |
567 266 225 |
3 937 551 997 |
Polen |
1 569 517 638 |
1 175 590 560 |
1 193 429 059 |
1 192 025 238 |
1 190 589 130 |
1 189 103 987 |
1 187 301 202 |
8 697 556 814 |
Portugal |
577 031 070 |
577 895 019 |
578 913 888 |
579 806 001 |
580 721 241 |
581 637 133 |
582 456 022 |
4 058 460 374 |
Roemenië |
|
1 723 260 662 |
1 751 613 412 |
1 186 544 149 |
1 184 725 381 |
1 141 925 604 |
1 139 927 194 |
8 127 996 402 |
Slovenië |
118 678 072 |
119 006 876 |
119 342 187 |
119 684 133 |
120 033 142 |
120 384 760 |
120 720 633 |
837 849 803 |
Slowakije |
271 154 575 |
213 101 979 |
215 603 053 |
215 356 644 |
215 106 447 |
214 844 203 |
214 524 943 |
1 559 691 844 |
Finland |
335 440 884 |
336 933 734 |
338 456 263 |
340 009 057 |
341 593 485 |
343 198 337 |
344 776 578 |
2 380 408 338 |
Zweden |
|
386 944 025 |
378 153 207 |
249 386 135 |
249 552 108 |
249 710 989 |
249 818 786 |
1 763 565 250 |
Verenigd Koninkrijk |
475 531 544 |
848 443 195 |
851 819 320 |
755 518 938 |
755 301 511 |
756 236 113 |
756 815 870 |
5 199 666 491 |
Totaal EU-28 |
5 264 723 001 |
18 149 536 729 |
18 650 559 495 |
14 337 975 697 |
14 347 801 509 |
14 297 087 137 |
14 299 825 797 |
99 347 509 365 |
|
||||||||
Technische bijstand (0,25 %) |
34 130 699 |
34 131 977 |
34 133 279 |
34 134 608 |
34 135 964 |
34 137 346 |
34 138 756 |
238 942 629 |
Totaal |
5 298 853 700 |
18 183 668 706 |
18 684 692 774 |
14 372 110 305 |
14 381 937 473 |
14 331 224 483 |
14 333 964 553 |
99 586 451 994 ” |
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/5 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/792 VAN DE COMMISSIE
van 19 mei 2015
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Maçã de Alcobaça (BGA))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Portugal tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Maçã de Alcobaça”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd. |
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Maçã de Alcobaça” (BGA) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).
(3) PB C 468 van 31.12.2014, blz. 10.
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/6 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/793 VAN DE COMMISSIE
van 19 mei 2015
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Agnello di Sardegna (BGA))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Italië ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Agnello di Sardegna”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 138/2001 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1166/2010 van de Commissie (3). |
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (4). |
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Agnello di Sardegna” (BGA) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 138/2001 van de Commissie van 24 januari 2001 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 23 van 25.1.2001, blz. 17).
(3) Verordening (EU) nr. 1166/2010 van de Commissie van 9 december 2010 houdende goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Agnello di Sardegna (BGA)) (PB L 326 van 10.12.2010, blz. 70).
(4) PB C 466 van 30.12.2014, blz. 8.
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/7 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/794 VAN DE COMMISSIE
van 19 mei 2015
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chevrotin (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Frankrijk ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Chevrotin”, die bij Verordening (EG) nr. 1357/2005 van de Commissie (2) is geregistreerd. |
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Chevrotin” (BOB) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1357/2005 van de Commissie van 18 augustus 2005 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 in verband met de inschrijving van een benaming in het Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chevrotin (BOB)) (PB L 214 van 19.8.2005, blz. 6).
(3) PB C 468 van 31.12.2014, blz. 2.
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/8 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/795 VAN DE COMMISSIE
van 19 mei 2015
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pont-l'Evêque (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie een onderzoek gedaan naar de door Frankrijk ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Pont-l'Evêque”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd. |
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Pont-l'Evêque” (BOB) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).
(3) PB C 463 van 23.12.2014, blz. 20.
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/9 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/796 VAN DE COMMISSIE
van 21 mei 2015
tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza na nieuwe uitbraken in dat land
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, artikel 8, punt 1, eerste alinea, artikel 8, punt 4, en artikel 9, lid 4, onder c),
Gezien Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (2), en met name artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 2, en artikel 25, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie (3) stelt de voorschriften vast inzake veterinaire certificering voor de invoer in en de doorvoer, met inbegrip van opslag tijdens de doorvoer, door de Unie van pluimvee en pluimveeproducten („de producten”). De verordening bepaalt dat de producten alleen mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie uit de in de kolommen 1 en 3 van de tabel in deel 1 van bijlage I bij de verordening vermelde derde landen, gebieden, zones of compartimenten. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 798/2008 stelt ook de voorwaarden vast waaronder een derde land, gebied, zone of compartiment als vrij van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) mag worden beschouwd. |
(3) |
De Verenigde Staten zijn opgenomen in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 als een derde land waarvoor de invoer in en de doorvoer door de Unie van onder die verordening vallende producten vanuit bepaalde delen van het grondgebied worden toegestaan, afhankelijk van de aanwezigheid van uitbraken van HPAI. Deze regionalisatie is opgenomen in Verordening (EG) nr. 798/2008, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/243 van de Commissie (4), Uitvoeringsverordening (EU) 2015/342 van de Commissie (5) en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/526 van de Commissie (6) naar aanleiding van uitbraken van HPAI in de staten Californië, Idaho, Oregon, Washington en Minnesota. |
(4) |
Een overeenkomst tussen de Unie en de Verenigde Staten (7) voorziet in een snelle wederzijdse erkenning van regionalisatiemaatregelen in het geval van een ziekte-uitbraak in de Unie of in de Verenigde Staten („de overeenkomst”). |
(5) |
De Verenigde Staten hebben nieuwe uitbraken bevestigd van HPAI van het subtype H5 in pluimveekoppels in de staten Missouri, Arkansas, Kansas, North en South Dakota, Montana, Wisconsin en Iowa. De veterinaire autoriteiten van de Verenigde Staten hebben onmiddellijk de afgifte van veterinaire certificaten voor zendingen van producten die bestemd zijn voor uitvoer vanuit de getroffen staten naar de Unie opgeschort. De Verenigde Staten hebben eveneens een ruimingsbeleid gehanteerd om HPAI te bestrijden en de verspreiding ervan te beperken. |
(6) |
Na de uitbraken in bovenvermelde staten hebben de Verenigde Staten bijgewerkte informatie verstrekt over de epidemiologische situatie op hun grondgebied en de maatregelen die zij hebben genomen ter voorkoming van de verdere verspreiding van HPAI, en de Commissie heeft deze informatie nu geëvalueerd. Op basis van die evaluatie, alsook van de toezeggingen die in de overeenkomst zijn vastgesteld en van de door de Verenigde Staten verstrekte garanties, is het passend het verbod op het binnenbrengen van bepaalde producten in de Unie uit te breiden tot de gehele staten Minnesota, South Dakota, Wisconsin en Iowa en delen van Missouri, Arkansas, Kansas, Montana en North Dakota, waarvoor door de veterinaire autoriteiten van de Verenigde Staten beperkende maatregelen zijn ingesteld vanwege de huidige uitbraken. |
(7) |
De gegevens voor de Verenigde Staten in de lijst in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 moeten daarom worden gewijzigd om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie in dat derde land. |
(8) |
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 21 mei 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.
(2) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.
(3) Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/243 van de Commissie van 13 februari 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza (PB L 41 van 17.2.2015, blz. 5).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/342 van de Commissie van 2 maart 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten in de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in of doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza naar aanleiding van uitbraken in de staten Idaho en Californië (PB L 60 van 4.3.2015, blz. 31).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/526 van de Commissie van 27 maart 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met nieuwe uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in dat land (PB L 84 van 28.3.2015, blz. 30).
(7) Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake sanitaire maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke producten, zoals goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap bij Besluit 1998/258/EG van de Raad (PB L 118 van 21.4.1998, blz. 1).
BIJLAGE
In deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 worden de gegevens voor de Verenigde Staten van Amerika vervangen door:
ISO-code en naam van het derde land of gebied |
Code van het derde land, het gebied, de zone of het compartiment |
Omschrijving van het derde land, het gebied, de zone of het compartiment |
Veterinair certificaat |
Bijzondere voorwaarden |
Bijzondere voorwaarden |
Status t.a.v. bewaking aviaire influenza |
Status t.a.v. vaccinatie aviaire influenza |
Status salmonellabestrijding |
|||||||||||||||||
Model |
Aanvullende garanties |
Uiterste datum (1) |
Aanvangsdatum (2) |
||||||||||||||||||||||
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
6A |
6B |
7 |
8 |
9 |
|||||||||||||||
„US — Verenigde Staten van Amerika |
US-0 |
Het hele land |
SPF |
|
|
|
|
|
|
|
|||||||||||||||
EP, E |
|
|
|
|
|
|
S4 |
||||||||||||||||||
US-1 |
Het grondgebied van de Verenigde Staten van Amerika, met uitzondering van het gebied US-2 |
BPP, BPR, DOC, DOR, HEP, HER, SRP, SRA |
|
N |
|
|
A |
|
S3, ST1 |
||||||||||||||||
WGM |
VIII |
|
|
|
|
|
|
||||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N |
|
|
|
|
|
||||||||||||||||||
US-2 |
Het grondgebied van de Verenigde Staten van Amerika dat overeenkomt met: |
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||||||||||||
US-2.1 |
de staat Washington:
|
WGM |
VIII |
P2 |
19.12.2014 |
7.4.2015 |
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
||||||||||||||||||||
US-2.2 |
de staat Washington: Clallam County |
WGM |
VIII |
P2 |
19.12.2014 |
11.5.2015 |
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
||||||||||||||||||||
US-2.3 |
de staat Washington: Okanogan County (1):
|
WGM |
VIII |
P2 |
29.1.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
|
POU, RAT |
|
N P2 |
||||||||||||||||||||||
US-2.4 |
de staat Washington: Okanogan County (2):
|
WGM |
VIII |
P2 |
3.2.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
|
POU, RAT |
|
N P2 |
||||||||||||||||||||||
US-2.5 |
de staat Oregon: Douglas County |
WGM |
VIII |
P2 |
19.12.2014 |
23.3.2015 |
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
||||||||||||||||||||
US-2.6 |
de staat Oregon: Deschutes County |
WG |
VIII |
P2 |
14.2.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
|||||||||||||||||||
US-2.7 |
de staat Oregon: Malheur County |
WGM |
VIII |
P2 |
20.1.2015 |
11.5.2015 |
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
||||||||||||||||||||
de staat Idaho:
|
WGM |
VIII |
P2 |
|
|
|
|||||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
||||||||||||||||||||
US-2.8 |
de staat Californië: Stanislaus County/Tuolumne County: een zone met een straal van 10 km, met de klok mee vanaf de noordelijke grens van de cirkelvormige controlezone:
|
WGM |
VIII |
P2 |
23.1.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
|
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
||||||||||||||||||
US-2.9 |
de staat Californië: Kings County: een zone met een straal van 10 km, met de klok mee vanaf de noordelijke grens van de cirkelvormige controlezone:
|
WGM |
VIII |
P2 |
12.2.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
|
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
||||||||||||||||||
US-2.10 |
de staat Minnesota |
WGM |
VIII |
P2 |
5.3.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
|||||||||||||||||||
US-2.11 |
de staat Missouri:
|
WGM |
VIII |
P2 |
8.3.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|||||||||||||||||||||||
US-2.12 |
de staat Missouri:
|
WGM |
VIII |
P2 |
9.3.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
|||||||||||||||||||
US-2.13 |
de staat Arkansas:
|
WGM |
VIII |
P2 |
11.3.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
|||||||||||||||||||
US-2.14 |
de staat Kansas:
|
WGM |
VIII |
P2 |
13.3.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
|||||||||||||||||||
US-2.15 |
de staat Kansas:
|
WGM |
|
P2 |
9.3.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|||||||||||||||||||||||
US-2.16 |
de staat Montana:
|
WGM |
VIII |
P2 |
2.4.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
|||||||||||||||||||
US-2.17 |
de staat North Dakota: Dickey County |
WGM |
VIII |
P2 |
11.4.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
|||||||||||||||||||
US-2.18 |
de staat South Dakota |
WGM |
VIII |
P2 |
1.4.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|||||||||||||||||||||||
US-2.19 |
de staat Wisconsin |
WGM |
VIII |
P2 |
11.4.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
|||||||||||||||||||
US-2.20 |
de staat Iowa |
WGM |
VIII |
P2 |
14.4.2015 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
POU, RAT |
|
N P2 |
|
|
|
|
(1) Vóór deze datum vervaardigde producten, ook indien zij zich op volle zee bevinden, mogen nog gedurende 90 dagen vanaf deze datum in de Unie worden ingevoerd.
(2) Alleen na deze datum vervaardigde producten mogen in de Unie worden ingevoerd.”
