ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 127

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
22 mei 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/791 van de Commissie van 27 april 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/792 van de Commissie van 19 mei 2015 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Maçã de Alcobaça (BGA))

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/793 van de Commissie van 19 mei 2015 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Agnello di Sardegna (BGA))

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/794 van de Commissie van 19 mei 2015 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chevrotin (BOB))

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/795 van de Commissie van 19 mei 2015 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pont-l'Evêque (BOB))

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/796 van de Commissie van 21 mei 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza na nieuwe uitbraken in dat land ( 1 )

9

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/797 van de Commissie van 21 mei 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

17

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/798 van de Raad van 11 mei 2015 houdende machtiging van de Europese Commissie om namens de Europese Unie te onderhandelen over wijzigingen in het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en in het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken

19

 

*

Besluit (EU) 2015/799 van de Raad van 18 mei 2015 waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie ( 1 )

20

 

*

Besluit (GBVB) 2015/800 van de Raad van 21 mei 2015 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)

22

 

*

Besluit (EU) 2015/801 van de Commissie van 20 mei 2015 inzake referentiedocumenten betreffende de beste milieubeheerpraktijk, sectorale milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de detailhandelsector in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3234)  ( 1 )

25

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Definitieve vaststelling (EU, Euratom) 2015/371 van de gewijzigde begroting nr. 7 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 ( PB L 73 van 17.3.2015 )

61

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/791 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2015

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (1), en met name artikel 58, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 19, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) is bepaald dat, indien na 1 januari 2014 programma's onder gedeeld beheer voor onder meer het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling worden vastgesteld, het meerjarig financieel kader wordt herzien om de toegewezen bedragen die in 2014 niet zijn gebruikt, over te dragen naar daaropvolgende jaren, boven de vastgestelde uitgavenmaxima.

(2)

De programma's voor plattelandsontwikkeling van Bulgarije, Tsjechië, Ierland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Malta, Roemenië en Zweden en bepaalde regionale programma's van België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk konden eind 2014 nog niet worden vastgesteld.

(3)

Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 is dienovereenkomstig gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2015/623 van de Raad (3), waarbij de overeenkomstige niet gebruikte toewijzingen voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling voor 2014 worden overgedragen naar de uitgavenmaxima voor 2015 en 2016.

(4)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013, waarin de verdeling van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2014-2020 is vastgelegd, moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Deze verordening is essentieel voor een vlotte en tijdige vaststelling van de plattelandsontwikkelingsprogramma's en dient derhalve in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(3)  Verordening van de Raad (EU, Euratom) 2015/623 van 21 april 2015 houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 103 van 22.4.2015, blz. 1).


BIJLAGE

„BIJLAGE I

VERDELING VAN DE STEUN VAN DE UNIE VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING (2014 TOT EN MET 2020)

(lopende prijzen in EUR)

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

TOTAAL

2014-2020

België

40 855 562

97 243 257

109 821 794

97 175 076

97 066 202

102 912 713

102 723 155

647 797 759

Bulgarije

 

502 807 341

505 020 057

340 409 994

339 966 052

339 523 306

338 990 216

2 366 716 966

Tsjechië

 

470 143 771

503 130 504

344 509 078

343 033 490

323 242 050

321 615 103

2 305 673 996

Denemarken

90 287 658

90 168 920

136 397 742

144 868 072

153 125 142

152 367 537

151 588 619

918 803 690

Duitsland

664 601 903

1 498 240 410

1 685 574 112

1 404 073 302

1 400 926 899

1 397 914 658

1 394 588 766

9 445 920 050

Estland

103 626 144

103 651 030

111 192 345

122 865 093

125 552 583

127 277 180

129 177 183

823 341 558

Ierland

 

469 633 941

469 724 442

313 007 411

312 891 690

312 764 355

312 570 314

2 190 592 153

Griekenland

 

907 059 608

1 007 736 821

703 471 245

701 719 722

700 043 071

698 261 326

4 718 291 793

Spanje

 

1 780 169 908

1 780 403 445

1 185 553 005

1 184 419 678

1 183 448 718

1 183 394 067

8 297 388 821

Frankrijk

4 353 019

2 336 138 618

2 363 567 980

1 665 777 592

1 668 304 328

1 671 324 729

1 675 377 983

11 384 844 249

Kroatië

 

448 426 250

448 426 250

282 342 500

282 342 500

282 342 500

282 342 500

2 026 222 500

Italië

 

2 223 480 180

2 231 599 688

1 493 380 162

1 495 583 530

1 498 573 799

1 501 763 408

10 444 380 767

Cyprus

 

28 341 472

28 345 126

18 894 801

18 892 389

18 889 108

18 881 481

132 244 377

Letland

138 327 376

150 968 424

153 066 059

155 139 289

157 236 528

159 374 589

161 491 517

1 075 603 782

Litouwen

230 392 975

230 412 316

230 431 887

230 451 686

230 472 391

230 483 599

230 443 386

1 613 088 240

Luxemburg

 

21 385 468

21 432 133

14 366 484

14 415 051

14 464 074

14 511 390

100 574 600

Hongarije

 

742 851 235

737 099 981

488 620 684

488 027 342

487 402 356

486 662 895

3 430 664 493

Malta

 

20 905 107

20 878 690

13 914 927

13 893 023

13 876 504

13 858 647

97 326 898

Nederland

87 118 078

87 003 509

118 496 585

118 357 256

118 225 747

118 107 797

117 976 388

765 285 360

Oostenrijk

557 806 503

559 329 914

560 883 465

562 467 745

564 084 777

565 713 368

567 266 225

3 937 551 997

Polen

1 569 517 638

1 175 590 560

1 193 429 059

1 192 025 238

1 190 589 130

1 189 103 987

1 187 301 202

8 697 556 814

Portugal

577 031 070

577 895 019

578 913 888

579 806 001

580 721 241

581 637 133

582 456 022

4 058 460 374

Roemenië

 

1 723 260 662

1 751 613 412

1 186 544 149

1 184 725 381

1 141 925 604

1 139 927 194

8 127 996 402

Slovenië

118 678 072

119 006 876

119 342 187

119 684 133

120 033 142

120 384 760

120 720 633

837 849 803

Slowakije

271 154 575

213 101 979

215 603 053

215 356 644

215 106 447

214 844 203

214 524 943

1 559 691 844

Finland

335 440 884

336 933 734

338 456 263

340 009 057

341 593 485

343 198 337

344 776 578

2 380 408 338

Zweden

 

386 944 025

378 153 207

249 386 135

249 552 108

249 710 989

249 818 786

1 763 565 250

Verenigd Koninkrijk

475 531 544

848 443 195

851 819 320

755 518 938

755 301 511

756 236 113

756 815 870

5 199 666 491

Totaal EU-28

5 264 723 001

18 149 536 729

18 650 559 495

14 337 975 697

14 347 801 509

14 297 087 137

14 299 825 797

99 347 509 365

 

Technische bijstand (0,25 %)

34 130 699

34 131 977

34 133 279

34 134 608

34 135 964

34 137 346

34 138 756

238 942 629

Totaal

5 298 853 700

18 183 668 706

18 684 692 774

14 372 110 305

14 381 937 473

14 331 224 483

14 333 964 553

99 586 451 994 ”


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/792 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2015

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Maçã de Alcobaça (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Portugal tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Maçã de Alcobaça”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Maçã de Alcobaça” (BGA) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).

(3)  PB C 468 van 31.12.2014, blz. 10.


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/793 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2015

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Agnello di Sardegna (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Italië ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Agnello di Sardegna”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 138/2001 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1166/2010 van de Commissie (3).

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Agnello di Sardegna” (BGA) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 138/2001 van de Commissie van 24 januari 2001 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 23 van 25.1.2001, blz. 17).

(3)  Verordening (EU) nr. 1166/2010 van de Commissie van 9 december 2010 houdende goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Agnello di Sardegna (BGA)) (PB L 326 van 10.12.2010, blz. 70).

(4)  PB C 466 van 30.12.2014, blz. 8.


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/794 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2015

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chevrotin (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Frankrijk ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Chevrotin”, die bij Verordening (EG) nr. 1357/2005 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Chevrotin” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1357/2005 van de Commissie van 18 augustus 2005 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 in verband met de inschrijving van een benaming in het Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chevrotin (BOB)) (PB L 214 van 19.8.2005, blz. 6).

(3)  PB C 468 van 31.12.2014, blz. 2.


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/795 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2015

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pont-l'Evêque (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie een onderzoek gedaan naar de door Frankrijk ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Pont-l'Evêque”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Pont-l'Evêque” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).

(3)  PB C 463 van 23.12.2014, blz. 20.


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/796 VAN DE COMMISSIE

van 21 mei 2015

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza na nieuwe uitbraken in dat land

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, artikel 8, punt 1, eerste alinea, artikel 8, punt 4, en artikel 9, lid 4, onder c),

Gezien Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (2), en met name artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 2, en artikel 25, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie (3) stelt de voorschriften vast inzake veterinaire certificering voor de invoer in en de doorvoer, met inbegrip van opslag tijdens de doorvoer, door de Unie van pluimvee en pluimveeproducten („de producten”). De verordening bepaalt dat de producten alleen mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie uit de in de kolommen 1 en 3 van de tabel in deel 1 van bijlage I bij de verordening vermelde derde landen, gebieden, zones of compartimenten.

(2)

Verordening (EG) nr. 798/2008 stelt ook de voorwaarden vast waaronder een derde land, gebied, zone of compartiment als vrij van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) mag worden beschouwd.

(3)

De Verenigde Staten zijn opgenomen in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 als een derde land waarvoor de invoer in en de doorvoer door de Unie van onder die verordening vallende producten vanuit bepaalde delen van het grondgebied worden toegestaan, afhankelijk van de aanwezigheid van uitbraken van HPAI. Deze regionalisatie is opgenomen in Verordening (EG) nr. 798/2008, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/243 van de Commissie (4), Uitvoeringsverordening (EU) 2015/342 van de Commissie (5) en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/526 van de Commissie (6) naar aanleiding van uitbraken van HPAI in de staten Californië, Idaho, Oregon, Washington en Minnesota.

(4)

Een overeenkomst tussen de Unie en de Verenigde Staten (7) voorziet in een snelle wederzijdse erkenning van regionalisatiemaatregelen in het geval van een ziekte-uitbraak in de Unie of in de Verenigde Staten („de overeenkomst”).

(5)

De Verenigde Staten hebben nieuwe uitbraken bevestigd van HPAI van het subtype H5 in pluimveekoppels in de staten Missouri, Arkansas, Kansas, North en South Dakota, Montana, Wisconsin en Iowa. De veterinaire autoriteiten van de Verenigde Staten hebben onmiddellijk de afgifte van veterinaire certificaten voor zendingen van producten die bestemd zijn voor uitvoer vanuit de getroffen staten naar de Unie opgeschort. De Verenigde Staten hebben eveneens een ruimingsbeleid gehanteerd om HPAI te bestrijden en de verspreiding ervan te beperken.

(6)

Na de uitbraken in bovenvermelde staten hebben de Verenigde Staten bijgewerkte informatie verstrekt over de epidemiologische situatie op hun grondgebied en de maatregelen die zij hebben genomen ter voorkoming van de verdere verspreiding van HPAI, en de Commissie heeft deze informatie nu geëvalueerd. Op basis van die evaluatie, alsook van de toezeggingen die in de overeenkomst zijn vastgesteld en van de door de Verenigde Staten verstrekte garanties, is het passend het verbod op het binnenbrengen van bepaalde producten in de Unie uit te breiden tot de gehele staten Minnesota, South Dakota, Wisconsin en Iowa en delen van Missouri, Arkansas, Kansas, Montana en North Dakota, waarvoor door de veterinaire autoriteiten van de Verenigde Staten beperkende maatregelen zijn ingesteld vanwege de huidige uitbraken.

(7)

De gegevens voor de Verenigde Staten in de lijst in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 moeten daarom worden gewijzigd om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie in dat derde land.

(8)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 mei 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.

(3)  Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/243 van de Commissie van 13 februari 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza (PB L 41 van 17.2.2015, blz. 5).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/342 van de Commissie van 2 maart 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten in de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in of doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza naar aanleiding van uitbraken in de staten Idaho en Californië (PB L 60 van 4.3.2015, blz. 31).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/526 van de Commissie van 27 maart 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met nieuwe uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in dat land (PB L 84 van 28.3.2015, blz. 30).

(7)  Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake sanitaire maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke producten, zoals goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap bij Besluit 1998/258/EG van de Raad (PB L 118 van 21.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE

In deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 worden de gegevens voor de Verenigde Staten van Amerika vervangen door:

ISO-code en naam van het derde land of gebied

Code van het derde land, het gebied, de zone of het compartiment

Omschrijving van het derde land, het gebied, de zone of het compartiment

Veterinair certificaat

Bijzondere voorwaarden

Bijzondere voorwaarden

Status t.a.v. bewaking aviaire influenza

Status t.a.v. vaccinatie aviaire influenza

Status salmonellabestrijding

Model

Aanvullende garanties

Uiterste datum (1)

Aanvangsdatum (2)

1

2

3

4

5

6

6A

6B

7

8

9

„US — Verenigde Staten van Amerika

US-0

Het hele land

SPF

 

 

 

 

 

 

 

EP, E

 

 

 

 

 

 

S4

US-1

Het grondgebied van de Verenigde Staten van Amerika, met uitzondering van het gebied US-2

BPP, BPR, DOC, DOR, HEP, HER, SRP, SRA

 

N

 

 

A

 

S3, ST1

WGM

VIII

 

 

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

 

 

 

 

 

US-2

Het grondgebied van de Verenigde Staten van Amerika dat overeenkomt met:

 

 

 

 

 

 

 

 

US-2.1

de staat Washington:

 

Benton County

 

Franklin County

WGM

VIII

P2

19.12.2014

7.4.2015

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

US-2.2

de staat Washington:

Clallam County

WGM

VIII

P2

19.12.2014

11.5.2015

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

US-2.3

de staat Washington:

Okanogan County (1):

a)

Noord: sla bij het kruispunt van US 97 WA 20 met S. Janis Road rechts S. Janis Road in. Sla links McLaughlin Canyon Road in, rechts Hardy Road en links Chewilken Valley Road in.

b)

Oost: sla op Chewilken Valley Road rechts JH Green Road in, dan links Hosheit Road, links Tedrow Trail Road en links Brown Pass Road in tot aan de grens met de Colville Tribe. Volg de grens met de Colville Tribe naar het westen en daarna naar het zuiden tot aan de kruising met US 97 WA 20.

c)

Zuid: sla rechts US 97 WA 20 in, dan links Cherokee Road en rechts Robinson Canyon Road in. Sla links Bide A Wee Road in, dan links Duck Lake Road, rechts Soren Peterson Road, links Johnson Creek Road en rechts George Road in. Sla links Wetherstone Road en rechts Eplay Road in.

d)

West: sla op Eplay Road rechts Conconully Road/6th Avenue N. in, dan links Green Lake Road, rechts Salmon Creek Road, rechts Happy Hill Road en links Conconully Road in (die gaat over in Main Street). Sla rechts Broadway in, dan links C Street, rechts Lake Street E, rechts Sinlahekin Road, rechts S. Fish Lake Road en rechts Fish Lake Road in. Sla links N. Pine Creek Road in, dan rechts Henry Road (die gaat over in N. Pine Creek Road), rechts Indian Springs Road en rechts Hwy 7 in, die eindigt bij US 97 WA 20.

WGM

VIII

P2

29.1.2015

 

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

US-2.4

de staat Washington:

Okanogan County (2):

a)

Noord: volg US Hwy 97 naar het oosten vanaf de kruising met de grens met Canada en sla rechts 9 Mile Road in (County Hwy 4777).

b)

Oost: sla op 9 Mile Road rechts Old Hwy 4777 in, die zuidwaarts naar Molson Road zwenkt. Sla rechts Chesaw Road in, dan links Forest Service 3525 en links Forest Development Road 350 in, die overgaat in Forest Development Road 3625. Volg pal naar het westen en sla links Forest Service 3525 in, dan rechts Rone Road, rechts Box Spring Road, links Mosquito Creek Road en rechts Swanson Mill Road in.

c)

Zuid: sla op Swanson Mill Road links O'Neil Road in, die in het zuiden overgaat in US 97. Sla rechts Ellis Forde Bridge Road in, dan links Janis Oroville (SR 7), rechts Loomis Oroville Road, rechts Wannacut Lake Road, links Ellemeham Mountain Road, links Earth Dam Road en links een naamloze weg in, dan rechts een naamloze weg, rechts een andere naamloze weg, links een naamloze weg en links een andere naamloze weg in.

d)

West: sla op de naamloze weg rechts Loomis Oroville Road in en links Smilkameen Road in tot aan de grens met Canada.

WGM

VIII

P2

3.2.2015

 

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

US-2.5

de staat Oregon:

Douglas County

WGM

VIII

P2

19.12.2014

23.3.2015

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

US-2.6

de staat Oregon:

Deschutes County

WG

VIII

P2

14.2.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.7

de staat Oregon:

Malheur County

WGM

VIII

P2

20.1.2015

11.5.2015

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

de staat Idaho:

 

Canyon County

 

Payette County

WGM

VIII

P2

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

US-2.8

de staat Californië:

Stanislaus County/Tuolumne County:

een zone met een straal van 10 km, met de klok mee vanaf de noordelijke grens van de cirkelvormige controlezone:

a)

Noord — 2,5 mijl ten oosten van het kruispunt van State Hwy. 108 met Williams Road.

b)

Noordoost — 1,4 mijl ten zuidoosten van het kruispunt van Rock River Dr. met Tulloch Road.

c)

Oost — 2,0 mijl ten noordwesten van het kruispunt van Milpitas Road met Las Cruces Road.

d)

Zuidoost — 1,58 mijl ten oosten van het noordelijke uiteinde van Rushing Road.

e)

Zuid — 0,70 mijl ten zuiden van het kruispunt van State Highway 132 met Crabtree Road.

f)

Zuidwest — 0,8 mijl ten zuidoosten van het kruispunt van Hazel Dean Road met Loneoak Road.

g)

West — 2,5 mijl ten zuidwesten van het kruispunt van Warnerville Road met Tim Bell Road.

h)

Noordwest — 1,0 mijl ten zuidoosten van het kruispunt van CA-120 met Tim Bell Road.

WGM

VIII

P2

23.1.2015

 

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.9

de staat Californië:

Kings County:

een zone met een straal van 10 km, met de klok mee vanaf de noordelijke grens van de cirkelvormige controlezone:

a)

Noord — 0,58 mijl ten noorden van Kansas Avenue

Noordoosten — 0,83 mijl ten oosten van CA-43

b)

Oost — 0,04 mijl ten oosten van 5th Avenue

c)

Zuidoost — 0,1 mijl ten oosten van het kruispunt van Paris Avenue met 7th Avenue

d)

Zuid — 1,23 mijl ten noorden van Redding Avenue

e)

Zuidwest — 0,6 mijl ten westen van het kruispunt van Paris Avenue met 15th Avenue

f)

West — 1,21 mijl ten oosten van 19th Avenue

g)

Noordwest — 0,3 mijl ten noorden van het kruispunt van Laurel Avenue met 16th Avenue

WGM

VIII

P2

12.2.2015

 

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.10

de staat Minnesota

WGM

VIII

P2

5.3.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.11

de staat Missouri:

 

Jasper County

 

Barton County

WGM

VIII

P2

8.3.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

US-2.12

de staat Missouri:

 

Moniteau County

 

Morgan County

WGM

VIII

P2

9.3.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.13

de staat Arkansas:

 

Boone County

 

Marion County

WGM

VIII

P2

11.3.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.14

de staat Kansas:

 

Leavenworth County

 

Wyandotte County

WGM

VIII

P2

13.3.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.15

de staat Kansas:

 

Cherokee County

 

Crawford County

WGM

 

P2

9.3.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

US-2.16

de staat Montana:

 

Judith Basin County

 

Fergus County

WGM

VIII

P2

2.4.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.17

de staat North Dakota:

Dickey County

WGM

VIII

P2

11.4.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.18

de staat South Dakota

WGM

VIII

P2

1.4.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

US-2.19

de staat Wisconsin

WGM

VIII

P2

11.4.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 

US-2.20

de staat Iowa

WGM

VIII

P2

14.4.2015

 

 

 

 

POU, RAT

 

N

P2

 

 

 

 


(1)  Vóór deze datum vervaardigde producten, ook indien zij zich op volle zee bevinden, mogen nog gedurende 90 dagen vanaf deze datum in de Unie worden ingevoerd.

(2)  Alleen na deze datum vervaardigde producten mogen in de Unie worden ingevoerd.”


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/797 VAN DE COMMISSIE

van 21 mei 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

69,6

MA

98,6

MK

102,7

ZZ

90,3

0707 00 05

AL

41,5

MK

47,0

TR

111,1

ZZ

66,5

0709 93 10

TR

120,5

ZZ

120,5

0805 10 20

EG

58,7

IL

70,8

MA

60,9

ZZ

63,5

0805 50 10

BO

147,7

BR

107,1

MA

111,5

TR

101,5

ZZ

117,0

0808 10 80

AR

90,7

BR

102,9

CL

119,8

NZ

157,8

US

119,0

UY

68,9

ZA

117,0

ZZ

110,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/19


BESLUIT (EU) 2015/798 VAN DE RAAD

van 11 mei 2015

houdende machtiging van de Europese Commissie om namens de Europese Unie te onderhandelen over wijzigingen in het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en in het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

De Commissie moet worden gemachtigd om namens de Unie te onderhandelen over wijzigingen in het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag (1) en in het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (2),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie wordt hierbij gemachtigd om namens de Unie, voor aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen en ten aanzien waarvan de Unie regels heeft vastgesteld, te onderhandelen over wijzigingen in het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en in het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken tijdens de Conferentie van de Partijen bij dat verdrag en tijdens de vergaderingen van de partijen bij dat protocol in 2015 en 2016.

Artikel 2

1.   De onderhandelingen worden door de Commissie gevoerd in overleg met het door de Raad aangewezen speciaal comité en overeenkomstig de in het addendum bij dit besluit vervatte onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad.

2.   De Raad kan de inhoud van die onderhandelingsrichtsnoeren te allen tijde opnieuw bezien. Daartoe brengt de Commissie bij de Raad na iedere onderhandelingsronde verslag uit over het resultaat van de onderhandelingen, alsmede, indien passend, over mogelijke problemen die zich bij de onderhandelingen zouden voordoen.

Artikel 3

Voor zover de inhoud van de in artikel 1 bedoelde wijzigingen onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten valt, dienen de Commissie en de lidstaten gedurende de onderhandelingen nauw samen te werken teneinde te zorgen voor eenheid bij de internationale vertegenwoordiging van de Unie en haar lidstaten.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel, 11 mei 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. DŪKLAVS


(1)  PB L 297 van 31.10.1988, blz. 10.

(2)  PB L 297 van 31.10.1988, blz. 21.


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/20


BESLUIT (EU) 2015/799 VAN DE RAAD

van 18 mei 2015

waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, artikel 53, lid 1, en artikel 62 in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), v), en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen („het verdrag”) van de Internationale Maritieme Organisatie („IMO”) is op 7 juli 1995 aangenomen op een door de IMO in Londen bijeengeroepen internationale conferentie.

(2)

Het verdrag is op 29 september 2012 in werking getreden.

(3)

Het verdrag vormt een aanzienlijke bijdrage tot de visserijsector op internationaal niveau doordat het de veiligheid van mensenlevens en van zaken op zee bevordert, en daardoor tevens bijdraagt tot de bescherming van het mariene milieu. Het is daarom wenselijk dat de verdragsbepalingen zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd.

(4)

Aangezien de zeevisserij een van de gevaarlijkste beroepsactiviteiten is, zijn passende opleidingen en kwalificaties onontbeerlijk voor het terugdringen van het aantal ongevallen. Het aanmonsteren aan boord van vissersschepen van de lidstaten mag in geen geval ten koste gaan van de maritieme veiligheid.

(5)

In het kader van de duurzame partnerschapsovereenkomsten inzake visserij („de overeenkomsten”) met derde landen is het van belang dat personeel aan boord van vissersschepen die de vlag van een lidstaat voeren over passende beroepskwalificaties beschikt, die worden gestaafd met door de vlaggenstaat erkende certificaten, zodat aanwerving onder de in de overeenkomsten vastgestelde voorwaarden mogelijk wordt gemaakt. Bij de toepassing van het verdrag dienen de lidstaten alles in het werk te stellen om conflicten tussen het internationaal recht en het recht van de Unie, inclusief eventuele negatieve gevolgen voor de sluiting en uitvoering van de overeenkomsten, te voorkomen. Voorts moeten betreffende derde landen ertoe worden aangespoord partij te worden bij het verdrag.

(6)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevorderen de veiligheid op zee en de arbeidsveiligheid alsmede de verbetering van de beroepskwalificaties voor het personeel van vissersschepen. De Unie verleent financiële ondersteuning voor opleiding in de visserijsector, met name via het Europees Visserijfonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij.

(7)

Voorschrift 7 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie wat betreft de regels van de Unie inzake de erkenning van beroepskwalificaties van bepaalde bemanningscategorieën aan boord van vissersvaartuigen en is van invloed op de verdragsbepalingen en het secundaire recht van de Unie, met name Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), voor zover het burgers van de Unie betreft die beschikken over desbetreffende certificaten die zijn afgegeven door een lidstaat of een derde land.

(8)

De Unie kan geen partij worden bij het verdrag aangezien enkel staten partij bij het verdrag kunnen zijn.

(9)

Sommige lidstaten zijn nog geen partij bij het verdrag, andere lidstaten al wel. Lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen en die nog geen partij zijn bij het verdrag, worden verzocht partij te worden.

(10)

Zolang niet alle lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen, partij bij het verdrag zijn, dient elke lidstaat die partij is bij het verdrag de in het verdrag vastgelegde flexibiliteit toe te passen om juridische verenigbaarheid met het recht van de Unie te waarborgen, met name het bepaalde in voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag over gelijkwaardige voorzieningen, teneinde de toepassing van het verdrag in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2005/36/EG.

(11)

Iedere lidstaat die partij is bij het verdrag dient, met inachtneming van Richtlijn 2005/36/EG wat betreft de erkenning van de beroepskwalificaties van migrerende werknemers uit lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag, ervoor te zorgen dat de beroepskwalificaties van de betrokken werknemers zijn beoordeeld en in overeenstemming met de in het verdrag vermelde minimumnormen zijn bevonden.

(12)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient de Raad de lidstaten te machtigen om partij te worden bij het verdrag, in het belang van de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten worden hierbij gemachtigd partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van het personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie, dat op 7 juli 1995 is aangenomen, wat betreft de onder de bevoegdheid van de Unie vallende delen.

Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 4 van het verdrag verslag uitbrengen bij de secretaris-generaal van de IMO, verstrekken zij, in voorkomend geval onder verwijzing naar voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag, informatie over relevante nationale bepalingen betreffende de erkenning van bekwaamheidsattesten voor personeel aan boord van vissersschepen dat binnen de werkingssfeer van het verdrag valt, met inachtneming van de verplichtingen ten aanzien van het betreffende Unierecht op het gebied van de erkenning van kwalificaties.

Artikel 2

Lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of die opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen en die nog geen partij zijn bij het verdrag, trachten de nodige stappen te ondernemen om hun akte van toetreding tot het verdrag binnen een redelijke termijn en, indien mogelijk, uiterlijk op 23 mei 2017 neer te leggen bij de secretaris-generaal van de IMO. De Commissie legt uiterlijk op 23 mei 2018 een evaluatierapport over de voortgang van de toetreding voor aan de Raad.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SEILE


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/22


BESLUIT (GBVB) 2015/800 VAN DE RAAD

van 21 mei 2015

tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 mei 2013 heeft de Raad Besluit 2013/233/GBVB (1) tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) vastgesteld. Besluit 2013/233/GBVB verstrijkt op 21 mei 2015.

(2)

Op 20 mei 2014 heeft de Raad Besluit 2014/294/GBVB (2) houdende wijziging van Besluit 2013/233/GBVB vastgesteld, waarbij een financieel referentiebedrag voor de periode tot en met 21 mei 2015 werd vastgesteld.

(3)

Ingevolge de veiligheids- en politieke situatie in Libië, werd het personeel van EUBAM Libië verplaatst en eind 2014 tot een beperkte capaciteit herleid; in 2015 vond een verdere vermindering plaats. Naar aanleiding van de strategische evaluatie van de missie, heeft het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) besloten dat de niet-actieve status van de missie moet behouden worden en dat ze met zes maanden moet worden verlengd, tot en met 21 november 2015.

(4)

Besluit 2013/233/GBVB moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

EUBAM Libië zal worden uitgevoerd in het kader van een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als vastgesteld in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2013/233/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4 wordt lid 4 geschrapt.

2)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   Het hoofd van de missie vertegenwoordigt EUBAM Libië binnen haar verantwoordelijkheidsgebied. Het hoofd van de missie kan, onder zijn algemene verantwoordelijkheid, beheerstaken betreffende personeels- en financiële aangelegenheden delegeren aan personeelsleden van EUBAM Libië.”

;

b)

de leden 4 en 8 worden geschrapt.

3)

In artikel 7 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   De arbeidsvoorwaarden en de rechten en plichten van het internationale en het plaatselijke personeel staan in de contracten tussen EUBAM Libië en de betrokken personeelsleden.”

.

4)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 12 bis

Wettelijke regelingen

EUBAM Libië heeft de bevoegdheid diensten en leveringen aan te besteden, contracten en administratieve regelingen te sluiten, personeel in dienst te nemen, bankrekeningen te bezitten, eigendommen te verkrijgen of te vervreemden en haar schulden te vereffenen, en in rechte op te treden, voor zover vereist om uitvoering te geven aan dit besluit.”

.

5)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Financiële regelingen

1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 22 mei 2013 tot en met 21 mei 2014 moet dekken, bedraagt 30 300 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 22 mei 2014 tot en met 21 november 2015 moet dekken, bedraagt 26 200 000 EUR.

2.   Alle uitgaven worden beheerd overeenkomstig de voorschriften en procedures die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. Procedures voor het gunnen van overheidsopdrachten door EUBAM Libië staan zonder beperkingen open voor natuurlijke en rechtspersonen. Voorts gelden er voor de door EUBAM Libië aangekochte goederen geen oorsprongsregels. Met goedkeuring van de Commissie kan de missie technische regelingen sluiten met lidstaten, het gastland, deelnemende derde staten en andere internationale actoren met betrekking tot het leveren van uitrusting, diensten en werkruimten aan EUBAM Libië.

3.   EUBAM Libië is verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van de missie. Daartoe ondertekent EUBAM Libië een overeenkomst met de Commissie.

4.   Onverminderd de bepalingen betreffende de status van EUBAM Libië en het personeel daarvan, is EUBAM Libië met ingang van 22 mei 2015 verantwoordelijk voor eventuele vorderingen en verplichtingen die uit de uitvoering van de opdracht voortvloeien, met uitzondering van vorderingen met betrekking tot ernstig wangedrag van het hoofd van de missie, waarvoor de verantwoordelijkheid op laatstgenoemde blijft rusten.

5.   De uitvoering van de financiële regelingen laat de bevelslijn zoals bepaald in de artikelen 4, 5 en 6, en de operationele vereisten van EUBAM Libië onverlet, met inbegrip van de verenigbaarheid van uitrusting en de interoperabiliteit van haar teams.

6.   De uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf de datum van ondertekening van de in lid 3 bedoelde overeenkomst.”

.

6)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Projectcel

1.   EUBAM Libië beschikt over een projectcel voor het vaststellen en uitvoeren van projecten die stroken met de doelstellingen van de missie en bijdragen aan het vervullen van de opdracht van de missie. Projecten die door de lidstaten en derde landen onder hun verantwoordelijkheid worden uitgevoerd op gebieden die verband houden met de missie en ter ondersteuning van de doelstellingen ervan, worden in voorkomend geval door EUBAM Libië gefaciliteerd en van advies voorzien.

2.   Onverminderd lid 3 is EUBAM Libië gemachtigd financiële bijdragen van de lidstaten of van derde staten aan te wenden voor de uitvoering van projecten die als consistente aanvulling op andere acties van EUBAM Libië zijn aangemerkt, op voorwaarde dat de projecten:

zijn opgenomen in het financieel memorandum bij dit besluit; of

tijdens het mandaat door middel van een wijziging op verzoek van het hoofd van de missie worden opgenomen in het financieel memorandum.

EUBAM Libië sluit met de betrokken staten een regeling waarin met name wordt vastgelegd welke concrete procedures van toepassing zijn op klachten van derden betreffende schade die is opgelopen als gevolg van handelingen of nalatigheden van EUBAM Libië bij de besteding van de middelen die door de betrokken staten zijn verstrekt. In geen geval kan de Unie of de HV door de bijdragende staten aansprakelijk worden gesteld voor handelingen of nalatigheden van EUBAM Libië in verband met de besteding van de door die staten verstrekte middelen.

3.   Financiële bijdragen van derde staten voor de projectcel moeten worden aanvaard door het PVC.”

.

7)

In artikel 16 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het is van toepassing tot en met 21 november 2015.”

.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 22 mei 2015.

Gedaan te Brussel, 21 mei 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

E. RINKĒVIČS


(1)  Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15).

(2)  Besluit 2014/294/GBVB van de Raad van 20 mei 2014 tot wijziging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 151 van 21.5.2014, blz. 24).


22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/25


BESLUIT (EU) 2015/801 VAN DE COMMISSIE

van 20 mei 2015

inzake referentiedocumenten betreffende de beste milieubeheerpraktijk, sectorale milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de detailhandelsector in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3234)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (1), en met name artikel 46, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1221/2009 verplicht de Commissie om in overleg met de lidstaten en andere belanghebbenden sectorale referentiedocumenten op te stellen. Deze sectorale referentiedocumenten moeten ook een beschrijving van de beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren voor specifieke sectoren en, in voorkomend geval, criteria voor topprestaties en beoordelingssystemen voor milieuprestaties bevatten.