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/17 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/797 VAN DE COMMISSIE
van 21 mei 2015
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 21 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
69,6 |
MA |
98,6 |
|
MK |
102,7 |
|
ZZ |
90,3 |
|
0707 00 05 |
AL |
41,5 |
MK |
47,0 |
|
TR |
111,1 |
|
ZZ |
66,5 |
|
0709 93 10 |
TR |
120,5 |
ZZ |
120,5 |
|
0805 10 20 |
EG |
58,7 |
IL |
70,8 |
|
MA |
60,9 |
|
ZZ |
63,5 |
|
0805 50 10 |
BO |
147,7 |
BR |
107,1 |
|
MA |
111,5 |
|
TR |
101,5 |
|
ZZ |
117,0 |
|
0808 10 80 |
AR |
90,7 |
BR |
102,9 |
|
CL |
119,8 |
|
NZ |
157,8 |
|
US |
119,0 |
|
UY |
68,9 |
|
ZA |
117,0 |
|
ZZ |
110,9 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/19 |
BESLUIT (EU) 2015/798 VAN DE RAAD
van 11 mei 2015
houdende machtiging van de Europese Commissie om namens de Europese Unie te onderhandelen over wijzigingen in het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en in het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 218, leden 3 en 4,
Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
De Commissie moet worden gemachtigd om namens de Unie te onderhandelen over wijzigingen in het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag (1) en in het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (2),
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Commissie wordt hierbij gemachtigd om namens de Unie, voor aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen en ten aanzien waarvan de Unie regels heeft vastgesteld, te onderhandelen over wijzigingen in het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en in het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken tijdens de Conferentie van de Partijen bij dat verdrag en tijdens de vergaderingen van de partijen bij dat protocol in 2015 en 2016.
Artikel 2
1. De onderhandelingen worden door de Commissie gevoerd in overleg met het door de Raad aangewezen speciaal comité en overeenkomstig de in het addendum bij dit besluit vervatte onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad.
2. De Raad kan de inhoud van die onderhandelingsrichtsnoeren te allen tijde opnieuw bezien. Daartoe brengt de Commissie bij de Raad na iedere onderhandelingsronde verslag uit over het resultaat van de onderhandelingen, alsmede, indien passend, over mogelijke problemen die zich bij de onderhandelingen zouden voordoen.
Artikel 3
Voor zover de inhoud van de in artikel 1 bedoelde wijzigingen onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten valt, dienen de Commissie en de lidstaten gedurende de onderhandelingen nauw samen te werken teneinde te zorgen voor eenheid bij de internationale vertegenwoordiging van de Unie en haar lidstaten.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot de Commissie.
Gedaan te Brussel, 11 mei 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
J. DŪKLAVS
(1) PB L 297 van 31.10.1988, blz. 10.
(2) PB L 297 van 31.10.1988, blz. 21.
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/20 |
BESLUIT (EU) 2015/799 VAN DE RAAD
van 18 mei 2015
waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie
(Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, artikel 53, lid 1, en artikel 62 in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), v), en artikel 218, lid 8, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen („het verdrag”) van de Internationale Maritieme Organisatie („IMO”) is op 7 juli 1995 aangenomen op een door de IMO in Londen bijeengeroepen internationale conferentie. |
(2) |
Het verdrag is op 29 september 2012 in werking getreden. |
(3) |
Het verdrag vormt een aanzienlijke bijdrage tot de visserijsector op internationaal niveau doordat het de veiligheid van mensenlevens en van zaken op zee bevordert, en daardoor tevens bijdraagt tot de bescherming van het mariene milieu. Het is daarom wenselijk dat de verdragsbepalingen zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd. |
(4) |
Aangezien de zeevisserij een van de gevaarlijkste beroepsactiviteiten is, zijn passende opleidingen en kwalificaties onontbeerlijk voor het terugdringen van het aantal ongevallen. Het aanmonsteren aan boord van vissersschepen van de lidstaten mag in geen geval ten koste gaan van de maritieme veiligheid. |
(5) |
In het kader van de duurzame partnerschapsovereenkomsten inzake visserij („de overeenkomsten”) met derde landen is het van belang dat personeel aan boord van vissersschepen die de vlag van een lidstaat voeren over passende beroepskwalificaties beschikt, die worden gestaafd met door de vlaggenstaat erkende certificaten, zodat aanwerving onder de in de overeenkomsten vastgestelde voorwaarden mogelijk wordt gemaakt. Bij de toepassing van het verdrag dienen de lidstaten alles in het werk te stellen om conflicten tussen het internationaal recht en het recht van de Unie, inclusief eventuele negatieve gevolgen voor de sluiting en uitvoering van de overeenkomsten, te voorkomen. Voorts moeten betreffende derde landen ertoe worden aangespoord partij te worden bij het verdrag. |
(6) |
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevorderen de veiligheid op zee en de arbeidsveiligheid alsmede de verbetering van de beroepskwalificaties voor het personeel van vissersschepen. De Unie verleent financiële ondersteuning voor opleiding in de visserijsector, met name via het Europees Visserijfonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. |
(7) |
Voorschrift 7 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie wat betreft de regels van de Unie inzake de erkenning van beroepskwalificaties van bepaalde bemanningscategorieën aan boord van vissersvaartuigen en is van invloed op de verdragsbepalingen en het secundaire recht van de Unie, met name Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), voor zover het burgers van de Unie betreft die beschikken over desbetreffende certificaten die zijn afgegeven door een lidstaat of een derde land. |
(8) |
De Unie kan geen partij worden bij het verdrag aangezien enkel staten partij bij het verdrag kunnen zijn. |
(9) |
Sommige lidstaten zijn nog geen partij bij het verdrag, andere lidstaten al wel. Lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen en die nog geen partij zijn bij het verdrag, worden verzocht partij te worden. |
(10) |
Zolang niet alle lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen, partij bij het verdrag zijn, dient elke lidstaat die partij is bij het verdrag de in het verdrag vastgelegde flexibiliteit toe te passen om juridische verenigbaarheid met het recht van de Unie te waarborgen, met name het bepaalde in voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag over gelijkwaardige voorzieningen, teneinde de toepassing van het verdrag in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2005/36/EG. |
(11) |
Iedere lidstaat die partij is bij het verdrag dient, met inachtneming van Richtlijn 2005/36/EG wat betreft de erkenning van de beroepskwalificaties van migrerende werknemers uit lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag, ervoor te zorgen dat de beroepskwalificaties van de betrokken werknemers zijn beoordeeld en in overeenstemming met de in het verdrag vermelde minimumnormen zijn bevonden. |
(12) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient de Raad de lidstaten te machtigen om partij te worden bij het verdrag, in het belang van de Unie, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De lidstaten worden hierbij gemachtigd partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van het personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie, dat op 7 juli 1995 is aangenomen, wat betreft de onder de bevoegdheid van de Unie vallende delen.
Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 4 van het verdrag verslag uitbrengen bij de secretaris-generaal van de IMO, verstrekken zij, in voorkomend geval onder verwijzing naar voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag, informatie over relevante nationale bepalingen betreffende de erkenning van bekwaamheidsattesten voor personeel aan boord van vissersschepen dat binnen de werkingssfeer van het verdrag valt, met inachtneming van de verplichtingen ten aanzien van het betreffende Unierecht op het gebied van de erkenning van kwalificaties.
Artikel 2
Lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of die opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen en die nog geen partij zijn bij het verdrag, trachten de nodige stappen te ondernemen om hun akte van toetreding tot het verdrag binnen een redelijke termijn en, indien mogelijk, uiterlijk op 23 mei 2017 neer te leggen bij de secretaris-generaal van de IMO. De Commissie legt uiterlijk op 23 mei 2018 een evaluatierapport over de voortgang van de toetreding voor aan de Raad.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 18 mei 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
M. SEILE
(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/22 |
BESLUIT (GBVB) 2015/800 VAN DE RAAD
van 21 mei 2015
tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 22 mei 2013 heeft de Raad Besluit 2013/233/GBVB (1) tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) vastgesteld. Besluit 2013/233/GBVB verstrijkt op 21 mei 2015. |
(2) |
Op 20 mei 2014 heeft de Raad Besluit 2014/294/GBVB (2) houdende wijziging van Besluit 2013/233/GBVB vastgesteld, waarbij een financieel referentiebedrag voor de periode tot en met 21 mei 2015 werd vastgesteld. |
(3) |
Ingevolge de veiligheids- en politieke situatie in Libië, werd het personeel van EUBAM Libië verplaatst en eind 2014 tot een beperkte capaciteit herleid; in 2015 vond een verdere vermindering plaats. Naar aanleiding van de strategische evaluatie van de missie, heeft het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) besloten dat de niet-actieve status van de missie moet behouden worden en dat ze met zes maanden moet worden verlengd, tot en met 21 november 2015. |
(4) |
Besluit 2013/233/GBVB moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
EUBAM Libië zal worden uitgevoerd in het kader van een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als vastgesteld in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2013/233/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 4 wordt lid 4 geschrapt. |
2) |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In artikel 7 wordt lid 5 vervangen door: „5. De arbeidsvoorwaarden en de rechten en plichten van het internationale en het plaatselijke personeel staan in de contracten tussen EUBAM Libië en de betrokken personeelsleden.” . |
4) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 12 bis Wettelijke regelingen EUBAM Libië heeft de bevoegdheid diensten en leveringen aan te besteden, contracten en administratieve regelingen te sluiten, personeel in dienst te nemen, bankrekeningen te bezitten, eigendommen te verkrijgen of te vervreemden en haar schulden te vereffenen, en in rechte op te treden, voor zover vereist om uitvoering te geven aan dit besluit.” . |
5) |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Financiële regelingen 1. Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 22 mei 2013 tot en met 21 mei 2014 moet dekken, bedraagt 30 300 000 EUR. Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 22 mei 2014 tot en met 21 november 2015 moet dekken, bedraagt 26 200 000 EUR. 2. Alle uitgaven worden beheerd overeenkomstig de voorschriften en procedures die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. Procedures voor het gunnen van overheidsopdrachten door EUBAM Libië staan zonder beperkingen open voor natuurlijke en rechtspersonen. Voorts gelden er voor de door EUBAM Libië aangekochte goederen geen oorsprongsregels. Met goedkeuring van de Commissie kan de missie technische regelingen sluiten met lidstaten, het gastland, deelnemende derde staten en andere internationale actoren met betrekking tot het leveren van uitrusting, diensten en werkruimten aan EUBAM Libië. 3. EUBAM Libië is verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van de missie. Daartoe ondertekent EUBAM Libië een overeenkomst met de Commissie. 4. Onverminderd de bepalingen betreffende de status van EUBAM Libië en het personeel daarvan, is EUBAM Libië met ingang van 22 mei 2015 verantwoordelijk voor eventuele vorderingen en verplichtingen die uit de uitvoering van de opdracht voortvloeien, met uitzondering van vorderingen met betrekking tot ernstig wangedrag van het hoofd van de missie, waarvoor de verantwoordelijkheid op laatstgenoemde blijft rusten. 5. De uitvoering van de financiële regelingen laat de bevelslijn zoals bepaald in de artikelen 4, 5 en 6, en de operationele vereisten van EUBAM Libië onverlet, met inbegrip van de verenigbaarheid van uitrusting en de interoperabiliteit van haar teams. 6. De uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf de datum van ondertekening van de in lid 3 bedoelde overeenkomst.” . |
6) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 13 bis Projectcel 1. EUBAM Libië beschikt over een projectcel voor het vaststellen en uitvoeren van projecten die stroken met de doelstellingen van de missie en bijdragen aan het vervullen van de opdracht van de missie. Projecten die door de lidstaten en derde landen onder hun verantwoordelijkheid worden uitgevoerd op gebieden die verband houden met de missie en ter ondersteuning van de doelstellingen ervan, worden in voorkomend geval door EUBAM Libië gefaciliteerd en van advies voorzien. 2. Onverminderd lid 3 is EUBAM Libië gemachtigd financiële bijdragen van de lidstaten of van derde staten aan te wenden voor de uitvoering van projecten die als consistente aanvulling op andere acties van EUBAM Libië zijn aangemerkt, op voorwaarde dat de projecten:
EUBAM Libië sluit met de betrokken staten een regeling waarin met name wordt vastgelegd welke concrete procedures van toepassing zijn op klachten van derden betreffende schade die is opgelopen als gevolg van handelingen of nalatigheden van EUBAM Libië bij de besteding van de middelen die door de betrokken staten zijn verstrekt. In geen geval kan de Unie of de HV door de bijdragende staten aansprakelijk worden gesteld voor handelingen of nalatigheden van EUBAM Libië in verband met de besteding van de door die staten verstrekte middelen. 3. Financiële bijdragen van derde staten voor de projectcel moeten worden aanvaard door het PVC.” . |
7) |
In artikel 16 wordt de tweede alinea vervangen door: „Het is van toepassing tot en met 21 november 2015.” . |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Het is van toepassing met ingang van 22 mei 2015.
Gedaan te Brussel, 21 mei 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
E. RINKĒVIČS
(1) Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15).
(2) Besluit 2014/294/GBVB van de Raad van 20 mei 2014 tot wijziging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 151 van 21.5.2014, blz. 24).
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/25 |
BESLUIT (EU) 2015/801 VAN DE COMMISSIE
van 20 mei 2015
inzake referentiedocumenten betreffende de beste milieubeheerpraktijk, sectorale milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de detailhandelsector in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3234)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (1), en met name artikel 46, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1221/2009 verplicht de Commissie om in overleg met de lidstaten en andere belanghebbenden sectorale referentiedocumenten op te stellen. Deze sectorale referentiedocumenten moeten ook een beschrijving van de beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren voor specifieke sectoren en, in voorkomend geval, criteria voor topprestaties en beoordelingssystemen voor milieuprestaties bevatten. |
(2) |
De Mededeling van de Commissie getiteld „Opstelling van het werkprogramma met een indicatieve lijst van sectoren voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)” (2) — bevat een werkplan en een indicatieve lijst van prioritaire sectoren voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten inclusief de groothandel en de detailhandel. |
(3) |
Sectorale referentiedocumenten voor specifieke sectoren met daarin de beste milieupraktijken, milieuprestatie-indicatoren, en voor zover van toepassing, criteria voor topprestaties en beoordelingssystemen voor milieuprestaties, zijn nodig om organisaties te helpen zich beter te toe te spitsen op de belangrijkste milieuaspecten in de betrokken sector. |
(4) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het sectorale referentiedocument over de beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de detailhandel is opgenomen in de bijlage.
Artikel 2
Detailhandelorganisaties met EMAS-registratie moeten in de milieuverklaring aantonen hoe de in het sectorale referentiedocument beschreven beste milieupraktijken en criteria voor topprestaties zijn gebruikt voor de vaststelling van maatregelen en acties, en eventueel voor de vaststelling van prioriteiten voor de verbetering van hun milieuprestaties.
Artikel 3
Organisaties met een EMAS-registratie zijn niet verplicht te voldoen aan de criteria voor topprestaties die in het sectorale referentiedocument worden genoemd omdat het vrijwillige karakter van EMAS de beoordeling van de haalbaarheid van de benchmarks in termen van kosten en baten aan de organisaties zelf overlaat.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 20 mei 2015.
Voor de Commissie
Karmenu VELLA
Lid van de Commissie
(1) PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.
(2) PB C 358 van 8.12.2011, blz. 2.
BIJLAGE
1. INLEIDING
Dit document is het eerste sectorale referentiedocument (hierna „SRD” genoemd) overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS). Met het oog op een beter begrip van dit document biedt deze inleiding een overzicht van de juridische achtergrond en het gebruik van het SRD.
Het SRD is gebaseerd op een gedetailleerd wetenschappelijk en beleidsverslag (1) dat is opgesteld door het Instituut voor technologische prognose (Institute for Prospective Technological Studies of IPTS), één van de zeven instituten van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie.
Relevante juridische achtergrond
Het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (hierna „EMAS” genoemd) werd in 1993 ingevoerd bij Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad (2). Deelname van organisaties is vrijwillig. Daarna heeft EMAS twee grote herzieningen ondergaan:
— |
Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3); |
— |
Verordening (EG) nr. 1221/2009. |
Een belangrijk nieuw element van de laatste herziening, die op 11 januari 2010 in werking trad, is de ontwikkeling van sectorale referentiedocumenten (SRD's). Deze SRD's, die zijn ingevoerd op grond van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1221/2009, bevatten een weergave van beste milieubeheerpraktijken voor specifieke sectoren. Zij omvatten optimale werkmethoden op het gebied van milieubeheer („best environmental management practices”, BEMP's), indicatoren van milieuprestaties voor specifieke sectoren en zo nodig criteria voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus.
Hoe dit document begrijpen en gebruiken
Het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) is een regeling voor vrijwillige deelneming van organisaties die zich ertoe verbinden zich continu te verbeteren op milieugebied. Het onderhavige SRD voorziet in dit kader in sectorspecifieke richtsnoeren voor de detailhandel en wijst op een aantal mogelijkheden voor verbetering en beste praktijken. Het SRD heeft tot doel alle organisaties die voornemens zijn om hun milieuprestaties te verbeteren, te helpen en te ondersteunen door ideeën en inspiratie te bieden, alsook praktische en technische richtsnoeren.
Het SRD is in de eerste plaats gericht op organisaties die al een EMAS-registratie hebben en in de tweede plaats op organisaties die overwegen zich in de toekomst bij EMAS te registeren. Ten derde is het ook bedoeld voor organisaties die een ander milieubeheersysteem ten uitvoer hebben gelegd of die niet over een formeel milieubeheersysteem beschikken en meer willen weten over beste praktijken voor milieubeheer om hun milieuprestaties te verbeteren. Bijgevolg is het doel van dit document alle organisaties en actoren in de detailhandelsector te helpen om enerzijds zich te concentreren op relevante milieuaspecten, zowel directe als indirecte, en anderzijds informatie over beste praktijken te vinden. Ook maken passende sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren om milieuprestaties te meten en criteria voor topprestaties deel uit van dit SRD.
Op grond van Verordening (EG) nr. 1221/2009 moeten organisaties met een EMAS-registratie een milieuverklaring opstellen (artikel 4, lid 1, onder d)). Bij de beoordeling van de milieuprestaties moet rekening worden gehouden met het relevante SRD. Besluit 2013/131/EU van de Commissie (4) tot vaststelling van een leidraad waarin de noodzakelijke stappen voor deelname aan EMAS worden uitgelegd (hierna de „EMAS-leidraad” genoemd), verwijst ook naar het juridische karakter van de sectorale referentiedocumenten van EMAS. Zowel in de EMAS-leidraad als in dit besluit wordt vermeld dat een bij EMAS geregistreerde organisatie verplicht is in de milieuverklaring uit te leggen hoe precies met het SRD, indien beschikbaar, rekening is gehouden, dat wil zeggen hoe het SRD is gebruikt om maatregelen en acties vast te stellen, en eventueel om prioriteiten te stellen, teneinde de milieuprestaties (verder) te verbeteren. Dit besluit stelt voorts ook dat de vastgestelde criteria voor topprestaties niet verplicht zijn, omdat het, gezien het vrijwillige karakter van EMAS, aan de organisaties zelf wordt overgelaten te beoordelen in hoeverre de criteria, in termen van kosten en baten, haalbaar zijn.
De informatie in dit document is gebaseerd op rechtstreekse, door belanghebbenden zelf verstrekte gegevens, die vervolgens nader geanalyseerd zijn door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie. Een technische werkgroep, bestaande uit deskundigen en belanghebbenden in de sector, en het JRC hebben gezamenlijk een deskundige beoordeling gegeven en uiteindelijk de beschreven criteria opgesteld en goedgekeurd. Dit betekent dat de verstrekte informatie over de geschikte sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en de criteria voor topprestaties in dit document overeenstemmen met het niveau van milieuprestaties dat kan worden bereikt door de best presterende organisaties uit de sector. Wat de milieuverklaring betreft, verwijst artikel 4, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1221/2009 naar bijlage IV bij die verordening, waarin is bepaald dat de milieuverklaring ook informatie over de kernindicatoren en andere relevante bestaande milieuprestatie-indicatoren bevat. Naast de kernindicatoren wordt gerapporteerd over de zogenaamde „andere relevante bestaande milieuprestatie-indicatoren” (bijlage IV, letter C, punt 3) die betrekking hebben op de specifiekere milieuaspecten, zoals aangegeven in de milieuverklaring. Daartoe moet ook rekening worden gehouden met het SRD (bijlage IV, letter C, punt 3). Een organisatie kan, wanneer daarvoor gegronde technische redenen bestaan, tot de conclusie komen dat een of meer van de EMAS-kernindicatoren en een of meer van de sectorspecifieke indicatoren in het SRD niet relevant voor haar zijn en daarover geen verslag uitbrengen. Zo hoeft een detailhandelaar buiten de voedingssector bijvoorbeeld niet te rapporteren over indicatoren voor de energie-efficiëntie van de commerciële koeling van levensmiddelen, omdat dit op hem niet van toepassing is. Bij de keuze van de relevante indicatoren moet in overweging worden genomen dat sommige indicatoren nauw samenhangen met de uitvoering van bepaalde beste praktijken. De toepasbaarheid van deze indicatoren is dus beperkt tot organisaties die deze beste praktijken voor milieubeheer uitvoeren. Als een beste milieubeheerpraktijk geschikt is voor een organisatie, zelfs als ze niet wordt toegepast, is het echter aan te bevelen dat de organisatie ten minste over de bijbehorende indicator rapporteert, om een vergelijkbare uitgangswaarde vast te stellen.
De gegeven indicatoren zijn geselecteerd omdat ze het meest gebruikt worden door voorbeeldige organisaties in de sector. Organisaties kunnen controleren welke van de geselecteerde milieuprestatie-indicatoren (of passende alternatieven) per geval het meest geschikt zijn.
EMAS-milieuverificateurs controleren of en zo ja, hoe het SRD door de organisatie bij de opstelling van haar milieuverklaring in de overwegingen is betrokken (artikel 18, lid 5, onder d), van Verordening (EG) nr. 1221/2009). Dit betekent dat geaccrediteerde milieuverificateurs bij de uitvoering van hun activiteiten bewijzen van de organisatie moeten krijgen waaruit blijkt op welke wijze rekening is gehouden met het SRD. Zij controleren niet of voldaan wordt aan de beschreven criteria voor topprestaties, maar verifiëren bewijsmateriaal over hoe het SRD als leidraad is gebruikt om passende vrijwillige maatregelen vast te stellen die de organisatie kan uitvoeren om haar milieuprestaties te verbeteren.
EMAS-registratie is een continu proces. Dit betekent dat een organisatie, telkens wanneer zij van plan is om haar milieuprestaties te verbeteren (en haar milieuprestaties beoordeelt), het SRD raadpleegt over specifieke onderwerpen om inspiratie op te doen voor een stapsgewijze aanpak van aandachtspunten.
Structuur van het sectorale referentiedocument
Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 gaat in op de juridische achtergrond van EMAS en beschrijft hoe dit document gebruikt moet worden, terwijl in hoofdstuk 2 het toepassingsgebied van dit SRD wordt afgebakend. Hoofdstuk 3 beschrijft in het kort de verschillende beste milieubeheerpraktijken („best environmental management practices”, BEMP's) en geeft informatie over de toepassing ervan, vooral met betrekking tot nieuwe en bestaande installaties en/of nieuwe en bestaande winkels, alsook tot kleine en middelgrote ondernemingen. Voor elke BEMP worden ook de geschikte milieuprestatie-indicatoren en de bijbehorende criteria voor topprestaties gegeven. Voor elk van de verschillende maatregelen en technieken die worden uiteengezet, wordt meer dan één milieuprestatie-indicator genoemd. Dit weerspiegelt het feit dat in de praktijk verschillende indicatoren worden gebruikt.
Hoofdstuk 4, tot slot, bevat een uitgebreide tabel met de meest relevante milieuprestatie-indicatoren, de bijbehorende toelichtingen en de ermee samenhangende criteria voor topprestaties.
2. TOEPASSINGSGEBIED
Dit SRD heeft betrekking op het milieubeheer van organisaties in de detailhandelsector. Deze sector wordt binnen de statistische classificatie van economische activiteiten, die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5), gekenmerkt met NACE-code 47 (NACE Rev. 2): „Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto's en motorfietsen”. De verkoop van diensten, bijvoorbeeld in het geval van restaurants, kappers en reisbureaus, valt niet hieronder.
Het SRD bestrijkt de gehele waardeketen voor de producten die in de detailhandel worden verkocht, zoals schematisch weergegeven in het volgende input-outputschema.
De belangrijkste milieuaspecten die door de organisaties in de detailhandelsector moeten worden beheerd, zijn opgenomen in tabel 2.1.
Voor elke categorie worden in de tabel de aspecten getoond die in dit SRD aan de orde komen. Deze milieuaspecten zijn geselecteerd als de meest relevante voor detailhandelaren. Welke milieuaspecten door welke specifieke detailhandelaren moeten worden beheerd, moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Milieuaspecten zoals de behandeling van afvalwater, gevaarlijke afvalstoffen, biodiversiteit of materialen op andere gebieden dan die welke worden genoemd, kunnen ook relevant zijn.
Tabel 2.1.