(2)

De Mededeling van de Commissie getiteld „Opstelling van het werkprogramma met een indicatieve lijst van sectoren voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)” (2) — bevat een werkplan en een indicatieve lijst van prioritaire sectoren voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten inclusief de groothandel en de detailhandel.

(3)

Sectorale referentiedocumenten voor specifieke sectoren met daarin de beste milieupraktijken, milieuprestatie-indicatoren, en voor zover van toepassing, criteria voor topprestaties en beoordelingssystemen voor milieuprestaties, zijn nodig om organisaties te helpen zich beter te toe te spitsen op de belangrijkste milieuaspecten in de betrokken sector.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het sectorale referentiedocument over de beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de detailhandel is opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

Detailhandelorganisaties met EMAS-registratie moeten in de milieuverklaring aantonen hoe de in het sectorale referentiedocument beschreven beste milieupraktijken en criteria voor topprestaties zijn gebruikt voor de vaststelling van maatregelen en acties, en eventueel voor de vaststelling van prioriteiten voor de verbetering van hun milieuprestaties.

Artikel 3

Organisaties met een EMAS-registratie zijn niet verplicht te voldoen aan de criteria voor topprestaties die in het sectorale referentiedocument worden genoemd omdat het vrijwillige karakter van EMAS de beoordeling van de haalbaarheid van de benchmarks in termen van kosten en baten aan de organisaties zelf overlaat.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2015.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB C 358 van 8.12.2011, blz. 2.


BIJLAGE

1.   INLEIDING

Dit document is het eerste sectorale referentiedocument (hierna „SRD” genoemd) overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS). Met het oog op een beter begrip van dit document biedt deze inleiding een overzicht van de juridische achtergrond en het gebruik van het SRD.

Het SRD is gebaseerd op een gedetailleerd wetenschappelijk en beleidsverslag (1) dat is opgesteld door het Instituut voor technologische prognose (Institute for Prospective Technological Studies of IPTS), één van de zeven instituten van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie.

Relevante juridische achtergrond

Het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (hierna „EMAS” genoemd) werd in 1993 ingevoerd bij Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad (2). Deelname van organisaties is vrijwillig. Daarna heeft EMAS twee grote herzieningen ondergaan:

Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3);

Verordening (EG) nr. 1221/2009.

Een belangrijk nieuw element van de laatste herziening, die op 11 januari 2010 in werking trad, is de ontwikkeling van sectorale referentiedocumenten (SRD's). Deze SRD's, die zijn ingevoerd op grond van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1221/2009, bevatten een weergave van beste milieubeheerpraktijken voor specifieke sectoren. Zij omvatten optimale werkmethoden op het gebied van milieubeheer („best environmental management practices”, BEMP's), indicatoren van milieuprestaties voor specifieke sectoren en zo nodig criteria voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus.

Hoe dit document begrijpen en gebruiken

Het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) is een regeling voor vrijwillige deelneming van organisaties die zich ertoe verbinden zich continu te verbeteren op milieugebied. Het onderhavige SRD voorziet in dit kader in sectorspecifieke richtsnoeren voor de detailhandel en wijst op een aantal mogelijkheden voor verbetering en beste praktijken. Het SRD heeft tot doel alle organisaties die voornemens zijn om hun milieuprestaties te verbeteren, te helpen en te ondersteunen door ideeën en inspiratie te bieden, alsook praktische en technische richtsnoeren.

Het SRD is in de eerste plaats gericht op organisaties die al een EMAS-registratie hebben en in de tweede plaats op organisaties die overwegen zich in de toekomst bij EMAS te registeren. Ten derde is het ook bedoeld voor organisaties die een ander milieubeheersysteem ten uitvoer hebben gelegd of die niet over een formeel milieubeheersysteem beschikken en meer willen weten over beste praktijken voor milieubeheer om hun milieuprestaties te verbeteren. Bijgevolg is het doel van dit document alle organisaties en actoren in de detailhandelsector te helpen om enerzijds zich te concentreren op relevante milieuaspecten, zowel directe als indirecte, en anderzijds informatie over beste praktijken te vinden. Ook maken passende sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren om milieuprestaties te meten en criteria voor topprestaties deel uit van dit SRD.

Op grond van Verordening (EG) nr. 1221/2009 moeten organisaties met een EMAS-registratie een milieuverklaring opstellen (artikel 4, lid 1, onder d)). Bij de beoordeling van de milieuprestaties moet rekening worden gehouden met het relevante SRD. Besluit 2013/131/EU van de Commissie (4) tot vaststelling van een leidraad waarin de noodzakelijke stappen voor deelname aan EMAS worden uitgelegd (hierna de „EMAS-leidraad” genoemd), verwijst ook naar het juridische karakter van de sectorale referentiedocumenten van EMAS. Zowel in de EMAS-leidraad als in dit besluit wordt vermeld dat een bij EMAS geregistreerde organisatie verplicht is in de milieuverklaring uit te leggen hoe precies met het SRD, indien beschikbaar, rekening is gehouden, dat wil zeggen hoe het SRD is gebruikt om maatregelen en acties vast te stellen, en eventueel om prioriteiten te stellen, teneinde de milieuprestaties (verder) te verbeteren. Dit besluit stelt voorts ook dat de vastgestelde criteria voor topprestaties niet verplicht zijn, omdat het, gezien het vrijwillige karakter van EMAS, aan de organisaties zelf wordt overgelaten te beoordelen in hoeverre de criteria, in termen van kosten en baten, haalbaar zijn.

De informatie in dit document is gebaseerd op rechtstreekse, door belanghebbenden zelf verstrekte gegevens, die vervolgens nader geanalyseerd zijn door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie. Een technische werkgroep, bestaande uit deskundigen en belanghebbenden in de sector, en het JRC hebben gezamenlijk een deskundige beoordeling gegeven en uiteindelijk de beschreven criteria opgesteld en goedgekeurd. Dit betekent dat de verstrekte informatie over de geschikte sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en de criteria voor topprestaties in dit document overeenstemmen met het niveau van milieuprestaties dat kan worden bereikt door de best presterende organisaties uit de sector. Wat de milieuverklaring betreft, verwijst artikel 4, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1221/2009 naar bijlage IV bij die verordening, waarin is bepaald dat de milieuverklaring ook informatie over de kernindicatoren en andere relevante bestaande milieuprestatie-indicatoren bevat. Naast de kernindicatoren wordt gerapporteerd over de zogenaamde „andere relevante bestaande milieuprestatie-indicatoren” (bijlage IV, letter C, punt 3) die betrekking hebben op de specifiekere milieuaspecten, zoals aangegeven in de milieuverklaring. Daartoe moet ook rekening worden gehouden met het SRD (bijlage IV, letter C, punt 3). Een organisatie kan, wanneer daarvoor gegronde technische redenen bestaan, tot de conclusie komen dat een of meer van de EMAS-kernindicatoren en een of meer van de sectorspecifieke indicatoren in het SRD niet relevant voor haar zijn en daarover geen verslag uitbrengen. Zo hoeft een detailhandelaar buiten de voedingssector bijvoorbeeld niet te rapporteren over indicatoren voor de energie-efficiëntie van de commerciële koeling van levensmiddelen, omdat dit op hem niet van toepassing is. Bij de keuze van de relevante indicatoren moet in overweging worden genomen dat sommige indicatoren nauw samenhangen met de uitvoering van bepaalde beste praktijken. De toepasbaarheid van deze indicatoren is dus beperkt tot organisaties die deze beste praktijken voor milieubeheer uitvoeren. Als een beste milieubeheerpraktijk geschikt is voor een organisatie, zelfs als ze niet wordt toegepast, is het echter aan te bevelen dat de organisatie ten minste over de bijbehorende indicator rapporteert, om een vergelijkbare uitgangswaarde vast te stellen.

De gegeven indicatoren zijn geselecteerd omdat ze het meest gebruikt worden door voorbeeldige organisaties in de sector. Organisaties kunnen controleren welke van de geselecteerde milieuprestatie-indicatoren (of passende alternatieven) per geval het meest geschikt zijn.

EMAS-milieuverificateurs controleren of en zo ja, hoe het SRD door de organisatie bij de opstelling van haar milieuverklaring in de overwegingen is betrokken (artikel 18, lid 5, onder d), van Verordening (EG) nr. 1221/2009). Dit betekent dat geaccrediteerde milieuverificateurs bij de uitvoering van hun activiteiten bewijzen van de organisatie moeten krijgen waaruit blijkt op welke wijze rekening is gehouden met het SRD. Zij controleren niet of voldaan wordt aan de beschreven criteria voor topprestaties, maar verifiëren bewijsmateriaal over hoe het SRD als leidraad is gebruikt om passende vrijwillige maatregelen vast te stellen die de organisatie kan uitvoeren om haar milieuprestaties te verbeteren.

EMAS-registratie is een continu proces. Dit betekent dat een organisatie, telkens wanneer zij van plan is om haar milieuprestaties te verbeteren (en haar milieuprestaties beoordeelt), het SRD raadpleegt over specifieke onderwerpen om inspiratie op te doen voor een stapsgewijze aanpak van aandachtspunten.

Structuur van het sectorale referentiedocument

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 gaat in op de juridische achtergrond van EMAS en beschrijft hoe dit document gebruikt moet worden, terwijl in hoofdstuk 2 het toepassingsgebied van dit SRD wordt afgebakend. Hoofdstuk 3 beschrijft in het kort de verschillende beste milieubeheerpraktijken („best environmental management practices”, BEMP's) en geeft informatie over de toepassing ervan, vooral met betrekking tot nieuwe en bestaande installaties en/of nieuwe en bestaande winkels, alsook tot kleine en middelgrote ondernemingen. Voor elke BEMP worden ook de geschikte milieuprestatie-indicatoren en de bijbehorende criteria voor topprestaties gegeven. Voor elk van de verschillende maatregelen en technieken die worden uiteengezet, wordt meer dan één milieuprestatie-indicator genoemd. Dit weerspiegelt het feit dat in de praktijk verschillende indicatoren worden gebruikt.

Hoofdstuk 4, tot slot, bevat een uitgebreide tabel met de meest relevante milieuprestatie-indicatoren, de bijbehorende toelichtingen en de ermee samenhangende criteria voor topprestaties.

2.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit SRD heeft betrekking op het milieubeheer van organisaties in de detailhandelsector. Deze sector wordt binnen de statistische classificatie van economische activiteiten, die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5), gekenmerkt met NACE-code 47 (NACE Rev. 2): „Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto's en motorfietsen”. De verkoop van diensten, bijvoorbeeld in het geval van restaurants, kappers en reisbureaus, valt niet hieronder.

Het SRD bestrijkt de gehele waardeketen voor de producten die in de detailhandel worden verkocht, zoals schematisch weergegeven in het volgende input-outputschema.

Image

De belangrijkste milieuaspecten die door de organisaties in de detailhandelsector moeten worden beheerd, zijn opgenomen in tabel 2.1.

Voor elke categorie worden in de tabel de aspecten getoond die in dit SRD aan de orde komen. Deze milieuaspecten zijn geselecteerd als de meest relevante voor detailhandelaren. Welke milieuaspecten door welke specifieke detailhandelaren moeten worden beheerd, moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Milieuaspecten zoals de behandeling van afvalwater, gevaarlijke afvalstoffen, biodiversiteit of materialen op andere gebieden dan die welke worden genoemd, kunnen ook relevant zijn.

Tabel 2.1.

Belangrijkste milieuaspecten die in dit document worden behandeld

Categorie

Aard (6)

Aspecten die in dit document worden behandeld

Energieprestatie

Direct

Bouw, verwarming, ventilatie en airconditioning („Heating, Ventilation and Air Conditioning”, HVAC), koeling, verlichting, apparaten, hernieuwbare energie, energiemonitoring

Emissies aan de lucht

Direct

Koelmiddelen

Toeleveringsketen

Indirect

Bedrijfsstrategieën, productprioritering, verbetermechanismen, het sturen van de keuze van de consument („choice editing”), milieucriteria, informatie en verspreiding, milieuetikettering (met inbegrip van huismerkproducten (7))

Transport en logistiek

Direct/indirect

Toezicht, aankoop, besluitvorming, vervoerswijzen, distributienetwerk, planning, verpakkingsontwerp

Afval

Direct

Voedselafval, verpakkingen, retoursystemen

Materialen en middelen

Direct

Papierverbruik

Water

Direct

Opvang en behandeling van regenwater

Invloed op de consument

Indirect

Milieuaspecten die verband houden met de consumptie, zoals plastic zakken

De gepresenteerde beste milieubeheerpraktijken (BEMP's) zijn daarom als volgt gegroepeerd:

BEMP's ter verbetering van de energieprestatie, met inbegrip van koelmiddelenbeheer;

BEMP's ter verbetering van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketens in de detailhandel;

BEMP's ter verbetering van logistieke en vervoersactiviteiten;

BEMP's betreffende afvalstoffen;

andere BEMP's (minder verbruik en gebruik van milieuvriendelijker papier voor commerciële publicaties, opvang en hergebruik van regenwater en het beïnvloeden van het milieugedrag van de consument).

De BEMP's hebben betrekking op de belangrijkste milieuaspecten van de sector.

3.   BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN, SECTORALE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN EN CRITERIA VOOR TOPPRESTATIES VOOR DE DETAILHANDEL

3.1.   Energieprestatie, met inbegrip van koelmiddelenbeheer

3.1.1.   Ontwerp en aanpassing achteraf van de bouwschil voor optimale energieprestatie

BEMP is dat de bouwschil van bestaande gebouwen van detailhandelaars wordt verbeterd om energieverlies tot een aanvaardbaar en haalbaar niveau te beperken door toepassing van verscheidene technieken, bijvoorbeeld die welke genoemd worden in tabel 3.1. BEMP is bovendien dat het ontwerp van de bouwschil zodanig wordt geoptimaliseerd dat deze voldoet aan veeleisende normen die verder gaan dan de bestaande verordeningen, met name voor nieuwe gebouwen.

Tabel 3.1.

Elementen van de bouwschil en bijbehorende technieken

Element van de bouwschil

Techniek

Muur/gevel/dak/vloer — plafond van kelder

Wijziging isolatiematerialen

Technieken om de isolatiedikte te vergroten

Vensters/beglazing

Overstappen op efficiëntere beglazing

Overstappen op efficiëntere sponningen en kozijnen

Zonwering

Het gebruik van externe en interne zonwering

Luchtdichtheid

Verbetering van de deuren

Snel openende en sluitende deuren

Afdichting

Bufferzones invoeren

Totale bouwschil

Oriëntatie

Onderhoud

Toepasbaarheid

Technisch is het haalbaar voor alle nieuwe en bestaande gebouwen of bouweenheden. Huurders kunnen mechanismen uitvoeren om eigenaren te beïnvloeden en moeten zich ervan bewust zijn dat de bouwschil een belangrijke rol speelt in hun energieprestatie. Het aanpassen van de bouwschil vereist aanzienlijke investeringen. Algemeen levert deze BEMP kostenbesparingen op. De terugverdientijd is echter lang. Het is daarom aan te bevelen deze BEMP toe te passen in combinatie met andere ingrijpende renovaties van de winkel (bv. winkelindeling, verlichting, veiligheid, constructie, uitbreidingen enz.) om de kosten ervan te drukken.

De toepasbaarheid van deze BEMP voor kleine ondernemingen  (8) is meestal vrij beperkt vanwege de hoge investeringen die ervoor nodig zijn en de geringe invloed van kleine ondernemingen op de kenmerken van het gebouw waarin zij gevestigd zijn.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i1)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar.

(i2)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar in termen van primaire energie.

(b1)

Specifiek energieverbruik per m2 van verkoopoppervlakte voor verwarming, koeling en klimaatregeling kleiner of gelijk aan 0 kWh/m2/jaar indien de restwarmte van koeling kan worden teruggewonnen. Anders: lager of gelijk aan 40 kWh/m2/jaar voor nieuwe gebouwen en 55 kWh/m2/jaar voor bestaande gebouwen (9).

3.1.2.   Ruimten ontwerpen voor bestaande en nieuwe systemen voor verwarming, ventilatie en airconditioning

BEMP is dat bestaande HVAC-systemen (verwarming, ventilatie en airconditioning) worden aangepast om het energieverbruik te verminderen en de luchtkwaliteit in gebouwen te verbeteren. BEMP is dat het ontwerp van HVAC-systemen in nieuwe gebouwen met behulp van innovatieve systemen wordt geoptimaliseerd om de primaire-energievraag te verminderen en de efficiëntie te verhogen.

De toepassing van beste ontwerppraktijken moet optimale integratie in de bouwschil mogelijk maken, waarbij een te grote capaciteit van de systemen vermeden wordt en de oriëntatie van het gebouw benut wordt om het algehele energieverbruik tot een minimum te beperken. In het bijzonder kan voor nieuwe winkels het volgende relevant zijn: het gebruik van beglazing, restwarmte van het koelsysteem, hernieuwbare energie, warmtepompen en andere innovatieve systemen. Systemen voor het bewaken van de luchtkwaliteit in gebouwen en voor energiebeheer worden beschouwd als de beste praktijken op het gebied van HVAC-onderhoud.

Toepasbaarheid

Deze BEMP is volledig toepasbaar in nieuwe gebouwen. In elk bestaand gebouw kan het HVAC-systeem worden aangepast om het energieverbruik te verminderen, hoewel het effect daarvan beïnvloed wordt door de kenmerken van het gebouw. De invloed van het klimaat is van groot belang voor de keuze van de toe te passen technieken. Nieuwe HVAC-systemen in een bestaand gebouw, bv. warmtekrachtkoppelingsinstallaties, warmteterugwinningssystemen en geïntegreerd-ontwerpconcepten, zoals de passiefhuisstandaard, kunnen gedeeltelijk worden toegepast met aanvaardbare economische prestaties. De winkelindeling is van grote invloed op de HVAC-prestaties. Met name de ontwerpspecificaties die betrekking hebben op het koelproces waarin een enorme hoeveelheid restwarmte kan worden teruggewonnen, zijn in dit verband van belang.

Het is mogelijk dat kleine ondernemingen slechts een zeer geringe invloed hebben op het HVAC-ontwerp. Toch is het belangrijk dat ze deelnemen aan de uitvoering en aanbeveling van de beschreven BEMP.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i1)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar.

(i2)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar in termen van primaire energie.

(b1)

Specifiek energieverbruik per m2 van verkoopoppervlakte voor verwarming, koeling en klimaatregeling kleiner of gelijk aan 0 kWh/m2/jaar indien de restwarmte van koeling kan worden teruggewonnen. Anders: lager of gelijk aan 40 kWh/m2/jaar voor nieuwe gebouwen en 55 kWh/m2/jaar voor bestaande gebouwen.

3.1.3.   Het gebruik van geïntegreerd-ontwerpconcepten voor gebouwen

BEMP is dat geïntegreerd-ontwerpconcepten worden gebruikt voor het hele gebouw of delen daarvan om de energiebehoefte van de winkel te verlagen. Geïntegreerde concepten beperken het energieverbruik en de bijbehorende kosten van een gebouw, terwijl tegelijkertijd gezorgd wordt voor aangename temperaturen voor de gebruikers van het gebouw. In tabel 3.2 worden ter illustratie enkele vereisten gegeven.

Tabel 3.2.

Voorbeelden van vereisten voor geïntegreerd-ontwerpconcepten

Vereisten

Voorbeelden van maatregelen om aan de vereisten te voldoen

De energiebehoefte van het gebouw voor de verwarming en koeling van ruimten moet lager zijn dan 15 kWh/m2/jaar

De specifieke warmtebelasting mag niet meer zijn dan 10 W/m2

Het gebouw mag niet meer lucht lekken dan 0,6 maal zijn volume per uur

Het totale gebruik van primaire energie mag niet hoger zijn dan 120 kWh/m2/jaar

Betere isolatie. Aanbevolen U-waarden lager dan 0,15 W/m2K

Ontwerp zonder thermische bruggen

U-waarden vensters lager dan 0,85 W/m2K

Luchtdicht. Mechanische ventilatie met warmteterugwinning uit afvoerlucht

Installeren van thermische systemen op zonne-energie of warmtepompen (in de eindvraag naar energie is de bijdrage van zonne-energie en omgevingsenergie die ter plaatse worden gebruikt om warmte te produceren, niet inbegrepen)

Toepasbaarheid

Geïntegreerde concepten worden meestal uitgevoerd tijdens het ontwerp van nieuwe gebouwen. Het concept is deels geschikt voor bestaande gebouwen, aangezien diverse elementen zonder hoge investeringskosten kunnen worden geïntegreerd. De klimatologische omstandigheden kunnen ook van invloed zijn op het besluit om dit concept toe te passen. De passiefhuisstandaard bijvoorbeeld, is voornamelijk ontwikkeld door Duitse en Zweedse onderzoekers, maar kan ook in een warmer klimaat worden toegepast. De investeringskosten van een gebouw dat is ontworpen volgens voorbeeldige geïntegreerde benaderingen zijn maximaal 10-15 % hoger dan die van een conventioneel gebouw. Het bouwontwerp van passiefhuizen is volgens de levenscycluskostenanalyse het voordeligst, aangezien het benodigde verwarmingssysteem relatief eenvoudig en de geïnstalleerde verwarmingscapaciteit beperkt is.

Voor kleine ondernemingen kan het gebruik van geïntegreerd-ontwerpconcepten om de energiebehoefte van nieuwe gebouwen tot een minimum terug te brengen, worden beschouwd als een kostenefficiënte inkoopactiviteit die geen andere specifieke beperking heeft dan de extra initiële investering.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i1)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar.

(i2)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar in termen van primaire energie.

(b1)

Specifiek energieverbruik per m2 van verkoopoppervlakte voor verwarming, koeling en klimaatregeling kleiner of gelijk aan 0 kWh/m2/jaar indien de restwarmte van koeling kan worden teruggewonnen. Anders: lager of gelijk aan 40 kWh/m2/jaar voor nieuwe gebouwen en 55 kWh/m2/jaar voor bestaande gebouwen.

3.1.4.   Integratie van koelapparatuur en HVAC-producten

BEMP is dat de restwarmte van de koelcyclus wordt teruggewonnen en optimaal wordt gebruikt. Levensmiddelenbedrijven kunnen onder bepaalde omstandigheden zelfs nadat de warmte voor het verwarmen van ruimten is gebruikt, overtollige warmte produceren die kan worden gebruikt voor andere delen van hetzelfde gebouw of voor andere gebouwen.

Toepasbaarheid

De maatregelen moeten in aanmerking worden genomen voor nieuwe of bestaande gebouwen van levensmiddelenbedrijven en het functioneren van deze systemen zou verschillende resultaten hebben, afhankelijk van verschillende factoren.

—   Omvang en gebruik van het gebouw: grote warenhuizen delen het gebouw waarin zij gevestigd zijn doorgaans met andere bedrijven. De „buren” (bv. kleine winkels in een winkelcentrum) zijn dus potentiële afnemers van de overtollige warmte. Door de bank genomen zou een kruidenier met een typische koellast en een geoptimaliseerde bouwschil genoeg energie terugwinnen om zijn eigen oppervlakte tweemaal te verwarmen.

—   HVAC-ontwerp en –onderhoud: alle elementen van het HVAC-systeem moeten correct ontworpen en onderhouden worden. Warmteterugwinning uit afvoerlucht, vraaggestuurde ventilatie met CO2-sensoren en bewaking van de luchtdichtheid en de kwaliteit van de binnenlucht zijn technieken die ten zeerste worden aanbevolen.

—   De koellast: kleinere winkels bieden meer gekoelde goederen aan per vierkante meter van de verkoopoppervlakte en de koelingsefficiëntie is lager. Daarnaast is de tendens van belang dat er steeds meer gekoelde goederen verkrijgbaar zijn. De omvang van de winkel is niet van invloed op de technische toepasbaarheid van geïntegreerde benaderingen. Wel is het hele systeem minder kostenefficiënt voor kleine winkels.

—   Klimatologische omstandigheden: in een koud klimaat is de koellast lager dan in warme regio's. Tegelijkertijd is de warmtevraag van Noord-Europese gebouwen hoog, zodat de integratie afhankelijk is van de kwaliteit van de bouwschil. Voor de warmste klimaten, bv. de mediterrane landen van Europa, kan de koelingbehoefte zeer aanzienlijk zijn en de luchtdichtheid van het gebouw kan leiden tot hogere interne winsten. Een optimaal ventilatieontwerp is daarom noodzakelijk. Andere aanbevolen technieken zijn mechanische koeling 's nachts en een variabele binnentemperatuur (bv. 21-26 °C).

—   Omgevingstemperatuur: er is, afhankelijk van het ontwerp van het systeem, een grens aan de mate waarin de omgevingstemperatuur in de koelcyclus kan worden geïntegreerd, wanneer niet voldoende afvalwarmte wordt gegenereerd om in de gebouwen een aangename temperatuur te houden. Het kan nodig zijn een extra verwarmingsbron te installeren, maar ook hier geldt dat dit afhankelijk is van de kwaliteit van de bouwschil.

—   Eigendom van het gebouw: veel winkels zijn geïntegreerd in een appartementencomplex of commercieel gebouw dat eigendom is van een derde partij. Bij de verbetering van warmteterugwinning moeten dus de feitelijke eigenaren van het gebouw betrokken worden.

Deze BEMP is toepasbaar op alle nieuwe en bestaande koelsystemen die in nieuwe of gerenoveerde winkels worden geïnstalleerd, en is (gelet op de bovenstaande voorwaarden) volledig toepasbaar op kleine ondernemingen. Niettemin zullen kleine bedrijven wellicht technische ondersteuning moeten inhuren.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i1)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar.

(i3)

Uit het koelsysteem teruggewonnen warmte per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar.

(b2)

Energieverbruik voor de verwarming van ruimten 0 kWh/m2/jaar (geen verwarmingssysteem), als de restwarmte van koeling kan worden teruggewonnen.

3.1.5.   Toezicht op de energieprestatie van winkels

BEMP is dat het energieverbruik van de processen binnen een winkel wordt gecontroleerd (in ieder geval dat van de meest energieverbruikende processen zoals verwarming, koeling, verlichting enz.), alsmede op het niveau van de hele winkel en/of organisatie. Ook is het BEMP om het energieverbruik (per proces) af te zetten tegen dat van andere, vergelijkbare winkels en preventieve en corrigerende maatregelen uit te voeren.

Toepasbaarheid

Een controlesysteem kan op elke willekeurige verkoopformule worden toegepast. Er zullen extra middelen moeten worden uitgetrokken als de bedrijfsvoering niet adequaat gestructureerd is. Deze praktijk kan extra inspanningen vergen van bestaande winkels.

Het is mogelijk dat kleine ondernemingen die één of enkele winkels beheren, een goede bedrijfsvoeringsstructuur nodig zullen hebben, alsook een aanpak waarin de verantwoordelijkheid gedeeld wordt voor het instellen en onderhouden van een passend controlesysteem. Bestaande winkels kunnen bij de toepassing van deze BEMP stuiten op problemen in verband met de betaalbaarheid ervan.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i4)

Uitvoering van een controlesysteem (j/n)

(i5)

Percentage gecontroleerde winkels

(i6)

Aantal gecontroleerde processen

(b3)

100 % van de winkels en processen wordt gecontroleerd en cijfers van het energieverbruik worden jaarlijks gerapporteerd (op basis van de uitkomsten van een jaarlijkse energieaudit) (*).

(b4)

Benchmarkingmechanismen ten uitvoer gelegd.

3.1.6.   Efficiënte koeling, met inbegrip van het gebruik van koelmiddelen

BEMP is dat in het koelsysteem van een kruidenierszaak energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd, in het bijzonder het afdekken van koelvitrines met glazen deksels, waarbij het potentieel voor energiebesparing relevante milieuvoordelen oplevert.

BEMP is dat in kruidenierszaken natuurlijke koelmiddelen worden gebruikt, aangezien dit het milieueffect aanmerkelijk zou beperken, en dat lekkage wordt vermeden door ervoor te zorgen dat koelinstallaties hermetisch gesloten zijn en goed worden onderhouden.

Toepasbaarheid

Deze praktijk is toepasbaar voor detailhandelaren in de voedingssector met een aanmerkelijke koellast. De kosten van het afdekken van koelkisten kan in korte tijd worden terugverdiend (minder dan drie jaar), terwijl de verwachte besparingen 20 % of hoger zijn. Het afdekken van vitrines kan ook van invloed zijn op het thermisch gedrag van de winkel, evenals op de vochtigheidsgraad van het binnenmilieu. Daarnaast kan de toepassing van natuurlijke koelmiddelen, afgezien van het milieuvoordeel ervan, onder bepaalde omstandigheden het energieverbruik van de levensmiddelenwinkel verlagen.

De toepasbaarheid voor kleine ondernemingen is mogelijk beperkt tot organisaties die gebruikmaken van commerciële koelsystemen, zowel verplaatsbare systemen die overal kunnen worden aangesloten, als externe systemen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i1)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar.

(i7)

Specifiek (lineair) energieverbruik voor koeling per meter vitrine en per jaar.

(i8)

Percentage winkels dat natuurlijke koelmiddelen gebruikt.

(i9)

Lekkagebeheersing (% van het koelmiddel).

(b5)

100 % afdekking van vitrines met lage temperatuur.

(b6)

100 % gebruik van koelkamers (bv. in zelfbedieningswinkels) of 100 % afdekking van koelvitrines met medium temperatuur, waarbij dit kan leiden tot energiebesparingen van meer dan 10 %.

(b7)

Specifiek (lineair) energieverbruik voor koeling van 3 000  kWh/m/j.

(b8)

Algemeen gebruik van natuurlijke koelmiddelen.

3.1.7.   Efficiënte verlichting

BEMP is dat strategieën worden ontwikkeld voor slimme verlichting met een hogere efficiëntie en een lager verbruik, dat daglicht wordt gebruikt zonder de verkoopformule aan te tasten en dat gebruikgemaakt wordt van intelligente controles, een passend systeemontwerp en de efficiëntste verlichtingsinstallaties om optimale verlichtingsniveaus te waarborgen.

Toepasbaarheid

Deze techniek is toepasbaar op elke verkoopformule. Ook voor specifieke verlichting voor marketingdoeleinden is de techniek relevant. Er moet echter zorgvuldig rekening worden gehouden met de invloed van meer beglazing — waardoor meer kan worden gebruikgemaakt van daglicht — op het thermische evenwicht van de winkel. Het vaststellen van een optimale verlichtingsstrategie en het gebruiken van de efficiëntste apparatuur kan leiden tot besparingen van meer dan 50 % in vergelijking met de huidige prestaties.

Het gebruiken van slimme verlichtingssystemen en efficiënte apparaten is haalbaar voor kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i1)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 verkoopoppervlakte en per jaar.

(i10)

Geïnstalleerd lichtvermogen per m2.

(b9)

Geïnstalleerd lichtvermogen lager dan 12 W/m2 voor supermarkten en 30 W/m2 voor speciaalzaken (10).

3.1.8.   Secundaire maatregelen ter verbetering van de energieprestatie

BEMP is dat energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd in distributiecentra, dat het energieverbruik periodiek wordt gecontroleerd in het kader van het milieubeheersysteem, dat personeel regelmatig trainingen in energiebesparing krijgt en dat de inspanningen van de organisatie op het gebied van energiebesparing intern en extern worden bekendgemaakt.

Toepasbaarheid

Ongeacht de omvang, soort of geografische locatie van de detailhandel kan een alomvattend energiebeheersysteem worden ingesteld dat rekening houdt met apparaten, distributiecentra, specifiek energieverbruik of communicatie en training.

Voor kleine ondernemingen zijn de aanschaf van efficiënte apparatuur, opleiding van personeel en communicatie haalbare en betaalbare maatregelen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i1)

Specifiek energieverbruik van de winkel per m2 (verkoopoppervlakte) en per jaar.

(i10)

Geïnstalleerd licht- en/of apparaatvermogen per m2.

(i11)

Energiebeheersysteem (11) aanwezig waarmee voortdurende verbetering wordt gestimuleerd (j/n).

(b10)

100 % van de distributiecentra die uitsluitend leveren aan de betreffende detailhandelaar, wordt gecontroleerd.

3.1.9.   Gebruik van alternatieve energiebronnen

BEMP is dat, na het minimaliseren van de energiebehoefte, hernieuwbare energiebronnen in winkels worden geïntegreerd. Voldoen aan de energiebehoefte met hernieuwbare energie heeft aanzienlijke milieuvoordelen. Het is echter cruciaal om eerst de energiebehoefte te verlagen en de energie-efficiëntie te verhogen, zoals uiteengezet in 3.1.1-3.1.8 en vervolgens hernieuwbare energiebronnen te integreren om te voldoen aan de resterende energiebehoefte. Ook moet de installatie van warmtepompen en warmtekrachtkoppelingssystemen worden overwogen.

Toepasbaarheid

Deze techniek is in beginsel toepasbaar op elke winkelindeling. Belangrijke beperkingen zijn de beschikbaarheid van hernieuwbare energiebronnen, de toegankelijkheid van land- en dakinstallaties en de stabiliteit van de vraag ten aanzien van warmtekrachtkoppelingssystemen.

Groene inkoop kan een goede oplossing zijn voor micro-ondernemingen. Voor kleine ondernemingen is het gebruik van hernieuwbare energie of alternatieve energiebronnen haalbaar.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i12)

Specifieke opwekking van alternatieve energie ter plaatse of in de buurt per m2 verkoopoppervlakte per energiebron.

(i13)

Ter plaatse of in de buurt geproduceerde hernieuwbare energie, uitgedrukt als aandeel van het energieverbruik van de winkel (12).

(b11)

Energiegebruik van gebouwen (winkels of distributiecentra) is bijna nul wanneer het in de lokale situatie mogelijk is hernieuwbare energie ter plaatse of in de buurt te produceren.