Belangrijkste milieuaspecten die in dit document worden behandeld
Categorie |
Aard (6) |
Aspecten die in dit document worden behandeld |
Energieprestatie |
Direct |
Bouw, verwarming, ventilatie en airconditioning („Heating, Ventilation and Air Conditioning”, HVAC), koeling, verlichting, apparaten, hernieuwbare energie, energiemonitoring |
Emissies aan de lucht |
Direct |
Koelmiddelen |
Toeleveringsketen |
Indirect |
Bedrijfsstrategieën, productprioritering, verbetermechanismen, het sturen van de keuze van de consument („choice editing”), milieucriteria, informatie en verspreiding, milieuetikettering (met inbegrip van huismerkproducten (7)) |
Transport en logistiek |
Direct/indirect |
Toezicht, aankoop, besluitvorming, vervoerswijzen, distributienetwerk, planning, verpakkingsontwerp |
Afval |
Direct |
Voedselafval, verpakkingen, retoursystemen |
Materialen en middelen |
Direct |
Papierverbruik |
Water |
Direct |
Opvang en behandeling van regenwater |
Invloed op de consument |
Indirect |
Milieuaspecten die verband houden met de consumptie, zoals plastic zakken |
De gepresenteerde beste milieubeheerpraktijken (BEMP's) zijn daarom als volgt gegroepeerd:
— |
BEMP's ter verbetering van de energieprestatie, met inbegrip van koelmiddelenbeheer; |
— |
BEMP's ter verbetering van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketens in de detailhandel; |
— |
BEMP's ter verbetering van logistieke en vervoersactiviteiten; |
— |
BEMP's betreffende afvalstoffen; |
— |
andere BEMP's (minder verbruik en gebruik van milieuvriendelijker papier voor commerciële publicaties, opvang en hergebruik van regenwater en het beïnvloeden van het milieugedrag van de consument). |
De BEMP's hebben betrekking op de belangrijkste milieuaspecten van de sector.
3. BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN, SECTORALE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN EN CRITERIA VOOR TOPPRESTATIES VOOR DE DETAILHANDEL
3.1. Energieprestatie, met inbegrip van koelmiddelenbeheer
3.1.1. Ontwerp en aanpassing achteraf van de bouwschil voor optimale energieprestatie
BEMP is dat de bouwschil van bestaande gebouwen van detailhandelaars wordt verbeterd om energieverlies tot een aanvaardbaar en haalbaar niveau te beperken door toepassing van verscheidene technieken, bijvoorbeeld die welke genoemd worden in tabel 3.1. BEMP is bovendien dat het ontwerp van de bouwschil zodanig wordt geoptimaliseerd dat deze voldoet aan veeleisende normen die verder gaan dan de bestaande verordeningen, met name voor nieuwe gebouwen.
Tabel 3.1.
Elementen van de bouwschil en bijbehorende technieken
Element van de bouwschil |
Techniek |
Muur/gevel/dak/vloer — plafond van kelder |
Wijziging isolatiematerialen |
Technieken om de isolatiedikte te vergroten |
|
Vensters/beglazing |
Overstappen op efficiëntere beglazing |
Overstappen op efficiëntere sponningen en kozijnen |
|
Zonwering |
Het gebruik van externe en interne zonwering |
Luchtdichtheid |
Verbetering van de deuren |
Snel openende en sluitende deuren |
|
Afdichting |
|
Bufferzones invoeren |
|
Totale bouwschil |
Oriëntatie |
Onderhoud |
Technisch is het haalbaar voor alle nieuwe en bestaande gebouwen of bouweenheden. Huurders kunnen mechanismen uitvoeren om eigenaren te beïnvloeden en moeten zich ervan bewust zijn dat de bouwschil een belangrijke rol speelt in hun energieprestatie. Het aanpassen van de bouwschil vereist aanzienlijke investeringen. Algemeen levert deze BEMP kostenbesparingen op. De terugverdientijd is echter lang. Het is daarom aan te bevelen deze BEMP toe te passen in combinatie met andere ingrijpende renovaties van de winkel (bv. winkelindeling, verlichting, veiligheid, constructie, uitbreidingen enz.) om de kosten ervan te drukken.
De toepasbaarheid van deze BEMP voor kleine ondernemingen (8) is meestal vrij beperkt vanwege de hoge investeringen die ervoor nodig zijn en de geringe invloed van kleine ondernemingen op de kenmerken van het gebouw waarin zij gevestigd zijn.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||
|
|
3.1.2. Ruimten ontwerpen voor bestaande en nieuwe systemen voor verwarming, ventilatie en airconditioning
BEMP is dat bestaande HVAC-systemen (verwarming, ventilatie en airconditioning) worden aangepast om het energieverbruik te verminderen en de luchtkwaliteit in gebouwen te verbeteren. BEMP is dat het ontwerp van HVAC-systemen in nieuwe gebouwen met behulp van innovatieve systemen wordt geoptimaliseerd om de primaire-energievraag te verminderen en de efficiëntie te verhogen.
De toepassing van beste ontwerppraktijken moet optimale integratie in de bouwschil mogelijk maken, waarbij een te grote capaciteit van de systemen vermeden wordt en de oriëntatie van het gebouw benut wordt om het algehele energieverbruik tot een minimum te beperken. In het bijzonder kan voor nieuwe winkels het volgende relevant zijn: het gebruik van beglazing, restwarmte van het koelsysteem, hernieuwbare energie, warmtepompen en andere innovatieve systemen. Systemen voor het bewaken van de luchtkwaliteit in gebouwen en voor energiebeheer worden beschouwd als de beste praktijken op het gebied van HVAC-onderhoud.
Deze BEMP is volledig toepasbaar in nieuwe gebouwen. In elk bestaand gebouw kan het HVAC-systeem worden aangepast om het energieverbruik te verminderen, hoewel het effect daarvan beïnvloed wordt door de kenmerken van het gebouw. De invloed van het klimaat is van groot belang voor de keuze van de toe te passen technieken. Nieuwe HVAC-systemen in een bestaand gebouw, bv. warmtekrachtkoppelingsinstallaties, warmteterugwinningssystemen en geïntegreerd-ontwerpconcepten, zoals de passiefhuisstandaard, kunnen gedeeltelijk worden toegepast met aanvaardbare economische prestaties. De winkelindeling is van grote invloed op de HVAC-prestaties. Met name de ontwerpspecificaties die betrekking hebben op het koelproces waarin een enorme hoeveelheid restwarmte kan worden teruggewonnen, zijn in dit verband van belang.
Het is mogelijk dat kleine ondernemingen slechts een zeer geringe invloed hebben op het HVAC-ontwerp. Toch is het belangrijk dat ze deelnemen aan de uitvoering en aanbeveling van de beschreven BEMP.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||
|
|
3.1.3. Het gebruik van geïntegreerd-ontwerpconcepten voor gebouwen
BEMP is dat geïntegreerd-ontwerpconcepten worden gebruikt voor het hele gebouw of delen daarvan om de energiebehoefte van de winkel te verlagen. Geïntegreerde concepten beperken het energieverbruik en de bijbehorende kosten van een gebouw, terwijl tegelijkertijd gezorgd wordt voor aangename temperaturen voor de gebruikers van het gebouw. In tabel 3.2 worden ter illustratie enkele vereisten gegeven.
Tabel 3.2.
Voorbeelden van vereisten voor geïntegreerd-ontwerpconcepten
Vereisten |
Voorbeelden van maatregelen om aan de vereisten te voldoen |
De energiebehoefte van het gebouw voor de verwarming en koeling van ruimten moet lager zijn dan 15 kWh/m2/jaar De specifieke warmtebelasting mag niet meer zijn dan 10 W/m2 Het gebouw mag niet meer lucht lekken dan 0,6 maal zijn volume per uur Het totale gebruik van primaire energie mag niet hoger zijn dan 120 kWh/m2/jaar |
Betere isolatie. Aanbevolen U-waarden lager dan 0,15 W/m2K Ontwerp zonder thermische bruggen U-waarden vensters lager dan 0,85 W/m2K Luchtdicht. Mechanische ventilatie met warmteterugwinning uit afvoerlucht Installeren van thermische systemen op zonne-energie of warmtepompen (in de eindvraag naar energie is de bijdrage van zonne-energie en omgevingsenergie die ter plaatse worden gebruikt om warmte te produceren, niet inbegrepen) |
Geïntegreerde concepten worden meestal uitgevoerd tijdens het ontwerp van nieuwe gebouwen. Het concept is deels geschikt voor bestaande gebouwen, aangezien diverse elementen zonder hoge investeringskosten kunnen worden geïntegreerd. De klimatologische omstandigheden kunnen ook van invloed zijn op het besluit om dit concept toe te passen. De passiefhuisstandaard bijvoorbeeld, is voornamelijk ontwikkeld door Duitse en Zweedse onderzoekers, maar kan ook in een warmer klimaat worden toegepast. De investeringskosten van een gebouw dat is ontworpen volgens voorbeeldige geïntegreerde benaderingen zijn maximaal 10-15 % hoger dan die van een conventioneel gebouw. Het bouwontwerp van passiefhuizen is volgens de levenscycluskostenanalyse het voordeligst, aangezien het benodigde verwarmingssysteem relatief eenvoudig en de geïnstalleerde verwarmingscapaciteit beperkt is.
Voor kleine ondernemingen kan het gebruik van geïntegreerd-ontwerpconcepten om de energiebehoefte van nieuwe gebouwen tot een minimum terug te brengen, worden beschouwd als een kostenefficiënte inkoopactiviteit die geen andere specifieke beperking heeft dan de extra initiële investering.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||
|
|
3.1.4. Integratie van koelapparatuur en HVAC-producten
BEMP is dat de restwarmte van de koelcyclus wordt teruggewonnen en optimaal wordt gebruikt. Levensmiddelenbedrijven kunnen onder bepaalde omstandigheden zelfs nadat de warmte voor het verwarmen van ruimten is gebruikt, overtollige warmte produceren die kan worden gebruikt voor andere delen van hetzelfde gebouw of voor andere gebouwen.
De maatregelen moeten in aanmerking worden genomen voor nieuwe of bestaande gebouwen van levensmiddelenbedrijven en het functioneren van deze systemen zou verschillende resultaten hebben, afhankelijk van verschillende factoren.
— Omvang en gebruik van het gebouw: grote warenhuizen delen het gebouw waarin zij gevestigd zijn doorgaans met andere bedrijven. De „buren” (bv. kleine winkels in een winkelcentrum) zijn dus potentiële afnemers van de overtollige warmte. Door de bank genomen zou een kruidenier met een typische koellast en een geoptimaliseerde bouwschil genoeg energie terugwinnen om zijn eigen oppervlakte tweemaal te verwarmen.
— HVAC-ontwerp en –onderhoud: alle elementen van het HVAC-systeem moeten correct ontworpen en onderhouden worden. Warmteterugwinning uit afvoerlucht, vraaggestuurde ventilatie met CO2-sensoren en bewaking van de luchtdichtheid en de kwaliteit van de binnenlucht zijn technieken die ten zeerste worden aanbevolen.
— De koellast: kleinere winkels bieden meer gekoelde goederen aan per vierkante meter van de verkoopoppervlakte en de koelingsefficiëntie is lager. Daarnaast is de tendens van belang dat er steeds meer gekoelde goederen verkrijgbaar zijn. De omvang van de winkel is niet van invloed op de technische toepasbaarheid van geïntegreerde benaderingen. Wel is het hele systeem minder kostenefficiënt voor kleine winkels.
— Klimatologische omstandigheden: in een koud klimaat is de koellast lager dan in warme regio's. Tegelijkertijd is de warmtevraag van Noord-Europese gebouwen hoog, zodat de integratie afhankelijk is van de kwaliteit van de bouwschil. Voor de warmste klimaten, bv. de mediterrane landen van Europa, kan de koelingbehoefte zeer aanzienlijk zijn en de luchtdichtheid van het gebouw kan leiden tot hogere interne winsten. Een optimaal ventilatieontwerp is daarom noodzakelijk. Andere aanbevolen technieken zijn mechanische koeling 's nachts en een variabele binnentemperatuur (bv. 21-26 °C).
— Omgevingstemperatuur: er is, afhankelijk van het ontwerp van het systeem, een grens aan de mate waarin de omgevingstemperatuur in de koelcyclus kan worden geïntegreerd, wanneer niet voldoende afvalwarmte wordt gegenereerd om in de gebouwen een aangename temperatuur te houden. Het kan nodig zijn een extra verwarmingsbron te installeren, maar ook hier geldt dat dit afhankelijk is van de kwaliteit van de bouwschil.
— Eigendom van het gebouw: veel winkels zijn geïntegreerd in een appartementencomplex of commercieel gebouw dat eigendom is van een derde partij. Bij de verbetering van warmteterugwinning moeten dus de feitelijke eigenaren van het gebouw betrokken worden.
Deze BEMP is toepasbaar op alle nieuwe en bestaande koelsystemen die in nieuwe of gerenoveerde winkels worden geïnstalleerd, en is (gelet op de bovenstaande voorwaarden) volledig toepasbaar op kleine ondernemingen. Niettemin zullen kleine bedrijven wellicht technische ondersteuning moeten inhuren.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||
|
|
3.1.5. Toezicht op de energieprestatie van winkels
BEMP is dat het energieverbruik van de processen binnen een winkel wordt gecontroleerd (in ieder geval dat van de meest energieverbruikende processen zoals verwarming, koeling, verlichting enz.), alsmede op het niveau van de hele winkel en/of organisatie. Ook is het BEMP om het energieverbruik (per proces) af te zetten tegen dat van andere, vergelijkbare winkels en preventieve en corrigerende maatregelen uit te voeren.