3.2.   Toeleveringsketen detailhandel

Image

3.2.1.   Integreren van de milieuduurzaamheid van de toeleveringsketen in de bedrijfsstrategie en -activiteiten

BEMP is dat het hoogste managementniveau de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen in de bedrijfsstrategie integreert, en dat speciaal daarvoor aangewezen leidinggevend personeel (idealiter binnen een speciale eenheid) de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen in alle kleinhandelsactiviteiten coördineert. Maatregelen moeten ten minste worden afgestemd tussen personen of afdelingen die verantwoordelijk zijn voor inkoop, productie, kwaliteitsborging, vervoer en logistiek, en marketing. Het is met name van belang dat er kwantitatieve milieuduurzaamheidsdoelstellingen worden vastgesteld die op grote schaal worden gecommuniceerd en zwaar meewegen in de besluitvorming op ondernemingsniveau. Deze fungeren enerzijds als indicator en anderzijds als stimulans voor maatregelen ter verbetering van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen. In figuur 3.1 wordt een reeks maatregelen voorgesteld als beste praktijk voor stelselmatige verbetering van de toeleveringsketen. De maatregelen zijn vastgesteld aan de hand van chronologische volgorde en milieueffectiviteit. BEMP is dat deze reeks maatregelen wordt uitgevoerd (waarin ook hierna beschreven BEMP's worden weerspiegeld).

Toepasbaarheid

Iedere detailhandelaar kan een strategie voor ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen integreren in zijn beheerstructuur en -activiteiten. Voor grote detailhandelaren is deze BEMP complexer en vereist ze uitgebreide opleiding en reorganisatie om ecologisch duurzame inkoopprioriteiten te stellen. Het integreren van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen in detailhandelorganisaties kan leiden tot een verbetering van de economische prestaties op de lange termijn doordat een sterke merkidentiteit met meerwaarde gecreëerd wordt en gezorgd wordt voor een efficiënte en duurzame levering van producten in de toekomst.

Voor kleine ondernemingen zijn dergelijke maatregelen waarschijnlijk relatief eenvoudig uitvoerbaar en kunnen ze gepaard gaan met een verandering in de marktpositionering waarmee nadruk wordt gelegd op een duurzamer productassortiment met toegevoegde waarde.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i14)

Openbare rapportage van kwantitatieve, bedrijfsbrede doelstellingen die specifiek verband houden met het verbeteren van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketens van prioritaire producten.

(i15)

De aanwezigheid van een afdeling op hoog niveau die verantwoordelijk is voor het aansturen en coördineren van maatregelen op het gebied van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen.

(i16)

Kwantitatieve interne prestatiedoelen (bv. voor individuele werknemers) die specifiek gerelateerd zijn aan de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketen.

(b12)

Systematische uitvoering van programma's ter verbetering van de toeleveringsketen in alle prioritaire productgroepen.

3.2.2.   Beoordeling van de toeleveringsketen van de kernproducten om prioritaire producten, leveranciers en verbetermogelijkheden te identificeren en effectieve verbetermechanismen voor de producttoeleveringsketen vast te stellen

Conform de reeks BEMP's voor het verbeteren van de ecologische duurzaamheid van de toeleveringsketens in de detailhandel (figuur 3.1) moeten detailhandelaren via een milieueffectbeoordeling van de producttoeleveringsketens vaststellen welke prioritaire producten, processen en leveranciers in aanmerking komen voor verbetering. Daartoe moeten zij gebruikmaken van wetenschappelijke informatie en instrumenten voor de beoordeling van de levenscyclus en overleggen met deskundigen (bv. ngo's). Vervolgens moeten de detailhandelaren bepalen welke relevante verbetermogelijkheden beschikbaar zijn voor prioritaire productgroepen. Een belangrijk aspect hiervan is de vaststelling van relevante, algemeen erkende milieunormen van derde partijen die kunnen worden gehanteerd om hogere prestatieniveaus van leveranciers en/of producten op milieugebied aan te geven. De toepasbaarheid en het niveau van milieubescherming van dergelijke normen lopen sterk uiteen.

Sommige normen zijn algemeen toepasbaar (tabel 3.4 tot en met tabel 3.7) en de beste praktijk is in dat geval ervoor te zorgen dat alle leveranciers/producten volgens deze normen gecertificeerd zijn. Met Richtlijn 2010/30/EU (de richtlijn energie-etikettering) is een rechtskader geschapen dat consumenten maar ook detailhandelaren in staat stelt te kiezen voor producten uit de hoogste energie-efficiëntieklasse. Andere normen zijn niet gebaseerd op criteria die op grote schaal kunnen worden toegepast om de ecologische duurzaamheid van alle producten en leveranciers te verbeteren, maar zijn in plaats daarvan bedoeld om toonaangevende producten aan te wijzen (tabel 3.3). De EU-milieukeur wordt bijvoorbeeld toegekend aan producten waarvan de milieuprestatie gedurende de levenscyclus gelijk is aan die van de beste 10-20 % van de producten binnen de desbetreffende categorie. De beste praktijk voor veeleisende normen, zoals milieukeuren van ISO-type I (14) en biologische normen, is te bevorderen dat consumenten daarvoor kiezen.

Tabel 3.3.

Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van toonaangevende certificeringsnormen voor „milieuvriendelijke producten” en de productgroepen waarop zij van toepassing zijn

Standaard

Productgroepen

Blue Angel

EU-milieukeur

Nordic Swan

EU-energie-etikettering (hoogste efficiëntieklasse)

Non-foodproducten

Biologisch (overeenkomstig Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (15) en Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (16)). Omvat GOTS, KRAV, Soil Association, BioSuisse enz.

Levensmiddelen en natuurlijke vezelproducten

Voor algemeen toepasbare normen wordt een eenvoudig classificatiesysteem voorgesteld, waarin een aantal algemeen toegepaste normen als voorbeeld worden gebruikt. In tabel 3.4 worden voorgestelde criteria beschreven waaraan producten en de productie ervan zouden moeten voldoen volgens verschillende normen. Afhankelijk van de criteria kan een norm worden beschouwd als „basisnorm”, „betere norm” of „voorbeeldige norm”.

Tabel 3.4.

Voorgestelde classificatiecriteria voor „basisnormen”, „betere normen” en „voorbeeldige normen” voor producten die door de detailhandelaren wordt verkocht

Basisnorm

Betere norm

Voorbeeldige norm

overeenstemming met lokale regelgeving

bijhouden van gegevens voor belangrijke milieuaspecten

uitvoering van een algemeen beheerplan

in bepaalde gevallen: uitsluiting van de schadelijkste praktijken of producten

in bepaalde gevallen: benchmarks voor een minderheid van de belangrijke milieuaspecten

specifieke beheerpraktijken die in verband worden gebracht met aanzienlijke milieuverbeteringen

naleving van kwantitatieve benchmarks voor milieuprestaties

aangetoonde voortdurende verbetering binnen een nauwkeurig omschreven kader

specifieke, robuuste en volledige voorschriften met betrekking tot belangrijke milieuaspecten waaraan producten moeten voldoen om te kunnen worden gecertificeerd als ecologisch duurzaam

Voorbeelden van basis-, betere en voorbeeldige milieunormen en de productgroepen waarop zij van toepassing zijn, staan in respectievelijk tabel 3.5, tabel 3.6 en tabel 3.7.

De tabellen 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8 bevatten indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden die geen officiële goedkeuring vormen van de basis-, betere en voorbeeldige normen voor de productgroepen.

Tabel 3.5.

Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van basismilieunormen en de productgroepen waarop zij van toepassing zijn

Standaard

Productgroepen

GlobalGAP (goede landbouwpraktijken) en de benchmarknormen

Gewassen en vee

Öko-Tex 1000

Textiel

Certificering van nationale/regionale productie (bv. de Red Tractor-certificering voor producten van Britse oorsprong)

Alle producten

Rode lijst van vissoorten (afvoeren van de lijst)

Vissen


Tabel 3.6.

Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van betere milieunormen en de initiatieven en productgroepen waarop zij van toepassing zijn

Normen en initiatieven

Productgroepen

BCI (Better Cotton Initiative)

Katoenproducten

BCRSP (Basel Criteria on Responsible Soy Production)

Soja (diervoeders ter ondersteuning van zuivelproducten, eieren en vlees)

BSI (Better Sugarcane Initiative)

Suikerproducten

4C (Common Code for the Coffee Community Association)

Koffie

Fair Trade

Landbouwproducten uit ontwikkelingslanden

RA (Rainforest Alliance)

Landbouwproducten uit de tropen

RSPO (Round Table on Sustainable Palm Oil)

Palmolieproducten

PEFC (Programme for the Endorsement of Forestry Certification)

Hout en papier

RTRS (Round Table on Responsible Soy)

Soja (diervoeders ter ondersteuning van zuivelproducten, eieren en vlees)

UTZ

Cacao, koffie, palmolie, thee


Tabel 3.7.

Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van voorbeeldige milieunormen en de initiatieven en productgroepen waarop zij van toepassing zijn

Standaard

Productgroepen

FSC (Forest Stewardship Council)

Hout en papier

MSC (Marine Stewardship Council)

In het wild gevangen eetbare zeevis en schaal- en schelpdieren

Wanneer er geen algemeen toepasselijke milieunormen beschikbaar zijn, is de beste praktijk dat de detailhandelaar ofwel in contractuele overeenkomsten milieucriteria opneemt die betrekking hebben op kritieke milieuaspecten binnen de toeleveringsketen, ofwel de prestaties van de toeleveringsketen verbetert middels het verspreiden van beste praktijken en benchmarking van de milieuprestaties.

Toepasbaarheid

Iedere detailhandelaar kan vaststellen welke verbetermechanismen voor de toeleveringsketen het effectiefst zijn. Voor grote detailhandelaren met huismerkproducten zijn alle aspecten van dit BEMP uitvoerbaar.

Voor kleine ondernemingen is deze techniek beperkt tot het aanwijzen van prioritaire producten voor het sturen van de keuze van de consument of groene inkoop op basis van de certificering van derden. Het uitvoeren van een systematische en doelgerichte aanpak in de loop der tijd brengt geen aanmerkelijke uitgaven met zich mee.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i17)

Percentage van de totale verkoop dat vertegenwoordigd wordt door producten uit toeleveringsketens die vanuit milieuoogpunt zijn verbeterd door gebruik te maken van certificering, of normen van de detailhandelaar, of interventie.

(i18)

Aantal toeleveringsketens van prioritaire producten die in hoge mate milieuvriendelijker zijn geworden (verbeterde producten vertegenwoordigen ten minste 50 % van de waarde van de verkoop binnen de groep) door toepassing van beste praktijken.

(b13)

Uitvoering van de systematische beoordeling (onafhankelijk of via consortia) van toeleveringsketens van kernproducten.

3.2.3.   De keuze van de consument sturen en groene inkoop van prioritaire productgroepen op basis van de certificering door derde partijen

BEMP is dat de minst duurzame producten (bv. bedreigde soorten) worden uitgesloten en dat ernaar wordt gestreefd dat 100 % van de afzet van producten die zijn aangemerkt als prioritair voor de verbetering van het milieu, overeenkomstig milieunormen van derden wordt gecertificeerd. Milieunormen zijn van toepassing op producten en/of leveranciers en worden in grote lijnen ingedeeld als basisnorm, betere norm of voorbeeldige norm aan de hand van de striktheid en omvattendheid van de milieueisen waaraan voldaan moet worden (zie tabel 3.8 voor indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden). BEMP is dat de hoogste algemeen aanvaarde milieunorm die beschikbaar is, wordt toegepast.

Tabel 3.8.

Indicatieve en niet-uitputtende voorbeelden van beste praktijken die het fundament vormen van criteria voor topprestaties voor deze BEMP in alle productgroepen

Productgroep

Voorbeelden van beste praktijken

(feitelijk of beoogd aandeel van de afzet voor verschillende normen)

Koffie, thee

100 % Fair Trade; 100 % 4C

Groente en fruit

100 % Global GAP

Vetten en oliën

100 % RSPO; 100 % RTRS

Eetbare zeevis en schaal- en schelpdieren

100 % MSC

Suiker

100 % Fair Trade

Textiel

100 % BCI

Hout en papier

100 % FSC

Toepasbaarheid

Deze BEMP is van toepassing op alle detailhandelaren. Het criterium voor topprestatie wordt uitgedrukt in relatie tot huismerkproducten die door grotere detailhandelaren worden verkocht.

Kleine ondernemingen zonder huismerk moeten de producten die het schadelijkst zijn voor het milieu vermijden (bv. bedreigde vissoorten) en merkproducten in voorraad nemen die zijn gecertificeerd volgens relevante milieunormen (bv. tabel 3.3).

Milieunormen van derden bestrijken mogelijk niet alle relevante milieuaspecten en processen in de toeleveringsketen, en niet voor alle productgroepen zijn er rigoureuze, algemeen toepasbare milieunormen beschikbaar. In het geval van productgroepen die niet in tabel 3.8 worden genoemd, kan de toeleveringsketen worden verbeterd door handhaving van vereisten voor producten/leveranciers, interventie door de detailhandelaar (bv. benchmarking van leveranciers) en promotie van toonaangevende „eco-producten”, zoals wordt beschreven in volgende BEMP's.

Als milieucertificering wordt aangemerkt als criterium waaraan moet worden voldaan om voor levering in aanmerking te komen, zijn de kosten van naleving en certificering voor rekening van de leveranciers en worden ze niet doorberekend aan detailhandelaren. Het is echter beste praktijk dat detailhandelaren hun bestaande leveranciers helpen zich te laten certificeren. In dat geval worden de kosten gedeeld. Voor leveranciers kunnen nalevingskosten worden beschouwd als een investering om een grotere toegang tot de markt te creëren en eventueel prijstoeslagen door te voeren. Voor detailhandelaren kunnen de extra kosten in verband met deze techniek worden afgewogen tegen de beperking van risico's in de toeleveringsketen en mogelijke voordelen op het gebied van prijsstelling en marketing.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i19)

Percentage binnen een bepaalde productgroep verkochte producten dat is gecertificeerd volgens een bepaalde milieunorm van een derde, volgens afzetwaarde

(i20)

De striktheid en omvattendheid van de milieunorm van de derde partij, zoals in grote lijnen aangeduid door de classificatie als basisnorm, betere norm of voorbeeldige norm

(i21)

Aantal productgroepen waarin meer dan de helft van de verkochte producten is gecertificeerd volgens een milieunorm van een derde partij

(b14)

De detailhandelaar toont aan dat hij op schema zit wat betreft de uitvoering van een gedetailleerd plan waarmee beoogd wordt 100 % van de huismerkproducten binnen bepaalde productgroepen, bijvoorbeeld koffie, thee, vetten en oliën, suiker en textiel, te certificeren volgens een „betere milieunorm” (tabel 3.6).

(b15)

De detailhandelaar toont aan dat hij op schema zit wat betreft de uitvoering van een gedetailleerd plan waarmee beoogd wordt 100 % van productgroepen zoals eetbare zeevis en schaal- en schelpdieren, hout en papier, te certificeren volgens een „voorbeeldige milieunorm” (tabel 3.7).

3.2.4.   Handhaving van de milieueisen voor de leveranciers van prioritaire productgroepen

BEMP is dat milieucriteria voor prioritaire producten en de leveranciers daarvan worden vastgesteld, die specifiek gericht zijn op geconstateerde kritieke milieuaspecten, en dat op de naleving van deze criteria wordt toegezien middels controles van producten en leveranciers.

Toepasbaarheid

Deze BEMP is toepasbaar voor grote detailhandelaren en voor prioritaire huismerkproducten. De controle van de milieuprestaties van de leverancier kan worden geïntegreerd in de systemen voor sociale audits en controle van de productkwaliteit om op die manier de extra kosten tot een minimum te beperken. Voor leveranciers kunnen de nalevingskosten worden afgewogen tegen een betere vraagzekerheid en meer afzetmogelijkheden voor hun producten en tegen eventuele prijstoeslagen die ze als gevolg daarvan kunnen verwezenlijken. Voor detailhandelaren kunnen de kosten worden afgewogen tegen een verlaagd reputatierisico en minder, met niet-duurzame praktijken samenhangende, bedrijfsrisico's in de toeleveringsketen op de middellange termijn, evenals tegen prijstoeslagen en afzetpremies die ze als gevolg daarvan kunnen verwezenlijken.

Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i22)

Percentage verkochte huismerkproducten binnen een productgroep dat voldoet aan nader omschreven milieueisen.

(i23)

De milieuprestatie waar deze eisen voor staan.

(i24)

Percentage nalevingsdoelen voor de productgroepen waarvoor een programma voor de algemene naleving wordt uitgevoerd.

(i25)

Aantal productgroepen waarin meer dan de helft van de verkochte producten voldoet aan specifieke milieueisen.

(b16)

100 % van de verkochte huismerkproducten binnen een productgroep voldoet aan door de detailhandelaar vastgestelde milieueisen.

3.2.5.   Prestatieverbetering van leveranciers stimuleren door middel van benchmarking en verspreiding van beste praktijken

BEMP is dat wordt gestreefd naar verbetering bij de leverancier door informatie-uitwisselingssystemen op te zetten die kunnen worden gebruikt voor het benchmarken van leveranciers en door verspreiding van betere beheerpraktijken. Dit laatste aspect kan de leverancier helpen te voldoen aan normen van derden en door detailhandelaren gedefinieerde criteria.

Toepasbaarheid

Deze BEMP is toepasbaar voor grote detailhandelaren en voor prioritaire huismerkproducten. Detailhandelaren kunnen leveranciers een kleine prijstoeslag bieden om hen aan te moedigen deel te nemen aan verbeterprogramma's. Ook kunnen ze betalen voor gegevensverzameling en verspreiding van technieken voor betere beheerpraktijken. Deze kosten moeten worden afgewogen tegen een verlaagd reputatierisico en minder, met niet-duurzame praktijken samenhangende, bedrijfsrisico's in de toeleveringsketen op de middellange termijn, evenals tegen prijstoeslagen die detailhandelaren als gevolg daarvan kunnen doorvoeren. Het dividend van geconstateerde efficiëntieverbeteringen kan door middel van een contractuele overeenkomst worden gedeeld met detailhandelaren.

Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i26)

Percentage verkochte huismerkproducten die afkomstig zijn van leveranciers die deelnemen aan detailhandelprogramma's ter verbetering van milieuprestaties.

(i27)

Het niveau van de milieuprestatie waar deze programma's voor staan.

(i28)

Streefpercentage deelnemende leveranciers voor productgroepen waarin een verbeterprogramma voor leveranciers wordt uitgevoerd.

(i29)

Aantal productgroepen waarin meer dan de helft van de verkochte producten afkomstig is van leveranciers die deelnemen aan detailhandelprogramma's ter verbetering van milieuprestaties.

(b17)

100 % van de verkochte huismerkproducten binnen een productgroep is afkomstig van leveranciers die deelnemen aan detailhandelprogramma's ter verbetering van milieuprestaties.

3.2.6.   Gezamenlijk onderzoek en ontwikkeling om wijdverbreide verbetering en innovatie van de toeleveringsketen te stimuleren

BEMP is dat strategisch wordt samengewerkt met andere belanghebbenden om innovatieve verbetermogelijkheden voor de toeleveringsketen te identificeren en te ontwikkelen en milieunormen te ontwikkelen die algemeen aanvaard worden.

Toepasbaarheid

Elke grote detailhandelaar met toeleveringsketens voor eigen merken kan samenwerken met onderzoeksinstellingen of adviesbureaus om de duurzaamheid van de toeleveringsketens te verbeteren. Het valt aan te raden dat detailhandelaren dergelijke onderzoeks-en-ontwikkelingsactiviteiten richten op productgroepen waarvoor geen verbetermogelijkheden bestaan die commercieel levensvatbaar en algemeen toepasbaar zijn. Deze praktijk kan worden beschouwd als een investering in het waarborgen van duurzame en economisch concurrerende toeleveringsketens.

Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i30)

Uitgaven voor onderzoek ten behoeve van een duurzame toeleveringsketen (uitgedrukt in verhouding tot de omzet).

(i31)

Kwalitatieve beoordeling van de vraag of het onderzoek is gericht op innovatieve, schaalbare en veelbelovende verbetermogelijkheden.

(i32)

Specifieke milieuverbeteringen die toegeschreven kunnen worden aan de uitvoering van onderzoeksresultaten.

3.2.7.   Bevordering van toonaangevende milieuvriendelijke producten

BEMP is dat de verkoop van toonaangevende, gecertificeerde, milieuvriendelijke producten wordt bevorderd. Voorlichtingscampagnes, inkoop, prijsstelling, plaatsing van producten in de winkel en reclame zijn belangrijke onderdelen van deze techniek die doeltreffend kan worden toegepast door milieuvriendelijke productlijnen van eigen merken te ontwikkelen.

Toepasbaarheid

Elke detailhandelaar kan toonaangevende, milieuvriendelijke producten in voorraad nemen en de consumptie daarvan stimuleren. Grote detailhandelaren kunnen deze techniek op grotere schaal toepassen door milieuvriendelijke productlijnen van eigen merken te ontwikkelen. De kosten die leveranciers maken in verband met certificering van toonaangevende producten, kunnen worden doorberekend aan detailhandelaren. Gecertificeerde, toonaangevende, milieuvriendelijke producten kunnen gepaard gaan met aanzienlijke prijstoeslagen en hogere winstmarges. Milieuvriendelijke huismerken hebben ook een positieve uitstraling waardoor waarschijnlijk de totale verkoop van huismerkproducten van de detailhandelaar zal stijgen (halo-effect).

Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i33)

Percentage verkochte producten binnen een productgroep die zijn gecertificeerd volgens voorbeeldige normen voor toonaangevende producten.

(i34)

Aantal productgroepen waarvoor toonaangevende milieuvriendelijke producten worden aangeboden.

(i35)

Het bestaan van een uitgebreid milieuvriendelijk huismerkassortiment (j/n).

(b18)

10 % van de verkochte producten binnen voedingsproductgroepen is gecertificeerd als biologisch.

(b19)

50 % van de verkochte katoenproducten is gecertificeerd als biologisch.

(b20)

10 % van de verkochte producten in non-foodproductgroepen is gecertificeerd volgens officiële, geverifieerde milieukeuren van derden, overeenkomstig de definitie van ISO type I.

3.3.   Transport en logistiek

3.3.1.   Groene inkoop en milieu-eisen voor vervoersondernemingen

BEMP is dat milieuprestaties en rapportagecriteria worden geïntegreerd in de aankoop van transport- en logistieke diensten van derden, met inbegrip van vereisten voor de uitvoering van de in dit document beschreven BEMP's.

Toepasbaarheid

Alle detailhandelaren betrekken ten minste een deel van activiteiten op het vlak van transport en logistiek bij derde leveranciers en kunnen aankoopbeslissingen baseren op doelmatigheids- of milieucriteria. Het verbeteren van de doelmatigheid van het transport en de logistiek leidt echter tot lagere bedrijfskosten en vergt doeltreffende controle en rapportage. Efficiënte derde leveranciers van transportdiensten zijn mogelijk in staat detailhandelaren goedkopere diensten aan te bieden.

Kleine detailhandelaren zijn gewoonlijk afhankelijk van derde dienstverleners.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i36)

Percentage transportdienstverleners dat gecertificeerd is volgens milieugerelateerde normen (registratie bij rapportageprogramma's inbegrepen).

(i37)

Percentage transportdienstverleners dat voldoet aan specifieke milieueisen of BEMP's die in dit document worden beschreven.

(b21)

100 % van de aanbieders van transport en logistiek (T&L) voldoet aan:

i)

geverifieerde milieugerelateerde normen van derden, of

ii)

specifieke milieueisen, of

iii)

beste milieubeheerpraktijken die in dit document worden beschreven.

3.3.2.   Controle en rapportage van de efficiëntie voor alle logistieke en vervoersactiviteiten

BEMP is dat verslag wordt uitgebracht over de efficiëntie en de milieuprestaties van alle transport- en logistieke activiteiten tussen rechtstreekse leveranciers, distributiecentra, detailhandelaren en afvalbeheerdiensten, op basis van de controle van de eigen activiteiten en door derde partijen verstrekte gegevens.

Toepasbaarheid

Deze praktijk is toepasbaar voor alle detailhandelaren. Rapportage over interne transport- en logistieke diensten zullen alleen van toepassing zijn op grotere detailhandelaren. Doeltreffende controle en rapportage vereist dat kleine investeringen worden gedaan in de nodige IT-systemen en het beheer ervan, maar kan mogelijkheden aan het licht brengen om de doelmatigheid van de transport- en logistieke activiteiten te verbeteren.

Voor kleine ondernemingen zijn basisgegevens over gemiddelde emissiefactoren voor verschillende vervoerswijzen beschikbaar om een schatting van de emissies te kunnen maken.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i38)

Ton CO2-eq. per jaar dat wordt uitgestoten door transport- en logistieke activiteiten.

(i39)

kg CO2-eq. per m3 of geleverde pallet.

(i40)

Of de volgende parameters worden gerapporteerd voor alle relevante transport- en logistieke activiteiten:

i)

aantal en percentage van km/tonkilometer (tkm) uitgesplitst naar verschillende vervoerswijzen,

ii)

kg CO2-eq. per ton, per m3 of per geleverde pallet.

(i41)

Of de volgende indicatoren worden gerapporteerd voor alle interne transport- en logistieke activiteiten:

i)

belastingsgraad vrachtwagen (% gewicht of volumecapaciteit),

ii)

kg CO2-eq. per tkm.

(b22)

Voor 100 % van de T&L-activiteiten tussen rechtstreekse leveranciers, winkels en afvalbeheerdiensten, met inbegrip van die activiteiten die worden uitgevoerd door derde transportdienstverleners, worden de volgende indicatoren gerapporteerd:

i)

percentage transport uitgesplitst naar de verschillende vervoerswijzen,

ii)

kg CO2-eq. per m3 of per geleverde pallet.

(b23)

Voor alle interne T&L-activiteiten tussen rechtstreekse leveranciers, winkels en afvalbeheerdiensten worden de volgende indicatoren gerapporteerd:

i)

belastingsgraad vrachtwagen (% gewicht of volumecapaciteit),

ii)

kg CO2-eq. per tkm.

3.3.3.   Integratie van de vervoersefficiëntie in de inkoopbeslissingen en het ontwerp van verpakkingen

BEMP is dat de efficiëntie van het vervoer wordt geïntegreerd in de inkoopbeslissingen en het ontwerp van verpakkingen, op basis van de beoordeling van de levenscyclus van producten die afkomstig zijn uit verschillende regio's, en door productverpakkingen zodanig te ontwerpen dat er zo veel mogelijk eenheden tegelijk vervoerd kunnen worden.

Toepasbaarheid

Deze praktijk is van toepassing op grote detailhandelaren met huismerken. Ze is sterk afhankelijk van de locatie van het product en de bron en hangt samen met een veelheid aan inkoopfactoren. Voor verpakkingen geldt dat het verhogen van de verpakkingsdichtheid de efficiëntie van het transport aanzienlijk kan verbeteren en op die manier de transportkosten omlaag kan brengen.

Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i39)

kg CO2-eq. per m3 of geleverde pallet.

(i42)

Opsplitsing tussen vervoerswijzen.

(i43)

Aantal productgroepen waarin inkoop of verpakking is aangepast met het specifieke doel de T&L-activiteiten en het milieueffect gedurende de levenscyclus te verminderen.

(i44)

Systematische verbetering van verpakkingen om de verpakkingsdichtheid te maximaliseren en de efficiëntie van T&L te verhogen (j/n).

(b24)

Systematische verbetering van verpakkingen om de verpakkingsdichtheid te maximaliseren en de efficiëntie van T&L te verhogen.

3.3.4.   Omschakelen naar efficiëntere vervoerswijzen

BEMP is dat wordt overgeschakeld op efficiëntere vervoerswijzen, met name het spoor, vervoer over water en grotere vrachtwagens, en dat luchtvracht tot een minimum wordt beperkt, voor een zo groot mogelijk gedeelte van de vervoersafstand. De mogelijkheid om naar andere vervoerswijzen over te schakelen kan beperkt zijn tot de primaire distributie, van distributiecentra (DC's) van leveranciers naar DC's van detailhandelaren, aangezien voor de eerste en laatste kilometers vervoer over de weg vaak noodzakelijk is. Voor verschuivingen tussen vervoerswijzen is het daarom noodzakelijk distributienetwerken te optimaliseren om het overstappen van de ene naar de andere vervoerswijze te vergemakkelijken (bv. zorgen dat distributiecentra toegang hebben tot spoor- en waterwegen). In deze techniek is de omschakeling van de kleinere naar grotere vrachtwagens, met inbegrip van vrachtwagens met dubbeldekstrailer, inbegrepen vanwege de aanzienlijk grotere efficiëntie van grote vrachtwagens vergeleken met kleine. Verschuiving tussen vervoerswijzen kan ook een belangrijk overwegingspunt zijn bij besluiten over de inkoop van producten wanneer transport verantwoordelijk is voor een aanzienlijk deel van de milieueffecten van het product gedurende de levenscyclus (alle relevante implicaties voor de levenscyclus in aanmerking genomen).

Tabel 3.9.

Rangorde van vervoerswijzen in volgorde van milieuvriendelijkheid (milieuvriendelijkste eerst)

Rangorde

Vervoerswijze

1

Goederentrein

2

Oceaanschip

3

Binnenwateren

4

Grote vrachtwagen

5

Middelgrote vrachtwagen

6

Kleine vrachtwagen

7

Luchtvracht

Toepasbaarheid

Alle detailhandelaren kunnen maatregelen nemen om voor het transport van hun producten over te schakelen op minder vervuilende vervoerswijzen, minimaal op basis van de omvang van het voertuig, en de meeste grote detailhandelaren kunnen voor ten minste wat een deel van de primaire distributie betreft, overschakelen van wegvervoer naar vervoer over het spoor of over water. Om grootschalige verschuivingen van weg naar spoor en binnenwateren te bereiken in het goederenvervoer binnen de detailhandelsector zullen nationale infrastructuren voor spoor- en waterwegen echter moeten worden verbeterd. Ook zal er meer grensoverschrijdende coördinatie nodig zijn tussen exploitanten. Vervoersinfrastructuur en -beleid op nationaal niveau (bv. tolheffing) kan dan ook een aanzienlijke invloed hebben op de ruimte die detailhandelaren hebben voor verbetering en besluitvorming met betrekking tot vervoerswijzen.

Deze maatregel is niet van toepassing op kleine ondernemingen, behalve wanneer de beschikbare inkoopopties de mogelijkheid bieden om voor bepaalde producten efficiëntere vervoerswijzen te kiezen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i45)

Percentage van het totale producttransport (tkm), van rechtstreekse leveranciers tot winkels, waarvoor gebruikgemaakt is van bepaalde efficiëntere vervoerswijzen.

(i46)

Percentage van het internationaal producttransport (tkm) waarvoor is gebruikgemaakt van bepaalde efficiëntere vervoerswijzen.

(b25)

Meer dan 50 % (volgens de afzetwaarde) van het vervoer over land tussen rechtstreekse leveranciers en distributiecentra van detailhandelaren vindt plaats over water/spoor (wanneer de infrastructuur dit toestaat).

(b26)

Meer dan 99 % (volgens de afzetwaarde) van het overzeese vervoer vindt plaats per schip.

3.3.5.   Optimaliseren van het distributienetwerk

BEMP is dat het distributienetwerk wordt geoptimaliseerd door stelselmatige toepassing van de efficiëntste van de volgende opties: i) strategische gecentraliseerde knooppunten met het oog op vervoer over spoor of water, ii) consolidatieplatforms, en iii) directe routering.

Toepasbaarheid

Dit is van toepassing op grote detailhandelaren met interne transport- en logistieke diensten en voor derde transportdienstverleners, met name wanneer producten uit verder gelegen regio's worden betrokken. Deze praktijk vereist geen aanmerkelijke investeringen. Het aanleggen van nieuwe centrale knooppunten waarin netwerken voor vervoer over spoor en water geïntegreerd zijn, vereist echter wel aanzienlijke investeringen. In beide gevallen kunnen de bedrijfskosten aanzienlijk gedrukt worden door efficiënter te beladen en efficiëntere vervoerswijzen te kiezen voor routes over langere afstanden.

Deze BEMP is niet van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i39)

kg CO2-eq. per geleverde m3 (of pallet).

(i47)

Aantal in gebruik zijnde consolidatieplatforms, of aantal in gebruik zijnde strategische centrale knooppunten, of aantal in gebruik zijnde rechtstreekse transportroutes.

(i48)

Percentage vermindering BKG-emissies van T&L-activiteiten door uitvoering van nader omschreven verbetermogelijkheden voor het distributienetwerk.

(i49)

Uitbesteding van T&L-activiteiten aan een derde dienstverlener met een geoptimaliseerd distributienetwerk (j/n).

(i50)

Systematische optimalisering van distributienetwerken door verwezenlijking van de strategische knooppuntlocaties, consolidatieplatforms, en directe routering (j/n).

(b27)

Systematische optimalisering van distributienetwerken door verwezenlijking van de strategische knooppuntlocaties, consolidatieplatforms, en directe routering.

3.3.6.   Optimaliseren van de routeplanning, het gebruik van telematica en de opleiding van bestuurders

BEMP is dat de operationele efficiëntie wordt geoptimaliseerd door efficiënte routeplanning, het gebruik van telematica en opleiding van chauffeurs. Efficiënte routeplanning houdt onder andere in dat voertuigen die aan winkels leveren, op de terugweg afval en voor distributiecentra bestemde zendingen van de leverancier meenemen, en dat verkeersopstoppingen worden vermeden door 's nachts zendingen af te leveren.