Een controlesysteem kan op elke willekeurige verkoopformule worden toegepast. Er zullen extra middelen moeten worden uitgetrokken als de bedrijfsvoering niet adequaat gestructureerd is. Deze praktijk kan extra inspanningen vergen van bestaande winkels.
Het is mogelijk dat kleine ondernemingen die één of enkele winkels beheren, een goede bedrijfsvoeringsstructuur nodig zullen hebben, alsook een aanpak waarin de verantwoordelijkheid gedeeld wordt voor het instellen en onderhouden van een passend controlesysteem. Bestaande winkels kunnen bij de toepassing van deze BEMP stuiten op problemen in verband met de betaalbaarheid ervan.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||
|
|
3.1.6. Efficiënte koeling, met inbegrip van het gebruik van koelmiddelen
BEMP is dat in het koelsysteem van een kruidenierszaak energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd, in het bijzonder het afdekken van koelvitrines met glazen deksels, waarbij het potentieel voor energiebesparing relevante milieuvoordelen oplevert.
BEMP is dat in kruidenierszaken natuurlijke koelmiddelen worden gebruikt, aangezien dit het milieueffect aanmerkelijk zou beperken, en dat lekkage wordt vermeden door ervoor te zorgen dat koelinstallaties hermetisch gesloten zijn en goed worden onderhouden.
Deze praktijk is toepasbaar voor detailhandelaren in de voedingssector met een aanmerkelijke koellast. De kosten van het afdekken van koelkisten kan in korte tijd worden terugverdiend (minder dan drie jaar), terwijl de verwachte besparingen 20 % of hoger zijn. Het afdekken van vitrines kan ook van invloed zijn op het thermisch gedrag van de winkel, evenals op de vochtigheidsgraad van het binnenmilieu. Daarnaast kan de toepassing van natuurlijke koelmiddelen, afgezien van het milieuvoordeel ervan, onder bepaalde omstandigheden het energieverbruik van de levensmiddelenwinkel verlagen.
De toepasbaarheid voor kleine ondernemingen is mogelijk beperkt tot organisaties die gebruikmaken van commerciële koelsystemen, zowel verplaatsbare systemen die overal kunnen worden aangesloten, als externe systemen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||||||||||
|
|
3.1.7. Efficiënte verlichting
BEMP is dat strategieën worden ontwikkeld voor slimme verlichting met een hogere efficiëntie en een lager verbruik, dat daglicht wordt gebruikt zonder de verkoopformule aan te tasten en dat gebruikgemaakt wordt van intelligente controles, een passend systeemontwerp en de efficiëntste verlichtingsinstallaties om optimale verlichtingsniveaus te waarborgen.
Deze techniek is toepasbaar op elke verkoopformule. Ook voor specifieke verlichting voor marketingdoeleinden is de techniek relevant. Er moet echter zorgvuldig rekening worden gehouden met de invloed van meer beglazing — waardoor meer kan worden gebruikgemaakt van daglicht — op het thermische evenwicht van de winkel. Het vaststellen van een optimale verlichtingsstrategie en het gebruiken van de efficiëntste apparatuur kan leiden tot besparingen van meer dan 50 % in vergelijking met de huidige prestaties.
Het gebruiken van slimme verlichtingssystemen en efficiënte apparaten is haalbaar voor kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||
|
|
3.1.8. Secundaire maatregelen ter verbetering van de energieprestatie
BEMP is dat energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd in distributiecentra, dat het energieverbruik periodiek wordt gecontroleerd in het kader van het milieubeheersysteem, dat personeel regelmatig trainingen in energiebesparing krijgt en dat de inspanningen van de organisatie op het gebied van energiebesparing intern en extern worden bekendgemaakt.
Ongeacht de omvang, soort of geografische locatie van de detailhandel kan een alomvattend energiebeheersysteem worden ingesteld dat rekening houdt met apparaten, distributiecentra, specifiek energieverbruik of communicatie en training.
Voor kleine ondernemingen zijn de aanschaf van efficiënte apparatuur, opleiding van personeel en communicatie haalbare en betaalbare maatregelen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||
|
|
3.1.9. Gebruik van alternatieve energiebronnen
BEMP is dat, na het minimaliseren van de energiebehoefte, hernieuwbare energiebronnen in winkels worden geïntegreerd. Voldoen aan de energiebehoefte met hernieuwbare energie heeft aanzienlijke milieuvoordelen. Het is echter cruciaal om eerst de energiebehoefte te verlagen en de energie-efficiëntie te verhogen, zoals uiteengezet in 3.1.1-3.1.8 en vervolgens hernieuwbare energiebronnen te integreren om te voldoen aan de resterende energiebehoefte. Ook moet de installatie van warmtepompen en warmtekrachtkoppelingssystemen worden overwogen.
Deze techniek is in beginsel toepasbaar op elke winkelindeling. Belangrijke beperkingen zijn de beschikbaarheid van hernieuwbare energiebronnen, de toegankelijkheid van land- en dakinstallaties en de stabiliteit van de vraag ten aanzien van warmtekrachtkoppelingssystemen.
Groene inkoop kan een goede oplossing zijn voor micro-ondernemingen. Voor kleine ondernemingen is het gebruik van hernieuwbare energie of alternatieve energiebronnen haalbaar.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||
|
|
3.2. Toeleveringsketen detailhandel
3.2.1. Integreren van de milieuduurzaamheid van de toeleveringsketen in de bedrijfsstrategie en -activiteiten
BEMP is dat het hoogste managementniveau de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen in de bedrijfsstrategie integreert, en dat speciaal daarvoor aangewezen leidinggevend personeel (idealiter binnen een speciale eenheid) de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen in alle kleinhandelsactiviteiten coördineert. Maatregelen moeten ten minste worden afgestemd tussen personen of afdelingen die verantwoordelijk zijn voor inkoop, productie, kwaliteitsborging, vervoer en logistiek, en marketing. Het is met name van belang dat er kwantitatieve milieuduurzaamheidsdoelstellingen worden vastgesteld die op grote schaal worden gecommuniceerd en zwaar meewegen in de besluitvorming op ondernemingsniveau. Deze fungeren enerzijds als indicator en anderzijds als stimulans voor maatregelen ter verbetering van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen. In figuur 3.1 wordt een reeks maatregelen voorgesteld als beste praktijk voor stelselmatige verbetering van de toeleveringsketen. De maatregelen zijn vastgesteld aan de hand van chronologische volgorde en milieueffectiviteit. BEMP is dat deze reeks maatregelen wordt uitgevoerd (waarin ook hierna beschreven BEMP's worden weerspiegeld).
Iedere detailhandelaar kan een strategie voor ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen integreren in zijn beheerstructuur en -activiteiten. Voor grote detailhandelaren is deze BEMP complexer en vereist ze uitgebreide opleiding en reorganisatie om ecologisch duurzame inkoopprioriteiten te stellen. Het integreren van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen in detailhandelorganisaties kan leiden tot een verbetering van de economische prestaties op de lange termijn doordat een sterke merkidentiteit met meerwaarde gecreëerd wordt en gezorgd wordt voor een efficiënte en duurzame levering van producten in de toekomst.
Voor kleine ondernemingen zijn dergelijke maatregelen waarschijnlijk relatief eenvoudig uitvoerbaar en kunnen ze gepaard gaan met een verandering in de marktpositionering waarmee nadruk wordt gelegd op een duurzamer productassortiment met toegevoegde waarde.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||
|
|
3.2.2. Beoordeling van de toeleveringsketen van de kernproducten om prioritaire producten, leveranciers en verbetermogelijkheden te identificeren en effectieve verbetermechanismen voor de producttoeleveringsketen vast te stellen
Conform de reeks BEMP's voor het verbeteren van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketens in de detailhandel (figuur 3.1) moeten detailhandelaren via een milieueffectbeoordeling van de producttoeleveringsketens vaststellen welke prioritaire producten, processen en leveranciers in aanmerking komen voor verbetering. Daartoe moeten zij gebruikmaken van wetenschappelijke informatie en instrumenten voor de beoordeling van de levenscyclus en overleggen met deskundigen (bv. ngo's). Vervolgens moeten de detailhandelaren bepalen welke relevante verbetermogelijkheden beschikbaar zijn voor prioritaire productgroepen. Een belangrijk aspect hiervan is de vaststelling van relevante, algemeen erkende milieunormen van derde partijen die kunnen worden gehanteerd om hogere prestatieniveaus van leveranciers en/of producten op milieugebied aan te geven. De toepasbaarheid en het niveau van milieubescherming van dergelijke normen lopen sterk uiteen.
Sommige normen zijn algemeen toepasbaar (tabel 3.4 tot en met tabel 3.7) en de beste praktijk is in dat geval ervoor te zorgen dat alle leveranciers/producten volgens deze normen gecertificeerd zijn. Met Richtlijn 2010/30/EU (de richtlijn energie-etikettering) is een rechtskader geschapen dat consumenten maar ook detailhandelaren in staat stelt te kiezen voor producten uit de hoogste energie-efficiëntieklasse. Andere normen zijn niet gebaseerd op criteria die op grote schaal kunnen worden toegepast om de ecologische duurzaamheid van alle producten en leveranciers te verbeteren, maar zijn in plaats daarvan bedoeld om toonaangevende producten aan te wijzen (tabel 3.3). De EU-milieukeur wordt bijvoorbeeld toegekend aan producten waarvan de milieuprestatie gedurende de levenscyclus gelijk is aan die van de beste 10-20 % van de producten binnen de desbetreffende categorie. De beste praktijk voor veeleisende normen, zoals milieukeuren van ISO-type I (14) en biologische normen, is te bevorderen dat consumenten daarvoor kiezen.
Tabel 3.3.
Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van toonaangevende certificeringsnormen voor „milieuvriendelijke producten” en de productgroepen waarop zij van toepassing zijn
Standaard |
Productgroepen |
Blue Angel EU-milieukeur Nordic Swan EU-energie-etikettering (hoogste efficiëntieklasse) |
Non-foodproducten |
Biologisch (overeenkomstig Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (15) en Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (16)). Omvat GOTS, KRAV, Soil Association, BioSuisse enz. |
Levensmiddelen en natuurlijke vezelproducten |
Voor algemeen toepasbare normen wordt een eenvoudig classificatiesysteem voorgesteld, waarin een aantal algemeen toegepaste normen als voorbeeld worden gebruikt. In tabel 3.4 worden voorgestelde criteria beschreven waaraan producten en de productie ervan zouden moeten voldoen volgens verschillende normen. Afhankelijk van de criteria kan een norm worden beschouwd als „basisnorm”, „betere norm” of „voorbeeldige norm”.
Tabel 3.4.
Voorgestelde classificatiecriteria voor „basisnormen”, „betere normen” en „voorbeeldige normen” voor producten die door de detailhandelaren wordt verkocht
Basisnorm |
Betere norm |
Voorbeeldige norm |
||||||||||||||||||
|
|
|
Voorbeelden van basis-, betere en voorbeeldige milieunormen en de productgroepen waarop zij van toepassing zijn, staan in respectievelijk tabel 3.5, tabel 3.6 en tabel 3.7.
De tabellen 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8 bevatten indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden die geen officiële goedkeuring vormen van de basis-, betere en voorbeeldige normen voor de productgroepen.
Tabel 3.5.
Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van basismilieunormen en de productgroepen waarop zij van toepassing zijn
Standaard |
Productgroepen |
GlobalGAP (goede landbouwpraktijken) en de benchmarknormen |
Gewassen en vee |
Öko-Tex 1000 |
Textiel |
Certificering van nationale/regionale productie (bv. de Red Tractor-certificering voor producten van Britse oorsprong) |
Alle producten |
Rode lijst van vissoorten (afvoeren van de lijst) |
Vissen |
Tabel 3.6.
Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van betere milieunormen en de initiatieven en productgroepen waarop zij van toepassing zijn
Normen en initiatieven |
Productgroepen |
BCI (Better Cotton Initiative) |
Katoenproducten |
BCRSP (Basel Criteria on Responsible Soy Production) |
Soja (diervoeders ter ondersteuning van zuivelproducten, eieren en vlees) |
BSI (Better Sugarcane Initiative) |
Suikerproducten |
4C (Common Code for the Coffee Community Association) |
Koffie |
Fair Trade |
Landbouwproducten uit ontwikkelingslanden |
RA (Rainforest Alliance) |
Landbouwproducten uit de tropen |
RSPO (Round Table on Sustainable Palm Oil) |
Palmolieproducten |
PEFC (Programme for the Endorsement of Forestry Certification) |
Hout en papier |
RTRS (Round Table on Responsible Soy) |
Soja (diervoeders ter ondersteuning van zuivelproducten, eieren en vlees) |
UTZ |
Cacao, koffie, palmolie, thee |
Tabel 3.7.
Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van voorbeeldige milieunormen en de initiatieven en productgroepen waarop zij van toepassing zijn
Standaard |
Productgroepen |
FSC (Forest Stewardship Council) |
Hout en papier |
MSC (Marine Stewardship Council) |
In het wild gevangen eetbare zeevis en schaal- en schelpdieren |
Wanneer er geen algemeen toepasselijke milieunormen beschikbaar zijn, is de beste praktijk dat de detailhandelaar ofwel in contractuele overeenkomsten milieucriteria opneemt die betrekking hebben op kritieke milieuaspecten binnen de toeleveringsketen, ofwel de prestaties van de toeleveringsketen verbetert middels het verspreiden van beste praktijken en benchmarking van de milieuprestaties.
Iedere detailhandelaar kan vaststellen welke verbetermechanismen voor de toeleveringsketen het effectiefst zijn. Voor grote detailhandelaren met huismerkproducten zijn alle aspecten van dit BEMP uitvoerbaar.
Voor kleine ondernemingen is deze techniek beperkt tot het aanwijzen van prioritaire producten voor het sturen van de keuze van de consument of groene inkoop op basis van de certificering van derden. Het uitvoeren van een systematische en doelgerichte aanpak in de loop der tijd brengt geen aanmerkelijke uitgaven met zich mee.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||
|
|
3.2.3. De keuze van de consument sturen en groene inkoop van prioritaire productgroepen op basis van de certificering door derde partijen
BEMP is dat de minst duurzame producten (bv. bedreigde soorten) worden uitgesloten en dat ernaar wordt gestreefd dat 100 % van de afzet van producten die zijn aangemerkt als prioritair voor de verbetering van het milieu, overeenkomstig milieunormen van derden wordt gecertificeerd. Milieunormen zijn van toepassing op producten en/of leveranciers en worden in grote lijnen ingedeeld als basisnorm, betere norm of voorbeeldige norm aan de hand van de striktheid en omvattendheid van de milieueisen waaraan voldaan moet worden (zie tabel 3.8 voor indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden). BEMP is dat de hoogste algemeen aanvaarde milieunorm die beschikbaar is, wordt toegepast.
Tabel 3.8.
Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van beste praktijken die het fundament vormen van criteria voor topprestaties voor deze BEMP in alle productgroepen
Productgroep |
Voorbeelden van beste praktijken (feitelijk of beoogd aandeel van de afzet voor verschillende normen) |
Koffie, thee |
100 % Fair Trade; 100 % 4C |
Groente en fruit |
100 % Global GAP |
Vetten en oliën |
100 % RSPO; 100 % RTRS |
Eetbare zeevis en schaal- en schelpdieren |
100 % MSC |
Suiker |
100 % Fair Trade |
Textiel |
100 % BCI |
Hout en papier |
100 % FSC |
Deze BEMP is van toepassing op alle detailhandelaren. Het criterium voor topprestatie wordt uitgedrukt in relatie tot huismerkproducten die door grotere detailhandelaren worden verkocht.
Kleine ondernemingen zonder huismerk moeten de producten die het schadelijkst zijn voor het milieu vermijden (bv. bedreigde vissoorten) en merkproducten in voorraad nemen die zijn gecertificeerd volgens relevante milieunormen (bv. tabel 3.3).
Milieunormen van derden bestrijken mogelijk niet alle relevante milieuaspecten en processen in de toeleveringsketen, en niet voor alle productgroepen zijn er rigoureuze, algemeen toepasbare milieunormen beschikbaar. In het geval van productgroepen die niet in tabel 3.8 worden genoemd, kan de toeleveringsketen worden verbeterd door handhaving van vereisten voor producten/leveranciers, interventie door de detailhandelaar (bv. benchmarking van leveranciers) en promotie van toonaangevende „eco-producten”, zoals wordt beschreven in volgende BEMP's.
Als milieucertificering wordt aangemerkt als criterium waaraan moet worden voldaan om voor levering in aanmerking te komen, zijn de kosten van naleving en certificering voor rekening van de leveranciers en worden ze niet doorberekend aan detailhandelaren. Het is echter beste praktijk dat detailhandelaren hun bestaande leveranciers helpen zich te laten certificeren. In dat geval worden de kosten gedeeld. Voor leveranciers kunnen nalevingskosten worden beschouwd als een investering om een grotere toegang tot de markt te creëren en eventueel prijstoeslagen door te voeren. Voor detailhandelaren kunnen de extra kosten in verband met deze techniek worden afgewogen tegen de beperking van risico's in de toeleveringsketen en mogelijke voordelen op het gebied van prijsstelling en marketing.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||||
|
|
3.2.4. Handhaving van de milieueisen voor de leveranciers van prioritaire productgroepen
BEMP is dat milieucriteria voor prioritaire producten en de leveranciers daarvan worden vastgesteld, die specifiek gericht zijn op geconstateerde kritieke milieuaspecten, en dat op de naleving van deze criteria wordt toegezien middels controles van producten en leveranciers.
Deze BEMP is toepasbaar voor grote detailhandelaren en voor prioritaire huismerkproducten. De controle van de milieuprestaties van de leverancier kan worden geïntegreerd in de systemen voor sociale audits en controle van de productkwaliteit om op die manier de extra kosten tot een minimum te beperken. Voor leveranciers kunnen de nalevingskosten worden afgewogen tegen een betere vraagzekerheid en meer afzetmogelijkheden voor hun producten en tegen eventuele prijstoeslagen die ze als gevolg daarvan kunnen verwezenlijken. Voor detailhandelaren kunnen de kosten worden afgewogen tegen een verlaagd reputatierisico en minder, met niet-duurzame praktijken samenhangende, bedrijfsrisico's in de toeleveringsketen op de middellange termijn, evenals tegen prijstoeslagen en afzetpremies die ze als gevolg daarvan kunnen verwezenlijken.
Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||||
|
|
3.2.5. Prestatieverbetering van leveranciers stimuleren door middel van benchmarking en verspreiding van beste praktijken
BEMP is dat wordt gestreefd naar verbetering bij de leverancier door informatie-uitwisselingssystemen op te zetten die kunnen worden gebruikt voor het benchmarken van leveranciers en door verspreiding van betere beheerpraktijken. Dit laatste aspect kan de leverancier helpen te voldoen aan normen van derden en door detailhandelaren gedefinieerde criteria.
Deze BEMP is toepasbaar voor grote detailhandelaren en voor prioritaire huismerkproducten. Detailhandelaren kunnen leveranciers een kleine prijstoeslag bieden om hen aan te moedigen deel te nemen aan verbeterprogramma's. Ook kunnen ze betalen voor gegevensverzameling en verspreiding van technieken voor betere beheerpraktijken. Deze kosten moeten worden afgewogen tegen een verlaagd reputatierisico en minder, met niet-duurzame praktijken samenhangende, bedrijfsrisico's in de toeleveringsketen op de middellange termijn, evenals tegen prijstoeslagen die detailhandelaren als gevolg daarvan kunnen doorvoeren. Het dividend van geconstateerde efficiëntieverbeteringen kan door middel van een contractuele overeenkomst worden gedeeld met detailhandelaren.
Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||||
|
|
3.2.6. Gezamenlijk onderzoek en ontwikkeling om wijdverbreide verbetering en innovatie van de toeleveringsketen te stimuleren
BEMP is dat strategisch wordt samengewerkt met andere belanghebbenden om innovatieve verbetermogelijkheden voor de toeleveringsketen te identificeren en te ontwikkelen en milieunormen te ontwikkelen die algemeen aanvaard worden.
Elke grote detailhandelaar met toeleveringsketens voor eigen merken kan samenwerken met onderzoeksinstellingen of adviesbureaus om de duurzaamheid van de toeleveringsketens te verbeteren. Het valt aan te raden dat detailhandelaren dergelijke onderzoeks-en-ontwikkelingsactiviteiten richten op productgroepen waarvoor geen verbetermogelijkheden bestaan die commercieel levensvatbaar en algemeen toepasbaar zijn. Deze praktijk kan worden beschouwd als een investering in het waarborgen van duurzame en economisch concurrerende toeleveringsketens.
Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||
|
— |
3.2.7. Bevordering van toonaangevende milieuvriendelijke producten
BEMP is dat de verkoop van toonaangevende, gecertificeerde, milieuvriendelijke producten wordt bevorderd. Voorlichtingscampagnes, inkoop, prijsstelling, plaatsing van producten in de winkel en reclame zijn belangrijke onderdelen van deze techniek die doeltreffend kan worden toegepast door milieuvriendelijke productlijnen van eigen merken te ontwikkelen.
Elke detailhandelaar kan toonaangevende, milieuvriendelijke producten in voorraad nemen en de consumptie daarvan stimuleren. Grote detailhandelaren kunnen deze techniek op grotere schaal toepassen door milieuvriendelijke productlijnen van eigen merken te ontwikkelen. De kosten die leveranciers maken in verband met certificering van toonaangevende producten, kunnen worden doorberekend aan detailhandelaren. Gecertificeerde, toonaangevende, milieuvriendelijke producten kunnen gepaard gaan met aanzienlijke prijstoeslagen en hogere winstmarges. Milieuvriendelijke huismerken hebben ook een positieve uitstraling waardoor waarschijnlijk de totale verkoop van huismerkproducten van de detailhandelaar zal stijgen (halo-effect).
Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||
|
|
3.3. Transport en logistiek
3.3.1. Groene inkoop en milieu-eisen voor vervoersondernemingen
BEMP is dat milieuprestaties en rapportagecriteria worden geïntegreerd in de aankoop van transport- en logistieke diensten van derden, met inbegrip van vereisten voor de uitvoering van de in dit document beschreven BEMP's.
Alle detailhandelaren betrekken ten minste een deel van activiteiten op het vlak van transport en logistiek bij derde leveranciers en kunnen aankoopbeslissingen baseren op doelmatigheids- of milieucriteria. Het verbeteren van de doelmatigheid van het transport en de logistiek leidt echter tot lagere bedrijfskosten en vergt doeltreffende controle en rapportage. Efficiënte derde leveranciers van transportdiensten zijn mogelijk in staat detailhandelaren goedkopere diensten aan te bieden.
Kleine detailhandelaren zijn gewoonlijk afhankelijk van derde dienstverleners.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||
|
|
3.3.2. Controle en rapportage van de efficiëntie voor alle logistieke en vervoersactiviteiten
BEMP is dat verslag wordt uitgebracht over de efficiëntie en de milieuprestaties van alle transport- en logistieke activiteiten tussen rechtstreekse leveranciers, distributiecentra, detailhandelaren en afvalbeheerdiensten, op basis van de controle van de eigen activiteiten en door derde partijen verstrekte gegevens.
Deze praktijk is toepasbaar voor alle detailhandelaren. Rapportage over interne transport- en logistieke diensten zullen alleen van toepassing zijn op grotere detailhandelaren. Doeltreffende controle en rapportage vereist dat kleine investeringen worden gedaan in de nodige IT-systemen en het beheer ervan, maar kan mogelijkheden aan het licht brengen om de doelmatigheid van de transport- en logistieke activiteiten te verbeteren.
Voor kleine ondernemingen zijn basisgegevens over gemiddelde emissiefactoren voor verschillende vervoerswijzen beschikbaar om een schatting van de emissies te kunnen maken.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||||||||||||||
|
|
3.3.3. Integratie van de vervoersefficiëntie in de inkoopbeslissingen en het ontwerp van verpakkingen
BEMP is dat de efficiëntie van het vervoer wordt geïntegreerd in de inkoopbeslissingen en het ontwerp van verpakkingen, op basis van de beoordeling van de levenscyclus van producten die afkomstig zijn uit verschillende regio's, en door productverpakkingen zodanig te ontwerpen dat er zo veel mogelijk eenheden tegelijk vervoerd kunnen worden.
Deze praktijk is van toepassing op grote detailhandelaren met huismerken. Ze is sterk afhankelijk van de locatie van het product en de bron en hangt samen met een veelheid aan inkoopfactoren. Voor verpakkingen geldt dat het verhogen van de verpakkingsdichtheid de efficiëntie van het transport aanzienlijk kan verbeteren en op die manier de transportkosten omlaag kan brengen.
Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||||
|
|
3.3.4. Omschakelen naar efficiëntere vervoerswijzen
BEMP is dat wordt overgeschakeld op efficiëntere vervoerswijzen, met name het spoor, vervoer over water en grotere vrachtwagens, en dat luchtvracht tot een minimum wordt beperkt, voor een zo groot mogelijk gedeelte van de vervoersafstand. De mogelijkheid om naar andere vervoerswijzen over te schakelen kan beperkt zijn tot de primaire distributie, van distributiecentra (DC's) van leveranciers naar DC's van detailhandelaren, aangezien voor de eerste en laatste kilometers vervoer over de weg vaak noodzakelijk is. Voor verschuivingen tussen vervoerswijzen is het daarom noodzakelijk distributienetwerken te optimaliseren om het overstappen van de ene naar de andere vervoerswijze te vergemakkelijken (bv. zorgen dat distributiecentra toegang hebben tot spoor- en waterwegen). In deze techniek is de omschakeling van de kleinere naar grotere vrachtwagens, met inbegrip van vrachtwagens met dubbeldekstrailer, inbegrepen vanwege de aanzienlijk grotere efficiëntie van grote vrachtwagens vergeleken met kleine. Verschuiving tussen vervoerswijzen kan ook een belangrijk overwegingspunt zijn bij besluiten over de inkoop van producten wanneer transport verantwoordelijk is voor een aanzienlijk deel van de milieueffecten van het product gedurende de levenscyclus (alle relevante implicaties voor de levenscyclus in aanmerking genomen).