Toepasbaarheid

Dit is toepasbaar voor alle producten die moeten worden geleverd aan grote detailhandelaren met interne transport- en logistieke diensten, en voor derde transportdienstverleners. Opleiding van chauffeurs levert doorgaans brandstofbesparingen van 5 % op. Optimalisering van de route vereist weliswaar mogelijk aanzienlijke investeringen in informatietechnologie, maar kan de kosten van kapitaalinvesteringen verlagen (minder vrachtwagens nodig) en een significante verlaging van de bedrijfskosten (brandstof) opleveren.

Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen als deze beschikken over eigen vervoermiddelen (bv. bestelwagens).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i39)

kg CO2-eq. per geleverde m3 (of pallet).

(i51)

Gemiddelde percentage belastingsrendement van het wagenpark (volume of massacapaciteit), of gemiddelde percentage van het wagenpark leeg rijdend (vrachtwagen km), of gemiddelde g CO2-eq./tkm van het wagenpark.

(i52)

Percentage chauffeurs dat doorlopend wordt opgeleid op het gebied van efficiënt rijden.

(i53)

Uitvoering van een stimuleringsregeling voor chauffeurs om efficiënt rijden te bevorderen (j/n).

(i54)

Percentage vermindering BKG-emissies van T&L-activiteiten door de uitvoering van opties zoals het op de terugweg vervoeren van afval of leverancierszendingen, gebruik van telematica, opleiding en stimuleringsregelingen voor chauffeurs, leveringen buiten de normale uren.

(i55)

Systematische optimalisering van routering door na het afleveren van vracht aan winkels op de terugweg afval en leverancierszendingen te vervoeren, gebruik van telematica, en ruimere bezorgvensters (j/n).

(b28)

100 % van de chauffeurs wordt doorlopend opgeleid in efficiënt rijden, of er wordt een stimuleringsregeling voor chauffeurs uitgevoerd om efficiënt rijden te bevorderen.

(b29)

Systematische optimalisering van routering door na het afleveren van vracht aan winkels op de terugweg afval en leverancierszendingen te vervoeren, gebruik van telematica, en ruimere bezorgvensters.

3.3.7.   Minimaliseren van het milieueffect van wegvoertuigen door aankoopbeslissingen en aanpassingen achteraf

BEMP is dat het milieueffect van wegvoertuigen geminimaliseerd wordt door aankoopbeslissingen en aanpassingen. Dit omvat de aankoop van voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden, efficiënte en schone voertuigen en geluidsarme voertuigen, aerodynamische aanpassingen en het gebruik van banden met lage rolweerstand.

Toepasbaarheid

Dit is toepasbaar voor alle producten die moeten worden geleverd aan grote detailhandelaren met interne transport- en logistieke diensten, en voor derde transportdienstverleners. Bij voertuigen die met hoge snelheden (> 80 km/u) over langere afstanden rijden, worden geringe investeringen in aerodynamische aanpassingen en grotere investeringen in aerodynamischere trucks met opleggers terugverdiend in maximaal twee jaar. Dezelfde terugverdienperioden gelden voor het monteren van banden met lage rolweerstand. Voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden, vereisen aanzienlijk hogere investeringskosten.

Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen als deze beschikken over eigen vervoermiddelen (bv. bestelwagens).

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i56)

l/100 km (brandstofverbruik van voertuigen) of kg CO2-eq. per tkm.

(i57)

Percentage voertuigen binnen het wagenpark dat tot verschillende Euroklassen behoort.

(i58)

Percentage voertuigen, aanhangers en laadapparatuur dat voldoet aan de Piek-geluidsnormen of gelijkwaardige normen die nachtelijke leveringen mogelijk maken.

(i59)

Percentage voertuigen in het transportwagenpark dat op alternatieve brandstoffen rijdt, met inbegrip van aardgas, biogas en elektriciteit.

(i60)

Percentage voertuigen in het vrachtwagenpark dat is voorzien van banden met lage rolweerstand.

(i61)

Percentage voertuigen en aanhangers in het vrachtwagenpark dat is ontworpen of aangepast om de aerodynamische prestaties te verbeteren.

(b30)

100 % van de voertuigen voldoet aan Euro V (17) en heeft een vrachtwagenbrandstofverbruik van minder dan 30 l/100 km.

(b31)

100 % van de vrachtwagens, aanhangers en laadapparatuur voldoet aan de Piek-geluidsnormen of gelijkwaardige normen die nachtelijke leveringen mogelijk maken.

(b32)

Inzet van voertuigen die op alternatieve brandstof rijden (aardgas, biogas, elektriciteit).

(b33)

100 % van de voertuigen uitgerust met banden met lage rolweerstand.

(b34)

100 % van de voertuigen en aanhangers is ontworpen of aangepast om de aerodynamische prestaties te verbeteren.

3.4.   Afvalbeheer

3.4.1.   Minimalisatie van voedselafval

BEMP is dat milieuvriendelijke praktijken worden geïntegreerd om voedselafval te voorkomen, zoals toezicht, controle, het stellen van prioriteiten, logistieke maatregelen, betere conserveringsmethoden, controle van de temperatuur en vochtigheid in de winkel, distributiecentra en vrachtwagens, opleiding van personeel, voedseldonatie, advies aan consumenten enz., en dat het storten of verbranden van afval wordt voorkomen door middel van vergistingsprocessen.

Toepasbaarheid

Dit is een kosteneffectieve maatregel die toepasbaar is voor levensmiddelenbedrijven van elke grootte en in elke lidstaat. Er kan echter beleid van kracht zijn om voedseldonatie te voorkomen/ontmoedigen.

Alle kleine ondernemingen kunnen preventieve maatregelen toepassen om voedselafval te voorkomen. De beheerkosten zouden worden gecompenseerd door besparingen doordat minder producten verloren gaan en minder afval wordt geproduceerd.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicatoren

Criterium voor topprestatie

(i62)

kg of ton voedselafval, absolute waarde, per m2 of per miljoen euro omzet.

(i63)

Percentage van de voedselafvalproductie gerelateerd aan de totale voedselaankopen.

(i64)

kg of ton voedsel waarvan de uiterste verkoopdatum maar niet de uiterste gebruiksdatum is overschreden, dat aan liefdadigheidsinstellingen wordt geschonken.

(i65)

kg voedselafval dat naar een installatie voor nuttige toepassing wordt gestuurd, bv. voor vergisting.

(i66)

kg voedselafval dat wordt verzonden naar stortplaatsen of verbrandingsinstallaties.

(b35)

Er wordt geen voedselafval verzonden naar stortplaatsen of verbrandingsinstallaties.

3.4.2.   Integratie van afvalbeheer in de activiteiten van detailhandelaren

BEMP is dat afvalbeheerpraktijken worden geïntegreerd waarbij preventie prioriteit krijgt. Beste praktijken omvatten:

interne beheerpraktijken:

gescheiden inzameling en specifieke behandeling voor hergebruik: verdichten, briketteren voor papier- en plastic afval, voedselafval invriezen enz.;

monitoring van de hoeveelheid geproduceerd afval;

verpakkingsmaterialen voorbereiden voor hergebruik, als pallets en plastic dozen voor leveranciers, distributiecentra, vitrines in winkels en levering aan huis;

opleiding van het personeel;

beheerpraktijken op organisatieniveau:

monitoring van afval van de winkels per categorie en per plaats van bestemming;

uitvoering van omgekeerde logistiek voor het beheer van verpakkingsmateriaal (dat bestemd is voor hergebruik of recycling), AEEA en ander afval (zoals gevaarlijke afvalstoffen) voor leveranciers, behandelingsinstallaties en/of distributiecentra;

het aangaan van lokale en/of regionale partnerschappen voor het beheer van afvalstoffen;

voorlichting aan consumenten over verantwoord afvalbeheer in huishoudens.

Toepasbaarheid

De beschreven technieken zijn van toepassing op alle detailhandelaren. Beste praktijken moeten geschikt zijn voor detailhandelaren die een groot aantal winkels en distributiecentra beheren. De toewijzing van middelen om afval doeltreffend te verminderen is economisch gerechtvaardigd. Bulktransport terug naar distributiecentra zou een verlaging van de behandelingskosten mogelijk maken in vergelijking met de kosten die op lokaal of winkelniveau zijn afgesproken.

Kleine ondernemingen die een zeer grote hoeveelheid afval produceren, moeten middelen beschikbaar stellen en personeel opleiden in goede afvalbeheerpraktijken.

Bijbehorende milieuprestatie-indicator en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicator

Criterium voor topprestatie

(i67)

Percentages recycling en hergebruik.

(b36)

Een afvalbeheersysteem is geïntegreerd in de winkel en het doel ervan is 100 % van het secundaire verpakkingsmateriaal te recyclen of hergebruiken.

3.4.3.   Retoursystemen voor PET- en PE-flessen en voor gebruikte producten

BEMP is dat terugnamesystemen worden ingevoerd en dat deze worden geïntegreerd in de bedrijfslogistiek, bijvoorbeeld voor PET- of PE-flessen.

Toepasbaarheid

Levensmiddelenbedrijven, met name grote ketens, kunnen deze BEMP uitvoeren. Daartoe moeten middelen, onderhoudsactiviteiten en uitrusting beschikbaar worden gesteld. In sommige landen is deze praktijk al verplicht (bv. Nederland, Zweden en Duitsland).

Kleine ondernemingen zullen voor het dagelijks functioneren van het terugnamesysteem extra middelen moeten uittrekken.

Bijbehorende milieuprestatie-indicator en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicator

Criterium voor topprestatie

(i68)

Recyclingpercentage consumenten, vastgesteld aan de hand van de verkoop van statiegeldflessen.

(b37)

Percentage teruggebracht door de consument: 80 % zonder statiegeld of 95 % met statiegeld.

3.5.   Gebruik van minder en gecertificeerd/gerecycleerd papier voor publicaties

BEMP is dat het effect wordt beperkt door het gebruik van materialen te verminderen, bv. door papier te optimaliseren voor commerciële publicaties of door milieuvriendelijker papier te gebruiken.

Toepasbaarheid

Alle detailhandelaren, met name grote ketens die zeer grote hoeveelheden commercieel drukwerk produceren, kunnen profiteren van de uitvoering van deze BEMP. Een goed uitgevoerde praktijk om het papierverbruik te verminderen kan leiden tot kostenbesparingen.

Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties

Milieuprestatie-indicatoren

Criteria voor topprestaties

(i69)

Percentage gebruikt papier dat gecertificeerd is.

(i70)

Gramsgewicht gebruikt papier.

(i71)

Percentage gestreken papier.

(i72)

Percentage drukkerijen dat EMAS- of ISO 14001-gecertificeerd is.

(b38)

100 % gecertificeerd/gerecycleerd papier.

(b39)

Gramsgewicht minder dan 49 g/m2.

(b40)

Minder dan 10 % gestreken papier.

(b41)

100 % van de drukkerijen EMAS-/ISO 14001-gecertificeerd.

3.6.   Opvang en hergebruik van hemelwater

BEMP is dat hemelwater van daken en parkeerterreinen ter plaatse wordt opgevangen en hergebruikt en/of geïnfiltreerd.

Toepasbaarheid

Detailhandelaren die hun gebouwen en/of parkeerterreinen in eigendom hebben en gevestigd zijn op locaties met de juiste omstandigheden, kunnen deze praktijk uitvoeren. Klimatologische omstandigheden en gemeentelijke standaardsystemen voor de opvang van hemelwater kunnen van invloed zijn op de toepassing van deze techniek. Dit is een kostenintensieve maatregel.

Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicator en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicator

Criterium voor topprestatie

(i73)

Het ter plaatse opvangen en/of infiltreren van hemelwater is geïntegreerd in het waterbeheersysteem (j/n).

(b42)

Het ter plaatse opvangen en/of infiltreren van hemelwater is geïntegreerd in het waterbeheersysteem.

3.7.   Preventie van eenmalig gebruik van plastic zakken of andere maatregelen om het gedrag van de consument te beïnvloeden

BEMP is dat de consument wordt gestimuleerd zijn milieueffect te verlagen door middel van campagnes, bv. het niet meer verstrekken van plastic zakken, verantwoorde reclame en het geven van goede richtsnoeren aan de consument.

Toepasbaarheid

Alle detailhandelaren kunnen deze praktijk uitvoeren. Gewoonlijk wordt de uitvoering ervan voornamelijk gestimuleerd door wettelijke voorschriften.

Deze BEMP is van toepassing op kleine ondernemingen.

Bijbehorende milieuprestatie-indicator en criterium voor topprestatie

Milieuprestatie-indicator

Criterium voor topprestatie

(i74)

Aantal beschikbare tassen voor eenmalig gebruik bij kassa's.

(b43)

Geen tassen voor eenmalig gebruik bij kassa's.

4.   AANBEVOLEN CRUCIALE SECTORSPECIFIEKE MILIEU-INDICATOREN

Indicator

Gebruikelijke eenheden

Korte beschrijving

Aanbevolen minimale controleniveau

Relevante kernindicator volgens bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 (sectie C, punt 2)

Criterium voor topprestatie en daarmee samenhangende beste milieubeheerpraktijken

ENERGIEPRESTATIE

1.

Specifiek energieverbruik

kWh/m2/jaar

Energieverbruik (elektriciteit, warmte, andere brandstoffen) per eenheid van de verkoopoppervlakte en per jaar.

Aanwijzingen:

gebruik van hernieuwbare energie moet niet worden afgetrokken;

er kunnen correctiefactoren worden toegepast om de verkoopoppervlakte te bepalen (op grond van hoogte en andere technische parameters). „Verkoopoppervlakte” moet worden gedefinieerd door de detailhandelaar;

er wordt geen correctie voor openingstijden aanbevolen. Het jaarlijkse energieverbruik moet worden gerapporteerd.

Per winkel (locatie), distributiecentrum of andere locatie en op organisatorisch niveau (geaggregeerde waarde)

Per hoofdgroep van energieverbruikende processen: warmte, elektriciteit voor koeling (indien van toepassing) en elektriciteit voor alle andere toepassingen

Energie-efficiëntie

Specifiek energieverbruik per m2 van de verkoopoppervlakte voor verwarming, koeling en klimaatregeling lager of gelijk aan 0 kWh/m2/jaar indien de restwarmte van koeling kan worden geïntegreerd. Anders: lager of gelijk aan 40 kWh/m2/jaar voor nieuwe gebouwen en 55 kWh/m2/jaar voor bestaande gebouwen.

(zie BEMP's: 3.1.1, 3.1.2, 3.1.3, 3.1.4)

2.

Specifiek (lineair) energieverbruik voor koeling

kWh/m/jaar

Energieverbruik van het koelsysteem per lineaire meter vitrine en per jaar.

Aanwijzingen:

niet van toepassing op winkels zonder koelvakken, bv. non-foodbedrijven.

Per winkel (locatie)

Energie-efficiëntie

Specifiek (lineair) verbruik van gecentraliseerde koeling 3 000  kWh/m/jaar.

(zie BEMP: 3.1.6)

3.

Dichtheid lichtvermogen (Lighting Power Density, LPD)

W/m2

Geïnstalleerd lichtvermogen om te voldoen aan de verlichtingsbehoeften (basisbehoefte en voor de presentatie van producten) per eenheid van de verkoopoppervlakte en per jaar.

Aanwijzingen:

deze indicator houdt verband met het ontwerp en de verkoopformule en is van toepassing op alle soorten detailhandelaren, ongeacht hun omvang;

er kunnen correctiefactoren worden toegepast om de verkoopoppervlakte te bepalen (op grond van hoogte en andere technische parameters). „Verkoopoppervlakte” moet worden gedefinieerd door de detailhandelaar;

lumen per m2 is een goede technische indicator, maar de milieuprestatie moet worden gemeten in W/m2;

de indicator kan binnen de winkel (per zone) en gedurende de dag (per periode) verschillen.

Per winkel (locatie), distributiecentrum of andere locatie

Per winkeloppervlakte en per periode van de dag, waar van toepassing

Energie-efficiëntie

Geïnstalleerd lichtvermogen lager dan 12 W/m2 voor supermarkten en lager dan 30 W/m2 voor speciaalzaken.

(zie BEMP: 3.1.7)

4.

Controle (monitoring) van de energie

%

Percentage winkels dat in het energiebeheersysteem gecontroleerd wordt.

Aanwijzingen:

de controle omvat alle winkels en de meest relevante processen;

er moet informatie worden verstrekt over eventueel ingevoerde benchmarkingmechanismen.

Per winkel (locatie)

Per proces

Energie-efficiëntie

100 % van de winkels en processen wordt gecontroleerd.

Benchmarkingmechanismen ten uitvoer gelegd.

(zie BEMP's: 3.1.5, 3.1.8)

5.

Percentage koellekken

%

Het verlies van koelmiddelen in verhouding tot de totale koellast van de installatie.

Aanwijzingen:

geschikt voor de koeling van de levensmiddelen in de grote installaties (gecentraliseerde systemen);

aanbevolen wordt dit percentage te berekenen aan de hand van de jaarlijkse inkoop van koelmiddelen;

dit is vanuit milieuoogpunt niet relevant voor installaties die natuurlijke koelmiddelen gebruiken.

Per winkel (locatie), distributiecentrum of andere locatie en op organisatorisch niveau (geaggregeerde waarde)

Per type koelmiddel

Emissies

(zie BEMP: 3.1.6)

6.

Percentage winkels dat natuurlijke koelmiddelen gebruikt

%

Percentage van het totale aantal winkels met koelvakken dat natuurlijke koelmiddelen gebruikt.

Aanwijzingen:

Geschikt voor levensmiddelenbedrijven met koelvakken.

Organisatieniveau:

Emissies

Algemeen gebruik van natuurlijke koelmiddelen.

(zie BEMP: 3.1.6)

PRESTATIE VAN DE TOELEVERINGSKETEN

7.

Systematische uitvoering van programma's ter verbetering van de toeleveringsketen in alle prioritaire productgroepen

(j/n)

Deze indicator bepaalt of verbeterprogramma's voor de toeleveringsketen stelselmatig worden toegepast voor prioritaire productgroepen.

Aanwijzingen:

toepasbaar voor detailhandelaren van eender welke omvang;

voor kleine ondernemingen verwijst deze indicator naar de toepassing van groene inkoop en het aanmoedigen van milieuvriendelijke consumptie;

grote detailhandelaren die huismerkproducten verkopen, kunnen de duurzaamheid van de toeleveringsketen sterker integreren in de bedrijfsstrategie.

Organisatieniveau, per producttoeleveringsketen

Verbetering van de milieuprestaties van de toeleveringsketen heeft betrekking op:

 

Energie-efficiëntie

 

Materiaalefficiëntie

 

Water

 

Afval

 

Biodiversiteit

 

Emissies

Systematische uitvoering van programma's ter verbetering van de toeleveringsketen in alle prioritaire productgroepen.

(zie BEMP: 3.2.1)

8.

Uitvoering van de systematische beoordeling (onafhankelijk of via consortia) van toeleveringsketens van kernproducten

(j/n)

Deze indicator heeft betrekking op het beoordelen van de milieueffecten van de toeleveringsketen en op het vaststellen van effectieve verbetermechanismen voor de producttoeleveringsketen.

Aanwijzingen:

indien beschikbaar, zouden met betrekking tot de beoordeelde producten gegevens kunnen worden gerapporteerd over de milieulasten gedurende de levenscyclus (CO2-eq., kg SOx-eq., kg VOS-eq., kg DCB-1,4-eq., kg Sb-eq., m3 water, kg PO4-eq.), de druk op de biodiversiteit en de locatiegebonden druk op water, uitgedrukt per productmassa of, nauwkeuriger, per functionele eenheid.

Veelverkochte producten moeten als kernproducten worden beschouwd en prioriteit krijgen bij de beoordeling.

Organisatieniveau, per producttoeleveringsketen

Verbetering van de milieuprestaties van de toeleveringsketen heeft betrekking op:

 

Energie-efficiëntie

 

Materiaalefficiëntie

 

Water

 

Afval

 

Biodiversiteit

 

Emissies

Uitvoering van de systematische beoordeling (onafhankelijk of via consortia) van toeleveringsketens van kernproducten.

(zie BEMP: 3.2.2)

9.

Percentage productverbetering

Percentage verkoop van producten die zijn gecertificeerd volgens opgegeven niveau van milieuprestaties

De volgende percentages moeten in aanmerking worden genomen.

Percentage verkoop van:

producten met een certificering van een derde partij;

huismerkproducten die voldoen aan door de detailhandelaar vastgestelde milieueisen;

als biologisch gecertificeerde levensmiddelen;

als biologisch gecertificeerde katoenproducten;

non-foodproducten met een milieukeur.

Organisatieniveau, per productgroep

De milieunormen hebben betrekking op:

 

Energie-efficiëntie

 

Materiaalefficiëntie

 

Water

 

Afval

 

Biodiversiteit

 

Emissies

100 % certificering, binnen een productgroep, volgens de milieunormen van een derde partij.

100 % van de verkochte huismerkproducten binnen een productgroep voldoet aan door de detailhandelaar vastgestelde milieunormen.

10 % van de verkochte producten binnen voedingsproductgroepen is gecertificeerd als biologisch.

50 % van de verkochte katoenproducten is gecertificeerd als biologisch.

10 % van de verkochte producten binnen de non-foodproductgroepen is gecertificeerd volgens officiële (ISO type I-) milieukeuren.

(zie BEMP's: 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5, 3.2.6, 3.2.7)

PRESTATIE TRANSPORT EN LOGISTIEK

10.

Specifiek energieverbruik transport

MJ/tkm

Direct energieverbruik van brandstof per afgelegde tonkilometer, voor het totale vervoer en uitgesplitst naar vervoersmodaliteit om modale opties te vergelijken.

Aanwijzingen:

op basis van de energie-inhoud van de brandstof;

voor elektriciteit: op basis van primaire energie voor elektriciteitsopwekking (bv. vermenigvuldigen met 2,7).

Organisatieniveau:

Per vervoerswijze en belangrijkste route

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

(zie BEMP's: 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5, 3.3.6, 3.3.7)

11.

Specifieke BKG-emissies transport (per productaantal en afstand)

Kg CO2-eq./tkm

Geeft een indicatie van de milieuefficiëntie van transportactiviteiten.

Aanwijzingen:

voor fossiele brandstoffen: op basis van directe (verbranding) en indirecte (winning en verwerking van de grondstoffen) emissies;

voor elektriciteit: op basis van het nationale gemiddelde specifieke BKG-emissies bij elektriciteitsopwekking;

voor biobrandstoffen: op basis van levenscyclusanalyse van BKG-emissies voor de desbetreffende brandstof.

Organisatieniveau:

Per vervoerswijze en belangrijkste route

Per brandstoftype

Materiaalefficiëntie

Emissies

(zie BEMP's: 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5, 3.3.6, 3.3.7)

12.

Specifieke BKG-emissies transport (per productaantal)

kg CO2-eq. per geleverde m3 (of pallet).

kg CO2-eq. per ton geleverd product

Geeft een indicatie van het uiteindelijke milieueffect van transportactiviteiten.

Deze indicator geeft de afstand weer waarover de producten worden vervoerd. De waarde is lager als de producten lokaal/regionaal worden ingekocht.

Aanwijzingen:

voor fossiele brandstoffen: op basis van directe (verbranding) en indirecte (winning en verwerking van de grondstoffen) emissies;

voor elektriciteit: op basis van het nationale gemiddelde specifieke BKG-emissies bij elektriciteitsopwekking;

voor biobrandstoffen: op basis van levenscyclusanalyse van BKG-emissies voor de desbetreffende brandstof.

Organisatieniveau:

Per vervoerswijze en belangrijkste route

Per productgroep

Materiaalefficiëntie

Emissies

(zie BEMP's: 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5, 3.3.6, 3.3.7)

13.

Percentage vervoer over water/spoor tussen rechtstreekse leveranciers en distributiecentra van detailhandelaren

%

Deze indicator toont het aandeel efficiëntere vervoerswijzen binnen de totale vervoersactiviteiten van de detailhandelaar.

Aanwijzingen:

het percentage transport per vervoerswijze kan worden berekend aan de hand van tkm of afzetwaarde;

detailhandelaren moeten een onderscheid maken tussen land- (weg, spoor, binnenwateren) en overzees vervoer (zee- en luchtvervoer);

deze indicator is van toepassing op producten die worden betrokken uit verder weg gelegen regio's.

Organisatieniveau

Per hoofdverbinding of ten minste onderscheid makend tussen land- en overzees vervoer

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Meer dan 50 % van het landvervoer tussen rechtstreekse leveranciers en distributiecentra van detailhandelaren (tkm of afzetwaarde) vindt plaats over binnenwateren/spoor (wanneer de infrastructuur dit toestaat)

Meer dan 99 % (afzetwaarde) van het overzeese vervoer vindt plaats per schip.

(zie BEMP: 3.3.4)

14.

Systematische optimalisering van de routeplanning

(j/n)

Deze indicator geeft weer of de detailhandelaar distributienetwerken systematisch optimaliseert door de verwezenlijking van de strategische knooppuntlocaties, consolidatieplatforms, en directe routering.

Hierbij is het op de terugweg, na het afleveren van vracht aan winkels, meenemen van afval en leverancierszendingen inbegrepen, evenals het gebruik van telematica en ruimere bezorgvensters.

Organisatieniveau

Energie-efficiëntie

Materiaalefficiëntie

Systematische optimalisering van de routeplanning.

(zie BEMP: 3.3.5, 3.3.6)

15.

Percentage voertuigen dat aan Euro 5-normen voldoet.

%

Aanwijzingen:

van toepassing op grote detailhandelaren met interne transport- en logistieke diensten, en voor derde transportdienstverleners;

zo mogelijk moet ook het brandstofverbruik van voertuigen (l/100 km) worden gemonitord.

Organisatieniveau:

Emissies

100 % van de vrachtwagens voldoet aan de Euro 5-normen.

(zie BEMP: 3.3.7)

AFVALBEHEER

16.

Afvalproductie

kg/jaar

ton/jaar

kg/m2/jaar

Gewicht geproduceerd afval per jaar.

Aanwijzingen:

kan worden uitgedrukt per eenheid verkoopoppervlakte;

moet afzonderlijk worden gemonitord voor verschillende soorten afval.

Organisatieniveau:

Per type afval: bv. voedselresten, plastic, papier en karton, hout, metaal, gevaarlijke stoffen enz.

Per bestemming: hergebruik, externe recycling, vergisting, donatie enz.

Afval

(zie BEMP: 3.4.1, 3.4.2)

17.

Percentage voedselafval dat wordt verzonden naar stortplaatsen of verbrandingsinstallaties

%

Percentage van de totale hoeveelheid voedselafval dat niet wordt verzonden voor terugwinningshandelingen, zoals vergisting.

Organisatieniveau:

Afval

0 % van het voedselafval wordt verzonden naar stortplaatsen of verbrandingsinstallaties.

(zie BEMP: 3.4.1)

18.

Recyclingpercentage voor de secundaire verpakking

%

Gewicht gerecycleerde materialen, gedeeld door de totale hoeveelheid afval.

Aanwijzingen:

sommige detailhandelaren voegen hier ook de hoeveelheid hergebruikte materialen toe. Dit moet duidelijk worden aangegeven bij de rapportage over deze indicator.

Organisatieniveau:

Materiaalefficiëntie

Afval

Een afvalbeheersysteem is geïntegreerd in de winkel en het doel ervan is 100 % van het secundaire verpakkingsmateriaal te recyclen of hergebruiken.

(zie BEMP: 3.4.2)

19.

Percentage teruggebrachte verpakkingen en gebruikte producten

%

Percentage door de consument teruggebrachte productverpakkingen, zoals plastic flessen, en gebruikte producten, zoals batterijen en elektronische apparatuur, van de totale verkoop van dergelijke producten.

Aanwijzingen:

voor terugnamesystemen voor PET- en PE-flessen moet het terugnamepercentage worden berekend aan de hand van het aantal verkochte statiegeldflessen.

Per type verpakking/product dat kan worden teruggebracht

Materiaalefficiëntie

Afval

zonder statiegeld: 80 % teruggebracht door de consument.

met statiegeld: 95 % teruggebracht door de consument.

(zie BEMP: 3.4.3)

VERBRUIK VAN MATERIALEN MET UITZONDERING VAN KOELMIDDELEN

20.

Gecertificeerd of gerecycleerd papier voor commerciële publicaties

%

Percentage gecertificeerd papier (bv. FSC) of gerecycleerd papier gebruikt voor commerciële publicaties.

Materiaalefficiëntie

Afval

100 % gecertificeerd/gerecycleerd papier.

(zie BEMP: 3.5)

WATERBEHEER

21.

Winkels met opvangsysteem voor hemelwater

%

Percentage winkels met een systeem voor de opvang van hemelwater en/of hemelwaterinfiltratiesystemen.

Water

Het ter plaatse opvangen en/of infiltreren van hemelwater is geïntegreerd in het waterbeheersysteem.

(zie BEMP: 3.6)

CONSUMENTENGEDRAG

22.

Aantal tassen

#

Aantal plastic zakken dat bij kassa's verstrekt of verkocht is.

Aanwijzingen:

het aantal gratis, biologisch afbreekbare plastic tassen voor eenmalig gebruik moet worden gecontroleerd, maar ook plastic tassen die zijn verkocht of verstrekt voor promotiedoeleinden of het aantal verkochte herbruikbare plastic tassen;

dit kan worden gerapporteerd per klant of per 1 000 klanten of per omzeteenheid.

Gratis plastic tassen voor eenmalig gebruik, biologisch afbreekbare gratis plastic tassen voor eenmalig gebruik, verkochte plastic tassen voor eenmalig gebruik, verkochte herbruikbare tassen

Materiaalefficiëntie

Afvalstoffen

Geen tassen voor eenmalig gebruik bij kassa's

(zie BEMP: 3.7)


(1)  Het wetenschappelijk en beleidsverslag is algemeen beschikbaar via de website van het JRC/IPTS op het volgende adres: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/RetailTradeSector.pdf. De conclusies over beste milieubeheerpraktijken en de toepasselijkheid daarvan, alsmede de vastgestelde specifieke milieuprestatie-indicatoren en de criteria voor topprestaties in dit sectorale referentiedocument zijn gebaseerd op de bevindingen die zijn beschreven in het wetenschappelijk en beleidsverslag. Alle achtergrondinformatie en technische details zijn daarin te vinden.

(2)  Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van ondernemingen in de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (PB L 168 van 10.7.1993, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1).

(4)  Besluit 2013/131/EU van de Commissie van 4 maart 2013 tot vaststelling van een leidraad waarin de noodzakelijke stappen voor deelname aan EMAS worden uitgelegd, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 76 van 19.3.2013, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Dit is een globale indeling van de aard van de milieuaspecten volgens de definities in Verordening (EG) nr. 1221/2009. De directe of indirecte aard van elk milieuaspect moet voor elk specifiek geval worden beoordeeld.

(7)  Producten die door een onderneming worden vervaardigd en worden verkocht onder een merknaam van een andere onderneming (bv. een merk van een detailhandelaar). Huismerken worden ook „eigen merken” genoemd.

(8)  Een „kleine onderneming” is gedefinieerd als een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt (Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36)).

(9)  Dit criterium kan ook worden gezien in het licht van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13) en de nationale definities van bijna energieneutrale gebouwen („Nearly Zero Energy Buildings”, NZEB). Een illustratie/voorbeeld hiervan is een drempel van 20 kWh/m2/jaar (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52013DC0483).

(*)  

Opmerking: Krachtens de richtlijn energie-efficiëntie moeten grote ondernemingen om de vier jaar een energieaudit ondergaan die door gekwalificeerde deskundigen wordt uitgevoerd, waarvan de eerste uiterlijk op 5 december 2015 plaatsvindt.

(10)  Dit criterium moet ook worden gezien in het licht van de EU-criteria voor groene overheidsopdrachten voor binnenverlichting in detailhandels, te weten 3,5 W/m2/100 lux (kerncriteria) of 3,2 W/m2/100 lux (uitgebreide criteria). Zie: http://ec.europa.eu/environment/gpp/pdf/criteria/indoor_lighting.pdf.

(11)  Het energiebeheersysteem kan deel uitmaken van EMAS.

(12)  Of: verhouding ter plaatse of in de buurt geproduceerde hernieuwbare energie overeenkomstig prEN15603.

(13)  Kernproducten hebben betrekking op producten met een grote omzet (in waarde).

Prioritaire producten, daarentegen, zijn producten die zowel een grote omzet (in waarde) als een groot milieueffect sorteren; wanneer een detailhandelaar eenmaal zijn kernproducten heeft vastgesteld, worden zij beoordeeld op hun ecologische voetafdruk en alleen de meest relevante van deze producten worden in aanmerking genomen.

(14)  Milieukeuren van type I: door derden gecertificeerde milieukeuren (ISO 14024).

(15)  Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1).

(16)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(17)  De Euro VI-norm voor emissies van voertuigen trad eind 2012 in werking en kan derhalve worden beschouwd als een criterium voor topprestaties in de komende jaren.


Rectificaties

22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/61


Rectificatie van Definitieve vaststelling (EU, Euratom) 2015/371 van de gewijzigde begroting nr. 7 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014

( Publicatieblad van de Europese Unie L 73 van 17 maart 2015 )

Bladzijde 516, vijfde kolom „Nieuw bedrag”, in de rij „Titel 1 — EIGEN MIDDELEN”:

in plaats van:

„124 290 661 280”

te lezen:

„128 387 935 513”

Bladzijde 516, vijfde kolom „Nieuw bedrag”, in de rij „TOTAAL-GENERAAL”:

in plaats van:

„134 936 959 482”

te lezen:

„139 034 233 715”

Bladzijde 518, vijfde kolom „Nieuw bedrag”, onder hoofdstuk 1 4, in de rij „artikel 1 4 0”:

in plaats van:

„90 516 325 930”

te lezen:

„94 613 600 163”

Bladzijde 518, vijfde kolom „Nieuw bedrag”, in de rij „Titel 1 — Totaal”:

in plaats van:

„124 290 661 280”

te lezen:

„128 387 935 513”

Bladzijde 519, in de tabel, derde kolom „Nieuw bedrag”:

in plaats van:

„90 516 325 930”

te lezen:

„94 613 600 163”