Tabel 3.9.
Rangorde van vervoerswijzen in volgorde van milieuvriendelijkheid (milieuvriendelijkste eerst)
Rangorde |
Vervoerswijze |
1 |
Goederentrein |
2 |
Oceaanschip |
3 |
Binnenwateren |
4 |
Grote vrachtwagen |
5 |
Middelgrote vrachtwagen |
6 |
Kleine vrachtwagen |
7 |
Luchtvracht |
Alle detailhandelaren kunnen maatregelen nemen om voor het transport van hun producten over te schakelen op minder vervuilende vervoerswijzen, minimaal op basis van de omvang van het voertuig, en de meeste grote detailhandelaren kunnen voor ten minste wat een deel van de primaire distributie betreft, overschakelen van wegvervoer naar vervoer over het spoor of over water. Om grootschalige verschuivingen van weg naar spoor en binnenwateren te bereiken in het goederenvervoer binnen de detailhandelsector zullen nationale infrastructuren voor spoor- en waterwegen echter moeten worden verbeterd. Ook zal er meer grensoverschrijdende coördinatie nodig zijn tussen exploitanten. Vervoersinfrastructuur en -beleid op nationaal niveau (bv. tolheffing) kan dan ook een aanzienlijke invloed hebben op de ruimte die detailhandelaren hebben voor verbetering en besluitvorming met betrekking tot vervoerswijzen.
Deze maatregel is niet van toepassing op kleine ondernemingen, behalve wanneer de beschikbare inkoopopties de mogelijkheid bieden om voor bepaalde producten efficiëntere vervoerswijzen te kiezen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||
|
|
3.3.5. Optimaliseren van het distributienetwerk
BEMP is dat het distributienetwerk wordt geoptimaliseerd door stelselmatige toepassing van de efficiëntste van de volgende opties: i) strategische gecentraliseerde knooppunten met het oog op vervoer over spoor of water, ii) consolidatieplatforms, en iii) directe routering.
Dit is van toepassing op grote detailhandelaren met interne transport- en logistieke diensten en voor derde transportdienstverleners, met name wanneer producten uit verder gelegen regio's worden betrokken. Deze praktijk vereist geen aanmerkelijke investeringen. Het aanleggen van nieuwe centrale knooppunten waarin netwerken voor vervoer over spoor en water geïntegreerd zijn, vereist echter wel aanzienlijke investeringen. In beide gevallen kunnen de bedrijfskosten aanzienlijk gedrukt worden door efficiënter te beladen en efficiëntere vervoerswijzen te kiezen voor routes over langere afstanden.
Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||||||
|
|
3.3.6. Optimaliseren van de routeplanning, het gebruik van telematica en de opleiding van bestuurders
BEMP is dat de operationele efficiëntie wordt geoptimaliseerd door efficiënte routeplanning, het gebruik van telematica en opleiding van chauffeurs. Efficiënte routeplanning houdt onder andere in dat voertuigen die aan winkels leveren, op de terugweg afval en voor distributiecentra bestemde zendingen van de leverancier meenemen, en dat verkeersopstoppingen worden vermeden door 's nachts zendingen af te leveren.
Dit is toepasbaar voor alle producten die moeten worden geleverd aan grote detailhandelaren met interne transport- en logistieke diensten, en voor derde transportdienstverleners. Opleiding van chauffeurs levert doorgaans brandstofbesparingen van 5 % op. Optimalisering van de route vereist weliswaar mogelijk aanzienlijke investeringen in informatietechnologie, maar kan de kosten van kapitaalinvesteringen verlagen (minder vrachtwagens nodig) en een significante verlaging van de bedrijfskosten (brandstof) opleveren.
Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen als deze beschikken over eigen vervoermiddelen (bv. bestelwagens).
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||
|
|
3.3.7. Minimaliseren van het milieueffect van wegvoertuigen door aankoopbeslissingen en aanpassingen achteraf
BEMP is dat het milieueffect van wegvoertuigen geminimaliseerd wordt door aankoopbeslissingen en aanpassingen. Dit omvat de aankoop van voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden, efficiënte en schone voertuigen en geluidsarme voertuigen, aerodynamische aanpassingen en het gebruik van banden met lage rolweerstand.
Dit is toepasbaar voor alle producten die moeten worden geleverd aan grote detailhandelaren met interne transport- en logistieke diensten, en voor derde transportdienstverleners. Bij voertuigen die met hoge snelheden (> 80 km/u) over langere afstanden rijden, worden geringe investeringen in aerodynamische aanpassingen en grotere investeringen in aerodynamischere trucks met opleggers terugverdiend in maximaal twee jaar. Dezelfde terugverdienperioden gelden voor het monteren van banden met lage rolweerstand. Voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden, vereisen aanzienlijk hogere investeringskosten.
Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen als deze beschikken over eigen vervoermiddelen (bv. bestelwagens).
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||||||||
|
|
3.4. Afvalbeheer
3.4.1. Minimalisatie van voedselafval
BEMP is dat milieuvriendelijke praktijken worden geïntegreerd om voedselafval te voorkomen, zoals toezicht, controle, het stellen van prioriteiten, logistieke maatregelen, betere conserveringsmethoden, controle van de temperatuur en vochtigheid in de winkel, distributiecentra en vrachtwagens, opleiding van personeel, voedseldonatie, advies aan consumenten enz., en dat het storten of verbranden van afval wordt voorkomen door middel van vergistingsprocessen.
Dit is een kosteneffectieve maatregel die toepasbaar is voor levensmiddelenbedrijven van elke grootte en in elke lidstaat. Er kan echter beleid van kracht zijn om voedseldonatie te voorkomen/ontmoedigen.
Alle kleine ondernemingen kunnen preventieve maatregelen toepassen om voedselafval te voorkomen. De beheerkosten zouden worden gecompenseerd door besparingen doordat minder producten verloren gaan en minder afval wordt geproduceerd.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicatoren |
Criterium voor topprestatie |
||||||||||||
|
|
3.4.2. Integratie van afvalbeheer in de activiteiten van detailhandelaren
BEMP is dat afvalbeheerpraktijken worden geïntegreerd waarbij preventie prioriteit krijgt. Beste praktijken omvatten:
— |
interne beheerpraktijken:
|
— |
beheerpraktijken op organisatieniveau:
|
De beschreven technieken zijn van toepassing op alle detailhandelaren. Beste praktijken moeten geschikt zijn voor detailhandelaren die een groot aantal winkels en distributiecentra beheren. De toewijzing van middelen om afval doeltreffend te verminderen is economisch gerechtvaardigd. Bulktransport terug naar distributiecentra zou een verlaging van de behandelingskosten mogelijk maken in vergelijking met de kosten die op lokaal of winkelniveau zijn afgesproken.
Kleine ondernemingen die een zeer grote hoeveelheid afval produceren, moeten middelen beschikbaar stellen en personeel opleiden in goede afvalbeheerpraktijken.
Bijbehorende milieuprestatie-indicator en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicator |
Criterium voor topprestatie |
||||
|
|
3.4.3. Retoursystemen voor PET- en PE-flessen en voor gebruikte producten
BEMP is dat terugnamesystemen worden ingevoerd en dat deze worden geïntegreerd in de bedrijfslogistiek, bijvoorbeeld voor PET- of PE-flessen.
Levensmiddelenbedrijven, met name grote ketens, kunnen deze BEMP uitvoeren. Daartoe moeten middelen, onderhoudsactiviteiten en uitrusting beschikbaar worden gesteld. In sommige landen is deze praktijk al verplicht (bv. Nederland, Zweden en Duitsland).
Kleine ondernemingen zullen voor het dagelijks functioneren van het terugnamesysteem extra middelen moeten uittrekken.
Bijbehorende milieuprestatie-indicator en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicator |
Criterium voor topprestatie |
||||
|
|
3.5. Gebruik van minder en gecertificeerd/gerecycleerd papier voor publicaties
BEMP is dat het effect wordt beperkt door het gebruik van materialen te verminderen, bv. door papier te optimaliseren voor commerciële publicaties of door milieuvriendelijker papier te gebruiken.
Alle detailhandelaren, met name grote ketens die zeer grote hoeveelheden commercieel drukwerk produceren, kunnen profiteren van de uitvoering van deze BEMP. Een goed uitgevoerde praktijk om het papierverbruik te verminderen kan leiden tot kostenbesparingen.
Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||
|
|
3.6. Opvang en hergebruik van hemelwater
BEMP is dat hemelwater van daken en parkeerterreinen ter plaatse wordt opgevangen en hergebruikt en/of geïnfiltreerd.
Detailhandelaren die hun gebouwen en/of parkeerterreinen in eigendom hebben en gevestigd zijn op locaties met de juiste omstandigheden, kunnen deze praktijk uitvoeren. Klimatologische omstandigheden en gemeentelijke standaardsystemen voor de opvang van hemelwater kunnen van invloed zijn op de toepassing van deze techniek. Dit is een kostenintensieve maatregel.
Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicator en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicator |
Criterium voor topprestatie |
||||
|
|
3.7. Preventie van eenmalig gebruik van plastic zakken of andere maatregelen om het gedrag van de consument te beïnvloeden
BEMP is dat de consument wordt gestimuleerd zijn milieueffect te verlagen door middel van campagnes, bv. het niet meer verstrekken van plastic zakken, verantwoorde reclame en het geven van goede richtsnoeren aan de consument.
Alle detailhandelaren kunnen deze praktijk uitvoeren. Gewoonlijk wordt de uitvoering ervan voornamelijk gestimuleerd door wettelijke voorschriften.
Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicator en criterium voor topprestatie
Milieuprestatie-indicator |
Criterium voor topprestatie |
||||
|
|
4. AANBEVOLEN CRUCIALE SECTORSPECIFIEKE MILIEU-INDICATOREN
Indicator |
Gebruikelijke eenheden |
Korte beschrijving |
Aanbevolen minimale controleniveau |
Relevante kernindicator volgens bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 (sectie C, punt 2) |
Criterium voor topprestatie en daarmee samenhangende beste milieubeheerpraktijken |
||||||||||||||||||||||||
ENERGIEPRESTATIE |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
kWh/m2/jaar |
Energieverbruik (elektriciteit, warmte, andere brandstoffen) per eenheid van de verkoopoppervlakte en per jaar. Aanwijzingen:
|
Per winkel (locatie), distributiecentrum of andere locatie en op organisatorisch niveau (geaggregeerde waarde) Per hoofdgroep van energieverbruikende processen: warmte, elektriciteit voor koeling (indien van toepassing) en elektriciteit voor alle andere toepassingen |
Energie-efficiëntie |
Specifiek energieverbruik per m2 van de verkoopoppervlakte voor verwarming, koeling en klimaatregeling lager of gelijk aan 0 kWh/m2/jaar indien de restwarmte van koeling kan worden geïntegreerd. Anders: lager of gelijk aan 40 kWh/m2/jaar voor nieuwe gebouwen en 55 kWh/m2/jaar voor bestaande gebouwen. (zie BEMP's: 3.1.1, 3.1.2, 3.1.3, 3.1.4) |
||||||||||||||||||||||||
|
kWh/m/jaar |
Energieverbruik van het koelsysteem per lineaire meter vitrine en per jaar. Aanwijzingen:
|
Per winkel (locatie) |
Energie-efficiëntie |
Specifiek (lineair) verbruik van gecentraliseerde koeling 3 000 kWh/m/jaar. (zie BEMP: 3.1.6) |
||||||||||||||||||||||||
|
W/m2 |
Geïnstalleerd lichtvermogen om te voldoen aan de verlichtingsbehoeften (basisbehoefte en voor de presentatie van producten) per eenheid van de verkoopoppervlakte en per jaar. Aanwijzingen:
|
Per winkel (locatie), distributiecentrum of andere locatie Per winkeloppervlakte en per periode van de dag, waar van toepassing |
Energie-efficiëntie |
Geïnstalleerd lichtvermogen lager dan 12 W/m2 voor supermarkten en lager dan 30 W/m2 voor speciaalzaken. (zie BEMP: 3.1.7) |
||||||||||||||||||||||||
|
% |
Percentage winkels dat in het energiebeheersysteem gecontroleerd wordt. Aanwijzingen:
|
Per winkel (locatie) Per proces |
Energie-efficiëntie |
100 % van de winkels en processen wordt gecontroleerd. Benchmarkingmechanismen ten uitvoer gelegd. (zie BEMP's: 3.1.5, 3.1.8) |
||||||||||||||||||||||||
|
% |
Het verlies van koelmiddelen in verhouding tot de totale koellast van de installatie. Aanwijzingen:
|
Per winkel (locatie), distributiecentrum of andere locatie en op organisatorisch niveau (geaggregeerde waarde) Per type koelmiddel |
Emissies |
— (zie BEMP: 3.1.6) |
||||||||||||||||||||||||
|
% |
Percentage van het totale aantal winkels met koelvakken dat natuurlijke koelmiddelen gebruikt. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau: |
Emissies |
Algemeen gebruik van natuurlijke koelmiddelen. (zie BEMP: 3.1.6) |
||||||||||||||||||||||||
PRESTATIE VAN DE TOELEVERINGSKETEN |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
(j/n) |
Deze indicator bepaalt of verbeterprogramma's voor de toeleveringsketen stelselmatig worden toegepast voor prioritaire productgroepen. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau, per producttoeleveringsketen |
Verbetering van de milieuprestaties van de toeleveringsketen heeft betrekking op:
|
Systematische uitvoering van programma's ter verbetering van de toeleveringsketen in alle prioritaire productgroepen. (zie BEMP: 3.2.1) |
||||||||||||||||||||||||
|
(j/n) |
Deze indicator heeft betrekking op het beoordelen van de milieueffecten van de toeleveringsketen en op het vaststellen van effectieve verbetermechanismen voor de producttoeleveringsketen. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau, per producttoeleveringsketen |
Verbetering van de milieuprestaties van de toeleveringsketen heeft betrekking op:
|
Uitvoering van de systematische beoordeling (onafhankelijk of via consortia) van toeleveringsketens van kernproducten. (zie BEMP: 3.2.2) |
||||||||||||||||||||||||
|
Percentage verkoop van producten die zijn gecertificeerd volgens opgegeven niveau van milieuprestaties |
De volgende percentages moeten in aanmerking worden genomen. Percentage verkoop van:
|
Organisatieniveau, per productgroep |
De milieunormen hebben betrekking op:
|
100 % certificering, binnen een productgroep, volgens de milieunormen van een derde partij. 100 % van de verkochte huismerkproducten binnen een productgroep voldoet aan door de detailhandelaar vastgestelde milieunormen. 10 % van de verkochte producten binnen voedingsproductgroepen is gecertificeerd als biologisch. 50 % van de verkochte katoenproducten is gecertificeerd als biologisch. 10 % van de verkochte producten binnen de non-foodproductgroepen is gecertificeerd volgens officiële (ISO type I-) milieukeuren. (zie BEMP's: 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5, 3.2.6, 3.2.7) |
||||||||||||||||||||||||
PRESTATIE TRANSPORT EN LOGISTIEK |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
MJ/tkm |
Direct energieverbruik van brandstof per afgelegde tonkilometer, voor het totale vervoer en uitgesplitst naar vervoersmodaliteit om modale opties te vergelijken. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau: Per vervoerswijze en belangrijkste route |
Energie-efficiëntie Materiaalefficiëntie |
— (zie BEMP's: 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5, 3.3.6, 3.3.7) |
||||||||||||||||||||||||
|
Kg CO2-eq./tkm |
Geeft een indicatie van de milieuefficiëntie van transportactiviteiten. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau: Per vervoerswijze en belangrijkste route Per brandstoftype |
Materiaalefficiëntie Emissies |
— (zie BEMP's: 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5, 3.3.6, 3.3.7) |
||||||||||||||||||||||||
|
kg CO2-eq. per geleverde m3 (of pallet). kg CO2-eq. per ton geleverd product |
Geeft een indicatie van het uiteindelijke milieueffect van transportactiviteiten. Deze indicator geeft de afstand weer waarover de producten worden vervoerd. De waarde is lager als de producten lokaal/regionaal worden ingekocht. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau: Per vervoerswijze en belangrijkste route Per productgroep |
Materiaalefficiëntie Emissies |
— (zie BEMP's: 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5, 3.3.6, 3.3.7) |
||||||||||||||||||||||||
|
% |
Deze indicator toont het aandeel efficiëntere vervoerswijzen binnen de totale vervoersactiviteiten van de detailhandelaar. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau Per hoofdverbinding of ten minste onderscheid makend tussen land- en overzees vervoer |
Energie-efficiëntie Materiaalefficiëntie |
Meer dan 50 % van het landvervoer tussen rechtstreekse leveranciers en distributiecentra van detailhandelaren (tkm of afzetwaarde) vindt plaats over binnenwateren/spoor (wanneer de infrastructuur dit toestaat) Meer dan 99 % (afzetwaarde) van het overzeese vervoer vindt plaats per schip. (zie BEMP: 3.3.4) |
||||||||||||||||||||||||
|
(j/n) |
Deze indicator geeft weer of de detailhandelaar distributienetwerken systematisch optimaliseert door de verwezenlijking van de strategische knooppuntlocaties, consolidatieplatforms, en directe routering. Hierbij is het op de terugweg, na het afleveren van vracht aan winkels, meenemen van afval en leverancierszendingen inbegrepen, evenals het gebruik van telematica en ruimere bezorgvensters. |
Organisatieniveau |
Energie-efficiëntie Materiaalefficiëntie |
Systematische optimalisering van de routeplanning. (zie BEMP: 3.3.5, 3.3.6) |
||||||||||||||||||||||||
|
% |
Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau: |
Emissies |
100 % van de vrachtwagens voldoet aan de Euro 5-normen. (zie BEMP: 3.3.7) |
||||||||||||||||||||||||
AFVALBEHEER |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
kg/jaar ton/jaar kg/m2/jaar |
Gewicht geproduceerd afval per jaar. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau: Per type afval: bv. voedselresten, plastic, papier en karton, hout, metaal, gevaarlijke stoffen enz. Per bestemming: hergebruik, externe recycling, vergisting, donatie enz. |
Afval |
— (zie BEMP: 3.4.1, 3.4.2) |
||||||||||||||||||||||||
|
% |
Percentage van de totale hoeveelheid voedselafval dat niet wordt verzonden voor terugwinningshandelingen, zoals vergisting. |
Organisatieniveau: |
Afval |
0 % van het voedselafval wordt verzonden naar stortplaatsen of verbrandingsinstallaties. (zie BEMP: 3.4.1) |
||||||||||||||||||||||||
|
% |
Gewicht gerecycleerde materialen, gedeeld door de totale hoeveelheid afval. Aanwijzingen:
|
Organisatieniveau: |
Materiaalefficiëntie Afval |
Een afvalbeheersysteem is geïntegreerd in de winkel en het doel ervan is 100 % van het secundaire verpakkingsmateriaal te recyclen of hergebruiken. (zie BEMP: 3.4.2) |
||||||||||||||||||||||||
|
% |
Percentage door de consument teruggebrachte productverpakkingen, zoals plastic flessen, en gebruikte producten, zoals batterijen en elektronische apparatuur, van de totale verkoop van dergelijke producten. Aanwijzingen:
|
Per type verpakking/product dat kan worden teruggebracht |
Materiaalefficiëntie Afval |
zonder statiegeld: 80 % teruggebracht door de consument. met statiegeld: 95 % teruggebracht door de consument. (zie BEMP: 3.4.3) |
||||||||||||||||||||||||
VERBRUIK VAN MATERIALEN MET UITZONDERING VAN KOELMIDDELEN |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
% |
Percentage gecertificeerd papier (bv. FSC) of gerecycleerd papier gebruikt voor commerciële publicaties. |
— |
Materiaalefficiëntie Afval |
100 % gecertificeerd/gerecycleerd papier. (zie BEMP: 3.5) |
||||||||||||||||||||||||
WATERBEHEER |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
% |
Percentage winkels met een systeem voor de opvang van hemelwater en/of hemelwaterinfiltratiesystemen. |
— |
Water |
Het ter plaatse opvangen en/of infiltreren van hemelwater is geïntegreerd in het waterbeheersysteem. (zie BEMP: 3.6) |
||||||||||||||||||||||||
CONSUMENTENGEDRAG |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
# |
Aantal plastic zakken dat bij kassa's verstrekt of verkocht is. Aanwijzingen:
|
Gratis plastic tassen voor eenmalig gebruik, biologisch afbreekbare gratis plastic tassen voor eenmalig gebruik, verkochte plastic tassen voor eenmalig gebruik, verkochte herbruikbare tassen |
Materiaalefficiëntie Afvalstoffen |
Geen tassen voor eenmalig gebruik bij kassa's (zie BEMP: 3.7) |
(1) Het wetenschappelijk en beleidsverslag is algemeen beschikbaar via de website van het JRC/IPTS op het volgende adres: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/RetailTradeSector.pdf. De conclusies over beste milieubeheerpraktijken en de toepasselijkheid daarvan, alsmede de vastgestelde specifieke milieuprestatie-indicatoren en de criteria voor topprestaties in dit sectorale referentiedocument zijn gebaseerd op de bevindingen die zijn beschreven in het wetenschappelijk en beleidsverslag. Alle achtergrondinformatie en technische details zijn daarin te vinden.
(2) Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van ondernemingen in de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (PB L 168 van 10.7.1993, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1).
(4) Besluit 2013/131/EU van de Commissie van 4 maart 2013 tot vaststelling van een leidraad waarin de noodzakelijke stappen voor deelname aan EMAS worden uitgelegd, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 76 van 19.3.2013, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
(6) Dit is een globale indeling van de aard van de milieuaspecten volgens de definities in Verordening (EG) nr. 1221/2009. De directe of indirecte aard van elk milieuaspect moet voor elk specifiek geval worden beoordeeld.
(7) Producten die door een onderneming worden vervaardigd en worden verkocht onder een merknaam van een andere onderneming (bv. een merk van een detailhandelaar). Huismerken worden ook „eigen merken” genoemd.
(8) Een „kleine onderneming” is gedefinieerd als een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt (Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36)).
(9) Dit criterium kan ook worden gezien in het licht van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13) en de nationale definities van bijna energieneutrale gebouwen („Nearly Zero Energy Buildings”, NZEB). Een illustratie/voorbeeld hiervan is een drempel van 20 kWh/m2/jaar (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52013DC0483).
Opmerking: Krachtens de richtlijn energie-efficiëntie moeten grote ondernemingen om de vier jaar een energieaudit ondergaan die door gekwalificeerde deskundigen wordt uitgevoerd, waarvan de eerste uiterlijk op 5 december 2015 plaatsvindt.
(10) Dit criterium moet ook worden gezien in het licht van de EU-criteria voor groene overheidsopdrachten voor binnenverlichting in detailhandels, te weten 3,5 W/m2/100 lux (kerncriteria) of 3,2 W/m2/100 lux (uitgebreide criteria). Zie: http://ec.europa.eu/environment/gpp/pdf/criteria/indoor_lighting.pdf.
(11) Het energiebeheersysteem kan deel uitmaken van EMAS.
(12) Of: verhouding ter plaatse of in de buurt geproduceerde hernieuwbare energie overeenkomstig prEN15603.
(13) Kernproducten hebben betrekking op producten met een grote omzet (in waarde).
Prioritaire producten, daarentegen, zijn producten die zowel een grote omzet (in waarde) als een groot milieueffect sorteren; wanneer een detailhandelaar eenmaal zijn kernproducten heeft vastgesteld, worden zij beoordeeld op hun ecologische voetafdruk en alleen de meest relevante van deze producten worden in aanmerking genomen.
(14) Milieukeuren van type I: door derden gecertificeerde milieukeuren (ISO 14024).
(15) Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1).
(16) Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).
(17) De Euro VI-norm voor emissies van voertuigen trad eind 2012 in werking en kan derhalve worden beschouwd als een criterium voor topprestaties in de komende jaren.
Rectificaties
22.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 127/61 |
Rectificatie van Definitieve vaststelling (EU, Euratom) 2015/371 van de gewijzigde begroting nr. 7 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014
( Publicatieblad van de Europese Unie L 73 van 17 maart 2015 )
Bladzijde 516, vijfde kolom „Nieuw bedrag”, in de rij „Titel 1 — EIGEN MIDDELEN”:
in plaats van:
„124 290 661 280”
te lezen:
„128 387 935 513”
Bladzijde 516, vijfde kolom „Nieuw bedrag”, in de rij „TOTAAL-GENERAAL”:
in plaats van:
„134 936 959 482”
te lezen:
„139 034 233 715”
Bladzijde 518, vijfde kolom „Nieuw bedrag”, onder hoofdstuk 1 4, in de rij „artikel 1 4 0”:
in plaats van:
„90 516 325 930”
te lezen:
„94 613 600 163”
Bladzijde 518, vijfde kolom „Nieuw bedrag”, in de rij „Titel 1 — Totaal”:
in plaats van:
„124 290 661 280”
te lezen:
„128 387 935 513”
Bladzijde 519, in de tabel, derde kolom „Nieuw bedrag”:
in plaats van:
„90 516 325 930”
te lezen:
„94 613 600 163”